ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 298

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
14 november 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/2030 van de Commissie van 13 november 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot bijlage I ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2031 van de Commissie van 13 november 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1918/2006 inzake de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2032 van de Commissie van 13 november 2015 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1089 wat betreft de begrotingsmaxima voor 2015 voor bepaalde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening voor het Verenigd Koninkrijk

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2033 van de Commissie van 13 november 2015 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof 2,4-D overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

8

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2034 van de Commissie van 13 november 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

12

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/2035 van de Raad van 26 oktober 2015 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, die zijn opgericht krachtens de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, over de vaststelling van het reglement van orde van het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling, de opstelling door dat subcomité van de lijst van deskundigen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling, en de opstelling door het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken van de lijst van arbiters

14

 

*

Besluit (EU) 2015/2036 van de Raad van 26 oktober 2015 houdende benoeming van vier Italiaanse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's

22

 

*

Besluit (EU) 2015/2037 van de Raad van 10 november 2015 houdende machtiging van de lidstaten om in het belang van de Europese Unie het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen ten aanzien van kwesties van sociaal beleid

23

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2038 van de Commissie van 13 november 2015 betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van de Republiek Korea voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

25

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2039 van de Commissie van 13 november 2015 betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van Zuid-Afrika voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

29

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2040 van de Commissie van 13 november 2015 betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van bepaalde provincies van Canada voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

32

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2041 van de Commissie van 13 november 2015 betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van Mexico voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

38

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2042 van de Commissie van 13 november 2015 betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van Zwitserland voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

42

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/1


VERORDENING (EU) 2015/2030 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot bijlage I

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (1), en met name artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 850/2004 zijn verbintenissen in de wetgeving van de Unie omgezet die zijn vastgelegd in het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, goedgekeurd bij Besluit 2006/507/EG van de Raad (2) en in het Protocol van Aarhus inzake persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) van 1998 bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (hierna „het protocol” genoemd), goedgekeurd bij Besluit 2004/259/EG van de Raad (3).

(2)

Bij Besluit 2009/2 (4), dat door het uitvoerend orgaan van het CLRTAP tijdens zijn 27e vergadering van 14 tot en met 18 december 2009 werd aangenomen, zijn gechloreerde paraffines met een korte keten (hierna „SCCP's” genoemd) als persistente organische verontreinigende stof geïdentificeerd. Als zodanig zijn zij met het oog op eliminatie in het protocol opgenomen, met twee uitzonderingen: bij gebruik als brandvertragende middelen in rubber voor transportbanden in de mijnbouwindustrie of in waterkeringen. Besluit 2009/2 verplicht de partijen bij het protocol ertoe om een eind te maken aan deze twee toepassingen zodra er geschikte alternatieven beschikbaar zijn. Besluit 2009/2 is omgezet in EU-wetgeving bij Verordening (EU) nr. 519/2012 van de Commissie (5), waarbij SCCP's aan bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 zijn toegevoegd.

(3)

De vermelding van SCCP's in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 voorziet in een afwijking voor de productie, het op de markt brengen en het gebruik van SCCP's in transportbanden in de mijnbouwindustrie en in waterkeringen. Overeenkomstig de vermelding moet de Commissie, om aan Besluit nr. 2009/2 te voldoen, de uitzonderingen herzien zodra nieuwe informatie beschikbaar komt met nadere bijzonderheden over gebruik en veiligere alternatieve stoffen of technologieën, zodat het resterende gebruik van SCCP's geleidelijk wordt uitgebannen. Een dergelijke herziening is niet alleen vastgesteld bij Besluit 2009/2, maar is ook in overeenstemming met artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 850/2004.

(4)

Overeenkomstig Besluit 2009/2 en de vermelding van SCCP's in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 moet bij de herziening van de vrijstellingen vooral gelet worden op het bestaan van geschikte alternatieven voor de twee resterende toepassingen. Zodra dergelijke alternatieven zijn geïdentificeerd, moeten de vrijstellingen in de vermelding worden geschrapt.

(5)

In 2010 heeft Nederland een dossier over SCCP's ingediend met als titel „Evaluatie van mogelijke beperkingen van gechloreerde paraffines met een korte keten” (hierna „het dossier” genoemd) (6). In dit dossier wordt een aantal alternatieven geïdentificeerd die in plaats van SCCP's kunnen worden gebruikt in transportbanden in de mijnbouwindustrie en in waterkeringen. Het dossier houdt rekening met de resultaten van een openbare raadpleging die Nederland tijdens de voorbereiding ervan heeft gehouden.

(6)

Er werden verschillende alternatieven geïdentificeerd, waarvan de meest bekende de middellange en langketenige gechloreerde paraffines (MKCP's en LKCP's genoemd) zijn, waarbij MKCP's het alternatief vormden dat de voorkeur van de overgrote meerderheid van de gebruikers wegdraagt. MKCP's en LKCP's combineren prestatiekenmerken die lijken op die van SCCP's. Andere beschikbare alternatieven omvatten stoffen als organofosfaatvlamvertragers, fosfaatweekmakers, anorganische vlamvertragers en meerdere andere stoffen.

(7)

In het kader van die openbare raadpleging is door een aantal Europese bedrijven aangekaart dat een overschakeling op alternatieven niet noodzakelijkerwijs vlot verloopt en dat de herformulering veel tijd kan vereisen. Toch zijn er voorbeelden van Europese ondernemingen die zonder grote moeilijkheden begonnen zijn met het gebruik van alternatieven. Met name met betrekking tot de twee toepassingen die zijn vrijgesteld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 850/2004 heeft een belangrijke fabrikant van transportbanden aangegeven dat de overgang naar MKCP's soepel verlopen is en weinig kosten met zich heeft meegebracht. Ten tijde van de voorbereiding van deze raadpleging waren twee andere ondernemingen alternatieven aan het ontwikkelen.

(8)

In 2013 heeft de Commissie overleg gepleegd met de belanghebbenden in de mijnbouwindustrie. Uit het overleg is gebleken dat SCCP-houdende transportbanden door de industrie niet meer worden gebruikt voor ontginning.

(9)

SCCP-houdende waterkeringen blijken in de EU niet geproduceerd, op de markt gebracht of gebruikt te worden. Reeds in 2008 hebben de desbetreffende belanghebbenden aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (7) aangegeven dat in Europa SCCP's in hechtmiddelen (met inbegrip van hechtmiddelen ten behoeve van het gebruik in waterkeringen) niet meer in gebruik waren of werden afgebouwd.

(10)

In juni 2012 heeft de enige bekende entiteit die de productie van SCCP's heeft geregistreerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) verklaard dat zij de productie van deze stof heeft stopgezet en niet voornemens is om er opnieuw mee te beginnen.

(11)

Er zijn geschikte alternatieven voor het gebruik van SCCP's in transportbanden in de mijnbouwindustrie en in waterkeringen. Bijgevolg is de Commissie bij Besluit 2009/2 en de herzieningsclausule in het punt betreffende SCCP's van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 verplicht die twee toepassingen te schrappen. Hoewel de industrie die twee toepassingen reeds op vrijwillige basis lijkt te hebben uitgefaseerd moeten de vrijstellingen in de vermelding worden geschrapt om ervoor te zorgen dat het streven van de internationale overeenkomst volledig wordt nageleefd en een einde te maken aan het gebruik van persistente organische verontreinigende stoffen.

(12)

Er moet ook worden gepreciseerd dat het verbod in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 850/2004 met betrekking tot SCCP's niet van toepassing is op transportbanden in de mijnbouwindustrie en waterkeringen die vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze verordening al in gebruik waren.

(13)

Daarnaast moet worden gepreciseerd dat artikelen die SCCP's bevatten in concentraties van minder dan 0,15 gewichtspercent verder in de handel mogen worden gebracht en gebruikt, aangezien dit de hoeveelheid SCCP's is die als verontreiniging aanwezig mag zijn in met MKCP's geproduceerde artikelen.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (9) opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.

(2)  Besluit 2006/507/EG van de Raad van 14 oktober 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stiffen (PB L 209 van 31.7.2006, blz. 1).

(3)  Besluit 2004/259/EG van de Raad van 19 februari 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (PB L 81 van 19.3.2004, blz. 35).

(4)  C.N. 556.2010.TREATIES- 4.

(5)  Verordening (EU) nr. 519/2012 van de Commissie van 19 juni 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot bijlage I (PB L 159 van 20.6.2012, blz. 1).

(6)  Evaluatie van mogelijke beperkingen van gechloreerde paraffines met een korte keten (SCCP's), opgesteld voor het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Nederland, RPA, juli 2010.

(7)  http://echa.europa.eu/documents/10162/13640/tech_rep_alkanes_chloro_en.pdf

(8)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(9)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).


BIJLAGE

In deel B van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 wordt het punt Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffines met een korte keten) (SCCP's) vervangen door:

„Alkanen, C10-C13, chloor (gechloreerde paraffines met een korte keten) (SCCP's)

85535-84-8

287-476-5

1)

In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van stoffen of bereidingen met SCCP's als bestanddeel in concentraties van minder dan 1 gewichtspercent of artikelen in concentraties van minder dan 0,15 gewichtspercent toegestaan.

2)

Het gebruik van:

a)

transportbanden in de mijnbouwindustrie en afdichtingsrubbers van waterkeringen met SCCP's als bestanddeel die vóór of op 4 december 2015 al in gebruik waren, en

b)

andere dan de onder a) bedoelde artikelen met SCCP's als bestanddeel die vóór of op 10 juli 2012 al in gebruik waren, wordt toegestaan.

3)

Artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, is van toepassing op de in de punt 2 bedoelde artikelen.”


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2031 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1918/2006 inzake de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187, onder a), c), en d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie (2) is een jaarlijks tariefcontingent geopend voor de invoer in de Unie van geheel in Tunesië verkregen en rechtstreeks van dat land vervoerde olijfolie van eerste persing van de GN-codes 1509 10 10 en 1509 10 90. In artikel 2, lid 2, van die verordening zijn de maandelijkse maximumhoeveelheden olijfolie vastgesteld waarvoor binnen de in lid 1 van dat artikel genoemde totale omvang van het contingent invoercertificaten mogen worden afgegeven. Gezien de noodzaak om maatregelen ter verlichting van de economische situatie van Tunesië te nemen, is het passend de handel in olijfolie tussen de Unie en Tunesië te vergemakkelijken door de administratieve lasten voor het beheer van het bij Verordening (EG) nr. 1918/2006 geopende contingent te verminderen. Daarom moeten de in artikel 2, lid 2, van die verordening vastgestelde maandelijkse maximumhoeveelheden worden geschrapt.

(2)

Het in artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1918/2006 vastgestelde bedrag van de zekerheid moet worden verhoogd om te waarborgen dat de verplichting tot invoer tijdens de geldigheidsduur van de invoercertificaten zal worden nagekomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1918/2006 moet aldus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1918/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Het contingent wordt elk jaar op 1 januari geopend.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   In afwijking van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 mogen aanvragers elke week, op maandag of op dinsdag, één invoercertificaataanvraag indienen.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Het invoercertificaat is geldig vanaf de datum van de feitelijke afgifte, overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie (3), tot de laatste dag van de invoertariefcontingentsperiode.

De zekerheid bedraagt 20 EUR per 100 kg nettogewicht.

(3)  Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3).”."

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op de contingentsperioden die vanaf 1 januari 2016 beginnen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 1918/2006 van de Commissie van 20 december 2006 inzake de opening en de wijze van beheer van een tariefcontingent voor olijfolie van oorsprong uit Tunesië (PB L 365 van 21.12.2006, blz. 84).


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2032 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1089 wat betreft de begrotingsmaxima voor 2015 voor bepaalde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening voor het Verenigd Koninkrijk

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (1), en met name artikel 22, lid 1, artikel 42, lid 2, en artikel 51, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1089 van de Commissie (2) zijn de jaarlijkse nationale maxima vastgesteld voor de betrokken maatregelen inzake rechtstreekse betalingen in 2015.

(2)

In het Verenigd Koninkrijk is de wetgeving tot uitvoering van de voorschriften van de Unie inzake rechtstreekse betalingen in Wales door de nationale rechterlijke instanties nietig verklaard. Dientengevolge heeft het Verenigd Koninkrijk nieuwe besluiten genomen voor de implementatie van rechtstreekse betalingen in Wales en de Commissie daarvan in kennis gesteld. Hoewel het aan het Verenigd Koninkrijk is om ervoor zorgen dat die nieuwe besluiten voldoen aan het toepasselijke juridische kader en de algemene beginselen van het recht van de Unie, is het dienstig met die nieuwe besluiten rekening te houden. Die nieuwe besluiten zijn meer bepaald van invloed op de berekening van de jaarlijkse nationale maxima voor 2015 voor de basisbetalingsregeling en de betaling voor jonge landbouwers in het Verenigd Koninkrijk en bijgevolg moeten die maxima dienovereenkomstig worden gewijzigd. Voorts dienen die besluiten als basis te worden genomen om het maximum voor de herverdelingsbetaling in het Verenigd Koninkrijk voor 2015 vast te stellen.

(3)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1089 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Voor het jaar 2015 is de uitvoering van de bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening op 1 januari 2015 van start gegaan. Omwille van de samenhang tussen de toepasselijkheid van die verordening voor het aanvraagjaar 2015 en de toepasselijkheid van de overeenkomstige begrotingsmaxima moet de onderhavige verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1089

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1089 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1089 van de Commissie van 6 juli 2015 tot vaststelling van begrotingsmaxima voor 2015 voor bepaalde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening die zijn ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad, en tot vaststelling van het aandeel voor de speciale reserve voor mijnenruimen in Kroatië (PB L 176 van 6.7.2015, blz. 29).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1089 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt I worden de gegevens voor het Verenigd Koninkrijk vervangen door:

„Verenigd Koninkrijk

2 100 795”

2)

In punt III worden de volgende gegevens voor het Verenigd Koninkrijk toegevoegd:

„Verenigd Koninkrijk

16 134”

3)

In punt VI worden de gegevens voor het Verenigd Koninkrijk vervangen door:

„Verenigd Koninkrijk

51 798”


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2033 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof 2,4-D overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De goedkeuring van de werkzame stof 2,4-D, zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2), vervalt op 31 december 2015.

(2)

Er is een aanvraag ingediend voor verlenging van de opneming van 2,4-D in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3); deze aanvraag is in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie (4) binnen de in dat artikel vermelde termijn ingediend.

(3)

De aanvrager heeft de vereiste aanvullende dossiers overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 ingediend. De rapporterende lidstaat heeft vastgesteld dat de aanvraag als volledig kan worden beschouwd.

(4)

De rapporterende lidstaat heeft in overleg met de mederapporterende lidstaat een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit op 4 maart 2013 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(5)

De EFSA heeft het beoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens bekendgemaakt.

(6)

Op 7 augustus 2014 en 11 maart 2015 (5) heeft de EFSA de Commissie haar conclusie meegedeeld waarin zij vermeldt of 2,4-D naar verwachting voldoet aan de goedkeuringscriteria zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De Commissie heeft het ontwerpevaluatieverslag voor 2,4-D op 28 mei 2015 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd.

(7)

Met betrekking tot één of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof bevat, werd vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria zoals bedoeld in artikel 4 is voldaan. Aan deze goedkeuringscriteria wordt dus geacht te zijn voldaan.

(8)

Het is derhalve passend om de goedkeuring van 2,4-D te verlengen.

(9)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6 daarvan, en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden verzocht.

(10)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van 2,4-D is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die 2,4-D bevatten, mogen worden toegelaten. Het is dan ook passend de beperking tot gebruik als herbicide niet te handhaven.

(11)

Overeenkomstig artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in samenhang met artikel 13, lid 4, van die verordening moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Deze verordening moet van toepassing worden op de dag na de datum waarop de goedkeuring van de werkzame stof 2,4-D vervalt, als bedoeld in overweging 1.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof

De goedkeuring van de in bijlage I gespecificeerde werkzame stof 2,4-D wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie van 7 december 2010 tot vaststelling van de procedure voor de verlenging van de opneming van een tweede groep werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot opstelling van de lijst van die stoffen (PB L 322 van 8.12.2010, blz. 10).

(5)  EFSA Journal (2014); 12(9): 3812. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu.


BIJLAGE I

Benaming,

identificatienummers

IUPAC-naam

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

2,4-D

CAS-nr.: 94-75-7

CIPAC-nr.: 1

(2,4-dichloorfenoxy)azijnzuur

≥ 960 g/kg

Onzuiverheden:

 

Vrije fenolen (uitgedrukt als 2,4-DCP): niet meer dan 3 g/kg.

 

Som van dioxinen en furanen (WHO-TCDD TEQ) (2): niet meer dan 0,01 mg/kg.

1 januari 2016

31 december 2030

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over 2,4-D, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan het risico voor in het water levende organismen, landdieren en consumenten ingeval van gebruik boven 750 g/ha.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager dient bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA de volgende informatie in:

1)

bevestigende informatie in de vorm van de indiening van de volledige resultaten van het bestaande uitgebreide onderzoek over een generatie;

2)

bevestigende informatie in de vorm van de indiening van het onderzoek naar metamorfose bij amfibieën (OECD (2009) test nr. 231) om de eventuele endocriene eigenschappen van de stof na te gaan.

De in punt 1 vermelde informatie wordt ten laatste op 4 juni 2016 en de in punt 2 vermelde informatie ten laatste op 4 december 2017 ingediend.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.

(2)  Dioxine (som van de polychloordibenzo-para-dioxinen (PCDD's) en de polychloordibenzofuranen (PCDF's), uitgedrukt als door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) vastgestelde toxische equivalenten (TEQ), waarbij gebruik wordt gemaakt van de toxische-equivalentiefactoren (WHO-TEFs)).


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt de vermelding betreffende 2,4-D (nummer 27) geschrapt;

2)

In deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:

„94

2,4-D

CAS-nr.: 94-75-7

CIPAC-nr.: 1

(2,4-dichloorfenoxy)azijnzuur

≥ 960 g/kg

Onzuiverheden:

 

Vrije fenolen (uitgedrukt als 2,4-DCP): niet meer dan 3 g/kg.

 

Som van dioxinen en furanen (WHO-TCDD TEQ) (1): niet meer dan 0,01 mg/kg.

1 januari 2016

31 december 2030

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over 2,4-D, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan het risico voor in het water levende organismen, landdieren en consumenten ingeval van gebruik boven 750 g/ha.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager dient bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA de volgende informatie in:

1)

bevestigende informatie in de vorm van de indiening van de volledige resultaten van het bestaande uitgebreide onderzoek over een generatie;

2)

bevestigende informatie in de vorm van de indiening van het onderzoek naar metamorfose bij amfibieën (OECD (2009) test nr. 231) om de eventuele endocriene eigenschappen van de stof na te gaan.

De in punt 1 vermelde informatie wordt ten laatste op 4 juni 2016 en de in punt 2 vermelde informatie ten laatste op 4 december 2017 ingediend.


(1)  Dioxine (som van de polychloordibenzo-para-dioxinen (PCDD's) en de polychloordibenzofuranen (PCDF's), uitgedrukt als door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) vastgestelde toxische equivalenten (TEQ), waarbij gebruik wordt gemaakt van de toxische-equivalentiefactoren (WHO-TEFs)).”.


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/2034 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

50,7

MA

82,7

MK

43,3

ZZ

58,9

0707 00 05

AL

78,9

TR

147,0

ZZ

113,0

0709 93 10

MA

81,2

TR

168,9

ZZ

125,1

0805 20 10

CL

185,6

MA

91,0

PE

166,7

TR

83,5

ZZ

131,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

TR

69,1

ZA

95,1

ZZ

82,1

0805 50 10

TR

99,6

ZZ

99,6

0806 10 10

BR

289,3

EG

231,3

PE

253,2

TR

173,2

ZZ

236,8

0808 10 80

AR

151,8

CA

163,3

CL

84,7

MK

29,8

NZ

136,8

US

150,6

ZA

214,0

ZZ

133,0

0808 30 90

BA

86,2

CN

64,9

TR

131,0

ZZ

94,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/14


BESLUIT (EU) 2015/2035 VAN DE RAAD

van 26 oktober 2015

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling en het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, die zijn opgericht krachtens de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, over de vaststelling van het reglement van orde van het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling, de opstelling door dat subcomité van de lijst van deskundigen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling, en de opstelling door het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken van de lijst van arbiters

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 431 van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), voorziet in de voorlopige toepassing van een deel van de overeenkomst.

(2)

Artikel 3 van Besluit 2014/494/EU van de Raad (2) geeft aan welke delen van de overeenkomst voorlopig dienen te worden toegepast, waaronder de bepalingen betreffende de oprichting en werking van het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling en van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals beschreven in artikel 408, lid 4, van de overeenkomst („het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken”), alsook de bepalingen betreffende handel en duurzame ontwikkeling en die betreffende geschillenbeslechting.

(3)

Op grond van artikel 240, lid 3, van de overeenkomst dient het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling zijn reglement van orde vast te stellen.

(4)

Op grond van artikel 243, lid 3, van de overeenkomst dient het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling op zijn eerste bijeenkomst een lijst op te stellen van ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn om als deskundigen op te treden in het kader van panelprocedures betreffende handel en duurzame ontwikkeling.

(5)

Op grond van artikel 268, lid 1, van de overeenkomst dient het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken uiterlijk zes maanden na het begin van de voorlopige toepassing van de overeenkomst een lijst op te stellen van ten minste 15 personen personen die bereid en in staat zijn om als arbiter in geschillenbeslechtingsprocedures op te treden.

(6)

Daarom dient het standpunt van de Unie te worden bepaald over het door het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling vast te stellen reglement van orde, over de door dat subcomité op te stellen lijst van deskundigen, en over de door het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken op te stellen lijst van arbiters,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het namens de Unie in te nemen standpunt in het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling, dat is opgericht bij artikel 240 van de overeenkomst, over de vaststelling van het reglement van orde van dat subcomité en de opstelling van de lijst van deskundigen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling, is gebaseerd op de ontwerpbesluiten van dat subcomité die aan dit besluit zijn gehecht.

2.   Kleine technische verbeteringen van het ontwerpbesluit kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling.

Artikel 2

1.   Het namens de Unie in te nemen standpunt in het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken over de opstelling van de lijst van arbiters, is gebaseerd op het ontwerpbesluit van dat comité dat aan dit besluit is gehecht.

2.   Kleine technische verbeteringen van het ontwerpbesluit kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 261 van 30.8.2014, blz. 4.

(2)  Besluit 2014/494/EU van de Raad van 16 juni 2014 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (PB L 261 van 30.8.2014, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT Nr. 1/2015 VAN HET SUBCOMITÉ HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING EU-GEORGIË

van …

tot vaststelling van zijn reglement van orde

HET SUBCOMITÉ HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING EU-GEORGIË,

Gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 240,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 431 van de overeenkomst zijn bepaalde onderdelen van de overeenkomst sinds 1 september 2014 voorlopig toegepast.

(2)

Op grond van artikel 240 van de overeenkomst dient het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van hoofdstuk 13 (Handel en duurzame ontwikkeling) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst.

(3)

Op grond van artikel 240, lid 3, van de overeenkomst dient het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling zijn reglement van orde vast te stellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het reglement van orde van het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling

De voorzitter


(1)  PB L 261 van 30.8.2014, blz. 4.

BIJLAGE

Het reglement van orde van het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling EU-Georgië

Artikel 1

Algemene bepalingen

1.   Het bij artikel 240 van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds („de overeenkomst”), opgerichte Subcomité handel en duurzame ontwikkeling assisteert het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, zoals beschreven in artikel 408, lid 4, van de overeenkomst („het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken”), bij de uitvoering van zijn taken.

2.   Het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling voert de in hoofdstuk 13 (Handel en duurzame ontwikkeling) van titel IV (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst bedoelde taken uit.

3.   Het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie en Georgië die verantwoordelijk zijn voor aangelegenheden betreffende handel en duurzame ontwikkeling.

4.   Een vertegenwoordiger van de Europese Commissie of van Georgië die verantwoordelijk is voor aangelegenheden betreffende handel en duurzame ontwikkeling fungeert overeenkomstig artikel 2 als voorzitter van het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling.

5.   In dit reglement van orde wordt onder „de partijen” de in artikel 428 van de overeenkomst gedefinieerde partijen verstaan.

Artikel 2

Specifieke bepalingen

1.   De artikelen 2 tot en met 14 van het reglement van orde van het Associatiecomité EU-Georgië zijn van toepassing, tenzij anders bepaald in dit reglement van orde.

2.   De verwijzingen naar de Associatieraad worden gelezen als verwijzingen naar het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken. De verwijzingen naar het Associatiecomité of het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken worden gelezen als verwijzingen naar het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling.

Artikel 3

Bijeenkomsten

Het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling komt bijeen wanneer dit nodig is. De partijen streven ernaar eenmaal per jaar bijeen te komen.

Artikel 4

Wijziging van het reglement van orde

Dit reglement van orde kan overeenkomstig artikel 240 van de overeenkomst worden gewijzigd bij besluit van het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling.


ONTWERP

BESLUIT Nr. 2/2015 VAN HET SUBCOMITÉ HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING EU-GEORGIË

van …

tot opstelling van de lijst van deskundigen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling

HET SUBCOMITÉ HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING EU-GEORGIË,

Gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 243,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 431 van de overeenkomst zijn bepaalde onderdelen van de overeenkomst sinds 1 september 2014 voorlopig toegepast.

(2)

Op grond van artikel 243, lid 3, van de overeenkomst dient het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling een lijst op te stellen van ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn als deskundigen op te treden in het kader van panelprocedures,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lijst van deskundigen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling voor de toepassing van artikel 243 van de overeenkomst wordt opgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor het Subcomité handel en duurzame ontwikkeling

De voorzitter


(1)  PB L 261 van 30.8.2014, blz. 4.

BIJLAGE

LIJST VAN DESKUNDIGEN OP HET GEBIED VAN HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING

I.

Door Georgië voorgestelde deskundigen

1.

Nata Sturua

2.

David Kikodze

3.

Marina Shvangiradze

4.

Ilia Osepashvili

5.

Roin Migriauli

II.

Door de EU voorgestelde deskundigen

1.

Eddy Laurijssen

2.

Jorge Cardona

3.

Karin Lukas

4.

Hélène Ruiz Fabri

5.

Laurence Boisson De Chazournes

6.

Geert Van Calster

III.

Voorzitters

1.

Jill Murray (Australië)

2.

Janice Bellace (VS)

3.

Ross Wilson (Nieuw-Zeeland)

4.

Arthur Appleton (VS)

5.

Nathalie Bernasconi (Zwitserland)


ONTWERP

BESLUIT Nr. 3/2015 VAN HET ASSOCIATIECOMITÉ EU-GEORGIË IN ZIJN SAMENSTELLING VOOR HANDELSVRAAGSTUKKEN

van …

tot opstelling van de lijst van arbiters als bedoeld in artikel 268, lid 1, van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds

HET ASSOCIATIECOMITÉ IN ZIJN SAMENSTELLING VOOR HANDELSVRAAGSTUKKEN,

Gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds (1) („de overeenkomst”), en met name artikel 268, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 431 van de overeenkomst zijn bepaalde onderdelen van de overeenkomst sinds 1 september 2014 voorlopig toegepast.

(2)

Op grond van artikel 408, lid 3, van de overeenkomst is het Associatiecomité bevoegd om besluiten vast te stellen zoals bepaald in de overeenkomst.

(3)

Op grond van artikel 268, lid 1, van de overeenkomst dient het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken uiterlijk zes maanden na het begin van de voorlopige toepassing van de overeenkomst een lijst op te stellen van ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn om als arbiter in geschillenbeslechtingsprocedures op te treden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lijst van arbiters voor de toepassing van artikel 268, lid 1, van de overeenkomst, wordt opgesteld overeenkomstig de bijlage.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te …,

Voor het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken

De voorzitter


(1)  PB L 261 van 30.8.2014, blz. 4.

BIJLAGE

LIJST VAN ARBITERS

I.

Door Georgië voorgestelde arbiters

1.

Christian Häberli (Zwitserland)

2.

Donald McRae (Canada)

3.

John Adank (Nieuw-Zeeland)

4.

Ronald Saborio (Costa Rica)

5.

Thomas Cottier (Zwitserland)

II.

Door de EU voorgestelde arbiters

1.

Claus-Dieter Ehlermann

2.

Giorgio Saccerdoti

3.

Jacques Bourgeois

4.

Pieter Jan Kuijper

5.

Ramon Torrent

III.

Voorzitters

1.

David Unterhalter (Zuid-Afrika)

2.

Merit Janow (VS)

3.

Helge Seland (Noorwegen)

4.

Leora Blumberg (Zuid-Afrika)

5.

William Davey (VS)


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/22


BESLUIT (EU) 2015/2036 VAN DE RAAD

van 26 oktober 2015

houdende benoeming van vier Italiaanse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Italiaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari, 5 februari en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) vastgesteld houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020.

(2)

In het Comité van de Regio's zijn vier zetels van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van mevrouw Bianca Maria D'ANGELO, mevrouw Paola GIORGI en mevrouw Carmen MURATORE alsmede de heer Nicola VENDOLA,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's worden voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, benoemd tot plaatsvervanger:

Sig.ra Manuela BORA, Consigliere regionale e Assessore della Regione Marche,

Sig.ra Ilaria CAVO, Consigliere regionale e Assessore della Regione Liguria,

Sig. Vincenzo DE LUCA, Presidente della Regione Campania,

Sig. Michele EMILIANO, Presidente della Regione Puglia.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de vaststelling ervan.

Gedaan te Luxemburg, 26 oktober 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

C. DIESCHBOURG


(1)  PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42.

(2)  PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25.

(3)  PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70.


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/23


BESLUIT (EU) 2015/2037 VAN DE RAAD

van 10 november 2015

houdende machtiging van de lidstaten om in het belang van de Europese Unie het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie te bekrachtigen ten aanzien van kwesties van sociaal beleid

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, in samenhang met artikel 153, lid 1, onder a) en b), en artikel 218, lid 6, onder a), v),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie zet zich in voor de bekrachtiging van de internationale arbeidsverdragen die door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) als actueel zijn aangemerkt, als bijdrage aan haar brede streven om mensenrechten en fatsoenlijk werk voor iedereen te bevorderen en mensenhandel uit te roeien zowel binnen als buiten de Unie. De bescherming van fundamentele beginselen en rechten met betrekking tot werk is een belangrijk aspect van deze inspanningen.

(2)

Het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), waarop het Protocol van 2014 een aanvulling is, is een van de fundamentele verdragen van de IAO en heeft gevolgen voor de voorschriften waarin naar de fundamentele arbeidsnormen wordt verwezen.

(3)

De regelgeving uit hoofde van het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de IAO („het protocol”), valt gedeeltelijk onder de bevoegdheid van de Unie overeenkomstig artikel 153, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Meer bepaald worden sommige regels van het protocol reeds bestreken door het acquis van de Unie op het gebied van sociaal beleid. In dat verband hebben met name artikel 1, lid 1, en artikel 2, onder a) en d), van het protocol betrekking op kwesties die vallen onder Richtlijn 91/533/EEG van de Raad (1), Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), alsmede richtlijnen inzake gezondheid en veiligheid op het werk, waaronder Richtlijn 89/391/EEG van de Raad (3), Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), Richtlijn 94/33/EG van de Raad (5) en Richtlijn 92/85/EEG van de Raad (6).

(4)

Artikel 19, lid 4, van het statuut van de IAO inzake de aanneming en bekrachtiging van verdragen, is eveneens van toepassing op protocollen, die bindende internationale overeenkomsten zijn die bekrachtigd moeten worden en gekoppeld zijn aan verdragen.

(5)

De Unie kan het protocol niet bekrachtigen, omdat alleen staten hierbij partij kunnen zijn.

(6)

De lidstaten moeten daarom voor de delen die onder de bevoegdheid van de Unie overeenkomstig artikel 153, lid 2, VWEU vallen, gemachtigd worden om, gezamenlijk handelend in het belang van de Unie, het protocol te bekrachtigen.

(7)

De delen van het protocol die onder een andere bevoegdheid van de Unie dan sociaal beleid vallen, zullen het voorwerp uitmaken van een besluit dat parallel aan dit besluit wordt vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten wordt machtiging tot het bekrachtigen van het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930, van de Internationale Arbeidsorganisatie verleend ten aanzien van de delen die onder de in artikel 153, lid 2, VWEU aan de Unie toegekende bevoegdheid vallen.

Artikel 2

De lidstaten dienen de nodige stappen te nemen om hun akte van bekrachtiging van het protocol zo spoedig mogelijk en bij voorkeur uiterlijk 31 december 2016 neer te leggen bij de directeur-generaal van het International Arbeidsorganisatie.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 november 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

P. GRAMEGNA


(1)  Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288 van 18.10.1991, blz. 32).

(2)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(3)  Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9).

(5)  Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PB L 216 van 20.8.1994, blz. 12).

(6)  Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1).


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/25


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2038 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van de Republiek Korea voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 25, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De procedure voor de erkenning van in derde landen gevestigde centrale tegenpartijen (hierna „CTP's” genoemd) die in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 is vastgesteld, is bedoeld om CTP's die zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen in derde landen waarvan de reguleringsnormen gelijkwaardig zijn aan die welke in genoemde verordening zijn vastgesteld, de mogelijkheid te bieden clearingdiensten te verrichten voor clearingleden of handelsplatformen die in de Unie zijn gevestigd. Die erkenningsprocedure en het gelijkwaardigheidsbesluit waarin wordt voorzien, dragen zodoende bij tot het bereiken van de overkoepelende doelstelling van Verordening (EU) nr. 648/2012 om het systeemrisico te verminderen door meer gebruik te maken van veilige en solide CTP's voor de clearing van over-the-counter (hierna „otc” genoemd) derivatencontracten, ook als die CTP's in een derde land zijn gevestigd en daar een vergunning hebben gekregen.

(2)

Om een rechtstelsel van een derde land als gelijkwaardig aan het rechtsstelsel van de Unie aan te merken wat CTP's betreft, dient het concrete resultaat van het toepasselijke juridische en toezichthoudende kader gelijkwaardig te zijn aan dat van de Unievereisten wat de bereikte toezicht- en regelgevingsdoelstellingen betreft. Doel van deze gelijkwaardigheidstoetsing is daarom na te gaan of het juridische en toezichthoudende kader van de Republiek Korea (hierna „Zuid-Korea” genoemd) waarborgt dat CTP's die daar zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen, in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen niet blootstellen aan een hoger risiconiveau dan dat waaraan de CTP's die in de Unie een vergunning hebben gekregen, kunnen worden blootgesteld — en of zij bijgevolg geen onaanvaardbare niveaus van systeemrisico in de Unie opleveren.

(3)

Op 1 oktober 2013 heeft de Commissie het technische advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) ontvangen over het juridische en toezichthoudende kader dat van toepassing is op CTP's waaraan in Zuid-Korea vergunning is verleend. In het technische advies is een aantal verschillen aangegeven tussen de juridisch bindende vereisten die, op jurisdictioneel gebied, gelden voor CTP's in Zuid-Korea en de juridisch bindende vereisten die voor CTP's gelden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 648/2012. Dit besluit is echter niet uitsluitend gebaseerd op een vergelijkende analyse van de juridisch bindende vereisten voor CTP's in Zuid-Korea, maar ook op een beoordeling van de uitkomst van die vereisten, en op het antwoord op de vraag of zij afdoende zijn om de risico's waaraan in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen mogelijk worden blootgesteld, zodanig te limiteren dat deze als gelijkwaardig aan de uitkomst van de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgelegde vereisten kunnen worden beschouwd. In het bijzonder dienen daarbij de aanzienlijk lagere risico's die verbonden zijn aan clearingactiviteiten die worden ontplooid op financiële markten die kleiner zijn dan de financiële markt van de Unie, in aanmerking te worden genomen.

(4)

Overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moeten drie voorwaarden vervuld zijn om te kunnen verklaren dat het juridische en toezichthoudende kader van een derde land dat geldt voor CTP's die in dat land over een vergunning beschikken, gelijkwaardig is aan de vereisten die in die verordening zijn vastgelegd.

(5)

Volgens de eerste voorwaarde moeten CTP's die in een derde land over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(6)

De juridisch bindende vereisten van Zuid-Korea voor CTP's die daar een vergunning hebben gekregen, zijn vervat in de Financial Investment Services and Capital Markets Act 2013 (hierna „FSCMA” genoemd) en in secundaire regelgeving tot uitvoering van de FSCMA.

(7)

CTP's krijgen een vergunning van de Financial Services Commission (hierna „FSC” genoemd). De FSC verleent pas een clearingvergunning als zij er onder meer van overtuigd is dat de CTP een aandelenkapitaal bezit dat gelijkwaardig is aan het vastgestelde wettelijke minimum, een degelijk bedrijfsplan heeft, over voldoende personele middelen, gegevensverwerkende apparatuur en andere fysieke faciliteiten beschikt om beleggers te kunnen beschermen en clearingactiviteiten te kunnen ontplooien, geen enkele medewerker in dienst heeft die op grond van de FSCMA onbekwaam is bevonden, over een systeem ter voorkoming van belangenconflicten beschikt, en aandeelhouders heeft die een toereikende financiële draagkracht en tevens een goede financiële reputatie en sociale geloofwaardigheid hebben. Bij de verlening van een vergunning kan de FSC alle voorwaarden stellen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van een gedegen beheer van de CTP en het handhaven van een gezonde marktorde. Vergunninghoudende CTP's staan vervolgens onder doorlopend toezicht van de FSC, alsook onder controle van de Bank van Korea krachtens de wet op de Bank van Korea.

(8)

De FSC heeft haar voornemen kenbaar gemaakt haar financiëlemarktinfrastructuren (hierna „FMI's” genoemd) te toetsen aan de Principles for Financial Markets Infrastructures (hierna „PFMI's” genoemd), die in april 2012 zijn uitgevaardigd door het Committee on Payment and Settlement Systems (2) en de International Organization of Securities Commissions (IOSCO). In maart 2015 heeft de FSC de Business Guideline for Financial Market Infrastructures (hierna de „Guideline” genoemd) uitgevaardigd. Daarin zijn concrete normen vastgelegd die FMI's in acht moeten nemen wanneer zij op grond van de FSCMA en de daarmee samenhangende secundaire regelgeving activiteiten ontplooien. In de Guideline zijn de 24 hoofdbeginselen van de PFMI's, rekening houdend met de binnenlandse omstandigheden, in 14 beginselen omgezet en worden tevens gedetailleerde normen vastgesteld voor de toepassing van deze beginselen. In december 2012 heeft de Bank van Korea haar „Regulation on the Operation and Management of Payment and Settlement Systems” gewijzigd om voortaan de PFMI's als haar controlenormen te hanteren.

(9)

Krachtens de FSCMA en de daarmee samenhangende secundaire regelgeving moeten CTP's ook een intern reglement van orde vaststellen met het oog op een adequate regulering van hun clearing- en afwikkelingsfaciliteiten. De voorschriften van de FSCMA, de daarmee samenhangende secundaire regelgeving, de Guideline en de Regulation on the Operation and Management of Payment and Settlement Systems worden aldus ten uitvoer gelegd in het interne reglement van orde van de clearinghuizen. Overeenkomstig de FSCMA moet elke herziening van de statuten of het interne reglement van orde van CTP's door de FSC worden goedgekeurd.

(10)

De juridisch bindende vereisten in Zuid-Korea hebben dus een tweeledige structuur. De FSCMA en de daarmee samenhangende secundaire regelgeving bevatten normen van hoog niveau die CTP's in acht moeten nemen om een vergunning te krijgen voor het verlenen van clearingdiensten in Zuid-Korea. Deze primaire regels vormen het eerste niveau van de juridisch bindende vereisten in Zuid-Korea. Om te bewijzen dat zij zich aan de primaire regels houden, zijn CTP's overeenkomstig de Business Guideline for Financial Market Infrastructures verplicht hun intern reglement van orde ter goedkeuring aan de FSC voor te leggen. Dit interne reglement van orde vormt het tweede niveau van de vereisten in Zuid-Korea.

(11)

Bij het beoordelen van de gelijkwaardigheid van het juridische en toezichthoudende kader dat in Zuid-Korea op CTP's van toepassing is, dient ook rekening te worden gehouden met de bereikte risicolimitering die dat oplevert in termen van het risiconiveau waaraan in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen worden blootgesteld als gevolg van hun deelneming in die entiteiten. De uitkomsten inzake risicolimitering worden bepaald door zowel het risiconiveau dat aan de door de betrokken CTP ontplooide clearingactiviteiten verbonden is en dat afhankelijk is van de omvang van de financiële markt waarop deze opereert, als de geschiktheid van het voor CTP's geldende juridische en toezichthoudende kader voor het limiteren van dat risiconiveau. Om dezelfde uitkomsten inzake risicolimitering te verkrijgen, zijn striktere vereisten inzake risicolimitering vereist voor CTP's die hun activiteiten ontplooien op grotere financiële markten waarvan het inherente risiconiveau hoger is, dan voor CTP's die hun activiteiten ontplooien op kleinere financiële markten waarvan het inherente risiconiveau lager is.

(12)

De omvang van de financiële markt waarop CTP's waaraan in Zuid-Korea vergunning is verleend hun clearingactiviteiten ontplooien, is aanzienlijk kleiner dan de markt waarop in de Unie gevestigde CTP's actief zijn. Met name de afgelopen drie jaar vertegenwoordigde de totale waarde van de in Zuid-Korea geclearde derivatentransacties minder dan 1 % van de totale waarde van de in de Unie geclearde derivatentransacties. Daarom stelt deelneming in CTP's waaraan in Zuid-Korea vergunning is verleend, in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen aan aanzienlijk lagere risico's bloot dan wanneer zij deelnemen in CTP's waaraan in de Unie vergunning is verleend.

(13)

Bijgevolg kan het juridische en toezichthoudende kader dat van toepassing is op CTP's waaraan in Zuid-Korea vergunning is verleend, als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer dat passend is om dat lagere risiconiveau te limiteren. De op die CTP's van toepassing zijnde primaire regels, aangevuld met hun interne reglement van orde waarin aan de PFMI's uitvoering wordt gegeven, limiteren het in Zuid-Korea bestaande lagere risiconiveau en leveren een uitkomst inzake risicolimitering op die gelijkwaardig is aan die welke door Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt nagestreefd.

(14)

Derhalve concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Korea waarborgt dat CTP's die daar over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(15)

Volgens de tweede voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Korea voor de CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorzien in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving ten aanzien van die CTP's.

(16)

De FSC is verantwoordelijk voor de vaststelling en toepassing van de toezichtregels en voor de inspectie en toetsing van financiële instellingen. Als primair toezichthouder op CTP's heeft de FSC volledige bevoegdheid om hen te controleren en te bestraffen. Zo is de FSC onder meer bevoegd om de vergunning van CTP's in te trekken, om de activiteiten van CTP's op te schorten en over te dragen, en om CTP's sancties op te leggen. Het dagelijkse toezicht wordt uitgeoefend door de Financial Supervisory Service (hierna „FSS” genoemd), die handelt onder toezicht van de FSC. CTP's zijn onderworpen aan een halfjaarlijkse inspectie van telkens vier weken en aan niet-periodieke inspecties op verzoek van de toezichthouder. Met behulp van toezicht- en risicogebaseerde onderzoekprocedures, die onder meer een toetsing aan prudentiële vereisten omvatten, monitort de FSS doorlopend of CTP's aan de vereisten inzake risicobeheer voldoen. Daarnaast is een van de belangrijkste doelstellingen van het toezicht van de Bank van Korea op CTP's waaraan in Zuid-Korea vergunning is verleend, het garanderen van hun veiligheid en efficiëntie. De Bank van Korea oefent toezicht uit door informatie over CTP's te analyseren, hen om de twee jaar aan de PFMI's te toetsen, en verbeteringen te verlangen indien zulks noodzakelijk is. De Bank van Korea is bevoegd om het aanbrengen van die verbeteringen te eisen; indien het om een belangrijke verbetering gaat, is wel de instemming van het Monetary Policy Committee vereist.

(17)

Bijgevolg concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Korea voor CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorziet in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving.

(18)

Volgens de derde voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Korea voorzien in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's waaraan uit hoofde van buitenlandse rechtsstelsels een vergunning is verleend (hierna „CTP's uit derde landen” genoemd).

(19)

CTP's uit derde landen die otc-derivaten in Zuid-Korea willen clearen, moeten daarvoor goedkeuring vragen aan de FSC.

(20)

De goedkeuring wordt pas verleend indien de jurisdictie waarin de CTP gevestigd is, een voldoende solide toezicht- en regelgevingskader heeft dat vergelijkbaar is met het juridische en toezichthoudende kader dat in Zuid-Korea van toepassing is. Tevens moeten samenwerkingsovereenkomsten tussen de bevoegde autoriteiten uit Zuid-Korea en uit derde landen zijn gesloten voordat een aanvraag van een CTP uit een derde land wordt goedgekeurd.

(21)

De erkenningsprocedure van het rechtsstelsel van Zuid-Korea die van toepassing is op CTP's uit derde landen die daar otc-derivaten willen clearen, moet derhalve worden beschouwd als een procedure die, wat de erkenning van CTP's uit derde landen betreft, voorziet in een systeem dat effectief gelijkwaardig is.

(22)

Mitsdien kunnen de voorwaarden van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 geacht worden te zijn vervuld door het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Korea voor CTP's waaraan daar vergunning is verleend, en dient dat juridische en toezichthoudende kader als gelijkwaardig aan de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgelegde vereisten te worden beschouwd. De Commissie dient de ontwikkeling van het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Korea voor CTP's en de inachtneming van de voorwaarden op grond waarvan dit besluit is genomen, regelmatig te blijven monitoren.

(23)

De regelmatige beoordeling van het juridische en toezichthoudende kader dat in Zuid-Korea van toepassing is op CTP's die daar over een vergunning beschikken, dient de mogelijkheid onverlet te laten voor de Commissie om naast de algemene beoordeling te allen tijde een specifieke beoordeling te verrichten wanneer relevante ontwikkelingen vereisen dat de Commissie de bij dit besluit erkende gelijkwaardigheid herbeoordeelt. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van de erkenning van gelijkwaardigheid leiden.

(24)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt het in Zuid-Korea van kracht zijnde juridische en toezichthoudende kader, dat bestaat uit de Financial Investment Services and Capital Markets Act 2013 en de daarmee samenhangende secundaire regelgeving, zoals aangevuld met de Business Guideline for Financial Market Infrastructures en de Regulation on the Operation and Management of Payment and Settlement Systems, en dat van toepassing is op CTP's die daar over een vergunning beschikken, als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 aangemerkt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Per 1 september 2014 is de naam van het Committee on Payment and Settlement Systems veranderd in Committee on Payment and Market Infrastructures (CPMI).


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/29


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2039 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van Zuid-Afrika voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 25, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De procedure voor de erkenning van in derde landen gevestigde centrale tegenpartijen (hierna „CTP's” genoemd) die in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 is vastgesteld, is bedoeld om CTP's die zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen in derde landen waarvan de reguleringsnormen gelijkwaardig zijn aan die welke in genoemde verordening zijn vastgesteld, de mogelijkheid te bieden clearingdiensten te verrichten voor clearingleden of handelsplatformen die in de Unie zijn gevestigd. Die erkenningsprocedure en de gelijkwaardigheidsbesluiten waarin wordt voorzien, dragen zodoende bij tot het bereiken van de overkoepelende doelstelling van Verordening (EU) nr. 648/2012 om het systeemrisico te verminderen door meer gebruik te maken van veilige en solide CTP's voor de clearing van over-the-counter (hierna „otc” genoemd) derivatencontracten, ook als die CTP's in een derde land zijn gevestigd en daar een vergunning hebben gekregen.

(2)

Om een rechtstelsel van een derde land als gelijkwaardig aan het rechtsstelsel van de Unie aan te merken wat CTP's betreft, dient het concrete resultaat van het toepasselijke juridische en toezichthoudende kader gelijkwaardig te zijn aan dat van de Unievereisten wat de bereikte toezicht- en regelgevingsdoelstellingen betreft. Doel van deze gelijkwaardigheidstoetsing is daarom na te gaan of het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Afrika waarborgt dat CTP's die daar zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen, in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen niet blootstellen aan een hoger risiconiveau dan dat waaraan de CTP's die in de Unie een vergunning hebben gekregen, kunnen worden blootgesteld — en of zij bijgevolg geen onaanvaardbare niveaus van systeemrisico in de Unie opleveren.

(3)

Dit besluit gebaseerd op de uitkomst van het in Zuid-Afrika toepasselijke juridische en toezichthoudende kader en het antwoord op de vraag of dit kader afdoende is om de risico's waaraan in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen mogelijk worden blootgesteld, zodanig te limiteren dat deze als gelijkwaardig aan de uitkomst van de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgelegde vereisten kunnen worden beschouwd. In het bijzonder dienen daarbij de aanzienlijk lagere risico's die verbonden zijn aan clearingactiviteiten die worden ontplooid op financiële markten die kleiner zijn dan de financiële markt van de Unie, in aanmerking te worden genomen.

(4)

Overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moeten drie voorwaarden vervuld zijn om te kunnen verklaren dat het juridische en toezichthoudende kader van een derde land dat geldt voor CTP's die in dat land over een vergunning beschikken, gelijkwaardig is aan de vereisten die in die verordening zijn vastgelegd.

(5)

Volgens de eerste voorwaarde moeten CTP's die in een derde land over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(6)

De juridisch bindende vereisten van Zuid-Afrika voor CTP's die daar een vergunning hebben gekregen, zijn vervat in de Financial Markets Act, (Wet nr. 19 van 2012, hierna „FMA” genoemd). De Registrar of Securities Services (hierna „de Registrar” genoemd) beschikt over een uitgebreide reeks bevoegdheden voor het controleren, monitoren en inspecteren van clearinghuizen die over een vergunning beschikken om in Zuid-Afrika te opereren (hierna „vergunninghoudende clearinghuizen” genoemd).

(7)

In de FMA zijn de verplichtingen en vereisten vastgelegd die clearinghuizen in acht moeten nemen. Meer in het bijzonder verleent de Registrar op grond van de FMA een vergunning om als een vergunninghoudend clearinghuis te opereren, op voorwaarde dat de aanvrager zich aan de bovenbedoelde vereisten houdt en bijdraagt aan de verwezenlijking van de in de FMA vastgelegde doelstellingen, zoals onder meer limiteren van het systeemrisico en garanderen van eerlijke, efficiënte en transparante Zuid-Afrikaanse financiële markten. Om ervoor te zorgen dat aan die vereisten wordt voldaan, kan de Registrar bij de verlening van een vergunning alle voorwaarden opleggen die hij passend acht. Vergunninghoudende clearinghuizen moeten hun bedrijfsactiviteiten op eerlijke en transparante wijze ontplooien en daarbij terdege met de rechten van clearingleden en hun cliënten rekening houden. Bovendien moeten vergunninghoudende clearinghuizen zich overeenkomstige de FMA voegen naar internationale toezichtnormen, met inbegrip van de Principles for Financial Markets Infrastructures (hierna „PFMI's” genoemd), die in april 2012 zijn uitgevaardigd door het Committee on Payment and Settlement Systems (2) en de International Organization of Securities Commissions (IOSCO).

(8)

Krachtens de FMA is de minister van Financiën gemachtigd om regelgeving uit te vaardigen in verband met elke aangelegenheid waarvoor zulks op grond van de FMA is vereist of toegestaan, dan wel elke andere aangelegenheid die noodzakelijk is voor een beter beheer en een betere tenuitvoerlegging van de FMA. Bovendien is de Registrar krachtens de FMA bevoegd om richtsnoeren uit te vaardigen betreffende de toepassing en uitlegging van de FMA, alsook om alle maatregelen te nemen die hij noodzakelijk acht voor de goede vervulling of uitoefening van zijn functies of taken of voor de tenuitvoerlegging van de FMA.

(9)

Bij het beoordelen van de gelijkwaardigheid van het juridische en toezichthoudende kader dat op vergunninghoudende clearinghuizen van toepassing is, dient ook rekening te worden gehouden met de bereikte risicolimitering die dat oplevert in termen van het risiconiveau waaraan in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen worden blootgesteld als gevolg van hun deelneming in vergunninghoudende clearinghuizen. De uitkomsten inzake risicolimitering worden bepaald door zowel het risiconiveau dat aan de door de betrokken CTP ontplooide clearingactiviteiten verbonden is en dat afhankelijk is van de omvang van de financiële markt waarop deze opereert, als de geschiktheid van het voor CTP's geldende juridische en toezichthoudende kader voor het limiteren van dat risiconiveau. Om dezelfde uitkomsten inzake risicolimitering te verkrijgen, zijn striktere vereisten inzake risicolimitering vereist voor CTP's die hun activiteiten ontplooien op grotere financiële markten waarvan het inherente risiconiveau hoger is, dan voor CTP's die hun activiteiten ontplooien op kleinere financiële markten waarvan het inherente risiconiveau lager is.

(10)

De omvang van de financiële markt waarop vergunninghoudende clearinghuizen hun clearingactiviteiten ontplooien, is aanzienlijk kleiner dan de markt waarop in de Unie gevestigde CTP's actief zijn. Met name de afgelopen drie jaar vertegenwoordigde de totale waarde van de in Zuid-Afrika geclearde derivatentransacties minder dan 1 % van de totale waarde van de in de Unie geclearde derivatentransacties. Daarom stelt deelneming in vergunninghoudende clearinghuizen in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen aan aanzienlijk lagere risico's bloot dan wanneer zij deelnemen in CTP's waaraan in de Unie vergunning is verleend.

(11)

Bijgevolg kan het juridische en toezichthoudende kader dat op vergunninghoudende clearinghuizen van toepassing is, als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer dat passend is om dat lagere risiconiveau te limiteren. De primaire regels die op vergunninghoudende clearinghuizen van toepassing zijn en die inachtneming van de PFMI's voorschrijven, limiteren het in Zuid-Afrika bestaande lagere risiconiveau en leveren een uitkomst inzake risicolimitering op die gelijkwaardig is aan die welke door Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt nagestreefd.

(12)

Derhalve concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Afrika waarborgt dat vergunninghoudende clearinghuizen die daar over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(13)

Volgens de tweede voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Afrika voor de CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorzien in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving ten aanzien van die CTP's.

(14)

De Registrar oefent toezicht uit op en houdt de hand aan de naleving van de FMA. Meer in het bijzonder beoordeelt de Registrar jaarlijks de inachtneming door de vergunninghoudende clearinghuizen van de FMA en van hun intern reglement van orde, alsook van richtlijnen, verzoeken, voorwaarden of vereisten van de Registrar op grond van de FMA. De Registrar is ook bevoegd om de vergunning van een vergunninghoudend clearinghuis in te trekken of op te schorten, onder meer indien dit zich niet houdt aan de FMA of zijn intern reglement van orde, dan wel geen gevolg geeft aan een richtlijn, verzoek, voorwaarde of vereiste van de Registrar op grond van de FMA.

(15)

De Registrar is bevoegd om vergunninghoudende clearinghuizen om informatie of documenten te verzoeken en inspecties ter plaatse uit te voeren. Naar aanleiding van een inspectie ter plaatse kan de Registrar een vergunninghoudend clearinghuis onder meer verzoeken om alle stappen te ondernemen, dan wel zich van elk optreden te onthouden, teneinde aan een onregelmatigheid een einde te maken of deze te verhelpen. Ingeval een vergunninghoudend clearinghuis nalaat krachtens de FMA vereiste informatie te verstrekken, kan de Registrar straffen opleggen. Met het oog op de tenuitvoerlegging en het beheer van de FMA kan de Registrar bovendien algemene richtlijnen of tot een specifieke entiteit gerichte richtlijnen uitvaardigen.

(16)

Bijgevolg concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Afrika voor CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorziet in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving.

(17)

Volgens de derde voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Afrika voorzien in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's waaraan uit hoofde van buitenlandse rechtsstelsels een vergunning is verleend (hierna „CTP's uit derde landen” genoemd).

(18)

CTP's die een vergunning hebben gekregen van een derde land waar het juridisch en toezichthoudend kader gelijkwaardig is aan het Zuid-Afrikaanse regelgevingskader, waar er een gelijkwaardige regelgeving ter bestrijding van het witwassen van geld en het financiële terrorisme bestaat, en waar CTP's onder effectief toezicht staan, mogen diensten in Zuid-Afrika verlenen, mits zij over een vergunning van de Registrar beschikken. Voor het verlenen van een vergunning houdt de Registrar bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag rekening met het toezicht- en regelgevingskader van het betrokken derde land en kan hij ook informatie in aanmerking nemen die is verstrekt door een andere toezichthoudende autoriteit, met inbegrip van toezichthoudende autoriteiten van derde landen. Bovendien kan de Registrar CTP's uit derde landen van sommige of alle vereisten van de FMA vrijstellen. De Registrar kan samenwerkingsovereenkomsten met regelgevende of toezichthoudende autoriteiten van derde landen sluiten met de bedoeling het doorlopende toezicht te coördineren en informatie uit te wisselen over CTP's uit derde landen waaraan vergunning is verleend in een derde land waar het juridische en toezichthoudende kader gelijkwaardig is aan het Zuid-Afrikaanse toezicht- en regelgevingskader en die onder effectief toezicht staan in het derde land waar zij een vergunning hebben gekregen.

(19)

Hoewel moet worden opgemerkt dat de structuur van de in het juridisch kader van Zuid-Afrika vastgelegde erkenningsprocedure die op CTP's uit derde landen van toepassing is, verschilt van de procedure die in Verordening (EU) nr. 648/2012 is neergelegd, mag er niettemin van uit worden gegaan dat zij in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's uit derde landen voorziet.

(20)

Mitsdien kunnen de voorwaarden van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 geacht worden te zijn vervuld door het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Afrika voor vergunninghoudende clearinghuizen, en dient dat juridische en toezichthoudende kader als gelijkwaardig aan de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgelegde vereisten te worden beschouwd. De Commissie dient de ontwikkeling van het juridische en toezichthoudende kader van Zuid-Afrika voor CTP's en de inachtneming van de voorwaarden op grond waarvan dit besluit is genomen, regelmatig te blijven monitoren.

(21)

De regelmatige beoordeling van het juridische en toezichthoudende kader dat in Zuid-Afrika van toepassing is op CTP's die daar over een vergunning beschikken, dient de mogelijkheid onverlet te laten voor de Commissie om naast de algemene beoordeling te allen tijde een specifieke beoordeling te verrichten wanneer relevante ontwikkelingen vereisen dat de Commissie de bij dit besluit erkende gelijkwaardigheid herbeoordeelt. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van de erkenning van gelijkwaardigheid leiden.

(22)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt het in Zuid-Afrika van kracht zijnde juridische en toezichthoudende kader, dat bestaat uit de Financial Markets Act en dat van toepassing is op vergunninghoudende clearinghuizen die daar over een vergunning beschikken, als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 aangemerkt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Per 1 september 2014 is de naam van het Committee on Payment and Settlement Systems veranderd in Committee on Payment and Market Infrastructures.


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/32


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2040 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van bepaalde provincies van Canada voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 25, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De procedure voor de erkenning van in derde landen gevestigde centrale tegenpartijen (hierna „CTP's” genoemd) die in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 is vastgesteld, is bedoeld om CTP's die gevestigd zijn en een vergunning hebben gekregen in derde landen waarvan de reguleringsnormen gelijkwaardig zijn aan die welke in de betrokken verordening zijn vastgesteld, de mogelijkheid te bieden clearingdiensten te verrichten voor clearingleden of handelsplatforms die in de Unie gevestigd zijn. Die erkenningsprocedure en het gelijkwaardigheidsbesluit waarin is voorzien, dragen zodoende bij tot het bereiken van de overkoepelende doelstelling van Verordening (EU) nr. 648/2012 om het systeemrisico te verminderen door meer gebruik te maken van veilige en solide CTP's voor de clearing van over-the-counter (hierna „otc” genoemd) derivatencontracten, ook als die CTP's in een derde land zijn gevestigd en daar een vergunning hebben gekregen.

(2)

Om een rechtsstelsel van een derde land als gelijkwaardig aan het rechtsstelsel van de Unie aan te merken wat CTP's betreft, dient het concrete resultaat van het toepasselijke juridische en toezichthoudende kader gelijkwaardig te zijn aan de Unievereisten wat de bereikte toezicht- en regelgevingsdoelstellingen betreft. Doel van deze gelijkwaardigheidstoetsing is daarom na te gaan of het juridische en toezichthoudende kader van de Canadese provincies Alberta, British Columbia, Manitoba, Ontario en Québec (hierna „de betrokken provincies” genoemd) waarborgt dat CTP's die daar zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen, in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatforms niet blootstellen aan een hoger risiconiveau dan dat waaraan de CTP's die in de Unie een vergunning hebben gekregen, kunnen worden blootgesteld — en of zij bijgevolg geen onaanvaardbare niveaus van systeemrisico in de Unie opleveren.

(3)

Dit besluit is gebaseerd op een beoordeling van het in de betrokken provincies toepasselijke juridische en toezichthoudende kader en van de geschiktheid van dit kader om de risico's waaraan in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatforms mogelijk worden blootgesteld, zodanig te limiteren dat het als gelijkwaardig aan de uitkomst van de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgelegde vereisten kan worden beschouwd. In het bijzonder dient daarbij in aanmerking te worden genomen dat de risico's die verbonden zijn met clearingactiviteiten die worden ontplooid op financiële markten die kleiner zijn dan de financiële markt van de Unie, aanmerkelijk lager zijn.

(4)

Overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moeten drie voorwaarden vervuld zijn om te kunnen verklaren dat het juridische en toezichthoudende kader van een derde land dat geldt voor CTP's die in dat land over een vergunning beschikken, gelijkwaardig is aan de vereisten die in die verordening zijn vastgelegd.

(5)

Volgens de eerste voorwaarde moeten CTP's die in een derde land over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(6)

De juridisch bindende vereisten van Canada voor CTP's die in de betrokken provincies een vergunning hebben gekregen, bestaan uit de respectieve effectenwetgeving en de op grond van die wetgeving door de effectenregelgevers van elke provincie opgestelde regels en voorschriften, evenals uit alle besluiten, richtlijnen of beschikkingen die door deze effectenregelgevers worden vastgesteld of uitgevaardigd (het provinciale effectenrecht) en die van toepassing zijn op CTP's die in die provincies werkzaam zijn.

(7)

In het kader van dit besluit zijn de effectenregelgevers de Alberta Securities Commission (ASC) in Alberta, de Autorité des marchés financiers (AMF) in Québec, de British Columbia Securities Commission (BCSC) in British Columbia; de Manitoba Securities Commission (MSC) in Manitoba en de Ontario Securities Commission (OSC) in Ontario. De effectenregelgevers werken samen bij het ontwikkelen en uitvoeren van wet- en regelgeving op het gebied van effecten en bij het op consequente en gecoördineerde wijze beheren, monitoren en handhaven van de bestaande wettelijke bepalingen.

(8)

Een CTP die in een van de betrokken provincies activiteiten wil uitoefenen, moet hiertoe een vergunning krijgen van de desbetreffende effectenregelgever. Deze vergunning kan in de vorm van een erkenning of een vrijstelling van erkenning worden verleend. Erkenning houdt in dat het desbetreffende provinciale effectenrecht volledig wordt toegepast. CTP's die in meerdere van de betrokken provincies werkzaam zijn, moeten ten minste in één provincie als erkende CTP over een vergunning beschikken en zijn onderworpen aan de strengste vereisten die in de provincies waar zij actief zijn, van toepassing zijn. Vrijstelling van erkenning wordt over het algemeen verleend aan CTP's die in een andere provincie erkend zijn, en die derhalve rechtstreeks onder toezicht staan van de effectenregelgever van die provincie, mits zij door de desbetreffende effectenregelgever niet als systeemrelevant wordt beschouwd of worden geacht een aanzienlijk risico voor de kapitaalmarkten op te leveren. Effectenregelgevers stellen voorwaarden aan CTP's die zijn vrijgesteld van erkenning indien deze CTP's in de provincies waar zij erkend zijn aan minder strenge vereisten zijn onderworpen dan in de provincies waar zij van erkenning zijn vrijgesteld. Ook kan de Bank of Canada CTP's als systeemrelevant aanwijzen indien zij voor het Canadese financiële stelsel een systeemrisico kunnen opleveren.

(9)

De juridisch bindende vereisten die van toepassing zijn op CTP's die in Alberta een vergunning hebben gekregen, zijn de Securities Act van Alberta, de regels en voorschriften die op grond van deze wet zijn aangenomen en alle besluiten, richtlijnen en beschikkingen die door de ASC zijn vastgesteld of uitgevaardigd (hierna „het effectenrecht van Alberta” genoemd). Om in Alberta clearingdiensten te kunnen verrichten, moet een CTP van de ASC een vergunning hebben gekregen, hetzij als erkend clearinginstituut, hetzij als een clearinginstituut dat is vrijgesteld van erkenning (vrijgesteld clearinginstituut). De CTP's die in Alberta een vergunning hebben gekregen, moeten het effectenrecht van Alberta naleven. Over het algemeen verleent de ASC een vergunning aan CTP's als erkende clearinginstituten wanneer zij het passend acht deze CTP's aan haar toezicht te onderwerpen. De ASC kan echter tevens een beroep doen op het toezicht van een andere effectenregelgever voor bepaalde in andere provincies erkende clearinginstituten. De ASC kan voorwaarden stellen aan het verlenen van een vergunning aan een clearinginstituut, hetzij als erkend, hetzij als vrijgesteld clearinginstituut. De ASC heeft erkenningsbeschikkingen uitgevaardigd ten aanzien van alle clearinginstituten waaraan zij vergunning heeft verleend, waarbij deze worden verplicht zich te houden aan de Principles for Financial Market Infrastructures (hierna „PFMI's” genoemd) die in april 2012 zijn uitgevaardigd door het Committee on Payment and Settlement Systems (2) en de International Organization of Securities Commissions.

(10)

De juridisch bindende vereisten die van toepassing zijn op CTP's die in British Columbia een vergunning hebben gekregen, zijn de Securities Act van British Columbia, de regels en voorschriften die op grond van deze wet zijn aangenomen en de beschikkingen die door de BCSC zijn uitgevaardigd. Om in British Columbia clearingdiensten te kunnen verrichten, moet een CTP van de BCSC een vergunning hebben gekregen, hetzij als een erkend clearinginstituut, hetzij als een clearinginstituut dat is vrijgesteld van erkenning (vrijgesteld clearinginstituut), iets wat afhangt van een aantal factoren, zoals de impact van de activiteiten van het clearinginstituut in British Columbia. De BCSC kan voorwaarden stellen aan het verlenen van een vergunning aan een clearinginstituut, hetzij als erkend, hetzij als vrijgesteld clearinginstituut. De BCSC heeft erkenningsbeschikkingen uitgevaardigd ten aanzien van alle clearinginstituten waaraan zij vergunning heeft verleend als erkende clearinginstituten, waarbij deze worden verplicht zich te houden aan de PFMI's.

(11)

De juridisch bindende vereisten die van toepassing zijn op CTP's die in Manitoba een vergunning hebben gekregen, zijn de Commodity Futures Act van Manitoba, de Securities Act van Manitoba en de regels en beschikkingen die op grond van deze wetten door de MSC zijn aangenomen en uitgevaardigd. Om in Manitoba clearingdiensten te kunnen verrichten, moet een CTP van de MSC een vergunning hebben gekregen, hetzij als erkend clearinginstituut voor wat grondstoffenfutures betreft, hetzij als een erkend clearinginstituut met betrekking tot andere effecten, dan wel als clearinghuis of clearinginstituut dat van erkenning is vrijgesteld (vrijgesteld clearinginstituut of clearinghuis). De MSC kan voorwaarden stellen aan het verlenen van een vergunning aan een clearinginstituut of clearinghuis, hetzij als erkend, hetzij als vrijgesteld clearinginstituut of clearinghuis. De MSC heeft erkenningsbeschikkingen uitgevaardigd ten aanzien van alle clearinginstituten en clearinghuizen waaraan zij vergunning heeft verleend als erkende clearinginstituten of clearinghuizen, waarbij deze worden verplicht zich te houden aan de PFMI's.

(12)

De juridisch bindende vereisten voor de CTP's die in Ontario een vergunning hebben gekregen, zijn de Securities Act van Ontario, de regels en voorschriften die op grond van deze wet zijn aangenomen en de richtlijnen, besluiten, beschikkingen, beslissingen en andere vereisten die op grond van die wet zijn vastgesteld of uitgevaardigd. Om in Ontario clearingdiensten te kunnen verrichten, moet een CTP van de OSC een vergunning hebben gekregen, hetzij als erkend clearinginstituut, hetzij als een clearinginstituut dat is vrijgesteld van erkenning (vrijgesteld clearinginstituut). De OSC kan voorwaarden stellen aan het verlenen van een vergunning aan een clearinginstituut, hetzij als erkend, hetzij als vrijgesteld clearinginstituut. De OSC heeft erkenningsbeschikkingen uitgevaardigd ten aanzien van alle clearinginstituten waaraan zij vergunning heeft verleend als erkende clearinginstituten, waarbij deze worden verplicht zich te houden aan de PFMI's.

(13)

De juridisch bindende vereisten die van toepassing zijn op CTP's die in Québec een vergunning hebben gekregen, zijn de Securities Act van Québec, de Derivatives Act van Québec en de Act respecting the Autorité des marchés financiers (AAMF); de regelgeving die is vastgesteld krachtens de Securities Act van Québec, de Derivatives Act van Québec en de door de AMF vastgestelde besluiten en beschikkingen. Om in Québec clearingdiensten te kunnen verrichten, moet een CTP van de AMF een vergunning hebben gekregen, hetzij als erkend clearinghuis, hetzij als een clearinghuis dat is vrijgesteld van erkenning (vrijgesteld clearinghuis). De AMF kan voorwaarden stellen aan het verlenen van een vergunning aan een clearinghuis, hetzij als erkend, hetzij als vrijgesteld clearinghuis. De AMF heeft erkenningsbeschikkingen uitgevaardigd ten aanzien van alle clearinghuizen waaraan zij vergunning heeft verleend als erkende clearinghuizen, waarbij deze worden verplicht zich te houden aan de PFMI's.

(14)

Bij het beoordelen van de gelijkwaardigheid van het juridische en toezichthoudende kader voor CTP's die in de betrokken provincies een vergunning hebben gekregen, dient ook rekening te worden gehouden met de risicolimitering die dat oplevert in termen van het risiconiveau waaraan in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatforms worden blootgesteld als gevolg van hun deelneming in CTP's die er over een vergunning beschikken. De uitkomsten inzake risicolimitering worden bepaald door zowel het risiconiveau dat met de door de betrokken CTP verrichte clearingactiviteiten verbonden is en dat afhankelijk is van de omvang van de financiële markt waarop deze opereert, als van de geschiktheid van het voor CTP's geldende juridische en toezichthoudende kader voor het limiteren van dat risiconiveau. Om dezelfde uitkomsten inzake risicolimitering te verkrijgen, zijn striktere vereisten inzake risicolimitering noodzakelijk voor CTP's die hun activiteiten ontplooien op grotere financiële markten waarvan het inherente risiconiveau hoger is, dan voor CTP's die hun activiteiten ontplooien op kleinere financiële markten waarvan het inherente risiconiveau lager is.

(15)

De omvang van de financiële markt waarop CTP's waaraan in de betrokken provincies een vergunning is verleend hun clearingactiviteiten ontplooien, is aanmerkelijk kleiner dan de markten waarop in de Unie gevestigde CTP's actief zijn. Met name de afgelopen drie jaar bedroeg de totale waarde van de in Canada geclearde derivatentransacties minder dan 3 % van de totale waarde van in de Unie geclearde derivatentransacties. Daarom stelt deelneming in CTP's die in de betrokken provincies een vergunning hebben gekregen, in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatforms aan aanzienlijk lagere risico's bloot dan wanneer zij deelnemen in CTP's waaraan in de Unie een vergunning is verleend.

(16)

Bijgevolg kan het juridische en toezichthoudende kader dat van toepassing is op CTP's die in de betrokken provincies een vergunning hebben gekregen, als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer dat passend is om dat lagere risiconiveau te limiteren. De regels die van toepassing zijn op CTP's waaraan in de betrokken provincies een vergunning is verleend, met inbegrip van de door de effectenregelgevers uitgevaardigde erkenningsbeschikkingen die inachtneming van de PFMI's voorschrijven, limiteren het lagere risiconiveau in de betrokken provincies en leveren een uitkomst inzake risicolimitering op die gelijkwaardig is aan die welke door Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt nagestreefd.

(17)

Derhalve concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van de betrokken provincies waarborgt dat CTP's die daar over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(18)

Volgens de tweede voorwaarde van artikel 25, lid 6, moet het juridische en toezichthoudende kader voor CTP's die in de betrokken provincies over een vergunning beschikken, voorzien in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving ten aanzien van die CTP's.

(19)

Het toezicht op CTP's die in meerdere provincies over een vergunning beschikken, geschiedt op basis van samenwerking tussen de effectenregelgevers van de betrokken provincies. Ten aanzien van CTP's die volgens de Bank of Canada een systeemrisico kunnen opleveren, geschiedt het toezicht op basis van samenwerking tussen de effectenregelgevers van de betrokken provincies en de Bank of Canada.

(20)

In Alberta bezit de ASC ruime bevoegdheden tot het nemen van corrigerende of ontmoedigende maatregelen tegen een clearinginstituut dat over een vergunning beschikt en dat erkend dan wel van erkenning vrijgesteld is, wanneer dit in het algemeen belang is of wanneer het clearinginstituut het effectenrecht van Alberta heeft geschonden. Zowel erkende als vrijgestelde clearinginstituten moeten informatie, documenten of geregistreerde gegevens overleggen om naleving van de toepasselijke voorschriften te waarborgen. De ASC kan, zowel met betrekking tot erkende als tot vrijgestelde clearinginstituten, administratieve boeten opleggen en overgaan tot de opschorting, wijziging van de voorwaarden of intrekking van de erkenning van een clearinginstituut of van een beschikking waarbij een clearinginstituut van erkenning wordt vrijgesteld. Ook kan ASC de rechtbank verzoeken om een verklaring van niet-naleving, andere gerechtelijke procedures starten en onderzoeken instellen die tot het opleggen van diverse sancties kunnen leiden. Tevens kunnen sancties worden opgelegd aan bestuurders en medewerkers van personen of ondernemingen, dan wel aan andere personen die inbreuken op het effectenrecht van Alberta toestaan of gedogen. Bovendien verricht de ASC ten aanzien van erkende clearinginstituten inspecties ter plaatse, pleegt zij regelmatig overleg, evalueert en analyseert zij opgevraagde documenten, en kan zij beslissingen nemen met betrekking tot de interne reglementen van orde of de praktijken van alle erkende clearinginstituten, wanneer zij van oordeel is dat het algemeen belang daarmee is gediend.

(21)

In British Columbia oefent de BCSC doorlopend toezicht uit op erkende clearinginstituten door middel van periodieke inspecties ter plaatse en regelmatige contacten met de directie van het clearinginstituut, alsmede door middel van de evaluatie van de informatie die door het clearinginstituut wordt verstrekt en van de naleving door het clearinginstituut van de vereisten op het gebied van, onder andere, het risicobeheer. De BCSC bezit ruime bevoegdheden tot het nemen van corrigerende of ontmoedigende maatregelen tegen een erkend clearinginstituut wanneer dit in het algemeen belang is of wanneer het instituut het effectenrecht van British Columbia heeft geschonden. Deze maatregelen omvatten tevens het nemen van beslissingen over de statuten, regels, procedures of praktijken van erkende clearinginstituten of de wijze waarop zij hun werkzaamheden uitoefenen; ook kan de BCSC beschikkingen uitvaardigen met betrekking tot erkende clearinginstituten, waarbij zij de erkenning van deze instituten kan opschorten of intrekken en onderzoeken kan instellen die tot het opleggen van sancties kunnen leiden.

(22)

In Manitoba oefent de MSC doorlopend toezicht uit op clearinginstituten die over een vergunning beschikken — zowel erkende als van erkenning vrijgestelde instituten. Vrijgestelde clearinginstituten zijn echter aan een beperkter toezicht door de MSC onderworpen. Ten aanzien van clearinginstituten of clearinghuizen wordt toezicht uitgeoefend door de evaluatie van periodieke rapportage, periodieke inspecties ter plaatse, geregelde contacten met de directie van het clearinginstituut of clearinghuis en een jaarlijkse evaluatie van risico's en controles. De MSC heeft verscheidene instrumenten tot haar beschikking om op te treden tegen de schending van bepaalde voorschriften door een vergunninghoudend clearinginstituut of clearinghuis, erkend dan wel vrijgesteld van erkenning, waaronder het stellen van regels of voorwaarden aan de verlening van een vergunning, de opschorting of intrekking van de vergunning van het clearinginstituut of clearinghuis, of het uitvoeren van onderzoeken die kunnen leiden tot het opleggen van boeten en andere sancties.

(23)

In Ontario oefent de OSC doorlopend toezicht uit op vergunninghoudende clearinginstituten door middel van periodieke inspecties ter plaatse en regelmatige contacten met de directie van het clearinginstituut, regelmatige evaluatie van risico's en controles, alsmede door middel van de evaluatie van de informatie die door het clearinginstituut wordt verstrekt en van de naleving door het clearinginstituut van de vereisten op het gebied van, onder andere, het risicobeheer. Vrijgestelde clearinginstituten zijn echter aan een beperkter toezicht door de OSC onderworpen. De OSC heeft ruime bevoegdheden om beslissingen te nemen ten aanzien van de statuten, regels en procedures van erkende clearinginstituten en de wijze waarop zij hun werkzaamheden uitoefenen, en tot het nemen van corrigerende of ontmoedigende maatregelen tegen een vergunninghoudend clearinginstituut, erkend dan wel vrijgesteld van erkenning, wanneer het algemeen belang daarmee gediend is of wanneer het instituut het effectenrecht van Ontario heeft geschonden. Deze maatregelen omvatten het nemen van beslissingen of het uitvaardigen van beschikkingen ten aanzien van het clearinginstituut, het opleggen van voorwaarden, beperkingen of voorschriften aan het instituut, de opschorting of intrekking van zijn vergunning evenals het uitvoeren van onderzoeken die kunnen leiden tot het opleggen van boeten en sancties.

(24)

In Québec is de AMF volledig bevoegd voor het toezicht op alle activiteiten van vergunninghoudende clearinghuizen; zij oefent toezicht uit op de naleving door de CTP's van het effectenrecht van Québec, de Derivatives Act van Québec en de AAMF. Deze wetten stellen het algemene wettelijke kader vast dat van toepassing is op de controle die de AMF uitoefent op de financiële entiteiten waarop zij toezicht houdt, zoals clearinghuizen die een vergunning hebben gekregen. De AMF heeft, ten aanzien van elk clearinghuis dat over een vergunning beschikt, de bevoegdheid om informatie op te vragen, een ondervraging onder ede te eisen, een onderzoek in te stellen en inspecties ter plaatse te verrichten. De AMF heeft verscheidene instrumenten tot haar beschikking om op te treden tegen schendingen van de voorschriften door clearinghuizen. Daartoe behoort de bevoegdheid om de toepassing van het intern reglement van orde van een erkend clearinghuis op te schorten, om een wijziging van een bepaling of praktijk van een erkend clearinghuis te gelasten ten einde deze in overeenstemming te brengen met de toepasselijke wettelijke bepalingen, om maatregelen te nemen tegen een vergunninghoudend clearinghuis om de naleving te garanderen van aan de AMF gedane toezeggingen of van de toepasselijke wettelijke voorschriften, om boeten op te leggen aan een vergunninghoudend clearinghuis en om de aan een clearinghuis verleende vergunning of vrijstelling te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te trekken.

(25)

Bijgevolg concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van de betrokken provincies voor CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorziet in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving.

(26)

Volgens de derde voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van de betrokken provincies voorzien in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's waaraan uit hoofde van buitenlandse rechtsstelsels een vergunning is verleend (hierna „CTP's uit derde landen” genoemd).

(27)

CTP's uit derde landen die als clearinginstituut of clearinghuis activiteiten willen uitoefenen in British Columbia of Manitoba kunnen in de betrokken provincie erkenning of een vrijstelling van erkenning aanvragen om in Canada dezelfde clearingdiensten te kunnen verrichten als in het derde land, mits zij aan de passende voorwaarden van de erkennings- of vrijstellingsbeschikking voldoen. In Alberta, Ontario en Québec is het aanvragen van een erkenning of een vrijstelling van erkenning in dit verband verplicht. Vrijstelling kan worden verleend wanneer de CTP uit een derde land niet systeemrelevant is voor de provinciale markt of anderszins geen aanzienlijk risico voor de kapitaalmarkten oplevert, mits hij onderworpen is aan vergelijkbare regelgeving. Echter, zelfs indien de CTP uit een derde land verplicht is erkenning te verkrijgen, kunnen de autoriteiten een beroep doen op toezicht door de effectenregelgevers van het derde land indien de regelgeving die op de CTP uit het derde land van toepassing is, vergelijkbaar is met de regelgeving die in het kader van het in de betrokken provincie toepasselijke systeem van kracht is.

(28)

Hoewel de structuur van de erkenningsprocedure van het rechtsstelsel dat in de betrokken provincies van Canada voor CTP's uit derde landen geldt, verschilt van de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgestelde procedure, dient deze procedure toch te worden beschouwd als een procedure die, wat de erkenning van CTP's uit derde landen betreft, voorziet in een systeem dat effectief gelijkwaardig is.

(29)

Het juridische en toezichthoudende kader van de betrokken provincies van Canada kan derhalve worden geacht te voldoen aan de voorwaarden van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012, en dient als gelijkwaardig aan de in die verordening vastgelegde vereisten te worden beschouwd. De Commissie dient de ontwikkeling van het juridische en toezichthoudende kader van de betrokken provincies voor CTP's en de inachtneming van de voorwaarden op grond waarvan dit besluit is genomen, regelmatig te blijven monitoren.

(30)

De regelmatige beoordeling van het juridische en toezichthoudende kader dat in Canada van toepassing is op CTP's die daar over een vergunning beschikken, dient de mogelijkheid onverlet te laten voor de Commissie om naast de algemene beoordeling te allen tijde een specifieke beoordeling te verrichten wanneer relevante ontwikkelingen vereisen dat de Commissie de bij dit besluit erkende gelijkwaardigheid herbeoordeelt. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van de erkenning van gelijkwaardigheid leiden.

(31)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt het juridische en toezichthoudende kader van de Canadese provincies Alberta, British Columbia, Manitoba, Ontario en Québec, bestaande uit de Securities Act van Alberta, de Securities Act van British Columbia, de Commodity Futures Act van Manitoba, de Securities Act van Manitoba, de Securities Act van Ontario, de Securities Act van Québec, de Derivatives Act van Québec, de Act respecting the Autorité des marchés financiers, en de voorschriften, verordeningen, besluiten, richtlijnen en beschikkingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, waaronder de erkenningsbeschikkingen die van toepassing zijn op CTP's waaraan in de betrokken provincies vergunning is verleend, als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 aangemerkt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Per 1 september 2014 is de naam van het Committee on Payment and Settlement Systems veranderd in Committee on Payment and Market Infrastructures (CPMI).


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/38


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2041 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van Mexico voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 25, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De procedure voor de erkenning van in derde landen gevestigde centrale tegenpartijen (hierna „CTP's” genoemd) die in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 is vastgesteld, is bedoeld om CTP's die zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen in derde landen waarvan de reguleringsnormen gelijkwaardig zijn aan die welke in genoemde verordening zijn vastgesteld, de mogelijkheid te bieden clearingdiensten te verrichten voor clearingleden of handelsplatformen die in de Unie zijn gevestigd. Die erkenningsprocedure en de gelijkwaardigheidsbesluiten waarin wordt voorzien, dragen zodoende bij tot het bereiken van de overkoepelende doelstelling van Verordening (EU) nr. 648/2012 om het systeemrisico te verminderen door meer gebruik te maken van veilige en solide CTP's voor de clearing van over-the-counter (hierna „otc” genoemd) derivatencontracten, ook als die CTP's in een derde land zijn gevestigd en daar een vergunning hebben gekregen.

(2)

Om een rechtstelsel van een derde land als gelijkwaardig aan het rechtsstelsel van de Unie aan te merken wat CTP's betreft, dient het concrete resultaat van het toepasselijke juridische en toezichthoudende kader gelijkwaardig te zijn aan dat van de Unievereisten wat de bereikte toezicht- en regelgevingsdoelstellingen betreft. Doel van deze gelijkwaardigheidstoetsing is daarom na te gaan of het juridische en toezichthoudende kader van Mexico waarborgt dat CTP's die daar zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen, in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen niet blootstellen aan een hoger risiconiveau dan dat waaraan de CTP's die in de Unie een vergunning hebben gekregen, kunnen worden blootgesteld — en of zij bijgevolg geen onaanvaardbare niveaus van systeemrisico in de Unie opleveren.

(3)

Dit besluit is niet uitsluitend gebaseerd op een vergelijkende analyse van de juridisch bindende vereisten voor CTP's in Mexico, maar ook op een beoordeling van de uitkomst van die vereisten, en op het antwoord op de vraag of zij afdoende zijn om de risico's waaraan in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen mogelijk worden blootgesteld, zodanig te limiteren dat deze als gelijkwaardig aan de uitkomst van de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgelegde vereisten kunnen worden beschouwd. In het bijzonder dienen daarbij de aanzienlijk lagere risico's die verbonden zijn aan clearingactiviteiten die worden ontplooid op financiële markten die kleiner zijn dan de financiële markt van de Unie, in aanmerking te worden genomen.

(4)

Overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moeten drie voorwaarden vervuld zijn om te kunnen verklaren dat het juridische en toezichthoudende kader van een derde land dat geldt voor CTP's die in dat land over een vergunning beschikken, gelijkwaardig is aan de vereisten die in die verordening zijn vastgelegd.

(5)

Volgens de eerste voorwaarde moeten CTP's die in een derde land over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(6)

De juridisch bindende vereisten van Mexico voor CTP's die daar een vergunning hebben gekregen, zijn de op deelnemers in de markt voor derivatencontracten toepasselijke regels die zijn uitgevaardigd door de Bank van Mexico, de Comisión Nacional Bancaria y de Valores (CNBV) en het Secretaría de Hacienda y Crédito Público (SHCP), alsook de op deelnemers in de markt voor genoteerde derivatencontracten toepasselijke prudentiële vereisten die zijn uitgevaardigd door de CNBV (hierna samen „de primaire regels” genoemd). In de primaire regels zijn de vereisten vastgelegd die CTP's doorlopend in acht moeten nemen om clearingdiensten in Mexico te mogen aanbieden. In Mexico gevestigde CTP's moeten over een vergunning beschikken die wordt verleend door het SHCP op advies van de CNBV en de Bank van Mexico.

(7)

Zowel de CNBV als de Bank van Mexico heeft een beleidsverklaring gepubliceerd, waarin wordt toegelicht dat CTP's waaraan in Mexico vergunning is verleend, zich moeten houden aan de Principles for Financial Markets Infrastructures (hierna „PFMI's” genoemd), die in april 2012 zijn uitgevaardigd door het Committee on Payment and Settlement Systems (2) en de International Organization of Securities Commissions.

(8)

Overeenkomstig de primaire regels moeten CTP's een intern reglement van orde opstellen dat alle relevante aspecten van hun taak bestrijkt en waarin ook veiligheidsmaatregelen ter beheersing van het krediet-, liquiditeits- en operationele risico zijn opgenomen. Dit intern reglement van orde moet worden goedgekeurd door het SHCP, op basis van een advies van de Bank van Mexico en de CNBV. Dit interne reglement van orde kan bovendien niet worden gewijzigd indien het SHCP, de CNBV of de Bank van Mexico daartegen bezwaar maken. Het interne reglement van orde van CTP's of wijzigingen daarvan kunnen ook worden goedgekeurd nadat daarin bepaalde wijzigingen zijn aangebracht. Dezelfde procedure is van toepassing op de goedkeuring en wijziging van de oprichtingsdocumenten. Daarnaast zijn de berekeningsmethoden voor de financiële middelen en het liquiditeitsplan van de CTP onderworpen aan de goedkeuring van de Bank van Mexico en een advies van de CNBV.

(9)

De juridisch bindende vereisten in Mexico hebben dus een tweeledige structuur. De kernbeginselen voor CTP's, die in de primaire regels zijn omschreven, leggen normen van hoog niveau vast die CTP's moeten naleven om een vergunning te kunnen krijgen voor het verrichten van clearingdiensten in Mexico. De primaire regels vormen het eerste niveau van de juridisch bindende vereisten in Mexico. Om te bewijzen dat zij zich aan de primaire regels houden, moeten CTP's hun intern reglement van orde, hun oprichtingsdocumenten, hun berekeningsmethoden voor de financiële middelen en hun liquiditeitsplan ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteiten voorleggen. Dit intern reglement van orde, deze oprichtingsdocumenten, het liquiditeitsplan en de berekeningsmethoden voor de financiële middelen van de CTP vormen het tweede niveau van de juridisch bindende vereisten in Mexico, waarin ook gedetailleerde voorschriften moeten zijn opgenomen betreffende de wijze waarop de CTP aan die normen zal voldoen. De inachtneming door de CTP van die normen en van de PFMI's wordt beoordeeld door de CNBV en de Bank van Mexico. Zodra deze door de bevoegde autoriteiten zijn goedgekeurd, worden het intern reglement van orde, de oprichtingsdocumenten, het liquiditeitsplan en de berekeningsmethoden voor de financiële middelen van de CTP juridisch bindend voor de CTP.

(10)

Bij het beoordelen van de gelijkwaardigheid van het juridische en toezichthoudende kader voor CTP's die in Mexico zijn gevestigd, dient ook rekening te worden gehouden met de bereikte risicolimitering die dat oplevert in termen van het risiconiveau waaraan in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen worden blootgesteld als gevolg van hun deelneming in CTP's die in Mexico zijn gevestigd. De uitkomsten inzake risicolimitering worden bepaald door zowel het risiconiveau dat aan de door de betrokken CTP ontplooide clearingactiviteiten verbonden is en dat afhankelijk is van de omvang van de financiële markt waarop deze opereert, als de geschiktheid van het voor CTP's geldende juridische en toezichthoudende kader voor het limiteren van dat risiconiveau. Om dezelfde uitkomsten inzake risicolimitering te verkrijgen, zijn striktere vereisten inzake risicolimitering vereist voor CTP's die hun activiteiten ontplooien op grotere financiële markten waarvan het inherente risiconiveau hoger is, dan voor CTP's die hun activiteiten ontplooien op kleinere financiële markten waarvan het inherente risiconiveau lager is.

(11)

De omvang van de financiële markt waarop CTP's waaraan in Mexico vergunning is verleend hun clearingactiviteiten ontplooien, is aanzienlijk kleiner dan de markt waarop in de Unie gevestigde CTP's actief zijn. Met name de afgelopen drie jaar vertegenwoordigde de totale waarde van de in Mexico geclearde derivatentransacties minder dan 1 % van de totale waarde van de in de Unie geclearde derivatentransacties. Daarom stelt deelneming in CTP's die in Mexico zijn gevestigd, in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen aan aanzienlijk lagere risico's bloot dan wanneer zij deelnemen in CTP's waaraan in de Unie vergunning is verleend.

(12)

Bijgevolg kan het juridische en toezichthoudende kader dat op in Mexico gevestigde CTP's van toepassing is, als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer dat passend is om dat lagere risiconiveau te limiteren. De primaire regels die van toepassing zijn op CTP's waaraan in Mexico vergunning is verleend, aangevuld met het intern reglement van orde, de oprichtingsdocumenten, het liquiditeitsplan en de berekeningsmethoden voor de financiële middelen van de CTP, waarin de PFMI's worden toegepast, limiteren het in Mexico bestaande lagere risiconiveau en leveren een uitkomst inzake risicolimitering op die gelijkwaardig is aan die welke door Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt nagestreefd.

(13)

Derhalve concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van Mexico waarborgt dat CTP's die daar over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(14)

Volgens de tweede voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van Mexico voor de CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorzien in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving ten aanzien van die CTP's.

(15)

Het toezicht op CTP's waaraan in Mexico vergunning is verleend, wordt uitgeoefend door de CNBV en de Bank van Mexico binnen de reikwijdte van de bevoegdheden van elke autoriteit. De CNBV en de Bank van Mexico zijn bevoegd om doorlopend de naleving door CTP's te monitoren van de op hen toepasselijke juridisch bindende vereisten. In dit verband kunnen de CNBV en de Bank van Mexico CTP's om informatie verzoeken, inspecties ter plaatse uitvoeren, instructies geven om de goede werking van de financiële markten in het gedrang brengende inbreuken of potentiële inbreuken op de prudentiële vereisten of praktijken te verhelpen, en CTP's bevelen interne controlemaatregelen en risicocontrolemaatregelen te nemen. De CNBV kan ook het management, sommige leden van bepaalde comités en ander personeel van de CTP ontslaan. Voorts is het SHCP bevoegd om, op advies van de CNBV en de Bank van Mexico, de vergunning van de CTP in te trekken. Ook kunnen de CNBV en de Bank van Mexico CTP's zowel tuchtmaatregelen als geldboeten opleggen als deze zich niet aan de toepasselijke voorschriften houden.

(16)

Bijgevolg concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van Mexico voor CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorziet in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving.

(17)

Volgens de derde voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van Mexico voorzien in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's waaraan uit hoofde van buitenlandse rechtsstelsels een vergunning is verleend (hierna „CTP's uit derde landen” genoemd).

(18)

De Bank van Mexico kan CTP's uit derde landen erkennen die derivaten clearen en waaraan vergunning is verleend in derde landen waar het juridische en toezichthoudende kader voor CTP's die aldaar over een vergunning beschikken, uitkomsten oplevert die vergelijkbaar zijn met die van het in Mexico toepasselijke juridische en toezichthoudende kader, en die de PFMI's in acht nemen. Bovendien moeten CTP's uit derde landen onder effectief toezicht staan om de naleving van het toepasselijke juridische en toezichthoudende kader te garanderen. Ook moet er een memorandum van overeenstemming worden gesloten tussen de Bank van Mexico of de CNBV en de bevoegde buitenlandse toezichthouder van de verzoekende CTP voordat de CTP kan worden erkend.

(19)

De erkenningsprocedure van het in Mexico voor CTP's uit derde landen geldende rechtsstelsel moet derhalve worden beschouwd als een procedure die, wat de erkenning van CTP's uit derde landen betreft, voorziet in een systeem dat effectief gelijkwaardig is.

(20)

Mitsdien kunnen de voorwaarden van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 geacht worden te zijn vervuld door het juridische en toezichthoudende kader van Mexico voor CTP's die daar over een vergunning beschikken, en dient dat juridische en toezichthoudende kader als gelijkwaardig aan de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgelegde vereisten te worden beschouwd. De Commissie dient de ontwikkeling van het juridische en toezichthoudende kader van Mexico voor CTP's en de inachtneming van de voorwaarden op grond waarvan dit besluit is genomen, regelmatig te blijven monitoren.

(21)

De regelmatige beoordeling van het juridische en toezichthoudende kader dat in Mexico van toepassing is op CTP's die daar over een vergunning beschikken, dient de mogelijkheid onverlet te laten voor de Commissie om naast de algemene beoordeling te allen tijde een specifieke beoordeling te verrichten wanneer relevante ontwikkelingen vereisen dat de Commissie de bij dit besluit erkende gelijkwaardigheid herbeoordeelt. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van de erkenning van gelijkwaardigheid leiden.

(22)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt het in Mexico van kracht zijnde juridische en toezichthoudende kader, dat bestaat uit de op deelnemers in de markt voor derivatencontracten toepasselijke regels en de op deelnemers in de markt voor genoteerde derivatencontracten toepasselijke prudentiële vereisten, aangevuld met de beleidsverklaringen van de CNBV en de Bank van Mexico betreffende de toepassing van de Principles for Financial Markets Infrastructures, en dat van toepassing is op CTP's die in Mexico over een vergunning beschikken, als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 aangemerkt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Per 1 september 2014 is de naam van het Committee on Payment and Settlement Systems veranderd in Committee on Payment and Market Infrastructures.


14.11.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 298/42


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2042 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2015

betreffende de gelijkwaardigheid van het regelgevingskader van Zwitserland voor centrale tegenpartijen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 25, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De procedure voor de erkenning van in derde landen gevestigde centrale tegenpartijen (hierna „CTP's” genoemd) die in artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 is vastgesteld, is bedoeld om CTP's die zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen in derde landen waarvan de reguleringsnormen gelijkwaardig zijn aan die welke in genoemde verordening zijn vastgesteld, de mogelijkheid te bieden clearingdiensten te verrichten voor clearingleden of handelsplatformen die in de Unie zijn gevestigd. Die erkenningsprocedure en het gelijkwaardigheidsbesluit waarin wordt voorzien, dragen zodoende bij tot het bereiken van de overkoepelende doelstelling van Verordening (EU) nr. 648/2012 om het systeemrisico te verminderen door meer gebruik te maken van veilige en solide CTP's voor de clearing van over-the-counter (hierna „otc” genoemd) derivatencontracten, ook als die CTP's in een derde land zijn gevestigd en daar een vergunning hebben gekregen.

(2)

Om een rechtstelsel van een derde land als gelijkwaardig aan het rechtsstelsel van de Unie aan te merken wat CTP's betreft, dient het concrete resultaat van het toepasselijke juridische en toezichthoudende kader gelijkwaardig te zijn aan dat van de Unievereisten wat de bereikte toezicht- en regelgevingsdoelstellingen betreft. Doel van deze gelijkwaardigheidstoetsing is daarom na te gaan of het juridische en toezichthoudende kader van Zwitserland waarborgt dat CTP's die daar zijn gevestigd en een vergunning hebben gekregen, in de Unie gevestigde clearingleden en handelsplatformen niet blootstellen aan een hoger risiconiveau dan dat waaraan de CTP's die in de Unie een vergunning hebben gekregen, kunnen worden blootgesteld — en of zij bijgevolg geen onaanvaardbare niveaus van systeemrisico in de Unie opleveren.

(3)

Op 1 september 2013 heeft de Commissie het technische advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) ontvangen over het juridische en toezichthoudende kader dat van toepassing is op CTP's waaraan in Zwitserland vergunning is verleend. In het technische advies wordt geconcludeerd dat het toepasselijke juridische en toezichthoudende kader op jurisdictioneel gebied waarborgt dat CTP's die in Zwitserland over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(4)

Overeenkomstig artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moeten drie voorwaarden vervuld zijn om te kunnen verklaren dat het juridische en toezichthoudende kader van een derde land dat geldt voor CTP's die in dat land over een vergunning beschikken, gelijkwaardig is aan de vereisten die in die verordening zijn vastgelegd.

(5)

Volgens de eerste voorwaarde moeten CTP's die in een derde land over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(6)

De juridisch bindende vereisten van Zwitserland voor CTP's die daar een vergunning hebben gekregen, zijn vervat in de National Bank Ordinance van 18 maart 2004 (hierna „de National Bank Ordinance” genoemd) en de regelgeving die de Swiss National Bank (hierna „SNB” genoemd) op grond daarvan heeft aangenomen, samen met de federale wet op banken en spaarbanken (hierna „de bankwet” genoemd) en de verordeningen en circulaires van de Zwitserse Financial Market Supervisory Authority (hierna „FINMA” genoemd). De National Bank Ordinance is onlangs herzien met de bedoeling de door CPSS-IOSCO uitgevaardigde Principles for Financial Markets Infrastructures (hierna „PFMI's” genoemd) ten uitvoer te leggen en gelijkwaardigheid aan Verordening (EU) nr. 648/2012 te bewerkstelligen. Het herziene toezicht- en regelgevingskader vertoont een aantal verschillen tussen de juridisch bindende vereisten die, op jurisdictioneel gebied, gelden voor CTP's in Zwitserland en de juridisch bindende vereisten die voor CTP's gelden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 648/2012. De SNB heeft echter een toelichtend rapport over de gedeeltelijke herziening van de National Bank Ordinance gepubliceerd met richtsnoeren voor de interpretatie van de National Bank Ordinance. Daarin wordt met name uitgelegd dat de herziene National Bank Ordinance uitvoering geeft aan de PFMI's en dat bij de interpretatie van de National Bank Ordinance rekening moet worden gehouden met de PFMI's en met de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012.

(7)

Bovendien moeten CTP's waaraan in Zwitserland vergunning is verleend, statuten, organisatorische regels, bevoegdheidsregels en bepaalde organisatorische gedragslijnen (hierna „de organisatorische regels en gedragslijnen” genoemd) vaststellen. Daarin moeten gedetailleerde voorschriften zijn opgenomen betreffende de wijze waarop de CTP's overeenkomstig de PFMI's en Verordening (EU) nr. 648/2012 aan die normen zullen voldoen, zoals is uitgelegd in het toelichtend rapport over de gedeeltelijke herziening van de National Bank Ordinance.

(8)

De SNB en de FINMA delen regelgevende en toezichthoudende taken met betrekking tot CTP's en werken met elkaar samen bij de uitoefening van deze taken. In Zwitserland gevestigde CTP's beschikken over een bankvergunning van de FINMA. De FINMA kan CTP's vrijstellen van de naleving van bepaalde voorschriften van de bankwet en kan tevens de voorschriften ervan aanpassen om met de clearingactiviteiten en het risicoprofiel van CTP's rekening te houden. De circulaires van de FINMA hebben onder meer betrekking op solvabiliteit, governance, risicomanagement, audits en rapportage.

(9)

De juridisch bindende vereisten in Zwitserland hebben dus een tweeledige structuur. De kernbeginselen voor CTP's die in de bankwet en de National Bank Ordinance, alsook in de op grond daarvan uitgevaardigde regels, bevelen en circulaires zijn omschreven (hierna „de primaire regels” genoemd), leggen normen van hoog niveau vast die CTP's moeten naleven om een vergunning te kunnen krijgen voor het verrichten van clearingdiensten in Zwitserland. Deze primaire regels vormen het eerste niveau van de juridisch bindende vereisten in Zwitserland. Om te bewijzen dat zij zich aan de primaire regels houden, zijn CTP's die in Zwitserland over een vergunning beschikken verplicht hun organisatorische regels en gedragslijnen ter goedkeuring aan de FINMA voor te leggen. Deze organisatorische regels en gedragslijnen vormen het tweede niveau van de juridisch bindende vereisten in Zwitserland. Zodra deze organisatorische regels en gedragslijnen door de FINMA zijn goedgekeurd, worden zij juridisch bindend voor de CTP. Deze regels en gedragslijnen vormen bijgevolg een integrerend onderdeel van het juridische en toezichthoudende kader dat de CTP waaraan in Zwitserland vergunning is verleend, in acht moet nemen. In geval van niet-naleving van de primaire regels of van de organisatorische regels en gedragslijnen van de CTP is de FINMA bevoegd bestuurlijke maatregelen tegen de CTP te treffen, met inbegrip van de intrekking van de bankvergunning van de betrokken CTP.

(10)

De op CTP's toepasselijke primaire regels, aangevuld met hun organisatorische regels en gedragslijnen, leveren concrete resultaten op die gelijkwaardig zijn aan de uitkomsten van de regels vervat in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012. Met name de juridisch bindende vereisten die van toepassing zijn op de CTP's die momenteel over een vergunning in Zwitserland beschikken, en die betrekking hebben op het aantal door de totale financiële middelen te dekken wanbetalingen, liquiditeitsrisico, bedrijfscontinuïteit, zekerheidsvereisten, beleggingsbeleid, afwikkelingsrisico, scheiding en overdraagbaarheid van activa, berekening van initiële margins en governance, met inbegrip van organisatorische vereisten en vereisten met betrekking tot hoger management, het risicocomité, het bijhouden van gegevens, gekwalificeerde deelnemingen, informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten, belangenconflicten, uitbesteding en bedrijfsvoering, leveren concrete resultaten op die gelijkwaardig zijn aan de uitkomsten van de regels vervat in Verordening (EU) nr. 648/2012 en moeten derhalve als gelijkwaardig worden aangemerkt.

(11)

Derhalve concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van Zwitserland waarborgt dat CTP's die daar over een vergunning beschikken, voldoen aan juridisch bindende vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten zoals die in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn neergelegd.

(12)

Volgens de tweede voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van Zwitserland voor de CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorzien in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving ten aanzien van die CTP's.

(13)

CTP's waaraan in Zwitserland vergunning is verleend, staan onder doorlopend toezicht van de FINMA en de SNB. Dat toezicht is erop gericht te controleren of de aan de vergunning verbonden voorwaarden en de overige toepasselijke wettelijke eisen continu in acht worden genomen. CTP's waaraan in Zwitserland vergunning is verleend, worden aan een jaarlijkse audit onderworpen. CTP's moeten de controlerende entiteit de voor de uitvoering van de audit verlangde informatie verstrekken. Indien de controlerende entiteit een schending van de toezichtbepalingen of andere onregelmatigheden constateert, geeft zij de betrokken CTP gedurende een bepaalde periode de tijd om opnieuw aan de eisen te voldoen en stelt zij de FINMA in kennis indien niet opnieuw aan de eisen wordt voldaan. Ingeval er van ernstige schendingen van de toezichtbepalingen of van ernstige onregelmatigheden sprake is, stelt de controlerende entiteit de FINMA daar direct van in kennis. Zowel de CTP's als de controlerende entiteiten moeten de FINMA bovendien alle informatie verstrekken die zij nodig heeft om haar taken te vervullen; tevens moeten zij haar onmiddellijk op de hoogte brengen van elk incident dat van wezenlijk belang is voor het toezicht. Daarnaast voert FINMA ook doelgerichte controles ter plaatse uit, analyseert zij periodieke verslagen en vergadert zij op gezette tijden met het CTP-management en -personeel.

(14)

De FINMA kan specifieke maatregelen nemen wanneer zij concludeert dat een inbreuk op het juridische en toezichthoudende kader heeft plaatsgevonden. De FINMA kan meer in het bijzonder een persoon verbieden een managementfunctie te bekleden of kan de als gevolg van een inbreuk behaalde winsten in beslag nemen. De FINMA kan ook een onderzoeksfunctionaris aanstellen om de concrete omstandigheden van de inbreuk op het juridische en toezichthoudende kader te onderzoeken, dan wel om de toezichtmaatregelen uit te voeren die zij heeft bevolen. De CTP waartegen een onderzoek loopt, moet de onderzoeksfunctionaris toegang tot zijn lokalen verlenen en alle informatie en documenten verstrekken die de onderzoeksfunctionaris verlangt om het onderzoek te kunnen uitvoeren. De FINMA kan tot slot ook de bankvergunning van een CTP intrekken of de registratie ervan annuleren indien deze zich niet langer aan het toepasselijke juridische en toezichthoudende kader houdt, alsook richtlijnen aan de bestuursorganen van de CTP verstrekken.

(15)

De SNB oefent in samenwerking met de FINMA toezicht uit op CTP's. De SNB is meer bepaald verantwoordelijk voor de toetsing van de naleving door de CTP van de minimumvereisten die in de National Bank Ordinance zijn neergelegd. CTP's moeten de SNB alle informatie verschaffen die zij nodig heeft om de inachtneming van deze minimumvereisten te toetsen en moeten inspecties ter plaatse toestaan. CTP's moeten meer in het bijzonder periodieke en ad-hocverslagen bij de SNB indienen en deze van tevoren in kennis stellen van specifieke kwesties of veranderingen. De SNB kan ook geldboeten en andere sancties opleggen indien de door de SNB verlangde informatie of bewijzen niet worden verstrekt, niet aan de vormvereisten beantwoorden, dan wel onvolledig of onjuist zijn. Bij het uitvoeren van haar toetsingen baseert de SNB zich op een breed scala aan informatie, zoals onder meer een zelfbeoordeling en interne documentatie van de CTP, auditverslagen, alsook periodieke verslagen en vergaderingen met het CTP-management en -personeel. De SNB doet aanbevelingen aan CTP's die zich niet houden aan de minimumvereisten die in de National Bank Ordinance zijn neergelegd. Indien de betrokken CTP geen gevolg geeft aan de aanbeveling, vaardigt de SNB een bevel uit. Indien de CTP geen gevolg geeft aan het bevel, kan de SNB haar bevindingen meedelen aan de FINMA, die verdere toezicht- en handhavingsmaatregelen ten aanzien van de CTP kan nemen.

(16)

Bijgevolg concludeert de Commissie dat het juridische en toezichthoudende kader van Zwitserland voor CTP's die daar over een vergunning beschikken, voorziet in doorlopend, effectief toezicht en effectieve handhaving.

(17)

Volgens de derde voorwaarde van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet het juridische en toezichthoudende kader van Zwitserland voorzien in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's waaraan uit hoofde van buitenlandse rechtsstelsels een vergunning is verleend (hierna „CTP's uit derde landen” genoemd).

(18)

CTP's uit derde landen kunnen de FINMA om erkenning verzoeken, zodat zij in staat zijn diensten in Zwitserland aan te bieden. De erkenning van CTP's uit derde landen in Zwitserland is afhankelijk van het bestaan in het betrokken derde land van een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's uit derde landen. De SNB kan een CTP uit een derde land ook aanwijzen als systeemrelevant voor de stabiliteit van de Zwitserse financiële markten en kan de CTP ontheffing verlenen van de inachtneming van de minimumvereisten die in de National Bank Ordinance zijn neergelegd, op voorwaarde dat het juridische en toezichthoudende kader van het derde land als gelijkwaardig wordt beschouwd en dat met de bevoegde autoriteiten van het derde land samenwerkingsovereenkomsten voor de uitoefening van toezicht op CTP's zijn gesloten. Ook erkende CTP's moeten rapporteren en specifieke kwesties aan de FINMA meedelen. De vereisten inzake de rapportage en informatieverschaffing door erkende CTP's aan de FINMA laten echter de toezichthoudende taken onverlet waarvoor de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land verantwoordelijk zijn.

(19)

Er mag derhalve worden aangenomen dat het juridische en toezichthoudende kader van Zwitserland voorziet in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van CTP's uit derde landen.

(20)

Mitsdien kunnen de voorwaarden van artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 geacht worden te zijn vervuld door het juridische en toezichthoudende kader van Zwitserland voor CTP's waaraan daar vergunning is verleend, en dient dat juridische en toezichthoudende kader als gelijkwaardig aan de in Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgelegde vereisten te worden beschouwd. De Commissie dient de ontwikkeling van het juridische en toezichthoudende kader van Zwitserland voor CTP's en de inachtneming van de voorwaarden op grond waarvan dit besluit is genomen, regelmatig te blijven monitoren.

(21)

De regelmatige beoordeling van het juridische en toezichthoudende kader dat in Zwitserland van toepassing is op CTP's die daar over een vergunning beschikken, dient de mogelijkheid onverlet te laten voor de Commissie om naast de algemene beoordeling te allen tijde een specifieke beoordeling te verrichten wanneer relevante ontwikkelingen vereisen dat de Commissie de bij dit besluit erkende gelijkwaardigheid herbeoordeelt. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van de erkenning van gelijkwaardigheid leiden.

(22)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt het in Zwitserland van kracht zijnde juridische en toezichthoudende kader, dat bestaat uit de National Bank Ordinance en de op grond daarvan aangenomen regelgeving, de federale wet op banken en spaarbanken en de op grond daarvan uitgevaardigde verordeningen en circulaires, zoals aangevuld met het toelichtend rapport over de gedeeltelijke herziening van de National Bank Ordinance met richtsnoeren voor de interpretatie van de National Bank Ordinance, en dat van toepassing is op CTP's die daar over een vergunning beschikken, als gelijkwaardig aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 648/2012 aangemerkt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 13 november 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.