ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 301

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
18 november 2015


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2015/2060 van de Raad van 10 november 2015 tot intrekking van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2061 van de Commissie van 4 november 2015 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Oberlausitzer Biokarpfen (BGA))

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2062 van de Commissie van 17 november 2015 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof sisapronil betreft ( 1 )

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2063 van de Commissie van 17 november 2015 betreffende het verlenen van onbeperkte rechtenvrije toegang tot de Unie voor 2016 voor bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen, die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EU) nr. 510/2014 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde landbouwproducten

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2064 van de Commissie van 17 november 2015 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek wat betreft zonneglas bestemd om te worden verwerkt in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht ( 1 )

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2065 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de kennisgeving van opleidings- en certificeringsprogramma's van de lidstaten ( 1 )

14

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen ( 1 )

22

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat ( 1 )

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2068 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van het format van etiketten voor producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten ( 1 )

39

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2069 van de Commissie van 17 november 2015 tot goedkeuring van de basisstof natriumwaterstofcarbonaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

42

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2070 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

45

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/2071 van de Raad van 10 november 2015 houdende machtiging van de lidstaten om in het belang van de Europese Unie het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen wat betreft de artikelen 1 tot en met 4 van het protocol ten aanzien van kwesties van justitiële samenwerking in strafzaken

47

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/1


RICHTLIJN (EU) 2015/2060 VAN DE RAAD

van 10 november 2015

tot intrekking van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voortbouwend op de door de Europese Raad van 20 juni 2000 bereikte consensus dat relevante informatie voor belastingdoeleinden op een zo breed mogelijke basis moet worden uitgewisseld, passen de lidstaten sinds 1 juli 2005 Richtlijn 2003/48/EG van de Raad (1) toe om ervoor te zorgen dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetalingen die in een lidstaat worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijke persoon zijn en hun woonplaats in een andere lidstaat hebben, effectief kunnen worden belast overeenkomstig de wettelijke bepalingen van laatstgenoemde lidstaat, zodat een einde wordt gemaakt aan verstoringen in het kapitaalverkeer tussen de lidstaten, die onverenigbaar zijn met de interne markt.

(2)

De uitdagingen die grensoverschrijdende belastingfraude en -ontduiking stellen, hebben een wereldwijde dimensie waarover zowel op mondiaal niveau als dat van de Unie grote bezorgdheid heerst. Niet-aangegeven en onbelaste inkomsten leiden tot een aanzienlijke derving van de nationale belastingopbrengsten. De Europese Raad van 22 mei 2013 heeft zijn waardering uitgesproken voor de inspanningen die in de G8, de G20 en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) worden geleverd om een mondiale standaard te ontwikkelen.

(3)

Richtlijn 2011/16/EU van de Raad (2) voorziet in verplichte automatische uitwisseling van bepaalde informatie tussen de lidstaten. Zij voorziet ook in een stapsgewijze uitbreiding van het toepassingsgebied ervan tot nieuwe inkomsten- en vermogenscategorieën, teneinde grensoverschrijdende belastingfraude en -ontduiking te bestrijden.

(4)

Op 9 december 2014 heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan Richtlijn 2014/107/EU (3) tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU, waarmee de verplichte automatische inlichtingenuitwisseling werd uitgebreid tot een breder scala aan inkomsten in overeenstemming met de in juli 2014 door de OESO-Raad vastgestelde mondiale standaard, en een coherente, consistente en alomvattende Uniebrede aanpak werd gegarandeerd van de automatische uitwisseling van inlichtingen over financiële rekeningen in de interne markt.

(5)

Het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/107/EU is over het algemeen breder dan dat van Richtlijn 2003/48/EG en wanneer beide samenvallen, heeft Richtlijn 2014/107/EU voorrang. Er zijn nog enkele restgevallen waarin alleen Richtlijn 2003/48/EG van toepassing zou zijn. Deze restgevallen zijn het gevolg van een enigszins verschillende aanpak in de twee richtlijnen en van verschillende specifieke vrijstellingen. In die beperkte gevallen zou de toepassing van Richtlijn 2003/48/EG leiden tot dubbele rapportagenormen binnen de Unie. De beperkte voordelen van dergelijke dubbele rapportage zouden niet opwegen tegen de kosten.

(6)

Op 21 maart 2014 heeft de Europese Raad de Raad verzocht erop toe te zien dat het relevante Unierecht volledig in de pas loopt met de nieuwe, door de OESO ontwikkelde mondiale standaard voor automatische inlichtingenuitwisseling. Daarnaast heeft de Raad bij de vaststelling van Richtlijn 2014/107/EU de Commissie verzocht een voorstel tot intrekking van Richtlijn 2003/48/EG in te dienen en de intrekking van die richtlijn af te stemmen op de datum van toepassing die is vastgelegd in Richtlijn 2014/107/EU, met inachtneming van de daarin vastgestelde afwijking voor Oostenrijk. Richtlijn 2003/48/EG moet dus één jaar langer van toepassing blijven op Oostenrijk. Gelet op het door de Raad ingenomen standpunt is het noodzakelijk Richtlijn 2003/48/EG in te trekken om dubbele rapportageverplichtingen te vermijden en kosten te besparen voor zowel de belastingdiensten als de marktdeelnemers.

(7)

Krachtens Richtlijn 2014/48/EU van de Raad (4) dienen de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2016 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan de richtlijn te voldoen. De lidstaten moeten deze bepalingen toepassen vanaf 1 januari 2017. Met de intrekking van Richtlijn 2003/48/EG wordt de omzetting van Richtlijn 2014/48/EU overbodig.

(8)

Met het oog op de ononderbroken voortzetting van de automatische rapportage van informatie over financiële rekeningen dient de intrekking van Richtlijn 2003/48/EG in werking te treden op dezelfde datum als die waarop de maatregelen van Richtlijn 2014/107/EU van toepassing worden.

(9)

Niettegenstaande de intrekking van Richtlijn 2003/48/EG moeten de gegevens die door uitbetalende instanties, marktdeelnemers en lidstaten zijn verzameld tot de datum van intrekking, worden verwerkt en doorgegeven zoals oorspronkelijk gepland en moeten de vóór die datum ontstane verplichtingen worden nagekomen.

(10)

Met betrekking tot bronbelasting die is geheven in de overgangsperiode zoals bedoeld in Richtlijn 2003/48/EG, moeten de lidstaten, ter bescherming van de verworven rechten van uiteindelijk gerechtigden, deze belasting blijven verrekenen of terugbetalen zoals oorspronkelijk gepland en moeten zij uiteindelijk gerechtigden op verzoek een verklaring afgeven waarmee dezen heffing van bronbelasting kunnen voorkomen.

(11)

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat vanwege structurele verschillen bij Richtlijn 2014/107/EU aan Oostenrijk een afwijking is toegestaan, waardoor de toepassing van die richtlijn met een jaar kan worden verlengd, tot 1 januari 2017. Bij de vaststelling van Richtlijn 2014/107/EU heeft Oostenrijk echter aangekondigd dat het de afwijking niet volledig zal gebruiken. Het land zal namelijk al uiterlijk september 2017 deelnemen aan de inlichtingenuitwisseling, zij het voor een beperkt aantal rekeningen, terwijl het wel gebruik zal maken van de afwijking in andere gevallen. Er moet derhalve specifiek worden bepaald dat Oostenrijk en de daar gevestigde marktdeelnemers en uitbetalende instanties de bepalingen van Richtlijn 2003/48/EG blijven toepassen tijdens de afwijkingsperiode, behalve voor de rekeningen waarop Richtlijn 2014/107/EU van toepassing is.

(12)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met inbegrip van het recht op bescherming van persoonsgegevens, en deze rechten worden door deze richtlijn in generlei wijze beperkt of opgeheven.

(13)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de intrekking van Richtlijn 2003/48/EG tezamen met de tijdelijke uitzonderingen die noodzakelijk zijn om verworven rechten te beschermen en rekening te houden met de aan Oostenrijk toegestane afwijking bij Richtlijn 2014/107/EU, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de vereiste uniformiteit en doeltreffendheid beter op Unieniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(14)

Richtlijn 2003/48/EG dient daarom te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Niettegenstaande de leden 2 en 3 wordt Richtlijn 2003/48/EG met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken.

2.   Niettegenstaande lid 3 blijven de volgende verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2003/48/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2006/98/EG van de Raad (5) van toepassing:

a)

de verplichtingen van de lidstaten en de daar gevestigde marktdeelnemers uit hoofde van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2003/48/EG blijven van toepassing tot en met 5 oktober 2016 of totdat aan die verplichtingen is voldaan;

b)

de verplichtingen van de uitbetalende instanties uit hoofde van artikel 8 van Richtlijn 2003/48/EG en van de lidstaten van de uitbetalende instanties uit hoofde van artikel 9 van Richtlijn 2003/48/EG blijven van toepassing tot en met 5 oktober 2016 of totdat aan die verplichtingen is voldaan;

c)

de verplichtingen van de lidstaten waar uiteindelijk gerechtigden hun fiscale woonplaats hebben, uit hoofde van artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2003/48/EG blijven van toepassing tot en met 31 december 2016;

d)

de verplichtingen van de lidstaten waar uiteindelijk gerechtigden hun fiscale woonplaats hebben, uit hoofde van artikel 14 van Richtlijn 2003/48/EG met betrekking tot de bronbelasting die in 2016 en voorgaande jaren is geheven, blijven van toepassing totdat aan die verplichtingen is voldaan.

3.   Richtlijn 2003/48/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2006/98/EG, blijft tot en met 31 december 2016 van toepassing ten aanzien van Oostenrijk, met uitzondering van de volgende verplichtingen:

a)

de verplichtingen van Oostenrijk en de onderliggende verplichtingen van de daar gevestigde uitbetalende instanties en marktdeelnemers uit hoofde van artikel 12 van Richtlijn 2003/48/EG, die blijven gelden tot en met 30 juni 2017 of totdat aan die verplichtingen is voldaan;

b)

de verplichtingen van Oostenrijk en de daar gevestigde marktdeelnemers uit hoofde van artikel 4, lid 2, tweede alinea van Richtlijn 2003/48/EG, die van toepassing blijven tot en met 30 juni 2017 of totdat aan die verplichtingen is voldaan;

c)

alle verplichtingen van Oostenrijk en de onderliggende verplichtingen van de daar gevestigde uitbetalende instanties die rechtstreeks of onrechtstreeks voortvloeien uit de in artikel 13 van Richtlijn 2003/48/EG bedoelde procedures, die blijven gelden tot en met 30 juni 2017 of totdat aan die verplichtingen is voldaan.

Niettegenstaande de eerste alinea is Richtlijn 2003/48/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2006/98/EG, na 1 oktober 2016 niet van toepassing op rentebetalingen met betrekking tot rekeningen waarvoor aan de in de bijlagen I en II bij Richtlijn 2011/16/EU opgenomen verplichtingen inzake rapportage en cliëntenonderzoek is voldaan en waarvoor Oostenrijk via automatische uitwisseling de in artikel 8, lid 3 bis, van Richtlijn 2011/16/EU bedoelde inlichtingen heeft verstrekt binnen de termijn die is vastgesteld in artikel 8, lid 6, onder b), van Richtlijn 2011/16/EU.

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 november 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

P. GRAMEGNA


(1)  Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38).

(2)  Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2014/48/EU van de Raad van 24 maart 2014 tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (PB L 111 van 15.4.2014, blz. 50).

(5)  Richtlijn 2006/98/EG van de Raad van 20 november 2006 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van belastingen in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 129).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2061 VAN DE COMMISSIE

van 4 november 2015

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Oberlausitzer Biokarpfen (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Duitsland ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Oberlausitzer Biokarpfen” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Oberlausitzer Biokarpfen” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Oberlausitzer Biokarpfen” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.7. Verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren en producten op basis van verse vis en schaal-, schelp- en weekdieren, als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 212 van 27.6.2015, blz. 9.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2062 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof sisapronil betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet de maximumwaarde voor residuen (MRL) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt in een verordening worden vastgesteld.

(2)

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2) zijn de farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong opgenomen.

(3)

Sisapronil is nog niet opgenomen in die tabel.

(4)

Er is bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) een aanvraag ingediend voor het vaststellen van MRL's van sisapronil in runderen.

(5)

EMA heeft op basis van het advies van het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik de vaststelling aanbevolen van een MRL van sisapronil in spier, vetweefsel, lever en nieren van runderen voor zover de stof niet wordt gebruikt voor dieren die melk voor menselijke consumptie produceren.

(6)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet EMA overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor één of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten.

(7)

EMA heeft geoordeeld dat de MRL van sisapronil in runderen moet worden geëxtrapoleerd naar geiten.

(8)

Verordening (EU) nr. 37/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 17 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de volgende stof in alfabetische volgorde ingevoegd:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Sisapronil

Sisapronil

Runderen, geiten

100 μg/kg

2 000 μg/kg

200 μg/kg

100 μg/kg

Spier

Vetweefsel

Lever

Nieren

Niet voor gebruik bij dieren die melk voor menselijke consumptie produceren

Antiparasitaire middelen/Geneesmiddelen tegen ectoparasieten”


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2063 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

betreffende het verlenen van onbeperkte rechtenvrije toegang tot de Unie voor 2016 voor bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen, die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EU) nr. 510/2014 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde landbouwproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 510/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1216/2009 en (EG) nr. 614/2009 van de Raad (1), en met name artikel 16, lid 1, onder a),

Gezien Besluit 2004/859/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen over Protocol 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (2), en met name artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen van 14 mei 1973 (3) (hierna „de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen” genoemd) en Protocol 3 bij de EER-overeenkomst (4) bevatten de handelsregelingen tussen de overeenkomstsluitende partijen voor bepaalde landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten.

(2)

In Protocol 3 bij de EER-overeenkomst is een nulrecht vastgelegd voor water met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd, ingedeeld onder GN-code 2202 10 00, en andere alcoholvrije dranken, geen producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404 of vetstoffen afkomstig van producten van de posten 0401 tot en met 0404 bevattend, ingedeeld onder GN-code 2202 90 10.

(3)

Het nulrecht voor dat water en die andere dranken is voor Noorwegen tijdelijk en voor onbepaalde tijd geschorst bij de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen over Protocol 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (5) (hierna „de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling” genoemd), die is goedgekeurd bij Besluit 2004/859/EG. Op grond van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling is de rechtenvrije invoer van goederen van de GN-codes 2202 10 00 en ex 2202 90 10 van oorsprong uit Noorwegen alleen toegestaan binnen de grenzen van een rechtenvrij contingent. Voor invoer die dit contingent overschrijdt, moeten invoerrechten worden betaald.

(4)

Daarnaast moet ingevolge de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling de producten in kwestie onbeperkt rechtenvrij toegang tot de Unie worden verleend als het tariefcontingent op 31 oktober van het voorgaande jaar nog niet is uitgeput. Volgens gegevens die aan de Commissie zijn verstrekt, was het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1130/2014 (6) geopende jaarlijkse contingent voor 2015 voor het water en de dranken in kwestie niet uitgeput op 31 oktober 2015. Daarom moet de producten in kwestie van 1 januari tot en met 31 december 2016 onbeperkt rechtenvrij toegang tot de Unie worden verleend.

(5)

Daarom wordt voor het jaar 2016 de tijdelijke schorsing van de vrijstellingsregeling overeenkomstig Protocol 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen niet toegepast.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Van 1 januari tot en met 31 december 2016 wordt de goederen ingedeeld onder de GN-codes 2202 10 00 (water, mineraalwater en spuitwater daaronder begrepen, met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, dan wel gearomatiseerd) en ex 2202 90 11, ex 2202 90 15 en ex 2202 90 19 (andere alcoholvrije dranken, suiker (sacharose of invertsuiker) bevattend — Taric-codes 11 en 19) van oorsprong uit Noorwegen, onbeperkt rechtenvrij toegang verleend tot de Unie.

2.   Voor de in lid 1 bedoelde goederen gelden de oorsprongsregels die zijn opgenomen in Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen van 14 mei 1973.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 1.

(2)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 70.

(3)  PB L 171 van 27.6.1973, blz. 2.

(4)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(5)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 72.

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1130/2014 van de Commissie van 22 oktober 2014 tot opening, voor 2015, van een tariefcontingent voor de invoer in de Europese Unie van bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen, die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EU) nr. 510/2014 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde landbouwproducten (PB L 305 van 24.10.2014, blz. 104).


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2064 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek wat betreft zonneglas bestemd om te worden verwerkt in het kader van de regeling „behandeling onder douanetoezicht”

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name artikel 247,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (2) voorziet in de mogelijkheid om bepaalde goederen te verwerken onder de regeling „behandeling onder douanetoezicht” zonder dat de economische voorwaarden worden onderzocht zoals bedoeld in artikel 133, onder e), van Verordening (EEG) nr. 2913/92. In dat geval worden de economische voorwaarden geacht te zijn vervuld overeenkomstig artikel 552 van Verordening (EEG) nr. 2454/93. De goederen in kwestie vallen onder deel A van bijlage 76 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93.

(2)

Volgnummer 11 van deel A van bijlage 76 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 ziet op bepaalde componenten, onderdelen, voorgemonteerde delen of materialen die kunnen worden verwerkt in informatietechnologieproducten.

(3)

Zonneglas (solarglas) kan onder de regeling „behandeling onder douanetoezicht” worden verwerkt in zonnepanelen. Deze behandeling valt onder volgnummer 11 van deel A van bijlage 76 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93.

(4)

Zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China dat bestemd is om onder de regeling „behandeling onder douanetoezicht” te worden geplaatst, zou, indien het voor het vrije verkeer werd aangegeven, onderworpen zijn aan een definitief antidumpingrecht overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 470/2014 van de Commissie (3) of aan een definitief compenserend recht overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 471/2014 van de Commissie (4).

(5)

De verwerking van zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China onder de regeling „behandeling onder douanetoezicht” kan de wezenlijke belangen van EU-producenten van zonneglas schaden. Daarom mag pas van de regeling „behandeling onder douanetoezicht” gebruik kunnen worden gemaakt nadat het Comité douanewetboek de economische voorwaarden heeft onderzocht overeenkomstig artikel 552, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 en heeft geconcludeerd dat deze voorwaarden zijn vervuld.

(6)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deel A van bijlage 76 bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt de tekst van volgnummer 11 in kolom 1 vervangen door:

„Alle elektronische componenten, onderdelen, voorgemonteerde delen (met inbegrip van gedeeltelijk voorgemonteerde delen) of materialen (ook indien niet elektronisch) die van wezenlijk belang zijn voor de elektronische prestaties van het behandelde product, met uitzondering van zonneglas (solarglas) dat aan een voorlopig of definitief antidumpingrecht of aan een voorlopig of definitief compenserend recht zou zijn onderworpen indien het voor het vrije verkeer werd aangegeven.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 470/2014 van de Commissie van 13 mei 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 142 van 14.5.2014, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 471/2014 van de Commissie van 13 mei 2014 tot instelling van definitieve compenserende rechten op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 142 van 14.5.2014, blz. 23).


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2065 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de kennisgeving van opleidings- en certificeringsprogramma's van de lidstaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (1), en met name artikel 10, lid 13,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het model voor de kennisgeving uit hoofde van artikel 10, lid 10, van Verordening (EU) nr. 517/2014 moet worden geharmoniseerd, waarbij de vereiste essentiële informatie moet worden aangegeven die nodig is voor waarmerking van certificaten of getuigschriften die voldoen aan de vastgestelde minimumeisen en voorwaarden voor wederzijdse erkenning.

(2)

De Commissie heeft de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning geactualiseerd door middel van de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie (2) en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Commissie (3).

(3)

Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 308/2008 van de Commissie (4) worden ingetrokken.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 24 van Verordening (EU) nr. 517/2014 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten moeten voor de in artikel 10, lid 10, van Verordening (EU) nr. 517/2014 bedoelde kennisgevingen de volgende formulieren gebruiken:

1.

voor stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens het in bijlage I bij deze verordening vastgestelde kennisgevingsformulier;

2.

voor stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten het in bijlage II bij deze verordening vastgestelde kennisgevingsformulier;

3.

voor elektrische schakelinrichtingen het in bijlage III bij deze verordening vastgestelde kennisgevingsformulier;

4.

voor apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen bevat, het in bijlage IV bij deze verordening vastgestelde kennisgevingsformulier;

5.

voor klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen het in bijlage V bij deze verordening vastgestelde formulier.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 308/2008 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat (zie bladzijde 28 van dit Publicatieblad).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen (zie bladzijde 22 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 308/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de kennisgeving van opleidings- en certificeringsprogramma's van de lidstaten (PB L 92 van 3.4.2008, blz. 28).


BIJLAGE I

STATIONAIRE KOEL-, KLIMAATREGELINGS- EN WARMTEPOMPAPPARATUUR EN KOELEENHEDEN OP KOELWAGENS EN KOELAANHANGWAGENS

KENNISGEVING

INZAKE DE VASTSTELLING/AANPASSING DOOR DE LIDSTATEN VAN HUN OPLEIDINGS- EN CERTIFICERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR BEDRIJVEN EN NATUURLIJKE PERSONEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ DE ACTIVITEITEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 1, VAN VERORDENING (EU) Nr. 517/2014 BETREFFENDE GEFLUOREERDE BROEIKASGASSEN

ALGEMENE INFORMATIE

a)

lidstaat

 

b)

Kennisgevende autoriteit

 

c)

Datum van kennisgeving

 

Deel A — Natuurlijke personen

(Het) (De) volgende certificeringssyste(e)m(en) voor natuurlijke personen die betrokken zijn bij de installatie, de reparatie, het onderhoud, de service, de buitendienststelling of de lekkagecontrole van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of bij de terugwinning van die gassen uit dergelijke apparatuur, voldoe(t)(n) aan de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning die in de artikelen 4 en 10 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie (1) zijn vastgesteld.

Titel van het certificaat

Categorie

(I, II, III en/of IV)

Certificeringsinstantie voor natuurlijke personen (naam en contactgegevens)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[…]

Deel B — Bedrijven

(Het) (De) volgende certificeringssyste(e)m(en) voor bedrijven die betrokken zijn bij de installatie, de reparatie, het onderhoud, de service of de buitendienststelling van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat, voldoe(t)(n) aan de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning die in de artikelen 6 en 10 van Verordening (EU) 2015/2067 zijn vastgesteld.

Titel van het certificaat

Bedrijfscertificeringsinstantie (naam en contactgegevens)

 

 

 

 

 

 

 

[…]


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat (PB L 301 van 18.11.2015, blz. 28).


BIJLAGE II

STATIONAIRE BRANDBEVEILIGINGSAPPARATUUR

KENNISGEVING

INZAKE DE VASTSTELLING/AANPASSING DOOR DE LIDSTATEN VAN HUN OPLEIDINGS- EN CERTIFICERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR BEDRIJVEN EN NATUURLIJKE PERSONEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ DE ACTIVITEITEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 1, VAN VERORDENING (EU) Nr. 517/2014 BETREFFENDE GEFLUOREERDE BROEIKASGASSEN

ALGEMENE INFORMATIE

a)

lidstaat

 

b)

Kennisgevende autoriteit

 

c)

Datum van kennisgeving

 

Deel A — Natuurlijke personen

(Het) (De) volgende certificeringssyste(e)m(en) voor natuurlijke personen die betrokken zijn bij de installatie, de reparatie, het onderhoud, de service, de buitendienststelling of de lekkagecontrole van stationaire brandbeveiligingsapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat of bij de terugwinning van die gassen uit stationaire brandbeveiligingsapparatuur, voldoe(t)(n) aan de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning die in de artikelen 5 en 13 van Verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie (1) zijn vastgesteld.

Titel van het certificaat

Certificeringsinstantie voor natuurlijke personen (naam en contactgegevens)

 

 

 

 

 

 

 

[…]

Deel B — Bedrijven

(Het) (De) volgende certificeringssyste(e)m(en) voor bedrijven die betrokken zijn bij de installatie, de reparatie, het onderhoud, de service of de buitendienststelling van stationaire brandbeveiligingsapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat, voldoe(t)(n) aan de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning die in de artikelen 8 en 13 van Verordening (EG) nr. 304/2008 zijn vastgesteld.

Titel van het certificaat

Bedrijfscertificeringsinstantie (naam en contactgegevens)

 

 

 

 

 

 

 

[…]


(1)  Verordening (EG) nr. 304/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van bedrijven en personeel op het gebied van stationaire brandbeveiligingssystemen en brandblusapparaten die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten (PB L 92 van 3.4.2008, blz. 12).


BIJLAGE III

ELEKTRISCHE SCHAKELINRICHTINGEN

KENNISGEVING

INZAKE DE VASTSTELLING/AANPASSING DOOR DE LIDSTATEN VAN HUN OPLEIDINGS- EN CERTIFICERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR NATUURLIJKE PERSONEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ DE ACTIVITEITEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 1, VAN VERORDENING (EU) Nr. 517/2014 BETREFFENDE GEFLUOREERDE BROEIKASGASSEN

ALGEMENE INFORMATIE

a)

lidstaat

 

b)

Kennisgevende autoriteit

 

c)

Datum van kennisgeving

 

(Het) (De) volgende certificeringssyste(e)m(en) voor natuurlijke personen die betrokken zijn bij de installatie, de reparatie, het onderhoud, de service of de buitendienststelling van elektrische schakelinrichtingen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, of bij de terugwinning van die gassen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen, voldoe(t)(n) aan de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning die in de artikelen 3 en 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Commissie (1) zijn vastgesteld.

Titel van het certificaat

Certificeringsinstantie voor natuurlijke personen (naam en contactgegevens)

 

 

 

 

 

 

 

[…]


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen (PB L 301 van 18.11.2015, blz. 22).


BIJLAGE IV

APPARATUUR DIE OPLOSMIDDELEN OP BASIS VAN GEFLUOREERDE BROEIKASGASSEN BEVAT

KENNISGEVING

INZAKE DE VASTSTELLING/AANPASSING DOOR DE LIDSTATEN VAN HUN OPLEIDINGS- EN CERTIFICERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR NATUURLIJKE PERSONEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ DE ACTIVITEITEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 1, VAN VERORDENING (EU) Nr. 517/2014 BETREFFENDE GEFLUOREERDE BROEIKASGASSEN

ALGEMENE INFORMATIE

a)

lidstaat

 

b)

Kennisgevende autoriteit

 

c)

Datum van kennisgeving

 

(Het) (De) volgende certificeringssyste(e)m(en) voor natuurlijke personen die betrokken zijn bij de terugwinning van oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur, voldoe(t)(n) aan de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning die in de artikelen 3 en 7 van Verordening (EG) nr. 306/2008 van de Commissie (1) zijn vastgesteld.

Titel van het certificaat

Certificeringsinstantie voor natuurlijke personen (naam en contactgegevens)

 

 

 

 

 

 

 

[…]


(1)  Verordening (EG) nr. 306/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur (PB L 92 van 3.4.2008, blz. 21).


BIJLAGE V

KLIMAATREGELINGSSYSTEMEN IN MOTORVOERTUIGEN

KENNISGEVING

INZAKE DE VASTSTELLING/AANPASSING DOOR DE LIDSTATEN VAN HUN OPLEIDINGS- EN KWALIFICATIEVOORSCHRIFTEN VOOR NATUURLIJKE PERSONEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ DE ACTIVITEITEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 1, VAN VERORDENING (EU) Nr. 517/2014 BETREFFENDE GEFLUOREERDE BROEIKASGASSEN

ALGEMENE INFORMATIE

a)

lidstaat

 

b)

Kennisgevende autoriteit

 

c)

Datum van kennisgeving

 

(Het) (De) volgende opleidingsprogramma('s) voor natuurlijke personen die betrokken zijn bij de terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen, voldoe(t)(n) aan de minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning die in artikel 2, lid 1, en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie (1) zijn vastgesteld.

Titel van het getuigschrift

Attesteringsinstantie voor natuurlijke personen (naam en contactgegevens)

 

 

 

 

 

 

 

[…]


(1)  Verordening (EG) nr. 307/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen voor opleidingsprogramma's en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van opleidingsgetuigschriften voor personeel op het gebied van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevattende klimaatregelingssystemen in bepaalde motorvoertuigen (PB L 92 van 3.4.2008, blz. 25).


BIJLAGE VI

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 308/2008

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage V

Bijlage VI


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2066 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (1), en met name artikel 10, lid 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 517/2014 bevat verplichtingen met betrekking tot de certificering van natuurlijke personen betreffende elektrische schakelinrichtingen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten. Hun certificering geldt voor het installeren, servicen, onderhouden, repareren, het buiten dienst stellen, en voor het terugwinnen. Verordening (EU) nr. 517/2014 bevat ook eisen met betrekking tot de inhoud van de certificeringsprogramma's die informatie bevatten over relevante technologieën voor het vervangen of het verminderen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en het veilig omgaan ermee.

(2)

Daarom is het voor de toepassing van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 517/2014 nodig de minimumeisen te actualiseren wat betreft het toepassingsgebied van de activiteiten evenals de te bestrijken kennis en vaardigheden, ter nadere regeling van de certificering en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning.

(3)

Teneinde rekening te houden met de bestaande kwalificatie- en certificeringsregelingen, in het bijzonder diegene die zijn vastgesteld op grond van de inmiddels ingetrokken Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2), en met de in Verordening (EG) nr. 305/2008 van de Commissie (3) vastgestelde eisen, moeten die eisen voor zover mogelijk in deze verordening worden opgenomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 305/2008 moet daarom worden ingetrokken.

(5)

Opdat de lidstaten de tijd hebben om hun certificeringsprogramma's dusdanig aan te passen dat ze activiteiten bestrijken met betrekking tot de installatie, de service, het onderhoud, de reparatie en de buitendienststelling van elektrische schakelinrichtingen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, evenals de terugwinning uit andere schakelinrichtingen dan de in Verordening (EG) nr. 305/2008 bedoelde hoogspanningsschakelaars, is het aangewezen dat de vereiste te beschikken over een certificaat overeenkomstig de onderhavige verordening van toepassing wordt vanaf 1 juli 2017 op activiteiten met betrekking tot de installatie, de service, het onderhoud, de reparatie en de buitendienststelling van elektrische schakelinrichtingen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 24 van Verordening (EU) nr. 517/2014 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening stelt minimumeisen vast voor de certificering van natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen, of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit stationaire elektrische schakelinrichtingen, evenals de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van in overeenstemming met die eisen afgegeven certificaten.

Artikel 2

Certificering van natuurlijke personen

1.   Natuurlijke personen die de in artikel 1 bedoelde activiteiten uitvoeren, dienen houder te zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 3.

2.   Natuurlijke personen die een van de in artikel 1 bedoelde activiteiten verrichten zijn niet onderworpen aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde vereiste, mits zij:

a)

zijn ingeschreven voor een opleidingscursus voor het behalen van een certificaat voor de betrokken activiteit, en

b)

de activiteit verrichten onder toezicht van een persoon die houder is van een certificaat voor die activiteit en die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de activiteit.

De onder a) vastgestelde afwijking blijft van toepassing voor de duur van de perioden waarin de in artikel 1 bedoelde activiteiten worden uitgevoerd, voor een totale duur van ten hoogste twaalf maanden.

3.   Deze verordening geldt niet voor de fabricage en reparatie van elektrische schakelinrichtingen op de vestigingen van de fabrikant.

Artikel 3

Afgifte van certificaten aan natuurlijke personen

1.   Een certificeringsinstantie als bedoeld in artikel 4 geeft een certificaat af aan natuurlijke personen die geslaagd zijn voor een door een evalueringsinstantie als bedoeld in artikel 5 georganiseerd theoretisch en praktisch examen over de in bijlage I vastgestelde minimumvaardigheden en -kennis.

2.   Het certificaat bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

de naam van de certificeringsinstantie, de volledige naam van de houder, een certificaatnummer en de eventuele vervaldatum;

b)

de activiteiten die de houder van het certificaat mag verrichten;

c)

de afgiftedatum en de handtekening van de afgever.

3.   Houders van ingevolge Verordening (EG) nr. 305/2008 afgegeven certificaten worden gekwalificeerd geacht om alle in artikel 1 bedoelde activiteiten te verrichten en een in artikel 4 bedoelde certificeringsinstantie mag aan de houder van deze kwalificatie een certificaat afgeven zonder nieuw examen.

Artikel 4

Certificeringsinstantie

1.   Bij nationale wetgeving wordt voorzien in een certificeringsinstantie, of door de bevoegde autoriteit van een lidstaat of een andere daartoe gerechtigde instantie wordt een certificeringsinstantie aangewezen die certificaten mag afgeven aan natuurlijke personen die betrokken zijn bij de in artikel 1 bedoelde activiteit.

De certificeringsinstantie voert op onpartijdige wijze haar activiteiten uit.

2.   De certificeringsinstantie stelt procedures in voor de afgifte, opschorting en intrekking van certificaten en past deze toe.

3.   De certificeringsinstantie houdt een register bij aan de hand waarvan de status van een gecertificeerde persoon kan worden gecontroleerd. Dit register toont aan dat het certificeringsproces daadwerkelijk is afgerond. Het register wordt ten minste vijf jaar bewaard.

Artikel 5

Evalueringsinstantie

1.   Een door de bevoegde autoriteit van een lidstaat of een andere daartoe gerechtigde instantie aangewezen evalueringsinstantie organiseert examens voor de in artikel 1 bedoelde natuurlijke personen. Certificeringsinstanties als bedoeld in artikel 4 komen eveneens in aanmerking als evalueringsinstantie.

De evalueringsinstantie voert op onpartijdige wijze haar activiteiten uit.

2.   Examens worden op zodanige wijze gepland en gestructureerd dat de in bijlage I vastgestelde minimumvaardigheden en -kennis worden getoetst.

3.   De evalueringsinstantie keurt rapportageprocedures goed en houdt een register bij waarmee de individuele en algemene resultaten van de evaluering kunnen worden gedocumenteerd.

4.   De evalueringsinstantie zorgt ervoor dat de voor een test aangewezen examinatoren goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten en de nodige competentie bezitten op het gebied waarin moet worden geëxamineerd. De evalueringsinstantie zorgt er eveneens voor dat de nodige apparatuur, instrumenten en materialen beschikbaar zijn voor de praktische tests.

Artikel 6

Kennisgeving

1.   De lidstaten stellen de Commissie, onder gebruikmaking van het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2065 van de Commissie (4) vastgestelde model, uiterlijk op 1 januari 2017 in kennis van de namen en contactgegevens van de onder artikel 4 vallende certificeringsinstanties voor natuurlijke personen en van de titels van de certificaten voor natuurlijke personen die voldoen aan de eisen van artikel 3.

2.   De lidstaten actualiseren de op grond van lid 1 overgelegde kennisgeving met alle relevante nieuwe informatie, en doen deze onverwijld aan de Commissie toekomen.

Artikel 7

Voorwaarden voor wederzijdse erkenning

1.   De wederzijdse erkenning van in andere lidstaten afgegeven certificaten geldt voor certificaten afgegeven in overeenstemming met artikel 3.

2.   De lidstaten mogen houders van een in een andere lidstaat afgegeven certificaat om een vertaling vragen van dat certificaat in een andere officiële taal van de Unie.

Artikel 8

Intrekking

Verordening (EG) nr. 305/2008 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EG) nr. 305/2008 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage II opgenomen concordantietabel.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2, lid 1, is echter vanaf 1 juli 2017 van toepassing op natuurlijke personen die gefluoreerde broeikasgassen bevattende elektrische schakelinrichtingen installeren, servicen, onderhouden, repareren en buiten dienst stellen, of gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit andere stationaire elektrische schakelinrichtingen dan de in Verordening (EG) nr. 305/2008 bedoelde hoogspanningsschakelaars.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195.

(2)  Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 305/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van de certificering van personeel voor de terugwinning van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen uit hoogspanningsschakelaars (PB L 92 van 3.4.2008, blz. 17).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2065 van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de kennisgeving van opleidings- en certificeringsprogramma's van de lidstaten (zie bladzijde 14 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

Minimumeisen ten aanzien van de vaardigheden en kennis die de evalueringsinstanties moeten testen

Het in artikel 3, lid 1, en artikel 5, lid 2, bedoelde examen omvat:

a)

een theoretische test — in de kolom „Soort test” aangegeven met (T) — met een of meer vragen om de vaardigheid of kennis in kwestie te testen;

b)

een praktische test — in de kolom „Soort test” aangegeven met (P) — waarbij de aanvrager de overeenkomstige taak verricht met de relevante materialen, instrumenten en apparatuur.

Nr.

Minimumvaardigheden en -kennis

Soort test

1

Basiskennis hebben van de relevante milieuproblematiek (klimaatverandering, aardopwarmingsvermogen), van de relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 517/2014 en van de relevante uitvoeringshandelingen

T

2

Kennis hebben van de fysieke, chemische en milieukenmerken van SF6

T

3

Kennis hebben van het gebruik van SF6 in elektrische installaties (isolatie, het doven van de lichtboog)

T

4

Kennis hebben van de kwaliteit van SF6 volgens de betrokken industriële normen

T

5

Het ontwerp van elektrische installaties begrijpen

T

6

De kwaliteit van SF6 kunnen controleren

P

7

SF6 en mengsels met SF6 kunnen terugwinnen en SF6 kunnen zuiveren

P

8

Kennis hebben van de opslag en het vervoer van SF6

T

9

Apparatuur voor het terugwinnen van SF6 kunnen bedienen

P

10

Zo nodig gasdichte boorsystemen kunnen bedienen

P

11

Kennis hebben van het hergebruik van SF6 en van verschillende categorieën hergebruik

T

12

Aan open SF6-compartimenten kunnen werken

P

13

Weten hoe bijproducten van SF6 worden geneutraliseerd

T

14

Kennis hebben van het toezicht op SF6 en van de betrokken verplichtingen op het gebied van het vastleggen van gegevens op grond van nationale of EU-wetgeving of internationale overeenkomsten

T

15

Kennis hebben van lekkagevermindering en lekkagecontroles

T

16

Basiskennis hebben van relevante technologieën voor het vervangen of het verminderen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en het veilig omgaan ermee

T


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 305/2008

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 2

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2067 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van natuurlijke personen betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur en koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (1), en met name artikel 10, lid 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 517/2014 bevat verplichtingen met betrekking tot de certificering van bedrijven en natuurlijke personen. In tegenstelling tot Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) omvat de apparatuur waarvoor zij geldt, ten aanzien van de certificering van natuurlijke personen, ook koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens. Verordening (EU) nr. 517/2014 bevat ook eisen met betrekking tot de inhoud van de certificeringsprogramma's die informatie bevatten over relevante technologieën voor het vervangen of het verminderen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en het veilig omgaan ermee.

(2)

Daarom is het voor de toepassing van artikel 10 van Verordening (EU) nr. 517/2014 nodig de minimumeisen te actualiseren wat betreft het toepassingsgebied van de activiteiten evenals de te bestrijken kennis en vaardigheden, ter nadere regeling van de certificering en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning.

(3)

Teneinde rekening te houden met de bestaande kwalificatie- en certificeringsregelingen, in het bijzonder diegene die zijn vastgesteld op grond van de inmiddels ingetrokken Verordening (EG) nr. 842/2006, en met de in Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Commissie (3) vastgestelde eisen, moeten die eisen voor zover mogelijk in deze verordening worden opgenomen.

(4)

Verordening (EG) nr. 303/2008 moet daarom worden ingetrokken.

(5)

Opdat de lidstaten de tijd hebben om hun certificeringsprogramma's voor natuurlijke personen dusdanig aan te passen dat deze activiteiten bestrijken met betrekking tot koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens, is het aangewezen dat de vereiste te beschikken over een certificaat overeenkomstig deze verordening van toepassing wordt vanaf 1 juli 2017 op activiteiten met betrekking tot koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 24 van Verordening (EU) nr. 517/2014 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden minimumeisen vastgesteld voor de certificering van natuurlijke personen die de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten uitvoeren met betrekking tot koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens, en stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, en voor de certificering van bedrijven die de in artikel 2, lid 2, bedoelde activiteiten uitvoeren met betrekking tot stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat, en stelt tevens de voorwaarden vast voor wederzijdse erkenning van de in overeenstemming met die eisen afgegeven certificaten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op natuurlijke personen die de volgende activiteiten uitvoeren:

a)

lekkagecontrole van apparatuur die niet in schuimen opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 5 ton CO2-equivalent of meer, tenzij dergelijke apparatuur hermetisch afgesloten is, als zodanig gelabeld is en gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van minder dan 10 ton CO2-equivalent;

b)

terugwinning;

c)

installatie;

d)

reparatie, onderhoud of service;

e)

buitendienststelling.

2.   Deze verordening is tevens van toepassing op bedrijven die voor derden de volgende activiteiten uitvoeren met betrekking tot stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur:

a)

installatie;

b)

reparatie, onderhoud of service;

c)

buitendienststelling.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op de fabricage en reparatie van de in artikel 1 bedoelde apparatuur op de vestigingen van de fabrikant.

Artikel 3

Certificering van natuurlijke personen

1.   Natuurlijke personen die activiteiten uitvoeren als bedoeld in artikel 2, lid 1, dienen voor de overeenkomstige categorie als vastgesteld in lid 2 van dit artikel houder te zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 4.

2.   Certificaten waaruit blijkt dat de houder voldoet aan de eisen om een of meer van de activiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, te verrichten, worden verleend voor de volgende categorieën van natuurlijke personen:

a)

certificaathouders van categorie I mogen alle in artikel 2, lid 1, bepaalde activiteiten uitvoeren;

b)

certificaathouders van categorie II mogen de in artikel 2, lid 1, onder a), bepaalde activiteiten uitvoeren, mits hierbij het koelcircuit dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, niet wordt geopend. Certificaathouders van categorie II mogen de in artikel 2, lid 1, onder b), c), d) en e), bepaalde activiteiten uitvoeren in verband met de in artikel 1 bedoelde apparatuur die minder dan 3 kg gefluoreerde broeikasgassen bevat, of die, indien het om hermetisch afgesloten systemen gaat die als zodanig zijn gelabeld, minder dan 6 kg gefluoreerde broeikasgassen bevat;

c)

certificaathouders van categorie III mogen de in artikel 2, lid 1, onder b), bepaalde activiteit uitvoeren in verband met de in artikel 1 bedoelde apparatuur die minder dan 3 kg gefluoreerde broeikasgassen bevat, of die, indien het om hermetisch afgesloten systemen gaat die als zodanig zijn gelabeld, minder dan 6 kg gefluoreerde broeikasgassen bevat;

d)

certificaathouders van categorie IV mogen de in artikel 2, lid 1, onder a), bepaalde activiteit uitvoeren, mits hierbij het koelcircuit dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, niet wordt geopend.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op natuurlijke personen die:

a)

systeem- of apparatuuronderdelen hardsolderen, zachtsolderen of lassen in de context van een van de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten en houder zijn van de krachtens de nationale wetgeving vereiste kwalificatie voor het verrichten van dergelijke activiteiten, mits zij onder toezicht staan van een persoon die houder is van een certificaat betreffende de activiteit in kwestie die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de activiteit;

b)

gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit onder Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) vallende apparatuur die minder dan 3 kg gefluoreerde broeikasgassen en minder dan 5 ton CO2-equivalent bevat, in ruimten waarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met artikel 9, leden 1 en 2, van die richtlijn, mits zij in dienst zijn van het bedrijf dat houder is van de vergunning en een opleidingscursus hebben voltooid over de minimumvaardigheden en -kennis betreffende categorie III als vastgesteld in bijlage I bij deze verordening, gestaafd met een door de vergunninghouder afgegeven bevoegdheidsattest.

4.   Natuurlijke personen die een van de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten verrichten, zijn niet onderworpen aan de in lid 1 van dat artikel bedoelde vereiste, mits zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij zijn ingeschreven voor een opleidingscursus voor het behalen van een certificaat voor de betrokken activiteit; en

b)

zij voeren de activiteit uit onder toezicht van een persoon die houder is van een certificaat voor die activiteit die de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de correcte uitvoering van de activiteit.

De onder a) vastgestelde afwijking is van toepassing voor de duur van de perioden waarin de door artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten worden uitgevoerd, voor een totale duur van ten hoogste 24 maanden.

Artikel 4

Certificaten voor natuurlijke personen

1.   Een certificeringsinstantie als bedoeld in artikel 7 geeft een certificaat af aan natuurlijke personen die zijn geslaagd voor een door een evalueringsinstantie als bedoeld in artikel 8 georganiseerd theoretisch en praktisch examen betreffende de in de bijlage I voor de betrokken categorie vastgestelde minimumvaardigheden en -kennis.

2.   Het certificaat bevat ten minste:

a)

de naam van de certificeringsinstantie, de volledige naam van de houder, een certificaatnummer en de eventuele vervaldatum;

b)

de categorie van certificering voor natuurlijke personen als gespecificeerd in artikel 3, lid 2, en de activiteiten die de certificaathouder op grond daarvan mag uitvoeren, indien relevant met vermelding van het soort betrokken apparatuur;

c)

de afgiftedatum en de handtekening van de afgever.

3.   Voor zover een bestaand certificeringssysteem op basis van examens betrekking heeft op de minimumvaardigheden en -kennis die in bijlage I voor een bepaalde categorie zijn vastgesteld en voldoet aan de eisen van de artikelen 7 en 8, maar het betrokken attest de in lid 2 van dit artikel bedoelde gegevens niet bevat, mag een in artikel 7 bedoelde certificeringsinstantie aan de houder van deze kwalificatie een certificaat voor de overeenkomstige categorie afgeven zonder nieuw examen.

4.   Voor zover een bestaand, op examens gebaseerd certificeringssysteem voor natuurlijke personen die een of meer van de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten met betrekking tot koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens verrichten, voldoet aan de eisen van de artikelen 7 en 8, en gedeeltelijk betrekking heeft op de in bijlage I vastgestelde minimumvaardigheden voor een bepaalde categorie, mogen certificeringsinstanties voor de overeenkomstige categorie een certificaat afgeven mits de aanvrager slaagt voor een door een in artikel 8 bedoelde evalueringsinstantie afgenomen aanvullend examen betreffende de vaardigheden en kennis die niet onder de bestaande certificering vallen.

Artikel 5

Certificering van bedrijven

Bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 2, dienen houder te zijn van een certificaat als bedoeld in artikel 6.

Artikel 6

Bedrijfscertificaten

1.   Een certificeringsinstantie als bedoeld in artikel 7 geeft voor een of meer van de in artikel 2, lid 2, bedoelde activiteiten een certificaat af aan een bedrijf, mits dit bedrijf voldoet aan de volgende eisen:

a)

voor de certificeringsplichtige activiteiten voldoende, in overeenstemming met artikel 3 gecertificeerde natuurlijke personen in dienst hebben om het verwachte activiteitenvolume te halen;

b)

het bewijs leveren dat de nodige instrumenten en procedures beschikbaar zijn voor de natuurlijke personen die certificeringsplichtige activiteiten uitvoeren.

2.   Het certificaat bevat ten minste:

a)

de naam van de certificeringsinstantie, de volledige naam van de houder, een certificaatnummer en de eventuele vervaldatum;

b)

de activiteiten die de houder van het certificaat mag verrichten, met vermelding van de maximale koelmiddelvulling, uitgedrukt in kilogram, van de betrokken apparatuur;

c)

de afgiftedatum en de handtekening van de afgever.

Artikel 7

Certificeringsinstantie

1.   Bij nationale wetgeving wordt voorzien in een certificeringsinstantie, of door de bevoegde autoriteit van een lidstaat of andere daartoe gerechtigde instanties wordt een certificeringsinstantie aangewezen, die certificaten mag afgeven aan natuurlijke personen of bedrijven die betrokken zijn bij een of meer in artikel 2 bedoelde activiteiten.

De certificeringsinstantie voert op onafhankelijke en onpartijdige wijze haar activiteiten uit.

2.   De certificeringsinstantie stelt procedures in voor de afgifte, opschorting en intrekking van certificaten en past deze toe.

3.   De certificeringsinstantie houdt een register bij aan de hand waarvan de status van een gecertificeerde persoon of onderneming kan worden gecontroleerd. Dit register toont aan dat het certificeringsproces daadwerkelijk is afgerond. Het register wordt ten minste vijf jaar bewaard.

Artikel 8

Evalueringsinstantie

1.   Een door de bevoegde autoriteit van een lidstaat of een andere daartoe gerechtigde instantie aangewezen evalueringsinstantie organiseert examens voor de in artikel 2, lid 1, bedoelde natuurlijke personen. Certificeringsinstanties als bedoeld in artikel 7 komen eveneens in aanmerking als evalueringsinstantie. De evalueringsinstantie voert op onafhankelijke en onpartijdige wijze haar activiteiten uit.

2.   Examens worden op zodanige wijze gepland en gestructureerd dat de in bijlage I vastgestelde minimumvaardigheden en -kennis worden getoetst.

3.   De evalueringsinstantie keurt rapportageprocedures goed en houdt een register bij waarmee de individuele en algemene resultaten van de evaluatie kunnen worden gedocumenteerd.

4.   De evalueringsinstantie zorgt ervoor dat de voor een test aangewezen examinatoren goed op de hoogte zijn van de relevante examenmethoden en examendocumenten en de nodige competentie bezitten op het gebied waarin moet worden geëxamineerd. Zij zorgt er tevens voor dat de nodige apparatuur, instrumenten en materialen beschikbaar zijn voor de praktische tests.

Artikel 9

Kennisgeving

1.   De lidstaten stellen de Commissie, onder gebruikmaking van het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2065 van de Commissie (5) vastgestelde model, tegen 1 januari 2017 in kennis van de namen en contactgegevens van onder artikel 7 vallende certificeringsinstanties voor natuurlijke personen en bedrijven en van de titels van certificaten voor natuurlijke personen die voldoen aan de eisen van artikel 4 en bedrijven die voldoen aan de eisen van artikel 6.

2.   De lidstaten actualiseren de ingevolge lid 1 voorgelegde kennisgeving met relevante nieuwe informatie, en leggen deze onverwijld aan de Commissie voor.

Artikel 10

Voorwaarden voor wederzijdse erkenning

1.   De wederzijdse erkenning van in andere lidstaten afgegeven certificaten geldt alleen voor certificaten afgegeven in overeenstemming met artikel 4 voor natuurlijke personen en artikel 6 voor bedrijven.

2.   De lidstaten mogen houders van een in een andere lidstaat afgegeven certificaat om een vertaling vragen van dat certificaat in een andere officiële taal van de Unie.

Artikel 11

Intrekking

Verordening (EG) nr. 303/2008 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EG) nr. 303/2008 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage II opgenomen concordantietabel.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3, lid 1, is echter vanaf 1 juli 2017 van toepassing op natuurlijke personen die een of meer van de in artikel 2, lid 1, bedoelde activiteiten met betrekking tot koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens verrichten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195.

(2)  Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 303/2008 van de Commissie van 2 april 2008 tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PB L 92 van 3.4.2008, blz. 3).

(4)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2065 van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van het model voor de kennisgeving van opleidings- en certificeringsprogramma's van de lidstaten (zie bladzijde 14 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE I

Minimumeisen ten aanzien van de vaardigheden en kennis die de evalueringsinstanties moeten testen

1.

Het examen voor elk van de in artikel 3, lid 2, genoemde categorieën omvat het volgende:

a)

een theoretische test met een of meer vragen om die vaardigheid of kennis te testen, zoals in de categoriekolommen aangegeven met (T);

b)

een praktische test waarbij de aanvrager de overeenkomstige taak verricht met de relevante materialen, instrumenten en apparatuur, zoals in de categoriekolommen aangegeven met (P).

2.

Het examen heeft betrekking op elk van de vaardigheids- en kennisgroepen 1, 2, 3, 4, 5, 10 en 11.

3.

Het examen heeft betrekking op minstens een van de vaardigheids- en kennisgroepen 6, 7, 8 en 9. De kandidaat weet vóór het examen niet in welke van deze vier onderdelen hij zal worden geëxamineerd.

4.

Indien in de categoriekolommen één vak overeenstemt met verschillende vakken (verschillende vaardigheden en kennis) in de kolom van de vaardigheden en kennis betekent dit niet noodzakelijk dat alle vaardigheden en kennis tijdens het examen moeten worden getest.

 

CATEGORIEËN

VAARDIGHEDEN EN KENNIS

I

II

III

IV

1

Elementaire thermodynamica

1.01

Kennis van de elementaire ISO-standaardeenheden zoals voor temperatuur, druk, massa, dichtheid, energie.

T

T

T

1.02

Begrip van de basistheorie van koelsystemen: elementaire thermodynamica (kernbegrippen, -parameters en -processen zoals oververhitting, hogedrukzijde, compressiewarmte, enthalpie, koelwerking, lagedrukzijde, onderkoeling), eigenschappen en thermodynamische transformaties van koelmiddelen inclusief identificatie van zeotropische mengsels en vloeibare toestanden.

T

T

1.03

Gebruik van relevante tabellen en diagrammen en interpretatie ervan in de context van indirecte lekkagecontrole (inclusief controle van de goede werking van het systeem): log p/h diagram, verzadigingstabellen voor een koelmiddel, diagram van één compressiekoelkringloop.

T

T

1.04

Beschrijving van de functie van de hoofdonderdelen van het systeem (compressor, verdamper, condensor, thermostatische expansieventielen) en de thermodynamische transformaties van het koelmiddel.

T

T

1.05

Kennis van de basiswerking van de volgende in een koelsysteem toegepaste onderdelen en hun rol en belang voor preventie en identificatie van koelmiddellekkage: a) ventielen (kogelventielen, membranen, bolventielen, ontlastventielen), b) temperatuur- en drukregelaars, c) kijkglazen en vochtindicators, d) ontdooiingsregelaars, e) systeembeschermers, f) meetinstrumenten zoals een manifoldthermometer, g) olieregelsystemen, h) ontvangers, i) vloeistof- en olieafscheiders.

1.06

Kennis van het specifieke gedrag, de fysieke parameters, de oplossingen, de systemen, afwijkingen van alternatieve koelmiddelen in de koelkringloop en van de onderdelen voor het gebruik ervan.

T

T

T

T

2

Milieueffect van koelmiddelen en overeenkomstige milieuvoorschriften

2.01

Basiskennis van het EU- en internationale beleid inzake klimaatverandering, met inbegrip van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.

T

T

T

T

2.02

Basiskennis van het concept aardopwarmingsvermogen (GWP), het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en andere stoffen als koelmiddelen, het effect van de emissies van gefluoreerde broeikasgassen op het klimaat (grootteorde van hun GWP) en relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 517/2014 en van de relevante uitvoeringshandelingen.

T

T

T

T

3

Controles vóór de inwerkingstelling na een lange periode van niet-gebruik, na onderhoud of reparatie, of tijdens de werking

3.01

Uitvoeren van een druktest om de sterkte van het systeem te controleren.

P

P

3.02

Uitvoeren van een druktest om de ondoordringbaarheid van het systeem te controleren.

3.03

Gebruik van een vacuümpomp.

3.04

Lediging van het systeem om lucht en vocht te verwijderen volgens een standaardpraktijk.

3.05

Invullen van de gegevens in het apparatuurregister en invullen van een rapport over een of meer tests en controles die tijdens het onderzoek zijn uitgevoerd.

T

T

4

Lekkagecontroles

4.01

Kennis van potentiële lekkagepunten van koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur.

T

T

T

4.02

Controle van het apparatuurregister vóór een lekkagecontrole en vastleggen van de relevante informatie over terugkerende punten of probleemgebieden die bijzondere aandacht vereisen.

T

T

T

4.03

Visuele en manuele inspectie van het hele systeem in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Commissie (1).

P

P

P

4.04

Uitvoering van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van een indirecte methode in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1516/2007 en het instructieboekje van het systeem.

P

P

P

4.05

Gebruik van draagbare meettoestellen zoals manometers, thermometers en multimeters voor volt/amp/ohm-meting in de context van indirecte methoden voor lekkagecontrole, en interpretatie van de gemeten parameters.

P

P

P

4.06

Uitvoering van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van een van de directe methoden in de zin van Verordening (EG) nr. 1516/2007.

P

4.07

Uitvoering van een lekkagecontrole van het systeem aan de hand van de directe methoden waarbij het koelcircuit niet wordt geopend, in de zin van Verordening (EG) nr. 1516/2007.

P

P

4.08

Gebruik van een geschikt elektronisch lekdetectieapparaat.

P

P

P

4.09

Invullen van de gegevens in het apparatuurregister.

T

T

T

5

Milieuvriendelijke behandeling van het systeem en koelmiddel tijdens installatie, onderhoud, service of terugwinning

5.01

Verbinden en loskoppelen met minimale emissies van meetinstrumenten en leidingen.

P

P

5.02

Ledigen en vullen van een koelmiddelcilinder (koelmiddel zowel in vloeibare als in gasvormige toestand).

P

P

P

5.03

Gebruik van een terugwinningsapparaat om koelmiddel terug te winnen en verbinding en loskoppeling van het terugwinningsapparaat met minimale emissies.

P

P

P

5.04

Aftappen van met F-gas verontreinigde olie uit een systeem.

P

P

P

5.05

Vaststellen van de fase (vloeibaar, gasvormig) en toestand (onderkoeld, verzadigd of oververhit) van het koelmiddel vóór het vullen, om de correcte vulmethode en het correcte vulvolume te garanderen. Vullen van het systeem met koelmiddel (zowel in de vloeibare als in de gasvormige fase) zonder verlies van koelmiddel.

P

P

5.06

Kiezen van de juiste types weegschalen en deze gebruiken om koelmiddelen te wegen.

P

P

P

5.07

Invullen in het apparatuurregister van alle relevante informatie betreffende het teruggewonnen of toegevoegde koelmiddel.

T

T

5.08

Kennis van eisen en procedures voor behandeling, hergebruik, terugwinning, opslag en vervoer van verontreinigde koelmiddelen en oliën.

T

T

T

6

Onderdelen: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van eentraps- en tweetraps- zuiger-, schroef- en scroll-compressors

6.01

Uitleggen van de basiswerking van een compressor (inclusief capaciteitsregeling en smeersysteem) en de daarop betrekking hebbende risico's op lekkage of vrijkomen van het koelmiddel.

T

T

6.02

Correcte installatie van een compressor, inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat geen koelmiddel lekt of in grote hoeveelheden vrijkomt zodra het systeem in werking wordt gesteld.

P

P

6.03

Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars.

P

6.04

Afstellen van de aanzuig- en afvoerventielen.

6.05

Controle van het olieterugvoersysteem.

6.06

In- en uitschakelen van een compressor en regeling van de goede werking van de compressor, inclusief door het verrichten van metingen terwijl de compressor in werking is.

P

P

6.07

Schrijven van een rapport over de toestand van de compressor, waarin alle problemen in verband met de werking van de compressor worden aangewezen die het systeem zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, koelmiddel lekt of vrijkomt.

T

T

7

Onderdelen: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van luchtgekoelde en watergekoelde condensors

7.01

Uitleggen van de basiswerking van een condensor en de risico's van lekkage die erop betrekking hebben.

T

T

7.02

Afstellen van een uitlaatdrukregeling van de condensor.

P

7.03

Correcte installatie van een condensor/buiteneenheid, inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat geen koelmiddel lekt of in grote hoeveelheden vrijkomt wanneer het systeem in werking is gesteld.

P

P

7.04

Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars.

P

7.05

Controle van de uitlaat- en vloeistofleidingen.

7.06

Afvoeren van niet-condenseerbare gassen uit de condensor door middel van een inrichting voor ontluchting van de koeling.

P

7.07

In- en uitschakelen van een condensor en controle van de goede werking van de condensor, inclusief door het doen van metingen tijdens de werking ervan.

P

P

7.08

Controle van het oppervlak van de condensor.

P

P

7.09

Schrijven van een rapport over de toestand van de condensor waarin alle problemen in verband met de werking worden aangewezen die het systeem zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, koelmiddel lekt of vrijkomt.

T

T

8

Onderdelen: installatie, inwerkingstelling en onderhoud van luchtgekoelde en watergekoelde verdampers

8.01

Uitleggen van de basiswerking van een verdamper (inclusief ontdooisysteem) en risico's van lekkage die erop betrekking hebben.

T

T

8.02

Afstellen van een verdamperdrukregeling.

P

8.03

Installatie van een verdamper inclusief regel- en veiligheidsapparatuur, zodat geen koelmiddel lekt of in grote hoeveelheden vrijkomt wanneer het systeem in werking is gesteld.

P

P

8.04

Afstellen van de veiligheids- en regelschakelaars.

P

8.05

Controle van de correcte positie van vloeistof- en zuigleidingen.

8.06

Controle van de persgas-ontdooileiding.

8.07

Afstellen van het verdamperdrukregelventiel.

8.08

In- en uitschakelen van een verdamper en controle van de goede werking van de verdamper, inclusief door het doen van metingen tijdens de werking.

P

P

8.09

Controle van het oppervlak van de verdamper.

P

P

8.10

Schrijven van een rapport over de toestand van de verdamper waarin alle problemen in verband met de werking worden aangewezen die het systeem zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, koelmiddel lekt of vrijkomt.

T

T

9

Onderdelen: installatie, inwerkingstelling en revisie van thermostatische expansieventielen (TEV's) en andere onderdelen

9.01

Uitleggen van de basiswerking van verschillende soorten expansieregelaars (thermostatische expansieventielen, capillaire buizen) en risico's van lekkage die erop betrekking hebben.

T

T

9.02

Installatie van ventielen in de correcte stand.

P

9.03

Afstellen van een mechanisch/elektronisch TEV.

P

9.04

Afstellen van mechanische en elektronische thermostaten.

9.05

Afstellen van een drukregelventiel.

9.06

Afstellen van mechanische en elektronische drukbegrenzers.

9.07

Controle van de werking van een olieafscheider.

P

9.08

Controle van de toestand van een filterdroger.

9.09

Schrijven van een rapport over de toestand van deze onderdelen waarin alle problemen in verband met de werking worden aangewezen die het systeem zouden kunnen beschadigen en uiteindelijk ertoe zouden kunnen leiden dat, indien niets wordt ondernomen, koelmiddel lekt of vrijkomt.

T

10

Leidingwerk: bouw van een lekdicht leidingsysteem in een koelinstallatie

10.01

Lekdichte verbinding door lassen, hardsolderen en/of zachtsolderen van metalen buizen, leidingen en onderdelen die te gebruiken zijn in koel-, klimaatregelings- of warmtepompsystemen.

P

P

10.02

Vervaardiging/controle van steunen voor leidingen en onderdelen.

P

P

11

Informatie over relevante technologieën voor het vervangen of het verminderen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en het veilig omgaan ermee

 

 

 

 

11.01

Kennis van de relevante technologieën voor het vervangen of het verminderen van het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en van het veilig omgaan ermee.

T

T

T

T

11.02

Kennis van de relevante systeemontwerpen om de maximale vulling van gefluoreerde broeikasgassen te verminderen en de energie-efficiëntie te verhogen.

T

T

11.03

Kennis van de relevante veiligheidsvoorschriften en -normen voor het gebruik, de opslag en het vervoer van brandbare of giftige koelmiddelen of van koelmiddelen die een hogere bedrijfsdruk vereisen.

T

T

11.04

Begrip van de respectievelijke voor- en nadelen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie, van alternatieve koelmiddelen naargelang van de beoogde toepassing en van de klimaatomstandigheden van de verschillende gebieden.

T

T


(1)  Verordening (EG) nr. 1516/2007 van de Commissie van 19 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat (PB L 335 van 20.12.2007, blz. 10).


BIJLAGE II

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 303/2008

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 4, lid 3, onder a)

Artikel 3, lid 4

Artikel 4, lid 3, onder b) en c)

Artikel 3, lid 3, onder a) en b)

Artikel 4, lid 4

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 5

Artikel 8

Artikel 6

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 7

Artikel 11

Artikel 8

Artikel 12

Artikel 9

Artikel 13

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/39


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2068 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van het format van etiketten voor producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (1), en met name artikel 12, lid 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 12 van Verordening (EU) nr. 517/2014 bevat bepaalde etiketteringsvoorschriften voor producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1494/2007 (2), en voegt etiketteringsvoorschriften toe voor schuimen en voor gefluoreerde broeikasgassen die op de markt worden gebracht voor specifieke wijzen van gebruik.

(2)

Omwille van de duidelijkheid is het aangewezen de precieze formulering van de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 517/2014 bedoelde op de etiketten te vermelden informatie vast te leggen en voorschriften wat betreft de opmaak en plaatsing van dergelijke etiketten vast te stellen zodat zij zichtbaar en leesbaar zijn.

(3)

Opdat één etiket gebruikt wordt voor producten die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, die tevens onderworpen zijn aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3), meer bepaald wat betreft de etikettering van containers, waaronder flessen, vaten, tankvoertuigen en tankwagons, moet de bij Verordening (EU) nr. 517/2014 vastgestelde etiketteringsinformatie vermeld worden in de rubriek voor aanvullende informatie op het etiket.

(4)

Verordening (EG) nr. 1494/2007 moet daarom worden ingetrokken.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 24 van Verordening (EU) nr. 517/2014 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt het etiketteringsformat vast dat van toepassing is op de in artikel 12, leden 1, 2 en 5, van Verordening (EU) nr. 517/2014 bedoelde soorten producten en apparatuur, evenals op de in artikel 12, leden 6 tot en met 12, van die verordening bedoelde gefluoreerde broeikasgassen.

Artikel 2

Etiketteringsformat

1.   De informatie op het etiket steekt duidelijk tegen de achtergrond van het etiket af en heeft een dusdanige grootte en spatiëring dat ze goed leesbaar is. Voor zover de bij deze verordening vereiste informatie wordt toegevoegd aan een etiket dat al op het product of de apparatuur in kwestie is aangebracht, is de lettergrootte niet kleiner dan de minimumgrootte van andere informatie op dat etiket, op bestaande naamplaatjes of op andere etiketten met productinformatie.

2.   Het hele etiket met inhoud is zo ontworpen dat het tijdens de hele periode waarin het product of de apparatuur gefluoreerde broeikasgassen bevat, bij normaal gebruik goed vast blijft zitten op het product of de apparatuur en leesbaar is.

3.   De in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 517/2014 bedoelde producten en apparatuur zijn voorzien van een etiket dat informatie bevat overeenkomstig artikel 12, lid 3, van Verordening (EU) nr. 517/2014 en dat de tekst „Bevat gefluoreerde broeikasgassen” vermeldt.

4.   Het gewicht van de gefluoreerde broeikasgassen wordt uitgedrukt in kilogram en het CO2-equivalent wordt uitgedrukt in ton.

5.   Wanneer apparatuur wordt voorgevuld met, of voor haar werking gefluoreerde broeikasgassen nodig heeft, en dergelijke gassen buiten de fabriek kunnen worden toegevoegd en de resulterende totale hoeveelheid niet door de fabrikant is bepaald, dient op het etiket de in de fabriek toegevoegde hoeveelheid of de hoeveelheid waarvoor de apparatuur is ontworpen te worden vermeld en ruimte te worden vrijgehouden voor de vermelding van de buiten de fabriek toe te voegen hoeveelheid en de resulterende totale hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen.

6.   Wanneer een product met gefluoreerde broeikasgassen of vooraf gemengde polyolen ook geëtiketteerd dient te worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, wordt de informatie overeenkomstig artikel 12, lid 3 en leden 5 tot en met 12, van Verordening (EU) nr. 517/2014 vermeld in de rubriek voor aanvullende informatie op het in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1272/2008 bedoelde etiket.

7.   Wanneer de gefluoreerde broeikasgassen bedoeld zijn voor bepaalde wijzen van gebruik overeenkomstig artikel 12, leden 6 tot en met 12, van Verordening (EU) nr. 517/2014, wordt de volgende tekst op het etiket opgenomen:

a)   „100 % geregenereerd” of „100 % gerecycleerd”: voor geregenereerde of gerecycleerde gefluoreerde broeikasgassen die geen nieuw geproduceerde gefluoreerde broeikasgassen bevatten. Het adres van de regeneratie- of recyclage-inrichting bevat het straatadres in de Unie;

b)   „Uitsluitend voor vernietiging ingevoerd”: voor hoeveelheden gefluoreerd broeikasgas die worden ingevoerd met de bedoeling deze te vernietigen;

c)   „Uitsluitend voor rechtstreekse bulkuitvoer vanuit de EU”: voor hoeveelheden gefluoreerd broeikasgas die door een producent of importeur geleverd worden aan ondernemingen voor rechtstreekse bulkuitvoer vanuit de Unie;

d)   „Uitsluitend voor gebruik in militaire apparatuur”: voor hoeveelheden gefluoreerd broeikasgas die bestemd zijn voor gebruik in militaire apparatuur;

e)   „Uitsluitend voor etsen/reinigen in de sector halfgeleiderfabricage”: voor hoeveelheden gefluoreerd broeikasgas die bestemd zijn voor het etsen en reinigen in de sector fabricage van halfgeleiders;

f)   „Uitsluitend voor gebruik als grondstof”: voor hoeveelheden gefluoreerd broeikasgas die gebruikt worden als grondstof;

g)   „Uitsluitend voor de fabricage van dosisinhalatoren”: voor hoeveelheden gefluoreerd broeikasgas bestemd voor de toediening van geneesmiddelen in doseerinhalatoren.

8.   Koelings- en klimaatregelingsapparatuur en warmtepompen die geïsoleerd zijn met door middel van gefluoreerde broeikasgassen geëxpandeerd schuim worden voorzien van een etiket dat de volgende tekst bevat: „Met gefluoreerde broeikasgassen geëxpandeerd schuim”.

9.   De etiketten worden aangebracht overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Verordening (EU) nr. 517/2014, voor zover mogelijk naast bestaande naamplaatjes of etiketten met productinformatie van het product of de apparatuur die de gefluoreerde broeikasgassen bevat.

Artikel 3

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1494/2007 wordt ingetrokken. Artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1494/2007 blijft van toepassing tot 1 januari 2017; om echter voor 1 januari 2017 aan deze bepaling te voldoen kunnen ondernemingen artikel 12, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 517/2014 al toepassen.

Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1494/2007 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195.

(2)  Verordening (EG) nr. 1494/2007 van de Commissie van 17 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van de vorm van etiketten en aanvullende etiketteringseisen betreffende producten en apparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten (PB L 332 van 18.12.2007, blz. 25).

(3)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).


BIJLAGE

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 1494/2007

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, leden 3 en 4

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 8

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 4

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, lid 3

Artikel 2, lid 2

Artikel 4, lid 1

Artikel 2, lid 9

Artikel 4, lid 2

Artikel 5

Artikel 4


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2069 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

tot goedkeuring van de basisstof natriumwaterstofcarbonaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 23, lid 5, in samenhang met artikel 13, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 maart 2014 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Deens bureau voor de milieubescherming een aanvraag ontvangen voor goedkeuring van natriumwaterstofcarbonaat als basisstof. De aanvraag ging vergezeld van de in artikel 23, lid 3, tweede alinea, voorgeschreven informatie.

(2)

De Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gevraagd wetenschappelijke bijstand te verlenen. Op 11 december 2014 heeft de EFSA een technisch verslag over de betrokken stof bij de Commissie ingediend (2). Op 28 mei 2015 heeft de Commissie het evaluatieverslag (3) en het ontwerp van deze verordening aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd en een definitieve versie hiervan opgesteld voor de bijeenkomst van dit comité op 9 oktober 2015.

(3)

Uit de door de aanvrager verstrekte documentatie blijkt dat natriumwaterstofcarbonaat voldoet aan de criteria van een voedingsmiddel zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4). Bovendien wordt de stof niet voornamelijk voor gewasbeschermingsdoeleinden gebruikt, maar is zij niettemin nuttig op het gebied van gewasbescherming in een product dat bestaat uit de stof en water. Daarom moet de stof als basisstof worden beschouwd.

(4)

Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat natriumwaterstofcarbonaat in het algemeen zal voldoen aan de voorschriften van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, met name voor de toepassingen die zijn onderzocht en in het evaluatieverslag van de Commissie zijn opgenomen. Daarom moet natriumwaterstofcarbonaat worden goedgekeurd als basisstof.

(5)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis moeten aan de goedkeuring echter bepaalde voorwaarden worden verbonden, die zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (5) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van een basisstof

De stof natriumwaterstofcarbonaat, als gespecificeerd in bijlage I, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden goedgekeurd als basisstof.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, 2015; Outcome of the consultation with Member States and EFSA on the basic substance application for sodium hydrogen carbonate for use in plant protection as a fungicide for the control of mildews on a range of horticultural crops, apple scab and for post-harvest control of storage diseases of various fruits. EFSA supporting publication 2015:EN-719. 30 blz.

(3)  http://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-database/public/?event=activesubstance.selection&language=NL

(4)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-naam

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Specifieke bepalingen

Natriumwaterstofcarbonaat

CAS-nr. 144-55-8

Natriumwaterstofcarbonaat

Levensmiddelenkwaliteit

8 december 2015

Natriumwaterstofcarbonaat mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over natriumwaterstofcarbonaat (SANTE/10667/2015), met name de aanhangsels I en II.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit, de specificatie en de wijze van gebruik van de basisstof.


BIJLAGE II

Aan deel C van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-naam

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Specifieke bepalingen

„9

Natriumwaterstofcarbonaat

CAS-nr. 144-55-8

Natriumwaterstofcarbonaat

Levensmiddelenkwaliteit

8 december 2015

Natriumwaterstofcarbonaat mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over natriumwaterstofcarbonaat (SANTE/10667/2015), met name de aanhangsels I en II.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit, de specificatie en de wijze van gebruik van de basisstof.


18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/45


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2070 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

51,2

MA

77,7

MK

43,3

ZZ

57,4

0707 00 05

AL

71,7

TR

143,3

ZZ

107,5

0709 93 10

MA

66,4

TR

185,2

ZZ

125,8

0805 20 10

CL

185,6

MA

91,3

TR

83,5

ZZ

120,1

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

TR

64,7

ZZ

64,7

0805 50 10

TR

97,7

ZZ

97,7

0806 10 10

BR

291,8

EG

234,3

PE

275,9

TR

174,9

ZZ

244,2

0808 10 80

AR

151,8

CA

158,0

CL

84,4

MK

29,8

NZ

178,0

US

150,6

ZA

241,6

ZZ

142,0

0808 30 90

BA

97,7

CN

63,2

TR

128,7

ZZ

96,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

18.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 301/47


BESLUIT (EU) 2015/2071 VAN DE RAAD

van 10 november 2015

houdende machtiging van de lidstaten om in het belang van de Europese Unie het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen wat betreft de artikelen 1 tot en met 4 van het protocol ten aanzien van kwesties van justitiële samenwerking in strafzaken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie zet zich in voor de bekrachtiging van de internationale arbeidsverdragen die door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) als actueel zijn aangemerkt, als bijdrage aan haar brede streven om mensenrechten en fatsoenlijk werk voor iedereen te bevorderen en mensenhandel uit te roeien zowel binnen als buiten de Unie. De bescherming van fundamentele beginselen en rechten met betrekking tot werk is een belangrijk aspect van deze inspanningen.

(2)

Het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie, waarop het protocol van 2014 een aanvulling is, is een van de fundamentele verdragen van de IAO en heeft gevolgen voor de voorschriften waarin naar de fundamentele arbeidsnormen wordt verwezen.

(3)

Het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie („het protocol”), heeft onder meer betrekking op de bescherming van slachtoffers van misdrijven, een beleidsgebied dat onder artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) valt; de Unie heeft reeds gemeenschappelijke voorschriften vastgesteld die een groot deel van dit gebied bestrijken, met name door middel van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) en Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad (2). Het protocol kan gevolgen hebben voor die gemeenschappelijke voorschriften.

(4)

Artikel 19, lid 4, van het statuut van de IAO, inzake de aanneming en bekrachtiging van verdragen, is eveneens van toepassing op protocollen, die bindende internationale overeenkomsten zijn die bekrachtigd moeten worden en gekoppeld zijn aan verdragen.

(5)

De Unie kan het protocol niet bekrachtigen, omdat alleen staten hierbij partij kunnen zijn.

(6)

De lidstaten moeten daarom voor de delen die onder de bevoegdheid van de Unie overeenkomstig artikel 82, lid 2, VWEU vallen, gemachtigd worden om, gezamenlijk handelend in het belang van de Europese Unie, het protocol te bekrachtigen.

(7)

De artikelen 1 tot en met 4 van het protocol bevatten verplichtingen die verband houden met Uniewetgeving betreffende de bescherming van slachtoffers van misdrijven. Bijgevolg vallen deze bepalingen onder het toepassingsgebied van het derde deel, titel V, van het VWEU, met name van artikel 82, lid 2.

(8)

Dit besluit dient alleen artikel 82, lid 2, VWEU tot rechtsgrondslag te hebben. Het protocol, met name artikel 4, heeft weliswaar ook betrekking op de verblijfsstatus van slachtoffers van gedwongen of verplichte arbeid, voor zover die vereist is om die slachtoffers toegang te verlenen tot gepaste en doeltreffende rechtsmiddelen, maar dit met artikel 79 VWEU verband houdende doel is slechts van ondergeschikt belang, terwijl de met artikel 82, lid 2, VWEU verband houdende doeleinden als hoofddoel en overwegende component kunnen worden aangemerkt.

(9)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing in dat land.

(10)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland zijn gebonden door Richtlijn 2011/36/EU en Richtlijn 2012/29/EU, en nemen derhalve deel aan de vaststelling van dit besluit.

(11)

De lidstaten moet machtiging tot het bekrachtigen van het protocol worden verleend ten aanzien van de in artikelen 1 tot en met 4 ervan vervatte kwesties van justitiële samenwerking in strafzaken. De delen van het protocol die onder een andere bevoegdheid van de Unie dan justitiële samenwerking in strafzaken vallen, maken het voorwerp uit van een besluit dat parallel aan dit besluit wordt vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten wordt machtiging tot het bekrachtigen van het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie verleend ten aanzien van de in de artikelen 1 tot en met 4 van het protocol vervatte delen die onder de krachtens artikel 82, lid 2, VWEU aan de Europese Unie toegekende bevoegdheid vallen.

Artikel 2

De lidstaten dienen de nodige stappen te nemen om hun akte van bekrachtiging van het protocol zo spoedig mogelijk en bij voorkeur uiterlijk op 31 december 2016 neer te leggen bij de directeur-generaal van de Internationale Arbeidsorganisatie.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 november 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

P. GRAMEGNA


(1)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).