ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 234

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
8 september 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2015/1497 van de Raad van 20 april 2015 tot ondertekening, namens de Europese Unie, en voorlopige toepassing van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn

1

 

 

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn

3

 

*

Informatie met betrekking tot de verlenging van het Graanhandelsverdrag, 1995

5

 

*

Informatie met betrekking tot de verlenging van de Internationale Suikerovereenkomst, 1992

6

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1498 van de Commissie van 7 september 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

7

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1499 van de Commissie van 3 september 2015 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6058)

10

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1500 van de Commissie van 7 september 2015 betreffende bepaalde beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Griekenland en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1423 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6221)  ( 1 )

19

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) 2015/603 van de Commissie van 13 april 2015 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor 2-naftyloxyazijnzuur, acetochloor, chloorpicrine, diflufenican, flurprimidol, flutolanil en spinosad in of op bepaalde producten ( PB L 100 van 17.4.2015 )

27

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/1


BESLUIT (EU) 2015/1497 VAN DE RAAD

van 20 april 2015

tot ondertekening, namens de Europese Unie, en voorlopige toepassing van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie is bevoegd om instandhoudingsmaatregelen voor mariene biologische rijkdommen vast te stellen op grond van het gemeenschappelijke visserijbeleid, alsook om overeenkomsten met derde landen en internationale organisaties te sluiten.

(2)

Overeenkomstig Besluit 98/392/EG van de Raad (1) is de Unie verdragsluitende partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982. Dat Verdrag bepaalt dat alle leden van de internationale gemeenschap moeten samenwerken voor de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee.

(3)

Overeenkomstig Besluit 98/414/EG van de Raad (2) is de Unie overeenkomstsluitende partij bij de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden.

(4)

Op 1 december 2009 heeft de Raad de Europese Commissie gemachtigd om namens de Unie te ijveren voor een wijziging van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn („het verdrag”) waardoor de Unie in staat zou worden gesteld verdragsluitende partij te worden.

(5)

Hoewel de onderhandelingen inzake de wijziging van het verdrag nog niet zijn afgerond, heeft de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (Commission for the Conservation of Southern Bluefin Tuna — CCSBT) op haar 20e vergadering in oktober 2013 de resolutie tot oprichting van een Uitgebreide Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn („Uitgebreide Commissie van de CCSBT”) gewijzigd zodat de Unie middels een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling lid kan worden van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT.

(6)

Aangezien vaartuigen die de vlag van lidstaten van de Unie voeren, visbestanden in het verspreidingsgebied van zuidelijke blauwvintonijn bevissen, is het in het belang van de Unie dat zij de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (Commission for the Conservation of Southern Bluefin Tuna — CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn („overeenkomst in de vorm van een briefwisseling”) ondertekent en voorlopig toepast om zo een actieve rol te spelen bij de uitvoering van het verdrag.

(7)

Na de afronding van deze procedure zou de Unie lid zijn van en over stemrecht beschikken in de Uitgebreide Commissie alsook het Uitgebreid Wetenschappelijk Comité van de CCSBT.

(8)

Het lidmaatschap van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT vergroot tevens de samenhang van de aanpak van de Unie inzake bestandsbehoud in alle wereldzeeën en bekrachtigt haar engagement voor de instandhouding en het duurzame gebruik van de mondiale visserijhulpbronnen op de lange termijn.

(9)

De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling moet derhalve worden ondertekend en voorlopig toegepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt machtiging verleend tot ondertekening namens de Unie van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Commissie voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (Commission for the Conservation of Southern Bluefin Tuna — CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn („overeenkomst in de vorm van een briefwisseling”), onder voorbehoud van de procedures voor de sluiting ervan.

De tekst van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling wordt aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling wordt voorlopig toegepast met ingang van … (3) in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 20 april 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. DŪKLAVS


(1)  Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de Overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).

(2)  Besluit 98/414/EG van de Raad van 8 juni 1998 inzake de bekrachtiging door de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 14).

(3)  Het secretariaat-generaal zal de datum van ondertekening en van voorlopige toepassing bekendmaken in het Publicatieblad.


8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/3


OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn (CCSBT) betreffende het lidmaatschap van de Unie in de Uitgebreide Commissie van het Verdrag voor de instandhouding van de zuidelijke blauwvintonijn

Geachte heer/mevrouw,

Gaarne verwijs ik naar de resolutie tot instelling van een Uitgebreide Commissie en een Uitgebreid Wetenschappelijk Comité (hierna „de resolutie” genoemd), zoals gewijzigd door de 20e vergadering van de CCSBT in oktober 2013.

Paragraaf 6 van de resolutie bepaalt dat als vaartuigen die de vlag van een regionale organisatie voor economische integratie (REIO), entiteit of visserijentiteit voeren, op enig tijdstip in de loop van de voorbije drie kalenderjaren zuidelijke blauwvintonijn hebben gevangen, de betrokken REIO, entiteit of visserijentiteit ten overstaan van de Uitvoerend Secretaris van de CCSBT-commissie de wens kan uitdrukken om lid te worden van de Uitgebreide Commissie en het Uitgebreid Wetenschappelijk Comité. Met het oog daarop voert de Uitvoerend Secretaris van de CCSBT namens de CCSBT-commissie een briefwisseling met de vertegenwoordiger van de REIO, entiteit of visserijentiteit in kwestie.

Wat paragraaf 8 van de resolutie betreft, blijft het EU-quotum van 10 ton voor de jaren 2015-2017 ongewijzigd.

U wordt vriendelijk verzocht te bevestigen dat u deze brief heeft ontvangen en dat deze brief tezamen met uw antwoord een overeenkomst vormt tussen de CCSBT en de Europese Unie waarbij de Europese Unie lid wordt van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT en het Uitgebreid Wetenschappelijk Comité, overeenkomstig het bepaalde in bovengenoemde resolutie.

De EU drukt hierbij het vaste voornemen uit om de bepalingen van het CCSBT-verdrag te blijven naleven en de besluiten van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT na te komen.

Deze overeenkomst is voorlopig van toepassing vanaf de dag volgende op die van uw antwoord, in afwachting van de kennisgeving door de Unie van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan.

Hoogachtend,

Voor de Europese Unie

Geachte heer/mevrouw,

Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief van heden, welke als volgt luidt:

„Gaarne verwijs ik naar de resolutie tot instelling van een Uitgebreide Commissie en een Uitgebreid Wetenschappelijk Comité (hierna „de resolutie” genoemd), zoals gewijzigd door de 20e vergadering van de CCSBT in oktober 2013.

Paragraaf 6 van de resolutie bepaalt dat als vaartuigen die de vlag van een regionale organisatie voor economische integratie (REIO), entiteit of visserijentiteit voeren, op enig tijdstip in de loop van de voorbije drie kalenderjaren zuidelijke blauwvintonijn hebben gevangen, de betrokken REIO, entiteit of visserijentiteit ten overstaan van de Uitvoerend Secretaris van de CCSBT-commissie de wens kan uitdrukken om lid te worden van de Uitgebreide Commissie en het Uitgebreid Wetenschappelijk Comité. Met het oog daarop voert de Uitvoerend Secretaris van de CCSBT namens de CCSBT-commissie een briefwisseling met de vertegenwoordiger van de REIO, entiteit of visserijentiteit in kwestie.

Wat paragraaf 8 van de resolutie betreft, blijft het EU-quotum van 10 ton voor de jaren 2015-2017 ongewijzigd.

U wordt vriendelijk verzocht te bevestigen dat u deze brief heeft ontvangen en dat deze brief tezamen met uw antwoord een overeenkomst vormt tussen de CCSBT en de Europese Unie waarbij de Europese Unie lid wordt van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT en het Uitgebreid Wetenschappelijk Comité, overeenkomstig het bepaalde in bovengenoemde resolutie.

De EU drukt hierbij het vaste voornemen uit om de bepalingen van het CCSBT-verdrag te blijven naleven en de besluiten van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT na te komen.

Deze overeenkomst is voorlopig van toepassing vanaf de dag volgende op die van uw antwoord, in afwachting van de kennisgeving door de Unie van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan.”.

Ik heb de eer te bevestigen dat uw brief tezamen met dit antwoord een overeenkomst vormt tussen de CCSBT en de Europese Unie waarbij de Europese Unie lid wordt van de Uitgebreide Commissie van de CCSBT en het Uitgebreid Wetenschappelijk Comité.

Hoogachtend,

Voor de CCSBT


8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/5


Informatie met betrekking tot de verlenging van het Graanhandelsverdrag, 1995

De Internationale Graanraad heeft tijdens zijn 41e zitting (Londen, 8 juni 2015) besloten het Graanhandelsverdrag (1995) (1) met twee jaar te verlengen tot en met 30 juni 2017.


(1)  PB L 21 van 27.1.1996, blz. 49.


8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/6


Informatie met betrekking tot de verlenging van de Internationale Suikerovereenkomst, 1992

De Internationale Suikerraad heeft tijdens zijn 47e zitting (Antigua, Guatemala, 25 juni 2015) besloten de Internationale Suikerovereenkomst (1992) (1) met twee jaar te verlengen tot en met 31 december 2017.


(1)  PB L 379 van 23.12.1992, blz. 16.


VERORDENINGEN

8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1498 VAN DE COMMISSIE

van 7 september 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 september 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

173,3

MK

41,5

XS

29,8

ZZ

81,5

0707 00 05

TR

116,3

XS

42,0

ZZ

79,2

0709 93 10

TR

132,5

ZZ

132,5

0805 50 10

AR

146,2

BO

135,7

CL

137,0

UY

64,0

ZA

139,4

ZZ

124,5

0806 10 10

EG

233,7

MA

201,0

MK

63,9

TR

137,2

ZZ

159,0

0808 10 80

AR

188,7

BR

88,5

CL

125,4

NZ

145,1

US

136,8

UY

110,5

ZA

109,2

ZZ

129,2

0808 30 90

AR

189,8

CL

108,0

TR

131,5

ZA

113,5

ZZ

135,7

0809 30 10, 0809 30 90

MK

68,9

TR

148,1

ZZ

108,5

0809 40 05

BA

55,4

IL

336,8

MK

55,1

XS

68,2

ZZ

128,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/10


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/1499 VAN DE COMMISSIE

van 3 september 2015

tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6058)

(Slechts de versie in de Nederlandse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1) en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien een lidstaat voornemens is per hectare jaarlijks een andere hoeveelheid mest op of in de bodem te brengen dan is bepaald in punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG, moet deze hoeveelheid zodanig worden vastgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het verwezenlijken van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen, en moet deze hoeveelheid worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria, zoals, in het onderhavige geval, lange groeiseizoenen en gewassen met een hoge stikstofopname.

(2)

Op 29 juli 2011 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2011/489/EU (2) vastgesteld waarbij België de toestemming kreeg om toe te staan dat in het Vlaamse Gewest onder bepaalde voorwaarden tot 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem wordt gebracht op percelen met gras en maïs met gras als ondervrucht en met gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs en tot 200 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar op percelen met wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas, en suiker- of voederbieten.

(3)

De bij Uitvoeringsbesluit 2011/489/EU verleende afwijking had betrekking op ongeveer 2 970 landbouwers en 82 820 ha land en is verstreken op 31 december 2014.

(4)

Op 7 april 2015 heeft België voor het Vlaamse Gewest bij de Commissie een verzoek ingediend tot vernieuwing van de afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG.

(5)

De gevraagde afwijking heeft betrekking op het voornemen van België om in Vlaanderen specifieke bedrijven toestemming te geven tot het op of in de bodem brengen van tot 250 kg stikstof per hectare per jaar uit mest van graasvee en verwerkte varkensmest op percelen met gras, met gras gemengd met klaver, met maïs met gras als ondervrucht en met gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs en tot 200 kg stikstof per hectare per jaar uit dierlijke mest en verwerkte varkensmest op percelen met wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas, en bieten.

(6)

Uit de informatie die België in het kader van de bij Uitvoeringsbesluit 2011/489/EU verleende afwijking heeft verstrekt, blijkt dat de afwijking niet heeft geleid tot een verslechtering van de kwaliteit van het water. Uit het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen — een verslag gebaseerd op de verslagen van de lidstaten voor de periode 2008-2011 (3) — blijkt dat in het Vlaamse Gewest ongeveer 78 % van de meetstations voor grondwater gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l hebben gemeten en 63 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Uit de meetresultaten blijkt dat de nitraatconcentraties in grondwater zijn gedaald in vergelijking met de vorige verslagperiode (2004-2007). Wat de oppervlaktewateren betreft, heeft 93 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l gemeten en 70 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Uit de resultaten van de meeste meetstations blijkt dat de nitraatconcentraties in de oppervlaktewateren een neerwaartse tendens vertonen. In de verslagperiode 2008-2011 is ongeveer 80 % van de rivieren en alle zoete en overgangswateren als eutroof of hypertroof geclassificeerd.

(7)

Vlaanderen heeft de volgende waterkwaliteitsdoelen gesteld die tijdens de actieprogrammaperiode 2015-2018 moeten worden gehaald. Voor oppervlaktewater moet in 95 % van de meetpunten van het landbouwmonitoringsnetwerk een nitraatconcentratie van minder dan 50 mg per liter worden gehaald; voor ondiep grondwater, dat een lagere herstelsnelheid heeft, zal de gemiddelde nitraatconcentratie ten opzichte van het gemiddelde niveau van 40 mg nitraat per liter in 2010, met 20 % moeten afnemen; In de hydrogeologisch homogene zones waar de nitraatconcentraties in ondiepe grondwateren gemiddeld meer dan 50 mg nitraat per liter bedragen, moet de gemiddelde concentratie met 5 mg per liter afnemen.

(8)

Om deze doelen te bereiken, heeft Vlaanderen een verscherpt actieprogramma voor de periode 2015-2018 vastgesteld. Aan het einde van de winter 2016-2017 zal het beleid worden getoetst om na te gaan welke extra verscherpte maatregelen eventueel kunnen worden genomen om te verzekeren dat de gestelde doelen inzake waterkwaliteit worden gehaald. De wetgeving waarbij Richtlijn 91/676/EEG voor het Vlaamse Gewest wordt omgezet, het „Decreet houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen” (4) (hierna „het mestdecreet” genoemd), is op 12 juni 2015 gewijzigd (5) overeenkomstig het actieprogramma voor de periode 2015-2018 en is van toepassing in combinatie met dit besluit.

(9)

Het mestdecreet is op het hele grondgebied van het Vlaamse Gewest van toepassing.

(10)

In het mestdecreet is voorzien in grenswaarden voor het op of in de bodem brengen van zowel stikstof als fosfor.

(11)

Uit de door België voor het Vlaamse Gewest ingediende ondersteunende documenten blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van respectievelijk 250 en 200 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals lange groeiseizoenen en gewassen met een hoge stikstofopname.

(12)

Uit de door België voor het Vlaamse Gewest gerapporteerde gegevens voor de periode 2008-2011 blijkt een stijging van het aantal varkens met 4,4 % in vergelijking met de periode 2004-2007. Uit de laatst beschikbare gegevens voor 2012 en 2013 blijkt een meer gematigde stijging van het aantal varkens met 2,6 %. Van 2004 tot en met 2008 is het aantal kippen met 13,2 % gedaald, waarna het aantal met 20,8 % is gestegen. Het aantal runderen is stabiel gebleven. Om te voorkomen dat de toepassing van de gevraagde afwijking tot intensivering van de veeteelt leidt, moeten de bevoegde autoriteiten garanderen dat het aantal dieren dat op een bedrijf mag worden gehouden (nutriëntenemissierechten) in het Vlaamse Gewest wordt beperkt overeenkomstig het bepaalde in het mestdecreet.

(13)

In de periode 2008-2011 is het gebruik van stikstof uit dierlijke mest met 15 % gedaald in vergelijking met de periode 2004-2007. Tijdens het derde actieprogramma (2007-2010) is het gebruik van stikstof uit dierlijke mest gestagneerd rond 101 000 ton per jaar. Tijdens het vierde actieprogramma werd een verdere daling in het gebruik van stikstof uit dierlijke mest opgetekend, met een hoeveelheid van 94 500 ton in 2013. Tijdens de verslagperiode 2008-2011 is het gebruik van minerale stikstof met 4 % gestegen in vergelijking met de periode 2004-2007. Uit de laatst beschikbare gegevens voor 2012 en 2013 blijkt dat het gebruik van minerale stikstof zich stabiliseert op 39 000 ton.

(14)

Na bestudering van het verzoek kan worden besloten dat de voorgestelde hoeveelheden van respectievelijk 250 en 200 kg stikstof uit dierlijke mest en verwerkte varkensmest per hectare per jaar geen afbreuk doen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, mits aan bepaalde strenge voorwaarden wordt voldaan die gelden in aanvulling op de in het kader van het actieprogramma voor de periode 2015-2018 genomen verscherpte maatregelen.

(15)

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) voorziet in een brede, grensoverschrijdende aanpak van de waterbescherming rond stroomgebiedsdistricten, opdat de Europese waterlichamen zich uiterlijk 2015 in goede toestand bevinden. De vermindering van nutriënten is een essentieel onderdeel van die doelstelling. Het verlenen van een afwijking uit hoofde van dit besluit laat de bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG onverlet en sluit niet uit dat aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn om aan de verplichtingen ervan te voldoen.

(16)

Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) stelt algemene regels vast voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie ter ondersteuning van het milieubeleid van de Unie en beleidsmaatregelen of activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. In voorkomend geval moet de in het kader van dit besluit verzamelde ruimtelijke informatie stroken met de bepalingen van die richtlijn. Met het oog op minder administratieve lasten en meer coherente gegevens moet België bij het verzamelen van de nodige gegevens in het kader van dit besluit — waar passend — gebruikmaken van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is ingesteld uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(17)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door België voor de Vlaamse Gemeenschap gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd een grotere hoeveelheid dierlijke mest toe te staan dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin en onder a), van Richtlijn 91/676/EEG wordt bepaald, wordt onder de in artikelen 4 tot en met 12 neergelegde voorwaarden toegestaan.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Dit besluit is op individuele basis van toepassing op bepaalde percelen van een landbouwbedrijf waarop gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen worden verbouwd, met inachtneming van de in de artikelen 4 tot en met 7 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 3

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „landbouwbedrijven”: agrarische bedrijven met of zonder veeteelt;

b)   „perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;

c)   „grasland”: blijvend of tijdelijk grasland („tijdelijk” betekent dat de betrokken grond doorgaans gedurende minder dan vier jaar grasland is);

d)   „gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen”: één van de volgende:

i)

grasland;

ii)

grasland met minder dan 50 % klaver;

iii)

maïs met vóór of na de oogst ondergezaaid gras dat wordt gemaaid en van het veld wordt verwijderd en dient als vanggewas;

iv)

gemaaid gras of snijrogge gevolgd door maïs;

v)

wintertarwe of triticale gevolgd door een vanggewas;

vi)

suiker- of voederbieten;

e)   „graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, geiten en paarden;

f)   „mestverwerking”: de scheiding van varkensmest in twee fracties, een vaste en een dunne fractie, met als doel het op of in de bodem brengen te verbeteren en de terugwinning van stikstof en fosfor te bevorderen;

g)   „verwerkte mest”: de uit de mestverwerking voortkomende dunne fractie;

h)   „effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte”: verwerkte mest met een maximaal stikstofgehalte van 1 kg per ton effluent en een maximaal fosfaatgehalte van 1 kg per ton effluent;

i)   „bodemprofiel”: de bodemlaag tot een diepte van 0,90 m onder het maaiveld, tenzij de gemiddelde hoogste grondwaterstand ondieper is; in het laatste geval is dit tot de diepte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand.

Artikel 4

Jaarlijkse aanvraag en verbintenis

1.   Landbouwers die van een afwijking uit hoofde van dit besluit gebruik willen maken, dienen jaarlijks uiterlijk op 15 februari bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in. De jaarlijkse aanvraag voor 2015 wordt uiterlijk op 31 juli ingediend.

2.   De in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag gaat vergezeld van een schriftelijke verklaring waarin de landbouwers zich ertoe verbinden de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden in acht te nemen.

Artikel 5

Mestverwerking

1.   De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de uit de mestverwerking voortkomende vaste fractie aan erkende installaties wordt geleverd voor recycling om geuren en andere emissies te beperken, de agronomische en hygiënische eigenschappen te verbeteren, de hantering te vergemakkelijken en de terugwinning van stikstof en fosfaat te bevorderen.

2.   Van de afwijking gebruikmakende landbouwers die aan mestverwerking doen, dienen elk jaar bij de bevoegde autoriteiten de gegevens in betreffende de hoeveelheid voor verwerking verzonden mest, de hoeveelheid vaste fractie en verwerkte mest en de bestemming ervan, en het stikstof- en fosforgehalte.

3.   Voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan, stellen de bevoegde autoriteiten erkende methoden vast voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking, en werken deze bij.

4.   Voor installaties die hogere emissies veroorzaken dan de referentiesituatie (d.i. de opslag en het op of in de bodem brengen van ruwe dierlijke mest) zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat ammoniak en andere emissies uit mestverwerking worden afgevangen en behandeld om de milieueffecten en milieuoverlast te beperken.

Hiertoe zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat een inventaris wordt opgesteld en bijgewerkt van installaties waarvoor emissiebehandeling is vereist.

Artikel 6

Op- of inbrengen van dierlijke en andere meststoffen

1.   Met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 12 vastgestelde voorwaarden, bedraagt de hoeveelheid dierlijke mest van graasvee, verwerkte mest en effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte dat elk jaar op of in de bodem van percelen waarvoor een afwijking is toegestaan, wordt gebracht, met inbegrip van de mest die door de dieren zelf op of in de bodem wordt gebracht, niet meer dan:

a)

250 kg stikstof per hectare per jaar op percelen met:

i)

grasland en maïs met gras als ondervrucht;

ii)

gemaaid gras gevolgd door maïs;

iii)

snijrogge gevolgd door maïs;

iv)

grasland met minder dan 50 % klaver;

b)

200 kg stikstof per hectare per jaar op percelen met:

i)

wintertarwe gevolgd door een vanggewas;

ii)

triticale gevolgd door een vanggewas;

iii)

suiker- of voederbieten.

2.   Verwerkte mest, die niet in aanmerking komt als effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte, mag enkel op of in de bodem van onder een afwijking vallende percelen worden gebracht indien de stikstof/fosfaatverhouding (N/P2O5) ervan ten minste 3,3 bedraagt.

3.   Het op of in de bodem brengen van effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte wordt beperkt tot ten hoogste 15 ton per hectare.

4.   De totale stikstof- en fosfaatgift moet zijn afgestemd op de nutriëntenbehoefte van het gewas in kwestie, rekening houdend met de aanvoer van nutriënten vanuit de bodem en de verhoogde beschikbaarheid van stikstof als gevolg van de mestverwerking. De totale stikstof- en fosfaatgift mag in geen geval meer bedragen dan de maximale gebruiksnorm voor fosfaat en stikstof, zoals vastgesteld in het actieprogramma.

5.   Het gebruik van fosfaat uit chemische meststof is verboden op percelen waarvoor een afwijking is toegestaan.

6.   Voor elk bedrijf wordt een bemestingsplan bijgehouden, waarin voor het hele areaal de vruchtwisseling en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en stikstof- en fosfaatmeststoffen worden beschreven. Dit plan is elk kalenderjaar uiterlijk op 15 februari op het bedrijf beschikbaar.

Het bemestingsplan bevat de volgende gegevens:

a)

de omvang van de veestapel en de beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van het volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

b)

een berekening van de op het bedrijf geproduceerde stikstof (met aftrek van de verliezen in de stallen en de mestopslagruimte) en fosfor uit dierlijke mest;

c)

een beschrijving van de mestverwerking en de verwachte kenmerken van de verwerkte mest;

d)

de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het landbouwbedrijf aan anderen wordt geleverd of zelf wordt gebruikt;

e)

de vruchtwisseling en de oppervlakte aan percelen met gewassen met een hoge stikstofbehoefte en een lang groeiseizoen en percelen met andere gewassen;

f)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel;

g)

een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest voor elk perceel;

h)

een berekening van de op- of ingebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen voor elk perceel;

i)

berekeningen om te beoordelen of aan de gebruiksnormen voor stikstof en fosfor is voldaan.

De bemestingsplannen worden uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken aangepast om te waarborgen dat de plannen in overeenstemming zijn met de feitelijke landbouwpraktijken.

7.   Elk landbouwbedrijf stelt een mestboekhouding op; voor elk kalenderjaar wordt deze uiterlijk op 15 maart van het volgende kalenderjaar bij de bevoegde autoriteit ingediend.

8.   De mestboekhouding bevat de volgende gegevens:

a)

de oppervlakte van de gewaspercelen;

b)

de omvang en de aard van de veestapel;

c)

de hoeveelheid geproduceerde mest per dier;

d)

de hoeveelheid elders door het landbouwbedrijf betrokken meststoffen;

e)

de hoeveelheid door het landbouwbedrijf afgevoerde dierlijke mest en de afnemers ervan.

9.   Voor elk bedrijf waaraan de afwijking is toegestaan, moeten de resultaten van een stikstof- en fosforanalyse van de bodem beschikbaar zijn.

Uiterlijk op 31 mei en ten minste om de vier jaar wordt een bemonstering en analyse uitgevoerd voor elk deel van het bedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is.

Er wordt minstens één analyse per vijf ha landbouwgrond vereist.

10.   Elk jaar wordt in de herfst uiterlijk op 15 november de nitraatconcentratie in het bodemprofiel op ten minste 6 % van alle percelen waarvoor een afwijking is toegestaan en op 1 % van de andere percelen die worden gebruikt door landbouwbedrijven waaraan de afwijking is toegestaan, zo gemeten dat ten minste 85 % van deze bedrijven wordt gecontroleerd. Per 2 ha landbouwgrond zijn ten minste drie monsters van drie verschillende bodemlagen binnen het bodemprofiel vereist.

11.   Mest, verwerkte mest of effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte met een totaal stikstofgehalte van meer dan 0,60 kg stikstof per ton, chemische of andere meststoffen worden tussen 1 september en 15 februari van het daaropvolgende jaar niet verspreid over percelen waarvoor een afwijking is toegestaan.

12.   Ten minste tweederde van de hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest, met uitzondering van stikstof uit mest van graasvee, moet vóór 1 juni van elk jaar worden op- of ingebracht.

Artikel 7

Landbeheer

Landbouwers aan wie een individuele afwijking wordt toegestaan, voeren de volgende maatregelen uit:

a)

grasland wordt in het voorjaar geploegd voor alle bodemtypes behalve voor kleibodems;

b)

grasland op kleibodems wordt geploegd voor 15 september;

c)

op percelen waarvoor een afwijking is toegestaan worden in de vruchtwisseling geen vlinderbloemigen of andere gewassen die stikstof uit de lucht binden, opgenomen. Dit geldt echter niet voor klaver op grasland met minder dan 50 % klaver;

d)

binnen twee weken na het onderploegen van gras wordt een gewas met een hoge stikstofbehoefte ingezaaid en er worden geen meststoffen op of in de bodem gebracht in het jaar waarin blijvend grasland wordt geploegd;

e)

vanggewassen worden binnen twee weken na de oogst van wintertarwe en uiterlijk op 10 september ingezaaid;

f)

vanggewassen worden niet vóór 15 februari geploegd, zodat een permanent plantendek op het akkerland aanwezig is waardoor nitraat dat in het najaar in de ondergrond is terechtgekomen, wordt teruggewonnen en nitraatverlies in de winter wordt beperkt.

Artikel 8

Andere maatregelen

De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat afwijkingen die zijn toegestaan voor het op- of inbrengen van verwerkte mest in overeenstemming zijn met de capaciteit van erkende installaties voor mestverwerking en de verwerking van de vaste fractie.

De toepassing van deze afwijking doet geen afbreuk aan de maatregelen die nodig zijn om aan andere milieuwetgeving van de Unie te voldoen.

Artikel 9

Maatregelen inzake productie en vervoer van dierlijke mest

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de beperking van het aantal dieren dat op een bedrijf in het Vlaamse Gewest mag worden gehouden (nutriëntenemissierechten), in acht wordt genomen overeenkomstig het bepaalde in het mestdecreet.

2.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat al het mestvervoer door erkende mestvervoerders wordt geregistreerd aan de hand van plaatsbepalingssystemen.

3.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de samenstelling van de mest wat betreft de stikstof- en fosforconcentratie vóór elk vervoer wordt geanalyseerd. Mestmonsters worden geanalyseerd door erkende laboratoria en de resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten en aan de landbouwer aan wie de mest wordt geleverd.

4.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat tijdens het vervoer een document beschikbaar is waarin de hoeveelheid vervoerde mest en het stikstof- en fosfaatgehalte ervan worden aangegeven.

Artikel 10

Monitoring

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat er voor elke gemeente kaarten van de percentages onder een individuele afwijking vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond en van het lokale landgebruik en het aantal percelen worden vervaardigd en jaarlijks worden bijgewerkt.

De bevoegde autoriteit verzamelt gegevens over onder een individuele afwijking vallende vruchtwisselingprogramma's en landbouwpraktijken en werkt die jaarlijks bij.

2.   Het krachtens artikel 10, lid 2, van Beschikking 2008/64/EG van de Commissie (9) opgezette monitoringsnetwerk voor de bemonstering van oppervlaktewater en ondiep grondwater wordt onderhouden om het effect van de afwijking op de waterkwaliteit te beoordelen. Het monitoringsnetwerk zal metingen van nitraat en fosfaat in naar de Noordzee stromende rivieren omvatten. Het aanvankelijke aantal meetpunten mag niet worden afgebouwd en de locatie van de meetpunten mag niet worden gewijzigd gedurende de toepassingstermijn van dit besluit.

3.   Voor stroomgebieden met landbouw op zandbodems wordt een intensievere watermonitoring uitgevoerd.

4.   De krachtens Beschikking 2008/64/EG opgezette monitoringlocaties die overeenkomen met ten minste 150 landbouwbedrijven, worden onderhouden om in situaties zowel met als zonder toegestane afwijking gegevens te verkrijgen over de stikstof- en fosforconcentratie in het bodemwater, minerale stikstof in het bodemprofiel en de daar optredende stikstof- en fosforverliezen via de wortelzone naar het grondwater, alsmede de stikstof- en fosforverliezen door afspoeling via het oppervlak en uitspoeling via de ondergrond.

De monitoringlocaties bestrijken de voornaamste bodemtypes (klei-, leem-, zand- en lössbodems), bemestingspraktijken en gewassen.

De samenstelling van het monitoringsnetwerk blijft gedurende de toepassingstermijn van dit besluit ongewijzigd.

5.   Op de bedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, worden gegevens over het plaatselijke bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken via onderzoek en continue nutriëntenanalysen verzameld.

Die gegevens kunnen worden gebruikt voor op modellen gebaseerde berekeningen van de omvang van de nitraatuitspoeling en de fosforverliezen op percelen waar tot 250 kg of tot 200 kg stikstof per hectare per jaar via mest van graasvee en verwerkte varkensmest op of in de bodem wordt gebracht.

6.   Het monitoringsnetwerk, waarvan ondiepe grondwaterlagen, bodemwater, drainagewater en waterlopen op landbouwbedrijven deel uitmaken, levert gegevens over de nitraat- en fosforconcentratie in het water dat de wortelzone verlaat en in het grond- en oppervlaktewatersysteem terechtkomt.

Artikel 11

Verificatie

1.   Alle aanvragen voor afwijkingen worden onderworpen aan de administratieve controle van de bevoegde autoriteiten. Wanneer uit die controle blijkt dat niet aan de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden is voldaan, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt de aanvraag als afgewezen beschouwd.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen op basis van een risicoanalyse, de resultaten van de controles in voorgaande jaren en de resultaten van de algemene aselecte controle op de toepassing van de wetgeving ter uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG een programma van inspecties ter plaatse op.

Bij ten minste 7 % van de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, wordt een inspectie ter plaatse uitgevoerd met betrekking tot de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde voorwaarden. Wanneer uit de verificatie blijkt dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, wordt de landbouwer daarvan in kennis gesteld. In dit geval wordt het verzoek om een afwijking voor het volgende jaar als afgewezen beschouwd.

3.   De resultaten van de in artikel 6, lid 9, bedoelde metingen worden geverifieerd. Wanneer uit de verificatie blijkt dat de voorwaarden niet zijn nageleefd, met inbegrip van overschrijding van de in het mestdecreet vastgestelde basisdrempel, zal de landbouwer daarvan in kennis worden gesteld en wordt een aanvraag om een afwijking voor het volgende jaar voor het perceel of de percelen in kwestie geweigerd.

4.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat op ten minste 2 % van alle mestvervoer controles ter plaatse worden uitgevoerd, op basis van een risicobeoordeling en de resultaten van de in lid 1 bedoelde administratieve controles.

Deze omvatten een controle van de nakoming van de verplichtingen inzake erkenning, een beoordeling van de begeleidende documenten, een controle van de oorsprong en de bestemming van de mest en een bemonstering van de vervoerde mest.

De mestbemonstering kan in voorkomend geval tijdens de lading worden uitgevoerd met behulp van in de voertuigen aangebrachte automatische monsternemers.

Mestmonsters worden geanalyseerd door laboratoria die zijn erkend door de bevoegde autoriteiten en de resultaten van de analyse worden meegedeeld aan de aanbieder en de afnemer.

5.   Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de krachtens dit besluit verleende afwijking te verifiëren.

Artikel 12

Verslaglegging

1.   De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni een verslag in met de volgende informatie:

a)

kaarten waarop de in artikel 10, lid 1, bedoelde percentages bedrijven, dieren, landbouwgrond en het lokale bodemgebruik alsook gegevens over de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken in de bedrijven waaraan een individuele afwijking is toegestaan, zijn aangegeven;

b)

de resultaten van de monitoring van de waterkwaliteit, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends voor grond- en oppervlaktewateren en naar de Noordzee stromend water alsook het in artikel 10, lid 2, bedoelde effect van de afwijking op de waterkwaliteit;

c)

een evaluatie van het nitraatresidu in het bodemprofiel in het najaar voor de onder een afwijking vallende percelen en een vergelijking met nitraatresidugegevens en -trends van niet onder een afwijking vallende percelen voor vergelijkbare vruchtwisselingprogramma's. Onder percelen die niet onder een afwijking vallen, moeten zowel niet onder een afwijking vallende percelen van landbouwbedrijven waaraan een afwijking is verleend als percelen van andere landbouwbedrijven zijn begrepen;

d)

informatie over de nitraat- en fosforconcentratie in het water dat de wortelzone verlaat en in het grond- en oppervlaktewatersysteem terechtkomt, als bedoeld in artikel 10, lid 6, en de resultaten van de verscherpte monitoring van de waterkwaliteit in stroomgebieden met landbouw op zandbodems, als bedoeld in artikel 10, lid 3;

e)

de resultaten van het onderzoek naar het plaatselijke bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken en de resultaten van de op modellen gebaseerde berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen op landbouwbedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, als bedoeld in artikel 10, lid 5;

f)

een evaluatie van de uitvoering van de voorwaarden van de afwijking, op basis van controles op bedrijfs- en perceelniveau, alsook controles van mestvervoer, en informatie over bedrijven die zich niet aan de voorschriften hebben gehouden, op basis van de resultaten van de administratieve controles en inspecties ter plaatse;

g)

informatie over de mestverwerking, met inbegrip van de verdere verwerking en het gebruik van de vaste fracties, alsook gedetailleerde gegevens over de kenmerken van de verwerkingssystemen en de efficiëntie daarvan, en over de samenstelling van de verwerkte mest;

h)

informatie over het aantal bedrijven waaraan een afwijking is verleend en het aantal onder een afwijking vallende percelen waarop verwerkte mest en effluent met een laag stikstof- en fosfaatgehalte is op- of ingebracht, alsook de volumes daarvan;

i)

de in artikel 5, lid 3, bedoelde methoden voor de analyse van de samenstelling van verwerkte mest, de verschillen in samenstelling en de efficiëntie van de verwerking voor elk bedrijf waaraan een individuele afwijking is toegestaan;

j)

de in artikel 5, lid 4, bedoelde inventaris van mestverwerkingsinstallaties;

k)

een overzicht en evaluatie van de middels de in artikel 10, lid 4, bedoelde meetpunten verkregen gegevens;

l)

gegevens over de bemesting op alle landbouwbedrijven waaraan een individuele afwijking is verleend, met inbegrip van informatie over het rendement en de bodemsoorten;

m)

trends inzake de omvang van de veestapel voor elke categorie vee in het Vlaamse Gewest en op bedrijven waaraan een afwijking is verleend;

De ruimtelijke informatie in het verslag voldoet in voorkomend geval aan de bepalingen van Richtlijn 2007/2/EG. België maakt bij het verzamelen van de nodige gegevens — waar nodig — gebruik van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is ingesteld uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 13

Toepassingsperiode

Dit besluit vervalt op 31 december 2018.

Artikel 14

Adressaat

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 3 september 2015.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2011/489/EU van de Commissie van 29 juli 2011 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 200 van 3.8.2011, blz. 23).

(3)  Vierjaarlijks verslag in het kader van de nitratenrichtlijn (91/676/EEG) voor het Vlaamse Gewest, K. Desimpelaere, E. Lesage — Vlaamse Landmaatschappij, R. Eppinger, H. Maeckelberghe, K. Van Hoof — Vlaamse Milieumaatschappij, juni 2012.

(4)  Belgisch Staatsblad van 29 december 2006, blz. 76368.

(5)  Belgisch Staatsblad van 29 juli 2015, blz. 47994.

(6)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(7)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(9)  Beschikking 2008/64/EG van de Commissie van 21 december 2007 tot verlening van een door België voor het Vlaamse Gewest gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 16 van 19.1.2008, blz. 28).


8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/19


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/1500 VAN DE COMMISSIE

van 7 september 2015

betreffende bepaalde beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Griekenland en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1423

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 6221)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Nodulaire dermatose is een voornamelijk door een vector overgedragen virusziekte van runderen die wordt gekenmerkt door ernstige verliezen en die het potentieel heeft zich in belangrijke mate te verspreiden, met name via verplaatsingen van en handel in vatbare levende dieren en daarvan afkomstige producten. De ziekte vormt geen bedreiging voor de volksgezondheid omdat het nodulaire dermatose-virus niet op mensen kan worden overgedragen.

(2)

Richtlijn 92/119/EEG van de Raad (4) bevat algemene maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten, waaronder nodulaire dermatose. Hieronder vallen de maatregelen die moeten worden genomen als nodulaire dermatose in een bedrijf wordt vermoed en bevestigd, de maatregelen die in de beperkingsgebieden moeten worden getroffen en andere bijkomende maatregelen die noodzakelijk zijn om de ziekte met succes te bestrijden.

(3)

Op 20 augustus 2015 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie in kennis gesteld van twee uitbraken van nodulaire dermatose in rundveebedrijven met ongeveer 200 dieren in Feres, in de Griekse regionale eenheid Evros. Deze uitbraken vormen de eerste gevallen van nodulaire dermatose in de Unie.

(4)

Griekenland heeft de in het kader van Richtlijn 92/119/EEG vereiste maatregelen toegepast en heeft met name overeenkomstig artikel 10 van die richtlijn beschermings- en toezichtsgebieden rond de uitbraken afgebakend.

(5)

Het risico dat het nodulaire dermatose-virus zich naar andere gebieden van Griekenland en naar andere lidstaten verspreidt, met name via de handel in levende runderen en in levende producten daarvan, via de verplaatsingen van bepaalde wilde herkauwers en via het in de handel brengen van bepaalde producten afkomstig van runderen, moet worden aangepakt.

(6)

Om te voorkomen dat de ziekte zich naar andere delen van Griekenland, naar andere lidstaten en naar derde landen verspreidt, heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1423 (5) vastgesteld tot instelling van tijdelijke beschermende maatregelen en een verbod op verplaatsingen en verzendingen van runderen en sperma daarvan, alsook op het in de handel brengen van bepaalde dierlijke producten uit de regionale eenheid Evros.

(7)

Na ontvangst van bijkomende informatie over de epidemiologische situatie in Griekenland kunnen die maatregelen nog worden aangevuld met risicobeperkende maatregelen.

(8)

De voor dit besluit gebruikte definities zijn de in de bestaande wetgeving, en met name in artikel 2 van Richtlijn 92/119/EEG, artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad (6) en artikel 2 van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (7), vastgestelde definities. Sommige specifieke termen zijn echter speciaal voor dit besluit bedacht en gebruikt en moeten hier dus worden gedefinieerd.

(9)

Het is noodzakelijk het deel van het grondgebied van Griekenland dat wordt geacht vrij te zijn van nodulaire dermatose en niet onder de beperkingen van Richtlijn 92/119/EEG en dit besluit valt, af te bakenen. Het is derhalve passend een beperkingsgebied vast te stellen in een bijlage, waarbij rekening moet worden gehouden met het risico op verspreiding van de ziekte. De geografische grenzen van dat gebied moeten zijn gebaseerd op het risico en op het resultaat van de tracering van eventuele contacten met het besmette bedrijf, de mogelijke rol van de vectoren en de mogelijkheid om voldoende controles op de verplaatsing van dieren en producten uit te oefenen. Dit gebied moet elk uit hoofde van Richtlijn 92/119/EEG vastgesteld beschermings- en toezichtsgebied omvatten. Op basis van de door Griekenland verstrekte informatie moet het hele gebied van de regionale eenheid Evros als beperkingsgebied worden beschouwd.

(10)

Het is ook noodzakelijk om voor dit beperkingsgebied bepaalde beperkingen op de verzending van dieren van vatbare soorten en levende producten daarvan, alsmede beperkingen op het in de handel brengen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong en dierlijke bijproducten op te leggen.

(11)

In het geval van een uitbraak van nodulaire dermatose voorziet artikel 19 van Richtlijn 92/119/EEG in de mogelijkheid van inenting tegen die ziekte. Momenteel is inenting tegen nodulaire dermatose in Griekenland verboden. Griekenland heeft echter het voornemen geuit om tot noodinenting tegen nodulaire dermatose over te gaan. Het risico van verspreiding van de ziekte via ingeënte dieren en producten daarvan is anders dan via niet-ingeënte dieren en producten daarvan. Dat risico moet derhalve afzonderlijk worden aangepakt en valt niet onder dit besluit.

(12)

Wat het risico van verspreiding van nodulaire dermatose betreft, houden verschillende producten een verschillend risiconiveau in. Zoals aangegeven in het wetenschappelijke advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) over nodulaire dermatose (8) vormen de verplaatsing van levende runderen, rundersperma en ongelooide huiden en vellen van besmette dieren een groter risico qua blootstelling en gevolgen dan andere producten zoals melk en zuivelproducten, behandelde huiden en vellen of vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten van runderen waarvoor wetenschappelijk of experimenteel bewijsmateriaal met betrekking tot hun rol in de overbrenging van de ziekte ontbreekt. De bij dit besluit vastgestelde maatregelen moeten daarom evenwichtig zijn en proportioneel met het risico.

(13)

Het verbod op verplaatsingen van levende runderen naar buiten de regionale eenheid Evros moet gehandhaafd blijven om de verspreiding van de ziekte te voorkomen. Volgens de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en het wetenschappelijke advies van de EFSA over nodulaire dermatose spelen wilde fauna, d.w.z. bepaalde exotische wilde herkauwers, mogelijk een rol in de overbrenging van de ziekte, met name in Afrika waar de ziekte endemisch is. Daarom moeten bepaalde preventieve maatregelen ook van toepassing zijn op wilde herkauwers. Bij gebrek aan meer specifieke regels in de wetgeving van de Unie moeten in dit kader de in de Gezondheidscode voor landdieren van de OIE (OIE Terrestrial Animal Health Code) (9) vastgestelde relevante internationale normen voor dergelijke verplaatsingen worden toegepast.

(14)

Omdat Griekenland met het oog op onmiddellijke slachting heeft verzocht om een uitzondering op het verbod op de verzending van runderen uit bedrijven die zijn gevestigd in het beperkingsgebied buiten de beschermings- en toezichtsgebieden en omdat artikel 11.11.5 van de Gezondheidscode voor landdieren van de OIE voorziet in een dergelijke uitzondering, is het passend de verzending van dergelijke zendingen onder bepaalde voorwaarden toe te staan.

(15)

De overbrenging van de ziekte via sperma of embryo's van runderen kan evenmin worden uitgesloten. Daarom moeten voor deze producten bepaalde beschermende maatregelen worden uitgevaardigd. Bij gebrek aan EU-normen moeten het wetenschappelijke advies van de EFSA over nodulaire dermatose en de relevante aanbevelingen van de Gezondheidscode voor landdieren van de OIE hiervoor worden toegepast.

(16)

Volgens het wetenschappelijke advies van de EFSA over nodulaire dermatose is de overbrenging van het nodulaire dermatose-virus via sperma (natuurlijke dekking of kunstmatige inseminatie) experimenteel aangetoond en is het virus al geïsoleerd in het sperma van experimenteel besmette stieren. Daarom moet het winnen en gebruiken van sperma van runderen uit het beperkingsgebied worden verboden.

(17)

Volgens artikel 4.7.14 van de Gezondheidscode voor landdieren van de OIE wordt nodulaire dermatose overeenkomstig het handboek van de International Embryo Transfer Society ingedeeld in categorie 4: ziekten en ziekteverwekkers waarvoor onderzoek is gedaan, of wordt gedaan, waaruit blijkt dat er nog geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot het niveau van het risico van overbrenging of dat het risico van overbrenging middels de overdracht van embryo's mogelijk niet verwaarloosbaar is, zelfs als er tussen verzameling en overdracht correct met de embryo's wordt omgegaan zoals omschreven in het handboek. Daarom moet het verzamelen en gebruiken van embryo's van runderen uit het beperkingsgebied worden verboden.

(18)

Er bestaat geen wetenschappelijk of experimenteel bewijs waaruit kan worden afgeleid dat het virus via vers vlees, vleesbereidingen of vleesproducten naar vatbare dieren wordt overgedragen. Hoewel uit het wetenschappelijke advies van de EFSA over nodulaire dermatose blijkt dat het virus gedurende een niet-bepaalde periode in vlees kan overleven, zou het huidige verbod van de Unie op het voederen van herkauwers met proteïnen van herkauwers de mogelijkheid van een onwaarschijnlijke mondelinge overbrenging van een eventueel virus uitsluiten. Om elk risico op verspreiding van de ziekte te vermijden, mag het in de handel brengen van vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten van uit de regionale eenheid Evros afkomstige runderen alleen worden toegestaan als het gaat om vers vlees verkregen van runderen uit ziektevrije bedrijven die zich in het beperkingsgebied buiten de vastgestelde beschermings- en toezichtsgebieden bevinden. Dit vlees mag alleen op het grondgebied van Griekenland in de handel worden gebracht.

(19)

Verder mogen zendingen van vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten verkregen van dergelijk vers vlees van dieren van buiten het beperkingsgebied en verwerkt in inrichtingen in het beperkingsgebied buiten de beschermings- en toezichtsgebieden, onder bepaalde voorwaarden worden verzonden.

(20)

Als diervoeder gebruikte biest, melk en zuivelproducten spelen mogelijk een belangrijke rol in de verspreiding van de ziekte, met name indien de biest, melk en zuivelproducten niet voldoende met warmte zijn behandeld of aangezuurd om het virus te inactiveren.

(21)

Griekenland heeft verzocht om een uitzondering op het verbod op de verzending van gepasteuriseerde melk en zuivelproducten voor menselijke consumptie uit inrichtingen in het beperkingsgebied buiten de beschermings- en toezichtsgebieden. Omdat in het wetenschappelijke advies van de EFSA over de risico's voor de diergezondheid van het voederen van dieren met gebruiksklare zuivelproducten zonder verdere behandeling (10) bepaalde methoden die het risico op verspreiding van nodulaire dermatose via melk en zuivelproducten kunnen verkleinen nader zijn beschreven, is het mogelijk de verzending van zendingen melk en zuivelproducten voor menselijke consumptie onder bepaalde voorwaarden toe te staan.

(22)

In Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (11) zijn de uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12) vastgesteld, met inbegrip van de eisen voor de veilige verwerking van dierlijke bijproducten en afgeleide producten. Om de verspreiding van nodulaire dermatose te voorkomen, moet het in de handel brengen van niet-verwerkte dierlijke bijproducten worden verboden. Verwijzingen naar verwerkte dierlijke bijproducten in dit besluit moeten worden gelezen als verwijzingen naar de in Verordening (EU) nr. 142/2011 vastgestelde normen voor diergezondheid.

(23)

De in dit besluit vervatte maatregelen moeten in de plaats komen van de bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1423 vastgestelde tijdelijke beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Griekenland. Dat besluit moet bijgevolg worden ingetrokken.

(24)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

1.   Bij dit besluit worden bepaalde beschermende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met in Griekenland bevestigde nodulaire dermatose vastgesteld.

2.   In geval van conflict hebben de in dit besluit vervatte maatregelen voorrang op de door Griekenland in het kader van Richtlijn 92/119/EEG genomen maatregelen.

3.   De in de artikelen 4, 5, 6 en 7 bedoelde uitzonderingen zijn niet van toepassing op tegen nodulaire dermatose ingeënte runderen en producten daarvan.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit gelden de volgende definities:

a)   „runderen”: hoefdieren van de soorten Bos taurus, Bos indicus, Bison bison en Bubalus bubalis;

b)   „beperkingsgebied”: het in de bijlage bij dit besluit vermelde gedeelte van het grondgebied van een lidstaat dat het gebied omvat waarin nodulaire dermatose is bevestigd alsmede de overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 92/119/EEG vastgestelde beschermings- en toezichtsgebieden.

Artikel 3

Verbod op verplaatsingen en verzendingen van bepaalde dieren en sperma en embryo's daarvan, en op het in de handel brengen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong en dierlijke bijproducten

1.   Griekenland verbiedt de verzending van de volgende producten uit het beperkingsgebied naar andere delen van Griekenland, naar andere lidstaten en naar derde landen:

a)

levende runderen en in gevangenschap levende wilde herkauwers;

b)

sperma, eicellen en embryo's van runderen.

2.   Griekenland verbiedt het in de handel brengen buiten het beperkingsgebied van de volgende producten verkregen van runderen en van wilde herkauwers die in het beschermingsgebied worden gehouden of waarop in het beschermingsgebied wordt gejaagd:

a)

vers vlees en van dergelijk vers vlees verkregen vleesbereidingen en vleesproducten;

b)

biest, melk en zuivelproducten van runderen;

c)

verse huiden en vellen van runderen en wilde herkauwers, andere dan die bedoeld onder d);

d)

niet-verwerkte dierlijke bijproducten van runderen en wilde herkauwers, tenzij deze onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit worden vervoerd en bestemd zijn om onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit te worden geruimd of verwerkt in een krachtens Verordening (EG) nr. 1069/2009 erkend bedrijf op het grondgebied van Griekenland.

Artikel 4

Uitzondering op het verbod op de verzending van levende runderen en in gevangenschap levende wilde herkauwers met het oog op onmiddellijke slachting, en verzending van van dergelijke dieren verkregen vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten

1.   In afwijking van het in artikel 3, lid 1, onder a), vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor de verzending van runderen en in gevangenschap levende wilde herkauwers uit bedrijven in het beperkingsgebied buiten de beschermings- en toezichtsgebieden naar een in andere delen van Griekenland gevestigd slachthuis op voorwaarde dat:

a)

de dieren sinds hun geboorte, of sinds de laatste 28 dagen, verbleven op een bedrijf waar tijdens die periode geen geval van nodulaire dermatose officieel is gemeld;

b)

de dieren klinisch zijn onderzocht bij het laden en geen enkel klinisch symptoom van nodulaire dermatose vertoonden;

c)

de dieren voor onmiddellijke slachting rechtstreeks en zonder stoppen of lossen naar het slachthuis worden vervoerd;

d)

het slachthuis door de bevoegde autoriteit is aangewezen voor het slachten van die dieren;

e)

de voor het slachthuis verantwoordelijke bevoegde autoriteit door de bevoegde autoriteit van de plaats van verzending in kennis wordt gesteld van de geplande verzending van runderen en aan de bevoegde autoriteit van de plaats van verzending meedeelt wanneer de dieren zijn aangekomen;

f)

deze dieren bij aankomst in het slachthuis gescheiden van andere dieren worden gehouden en binnen 36 uur worden geslacht.

2.   Runderen en in gevangenschap levende wilde herkauwers mogen alleen overeenkomstig lid 1 worden verzonden als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het vervoermiddel is overeenkomstig artikel 9 naar behoren gereinigd en ontsmet voor en na het laden van dergelijke dieren;

b)

voor en tijdens het vervoer zijn de dieren beschermd tegen aanvallen van vectorinsecten.

3.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat van deze dieren verkregen vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten overeenkomstig de in artikel 5 respectievelijk artikel 6 vastgestelde eisen in de handel worden gebracht.

Artikel 5

Uitzondering op het verbod op het in de handel brengen van vers vlees en vleesbereidingen van runderen en wilde herkauwers

1.   In afwijking van het in artikel 3, lid 2, onder a), vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor het in de handel brengen van zendingen vers vlees, met uitzondering van slachtafvallen en verse huiden en vellen, verkregen van runderen en wilde herkauwers uit het beperkingsgebied buiten de beschermings- en toezichtsgebieden, alsmede van vleesbereidingen daarvan, op voorwaarde dat het vers vlees en de vleesbereidingen verkregen zijn van dieren:

a)

die zijn gehouden op bedrijven in het beperkingsgebied die niet uit hoofde van Richtlijn 92/119/EEG aan beperkingen onderworpen waren; of

b)

die voor 21 augustus 2015 geslacht zijn.

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de in dit lid bedoelde zendingen niet naar andere lidstaten of derde landen worden verzonden.

2.   De bevoegde autoriteit geeft alleen toestemming voor de verzending naar andere lidstaten van zendingen vers vlees en vleesbereidingen verkregen van dergelijk vers vlees van runderen die buiten het beperkingsgebied worden gehouden en geslacht, op voorwaarde dat de zendingen vergezeld gaan van een officieel certificaat met de volgende verklaring:

„Vers vlees dat voldoet of vleesbereidingen die voldoen aan Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1500 [C(2015) 6221] van de Commissie van 7 september 2015 betreffende bepaalde beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Griekenland”.

Artikel 6

Uitzondering op het verbod op het in de handel brengen van vleesproducten bestaande uit of bevattende vlees van runderen en wilde herkauwers

1.   In afwijking van het in artikel 3, lid 2, onder a), vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor het in de handel brengen van zendingen vleesproducten verkregen van vers vlees van runderen en wilde herkauwers uit het beperkingsgebied buiten de beschermings- en toezichtsgebieden, op voorwaarde dat het vers vlees is verkregen van dieren:

a)

die zijn gehouden op bedrijven in het beperkingsgebied die niet uit hoofde van Richtlijn 92/119/EEG aan beperkingen onderworpen waren; of

b)

die voor 21 augustus 2015 geslacht zijn; of

c)

die buiten het beperkingsgebied gehouden en geslacht zijn.

2.   De bevoegde autoriteit geeft toestemming voor het in de handel brengen van de in lid 1 bedoelde vleesproducten die voldoen aan de voorwaarden a) en b) van dat lid, uitsluitend op het grondgebied van Griekenland, op voorwaarde dat de vleesproducten een niet-specifieke behandeling hebben ondergaan waardoor het snijvlak van de vleesproducten de kenmerken van vers vlees niet meer vertoont.

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de in dit lid bedoelde zendingen niet naar andere lidstaten of derde landen worden verzonden.

3.   De bevoegde autoriteit geeft alleen toestemming voor de verzending van de in lid 1, onder a) en b), bedoelde zendingen naar andere lidstaten op voorwaarde dat de vleesproducten een specifieke behandeling hebben ondergaan in een hermetisch gesloten recipiënt tot een Fo-waarde van drie of meer en dat zij vergezeld gaan van een officieel certificaat met de volgende verklaring:

„Vleesproducten die voldoen aan Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1500 [C(2015) 6221] van de Commissie van 7 september 2015 betreffende bepaalde beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Griekenland”.

4.   De bevoegde autoriteit geeft alleen toestemming voor de verzending van de in lid 1, onder c), bedoelde zendingen vleesproducten naar andere lidstaten op voorwaarde dat de vleesproducten een niet-specifieke behandeling hebben ondergaan waardoor het snijvlak van de vleesproducten de kenmerken van vers vlees niet meer vertoont en dat zij vergezeld gaan van een officieel certificaat met de volgende verklaring:

„Vleesproducten die voldoen aan Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1500 [C(2015) 6221] van de Commissie van 7 september 2015 betreffende bepaalde beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Griekenland”.

Artikel 7

Uitzondering op het verbod op de verzending en het in de handel brengen van melk en zuivelproducten

1.   In afwijking van het in artikel 3, lid 2, onder b), vastgestelde verbod kan de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor het in de handel brengen van melk bestemd voor menselijke consumptie verkregen van runderen in het beperkingsgebied buiten de beschermings- en toezichtsgebieden, alsmede van zuivelproducten daarvan, op voorwaarde dat de melk en de zuivelproducten een in de punten 1.1. tot en met 1.5. van deel A van bijlage IX bij Richtlijn 2003/85/EG van de Raad (13) beschreven behandeling hebben ondergaan.

2.   De bevoegde autoriteit geeft alleen toestemming voor de verzending van de in lid 1 bedoelde zendingen melk en zuivelproducten naar andere lidstaten op voorwaarde dat de zendingen vergezeld gaan van een officieel certificaat met de volgende verklaring:

„Melk die voldoet of zuivelproducten die voldoen aan Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1500 [C(2015) 6221] van de Commissie van 7 september 2015 betreffende bepaalde beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Griekenland”.

Artikel 8

Speciaal gezondheidsmerk voor vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, respectievelijk artikel 6, lid 2

Griekenland zorgt ervoor dat op vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, respectievelijk artikel 6, lid 2, een speciaal gezondheidsmerk of identificatiemerk wordt aangebracht dat niet ovaal is en niet kan worden verward met:

a)

het gezondheidsmerk voor vers vlees als omschreven in bijlage I, sectie I, hoofdstuk III, bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad (14);

b)

het identificatiemerk voor vleesbereidingen en vleesproducten bestaande uit of bevattende vlees van runderen als omschreven in bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (15).

Artikel 9

Eisen inzake transportvoertuigen, reiniging en ontsmetting

1.   De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de exploitant of chauffeur van elk voertuig dat in contact is geweest met de vatbare soort in het beperkingsgebied en dat gebied wil verlaten, bewijs voorlegt waaruit blijkt dat het voertuig sinds het laatste contact met de dieren op zodanige wijze is gereinigd en ontsmet dat het nodulaire dermatose-virus geïnactiveerd is.

2.   De bevoegde autoriteit moet bepalen welke informatie de exploitant/chauffeur van het transportvoertuig voor dieren moet voorleggen om aan te tonen dat de vereiste ontsmetting is uitgevoerd.

Artikel 10

Kennisgevingsverplichting

Griekenland stelt de Commissie en de andere lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders in kennis van de resultaten van het in het beperkingsgebied uitgevoerde toezicht op nodulaire dermatose.

Artikel 11

Intrekking

Uitvoeringsbesluit (EU) nr. 2015/1423 wordt ingetrokken.

Artikel 12

Toepassing

Dit besluit is van toepassing tot en met 30 oktober 2015.

Artikel 13

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 7 september 2015.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(4)  Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1423 van de Commissie van 21 augustus 2015 betreffende bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen tegen nodulaire dermatose in Griekenland (PB L 222 van 25.8.2015, blz. 7).

(6)  Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64).

(7)  Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).

(8)  EFSA Journal 2015;13(1):3986 (73 blz.).

(9)  24e editie, 2015.

(10)  EFSA Journal (2006) 347, blz. 1.

(11)  Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG (PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1).

(14)  Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206).

(15)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).


BIJLAGE

Griekenland

De volgende regionale eenheden in Griekenland:

Regionale eenheid Evros


Rectificaties

8.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 234/27


Rectificatie van Verordening (EU) 2015/603 van de Commissie van 13 april 2015 tot wijziging van de bijlagen II, III en V bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumresidugehalten voor 2-naftyloxyazijnzuur, acetochloor, chloorpicrine, diflufenican, flurprimidol, flutolanil en spinosad in of op bepaalde producten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 100 van 17 april 2015 )

Bladzijde 12, artikel 2 en artikel 3, tweede alinea:

in plaats van:

„7 december 2015”,

te lezen:

„7 november 2015”.