ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 201

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
30 juli 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2015/1225 van de Commissie van 19 december 2012 betreffende de door SEA SpA ten behoeve van SEA Handling SpA doorgevoerde kapitaalverhogingen (Steunmaatregel SA.21420 (C 14/10) (ex NN 25/10) (ex CP 175/06)) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 9448) (Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek) ( 1 )

1

 

*

Besluit (EU) 2015/1226 van de Commissie van 23 juli 2014 betreffende steunmaatregel SA.33963 (2012/C) (ex 2012/NN) die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van de Chambre de Commerce et d’Industrie d’Angoulême, de SNC-Lavalin, Ryanair en Airport Marketing Services (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 5080) (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek) ( 1 )

48

 

*

Besluit (EU) 2015/1227 van de Commissie van 23 juli 2014 betreffende de steunmaatregel SA.22614 (C 53/07) ten uitvoer gelegd door Frankrijk ten gunste van de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn, Ryanair, Airport Marketing Services en Transavia (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 5085) (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek) ( 1 )

109

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

30.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/1


BESLUIT (EU) 2015/1225 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2012

betreffende de door SEA SpA ten behoeve van SEA Handling SpA doorgevoerde kapitaalverhogingen (Steunmaatregel SA.21420 (C 14/10) (ex NN 25/10) (ex CP 175/06))

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 9448)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a) (1),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   DE PROCEDURE

(1)

Bij brief van 13 juli 2006 heeft de Commissie een klacht ontvangen over mogelijke steun voor SEA Handling SpA (hierna „SEA Handling” genoemd), die grondafhandelingsdiensten verricht op de luchthavens van Milaan Malpensa en Milaan Linate. Die klacht werd aanvankelijk geregistreerd onder nummer CP 175/06.

(2)

Bij brief van 6 oktober 2006 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten om toelichting bij deze klacht verzocht. Bij brief van 21 december 2006 hebben de Italiaanse autoriteiten om een verlenging van de antwoordtermijn verzocht.

(3)

Bij brief van 11 januari 2007 heeft de Commissie in dat verzoek bewilligd. Bij brief van 9 februari 2007 hebben de Italiaanse autoriteiten de verlangde inlichtingen verschaft.

(4)

Bij brief van 30 mei 2007 heeft de Commissie de klager meegedeeld dat zij in de betrokken zaak over onvoldoende gegevens beschikte om te kunnen concluderen dat voldaan was aan het criterium „staatsmiddelen” waarvan sprake in artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd). Daarom waren er, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (3), onvoldoende gronden om in de zaak een standpunt in te nemen. Bij brief van 2 juli 2007 heeft de klager aanvullende inlichtingen verstrekt. Na kennisname van die aanvullende informatie heeft de Commissie besloten de klacht opnieuw te onderzoeken.

(5)

Bij brief van 3 maart 2008 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten verzocht een kopie mee te delen van het akkoord dat op 26 maart 2002 met de bonden was bereikt. Bij brief van 10 april 2008 hebben de Italiaanse autoriteiten het gevraagde document verstrekt.

(6)

Bij brief van 20 november 2008 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie het akkoord meegedeeld dat op 13 juni 2008 met de bonden was gesloten.

(7)

Bij brief van 23 juni 2010 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden en heeft zij de Italiaanse autoriteiten verzocht haar binnen één maand alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn om de kwestieuze maatregelen op hun verenigbaarheid te beoordelen.

(8)

Bij brief van 19 juli 2010 hebben de Italiaanse autoriteiten verzocht om een verlenging van de termijn tot en met 20 september 2010, verzoek waarin de Commissie in haar antwoord van 23 juli 2010 heeft bewilligd.

(9)

Op 20 september 2010 hebben de Italiaanse autoriteiten de opmerkingen van de gemeente Milaan ten aanzien van het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure naar de Commissie doorgeleid.

(10)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (4) (hierna „het besluit tot inleiding van de procedure” genoemd). De Commissie heeft belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de kwestieuze maatregelen binnen één maand na de bekendmaking te maken.

(11)

Bij brief van 11 februari 2011 heeft SEA Handling verzocht de termijn voor het maken van haar opmerkingen ten aanzien van het besluit tot inleiding van de procedure te verlengen tot 21 maart 2011. Bij brief van 23 februari 2011 heeft de Commissie in dat verzoek bewilligd.

(12)

Bij brief van 25 februari 2011 heeft […] (5) verzocht de termijn voor het maken van haar opmerkingen ten aanzien van het besluit tot inleiding van de procedure te verlengen tot 25 maart 2011.

(13)

Bij brief van 21 maart 2011 hebben SEA Handling en SEA SpA (hierna „SEA” genoemd) bij de Commissie hun gezamenlijke opmerkingen ten aanzien van het besluit tot inleiding van de procedure ingediend.

(14)

Bij brief van 21 maart 2011 heeft […] bij de Commissie haar opmerkingen ten aanzien van het besluit tot inleiding van de procedure ingediend.

(15)

Bij brief van 7 april 2011 heeft de Commissie de opmerkingen van belanghebbenden voor een reactie doorgezonden aan de Italiaanse autoriteiten, met het verzoek opmerkingen te maken tegen 16 mei 2011.

(16)

Bij brief van 18 april 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie verzocht de termijn voor het maken van opmerkingen bij de opmerkingen van derden te verlengen tot 2 juni 2011. Bij brief van 28 april 2011 heeft de Commissie in dat verzoek van de Italiaanse autoriteiten bewilligd.

(17)

Bij brief van 1 juni 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten hun opmerkingen gemaakt. Daarnaast hebben zij nieuwe argumenten aangedragen, in de vorm van een studie van een consultancybureau.

(18)

Bij brief van 11 juli 2011 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten verzocht de reeds in punt 5 van het besluit tot inleiding van de procedure verlangde inlichtingen te zenden, inlichtingen die de Italiaanse autoriteiten noch SEA tot dan toe hadden gezonden.

(19)

Bij brief van 28 juli 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie verzocht de termijn voor het verschaffen van de verlangde inlichtingen te verlengen tot 15 oktober 2011. Bij brief van 8 augustus 2011 heeft de Commissie een verlenging van de termijn tot en met 15 september 2011 toegestaan.

(20)

Bij brief van 26 augustus 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat zij de toegestane termijnverlenging — die korter was dan aanvankelijk gevraagd — ontoereikend vonden.

(21)

Bij brief van 15 september 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten het antwoord op het verzoek om inlichtingen van de Commissie gezonden. Bij brief van 18 oktober 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten een Engelse vertaling ingediend van het document uit bijlage 5 bij de voorgaande brief.

(22)

Bij brief van 21 oktober 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten bijlage 12 bij hun voorgaande brief aangevuld met de door de gemeente Milaan verschafte gegevens. Bij brief van 7 november 2011 hebben de Italiaanse autoriteiten een Engelse vertaling van die opmerkingen gezonden.

(23)

Op 19 juni 2012 heeft een bijeenkomst van de diensten van de Commissie met de Italiaanse autoriteiten plaatsgevonden. Na die bijeenkomst hebben de Italiaanse autoriteiten bij brieven van 2 en 10 juli 2012 nieuwe argumenten aangedragen ter staving van hun analyse van de hier te onderzoeken maatregelen. Op verzoek van de Italiaanse autoriteiten heeft op 23 november 2012 een nieuwe bijeenkomst met de diensten van de Commissie plaatsgevonden. De Italiaanse autoriteiten hebben, alles samengenomen, dezelfde argumenten gepresenteerd als tijdens de voorafgaande bijeenkomst.

2.   OVERZICHT VAN DE KWESTIEUZE MAATREGELEN

(24)

Dit besluit ziet op de kapitaalverhogingen die SEA in de periode 2001-2010 heeft doorgevoerd ten faveure van haar dochteronderneming SEA Handling en die in hoofdzaak waren bedoeld om de door SEA Handling geleden bedrijfsverliezen te dekken.

2.1.   BEWEERDE BEGUNSTIGDE VAN DE STEUN

(25)

De begunstigde van de kwestieuze maatregelen is SEA Handling, een volle dochteronderneming van SEA. SEA is de onderneming die het beheer verzorgt van het luchthavensysteem van Milaan, dat de luchthavens van Milaan Linate en Milaan Malpensa omvat. Het betreft een privaatrechtelijke onderneming (naamloze vennootschap (Società per azioni — SpA)) die gedurende de hele hier onderzochte periode bijna volledig in handen was van overheidsinstanties: de gemeente Milaan (84,56 %), de provincie Milaan (14,56 %) en andere, kleine publieke en private aandeelhouders (0,88 %). In december 2011 is 29,75 % van het kapitaal van SEA verkocht aan het particuliere fonds F2i (Fondi italiani per le infrastrutture).

(26)

De activiteiten van SEA kunnen als volgt worden uitgesplitst:

a)

algemeen luchthavenbeheer: aanleg en beheer van infrastructuurvoorzieningen voor het luchtvervoer;

b)

grondafhandeling: grondafhandelingsdiensten voor reizigers, vliegtuigen, bagage en vracht;

c)

ondersteunende activiteiten: commerciële activiteiten op luchthavens, zoals verkoop aan het publiek van diverse diensten, taxfreeshops, beheer van krantenkiosken, restaurants, reclame, parkeervoorzieningen, autoverhuur, beheer en onderhoud van infrastructuur ten behoeve van niet-luchtvaartgebonden activiteiten, zoals hotelvoorzieningen en logistieke activiteiten. Deze activiteiten worden uitgeoefend door SEA zelf of, op basis van specifieke contracten met SEA, door derden.

(27)

SEA Handling is opgericht na de inwerkintreding van decreto legislativo nr. 18/99 van 13 januari 1999 (6), waarmee Richtlijn 96/67/EG van de Raad (7) in Italiaans recht is omgezet; met die richtlijn is de boekhoudkundige scheiding opgelegd voor activiteiten die verband houden met de bewuste diensten (8). Daarom heeft SEA bij de oprichting van SEA Handling een boekhoudkundige en juridische scheiding doorgevoerd voor alle betrokken activiteiten (9). Naast de activiteiten voor het beheer van de luchthavens Milaan Malpensa en Milaan Linate in strikte zin, verricht SEA nog diverse andere, secundaire diensten, die verband houden met het luchtvervoer en die complementair van aard zijn.

(28)

SEA Handling is sinds 1 juni 2002 in bedrijf. Tot 1 juni 2002 werden de grondafhandelingsdiensten op de luchthavens van Milaan Linate en Milaan Malpensa door SEA zelf verricht (10).

2.2.   DE HIER TE ONDERZOEKEN MAATREGELEN

(29)

Volgens de gegevens die de Commissie heeft ontvangen, heeft SEA Handling vanaf 2002 van SEA subsidies ontvangen in de vorm van kapitaalinjecties die in hoofdzaak bestemd waren om de bedrijfsverliezen van de onderneming te dekken.

(30)

De verliezen van SEA Handling waren als volgt (11):

in 2002 leed SEA Handling een totaal verlies van 4 3 6 39  040,39 EUR (1 juni 2002 — 31 december 2002);

in 2003 leed SEA Handling een totaal verlies van 4 9 4 89  577,23 EUR (1 januari 2003 — 31 december 2003);

in 2004 leed SEA Handling een totaal verlies van 4 7 9 62  810 EUR (1 januari 2004 — 31 december 2004);

in 2005 leed SEA Handling een totaal verlies van 4 2 4 30  169,31 EUR (1 januari 2005 — 31 december 2005);

in 2006 leed SEA Handling een totaal verlies van 4 4 1 50  435 EUR (1 januari 2006 — 31 december 2006);

in 2007 leed SEA Handling een totaal verlies van 5 9 7 24  727 EUR (1 januari 2007 — 31 december 2007);

in 2008 leed SEA Handling een totaal verlies van 5 2 3 87  811 EUR (1 januari 2008 — 31 december 2008);

in 2009 leed SEA Handling een totaal verlies van 29,7 miljoen EUR (1 januari 2009 — 31 december 2009);

in 2010 leed SEA Handling een totaal verlies van 13,4 miljoen EUR (1 januari 2010 — 31 december 2010).

(31)

Geconfronteerd met in totaal 339,784 miljoen EUR verliezen over de periode 2002-2010, heeft SEA voor in totaal 359,644 miljoen EUR aan SEA Handling overgedragen in de vorm van kapitaalverhogingen die jaarlijks in meerdere fasen plaatsvonden. De verdeling en de bedragen uit de onderstaande tabel stemmen overeen met de door de Italiaanse autoriteiten verschafte gegevens.

(× 1  000 EUR)

Jaar

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

 

Bedrag kapitaalinbreng (12)

18  765

24  879

25  236

6  111

30  000

11  559

25  271

13  481

0

 

21  200

24  252

30  000

30  000

439

2  663

 

34  328

 

 

 

 

 

4  118

30  000

3  527

 

 

 

 

 

 

 

 

 

23  808

 

 

 

 

Jaartotaal

39  965

49  132

55  236

40  229

60  439

41  559

25  271

47  810

0

 

Algemeen totaal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3 59  664

2.3.   DE ROL VAN DE OVERHEID BIJ DE BEDRIJFSVOERING VAN SEA EN SEA HANDLING

(32)

Volgens de informatie die de Commissie heeft ontvangen, hebben het gemeentebestuur van Milaan, SEA en de bonden een akkoord gesloten, waarin het volgende is bepaald (vert.):

(33)

Deze toezeggingen zijn bevestigd in verdere akkoorden waarin de inhoud van dit akkoord uitdrukkelijk is overgenomen. De Commissie verwijst hier met name naar de protocolakkoorden tussen SEA en de bonden van 4 april 2002, 15 mei 2002 en 9 juni 2003, waarvan de Commissie een kopie heeft ontvangen.

(34)

In de notulen van de gemeenteraad wordt verder melding gemaakt van de toezeggingen van de gemeente wat betreft „de bescherming van de opgebouwde rechten” en „de werkgelegenheidsgarantie voor de komende vijf jaar” (vert.) (13). Deze toezeggingen werd opnieuw herhaald op de gemeenteraad van 16 juni 2003, waarvan de Commissie een kopie van de notulen heeft ontvangen.

(35)

Voorts hebben de gemeenteraadsleden zich op 7 november 2006 bezorgd uitgelaten over de crisissituatie en verklaard dat hoe dan ook het economische overleven van SEA Handling moest worden gegarandeerd (14) (vert.):

 

„De problemen bij SEA Handling […] mogen niet volledig worden afgewenteld op de werknemers […] In het licht van deze situatie dienen de voorzitter van het luchthavenbedrijf en burgemeester Moratti zo snel mogelijk voor de commissie Vervoer [van de gemeente Milaan] te verschijnen, om toe te lichten hoe zij de rol van SEA Handling SpA op de markt voor luchtvaartondersteunende diensten opnieuw op de sporen willen krijgen […].”.

2.4.   DE BEDRIJFSRESULATEN VAN SEA HANDLING  (15)

(36)

De volgende grafiek laat zien hoe de bedrijfskosten en de ebitda (winst voor rente, belastingen, afschrijvingen en afwaarderingen) over de periode 2002-2010 zich ontwikkelden. Deze gegevens zijn ook opgenomen in tabel 1, die de ontwikkeling laat zien van de omzet van SEA Handling en van de ratio ebitda/omzet en arbeidskosten/omzet.

Grafiek 1

Economische ontwikkeling van de onderneming

[…]

Tabel 1

Ontwikkeling van de omzet en bedrijfskosten

 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Omzet (× miljoen EUR)

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Ontwikkeling omzet (jaar-op-jaar)

 

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

Arbeidskosten

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Ontwikkeling arbeidskosten (jaar-op-jaar)

 

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

Overige kosten

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Ontwikkeling overige kosten (jaar-op-jaar)

 

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

Ebitda

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Ontwikkeling ebitda (jaar-op-jaar)

 

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

Verhouding ebitda/omzet

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

Verhouding arbeidskosten/omzet

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

[…] %

(37)

Hierbij dient te worden aangetekend dat de arbeidskosten in de periode 2002-2007 (met lichte verschillen) stabiel zijn gebleven — rond 160 miljoen EUR — en vervolgens aanzienlijk zijn afgenomen, om in 2010 uit te komen op iets minder dan 100 miljoen EUR, of een daling met circa 38 % in drie jaar tijd. Bij de ontwikkeling van de overige kosten valt een vergelijkbare tendens waar te nemen, met een daling van 37 % in diezelfde periode.

(38)

De omzet is in de periode 2002-2006 gestegen met 10 %. De aanzienlijke afbouw van de activiteiten van Alitalia op Milaan Malpensa deed zich vanaf 2008 sterk voelen, aangezien het aantal vliegbewegingen van Alitalia tussen 2007 en 2010 met 87 % is gedaald en de door de aanwezigheid van Alitalia gegenereerde inkomsten daardoor met 72 % zijn afgenomen. De totale omzet is in diezelfde periode met 27 % gedaald, hetgeen werd gecompenseerd door een stijging van de bij andere luchtvaartmaatschappijen behaalde inkomsten.

(39)

De inspanningen om de bedrijfskosten te drukken en het verlies aan inkomsten te beperken dat is ontstaan doordat Alitalia de luchthaven Malpensa sinds 2008 als hub heeft afgebouwd (de-hubbing), hebben geleid tot een geleidelijke verbetering van de (negatieve) ebitda, die is toegenomen van -  42,5 miljoen EUR in 2007 tot - 8,5 miljoen EUR in 2010.

(40)

De volgende tabel laat de ontwikkeling zien van het personeelsbestand, uitgedrukt in voltijdsequivalenten (hierna „VTE’s” genoemd).

Tabel 2

Ontwikkeling van het personeelsbestand

 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Totaal VTE’s

3  842

3  976

3  820

3  562

3  476

3  310

2  969

2  460

2  221

waarvan VTE’s met contract voor onbepaalde tijd

3  692

3  804

3  457

3  223

3  011

2  795

2  760

2  419

2  181

waarvan VTE’s met contract voor bepaalde tijd

150

172

363

338

465

515

208

40

40

VTE’s in dienst (totaal VTE’s + overwerk — deeltijdwerkloosheid)

3  964

4  125

3  979

3  706

3  642

3  461

2  852

2  227

2  050

(41)

Daarbij valt op hoe het aantal voltijdse medewerkers sinds 2003 voortdurend is gedaald (met 44 % in de periode 2003-2010), met name bij de VTE’s met een contract voor onbepaalde tijd.

(42)

De inzet van werknemers met een contract voor bepaalde tijd is in de periode 2002-2007 aanzienlijk toegenomen, van 150 naar 515 VTE’s. Daarna valt een daling van dit soort arbeidscontracten vast te stellen, die parallel loopt met het teruglopen van de omzet als gevolg van het verlies van trafiek van Alitalia en door een versterkte inspanning van SEA Handling om de loonmassa te drukken. Die inspanning heeft in de betrokken periode gezorgd voor een daling van het overwerk en een toegenomen gebruik van de deeltijdwerkloosheid (Cassa Integrazione Guadagni (CIG)), waardoor het aantal werknemers in VTE nog sterker is gedaald.

(43)

De onderstaande tabel laat de verbetering van de productiviteit van het personeel zien in termen van vliegbewegingen afgehandeld per arbeidseenheid en de ontwikkeling van de arbeidskosten.

Tabel 3

Ontwikkeling van de productiviteit van het personeel

[…]

Tabel 4

Arbeidskosten

[…]

3.   GRONDEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(44)

In haar besluit van 23 juni 2010 was de Commissie van oordeel dat, op basis van de gegevens die zij van de klager en van de Italiaanse autoriteiten had ontvangen, de maatregelen met betrekking tot de periode 2002-2005 staatssteun konden vormen en heeft zij twijfel geformuleerd ten aanzien van de verenigbaarheid van die steun met de interne markt. In haar besluit had de Commissie Italië dan ook verzocht om haar alle bescheiden, inlichtingen en gegevens tot en met de meest recente periode te verstrekken die noodzakelijk zijn om de verenigbaarheid van de maatregelen te kunnen beoordelen. Voorts had zij aangegeven dat een onderzoek moest gebeuren zowel voor de periode na 2005 (waarvoor de omvang van de verliezen aanvankelijk niet aan de Commissie was meegedeeld) als voor de periode 2002-2010 als geheel, ten einde na te gaan of SEA Handling in die periode onrechtmatige staatssteun had ontvangen in de vorm van verliescompensaties (16).

(45)

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat er sprake was van steun, omdat volgens haar was voldaan aan de verschillende voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU.

(46)

Het voorlopige oordeel van de Commissie was dat, gezien het overwegende aandeel van de gemeente Milaan en de provincie Milaan in het kapitaal van SEA, de voor het dekken van de verliezen gebruikte middelen van de overheid afkomstig waren. Voorts constateerde zij dat er talrijke aanwijzingen waren in de zin van het arrest in de zaak-Stardust Marine (17), die erop duidden dat overheidsinstanties betrokken waren bij de maatregelen van SEA ten aanzien van haar dochteronderneming SEA Handling.

(47)

Daarom was de Commissie van mening dat de kwestieuze maatregelen selectief waren omdat deze alleen SEA Handling betroffen en dat daarmee aan SEA Handling een economisch voordeel werd verleend dat zij onder normale marktomstandigheden niet had kunnen krijgen.

(48)

Om te bepalen of SEA, door de verliezen van SEA Handling te dekken, had gehandeld als een voorzichtig investeerder in normale marktomstandigheden, heeft de Commissie een reeks elementen onderzocht.

(49)

In een voorlopige fase heeft de Commissie geconstateerd dat SEA volgens het in 2001 goedgekeurde ondernemingsplan (18) tegen 2005 opnieuw rendabel zou moeten zijn. Het besluit om de activiteiten in de sector grondafhandeling na 2002 voort te zetten en om SEA Handling niet onmiddellijk na de opsplitsing in twee ondernemingen te verkopen, werd verantwoord door de verwachting dat de onderneming over een periode van drie jaar opnieuw winstgevend zou kunnen worden. Het ondernemingsplan van 2001 bevatte echter geen gedetailleerde strategie waarmee SEA ervoor kon zorgen dat SEA Handling opnieuw winstgevend zou worden, en dat plan handelde over àlle activiteiten van SEA. De Commissie mocht geen ander, nader uitgewerkt ondernemingsplan voor uitsluitend SEA Handling ontvangen.

(50)

Voorts moest de Commissie vaststellen dat SEA Handling in de periode 2003-2005 beperkte vooruitgang of negatieve resultaten boekte, om de volgende redenen: de jaarverliezen lagen hoger dan 40 miljoen EUR; de arbeidskosten bleven stabiel; de totale kosten waren met slechts ongeveer 3 % gedaald; de kosten waren met slechts 4,5 % afgenomen, en de kosten per arbeidseenheid waren met slechts 7,6 % toegenomen.

(51)

De Commissie merkte ook op dat de argumentatie van de Italiaanse autoriteiten als zou het dekken van de verliezen van SEA Handling moeten worden bezien uit groepsperspectief, niet kon verklaren waarom het — op het niveau van de groep — beter was geweest om de verliezen van SEA Handling te dekken in plaats van de onderneming van de hand te doen of te herstructureren. Bovendien was de Commissie van mening dat de situatie van verlies bij SEA Handling veel te lang aansleepte om te kunnen spreken van een „bepaalde periode” in de zin van het arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 1991 in zaak C-303/88 (19) en dat het recurrente karakter — vanaf 2002 — van de verliesdekking de bevestiging was dat SEA niet handelde als een voorzichtige investeerder.

(52)

Ook was de Commissie van mening dat […] of andere ondernemingen de markt hadden kunnen betreden en dat de imagoschade waarover de Italiaanse autoriteiten het hebben om te verantwoorden waarom SEA heeft afgezien van de grondafhandelingsactiviteiten, niet was gekwantificeerd en in veel te vage termen was geformuleerd, en ook dat de verplichting om grondafhandelingsdiensten te verrichten niet betekent dat SEA die diensten zelf moet verrichten, omdat de aanwezigheid van andere dienstverrichters een concreet en valabel alternatief is.

(53)

Ten slotte was de Commissie van mening dat er geen twijfel over bestond dat de maatregelen het handelsverkeer tussen lidstaten en de mededinging ongunstig beïnvloeden. De beïnvloeding van het handelsverkeer staat vast in het licht van de doelstelling van Richtlijn 96/67/EG die de toegang tot de grondafhandelingsdiensten regelt op luchthavens in de Gemeenschap welke een in die richtlijn vastgesteld verkeersvolume bereiken. Bovendien mocht de beïnvloeding van de mededinging worden aangenomen omdat de kwestieuze maatregelen de positie van SEA Handling opvallend zou versterken ten koste van haar concurrenten.

(54)

Aangezien de Commissie in dat stadium van oordeel was dat het dekken van de verliezen staatssteun vormde, heeft zij ook twijfel geformuleerd over de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregelen met de interne markt. In de mededeling van de Commissie inzake communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven (20) (hierna „richtsnoeren luchthavensteun” genoemd) wordt verwezen naar Richtlijn 96/67/EG die bepaalt dat, boven 2 miljoen passagiers, de verrichting van afhandelingsdiensten zelfvoorzienend moet zijn en moet losstaan van de overige commerciële inkomsten van de luchthaven, zoals overheidsgeld dat deze luchthaven als luchthavenautoriteit of beheerder van een dienst van algemeen economisch belang is toegekend (21). De Commissie moest dus vaststellen dat de subsidiëring van die activiteiten door overheidsinstanties indruist tegen de door Richtlijn 96/67/EG vooropgestelde doelstellingen en bijgevolg ongunstig zou kunnen uitwerken op de liberalisering van de markt.

(55)

Derhalve heeft de Commissie besloten de formele onderzoeksprocedure in te leiden om haar twijfel weg te kunnen nemen ten aanzien van de kwalificatie als staatssteun van de maatregelen tot de meest recente datum en de verenigbaarheid daarvan met de interne markt.

4.   OPMERKINGEN VAN DE ITALIAANSE AUTORITEITEN

De te onderzoeken periode

(56)

De Italiaanse autoriteiten zijn in de eerste plaats verbaasd over de tijdsspanne waarop de bezwaren van de Commissie zien. De Italiaanse autoriteiten zijn van mening dat de opmerkingen van de Commissie betrekking hebben op een periode (2006-2008) die recenter is dan de periode waarop het voorlopige onderzoek zag — en dus ook de verzoeken om verduidelijking die zij met betrekking tot de periode 2002-2005 hadden gekregen. De gemeente Milaan had de Commissie daarom verzocht om de periode waarop de procedure zag, te corrigeren, door voor de periode nadien (vanaf 2006) een normaal verzoek om inlichtingen aan de Italiaanse autoriteiten te zenden (22).

De toerekenbaarheid aan de overheid van maatregelen ter dekking van verliezen

(57)

Wat betreft de eerste aanwijzing van de toerekenbaarheid aan de overheid waarop de Commissie is gestoten — bepaalde passages uit het akkoord tussen de gemeente Milaan, SEA en vertegenwoordigers van de bonden, het protocolakkoord met de bonden van 4 april 2002 (dat vervolgens op 15 mei 2002 is bekrachtigd) tussen SEA en de vakcentrales en sectorvakbonden en ten slotte de tekst van het akkoord tussen SEA, SEA Handling en de sectorvakbonden van 9 juni 2003 — verzoeken de Italiaanse autoriteiten de Commissie om de bewijskracht van die documenten opnieuw te bezien.

(58)

De Italiaanse autoriteiten betogen in dat verband dat alleen objectieve vaststellingen die tot de slotsom leiden dat de lidstaat zo nauw bij het besluit van SEA betrokken was dat deze dit besluit kon bepalen of beïnvloeden — in die zin dat SEA anders had gehandeld dan wanneer zij autonoom had kunnen beslissen — kunnen leiden tot de conclusie dat de te onderzoeken maatregelen aan de Staat zelf zijn toe te rekenen (23), hetgeen in dit geval volgens de gemeente Milaan niet het geval is.

(59)

Aangezien de gemeente Milaan op geen enkele wijze betrokken was bij het afsluiten van de akkoorden met de bonden, beklemtoont zij dat zij zelf niets van doen heeft met de toezeggingen die SEA in het betrokken akkoord aan de vertegenwoordigers van de bonden heeft gedaan. De gemeente heeft alleen deelgenomen aan de bijeenkomst van 26 maart 2002 en bevestigt in dat verband dat zij over de belangen van de werknemers heeft gewaakt in haar hoedanigheid van meerderheidsaandeelhouder en vooral als instantie met een verantwoordelijkheid tegenover de lokale gemeenschap. Bijgevolg heeft zij geen enkele toezegging gedaan, maar heeft zij tegenover de bonden de zakelijke keuzes van SEA op politiek niveau bevestigd — met name de strategie om banen te redden -, met de bedoeling de bonden terzijde te staan bij het toezicht op de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van die keuzes. Dit „akkoord” met een duidelijk politiek-sociale inhoud had geen juridische relevantie, aangezien het alleen diende om de bonden gerust te stellen over de ernst van de toezeggingen van SEA. In het licht van de documenten die de Commissie in aanmerking neemt, mag niet worden aangenomen dat de gemeente Milaan een bepalende invloed heeft gehad op het besluit om de verliezen van SEA Handling weg te werken, noch op enige toezegging in die zin. SEA heeft dus haar eigen zakelijke beslissingen in volledige vrijheid en onafhankelijkheid genomen.

(60)

Ten algemene is de correspondentie die in de periode 2002-2005 was gevoerd tussen het management van de onderneming en een aantal leden van de gemeenteraad die de toegang was geweigerd tot bepaalde interne documenten van SEA waarom zij hadden gevraagd (met name het ondernemingsplan), een bewijs van het feit dat er vanwege het gemeentebestuur geen inmenging in de activiteiten van SEA was. Volgens de Italiaanse autoriteiten is een verder bewijs hiervoor dat SEA uitdrukkelijk op haar onafhankelijkheid ten aanzien van het gemeentebestuur had gestaan, bijvoorbeeld in antwoord op vragen van een gemeenteraadslid.

(61)

Voorts geven de Italiaanse autoriteiten aan dat, wilde de gemeente rechtmatig geldige en werkzame toezeggingen kunnen doen, zij had moeten handelen via formele besluiten van haar eigen bevoegde instanties waarin uitdrukkelijk de financiële dekking was vermeld.

(62)

Wat betreft de tweede aanwijzing van de toerekenbaarheid waarop de Commissie heeft gewezen (de bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen de directie en het management van SEA en de gemeente Milaan), vechten de Italiaanse autoriteiten de praktijk van de Commissie aan om van verklaringen in krantenartikelen aanwijzingen te maken. Daarnaast maken zij de volgende opmerkingen.

(63)

In de eerste plaats, wat betreft het feit dat de directeuren van SEA vóór het eind van hun mandaat blanco ontslagbrieven ondertekenden die aan de burgemeester van Milaan zijn overhandigd, betogen de Italiaanse autoriteiten dat hiermee niet kan worden aangetoond dat er een situatie van bijzondere afhankelijkheid van de directeuren van SEA ten opzichte van de gemeente bestaat. Die brieven zijn een aanwijzing, zoals op de gewone vergadering van 24 februari 2006 door de bestuursvoorzitter werd erkend, dat het om een vaak voorkomende praktijk gaat „die concreet wordt gebruikt om snel directeuren te kunnen verwijderen aan wie onrechtmatige handelingen te verwijten vallen” (vert.). Diezelfde bestuursvoorzitter heeft uitgesloten dat dit soort brieven wordt gebruikt wanneer de aandeelhouder het niet eens is met de operationele keuzes van de raad van bestuur, omdat uitsluitend de raad van bestuur verantwoordelijk is voor die keuzes. Daaraan voegen de Italiaanse autoriteiten nog toe dat, zoals de bestuursvoorzitter van de onderneming tijdens voornoemde vergadering heeft beklemtoond, „in geen geval iemand ooit druk heeft uitgeoefend door te verwijzen naar die brief of andere documenten” en dat die brieven „een morele — geen juridische — waarde hebben” (vert.). Bovendien is, volgens de vertegenwoordiger van de gemeente op diezelfde gewone vergadering van SEA, dit soort brieven „totaal ongeschikt om het functioneren van leden van de raad van bestuur te beïnvloeden. Dezen worden namelijk uitsluitend door de aandeelhoudersvergadering beoordeeld: alleen door die instantie kunnen zij worden benoemd en ontslagen, en alleen aan die instantie zijn zij verantwoording verschuldigd voor de bedrijfsvoering van de onderneming” (vert.). Volgens de Italiaanse autoriteiten is het enige effect van deze brieven dat het door de aandeelhoudersvergadering ontslagen lid van de raad van bestuur het recht verliest op schadevergoeding wegens onrechtmatig vervroegd ontslag.

(64)

In de tweede plaats, wat betreft de bijzondere afhankelijkheidsrelatie die er tussen SEA en de gemeente Milaan bestaat, merken de Italiaanse autoriteiten op dat, anders dan door de Commissie betoogd, de zeggenschap van de gemeente Milaan niet tot uiting komt in de benoeming van haar vertegenwoordigers in de raad van bestuur, maar wel in de aanwijzing ervan: de benoemingsbevoegdheid ligt namelijk bij de aandeelhoudersvergadering, overeenkomstig de gewone privaatrechtelijke regels die volgens het Italiaanse Burgerlijk Wetboek voor naamloze vennootschappen gelden. Voorts beklemtonen zij dat de statuten van SEA, overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels, en zoals reeds herhaaldelijk opgemerkt, aan de raad van bestuur de bevoegdheid verlenen om de kandidaten te kiezen die zij als lid van de raad van bestuur ter goedkeuring aan de aandeelhoudersvergadering voordragen.

(65)

Daarnaast bevestigen de Italiaanse autoriteiten dat, wat betreft de typische aanwijzingen om een maatregel aan de Staat toe te rekenen en met name de aanwijzingen die het Hof van Justitie in zijn arrest in de zaak-Stardust Marine heeft opgesomd, eveneens de conclusie moet zijn dat de kwestieuze maatregelen niet aan de Staat vallen toe te rekenen. In deze zaak, zo beklemtonen de Italiaanse autoriteiten, maakt SEA — lokaal noch nationaal — op geen enkele wijze deel uit van de structuur van de openbare administratie. Wat dan de aanwijzing betreft die gevormd wordt door de aard van de activiteiten van de onderneming en het feit zij bij het verrichten van deze activiteiten op de markt normaal concurreert met particuliere marktdeelnemers, verklaren de Italiaanse autoriteiten dat SEA in deze zaak al haar activiteiten heeft verricht als een normale particuliere ondernemer. Volgens hen mag ook het juridische statuut van de onderneming in deze zaak geen aanwijzing zijn voor de toerekenbaarheid van de maatregelen aan de Staat, omdat SEA een volwaardige privaatrechtelijke onderneming is. Ten slotte, wat betreft de laatste door het Hof genoemde aanwijzing (de mate waarin de overheid toezicht op de bedrijfsvoering van de onderneming uitoefent), wijzen de Italiaanse autoriteiten erop dat in deze zaak het ontbreken van enige beïnvloeding door de gemeente en de autonomie die de onderneming tegenover het gemeentebestuur opeiste, aantonen dat de gemeente niet betrokken was bij beslissingen van de onderneming.

De toepassing van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie

(66)

De Italiaanse autoriteiten willen beklemtonen dat, bij de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder, de feitelijke elementen (zoals economische gegevens) die de Commissie bij haar voorlopige onderzoek heeft verkregen, maar die zien op een tijdstip dat komt na het tijdstip waarop tot de bestreden maatregelen werd besloten, waar nodig kunnen worden gebruikt om de maatregelen, mochten deze als steun kwalificeren, te toetsen aan het Verdrag; die feitelijke elementen zijn echter niet bruikbaar wanneer wordt getoetst of de betrokken economische maatregelen bestaanbaar zijn met het criterium van de particuliere investeerder. De Italiaanse autoriteiten zijn van mening dat de hele redenering van de Commissie blijk geeft van een onjuiste toepassing van het criterium van de particuliere investeerder, die voortvloeit uit een onzorgvuldige beoordeling van het hier te onderzoeken feitenkader.

(67)

Wat betreft de context die precies in aanmerking dient te worden genomen, merken de Italiaanse autoriteiten in de eerste plaats op dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit dat SEA, in het kader van de liberalisering van de Europese markt voor grondafhandelingsdiensten als gevolg van de goedkeuring van Richtlijn 96/67/EG, die met decreto legislativo nr. 18/99 in Italiaans recht is omgezet, besloten heeft zich niet te beperken tot de boekhoudkundige scheiding, maar over te gaan tot de afsplitsing van de betrokken activiteiten en deze onder te brengen in een nieuwe rechtspersoon. De Italiaanse autoriteiten betogen dat met deze afsplitsing de strategische doelstellingen van de groep werden gediend om een industriële partner voor de grondafhandelingsdiensten te zoeken en maatregelen uit te werken om de efficiëntie te verhogen van grondafhandelingsdiensten op de luchthavens van Milaan Linate en Milaan Malpensa.

(68)

Meer algemeen hebben, volgens de Italiaanse autoriteiten, luchthavenbeheerders zich in het kader van de liberalisering aangepast door hun grondafhandelingsdiensten te organiseren volgens een van de verschillende levensvatbare bedrijfsmodellen die zij hadden onderzocht: de grondafhandelingsdiensten worden niet door de luchthavenbeheerder zelf verricht (zoals bijvoorbeeld op de luchthavens van Londen of Kopenhagen, de Spaanse luchthavens of de luchthaven Dublin), maar worden verricht door externe bedrijven die meer internationaal actief zijn („uitbesteding”), of zij worden verricht door de luchthavenbeheerder zelf via een eenvoudige boekhoudkundige scheiding (zoals bijvoorbeeld in Frankfurt of Wenen) of via een aparte onderneming (SEA, Parijs) („eigen beheer”). De Italiaanse autoriteiten beklemtonen dat elk van deze beide modellen voordelen en nadelen biedt die de luchthavenbeheerders zorgvuldig hebben beoordeeld, mede in het licht van het regelgevingeskader in elk land. Volgens de Italiaanse autoriteiten bood uitbesteding de mogelijkheid om de middelen te concentreren op de kernactiviteiten, met een direct voordeel voor de resultatenrekening, omdat de grondafhandelingsactiviteiten in het merendeel van de gevallen verliesgevend is, behalve wanneer die activiteiten grootschalig worden verricht (en niet alleen op de betrokken luchthavens). Daartegenover staat dat, wanneer de grondafhandelingsactiviteiten behouden zouden blijven, de luchthavenbeheerders meer controle zouden hebben op de kwaliteit van de dienstverlening, hetgeen, afgezien van de aspecten op het gebied van regelgeving, positieve effecten zou hebben op de groepsactiviteiten, vooral op de middellange tot lange termijn.

(69)

De Italiaanse autoriteiten beklemtonen dus dat door de keuze van SEA voor dit tweede model de luchthavenbeheerder de functie van luchthavencentrum en de transferprocedures kon veiligstellen, de controle over de kwaliteit van de dienstverlening kon behouden, bepaalde grondafhandelingsdiensten kon verrichten op luchthavens waar andere ondernemingen die niet kunnen aanbieden, en ten slotte een grote invloed kon behouden op het punt van de veiligheid op de luchthaven. Voorts betogen zij dat deze keuze hoge bedrijfskosten met zich meebrengt, hetgeen inherent is aan het feit dat de onderneming de grondafhandelingsdiensten zelf zou verrichten. De Italiaanse autoriteiten beklemtonen dat de productiviteit in de betrokken sector niet uitsluitend in financiële termen mag worden gemeten.

(70)

Volgens de Italiaanse autoriteiten is de strategie waarvoor de SEA-groep had gekozen, volkomen rationeel, omdat hiermee de grondafhandeling binnen het bedrijf kan worden gehouden en tegelijk kan worden ingezet op een geleidelijke verbetering van de productiviteit en op de kwaliteit van de dienstverlening en de baten die een en ander de groep op middellange tot lange termijn zou opleveren. Tegelijk is SEA, dankzij het afsplitsen van de activiteiten en de onderbrenging ervan in een aparte onderneming die deze activiteiten zou uitvoeren (SEA Handling), in staat eventuele kansen aan te grijpen om allianties aan te gaan met andere ondernemingen in de sector, met als doel opnieuw winstgevend te worden, dankzij de synergie-effecten die de integratie in een internationaal netwerk en de verwerving van bijkomende operationele knowhow opleveren.

(71)

SEA was voornemens geweest om de aanvankelijke verliezen van haar dochteronderneming voor haar rekening te nemen gezien de voordelen die een en ander de groep zou opleveren, samen met de geleidelijke verbetering van de resultatenrekening van SEA Handling en het herstel van de winstgevendheid van de onderneming (die aanvankelijk gepland stond voor het eind van de eerste drie jaar dat zij actief was, d.w.z. tegen 2005); deze doelstelling moest worden behaald via de maatregelen uit een herstructureringsplan dat rekende met, zo mogelijk, de toetreding van een strategische partner die een aanzienlijk minderheidsbelang in SEA Handling zou verwerven.

(72)

Wat de zoektocht naar deze strategische partner betreft, beklemtonen de Italiaanse autoriteiten dat SEA in mei 2001 een concurrerende biedprocedure heeft georganiseerd om een minderheidspartner voor SEA Handling te vinden; aan het eind van die procedure bleek het bod van […] het meest interessante. De onderhandelingen met deze onderneming waren vrij dicht bij een definitief akkoord gekomen, mede dankzij een plan dat de onderneming een nieuwe start moest laten maken. In een tweede fase zijn de onderhandelingen spaak gelopen, in hoofdzaak wegens meningsverschillen over de waardering van de onderneming.

(73)

De Italiaanse autoriteiten beklemtonen vervolgens dat de maatregelen uit het geconsolideerde ondernemingsplan voor de SEA-groep 2002-2006 bedoeld waren om de productiviteit van de factor arbeid in dezelfde periode met 20 % te verbeteren. Volgens hen werden die maatregelen passend en voldoende bevonden om de keuze voor een bepaald bedrijfsmodel te bevestigen. Ook al werd de doelstelling van het herstel van de winstgevendheid niet bereikt, toch waren de bedrijfsresultaten bemoedigend en bevestigden zij, in de ogen van SEA, dat zij het juiste bedrijfsmodel had gekozen — in het economische belang van de groep en zijn aandeelhouders.

(74)

Volgens de Italiaanse autoriteiten is het feit dat SEA Handling haar winstgevendheid niet binnen de aanvankelijk daartoe voorziene termijn heeft hersteld, toe te schrijven een marktscenario dat ingrijpend is veranderd ten opzichte van de verwachtingen, als gevolg van twee internationale factoren die de ontwikkeling van het vliegverkeer in die periode sterk hebben beïnvloed (de SARS-epidemie en de oorlog in Irak) en de economische problemen die deze veroorzaakten voor de internationale luchtvaartmaatschappijen die de olieprijzen sterk zagen stijgen en moesten instemmen met een neerwaartse herziening van hun tarieven, in een concurrentieklimaat dat veel agressiever was dan verwacht.

(75)

De Italiaanse autoriteiten verzoeken de Commissie om haar bezwaren te herzien tegen het besluit van SEA om de verliezen van haar dochteronderneming te blijven dekken, ook al maakten de economische ontwikkelingen, in haar ogen, al in de eerste twee volledige jaren dat zij actief was (2003 en 2004), duidelijk dat het niet mogelijk was om de winstgevendheid te herstellen binnen een periode van drie jaar. Dit bezwaar is, volgens de Italiaanse autoriteiten, gebaseerd op een overdreven simplistische toepassing van het criterium van de particuliere investeerder, in hoofdzaak in termen van louter winstgevendheid op korte termijn. Daardoor heeft de Commissie nagelaten rekening te houden met het feit dat in deze zaak andere overwegingen meespelen dan alleen de directe financiële stromen die de investering genereert, vooral doordat de moedermaatschappij verticaal verbonden is met haar eigen dochteronderneming en een niet onbelangrijk deel van haar activiteiten afhankelijk zijn van de kwaliteit van de dienstverlening van haar dochteronderneming. Doordat de Commissie alleen heeft gekeken naar het feit dat de maatregel in de eerste twee jaar niet winstgevend was, heeft zij helemaal geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de sector, waarin een luchthavenbeheerder er belang kan bij hebben om grondafhandelingsactiviteiten te verrichten (of deze financieel te steunen), ongeacht de onmiddellijke winstgevendheid.

(76)

Voorts hebben de Italiaanse autoriteiten een analyse van een nulscenario meegedeeld die door een externe consultant is gemaakt, met als doel aan te tonen dat de aannames waarop het door SEA verschafte document Presentazione del piano aziendale 2003-2007 di SEA Handling (hierna „ondernemingsplan 2003-2007” genoemd), realistisch en redelijk waren en dat bepaalde onvoorziene gebeurtenissen grote negatieve gevolgen konden hebben voor SEA Handling, waardoor de verliezen hoger zijn uitgevallen dan redelijkerwijs mocht worden verwacht op het tijdstip van het besluit om de verliezen te dekken. Uit deze analyse blijkt in de eerste plaats dat de daling van het verwerkte verkeersvolume en van de tarieven een belangrijke rol speelde in het negatieve verschil tussen de behaalde resultaten en de in het ondernemingsplan verwachte resultaten. Met andere worden, hoewel SEA Handling erin was geslaagd om haar doelstellingen te bereiken in termen van een vermindering van de kosten per eenheid, had zij toch de financiële doelstellingen uit het ondernemingsplan niet bereikt als gevolg van het aanzienlijke verlies aan inkomsten dat veroorzaakt werd doordat het verkeersvolume en de tarieven lager waren uitgevallen dan was verwacht.

(77)

De Commissie heeft bovendien onvoldoende rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de Italiaanse markt, in het licht van de geldende Italiaanse wet- en regelgeving. In dat verband herhalen de Italiaanse autoriteiten in de eerste plaats dat, overeenkomstig artikel 3, lid 3, van decreto legislativo nr. 18/99 en artikel 705, lid 2, onder d), van de Codice della navigazione (luchtvaart-, binnenvaart- en zeevaartwet), de luchthavenbeheerder verplicht is ervoor te zorgen dat op de luchthaven de nodige grondafhandelingsdiensten beschikbaar zijn, door deze zelf aan te bieden of door de activiteiten te coördineren van entiteiten die deze diensten verrichten ten behoeve van derden of in eigen beheer. Bovendien is, wat meer bepaald de luchthavens Milaan Linate en Milaan Malpensa betreft, in artikel 4 van het akkoord tussen de Italiaanse burgerluchtvaartautoriteit ENAC en SEA van 4 september 2001 aan SEA uitdrukkelijk de verplichting opgelegd om grondafhandelingsdiensten te garanderen en om de beschikbaarheid en het goede functioneren te verzekeren van onder meer middelen, uitrusting en installaties die nodig zijn om een doorlopende, regelmatige en doelmatige verrichting van die diensten te garanderen.

(78)

In het licht van die voorschriften kon — en kan — SEA, volgens de Italiaanse autoriteiten, de grondafhandelingsactiviteiten niet gewoonweg afstoten of uitbesteden. Ook wanneer zij een besluit in die zin zou willen nemen, zou zij toch — met de nodige contractuele middelen en door de betreffende kosten op zich te nemen — moeten verzekeren dat de diensten voldoen aan de eisen en voorwaarden die de wetgever heeft bepaald of die voortvloeien uit de bepalingen van het besluit waarmee de onderneming met het beheer van de luchthaven is belast. De luchthavenbeheerder bleef namelijk tegenover de overheid verantwoordelijk voor de regelmatige en efficiënte verrichting van grondafhandelingsdiensten.

(79)

Voorts willen de Italiaanse autoriteiten, met het oog op een correcte toepassing van het criterium van de particuliere investeerder in deze zaak, herhalen dat, volgens vaste rechtspraak, de particuliere marktdeelnemer met wie de gedragingen van het overheidsbedrijf dienen te worden vergeleken, qua kenmerken en omvang vergelijkbaar moet zijn (24), en dat de investering in de vorm van de dekking van de verliezen van SEA Handling gepland en uitgevoerd is door de SEA-groep, haar aandeelhouder en tevens de concessiehouder die met het beheer van de luchthavens Milaan Malpensa en Milaan Linate belast is. Een en ander betekent in de eerste plaats dat, zoals de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure heeft aangegeven, het gedrag van SEA niet kan worden vergeleken met „het gedrag […] van een gewone investeerder die kapitaal belegt om daaruit op min of meer korte termijn een rendement te halen”, maar net moet worden vergeleken met dat „van een particuliere holding of een particuliere groep van ondernemingen met een algemeen of sectoraal structuurbeleid, en moet worden ingegeven door het uitzicht op rendement op langere termijn” (25). In de tweede plaats moet ook rekening worden gehouden met de kenmerken van de betrokken gereguleerde sector en de normale dynamiek, binnen die context, van de economische verhoudingen tussen de moedermaatschappij en haar dochteronderneming (26).

(80)

De Italiaanse autoriteiten zijn dan ook van mening dat de Commissie de kwestieuze maatregelen uit groepsoogpunt had moeten beoordelen, door dus de geconsolideerde balans van SEA te analyseren; zo had zij kunnen vaststellen dat de groep een aanzienlijke totale winst had geboekt waarmee zij grotendeels zelf de verliezen in het bedrijfsonderdeel grondafhandelingsdiensten had kunnen opvangen en aandeelhouderswaarde had kunnen creëren.

(81)

Naast de reële mogelijkheid dat met het dekken van de verliezen van SEA Handling een indirecte materiële winst had kunnen worden behaald, speelden er dus nog andere overwegingen, zoals onder meer: a) de mogelijkheid om indirecte economische voordelen te behalen via de zakelijke relaties met de dochteronderneming; b) de moeilijkheden die uitbesteding binnen het nationale referentiekader met zich meebrengt, uit oogpunt van zowel de economische kosten als de verantwoordelijkheid tegenover de overheidsinstanties; c) het voorkomen van imagoschade voor de groep, en d) de nakoming van de uit de overeenkomst en de wetgeving voortvloeiende verplichtingen tegenover de Staat.

(82)

De Italiaanse autoriteiten beklemtonen dan ook dat de SEA-groep over de driejaarsperiode 2003-2005 opvallende resultaten heeft neergezet wat betreft de kwaliteit van de dienstverlening aan de gebruikers. In dat verband wijzen zij op de positieve ontwikkeling in de wachttijd voor aankomende bagage en de punctualiteit op de door SEA beheerde luchthavens.

(83)

Om kort te gaan, de Italiaanse autoriteiten zijn van oordeel dat de hier te onderzoeken handelwijze van SEA volkomen in overeenstemming blijkt te zijn met die van een particulier concern dat een structureel beleid voert en ervoor kiest om op korte termijn de verliezen op te vangen van een bedrijfsonderdeel met het oog op het herstel van de winstgevendheid ervan op langere termijn en dat andere belangen (al dan niet financiële aspecten) laat meespelen, die echter wel aansluiten bij de economische belangen van het concern. Immers, anders dan de Commissie betoogt, zijn er concrete vooruitzichten op het herstel van de winstgevendheid binnen een redelijke termijn, zoals mag blijken uit de aanhoudende verbetering van de economische positie van SEA Handling over de periode 2003-2005, die heeft plaatsgevonden zonder dat een strategische minderheidspartner werd gevonden en in moeilijke marktomstandigheden.

De verenigbaarheid

(84)

Wat betreft de vraag of de ondernemingen aanspraak konden maken op de maatregelen, hebben de Italiaanse autoriteiten in essentie het volgende verklaard: i) gezien de aanhoudende verliezen op de grondafhandelingsactiviteiten, ook nog vóór de oprichting van SEA Handling, spreekt het voor zich dat de onderneming van bij de aanvang van haar activiteiten in moeilijkheden verkeerde; ii) de herstructurering van SEA Handling is gebaseerd op een herstructureringsplan dat is gebaseerd op diverse documenten die de periode 2003-2010 betreffen en dat inzet op het herstel van de winstgevendheid van de grondafhandelingsactiviteiten, en iii) die documenten geven in detail de strategie van SEA en het tijdschema van de daartoe te nemen maatregelen.

(85)

Meer bepaald hebben de Italiaanse autoriteiten beklemtoond dat in het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006 voor de SEA-groep (hierna „het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006” genoemd) de volgende maatregelen zijn genomen om de productiviteit van de grondafhandelingsactiviteiten te verbeteren en de inkomsten te doen toenemen:

prikkels om het absenteïsme bij werknemers terug te dringen;

informatisering en rationalisering van de activiteiten van de operationele units;

het toestaan van overwerk;

de integratie van sectoren A en B van de luchthaven Malpensa vanaf januari 2002;

de toepassing van nieuwe arbeidscontracten met flexibele arbeidstijden;

maatregelen om de transfertijden van personeel te verkorten.

(86)

Daarnaast was, volgens de Italiaanse autoriteiten, een van de belangrijkste herstructureringsmaatregelen de keuze van een minderheidsaandeelhouder.

(87)

In de tweede plaats werden, zo nog steeds de Italiaanse autoriteiten, in het ondernemingsplan 2003-2007, dat sterker op SEA Handling was gericht, de belangrijkste factoren genoemd die een negatief effect hadden op het functioneren van de onderneming, met name de arbeidskosten, de organisatorische onevenwichtigheden en de ontoereikende technologische innovatie. Het document somt de belangrijkste maatregelen op die nodig zijn om de productiviteit van de onderneming te herstellen: i) uitbreiding van het marktaandeel van de onderneming; ii) maatregelen om de technologische innovatie te vergroten; iii) maatregelen om soepeler te kunnen inspelen op de eisen van klanten; iv) nieuw onderzoek van de dure externe activiteiten ten opzichte van de kernactiviteiten; v) het verminderen van de arbeidskosten, en vi) het invorderen van inkomsten voor activiteiten niet zijnde grondafhandeling.

(88)

In de derde plaats beklemtonen de Italiaanse autoriteiten dat het document met als titel „Executive Summary — Linee guida del piano strategico 2007-2012 del gruppo SEA — 11 maggio 2007” (hierna „strategisch plan 2007-2012” genoemd) een uitgewerkt plan in drie fasen bevat dat de winstgevendheid van SEA Handling tegen 2011 moet herstellen. De doelstelling van het herstel van de winstgevendheid van de grondafhandelingsactiviteiten bleek ook duidelijk uit het Piano strategico del gruppo SEA 2009-2016 (hierna „strategisch plan 2009-2016” genoemd) en het Piano aziendale di SEA 2011-2013 (hierna „ondernemingsplan 2011-2013” genoemd).

(89)

In de vierde plaats betogen de Italiaanse autoriteiten dat er geen sprake is van vervalsing van de mededinging aangezien de kwestieuze maatregelen noodzakelijk waren met het oog op de liberalisering van de markt. Hoe dan ook zijn maatregelen genomen om te verzekeren dat de mededinging niet buitensporig wordt vervalst, met name de geleidelijke personeelsinkrimping (een daling met 1  755 eenheden in de periode 2003-2010), de vermindering van de aanwezigheid op de markt (volledige stopzetting van alle niet-kernactiviteiten; stopzetting van de activiteiten op het gebied van het ijsvrij maken van vliegtuigen; (mislukte) pogingen om een minderheidsbelang in SEA Handling te verkopen).

(90)

Ten slotte voert Italië aan dat de steun duidelijk tot het noodzakelijke minimum beperkt is gebleven, gelet op de door de onderneming gemaakte bedrijfsverliezen en het bedrag dat nadien noodzakelijk bleek om de operationele continuïteit van de grondafhandelingsactiviteiten te verzekeren. De steun heeft het marktaandeel van de onderneming niet doen toenemen ten koste van concurrenten, omdat alleen investeringsmaatregelen zijn genomen die in de herstructureringsplannen waren opgenomen.

5.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

5.1.   SEA

(91)

SEA legt in haar opmerkingen de nadruk op de door de Italiaanse autoriteiten gepresenteerde argumenten, die zij voor bepaalde aspecten verder preciseert en uitwerkt.

De toerekenbaarheid aan de Italiaanse Staat van de maatregelen ter dekking van verliezen

(92)

In de eerste plaats, wat betreft het akkoord met de bonden van 4 april 2002 waaraan — volgens de Commissie — de gemeente Milaan actief heeft meegewerkt, wil SEA de verwijzing naar het arrest-Stardust Marine verder uitwerken, door te herhalen dat de bewijslast voor de toerekenbaarheid op de Commissie blijft rusten en door erop te wijzen dat de elementen die in deze zaak zijn aangedragen niet alleen beperkt in aantal zijn, maar ook qua inhoud en consistentie. Er bestaan „tegenaanwijzingen” die veel steviger en dwingender zijn, om te bewijzen hoe SEA autonoom te werk is gegaan bij de keuzes met betrekking tot de herstructurering van SEA Handling.

(93)

Volgens SEA waren de akkoorden met de bonden bedoeld om de werknemers gerust te stellen met betrekking tot het behoud van de verworven rechten en het feit dat de in de strategie van SEA vastgestelde maatregelen ter bescherming van de werkgelegenheid ook zouden worden uitgevoerd. Zij wijst erop dat tijdens het overleg van de raad van bestuur van SEA besloten was om de groep te reorganiseren, zonder evenwel enige toezeggingen te doen om, in het kader van die reorganisatie, het personeelsbestand niet in te krimpen afhankelijk van de vraag op de markt. SEA betoogt voorts dat de besluiten om activiteiten in te krimpen of te herstructureren — ook in de recentere periode — steeds uitsluitend werden ingegeven door een economische logica, zonder dat de gemeente Milaan of de daarin vertegenwoordigde politieke krachten een rol van betekenis hebben gespeeld.

(94)

SEA tekent aan dat de sociale overwegingen ook duidelijk meespeelden — en meespelen — in zowel decreto legislativo nr. 18/99, dat in artikel 14 ingaat op de „sociale bescherming”, als in Richtlijn 96/67/EG, waar in overweging 24 wordt erkend dat „de lidstaten de bevoegdheid moeten behouden om voor het personeel van de bedrijven die grondafhandelingsdiensten verlenen, een adequate sociale bescherming te garanderen”, waardoor zij dus het recht krijgen (artikel 18) om de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten van de werknemers (onverminderd de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn en met inachtneming van „de overige bepalingen van het Gemeenschapsrecht”). Volgens SEA hebben de sociale overwegingen alleen binnen de marges van het normatieve referentiekader kunnen meespelen bij de vrij genomen zakelijke besluiten van SEA.

(95)

SEA benadrukt voorts dat de Commissie is voorbijgegaan aan bepaalde „tegenaanwijzingen” waarop de gemeente Milaan had gewezen, nl. het feit dat de zogeheten toezeggingen uit het akkoord met de bonden van 26 maart 2002 niet ten uitvoer werden gelegd en de beperkte looptijd van die zogeheten toezeggingen.

(96)

Wat de door de Commissie beweerde controle door de gemeente Milaan betreft, verklaart SEA te beschikken over een volledige beslissings- en beheersvrijheid, die vrijelijk wordt uitgeoefend, zonder dat enige voorwaarden worden gesteld door de gemeente Milaan of de provincie Milaan. Volgens de onderneming behoorde de concrete bedrijfsvoering tot de uitsluitende bevoegdheid van de leden van de raad van bestuur en hadden externe partijen (zoals bijvoorbeeld de aandeelhouders met een zeggenschapsbelang) niet de mogelijkheid om bevoegdheden en taken van de leden van de raad van bestuur uit te oefenen. SEA betoogt voorts dat, zelfs indien, tegen alle waarschijnlijkheid in, zou worden aangenomen dat de publieke meerderheidsaandeelhouder in de regel een daadwerkelijke invloed uitoefent op het overleg van de raad van bestuur van SEA — niet het organieke criterium, maar wel de daadwerkelijke beïnvloeding van de omstreden besluiten het bewijs levert voor de toerekenbaarheid.

(97)

Volgens SEA had de Commissie meer rekening moeten houden met de uiteenlopende standpunten die aan het licht waren gekomen op de bijeenkomst van de gemeenteraad van Milaan van 16 juni 2003, uit de notulen waarvan ondubbelzinnig beslissings- en beheersautonomie van de onderneming blijkt, wanneer de gemeenteraadsleden akte nemen van de weigering van SEA om gegevens mee te delen die niet mochten worden vrijgegeven omdat de onderhandelingen met de bonden nog liepen, maar ook uit de verwerping van de motie om het gemeentebestuur te doen eisen dat SEA een ondernemingsplan zou meedelen; deze motie was niet alleen goedgekeurd, maar de indiening ervan was ook niet nodig geweest indien de gemeente Milaan concrete invloed had uitgeoefend of had beseft dat zij de invloed had kunnen uitoefenen die de Commissie haar wil toedichten.

(98)

Ten aanzien van de blanco ontslagbrieven voegt SEA aan de verklaringen van de gemeente Milaan nog toe dat de voorzitter van het collegio sindacale (raad van commissarissen) op de vergadering van SEA van 24 februari 2006 heeft bevestigd dat aan geen van de leden van de raad was gevraagd dit soort brieven te ondertekenen. Volgens SEA kunnen alle antwoorden welke op die bijeenkomst met betrekking tot de blanco ontslagbrieven zijn gegeven, als zekere aanwijzingen gelden voor de stelling die ingaat tegen het argument als zou er een bijzondere afhankelijkheidsverhouding bestaan met de gemeente Milaan. SEA beklemtoont voorts dat, zoals de voorzitter op diezelfde bijeenkomst verklaarde, de raad van bestuur in feite niet was ingegaan op het verzoek van de aandeelhouder om een dividend van tussen 250 en 280 miljoen EUR uit te keren, maar het beschikbare bedrag net had beperkt tot 200 miljoen EUR, hetgeen bewijst dat de onderneming, door een ander besluit te nemen dan de gemeente Milaan, niet werd beïnvloed door de betrokken brieven.

(99)

Ten slotte is SEA van mening dat het feit dat de klachten met betrekking tot de vermeende afhankelijkheid van SEA’s raad van bestuur van de gemeente Milaan — aanklachten die in de pers zijn overgenomen — teruggaan tot 2006, geen enkel „bewijs” kan leveren met betrekking tot de greep van de gemeente Milaan op SEA gedurende de periode vóór dat jaar. Bovendien waren er geen redenen om aan te nemen dat dit soort beïnvloeding zou spelen, indien de Commissie geen rekening houdt met ernstige en relevante bewijselementen, zelfs uit oogpunt van de chronologie van de opeenvolgende gebeurtenissen.

De toepassing van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie

(100)

SEA herhaalt dat het, volgens het Hof van Justitie (in zijn arrest-Alfa Romeo (27) en het arrest-ENI-Lanerossi (28)), zeer wel denkbaar is dat een particuliere aandeelhouder het kapitaal inbrengt dat noodzakelijk is voor het voortbestaan van een onderneming die tijdelijk in moeilijkheden verkeert, maar die — eventueel na herstructurering — opnieuw rendabel kan worden. Het is dus evenzeer denkbaar dat een moedermaatschappij gedurende een bepaalde tijd de verliezen van een van haar dochterondernemingen draagt uit andere „overwegingen” dan het zuivere rendement van de investering op korte termijn. In datzelfde arrest-ENI-Lanerossi heeft het Hof verklaard dat overwegingen zoals de kans om een indirecte materiële winst op de investering te behalen, de mogelijkheid om de activiteiten van de dochteronderneming tegen betere voorwaarden van de hand te doen, de wil tot behoud van het aanzien van de groep in zijn geheel of het voornemen om de activiteiten van de groep te heroriënteren, een goede grond kunnen zijn om, uit oogpunt van een particuliere investeerder die op lange termijn een (niet zuiver financieel) rendement nastreeft, kapitaal in te brengen in een verliesgevende dochteronderneming.

(101)

In dit geval is SEA van oordeel dat de compensatie van de verliezen van SEA Handling, uit oogpunt van het criterium van de particuliere investeerder, goed te verantwoorden valt, niet alleen doordat er een strategisch plan en een herstructureringsplan met goede vooruitzichten op winstgevendheid op lange termijn voorliggen, maar ook door andere overwegingen dan de zuivere financiële winstgevendheid van de investering, die verband houden met de bijzondere verantwoordelijkheid die rust op SEA als luchthavenbeheerder, en haar imago, maar ook het feit dat de compensatie binnen de onderneming op geen enkel tijdstip een bepaalde schuld of financiële problemen heeft doen ontstaan voor de groep, die zelfs een aanzienlijke nettowinst heeft geboekt.

(102)

Bovendien beweert SEA dat, op basis van haar investeringsbesluiten, het niet noodzakelijk overwegingen van onmiddellijke winst zijn — zoals die welke de (zelfs speculatieve) keuzes kunnen bepalen van een minderheidsaandeelhouder zonder zeggenschap of zelfs van een aandeelhouder mét zeggenschapsbelang die uitsluitend winstmaximalisatie nastreeft bij de grondafhandelingsactiveiten op zich beschouwd — maar wel bredere overwegingen, die zijn ingegeven door de doelstelling van algemene winstmaximalisatie van de SEA-groep op lange termijn.

De context van de maatregelen

(103)

Volgens SEA kan de Commissie niet voorbijgaan aan het regelgevingskader waarbinnen de verliescompensatie heeft plaatsgevonden. Dit raamwerk, dat bepalend is voor de concurrentiedruk waaraan SEA is blootgesteld, maar ook voor de verplichtingen waardoor de onderneming is gebonden, heeft een impact gehad op zowel de bedrijfsmatige keuzes van de onderneming als op de resultaten die als gevolg van die keuzes werden behaald. Aangezien de kwestieuze maatregelen ten uitvoer zijn uitgelegd onmiddellijk na de goedkeuring van Richtlijn 96/67/EG en de omzetting daarvan op nationaal niveau met de liberalisering van de sector als doel, tekent SEA aan dat zij — vanaf 1996 — een andere verrichter van grondafhandelingsdiensten (ATA Handling) op de door haar beheerde luchthavens heeft toegelaten.

(104)

Ook wijst zij erop dat Italië heeft gekozen voor een volledige liberalisering van de markt voor grondafhandelingsdiensten, waarbij de bevoegde sectorale toezichthouder (ENAC) alleen de mogelijkheid had om het aantal dienstverrichters tijdelijk te beperken wanneer daarvoor gegronde redenen waren. SEA is van mening dat toezichthouder ENAC door 246 dienstverrichters te erkennen — van wie er 84 gemachtigd zijn om op de luchthavens Milaan Linate en Milaan Malpensa te opereren — op een aantal Italiaanse luchthavens voor congestie op de markt voor grondafhandelingsdiensten heeft gezorgd. Volgens SEA heeft de door Italië gemaakte keuze inderdaad ervoor gezorgd dat talrijke spelers op de markt zijn gekomen, maar gaat de markttrend in de richting van een beperking van het aantal verrichters van grondafhandelingsdiensten dat op een luchthaven actief is. Een en ander wordt trouwens bevestigd door de regelgeving die ENAC recentelijk heeft goedgekeurd, en waarmee de eisen ten aanzien van de erkenning van de verrichters van dit soort diensten werden verstrengd ten opzichte van vroeger, zodat er een zorgvuldigere selectie komt van de ondernemingen, die bij hun dienstverlening aan hogere eisen inzake kwaliteit en veiligheid moeten voldoen. In dat verband wijst SEA erop dat de keuzes die in andere Europese landen zijn gemaakt, in de andere richting gaan, om te vermijden dat een buitensporige concurrentiedruk bij dienstverrichters leidt tot economische onevenwichtigheden als gevolg van de druk op de tarieven.

(105)

In een concurrentieklimaat in volle ontwikkeling was, zo nog steeds SEA, de keuze om de onderneming op te splitsen ingegeven door het zakelijke strategische model van SEA, dat in die periode was gebaseerd op het beheer van Milaan Malpensa als hub, hetgeen controle, monitoring en beheer van grondafhandelingsdiensten vereiste (volgens een model dat te vergelijken is met dat van de luchthavens van Frankfurt en Wenen).

(106)

Voorts beklemtoont SEA dat, bij de analyse van de economische logica achter de gemaakte keuzes, rekening dient te worden gehouden met de kenmerken van de markt voor grondafhandelingsdiensten. In de eerste plaats is de winstmarge bij grondafhandelingsdiensten volgens SEA zeer laag, een factor die nog wordt versterkt door de liberalisering van de markt, en wordt deze activiteit gekenmerkt door een lage winstgevendheid, zo deze activiteit al niet met verlies wordt uitgeoefend. In de regel zijn de ondernemingen die er beter in slagen om (zelfs bescheiden) winstmarges te behalen, meestal de ondernemingen die over — een doorgaans internationaal — netwerk beschikken, waardoor zij het operationele risico over meerdere bedrijfslocaties kunnen spreiden. Zo is het bijvoorbeeld door de aanwezigheid op meerdere luchthavens mogelijk de kosten in de landen waar de (wettelijke of contractuele) regels voor het personeelsbeheer strenger zijn, te compenseren met de lagere kosten in de landen waarin de regels soepeler zijn. De ondernemingen die internationaal positieve marges behalen, beschikken over een internationaal netwerk en behalen aanzienlijke synergie-effecten dankzij internationale en exclusieve contracten, één gecentraliseerde administratieve structuur, schaalvoordelen voor hun investeringen, lagere marktaandelen die echter vaak gekoppeld zijn aan één referentievliegtuigmaatschappij of bepaalde tijdstippen en schaalvoordelen doordat zij één maatschappij op meerdere luchthavens kunnen bedienen.

(107)

De markt is volgens SEA dus heterogeen uit oogpunt van het aanbod, omdat dezelfde activiteit kan worden verricht door entiteiten met uiteenlopende kenmerken wat betreft aard, capaciteit, verantwoordelijkheden en de aangeboden activiteiten: luchthavenbeheerders die werken met een boekhoudkundige scheiding, luchthavenbeheerders met verzelfstandigde activiteiten, externe dienstverrichters (die zelf dan weer kunnen worden opgesplitst in dienstverrichters die binnen een nationaal of internationaal netwerk actief zijn dan wel kleine of middelgrote bedrijven) of luchtvaartmaatschappijen die de grondafhandeling voor eigen rekening nemen.

(108)

De Commissie kan het functioneren en de algemene ontwikkeling van de grondafhandelingsmarkt dus niet buiten beschouwing laten en moet de ontwikkeling van SEA Handling afzetten tegen die bij marktdeelnemers die daadwerkelijk vergelijkbaar zijn. Wat betreft de algemene marktontwikkeling is SEA van mening dat, gelet op de zeer lage winstmarges op de markt voor grondafhandelingsdiensten, uitgaande van een situatie die sterk verliesgevend is wat betreft de productiviteit van het bedrijfsonderdeel en met een sterk onevenwicht in termen van kostenstructuur en binnen een bijzonder moeilijke marktstructuur en algemene economische context, het herstel van de winstgevendheid er niet bij toverslag of plots kan komen, en dat ook een verlenging van het aanvankelijk bepaalde tijdschema een mogelijkheid is die amper verbazing hoeft te wekken.

(109)

Daarom bestrijdt SEA de stelling als had SEA, doordat het onmogelijk is gebleken om de verliezen bij SEA Handling binnen de verwachte termijn van drie jaar te dekken, haar eigen strategie moeten bijstellen en de grondafhandeling moeten afsplitsen van de rest van haar activiteiten. In dat verband beklemtoont SEA dat de keuzes die zij heeft gemaakt, niet ieder jaar op nieuw kunnen worden besproken, omdat in de sector van de grondafhandeling — evenals in alle economische bedrijfstakken uit de luchtvaartsector — een meerjarenbenadering wordt gehanteerd en de geldigheid van de gemaakte keuzes alleen op lange termijn correct kunnen worden ingeschat.

(110)

Wat betreft de vergelijking van het bedrijfsresultaat van SEA Handling met dat van andere spelers, oppert SEA dat de enige daadwerkelijk vergelijkbare speler — een luchthavenbeheerder die grondafhandelingsdiensten verricht die in een aparte onderneming zijn ondergebracht — […] is. In dat verband tekent SEA aan dat […] in de driejaarsperiode 2004-2006 verliezen heeft geleden op haar eigen grondafhandelingsactiviteiten en dat de negatieve trend zich de jaren nadien heeft doorgezet en ook in de nabije toekomst lijkt te zullen aanhouden.

(111)

SEA zegt dat zij, gezien haar eigen zakelijke model (als hub), een beroep moet kunnen doen op een speler die alle vereiste afhandelingsdiensten kan verrichten, conform hoge kwaliteitseisen. Volgens SEA was alleen SEA Handling in staat aan die eisen te voldoen, omdat de andere, op de markt aanwezige ondernemingen niet beschikten over de materiële, economische en vooral personele middelen die nodig zijn om alle vereiste afhandelingsdiensten volgens dit model te verrichten.

(112)

Overigens spelen voor SEA niet alleen haar eigen belangen mee, maar ook een juridische verplichting doordat zij volgens de nationale wet- en regelgeving als luchthavenbeheerder aansprakelijk is voor het slechte functioneren van de grondafhandelingsdiensten.

(113)

Bovendien heeft de volledige liberalisering van de Italiaanse markt voor de luchthavenbeheerder zwaardere lasten met zich meegebracht dan in het scenario van een gedeeltelijke liberalisering van de markt. De luchthavenbeheerder is namelijk tegenover de toezichthouder verplicht en verantwoordelijk om over specifieke taskforces te beschikken die de dienst kunnen verzekeren in noodgevallen en onvoorziene omstandigheden. De toezichthouder beschikt over geen enkel middel om die stand-by-verplichtingen op te leggen aan de nieuwe spelers, terwijl die verplichtingen wel kunnen zijn opgenomen in de specificaties van de concurrerende selectieprocedure van een speler in het kader van de gedeeltelijke liberalisering.

De economische rationaliteit van het gedrag van SEA

(114)

De afsplitsing van de activiteiten die daarna aan de dochteronderneming SEA Handling zijn overgedragen, was bedoeld om zowel het Unierecht in acht te nemen als om beter gewapend te zijn tegen de liberalisering van de markt en er op lange termijn de daaraan verbonden groeikansen aan te grijpen. Volgens SEA moest het met deze opsplitsing beter mogelijk zijn om de beleidsmaatregelen voor het verbeteren van de efficiency en de productiviteit van de beide ondernemingen te verbeteren en om tegelijk eventuele kansen te benutten om allianties aan te gaan met externe partners.

(115)

Voorts betoogt SEA dat de stopzetting van de grondafhandelingsactiviteiten tot een stijging van de kosten voor SEA had geleid omdat de onderneming verplicht is diensten te verrichten voor het beheer van noodsituaties en onvoorziene omstandigheden. Ter illustratie: de besparingen die SEA dankzij de schaalvoordelen behaalde doordat zij voor de stand-by-activiteiten tegen marginale kosten een beroep kon doen op medewerkers van SEA Handling — in plaats van zelf kosten te moeten maken voor de oprichting en instandhouding van een gespecialiseerd team — bedroegen 10,7 miljoen EUR in 2003 en 8,7 miljoen EUR in 2010.

(116)

SEA herhaalt dat SEA Handling van bij haar oprichting geconfronteerd werd met een zeer zware kostenstructuur, buitengewone lasten en de precieze opdracht om voor de grondafhandelingsdiensten geleidelijk aan eerst tot houdbaarheid te komen en vervolgens tot winstgevendheid. SEA verklaart daarom van bij de aanvang een intensief herstructurerings- en saneringsprogramma ten uitvoer te hebben gelegd, dat, zo mogelijk, ook een strategische partner moest helpen te vinden die kon bijdragen aan het behalen van die doelstellingen.

(117)

SEA zegt in mei 2001 een concurrerende procedure te hebben ingeleid voor de selectie van één of meer operatoren die een minderheidsbelang in het kapitaal van SEA Handling wilden nemen; aan deze procedure heeft een groot aantal vooraanstaande spelers uit de sector deelgenomen. Nadat SEA de geloofwaardigheid en de biedingen van de geïnteresseerde ondernemingen had onderzocht, is zij — nog steeds in 2001 — onderhandelingen begonnen met […], die het interessantste voorstel voor een partnerschap had ingediend. Ook al waren de onderhandelingen in een vergevorderd stadium gekomen en ook al was er een gezamenlijk plan uitgewerkt om SEA Handling een nieuwe start te laten maken, toch heeft de raad van bestuur van SEA op zijn bijeenkomst van 10 september 2002 besloten dat hij niet kon ingaan op het bod van die partij, omdat hij het […] vond. SEA geeft toe dat het mislukken van de onderhandelingen negatief uitwerkte op de haalbaarheid van de doelstelling om de winstgevendheid van SEA Handling binnen de aanvankelijk bepaalde termijn te herstellen; voor deze doelstelling werd de keuze van een strategische minderheidspartner als een belangrijk instrument beschouwd.

(118)

Voorts verklaart SEA dat zij in april 2008 een nieuwe procedure heeft ingeleid voor de gedeeltelijke verkoop van SEA Handling, maar dat deze niet kon worden afgerond, ondanks aanvankelijke blijken van belangstelling van een vooraanstaande internationale partij.

(119)

SEA beklemtoont dat het saneringsprogramma voor SEA Handling in de eerste plaats rekende met het zakenmodel voor de luchthaven (het hub-model) dat de groep had gekozen en was gebaseerd op een tijdschema op de middellange termijn, dat een afdoende economisch rendement moest opleveren voor de financiële inspanningen die dit soort activiteiten vergen. SEA wijst in dat verband erop dat Richtlijn 96/67/EG bepaalt dat, wanneer het aantal verrichters van grondafhandelingsdiensten wordt beperkt, deze dienstverrichters via een aparte procedure worden geselecteerd voor een periode van zeven jaar — en zodoende impliciet erkent dat het met kortere termijnen niet mogelijk is een afdoende organisatorische planning te maken en zo een afdoende financieel rendement te behalen.

(120)

Concreet gesproken omvatte het programma maatregelen om de arbeidsproductiviteit op te drijven en de personeelskosten geleidelijk te doen dalen. Die doelstellingen zouden worden bereikt door in te grijpen zowel kwalitatief in het procesverloop van de grondafhandelingsactiviteiten als kwantitatief in het personeelsbestand. Het herstructureringsprogramma berustte in de eerste plaats op het geconsolideerde ondernemingsplan van de SEA-groep voor 2002-2006, waarin de strategie en de doelstellingen werden uitgetekend, alsmede de maatregelen die moesten worden genomen om de grondafhandelingsdiensten opnieuw winstgevend te maken. In de tweede plaats bevatte het ondernemingsplan 2003-2007 van SEA Handling, dat op 29 juli 2003 werd goedgekeurd, een herstructureringsprogramma dat inzette op een verbetering van de efficiëntie van de diensten, structuren en personele hulpbronnen die bij deze activiteiten werden ingezet. SEA hoopte de winstgevendheid van haar eigen grondafhandelingsactiviteiten binnen een termijn van drie jaar te kunnen herstellen — tegen 2005, of uiterlijk 2007.

(121)

SEA betwist dus de opmerkingen van de Commissie dat het in het geconsolideerde ondernemingsplan van de groep ontbrak aan een gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die SEA wilde nemen om SEA Handling te saneren, en dat het ontbrak aan een gedetailleerd ondernemingsplan voor SEA Handling waarin de uiteindelijke strategie voor de sanering van de onderneming en de daartoe te nemen maatregelen werden uiteengezet.

(122)

SEA is van mening dat de positieve ontwikkeling van de kerncijfers in de periode 2003-2004 bemoedigend was en bewees dat de SEA de juiste maatregelen nam. Het herstel van de winstgevendheid dat in het ondernemingsplan 2003-2007 voor 2005 was voorzien, werd volgens SEA gefnuikt door een reeks omstandigheden die negatief hebben uitgewerkt op de economische situatie van SEA Handling. SEA haalt in dat verband aan: de SARS-epidemie in 2002-2003; het begin van de oorlog in Irak in 2003 en de toenemende dreiging van het internationale terrorisme; de stijgende druk om de grondafhandelingstarieven te verlagen in 2006, mede door de komst van nieuwe spelers op de luchthaven van Milaan Malpensa (Aviapartner), die heeft geleid tot een neerwaartse aanpassing van een aantal contracten, zoals dat met Alitalia (- 6 % van het stuktarief); het besluit van Alitalia in 2007 om Milaan Malpensa op te geven als hub (de-hubbing), waarvan de effecten zich in april 2008 in volle omvang deden voelen, en de aswolk na de uitbarsting van de Eyjafjallajökull-vulkaan op IJsland in 2010.

(123)

Gezien de verslechtering van de economische positie van SEA Handling in de periode 2006-2007 en na de de-hubbing van Alitalia, moest SEA beslissen of zij haar bedrijfsmodel zou bevestigen, en in dat geval hoe zij het programma om SEA Handling opnieuw op de rails te krijgen, zou aanpassen of bijwerken. In 2007 heeft SEA uiteindelijk besloten om een nieuw innovatief model van self-hub of virtuele hub uit te werken, en heeft zij zo de strategische optie bevestigd om het sanerings- en herstructureringsprogramma voor SEA Handling voort te zetten; daarbij herhaalde zij het belang van de grondafhandelingsactiviteiten voor de ontwikkeling van haar eigen ondernemingsplannen, evenals in het vorige model. Dat besluit was ingegeven door de resultaten die waren behaald op het gebied van arbeidsproductiviteit en personeelsinkrimping, door het feit dat de opgedane ervaring had geleerd dat een herstel van de winstgevendheid mogelijk was en ten slotte door de overweging dat iedere andere oplossing — zoals ook uitbesteding — nog steeds dezelfde tegenaanwijzingen opleverde als die welke in 2003 waren geanalyseerd.

(124)

Volgens SEA was de verliescompensatie nog steeds verantwoord omdat een beroep doen op externe partijen voor het verrichten van een aantal stand-by-activiteiten economisch niet doenbaar was (doordat de kosten voor de uitbestede diensten hoger liggen dan de intern te behalen synergie-effecten) noch concreet uitvoerbaar (omdat er geen externe partijen waren die een volledig aanbod aan grondafhandelingsdiensten konden bieden, nog afgezien van de geringe betrouwbaarheid en kwaliteit van de diensten waarvan de op de Milanese luchthavens aanwezige ondernemingen in het verleden bij herhaling hadden blijk gegeven).

(125)

Wat betreft de praktische haalbaarheid van de dienstverrichting door derden betoogt SEA in de eerste plaats dat, ook al beschikken bepaalde externe dienstverrichters (zoals Aviapartner) sinds 2006 over een vergunning om het volledige aanbod grondafhandelingsdiensten op de Milanese luchthavens te verrichten, de situatie in werkelijkheid zeer verschillend was. SEA vindt de standaardprocedure die toezichthouder ENAC voor het afgeven van de vergunningen hanteerde, ontoereikend omdat deze vaak is gebaseerd op een beoordeling waarbij wordt gekeken of de grondafhandelingsonderneming voldoet aan eisen die aan de groep in zijn geheel worden gesteld — in plaats van te kijken naar de reële capaciteit die de onderneming op een bepaalde luchthaven kan garanderen. Voorts vindt SEA dat zij, als luchthavenbeheerder, betrokken had moeten worden bij de procedure voor het verlenen van vergunningen aan de verrichters van grondafhandelingsdiensten, zodat zij niet rechtstreeks te maken kreeg met de gevolgen van het uitvallen van de dienstverlening door of de inefficiënties van externe partijen, zonder dat zij hen daarvoor sancties kan opleggen. Volgens SEA moet de luchthavenbeheerder, volgens de nieuwe regels van 19 januari 2011 van toezichthouder ENAC, een met redenen omkleed advies uitbrengen over de conformiteit van de procedures en de normen van de dienstverrichter.

(126)

In de tweede plaats was, volgens SEA, geen enkele externe speler bereid om daadwerkelijk het volledige pakket diensten te verrichten, omdat hun zakelijke strategie erin bestond — en bestaat — zich toe te leggen op de meest winstgevende diensten.

(127)

In de derde plaats hebben de actieve spelers schulden uitstaan bij SEA Handling, die in noodgevallen vaak had moeten ingrijpen om hun tekortkomingen te verhelpen en die uiteindelijk via de rechter haar vorderingen op die partijen had moeten invorderen.

(128)

In de vierde plaats — en anders dan door de Commissie verklaard — hebben de huidige concurrenten die op de Milanese luchthavens actief zijn (ATA Handling en Aviapartner), geen winst geboekt. ATA Handling heeft in de periode 2003-2005 verliezen geleden die, zo nog steeds SEA, hoger liggen dan die van de luchthavens van Milaan. Wat Aviapartner betreft, is weliswaar winst behaald op het hele netwerk van luchthavens waar de onderneming actief is, maar SEA acht het waarschijnlijk dat de onderneming verlies heeft geleden op haar activiteiten op de luchthavens van Milaan.

(129)

Ten aanzien van de beoordeling van het bedrijfsresultaat van SEA dat een ander besluit had kunnen verantwoorden, beklemtoont SEA dat in de sector van de grondafhandeling de effecten van de zakelijke keuzes alleen op lange termijn kunnen worden beoordeeld en dat het dan ook redelijkerwijs niet mogelijk was om de keuze van SEA al na een paar jaar te veranderen, vooral gezien de in de drie eerste jaar behaalde bemoedigende resultaten, waarvan de positieve effecten alleen in het gedrang werden gebracht door gebeurtenissen die achteraf buiten de SEA-groep plaatsvonden.

(130)

Wat de boekhoudkundige verwerking van de resultaten betreft, merkt SEA in de eerste plaats op dat de resultaten van SEA Handling werden behaald zonder enige subsidie voor de grondafhandelingsactiviteiten doordat SEA Handling, anders dan bij andere Europese spelers het geval is, activiteiten kreeg toegewezen die vergoed werden op basis van een tarief (en niet op basis van de markttarieven) — die dus duidelijker winstgevender waren. SEA verklaart voorts dat SEA Handling op de luchthavens van Milaan de enige verrichter is van grondafhandelingsdiensten die de luchthavenbeheerder regelmatig de huur voor het gebruik van gemeenschappelijke faciliteiten betaalde en dat de balans van SEA Handling (in 2011) reeds positief was geweest indien de onderneming, anders dan de andere op de luchthavens van Milaan actieve ondernemingen, die vergoeding niet aan de luchthavenbeheerder had betaald. Ten slotte zijn, zo nog steeds SEA, in de balans met betrekking tot de grondafhandeling nog niet de inkomsten opgenomen uit het beheer van de gecentraliseerde infrastructuur, zoals bij andere vergelijkbare spelers wel het geval is. Deze tegen een vooraf bepaald tarief uitgevoerde activiteiten opnemen in het geheel van de activiteiten van SEA Handling zou de inkomsten jaarlijks met nog eens circa 70 miljoen EUR doen toenemen. SEA geeft het voorbeeld van […], die in haar eigen balans met betrekking tot de grondafhandeling de inkomsten uit „het beheer van de gecentraliseerde infrastructuur” opneemt, die dus niet vallen onder de uitputtende opsomming van de in bijlage A bij Richtlijn 96/67/EG genoemde grondafhandelingsactiviteiten, noch onder de IATA Standard Ground Handling Agreement. SEA is van mening dat zij hierdoor voor de periode 2005-2009 was uitgekomen op een ebitda van tussen — 9 miljoen EUR en + 8 miljoen EUR (ten opzichte van het daadwerkelijk behaalde bedrag van tussen -  42,5 miljoen EUR en -  23,2 miljoen EUR), hetgeen een gemiddelde daling van het bedrijfsverlies met 100 % zou opleveren.

(131)

SEA betoogt dat zij de winstgevendheid van haar grondafhandelingsactiviteiten tegen 2012 definitief had hersteld door het herstructureringsplan strikt te blijven volgen, plan waarvan is gebleken dat het voorzichtig was en overeenstemt met het gedrag dat van een particuliere investeerder handelend in een markteconomie mag worden verwacht. SEA denkt bijvoorbeeld de zoektocht naar een strategische partner voor de grondafhandeling te kunnen hervatten, zodat zij haar activiteiten in deze sector kan ontwikkelen, zelfs buiten de luchthavens van Milaan, en eventueel zelfs haar activiteiten kan uitbreiden tot gespecialiseerde diensten die zij nog niet levert.

(132)

SEA tekent aan dat vele luchthavenbeheerders die hetzelfde soort activiteiten ontplooien als SEA — ook de grotere zoals […] — uitdrukkelijk hebben uitgesloten dat zij de grondafhandelingsactiviteiten zouden stopzetten, hoewel zij daartoe soms door financiële analisten werden aangemoedigd, hetgeen dus de kracht van dit zakelijke model bevestigt.

5.2.   […]

(133)

Ten algemene geeft […] aan dat de sector van grondafhandeling, ondanks de beperkte marges, winst boekt. […] beklemtoont het feit dat de personeelskosten een aanzienlijk deel vertegenwoordigen van de kosten van elke speler — waarschijnlijk tussen 60 en 70 % van de omzet — en dat het dus van fundamenteel belang is om de operationele activiteiten van nabij te volgen, met name via planningssystemen.

(134)

[…] vindt dat de sector schaalvoordelen biedt, dat de kosten per passagier namelijk afnemen naarmate het aantal passagiers toeneemt. In dit verband wordt volgens […] het optimale kostenpeil bereikt bij het verwerken van 8-9 miljoen passagiers per jaar en is SEA Handling ver boven dit niveau uitgekomen met het beheer van circa 22 miljoen passagiers op de beide luchthavens en een marktaandeel dat steeds boven 70 % lag.

(135)

[…] noemt SAGAT Handling als voorbeeld van een onderneming op de markt die winstgevend is, met 2,5 miljoen passagiers in beheer in 2009 en personeelskosten van 55 % van haar omzet. Andere ondernemingen die worden genoemd, zijn Fraport Ground Services Austria, Swissport en Menzies.

(136)

Volgens […] ligt de belangrijkste oorzaak voor de geringe winstgevendheid van SEA Handling bij de hoge personeelskosten die in de periode 2002-2008 steeds hoger dan 85 % lagen, een last die voor […] niet houdbaar is. Dit lijkt des te verwonderlijker voor […], omdat SEA Handling een beroep lijkt te kunnen doen op het stelsel van de deeltijdwerkloosheid (Cassa integrazione guadagni).

(137)

[…] wil de aandacht van de Commissie vestigen op het feit dat niet valt uit te sluiten dat SEA Handling onder andere vormen steun heeft ontvangen. In de eerste plaats oppert […] dat de diensten op het gebied van push-back, tow-in, ijsvrij maken en het passagiersvervoer op de landingsbaan (bussing) door SEA worden verricht, terwijl SEA Handling die diensten aan haar klanten verkoopt. […] twijfelt of die activiteiten wel regelmatig verlopen, door het gebrek aan transparantie over de facturatie van de diensten aan SEA Handling.

(138)

Evenzo is het mogelijk dat SEA aan SEA Handling bijkomende ondersteuning biedt door een deel van haar personeel ter beschikking te stellen. Doordat de facturatie niet correct verloopt, is het volgens […] denkbaar dat er sprake is van onrechtmatige steun voor SEA Handling.

(139)

Een andere methode om SEA Handling steun te geven, bestaat erin dat SEA gecombineerde offertes indient bij luchtvaartmaatschappijen waarbij zij een korting afhankelijk stelt van de verrichting van afhandelingsdiensten door SEA Handling. […] constateert dankzij een aantal krantenartikelen, dat het bijna steeds zo is dat, wanneer SEA erin slaagt een luchtvaartmaatschappij aan te trekken, de grondafhandelingsdiensten door SEA Handling worden verricht.

(140)

Ten slotte […] cao’s tussen de verrichters van grondafhandelingsdiensten en de bonden. […] merkt op dat dit akkoord geldt voor alle medewerkers van verrichters van grondafhandelingsdiensten. Volgens […] blijft alleen SEA een eigen cao hanteren die op financieel en juridisch gebied zowel op korte als op lange termijn minder gunstig is voor SEA; deze keuze spoort niet met een bedrijfsvoering die gericht is op kostenbesparingen.

6.   OPMERKINGEN VAN DE ITALIAANSE AUTORITEITEN BIJ DE OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(141)

De Italiaanse autoriteiten hebben hun eigen opmerkingen gemaakt bij de opmerkingen van […].

(142)

Wat betreft het eerste argument (gebaseerd op de aanname dat de winstgevendheid van een grondafhandelingsonderneming afhankelijk is van het verwerkte verkeersvolume — en dus van het aantal bediende passagiers), betogen de Italiaanse autoriteiten dat het een simplistisch argument betreft, dat het resultaat is van een abstracte beoordeling die geen rekening houdt met het gegeven dat de keuzes die SEA gemaakt heeft, zijn gebaseerd op economische overwegingen op lange termijn. Deze schaalvoordelen zijn, volgens de Italiaanse autoriteiten, niet bepalend voor het berekenen van het bedrijfsresultaat van een grondafhandelingsonderneming. Meer bepaald zou er, volgens hen, geen enkel verband bestaan tussen de inkomsten van dit soort onderneming en het aantal verwerkte passagiers, maar zouden de inkomsten afhangen van het aantal verwerkte vluchten en hun tonnage.

(143)

Bovendien is voor de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder de centrale vraag niet of de onderneming winst had kunnen behalen die zij, om wat voor reden, niet heeft behaald, maar wel of de aandeelhouder er een stevig economisch belang kon bij hebben om in de onderneming te investeren in afwachting van het rendement — ook op lange termijn — op zijn investering, zelfs in strategische termen, eerder nog dan in zuiver financiële termen. Bijgevolg pleit het feit dat de onderneming in staat was om winst te generen, voor de toepassing van dit criterium.

(144)

De Italiaanse autoriteiten beklemtonen voorts dat het beheer van een hoog verkeersvolume geen voldoende voorwaarde is om winst te behalen. Zij herhalen in de eerste plaats hoe belangrijk het is om, zoals reeds betoogd, een uitgebreid netwerk van luchthavens te kunnen opereren.

(145)

De Italiaanse autoriteiten beklemtonen vervolgens het feit dat een grondafhandelingsonderneming zonder banden met een luchthavenbeheerder en zonder machtspositie op een bepaalde luchthaven een zakelijke strategie kan uitwerken waarbij zij zich uitsluitend concentreert op de winstgevend geachte diensten. Deze strategie kon niet worden toegepast door SEA Handling, die, als dochteronderneming van de luchthavenbeheerder en gezien de verplichtingen van deze laatste ten aanzien van de sectorale toezichthouder (ENAC) om op de luchthavens Milaan Linate en Milaan Malpensa de continuïteit en het goede verloop te verzekeren van het hele scala grondafhandelingsdiensten zoals die uitputtend worden opgesomd in Richtlijn 96/67/EG, er niet voor kon opteren om alleen de economisch voordeligste diensten te verrichten of deze alleen op bepaalde tijdstippen van de dag te verrichten.

(146)

De Italiaanse autoriteiten betwisten de stelling dat een groot aantal Europese grondafhandelingsbedrijven substantiële winstmarges zou hebben. In 2009 boekten de zeven grootste spelers op de Italiaanse markt (naast SEA Handling: Aviohandling, Flightcare, ATA Handling, Aviapartner, Marconi Handling en SAGA) verlies. Alleen SAGAT Handling, die een heel beperkt deel van de Italiaanse grondafhandelingsmarkt vertegenwoordigt, heeft winst geboekt, die volgens de Italiaanse autoriteiten bescheiden was.

(147)

Wat echter de vergelijking betreft tussen het bedrijfsresultaat van SEA Handling en dat van andere in de sector actieve entiteiten, in Italië of in Europa — zoals SAGAT Handling, Fraport Ground Services Austria, Swissport en Menzies — zijn de Italiaanse autoriteiten van mening dat deze ondernemingen niet met SEA Handling te vergelijken vallen. Bovendien dragen deze overwegingen niets bij tot de toetsing aan het criterium van de particuliere investeerder en moet veeleer de vraag worden gesteld of er andere met SEA Handling vergelijkbare partijen zijn waarvan de (ook particuliere) aandeelhouders keuzes maken die gelijklopen met die van SEA. De organisatie van de activiteiten van SAGAT Handling en van SEA Handling vertoont een andere niveau van complexiteit. Wat betreft Menzies aviation en Swissport, onafhankelijke grondafhandelingsondernemingen die opereren via een internationaal netwerk, kunnen de economische indicatoren van deze ondernemingen niet goed worden vergeleken met die van SEA Handling, om de redenen die de Italiaanse autoriteiten reeds hebben uiteengezet.

(148)

Wat betreft de — in vergelijking met het sectorale gemiddelde — buitensporige invloed van de personeelskosten op de omzet van SEA Handling en de aanwijzing dat een en ander zou voortvloeien uit de niet-inachtneming van het criterium van de particuliere investeerder, verklaren de Italiaanse autoriteiten dat dit argument geen rekening houdt met de verschillen tussen de uiteenlopende ondernemingen. Meer bepaald zijn zij van mening dat ondernemingen — zoals SEA Handling — die ontstaan zijn uit de afsplitsing van de grondafhandelingsactiviteiten van het luchthavenbeheer — ten minste de eerste jaren dat zij actief zijn — onvermijdelijk te maken krijgen met arbeidskosten die hoger liggen dan bij nieuwkomers.

(149)

Daarom dient voor dochterondernemingen van een luchthavenbeheerder die het hele scala grondafhandelingsdiensten verrichten, deze gemiddelde invloed van de personeelskosten op de omzet op 70-75 % te worden bepaald. Deze hogere kosten zouden voortvloeien uit het feit dat deze ondernemingen hooggekwalificeerd personeel in dienst hebben, beschikken over een zeer goede kennis van de sector en de daarin geldende normen en procedures, en bovendien in staat zijn om het hele scala grondafhandelingsdiensten te verrichten. Bijgevolg zou de aandeelhouder/luchthavenbeheerder weliswaar belang hebben bij een geleidelijke vermindering van de invloed van de arbeidskosten, maar toch nog een groter belang hechten aan het behoud van de opgebouwde deskundigheid, enerzijds, en aan de integratie met de grondafhandelingsdiensten, die een grote strategische waarde voor de groep hebben, anderzijds. Voorts merken de Italiaanse autoriteiten op dat de nieuwkomers op de markt niet te maken hebben met kosten uit het verleden, die het gevolg zijn van bestaande contracten.

(150)

De Italiaanse autoriteiten hebben ook willen aangeven hoe de invloed van de arbeidskosten op de omzet zich heeft ontwikkeld, volgens een ander patroon dan beschreven in de opmerkingen van […]: over de periode 2002-2011 bleek de ontwikkeling positief, om in 2010 uit te komen bij iets minder dan 80 % en met een tendens richting het gemiddelde niveau van onafhankelijke verrichters van grondafhandelingsdiensten, dat iets onder 70 % ligt.

(151)

Wat betreft de beweringen van […] over mogelijke steun, weerleggen de Italiaanse autoriteiten deze als zuiver veronderstellingen zonder enige grond en zonder vorm van bewijs.

(152)

In de eerste plaats wat betreft de diensten (push-back, tow-in, busvervoer van passagiers) waarvoor SEA Handling een beroep doet op SEA, deze vallen onder contracten voor onderaanneming tegen betaling (op marktvoorwaarden), zoals verklaard in zowel de overeenkomsten met klanten-luchtvaartmaatschappijen als op de door ENAC afgegeven vergunning. Bovendien staan deze diensten op niet-discriminerende voorwaarden open voor andere ondernemingen die daarom verzoeken, en zou het uitbesteden van bepaalde diensten een gebruikelijke praktijk zijn in de Italiaanse sector grondafhandeling.

(153)

Wat ten tweede de stelling betreft als zou SEA Handling kosteloos kunnen gebruikmaken van personeel van SEA om grondafhandelingsdiensten te verrichten, verklaren de Italiaanse autoriteiten dat deze stelling ongegrond is en dat bij de afsplitsing van het bedrijfsonderdeel grondafhandelingsdiensten alle vereiste knowhow voor het verrichten van die diensten is toegewezen aan de kostencentra van SEA Handling.

(154)

Wat voorts de stelling betreft als zou SEA aan nieuwe maatschappijen betere toegangsvoorwaarden op de Milanese luchthavens (kortingen dus) hebben toegekend op voorwaarde dat dezen SEA Handling verkozen boven concurrerende ondernemingen, vinden de Italiaanse autoriteiten deze stelling volledig ongegrond, zonder enig bewijs en zelfs tegengesproken door de feiten, aangezien belangrijke luchtvaartmaatschappijen zoals Gulf Air op Milaan Malpensa en Air Malta, Air Baltic en Carpatair op Milaan Linate voor concurrenten van SEA Handling hebben gekozen.

(155)

Ten slotte, wat betreft de toepassing van de cao van SEA op werknemers van SEA Handling in plaats van de sectorale cao voor werknemers in de sector grondafhandeling, […], zelfs indien deze, uit financieel en regulatoir oogpunt, voordeliger zou blijken dan eerstgenoemde, willen de Italiaanse autoriteiten in de eerste plaats benadrukken dat, ongeacht de inhoud en de toepassing van de betrokken cao, de geformuleerde bezwaren niet relevant zijn in het kader van deze procedure, aangezien dit een feit is dat buiten de periode valt waarop de onderhavige procedure ziet.

(156)

In ieder geval verklaren zij dat SEA Handling, aangezien de cao een gemeenschappelijk algemeen deel bevat en drie specifieke onderdelen, waarover apart is onderhandeld met de betrokken representatieve organisaties (Assoaeroporti, Assohandlers en Assocatering), voor haar eigen werknemers het algemene gedeelte van die cao toepast en de specifieke regels waarover een akkoord is bereikt met Assoaeroporti; SEA Handling kon zich immers niet onttrekken aan het naleven van de akkoorden die waren gesloten met de bonden, zoals aangegeven in het akkoord met de bonden van 4 februari 2002 (29), waarin te lezen staat (vert.): „SEA Handling zal de cao toepassen die is afgesloten met Assoaeroporti en de bonden”.

7.   DE OP 28 JUNI 2012 VERSCHAFTE BIJKOMENDE GEGEVENS

(157)

Na de bijeenkomst van 19 juni 2012 heeft de gemeente Milaan verdere opmerkingen gemaakt met betrekking tot haar analyse van de hier te beoordelen maatregelen, met name wat betreft het groepsinterne karakter van de sanering van SEA Handling, het door SEA voor de ontwikkeling van de door haar beheerde luchthavens gekozen bedrijfsmodel en het feit dat bij het onderzoek moet worden onderscheiden in verschillende perioden.

De sanering van SEA Handling verloopt groepsintern binnen SEA

(158)

In de eerste plaats herhalen de Milanese autoriteiten dat SEA voor de saneringsoperatie nimmer financiële steun van haar eigen aandeelhouders (de gemeente Milaan en de provincie Milaan) nodig heeft gehad. Integendeel, de betrokken overheden kregen van de SEA-groep aanzienlijke dividenden uitgekeerd: een bedrag van 550 miljoen EUR over de periode 2002-2012.

(159)

Volgens de Milanese autoriteiten staat het geenszins vast — en moet zelfs nog worden bewezen — dat de overheden, toen SEA had besloten om de grondafhandelingsonderneming niet te saneren en een beroep te doen op een onafhankelijke speler, een nog groter financieel voordeel hadden kunnen krijgen. Dit valt vooral te verklaren door: a) de moeilijkheden om extern — tegen aantrekkelijke tarieven — alle grondafhandelingsdiensten te krijgen die SEA, als luchthavenbeheerder, op continue, toegankelijke en volledige basis aan alle luchtvaartmaatschappijen en aan de passagiers moet leveren; b) de moeilijkheden om de kwaliteit van de dienstverlening te bewaken, een onmisbare voorwaarde voor de concurrentiekracht van de luchthaven en om vliegverkeer terug te winnen (SEA is hierin geslaagd dankzij het bedrijfsmodel dat zij heeft gekozen), en c) door de intrinsieke band tussen het bedrijfsmodel van de onderneming en het hub-model, zeker nadat Alitalia de luchthaven van Milaan Malpensa als hub had opgegeven, en de noodzaak om een concept van self-hub of virtuele hub te gaan ontwikkelen. De gemeente Milaan is niet bekend met analyses van de Commissie (of van onafhankelijke deskundigen in opdracht van de Commissie) die deze argumenten zouden kunnen weerspreken.

(160)

Ten slotte dient volgens de Milanese autoriteiten te worden beklemtoond dat, net doordat er geen financiële stromen afkomstig zijn van de publieke aandeelhouders van SEA en doordat de keuze voor de sanering van SEA Handling aan de strategische doelstellingen van SEA beantwoordt, een eventuele beoordeling van de kwestieuze maatregelen als staatssteun gepaard dient te gaan met het bewijs van de toerekenbaarheid aan de Staat van ieder individueel besluit om verliezen te dekken over de hele periode en zeker wat betreft de tweede fase (vanaf 2007) waarvoor de (overigens door de gemeente Milaan betwiste) overwegingen uit het besluit tot inleiding van de procedure gelden.

Het bedrijfsmodel van de SEA-groep

(161)

De Milanese autoriteiten leggen de klemtoon op het gekozen model — de keuze namelijk om de grondafhandelingsdiensten niet uit te besteden — en herhalen dat dit model inzet op de ontwikkeling van de luchthaven op lange termijn. Volgens de Milanese autoriteiten verdient deze visie uit groepsoogpunt de voorkeur wanneer het betrokken luchthavensysteem hub-functies heeft. Volgens de Milanese autoriteiten vereist het beheer van een luchthavensysteem gebaseerd op de aanwezigheid van een hub-carrier of op het verrichten van hub-activiteiten, door het hoogcomplexe karakter van het systeem, dat die luchthavendiensten (zoals grondafhandeling) door de beheerder zelf worden verricht om zo de luchthaven efficiënt te kunnen laten functioneren. De Milanese autoriteiten halen in dat verband het voorbeeld van de luchthavens van Frankfurt, Wenen en Parijs aan. Die keuze wordt volgens hen door de volgende overwegingen gerechtvaardigd:

a)

deze keuze sloot aan bij de doelstelling van SEA om de activiteiten van de luchthaven van Milaan Malpensa uit te bouwen als hub, hetgeen vereist dat aan de hub-carrier geleverde grondafhandelingsdiensten voortdurend worden gecontroleerd, gemonitord en beheerd; en dit aspect speelt nog sterker wanneer voor een model van self-hub of virtuele hub wordt gekozen. Volgens de Milanese autoriteiten bestaat het model van self-hub of virtuele hub erin dat de luchthaven als hub wordt uitgebouwd, zonder de aanwezigheid van één of meerdere hub-carriers. In dit model is het namelijk de luchthavenbeheerder zelf die de eigen gebruikers de mogelijkheid biedt om de luchthaven als hub te gebruiken, door aansluitingen te bieden tussen aankomende en vertrekkende vluchten van alle luchthavenmaatschappijen die de luchthaven aanvliegen, los van eventuele interconnectieovereenkomsten tussen de luchtvaartmaatschappijen;

b)

de keuze werd gesteund door het feit dat de belangrijkste en best presterende hubs op het Europese vasteland voor dezelfde oplossing hadden gekozen;

c)

de keuze was noodzakelijk voor de uitbouw van het vrachtverkeer op de Milanese luchthavens, een sector waarin de concurrentie tussen Europese luchthavens sterk is toegenomen en de mogelijkheden om nieuwe luchtvaartmaatschappijen aan te trekken ook verband houden met de specialiseringsgraad van de aangeboden afhandelingsdiensten. Dankzij het door SEA gekozen zakelijke model konden de vrachtactiviteiten groeien in Milaan, dat nummer één is in Italië en nummer zes in Europa, door de sterkere concentratie van de „all cargo”-maatschappijen uit het Midden-Oosten en het Verre Oosten (d.w.z. uit de regio’s met de grootste economische groei in de wereld);

d)

de keuze sloot aan op het bedrijfsmodel dat was gekozen om het kapitaal van de luchthavenbeheerder te versterken, met het oog op een eventuele privatisering in de toekomst.

Bij de beoordeling van de maatregelen moet een onderscheid worden gemaakt tussen perioden

(162)

De Milanese autoriteiten verwijzen naar het ondernemingsplan 2003-2007 dat de Commissie na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure is gezonden. Volgens hen blijkt uit dit plan dat tot de maatregelen van SEA om de verliezen te dekken, is besloten in overeenstemming met het beginsel van de voorzichtige particuliere investeerder.

(163)

De Milanese autoriteiten zijn evenwel van oordeel dat uit onderzoek van het ondernemingsplan 2003-2007 van SEA Handling hoe dan ook moet blijken dat de sanering van SEA Handling in overeenstemming is met de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (30) (hierna „de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004” genoemd), aangezien de sanering plaatsvond met een belangrijke bijdrage van de dochteronderneming, de financiële maatregelen beperkt bleven tot het minimum dat noodzakelijk was om een situatie van insolventie in de zin van het geldende vennootschapsrecht te voorkomen, en SEA Handling zelf alle inspanningen heeft geleverd voor haar sanering, met verlies van marktaandeel aan concurrenten en het stopzetten van bepaalde activiteiten die niet tot haar kernactiviteiten behoren.

(164)

De Milanese autoriteiten herhalen dat, ondanks een hele reeks externe gebeurtenissen, in combinatie met de moeilijke uitgangssituatie van de onderneming (die niet als nieuwe onderneming begon, maar als afsplitsing van een bestaand bedrijfsonderdeel in moeilijkheden) en met de volledige liberalisering van de grondafhandelingsmarkt in Italië, de verwachtingen van de aandeelhouder dat de sanering binnen de geplande periode van vijf jaar zou kunnen worden doorgevoerd, heeft doorkruist, maar dat niettemin de tijdens de eerste (niet steeds gemakkelijke) periode geleverde inspanningen hebben laten zien dat de sanering van SEA Handling concreet haalbaar was. Zij herhalen ook dat de onderneming er aan het eind van die periode financieel en wat productiviteit betreft al opvallend beter voorstond dan in 2002.

(165)

Wat betreft de tweede fase van de sanering, wijzen de Italiaanse autoriteiten op de strategische plannen 2007-2012 en 2009-2016 van de SEA-groep. Volgens dit laatste plan zou de break-even in de loop van dit jaar (2012) moeten zijn bereikt. Indien de Commissie, ondanks deze bewijzen, echter de tegenovergestelde mening is toegedaan, moet zij, volgens de Milanese autoriteiten, elk van deze maatregelen ten behoeve van het kapitaal van SEA Handling afzonderlijk onderzoeken, om na te gaan of voldaan is aan de voorwaarden om van steun te kunnen spreken, en met name de toerekenbaarheid aan de gemeente Milaan, hetgeen de Milanese autoriteiten ten stelligste bestrijden.

8.   DE MAATREGEL GETOETST AAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(166)

Nadat de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU is ingeleid, en rekening houdende met de argumenten die in dat verband door de Italiaanse autoriteiten en de belanghebbenden zijn aangedragen, is de Commissie van oordeel dat de kwestieuze maatregelen staatssteun vormen die onverenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 1, VWEU, en die overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU onrechtmatige steun vormen.

(167)

Wat betreft de periode waarop dit besluit ziet, heeft de Commissie Italië verzocht bepaalde informatie te verschaffen die nodig was om de kwestieuze maatregelen op hun verenigbaarheid te kunnen beoordelen, waarbij zij de onderzochte periode in onderdeel 2.1 en punt 5 van haar besluit tot inleiding van de procedure heeft gepreciseerd. In punt 5 van dat besluit heeft de Commissie Italië verzocht de volgende gegevens te verschaffen (vert.): „het ondernemingsplan van SEA Handling van 2002 en latere wijzigingen of andere documenten betreffende de strategie en het herstel van de winstgevendheid van SEA Handling, de bedrijfsresultaten van SEA Handling voor de volledige periode 2002-2009; de bedragen en de precieze vorm van de verliescompensatie en met name de gegevens voor de periode van 2005 tot op heden […]”.

(168)

Hoe dan ook hebben de Italiaanse autoriteiten het verzoek gekregen opmerkingen te maken met betrekking tot de volledige duur van de in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure onderzochte periode. De Commissie heeft met name in punt 42 van dat besluit aangegeven dat (vert.) „de Commissie het dus noodzakelijk acht om de periode 2002-2010 te onderzoeken, ten einde te kunnen nagaan in welke jaren SEA Handling onrechtmatige staatssteun heeft ontvangen in de vorm van verliescompensatie”.

(169)

Aangezien de Italiaanse autoriteiten bovendien deze gegevens niet voor de volledige, uitdrukkelijk in het besluit tot inleiding van de procedure vermelde periode hadden verschaft, heeft de Commissie in haar brief van 11 juli 2011 andermaal aangegeven welke documenten moesten worden verschaft en welke periode het onderzoek betrof.

(170)

Na die brief van de Commissie hebben de Italiaanse autoriteiten hun opmerkingen gemaakt en hebben zij de gegevens voor de periode tot en met 2010 verschaft, met name in hun brief van 15 september 2011.

(171)

Voorts tekent de Commissie aan dat de voor de periode 2006-2010 onderzochte maatregelen van hetzelfde soort zijn als de voor de voorafgaande periode onderzochte maatregelen (nl. de kapitaalinjecties ter dekking van de bedrijfsverliezen) en door dezelfde entiteit ten behoeve van dezelfde onderneming zijn genomen. De Commissie was dus verplicht de volledige periode te onderzoeken waarop deze procedure ziet.

(172)

In het licht de van hierboven uiteengezette redenen is de Commissie van mening dat de te onderzoeken periode de periode is die loopt van de datum van oprichting van SEA Handling in 2002 tot en met het besluit van de Commissie van 23 juni 2010 tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure.

(173)

In dit besluit wordt in eerste instantie ingegaan op de vraag of SEA Handling een onderneming in moeilijkheden is in de zin van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 1999 (31) en die van 2004 (zie onderdeel 8.1). Nadien gaat de Commissie na of de kwestieuze maatregelen staatssteun aan SEA Handling vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU (zie onderdeel 8.2) en ten slotte of die steun verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt (zie onderdeel 8.3).

8.1.   DE MOEILIJKHEDEN VAN SEA HANDLING

Volgens de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999

(174)

Volgens punt 5 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 kan een onderneming als een onderneming in moeilijkheden worden beschouwd wanneer meer dan de helft van het maatschappelijk kapitaal verdwenen is en meer dan een kwart van dit kapitaal verloren is gegaan gedurende de laatste twaalf maanden, of wanneer de onderneming ingevolge het nationale recht aan de voorwaarden voldoet om aan een collectieve procedure wegens insolventie te worden onderworpen.

(175)

Volgens punt 6 van diezelfde richtsnoeren blijken de moeilijkheden van een onderneming gewoonlijk uit toenemende verliezen, een dalende omzet, groeiende voorraden, overcapaciteit, een geringere kasstroom, een toenemende schuldenlast, toenemende rentelasten en een vermindering of een verdwijning van de waarde van de nettoactiva.

(176)

Het Gerecht heeft al bevestigd dat het feit dat in punt 6 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 sprake is van toenemende verliezen, er niet aan in de weg kan staan dat de Commissie de gedurende een aantal opeenvolgende jaren aanhoudende verliezen in aanmerking neemt als aanwijzing voor de financiële problemen, ook al namen die verliezen niet toe (32). De Commissie is van mening dat de financiële problemen van SEA Handling in 2002 — dus op het tijdstip dat tot de eerste kapitaalinbreng werd besloten — duidelijk waren. De toestand van de onderneming is in de periode 2003-2004 aanzienlijk verbeterd. De onderneming had te kampen met substantiële verliezen die over een periode van drie jaar een totaal bedrijfsverlies van meer dan 140 miljoen EUR deden ontstaan.

(177)

Het Gerecht heeft voorts verklaard (33) dat een substantiële vermindering van het kapitaal van een onderneming een relevante factor is die erop wijst dat een onderneming in moeilijkheden verkeert. Volgens de Commissie tonen de aanhoudende verliezen van de onderneming, het daardoor verminderde kapitaal en het besluit van SEA om door te gaan met de hier te onderzoeken kapitaalinjecties om zo die kapitaalvermindering tegen te gaan, duidelijk aan dat de onderneming gedurende de hele onderzochte periode met zware financiële problemen te kampen had. In het jaarverslag en de jaarrekening per ultimo 2002, 2003 en 2004 verklaart de onderneming zelf dat de verliezen van SEA Handling hoger oplopen dan één derde van het kapitaal van SEA Handling.

(178)

Voorts heeft het Gerecht verklaard (34) dat de opsomming die in de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 wordt gegeven van economische factoren die erop wijzen dat een onderneming zich in moeilijkheden bevindt, niet uitputtend is. In het geval van SEA Handling stelt de Commissie vast dat de schuldenlast van de onderneming is opgelopen van 250,3 miljoen EUR in 2002 tot 310,6 miljoen EUR in 2003 en slechts licht is gedaald in 2004, toen deze uitkwam op 259,3 miljoen EUR. Ook is de nettowaarde van de activa van SEA Handling gedaald — van 35,1 miljoen EUR in 2002 naar 34,8 miljoen EUR in 2003. Die indicatoren wijzen eveneens op de financiële problemen waarmee de onderneming in 2002 en 2003 te kampen had.

(179)

Voorts merkt dat Commissie op dat in het jaarverslag en de jaarrekening van 31 december 2003 te lezen staat (vert.): „het negatieve resultaat van SEA Handling, waarvan de kosten te hoog bleven ten opzichte van haar marktaandeel, ongeacht de gedeeltelijke winst die werd geboekt dankzij de akkoorden betreffende het personeel. Doordat verwacht wordt dat het volume grondafhandelingsactiviteiten de komende jaren verder afneemt, kan de onderneming niet binnen de verwachte termijn break-even draaien”. Evenzo wordt in het jaarverslag en de jaarrekening per 31 december 2004 verklaard (vert.): „het herstel van de winstgevendheid van SEA Handling in de komende jaren blijft moeilijk, mede gelet op de toegenomen concurrentie op de markt door de komst van nieuwe spelers”. Vergelijkbare verklaringen zijn te vinden in het jaarverslag en de jaarrekening per 31 december 2005.

(180)

Tot slot wijst de Commissie op het feit dat de onderneming in moeilijkheden verkeerde van bij de eerste kapitaalinbreng, ook meermaals werd herhaald door de Italiaanse autoriteiten en door SEA (35) en ook werd bevestigd door talrijke ondernemingsplannen die de Commissie zijn verschaft. Hier kan ermee worden volstaan te herhalen dat het geconsolideerde ondernemingsplan (blz. 31) voorzag in een geleidelijk herstel van de winstgevendheid van de grondafhandelingsactiviteiten tegen 2003. Bovendien heeft SEA Handling zelf in haar opmerkingen bij het besluit tot inleiding van de procedure bevestigd dat zij de voor de periode 2003-2005 genoemde verliezen niet kon compenseren. Indien die verliezen niet door SEA waren gedekt, was de onderneming insolvent geweest.

Volgens de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004

(181)

De Commissie merkt op dat de definitie van „onderneming in moeilijkheden” grotendeels ongewijzigd is gebleven in de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004. Meer bepaald zijn de bepalingen van de punten 5 en 6 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 overgenomen in de punten 10 en 11 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004.

(182)

Bovendien maakt punt 11 van de richtsnoeren van 2004 duidelijk dat, zelfs wanneer aan geen van de in punt 10 genoemde voorwaarden is voldaan, een onderneming toch als onderneming in moeilijkheden kan worden beschouwd, met name wanneer de typische symptomen van een onderneming in moeilijkheden aanwezig zijn, zoals toenemende verliezen, een dalende omzet, groeiende voorraden, overcapaciteit, een geringere kasstroom, een toenemende schuldenlast, toenemende rentelasten en een vermindering of een verdwijning van de waarde van de nettoactiva.

(183)

De Commissie merkt op dat er over de periode 2004-2010 in de schuldenlast noch in de nettowaarde van de activa aanzienlijke verbeteringen zijn gekomen. Bovendien heeft SEA Handling over de hele periode 2004-2010 verlies geleden. De situatie is verslechterd in 2007, toen de onderneming een bedrijfsverlies van meer dan 59 miljoen EUR boekte, gevolgd door een bedrijfsverlies van 52,4 miljoen EUR in 2008. De totale omzet is in de periode 2004-2010 gedaald van 177,4 miljoen EUR in 2004 tot 125,9 miljoen EUR in 2010. Voorts heeft SEA Handling in de periode 2004-2010 voor een bedrag van meer dan 270 miljoen EUR aan kapitaalinjecties gekregen.

(184)

Een aantal door de Italiaanse autoriteiten verschafte documenten bevestigt dat SEA Handling ook ná 2004 in financiële moeilijkheden verkeerde. Zo staat bijvoorbeeld in de notulen van de raad van bestuur van SEA Handling van 31 mei 2007 te lezen dat SEA Handling ingrijpend moet worden gereorganiseerd, hetgeen impliceert dat de in het verleden genomen maatregelen niet voldoende waren om de moeilijkheden van de onderneming op te lossen. Evenzo is er in de notulen van de raad van bestuur van SEA Handling van 21 december 2006 sprake van een interventie van een lid van de raad dat herhaalt dat de situatie van SEA Handling nog steeds „hoogst zorgwekkend” is (vert.).

(185)

Uit bovenstaande elementen blijkt dat SEA Handling moet worden beschouwd als een onderneming in moeilijkheden in de zin van punt 11 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 die bepalen dat een onderneming als onderneming in moeilijkheden kan worden beschouwd „wanneer de typische symptomen […] aanwezig zijn, zoals toenemende verliezen, een dalende omzet, groeiende voorraden, overcapaciteit, een geringere kasstroom, een toenemende schuldenlast, toenemende rentelasten en een vermindering of een verdwijning van de waarde van de nettoactiva”.

(186)

In het licht van het voorgaande bestaat er voor de Commissie geen twijfel over dat SEA Handling kan worden beschouwd als een onderneming die in moeilijkheden verkeerde toen tot de maatregelen werd besloten. Bovendien is deze conclusie gerechtvaardigd indien rekening wordt gehouden met het feit dat de grondafhandelingsactiviteiten verliesgevend waren nog voordat zij in 2002 aan de rechtspersoon SEA Handling werden overgedragen. Op grond van de aanzienlijke en recurrente onbalans tussen inkomsten en uitgaven, alsmede de terugkerende verliezen van SEA Handling mag de onderneming gedurende de hele hier te onderzoeken periode als onderneming in moeilijkheden worden aangemerkt (36).

8.2.   DE VRAAG OF ER SPRAKE IS VAN STAATSSTEUN

(187)

Op grond van artikel 107, lid 1, VWEU zijn „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(188)

Om te kunnen nagaan of een maatregel van de staten als staatssteun kan worden aangemerkt, dient te zijn voldaan aan elk van de volgende voorwaarden: 1) de maatregel wordt uit staatsmiddelen gefinancierd; 2) het voordeel is selectief en er wordt een economisch voordeel mee verleend, en 3) de maatregel vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen en beïnvloedt het handelsverkeer tussen lidstaten (37).

(189)

Hierna wordt uiteengezet waarom de Commissie van oordeel is dat de betreffende maatregelen aan elk van deze voorwaarden voldoen.

8.2.1.   DE OVERDRACHT VAN STAATSMIDDELEN EN DE TOEREKENBAARHEID VAN DE MAATREGELEN AAN DE STAAT

(190)

In de eerste plaats dient te worden herhaald dat het begrip „staatsmiddelen” de steun behelst die rechtstreeks wordt verleend door de Staat, maar ook door publieke of particuliere entiteiten die de Staat heeft opgericht voor of belast met het beheer van de steun. Dit begrip „[omvat] alle geldelijke middelen die de overheid daadwerkelijk kan gebruiken om ondernemingen te steunen, ongeacht of deze middelen permanent deel uitmaken van het vermogen van de staat. Dus ook al zijn de bedragen die overeenkomen met de betrokken maatregel niet permanent in het bezit van de schatkist, dan nog volstaat het feit dat zij constant onder staatscontrole, en daarmee ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten staan, om ze als staatsmiddelen aan te merken” (38).

(191)

De middelen die zijn gebruikt om de verliezen van SEA Handling te dekken, zijn afkomstig van de overheid, aangezien zij afkomstig zijn van SEA, waarvan het kapitaal — gedurende de hier te onderzoeken periode — voor 99,12 % in handen was van de gemeente Milaan en de provincie Milaan (39). In dat verband betekent het feit dat de middelen zijn overgedragen door SEA — en niet door genoemde lokale overheden -, niet uitsluit dat de middelen niet van de overheid afkomstig zouden zijn. Wel dient telkens te worden nagegaan of het optreden van de betrokken instantie kan worden beschouwd als voortvloeiend uit een aan de overheid toe te rekenen handelwijze.

(192)

De Commissie bevestigt haar voorlopige beoordeling wat betreft de toerekenbaarheid van de maatregelen aan de Italiaanse autoriteiten en meer bepaald de gemeente Milaan. In de eerste plaats dient te worden beklemtoond dat de Italiaanse autoriteiten zelf in hun opmerkingen van 15 september 2010 hebben erkend dat de gemeente over SEA zeggenschap uitoefent doordat zij de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen aanstelt. In de tweede plaats herhaalt de Commissie de relevantie van de aanwijzingen met betrekking tot de toerekenbaarheid die reeds in het besluit tot inleiding van de procedure werden aangehaald. Die aanwijzingen gelden voor de hele hier te onderzoeken periode en voor alle kapitaalinjecties waarop dit besluit ziet.

(193)

Vooraf wil de Commissie herhalen dat, zoals het Hof in zijn arrest-Stardust Marine heeft verklaard, „[d]aarnaast dient te worden nagegaan of de overheid op een of andere manier bij de vaststelling van de maatregelen was betrokken. Dienaangaande kan niet worden geëist dat op basis van een gedetailleerd onderzoek wordt aangetoond dat de overheid het openbare bedrijf er concreet toe heeft aangezet de betrokken steunmaatregelen te nemen. Gelet op de nauwe relatie tussen de staat en de openbare bedrijven is het risico immers reëel dat de via deze bedrijven toegekende staatssteun op weinig transparante wijze en in strijd met de in het Verdrag vastgelegde regeling inzake staatssteun wordt verleend” (40).

(194)

Ook heeft het Hof bepaald dat de Commissie, om de toerekenbaarheid aan te tonen, zich kan baseren op „elke andere aanwijzing waaruit in het concrete geval blijkt dat de overheid bij de vaststelling van een maatregel is betrokken of dat het onwaarschijnlijk is dat zij hierbij niet betrokken is” (41).

(195)

De eerste aanwijzing, die gevormd wordt door de inhoud van talrijke documenten (42), geeft aan dat de dekking van de verliezen van SEA Handling door SEA heeft plaatsgevonden op verzoek van de gemeente Milaan, of ten minste met haar actieve medewerking. De Commissie bevestigt haar beoordeling van de betrokken documenten, waaruit duidelijk blijkt dat de gemeente Milaan — via SEA — betrokken was bij de bedrijfsvoering van SEA Handling, met name met het oog op het handhaven van het werkgelegenheidspeil.

(196)

Dit blijkt met name uit het protocolakkoord tussen SEA en de bonden van 4 april 2002, waarin uitdrukkelijk te lezen is dat „SEA […] zich ertoe heeft verbonden om het bijpassen van de verliezen […] voor haar rekening te nemen […] om bij SEA Handling het evenwicht inzake financiën en activa te handhaven” en dat die toezeggingen worden gegarandeerd „door het akkoord met de gemeente Milaan, mede in haar hoedanigheid van aandeelhouder met absolute meerderheid (van SEA SpA), door de geleverde bijdragen, door de financiële middelen die SEA SpA zonder wettelijke beperkingen aan SEA Handling SpA kan overdragen en door de consistentie van de activa en de economische positie van SEA […]” (vert.) (43).

(197)

Evenzo blijkt uit alle in het besluit tot inleiding van de procedure vermelde documenten (zie de onderdelen 2.4.2 en 3.1.1.2) (44) dat de gemeente Milaan — via SEA — betrokken was bij de bedrijfsvoering van SEA, met name om het aantal banen er veilig te stellen.

(198)

De Commissie is van oordeel dat het optreden van de Italiaanse autoriteiten, met name tijdens de bijeenkomst van 26 maart 2002, invloed heeft gehad op de besluiten van SEA ten aanzien van haar dochteronderneming SEA Handling. In het akkoord dat toen werd gesloten, heeft de gemeente Milaan precieze toezeggingen gedaan die een directe impact hebben op de bedrijfsvoering van SEA Handling en op de rol van SEA ten aanzien van haar dochteronderneming; bovendien heeft de gemeente Milaan zich ertoe verbonden om de tenuitvoerlegging van dat akkoord te volgen, door op regelmatige tijdstippen de uitvoeringsfasen ervan te beoordelen. De betrokkenheid van de gemeente Milaan is dus geen neutraal element zonder enig belang, zoals de Italiaanse autoriteiten en SEA suggereren. Hieruit volgt dat SEA niet voorbij kon gaan aan de toezeggingen en de eisen die de overheid/aandeelhouder met een controlebelang in dat akkoord had gedaan, maar ermee rekening moest houden toen zij maatregelen diende te nemen ten aanzien van de bedrijfsvoering van SEA Handling. Bovendien is de Commissie van mening dat de maatregelen ter dekking van de verliezen meer dan „beïnvloed” zijn door de toezegging die de gemeente Milaan in het akkoord van 26 maart 2002 heeft gedaan, en dat deze verliezen in werkelijkheid het gevolg zijn van die toezeggingen.

(199)

De Commissie wijst het argument af als zou de gemeente Milaan geen enkele rol hebben gespeeld bij het ondertekenen van die toezeggingen en zich ertoe had beperkt om gewoonweg tegenover de bonden de SEA-strategie van behoud van de werkgelegenheid te bevestigen.

(200)

Volgens de Commissie betekent het feit dat de gemeente Milaan na het akkoord van 26 maart 2002 niet heeft deelgenomen aan de ondertekening van de verdere akkoorden met de bonden, nog niet dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de aanzienlijke invloed die van dat akkoord van 26 maart 2002 uitging op de latere akkoorden. Met name blijkt uit het feit dat in de akkoorden van de bonden van 4 april 2002 en 9 juni 2003 wordt verwezen naar de toezeggingen van de gemeente, voldoende de draagwijdte van het akkoord van 26 maart 2002 en de invloed ervan op de verdere akkoorden met de bonden. SEA heeft ook aangegeven dat het akkoord met de bonden van 4 april 2002 nog van toepassing was en dat zij de bepalingen daarvan moest blijven naleven. De Italiaanse autoriteiten voeren ook aan dat SEA Handling zich niet kon onttrekken aan de verplichting om de vroegere akkoorden met de bonden na te leven — en werknemers te ontslaan — hetgeen volgens de Commissie de draagwijdte van die akkoorden en dus de betrokkenheid van de overheid aantoont.

(201)

Ten slotte heeft de Commissie andere elementen onderscheiden waaruit blijkt dat de gemeente Milaan steeds betrokken was bij belangrijke beslissingen van SEA ten aanzien van SEA Handling. Uit de notulen van de raad van bestuur van SEA van 31 mei 2007 met betrekking tot de presentatie aan de raad van bestuur van het ondernemingsplan van SEA (dat volgens de Italiaanse autoriteiten ook moest dienen als ondernemingsplan voor SEA Handling) blijkt dat dit plan werd gepresenteerd aan de meerderheidsaandeelhouder van SEA die daarover zijn eigen oordeel heeft gegeven. Vervolgens heeft, blijkens de notulen van de raad van bestuur van SEA Handling van 13 juni 2008 met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het strategische plan van SEA Handling 2009-2016, de bestuursvoorzitter beklemtoond dat het strategische plan was afgestemd met de gemeente/aandeelhouder. De Commissie is van mening dat deze beide documenten laten verstaan dat de rol van de gemeente verder ging dat die van een normale aandeelhouder die in kennis wordt gesteld van en een oordeel formuleert over de keuzes die de raad van bestuur maakt, in hoofdzaak via de interne organen van de onderneming en via de officiële communicatie van de onderneming. Bijgevolg bevestigt de nadruk op het feit dat het ondernemingsplan vooraf is afgestemd met de aandeelhouder, de beheersende rol van deze aandeelhouder bij de strategische keuzes van SEA. Die rol vindt zijn neerslag ook in de in punt 51 van het besluit tot inleiding van de procedure vermelde feiten en in punt 35 van dit besluit (een lid van de gemeenteraad van Milaan die de bestuursvoorzitter van SEA en de burgemeester van Milaan vraagt voor de commissie Vervoer van de gemeente te verschijnen, om uit te leggen wat zij denken te doen om SEA Handling een nieuwe start te laten maken) en in de punten 69 en 70 van het besluit tot inleiding van de procedure (met betrekking tot de nauwe banden tussen het topmanagement van SEA en dat van SEA Handling, waarvan de benoeming onder controle van de gemeente plaatsvindt).

(202)

De Commissie bevestigt ook de relevantie van de tweede aanwijzing die met betrekking tot de toerekenbaarheid wordt gegeven en die bestaat in de bijzondere afhankelijkheidsrelaties van de directeuren en het management van SEA tot de gemeente Milaan.

(203)

In dit verband beschouwt de Commissie, anders dan de Italiaanse autoriteiten beweren, de verklaringen in artikelen in de pers alleen als een aanwijzing wanneer die over vaststaande feiten gaan (45). Te dien aanzien merkt de Commissie op dat de Italiaanse autoriteiten noch SEA de bewuste feiten hebben betwist, noch dat zij opmerkingen hebben gemaakt over het feit dat de burgemeester van Milaan, Letizia Moratti, in 2006 het ontslag heeft geëist — en gekregen — van de heer Bencini, toenmalig bestuursvoorzitter, twee jaar vóór het aflopen van diens mandaat (46).

(204)

Hoe dan ook beklemtoont de Commissie in dit verband dat de advocaat-generaal in de zaak-Stardust Marine heeft verklaard dat „[w]egens de bewijsmoeilijkheden en het kennelijke gevaar van ontduiking” de aanwijzingen van overheidsbemoeiing ook kunnen worden ontleend aan eenvoudige „persberichten” (47).

(205)

Wat betreft het feit dat, volgens SEA, berichten in de pers en de feiten die daarin worden gemeld, teruggaan tot 2006 en geen „bewijs” kunnen vormen voor de invloed van de gemeente Milaan op SEA, is de Commissie van mening dat de aanwijzingen met betrekking tot de afhankelijkheid van de leden van de raad van bestuur wijzen op de algemene context voor het functioneren van SEA en dus op de context waarbinnen op jaarbasis de besluiten werden genomen om de verliezen van SEA Handling te dekken. Hoe dan ook, bestrijkt het onderzoek van de Commissie ook de periode ná 2006.

(206)

In de derde plaats, wat betreft de door de directeuren van SEA aan de burgemeester van Milaan overhandigde blanco ontslagbrieven, is de Commissie het niet eens met de stelling van SEA en de Italiaanse autoriteiten dat deze brieven, die uitsluitend een morele — en geen juridische — waarde zouden hebben, geen invloed hebben op het handelen van de leden van de raad van bestuur. Volgens de Commissie kon deze praktijk in werkelijkheid geen ander doel hebben dan de greep van de gemeente Milaan op de directeuren van SEA te versterken, door op eenduidige wijze de bevoegdheid te vergroten om sancties te nemen ten aanzien van het optreden van de directeuren, een bevoegdheid die de gemeente alleen binnen de marges van haar rechten als aandeelhouder van SEA zou moeten uitoefenen. Ook indien die brieven alleen een morele waarde hadden — wat niet het geval lijkt te zijn — zou dit toch een bevestiging zijn van de bemoeienis van de overheid met de bedrijfsvoering van SEA. Hoe dan ook, de Commissie herhaalt dat de Italiaanse autoriteiten op bladzijde 37 van hun opmerkingen van 15 september 2010 hebben herhaald dat deze brieven, meer dan hun zuiver morele waarde, juridisch moesten voorkomen dat de betrokken directeur, overeenkomstig het Italiaanse Burgerlijk Wetboek, een schadevergoeding kon eisen voor een onterechte vervroegde beëindiging van zijn arbeidscontract. De gemeente, die zeggenschap uitoefent over de aandeelhoudersvergadering, heeft een zeer sterke greep op de directeuren aangezien dezen, ook wanneer zij in het beste belang van de vennootschap hebben gehandeld, uit de vergadering kunnen worden verwijderd zonder dat zij enig recht op schadevergoeding hebben wegens vervroegde beëindiging van hun contract. Wat meer bepaald het argument van SEA Handling betreft als zouden de ontslagbrieven geen enkele invloed hebben gehad op de raad van bestuur aangezien de raad niet heeft ingestemd met het verzoek van de publieke aandeelhouder om 250-280 miljoen EUR buitengewoon dividend uit te keren, merkt de Commissie dat in de notulen van de vergadering van SEA van 24 februari 2006 duidelijk wordt gemaakt dat met de uitkering van maximaal 200 miljoen EUR buitengewoon dividend de onderneming een schuldgraad had kunnen handhaven die in lijn ligt met het gemiddelde percentage van vergelijkbare ondernemingen en zij daarmee over voldoende financiële ruimte beschikte. In de tweede plaats merkt de Commissie op dat in datzelfde document wordt vermeld dat de hoogte van het dividend door SEA op 200 miljoen EUR was bepaald op basis van objectieve gronden en dat dit het maximum was dat de onderneming op basis van de toenmalige financiële kerncijfers kon uitkeren. Immers, het beheersverslag van 2006 bevestigt de toename van de schuldgraad (die in 2006 was verdubbeld ten opzichte van 2005), die ten deel te wijten was aan de daling van de liquide middelen als gevolg van de uitkering van buitengewoon dividend aan de aandeelhouders. Indien SEA dus een hoger dividend had uitgekeerd, was het veel moeilijker geweest om de verliezen van SEA Handling dat jaar te compenseren. Bovendien lijkt het feit dat aandeelhouder op bepaalde momenten een bepaald bedrag aan dividend kan eisen, maar het management een lager bedrag uitkeert, een normale gebeurtenis te zijn in het leven van een onderneming, zonder dat dit in tegenspraak is met het feit dat het management onder strikte controle van die aandeelhouder staat.

(207)

De Commissie is van mening dat deze praktijk een objectieve blijk van deze afhankelijkheid is. Ten aanzien van deze brieven is de Commissie, zonder dat zij zich kan uitspreken over de daadwerkelijke invloed die deze praktijk achteraf kan hebben gehad, van mening dat deze brieven zeker, doordat zij bestonden, (vooraf) zeker invloed kunnen hebben gehad op het handelen van de door de gemeente Milaan aangestelde leden van de raad van bestuur. De overheid hoefde zelfs niet te wijzen op het bestaan van die brieven om dit soort invloed te kunnen uitoefenen, omdat duidelijk is dat het feit alleen al dat deze brieven bestonden, het management in een ondergeschikte positie tegenover de burgemeester van Milaan brengt.

(208)

Wat betreft de toelichting die de Italiaanse autoriteiten hebben gegeven met betrekking tot de aanstelling van de leden van de raad van bestuur, herhaalt de Commissie dat de gemeente — in de feiten — de leden van de raad van bestuur aanstelt. Een en ander blijkt duidelijk uit het feit dat, zoals de Italiaanse autoriteiten hebben verklaard, de gemeente het management aanwijst, dat vervolgens wordt benoemd door de algemene vergadering, waarvan de gemeente als meerderheidsaandeelhouder deel uitmaakt. Dit organieke criterium van de zeggenschap van de gemeente over SEA is op zich niet voldoende om aan te tonen dat de gemeente in dit geval daadwerkelijk zeggenschap uitoefende over SEA, maar helpt wel daarvoor het bewijs te leveren.

(209)

Wat betreft de „tegenaanwijzingen” die de Italiaanse autoriteiten aandragen — die moeten aantonen dat de maatregelen niet aan de Staat zijn toe te rekenen, omdat de leden van de gemeenteraad bij herhaling de toegang tot interne documenten van SEA is ontzegd — de Commissie acht deze niet overtuigend, omdat de enkele inachtneming van de formele voorschriften van het Italiaanse Burgerlijk Wetboek om geen bedrijfsinterne gegevens (zoals de notulen van de raad van bestuur) vrij te geven, niet de mogelijkheid uitsluit dat de gemeente daadwerkelijk invloed uitoefent op SEA, in algemene zin of in dit specifieke geval. De Commissie beklemtoont voorts dat de verschillende leden van de gemeenteraad die de toegang tot bepaalde documenten werd geweigerd, tot de oppositie behoorden en geen deel uitmaakten van het college. Wanneer de Commissie opmerkt dat SEA door de gemeente Milaan in een situatie van afhankelijkheid wordt gehouden, heeft zij het meer bepaald over de instanties die de beslissingsmacht van de gemeente uitoefenen en die in staat zijn om invloed uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming.

(210)

In de vierde plaats, en meer algemeen, kunnen de lokale overheden, gezien het belang van de activiteiten op de luchthavens Milaan Malpensa en Milaan Linate binnen de lokale sociaaleconomische context en de belangrijke rol ervan in het kader van de verschillende beleidslijnen — zowel het vervoersbeleid als het beleid inzake regionale ontwikkeling of ruimtelijke ordening — doorgaans niet „afwezig blijven” wanneer de luchthavenbeheerder voor het functioneren en de langetermijnontwikkeling van die infrastructuur belangrijke besluiten neemt, en al helemaal niet wanneer die overheid ook de aandeelhouder is die de zeggenschap over de luchthavenbeheerder uitoefent. De Commissie merkt op dat de Italiaanse autoriteiten in hun opmerkingen de politieke draagwijdte van de kwestieuze maatregelen bevestigen. In dit geval beklemtoont de Commissie voorts dat de maatregelen ter dekking van de verliezen van SEA Handling ten minste integrerend deel uitmaakten van de strategie van de SEA-groep, zoals door de Italiaanse autoriteiten in hun opmerkingen wordt toegelicht.

(211)

In de vijfde plaats is de Commissie van oordeel dat de maatregelen inzake verliescompensatie, die werden doorgevoerd in de vorm van kapitaalverhogingen bij SEA Handling, niet tot de normale bedrijfsvoering behoorden, maar wel uitzonderlijke maatregelen waren. Dat het buitengewone maatregelen betreft, blijkt zowel financieel gesproken, gelet op de omvang van de betreffende bedragen (telkens de verliezen werden bijgepast werd dit gecompenseerd met een kapitaalverhoging van meerdere miljoenen euro), als politiek gesproken, gelet op de verwachte impact van de maatregelen op het behoud van de werkgelegenheid.

(212)

Gezien het buitengewone karakter van de maatregelen, betreft het dus geen maatregelen die de raad van bestuur van SEA zelfstandig heeft genomen, maar werden deze maatregelen uitdrukkelijk goedgekeurd door de algemene vergadering waar de gemeente de meerderheidsaandeelhouder is, overeenkomstig de statuten van SEA en de ter zake in het Burgerlijk Wetboek vastgestelde beginselen. Er kan dus geen twijfel bestaan dat de gemeente volledig op de hoogte was van deze maatregelen en deze heeft goedgekeurd, zoals blijkt uit de notulen van de algemene vergaderingen. Niet alleen lag de gemeente aan de oorsprong van die maatregelen door haar deelname aan het akkoord van 26 maart 2002, maar zij is ook in kennis gesteld van iedere maatregel om de verliezen van SEA Handling te dekken, waarvoor zij stelselmatig haar goedkeuring heeft verleend. Die uitzonderlijke maatregelen zijn dus noodzakelijkerwijs aan de Staat toe te rekenen.

(213)

De Commissie herhaalt hier dat het Hof in zijn arrest-Stardust Marine heeft verklaard dat „elke […] aanwijzing waaruit in het concrete geval blijkt dat de overheid bij de vaststelling van een maatregel is betrokken of dat het onwaarschijnlijk is dat zij hierbij niet betrokken is, mede gelet op de omvang van deze maatregel, op de inhoud ervan of op de eraan verbonden voorwaarden” een aanwijzing voor de toerekenbaarheid kan zijn (48).

(214)

Ten slotte is, zoals in onderdeel 8.2.3 zal worden aangetoond, ook het feit dat SEA niet heeft gehandeld in overeenstemming met het criterium van de particuliere investeerder, de bevestiging van de betrokkenheid van de overheid bij de kwestieuze maatregelen (49).

(215)

Concreet gesproken is de Commissie, gezien de omvang van de kwestieuze maatregelen en de andere elementen die werden aangehaald in dit besluit en in het besluit tot inleiding van de procedure, van mening dat zij over voldoende aanwijzingen beschikt om aan te tonen dat de kwestieuze maatregelen aan de Italiaanse Staat zijn toe te rekenen, doordat de gemeente Milaan betrokken was bij de maatregelen om de verliezen van SEA Handling te dekken, dan wel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de overheid niet bij de goedkeuring van die maatregelen betrokken was.

(216)

Hieruit volgt dat de Commissie de stelling van de Italiaanse autoriteiten moet afwijzen als zou de Commissie elk van de maatregelen ten behoeve van het kapitaal van SEA Handling afzonderlijk moeten onderzoeken, om na te gaan of de voorwaarden om van steun te kunnen spreken, vervuld zijn en met name of deze maatregelen aan de gemeente Milaan zijn toe te rekenen. De Commissie is namelijk van mening dat alle in de overwegingen 174 tot en met 186 uiteengezette elementen (alsmede de analyse van de maatregelen uit oogpunt van de voorzichtige particuliere investeerder) voldoende bewijskrachtig zijn en aantonen dat de verliesdekking via kapitaalinjecties alleen de uitkomst kan zijn van een strategie en een betrokkenheid van de overheid gedurende de volledige hier te onderzoeken periode. De Italiaanse autoriteiten hebben immers zelf bevestigd dat, ook al werden de besluiten om de verliezen te dekken formeel gezien op jaarbasis genomen, er toch een meerjarenstrategie bestond om de verliezen te dekken over de hele periode die voor de herstructurering nodig was (cf. de overwegingen 225 tot en met 232).

(217)

De Commissie concludeert dan ook dat de kwestieuze maatregelen als toerekenbaar aan de Staat moeten worden beschouwd.

8.2.2.   HET SELECTIEVE KARAKTER VAN DE MAATREGELEN

(218)

In dit geval is de maatregel selectief, omdat hij alleen SEA Handling betreft.

8.2.3.   DE TOEPASSING VAN HET CRITERIUM VAN DE PARTICULIERE INVESTEERDER IN EEN MARKTECONOMIE EN DE AANWEZIGHEID VAN EEN ECONOMISCH VOORDEEL

(219)

Wat betreft de vraag of er van een economisch voordeel sprake is, dient te worden beoordeeld of een particuliere investeerder, in vergelijkbare omstandigheden ertoe gebracht kon worden om, zoals in dit geval is gebeurd, verliezen te dekken. In dat verband heeft het Hof van Justitie verklaard dat, ofschoon het gedrag van de particuliere investeerder, waarmee de deelneming van een publiek investeerder die doelstellingen van economisch beleid nastreeft, moet worden vergeleken, niet noodzakelijkerwijs het gedrag van een gewone investeerder behoeft te zijn, die zijn kapitaal belegt om daaruit op min of meer korte termijn een rendement te halen, het toch ten minste moet gaan om het gedrag van een particuliere holding of een particuliere groep ondernemingen met een algemene of sectorale structuurpolitiek, die wordt geleid door het uitzicht op rendement op langere termijn (50).

(220)

Het Hof heeft het ook redelijk geacht dat een particuliere aandeelhouder het kapitaal inbrengt dat noodzakelijk is om het voortbestaan te garanderen van een onderneming die tijdelijk in moeilijkheden verkeert, maar eventueel na een herstructurering weer rendabel kan worden. Wanneer er echter bij inbreng van kapitaal door een publieke investeerder zelfs op lange termijn in het geheel geen zicht op winstgevendheid is, moet een dergelijke inbreng worden beschouwd als steun in de zin van artikel 107 VWEU (51).

(221)

Voorts moet worden herhaald dat „met betrekking tot de vraag of de staat zich als een voorzichtige investeerder in een markteconomie heeft gedragen, voor de beoordeling van de economische rationaliteit van het gedrag van de staat moet worden uitgegaan van de periode waarin de financiële steunmaatregelen zijn genomen, en dus niet van een latere situatie” (52). Zodoende „[kunnen] [e]conomische ramingen die na toekenning van dit voordeel zijn gemaakt, de vaststelling achteraf dat de door de betrokken lidstaat gedane investering daadwerkelijk winstgevend is geweest of naderhand aangevoerde rechtvaardigingen voor de keuze van de gevolgde handelwijze echter niet volstaan tot bewijs dat deze lidstaat vóór of tegelijk met toekenning van het voordeel een dergelijke beslissing in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft genomen”. Dit betekent dat de Commissie „mag […] weigeren […] de overgelegde bewijsstukken [die] dateren van na het tijdstip waarop de beslissing om de betrokken investering te doen is genomen, [te onderzoeken]” (53).

De meerjarenstrategie voor verliesdekking

(222)

De Italiaanse autoriteiten en SEA hebben in hun opmerkingen betoogd dat, ook al werden de besluiten om de verliezen te dekken formeel op jaarbasis genomen, de meerjarenstrategie om de verliezen te dekken tijdens de periode die voor de herstructurering nodig was, niet telkenjare opnieuw ter discussie kon worden gesteld en dat de resultaten van die strategie alleen over een periode van meerdere jaren mochten worden beoordeeld. De Commissie merkt echter op dat haar vijf ondernemingsplannen zijn gepresenteerd (waarvan sommige betrekking hebben op elkaar overlappende perioden) met een looptijd van maximaal vijf jaar. Aangezien bij de voorbereiding van een nieuw ondernemingsplan meestal de strategie wordt beoordeeld om te bepalen of deze moeten worden voortgezet of aangepast, is de Commissie van mening dat de voor SEA Handling gekozen strategie daadwerkelijk opnieuw kon worden onderzocht telkens een nieuw plan werd goedgekeurd, om zo rekening te houden met de ontwikkelingen op de markt.

(223)

De Italiaanse autoriteiten en SEA hebben dan ook aangevoerd dat het besluit om toekomstige verliezen te dekken voor het eerst in 2002 is genomen en nadien nog eens in 2007, toen de verwachte resultaten niet waren bereikt en daarom werd besloten de initiële strategie van verliesdekking opnieuw te onderzoeken, waarna werd besloten om deze voort te zetten. In wezen lijken zij de kwestieuze maatregelen te presenteren als twee kapitaalinjecties waarvan in 2002 en in 2007 werd besloten om deze in jaarlijkse tranches door te voeren.

(224)

In hun brief van 14 september hebben de Italiaanse autoriteiten duidelijk gemaakt dat de de-hubbing van Alitalia in 2007 ernstige gevolgen heeft gehad voor de activiteiten van SEA Handling. Die negatieve gevolgen voor het financiële rendement van de onderneming werden nog versterkt door de economische neergang en leidden tot een algemene reflectie van SEA over de haalbaarheid van het hub-model en de mogelijkheden om te kiezen voor een ander bedrijfsmodel. Volgens de Italiaanse autoriteiten heeft SEA, in plaats van ervoor te kiezen om de grondafhandeling uit te besteden, uiteindelijk besloten om door te gaan met de totstandbrenging van een nieuw bedrijfsmodel: het model van de self-hub of virtuele hub, dat echter gewoon een verdere ontwikkeling van het voorafgaande model is. Dat bedrijfsmodel vereist een strikte controle van de grondafhandelingsactiviteiten. Volgens de Italiaanse autoriteiten is dit het bewijs dat SEA een rationeel besluit heeft genomen toen zij besloot de bedrijfsverliezen van haar dochteronderneming SEA Handling te blijven dekken met het oog op het herstel van de winstgevendheid van de grondafhandelingsactiviteiten. Daarom betogen de Italiaanse autoriteiten dat een doorlichting van de strategie van SEA ten aanzien van haar dochteronderneming ten volle gerechtvaardigd was gezien de onverwachte externe omstandigheden en op geen enkele wijze de doelstelling van SEA in gevaar bracht om de grondafhandelingsactiviteiten op lange termijn opnieuw winstgevend te maken.

(225)

De Commissie erkent weliswaar dat er een meerjarenstrategie van verliesdekking door de Italiaanse autoriteiten bestond (overeenkomstig de toezegging van de gemeente Milaan om het financiële evenwicht van SEA Handling te garanderen en in lijn met het bewijs dat hier reeds werd geleverd dat die besluiten aan de gemeente zijn toe te rekenen), toch is zij van mening dat die strategie niet de gedragingen van een voorzichtige particuliere investeerder weerspiegelden.

(226)

Ook al kunnen er meerdere jaren nodig zijn om een herstructureringsproces vruchten te laten dragen, toch zou een voorzichtige particuliere investeerder niet blindelings een toezegging voor meerdere jaren aangaan, maar zou hij van jaar tot jaar proberen te beslissen of hij nieuwe middelen inbrengt in de onderneming, zich daarbij baserend op de resultaten van de herstructurering en de toekomstige vooruitzichten op winstgevendheid. In dit geval had een voorzichtige particuliere investeerder de strategie zeker in 2003 of in 2004 opnieuw geanalyseerd, toen duidelijk werd dat de doelstelling van het herstel van de winstgevendheid tegen 2005 niet zou worden bereikt, en anders had hij dit zeker gedaan toen in 2005 die doelstelling daadwerkelijk niet bleek te zijn bereikt. Immers, een particuliere investeerder zou, ook indien hij zich had verbonden tot een strategie om de verliezen op lange termijn te dekken — mits geen onherroepelijke juridische verplichting op zich te nemen -, die strategie opnieuw tegen het licht hebben gehouden telkens op hem een beroep werd gedaan om middelen te verschaffen om de verliezen van SEA Handling weg te werken (54).

(227)

Met name heeft, zoals SEA in haar opmerkingen heeft aangegeven, de mislukking van de onderhandelingen met […] in 2002 de mogelijkheden om de doelstelling van het herstel van de winstgevendheid van SEA Handling tegen 2005 te bereiken, ernstig in gevaar gebracht. Maar zelfs na de afwijzing van het aanbod door de raad van bestuur van SEA op 10 september 2002 — enkele maanden na de oprichting van SEA Handling — is geen enkele aanpassing van de strategie van verliesdekking overwogen.

(228)

In de tweede plaats dient te worden bedacht dat een zo belangrijk besluit als een kapitaalinbreng, waarvoor de goedkeuring van de algemene vergadering vereist is, niet kan worden beschouwd als een gewone maatregel waarmee een ruimer besluit om toekomstige verliezen te dekken, ten uitvoer wordt gelegd.

(229)

In de derde plaats zijn de besluiten om verliezen over meerdere jaren te dekken, niet opgenomen in de strategische ondernemingsplannen van SEA Handling of SEA. De organen van SEA hebben geen enkele formele en bindende toezegging gedaan op basis van een ondernemingsplan dat voorziet in de inbreng door SEA van specifieke bedragen over een welbepaald aantal jaren (55). Bijgevolg betroffen de besluiten van 2002 en 2007 ten hoogste de vormgeving van de herstructurering van SEA Handling — en niet de dekking van verliezen over meerdere jaren. In ieder geval zou een particuliere investeerder niet de toezegging hebben gedaan om de verliezen over meerdere jaren te dekken, zonder ten minste over een voorafgaande raming te beschikken.

(230)

Hieruit volgt dat de tijdstippen waarop de steun is verleend, de verschillende jaren uit de betrokken periode zijn, en met name de tijdstippen waarop SEA heeft besloten om een kapitaalverhoging ten faveure van SEA Handling door te voeren, in hoofdzaak om de geleden verliezen te dekken, waarbij zij juridisch bindende toezeggingen in die zin heeft gedaan (56).

(231)

Bij haar beoordeling van kapitaalinjecties kan de Commissie echter geen abstractie maken van de voorgaande kapitaalinjecties. Die maatregelen zijn namelijk onderling nauw verbonden. Volgens de Italiaanse autoriteiten maken zij deel uit van één enkele strategie. Zij zetten in op dezelfde doelstelling: het wegwerken van de verliezen van SEA Handling om de onderneming te laten voortbestaan en haar opnieuw winstgevend te laten worden. Ook uit chronologisch oogpunt vormen zij één doorlopend proces, omdat zij op jaarbasis, telkens weer zijn genomen, als antwoord op de aanhoudende moeilijkheden van de begunstigde onderneming (57).

(232)

Gezien de moeilijkheden waarin SEA Handling van bij haar oprichting verkeerde, is de Commissie van oordeel dat een voorzichtige particuliere investeerder een inschatting had gemaakt van het risico dat, van bij de eerste kapitaalinbreng, die maatregelen onrechtmatige en eventueel onverenigbare staatssteun konden vormen, en dus had bestudeerd wat de eventuele terugvordering van die steun voor het rendement op zijn investering voor gevolgen zou hebben. De Italiaanse autoriteiten hebben geen enkel element aangedragen waaruit zou kunnen blijken dat dit soort beoordeling is uitgevoerd.

De kapitaalinjecties van 2002

(233)

Het feit dat SEA Handling bij de eerste kapitaalinbreng een onderneming in moeilijkheden was in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999, staat niet ter discussie.

(234)

Volgens de punten 16 en 17 van die richtsnoeren moet het, wanneer de overheid een kapitaalinbreng doet ten faveure van ondernemingen in financiële problemen, waarschijnlijk worden geacht dat deze financiering staatssteun vormt (omdat het zeer moeilijk zal zijn voor dit soort investering om een rendement op te leveren dat acceptabel zou zijn voor een voorzichtige particuliere investeerder in een markteconomie, rekening houdende met de risico’s die deze met zich meebrengt). Die kapitaalinjecties hadden dus vooraf bij de Commissie moeten worden aangemeld om als staatssteun te kunnen worden goedgekeurd.

(235)

In 2002 hebben de Italiaanse autoriteiten echter geen acht geslagen op de aanwijzingen in de richtsnoeren van 1999 (zoals ook bij de andere kapitaalinjecties) en hebben zij de kapitaalinjecties doorgevoerd, ook al ziet het er niet naar uit dat zij hun besluit hebben gebaseerd op een uitgewerkt ondernemingsplan waaruit zou blijken dat SEA Handling in staat was het tij te keren en binnen een redelijke termijn opnieuw winstgevend te worden (58).

(236)

De Commissie is van mening dat een marktpartij de kapitaalinjecties van 2002 niet had doorgevoerd zonder een voldoende gedetailleerd ondernemingsplan, dat gebaseerd is op stevige en betrouwbare aannames, met een gedetailleerde beschrijving van de voor het herstel van de winstgevendheid van de onderneming vereiste maatregelen en met een analyse van de uiteenlopende mogelijke scenario’s waaruit kon blijken dat de investering (rekening houdende met het intrinsieke risico) een voldoende rendement zou opleveren voor de investeerder in termen van dividend, waardestijging van zijn deelneming of andere voordelen.

(237)

Bijgevolg lijken reeds de eerste kapitaalinjecties van 2002 niet te voldoen aan het criterium van de investeerder in een markteconomie en is daarmee aan SEA Handling een voordeel verleend dat de onderneming onder normale marktomstandigheden niet had kunnen krijgen.

De context van de besluitvorming

(238)

Wat betreft de context waarin de steun is verleend en waarmee de Commissie rekening moet houden bij het toepassen van het beginsel van de particuliere investeerder, maakt de Commissie duidelijk welke benadering zij heeft gevolgd ten aanzien van de argumenten van de Italiaanse autoriteiten en van SEA.

(239)

In de eerste plaats, wat betreft de impact op de door SEA gemaakte keuzes van het specifieke regelgevingskader in Italië en de bijzonder sterke concurrentiedruk die dat met zich meebracht, tekent de Commissie aan dat het haar taak is om ervoor te zorgen dat de doelstelling van Richtlijn 96/67/EG — de totstandbrenging van een interne markt voor grondafhandelingsdiensten in de Unie door middel van de liberalisering van deze sector, hetgeen toegenomen concurrentie tussen de spelers in deze sector met zich meebrengt — niet in het gedrang komt doordat staatssteun wordt verleend die de mededinging kan vervalsen. Hieruit volgt dat de maatregelen die de lidstaat heeft genomen om de betrokken richtlijn ten uitvoer te leggen in geen geval als bewijs kunnen dienen dat de financiële steun die een bepaalde marktdeelnemer verleend krijgt om de effecten van een economische context met toegenomen concurrentie te compenseren, in overeenstemming is met het criterium van de voorzichtige particuliere investeerder. Integendeel, in dit besluit, en met name bij de beoordeling van de handelwijze die een particuliere investeerder in een situatie als die van SEA had gevolgd, houdt de Commissie rekening met het feit dat Italië gekozen heeft voor een volledige liberalisering van de grondafhandelingsmarkt en dat toezichthouder ENAC aan 84 dienstverrichters een vergunning heeft verleend om op Milaan Malpensa en Milaan Linate te opereren.

(240)

De Commissie merkt voorts op dat vele andere lidstaten voor een vergelijkbare vorm van liberalisering hebben gekozen: Denemarken (Kopenhagen), Spanje, Ierland (Dublin), het Verenigd Koninkrijk (Londen) en Frankrijk (Parijs).

(241)

De Commissie beklemtoont dat, hoe dan ook, het geldende regelgevingskader in Italië hetzelfde is voor alle dienstverrichters in deze sector, die, naar het oordeel van SEA zelf, met 84 dienstverrichters met een vergunning talrijk zijn.

(242)

De Italiaanse autoriteiten hebben niet aangevoerd dat het hier gaat om diensten van algemeen economisch belang die de markt niet zou kunnen verzekeren.

(243)

De Commissie herhaalt ook dat, ongeacht het feit dat SEA heeft gekozen voor een juridische (en dus boekhoudkundige) splitsing, artikel 4 van Richtlijn 96/67/EG moet worden toegepast, dat een „overeenkomstig de heersende handelspraktijk strikte boekhoudkundige scheiding” oplegt „tussen de aan de levering van [grondafhandelings]diensten verbonden activiteiten en [de] overige activiteiten” en verbiedt dat er een „geldstroom vloeit tussen de activiteit van de luchthavenbeheerder als luchthavenautoriteit en zijn grondafhandelingsdiensten”. Die boekhoudkundige scheiding en het verbod op financiële stromen tussen de luchthavenbeheerder en de betrokken entiteit zijn bedoeld om de voorwaarden te verzekeren voor de ontwikkeling van een daadwerkelijke mededinging op de markten voor grondafhandeling, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de grondafhandelingsactiviteiten van verticaal geïntegreerde spelers geen specifiek voordeel ontvangen ten opzichte van de andere spelers.

(244)

De verliesdekking door de luchthavenbeheerder behelst financiële stromen tussen de activiteit van de beheerder en de grondafhandelingsactiviteit, in strijd met Richtlijn 96/67/EG en de doelstellingen daarvan. Bijgevolg doet het feit dat SEA ervoor heeft geopteerd om haar activiteiten niet alleen boekhoudkundig, maar ook juridisch op te splitsen, niet af aan de vaststelling van de Commissie dat er sprake is van een onterecht voordeel voor SEA Handling.

(245)

Ten aanzien van de stelling als zou op SEA de verplichting rusten om te garanderen dat alle soorten grondafhandelingsdiensten worden verricht, verklaart de Commissie dat deze „wettelijke verplichting” alleen mag worden begrepen (zoals de Italiaanse autoriteiten ook zelf aangeven) als kan de luchthaven de verantwoordelijkheid voor eigen rekening nemen of de activiteiten van derden-dienstverrichters coördineren. Zoals de Commissie reeds in punt 95 van haar besluit tot inleiding van de procedure heeft verklaard, is SEA dus geenszins verplicht om te borgen dat die diensten worden verricht door haarzelf of via haar dochteronderneming SEA Handling. De algemene verantwoordelijkheid van de luchthavenbeheerder bij storingen kan dus niet worden ingeroepen als een rechtvaardigingsgrond voor het ontbreken van alternatieven voor het dekken van de verliezen van SEA Handling. In de tweede plaats, wat betreft de marktcontext in strikte zin, merkt de Commissie op dat zij, zelfs indien de stelling van SEA zou worden geaccepteerd dat de sector grondafhandelingsdiensten over het algemeen lage marges en lage winstgevendheidspercentages opleveren, niet kan concluderen dat die overweging de kapitaalinjecties kon verantwoorden uit oogpunt van de particuliere investeerder handelend in een markteconomie, met name gelet op de omvang van de verliezen van SEA Handling gedurende de hele onderzochte periode. Integendeel, op bladzijde 5 van het strategisch plan 2007-2012 wordt bevestigd dat de op Europees niveau meest doelmatige luchthavenbeheerders de grondafhandeling hebben uitbesteed. Dit wordt herhaald op bladzijde 7 van het strategisch plan 2009-2016. Op bladzijde 28 van dit laatste document wordt bevestigd dat het in 2001 de markttendens was om de grondafhandelingsdiensten uit te besteden. Die elementen weerspreken de opvatting als zou de verticale integratie van de luchthavenbeheerder en de verrichter van grondafhandelingsdiensten van essentieel belang zijn om de kwaliteit te verzekeren en als zou het, gezien de geringe marges bij de grondafhandeling, redelijk zijn deze niet uit te besteden.

(246)

Meer bepaald had SEA op een markt die zo lage marges oplevert, niet de verliezen van SEA Handling moeten bijpassen, maar veel ingrijpendere maatregelen moeten nemen om de efficiëntie van SEA Handling te verbeteren, vooral door te snijden in de personeelskosten die, volgens de Italiaanse autoriteiten zelf, een aanzienlijk deel vertegenwoordigen van de kostenstructuur van een onderneming in deze sector die aan sterke concurrentie onderhevig is.

Alternatieven voor het dekken van de verliezen van SEA Handling

(247)

De Commissie is van oordeel dat de analyse van SEA dat er geen alternatieven waren voor de herstructurering en het dekken van de verliezen van SEA Handling, niet de handelwijze van een particuliere investeerder handelend in een markteconomie weerspiegelt. Een aantal mogelijke alternatieven bestond met name in de volledige of gedeeltelijke uitbesteding van de activiteiten of in het aangaan van een strategische alliantie, door SEA Handling voor een deel te verkopen aan een strategische partner. Bovendien stond, zoals in de vorige overweging werd beklemtoond, niets eraan in de weg dat SEA veel ingrijpendere herstructureringsmaatregelen nam om de efficiëntie van SEA Handling te verbeteren in een voor een particuliere investeerder aanvaardbaar tempo.

(248)

Wat betreft de mogelijke verkoop kan de Commissie zich niet uitspreken over de inspanningen die SEA heeft geleverd om een alliantie aan te gaan waarmee zij synergie-effecten zou kunnen behalen doordat zij onderdeel werd van een internationaal netwerk. Zij wijst er echter op dat SEA in haar opmerkingen melding maakte van slechts twee procedures voor een gedeeltelijke verkoop: de procedure waarbij de onderhandelingen met […] in 2002 mislukten, en de procedure die in 2007-2008 werd ingeleid, zonder verdere resultaten. Die optie lijkt sindsdien alleen nog mogelijk te zijn indien de winstgevendheid eerst met andere middelen wordt hersteld. De Commissie is van mening dat het duidelijke gebrek aan belangstelling van particuliere ondernemingen om in SEA Handling te investeren, een aanwijzing is dat er geen betrouwbare vooruitzichten zijn op winstgevendheid van de onderneming.

(249)

Wat betreft de mogelijkheid om de grondafhandelingsactiviteiten geheel of gedeeltelijk af te stoten, hebben de Italiaanse autoriteiten in de eerste plaats beklemtoond dat geen enkele speler die activiteiten wilde overnemen. In dat verband merkt de Commissie op dat de klacht afkomstig is van […] en dat ook […] bezwaar heeft gemaakt tegen de kwestieuze maatregelen.

(250)

Bovendien is die verklaring noch de meer specifieke verklaring als zouden potentiële derden-exploitanten alleen geïnteresseerd zijn in een aantal meer winstgevende diensten („krenten uit de pap pikken”) gebaseerd op concrete blijken van een duidelijk gebrek aan belangstelling, bijvoorbeeld na een aanbestedingsprocedure die SEA had georganiseerd voor het verrichten van de betrokken diensten. Met andere woorden, deze verklaring wordt door geen enkel concreet element gestaafd, terwijl een groot aantal spelers hun diensten mogen aanbieden in Italië en met name op de luchthavens van Milaan Malpensa en Milaan Linate.

(251)

Wat betreft de capaciteit van andere spelers, hebben de Italiaanse autoriteiten bovendien de nadruk gelegd op het feit dat geen enkele speler in staat was om het voor het bedrijfsmodel van SEA — dat van de hub-luchthaven (en nadien de self-hub) — vereiste kwaliteitsniveau te verzekeren. In dat verband meende SEA dat zij een beroep moest kunnen doen op een dienstverrichter die alle grondafhandelingsdiensten kan leveren, hetgeen niet mogelijk was omdat de andere spelers die op de markt aanwezig zijn, niet over de nodige materiële, economische en vooral personele middelen beschikken om het volledige scala van de vereiste diensten te kunnen verzekeren.

(252)

In de eerste plaats benadrukt de Commissie dat SEA ten onrechte ervan uitgaat dat het aanbod dat voor het verrichten van grondafhandelingsdiensten beschikbaar is, beperkt is tot het aanbod van andere spelers die op een bepaald moment op de luchthavens van Milaan Malpensa en Milaan Linate aanwezig zijn — en dat dit dus niet het potentiële aanbod omvat van alle dienstverrichters met een vergunning om op Milaan Malpensa en Milaan Linate te opereren. De vrij vage overwegingen met betrekking tot de beweerdelijk negatieve economische situatie van de andere op de Milanese luchthavens aanwezige dienstverrichters of de omvang van de middelen die dezen daadwerkelijk op die luchthavens inzetten, doen geenszins ter zake. De reële en beperkte aanwezigheid van dienstverrichters op de luchthavens van Milaan geeft alleen een voorbeeld van het aanbod dat potentieel beschikbaar is en dat op de markt kan komen. Het feit dat de derden-dienstverrichters die daadwerkelijk op de Milanese luchthavens actief zijn niet alle grondafhandelingsdiensten aanbieden, kan bovendien niet als basis dienen om een oordeel te vellen over hun capaciteit.

(253)

In de tweede plaats hebben de Italiaanse autoriteiten en SEA niet duidelijk gemaakt waarom SEA noodzakelijkerwijs alle grondafhandelingsdiensten aan één onderneming moest overdragen. Zelfs in de aanname dat bepaalde activiteiten minder winstgevend zijn, hadden deze redelijkerwijs toch nog kunnen worden overdragen, mochten ze zijn overgenomen door een speler die internationaal van schaalvoordelen kan profiteren.

(254)

In de derde plaats, wat betreft de daadwerkelijke capaciteit van derden-exploitanten om alle grondafhandelingsdiensten te verrichten, wijst de Commissie de stelling af als zou geen van deze ondernemingen over de vereiste middelen beschikken. Volgens SEA hebben 84 dienstverrichters een vergunning om op de luchthavens Milaan Linate en Milaan Malpensa te opereren. Bovendien bestond, zoals reeds werd aangegeven, de mogelijkheid om — in plaats van al deze activiteiten — slechts een deel daarvan uit te besteden.

(255)

In de vierde plaats heeft SEA niet concreet aangetoond dat een derde-exploitant niet in staat zou zijn te voldoen aan de kwaliteitseisen die van essentieel belang worden geacht voor het goede functioneren van het bedrijfsmodel van SEA. De Commissie is het niet eens met het standpunt als zouden binnen de huidige context de kwaliteitseisen die in Richtlijn 96/67/EG en in de nationale wetgeving worden geformuleerd, relevant zijn.

(256)

Wat betreft de economische rechtvaardigingsgronden van SEA die moeten aantonen dat de uitbesteding van bepaalde grondafhandelingsdiensten ontoereikend is omdat de luchthavenbeheerder de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt om stand-by-dienstverlening te garanderen in noodsituaties en onvoorziene omstandigheden, maakt de Commissie op diverse punten voorbehoud.

(257)

In eerste instantie heeft SEA twijfelachtige berekeningen verschaft ter staving van haar stelling. Het personeelsbestand in voltijdsequivalent (VTE’s) dat bij SEA Handling wordt ingezet voor het beheer van noodsituaties, komt daardoor zeer hoog uit. Voor 2003 raamt SEA dit aantal op niet minder dan 336 VTE’s, voor een totale kostprijs van 9,9 miljoen EUR en goed voor ongeveer 8 % van het totale aantal VTE’s bij SEA Handling. Het spreekt voor zich dat de daadwerkelijke kosten voor SEA Handling veel lager liggen, aangezien deze personeelsleden ook, zij het niet in hoofdzaak, op andere taken wordt ingezet. Om echter de totale kosten te berekenen die SEA als luchthavenbeheerder in 2003 had moeten maken om deze activiteiten te kunnen overnemen, stelt SEA voor om het aantal VTE’s dat wordt ingezet voor die stand-by-activiteiten en het beheer van noodsituaties, met een factor 1,7 te vermenigvuldigen, hetgeen haar tot de conclusie brengt dat SEA 569 werknemers voltijds had moeten inzetten voor een totale kostprijs van 20,6 miljoen EUR. SEA concludeerde dat het verschil tussen deze beide bedragen (20,6 miljoen EUR - 9,9 miljoen EUR) de daadwerkelijke winst uit het niet-overdragen van de activiteiten van SEA vertegenwoordigt. De factor 1,7 is volgens de Commissie echter arbitrair omdat daarvoor geen enkele rechtvaardiging wordt gegeven, terwijl het aan SEA stond om aan te tonen dat deze hypothetische kosten correct zijn berekend. In de tweede plaats is de Commissie van mening dat het aantal VTE’s dat wordt gebruikt voor het berekenen van de totale kosten die op SEA drukken, volkomen irreëel is.

(258)

De Commissie denkt net dat, om de kosten voor SEA Handling te kunnen ramen, de daadwerkelijke kosten in aanmerking moeten worden genomen — in de regel de kosten die SEA Handling aan SEA in rekening brengt — alsmede een meer realistische raming van het aantal VTE’s van SEA dat op die taken wordt ingezet op basis van het gemiddelde aantal daadwerkelijk in de loop van een jaar behandelde noodgevallen, onvoorziene omstandigheden en stand-by-activiteiten.

(259)

In de tweede plaats houdt de berekening geen rekening met de aanzienlijke kosten die voor SEA ontstaan als gevolg van het dekken van de verliezen die hadden kunnen worden vermeden door bepaalde of alle grondafhandelingsactiviteiten uit te besteden aan een meer concurrerende onderneming. Hoewel de uitbesteding van de stand-by-activiteiten tot potentieel hogere kosten voor SEA had kunnen leiden als gevolg van de mogelijke synergie-effecten van de combinatie daarvan met andere intern verrichte activiteiten, kan het totale winstpotentieel van een uitbesteding niet worden gebruikt als argument dat er, zoals SEA in haar opmerkingen betoogt, geen andere mogelijkheid was om de verliezen van SEA Handling te dekken.

(260)

Immers, […] rekende met de afstoting van SEA Handling in 2010 na de de-hubbing van Alitalia. Het hoofddoel van SEA was, volgens […], de luchthaven van Milaan Malpensa uit te breiden tot een belangrijke hub (blz. […]) en binnen een periode van vijf jaar een nieuwe luchtvaartmaatschappij te proberen vinden (blz. […]). De afstoting van SEA Handling was van cruciaal belang om die doelstelling te behalen en een mijlpaal in de reorganisatie van SEA, om haar te laten terugkeren in de groep van de meer winstgevende luchthavenbeheerders (blz. […]). Daarom heeft SEA het zelf niet nodig geacht om SEA Handling binnen de groep te houden, noch voor het beheer van de luchthaven Milaan Malpensa als hub, noch om de algemene financiële situatie van SEA te verbeteren.

(261)

In het licht van het voorgaande concludeert de Commissie dat SEA weliswaar inspanningen lijkt te hebben geleverd om een alliantie aan te gaan met een strategische partner die een belangrijke impact had kunnen hebben op het herstel van de winstgevendheid van SEA Handling, maar dat de (volledige of gedeeltelijke) uitbesteding van de activiteiten aan externe partijen een financieel geschikte optie was die een particuliere investeerder noodzakelijkerwijs in overweging had genomen en in voorkomend geval had doorgevoerd, liever dan gedurende vele jaren en voor zeer hoge bedragen de bedrijfsverliezen te blijven betalen. In geen van de verschafte documenten is echter een spoor te vinden van enige reflectie over de toekomst van SEA Handling gedurende de hele hier te onderzoeken periode.

De keuze van het bedrijfsmodel van de SEA-groep

(262)

Afgezien van de algemene verklaring van de Italiaanse autoriteiten dat de keuze van SEA om een luchthavensysteem als hub in stand te houden, vereist dat deze diensten door de luchthavenbeheerder zelf worden verricht, lijkt deze keuze niet te zijn onderbouwd door een analyse aan de hand waarvan had kunnen worden bepaald of het, ten opzichte van potentiële voordelen van het bestaan van een hub, voor SEA financieel gunstiger was geweest om verliezen in een grootteorde van 360 miljoen EUR te compenseren. Afgezien van algemene verklaringen hebben de Italiaanse autoriteiten nimmer een document verschaft waaruit blijkt dat over deze keuze is nagedacht.

(263)

Wat meer bepaald het idee betreft dat het door het dekken van de verliezen van SEA Handling mogelijk was om het door SEA gekozen hub-model doelmatiger in stand te houden, gezien het complementaire karakter van de grondafhandelingsactiviteiten en het beheer van de luchthaven, merkt de Commissie op dat, zonder zich te willen uitspreken over de relevantie van de door de SEA-groep gemaakte keuzes, deze krijtlijnen voor de strategie van SEA Handling (hetgeen bovendien in tegenspraak is met de opmerking dat de beter presterende grote luchthavens/hubs in Europa de grondafhandeling hebben afgestoten, en met de ondernemingsplannen waarvan sprake in de overwegingen 281 en 282 en 283 tot en met 286 (59)) in wezen uitsluitend gebaseerd zijn op de aanname dat een externe speler niet in staat zou zijn afdoende kwaliteit te bieden. SEA heeft geen concrete indicaties gegeven ten aanzien van het vereiste kwaliteitsniveau, noch over de gevolgen die een ontoereikende kwaliteit op het functioneren van de luchthaven en haar inkomsten zou hebben. Dit mag des te meer verbazen wanneer men bedenkt dat SEA heeft betoogd dat bij de grondafhandeling een ontoereikende dienstverlening van derden de reputatie van SEA als luchthavenbeheerder zou schaden, een gegeven dat gemakkelijk kon worden bevestigd door een marktonderzoek (punt 106 van de brief van SEA Handling van 21 maart 2011). Omdat een duidelijke raming ontbreekt van de eventuele imago- of reputatieschade voor SEA als gevolg van de — volledige of gedeeltelijke — uitbesteding van de grondafhandeling, kan de Commissie niet instemmen met het argument als zou de handelwijze van SEA — de verliezen van SEA Handling stelselmatig dekken — economisch rationeel zijn en noodzakelijk zijn om eventuele schade te vermijden. Bovendien kan de lidstaat, op grond van artikel 15 van Richtlijn 96/67/EG, de verrichters van grondafhandelingsdiensten (in voorkomend geval op verzoek van de luchthavenbeheerder) gedragsregels opleggen om het goede functioneren van de luchthaven te waarborgen, ook indien de dienstverrichters externe dienstverrichters zijn. Hoe dan ook, heeft SEA noch Italië concrete elementen aangereikt die kunnen aantonen dat het hub-model niet kon worden verwezenlijkt wanneer de grondafhandelingsactiviteiten (geheel of gedeeltelijk) zouden worden uitbesteed.

(264)

In plaats daarvan heeft […] het voornemen van SEA bevestigd om niet meer in SEA Handling te investeren omdat de onderneming wordt beschouwd als een deelneming die niet van strategisch belang is om te verzekeren dat Milaan Malpensa opnieuw een hub wordt na de de-hubbing van Alitalia.

De herstructurering van SEA Handling en de doelstellingen van SEA

(265)

De Italiaanse autoriteiten hebben verwezen naar het arrest-ENI-Lanerossi, waarin sprake is van een situatie waarin „een particuliere aandeelhouder het kapitaal inbrengt dat noodzakelijk is voor het voortbestaan van een onderneming die tijdelijk in moeilijkheden verkeert, maar die — desgevallend na herstructurering — opnieuw rendabel kan worden. Het is dus evenzeer denkbaar dat een moedermaatschappij gedurende een bepaalde tijd de verliezen van een van haar dochtermaatschappijen draagt om de beëindiging van haar bedrijf onder de beste voorwaarden mogelijk te maken. Dergelijke beslissingen kunnen niet slechts worden ingegeven door de waarschijnlijkheid dat hierdoor indirecte materiële winst wordt behaald, maar ook door andere overwegingen, zoals het behoud van het aanzien van de groep of de heroriëntatie van haar bedrijvigheid. Wanneer echter kapitaalinbreng van een publieke investeerder ook op lange termijn ieder uitzicht op rentabiliteit ontbeert, moet dat worden aangemerkt als steun in de zin van artikel 92 EEG-Verdrag en moet de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt uitsluitend aan de in dit artikel genoemde criteria worden getoetst” (60).

(266)

De Italiaanse autoriteiten waren dus meer bepaald van mening dat de Commissie de besluiten om verliezen van een dochteronderneming te dekken, niet alleen had moeten beoordelen op grond van de mate van waarschijnlijkheid dat directe winst wordt behaald, maar ook op grond van andere overwegingen die kunnen verantwoorden dat de verliezen worden gedekt van een dochteronderneming die dankzij een herstructurering opnieuw winstgevend kan worden.

(267)

In dat verband verklaart SEA dat de compensatie van de resultaten van SEA Handling met recht kan worden verantwoord, in de eerste plaats doordat er een strategisch plan en een herstructureringsplan voorliggen die goede vooruitzichten bieden op winstgevendheid op lange termijn, en in de tweede plaats door andere overwegingen dan zuiver financieel rendement.

(268)

Wat het eerste argument betreft, is de Commissie van oordeel dat de ondernemingsplannen van SEA Handling die haar ter beschikking zijn gesteld, onvoldoende uitgewerkt zijn, om een besluit in die zin te kunnen verantwoorden voor een particuliere investeerder handelend in een markteconomie. Meer bepaald zijn die ondernemingsplannen niet de plannen die voor een omslag moeten zorgen zoals een voorzichtige particuliere investeerder die zou eisen voordat hij zo omvangrijke bedragen aan kapitaal inbrengt in een onderneming die van bij haar oprichting in economische moeilijkheden verkeert. Deze plannen zijn niet gebaseerd op een grondige doorlichting van de oorzaken van die moeilijkheden en van de maatregelen die nodig zijn om die moeilijkheden op te lossen. Bovendien zijn die plannen niet gebaseerd op realistische vooruitzichten wat betreft de ontwikkeling van de activiteiten van SEA Handling of van de sector, noch bevatten zij een analyse van alternatieve scenario’s die een voorzichtige particuliere investeerder in dit soort situatie zou hebben verwacht.

Het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006

(269)

Meer specifiek werd in het geconsolideerde ondernemingsplan dat in 2001 werd goedgekeurd, ermee gerekend dat SEA Handling tegen 2005 opnieuw winstgevend zou worden. Dit ondernemingsplan betrof echter àlle activiteiten van SEA en bevatte geen nadere beschrijving van de maatregelen die SEA moest nemen om de winstgevendheid van SEA Handling veilig te stellen.

(270)

Het plan geeft een opsomming van de maatregelen die moeten worden genomen om de productiviteit van het personeel tegen 2006 met 20 % te verbeteren (blz. 17), zonder echter na te gaan wat het effect is van deze productiviteitsstijging op het totale financiële rendement van de onderneming. Volgens de Commissie kan dit niet gelden als een plan dat is gebaseerd op geloofwaardige aannames, omdat het geen enkele concrete maatregel bevat om de structurele oorzaken aan te pakken van de chronische verliezen van de grondafhandelingsactiviteiten, namelijk de buitensporige arbeidskosten (blz. 23). Integendeel, het document rekent voor die periode met een stijging van de arbeidskosten voor de grondafhandelingsactiviteiten (bijlage 3, blz. 13). Bovendien rekende het met een toename met 37 % van de inkomsten uit de grondafhandelingsactiviteiten (blz. 30), zonder dat er realistische argumenten waren voor deze toename, vooral gelet op de aanwezigheid van andere verrichters van grondafhandelingsdiensten op de luchthavens van Milaan en de toenemende concurrentie in de sector. De Commissie merkt in dat verband op dat SEA reeds in haar jaarverslag en jaarrekening per 31 december 2003 heeft erkend dat het marktaandeel van SEA Handling was afgenomen als gevolg van de concurrentie.

(271)

De Commissie herhaalt ook dat, zoals zij heeft aangetekend in de punten 82 tot en met 85 van het besluit tot inleiding van de procedure, het bedrijfsresultaat dat SEA Handling behaalde op basis van het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006 en het ondernemingsplan 2003-2007 ontoereikend is.

Het ondernemingsplan 2003-2007

(272)

In het besluit tot inleiding van de procedure werd de Italiaanse autoriteiten uitdrukkelijk verzocht om „haar het ondernemingsplan van SEA Handling van 2002 en latere wijzigingen of andere documenten betreffende de strategie en het herstel van de winstgevendheid van SEA Handling […] te verschaffen” (vert.). Aanvankelijk hadden de Italiaanse autoriteiten in hun opmerkingen niet op dit verzoek gereageerd. Uiteindelijk heeft SEA, als belanghebbende, een ondernemingsplan 2003-2007 van SEA Handling verschaft. Dit laatste document is, blijkens de titel en de vorm ervan, meer een presentatie van dit ondernemingsplan, waarin de belangrijkste algemene aannames worden geschetst die aan de basis liggen van het herstel van de winstgevendheid die volgens de prognoses tegen 2005 werd verwacht. De Commissie is van mening dat deze presentatie in wezen de voor SEA Handling uitgezette beleidslijnen overneemt zoals die binnen SEA op groepsniveau in het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006 waren vastgesteld, en onvoldoende precies de maatregelen beschrijft die de winstgevendheid moeten garanderen die een particuliere investeerder logischerwijs had verwacht.

(273)

Ook in het ondernemingsplan 2003-2007 wordt de situatie van SEA Handling als bijzonder kritiek beschreven (hoge arbeidskosten, aanzienlijke organisatorische onevenwichtigheden, onvoldoende technologische innovatie en het feit dat bepaalde potentiële inkomstenbronnen niet worden aangeboord (blz. 1)), hetgeen zich kon vertalen in een verlies aan marktaandeel — waarvan SEA Handling zich ook bewust was (blz. 15) — terwijl de maatregelen met betrekking tot de verlaging van de arbeidskosten in wezen beperkt blijven tot de vermelding van een beleid om vertrek te stimuleren en meer een beroep te doen op uitzendkrachten en minder gebruik te maken van overwerk. Volgens de ramingen van SEA zouden daarmee de personeelskosten in de periode 2003-2007 met 3,1 % gedaald zijn.

(274)

Ook al bedroeg, volgens de door de Italiaanse autoriteiten verschafte gegevens, het aandeel van de personeelskosten in de omzet van SEA Handling 103,7 % in 2002 en 94,9 % in 2003 (terwijl dit bij de onafhankelijke spelers gemiddeld minder dan 70 % bedraagt), toch heeft SEA Handling zich alleen tot doel gesteld om vanaf 2005 uit te komen op rond 75 % en de kosten op dat niveau te handhaven.

(275)

Bovendien voorzag SEA Handling dat deze verbetering er in hoofdzaak zou komen doordat haar omzet in de periode 2003-2007 met 25 % zou stijgen (blz. 5-6 van het ondernemingsplan) en niet door een daling van de personeelskosten, die volgens ramingen in diezelfde periode 2003-2007 met slechts 3,1 % zouden dalen (met een lichte stijging van de arbeidskosten in 2004-2007).

(276)

De Commissie is van oordeel dat, gezien de omvang van de vereiste herstructurering, een particuliere investeerder zijn inspanningen voor het herstel van de winstgevendheid had gericht op interne maatregelen waarop hij een grotere greep kan hebben en die in hoofdzaak verband houden met de vermindering van de arbeidskosten die tot dan toe hoger uitkwamen dan de omzet — en niet zou wachten op een stijging van de tarieven en een toename van de vraag, factoren waarop SEA Handling duidelijk minder greep had.

(277)

Voorts tekent de Commissie aan dat, volgens het contract dat voor de periode 2001-2005 met Alitalia werd gesloten, de tarieven in 2004 en 2005 met 7 % zouden stijgen, een stijging die buitensporig zou blijken en die zou leiden tot een tariefverlaging in 2006 en 2007 in het kader van de tariefdaling als gevolg van een meer concurrerende omgeving. Omdat de liberalisering van de sector uiteindelijk moest leiden tot lagere tarieven, is de Commissie van mening dat SEA niet redelijkerwijs kan aanvoeren dat deze tariefverlaging een „niet te voorziene negatieve gebeurtenis” is geweest. Het ondernemingsplan 2003-2007 was dus niet op realistische vooruitzichten gebaseerd. De Commissie is overigens van mening dat een particuliere investeerder had geanticipeerd op de door de liberalisering van de sector veroorzaakte verandering van de concurrentiesituatie en zich niet had vastgelegd op een strategie die het herstel van de winstgevendheid in hoofdzaak liet afhangen van een stijging van de inkomsten.

(278)

Daarom is de Commissie van oordeel dat het weinig realistisch was om te verwachten totdat de doelstelling van het herstel van de winstgevendheid tegen 2005 zou zijn bereikt, gelet op de weinige maatregelen die SEA, volgens het ondernemingsplan 2003-2007 en het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006, noodzakelijk achtte.

(279)

Daarbij komt dat de Italiaanse autoriteiten, na het verzoek van de Commissie van 11 juli 2011, niet in staat waren om de notulen mee te delen van de raad van bestuur van SEA Handling waarop de in het ondernemingsplan van SEA Handling gepresenteerde maatregelen zouden zijn goedgekeurd. In plaats daarvan heeft de Commissie van de Italiaanse autoriteiten de notulen van de raad van bestuur van SEA van 23 juli 2003 ontvangen, waarin een geconsolideerd ondernemingsplan voor de SEA-groep wordt goedgekeurd. Volgens het uittreksel uit de notulen dat is meegedeeld, is bij die gelegenheid het ondernemingsplan 2003-2007 van SEA Handling, strikt gesproken, alleen gepresenteerd — en is het dus op geen enkele wijze goedgekeurd.

(280)

Wat betreft de vraag of het initiële ondernemingsplan of de uitwerking van een ander ondernemingsplan toereikend waren, merkt de Commissie, op basis van de informatie die de Italiaanse autoriteiten na het verzoek van 11 juli 2011 hebben verschaft, op dat de noodzaak van een nieuw saneringsplan nadien alleen ter sprake is gekomen op de raad van bestuur van 21 december 2006, waarop werd besloten dat de bestuursvoorzitter zich zou inspannen om een grondig herstructureringsplan uit te werken. De Commissie wijst erop dat bij die gelegenheid geen melding werd gemaakt van enig herstructureringsplan dat in uitvoering zou zijn.

Het strategische plan 2007-2012

(281)

De strategie die SEA had uitgetekend, is nadien uiteengezet in een document dat een externe consultant heeft overgelegd tijdens de bijeenkomst van de raad van bestuur van SEA Handling van 31 mei 2007. Dit document, met als titel Executive Summary — Linee guida del piano strategico 2007-2012 del gruppo SEA — 11 maggio 2007, is een presentatie die een externe consultant heeft uitgewerkt met betrekking tot de mogelijke scenario’s voor de ontwikkeling van de SEA-groep en schetst alleen heel beknopt — op twee pagina’s (blz. 8 en 12) van de presentatie — de situatie van SEA Handling, met de eenvoudige mededeling dat het absoluut noodzakelijk is dat de winstgevendheid tegen 2012 is hersteld. Voor dat herstel van de winstgevendheid van de onderneming was er in geen enkele specifieke maatregel voorzien. De Commissie betwist de stelling van de Italiaanse autoriteiten als zou „dit document de strategie van de SEA-groep beschrijven voor de periode 2007-2012 […] in drie fasen” (vert.). De enige strategische maatregel die op die bijeenkomst ter sprake kwam, is de reorganisatie van het productiemodel, met een beknopte vermelding van enkele saneringsmaatregelen.

(282)

Bovendien bevestigt, zoals hier reeds werd aangegeven, het plan dat verticaal niet geïntegreerde spelers, economisch gezien, betere prestaties neerzetten dan luchthavenbeheerders die de controle hebben behouden over de verrichters van grondafhandelingsdiensten.

Het strategische plan 2009-2016

(283)

Volgens de Italiaanse autoriteiten zou SEA, na het besluit van Alitalia om Milaan Malpensa niet langer als hub te gebruiken, in een eerste fase met het idee hebben gespeeld om het hub-model op te geven, omdat er geen hub-carrier meer was die de spil van dat model vormde. Daarom werd een nieuw Strategisch plan 2009-2016, dat een externe consultant had opgesteld, voorgelegd aan de raad van bestuur van SEA, die het op 15 juli 2008 heeft goedgekeurd. Dit document vertoont dezelfde kenmerken als het voorgaande en bevat geen nadere details over maatregelen met het oog op de geplande sanering van SEA Handling, afgezien van een overzicht van de elementen met betrekking tot de aanpassing van het contract en een betere bedrijfsvoering, alsmede noodmaatregelen zoals het beroep op het stelsel van deeltijdwerkloosheid.

(284)

De Commissie tekent aan dat, anders dan de Italiaanse autoriteiten beweren, het hoofddoel van SEA, volgens dit plan, erin bestond om Malpensa uit te bouwen als hub door „binnen een periode van 5 jaar” (blz. 5) een nieuwe hub-carrier te vinden. Volgens het plan voor de afstoting van SEA Handling is het van cruciaal belang dat deze doelstelling tegen 2010 is bereikt (blz. 12, 35, 37). De Commissie merkt op dat in het plan nergens sprake is van het model van de „virtuele hub” en dat daarin evenmin wordt aangegeven dat de ontwikkelingsstrategie op een nieuw model is gebaseerd en dat dit noodzakelijkerwijs de verticale integratie van SEA Handling met zich zou meebrengen. Ook de notulen van de vergadering van de raad van bestuur van SEA Handling van 13 juni 2008 bevestigen dat het in die periode niet de doelstelling van SEA was om een virtuele hub te worden, maar wel om een nieuw hub-carrier aan te trekken. Evenzo beschrijven de notulen van de bijeenkomst van de raad van bestuur van SEA van 15 juli 2008 de afstoting van SEA Handling tegen 2010 als een sleutelelement voor de houdbaarheid van het plan.

(285)

De Commissie merkt dan weer op dat het document VIA Milano (dat de Italiaanse autoriteiten op 28 juni 2012 hebben meegedeeld) een beschrijving bevat van het model van de virtuele hub. Volgens dit document zou SEA deze strategie vanaf 2011 zijn gaan hanteren. In dit document wordt echter evenmin gesuggereerd dat het model van de virtuele hub een verticale integratie van de luchthaven en de verrichters van grondafhandelingsdiensten zou vereisen.

(286)

Voorts merkt de Commissie op dat het plan bevestigt dat sinds 2001 de betere Europese luchthavenbeheerders geleidelijk de markt voor grondafhandelingsdiensten hebben verlaten, zodat nieuwe, zelfstandige spelers op de markt zijn gekomen (blz. 28).

Het ondernemingsplan 2011-2013

(287)

Ten slotte verklaart SEA dat haar eigen raad van bestuur op 27 juni 2011 een ondernemingsplan van SEA 2011-2013 heeft goedgekeurd waarin onder meer wordt gewezen op „de noodzaak om de strategie voort te zetten van efficiëntieverbeteringen in de grondafhandeling” (vert.). De Commissie merkt evenwel op dat dit document alleen financiële prognoses bevat en strikt genomen geen enkele maatregel met betrekking tot SEA Handling vermeldt.

(288)

Voorts merkt de Commissie op dat volgens het ondernemingsplan de lasten met betrekking tot de arbeidskosten die op SEA Handling drukken, praktisch ongewijzigd zijn gebleven ten opzichte van 2009 (cf. de tabel betreffende de arbeidskosten).

(289)

Bijgevolg tekent de Commissie aan dat de Italiaanse autoriteiten niet in staat zijn gebleken haar voldoende uitgewerkte ondernemingsplannen met betrekking tot SEA Handling te verschaffen of andere documenten waarin de herstructureringsstrategie en de geleidelijke tenuitvoerlegging ervan gedurende de onderzochte periode wordt uiteengezet, laat staan dat in die strategie van bij de aanvang was gerekend met de noodzaak of de mogelijkheid om de bedrijfsverliezen van SEA Handling te dekken voor een bepaalde periode en voor bepaalde bedragen. Daarom is de Commissie van mening dat de Italiaanse autoriteiten niet in staat zijn gebleken om concrete bewijzen aan te dragen voor een herstructureringstrategie voor SEA Handling die kunnen rechtvaardigen dat de verliezen van die onderneming tijdelijk door een voorzichtige particuliere investeerder worden gedekt met het oog op het herstel van de winstgevendheid. Dit verbaast in dit geval des te meer, omdat een particuliere investeerder die te maken krijgt met een onderneming die van bij haar oprichting en gedurende een lange periode verliezen heeft opgestapeld, een grondige audit had gevraagd en had geëist dat concrete maatregelen zouden worden genomen voordat hij zijn eigen middelen in die onderneming zou investeren.

(290)

Bovendien kan de Commissie niet instemmen met het argument van SEA Handling als zou het feit dat de onderneming in 2011/2012 bijna break-even had gedraaid, het bewijs vormen dat de strategie van SEA om de verliezen van SEA Handling over de hele periode te dekken, rationeel was en dat de kapitaalinjecties dus voldeden aan het criterium van de investeerder op marktvoorwaarden. De Commissie is van mening dat het, gelet op het feit dat de bedrijfsverliezen van SEA Handling gedurende een periode van ongeveer tien jaar steeds zijn gedekt, niet mag verbazen dat SEA Handling uiteindelijk haar winstgevendheid heeft hersteld. Iedere onderneming die dezelfde financiële steun zou krijgen, zou haar winstgevendheid kunnen herstellen met een minimum aan herstructureringsmaatregelen. Dat vooruitzicht zou echter onvoldoende zijn om een particuliere investeerder tevreden te stellen die ten minste een prognose zou eisen waaruit blijkt dat de van de strategie van verliesdekking op middellange tot lange termijn verwachte inkomsten — in termen van dividend, waardestijging van zijn deelneming, vermeden imagoschade enz. — hoger liggen dan het kapitaal dat met het oog op de compensatie van die verliezen wordt ingebracht. De Commissie merkt op dat geen van de door Italië ingediende ondernemingsplannen precieze prognoses bevat die proberen aan te tonen dat de strategie om de verliezen over een zo lange periode te dekken, financieel gesproken beter geschikt zou zijn voor SEA dan het afstoten van SEA Handling, of die proberen de herstructureringsperiode te beperken om de winstgevendheid binnen redelijke termijn te herstellen en de verliezen tot een minimum te beperken.

(291)

Voorts is de Commissie, wat betreft de herhaalde verliezen in elk van de jaren van de onderzochte periode, van mening dat de periode waarin SEA Handling verliesgevend was, te lang was om deze te kunnen aanmerken als een „bepaalde periode” in de zin van het arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 1991 (61). SEA Handling was namelijk van bij haar oprichting in 2002 verliesgevend en zou, in het meest optimistische scenario, pas in 2012 opnieuw winstgevend kunnen worden, volgens de prognoses van SEA van 2011. De besluiten om de verliezen te dekken werden jaar op jaar genomen, en de Commissie merkt op dat de herhaalde jaarlijkse verliezen niet hebben geleid tot een wijziging van de strategie van SEA of tot ingrijpendere herstructureringsmaatregelen.

(292)

Wat betreft het tweede argument bestrijdt de Commissie, om de reeds uiteengezette redenen, de „bezorgdheid” van SEA met betrekking tot het ontoereikende kwaliteitsniveau dat een externe speler eventueel zou bieden en dat dus negatief zou uitwerken op de ontwikkeling en de algemene resultaten van SEA, en de eventuele aansprakelijkheid van SEA voor storingen.

(293)

De Commissie, is zoals reeds opgemerkt, van mening dat de Italiaanse autoriteiten en SEA geen nadere gegevens hebben verschaft over de imagoschade die SEA zou lopen, noch over de schade die passagiers zouden lijden. Zij hebben deze schade ook na het besluit tot inleiding van de procedure niet gekwantificeerd. De Commissie tekent echter aan dat SEA zelf heeft toegegeven dat deze schade gemakkelijk zou kunnen worden vastgesteld via een marktstudie. Bijgevolg is de Commissie van mening dat het ontbreken van een raming van de imagoschade voor SEA of van de risico’s dat haar aansprakelijkheid in het geding zou zijn of nog van de vooruitzichten op een indirect herstel op lange termijn, nog veel schadelijker is wanneer het erom gaat aan te tonen dat de kwestieuze maatregelen in overeenstemming zijn met het criterium van de voorzichtige investeerder, gelet op de bedragen van de betrokken kapitaalinjecties. Een voorzichtige investeerder zou namelijk van die risico’s en vooruitzichten een economische analyse hebben gemaakt, voordat hij een bedrag van in totaal 359,644 miljoen EUR zou overmaken (62).

(294)

Het argument als zou de winstmaximalisatie van de SEA-groep op lange termijn de bovenhand hebben op het financiële rendement van SEA Handling, gaat voorbij aan het feit dat, zonder de stelselmatige dekking van de verliezen van de dochteronderneming, het voordeel voor SEA duidelijk hoger zou zijn dan het nu was geweest. Daarenboven hebben de Italiaanse autoriteiten geen enkel element aangereikt waaruit zou kunnen blijken dat SEA met haar strategie om de verliezen te dekken, op lange termijn een grotere winstgevendheid zou bereiken dan wanneer zij ingrijpendere herstructureringsmaatregelen had genomen of wanneer zij de grondafhandelingsactiviteiten — geheel of ten dele — had uitbesteed.

(295)

Bovendien is de Commissie, in lijn met het arrest-ENI-Lanerossi, van mening dat SEA Handling niet „tijdelijk in moeilijkheden” verkeerde, maar een zwaar structureel probleem had en dat haar verliezen niet voor een „bepaalde tijd” door SEA werden gedekt. Overigens staat vast dat, indien de verliezen werden gedekt „om de beëindiging van haar bedrijf onder de beste voorwaarden mogelijk te maken”, SEA sinds 2001 slechts twee concurrerende biedprocedures heeft georganiseerd of ten minste dat de optimaal geachte voorwaarden niet binnen een redelijke tijdsspanne vervuld waren. Hoe dan ook, vormt dit soort doelstelling op zich nog geen bewijs voor de verenigbaarheid van de kwestieuze maatregel met het criterium van de voorzichtige particuliere investeerder.

(296)

Kortom, de Commissie is van mening dat in dit geval de ingediende ondernemingsplannen niet gebaseerd zijn op realistische vooruitzichten wat betreft de ontwikkeling van de activiteiten van SEA Handling of van de sector, en dat zij evenmin een analyse bevatten van alternatieve scenario’s die een voorzichtige particuliere investeerder in dit soort situatie zou hebben verwacht.

Het bedrijfsresultaat van SEA Handling

(297)

Ook al is het niet mogelijk om voor de bedrijfsresultaten van SEA Handling in de periode na het besluit om de verliezen van een bepaald jaar te dekken, te beoordelen of zij beantwoorden aan het criterium van de particuliere investeerder, toch vormen de resultaten uit de periode vóór dat besluit, en met name de ontwikkeling ervan, het feitelijke kader waarbinnen dat besluit is genomen. De correlatie tussen de door SEA Handling ten uitvoer gelegde herstructureringsmaatregelen en de resultaten die een en ander in de hier te onderzoeken periode opleverde, zou dus ten minste noodzakelijkerwijs invloed moeten hebben gehad op het besluit van een particuliere investeerder om al dan niet door te gaan met het dekken van de verliezen. Daarom dienen die resultaten uit dat oogpunt te worden beoordeeld.

(298)

De Italiaanse autoriteiten en SEA erkennen dit beginsel impliciet wanneer zij verklaren dat de positieve ontwikkeling van de economische kerncijfers van SEA Handling in de periode 2003-2004 — volgens hen — bemoedigend was en een indicatie was dat het herstel van de winstgevendheid mogelijk was. In haar besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie echter opgemerkt dat in de periode 2003-2005 de verliezen boven 40 miljoen EUR bleven uitkomen, dat de ebitda negatief bleef, dat de arbeidskosten per eenheid met 7,6 % waren gestegen, dat de totale kosten met slechts ongeveer 3 % waren gedaald en de inkomsten met ongeveer 4,5 % waren toegenomen.

(299)

Afgezien van de negatieve beoordeling van de Commissie wat betreft de mate van nauwkeurigheid van de herstructureringsplannen die de Italiaanse autoriteiten hebben verschaft, dient dus te worden opgemerkt dat aan de hand van de aanwijzingen voor een goed economisch functioneren die in die periode werden genoteerd — en die in hoofdzaak verband houden met de intern genomen maatregelen en niet zijn gebaseerd op externe factoren waarop de onderneming geen invloed kan uitoefenen — een directe beoordeling kan worden gemaakt van de omvang van de daadwerkelijk ten uitvoer gelegde herstructureringsmaatregelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de vastgestelde daling van de personeelskosten, die zal afhangen van de stijging van de productiviteit, de verlaging van de arbeidskosten per eenheid en de inkrimping van het aantal werknemers.

(300)

Daarentegen is de Commissie van mening dat de kwaliteitsindicatoren — zoals de ontwikkeling van de wachttijd voor de aankomende bagage en stiptheid van de door SEA beheerde luchthavens — weliswaar nuttig zijn om de concurrentiekracht van de aangeboden diensten te beoordelen, maar niet als basis kunnen dienen voor het beoordelen van de omvang van de herstructureringsmaatregelen.

(301)

Wat de daadwerkelijk behaalde bedrijfsresultaten betreft, verwijst de Commissie naar de analyse van de grafieken en tabellen waarvan sprake in onderdeel 2.4.

(302)

De Commissie beklemtoont dat, op basis van de in tabel 3 vermelde gegevens, in de periode 2004-2010 een stijging van de productiviteit met 22 % valt waar te nemen. SEA heeft aangevoerd dat deze verbetering het gevolg zou zijn van een betere benutting van de personele hulpbronnen en het introduceren van grotere flexibiliteit bij de inzet ervan, van de uitbesteding van diensten met een geringe productiviteit (bijv. diensten voor het schoonmaken van de vliegtuigcabines) en een strengere controle van het personeel (met name door het absenteïsme terug te dringen).

(303)

Volgens SEA zijn de voornaamste redenen waarom SEA Handling haar winstgevendheidsdoelstelling niet tegen 2005 of uiterlijk 2007 heeft bereikt, terug te voeren op de dalende inkomsten, met name door een verlaging van de tarieven, onder meer die welke Alitalia vanaf 2006 werden berekend, en een toename van de arbeidskosten per eenheid. Ten slotte voert SEA aan dat ook het lager dan voorziene verkeersvolume invloed heeft gehad op de in de periode 2002-2007 gegenereerde inkomsten.

(304)

Wat de arbeidskosten betreft, merkt de Commissie namelijk op dat de arbeidskosten per eenheid in de periode 2003-2010 met ongeveer 10 % zijn gestegen. SEA vindt dat haar mogelijkheden om haar bedrijfskosten aanzienlijk te verlagen, beperkt waren. De macht van de bonden tijdens de cao-onderhandelingen en hun politieke rol in Italië zou de manoeuvreerruimte op korte termijn hebben beperkt. De personeelsinkrimping was weliswaar aanzienlijk, maar onvoldoende om die stijging vóór 2008 te compenseren of om tot een aanzienlijke vermindering van de kosten met betrekking tot arbeid te leiden (-38 % in de periode 2008-2010). In dat verband neemt de Commissie akte van de notulen van de bijeenkomst van de raad van bestuur van 21 december 2006 waarin een van de leden van de raad herhaalt dat de situatie van SEA Handling nog „zeer zorgwekkend” is. Het feit dat SEA Handling vanaf 2008 erin geslaagd is de kosten met betrekking tot arbeid aanzienlijk te verminderen, toont aan dat er aanzienlijke inspanningen in die zin zijn geleverd. Dit element kan in deze concrete context echter geen bewijs vormen dat de betrokken kapitaalinjecties beantwoorden aan het criterium van de particuliere investeerder. Meer bepaald heeft de Commissie, wat de kapitaalinjecties die vanaf 2007 zijn doorgevoerd, beklemtoond dat deze niet los van de voorgaande kapitaalinjecties kunnen worden onderzocht. Evenzo heeft de Commissie nog beklemtoond dat deze maatregelen niet waren gebaseerd op financiële analyses en op ondernemingsplannen die vergelijkbaar zijn met die welke een particuliere investeerder had verlangd.

(305)

Wat de door Alitalia opgelegde tariefverlaging betreft, merkt de Commissie op dat het contract dat voor de periode 2001-2005 met Alitalia werd gesloten, voor 2004 en 2005 in een tariefverhoging met 7 % voorzag, een stijging die buitensporig zou blijken en die in 2006 en 2007 tot tariefverlagingen zou leiden in het kader van de tariefverlagingen als gevolg van de toegenomen concurrentie. De Commissie is van mening dat de liberalisering van de sector — met als doel het stimuleren van de concurrentie — uiteindelijk moest leiden tot lagere tarieven. Het is dus niet terecht dat SEA beweert dat deze tariefverlaging — grotendeels een aanpassing na een buitensporig gebleken stijging en als reactie op de komst van een concurrent in 2006 (Aviapartner) — een „niet te voorziene negatieve gebeurtenis” is geweest. Volgens de Commissie zou een particuliere investeerder hebben geanticipeerd op de als gevolg van de liberalisering van de sector veranderende concurrentiesituatie. Zo zou hij bijvoorbeeld niet hebben gerekend op een tariefverhoging met 9 % voor de periode 2003-2007 (63) en zou hij hebben geoordeeld dat het marktaandeel van SEA Handling, hoewel dat grotendeels nog haar monopoliesituatie weergeeft, zou dalen.

(306)

Bij de andere „niet te voorziene gebeurtenissen” die negatieve gevolgen hebben gehad op het herstel van de winstgevendheid van SEA Handling, noemt SEA ook het verlies aan inkomsten vanaf 2008, als gevolg van het besluit van Alitalia om haar activiteiten op Milaan Malpensa in te krimpen. De Commissie erkent dat deze terugtrekking duidelijk een belangrijke invloed heeft gehad op de inkomsten van SEA Handling, maar is van oordeel dat de inspanningen van SEA om de situatie bij SEA Handling te saneren, zijn opgedreven net door de aankondiging van deze terugtrekking in 2007. Meer bepaald is het aantal actieve VTE’s in de periode 2007-2010 gedaald met ongeveer 41 %. Bijgevolg zijn met name de loonkosten in de periode 2007-2009 gedaald en is de productiviteitsstijging gaan versnellen. Ook de andere bedrijfskosten zijn in de periode 2007-2010 gedaald. Algemeen genomen is de ebitda, dankzij deze kostenverlagingen, als gevolg van de inkrimping van de activiteiten van Alitalia, verbeterd, ondanks de daling van de omzet. Niettemin betekenden deze resultaten nog niet dat SEA Handling snel opnieuw een financieel evenwicht kon bereiken, ondanks de steun die vooraf was verleend. Overigens is de Commissie van oordeel dat, indien op basis van berekeningen in een door de Italiaanse autoriteiten vermeld nulscenario — met als aanname dat Alitalia haar activiteiten op Milaan Malpensa zou behouden en de marktaandelen van SEA Handling op het niveau van 2005 zouden blijven — SEA Handling had mogen hopen haar winstgevendheid tegen 2009 te herstellen, zonder dat voorval de inspanningen om de kosten in de te onderzoeken periode te verminderen in werkelijkheid niet zo verregaand waren geweest (64). Hoe dan ook heeft het Hof al herhaald dat, met het oog op de beoordeling van de vraag of het criterium van de particuliere investeerder in acht is genomen, „[e]conomische ramingen die na toekenning van dit voordeel zijn gemaakt, de vaststelling achteraf dat de door de betrokken lidstaat gedane investering daadwerkelijk winstgevend is geweest of naderhand aangevoerde rechtvaardigingen voor de keuze van de gevolgde handelwijze echter niet [kunnen] volstaan […]. Wanneer blijkt dat het criterium van de particuliere investeerder van toepassing kan zijn, staat het bijgevolg aan de Commissie om de betrokken lidstaat te vragen haar alle relevante informatie te bezorgen op basis waarvan kan worden uitgemaakt of is voldaan aan de voorwaarden voor toepasselijkheid en toepassing van dit criterium en de Commissie mag slechts weigeren deze informatie te onderzoeken indien de overgelegde bewijsstukken dateren van na het tijdstip waarop de beslissing om de betrokken investering te doen is genomen” (65).

(307)

De Italiaanse autoriteiten hebben namelijk bevestigd dat het precies de potentiële ernst van de situatie na de terugtrekking van Alitalia is, die SEA ertoe heeft aangezet om de inspanningen te leveren met het oog op een verbetering van de kostenfactoren.

(308)

Ten slotte heeft SEA Handling ook verklaard dat onvoorziene gebeurtenissen negatief hebben uitgewerkt op de resultaten, daarbij met name verwijzend naar de gevolgen op de omzet van de SARS-epidemie, de terreurdreigingen nadat in 2003 de oorlog was verklaard aan Irak, en de gevolgen van de uitbarsting van de vulkaan Eyjafjallajökull in 2010. De Commissie merkt op dat alleen de kwantificering van de impact van deze gebeurtenissen op de omzet van SEA Handling werd opgenomen in de studie van RBB Economics van 1 juni 2011. Wat bovengenoemde gebeurtenissen betreft, beperkt het consultancybureau zich ertoe een aantal verklaringen van SEA Handling te herhalen, met name dat de SARS-epidemie en de terreurdreigingen nadat in 2003 de oorlog aan Irak was verklaard, tot een omzetdaling van 3 % hebben geleid en dat de uitbarsting van de Eyjafjallajökull tot een omzetdaling van 1,5 miljoen EUR had geleid. De analyse van het nulscenario is gebaseerd op deze aannames, zonder dat enige redelijke methode wordt gebruikt om de effecten van de betrokken gebeurtenissen te beoordelen. Daarnaast is de Commissie van mening dat, wanneer rekening wordt gehouden met de ramingen van SEA zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging is, de effecten in verband met de niet te voorziene gebeurtenissen waarvan sprake in de studie van RBB Economics, geen realistische rechtvaardiging konden vormen voor de aanhoudende kapitaalsverhogingen van SEA voor een bedrag van 360 miljoen EUR over de periode 2002-2010. Daarenboven is de Commissie van mening dat een investeerder onder marktomstandigheden waarschijnlijk een studie had laten uitvoeren onmiddellijk nadat die gebeurtenissen zich hadden afgespeeld — en niet vele jaren later — om de impact ervan te beoordelen en om een besluit te nemen over het aanpassen van de strategie, het behoud ervan of een aanpassing van het ondernemingsplan. Daarentegen is de Commissie van mening dat, aangezien de studie van RBB Economics van meerdere jaren na het besluit tot inleiding van de procedure dateert, deze studie niet beantwoordt aan de handelwijze van een voorzichtige particuliere investeerder, maar is uitgewerkt met het oog op de procedure, d.w.z. om achteraf het beweerdelijk rationele karakter van het handelen van SEA aan te tonen. Bijgevolg kan met deze studie geen rekening worden gehouden voor het toepassen van het criterium van de voorzichtige investeerder. Ten slotte tekent de Commissie aan dat particuliere investeerders, precies met het oog op het verzekeren van de winstgevendheid van hun investering, ook bij negatieve gebeurtenissen financiële analyses eisen waaruit het rendement op hun investering in minder gunstige scenario’s blijft, en dit vooral in een sector als het luchtvervoer die, naar zijn aard, bloot staat aan risicofactoren die buiten de bevoegdheid en de controle van de ondernemingen vallen. In dit geval hebben de Italiaanse autoriteiten of SEA nimmer aangetoond dat dit soort analyse is uitgevoerd op het tijdstip van de betrokken maatregel.

(309)

Daarom is de Commissie van mening dat de inspanningen om de kosten te verminderen, weliswaar in diverse opzichten aanzienlijk zijn geweest in de periode na de oprichting van de onderneming, en met name na 2007, maar onvoldoende zijn gebleken om een herstel van de winstgevendheid te verwachten, zo niet op lange termijn, dan toch over een periode van meer dan een tiental jaar, en dat nog afgezien van het risico op terugvordering van eventuele onrechtmatige steun uit het verleden. Mag het niet verbazen dat SEA Handling, nadat zij vele jaren overheidssteun heeft ontvangen, haar resultaten heeft kunnen verbeteren, toch is de Commissie van mening dat een particuliere investeerder in 2002, gelet op de buitengewoon zware kostenstructuur van SEA Handling en de context van de openstelling van de markt, een verdergaande herstructurering had geëist, wilde hij erin toestemmen de verliezen te dekken gedurende de tijd die nodig was voor de herstructurering en om een redelijk rendement op zijn investering te krijgen, dan ook nog binnen een redelijke termijn.

De vergelijking met het bedrijfsresultaat van andere ondernemingen

(310)

De Commissie verwerpt de opvatting als zouden de bedrijfsresulaten van grondafhandelingsondernemingen met een ander „karakter” (de Italiaanse autoriteiten noemen hier de luchthavenbeheerders met een boekhoudkundige scheiding, met verzelfstandigde activiteiten, luchtvaartmaatschappijen die aan zelfafhandeling doen en externe dienstverrichters, die op hun beurt weer kunnen worden onderverdeeld in dienstverrichters die binnen een nationaal of een internationaal netwerk actief zijn, en in kleine en middelgrote dienstverrichters) of met een ander activiteitenaanbod (sommige dienstverrichters bieden alle grondafhandelingsdiensten aan, terwijl andere alleen bepaalde diensten aanbieden).

(311)

De liberalisering van de sector heeft net tot doel de concurrentie zodanig te stimuleren dat de dienstverrichters met meer concurrerende bedrijfsmodellen hun positie op de markt kunnen versterken, hetgeen ten goede komt aan de gebruikers, de luchtvaartmaatschappijen en uiteindelijk de reizigers. De Commissie is van mening dat de ondernemingen waarmee de Italiaanse autoriteiten SEA Handling niet willen vergelijken, toch daadwerkelijk of potentieel met haar concurreren. Het argument van de Italiaanse autoriteiten komt er de facto op neer dat het aantal van de met SEA Handling vergelijkbare concurrenten tot nul wordt herleid, omdat geen enkele speler precies hetzelfde dienstenscala levert als dat wat SEA Handling momenteel levert, zelfs al hebben die spelers hetzelfde „karakter” als SEA Handling, d.w.z. een onderneming die verbonden is met een luchthavenbeheerder die opereert in een regeling van afzonderlijke ondernemingen. Dit alles is nog afgezien van het feit dat SEA van mening is dat de Commissie ook rekening moet houden met de concrete toepassing van Richtlijn 96/67/EG om een vergelijking te maken met de prestaties van de dienstverrichters die op een markt buiten Italië werkzaam zijn.

(312)

De Commissie merkt op dat talrijke grondafhandelingsondernemingen structureel winstgevend zijn. Hoe dan ook lijkt het feit dat andere grondafhandelingsondernemingen in diezelfde periode eventueel verlies hebben geleden, niet zozeer een bewijs te zijn voor het rationele karakter van de handelwijze van SEA, als wel te wijzen op het tegendeel: iedere onderneming die te maken krijgt met economische moeilijkheden, probeert zich te concentreren op haar eigen kernactiviteiten en de investeringen stop te zetten met betrekking tot activiteiten die structureel verliesgevend of minder renderend zijn. Zoals hier al meermaals is herhaald, had SEA Handling in twee van de meegedeelde ondernemingsplannen beklemtoond dat de markttendens in de betrokken periode er een was waarbij luchthavenbeheerders de investeringen met betrekking tot grondafhandelingsdiensten afbouwen en de spelers die de grondafhandelingsdiensten hebben uitbesteed, doorgaans meer winstgevend zijn dan de verticaal geïntegreerde spelers.

(313)

Om vergelijkbare redenen moet de Commissie het argument van SEA verwerpen als zou de enige vergelijkbare speler […] (66) zijn, die in de periode 2004-2006 (67) vermoedelijk verlies heeft geleden en de grondafhandeling niet heeft uitbesteed. In de eerste plaats stond […] nog onder de zeggenschap van de Staat en kan haar optreden daarom niet als typisch voor particuliere ondernemingen worden beschouwd (68). In de tweede plaats beschikt de Commissie niet over informatie op basis waarvan zij kan bepalen of […] voor haar grondafhandelingsactiviteiten financiële steun heeft gekregen die qua omvang of qua looptijd vergelijkbaar is met die voor SEA Handling.

(314)

Ten slotte acht de Commissie de vergelijking die SEA Handling van […] en […] maakt, niet relevant. SEA Handling betoogt, zonder evenwel afdoende bewijzen te leveren, dat die spelers verliezen hebben geleden op hun activiteiten in die luchthavens (69). Bovendien lijken de negatieve resultaten van die spelers voor een deel te zijn veroorzaakt door de steun die SEA Handling heeft ontvangen. Indien SEA Handling niet herhaaldelijk een kapitaalinjectie van SEA had gekregen, zou zij failliet zijn verklaard of zou zij ingrijpender en sneller zijn geherstructureerd dan het geval was. Bijgevolg zou de marktstructuur zijn gewijzigd en zouden de concurrenten een mogelijkheid hebben gekregen om hun marktaandeel te vergroten en zo hun resultaten te verbeteren.

(315)

Geconcludeerd dient te worden dat de Commissie, in het licht van het voorgaande, van mening is dat de betrokken kapitaalinjecties niet voldoen aan het criterium van de particuliere investeerder en dat zodoende aan SEA Handling een voordeel is verleend dat de onderneming onder normale marktomstandigheden niet had kunnen krijgen.

8.2.4.   DE CRITERIA „ONGUNSTIGE BEÏNVLOEDING VAN HET HANDELSVERKEER TUSSEN LIDSTATEN” EN „VERVALSING VAN DE MEDEDINGING”

(316)

De Commissie is van oordeel dat de hier te onderzoeken maatregelen het handelsverkeer tussen lidstaten beïnvloeden en de mededinging op de interne markt vervalsen of dreigen te vervalsen, aangezien daarmee één onderneming wordt begunstigd, die concurreert met andere verrichters van grondafhandelingsdiensten op de luchthavens van Milaan Malpensa en Milaan Linate, alsmede met alle dienstverrichters die een vergunning hebben om daar te opereren, van wie er velen in meerdere lidstaten actief zijn, met name sinds in 2002 de liberalisering van de sector van kracht is geworden.

8.2.5.   CONCLUSIE

(317)

In het licht van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de maatregelen van SEA om de verliezen van SEA Handling bij te passen, staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

8.3.   DE VERENIGBAARHEID VAN DE STEUN MET DE INTERNE MARKT

(318)

Omdat de Commissie van oordeel is dat de kwestieuze maatregelen staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, is zij nagegaan of deze eventueel verenigbaar zijn op grond van de afwijkingen van de leden 2 en 3 van datzelfde artikel.

(319)

Artikel 107, lid 2, VWEU is om evidente redenen niet van toepassing, gelet op de aard van de kwestieuze maatregelen, en Italië en SEA hebben evenmin aangevoerd dat dit het geval is.

(320)

Wat artikel 107, lid 3, VWEU betreft, heeft de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure reeds twijfel geformuleerd ten aanzien van de verenigbaarheid van de maatregelen op grond van de richtsnoeren luchthavensteun. Die richtsnoeren luchthavensteun bepalen in hoeverre en op welke voorwaarden de Commissie de publieke financiering van luchthavendiensten beoordeelt in het licht van de regels en procedures inzake staatssteun.

(321)

Wat betreft de subsidies voor luchthavendiensten, verwijzen deze richtsnoeren naar Richtlijn 96/67/EG, die bepaalt dat bij meer dan 2 miljoen passagiers de activiteit van de grondafhandelingsdiensten zelfvoorzienend moet zijn en moet losstaan van de overige commerciële inkomsten van de luchthaven, zoals overheidsgeld dat haar als luchthavenautoriteit of beheerder van een dienst van algemeen economisch belang is toegekend.

(322)

Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de subsidiëring van die activiteiten door overheidsinstanties indruist tegen de door Richtlijn 96/67/EG vooropgestelde doelstellingen en dus ongunstig zou kunnen uitwerken op de liberalisering van deze markt.

(323)

In het licht van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de steun niet op grond van de richtsnoeren luchthavensteun met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard.

(324)

Subsidiair hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie verzocht om de steun te toetsen op zijn verenigbaarheid met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU en de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004. De Italiaanse autoriteiten hebben geen andere rechtsgrondslagen ingeroepen om de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregelen met de interne markt aan te tonen op grond van artikel 107, lid 3, noch hebben zij de Commissie elementen verschaft die deze verenigbaarheid kunnen staven. De Italiaanse autoriteiten hebben namelijk verklaard dat de richtsnoeren luchthavensteun in dit geval niet kunnen worden toegepast voor het beoordelen van de verenigbaarheid van de kwestieuze maatregelen. Daarom dient de Commissie de argumenten te onderzoeken die de Italiaanse autoriteiten hebben aangevoerd om de verenigbaarheid van de herstructureringssteun aan te tonen.

(325)

In punt 104 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 is het volgende bepaald:

 

„De Commissie zal onderzoeken of reddings- of herstructureringssteun die zonder haar toestemming […] is toegekend, verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt op basis van de onderhavige richtsnoeren wanneer die steun geheel of gedeeltelijk na de bekendmaking van deze richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie is toegekend. In alle overige gevallen zal zij het onderzoek verrichten op basis van de op het tijdstip van de toekenning van de steun geldende richtsnoeren.”.

(326)

De richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 zijn op 1 oktober 2004 gepubliceerd.

(327)

Aangezien de Commissie van mening is dat de betrokken maatregel dient te worden beschouwd als een reeks besluiten betreffende de inbreng van kapitaal in SEA Handling om haar bedrijfsverliezen te dekken naarmate deze zich voordoen — en niet als één of twee in tranches toe te kennen maatregelen inzake herstructureringssteun (zoals de Italiaanse autoriteiten lijken te betogen; zie overweging 84), dienen deze maatregelen te worden getoetst aan de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 en die van 2004, afhankelijk van het feit of zij op bindende wijze zijn vastgesteld vóór of na 1 oktober 2004 (70).

Komt de onderneming voor steun in aanmerking?

De maatregelen verleend vóór 1 oktober 2004

(328)

Op basis van de in de overwegingen 174 tot en met 180 uiteengezette gronden is de Commissie van mening dat SEA Handling kan worden beschouwd als een onderneming in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999.

(329)

Volgens punt 7 van die richtsnoeren zijn pas opgerichte ondernemingen van reddings- en herstructureringssteun uitgesloten. Wel bepalen de richtsnoeren dat de oprichting door een onderneming van een dochteronderneming uitsluitend met het doel daarin haar activa en eventueel haar passiva onder te brengen, niet als de oprichting van een nieuwe onderneming wordt beschouwd. Aangezien SEA Handling is opgericht na een afsplitsing van SEA met het oog op de levering van grondafhandelingsdiensten, is de Commissie van oordeel dat deze niet kwalificeert als pas opgerichte onderneming in de zin van die richtsnoeren.

(330)

Bovendien vloeien de financiële problemen van SEA Handling niet voort uit een arbitraire verdeling van de kosten binnen de groep. Deze problemen zijn op geen enkele wijze toe te rekenen aan de holdingmaatschappij SEA, maar ten hoogste te wijten aan de hoge arbeidskosten, die ervoor hebben gezorgd dat de onderneming er niet in slaagt haar balans in evenwicht te krijgen.

De maatregelen verleend ná 1 oktober 2004

(331)

De Commissie tekent aan dat de financiële situatie van de onderneming in 2004 niet is verbeterd ten opzichte van 2002. Immers, zoals bleek in de overwegingen 181 tot en met 184, had de onderneming in 2004 nog steeds te kampen met financiële problemen en moet zij worden beschouwd als een onderneming in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004.

(332)

Volgens punt 13 van die richtsnoeren zijn nieuw opgerichte ondernemingen uitgesloten van reddings- en herstructureringssteun. Dit zou het geval zijn bij een nieuwe onderneming die ontstaat uit de liquidatie van een vroegere onderneming of vennootschap en die de activiteiten van die onderneming overneemt. In beginsel zou deze onderneming als nieuw opgerichte onderneming worden beschouwd in de eerste drie jaar nadat zij in de betrokken bedrijfstak actief is geworden.

(333)

Om de in overweging 330 vermelde redenen kan SEA Handling volgens de Commissie niet als een nieuw opgerichte onderneming worden beschouwd. In dat verband merkt de Commissie op dat de Italiaanse autoriteiten in hun laatste brief hebben verklaard dat SEA Handling kwalificeert als nieuw opgerichte onderneming in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 omdat zij is ontstaan uit de afsplitsing van een vroeger bedrijfsonderdeel van SEA voor de verrichting van grondafhandelingsdiensten en dus van de moedermaatschappij de activa en passiva heeft overgenomen die verband houden met grondafhandelingsdiensten.

(334)

Evenzo gelden de overwegingen uit overweging 331.

(335)

Bijgevolg concludeert de Commissie dat SEA Handling op grond van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 en die van 2004 in aanmerking kwam voor herstructureringssteun.

Herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn

(336)

In de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 is bepaald: „Voorwaarde voor de toekenning van steun is de tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan dat voor alle individuele steunmaatregelen door de Commissie dient te worden goedgekeurd […]” (punt 34 van de richtsnoeren van 2004 en punt 31 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999). Bovendien „[is] [h]erstructureringssteun derhalve gekoppeld aan een uitvoerbaar herstructureringsplan waartoe de betrokken lidstaat zich verbindt. Dit plan wordt met alle noodzakelijke gegevens aan de Commissie voorgelegd […]” (punt 35 van de richtsnoeren van 2004 en punt 32 van de richtsnoeren van 1999).

(337)

In de eerste plaats gaat het bij de door de Italiaanse autoriteiten aangehaalde herstructureringsplan om het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006, het ondernemingsplan 2003-2007 van SEA, het strategisch plan 2007-2012, het strategisch plan 2009-2016 en het ondernemingsplan 2011-2013. De Commissie is van oordeel dat geen van deze plannen voldoet aan de in de richtsnoeren vastgestelde criteria, zoals blijkt uit de beoordeling die zij in de overwegingen 269 tot en met 296 van die documenten heeft gemaakt.

(338)

Met name is in punt 35 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 bepaald: „Het herstructureringsplan, waarvan de looptijd zo kort mogelijk moet zijn, dient binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming te herstellen en te zijn gebaseerd op realistische veronderstellingen betreffende de toekomstige bedrijfsomstandigheden. Herstructureringssteun is derhalve gekoppeld aan een uitvoerbaar herstructureringsplan […]. Dit plan wordt met alle noodzakelijke gegevens […] voorgelegd en omvat met name een marktstudie. De verbetering van de levensvatbaarheid komt voornamelijk tot stand door middel van interne maatregelen waarin het herstructureringsplan voorziet, en mag alleen berusten op externe factoren — zoals prijs- en vraagfluctuaties — waarop de onderneming slechts weinig invloed kan uitoefenen, op voorwaarde dat de veronderstellingen inzake de marktontwikkeling algemeen zijn aanvaard.” Punt 32 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 bevat een gelijklopende bepaling.

(339)

De Commissie tekent aan dat zowel het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006 als de voor de periode ná 2007 vermelde plannen (71) de SEA-groep in zijn geheel betreffen (met uitzondering van het ondernemingsplan 2003-2007) en dat SEA Handling daarin slechts een paar keer wordt vermeld. Deze plannen kunnen dus niet worden beschouwd als herstructureringsplannen voor SEA Handling in de zin van de richtsnoeren. Bovendien bevatten zij niet alle gegevens die volgens de richtsnoeren nodig zijn: zij geven geen gedetailleerde beschrijving van de omstandigheden die tot de moeilijkheden van de onderneming hebben geleid, en ook een marktstudie ontbreekt. Bovendien bevatten die plannen geen gedetailleerde beschrijving van de maatregelen die nodig zijn om binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming te herstellen en rekenen zij met een verbetering van de winstgevendheid die in hoofdzaak is gebaseerd op externe maatregelen met betrekking tot de verhoging van de inkomsten (dit is met name het geval in het ondernemingsplan 2003-2007), zonder dat er enig bewijs wordt geleverd dat de gehanteerde hypothesen met betrekking tot de ontwikkeling van de markt algemeen aanvaard zijn.

(340)

Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de korte passages die in die documenten specifiek over SEA Handling gaan, merkt de Commissie op dat deze geen tijdschema bevatten om binnen een redelijke termijn de levensvatbaarheid van SEA Handling op lange termijn te herstellen, noch de duur van een eventuele herstructurering van SEA Handling. De herstructureringsmaatregelen zijn bovendien veel te weinig uitgewerkt om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van de richtsnoeren.

(341)

Hieruit volgt dat de betrokken steun is verleend voordat deze is aangemeld en zonder dat er een herstructureringsplan voorlag dat aan de voorwaarden van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun voldoet. Bijgevolg is de steun niet afhankelijk gesteld van de uitvoering van dit soort herstructureringsplan, zoals geëist in de punten 34 en 35 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 of de punten 31 en 32 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999. Deze vaststelling is op zich voldoende om de verenigbaarheid van de maatregelen met de interne markt te kunnen uitsluiten (72).

(342)

In de tweede plaats dient te worden beklemtoond dat de Commissie, doordat de steun niet is aangemeld en doordat geen uitvoerbaar herstructureringsplan is aangemeld, niet de gelegenheid heeft gehad om de voorwaarden en verplichtingen op te leggen die zij nodig acht om goedkeuring te kunnen verlenen voor de steun (73), noch dat zij, aan de hand van regelmatige en gedetailleerde verslagen, op de correcte tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan toezicht heeft kunnen houden (74).

Voorkoming van buitensporige concurrentieverstoringen

(343)

Volgens punt 38 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 „[dienen, o]m te garanderen dat de ongunstige effecten op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, zo beperkt mogelijk blijven — zodat de positieve effecten opwegen tegen de negatieve effecten — compenserende maatregelen te worden genomen. Anders wordt de steun als „schadelijk voor het gemeenschappelijk belang” aangemerkt — en dus als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.” Punt 35 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 bevat gelijklopende bepalingen.

(344)

De Italiaanse autoriteiten en SEA Handling hebben betoogd dat de steunmaatregelen geen concurrentieverstoring op de markt voor grondafhandelingsdiensten hebben veroorzaakt, omdat zij noodzakelijk waren om te voldoen aan de voorwaarden voor de liberalisering van de markt overeenkomstig decreto legislativo nr. 18/99 tot omzetting van Richtlijn 96/67/EG.

(345)

Voorts waren zij van oordeel dat bij de steunverlening passende flankerende maatregelen zijn genomen om eventuele concurrentieverstoringen te voorkomen.

(346)

Volgens de Italiaanse autoriteiten zou de eerste maatregel een capaciteitsinkrimping van SEA Handling zijn geweest, met name in termen van personeelsbestand — door de geleidelijke personeelsinkrimping in de periode 2003-2010.

(347)

De tweede maatregel zou een inkrimping van de aanwezigheid van SEA Handling op de markt zijn geweest, door een inkrimping van de reeks activiteiten die zij uitoefent. Met name heeft SEA Handling haar activiteiten vliegtuigonderhoud en ticketverkoop stopgezet, alsmede een aantal secundaire activiteiten zoals het schoonmaken van vliegtuigcabines en de begeleiding van minderjarige passagiers, die sinds 2004 aan externe spelers zijn toevertrouwd. Ook heeft SEA Handling in 2004 de activiteiten met betrekking tot het ijsvrij maken van vliegtuigen aan SEA overgedragen.

(348)

De derde maatregel zou bestaan in de pogingen om een minderheidsbelang in SEA Handling te verkopen, hetgeen — mocht de uitkomst positief zijn geweest — ertoe had geleid dat een nieuwe concurrent op de markt zou zijn gekomen.

(349)

Ten slotte zijn de Italiaanse autoriteiten van mening dat de verregaande liberalisering van de markt voor grondafhandelingsdiensten in Italië de maatregelen inzake verliescompensatie noodzakelijk maakte om de continuïteit en de kwaliteit van alle grondafhandelingsdiensten te verzekeren en om een geleidelijke aanpassing aan de nieuwe situatie mogelijk te maken. Alles samengenomen maakte de steun een ordelijke overgang naar een concurrerende markt mogelijk, zonder negatieve gevolgen voor de passagiers.

(350)

De Commissie herhaalt hier dat „[a]fschrijvingen en sluiting van verliesgevende activiteiten die in ieder geval nodig zijn om de levensvatbaarheid te herstellen, bij de beoordeling van de compenserende maatregelen niet als inkrimping van capaciteit of aanwezigheid op de markt [worden] beschouwd” (75). In dat verband is zij van mening dat de tweede maatregel geen „compenserende” maatregel is, maar integrerend deel uitmaakt van, ja zelfs van essentieel belang is voor de herstructurering zelf. Zoals door de Italiaanse autoriteiten gesuggereerd, behoren deze activiteiten niet tot de kernactiviteiten van SEA Handling en kan de afstoting ervan niet worden beschouwd als een compenserende maatregel die op zichzelf toereikend was om een aanzienlijke inkrimping van de aanwezigheid op de betrokken markt te garanderen (76).

(351)

Evenzo is de capaciteitsinkrimping, met name in termen van personeelsbestand, een cruciaal element voor het herstel van de winstgevendheid van de onderneming, gelet op het zeer hoge bedrag van de personeelsuitgaven van SEA Handling — met name ten opzichte van haar omzet — en kan deze dus niet worden beschouwd als een compensatie voor de steun die is verleend.

(352)

Wat betreft het voornemen om een minderheidsbelang te verkopen, merkt de Commissie op dat tot op heden slechts twee concurrerende biedprocedures zijn georganiseerd (77). Overigens is dit voornemen tot verkoop momenteel afhankelijk van het herstel van de winstgevendheid en vormt het dus geen compensatie voor de herstructurering. Hoe dan ook heeft in ongeveer tien jaar tijd geen enkele overdracht van het kapitaal van SEA Handling plaatsgevonden en kan het voornemen om dat te doen, dus niet als een compensatie voor de betrokken steun worden beschouwd.

(353)

Wat ten slotte het feit betreft dat de steun de overgang naar een concurrerende markt zou hebben verzekerd, is de Commissie van mening dat de omzetting van Richtlijn 96/67/EG in Italiaans recht niet impliceert dat staatssteun wordt verleend om bepaalde spelers — in casu SEA Handling — te compenseren om hen in staat te stellen zich aan te passen binnen een bepaalde periode, waarvan de precieze duur door de Italiaanse autoriteiten overigens niet wordt vermeld.

(354)

Deze omstandigheden zijn voldoende om de verenigbaarheid van de steun met de interne markt te kunnen uitsluiten.

Steun beperkt tot het noodzakelijke minimum

(355)

Overeenkomstig punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 en punt 40 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 dient de begunstigde van de steun, met het oog op het beperken van de steun tot hetgeen noodzakelijk is voor de kosten van de herstructurering, uit eigen middelen een aanzienlijke bijdrage aan het herstructureringsplan te leveren. Daarbij kan het gaan om de verkoop van activa die voor het voortbestaan van de onderneming niet onontbeerlijk zijn of om externe financiering tegen marktvoorwaarden. In de regel beschouwt de Commissie in het geval van grote ondernemingen een eigen bijdrage aan de herstructurering van ten minste 50 % als passend.

(356)

De Commissie merkt op dat de Italiaanse autoriteiten geen informatie hebben verschaft met betrekking tot de aanzienlijke bijdrage van SEA Handling aan de herstructurering. Het feit dat geen enkele particuliere investeerder financieel heeft bijgedragen aan de herstructurering van SEA Handling is een verdere aanwijzing voor het feit dat de markt niet geloofde in de haalbaarheid van het herstel van de winstgevendheid van de onderneming (punt 43 van de richtsnoeren van 2004).

Het eenmalige karakter van de steun

(357)

Ten slotte dient bij herstructureringssteun, wil deze als verenigbaar kunnen worden aangemerkt, het beginsel in acht te worden genomen dat de steun eenmalig is. Volgens punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 en punt 72 van punt 43 van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 2004 mag een onderneming die de voorbije tien jaar herstructureringssteun heeft ontvangen, geen verdere herstructureringssteun krijgen. Op basis daarvan concludeert de Commissie dat de herstructureringssteun die SEA Handling na de eerste kapitaalinjectie van 2002 heeft ontvangen, onverenigbaar is met de interne markt mede omdat het beginsel dat dit soort steun eenmalig moet zijn, niet in acht is genomen. Hetzelfde geldt voor de in 2007 ontvangen steun indien rekening wordt gehouden met het feit dat SEA twee besluiten heeft genomen in verband met de uitkering van steun in tranches gespreid over meerdere jaren, zoals de Italiaanse autoriteiten lijken te verklaren (zie overweging 223).

Conclusies

(358)

Uit het voorgaande volgt dat de steunmaatregelen niet voldoen aan de voorwaarden van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun van 1999 en die van 2004, die de verenigbaarheid van steun in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU kunnen garanderen.

(359)

Bijgevolg zijn de kwestieuze steunmaatregelen onverenigbaar met de interne markt.

8.4.   TERUGVORDERING

(360)

De Commissie herhaalt dat, op grond van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999, alle onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun bij de begunstigde ervan moet worden teruggevorderd.

(361)

Aangezien de steun onrechtmatig aan SEA Handling is verleend en deze steun onverenigbaar is met de interne markt, dient de steun bij de onderneming te worden teruggevorderd.

(362)

De Commissie herhaalt dat, gezien de bijzonder kwetsbare financiële situatie van SEA Handling en het feit dat de betrokken kapitaalinjecties geen vooruitzichten boden op winstgevendheid, een particuliere investeerder de kwestieuze kapitaalinjecties niet had gedaan en SEA Handling deze middelen dan ook niet op de markt had kunnen aantrekken. Omdat het rendement op kapitaalinvesteringen een winstgevendheidsfactor is in het zakelijke model van de onderneming, had een particuliere investeerder de investering niet gedaan indien niet vast stond dat de onderneming hem passend zou vergoeden voor het risico dat hij loopt. Daarom is de Commissie van mening dat de onderneming niet in staat is haar eigen vermogen via de kapitaalmarkt te versterken omdat zij met de verwachte opbrengsten geen enkele investeerder een zo groot rendement had kunnen bieden. Het nulscenario — d.w.z. de situatie zonder steun, die middels terugvordering moet worden hersteld of gecreëerd — is dus dat helemaal geen kapitaal zou zijn geïnvesteerd (78). Het is immers vaste rechtspraak dat „[i]n het geval van een participatie in het kapitaal, de Commissie er van [kan] uitgaan, dat de intrekking van het toegekende voordeel de teruggave van de kapitaalinbreng impliceert” (79). Het terug te vorderen steunbedrag is dus het totale bedrag van de kapitaalinjecties.

(363)

Bij de terugvordering dient rente te worden berekend vanaf de datum waarop de steun voor de onderneming ter beschikking is gesteld — d.w.z. vanaf de daadwerkelijke datum van iedere kapitaalverhoging — tot en met die van de daadwerkelijke terugvordering ervan (80).

8.5.   CONCLUSIE

(364)

De Commissie stelt vast dat Italië onrechtmatige steun heeft verleend in de vorm van een reeks kapitaalinjecties van SEA in haar dochteronderneming SEA Handling met als doel de verliezen van haar dochteronderneming te dekken, en dit in strijd met artikel 107, lid 1, VWEU.

(365)

Mitsdien dient Italië alle maatregelen die nodig zijn om die met de interne markt onverenigbare staatssteun terug te vorderen bij de begunstigde, SEA Handling,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De kapitaalsverhogingen die SEA ten faveure van haar dochteronderneming SEA Handling tijdens elk van de boekjaren van de periode 2002-2010 heeft doorgevoerd, voor een totaalbedrag van naar raming 359,644 miljoen EUR (exclusief terugvorderingsrente), vormt staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU.

Artikel 2

Die steun die, in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU is verleend, is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 3

1.   Italië vordert de in artikel 1 bedoelde steun van de begunstigde terug.

2.   De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf de datum waarop zij de begunstigde ter beschikking zijn gesteld, tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (81).

Artikel 4

1.   De in artikel 1 bedoelde steun wordt onverwijld en daadwerkelijk teruggevorderd.

2.   Italië zorgt ervoor dat dit besluit ten uitvoer wordt gelegd binnen vier maanden, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving ervan.

Artikel 5

1.   Binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit verstrekt Italië de volgende informatie aan de Commissie:

a)

het totale van de begunstigde terug te vorderen bedrag (hoofdsom en terugvorderingsrente);

b)

een nadere beschrijving van de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen;

c)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigde werd gelast de steun terug te betalen.

2.   Italië houdt de Commissie op de hoogte van de stand van uitvoering van de nationale maatregelen die het heeft genomen om dit besluit ten uitvoer te leggen, en dit tot de in artikel 1 bedoelde steun volledig is terugbetaald. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld alle inlichtingen over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen. Het verstrekt tevens nadere inlichtingen over de reeds door de begunstigde terugbetaalde steunbedragen en rente.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 19 december 2012.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(2)  PB C 184 van 22.7.2008, blz. 34.

(3)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(4)  PB C 29 van 29.1.2011, blz. 10.

(5)  Op bepaalde plaatsen in deze tekst werd vertrouwelijke informatie weggelaten; het weggelaten gedeelte wordt aangegeven met vierkante haken.

(6)  Gazzetta Ufficiale della Repubblica Italiana nr. 28 van 4.2.1999.

(7)  Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36).

(8)  In artikel 4 van Richtlijn 96/67/EG is bepaald: „De beheerder van een luchthaven, de gebruiker of de dienstverlener die grondafhandelingsdiensten verleent, dient een overeenkomstig de heersende handelspraktijk strikte boekhoudkundige scheiding aan te brengen tussen de aan de levering van deze diensten verbonden activiteiten en zijn overige activiteiten. Op de naleving van deze boekhoudkundige scheiding moet worden toegezien door een door de lidstaat aan te wijzen onafhankelijke controleur. Deze moet er met name op toezien dat er geen geldstroom vloeit tussen de activiteit van de luchthavenbeheerder als luchthavenautoriteit en zijn grondafhandelingsdiensten.”.

(9)  Op 1 december 2011 heeft de Commissie het pakket „Betere luchthavens” goedgekeurd. Dit pakket omvat een voorstel tot herziening van de regels inzake grondafhandeling en met name voorstellen die de kwaliteit en de efficiëntie van de grondafhandelingsdiensten op de luchthavens moeten verbeteren. Daarnaast voorziet het voorstel in een juridische scheiding tussen de grondafhandelingsactiviteiten en het luchthavenbeheer. Een ander onderdeel van het voorstel is de uitbreiding van het minimumaantal verrichters van grondafhandelingsdiensten voor vliegtuigmaatschappijen op grote luchthavens van twee naar drie voor de belangrijkste grondafhandelingsdiensten waarvoor nog beperkingen gelden (bagageafhandeling, platformafhandeling, brandstof- en olielevering en vracht- en postafhandeling).

(10)  SEA Handling Srl, dat bestond voordat SEA Handling werd opgericht, is in 1998 opgericht, maar is nooit operationeel geweest.

(11)  Balansgegevens telkens per 31 december.

(12)  De kapitaalverhogingen ter compensatie van de bedrijfsverliezen vonden niet noodzakelijkerwijs altijd plaats in de loop van een bepaald jaar. Zo kwam de eerste kapitaalverhoging, die in 2003 plaatsvond voor een bedrag van 24,879 miljoen EUR, er om de verliezen over 2002 gedeeltelijk te dekken. De tweede kapitaalverhoging van 24,252 miljoen EUR vond dan weer plaats om de verliezen over 2003 gedeeltelijk te dekken.

(13)  Het akkoord werd op 26 maart 2002 gesloten door de bonden, SEA SpA en de gemeente Milaan.

(14)  Persbericht van Marco Cormio, gemeenteraadslid van Milaan, van 7 november 2006, waarvan de Commissie een kopie is verschaft.

(15)  De tabellen en grafieken in dit onderdeel zijn gebaseerd op door SEA meegedeelde documenten.

(16)  Zie de punten 42 en 102 en deel 5 van het besluit.

(17)  Zie arrest van 16 mei 2002, zaak C-482/99, Frankrijk/Commissie („Stardust Marine”), Jurispr. 2002, blz. I-4397.

(18)  Zie het door de Italiaanse autoriteiten meegedeelde Piano aziendale consolidato del Gruppo SEA 2002-2006 (geconsolideerd ondernemingsplan voor de SEA-groep 2002-2006).

(19)  Arrest van 21 maart 1991, zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1433.

(20)  PB C 312 van 9.12.2005, blz. 1.

(21)  Richtsnoeren luchthavensteun, punt 70.

(22)  Als reactie op deze opmerking heeft de Commissie in haar brief van 11 juli 2011 verwezen naar punt 42 van haar besluit tot inleiding van de procedure, waarin zij aangaf (vert.): „de Commissie acht het bijgevolg noodzakelijk om de periode 2002-2010 te onderzoeken, ten einde na te gaan of SEA Handling in die jaren onrechtmatige staatssteun in de vorm van verliescompensatie heeft ontvangen”. De Commissie heeft dus bevestigd dat (vert.) „de te onderzoeken tijdsspanne loopt van 2002 tot de recentste periode en dat bovengenoemde verzoeken om inlichtingen nog steeds gelden”.

(23)  Arrest van 26 juni 2008, zaak T-442/03, SIC — Sociedade Independente de Comunicação SA/Commissie, Jurispr. 2008, blz. II-1161, punt 126.

(24)  Cfr. arrest van 12 december 2000, zaak T-296/97, Alitalia — Linee aeree italiane SpA/Commissie, Jurispr. 2000, blz. II-3871, punt 81.

(25)  Cfr. arrest van 21 maart 1991, zaak C-305/89, Italië/Commissie („Alfa Romeo”), Jurispr. 1991, blz. I-1603, punt 20.

(26)  Cfr. arrest van 3 juli 2003, gevoegde zaken C-83/01 P, C-93/01 P en C-94/01 P, Chronopost SA e.a./Union française de l’express (Ufex) e.a., Jurispr. 2003, blz. I-6993, punten 33 t/m 38.

(27)  Arrest van 21 maart 1991, zaak C-305/89, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1603, punt 20.

(28)  Arrest van 21 maart 1991, zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1433, punt 21.

(29)  De Commissie veronderstelt dat de Italiaanse autoriteiten hier in werkelijkheid verwijzen naar het akkoord met de bonden van 4 april 2002, waarvan reeds sprake was.

(30)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(31)  PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(32)  Arrest van 3 maart 2010, gevoegde zaken T-102/07 en T-120/07, Freistaat Sachsen (Duitsland) (T-102/07), MB Immobilien Verwaltungs GmbH en MB System GmbH & Co. KG (T-120/07)/Commissie, Jurispr. 2010, blz. II-585.

(33)  Arrest van 11 september 2012, zaak T-565/01, Corsica Ferries France SAS/Commissie, Jurispr. 2005, blz. II-2197, punt 105.

(34)  Zie voetnoot 32.

(35)  Bijv. bijlage 12 bij de opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten van 14 november 2011.

(36)  Het spreekt voor zich dat de verbetering van de economische situatie van de onderneming die het gevolg kan zijn van een herhaalde toekenning van onverenigbare staatssteun, niet kan worden ingeroepen om aan te tonen dat de onderneming haar economische moeilijkheden heeft overwonnen. Die steun zou namelijk alleen mogen worden toegekend indien deze verenigbaar is met het Verdrag en de procedure van artikel 108, lid 3, VWEU in acht is genomen.

(37)  Cfr. bijv. arrest van 10 januari 2006, zaak C-222/04, Ministero dell’Economia e delle Finanze/Cassa di Risparmio di Firenze SpA e.a., Jurispr. 2006, blz. I-289, punt 129.

(38)  Arrest-Stardust Marine, reeds aangehaald, punt 37.

(39)  In december 2011 is 29,75 % van het kapitaal van SEA verkocht aan het particuliere fonds F2i (Fondi italiani per le infrastrutture).

(40)  Arrest-Stardust Marine, reeds aangehaald, punten 52 en 53.

(41)  Arrest-Stardust Marine, reeds aangehaald, punt 56.

(42)  Met name het akkoord met de bonden dat op 26 maart 2002 door het gemeentebestuur van Milaan, SEA en de bonden is gesloten, de tekst van het principeakkoord tussen SEA en de bonden van 4 april 2002 en de teksten van het principeakkoord tussen SEA, SEA Handling en de bonden van 9 juni 2003.

(43)  Cfr. de laatste overweging („inleiding”) van het principeakkoord tussen SEA en de bonden van 4 april 2002. Het idee dat de toezeggingen die SEA ten aanzien van SEA Handling heeft gedaan, worden gegarandeerd door de meerderheidsaandeelhouder, wordt ook herhaald in de vierde overweging en aan het eind van deel 2 van datzelfde document.

(44)  Die delen van het besluit tot inleiding van de procedure dienen te worden beschouwd als integrerend deel uitmakend van dit besluit.

(45)  De Commissie heeft het hier over de in punt 67 van het besluit tot inleiding van de procedure vermelde artikelen in de pers. Cfr. ook het artikel in La Repubblica van 25 februari 2006„SEA, nuovo attacco della Provincia” (SEA — nieuwe aanval van de provincie) en in L’Unità van 25 februari 2006„SEA, Penati chiede le dimissioni del consigli” (SEA — Penati eist ontslag leden raad van bestuur).

(46)  Cfr. http://archiviostorico.corriere.it/2006/novembre/17/articoli_del_17_novembre_2006.html

(47)  Conclusies van advocaat-generaal Jacobs van 13 december 2001 in de zaak-Stardust Marine, punt 68.

(48)  Arrest-Stardust Marine, reeds aangehaald, punt 56.

(49)  Conclusies van advocaat-generaal F.G. Jacobs van 13 december 2001 in de zaak-Stardust Marine, reeds aangehaald, punt 67.

(50)  Cfr. met name arrest van 14 september 1994, gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103, punten 20 t/m 22.

(51)  Cfr. bijv. arrest van 21 maart 1991, zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1433, punten 21 en 22.

(52)  Arrest-Stardust Marine, reeds aangehaald, punt 71.

(53)  Arrest van 5 juni 2012, zaak C-124/10 P, Commissie/Électricité de France (EdF), (nog niet gepubliceerd in de Jurispr.), punten 85 en 104.

(54)  Cfr. arrest van 12 december 1996, zaak T-358/94, Compagnie nationale Air France/Commissie, Jurispr. 1996, blz. II-2109, punt 79.

(55)  De enige toezegging die in die zin zou kunnen worden geïnterpreteerd, is die van de gemeente in het akkoord van 26 maart 2002, waarbij de gemeente heeft bevestigd dat „SEA het evenwicht kosten/opbrengsten en het algemene economische kader zal bewaren” (vert.). Bij die toezegging is geen sprake van precieze bedragen die in een bepaald ondernemingsplan zijn opgenomen, en de Italiaanse autoriteiten hebben aangevoerd dat die toezegging juridisch niet bindend is.

(56)  Cfr. arrest van 14 januari 2004, zaak T-109/01, Fleuren Compost BV/Commissie, Jurispr. 2004, blz. II-127, punt 74; arrest van 2 december 2008, gevoegde zaken T-362/05 en T-363/05, Nuova Agricast Srl en Cofra Srl/Commissie, Jurispr. 2008, blz. II-297*, punt 80, en arrest van 30 november 2009, gevoegde zaken T-427/04 en T-17/05, Franse Republiek (T-427/04) en France Télécom SA (T-17/05)/Commissie, Jurispr. 2009, blz. II-4315, punt 321.

(57)  Arrest van 15 september 1998, zaak T-11/95, BP Chemicals/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-3235, punt 171. In het licht van het voorgaande zal de Commissie de kwestieuze maatregelen in het algemeen toetsen op hun verenigbaarheid met het criterium van de particuliere investeerder, maar zal zij op specifieke momenten ingaan onder meer wanneer zij dat noodzakelijk acht voor de analyse van de argumenten die zijn aangedragen.

(58)  Zie, voor een analyse van het geconsolideerde ondernemingsplan 2002-2006, de overwegingen 269, 270 en 271.

(59)  Strategisch plan 2007-2012, blz. 5 en Strategisch plan 2009-2016, blz. 9.

(60)  Arrest van 21 maart 1991, zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1433, punten 21 en 22.

(61)  Arrest van 21 maart 1991, zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1433, punt 21.

(62)  Cfr. arrest van 11 september 2012, zaak T-565/08, Corsica Ferries SAS/Commissie, (nog niet gepubliceerd in de Jurispr.), punten 101 t/m 108.

(63)  Zoals voorzien in het ondernemingsplan 2003-2007 van SEA Handling.

(64)  Het behoud tot 2010 van het marktaandeel op het niveau van 2005 (nl. 76,65 %) is zuiver hypothetisch.

(65)  Arrest-Electricité de France, reeds aangehaald, punten 85 en 104.

(66)  […].

(67)  Opmerkingen van SEA Handling van 21 maart 2011, punten 99 en 100.

(68)  Zie: […].

(69)  Opmerkingen van SEA Handling van 21 maart 2011, punten 105.

(70)  Beklemtoond dient te worden dat, mocht de stelling van de Italiaanse autoriteiten gegrond zijn, alleen de richtsnoeren van 2004 zouden gelden, hetgeen echter niets zou afdoen aan de verenigbaarheidsbeoordeling.

(71)  Nl. de Executive Summary — Linee guida del Piano strategico 2007-2012 del gruppo SEA, het strategisch plan 2009-2016 en het ondernemingsplan voor SEA 2011-2013.

(72)  Cfr. bijv. arrest van het EVA-Hof van 8 oktober 2012, gevoegde zaken E-10/11 en E-11/11, Hurtigruten ASA (E-10/11) en Noorwegen (E-11/11)/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 2012, blz. 758, punten 228, 234 t/m 240.

(73)  De punten 46, 47 en 48 van de richtsnoeren.

(74)  De punten 49, 50 en 51 van de richtsnoeren.

(75)  Punt 40 van de richtsnoeren.

(76)  Cfr. arrest van 14 februari 2012, gevoegde zaken T-115/09 en T-116/09, Electrolux AB en Whirlpool Europe BV/Commissie, (nog niet gepubliceerd in de Jurispr.), punten 51 t/m 58.

(77)  Zoals aangegeven, vond de eerste plaats in 2001 en de tweede in 2007.

(78)  Besluit 2012/252/EU van de Commissie van 13 juli 2011 betreffende steunmaatregel C 6/08 (ex NN 69/07) door Finland ten uitvoer gelegd ten gunste van Ålands Industrihus Ab (PB L 125 van 12.5.2012, blz. 33).

(79)  Arrest van 30 april 1998, zaak T-16/96, Cityflyer Express Ltd/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-757, punt 56.

(80)  Cfr. artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/99.

(81)  Verordening (EG) nr 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).


30.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/48


BESLUIT (EU) 2015/1226 VAN DE COMMISSIE

van 23 juli 2014

betreffende steunmaatregel SA.33963 (2012/C) (ex 2012/NN) die door Frankrijk ten uitvoer is gelegd ten gunste van de Chambre de Commerce et d’Industrie d’Angoulême, de SNC-Lavalin, Ryanair en Airport Marketing Services

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 5080)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea (1),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij schrijven van 26 januari 2010 heeft de luchtvaartmaatschappij Air France een klacht ingediend over voordelen die de luchtvaartmaatschappij Ryanair in een aantal regionale en lokale Franse luchthavens zou genieten. Met betrekking tot de luchthaven van Angoulême Brie Champniers (hierna „de luchthaven van Angoulême” genoemd) was in deze klacht ook sprake van financiële bijdragen waarvan de beheerder van deze luchthaven, de Chambre de Commerce et d’Industrie d’Angoulême (hierna „de CCI van Angoulême” genoemd), de begunstigde zou zijn geweest.

(2)

Bij schrijven van 16 maart 2010 heeft de Commissie de Franse autoriteiten een niet-vertrouwelijke versie van de klacht toegezonden en tevens verzocht de gewraakte maatregelen toe te lichten. De Franse autoriteiten hebben gereageerd bij schrijven van 31 mei en 7 juni 2010.

(3)

Bij schrijven van 2 november 2011 heeft Air France aanvullende gegevens ter staving van haar klacht toegezonden. De Commissie heeft deze elementen aan Frankrijk overgelegd en bij schrijven van 5 december 2011 om aanvullende gegevens verzocht. Op 22 december 2011 hebben de Franse autoriteiten om een verlenging van de antwoordtermijn verzocht, waarmee de Commissie bij brief van 4 januari 2012 heeft ingestemd. De Franse autoriteiten hebben hun opmerkingen en antwoorden bij brief van 20 januari 2012 toegezonden.

(4)

Bij brief van 21 maart 2012 heeft de Commissie Frankrijk in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU ten aanzien van de potentiële steunmaatregelen ten gunste van de luchthaven van Angoulême en de luchtvaartmaatschappij Ryanair. Het besluit van de Commissie (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd) is op 25 mei 2012 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3).

(5)

De Franse autoriteiten hebben hun opmerkingen en hun antwoorden op de vragen in het inleidingsbesluit en op de latere vragen van de Commissie respectievelijk op 22 mei 2012 en 21 september 2012 ingediend.

(6)

De maatschappijen Air France, Ryanair en Airport Marketing Services (hierna „AMS” genoemd, hebben hun opmerkingen ingediend binnen de termijn die daarvoor in het inleidingsbesluit was vastgesteld. Bij brieven van 20 augustus 2012 en 3 mei 2013 heeft de Commissie haar opmerkingen toegezonden aan de Franse autoriteiten. De Franse autoriteiten hebben de Commissie bij brieven van 12 september 2012 en 7 juni 2013 ervan in kennis gesteld dat zij geen aanvullende opmerkingen hadden.

(7)

De Commissie heeft aanvullende opmerkingen van Ryanair ontvangen op 13 april 2012, 10 april 2013, 20 december 2013, 17 januari 2014 en 31 januari 2014. Deze aanvullende opmerkingen zijn aan de Franse autoriteiten doorgezonden bij brieven van respectievelijk 13 juli 2012, 3 mei 2013, 9 januari 2014, 23 januari 2014 en 4 februari 2014. De Franse autoriteiten hebben de Commissie bij brieven van 17 juli 2012, 4 juni 2013, 29 januari 2014, 3 februari 2014 en 21 mei 2014 ervan in kennis gesteld dat zij geen aanvullende opmerkingen hadden.

(8)

Op 24 februari, 13 maart en 19 maart 2014 heeft de Commissie naar aanleiding van de vaststelling van de richtsnoeren van de Unie voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (hierna „de nieuwe richtsnoeren” genoemd) (4) heeft de Commissie Frankrijk en de belanghebbenden verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken over de toepassing van de nieuwe richtsnoeren op met name deze zaak. Op 19 maart 2014 hebben de Franse autoriteiten opmerkingen hierover ingediend.

(9)

Daarnaast is op 15 april 2014 een mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) bekendgemaakt waarin de lidstaten en belanghebbenden wordt verzocht hun opmerkingen over onder andere deze zaak kenbaar te maken in het licht van de inwerkingtreding van de nieuwe richtsnoeren. De maatschappijen Air France en Transport and Environment hebben opmerkingen ingediend binnen de daarvoor vastgestelde termijn. Bij brief van 28 mei 2014 heeft de Commissie deze opmerkingen aan de Franse autoriteiten doorgezonden. Frankrijk heeft de Commissie bij brief van 21 mei 2014 ervan in kennis gesteld dat zij geen opmerkingen had.

2.   FEITELIJK KADER

2.1.   Exploitanten en eigenaren van luchthaveninfrastructuur

(10)

Tot 2011 werd de luchthaven van Angoulême door de CCI van Angoulême beheerd. Bij ministerieel besluit van 20 september 2002 is de concessie voor de luchthaven van Angoulême door de Staat, die op dat ogenblik eigenaar was van de luchthaven, voor vijf jaar overgedragen aan de CCI van Angoulême. In de overeenkomst (6) tussen de CCI van Angoulême en de Staat was bepaald dat de CCI van Angoulême verantwoordelijk was voor de aanleg, het onderhoud en de exploitatie van de luchthaven. Hiertoe beschikte de CCI van Angoulême als exploitant en beheerder van de luchthaven van Angoulême (hierna „de CCI-luchthaven” genoemd) over een boekhouding die gescheiden was van die van de algemene dienst van de CCI van Angoulême (7). Bij prefectoraal besluit van 22 december 2006 is de eigendom van de luchthaven van Angoulême vervolgens overgedragen aan het Syndicat mixte des aéroports de Charente (hierna „het SMAC” genoemd). Op 1 januari 2007 is het SMAC dus in de plaats getreden van de Staat als concessiegever. Vanaf die datum vallen alle investeringen en financieringen van de luchthaven onder de verantwoordelijkheid van het SMAC.

(11)

Het SMAC, dat bevoegd is voor de aanleg, de uitrusting, het onderhoud, het beheer en de exploitatie van de luchthaven van Angoulême, omvat de Conseil général de la Charente (hierna „de CG16” genoemd), de communauté d’agglomération du grand Angoulême (hierna „de COMAGA” genoemd), de communauté des communes de Braconne Charente (hierna „de CCBC” genoemd), de CCI van Angoulême, de communauté des communes de Cognac (hierna „de CCC” genoemd) en de Chambre de Commerce et d’Industrie de Cognac. Zoals aangegeven in het inleidingsbesluit (8) is in de statuten van het SMAC bepaald dat de uitgaven in verband met de luchthaven van Angoulême worden verdeeld over haar leden.

(12)

Na een verlenging van de aan de CCI van Angoulême verleende concessie tot en met 31 december 2008 heeft het SMAC op 22 januari 2009 een uitbestedingscontract met de CCI van Angoulême gesloten (hierna „het uitbestedingscontract van 2009” genoemd). Vanaf 1 januari 2009 vielen de in het kader van de luchthavenexploitatie verrichte investeringen drie jaar lang onder de bevoegdheid van het SMAC en niet langer van de CCI-luchthaven.

(13)

Na een aanbestedingsprocedure kwamen het beheer en de exploitatie van de luchthaven op 1 januari 2012 in handen van de particuliere onderneming SNC-Lavalin (9).

2.2.   Kenmerken en gebruik van de luchthaven

(14)

Zoals aangegeven in het inleidingsbesluit is de luchthaven van Angoulême gelegen in het departement Charente en staat ze open voor commercieel nationaal en internationaal verkeer. Ze ligt op 75 km van de luchthavens van Périgueux en Limoges, op 80 km van de luchthaven van Niort en op ongeveer 120 km van de luchthavens van La Rochelle en Bordeaux.

Tabel 1

Luchthavens in de nabijheid van de luchthaven van Angoulême  (10)

 

Niort

Périgueux

Limoges

La Rochelle

Bordeaux

Reistijd in min.

93

106

79

119

102

Traject in km

108

110

97

156

127

(15)

In april 2007 is een door Twin JET geëxploiteerde lijnverbinding tussen Angoulême en Lyon waarvoor openbaredienstverplichtingen (ODV) golden, onderbroken. In 2008 en 2009 heeft Ryanair van april tot en met oktober een verbinding naar Londen Stansted met drie retourvluchten per week geëxploiteerd. Van 2004 tot en met 2011 bestond het commerciële verkeer van de luchthaven van Angoulême voor het overige voornamelijk uit vluchten van vliegclubs en heliclubs en uit zakellijke vluchten.

(16)

Wat het passagiersverkeer betreft, zoals samengevat in tabel 2 hieronder, kan de luchthaven van Angoulême worden ingedeeld in categorie D in de zin van punt 15 van de communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven van 2005 (11) (hierna „de richtsnoeren van 2005” genoemd).

Tabel 2

Verkeer en vliegbewegingen op de luchthaven van Angoulême  (12)

 

Passagiers

Aandeel Ryanair

% lijnverbindingen

Vliegbewegingen

2004

5  496

0

85,53 %

26  731

2005

6  789

0

89,45 %

28  328

2006

6  553

0

94,26 %

24  381

2007

2  362

0

66,30 %

22  868

2008

25  596

24  494

95,69 %

22  650

2009

28  216

27  490

97,43 %

31  358

2010

345

0

0,00 %

24  632

2011  (13)

394

0

0,00 %

26  060

(17)

Uit de analyse van de financiële situatie van de luchthaven van Angoulême blijkt dat het beheer van het platform in de betrokken perioden zeer verlieslatend was. In totaal bedroegen de aan de beheerder van de luchthaven betaalde bijdragen uit hoofde van de exploitatie van de luchthaven in de periode 2004-2011 1 0 2 32  310 EUR (14). De door de beheerder van de luchthaven in de periode 2004-2011 verrichte niet door de centrale overheid gefinancierde investeringen bedroegen 1 2 77  000 EUR. Zij werden eerst gefinancierd door de betrokken lokale en regionale overheden en vervolgens door het SMAC en de CCI-luchthaven (15).

3.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

3.1.   Financiële steun aan de luchthaven

3.1.1.   Contractueel kader van de subsidies voor de luchthaven

(18)

In het kader van een partnerschapsovereenkomst (16) (hierna „de overeenkomst van 2002” genoemd) met de CCI van Angoulême hebben de CG16, de COMAGA en de CCBC een deel van de investeringen en het exploitatietekort van de luchthaven van Angoulême voor hun rekening genomen. Deze overeenkomst is gesloten na de toekenning van een concessie voor plaatselijke openbare uitrusting. Als gevolg hiervan hebben de CG16, de COMAGA en de DDBC tot en met 31 december 2006 financiële bijdragen verleend aan de CCI van Angoulême voor de exploitatie van de luchthaven (17). Vanaf 1 januari 2007 heeft het SMAC de verbintenissen in het kader van de overeenkomst van 2002 overgenomen.

(19)

In het kader van het uitbestedingscontract van 2009 heeft het SMAC het exploitatietekort van de CCI-luchthaven voor de periode 2009-2011 gedekt. De verdeelsleutel voor de bijdragen van de leden van het SMAC blijft, voor wat betreft de uitgaven ten laste van de luchthaven van Angoulême, voor deze periode dezelfde als die in de overeenkomst van 2002.

(20)

Tot slot wordt de luchthaven van Angoulême, zoals eerder aangegeven, sinds 1 januari 2012 door de onderneming SNC-Lavalin beheerd in het kader van een door het SMAC (18) gegunde overheidsopdracht voor 6 jaar. Elke kandidaat voor de aanbesteding (19) moest een strategisch oriëntatieplan voorleggen met een „basisscenario” (20) en een „proactief scenario” (21). De keuze van de concessiegever viel op het tweede scenario.

3.1.2.   Investeringen in infrastructuur

(21)

De bijzonderheden over de daadwerkelijk door de verschillende publieke overheden aan de CCI-luchthaven betaalde bijdragen voor de financiering van investeringen in luchthaveninfrastructuur zijn vermeld in het inleidingsbesluit (22). De Commissie wijst erop dat de niet door de centrale overheid gefinancierde investeringen die de CCI-luchthaven heeft verricht in de periode 2004-2011, 1 2 77  000 EUR bedroegen. Zij werden gefinancierd door de betrokken lokale en regionale overheden (de CG16, de COMAGA en de CCBC), en vervolgens door het SMAC en de CCI-luchthaven.

(22)

Deze investeringen waren bestemd voor de verlenging van de baan met 50 m zodat de luchthaven van Angoulême de nodige technische kenmerken bezat om onderdak te bieden aan luchtvaartmaatschappijen die kunnen bijdragen aan de toename van het luchtverkeer. De Franse autoriteiten voeren voorts aan dat de werkzaamheden voor de aanleg van de terminal en de modulaire installaties met name tot doel hadden te voldoen aan de normen voor publiek toegankelijke ruimten.

(23)

Sinds 1 januari 2012 is het SMAC belast met de verantwoordelijkheid voor en het beheer van de investeringen voor de aanleg en de uitrusting van de luchthaven, met uitzondering van de overheidsprerogatieven. Er is weliswaar geen definitief programma vastgesteld, maar voor de periode 2012-2017 zijn die investeringen op 1 2 00  000 EUR (23) geschat.

3.1.3.   Financiering van de kosten voor overheidstaken

(24)

Investeringen die rechtstreeks verband houden met overheidstaken zijn expliciet uitgesloten van de werkingssfeer van de overeenkomst van 2002. Volgens de Franse autoriteiten omvatten deze kosten (24) de operationele uitgaven en de uitgaven voor veiligheids- (25) en beveiligingsuitrusting (26) Deze uitgaven zijn als volgt uitgesplitst:

Tabel 3

Uitgaven voor beveiliging en veiligheid

(in EUR)

Jaar

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Veiligheid

2 44  858

2 34  727

2 43  989

2 55  209

2 92  450

2 55  555

5 36  194

5 17  307

4 63  595

3 15  065

Beveiliging

59  490

1 08  626

1 20  002

1 30  078

1 11  919

59  943

2 76  869

2 54  428

57  206

45  269

Algemene kosten

0

0

0

0

0

0

0

77  174

52  080

36  033

Totaal

3 04  348

3 43  353

3 63  991

3 85  287

4 04  369

3 15  498

8 13  063

8 48  909

5 72  881

3 96  367

(25)

Deze uitgaven zijn gedekt naar rato van de afschrijvingen door de luchthavengelden en van de aanvullende subsidies van het Interventiefonds voor luchthavens en luchtvervoer (Fonds d’intervention pour les aéroports et le transport aérien — FIATA), die zijn vervangen door een verhoging van de luchthavengelden vanaf 2008. De in artikel 1609 quatervicies van het algemene belastingwetboek („Code général des impôts”) vastgestelde luchthavengelden worden geïnd door exploitanten van luchthavens die in het laatste kalenderjaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, een verkeersvolume van meer dan 5  000 inkomende of uitgaande passagiers noteerden. De lijst van de betrokken luchthavens en het tarief van de voor elke luchthaven geldende luchthavengelden zijn vastgesteld in een ministerieel besluit (27).

(26)

Volgens de gegevens van de Franse autoriteiten zijn de aldus geïnde middelen als volgt uitgesplitst:

Tabel 4

Opbrengst van de aan de financiering van de overheidsactiviteiten toegewezen middelen

(in EUR)

Jaar

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Opbrengst van de luchthavengelden

45  560

48  704

26  087

30  657

32  673

11  995

1 30  734

82

1  359

1  644

Verhoging

0

0

0

0

0

0

7 86  190

8 38  362

5 82  712

1 33  340

FIATA

3 89  000

1 31  802

2 96  639

3 36  184

3 07  806

5 90  775

0

0

0

0

Totaal

4 34  560

1 80  506

3 22  726

3 66  841

3 40  479

6 02  770

9 16  924

8 38  444

5 84  071

1 34  984

3.1.4.   Exploitatiesubsidies:

(27)

Tot in 2008 hebben de CG16, de COMAGA en de CCBC het exploitatietekort en de annuïteiten van leningen voor hun rekening genomen overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst van 2002, en dekte de CCI van Angoulême het saldo van het eventuele tekort met een bijdrage van haar algemene dienst (28). Het plafond voor het door de partijen bij de overeenkomst van 2002 gedekte jaarlijkse tekort, dat oorspronkelijk op 3 50  000 EUR was vastgesteld, is verhoogd met ingang van 2004. Het SMAC heeft het totale exploitatietekort van de CCI-luchthaven gecompenseerd vanaf 2008 en na 1 januari 2009, datum waarop het SMAC zich daartoe heeft verbonden in het kader van het uitbestedingscontract van 2009.

(28)

De totale in de periode 2004-2011 aan de CCI-luchthaven betaalde bijdragen voor de exploitatie van de luchthaven van Angoulême zijn hieronder weergegeven:

Tabel 5

Bedrag van de door der CCI-luchthaven ontvangen exploitatiesubsidies

(in duizend EUR)

Jaar

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Subsidies

801,38

999,23

1  295,37

1  222,77

1  896,21

1  679,63

1  313,90

1  023,82

(29)

Sinds 2012 is de exploitatie in het kader van een overheidsopdracht toegewezen aan de SNC-Lavalin. In het hierboven beschreven basisscenario en proactieve scenario (zie voetnoten 17 en 18) zijn, afhankelijk van de voorlopige berekening van het exploitatieresultaat, het maximumbedrag van de door het SMAC gefinancierde aanvullende bijdrage en de hoogte van de aan de concessiehouder toegekende forfaitaire vergoeding aangegeven. Door de SNC-Lavalin werden de volgende offertes ingediend:

Tabel 6

Plafond voor de aan de SNC-Lavalin toegekende exploitatiesubsidies en vergoeding — Basisscenario

(in EUR incl. belastingen)

Jaar

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aanvullende bijdrage

4 01  000

3 64  000

3 74  000

3 57  000

3 50  000

3 42  000

Vergoeding

1 79  400

1 79  400

1 79  400

1 79  400

1 79  400

1 79  400

Totaal

5 80  400

5 43  400

5 53  400

5 36  400

5 29  400

5 21  400

Tabel 7

Plafond voor de aan de SNC-Lavalin toegekende exploitatiesubsidies en vergoeding — Proactief scenario

(in EUR incl. belastingen)

Jaar

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Aanvullende bijdrage

4 64  722

4 25  471

4 48  416

3 84  230

3 41  228

2 96  389

Vergoeding

1 79  400

1 79  400

1 79  400

1 79  400

1 79  400

1 79  400

Totaal

6 44  122

6 04  871

6 27  816

5 63  630

5 20  628

4 75  789

3.2.   Tariefkader voor de luchthaven van Angoulême

(30)

De CCI van Angoulême heeft vier opeenvolgende tariefbesluiten vastgesteld, waarvan de laatste twee zijn goedgekeurd door het SMAC:

Tabel 8

Luchtvaartheffingen op de luchthaven van Angoulême

(in EUR)

 

Tarieven per 15/6/2003

Tarieven per 1/12/2005

Tarieven per 1/1/2009

Tarieven per 1/6/2010

Landing

Meerdere tranches

Meerdere tranches

Meerdere tranches

Meerdere tranches

Landing B737-800

284,56

296,77

296,81

305,94

Bebakening

26,25

27,35

27,35

35

Parkeren (per uur en per ton boven de 2 uur)

0,25

0,26

0,26

0,27

EU-passagiers

3,61

3,76

2,76

2,85

Heffing voor passagiers met een handicap en met beperkte mobiliteit  (29)

0,42

(31)

Voor maatschappijen die lijnvluchten aanbieden, kon een specifieke overeenkomst worden gesloten afhankelijk van de gevraagde diensten en konden kortingen worden toegekend (30).

3.3.   Betrekkingen met Ryanair

3.3.1.   Contracten met Ryanair en Airport Marketing Services

(32)

Naar aanleiding van de bekendmaking van een Europese oproep tot het indienen van projecten (31) zijn op 8 februari 2008 twee contracten gesloten tussen het SMAC en de luchtvaartmaatschappij Ryanair enerzijds en AMS, een volledige dochteronderneming van Ryanair, anderzijds. Doel van beide contracten (hierna „de overeenkomsten van 2008” genoemd) was te voorzien in een regelmatige luchtverbinding tussen Angoulême en Londen Stansted.

(33)

Het contract met Ryanair heeft betrekking op luchthavendiensten (hierna „het contract voor luchthavendiensten” genoemd). Het contract met AMS (hierna „het contract voor marketingdiensten” genoemd) heeft betrekking op diensten voor promotie en marketing voor de route.

(34)

De overeenkomsten van 2008 zijn gesloten voor een duur van vijf jaar vanaf de opening van de route (32). Hoewel geen vergelijkbare contracten met andere luchtvaartmaatschapijen zijn gesloten, zijn al die tariefmaatregelen opgenomen in het tariefbesluit van 1 maart 2009. In dit besluit is een „bijdrage in de kosten voor de ontwikkeling van de route” vermeld van respectievelijk 15 EUR, 12 EUR en 9 EUR per passagier voor de eerste drie jaren na de opening van de route, met een plafond van respectievelijk 4 00  000 EUR, 3 00  000 EUR en 2 25  000 EUR. In het tariefbesluit van 2010 komt deze maatregel niet voor.

3.3.2.   Contract voor luchthavendiensten

(35)

Volgens het contract voor luchthavendiensten verbindt Ryanair zich ertoe drie verbindingen per week aan te bieden in de zomerperiode (33). Zoals aangegeven in het inleidingsbesluit (34) kent het SMAC aan Ryanair voorts bepaalde kortingen toe ten opzichte van de geldende algemene tarifering:

Tabel 9

Door Ryanair te betalen luchthavenheffingen

(in EUR)

Jaar

2008

2009

2010

2011

2012

Heffing per passagier

1,18

1,44

2,1

2,76

2,76

Landingsheffingen per retourvlucht

252,29

252,29

252,29

252,29

252,29

Grondafhandelingsheffing per retourvlucht

195

245

245

245

245

(36)

Het SMAC heeft zich ertoe verbonden de hoogte van deze heffingen te handhaven over de hele duur van het contract en geen andere directe of indirecte heffingen toe te passen (35). Tot slot voorzag het contract voor luchthavendiensten in een boete ten laste van Ryanair ingeval de maatschappij het contract opzegt (36). Overeenkomstig deze bepaling moest Ryanair in geval van opzegging van het contract vóór het einde van het derde contractjaar een bedrag van 17  000 EUR voor het vierde jaar en 8  500 EUR voor het vijfde jaar betalen.

3.3.3.   Contract voor marketingdiensten

(37)

Het contract voor marketingdiensten berust expliciet op de verbintenis van Ryanair om de in het contract voor luchthavendiensten beschreven route Angoulême — Londen Stansted te exploiteren (37). Bij dit contract verbindt AMS zich ertoe de eerste drie contractjaren marketingdiensten te verlenen op de website van Ryanair in ruil voor een betaling door het SMAC (38).

(38)

Hoewel het contract voor marketingdiensten is ondertekend door AMS, was erin (39) bepaald dat, in geval van opzegging door Ryanair vóór het einde van het derde toepassingsjaar van het contract, laatstgenoemde aan het SMAC een boete van 50  000 EUR voor het vierde jaar en 25  000 EUR voor het vijfde jaar moest betalen.

3.3.4.   Uitvoering van het contract door het SMAC, de CCI van Angoulême en Ryanair/AMS

(39)

In 2008 en 2009 waren de commerciële activiteiten van Ryanair goed voor 95 tot 97 % van het verkeer van de luchthaven van Angoulême. Deze activiteiten maakten 25 tot 28 % uit van de totale theoretische capaciteit van de luchthaven, die door de Franse autoriteiten op 1 00  000 passagiers per jaar was geschat.

(40)

De financiële stromen tussen de luchthavenbeheerder, het SMAC, Ryanair en AMS zijn voor de periode 2008-2010 als volgt uitgesplitst:

Tabel 10

Financiële stromen in de periode 2008-2010

(in EUR)

Jaar

2008

2009

2010

Totaal

Heffingen

54  086

70  294

0

1 24  380

Marketingondersteuning  (40)

4 00  000

3 00  000

0

7 00  000

Netto-overdracht  (41)

4 54  086

3 70  294

0

8 24  380

(41)

De overeenkomsten van 2008 zijn na 2009 niet langer ten uitvoer gelegd. Nadat de voortzetting van de dienst in 2010 eerst afhankelijk was gesteld van de staking van de betalingen in het kader van het contract voor marketingdiensten voor een bedrag van 2 25  000 EUR voor het derde jaar en 4 00  000 EUR voor het vierde jaar, en vervolgens van de handhaving van de bedragen van de diensten in het kader van het contract voor marketingdiensten, waarbij de dienst evenwel werd beperkt tot de twee zomermaanden in plaats van de acht maanden waarin het contract voorzag, gaf Ryanair kennis van haar besluit om de route stop te zetten.

(42)

Op 28 juni 2010 diende het SMAC een verzoek tot vergoeding van de schade als gevolg van de staking van de activiteiten in bij het Tribunal administratif de Poitiers. Ryanair heeft de zaak voorgelegd aan het internationaal arbitragehof van Londen, waarvan het SMAC de bevoegdheid inmiddels heeft betwist voor de Raad van State. Die laatste procedure is nog aanhangig.

4.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(43)

In het kader van haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie enerzijds haar twijfels geuit ten aanzien van de financiële bijdragen voor de luchthavenexploitanten (42).

(44)

In de eerste plaats heeft de Commissie twijfels geuit over de werkingssfeer van de niet-economische activiteiten die door de overheid kunnen worden gefinancierd. De Commissie heeft namelijk benadrukt dat de opneming van alle activiteiten van de luchthaven van Angoulême in de werkingssfeer van een dienst van algemeen economisch belang (hierna „DAEB” genoemd) op een kennelijke beoordelingsfout ten aanzien van het eerste Altmark-criterium kan berusten (43).

(45)

Ten tweede heeft de Commissie twijfels geuit over de inachtneming van het tweede Altmark-criterium, volgens hetwelk de parameters voor de berekening van het bedrag van de compensatie van de gefinancierde activiteiten vooraf moeten worden vastgesteld.

(46)

Ten derde heeft de Commissie twijfels geuit omtrent de hoogte van de compensatie van de kosten als gevolg van de openbaredienstverplichtingen ten gunste van de SNC-Lavalin (derde Altmark-criterium). Ten vierde, ten slotte, heeft de Commissie ernstige twijfels geuit over de procedure voor de selectie van de dienstverleners (vierde Altmark-criterium), alsook over de periode waarin de luchthaven door de SNC-Lavalin werd geëxploiteerd, aangezien geen gegevens over de concurrerende inschrijving beschikbaar waren.

(47)

Daarnaast heeft de Commissie twijfels geuit over de maatregelen ten gunste van Ryanair. Nadat de Commissie het bestaan van een potentieel verband tussen het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten had vastgesteld, was zij namelijk van oordeel dat Ryanair geen marktprijs heeft betaald voor het gebruik van de luchthavendiensten (44).

5.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK

5.1.   Financiële steun aan de luchthaven

5.1.1.   Kwalificatie als staatssteun

5.1.1.1.   Het begrip economische activiteit

a)   Entiteiten die de luchthaven exploiteren

(48)

De Franse autoriteiten merken in de eerste plaats op dat het SMAC verantwoordelijkheden heeft behouden op het gebied van investeringen en commercieel beleid. Het SMAC is de enige ondertekenaar van de contracten met Ryanair. De Franse autoriteiten zijn van oordeel dat deze deelname aan de exploitatie van de luchthaven wordt gerechtvaardigd door de taken van algemeen belang die onder de verantwoordelijkheid van de overheid vallen.

b)   Rechtsgrondslag voor de beoordeling van de overheidsfinanciering voor infrastructuur

(49)

De Franse autoriteiten zijn van oordeel dat de financiering voor luchthaveninfrastructuur in het licht van de richtsnoeren van 1994 (45) moet worden beoordeeld. Zij zijn in dit verband van mening dat punt 12 daarvan iedere controle op deze financiering in het licht van het staatssteunrecht uitsluit. Zij voegen hieraan toe dat er op het vlak van de beoordeling van de luchthavenactiviteiten en -infrastructuur vóór de inwerkingtreding van de richtsnoeren van 2005 geen rechtszekerheid was. Het standpunt van het Gerecht van de Europese Unie zou niet toereikend zijn geweest om het economische karakter van de beheers- en exploitatieactiviteiten van een luchthaven duidelijk vast te stellen.

c)   Overheidsprerogatieven

(50)

De Franse autoriteiten wijzen erop dat de Commissie in haar beschikking betreffende de luchthaven van Leipzig (46) heeft geoordeeld dat bepaalde luchthaveninfrastructuur voor de uitoefening van prerogatieven in verband met de openbare veiligheid, brandbestrijding en operationele veiligheid niet als economische activiteiten kunnen worden aangemerkt. Volgens de Franse autoriteiten worden die veiligheids- en beveiligingstaken (47) gefinancierd uit de opbrengst van de luchthavengelden (48). Die luchthavengelden worden jaarlijks vastgesteld op basis van de te dekken kosten en worden geïnd door natuurlijke of rechtspersonen die luchthavens exploiteren en wier activiteiten goed zijn voor meer dan 5  000 verkeerseenheden (49). Die regeling zou worden gerechtvaardigd door de specifieke veiligheids- en beveiligingseisen, die verder gaan dan de gewone operationele vereisten.

(51)

De Franse autoriteiten preciseren dat bepaalde aldus gefinancierde uitgaven niet volledig worden gedekt (50). Voorts zouden de door de luchthavenexploitanten gemelde gegevens voor het lopende jaar en de twee voorafgaande jaren controles kunnen worden gecontroleerd.

(52)

De Franse autoriteiten verklaren dat die regeling niet tot enige overcompensatie leidt. Enerzijds zouden de luchthavengelden pas worden gebruikt voor de terugbetaling van de uitgaven nadat de gemelde gegevens zijn geverifieerd. Anderzijds zouden de investeringen worden gecompenseerd naar rato van de voorzieningen voor investeringen. Vervolgens zou een positief saldo worden overgedragen naar de volgende jaren, met financiële kosten ten laste van de exploitant. De Franse autoriteiten verwijzen in dit verband naar een frequent financieringstekort in verband met de luchthavengelden als gevolg van de hogere veiligheids- en beveiligingskosten (51).

(53)

Voorts preciseren de Franse autoriteiten dat de CCI van Angoulême nog andere kosten draagt in verband met de uitoefening van overheidsprerogatieven, conform de overeenkomst en het bestek van de concessie. In dit verband zou de exploitant de vluchtinlichtingendienst (52) op zich hebben genomen als de overheid geen luchtverkeersleidingsdienst verzorgde. Bovendien zou de exploitant aan de overheid een bijdrage in de kosten van die dienst hebben betaald als de overheid deze activiteit voor haar rekening nam (53). Op grond van de subovereenkomst tussen de CCI en het SMAC zou de CCI van Angoulême de AFIS-dienst buiten de diensturen van de overheid hebben verzekerd. Volgens de Franse autoriteiten zijn de uit deze taken voortvloeiende, door de CCI van Angoulême gedragen kosten de volgende:

(in duizend EUR)

Jaar

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

AFIS

113

114

115

117

125

122

82

63

44

37

Verkeersleiding luchthaven

0

0

0

0

0

0

240

0

0

0

Totaal

113

114

115

117

125

122

322

63

44

37

(54)

Tot slot vermelden de Franse autoriteiten de financiering van de werkzaamheden voor de renovatie van de verkeerstoren in 2004 en 2005 door de CCI van Angoulême, de lokale overheden en het SMAC voor een bedrag van 84  800 EUR, alsook de werkzaamheden voor bebakening en ononderbroken stroomvoorziening voor een bedrag van 89  300 EUR.

5.1.1.2.   Bestaan van een selectief voordeel

(55)

Met betrekking tot de financiering van de infrastructuur en de exploitatie buiten de werkingssfeer van de overheidsactiviteiten benadrukken de Franse autoriteiten in de eerste plaats dat de overheden die hebben bijgedragen aan de financiering van de luchthaven van Angoulême, niet alleen een rendabiliteitsdoelstelling nastreefden. Zij hebben ook rekening gehouden met de economische en sociale gevolgen voor de regio. Bijgevolg is het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie niet toereikend om deze financieringen te rechtvaardigen. De Franse autoriteiten geven evenwel aan dat het SMAC de exploitatie van de luchthaven wenste te optimaliseren om zijn bijdrage te beperken. Om hun standpunt kracht bij te zetten, wijzen de Franse autoriteiten op het contractueel vastgelegde plafond voor het tekort dat is ingevoerd na de aanbesteding, en op de rationalisering van het verwachte tempo van de investeringen tijdens de duur van de overeenkomst.

5.1.1.3.   Ongunstige beïnvloeding van de mededinging en het handelsverkeer

(56)

De Franse autoriteiten stellen dat de financiële overheidssteun ten gunste van de luchthaven van Angoulême de mededinging niet ongunstig beïnvloedt. Aangezien de luchthavens van Périgueux, Limoges, Niort, La Rochelle en Bordeaux zich op meer dan 60 minuten rijden (54) van de luchthaven van Angoulême bevinden, vinden zij dat die luchthavens niet tot het verzorgingsgebied van laatstgenoemde dienen te worden gerekend.

(57)

Bovendien zou de luchthaven van Niort niet geschikt zijn voor commerciële vluchten en zou er op deze luchthaven nauwelijks verkeer zijn. De luchthaven van Périgueux zou slechts geschikt zijn voor tweemotorige turbopropvliegtuigen met een capaciteit van minder dan 60 zitplaatsen, die niet beantwoorden aan de kenmerken van de Europese toestellen voor de middellange afstand waarover de meeste lowcostmaatschappijen beschikken. De analyse van het passagiersverkeer met Londen vanuit Bordeaux, Limoges en La Rochelle zou geen significante verschillen tonen als gevolg van de opening en de sluiting van de route Angoulême — Londen Stansted:

Pax Londen

Angoulême

Limoges

La Rochelle

Bordeaux

2007

0

0

1 12  257

83  171

2008

24  494

0

1 00  312

88  826

2009

27  490

94  133

60  432

80  073

2010

0

81  817

54  773

1 43  171 (55)

(58)

Voorts zijn de Franse autoriteiten van mening dat de treinverbindingen met Angoulême niet in concurrentie staan met de luchtverbinding naar Londen. Gezien het verschil in prijs en reistijd met de HST en de Eurostar zouden dit afzonderlijke markten zijn. Bovendien zou de intermodaliteit tussen de HST en de luchthaven van Bordeaux vrijwel onbestaand zijn omdat de verbinding Tours — Angoulême — Bordeaux geen hogesnelheidsverbinding is.

(59)

Meer in het algemeen verwijzen de Franse autoriteiten naar de luchthavenrichtsnoeren van 2005 waarin is bepaald dat „er bij financiële steun aan kleine regionale luchthavens (categorie D) weinig kans [is] op concurrentievervalsing of beïnvloeding van het handelsverkeer in een mate die in strijd is met het algemeen belang”. Ondanks bovenstaande overwegingen zijn de Franse autoriteiten van mening dat alleen de luchthavens van Bordeaux, Limoges en La Rochelle, wat betreft hun verkeer en kenmerken, tot het verzorgingsgebied van de luchthaven van Angoulême kunnen worden gerekend.

(60)

Het feit dat Ryanair een verbinding naar Londen Stansted heeft geopend vanaf de luchthavens van La Rochelle en Limoges zou evenwel betekenen dat luchtvaartmaatschappijen hen als afzonderlijke markten beschouwen. Voorts zou de reistijd van de stad Angoulême naar de luchthavens van Bordeaux, Limoges en La Rochelle, die gelijk is aan de vliegtijd tussen de luchthavens van Angoulême en Londen Stansted, de inwoners van Angoulême ontmoedigen.

(61)

De Franse autoriteiten zijn dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan het criterium van ongunstige beïnvloeding van de mededinging, en dat de bezwaren van de Commissie betreffende de overheidsfinanciering ten gunste van de luchthaven van Angoulême niet als gegrond kunnen worden beschouwd, aangezien één van de essentiële voorwaarden voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU in dit geval niet is vervuld.

5.1.2.   Verenigbaarheid met de interne markt

5.1.2.1.   Verenigbaarheid op grond van artikel 106, lid 2, VWEU

(62)

De Franse autoriteiten zijn van oordeel dat de aan de beheerders van de luchthaven van Angoulême verleende financiering verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt en kan worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting, zelfs wanneer niet aan alle criteria van het Altmark-arrest is voldaan. Volgens hen dient de luchthaven in haar geheel te worden beschouwd als een DAEB die bedoeld is om bij te dragen tot de regionale economische ontwikkeling. Volgens de Franse autoriteiten is die verenigbaarheid voor de periode vóór 30 januari 2012 rechtstreeks gebaseerd op artikel 106, lid 2, VWEU, en op Beschikking 2005/842/EG van de Commissie (56), hierna „de DAEB-beschikking van 2005” genoemd. Voor de periode daarna zou zij zijn gebaseerd zijn op Besluit 2012/21/EU van de Commissie (57), hierna „het DAEB-besluit van 2011” genoemd.

a)   Periode waarin de luchthaven werd beheerd door de CCI van Angoulême of de CCI van Angoulême samen met het SMAC

i)   Bestaan van een toewijzingsbesluit

(63)

Volgens de Franse autoriteiten vloeit de aan de CCI van Angoulême toevertrouwde openbaredienstverleningstaak voort uit artikel 170-1 van het Franse handelswetboek (Code de commerce). Volgens deze bepaling draagt die instantie bij tot de economische ontwikkeling, de aantrekkingskracht en de ruimtelijke ordening, alsook tot de ondersteuning van de ondernemingen en hun verenigingen door publieke opdrachten en taken van algemeen belang te vervullen die nodig zijn voor de uitoefening van deze taken. Hiertoe kan elke instantie een taak uitoefenen waarbij wordt voorzien in uitrusting, met name luchthavenuitrusting, en het beheer daarvan.

(64)

De Franse autoriteiten voegen hieraan toe dat dit rechtskader een aanvulling vormt op de besluiten waarbij de verantwoordelijkheid voor het beheer en de exploitatie van de luchthaven aan de CCI van Angoulême wordt toegewezen. Hieruit zou een aan de CCI van Angoulême toevertrouwde taak inzake de aanleg en het beheer van luchthaveninfrastructuur zijn voortgevloeid. Hetzelfde zou gelden voor de besluiten waarbij de CCI van Angoulême en de betrokken lokale en regionale overheden hebben besloten bij te dragen in de financiering van de luchthaven.

ii)   Hoogte van de compensatie

(65)

Volgens de Franse autoriteiten was het voor de CCI van Angoulême geldende budgettaire en boekhoudkundige kader (58) van dien aard dat overcompensatie werd voorkomen.

(66)

Algemeen zou een specifieke begrotingspost aan de activiteiten van de luchthaven worden toegewezen. Deze controle zou overigens het resultaat zijn van de stemming over de begroting door de verkozen leden van de CCI van Angoulême, na validering door het Bureau (59) van de CCI van Angoulême. De Franse autoriteiten preciseren hierbij dat bij de opstelling van de begroting gebruik wordt gemaakt van documenten betreffende de stand van de verrichtingen op het vlak van de bedrijfsvoering, de zelffinancieringscapaciteit en de kapitaalverrichtingen, alsook van de tabel met de dienstverrichtingen en de interdepartementale bijdragen en de tabel met het personeelsbestand en de loonmassa.

(67)

Voorts voeren de Franse autoriteiten aan dat de taak van het SMAC volgens haar statuten uitsluitend bestaat in het verstrekken van een openbare luchthavendienst. Voor de activiteiten van de luchthaven zou er een specifieke begroting zijn. De Franse autoriteiten voegen hieraan toe dat de begroting bij stemming wordt goedgekeurd door het comité van het SMAC. Voorts zou elke nieuwe maatregel, alsook een overschrijding van de vorige begroting met 5 %, bij gekwalificeerde meerderheid moeten worden goedgekeurd.

(68)

Tot slot zijn de Franse autoriteiten van mening dat dankzij een regelmatige rapportering kan worden nagegaan of de goedgekeurde begroting naar behoren wordt uitgevoerd, waardoor overcompensatie zou zijn uitgesloten. De algemene vergadering zou in jaar n+1 een nieuwe stemming houden om de uitgevoerde begrotingen aan te nemen. Als laatste controle zouden de rekeningen van de CCI van Angoulême worden doorgezonden aan de prefectuur, die ze op hun regelmatigheid zou controleren. Tot en met 31 december 2006 zou de burgerluchtvaartdienst een advies aan laatstgenoemde hebben uitgebracht. Het SMAC zou op zijn beurt de initiële, gerectificeerde en uitgevoerde begrotingen goedkeuren als concessiegever.

b)   Periode waarin de luchthaven door de maatschappij SNC-Lavalin en het SMAC is beheerd

i)   Bestaan van een toevertrouwde taak

(69)

De Franse autoriteiten verklaren dat de aan de maatschappij SNC-Lavalin toevertrouwde taken van algemeen economisch belang zijn gedefinieerd in het bestek en de technische bepalingen (60) en dat de ontwikkeling van het luchthavenplatform daar integrerend deel van uitmaakt.

ii)   Hoogte van de compensatie

(70)

De Franse autoriteiten voeren aan dat uit de resultatenrekeningen van de CCI-luchthaven kan worden opgemaakt dat er geen sprake is van overcompensatie.

(71)

De afwezigheid van overcompensatie zou worden gegarandeerd door de boekhoudkundige scheiding, via de oprichting van een dochtermaatschappij van de maatschappij SNC-Lavalin (61), en door de controle door het SMAC (62), die zou zijn bedoeld om een overcompensatie van zijn bijdrage in de kosten van de taken van algemeen economisch belang te voorkomen.

(72)

Voorts was de vergoeding van de maatschappij SNC-Lavalin volgens de Franse autoriteiten niet onredelijk. Enerzijds moest de inschrijver de maximumgarantie vaststellen die het SMAC verlangde om zijn exploitatie in evenwicht te brengen, zowel in het basisscenario (exploitatie zonder commercieel verkeer) als in het proactieve scenario (exploitatie met commercieel verkeer). Hoewel voor het proactieve scenario is gekozen, wijzen de Franse autoriteiten erop dat de maatschappij SNC-Lavalin de economisch gunstigste offerte had ingediend. Anderzijds voeren zij aan dat de door het SMAC gedragen kosten in het boekjaar 2012, zonder commercieel verkeer, 6 44  000 EUR bedroegen tegenover 8 10  000 EUR in 2010.

(73)

Tot slot preciseren de Franse autoriteiten dat de onroerendgoedbelasting ten laste van het SMAC kwam, dat, als eigenaar, had beslist die niet ten laste van de exploitant te brengen.

(74)

De Franse autoriteiten zijn dan ook van mening dat de aan de beheerders van de luchthaven van Angoulême verleende financieringen verenigbaar kunnen worden verklaard met de interne markt op grond van artikel 106, lid 2, VWEU, en op basis van de DAEB-beschikking van 2005 voor de periode vóór 30 januari 2012, en van het DAEB-besluit van 2011 voor de periode daarna.

5.1.2.2.   Verenigbaarheid op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU

a)   Investeringen in infrastructuur

(75)

De Franse autoriteiten zijn van mening dat, mocht de Commissie concluderen dat de overheidssubsidie voor investeringen in infrastructuur staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt, die steun als verenigbaar met de interne markt dient te worden aangemerkt overeenkomstig het bepaalde in de richtsnoeren van 2005.

i)   Duidelijk omschreven doelstelling van algemeen belang (criterium 1)

(76)

De Franse autoriteiten menen dat de economische en toeristische ontwikkeling van het departement Charente een duidelijk omschreven doelstelling van algemeen belang vormt. Zij zijn van oordeel dat het openbaar bestuur zich kan baseren op de praktijk van de Commissie (63) om de ontwikkeling van een regionale luchthaven als een dergelijke doelstelling aan te merken.

ii)   Noodzaak en evenredigheid van de investeringen ten opzichte van de gestelde doelstelling (criterium 2)

(77)

De investeringen zouden hebben voldaan aan de voorwaarden van noodzaak en evenredigheid. In dit verband vermelden de Franse autoriteiten een studie (64) waarin de oprichting van een structuur wordt gerechtvaardigd waarin alle lokale en regionale overheden en overheids- en beroepsinstanties voor toerisme zijn vertegenwoordigd, en waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar het belang om de luchthaven van Angoulême en niet een andere infrastructuur tot ontwikkeling te brengen en de daartoe nodige minimuminvesteringen worden geëvalueerd.

iii)   Voldoende vooruitzichten op middellange termijn (criterium 3)

(78)

De Franse autoriteiten verklaren dat in diezelfde studie werd uitgegaan van een verkeersvolume op middellange termijn van meer dan 1 00  000 passagiers per jaar, wat voldoende vooruitzichten op middellange termijn zou impliceren. Deze prognoses waren volgens hen gebaseerd op de hypothese van een toename van de frequentie van de eerste verbinding naar Londen en de opening van een tweede verbinding.

iv)   Gelijke en niet-discriminerende toegang tot infrastructuur (criterium 4)

(79)

De Franse autoriteiten benadrukken dat de toegang tot de infrastructuur niet discriminerend was. De enige beperking op het gebruik van de infrastructuur van de luchthaven van Angoulême zou te maken hebben met de beperkte capaciteit van het platform en de terminal. De stimulerende maatregelen zouden hebben opengestaan voor alle maatschappijen die een nieuwe route openden, alleen was Ryanair de enige die daar daadwerkelijk van heeft geprofiteerd.

v)   Het handelsverkeer wordt niet zodanig beïnvloed dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad (criterium 5)

(80)

De Franse autoriteiten stellen dat het feit op zich dat de luchthaven van Angoulême onder categorie D van de luchthavenrichtsnoeren van 2005 valt, voldoende is om aan te tonen dat de mededinging niet zodanig wordt veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

vi)   Noodzaak en evenredigheid van de steun (criterium 6)

(81)

Volgens de Franse autoriteiten was de overheidsfinanciering voor de investeringen ter hoogte van 100 % noodzakelijk voor de handhaving van het potentieel van de luchthaven en voor haar ontwikkeling. Deze vereiste zou volgens hen een verdeling van de financiering voor de investeringen tussen het SMAC en de exploitant door middel van het uitbestedingscontract van 22 januari 2009 hebben gerechtvaardigd. Deze situatie zou verschillend zijn van die welke het SMAC er vanaf 2012 toe heeft gebracht een jaarlijkse vergoeding van 1 79  400 EUR te betalen voor een dienstverlening na een aanbesteding. De Franse autoriteiten preciseren dat in dit rechtskader niet was bepaald dat het SMAC investeringen moest verrichten, maar wel dat het verantwoordelijk was voor het beheer van investeringen die werden voorgesteld door de dienstverlener of waartoe het SMAC had besloten.

b)   Exploitatiesubsidies

(82)

Om te beginnen stellen de Franse autoriteiten dat de CCI van Angoulême in de periode 1984-2001 voorschotten heeft verleend aan de luchthaven en dat die periode door de Commissie buiten beschouwing dient te worden gelaten. Na die periode verleende steun zou uit hoofde van exploitatiesteun zijn verleend.

(83)

Vervolgens stellen de Franse autoriteiten dat het door de lokale en regionale overheden gedekte tekort, de financiering voor de investeringen buiten beschouwing gelaten, zich in de boekjaren 2002 en 2003 beperkte tot 3 50  000 EUR (65). Zij voegen hieraan toe dat de besluiten van de luchthavenraad in de boekjaren 2004 tot en met 2006 niet zijn genotuleerd. De algemene dienst van de CCI van Angoulême zou het voor het evenwicht van de uitgevoerde begroting noodzakelijke bedrag hebben ingebracht.

(84)

De Franse autoriteiten zijn tot slot van mening dat deze de exploitatiesubsidies de mededinging niet ongunstig beïnvloeden om de in de overwegingen 56 tot en met 61 van dit besluit genoemde redenen. Zij menen dan ook dat het criterium van ongunstige beïnvloeding van de mededinging niet is vervuld en dat de overheidssubsidies voor de exploitatie van de luchthaven van Angoulême geen steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kan vormen.

(85)

Ook al zouden de betrokken subsidies steun vormen, dan moeten zij volgens de Franse autoriteiten verenigbaar met de interne markt worden verklaard en worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting. De Franse autoriteiten baseren zich hierbij op de richtsnoeren van 2005 en de DAEB-beschikking van 2005.

5.2.   Betrekkingen met Ryanair

5.2.1.   Kwalificatie als staatssteun

(86)

De Franse autoriteiten zijn in de eerste plaats van mening dat het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten samen moeten worden beoordeeld. Voorts vinden zij om de in overweging 55 van dit besluit genoemde redenen dat het SMAC niet heeft geredeneerd als een bedachtzame investeerder in een markteconomie. Volgens de Franse autoriteiten is de CCI van Angoulême door het uitblijven van een reactie op de oproep tot het indienen van projecten voor de opening van internationale luchtvaartverbindingen onderhandelingen begonnen met Ryanair, na machtiging door het SMAC, over de opening van een verbinding Londen Stansted — Angoulême.

(87)

Zij benadrukken eveneens dat de in 2006 begonnen werkzaamheden (66) niet tot doel hadden een bepaalde maatschappij tevreden te stellen, maar wel te voorzien in capaciteit voor luchtvaartmaatschappijen. De Franse autoriteiten merken op dat deze investeringen vrijwel volledig naar Ryanair zijn gegaan omdat er geen andere luchtvaartmaatschappijen waren die regelmatig gebruik maakten van de luchthaven.

(88)

Met betrekking tot de kosten in verband met de commerciële betrekkingen met Ryanair geven de Franse autoriteiten aan dat de luchthavenexploitant extra personeelskosten heeft moeten dragen. Zij maken gewag van de volgende verschillen tussen geraamde en gemaakte kosten:

Veiligheid

Referentie 2007

Verschil 2008/2007

Verschil 2009/2007

Verschil 2010/2007

 

 

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Aantal personeelsleden

5

+ 6

+ 6

+ 6

+ 6

+ 6

Voltijdsequivalent

4,6

+ 1,46

+ 1,35

+ 3

+ 1,35

+ 3

Personeelskosten

(× 1  000 EUR)

219,1

+  137,4

+  116,8

+  109,3

+  52,17

+  133,1

Beveiliging

Referentie 2007

Verschil 2008/2007

Verschil 2009/2007

Verschil 2010/2007

 

 

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Aantal personeelsleden

10

Voltijdsequivalent

0,7

+ 1,4

1,6

+ 2

+ 1,6

+ 2

Personeelskosten

(× 1  000 EUR)

42,5

+  102,2

+  86,2

+  119,7

+  115,6

+  122,8

Afhandeling en ontvangst

Referentie 2007

Verschil 2008/2007

Verschil 2009/2007

Verschil 2010/2007

 

 

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Aantal personeelsleden

1

 

 

Voltijdsequivalent

0,3

+ 0,3

+ 0,3

+ 0,5

+ 0,5

+ 0,5

Personeelskosten

(× 1  000 EUR)

11

+ 20

+ 14

+ 30

+ 20

+ 30

(89)

Voor de andere extra kosten in verband met de commerciële activiteiten van Ryanair geldt hetzelfde als voor de personeelskosten:

Veiligheid

Referentie 2007

Verschil 2008/2007

Verschil 2009/2007

Verschil 2010/2007

 

 

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Dienstverleningen (× 1  000 EUR)

0

Andere

36,5

+  269,1

+  163,2

+  316,9

+  248,5

+ 326

inclusief leasing van voertuigen (× 1  000 EUR)

0

+  157,9

+  138,4

+  210,5

+  223,5

+  210,5

Beveiliging

Referentie 2007

Verschil 2008/2007

Verschil 2009/2007

Verschil 2010/2007

 

 

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Dienstverleningen

(× 1  000 EUR)

0

+  118,6

+  112,6

+  253,2

+  113,5

+  263,2

(× 1  000 EUR)

12.5

+ 16.8

+ 14

+ 14.8

-4.5

+ 15.2

Afhandeling en ontvangst

Referentie 2007

Verschil 2008/2007

Verschil 2009/2007

Verschil 2010/2007

 

 

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Gerealiseerd

Prognose

Dienstverleningen

(× 1  000 EUR)

5

+ 140

+ 96

+ 180

+ 90

+ 180

Andere (× 1  000 EUR)

5

+ 20

+ 10

+ 25

+ 12

+ 25

5.2.2.   Verenigbaarheid met de interne markt

(90)

Volgens de Franse autoriteiten is een aantal criteria van de richtsnoeren van 2005 niet vervuld.

(91)

Om te beginnen verklaren de Franse autoriteiten dat Ryanair geen businessplan heeft ingediend. Volgens hen kon de luchtvaartmaatschappij dankzij de degressieve steun die heeft geleid tot de ondertekening van de overeenkomsten van 2008 een bevredigende winstmarge realiseren.

(92)

De Franse autoriteiten wijzen erop dat het bij gebrek aan een businessplan onmogelijk is na te gaan of aan het criterium van de intensiteit is voldaan. Op basis van de beschikbare gegevens voor de opening van de routes in het kader van een openbaredienstverplichting zouden de CCI van Angoulême en het SMAC evenwel hebben vastgesteld dat aan dit criterium was voldaan.

(93)

De Franse autoriteiten menen voorts dat de jaarlijkse toename van het aantal passagiers met […] (67) % zonder toename van het aantal retourvluchten in 2008 en 2009 zich wellicht had doorgezet in 2010.

(94)

Tot slot zijn de Franse autoriteiten, zoals vermeld in de overwegingen 56 tot en met 60 van dit besluit, van mening dat de vastgestelde maatregelen het handelsverkeer niet beïnvloeden in een mate die in strijd is met het algemeen belang.

5.3.   De nieuwe richtsnoeren

(95)

De Franse autoriteiten hebben opmerkingen gemaakt over de interpretatie van de nieuwe richtsnoeren, zowel wat betreft de inhoud als de vorm, en hebben ermee ingestemd dat zij worden toegepast op de dossiers betreffende maatregelen die vóór de bekendmaking ervan ten uitvoer zijn gelegd.

(96)

Zij merken op dat de nieuwe richtsnoeren op het vlak van exploitatiesteun flexibeler zijn dan de oude. Door ze met terugwerkende kracht toe te passen op alle steun, zullen vroegere situaties voor een aantal luchthavens volgens de Franse autoriteiten op een minder bestraffende manier kunnen worden behandeld.

6.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

6.1.   Opmerkingen van Air France

(97)

Air France is van mening dat de maatregelen ten gunste van Ryanair en haar dochtermaatschappij AMS bijzonder representatief zijn voor de commerciële praktijken van Ryanair.

(98)

Air France heeft bij de Commissie ook opmerkingen over de toepassing van de nieuwe richtsnoeren op deze zaak ingediend. Air France betwist de toepassing van de nieuwe richtsnoeren op zaken die betrekking hebben op exploitatiesteun voor luchthavens, zelfs wanneer die is verleend vóór de bekendmaking ervan.

(99)

Enerzijds is Air France van mening dat het een retroactieve toepassing van de nieuwe richtsnoeren betreft die gewetenloze marktdeelnemers begunstigt door gedragingen te legitimeren die niet in overeenstemming waren met de destijds geldende regels. Omgekeerd zou deze aanpak marktdeelnemers benadelen die zich aan de vorige richtsnoeren hebben gehouden door af te zien van overheidsmiddelen.

(100)

Anderzijds benadrukt Air France dat de retroactieve toepassing van de nieuwe richtsnoeren op exploitatiesteun voor luchthavens in strijd is met de algemene rechtsbeginselen en de Europese rechtspraak.

6.2.   Opmerkingen van Ryanair

(101)

De luchtvaartmaatschappij Ryanair (hierna „Ryanair” genoemd) betwist dat het contract voor luchthavendiensten dat zij met de luchthaven van Angoulême heeft gesloten, staatssteun kan vormen.

(102)

Zij voert aan dat haar besluit om een route Londen Stansted -Angoulême te openen, was ingegeven door de wil om een lowcostbasis veilig te stellen met de omgevingskenmerken van de luchthaven van Angoulême. Voorts geeft de maatschappij aan dat zij dankzij de specifieke kenmerken van de luchthaven van Angoulême een concurrerend niveau van luchthavengelden kon bieden. Ondanks de onzekerheden in verband met de opening van een route (68) en bijgevolg het aangegane risico is Ryanair van mening dat de luchthaven gezien het succes op andere routes redelijkerwijs voordelen kon verwachten uit de overeenkomst.

(103)

Voorts geeft Ryanair aan dat het besluit om de route Londen Stansted — Angoulême te beëindigen, verband houdt met commerciële redenen. Volgens haar zouden de inkomsten in 2009 met […] % zijn gedaald ten opzichte van in 2008 (69). Zij benadrukt dat zij te goeder trouw heeft onderhandeld, op grond van artikel 9 van het contract voor luchthavendiensten, met als doel een levensvatbare economische overeenkomst met de luchthaven van Angoulême te bereiken. Zij verklaart in september 2009 om een verlaging van de luchthavengelden te hebben verzocht. Na weigering door het SMAC, waarvan zij in kennis is gesteld op 3 februari 2010, zou Ryanair de handhaving van de route in uitsluitend de maanden juli en augustus hebben voorgesteld, waarna de overeenkomst is verbroken omdat het SMAC het voorstel had afgewezen.

6.2.1.   Staatsmiddelen en toerekenbaarheid aan de Staat

6.2.1.1.   Aanwezigheid van staatsmiddelen

(104)

Ryanair wijst erop dat de middelen van CCI’s niet uitsluitend uit heffingen bestaan. Zij stelt dat luchthavens die door een CCI worden beheerd, op grond van artikel R. 224-6 van het burgerluchtvaartwetboek verplicht zijn hun uitgaven te financieren uit inkomsten uit de exploitatie van de luchthaven. Volgens Ryanair was het grootste deel van de financiering van de luchthaven afkomstig van de CCI van Angoulême. Het SMAC daarentegen zou helemaal geen ervaring met de exploitatie van een luchthaven hebben gehad (70).

6.2.1.2.   Toerekenbaarheid van de maatregelen aan de Staat

(105)

Volgens Ryanair is het loutere feit dat de CCI van Angoulême wordt gecontroleerd door de Staat en dat haar middelen uit heffingen bestaan, niet voldoende om te stellen dat aan het criterium van toerekenbaarheid aan de Staat is voldaan.

(106)

Zij stelt dat het organieke criterium, namelijk het publieke karakter van een entiteit, op zich niet voldoende is om de toerekenbaarheid van de maatregel aan de Staat vast te stellen (71). In dit geval zou een onderscheid moeten worden gemaakt tussen de CCI’s en andere overheidsinstellingen (72). In dit verband benadrukt Ryanair dat CCI’s in artikel L. 711-1 van het in juni 2005 geldende handelswetboek (code de commerce) als economische overheidsinstellingen worden aangemerkt en dat in een parlementair verslag wordt gewezen op hun „institutionele dualiteit” en op de onduidelijkheid betreffende hun kwalificatie (73). Ryanair merkt voorts op dat de Staat niet deelneemt aan hun besluitvormingsproces en zijn rol beperkt is tot het uitoefenen van toezicht (74).

6.2.2.   Selectief voordeel

6.2.2.1.   Gezamenlijke beoordeling van een economisch voordeel voor Ryanair en AMS

(107)

Ryanair is van mening dat de maatschappijen Ryanair en AMS niet als één enkele begunstigde van de betrokken maatregelen dienen te worden beschouwd.

(108)

Enerzijds had het contract voor marketingdiensten de luchthaven als begunstigde en zou het niet tot doel hebben gehad de bezettingsgraad of het rendement van de door Ryanair geëxploiteerde route te verhogen. Anderzijds kan noch op grond van de aandeelhoudersstructuur van de maatschappij AMS, noch op grond van haar doel, worden betwist dat de betrokken contracten een verschillend doel hadden. Ryanair wijst er voorts op dat beide contracten zijn ondertekend door verschillende personen (75), ondanks het door de Commissie benadrukte gemeenschappelijke beheer.

(109)

Ryanair preciseert eveneens dat de sluiting van een contract voor marketingdiensten geen voorwaarde is om een route te openen. Deze praktijk zou evenwel frequenter zijn in het geval van regionale luchthavens (76).

6.2.2.2.   Gezamenlijke beoordeling van het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten

(110)

Ryanair betwist de gezamenlijke beoordeling van het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten. Zij benadrukt dat de contracten voor marketingdiensten onder de verantwoordelijkheid van AMS vallen, de dochtermaatschappij van Ryanair. De onderhandelingen over deze contracten zouden los van die over de contracten van Ryanair met de luchthavens zijn gevoerd en zij zouden los van elkaar afgesloten zijn.

(111)

Ryanair merkt evenwel op dat zij zelf reclame maakt voor haar bestemmingen en dat zij op haar website reclame heeft gemaakt voor derden zonder dat de maatschappij AMS daarbij betrokken was. Tot slot stelt zij dat de Commissie in haar besluit betreffende de luchthaven van Bratislava (77) erkent dat de reclame op de website van Ryanair een zeker nut heeft.

6.2.2.3.   Beginsel van de bedachtzame investeerder in een markteconomie

a)   Businessplan

(112)

Ryanair verklaart dat de investeringsbesluiten niet systematisch worden voorafgegaan door een businessplan. Het feit dat Ryanair zelf, alsook andere ondernemingen en bepaalde mededingingsautoriteiten (78) ze niet systematisch als nuttig beschouwen, zou volstaan om vast te stellen dat het niet realistisch is ze tot een kenmerkend element voor het gedrag van een investeerder in een markteconomie te maken.

b)   Opmerkingen betreffende de voorwaarden voor de toepassing van het beginsel van de bedachtzame investeerder in een markteconomie

(113)

Ryanair vindt dat de Commissie het beginsel van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie niet selectief mag toepassen. Onder verwijzing naar het standpunt van het Gerecht (79) wijst zij erop dat de Commissie de commerciële transactie in haar geheel moet beschouwen en rekening moet houden met alle pertinente elementen, alsook met de context (80).

(114)

Ryanair vindt voorts dat de Commissie de overeenkomsten tussen Ryanair en de luchthavens in overheidshanden moet vergelijken met die tussen Ryanair en luchthavens die gedeeltelijk of geheel in handen van particuliere investeerders zijn. Ryanair verwijst voor deze analyse naar een studie (81). Onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Hof (82) verklaart zij dat de Commissie slechts een kostengebaseerde benadering mag volgen wanneer geen enkele verwijzing naar een particuliere investeerder beschikbaar is.

(115)

Ryanair vindt de methode van de Commissie waarbij alleen rekening wordt gehouden met referentieluchthavens in hetzelfde verzorgingsgebied als de luchthaven waarop het onderzoek betrekking heeft, niet correct (83).

(116)

Ryanair voert aan dat de bij de referentieluchthavens verkregen referentiemarktprijzen niet worden beïnvloed door aan de omliggende luchthavens verleende staatssteun. Bij de toets van de particuliere investeerder in een markteconomie kan dus een betrouwbare referentiemarktwaarde worden geschat.

(117)

Met name

zou bij de toets van de particuliere investeerder in een markteconomie op andere gebieden dan staatssteun veelvuldig gebruik worden gemaakt van referentieanalyses;

zouden de ondernemingen slechts een wederzijdse invloed uitoefenen op hun besluiten voor zover hun producten substitueerbaar of complementair zijn;

zouden de luchthavens in hetzelfde verzorgingsgebied niet noodzakelijk met elkaar concurreren en ondervinden de in de verslagen genoemde referentieluchthavens een beperkte concurrentie van de luchthavens in overheidshanden in hun verzorgingsgebied. Zo zou ten minste een derde van de commerciële luchthavens in het verzorgingsgebied van de referentieluchthavens in handen zijn van de overheid en zou voor geen enkele in hetzelfde verzorgingsgebied als de referentieluchthavens gelegen luchthaven een staatssteunprocedure lopen (per april 2013);

moet, zelfs wanneer de referentieluchthavens concurrentie ondervinden van luchthavens in overheidshanden in hetzelfde verzorgingsgebied, hun gedrag worden geacht in overeenstemming te zijn met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie (bijvoorbeeld wanneer de particuliere sector een aanzienlijk aandeel heeft of de luchthaven onder particulier beheer staat);

zouden de luchthavens die het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht nemen, hun prijzen niet onder de marginale kosten vaststellen.

(118)

Ryanair stelt dat bij het beginsel van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie rekening moet worden gehouden met de geringe economische waarde van de regionale luchthavens vóór de snelle ontwikkeling van hun activiteiten. Met betrekking tot de kosten die verbonden zijn aan hun sluiting of behoud is Ryanair onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Hof (84) van mening dat elk alternatief goedkoper aanbod moet worden geacht in overeenstemming te zijn met het beginsel van de bedachtzame investeerder in een markteconomie.

(119)

Ryanair vindt derhalve dat de Commissie niet de gemiddelde kosten, maar wel de marginale kosten in aanmerking moet nemen. De luchthaven van Angoulême zou namelijk een economisch rationeel belang hebben gehad bij een tarifering tegen (of zelfs boven) de marginale kosten.

(120)

Hoe sterker de concurrentie voor een luchthaven, hoe meer zij ertoe zou worden aangezet haar prijzen te verlagen tot de marginale kosten.

(121)

Voorts zou de Commissie volgens Ryanair rekening moeten houden met de specificieke kenmerken van elke luchthaven (85). In dit verband is zij van mening dat regionale luchthavens als gevolg van de sterke concurrentie met elkaar rivaliseren om overeenkomsten met haar te sluiten. Deze luchthavens zouden hierbij op dezelfde wijze handelen als particuliere investeerders.

(122)

Voorts zou de luchthaven worden aangezet tot reclameactiviteiten om zo haar imago te verbeteren. Dit effect zou des te sterker zijn omdat de marktmacht van regionale luchthavens beperkt is en zij er belang bij hebben luchtvaartmaatschappijen aan te trekken die hun verkeer kunnen ontwikkelen.

(123)

Ryanair stelt voorts dat het businessplan voor deze luchthavens zou moeten inhouden dat een deel van de vaste en infrastructuurkosten als verzonken kosten wordt beschouwd. De tijdshorizon voor het businessplan zou overigens minimaal 15 jaar moeten bedragen in plaats van een standaardduur van 5 jaar.

(124)

In dit verband voert Ryanair aan dat de „Single till-aanpak” dient te worden gevolgd. Op basis van het standpunt van de Commissie in het besluit betreffende de luchthaven van Bratislava (86) is zij van mening dat de niet-luchtvaartgebonden inkomsten, die ongeveer 50 % van de inkomsten van een luchthaven uitmaken, van bijzonder belang zijn voor de onderbenutte regionale luchthavens. De wil om deze inkomsten te ontwikkelen teneinde zo veel mogelijk vaste kosten te dekken, zou een verklaring zijn voor de sancties waarin de overeenkomsten met Ryanair voorzien wanneer laatstgenoemde haar verbintenissen niet nakomt. De activiteiten van Ryanair zouden zorgen voor een toename van de economische waarde van de luchthaven, die vrij zou zijn hiervan te profiteren door andere luchtvaartmaatschappijen aan te trekken.

(125)

Volgens Ryanair zou het belang van regionale luchthavens om een overeenkomst te sluiten met een luchthaven zoals Ryanair namelijk zijn toegenomen door de aan de opening van een route verbonden netwerkeffecten (87). Volgens Ryanair zou het belang van de luchthaven van Angoulême om een overeenkomst met haar te sluiten, des te groter zijn omdat het enige alternatief zou zijn geweest routes met openbaredienstverplichtingen te openen die worden geëxploiteerd door luchtvaartmaatschappijen zoals Twin JET die gebruikmaken van kleine toestellen. Ryanair benadrukt evenwel dat deze tweede optie alternatieve kosten voor de luchthaven zou hebben geïmpliceerd, aangezien grote luchthavens lagere kosten per passagier genereren.

(126)

Ryanair is ook van mening dat de Commissie rekening moet houden met de netwerkexternaliteiten die haar activiteiten genereren. Een overeenkomst met Ryanair zou als „een magneet” werken ten aanzien van andere luchtvaartmaatschappijen, die naar een grotere zichtbaarheid en kwalitatief betere infrastructuur zouden streven. Die netwerkeffecten zouden een positieve impact hebben op zowel de luchtvaartgebonden als de niet-luchtvaartgebonden inkomsten (88). Volgens Ryanair heeft de Commissie deze aanpak zelf ook gevolgd in haar besluit betreffende de luchthaven van Bratislava (89). De luchthavens zouden er dus belang bij hebben een overeenkomst te sluiten met een maatschappij die verkeersverbintenissen aangaat.

(127)

Ryanair preciseert dat haar overeenkomsten niet exclusief zijn. Iedere andere luchtvaartmaatschappij die dezelfde dienst aanbiedt als Ryanair, kan dezelfde exploitatievoorwaarden krijgen.

(128)

Met betrekking tot de kosten-batenanalyse voert Ryanair aan dat een rationale particuliere investeerder zich zou laten leiden door de volgende beginselen (90):

de beoordeling wordt trapsgewijs uitgevoerd;

een vooraf opgesteld businessplan is niet noodzakelijk vereist;

in het geval van een niet-verzadigde luchthaven is de „Single till-aanpak” de geschikte tariferingsmethode;

alleen de inkomsten uit de economische activiteiten van de luchthaven moeten in aanmerking worden genomen;

er moet rekening worden gehouden met de totale duur van de overeenkomst, inclusief eventuele verlengingen;

de financiële stromen moeten worden omgerekend naar de huidige waarde om de rendabiliteit van de overeenkomsten te evalueren.

(129)

De uit de overeenkomsten van Ryanair met de luchthavens voortvloeiende hogere rendabiliteit moet worden geëvalueerd op basis van ramingen van de interne opbrengstvoet of op basis van op de netto contante waarde gebaseerde gegevens.

c)   Toepassing van het beginsel van een particuliere investeerder in een markteconomie

(130)

Algemeen is het feit dat de CCI van Angoulême heeft gehandeld als particuliere investeerder vanwege haar status en autonoom ten opzichte van de Staat, volgens Ryanair een bewijs van de inachtneming van het beginsel van de investeerder in een markteconomie. Het feit dat de investeringen van de luchthaven zijn gefinancierd door de leden van het SMAC zou daar nog een extra bewijs van zijn, aangezien de eigenaren van de luchthaven er belang bij hebben de waarde ervan te verhogen.

(131)

Om te beginnen wijst Ryanair erop dat de door haar betaalde luchthavengelden moeten worden geëvalueerd in het licht van haar beperkte behoeften. De maatschappij voert aan dat haar economisch model, in vergelijking met andere luchtvaartmaatschappijen, minder incheckbalies, uitrusting en diensten vereist, dat zij geen gebruik maakt van tussenlandingen, de duur en de intensiteit van de grondafhandelingsdiensten beperkt of nog de productiviteit van de bemanning verhoogt om het gebruik van luchthavendiensten te beperken.

(132)

Zij vindt voorts dat een aantal Europese luchthavens voor de toepassing van het beginsel van de investeerder in een markteconomie gezien hun gelijkenissen substitueerbaar is met de luchthaven van Angoulême (91). In dit verband legt Ryanair een vergelijkende studie voor waarin wordt geconcludeerd dat de luchthavengelden die worden toegepast door de luchthavens van […], […], […] en […], die vergelijkbaar worden geacht met die van Angoulême, gemiddeld lager liggen dan de die van de luchthaven van Angoulême (92).

Tabel 11

Met de luchthaven van Angoulême vergelijkbare luchthavens

Vergeleken kenmerken van de luchthavens

Angoulême

[…]

[…]

[…]

[…]

Bevolking van de referentiestad

45  000

1 68  000

1 57  000

31  400

1 21  000

Afstand tot de stad (in kilometer)

14

12

45

46

11,5

Belangrijkste stad in een straal van 150 km (aantal inwoners)

Bordeaux

(2 41  000)

[…]

4 41  000

[…]

4 81  000

[…]

76  000

[…]

(1 1 19  000)

Dichtstbijzijnde belangrijke luchthaven (aantal passagiers in 2009)

Bordeaux

(3,3 miljoen)

[…]

(1,8 miljoen)

[…]

(7,7 miljoen)

[…]

(2,8 miljoen)

[…]

(19 miljoen)

(133)

Ryanair verklaart eveneens dat de door de luchthaven van Angoulême gemaakte keuzes na de beëindiging van de verbinding met Londen Stansted erop wijzen dat de luchthaven een door een lowcostmaatschappij geëxploiteerde commerciële lijnverbinding met het Verenigd Koninkrijk als een geloofwaardige oplossing beschouwde. Ze verwijst in dit verband naar de overeenkomst met de maatschappij SNC-Lavalin die opdracht had gekregen om agressieve ontwikkelingsmaatregelen ten uitvoer te leggen.

(134)

Ryanair voert voorts aan dat een gegarandeerd aantal passagiers, zoals dat waartoe zij zich verbonden had, het door een luchthaven aangegane economische risico beperkt. Deze garantie zou dan ook een lagere rendabiliteit rechtvaardigen dan door een particuliere investeerder zonder deze garantie zou worden verlangd.

(135)

Ryanair merkt eveneens op dat de zogenoemde „Single till-aanpak” (93) kan verklaren dat een luchthaven haar inkomsten wil maximaliseren door de luchthavengelden te verlagen. Ryanair bewist bijgevolg de beoordeling dat een negatieve prijs geen marktprijs kan zijn. Volgens haar kunnen negatieve luchthavengelden in overeenstemming zijn met het beginsel van de investeerder in een markteconomie als de verwachte niet-luchtvaartgebonden inkomsten voldoende hoog zijn. In dit geval is Ryanair van mening dat een particuliere investeerder redelijkerwijs kon aannemen dat de niet-luchtvaartgebonden inkomsten, die nihil waren, zich zouden ontwikkelen als gevolg van het verkeer dat zij kon genereren (94).

(136)

Zij voert aan dat deze aanpak wordt versterkt door de specifieke situatie van de luchthaven van Angoulême. Zij vindt dat een investeerder in een markteconomie de infrastructuurkosten en de vaste exploitatiekosten als verzonken kosten moet beschouwen. Dat zou hier des te meer het geval zijn omdat de luchthaven van Angoulême ongunstige gevolgen kan ondervinden van de concurrentie van de hogesnelheidstrein (95). Voorts voert Ryanair aan dat, ingeval de sluiting van de luchthaven een andere optie was geweest, de nettomarktwaarde van de activa van de sluitingskosten niet aanzienlijk was geweest. Volgens haar moeten deze verzonken kosten dus buiten beschouwing worden gelaten.

(137)

Bovendien is Ryanair, gezien haar verbintenis om een minimaal verkeersniveau te garanderen op straffe van sancties, van mening dat elk commercieel aanbod een verbetering van de situatie van een luchthaven met dezelfde kenmerken als die van Angoulême inhoudt. De enige voorwaarde zou erin bestaan dat haar marginale inkomsten meer bedragen dan haar marginale kosten, wat de situatie van de luchthaven van Angoulême zou onderscheiden van de door het Hof in het arrest Chronopost geanalyseerde situatie (96). Ryanair stelt dan ook dat een particuliere investeerder in een markteconomie in dit geval niet noodzakelijk een rendement op de investering nastreeft, aangezien het een reeds bestaande infrastructuur betreft. Volgens Ryanair zou een dergelijke investeerder evenmin verlangen dat de medecontracterende luchtvaartmaatschappij deelneemt in de dekking van de vóór de overeenkomst gemaakte operationele kosten.

(138)

Tot slot verklaart Ryanair dat de door de luchthaven van Angoulême genomen besluiten niet specifiek tot haar waren gericht.

(139)

Dit zou in de eerste plaats het geval zijn voor de besluiten tot aanpassing van de luchthaven van Angoulême. Zo zouden de investeringen grotendeels zijn verricht voordat Ryanair kwam. Voorts wijst zij erop dat de arbeidsovereenkomsten in veel gevallen na haar vertrek zijn gesloten of verlengd. Deze besluiten zouden dus in de lijn liggen van het bredere project om de luchthaven van Angoulême te positioneren op de markt voor lowcostmaatschappijen (97). De besluiten die het SMAC vervolgens na het vertrek van Ryanair heeft genomen, zoals de keuze van het door de maatschappij SNC-Lavalin gevolgde scenario, zouden hier een bewijs van zijn.

(140)

Ryanair wijst er ten slotte op dat in artikel 3 van het contract voor luchthavendiensten was bepaald dat de aan haar toegekende exploitatievoorwaarden aan eender welke maatschappij konden worden toegekend. De hoogte van die luchthavengelden zou overigens door de luchthaven van Angoulême zijn bekendgemaakt.

d)   Opmerkingen betreffende de betalingen aan AMS

(141)

Ryanair betwist de voorlopige beoordeling van de Commissie dat de betalingen aan AMS kosten inhouden voor de luchthaven, aangezien deze benadering geen rekening houdt met de waarde van de door AMS aan de luchthaven verleende diensten. Zij vindt bovendien dat, voor de toepassing van de analyse van de marktdeelnemer in een markteconomie, een onderscheid moet worden gemaakt tussen de aankoop van waardevolle marketingdiensten tegen de marktprijs en een nevenovereenkomst tussen de luchthaven en de luchtvaartmaatschappij.

(142)

Om haar argumentatie kracht bij te zetten, legt Ryanair een analyse voor waarin de door AMS toegepaste prijzen worden vergeleken met de door andere reiswebsites voor vergelijkbare diensten voorgestelde prijzen (98). In deze analyse zou worden geconcludeerd dat de door AMS toegepaste prijzen hetzij onder het gemiddelde, hetzij in de middencategorie van de door de referentiewebsites aangerekende prijzen lagen.

(143)

Volgens Ryanair blijkt hieruit dat de prijzen van AMS marktconform zijn en dat het besluit van een luchthaven in overheidshanden om de diensten van AMS aan te kopen, in overeenstemming is met het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie. Om de waarde van deze diensten voor de luchthavens aan te tonen, legt Ryanair bewijzen voor van aan de luchthavens in het kader van de contracten met AMS geleverde diensten.

(144)

Hoewel de Commissie ondanks haar verzet tegen een dergelijke benadering erop aandrong de overeenkomsten van AMS en de overeenkomsten betreffende de luchthavendiensten van Ryanair uitsluitend aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie te toetsen, mag de waarde van de door AMS aan de luchthavens geleverde diensten volgens Ryanair niet worden onderschat.

(145)

Daarnaast verwijst Ryanair naar de conclusies van meerdere rapporten waarin wordt bevestigd dat zij over een sterk pan-Europees merk beschikt dat een meerwaarde voor haar reclamediensten kan genereren.

(146)

Ryanair heeft ook een rapport van haar economisch adviseur, Oxera, voorgelegd over de beginselen die zouden moeten worden toegepast op het criterium van de winstgevendheid van de marktdeelnemer in een markteconomie, zowel met betrekking tot de overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen Ryanair en de luchthavens als de marketingovereenkomsten tussen AMS en diezelfde luchthavens (99). Ryanair benadrukt dat dit geen afbreuk doet aan haar standpunt dat de overeenkomsten van AMS en de overeenkomsten inzake luchtdiensten aan afzonderlijke criteria moeten worden getoetst met het oog op de beoordeling van het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(147)

Volgens dat rapport moeten de door AMS gegenereerde opbrengsten worden opgenomen in de inkomsten met het oog op een gezamenlijke kosten-batenanalyse, terwijl de uitgaven van AMS moeten worden opgenomen in de kosten. Hiertoe wordt in het rapport een op de financiële stromen gebaseerde methode voorgesteld waarbij de uitgaven betreffende AMS worden behandeld als extra exploitatie-uitgaven.

(148)

In het rapport wordt gesteld dat de marketingactiviteiten bijdragen tot het creëren en versterken van de merkwaarde, wat activiteiten en winst kan genereren, niet alleen tijdens de duur van het marketingcontract maar ook daarna. Dit zou met name het geval zijn wanneer andere luchtvaartmaatschappijen zich als gevolg van een akkoord met Ryanair op de luchthaven vestigen, waardoor zij op hun beurt commerciële exploitanten aantrekken en zo de niet-luchtvaartgebonden inkomsten van de luchthaven verhogen. Volgens Ryanair moeten deze voordelen bij de gezamenlijke kosten-batenanalyse door de Commissie in aanmerking worden genomen door de uitgaven in verband met AMS als extra exploitatie-uitgaven te behandelen, terwijl de extra winst wordt berekend na aftrek van de betalingen van AMS.

(149)

Volgens Ryanair kan een eindwaarde bovendien worden opgenomen in de verwachte extra winst aan het einde van de looptijd van de overeenkomst inzake luchtdiensten om de gegenereerde waarde na het verstrijken van de overeenkomst in aanmerking te nemen. De eindwaarde kan worden aangepast op basis van een voorzichtige hypothese over de waarschijnlijkheid dat de overeenkomst met Ryanair wordt verlengd of dat vergelijkbare voorwaarden zullen worden overeengekomen met andere maatschappijen. Volgens Ryanair kanzo een ondergrens worden geschat voor de door de overeenkomst met AMS en de overeenkomst inzake luchtvaartdiensten gegenereerde winsten, rekening houdend met het onzekere karakter van de extra winst na het verstrijken van de overeenkomst inzake luchtvaartdiensten.

(150)

Om deze benadering kracht bij te zetten, wordt in bovengenoemd rapport een samenvatting gegeven van de studies naar het effect van reclame op de merkwaarde. In die studies zou worden erkend dat reclame de merkwarde en de klantenbinding kan versterken. Volgens het rapport zou de reclame op Ryanair.com in het geval van een luchthaven met name de zichtbaarheid van het merk vergroten en zouden kleinere regionale luchthavens die hun verkeer wensen te verhogen, hun merkwaarde kunnen versterken door reclameovereenkomsten met AMS te sluiten.

(151)

In het rapport staat dat de op de financiële stromen gebaseerde benadering te verkiezen is boven de op kapitalisatie gebaseerde benadering, waarbij de uitgaven in verband met AMS zouden worden behandeld als investeringen in immateriële activa (d.w.z. de merkwaarde van de luchthaven). De marketinguitgaven zouden worden geboekt als immateriële activa en vervolgens afgeschreven over de gebruiksduur van deze activa, met een restwaarde op de voorziene einddatum van de overeenkomst inzake luchthavendiensten. Deze benadering zou echter geen rekening houden met de extra voordelen voor de luchthaven dankzij de ondertekening van de overeenkomst inzake luchtvaartdiensten met Ryanair en bovendien zou de waarde van de immateriële activa als gevolg van de uitgaven van het merk en de gebruiksduur van de activa moeilijk te schatten zijn.

6.3.   Opmerkingen van AMS

(152)

AMS betwist dat het contract voor marketingdiensten dat zij heeft gesloten met de luchthaven van Angoulême, staatssteun kan vormen. Dit contract zou haar namelijk geen enkel selectief voordeel hebben verschaft.

6.3.1.   Gezamenlijke beoordeling van een economisch voordeel voor Ryanair en AMS

(153)

AMS benadrukt dat haar maatschappelijk doel erin bestaat online marketingdiensten te leveren. Zij verklaart dat het grootste deel van haar activiteiten ertoe strekt de reclameruimte op de website van Ryanair te valoriseren.

(154)

Voorts merkt zij op dat Ryanair ervoor gekozen heeft samen te werken met andere intermediaire structuren om andere reclameruimten te commercialiseren.

(155)

Bijgevolg zijn er geen redenen voor een gezamenlijke beoordeling van een eventueel economisch voordeel voor Ryanair en AMS.

6.3.2.   Gezamenlijke beoordeling van het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten

(156)

AMS is van oordeel dat de toename van het aantal passagiers dat gebruik maakt van de diensten van Ryanair, niet het enige uit het contract voor marketingdiensten voortvloeiende voordeel is voor de luchthaven van Angoulême. Enerzijds merkt zij op dat het door de luchthaven met AMS gesloten contract verschillend is van dat met Ryanair. Anderzijds benadrukt zij dat Ryanair haar diensten zelf promoot. De luchthave van Angoulême zou derhalve niet bijdragen tot de promotie van de diensten van Ryanair door een contract voor marketingdiensten met AMS te sluiten.

(157)

Bij wijze van voorbeeld merkt AMS op dat de bezettingsgraad van de Ryanairvluchten stabiel blijft op gemiddeld […] %, ongeacht of een contract voor marketingdiensten met haar is gesloten. Voorts merkt AMS op dat de inkomsten voor Ryanair dezelfde zijn voor alle passagiers, ongeacht of zij aankomen of vertrekken op een bepaalde luchthaven.

(158)

Algemeen stelt AMS vast dat de inspanningen op reclamegebied ten goede komen aan de leveranciers van reclameruimte (100). In dit geval zou deze externaliteit zich vertalen in een toenemende populariteit van de website van Ryanair, ongeacht of de persoon achter de reclamecampagne een publieke of privépersoon is. Aangezien een particuliere investeerder niet afziet van een investering vanwege het loutere feit dat die ten goede komt aan derden, is AMS van mening dat de luchthaven van Angoulême geen rekening diende te houden met het feit dat Ryanair eveneens profiteert van haar reclame-investering.

(159)

Volgens AMS heeft Ryanair hier een voortrekkersrol gespeeld, aangezien de meeste luchtvaartmaatschappijen de op hun website beschikbare ruimte inmiddels commercialiseren. Ze is evenwel van mening dat de website van Ryanair bijzonder is in die zin dat hij een uitzonderlijke waarde heeft (101), en dus niet kan worden vergeleken met die van andere luchtvaartmaatschappijen.

6.3.3.   Criterium van de bedachtzame investeerder in een markteconomie

6.3.3.1.   Het bestaan van een voordeel voor AMS

(160)

AMS is van oordeel dat zij geen enkel economisch voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft ontvangen. Zij stelt namelijk dat haar diensten zich zowel richten tot particuliere als publieke entiteiten. Bijgevolg had zij bij een particuliere onderneming van dezelfde maatregel kunnen profiteren. Zij voegt hieraan toe dat zij de luchthavens niet verplicht haar marketingdiensten aan te kopen (102) en dat de door haar gecommercialiseerde reclameruimte een schaarse hulpbron is waarnaar veel vraag is.

6.3.3.2.   Het verband tussen de diensten van AMS en de behoeften van haar kopers

(161)

Volgens AMS zijn reclameactiviteiten een noodzaak voor regionale luchthavens. Zij zouden bedoeld zijn om de zichtbaarheid van de aangeboden diensten te vergroten. AMS voegt hieraan toe dat zelfs de grote luchthavenhubs tegenwoordig dergelijke reclamecampagnes wensen te voeren. De daaruit voortvloeiende verbetering van het imago zou ten goede komen aan de betrokken luchthavens (103). In dit verband verklaart AMS dat deze uitgaven een strategische investering vormen die vergelijkbaar is met die van ondernemingen zoals Coca-Cola, McDonald’s of Nike.

(162)

Deze investering zou des te doorslaggevender zijn omdat de luchthavens vaak vrijwel de helft van hun inkomsten uit niet-luchtvaartgebonden activiteiten genereren. In dit geval zou de luchthaven van Angoulême er des te meer belang bij hebben gehad verkeer te genereren dat bestaat uit een internationaal clientèle omdat er vrijwel geen geregelde passagiersdiensten waren. Volgens AMS had Ryanair er daarentegen geen enkel belang bij bij te dragen in deze reclame-investeringen, aangezien zij geen extra inkomsten haalde uit inkomende of uitgaande passagiers.

(163)

AMS verklaart vervolgens dat de promotie van het „merk” van de luchthavens, met name in het geval van regionale luchthavens, een gangbare praktijk is geworden. Zij verwijst in dit verband naar de wil om de waarde van de luchthaven en haar zichtbaarheid te vergroten zodat reizigers haar als bestemming kiezen, naar het feit dat deze investeringen economisch rationeel zijn voor zowel publieke als particuliere investeerders, dat deze investeringen ook worden verricht door hubs, dat de luchthavens er belang bij hebben het aantal inkomende passagiers te verhogen en dat wat regionale luchthavens onderscheidt van hubs, is dat eerstgenoemde niet dezelfde internationale zichtbaarheid genieten. Deze strategie zou onafhankelijk zijn van de door de reizigers gekozen luchtvaartmaatschappij, aangezien de luchthavens hun marketinginvesteringen vaststellen op basis van het vermogen van de reclameruimten om hun potentiële klanten te bereiken.

6.3.3.3.   Prijs van de door AMS geleverde diensten

(164)

AMS verklaart dat de tarieven die zij toepast ten aanzien van de luchthaven van Angoulême, marktconform zijn. Aan de hand van een vergelijking met de contracten met de luchthavens van […] en […] stelt zij dat zij niet discrimineert tussen luchthavenklanten en andere klanten. Bovendien is zij van mening dat op basis van de valorisatie van de op de website van Ryanair (104) beschikbare ruimte ook kan worden vastgesteld dat de prijs van de aan de luchthaven van Angoulême geleverde dienst marktconform is.

(165)

AMS merkt op dat de Commissie in het in overweging 111 genoemde besluit betreffende de luchthaven van Bratislava heeft geoordeeld dat niet kon worden uitgesloten dat een zekere waarde kan worden toegekend aan de loutere aanwezigheid van de naam van een luchthaven op de website van Ryanair, voor zover deze luchthaven als een bestemming wordt vermeld.

(166)

Voorts merkt AMS op dat haar tariefstructuur objectief is en beschikbaar is op haar website (105). De voor het contract met de luchthaven van Angoulême toegepaste prijzen zouden passen in dit kader. Zij zouden zijn bepaald afhankelijk van het soort pagina (106), de gekozen plaats (107), het aantal dagelijkse bezoekers en het aantal reizen van en naar de luchthaven.

(167)

Tot slot garandeert AMS dat de door haar geleverde diensten dankzij hun doelgerichtheid doeltreffender zijn dan de diensten van andere traditionele reclamedragers zoals kranten. Dit zou des te meer het geval zijn omdat de reclamediensten die zij op de website van Ryanair levert, „vast” zijn, terwijl andere websites werken met een rouleersysteem, en omdat de prijzen in het contract voor marketingdiensten met de luchthaven van Angoulême waren vastgesteld op een tariefbasis van 2007, terwijl het verkeer van de Britse website van Ryanair tussen 2008 en 2012 zou zijn toegenomen met 55 %.

6.4.   Opmerkingen van Transport en Environment

(168)

De opmerkingen van deze niet-gouvernementele organisatie in het kader van deze procedure beperken zich tot twijfels over de gegrondheid van de nieuwe luchtvaartrichtsnoeren, alsook van de besluiten van de Commissie in de luchtvaartsector, vanwege hun impact op het milieu.

7.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK BIJ DE OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(169)

De Franse autoriteiten hebben aangegeven geen aanvullende opmerkingen te hebben bij de opmerkingen van de belanghebbenden.

8.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGELEN TEN GUNSTE VAN DE OPEENVOLGENDE BEHEERDERS VAN DE LUCHTHAVEN

8.1.   Aanwezigheid van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(170)

Op grond van artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(171)

Om een nationale maatregel als staatssteun aan te merken, moet derhalve voldaan zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1) de begunstigde of begunstigden is of zijn ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU; 2) de betrokken maatregel wordt bekostigd met staatsmiddelen en is aan de Staat toe te rekenen; 3) met de maatregel wordt de begunstigde(n) ervan een selectief voordeel verleend en 4) de betrokken maatregel vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen, en kan het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden.

8.1.1.   De begrippen „onderneming” en „economische activiteit”

(172)

Om vast te stellen of de vorengenoemde subsidies staatssteun vormen, dient te worden vastgesteld of de begunstigden ervan ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU zijn.

(173)

De Commissie wijst er in dit verband op dat volgens vaste rechtspraak het begrip onderneming elke eenheid omvat die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (108). Onder economische activiteit wordt verstaan het aanbieden van goederen of diensten op een markt (109).

(174)

In zijn arrest „luchthaven Leipzig-Halle” heeft het Hof van Justitie bevestigd dat de exploitatie van een luchthaven voor commerciële doeleinden en de aanleg van luchthaveninfrastructuur een economische activiteit vormen (110). Een luchthaven die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, is een onderneming in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en bijgevolg zijn de regels van het Verdrag inzake staatssteun van toepassing (111).

(175)

In dit geval merkt de Commissie op dat de infrastructuur waarvoor de investeringen zijn gefinancierd uit overheidssubsidies, met name de verlenging van de start- en landingsbaan en de werkzaamheden voor de aanleg van de terminal, door de opeenvolgende exploitanten van de luchthaven op commerciële basis is geëxploiteerd. Deze exploitanten hebben dus het gebruik van deze infrastructuur in rekening gebracht.

(176)

De financiering van deze luchthaveninfrastructuur en eventuele exploitatiesteun zijn dus voornamelijk bestemd om bij te dragen tot de financiering van de door de opeenvolgende exploitanten uitgeoefende economische activiteit, namelijk de commerciële exploitatie van de luchthaven. Hieruit volgt dat de entiteiten die deze infrastructuur exploiteren, ondernemingen zijn in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

8.1.1.1.   Entiteiten die als economische activiteit de exploitatie van de luchthaven uitoefenen

(177)

De Commissie wijst er in de eerste plaats op dat de CCI-luchthaven het beheer en dus de commerciële exploitatie van de luchthaven van Angoulême van 2002 tot en met 2006 alleen op zich heeft genomen.

(178)

Met betrekking tot de perioden na 2006 merkt de Commissie op dat twee verschillende juridische entiteiten kunnen worden geacht samen een economische activiteit uit te oefenen voor de toepassing van de staatssteunregels als zij daadwerkelijk gezamenlijk goederen of diensten op bepaalde markten aanbieden. Een entiteit die niet zelf goederen of diensten levert op een markt, kan daarentegen niet worden aangemerkt als een onderneming op grond van het loutere bezit van participaties, zelfs zeggenschapsdeelnemingen, wanneer dit bezit enkel met zich brengt dat aan de hoedanigheid van aandeelhouder of vennoot verbonden rechten worden uitgeoefend (112). Met betrekking tot de periode 2007-2011 is de Commissie van oordeel dat het SMAC en de CCI-luchthaven de commerciële exploitatie van de luchthaven van Angoulême samen hebben uitgeoefend. De commerciële inkomsten uit de verlening van luchthavendiensten werden namelijk vastgesteld en geïnd door de CCI-luchthaven, die ook het operationele beheer van het platform op zich nam. Tegelijkertijd was het SMAC bevoegd om namens de luchthaven commerciële verbintenissen aan te gaan met derden. Het SMAC was uit operationeel en financieel oogpunt ook bevoegd voor commerciële investeringen op de luchthavensite. Het SMAC heeft rechtstreeks deelgenomen aan de verlening van luchthavendiensten door met name bij te dragen tot het commerciële beheer van de luchthaven in die periode, bijvoorbeeld met de sluiting van de overeenkomsten van 2008.

(179)

De Commissie stelt eveneens vast dat het SMAC bij de overdracht van het beheer van de luchthaven van Angoulême aan de SNC-Lavalin met ingang van 1 januari 2012 niet werd ontheven van haar verplichtingen. Krachtens het bij de aanbesteding van 6 juli 2011 ingestelde contractuele kader bleven bepaalde verplichtingen in deze periode namelijk ten laste van het SMAC.

(180)

Om te beginnen is het SMAC als enige verantwoordelijk voor de investeringsbesluiten. Het financiert de desbetreffende uitgaven (113), ook al zijn die onlosmakelijk verbonden met de exploitatie van de luchthaven (114). Vervolgens draagt het SMAC een aanzienlijk deel van het exploitatierisico aangezien het het evenwicht van de rekeningen van de luchthaven garandeert tot een jaarlijks plafond (115). Tot slot heeft het SMAC zijn voornemen te kennen gegeven de steun ten gunste van de luchtvaartmaatschappijen voor de tenuitvoerlegging van het commerciële beleid van de luchthaven met het oog op de heropening van de luchtvaartverbindingen tussen de luchthaven van Angoulême en de Britse eilanden rechtstreeks te financieren.

(181)

De Commissie is dan ook van oordeel dat het SMAC voor de periode vanaf 1 januari 2012 de hoedanigheid van co-exploitant van de luchthaven behoudt.

(182)

Bijgevolg is de commerciële exploitatie van de luchthaven van Angoulême volgens de Commissie achtereenvolgens door de volgende drie groepen van entiteiten is uitgeoefend:

de CCI-luchthaven voor de periode 2002-2006;

het SMAC en de CCI-luchthaven samen voor de periode 2007-2011 en

het SMAC en de SNC-Lavalin samen vanaf 1 januari 2012.

8.1.1.2.   Uitoefening van het openbaar gezag

(183)

De Commissie wijst erop dat niet alle activiteiten van een luchthavenbeheerder noodzakelijkerwijs van economische aard zijn. De activiteiten die verbonden zijn aan de uitoefening van prerogatieven van openbaar gezag hebben normaliter geen economische karakter.

a)   Nationale financieringsregeling voor overheidstaken op Franse luchthavens

(184)

Diverse door de opeenvolgende beheerders van de luchthaven van Angoulême uitgevoerde taken die verband houden met de veiligheid van het luchtverkeer, beveiliging of milieubescherming, zijn in de periode 2002-2012 door de overheid gefinancierd. Die financieringen vallen onder het toepassingsgebied van de huidige formele onderzoeksprocedure.

(185)

Frankrijk verwijst in dit verband naar de algemene financieringsregeling voor overheidstaken op Franse luchthavens, die is vastgesteld bij de nationale wetgeving en die hieronder wordt beschreven.

(186)

De regeling is gebaseerd op een fiscale heffing, de luchthavengelden, en op een aanvullend instrument. De historiek en de kenmerken van deze instrumenten, evenals het toepassingsgebied van de taken die eruit worden gefinancierd, worden hieronder beschreven.

(187)

In 1998 heeft de Raad van State in zijn arrest SCARA (116) geoordeeld dat de taken op het gebied van beveiliging en veiligheid op luchthavens overheidstaken waren die onder de verantwoordelijkheid van de Staat vielen, en dat zij daarom niet ten laste mochten komen van de gebruikers van de luchthavens in de vorm van vergoedingen. Naar aanleiding van dit arrest zijn bij wet nr. 98-1171 van 18 december 1998 inzake de organisatie van bepaalde luchtverkeersdiensten en bij artikel 136 van wet nr. 98-1266 van 30 december 1998 (financieringswet 1999) (117) de luchthavengelden ingevoerd met ingang van 1 juli 1999. Het betreft een bestemmingsheffing in die zin dat de opbrengst ervan slechts mag worden gebruikt voor de financiering van bepaalde uitgaven, in dit geval de kosten van de taken die Frankrijk als overheidstaken op luchthavens beschouwt. Bij de vorengenoemde bepalingen is ook een aanvullend financieringsinstrument voor deze taken ingesteld. Hieronder volgt een beschrijving van de soorten uit de luchthavengelden en het aanvullend financieringsinstrument gefinancierde taken, de kenmerken van de luchthavengelden en de kenmerken van het aanvullend instrument.

(188)

Bij de Franse wetgeving, zoals gepreciseerd door de regelgeving, is vastgesteld welke taken in aanmerking komen voor financiering uit luchthavengelden. Het betreft redding en brandbestrijding, preventie van gevaar door dieren (118), beveiligingsonderzoek van ruimbagage, veiligheidscontroles van passagiers en handbagage, controle van de gemeenschappelijke toegang tot de gereserveerde zone (119), milieubeschermingsmaatregelen (120) en de geautomatiseerde controle aan de grenzen door biometrische identificatie. De verwijzing naar de geautomatiseerde controle aan de grenzen door biometrische identificatie is in 2008 in de wetgeving ingevoerd. Verder is het geheel aan voor financiering uit de luchthavengelden in aanmerking komende taken ongewijzigd gebleven sinds de invoering van dit instrument, en komt dit overeen met de in het arrest SCARA genoemde taken. De verplichtingen van luchthavenexploitanten op het gebied van de uitoefening van deze taken zijn gespecificeerd in diverse nationale en Europese regelgevende teksten. Met betrekking tot redding en brandbestrijding bijvoorbeeld is in deze teksten vastgesteld welke menselijke en materiële middelen moeten worden ingezet afhankelijk van de kenmerken van de luchthaven.

(189)

Luchthavengelden zijn verschuldigd door iedere luchtvaartmaatschappij die gebruik maakt van een bepaalde luchthaven. Zij variëren naargelang van het aantal passagiers en het gewicht van de door de maatschappij aan boord genomen vracht en post. Het tarief van de luchthavengelden per passagier of per ton vracht of post wordt jaarlijks vastgesteld, per luchthaven, afhankelijk van de verwachte kosten in verband met de uitoefening van de uit het instrument gefinancierde taken.

(190)

De luchthavenexploitanten declareren jaarlijks de kosten en het verkeer. In die declaratie worden, voor het voorgaande jaar, de verkeersstromen en de kosten van de veiligheids- en beveiligingstaken (121) opgegeven, alsook de uit hoofde van de luchthavengelden en het aanvullend instrument ter financiering van deze taken ontvangen bedragen. Voorts bevat zij prognoses voor verkeer, kosten en inkomsten in verband met de veiligheids- en beveiligingstaken voor het lopende jaar en de twee daaropvolgende jaren. De declaratie wordt geverifieerd door de administratieve autoriteiten, die met name controles ter plaatse kunnen verrichten. Vervolgens wordt op basis hiervan het tarief van de luchthavengelden vastgesteld bij interministerieel besluit.

(191)

Aangezien de de berekeningen van het tarief van de luchthavengelden op basis van kosten- en verkeersprognoses worden verricht, is een mechanisme voor aanpassing achteraf ingevoerd om ervoor te zorgen dat de opbrengst van de luchthavengelden, in voorkomend geval vermeerderd met de uit hoofde van het hieronder beschreven aanvullend mechanisme verleende financieringen, niet meer bedraagt dan de daadwerkelijk voor de betrokken taken gedragen kosten. De betrokken kosten omvatten de uit de uitoefening van die taken voortvloeiende exploitatie- en personeelskosten, de afschrijvingskosten die overeenkomen met de uit hoofde van die taken verrichte investeringen, alsook het deel van de algemene kosten dat verband houdt met die taken (122). De exploitanten moeten een meerjarige boekhouding bijhouden van de inkomsten uit de luchthavengelden en het aanvullend instrument, alsook van de uit de betrokken taken voortvloeiende kosten. Zodra een positief saldo wordt vastgesteld, wordt dat naar de gecumuleerde rekeningen van de voorgaande jaren overgedragen, wat kan resulteren in een positief of een negatief saldo. Dit saldo wordt in aanmerking genomen bij de vaststelling van het tarief van de luchthavengelden voor het daaropvolgende jaar. Voorts komen bij elk positief saldo financiële kosten ten laste van de exploitant.

(192)

Het instrument voor financiering uit de luchthavengelden moest vanaf de invoering ervan worden aangevuld met een aanvullend instrument. In tegenstelling tot de inkomsten uit de luchthavengelden zijn de veiligheids- en beveiligingskosten namelijk niet evenredig met het luchtverkeer. In dit verband is gebleken dat, om de veiligheids- en beveiligingskosten in evenwicht te brengen, het tarief van de luchthavengelden in luchthavens met weinig verkeer zo hoog had moeten worden vastgesteld dat het moeilijk te dragen zou zijn geweest voor de gebruikers. Daarom mochten deze luchthavens de luchthavengelden vaststellen op een lager niveau dan wat nodig was om de kosten te dekken, en mochten zij gebruikmaken van een aanvullende financieringsregeling om waar nodig de voor financiering uit de luchthavengelden in aanmerking komende taken te financieren.

(193)

Verschillende dergelijke aanvullende regelingen hebben elkaar opgevolgd. Eerst hebben de Franse autoriteiten gebruikgemaakt van een trustfonds, het interventiefonds voor luchthavens en het luchtverkeer (hierna „het FIATA” genoemd, fonds d’intervention pour les aéroports et le transport aérien), dat is ingesteld op hetzelfde tijdstip als de luchthavengelden, eveneens bij vorengenoemde wet nr. 98-1266 van 30 december 1998. Dit fonds, dat wordt gestijfd door een deel van de burgerluchtvaartbelasting, kwam in de plaats van het compensatiefonds voor het luchtvervoer (hierna „het FPTA” genoemd, fonds de péréquation des transports aériens), dat oorspronkelijk was bestemd voor de financiering van de luchtverbindingen ten behoeve van regionale ontwikkeling en ruimtelijke ordening. Uit het FIATA werden dezelfde taken gefinancierd als uit het FPTA, uitgebreid met de uit de luchthavengelden gefinancierde taken als aanvulling op de luchthavengelden voor kleine luchthavens. Concreet waren de uit het FIATA gefinancierde taken ingedeeld in twee afzonderlijke categorieën: een categorie „luchthavens” voor de aanvullende dekking van de veiligheids- en beveiligingstaken op kleine luchthavens en een categorie „luchtvervoer” voor de subsidies voor luchtverbindingen ten behoeve van regionale ontwikkeling en ruimtelijke ordening. De besluiten inzake de betaling van subsidies uit het FIATA voor de aanvullende financiering van veiligheids- en beveiligingstaken waren genomen na advies van een beheerscomité voor de categorie „luchthavens” van het FIATA.

(194)

In 2005 is het FIATA opgeheven en is de desbetreffende financiering twee jaar lang rechtstreeks overgenomen door de staatsbegroting volgens dezelfde functioneringsbeginselen, die met name het advies van een beheerscomité inhouden. Vanaf 2008 heeft de Staat het instrument vervangen door een verhoging van de luchthavengelden, waardoor ze voor bepaalde luchthavens uitkwamen op een hoger niveau dan nodig was om de kosten van de veiligheids- en beveiligingstaken te dekken. Het daaruit voortvloeiende overschot wordt herverdeeld over de kleinere luchthavens om de opbrengst van de door hen geïnde luchthavengelden aan te vullen.

(195)

Zoals eerder aangegeven, worden in de jaarlijkse declaraties van de luchthavenexploitanten, die worden geverifieerd door de administratieve autoriteiten, de verwachte en geconstateerde kosten opgegeven, evenals de verwachte en geconstateerde inkomsten uit zowel de luchthavengelden als het aanvullend instrument. Op dezelfde wijze omvatten de door de exploitanten aangehouden jaarlijkse rekeningen, op basis waarvan het saldo van de daadwerkelijke kosten en inkomsten wordt berekend dat, indien positief, een verlaging van de heffing en de financiële kosten ten laste van de exploitanten tot gevolg heeft, zowel de opbrengst van de luchthavengelden als de uit hoofde van het aanvullend instrument ontvangen financieringen. Het mechanisme van declaratie, controle en aanpassing achteraf, bedoeld om te voorkomen dat overheidsmiddelen worden betaald die meer bedragen dan de daadwerkerlijk gedragen kosten, geldt dus zowel voor de luchthavengelden als voor het aanvullend instrument.

b)   Evaluatie van de algemene financieringsregeling voor aan Franse luchthavens toegewezen overheidstaken

(196)

Zoals de Commissie in de nieuwe richtsnoeren opmerkt, heeft het Hof van Justitie verklaard dat activiteiten die behoren tot de uitoefening van overheidsprerogatieven die normaal gesproken onder de verantwoordelijkheid van de Staat vallen bij de uitoefening van zijn overheidsmacht, niet economisch van aard zijn en doorgaans niet onder het toepassingsgebied van de staatssteunregels vallen (123). Volgens de nieuwe richtsnoeren (124) worden activiteiten zoals luchtverkeersleiding, politietaken, douane, brandbestrijding, maatregelen om de burgerluchtvaart te beveiligen tegen wederrechtelijke daden en de investeringen in infrastructuur en uitrusting die nodig zijn om deze activiteiten te verrichten, doorgaans geacht geen economisch karakter te hebben.

(197)

Voorts wordt in de nieuwe richtsnoeren gepreciseerd dat overheidsfinanciering voor dit soort niet-economische activiteiten niet wordt aangemerkt als staatssteun als zij strikt beperkt blijft tot het compenseren van de kosten die deze doen ontstaan en niet leidt tot ongeoorloofde discriminatie tussen luchthavens. Met betrekking tot deze tweede voorwaarde wordt in de richtsnoeren gepreciseerd dat, wanneer het binnen een bepaalde rechtsorde normaal is dat burgerluchthavens bepaalde kosten moeten dragen die aan hun exploitatie verbonden zijn, terwijl dat voor andere burgerluchthavens niet het geval is, deze laatste groep mogelijk een voordeel verleend krijgt, ongeacht of deze kosten verband houden met een activiteit die doorgaans als niet-economisch wordt beschouwd (125).

(198)

De uit de in punt 8.1.1.2 beschreven algemene financieringsregeling voor de overheidstaken in Franse luchthavens gefinancierde activiteiten hebben betrekking op de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden (126), politietaken (127), redding en brandbestrijding (128), veiligheid van het luchtverkeer (129), alsook de bescherming van mens en milieu (130). Deze activiteiten kunnen rechtmatig worden geacht onder de verantwoordelijkheid van de Staat bij de uitoefening van zijn overheidsprerogatieven te vallen. De Commissie is bijgevolg van oordeel dat Frankrijk deze taken terecht heeft beschouwd als overheidstaken, met andere woorden niet-economische taken, overeenkomstig de staatssteunregels.

(199)

Hieruit volgt dat Frankrijk dus ook kan voorzien in overheidsfinanciering om de kosten van de luchthavenbeheerders voor de uitoefening van deze taken te compenseren, voor zover deze zonder onderscheid aan alle luchthavens wordt opgelegd door de nationale wetgeving en mits die financiering geen aanleiding geeft tot overcompensatie of discriminatie tussen luchthavens.

(200)

Enerzijds dient te worden vastgesteld dat de hierboven beschreven regeling geldt voor alle Franse burgerluchthavens, zowel wat betreft het takenpakket dat aanleiding geeft tot compensatie, als wat betreft de financieringsinstrumenten. De voorwaarde inzake non-discriminatie is derhalve vervuld. Hoewel de uitoefening van overheidstaken door de Franse wetgeving aan luchthavenbeheerders wordt toevertrouwd, komt de financiering van deze taken namelijk niet ten laste van hen, maar wel van de Staat. De compensatie van de kosten in verband met deze taken uit overheidsfondsen leidt dus niet tot een verlaging van kosten die op grond van de Franse rechtsorde in de regel door de luchthavenbeheerders worden gedragen.

(201)

Anderzijds volgt uit de beschrijving in punt 8.1.1.2 dat de regeling waarin de Franse wetgeving voorziet, berust op strenge mechanismen voor kostencontrole, zowel vooraf als achteraf, waardoor wordt gegarandeerd dat luchthavenbeheerders via de luchthavengelden en het aanvullend instrument slechts bedragen ontvangen die strikt noodzakelijk zijn om de kosten te dekken.

(202)

Hieruit volgt dat de financieringen die de Franse luchthavenbeheerders, waaronder die van de luchthaven van Angoulême, uit hoofde van deze regeling ontvangen, geen staatssteun vormen.

8.1.2.   Staatsmiddelen en toerekenbaarheid aan de Staat

8.1.2.1.   Aanwezigheid van staatsmiddelen

(203)

In het kader van het rechtskader dat is ingesteld bij de overeenkomst van 2002 en vervolgens bij het uitbestedingscontract van 2009 hebben meerdere lokale overheden en andere overheidsinstanties subsidies verleend aan de opeenvolgende luchthavenexploitanten. Het betreft de CG16, de COMAGA, de CCBC, het SMAC en de CCI van Angoulême.

(204)

Om te bepalen of de middelen van de CCI van Angoulême staatsmiddelen vormen, merkt de Commissie op dat een bestuursrechtelijke openbare instelling een autonome administratieve entiteit is waarop nauw wordt toegezien door de centrale administratie van de Franse Staat (131). De algemene begroting van de CCI omvat ook inkomsten uit belastingen die worden geïnd bij in het handels- en vennootschapsregister ingeschreven ondernemingen. De Commissie is dan ook van oordeel dat de middelen van de CCI van Angoulême staatsmiddelen zijn.

(205)

Bovendien vormen de middelen van de lokale en regionale overheden staatsmiddelen voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU (132). De leden van het SMAC, die er zich contractueel toe hebben verbonden de rekeningen van het SMAC aan te vullen met hun eigen middelen, zijn Kamers van Koophandel en Industrie, een lokale overheid (133) of openbare entiteiten die op hun beurt bestaan uit lokale en regionale overheden. De Commissie is dan ook van oordeel dat de middelen van het SMAC staatsmiddelen zijn.

8.1.2.2.   Toerekenbaarheid van de maatregelen aan de Staat

(206)

De Commissie is van oordeel dat de besluiten van de publiekrechtelijke entiteiten tot goedkeuring van de betrokken subsidies toerekenbaar zijn aan de Staat (134).

(207)

Voorts merkt de Commissie op dat het SMAC een overheidsinstantie is die, aangezien zij niet over werknemers beschikt, bestuursrechtelijk is ondergebracht bij de lokale overheden die direct of indirect onder het SMAC vallen. Bovendien worden budgettaire besluiten van het SMAC, die bindend zijn voor zijn leden, genomen door een vakbondscomité dat bestaat uit vertegenwoordigers van zijn leden. Op basis van het voorafgaande is de Commissie van oordeel dat de besluiten van het SMAC betreffende de luchthavenactiviteiten toerekenbaar zijn aan de Staat.

(208)

Met betrekking tot de door de CCI van Angoulême genomen maatregelen merkt de Commissie in de eerste plaats op dat de CCI’s bestuursrechtelijke openbare instellingen zijn en dus onder het publiekrecht vallen. De Commissie benadrukt ook dat Kamers van Koophandel en Industrie door het Franse recht als intermediaire instanties van de Staat worden aangemerkt die tot taak hebben bij te dragen tot de economische ontwikkeling, de aantrekkingskracht en de ruimtelijke ordening van het gebied, alsook de ondersteuning van ondernemingen en hun verenigingen (135). De aan de Kamers van Koophandel en Industrie toegewezen taak om de luchthaven te exploiteren, vloeit dus voort uit hun ondersteunende rol bij de plaatselijke en regionale ontwikkeling van de CCI, hoewel de exploitatie van een luchthaven zelf een economische activiteit is (136).

(209)

De Commissie benadrukt eveneens dat de Kamers van Koophandel en Industrie op grond van artikel R712-2 en verder van het handelswetboek (code de commerce) onder toezicht staan van de vertegenwoordigers van de Staat. In deze hoedanigheid heeft de toezichthoudende autoriteit toegang tot alle zittingen van de algemene vergaderingen van de CCI’s en kan zij onderwerpen laten toevoegen aan de agenda van deze instanties. Met name de besluiten over de initiële, gewijzigde en uitgevoerde begrotingen zijn slechts uitvoerbaar nadat zij uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn goedgekeurd door de toezichthoudende autoriteit. In dit geval voorzagen die begrotingen echter in financiële overdrachten ten gunste van de luchthavenexploitanten, waaronder de CCI-luchthaven (137), zoals vermeld in de overwegingen 28 en 29 van dit besluit (138).

(210)

Rekening houdend met deze elementen is de Commissie van oordeel dat de CCI van Angoulême, inclusief de CCI-luchthaven, deel uitmaakt van het openbaar bestuur (139) en dat de door haar vastgestelde maatregelen ten gunste van de exploitanten van de luchthaven van Angoulême noodzakelijkerwijs toerekenbaar zijn aan de Staat.

8.1.3.   Selectief voordeel voor de luchthavenexploitanten

(211)

Om te beoordelen of een overheidsmaatregel als steun aan een onderneming moet worden aangemerkt, moet worden vastgesteld of dit voor de betrokken onderneming een economisch voordeel oplevert waardoor kosten die normaal gesproken ten laste van haar eigen financiële middelen zouden zijn gekomen, werden vermeden dan wel of deze onderneming een voordeel ontvangt dat zij onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen (140).

(212)

In dit geval kan de luchthaven van Angoulême volgens de Franse autoriteiten vanwege haar rol op het gebied van ruimtelijke ordening en economische en sociale regionale ontwikkeling in haar geheel worden aangemerkt als een DAEB. De aan haar verleende financieringen zou derhalve geen staatssteun in de zin van het Altmark-arrest vormen omdat ze haar geen echt voordeel verschaften.

(213)

Aangezien de Franse autoriteiten aanvoeren dat de aan de beheerders van de luchthaven van Angoulême verleende financiële bijdragen geen selectief voordeel in de zin van het Altmark-arrest oplevert, moet de Commissie nagaan of aan de in dit arrest vastgestelde criteria is voldaan. In dat verband zij eraan herinnerd dat het Hof in dit arrest heeft geoordeeld dat de voor de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen verleende compensaties geen steunmaatregelen vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, als aan de volgende vier cumulatieve criteria is voldaan:

de begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en deze verplichtingen moeten duidelijk omschreven zijn (eerste criterium);

de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, moeten vooraf op objectieve en transparante wijze worden vastgesteld (tweede criterium);

het bedrag van de compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten en een redelijke winst uit de uitvoering van deze verplichtingen (derde criterium), en

wanneer de met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen belaste onderneming niet wordt gekozen in het kader van een openbare aanbesteding, moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld op basis van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, die zodanig is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichtingen (vierde criterium).

(214)

In haar mededeling betreffende de toepassing van de staatssteunregels op voor het verrichten van DAEB verleende compensatie (141) (hierna „de DAEB-mededeling” genoemd), heeft de Commissie richtsnoeren verschaft om de voorschriften met betrekking tot de compensatie van diensten van algemeen economisch belang te verduidelijken. In deze mededeling wordt nader ingegaan op de verschillende in het Altmark-arrest vastgestelde criteria, met name het begrip „dienst van algemeen economisch belang” in de zin van artikel 106 VWEU, de noodzaak van een toewijzingsbesluit, de verplichting om de parameters voor de compensatie vast te stellen, de beginselen met betrekking tot het vermijden van overcompensatie en de beginselen met betrekking tot de keuze van de dienstverrichter.

(215)

Aangezien de in het Altmark-arrest vastgestelde criteria cumulatief zijn, heeft niet-naleving van één van deze criteria tot gevolg dat de onderzochte maatregelen worden aangemerkt als staatssteun in de zin van het EU-recht. Gelet op de onderzochte maatregelen acht de Commissie het bijgevolg wenselijk en voldoende om voor alle betrokken perioden het eerste en het vierde criterium van het Altmark-arrest te onderzoeken.

8.1.3.1.   Definitie van een dienst van algemeen economisch belang (eerste voorwaarde)

a)   Beoordelingskader

(216)

Volgens het eerste Altmark-criterium dient een taak van algemeen economisch belang te worden omschreven. Dit vereiste valt samen met het vereiste van artikel 106, lid 2, VWEU (142) waaruit volgt dat ondernemingen die met het beheer van diensten van algemeen economisch belang worden belast, ondernemingen zijn waaraan „een bijzondere taak” is toevertrouwd (143). Algemeen genomen dient onder „bijzondere taak van openbaredienstverlening” te worden verstaan het verrichten van diensten die een onderneming, indien zij zich door haar eigen commerciële belangen zou laten leiden, zonder compensatie niet, of niet in dezelfde mate of onder dezelfde voorwaarden, zou leveren (144). De lidstaten of de Unie kunnen, uit hoofde van een criterium van algemeen belang, aan deze diensten specifieke verplichtingen verbinden.

(217)

Volgens de Commissie zou het evenwel niet wenselijk zijn om specifieke openbaredienstverplichtingen te verbinden aan een activiteit die al wordt verricht of die op bevredigende wijze kan worden verricht en op voorwaarden (zoals prijs, objectieve kwaliteitskenmerken en continuïteit van de dienst en toegang tot de dienst) die stroken met het algemeen belang, zoals dat door de Staat is omschreven, door ondernemingen die onder normale marktomstandigheden actief zijn. Wat betreft de vraag of een dienst door de markt kan worden geleverd, zij erop gewezen dat de bevoegdheid van de Commissie met betrekking tot de omschrijving van een DAEB beperkt is tot het nagaan of de lidstaat een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de dienst aan te merken als een DAEB (145).

(218)

Wanneer er specifieke regels van de Unie bestaan, wordt de beoordelingsmarge van de lidstaten bovendien verder ingeperkt door die regels, onverminderd de taak van de Commissie om na te gaan of de DAEB correct is omschreven uit het oogpunt van het staatssteuntoezicht (146).

(219)

Doorgaans sluit de Commissie niet a priori uit dat het beheer van een luchthaven in zijn geheel als een DAEB kan worden aangemerkt. In dit verband is in de nieuwe richtsnoeren aangegeven dat een dergelijke classificatie mogelijk is in naar behoren gemotiveerde gevallen (147), bijvoorbeeld wanneer een regio zonder de luchthaven dermate geïsoleerd zou zijn van de rest van de Unie dat dit nadelig zou zijn voor haar sociale en economische ontwikkeling. Bij de beoordeling of er een reële behoefte aan een openbare dienst is, dient rekening te worden gehouden met het bestaan van andere vervoerswijzen, zoals bijvoorbeeld hogesnelheidstreinverbindingen of door veerboten verzorgde maritieme verbindingen. In dergelijke gevallen kunnen overheden aan een luchthaven een openbaredienstverplichting opleggen om ervoor te zorgen dat de luchthaven open blijft voor commercieel verkeer.

(220)

De Commissie herinnert er in dit verband aan dat, om een kwalificatie als DAEB te rechtvaardigen, de door de overheden nagestreefde doelstelling van algemeen belang verder moet gaan dan de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën als bedoeld in artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. Het Hof van Justitie heeft verklaard dat DAEB’s een algemeen economisch belang dienen dat deze onderscheidt van andere economische activiteiten (148) en dat ondernemingen die worden belast met het beheer van DAEB’s, een bijzondere taak vervullen (149). Algemeen gesproken is de Commissie derhalve van oordeel dat de kwalificatie als DAEB voor de door een luchthavenbeheerder uitgeoefende taken slechts kan worden gerechtvaardigd als de door de luchthaven bediende regio geheel of gedeeltelijk zodanig zou worden geïsoleerd van de rest van het grondgebied van de EU dat haar economische en sociale ontwikkeling in het gedrang zou komen.

(221)

In haar besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie in wezen geoordeeld dat de taken inzake het beheer van de luchthaven die bestaan in specifieke openbaredienstverplichtingen, zoals bijvoorbeeld de handhaving van de operationaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur, als een DAEB kunnen worden beschouwd. De ontwikkeling van het luchthavenplatform daarentegen, met name voor commerciële vluchten, kan — ongeacht of er routes bestaan waarvoor een openbaredienstverplichting geldt — niet als dienst van algemeen belang worden aangemerkt.

(222)

In dit verband merkt de Commissie enerzijds op dat de luchthavens met lijnvluchten die het dichtst bij de luchthaven van Angoulême gelegen zijn, slechts bereikbaar zijn na een autorit van meer dan anderhalf uur (150). Voorts is Angoulême ondanks haar centrale ligging in het westen van Frankrijk niet verbonden met snelwegen en hogesnelheidslijnen naar het oosten van Frankrijk. In dit verband zij opgemerkt dat voor een deel van de onderzochte periode op grond van de geldende Europese wetgeving openbaredienstverplichtingen zijn opgelegd tussen de luchthavens van Angoulême en Lyon (151). Deze openbaredienstverplichtingen strekten er met name toe een toereikend aanbod te waarborgen van geregelde luchtdiensten van en naar Angoulême (152).

(223)

Voorts herinnert de Commissie eraan dat het gemiddelde verkeer van de luchthaven van Angoulême in de onderzochte perioden gedaald is en ruim onder de 2 00  000 passagiers per jaar bleef (153), en dat de exploitatierekening van deze luchthaven een structureel tekort vertoont zoals blijkt uit overweging 17 hierboven.

(224)

Gelet op de intrinsieke kenmerken van de luchthaven van Angoulême kan worden gesteld dat een marktdeelnemer, indien hij zijn eigen commerciële belangen zou volgen, het beheer van deze luchthaven niet op zich zou nemen, en hoe dan ook niet tegen normale marktvoorwaarden.

(225)

Gelet op de geografische ligging van Angoulême ten opzichte van het vervoersnetwerk waarover de stad beschikt, het feit dat er geen luchthaven in de nabijheid is die een passend alternatief kan bieden voor de passagiers, het uiterst geringe verkeersvolume en het structurele tekort van de luchthaven, heeft Frankrijk volgens de Commissie dan ook geen kennelijke beoordelingsfout gemaakt door de taken van de beheerders van de luchthaven van Angoulême die uitsluitend verband houden met de handhaving van de operationaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur, als een DAEB aan te merken. De commerciële ontwikkeling van een luchthaven door de invoering van nieuwe luchtverbindingen of de uitbreiding van niet-luchtvaartgebonden activiteiten daarentegen voldoen in beginsel niet als zodanig aan het criterium van algemeen belang dat de kwalificatie als DAEB rechtvaardigt. De Commissie is met name van oordeel dat de compensatie van de uit de verstrekking van een DAEB voortvloeiende nettokosten door de overheid niet van invloed mag zijn op de economische stimulansen van een luchthavenbeheerder om commerciële betrekkingen met luchtvaartmaatschappijen tot stand te brengen.

(226)

Rekening houdend met bovenstaande overwegingen moet de Commissie derhalve voor elke betrokken beheersperiode vaststellen welke activiteiten van de beheerders van de luchthaven van Angoulême onder een DAEB kunnen vallen en welke niet.

b)   Toepassingsgebied van de DAEB

(227)

Met betrekking tot de periode 2002-2006, waarin de CCI-luchthaven de luchthaven heeft geëxploiteerd, is de overeenkomst van 2002 gesloten om de uitoefening van de taken van openbaredienstverlening in verband met luchtvaartgebonden erfdienstbaarheden en de continuïteit van de openbare dienst te garanderen (154). Daarnaast strekte de overeenkomst ertoe de ontwikkeling van de luchthaven te garanderen. In de inleiding van deze overeenkomst wordt in dit verband vermeld dat de ondertekenaars hebben besloten hun inspanningen te bundelen om het beleid inzake ontwikkeling, ruimtelijke ordening en exploitatie vast te stellen en te financieren.

(228)

Gelet op de ontwikkelingen in de overwegingen 221 tot en met 226 is de Commissie van oordeel dat de in de concessieovereenkomst en in het desbetreffende bestek omschreven taken in verband met de handhaving van de operationaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur kunnen worden beschouwd als taken van algemeen belang, en dat de kwalificatie van deze taken als DAEB geen kennelijke beoordelingsfout inhoudt.

(229)

Integendeel, de doelstelling van commerciële ontwikkeling van de luchthaven door de invoering van nieuwe luchtverbindingen of de uitbreiding van niet-luchtvaartgebonden activiteiten voldoet niet als zodanig aan het criterium van algemeen belang dat de kwalificatie als DAEB rechtvaardigt. Zij kan niet worden gerechtvaardigd door de doelstelling van regionale ontwikkeling zoals aangevoerd door de Franse autoriteiten.

(230)

Er zij echter op gewezen dat de enige daadwerkelijk betaalde compensaties niet voortvloeiden uit kosten in verband met de invoering van nieuwe routes, het sluiten van contracten met nieuwe luchtvaartmaatschappijen of de uitbreiding van de niet-luchtvaartgebonden activiteiten van de luchthaven van Angoulême, doch uitsluitend betrekking hadden op activiteiten die kunnen worden aangemerkt als een DAEB.

(231)

Met betrekking tot de periode 2007-2011, waarin het SMAC en de CCI-luchthaven de luchthaven samen hebben beheerd, zij enerzijds opgemerkt dat het SMAC in zijn statuten van 21 december 2006 taken op het gebied van de ruimtelijke ordening, de infrastructuur, het onderhoud, het beheer en de exploitatie van de luchthaven van Angoulême kreeg toevertrouwd. Anderzijds wordt in het contract voor de uitbesteding van het beheer van 22 januari 2009 tussen het SMAC en de CCI van Angoulême de bevoegdheid inzake investeringen in het kader van de exploitatie van de luchthaven overgedragen van de CCI-luchthaven aan het SMAC. De overige taken in verband met de exploitatie van de luchthaven worden krachtens het contract voor de uitbesteding van het beheer toegewezen aan de CCI-luchthaven.

(232)

Bovendien is in de statuten van het SMAC bepaald dat zijn doel erin bestaat te zorgen voor de ontwikkeling van de commerciële luchtdiensten voor passagiers- of vrachtvervoer, de zakelijke luchtvaart, de vrijetijds- of toeristische luchtvaart, opleidingsactiviteiten alsook verwante activiteiten die kunnen bijdragen tot deze doelstelling, op de luchthavens van Angoulême en Cognac.

(233)

Zoals echter is aangegeven in overweging 225 kunnen beheerstaken die uitsluitend verband houden met de handhaving van de operationaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur worden beschouwd als taken van algemeen belang, en kunnen alleen die taken als een DAEB worden aangemerkt zonder dat er sprake is van een kennelijke beoordelingsfout.

(234)

Zoals aangegeven in overweging 225 kan de ontwikkeling van commerciële vluchten daarentegen niet worden aangemerkt als een DAEB, zelfs niet wanneer zij tot doel heeft de regionale ontwikkeling te bevorderen. Niettemin zij opgemerkt dat alleen de commerciële betrekkingen met Ryanair tot kosten hebben geleid, die zijn gedragen door het SMAC en de CCI-luchthaven en specifiek verband houden met de ontwikkeling van nieuwe vervoersdiensten. Aangezien het SMAC en de CCI-luchthaven moeten worden beschouwd als medebeheerders van de luchthaven ten aanzien van Ryanair, moet de compensatie door het SMAC van de uit de overeenkomsten van 2008 voortvloeiende extra kosten worden geanalyseerd in het kader van het onderzoek van de eventuele staatssteunelementen in deze overeenkomsten.

(235)

In het besluit van het SMAC van 23 juni 2001 is bepaald dat de extracontractuele betalingen voor de commerciële ontwikkeling van de luchthaven rechtstreeks door het SMAC aan de luchtvaartmaatschappijen worden verricht. Bijgevolg kunnen de financiële maatregelen die betrekking hebben op de activiteiten in verband met de ontwikkeling van nieuwe vervoersdiensten niet als DAEB’s worden beschouwd en zullen zij worden geanalyseerd in het kader van de boordeling van de steunmaatregelen ten gunste van Ryanair (155).

(236)

Tot slot is in het bestek en de technische bepalingen voor de periode waarin de luchthaven gezamenlijk door het SMAC en de SNC-Lavalin is beheerd, die is ingegaan op 1 januari 2012, niet alleen sprake van een taak in verband met de handhaving van de operationaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur, maar ook van een taak in verband met promotie voor de luchthaven en de ontwikkeling van haar activiteiten. Zo moet de exploitant op grond van artikel 9 van het bestek en de technische bepalingen in het belang van de economie en het plaatselijke toerisme zoeken naar alle mogelijke manieren om de activiteiten en het toerisme op de luchthaven te ontwikkelen. In datzelfde artikel is bepaald dat de exploitant met het oog hierop de luchthaven moet promoten bij huidige en potentiële gebruikers en belanghebbenden op de gebieden commerciële en zakelijke luchtvaart, toerisme, luchtvracht, opleiding en vliegtuigonderhoud, of bij belanghebbenden die activiteiten uitoefenen die een aanvulling vormen op of verband houden met luchthavenactiviteiten.

(237)

In dit verband blijkt uit het rapport van het SMAC aan het aanbestedingscomité dat het door de SNC-Lavalin ingediende ontwikkelingsplan in het kader van een proactief scenario bepalend is geweest bij de keuze van deze offerte. Bovendien blijkt uit het toewijzingsbesluit en de in het aanbestedingsdocument vastgestelde vergoedingen dat de exploitant destijds overwoog opnieuw te voorzien in passagiersvervoer vanuit Engeland en Ierland door een lowcostmaatschappij. Volgens de planning zouden gradueel drie routes worden geopend over zes jaar, met om de twee jaar een extra route.

(238)

Zoals eerder aangegeven in overweging 225 kunnen de beheerstaken die uitsluitend verband houden met de handhaving van de operationaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur worden beschouwd als taken van algemeen belang en kan niet worden gesteld dat de kwalificatie ervan als DAEB een kennelijke beoordelingsfout inhoudt.

(239)

Zoals aangegeven in overweging 225 kan de ontwikkeling van commerciële vluchten daarentegen niet worden aangemerkt als een DAEB, zelfs niet wanneer zij tot doel heeft de regionale ontwikkeling te bevorderen. De financiële maatregelen die betrekking hebben op deze activiteiten kunnen dus niet worden beschouwd als maatregelen om een DAEB te financieren.

(240)

Niettemin zij opgemerkt dat de enige daadwerkelijk aan de beheerder van de luchthaven sinds januari 2012 betaalde compensaties niet voortvloeiden uit kosten voor de ontwikkeling van commerciële vluchten. De Franse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden de Commissie in kennis te stellen van eventuele steun die het SMAC of zijn leden in de toekomst zouden verlenen aan luchtvaartmaatschappijen voor de exploitatie van routes vanaf de luchthaven van Angoulême.

c)   Bestaan van een toewijzingsbesluit

(241)

Met betrekking tot uitsluitend de taken die door de Franse autoriteiten redelijkerwijs als een DAEB kunnen worden aangemerkt, moet de Commissie nagaan of de beheerder(s) van de luchthaven van Angoulême voor elke onderzochte periode daadwerkelijk is (zijn) belast met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen middels een toewijzingsbesluit. In dit verband zij erop gewezen dat de onderneming moet zijn belast met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen via een besluit (of een reeks besluiten) dat (die), naargelang van de wetgeving van de lidstaten, een wetgevende, regelgevende of contractuele vorm kan (kunnen) aannemen. Overeenkomstig de praktijk van de Commissie, zoals vastgelegd in de DAEB-mededeling, moet in het besluit of de reeks besluiten ten minste het volgende zijn gepreciseerd (156):

de inhoud en de duur van de openbaredienstverplichtingen;

de betrokken onderneming en in voorkomend geval het betrokken grondgebied;

de aard van alle uitsluitende of bijzondere rechten die de onderneming door het betrokken overheidsorgaan zijn verleend;

de parameters voor de berekening, de controle en de herziening van de compensatie, en

de voorwaarden voor de terugvordering van eventuele overcompensaties en hoe deze kunnen worden voorkomen.

i)   Periode 2002-2006

(242)

Voor de periode 2002-2006 is de concessie voor de aanleg, het onderhoud en de exploitatie van de luchthaven bij ministerieel besluit toevertrouwd aan de CCI van Angoulême. De voorwaarden van deze concessie zijn vastgesteld bij de concessieovereenkomst die voor een periode van vijf jaar is gesloten tussen de voor de burgerluchtvaart bevoegde minister en de CCI-luchthaven. Bovendien zijn sommige subsidies van de CCI en de bijdragen van de lokale overheden aan de CCI-luchthaven (157) op grond van de overeenkomst van 2002 verleend. Tot slot garandeert de procedure voor de vaststelling van de voor de luchthaven uitgetrokken begroting, zoals vastgesteld in circulaire nr. 111 van 30 maart 1992 tot vaststelling van de voor de CCI van Angoulême geldende budgettaire, boekhoudkundige en financiële regels, dat de betrokken bedragen echte compensaties vormen en dat overcompensatie wordt voorkomen. In dit verband zij opgemerkt dat deze procedure ook voorziet in mechanismen om na te gaan of er geen sprake is van overcompensatie (158). Tot en met 31 december 2006 werden de rekeningen en begrotingen van de luchthaven overigens ook voorgelegd aan de Burgerluchtvaartautoriteit, die de controleautoriteit van de CCI van Angoulême van advies dient, vóór de eventuele goedkeuring van de rekeningen en de begrotingen, aangezien de Staat de concessiegever van de luchthaven is.

(243)

De Commissie is derhalve van oordeel dat de taak inzake luchthavenbeheer aan de CCI van Angoulême is toevertrouwd middels een besluit dat voldoet aan de Altmark-criteria.

ii)   Periode 2007-2011

(244)

Voor deze periode zijn de taken van openbaredienstverlening aan de beheerders toevertrouwd bij een reeks besluiten. Enerzijds kreeg het SMAC in zijn statuten taken op het gebied van aanleg, infrastructuur, onderhoud, beheer en exploitatie van de luchthaven van Angoulême toevertrouwd. Zij voorzien eveneens in de automatische inschrijving van de kosten van het SMAC op de begrotingen van haar leden (159). Anderzijds wordt in het driejarig contract voor de uitbesteding van het beheer van 22 januari 2009 tussen het SMAC en de CCI de bevoegdheid inzake investeringen in het kader van de exploitatie van de luchthaven overgedragen van de CCI-luchthaven aan het SMAC. De overige taken in verband met de exploitatie van de luchthaven worden krachtens het contract voor de uitbesteding van het beheer toegewezen aan de CCI-luchthaven.

(245)

Tot slot garandeert de procedure voor de vaststelling van de voor de luchthaven uitgetrokken begroting, zoals vastgesteld in circulaire nr. 111 van 30 maart 1992 tot vaststelling van de voor de CCI geldende budgettaire, boekhoudkundige en financiële regels, dat de betrokken bedragen echte compensaties vormen en dat overcompensatie wordt voorkomen. Er is ook voorzien in controlemechanismen (160). Bovendien legde de CCI als concessiehouder tot en met 31 december 2008, en daarna als subcontractant tot en met 31 december 2011 haar uitgevoerde, initiële en gerectificeerde begrotingen (resultatenrekening, banen-middelen, autofinancieringsvermogen) ter goedkeuring voor aan het SMAC als concessiegever, overeenkomstig het bepaalde in de statuten van het SMAC.

(246)

De Commissie is derhalve van oordeel dat de taak inzake luchthavenbeheer aan het SMAC en de CCI van Angoulême is toevertrouwd middels een besluit dat voldoet aan de Altmark-criteria.

iii)   Periode vanaf 1 januari 2012

(247)

Het beheer en de exploitatie van de luchthaven van Angoulême zijn bij het aanbestedingsdocument van 8 augustus 2011 en het bestek en de technische bepalingen voor een periode van zes jaar toevertrouwd aan de SNC-Lavalin (161). Hoewel een aantal verplichtingen ten laste van het SMAC blijven (162), worden in deze besluiten de verplichtingen van de partijen in het kader van de taak van het beheer van de luchthaven gepreciseerd.

(248)

De verantwoordelijkheden van de SNC-Lavalin in het kader van de taak van het beheer van de luchthaven zijn opgesomd en gepreciseerd in het bestek en de technische bepalingen. Krachtens artikel 8 van dit bestek is de maatschappij SNC-Lavalin met name belast met de volgende taken: uitvoering van overheidstaken, tenuitvoerlegging van een AFIS-dienst, uitvoering van taken die een veilig gebruik van de luchthaven garanderen, onderhoud van de site en de netwerken van de luchthaven en handhaving van het potentieel van de luchthaven zodat te zijner tijd commerciële lijnvluchten kunnen worden aangeboden. Bij deze besluiten is ook de berekeningswijze voor de door het SMAC aan de SNC-Lavalin te betalen vergoeding vastgesteld. De maximale door het SMAC betaalde compensatie vloeit voort uit het aanbestedingsdocument van de SNC-Lavalin. Met betrekking tot de regelmatige controles om na te gaan of er geen sprake is van overcompensatie ten slotte, zijn in titel III van het bestek de controlemechanismen van het SMAC gepreciseerd, zodat kan worden nagegaan of de bijdrage van het SMAC geen overcompensatie inhoudt ten opzichte van de kosten van de aan de SNC-Lavalin toevertrouwde taken van algemeen economisch belang.

(249)

Bijgevolg moet worden geoordeeld dat ook de taak inzake luchthavenbeheer aan de SNC-Lavalin is toevertrouwd middels een besluit dat voldoet aan de Altmark-criteria.

(250)

De Commissie stelt dan ook vast dat de beheerder(s) van de luchthaven van Angoulême voor elke ter beoordeling voorgelegde exploitatieperiode daadwerkelijk middels een toewijzingsbesluit is (zijn) belast met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen die bestaan in de handhaving van de operationaliteit van het platform en de toegankelijkheid van de infrastructuur. Aan het eerste Altmark-criterium is derhalve voldaan binnen de grenzen van de hierboven genoemde taken.

8.1.3.2.   Selectie van de dienstverlener (vierde criterium)

(251)

De Commissie acht het eveneens wenselijk om het vierde Altmark-criterium voor alle betrokken perioden te beoordelen.

(252)

De Commissie herinnert eraan dat de verleende compensatie volgens dat criterium moet worden vastgesteld hetzij in het kader van een openbare aanbesteding, waarbij de kandidaat kan worden geselecteerd die deze diensten tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kan leveren (eerste subcriterium), of aan de hand van een benchmarkingexercitie met een gemiddelde, goed beheerde en afdoende met de nodige middelen uitgeruste onderneming (tweede subcriterium).

a)   Eerste subcriterium

i)   Perioden 2002-2006 en 2007-2011

(253)

Met betrekking tot de periode 2002-2006 is de concessie voor de exploitatie van de luchthaven toevertrouwd aan de CCI van Angoulême bij een ministerieel besluit (163) van 20 september 2002, bekendgemaakt in het Franse staatsblad van 5 oktober 2002. Met betrekking tot de periode 2007-2011 is het SMAC bij prefectoraal besluit van 21 december 2006 tot oprichting van het SMAC en bij het uitbestedingscontract van 2009 belast met de aanleg, de uitrusting, het onderhoud, het beheer en de direct of indirecte exploitatie van de luchthaven van Angoulême.

(254)

Deze unilaterale en contractuele bestuursrechtelijke besluiten zijn duidelijk niet vastgesteld na een open, transparante en niet-discriminerende aanbestedingsprocedure waarbij verschillende potentiële offertes hadden kunnen worden vergeleken en de compensatie zo had kunnen worden vastgesteld dat de aanwezigheid van staatssteun werd uitgesloten.

(255)

Voor de vorengenoemde perioden is de Commissie dan ook van oordeel dat de voorwaarden van de gevolgde procedure geen daadwerkelijke mededinging voor de taak inzake het beheer van de luchthaven van Angoulême konden garanderen. Bijgevolg voldoet de procedure voor de keuze van de beheerders van de luchthaven van Angoulême niet aan het eerste deel van het vierde Altmark-criterium, aangezien geen kandidaat kon worden geselecteerd die in staat was de betrokken diensten tegen de laagste kosten voor de gemeenschap te leveren.

ii)   Periode vanaf 1 januari 2012

(256)

Het beheer en de exploitatie van de luchthaven zijn toevertrouwd aan de maatschappij SNC-Lavalin na een openbare aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 21 van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (164). De Franse autoriteiten hebben deze procedure laten voorafgaan door een mededeling betreffende een openbare aanbesteding in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(257)

Niettemin zij erop gewezen dat, aangezien de Franse autoriteiten niet verplicht waren gebruik te maken van een geformaliseerde procedure, zij over een ruime beoordelingsmarge beschikten bij de keuze van de contractant (165). Een procedure waarbij aan de aanbestedende dienst een dergelijke beoordelingsmarge wordt verleend, kan echter de deelname van belangstellende marktdeelnemers beperken.

(258)

De Commissie is derhalve van oordeel dat de in dit geval gevolgde procedure als zodanig niet toereikend is om te voldoen aan het vierde Altmark-criterium (166).

(259)

De Commissie moet bijgevolg nagaan of met de in dit geval gevolgde aanbestedingsprocedure een kandidaat kon worden geselecteerd die deze diensten tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kon leveren.

(260)

De contractuele structuur voorziet in: i) een duur van zes jaar, ii) een door de dienstverlener aangegane contractuele verplichting inzake het plafond van de bijdrage ten laste van het SMAC om de rekeningen van de luchthaven in evenwicht te houden, iii) een forfaitaire vergoeding voor de geleverde dienst, iv) een bepaling inzake participatie in de resultaten van het beheer. De potentiêle kandidaten werd verzocht een basisvoorstel (zonder commercieel verkeer) en een voorstel voor een proactief scenario (met commercieel verkeer) in te dienen. In het aan het aanbestedingscomité overgelegde aanbestedingsrapport wordt erop gewezen dat twee concurrerende offertes zijn ingediend. Naast de maatschappij SNC-Lavalin heeft ook de maatschappij APCO (167) een basisscenario en een proactief scenario voorgelegd. Voor een zelfde technische waarde als die van de offerte van de maatschappij SNC-Lavalin in het gekozen proactieve scenario werden door beide concurrenten over de hele periode de volgende prijzen voorgesteld:

(in duizend EUR)

 

Aanvullende bijdrage

Vergoeding

Totale uitgaven SMAC

SNC-Lavalin

2  359

1  074

3  433

APCO

5  463

480

5  943

(261)

Voorts blijkt uit het presentatierapport van het SMAC aan het aanbestedingscomité dat elk van beide kandidaten een basisscenario en een proactief scenario heeft ingediend (168). Dit tweede scenario, waarop de keuze van de concessiegever viel, komt overeen met het plan voor strategische richtsnoeren voor de commerciële ontwikkeling van de luchthaven van Angoulême. In het rapport aan het aanbestedingscomité wordt vermeld dat de vergoeding van de SNC-Lavalin, de maatschappij die de opdracht in de wacht sleepte, niet verschilt naargelang van het scenario. Het door de maatschappij in het kader van de aanbesteding voorgestelde plafond voor de bijdrage ten laste van het SMAC om de rekeningen van de luchthaven in evenwicht te brengen, duidt echter wel op een verschil in het gegarandeerde plafond van de aanvullende bijdrage. Als, zoals aangegeven in vorengenoemd rapport, de gemiddelde jaarlijkse extra kosten in het kader van het proactieve scenario 30  000 EUR bedragen, dan zijn deze extra kosten niet gelijk verdeeld over de hele looptijd van het contract. Het verschil tussen het basisscenario en het proactieve scenario is in onderstaande tabel weergegeven (in duizend EUR):

(in duizend EUR)

 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Basisscenario

405

364

374

357

350

342

Proactief scenario

465

425

448

384

341

296

Verschil

+ 60

+ 61

+ 74

+ 27

-9

-46

(262)

De Commissie is derhalve van oordeel dat de keuze van de concessiegever niet is gevallen op de offerte waarmee de dienst tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kon worden verleend. Het door de SNC-Lavalin voorgestelde basisscenario, dat overigens gunstiger was dan het door APCO voorgestelde basisscenario, was namelijk van dien aard dat de toegankelijkheid en de handhaving van de operationaliteit van de luchthaven werden gegarandeerd. Het proactieve scenario daarentegen was bedoeld om de commerciële ontwikkeling van de luchthaven te garanderen. Deze tweede dienstverlening bleek niet nodig om de eerste te garanderen en kon hoe dan ook niet worden beschouwd als een dienst van algemeen economisch belang. Bijgevolg blijkt de keuze van de dienstverlener niet te zijn gevallen op de economisch meest voordelige offerte voor het leveren van deze diensten tegen de laagste kosten voor de gemeenschap.

(263)

Met betrekking tot de extracontractuele betalingen voor de commerciële ontwikkeling van de luchthaven, die volgens de Commissie redelijkerwijs niet onder een DAEB kunnen vallen (169), zijn de door de Commissie in haar inleidingsbesluit geuite twijfels uit de weg geruimd. In het besluit van het SMAC van 23 juni 2001 is namelijk bepaald dat deze maatregelen rechtstreeks door het SMAC aan de luchtvaartmaatschappijen worden betaald. Deze regeling zal dus worden getoetst aan de staatssteunregels in het kader van de controle op de maatregelen ten gunste van Ryanair/AMS (170).

(264)

In het licht van het voorafgaande is de Commissie van oordeel dat de voorwaarden van de procedure die is gevolgd om de opdracht aan de SNC-Lavalin te gunnen, niet konden garanderen dat de offerte werd geselecteerd waarmee de dienst tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kon worden verleend, en dat derhalve niet is voldaan aan het eerste subcriterium van het vierde Altmark-criterium.

b)   Tweede subcriterium

(265)

Met betrekking tot de perioden 2002-2006 en 2007-2011 was het aan de Franse autoriteiten om aan te tonen dat de compensatie is vastgesteld door als referentie een gemiddelde, goed beheerde en afdoende met de nodige middelen uitgeruste onderneming te gebruiken.

(266)

De Commissie stelt in dit verband vast dat Frankrijk geen gegevens hierover heeft verschaft. Bovendien stelt de Commissie vast dat de compensatie niet is berekend op basis van een vooraf vastgestelde kostengrondslag, of door een vergelijking met de kostenstructuur van andere vergelijkbare luchthavenbeheerders. Voor de vorengenoemde perioden beschikt de Commissie dus niet over de benchmarks die nodig zijn om te beoordelen of is voldaan aan het criterium voor de selectie van de dienstverlener.

(267)

Gelet op het voorafgaande is de Commissie van oordeel dat voor de perioden 2002-2006 en 2007-2011 niet is voldaan aan het vierde Altmark-criterium.

(268)

Dezelfde conclusie geldt voor de periode vanaf 1 juli 2012, aangezien de Commissie niet over de benchmarks beschikt die nodig zijn om te beoordelen of is voldaan aan het criterium voor de selectie van de dienstverlener. Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat voor deze periode evenmin is voldaan aan het vierde Altmark-criterium.

(269)

Aangezien niet is voldaan aan het vierde Altmark-criterium, meent de Commissie dat met de betrokken maatregelen aan de opeenvolgende exploitanten van de luchthaven van Angoulême een voordeel is verschaft dat zij niet zouden hebben ontvangen in normale marktomstandigheden.

8.1.4.   Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer binnen de Unie en van de mededinging

(270)

Wanneer financiële steun van een lidstaat de positie van ondernemingen ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het handelsverkeer binnen de Unie versterkt, moeten dit handelsverkeer worden geacht door die steun te worden beïnvloed. Volgens de vaste rechtspraak van het Hof (171) is er reeds sprake van vervalsing van de mededinging door een maatregel wanneer de begunstigde van de steun met andere ondernemingen concurreert op markten die voor de concurrentie open staan.

(271)

Algemeen zij opgemerkt, zoals Ryanair in haar opmerkingen bevestigt, dat luchthavenbeheerders in de Unie met elkaar concurreren om luchtvaartmaatschappijen aan te trekken. Luchtvaartmaatschappijen bepalen namelijk de door hen geëxploiteerde routes en de desbetreffende frequenties, op basis van een aantal criteria. Deze criteria omvatten niet alleen de potentiële op deze routes te verwachten klanten, maar ook de kenmerken van de luchthavens aan beide eindpunten van deze routes.

(272)

Luchtvaartmaatschappijen onderzoeken met name criteria zoals de aard van de geleverde luchthavendiensten, de bevolking of de economische activiteiten rond de luchthaven, congestie, het bestaan van toegangswegen over land of nog de hoogte van de heffingen en de algemene commerciële voorwaarden voor het gebruik van de luchthaveninfrastructuur en de diensten. De hoogte van de heffingen is in zoverre een cruciale factor dat de aan een luchthaven verleende overheidsfinanciering gebruikt kan worden om de luchthavengelden op een kunstmatig laag niveau te houden om luchtvaartmaatschappijen aan te trekken, met dus mogelijk een ernstige verstoring van de mededinging tot gevolg (172).

(273)

Bij de toewijzing van hun middelen, met name toestellen en bemanning, over de verschillende routes houden de luchtvaartmaatschappijen dan ook rekening met de door de luchthavenbeheerders aangeboden diensten en de daarvoor aangerekende prijzen.

(274)

Aangezien de markt voor luchthavendiensten een markt is die openstaat voor concurrentie binnen de Unie, dreigen de aan de opeenvolgende exploitanten van de luchthaven van Angoulême verschafte voordelen het handelsverkeer tussen de lidstaten dan ook ongunstig te beïnvloeden doordat het aanbod aan luchthavendiensten op Angoulême artificieel wordt verhoogd ten opzichte van de normale marktomstandigheden. De Commissie is derhalve van oordeel dat de betrokken maatregelen de mededinging kunnen vervalsen en het handelsverkeer binnen de Unie ongunstig kunnen beïnvloeden.

8.1.5.   Conclusie inzake de aanwezigheid van steun

(275)

In het licht van het voorafgaande concludeert de Commissie het volgende:

gelet op de specifieke kenmerken van de luchthaven van Angoulême kon Frankrijk, zonder een kennelijke beoordelingsfout te begaan, ervan uitgaan dat de beheerstaken die uitsluitend verband hielden met de handhaving van de operationaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur over alle in het kader van dit besluit onderzochte perioden als een DAEB konden worden aangemerkt;

de economische ontwikkeling van de luchthaven vanuit commerciële overwegingen kan daarentegen voor geen van de onderzochte perioden als een DAEB worden beschouwd;

de overheidscompensatie voor de financiering van de onder de DAEB vallende overheidstaken voldoet voor geen van de de in het kader van dit besluit onderzochte perioden aan het vierde criterium van het Altmark-arrest. Deze maatregelen vormen bijgevolg staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

8.2.   Verenigbaarheid van de maatregelen ten gunste van de luchthavenexploitanten met de interne markt

(276)

Om te beginnen zij erop gewezen dat alleen de verenigbaarheid van de door de opeenvolgende beheerders van de luchthaven van Angoulême ontvangen overheidscompensatie voor de DAEB-taken met de interne markt dient te worden geanalyseerd. Zoals vastgesteld in overweging 225 kunnen de activiteiten die verband houden met de commerciële ontwikkeling van de luchthaven, waaronder die ter bevordering van de regionale ontwikkeling, niet als een DAEB worden aangemerkt. In dit geval hebben deze activiteiten in de onder dit besluit vallende perioden geen aanleiding gegeven tot de betaling van compensaties aan de opeenvolgende beheerders van de luchthaven van Angoulême.

8.2.1.   Verenigbaarheid van de aan de luchthavenexploitanten verleende steun

(277)

Naar mening van de Commissie is het DAEB-besluit van 2011 van toepassing op de in alle onder dit besluit vallende perioden verleende steun. In artikel 10, onder b), van het DAEB-besluit van 2011 is namelijk het volgende bepaald „vóór 31 januari 2012 van kracht geworden steunmaatregelen die overeenkomstig Beschikking 2005/842/EG niet verenigbaar waren met de interne markt noch waren vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting, maar die aan de in dit besluit vastgestelde voorwaarden voldoen, zijn verenigbaar met de interne markt en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting”.

(278)

Opgemerkt zij evenwel dat artikel 4, onder f), van het DAEB-besluit van 2011, waarin is bepaald dat in het toewijzingsbesluit uitdrukkelijk moet worden verwezen naar genoemd besluit, in de huidige context niet kan worden toegepast. Aangezien de steun in dit geval is verleend vóór de inwerkingtreding van het DAEB-besluit van 2011, kan niet worden verlangd dat hier in de onderzochte toewijzingsbesluiten naar wordt verwezen, zo niet zou artikel 10, onder b), van het DAEB-besluit van 2011 elk nuttig effect worden ontnomen. Ten tweede meent de Commissie uit proceseconomische overwegingen dat zij zich kan buigen over de toepassing van het DAEB-besluit van 2011 op de vóór 31 januari 2012 toegekende steun zonder eerst na te gaan of deze steun onverenigbaar is met Besluit 2005/842/EG. Artikel 10, onder b), van het DAEB-besluit van 2011 strekt er namelijk toe de toepassing van dat besluit uit te breiden tot onverenigbare steun die vóór de inwerkingtreding ervan is verleend, zonder daarom steun die op grond van besluit 2005/842/EG verenigbaar had kunnen worden verklaard, uit te sluiten.

8.2.1.1.   Voorwaarde met betrekking tot het toepassingsgebied

(279)

Overeenkomstig het DAEB-besluit van 2011 kan de compensatie voor de openbare dienst die aan met het beheer van een DAEB belaste ondernemingen wordt verleend, als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd, mits zij wordt toegekend aan een luchthaven waarvan het jaarlijkse verkeersvolume gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de onderneming met het beheer van de DAEB werd belast, maximaal 2 00  000 passagiers bedraagt. In dit geval bedroeg het jaarlijkse verkeersvolume van de luchthaven van Angoulême in de periode 2000-2012 nooit meer dan 2 00  000 passagiers.

(280)

De onderzochte maatregelen vallen dus onder het toepassingsgebied van het DAEB-besluit van 2011 en moeten derhalve in het licht van de daarin vastgestelde voorwaarden worden beoordeeld.

8.2.1.2.   Voorwaarde betreffende het toewijzingsbesluit (artikel 4 van het DAEB-besluit van 2011)

(281)

Uit de beoordeling van de Commissie van de naleving van het eerste en het tweede criterium van het Altmark-arrest vloeit voort dat het beheer van een echte DAEB is toevertrouwd aan de beheerders van de luchthaven van Angoulême en dat aan de voorwaarden betreffende het bestaan van een toewijzingsbesluit is voldaan. Er zij aan herinnerd dat alleen taken inzake luchthavenbeheer die uitsluitend verband houden met de handhaving van de operationaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur als een DAEB kunnen worden aangemerkt.

8.2.1.3.   Voorwaarde betreffende de compensatie (artikelen 5 en 6 van het DAEB-besluit van 2011)

a)   Perioden 2002-2006 en 2007-2011

(282)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het DAEB-besluit van 2011 mag het compensatiebedrag niet hoger zijn dan hetgeen nodig is ter dekking van de nettokosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen, met inbegrip van een redelijke winst. In dit geval wordt de beperking van de compensatie tot de kosten die nodig zijn voor de uitoefening van de openbare dienst gegarandeerd door de procedure voor de vaststelling van de begroting voor de luchthaven. Zo is in punt 2.6 van de circulaire met een beschrijving van deze procedure bepaald dat de CCI van Angoulême bij de vaststelling van de begroting het volgende moet bepalen: i) de stand van de verrichtingen op het vlak van de bedrijfsvoering; ii) de stand van het autofinancieringsvermogen en iii) de stand van de kapitaalverrichtingen. Daarnaast moeten talrijke documenten aan het goed te keuren begrotingsvoorstel worden gehecht (tabel met de verrichtingen en de bijdragen van de verschillende diensten; tabel met het personeelsbestand en de loonmassa, enz.). Dankzij het geheel van aan de vaststelling van de begroting voorafgaande controles wordt dus van te voren gegarandeerd dat de begroting wordt beperkt tot hetgeen in het licht van de taken van de CCI van Angoulême nodig en verantwoord is. Uit de door de Franse autoriteiten verstrekte gegevens blijkt dat de toegekende steun er slechts toe strekte het exploitatietekort in verband met het beheer van de luchthaven van Angoulême te compenseren. Voorts wordt door het bij de statuten van het SMAC ingestelde controlemechanisme voor de uitgevoerde begroting overcompensatie achteraf voorkomen. Bijgevolg was het compensatiebedrag niet hoger dan hetgeen nodig was ter dekking van de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen.

(283)

Vervolgens konden de beheersactiviteiten voor de luchthaven van Angoulême dankzij het bestaan van gescheiden rekeningen boekhoudkundig gescheiden worden gehouden. Uit de rekeningen van de CCI-luchthaven blijkt dat voorzien was in een afzonderlijke post voor de activiteiten van de luchthaven. Dit was voldoende om te garanderen dat er geen sprake was van kruissubsidiëring voor andere activiteiten. De rekeningen en begrotingen van de luchthaven werden ook voorgelegd aan de Burgerluchtvaartautoriteit, die de controleautoriteit van de CCI van Angoulême vóór de goedkeuring van de rekeningen en begrotingen van advies diende, aangezien de Staat de concessiegever was. De compensatie is dus wel degelijk gebruikt om de verrichting van de betrokken dienst te garanderen en de overheid heeft voorzien in een procedure om overcompensatie te voorkomen. De Commissie preciseert evenwel dat deze beoordeling niet geldt voor de de kosten van de activiteiten van Ryanair in het kader van de commerciële ontwikkeling (173).

(284)

Tot slot wijst de Commissie erop dat uit de door de Franse autoriteiten verstrekte gegevens kan worden opgemaakt dat de betrokken steunmaatregelen er slechts toe strekten het exploitatietekort van de luchthaven in de onderzochte periode te dekken, zonder dat haar beheerder hier enig voordeel bij heeft gehad.

b)   Periode vanaf 1 januari 2012

(285)

In de openbare aanbesteding was op transparante wijze gepreciseerd dat de inschrijver zijn vergoeding voor een exploitatie zonder commercieel verkeer (basisscenario) en met commercieel verkeer (proactief scenario) moest vaststellen. Hij moest eveneens de maximale garantie vaststellen die door het SMAC werd verlangd met het oog op het evenwicht van zijn exploitatie in beide scenario’s. Het SMAC had in zijn aanbesteding ook voorzien in een een deelneming in de winst (50 %/50 %) ingeval de bijdrage van het SMAC onder het in de offerte vastgestelde maximum zou liggen; deze bepaling is ook opgenomen in het bestek. Zoals aangegeven in overweging 262 was het door de SNC-Lavalin voorgestelde basisscenario, dat overigens gunstiger was dan het door APCO voorgestelde basisscenario, van dien aard dat de toegankelijkheid en de handhaving van de operationaliteit van de luchthaven werden gegarandeerd.

(286)

Bovendien wordt de compensatie in de eerste plaats berekend op basis van het daadwerkelijk opgelopen tekort op een afzonderlijke rekening voor de luchthaven (174). De exploitant is verplicht deze afzonderlijke rekening te laten certificeren door een controleur en zijn jaarrekeningen aan het SMAC over te leggen.

(287)

Voorts is bepaald dat de aanvullende overheidsbijdrage ten gunste van de SNC-Lavalin kan worden verlaagd wanneer het bedrag dat nodig is voor het evenwicht van de rekeningen van de luchthaven, lager uitvalt dan het in het vastleggingsbesluit vastgestelde maximum. Door dit terugvorderingsmechanisme wordt het risico op overcompensatie achteraf beperkt.

(288)

Met betrekking tot de regelmatige controles om na te gaan of er geen sprake is van overcompensatie ten slotte, bevatten de bepalingen van titel III van het bestek de controlebepalingen van het SMAC, zodat kan worden nagegaan of de kosten van de aan de SNC-Lavalin toevertrouwde taken van algemeen economisch belang niet worden overgecompenseerd door de bijdrage van het SMAC.

(289)

Met betrekking tot het compensatiebedrag merkt de Commissie evenwel op dat het evenwicht van het tussen het SMAC en de SNC-Lavalin gesloten contract niet berust op de vaststelling vooraf van een redelijke winst, maar wel op een forfaitaire vergoeding. De Commissie neemt eveneens nota van het uiterst beperkte verkeer van de luchthaven tot dusver, de voor de berekening en de controle van de compensatie ingestelde mechanismen, het bestaan van de hierboven beschreven bepaling inzake winstdeelneming en het feit dat de SNC-Lavalin de gunstigste offerte had ingediend. Gelet op het voorafgaande vindt de Commissie dat de uit hoofde van het contract tussen het SMAC en de SNC-Lavalin verleende compensatie verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard, mits de Franse autoriteiten garanderen dat het totale aan de SNC-Lavalin betaalde compensatiebedrag, inclusief een redelijk rendement op het geïnvesteerde kapitaal, over de hele looptijd van het contract niet meer bedraagt dan nodig is ter dekking van de nettokosten van de uitvoering van de loutere openbaredienstverplichtingen, exclusief de kosten in verband met de commerciële ontwikkeling van het platform.

(290)

In dit verband moeten de Franse autoriteiten de Commissie binnen vier maanden na afloop van het contract tussen het SMAC en de SNC-Lavalin een verslag overleggen waaruit blijkt dat het aan de SNC-Lavalin verleende compensatiebedrag, inclusief een redelijk rendement op het geïnvesteerde kapitaal, over de hele looptijd van het contract in overeenstemming is met artikel 5 van het DAEB-besluit van 2011.

8.2.2.   Conclusie betreffende de verenigbaarheid van de steunmaatregelen in de periode 2002-2017

(291)

Gelet op het voorafgaande concludeert de Commissie dat de sinds 2002 toegekende steun voor het beheer van de luchthaven van Angoulême, ongeacht de betrokken beheerders, op grond van artikel 106, lid 2, VWEU en het DAEB-besluit van 2011 (175) verenigbaar is met de interne markt.

(292)

Met betrekking tot de SNC-Lavalin vindt de Commissie dat de uit hoofde van het contract tussen het SMAC en de SNC-Lavalin verleende compensatie verenigbaar met de interne markt kan worden verklaard mits de Franse autoriteiten aan de Commissie aantonen dat het totale aan de SNC-Lavalin betaalde compensatiebedrag, inclusief een redelijk rendement op het geïnvesteerde kapitaal, over de hele looptijd van het contract niet meer bedraagt dan nodig is ter dekking van de nettokosten van de uitvoering van de loutere openbaredienstverplichtingen, exclusief de kosten in verband met de commerciële ontwikkeling van het platform.

(293)

In dit verband moeten de Franse autoriteiten de Commissie binnen vier maanden na afloop van het contract tussen het SMAC en de SNC-Lavalin een verslag overleggen waaruit blijkt dat het bedrag van de aan de SNC-Lavalin verleende compensatie, inclusief een redelijk rendement op het geïnvesteerde kapitaal, over de hele looptijd van het contract in overeenstemming is met artikel 5 van het DAEB-besluit van 2011.

9.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGELEN TEN GUNSTE VAN RYANAIR EN AMS

9.1.   Aanwezigheid van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(294)

Hoewel de overeenkomsten van 2008 formeel zijn gesloten tussen het SMAC enerzijds en Ryanair en AMS anderzijds, is de Commissie van oordeel dat de gedragingen van het SMAC en de CCI-luchthaven bij de beoordeling van de steunmaatregelen ten gunste van Ryanair en AMS samen moeten worden geëvalueerd. Zoals de Commissie reeds aangaf in overweging 178 werd het luchthavenplatform van Angoulême in de periode 2007-2011 namelijk gezamenlijk door het SMAC en de CCI-luchthaven geëxploiteerd.

9.1.1.   De begrippen „onderneming” en „economische activiteit”

(295)

Om vast te stellen of de maatregelen in het kader van de overeenkomsten van 2008 staatssteun vormen, dient te worden vastgesteld of de begunstigden ervan, met name Ryanair en AMS, ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU zijn. Het valt niet te betwisten dat beide maatschappijen entiteiten zijn die luchtvaart- en reclamediensten verlenen. Zij oefenen dus een economische activiteiten uit.

9.1.2.   Staatsmiddelen en toerekenbaarheid aan de Staat

9.1.2.1.   Aanwezigheid van staatsmiddelen

(296)

De overeenkomsten van 2008 zijn rechtstreeks door het SMAC gesloten. In het licht van de elementen in de overwegingen 203 tot en met 205 van dit besluit is de Commissie van mening dat de middelen van het SMAC staatsmiddelen vormen.

9.1.2.2.   Toerekenbaarheid van de maatregelen aan de Staat

(297)

Het besluit van het SMAC tot goedkeuring van de ondertekening van de overeenkomsten van 2008 is unaniem aangenomen door de openbare entiteiten die zijn aangesloten bij het SMAC, dat zelf direct of indirect is samengesteld uit lokale overheden en kamers van koophandel en industrie. Op grond van de kenmerken van deze entiteiten is de Commissie van oordeel dat de besluiten van het SMAC betreffende de luchthavenactiviteit toerekenbaar zijn aan de Staat (176).

(298)

De Commissie is dan ook van oordeel dat de sluiting van deze overeenkomsten het gebruik van staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU impliceert en dat de besluiten tot sluiting ervan toerekenbaar zijn aan de Staat.

9.1.3.   Selectief voordeel

(299)

Om te beoordelen of een overheidsmaatregel steun vormt, moet worden nagegaan of de begunstigde onderneming een economisch voordeel ontvangt dat zij onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen (177).

(300)

In dit verband stelt de Commissie in de eerste plaats vast dat de betrokken maatregelen selectief zijn voor zover zij uitsluitend betrekking hebben op Ryanair. De overeenkomsten van 2008 zijn gesloten vóór de bekendmaking van de overheidsbesluiten inzake tarieven, waarin sprake is van een vergelijkbare regeling, en die sinds 1 maart 2009 gelden voor alle maatschappijen die op de luchthaven van Angoulême wensen te opereren. Uit het arrest van het London Court of International Arbitration (LCIA) van 18 juni 2012 betreffende de opzegging van de overeenkomsten van 2008 door Ryanair blijkt voorts dat tussen de vertegenwoordigers van Ryanair en van de CCI van Angoulême bilaterale onderhandelingen hebben plaatsgevonden over de voorwaarden van de activiteit van Ryanair op de luchthaven van Angoulême. Deze onderhandelingen zijn van start gegaan in september 2009, toen de vertegenwoordigers van Ryanair de vertegenwoordigers van de CCI-luchthaven in kennis stelden van de financiële moeilijkheden van de luchtvervoerder op de route Londen Stansted — Angoulême. Uit deze besprekingen blijkt dat de luchthavenbeheerder en Ryanair hun betrekkingen als exclusief zagen en dat eerstgenoemde uitsloot zich tot een andere luchtvaartmaatschappij te wenden.

(301)

Om vast te stellen of de overeenkomsten Ryanair een economisch voordeel hebben verschaft, moet de Commissie vervolgens nagaan of een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie, geleid door het uitzicht op rendement, in de positie van het SMAC en de CCI-luchthaven vergelijkbare overeenkomsten zou hebben gesloten.

(302)

Met het oog op de toepassing van dit beginsel en rekening houdend met de feitelijke omstandigheden van deze zaak moeten volgens de Commissie eerst de volgende vragen worden beantwoord:

moeten het contract voor marketingdiensten en het op hetzelfde tijdstip gesloten contract voor luchthavendiensten samen of juist apart worden geanalyseerd?

welke voordelen had een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie in de positie van de CCI-luchthaven kunnen verwachten van de contracten voor marketingdiensten?

in hoeverre is de vergelijking van de voorwaarden van de contracten voor luchthavendiensten waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, met de op andere luchthavens aangerekende luchthavengelden relevant voor de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie?

(303)

Vervolgens zal de Commissie, na deze vragen te hebben beantwoord, het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toepassen op de diverse betrokken maatregelen.

9.1.3.1.   Gezamenlijke beoordeling van het contract voor marketingdiensten en het contract voor luchthavendiensten

(304)

In haar besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie voorlopig geoordeeld dat het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten tussen het SMAC en de luchtvaartmaatschappij Ryanair en AMS voor de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie samen moeten worden geanalyseerd. In dit verband zij erop gewezen dat een handelstransactie volgens het Gerecht (178) in haar geheel dient te worden beschouwd om uit te maken of de overheid zich als een rationele ondernemer in een markteconomie heeft gedragen. De Commissie is bij de beoordeling van de betwiste maatregelen dus verplicht rekening te houden met al deze pertinente elementen en hun context.

(305)

In hun opmerkingen steunen de Franse autoriteiten de door de Commissie in haar inleidingsbesluit gekozen aanpak om het contract voor luchthavendiensten en het op hetzelfde tijdstip gesloten contract voor marketingdiensten, samen te analyseren. Sommige belanghebbenden, zoals Ryanair, betwisten deze aanpak en vinden dat de contracten voor marketingdiensten apart moeten worden geanalyseerd.

(306)

De Commissie is evenwel van mening dat de analyse van alle elementen van het dossier de gegrondheid van de benadering in het inleidingsbesluit bevestigt (zie de overwegingen 215 tot en met 220 van het inleidingsbesluit). In dit verband zij opgemerkt dat geen van de in het kader van de formele onderzoeksprocedure verstrekte gegevens deze voorlopige analyse van de Commissie ter discussie heeft gesteld.

(307)

In de eerste plaats is het contract voor marketingdiensten op dezelfde datum gesloten als het contract voor luchthavendiensten, en zijn beide contracten door dezelfde partijen gesloten. AMS is een volledige dochteronderneming van Ryanair en wordt geleid door hogere kaderleden van Ryanair. Ryanair en AMS vormen dus één enkele economische entiteit in die zin dat AMS handelt overeenkomstig de belangen van Ryanair en door haar wordt gecontroleerd, en dat de door haar gegenereerde winst bestemd is voor Ryanair, in de vorm van dividenden of een waardevermeerdering van de maatschappij. Zoals verder in detail zal worden uiteengezet, is het contract voor marketingdiensten gerelateerd aan de exploitatie van de route vanaf de luchthaven van Angoulême door Ryanair. In het contract voor marketingdiensten staat dat het zijn oorsprong vindt in de verbintenis van Ryanair om deze route te exploiteren. Voorts is het op hetzelfde tijdstip gesloten als het contract voor luchthavendiensten tussen het SMAC en Ryanair voor diezelfde route. Bijgevolg neemt het loutere feit dat de contracten voor marketingdiensten door het SMAC met AMS en niet met Ryanair zijn gesloten, niet weg dat een contract voor marketingdiensten en een op hetzelfde tijdstip gesloten contract voor luchthavendiensten als één enkele transactie kunnen worden beschouwd.

(308)

Vervolgens wijst de Commissie erop dat het contract voor marketingdiensten gerelateerd is aan de exploitatie van routes door Ryanair op de luchthaven van Angoulême. Volgens de Commissie konden de commerciële betrekkingen tussen het SMAC en Ryanair enerzijds en het SMAC en AMS anderzijds uitsluitend in de context van de opening van de route Angoulême — Londen Stansted door Ryanair worden bekeken. In dit verband zij opgemerkt dat Ryanair in een audit voor rekening van de lokale en regionale overheden van de Charente (179) wordt voorgesteld als de rechtstreekse begunstigde van de „marketingsteun” die de luchtvaartmaatschappij verlangt om een eventuele lowcostverbinding te openen. De Franse autoriteiten benadrukken dat de overeenkomsten van 2008 een coherente en omvattende contractuele regeling vormen en onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Vanuit het standpunt van het SMAC als medecontractant is er dus een onlosmakelijk verband tussen het contract voor marketingdiensten en de door Ryanair op de luchthaven van Angoulême geëxploiteerde routes.

(309)

Deze beoordeling wordt kracht bijgezet door de bepalingen van het contract voor marketingdiensten, waaruit blijkt dat dit contract berust op de verbintenis van Ryanair om de route, waarop ook het contract voor luchthavendiensten betrekking heeft, te exploiteren. In artikel 1 van het contract voor marketingdiensten, betreffende het doel van deze overeenkomst, is in dit verband bepaald dat de overeenkomst berust op de verbintenis van Ryanair om een route tussen de luchthaven van Angoulême en Londen te exploiteren. Aanvankelijk zal worden voorzien in 3 wekelijkse verbindingen in de voorjaars-/zomerperiode, tenzij dit wegens overmacht onmogelijk is. De Commissie merkt voorts op dat in een aantal bepalingen van het contract voor marketingdiensten rechtstreeks wordt verwezen naar Ryanair, en dat de maatschappij als het ware als contracterende partij wordt beschouwd, terwijl verbintenis tussen het SMAC en AMS is geformaliseerd. Zo is in artikel 7 van het contract voor marketingdiensten vermeld dat het contract voor marketingdiensten vermeld dat Ryanair, ingeval zij de overeenkomst opzegt vóór het einde van het derde contractjaar, aan het SMAC een boete van 50  000 EUR voor het vierde jaar en 25  000 EUR voor het vijfde jaar moet betalen, naar evenredigheid van elk jaar en het vluchtschema. In het rapport aan het aanbestedingscomité is voorts vermeld dat de SNC-Lavalin voorstelt om in 2013 een nieuwe, door een lowcostmaatschappij geëxploiteerde route naar de Britse eilanden te openen als het SMAC instemt met de verlangde marketingsteun van naar schatting 30 tot 35 EUR per vertrekkende passagier. In deze bepalingen wordt dus een verband gelegd tussen de bij het beheer van de luchthaven van Angoulême gemaakte keuzes en het contract voor marketingdiensten.

(310)

De bewering van Ryanair in het kader van deze procedure dat de sluiting van het contract voor marketingdiensten tussen de luchthaven en AMS niet tot doel had de bezettingsgraad van de door Ryanair op de route Angoulême-Londen geëxploiteerde vluchten te verhogen, stelt deze conclusie niet ter discussie. Doel van het marketingcontract was advertentieruimte op de website van Ryanair beschikbaar te stellen om Angoulême te promoten als reisbestemming bij bezoekers van de website van Ryanair, en dus bij de klanten van deze luchtvaartmaatschappij. Gesteld dus dat de bewering van Ryanair juist is en het onwaarschijnlijk was dat het marketingcontract het aantal door Ryanair van/naar Angoulême vervoerde passagiers zou verhogen, is het moeilijk te begrijpen welk belang de luchthaven erbij kon hebben een dergelijk marketingcontract te sluiten.

(311)

De kosten in verband met het contract voor marketingdiensten waren voor het SMAC dan ook toe te schrijven aan de opening van de verbinding tussen Angoulême en Londen Stansted. Vanuit het standpunt van het SMAC konden de voordelen van de overeenkomst slechts bestaan in extra inkomsten uit het passagiersvervoer op de route Angoulême — Stansted, de enige route die Ryanair op de luchthaven van Angoulême expoiteerde.

(312)

Het contract voor marketingdiensten is dus onlosmakelijk verbonden met het op hetzelfde tijdstip gesloten contract voor luchthavendiensten en met de luchtvervoersdiensten waarop het contract betrekking heeft. Uit bovenstaande feitelijke elementen blijkt bovendien dat het contract voor marketingdiensten zonder de betrokken luchtverbindingen (en dus zonder het contract voor luchthavendiensten die daarop betrekking hebben) voor de luchthaven van Angoulême economisch niet zinvol zou zijn geweest en bijgevolg niet zou zijn gesloten. Ryanair was destijds de enige grote maatschappij die op deze luchthaven vloog en het verkeer had kunnen doen toenemen. Als de luchthaven het verkeer op andere, door concurrenten van Ryanair geëxploiteerde routes wou bevorderen, kan er redelijkerwijs worden van uitgegaan dat zij geen reclame zou hebben gemaakt op de website van Ryanair. Zoals hierboven aangegeven, is in het contract voor marketingdiensten namelijk expliciet vermeld dat het zijn oorsprong vindt in de verbintenis van Ryanair om een luchtverbinding tussen de luchthaven van Angoulême en Londen Stansted te exploiteren. Daarnaast voorziet het in marketingdiensten waarmee voornamelijk wordt beoogd deze verbinding te promoten.

(313)

Concluderend is de Commissie gelet op het voorafgaande van mening dat het contract voor marketingdiensten en het contract voor luchthavendiensten, die één enkele transactie vormen, samen moeten worden geanalyseerd om vast te stellen of zij staatssteun vormen.

9.1.3.2.   De voordelen die een marktdeelnemer in een markteconomie van de contracten voor marketingdiensten had kunnen verwachten en de prijs die hij bereid zou zijn geweest voor deze diensten te betalen

(314)

Om het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie in dit geval te kunnen toepassen, moeten het gedrag van de CCI van Angoulême en het SMAC als ondertekenaars van de overeenkomsten van 2008 worden vergeleken met dat van een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie die is belast met het beheer van de luchthaven van Angoulême.

(315)

Bij de analyse van deze transactie moeten de voordelen worden geëvalueerd die deze hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie, geleid door het uitzicht op rendement, van de marketingdiensten kon verwachten. De algemene impact van dergelijke diensten op het toerisme en de economische activiteit van de regio dienen hierbij niet in aanmerking te worden genomen. Alleen de impact van deze diensten op de rendabiliteit van de luchthaven is relevant, aangezien een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie alleen die in aanmerking zou hebben genomen.

(316)

De marketingdiensten stimuleren het verkeer op de routes waarop de contracten voor marketingdiensten en de desbetreffende contracten voor luchthavendiensten betrekking hebben, aangezien zij bedoeld zijn om deze routes te promoten. Hoewel dit in de eerste plaats ten goede aan de betrokken luchtvaartmaatschappij, kan worden gesteld dat ook de luchthavenbeheerder hiervan profiteert. Een toename van het aantal passagiers kan zich voor de luchthavenbeheerder namelijk vertalen in een toename van de inkomsten uit bepaalde luchthavengelden, alsook uit niet-luchtvaartgebonden inkomsten uit met name de activiteiten van de parkeergarages, restaurants en andere commerciële activiteiten.

(317)

Het valt dus niet te ontkennen dat een marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Angoulême beheert in de plaats van de CCI-luchthaven en het SMAC, dit positieve effect in aanmerking had kunnen nemen toen hij overwoog het contract voor marketingdiensten en het desbetreffende contract voor luchthavendiensten te sluiten. Hij zou hierbij de gevolgen van de betrokken luchtverbinding voor zijn toekomstige inkomsten en kosten hebben geëvalueerd en in dit verband het aantal passagiers op deze verbindingen hebben geschat, wat de positieve impact van de marketingdiensten zou hebben weergegeven. Bovendien zou deze impact zijn geëvalueerd over de hele exploitatieduur van de betrokken verbindingen zoals vastgesteld in het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten.

(318)

Wanneer een luchthavenbeheerder een contract sluit dat voorziet in promotieacties voor bepaalde luchtverbindingen, kan hij namelijk een bezettingsgraad (of laadfactor) (180) op de betrokken luchtverbindingen ramen en hier rekening mee houden bij de evaluatie van de toekomstige inkomsten. Hierbij neemt de Commissie nota van het standpunt van Ryanair dat de contracten voor marketingdiensten voor een luchthavenbeheerder niet alleen kosten genereren, maar zich ook in winst kunnen vertalen.

(319)

Voorts dient te worden bepaald of een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Angoulême beheert in de plaats van de CCI-luchthaven en het SMAC, redelijkerwijs andere voordelen kon verwachten en kwantificeren dan die welke voortvloeien uit de positieve impact op het gebruik van de onder het contract voor marketingdiensten vallende luchtverbindingen tijdens de in het contract voor marketingdiensten of het contract voor luchthavendiensten vastgestelde exploitatieduur.

(320)

Een aantal belanghebbenden, waaronder met name Ryanair in haar studie van 17 januari 2014, ondersteunt deze stelling. De studie van 17 januari 2014 berust op het idee dat de door een luchthavenbeheerder zoals de CCI van Angoulême en het SMAC aangeschafte marketingdiensten het imago van de luchthaven verbeteren en bijgevolg het aantal passagiers dat gebruik maakt van deze luchthaven, gestaag doet toenemen, en dat dit effect zich niet beperkt tot de onder het contract voor marketingdiensten en het contract voor luchthavendiensten vallende luchtverbindingen tijdens de in die contracten vastgestelde exploitatieduur. Met name blijkt uit deze studie dat de marketingdiensten volgens Ryanair een duurzame positieve impact hebben op het gebruik van de luchthaven, ook na afloop van het contract voor marketingdiensten.

(321)

In dit verband zij in de eerste plaats opgemerkt dat geen enkel element in het dossier erop wijst dat de luchthavenbeheerder bij de sluiting van het contract voor marketingdiensten waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, een eventuele positieve impact van de contracten voor marketingdiensten in aanmerking heeft genomen en a fortiori heeft gekwantificeerd die zich niet beperkt tot de onder dat contract vallende luchtverbindingen of de duur van dat contract. De Franse autoriteiten hebben overigens van hun kant geen methode voorgesteld om de eventuele waarde te schatten die een hypothetische marktdeelnemer die de luchthaven van Angoulême beheert in de plaats van de CCI-luchthaven en het SMAC, aan deze impact zou hebben toegekend bij de beoordeling van de wenselijkheid om de overeenkomsten van 2008 te sluiten. Bijgevolg is die hypothetische impact bij de ondertekening van de contracten met AMS en Ryanair hoe dan ook niet in aanmerking genomen door de luchthavenbeheerders.

(322)

Op basis van de beschikbare gegevens lijkt het voorts heel onwaarschijnlijk dat deze impact een duurzaam karakter heeft. De promotie voor Angoulême en haar regio op de website van Ryanair kan weliswaar bezoekers van de site hebben aangezet Ryanairtickets naar Angoulême te kopen toen zij de reclame zagen of kort daarna, maar het is weinig waarschijnlijk dat de visuele herinnering aan die reclame hun aankopen van vliegtickets wekenlang heeft beïnvloed. Een reclamecampagne kan een duurzaam effect hebben als bij de promotieacties gebruik wordt gemaakt van één of meer reclamemedia waaraan consumenten gedurende een bepaalde periode frequent worden blootgesteld. Zo kan een reclamecampagne via algemene televisie- en radiokanalen, populaire websites en/of een reeks reclameborden die buiten of in openbare ruimten zijn opgesteld, een dergelijk duurzaam effect sorteren als consumenten hier herhaaldelijk mee in contact komen. Het effect van een promotieactie die zich beperkt tot alleen de website van Ryanair daarentegen zal waarschijnlijk niet aanzienlijk langer aanhouden dan de duur van de promotieactie. Bovendien blijven zelfs houders van zeer bekende handelsmerken hun merken promoten via marketingcampagnes, wat rationeel economisch niet zou zijn gerechtvaardigd als de argumentatie van Ryanair werd gevolgd.

(323)

Het is namelijk zeer waarschijnlijk dat de website van Ryanair door de meesten niet vaak genoeg wordt bezocht om de promotie voor een regio alleen via die site duurzaam op te slaan in het visuele geheugen. Deze stelling wordt aanzienlijk kracht bijgezet door twee elementen. In de eerste plaats was de promotie voor de regio van Angoulême op de startpagina van de website van Ryanair overeenkomstig het contract voor marketingdiensten beperkt tot 5 paragrafen van 150 woorden onder „Top Five Things To Do” voor de bestemming Angoulême — Cognac en tot alleen een link op de startpagina van www.ryanair.com naar een website die door het SMAC gedurende korte tot zelfs zeer korte perioden is aangewezen (24, 17 en twaalf dagen per jaar in de eerste drie jaren). Zowel de aard van deze promotieacties (een loutere link, met een beperkte promotiewaarde) als de korte duur ervan kunnen het effect van deze acties na afloop ervan aanzienlijk hebben beperkt, temeer omdat deze acties beperkt waren tot alleen de website van Ryanair en geen gebruik is gemaakt van andere media. Ten tweede hadden de andere marketingacties in het contract met AMS uitsluitend betrekking op de webpagina voor de bestemming Angoulême. Het is zeer waarschijnlijk dat de meesten deze webpagina niet vaak bekijken, en alleen als ze reeds potentieel geïnteresseerd zijn in deze bestemming.

(324)

Ook al kunnen de marketingdiensten het gebruik van de routes waarin het contract voor marketingdiensten voorziet, in de periode van de dienstverlening hebben gestimuleerd, dan nog is dit effect na deze periode of op andere routes hoogst waarschijnlijk nihil of te verwaarlozen.

(325)

Uit de studies van Ryanair van 17 en 31 januari 2014 blijkt overigens dat de voordelen van de contracten voor marketingdiensten die verder gaan dan de routes waarin deze contracten voorzien, en dan de bij de contracten voor marketingdiensten en luchthavendiensten vastgestelde exploitatieduur van deze routes, hoogst onzeker zijn en niet kunnen worden gekwantificeerd met een betrouwbaarheidsgraad die door een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie toereikend zou worden geacht.

(326)

Zo zijn volgens de studie van 17 januari 2014 toekomstige incrementele winsten na de geplande beëindiging van het contract voor luchthavendiensten van nature onzeker. Daarnaast worden in deze studie twee methoden voorgesteld om het positieve effect van de contracten voor marketingdiensten vooraf te beoordelen, met name een op de cash-flow gebaseerde benadering en een op kapitalisatie gebaseerde benadering.

(327)

De op de cash-flow gebaseerde benadering bestaat in een evaluatie van de voordelen van de contracten voor marketingdiensten en de contracten voor luchthavendiensten in de vorm van toekomstige inkomsten die door de luchthavenbeheerder worden gegenereerd uit de marketingdiensten en het contract voor luchthavendiensten, na aftrek van de desbetreffende kosten. De op kapitalisatie gebaseerde benadering bestaat erin de verbetering van het imago van de luchthaven als gevolg van de marketingdiensten te beschouwen als immateriële activa die worden verworven tegen de in het contract voor marketingdiensten vastgestelde prijs.

(328)

In de studie wordt evenwel benadrukt dat de op kapitalisatie gebaseerde benadering veel moeilijkheden oplevert en de uit die methode voortvloeiende resultaten weinig betrouwbaar zijn, en wordt de voorkeur gegeven aan de op de cash-flow gebaseerde benadering. In de studie wordt met name het volgende aangegeven. Bij de op kapitalisatie gebaseerde benadering mag alleen het aandeel aan marketinguitgaven in aanmerking worden genomen dat toe te schrijven is aan de immateriëleactivabasis van een luchthaven. Het kan evenwel moeilijk zijn vast te stellen wat het aandeel aan marketinguitgaven is dat toekomstige inkomsten voor de luchthaven kan genereren (d.w.z. een investering in de immateriëleactivabasis van de luchthaven) ten opzichte van die welke huidige inkomsten genereren voor de luchthaven. Voorts wordt er in de studie op gewezen dat voor de toepassing van de op kapitalisatie gebaseerde benadering de gemiddelde periode moet worden geschat waarin een luchthaven een klant kan behouden dankzij de marketingcampagne van AMS. In de praktijk zou het bij gebrek aan voldoende gegevens echter bijzonder moeilijk zijn deze gemiddelde periode te schatten.

(329)

In de studie van 31 januari 2014 wordt een praktische toepassing van de op de cash-flow gebaseerde benadering voorgesteld. Volgens deze benadering nemen de voordelen van de contracten voor marketingdiensten en de contracten voor luchthavendiensten, die zich ook na de beëindiging van het contract voor marketingdiensten nog laten gevoelen, de vorm aan van een „eindwaarde” die wordt berekend op de datum van beëindiging van het contract. Deze eindwaarde wordt berekend op basis van de incrementele winsten die in het laatste toepassingsjaar van het contract voor luchthavendiensten worden verwacht van de contracten voor luchthavendiensten en marketingdiensten. Deze winsten worden in de daaropvolgende periode verlengd met een duur die overeenkomt met die van het contract voor luchthavendiensten, aangepast op basis van het groeipercentage van de Europese markt voor luchtvervoer en een waarschijnlijkheidsfactor die moet weergeven in hoeverre het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten na hun beëindiging kunnen bijdragen aan de winsten van de luchthaven. Dit vermogen om duurzame winst te genereren, vloeit volgens de studie van 31 januari 2014 voort uit een reeks factoren, waaronder een grotere bekendheid en een sterker merk, alsook netwerkexternaliteiten en terugkerende passagiers, zonder dat hier verder wordt op ingegaan. Bovendien wordt bij deze methode rekening gehouden met een discontovoet die de kapitaalkosten weergeeft.

(330)

Als waarschijnlijkheidsfactor wordt in de studie een percentage van 30 % voorgesteld, wat als voorzichtig wordt beschouwd. Een valabele kwantitatieve of kwalitatieve rechtvaardiging hiervoor wordt in de uiterst theoretische studie evenwel niet gegeven. Het percentage van 30 % is niet gebaseerd op feitelijk elementen betreffende de activiteit van Ryanair of van de markten voor luchtvervoer of luchthavendiensten. In de studie wordt evenmin een verband gelegd tussen dit percentage en de slechts terloops aangestipte factoren (bekendheid, sterk merk, netwerkexternaliteiten en terugkerende passagiers), die de voordelen van de contracten voor luchthavendiensten en marketingdiensten zouden verlengen tot na de datum van beëindiging ervan. Tot slot berust de studie in geen enkel opzicht op de specifieke inhoud van de marketingdiensten waarin de verschillende contracten met AMS voorzien, om na te gaan in welke mate deze diensten bovengenoemde factoren kunnen beïnvloeden.

(331)

Bovendien wordt geenszins aangetoond dat de door een contract voor luchthavendiensten en een contract voor marketingdiensten in het laatste toepassingsjaar ervan gegenereerde winsten voor de luchthavenbeheerder met enige waarschijnlijkheid zullen aanhouden na hun beëindiging. Evenmin wordt aangetoond dat het groeipercentage van de Europese markt voor luchtvervoer relevant is voor de beoordeling van het effect van een contract voor luchthavendiensten en een contract voor marketingdiensten voor een bepaalde luchthaven.

(332)

Een „eindwaarde” die wordt berekend volgens de door Ryanair voorgestelde methode, zou door een voorzichtige marktdeelnemer in een markteconomie dus hoogst waarschijnlijk niet in aanmerking worden genomen wanneer hij nagaat of het wenselijk zou zijn een contract te sluiten.

(333)

Uit de studie van 31 januari 2014 blijkt derhalve dat de op de cash-flow gebaseerde methode, net zoals de op kapitalisering gebaseerde methode, slechts hoogst onzekere en weinig betrouwbare resultaten kan geven.

(334)

Voorts hebben noch de Franse autoriteiten, noch belanghebbenden gegevens verstrekt die aantonen dat de door Ryanair in deze studie voorgestelde methode of enige andere methode voor het kwantificeren van de winst die aanhoudt na de beëindiging van de contracten voor luchthavendiensten en de contracten voor marketingdiensten, daadwerkelijk wordt toegepast door regionale luchthavenbeheerders die vergelijkbaar zijn met die van Angoulême. De Franse autoriteiten hebben overigens geen opmerkingen gemaakt over de studies van 17 en 31 januari 2014 en hebben dus de conclusies in het kader van deze procedure niet goedgekeurd.

(335)

Zoals eerder aangegeven, richten de in de formele onderzoeksprocedure bedoelde marketingdiensten zich bovendien duidelijk tot potentiële gebruikers van de in het contract voor marketingdiensten bedoelde verbinding. Als deze verbinding na afloop van het contract voor luchthavendiensten niet wordt verlengd, is het bijzonder onwaarschijnlijk dat de marketingdiensten ook na deze beëindiging nog een positieve impact zullen hebben op het gebruik van de luchthaven. Voor een luchthavenbeheerder is het echter zeer moeilijk in te schatten hoe waarschijnlijk het is dat een luchtvaartmaatschappij de exploitatie van een verbinding wenst voort te zetten na de periode waartoe zij zich in het contract voor luchthavendiensten heeft verbonden. Met name de lowcostmaatschappijen hebben blijk gegeven van een zeer dynamisch beheer bij het openen en sluiten van routes. Bij het sluiten van een transactie zoals die welke wordt onderzocht in deze formele onderzoeksprocedure kan een voorzichtige marktdeelnemer in een markteconomie niet rekenen op de bereidheid/het voornemen van de luchtvaartmaatschappij om de exploitatie van de betrokken route voort te zetten na afloop van het contract.

(336)

Ten overvloede zij er voorts op gewezen dat een eindwaarde die is berekend volgens de door Ryanair in de studie van 31 januari 2014 voorgestelde methode, slechts positief is (en dus slechts een positief effect heeft op de verwachte rendabiliteit van het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten) als de van deze contracten verwachte incrementele winst in het laatste toepassingsjaar van het contract voor luchthavendiensten positief is. Bij deze methode wordt namelijk uitgegaan van de in het laatste toepassingsjaar van het contract voor luchthavendiensten verwachte incrementele winst, die vervolgens wordt geëxtrapoleerd naar de toekomst door toepassing van twee factoren. De eerste factor is de algemene groei van de Europese markt voor luchtvervoer en geeft de verwachte groei van het verkeer weer. De tweede is een factor van 30 % die de kans weergeeft dat de uitvoering van recentelijk afgelopen contracten het sluiten van vergelijkbare contracten in de toekomst bevordert, zodat vergelijkbare financiële stromen worden gegenereerd. Als de in het laatste toepassingsjaar verwachte toekomstige incrementele winst negatief is, zal de eindwaarde dus ook negatief zijn, wat betekent dat ook de sluiting van contracten die vergelijkbaar zijn met de recentelijk afgelopen contracten, de rendabiliteit van de luchthaven elk jaar doet afnemen

(337)

Dit scenario wordt in de studie van 31 januari 2014 slechts heel kort belicht in een voetnoot zonder enige commentaar of rechtvaardiging: „ […] er kan geen eindwaarde worden berekend als de incrementele winst na aftrek van de AMS-betalingen in het laatste jaar van de betrokken periode negatief is (181). Zoals verder zal worden aangetoond, leiden alle betrokken contracten in deze zaak tot incrementele financiële stromen die elk jaar negatief zijn in termen van netto contante waarde, en ook over het geheel genomen. Zo zou een „eindwaarde” voor deze contracten volgens de door Ryanair voorgestelde methode gelijk zijn aan nul of zelfs negatief zijn. Het in aanmerking nemen van een dergelijke eindwaarde zou derhalve niet afdoen aan de conclusie dat de diverse contracten een economisch voordeel inhouden.

(338)

Uit het voorafgaande kan worden geconcludeerd dat het enige tastbare voordeel dat een voorzichtige marktdeelnemer in een markteconomie van een contract voor marketingdiensten zou verwachten en zou kwantificeren bij de beoordeling van de wenselijkheid om een dergelijk contract te sluiten, gekoppeld aan een contract voor luchthavendiensten, zou bestaan in een mogelijk positief effect van de marketingdiensten op het aantal passagiers dat tijdens de in de contracten vastgestelde exploitatieduur gebruik zou maken van de in de betrokken contracten bedoelde routes. De andere eventuele voordelen zijn volgens de Commissie te onzeker om te worden gekwantificeerd, en dergelijke theoretische voordelen zijn inderdaad niet in aanmerking genomen door de beheerders van de luchthaven van Angoulême bij de sluiting van de betrokken overeenkomsten.

9.1.3.3.   Vergelijkbaarheid van de luchthaven van Angoulême met andere Europese luchthavens

(339)

Overeenkomstig de nieuwe richtsnoeren wanneer een luchthaven overheidsmiddelen ter beschikking heeft, kan steun aan een luchtvaartmaatschappij welke van die luchthaven gebruikmaakt, in beginsel worden uitgesloten indien het voor de luchthavendiensten berekende tarief overeenstemt met het markttarief of aan de hand van een analyse vooraf, d.w.z. op basis van op het tijdstip van de toekenning van de steun beschikbare gegevens en van de op dat tijdstip te verwachten ontwikkelingen, kan worden aangetoond dat de regeling tussen de luchthaven en de luchtvaartmaatschappij zal leiden tot een positieve incrementele winstbijdrage voor de luchthaven (182).

(340)

Voorts is in de nieuwe richtsnoeren nog het volgende bepaald: „Wanneer de Commissie regelingen tussen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen moet beoordelen, zal zij ook rekening houden met de mate waarin de te beoordelen regelingen kunnen worden beschouwd als onderdeel van de tenuitvoerlegging van een algemene strategie van de luchthaven die ten minste op de lange termijn tot winstgevendheid moet leiden”  (183). Met betrekking tot de eerste benadering (vergelijking met een „markttarief”) betwijfelt de Commissie of momenteel een geschikte benchmark kan worden bepaald om een daadwerkelijk markttarief voor door luchthavens verrichte diensten te kunnen vaststellen, en vindt zij een analyse vooraf van de winstgevendheidsverwachtingen het meest relevante criterium voor de beoordeling van door luchthavens met individuele luchtvaartmaatschappijen aangegane regelingen (184).

(341)

In dit verband zij opgemerkt dat de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie op basis van een op andere, vergelijkbare markten genoteerde gemiddelde prijs, in de regel nuttig kan zijn wanneer een dergelijke prijs redelijkerwijs kan worden vastgesteld of afgeleid van andere marktindicatoren. Voor luchthavendiensten is deze methode echter minder relevant omdat de structuur van de kosten en de inkomsten sterk verschilt per luchthaven. Deze kosten en inkomsten hangen namelijk af van het ontwikkelingsstadium van de luchthaven, het aantal luchtvaartmaatschappijen dat op de luchthaven vliegt, de passagiersvervoerscapaciteit, de toestand van de infrastructuur en de desbetreffende investeringen, het regelgevende kader, dat kan verschillen per lidstaat, alsook van de tekorten en de in het verleden door de luchthaven aangegane verplichtingen (185).

(342)

Een louter vergelijkende analyse wordt bovendien bemoeilijkt door de liberalisering van de markt voor luchtvervoer. Zoals in dit geval blijkt, berusten de commerciële praktijken tussen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen niet op een lijst van openbare prijzen voor individuele diensten. Die commerciële betrekkingen zijn namelijk zeer gevarieerd. Ze omvatten een risicodeling op het vlak van het gebruik van de luchthaven en de desbetreffende commerciële en financiële verantwoordelijkheden, een veralgemening van de stimuleringsmechanismen en aanpassingen van de risicospreiding tijdens de contractperiode. De transacties zijn dus nauwelijks onderling vergelijkbaar op basis van een prijs per retourvlucht of per passagier.

(343)

Volgens Ryanair kan het beginsel van een bedachtzame investeerder in een markteconomie worden toegepast door bepaalde Europese luchthavens als benchmark te gebruiken. Volgens haar zijn bepaalde Europese luchthavens op grond van hun gelijkenissen substitueerbaar met de luchthaven van Angoulême (186). In de in dit kader aan de Commissie overgelegde studie worden de door Ryanair aan de luchthaven van Angoulême betaalde luchthavengelden vergeleken met die welke zij aan die vergelijkbare luchthavens betaalt. Ryanair concludeert dat de door die luchthavens aangerekende luchthavengelden lager liggen dan die welke de luchthaven van Angoulême hanteert.

(344)

Volgens de Commissie is de in vorengenoemde studie gevolgde methode evenwel inefficiënt voor zover zij zich beperkt tot diensten en betalingen uit hoofde van het contract voor luchthavendiensten zonder rekening te houden met het contract voor marketingdiensten. Zoals eerder aangegeven, vindt de Commissie dat het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie moet worden toegepast na een gezamenlijke analyse van beide onderling verbonden contractuele instrumenten. De conclusies van de door Ryanair verstrekte vergelijkende analyse kunnen derhalve niet in aanmerking worden genomen.

(345)

De door Ryanair voor luchthavendiensten op andere luchthavens betaalde luchthavengelden kunnen niet als benchmark dienen voor de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(346)

De Commissie merkt voorts op dat de daadwerkelijk door Ryanair betaalde prijs voor het gebruik van de luchthavendiensten van de luchthaven van Angoulême in de jaren 2008-2009 negatief was. Een negatieve prijs die door een luchthavenbeheerder aan een luchtvaartmaatschappij wordt toegekend omdat de luchthavengelden de kosten van de gerelateerde diensten niet dekken, kan weliwaar in overeenstemming zijn met een rationele berekening van een marktdeelnemer in een markteconomie, maar dan moet die negatieve prijs over een bepaalde periode worden gecompenseerd door een verwachte toename van de door de exploitatie van een route gegenereerde, al dan niet luchtvaartgerelateerde inkomsten. In dit geval konden de niet-luchtvaartgebonden inkomsten niet toereikend zijn en zouden zij niet voldoende zijn toegenomen in de vijfjarige periode van het contract voor luchthavendiensten.

(347)

Tot slot zijn er weinig luchthavens waarvoor een negatieve prijs gerechtvaardigd zou zijn, al helemaal niet in het gekozen monster. De Commissie vindt de kenmerken van de luchthavens in dit monster te heterogeen om een toereikende grondslag voor een analyse te bieden (187).

(348)

Ryanair heeft overigens niet aangetoond in hoeverre de in de studie genoemde luchthavens vergelijkbaar zijn qua verkeersstromen, soort verkeer, soort en omvang van de verleende luchthavendiensten, nabijheid van een grote stad, aantal inwoners in het verzorgingsgebied, welvaart van het omliggende gebied en aanwezigheid van andere geografische gebieden waaruit passagiers kunnen worden aangetrokken (188). Noch de Franse autoriteiten, noch belanghebbenden hebben aangevoerd dat er luchthavens zijn die op basis van die verschillende criteria voldoende vergelijkbaar zijn met de luchthaven van Angoulême.

(349)

Gelet op het voorafgaande is de Commissie van oordeel dat er in de huidige context en rekening houdend met alle gegevens waarover zij beschikt, geen redenen zijn om af te wijken van de in de nieuwe luchtvaartrichtsnoeren voorgestelde benadering voor de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie op de betrekkingen tussen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen, namelijk de analyse vooraf van de winstgevendheidsverwachtingen (of incrementele winstgevendheid). Deze benadering wordt gerechtvaardigd door het feit dat een luchthavenbeheerder een objectief belang heeft bij het sluiten van een transactie met een luchtvaartmaatschappij wanneer hij redelijkerwijs kan verwachten dat deze transactie in vergelijking met een contrafeitelijke situatie waarin die niet zou zijn gesloten, zijn winst zal doen toenemen (of zijn verliezen zal beperken), en dit los van enige andere vergelijking.

9.1.3.4.   Conclusie betreffende de toepassing van het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie

(350)

Uit het voorafgaande blijkt dat de Commissie, om het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen op de overeenkomsten van 2008, het contract voor marketingdiensten samen met het op hetzelfde tijdstip gesloten contract voor luchthavendiensten moet analyseren, en moet nagaan of een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie die zich laat leiden door het uitzicht op rendement en de luchthaven van Angoulême beheert in de plaats van de CCI-luchthaven en het SMAC, deze contracten zou hebben gesloten. Hiertoe dient de incrementele rendabiliteit van de overeenkomsten van 2008 over de hele toepassingsperiode ervan, te worden geëvalueerd zoals een marktdeelnemer in een markteconomie dat zou hebben gedaan bij de sluiting van de contracten, met name aan de hand van ramingen van:

het toekomstige incrementele verkeer dat wordt verwacht van de overeenkomsten van 2008, rekening houdend met het effect van de marketingdiensten op de bezettingsgraad van de in de contracten bedoelde routes;

de toekomstige incrementele inkomsten die worden verwacht van de overeenkomsten van 2008, inclusief de inkomsten uit de luchtvaartheffingen en de grondafhandelingsdiensten die door deze overeenkomsten worden gegenereerd, alsook de niet-luchtvaartgebonden inkomsten uit het extra verkeer dat door deze overeenkomsten wordt gegenereerd;

de toekomstige incrementele kosten die worden verwacht van de overeenkomsten van 2008, inclusief de exploitatiekosten en de eventuele incrementele investeringskosten die door de in die overeenkomsten bedoelde routes worden gegenereerd, alsook de kosten van de marketingdiensten.

(351)

Deze berekeningen moeten toekomstige jaarlijkse financiële stromen opleveren die overeenkomen met het verschil tussen incrementele inkomsten en kosten, waarop zo nodig een percentage wordt toegepast dat de kapitaalkosten voor de luchthavenbeheerder weergeeft. Uit een positieve netto contante waarde kan in principe worden opgemaakt dat de betrokken contracten geen economisch voordeel verschaffen, terwijl een negatieve netto contante waarde wijst op het bestaan van een dergelijk voordeel.

(352)

Opgemerkt zij dat, in het kader van een dergelijke evaluatie, het argument van Ryanair dat de prijs van de door het SMAC aangeschafte marketingdiensten gelijk is aan of lager ligt dan wat voor dergelijke diensten als een „marktprijs” kan worden beschouwd, irrelevant is. Een marktdeelnemer in een markteconomie die zich laat leiden door het uitzicht op rendement, zou niet bereid zijn dergelijke diensten aan te schaffen, zelfs niet tegen een prijs die lager ligt dan of gelijk is aan de „marktprijs”, als hij voorzag dat de door de contracten gegenereerde incrementele kosten ondanks het positieve effect van deze diensten op het gebruik van de betrokken routes hoger zouden liggen dan de incrementele inkomsten in contante waarde. In een dergelijk geval zou de „marktprijs” hoger liggen dan wat hij bereid is te betalen en zou hij dus logischerwijs afzien van de betrokken diensten.

(353)

Om dezelfde redenen zou het feit dat de prijzen in het contract voor luchthavendiensten hoger kunnen liggen of gelijk kunnen zijn aan de door beheerders van min of meer vergelijkbare luchthavens aangerekende prijzen, in het kader van deze analyse irrelevant zijn, aangezien niet zou kunnen worden verwacht dat zij voldoende incrementele inkomsten genereren om de incrementele kosten te dekken.

9.1.3.5.   Toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie

(354)

Met het oog op de beoordeling van de overeenkomsten van 2008 en gelet op het voorafgaande zij eraan herinnerd dat zowel het bestaan als de omvang van steunelementen in deze contracten moeten worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden op het tijdstip van de sluiting ervan (189), en meer bepaald in het licht van de op dat tijdstip beschikbare gegevens en te verwachten ontwikkelingen.

(355)

In de door de Franse autoriteiten verstrekte gegevens wordt erop gewezen dat het SMAC een prognose heeft laten verrichten die op 14 juni 2006 is ingediend (190). De studie heeft betrekking op de vooruitzichten voor de luchthaven van Angoulême voor de periode na 1 januari 2007. Zonder in detail te treden blijken uit dit document de grote aggregaten die verbonden zijn aan de opening van een door Ryanair geëxploiteerde route tussen Angoulême en Londen. Voor een op 1 00  000 passagiers per jaar geschat verkeer laat de studie het volgende resultaat zien:

 

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Negatief saldo van de exploitatierekening

56  000

56  000

56  000

Marketingsteun

5 60  000

5 60  000

5 60  000

Jaarlijkse uitgaven ten laste van het SMAC

6 16  000

6 16  000

6 16  000

(356)

Dit document is geen businessplan op basis waarvan de Commissie kan nagaan of is voldaan aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie. De aan deze prognoses ten grondslag liggende gegevens worden namelijk niet nader genoemd en de hypothesen zijn niet voldoende gedetailleerd. Bovendien is deze schatting gemaakt over een periode van drie jaar, terwijl vóór de sluiting van de overeenkomsten van 2008 reeds was bepaald dat zij een looptijd van vijf jaar zouden hebben. Tot slot is deze studie ruim vóór de overeenkomsten van 2008 verricht. Zij was niet bedoeld om vast te stellen of deze overeenkomsten met Ryanair/AMS, zoals zij vóór de sluiting ervan in overweging hadden kunnen worden genomen, voor de luchthavenbeheerder voldoende rendabel waren geweest.

(357)

Hoe dan ook stelt de Commissie vast dat deze prognoses erop wijzen dat het SMAC als beheerder van de luchthaven van Angoulême, niet heeft gehandeld als een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie. Zo blijkt uit deze prognose van 2006 dat het SMAC reeds op dat tijdstip had kunnen weten dat de opening van een door een lowcostmaatschappij geëxploiteerde route tussen Angoulême en Londen tot aanzienlijke exploitatieverliezen en bijgevolg een hoge financieringsbehoefte kon leiden.

(358)

Ondanks deze gegevens, waarover het SMAC bij de sluiting van de overeenkomsten van 2008 beschikte, achtte laatstgenoemde het niet nodig een businessplan of een gelijkwaardige economische analyse vooraf betreffende de met Ryanair en AMS te sluiten contracten te laten opstellen ter ondersteuning, uit economisch oogpunt, van zijn besluit om deze verbintenissen aan te gaan.

(359)

Volgens Ryanair kan het ontbreken van een businessplan op het tijdstip van de sluiting van contracten zoals die waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, niet worden gebruikt als bewijs van niet-naleving van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(360)

Het ontbreken van een businessplan, of algemener van een aan de sluiting van een contract voorafgaande kwantitatieve kosten-batenanalyse is echter een ernstige indicatie voor het feit dat het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie niet is nageleefd. Dit geldt des te meer in dit geval, omdat de beheerder van de luchthaven van Angoulême vóór de sluiting van de overeenkomsten van 2008 over gegevens beschikte die twijfels deden rijzen over de economische rendabiliteit van een overeenkomst voor de ontwikkeling van een lowcostverbinding naar Londen.

(361)

De Commissie wil er in dit verband op wijzen dat de Franse autoriteiten geen gegevens hebben verschaft waaruit blijkt dat de luchthavenbeheerder een risico-batenanalyse van de overeenkomsten van 2008 heeft verricht op het tijdstip van de sluiting ervan. Frankrijk voert daarentegen aan dat het besluit van het SMAC berustte op de wil om het voortbestaan van de luchthaven van Angoulême te garanderen en was ingegeven door het doel de regionale ontwikkeling te bevorderen Deze bewering is echter een extra indicatie voor het feit dat de sluiting van de overeenkomsten van 2008 met Ryanair en AMS niet in de eerste plaats was ingegeven door het uitzicht op rendement.

(362)

Volgens de Commissie wordt deze conclusie bevestigd door haar beoordeling van wat de door een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie verrichte kosten-batenanalyse van de overeenkomsten van 2008 zou zijn geweest.

(363)

Met het oog hierop heeft de Commissie haar eigen analyse verricht waarbij zij zich uitsluitend heeft gebaseerd op de incrementele kosten en inkomsten van de overeenkomsten van 2008, zoals een marktdeelnemer in een markteconomie die a priori zou hebben geëvalueerd, overeenkomstig de nieuwe richtsnoeren. De gehanteerde hypothesen en de resultaten van de analyse worden hieronder weergegeven.

(364)

De Commissie wil er in het kader van deze analyse op wijzen dat zowel de Franse autoriteiten als de belanghebbenden na de goedkeuring van de nieuwe richtsnoeren is verzocht opmerkingen kenbaar te maken over de toepassing van de bepalingen van die richtsnoeren op deze zaak (zie de overwegingen 8 en 9). Noch de Franse autoriteiten, noch de belanghebbenden betwistten de benadering van de Commissie dat, aangezien geen geschikte benchmark kan worden bepaald om een daadwerkelijk markttarief voor door luchthavens aan luchtvaartmaatschappijen verleende diensten te kunnen vaststellen, het meest relevante criterium voor de beoordeling van de tussen die partijen aangegane regelingen een analyse vooraf van de winstgevendheidsverwachtingen is.

a)   Tijdshorizon

(365)

Bij de beoordeling van het belang om een contract voor luchthavendiensten en/of een contract voor marketingdiensten te sluiten, zou een marktdeelnemer in een markteconomie als tijdshorizon voor zijn beoordeling hetzij de duur van de betrokken overeenkomsten, hetzij de in elk individueel contract vastgestelde periode hebben gekozen. Met andere woorden, hij zou de incrementele kosten en inkomsten in de loop van de toepassingsperiode van de contracten hebben geëvalueerd.

(366)

Een langere periode lijkt niet gerechtvaardigd. Op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomsten zou een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie er namelijk niet op hebben gerekend dat zij na afloop ervan onder dezelfde of onder andere voorwaarden zouden worden verlengd. Dit is des te meer het geval omdat een normaal bedachtzame beheerder moet hebben geweten dat lowcostmaatschappijen zoals Ryanair erom bekend stonden en staan dat zij hun activiteiten op zeer dynamische wijze ontplooien, zowel wat betreft het openen en sluiten van routes als het verhogen en verlagen van frequenties, om zich aan te passen aan de marktontwikkelingen.

(367)

Voorts zij opgemerkt dat, in het kader van de toepassing van het beginsel van een marktdeelnemer in een markteconomie, geen rekening is gehouden met het feit dat Ryanair bepaalde verbindingen gedurende de hele in de overeenkomsten van 2008 vastgestelde periode niet heeft geëxploiteerd, aangezien dit op het tijdstip van de sluiting van die overeenkomsten noch bekend, noch te voorzien was.

(368)

Hieronder zal de Commissie de bij de analyse van de overeenkomsten van 2008 met Ryanair/AMS gehanteerde hypothesen inzake incrementeel verkeer en incrementele inkomsten en kosten onderzoeken, en vervolgens de resultaten van de analyse van die overeenkomsten uiteenzetten.

b)   Incrementeel verkeer en verwacht aantal retourvluchten

(369)

De door de Commissie verrichte analyse berust op het incrementele verkeer (met andere woorden het extra aantal passagiers) dat een marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Angoulême beheert in de plaats van het SMAC, had kunnen verwachten op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomsten van 2008. Het gaat het er dus om het aantal passagiers te schatten dat de beheerder van de luchthaven van Angoulême in 2008 had kunnen verwachten op de door Ryanair geëxploiteerde verbinding Angoulême-Londen tijdens de looptijd van het contract.

(370)

Het verwachte incrementele verkeer is bepaald op basis van de voor de verbinding Angoulême-Londen in de contracten voor luchthavendiensten en marketingdiensten vastgestelde frequenties en van het aantal daaruit voortvloeiende jaarlijkse retourvluchten.

(371)

Daarnaast heeft de Commissie rekening gehouden met de capaciteit van de door Ryanair ingezette toestellen, met name Boeings 737-800 met 189 zitplaatsen.

(372)

De Commissie gaat dus uit van een bezettingsgraad van 85 % per vlucht. Dit is een gunstige hypothese voor Ryanair, want 85 % is een hoog percentage. Dit percentage ligt overigens iets boven het gemiddelde van de door Ryanair op haar netwerk (191) geëxploiteerde vluchten en ligt hoger dan of is gelijk aan de bezettingsgraad die de Franse autoriteiten in hun reconstructie van de kosten-batenanalyses voorstellen voor de verschillende contracten. Hoewel het een gunstige hypothese betreft, kan deze hoge bezettingsgraad volgens de Commissie worden gehanteerd om een mogelijk gunstig effect van de marketingdiensten op het gebruik van de in de diverse contracten bedoelde luchtverbindingen weer te geven, aangezien verder geen kwantitatieve gegevens betreffende de verwachte impact van deze diensten op de bezettingsgraad beschikbaar zijn.

Wanneer de toepassingsperiode van een contract niet overeenkwam met volledige kalenderjaren, heeft de Commissie hier rekening mee gehouden door voor elk toepassingsjaar het verwachte verkeer te berekenen in verhouding tot het aantal dagen van het jaar waarop het contract gold.

c)   Incrementele inkomsten

(373)

De Commissie heeft voor de overeenkomsten van 2008 waarop haar analyse betrekking heeft, getracht de incrementele inkomsten te bepalen, d.w.z. de door de transactie gegenereerde inkomsten waarvan een marktdeelnemer in een markteconomie zou zijn uitgegaan.

(374)

Op grond van de Single till-aanpak moeten volgens de Commissie zowel de luchtvaartgebonden als de niet-luchtvaartgebonden inkomsten in aanmerking worden genomen.

(375)

De luchtvaartgebonden inkomsten bestaan uit de opbrengst van de verschillende door de luchtvaartmaatschappij aan de luchthavenbeheerder te betalen heffingen, met name:

de „landingsheffing”, d.w.z. een bedrag per retourvlucht,

de „passagiersheffing”, d.w.z. een bedrag per passsagier en

de voor de grondafhandelingsdiensten betaalde heffing, in de vorm van een in het contract voor luchthavendiensten vastgesteld bedrag per retourvlucht.

(376)

Het bedrag van de passagiersheffing en de landingsheffing was rechtstreeks vastgesteld bij de overeenkomsten van 2008. Overeenkomstig artikel 7.1 van het contract voor luchthavendiensten was de hoogte van de passagiersheffing vastgesteld op basis van de door de luchthaven van Angoulême gehanteerde tarieven. Artikel 7.3 van het contract voor luchthavendiensten voorziet evenwel in prijskortingen voor de eerste drie jaren. Deze kortingen bedragen 57,25 % in het eerste jaar, d.w.z. 1,18 EUR, 48 % in het tweede jaar, d.w.z. 1,44 EUR en 24 % in het derde jaar, d.w.z. 2,10 EUR. Voorts waren bij artikel 7.2 van datzelfde contract de landingsheffingen op 252,29 EUR per landing vastgesteld. Bij de analyse zijn bijgevolg de in het contract vastgestelde bedragen in aanmerking genomen.

(377)

Voorts was in artikel 7.4 van het contract voor luchthavendiensten bepaald dat de heffing voor grondafhandelingsdiensten het eerste jaar 195 EUR bedroeg en vanaf het tweede jaar op 245 EUR werd gebracht. De Commissie heeft in haar analyse dus dat bedrag in aanmerking genomen.

(378)

Voor de berekening van de opbrengst van bovengenoemde drie luchtvaartheffingen die een marktdeelnemer in een markteconomie van het contract zou hebben verwacht, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de prognoses voor het aantal retourvluchten (voor de landingsheffing en de grondafhandelingsheffing) en het extra verkeer (voor de passagiersheffing), zoals vastgesteld bij het contract, vermenigvuldigd met de eenheidsbedragen van de heffingen zoals hierboven vastgesteld.

(379)

De niet-luchtvaartgebonden inkomsten zijn in principe min of meer evenredig met het aantal passagiers. De activiteiten van de parkeergarages, restaurants en winkels in de luchthaven zijn namelijk afhankelijk van het aantal passagiers. Hetzelfde geldt voor de door de luchthavenbeheerder geïnde inkomsten uit deze activiteiten. In dit geval resulteert een aanzienlijk deel van de niet-luchtvaartgebonden inkomsten evenwel uit uitgaven van de werknemers van de exploitant en van andere ondernemingen wanneer het passagiersverkeer op de luchthaven van Angoulême niet significant is.

(380)

Dat bedrag aan niet-luchtvaartgebonden incrementele inkomsten zou een marktdeelnemer in een markteconomie op het tijdstip van de sluiting van de contracten volgens de Commissie waarschijnlijk hebben berekend op basis van de totale niet-luchtvaartgebonden inkomsten van de luchthaven vlak voordat het betrokken contract werd gesloten. In dit geval worden de niet-luchtvaartgebonden inkomsten grotendeels gegenereerd door de uitgaven van de werknemers van de exploitant en van de op de luchthaven gevestigde ondernemingen wanneer het passagiersverkeer niet significant is. Volgens de door de Franse autoriteiten verstrekte gegevens kon de som van de incrementele niet-luchtvaartgebonden opbrengsten uit uitsluitend commercieel verkeer op […] EUR per jaar worden geschat. Volgens de Commissie is dit een redelijke schatting.

d)   Incrementele kosten

(381)

De incrementele kosten die a priori konden worden verwacht van elke transactie (waaronder in voorkomend geval, een contract voor luchthavendiensten en een contract voor marketingdiensten) door een marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven beheert in de plaats van de beheerders van de luchthaven van Angoulême, kunnen in onderstaande drie categorieën worden ingedeeld:

de kosten van de aanschaf van de marketingdiensten;

de incrementele investeringskosten, als gevolg van investeringen in verband met de transactie;

de incrementele exploitatiekosten, d.w.z. de exploitatiekosten (personeel, diverse aankopen) die de uitvoering van de transactie met zich kan brengen.

(382)

Voor de kosten van de marketingcontracten heeft de Commissie de in het contract voor marketingdiensten vastgestelde bedragen in aanmerking genomen. Het met Ryanair gesloten contract voor marketingdiensten voorzag in artikel 3.1 in marketingdiensten ter waarde van 4 00  000 EUR het eerste jaar, 3 00  000 EUR het tweede jaar en 2 25  000 EUR het derde jaar. Die bedragen heeft de Commissie dus in aanmerking genomen als kosten van marketingdiensten.

(383)

Net zoals bij de verkeersprognoses komen de verwachte marketingbetalingen niet noodzakelijk overeen met daadwerkelijk betaalde bedragen, aangezien bepaalde gebeurtenissen na de sluiting van de contracten tot gevolg kunnen hebben dat wordt afgeweken van de oorspronkelijk voorziene bedragen. Dit is met name het geval wanneer het contract vervroegd wordt opgezegd. Die gebeurtenissen dienen evenwel niet in aanmerking te worden genomen bij de toepassing van het beginsel van de martkdeelnemer in een markteconomie, aangezien zij zich na de sluiting van de contracten voordeden. Bij de beoordeling van de rendabiliteit van de overeenkomsten van 2008 zou elke marktdeelnemer in een markteconomie hebben verwezen naar de bij de ondertekening van het contract vastgestelde bedragen.

(384)

Incrementele investeringskosten zijn niet in aanmerking genomen omdat geen enkel element in het dossier erop wijst dat een marktdeelnemer in een markteconomie zou hebben verwacht dat hij bepaalde investeringen moest verrichten naar aanleiding van de contracten waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft.

(385)

Om de te verwachten incrementele exploitatiekosten bij de sluiting van de overeenkomsten van 2008 te schatten, moet de Commissie zich baseren op gegevens van de luchthavenbeheerder, aangezien zij niet zelf kon inschatten hoe een bepaald contract van invloed kan zijn op de verschillende kostenposten van de luchthaven.

(386)

De Commissie merkt op dat die schatting door de CCI-luchthaven en het SMAC is verricht vóór de ondertekening van de overeenkomsten van 2008 en dus beschikbaar was toen de contracten werden gesloten.

e)   Presentatie van de resultaten voor de met Ryanair en AMS gesloten contracten

(387)

Na voor het contract alle incrementele inkomsten en kosten te hebben vastgesteld die een marktdeelnemer in een markteconomie zou hebben voorzien, kan de Commissie voor de overeenkomsten van 2008 voor elk jaar van de voorziene looptijd ervan de verwachte incrementele financiële stromen bepalen (inkomsten minus kosten). Die resultaten worden hieronder weergegeven.

(388)

De Commissie stelt vast dat voor de overeenkomsten van 2008 alle jaarlijkse incrementele financiële stromen negatief zijn, zoals aangegeven in tabel 12, hoewel de Commissie, met name voor het incrementele verkeer en de incrementele kosten, is uitgegaan van gunstige hypothesen voor Ryanair. Voorts merkt de Commissie op dat deze conclusie nog steeds zou opgaan als de incrementele exploitatiekosten volledig buiten beschouwing werden gelaten en als incrementele kosten alleen de kosten van de aanschaf van marketingdiensten in aanmerking werden genomen.

(389)

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat aan Ryanair en AMS door de met het SMAC gesloten overeenkomsten van 2008 een economisch voordeel is verschaft. Aangezien dit voordeel voortvloeit uit specifieke contractuele regelingen met de betrokken luchtvaartmaatschappij, is het selectief.

9.1.4.   Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer en de mededinging

(390)

Wanneer financiële steun van een lidstaat de positie van ondernemingen ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het handelsverkeer binnen de Unie versterkt, moeten deze ondernemingen worden geacht door die steun te worden beïnvloed. Volgens de vaste rechtspraak van het Hof (192) is er reeds sprake van vervalsing van de mededinging door een maatregel wanneer de begunstigde van de steun met andere ondernemingen concurreert op markten die voor de concurrentie open staan.

(391)

Sinds de inwerkingtreding van de derde fase van de liberalisering van het luchtverkeer op 1 januari 1993 (193) kunnen luchtvaartmaatschappijen vrij vluchten exploiteren op routes binnen de Unie met een onbeperkte cabotagevergunning. Het Hof heeft evenwel verklaard dat „wanneer een onderneming werkzaam is in een sector die wordt gekenmerkt door een overtollige productiecapaciteit en waarin de producenten van verschillende lidstaten effectief met elkaar concurreren, elke steun die deze onderneming van de overheid ontvangt, het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen, voor zover de instandhouding van deze onderneming op de markt de concurrenten belet hun marktaandeel te vergroten en de mogelijkheid om hun export te vergroten verkleint  (194).

(392)

In dit geval kan worden gesteld dat de betrokken maatregelen de exploitatiekosten van een route konden verminderen en de exploitanten ertoe konden aanzetten een route van de ene luchthaven naar de andere over te brengen. De Commissie is bijgevolg van oordeel dat de betrokken maatregelen de mededinging vervalsen en het handelsverkeer binnen de Unie ongunstig beïnvloeden.

9.1.5.   Conclusie betreffende de aanwezigheid van steun

(393)

In het licht van het voorafgaande is de Commissie van oordeel dat Ryanair en AMS als gevolg van de overeenkomsten van 2008 staatssteun hebben ontvangen.

9.2.   Verenigbaarheid met de interne markt

(394)

De betrokken steunmaatregelen vormen exploitatiesteun. Dergelijke maatregelen kunnen slechts in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt.

(395)

Uit de rechtspraak van het Hof (195) volgt voorts dat het aan de Franse autoriteiten was om aan te geven op welke rechtsgrondslag de betrokken steunmaatregelen als verenigbaar met de interne markt konden worden beschouwd, en aan te tonen dat de verenigbaarheidsvoorwaarden waren vervuld. De Commissie heeft de Franse autoriteiten in haar inleidingsbesluit derhalve verzocht de mogelijke rechtsgrondslagen voor verenigbaarheid aan te geven en vast te stellen of de geldende verenigbaarheidsvoorwaarden waren vervuld, met name ingeval de betrokken steunmaatregelen als aanloopsteun voor de opening van nieuwe routes zou worden beschouwd. De Franse autoriteiten hebben echter nooit aangevoerd dat de onderzochte maatregelen aanloopsteun vormen die verenigbaar is met de interne markt, en evenmin andere rechtsgrondslagen voor verenigbaarheid naar voren gebracht, noch een argumentatie waarop een verenigbaarverklaring zou kunnen worden gebaseerd. Voorts heeft geen enkele belanghebbende elementen aangedragen om de verenigbaarheid van deze maatregelen met de interne markt aan te tonen.

(396)

De Commissie acht het evenwel zinvol na te gaan in hoeverre deze steunmaatregelen verenigbaar kunnen worden verklaard vanwege hun bijdrage aan de opening van nieuwe routes.

(397)

In de nieuwe richtsnoeren is in dit verband het volgende bepaald: „Wat aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen betreft, zal de Commissie de in deze richtsnoeren neergelegde beginselen toepassen op alle aangemelde aanloopsteun waarover zij zich vanaf 4 april 2014 moet uitspreken, zelfs wanneer de projecten vóór die datum werden aangemeld. Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun, zal de Commissie op onrechtmatige aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen de regels toepassen die van kracht waren op het ogenblik dat de steun werd toegekend. Zij zal de in deze richtsnoeren neergelegde beginselen dan ook niet toepassen op vóór 4 april 2014 verleende onrechtmatige aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen”  (196).

(398)

In de richtsnoeren van 2005 is dan weer bepaald dat „[d]e verenigbaarheid van iedere steun ter financiering van luchthaveninfrastructuur of aanloopsteun die zonder haar toestemming is verleend en daardoor in strijd is met artikel 88, lid 3, van het Verdrag, […] door de Commissie [wordt] getoetst aan de onderhavige richtsnoeren, indien met de steunverlening na de publicatie van de richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie is. In de overige gevallen gebeurt de toetsing aan de hand van de bij het begin van de steunverlening geldende regels”  (197).

(399)

Aangezien de overeenkomsten van 2008 zijn gesloten na de inwerkingtreding van de richtsnoeren van 2005, vormen die richtsnoeren de geldende rechtsgrondslag.

(400)

In dit verband is in punt 27 van de richtsnoeren van 2005 gepreciseerd dat aan luchtvaartmaatschappijen toegekende exploitatiesteun (zoals aanloopsteun) slechts bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden verenigbaar kan worden verklaard in de armste achterstandsgebieden in Europa, zoals de gebieden die vallen onder de afwijking van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU, de ultraperifere gebieden en dunbevolkte gebieden

(401)

Aangezien de luchthaven van Angoulême niet in een dergelijk gebied gelegen is, is deze afwijking niet op haar van toepassing.

(402)

De Commissie merkt op dat noch de Franse autoriteiten, noch belanghebbenden de verenigbaarheid van deze maatregelen met de interne markt hebben aangetoond, noch op basis van de richtsnoeren van 2005, noch op basis van een andere grondslag.

(403)

Aangezien de in punt 79 van de richtsnoeren van 2005 vastgestelde criteria voor aanloopsteun cumulatief zijn, acht de Commissie het zinvol de criteria van punt 5.2, onder i) en k), van die richtsnoeren te onderzoeken.

(404)

Met betrekking tot criterium i) (businessplan dat de levensvatbaarheid van de route aantoont en effect van de nieuwe verbinding op de concurrerende lijnen) heeft de Commissie de Franse autoriteiten verzocht aan te geven of dergelijke businessplannen waren voorgelegd en zo ja, kopieën over te leggen. Noch de Franse autoriteiten, noch belanghebbenden hebben melding gemaakt van het bestaan van dergelijke businessplannen. Uit de verklaringen van Ryanair/AMS blijkt voorts dat geen businessplan is opgesteld om de levensvatbaarheid van de route gedurende een aanzienlijke periode na de toekenning van de steun aan te tonen. Er was geen analyse vooraf, gebaseerd op de gegevens waarover de luchtvaartmaatschappij beschikte op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomsten van 2008, die de levensvatbaarheid van de luchtverbinding tussen de luchthaven van Angoulême en die van Londen Stansted kon aantonen. Bijgevolg is niet voldaan aan het criterium onder i).

(405)

Overeenkomstig het criterium onder k) moeten op het niveau van de lidstaten beroepsmechanismen worden gecreëerd om tegen iedere vorm van discriminatie bij de toekenning van steun te kunnen optreden. De Commissie merkt op dat bij de sluiting van de overeenkomsten van 2008 geen beroepsmechanisme was gecreëerd om tegen discriminatie bij de toekenning van aanloopsteun te kunnen optreden. Aan het criterium onder k) is dus evenmin voldaan.

9.3.   Conclusie

(406)

De door het SMAC met Ryanair en AMS gesloten overeenkomsten van 2008, waarop deze procedure betrekking heeft, vormen dus staatssteun die onverenigbaar is met de interne markt.

10.   ALGEMENE CONCLUSIE

(407)

Overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU is de lidstaat verplicht de Commissie op de hoogte te brengen van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen. De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid. In dit geval hebben de Franse autoriteiten de door de beheerders van de luchthaven van Angoulême ontvangen compensaties, noch de overeenkomsten van 2008, aangemeld. Bovendien is de steun uitbetaald voordat de Commissie een eindbeslissing had genomen.

(408)

In het licht van het voorafgaande oordeelt de Commissie dat de door de luchthaven van Angoulême ontvangen compensaties onrechtmatige staatssteun vormen, doch op grond van artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar zijn met de interne markt.

(409)

De in het kader van de uitvoering van de overeenkomsten van 2008 uit hoofde van de activiteit van Ryanair en AMS betaalde bedragen vormen daarentegen wel onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare staatssteun.

11.   TERUGVORDERING

(410)

Volgens vaste rechtspraak is de Commissie, wanneer zij vaststelt dat een steunmaatregel onverenigbaar is met de interne markt, bevoegd de betrokken lidstaat te verplichten de steunmaatregel in te trekken of te wijzigen (198). In artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (199) is het volgende bepaald: „Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen („terugvorderingsbeschikking”). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het Gemeenschapsrecht.”.

(411)

De door de Commissie nagestreefde doelstelling om met de interne markt onverenigbare staatssteun van de betrokken lidstaat terug te vorderen, bestaat erin de vroegere toestand te herstellen (200). In dit verband heeft het Hof vastgesteld dat deze doelstelling verwezenlijkt is wanneer de begunstigden de bedragen hebben terugbetaald die als onwettige staatssteun zijn verleend, waardoor zij het marktvoordeel dat zij ten opzichte van hun concurrenten genoten, verliezen. Zo wordt de toestand van vóór de steunverlening hersteld (201).

(412)

In dit geval lijkt de terugvordering van de aldus vastgestelde onrechtmatige steun niet in strijd te zijn met een algemeen beginsel van het Unierecht. Met name hebben noch de Franse autoriteiten, noch de belanghebbenden argumenten in deze zin aangevoerd.

(413)

Frankijk dient bijgevolg alle nodige maatregelen te nemen om de steun die door de overeenkomsten van 2008 onrechtmatig is verleend, van Ryanair en AMS terug te vorderen

(414)

De terug te vorderen steunbedragen moeten als volgt worden berekend. De overeenkomsten van 2008 moeten worden geacht aanleiding te hebben gegeven tot een eenzelfde steunbedrag voor elk jaar waarin die overeenkomsten zijn toegepast. Elk van die bedragen wordt berekend op basis van het negatieve gedeelte van de voorzienbare incrementele financiële stromen (inkomsten minus kosten) op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomsten van 2008, zoals aangegeven in tabel 12. Die bedragen komen overeen met de bedragen die elk jaar in mindering hadden moeten worden gebracht op het bedrag van de marketingdiensten (of dat had moeten worden toegevoegd aan de aan de luchtvaartmaatschappijen aangerekende luchthavengelden en grondafhandelingsheffingen) om ervoor te zorgen dat de netto contante waarde van het contract positief is, m.a.w. dat het in overeenstemming is met het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(415)

Om rekening te houden met het daadwerkelijk door Ryanair en AMS ontvangen voordeel door de overeenkomsten van 2008 kunnen de in de vorige overweging genoemde bedragen worden aangepast, aan de hand van door Frankrijk overgelegde bewijsstukken, afhankelijk van i) het verschil tussen enerzijds de daadwerkelijke ex post vastgestelde betalingen door Ryanair uit hoofde van de landingsheffing, de passagiersheffing en de grondafhandelingsheffing krachtens het contract voor luchthavendiensten, en anderzijds de geraamde financiële stromen (ex ante) die overeenkomen met deze inkomstenposten en zijn vermeld in tabel 12 en ii) het verschil tussen enerzijds de daadwerkelijke ex post vastgestelde marketingbetalingen ten gunste van Ryanair en AMS uit hoofde van het contract voor marketingdiensten en anderzijds de desbetreffende geraamde marketingkosten (ex ante) zoals vermeld in tabel 12.

(416)

De Commissie is voorts van oordeel dat het daadwerkelijk door Ryanair en AMS ontvangen voordeel beperkt is tot de daadwerkelijke uitvoeringsperiode van de overeenkomsten van 2008. Na de beëindiging van die overeenkomsten hebben Ryanair en AMS namelijk geen betalingen in de vorm van marketingbetalingen meer ontvangen. De steunbedragen in het kader van de overeenkomsten van 2008, berekend zoals hierboven aangegeven, worden bijgevolg op nul gebracht voor de jaren waarin het contract niet langer gold (met name wegens vervroegde beëindiging met instemming van beide partijen).

(417)

Tabel 13 omvat de relevante gegevens betreffende de bedragen op basis waarvan de terug te vorderen bedragen worden berekend. Deze bedragen omvatten de geraamde incrementele financiële stromen (inkomsten minus kosten) die voortvloeien uit de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie, doch met verlagingen voor de jaren waarin de contracten niet langer golden.

Tabel 13

Gegevens betreffende de terug te vorderen bedragen in het kader van de overeenkomsten van 2008

Indicatief bedrag van de uit hoofde van de regeling ontvangen steun (in EUR) (202)

Indicatief bedrag van de terug te vorderen steun (in EUR)

(Hoofdsom)

2008

2009

2010

2011

2012

4 63  066

4 05  630

0

0

0

8 68  695

(418)

Zoals hierboven uitgelegd is de Commissie van oordeel dat Ryanair en AMS voor de toepassing van de staatssteunregels één enkele economische entiteit vormen en dat de contracten voor marketingdiensten en de contracten voor luchthavendiensten die tegelijkertijd zijn gesloten op 8 februari 2008, als één enkele transactie moeten worden beschouwd. De Commissie is bijgevolg van oordeel dat Ryanair en AMS hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de volledige terugbetaling van de uit hoofde van de overeenkomsten van 2008 ontvangen steun.

(419)

De daadwerkelijk van 2008 tot en met 2009 uit hoofde van de overeenkomsten van 2008 betaalde steun bedraagt ongeveer 8 68  695 EUR.

(420)

De Franse autoriteiten moeten vorengenoemd bedrag binnen een termijn van vier maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit terugvorderen.

(421)

Met het oog hierop moeten de Franse autoriteiten bovendien het steunbedrag vermeerderen met de terugvorderingsrente, berekend vanaf de datum waarop de betrokken steun ter beschikking van de ondernemingen is gesteld, namelijk de daadwerkelijke datum van elke steunbetaling, tot de daadwerkelijke terugbetaling ervan (203), overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (204). Aangezien in dit geval de stromen waaruit die steun bestaat, complex zijn en op verschillende data in het jaar — voor bepaalde categorieën van inkomsten zelfs continu — vloeien, acht de Commissie het voor de berekening van de terugvorderingsrente aanvaardbaar dat als tijdstip van de betaling van de betrokken steun het eind van het jaar, d.w.z. 31 december van elk betrokken jaar, geldt.

(422)

Ingeval een lidstaat op onvoorzienbare moeilijkheden stuit, of zich bewust wordt van gevolgen die door de Commissie over het hoofd zijn gezien, mogen die problemen ter overweging aan de Commissie worden voorgelegd, samen met voorstellen voor passende wijzigingen. In dat geval moeten de Commissie en de betrokken lidstaat te goeder trouw samenwerken om de moeilijkheden met volledige inachtneming van de bepalingen (205) van het VWEU te overwinnen.

(423)

De Commissie verzoekt Frankrijk dan ook eventuele problemen bij de uitvoering van dit besluit onverwijld voor te leggen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De betalingen die zijn verricht door het département de la Charente, de communauté d’agglomération du grand Angoulême en de communauté des communes de Braconne Charente uit hoofde van de overeenkomst van 23 mei 2002 betreffende de financieringsvoorwaarden voor de exploitatie en de ontwikkeling van de luchthaven van Angoulême Brie Champniers, en door het Syndicat mixte des aéroports de Charente uit hoofde van het uitbestedingscontract van 22 januari 2009 en het aanbestedingsdocument van 8 augustus 2011, ten gunste van respectievelijk de Chambre de Commerce et d’Industrie d’Angoulême en de SNC-Lavalin, vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU die door Frankrijk onrechtmatig, in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU, is toegekend.

2.   De betalingen die ten gunste van Ryanair en Airport Marketing Services zijn verricht door het Syndicat mixte des aéroports de Charente uit hoofde van het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten van 8 februari 2008, vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU die door Frankrijk onrechtmatig, in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU, is toegekend.

Artikel 2

1.   De betalingen die zijn verricht door het departement de la Charente, de communauté d’agglomération du grand Angoulême en de communauté des communes de Braconne Charente uit hoofde van de overeenkomst van 23 mei 2002 betreffende de financieringsvoorwaarden voor de exploitatie en de ontwikkeling van de luchthaven van Angoulême Brie Champniers, en door het Syndicat mixte des aéroports de Charente uit hoofde van het uitbestedingscontract van 22 januari 2009, ten gunste van de Chambre de Commerce et d’Industrie d’Angoulême, vormen staatssteun die op grond van artikel 106, lid 2, VWEU, verenigbaar is met de interne markt.

2.   De betalingen die door het Syndicat mixte des aéroports de Charente uit hoofde van het aanbestedingsdocument van 8 augustus 2011 zijn verricht ten gunste van de SNC-Lavalin, zijn op grond van artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar met de interne markt, mits Frankrijk tegenover de Commissie aantoont dat het totale over de hele looptijd van het contract betaalde bedrag niet meer bedraagt dan wat nodig is ter dekking van de nettokosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen, inclusief een redelijk rendement op het geïnvesteerde kapitaal en exclusief de kosten in verband met de commerciële ontwikkeling van het platform.

3.   Frankrijk legt de Commissie binnen vier maanden na afloop van het in 2011 tussen het Syndicat mixte des aéroports de Charente en de SNC-Lavalin gesloten contract een verslag over waaruit blijkt dat het aan de SNC-Lavalin verleende compensatiebedrag, inclusief een redelijk rendement op het geïnvesteerde kapitaal, over de hele looptijd van het contract in overeenstemming is met artikel 5 van Besluit 2012/21/EU.

4.   De door het Syndicat mixte des aéroports de Charente uit hoofde van het contract voor luchthavendiensten en het contract voor marketingdiensten van 8 februari 2008 ten gunste van Ryanair en Airport Marketing Services verleende steun is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 3

1.   Frankrijk dient de in artikel 2, lid 4, bedoelde steun van de begunstigden terug te vorderen. Ryanair en Airport Marketing Services zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de steun.

2.   Het terug te betalen bedrag wordt verhoogd met de rente vanaf de dag dat de steun ter beschikking van de begunstigden werd gesteld tot de dag dat die daadwerkelijk werd terugbetaald.

3.   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 en Verordening (EG) nr. 271/2008 van de Commissie (206) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004.

4.   Frankrijk schorst alle uitstaande betalingen van de in artikel 2, lid 4, bedoelde steun vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld.

Artikel 4

1.   De in artikel 2, lid 4, bedoelde steun wordt onverwijld en daadwerkelijk teruggevorderd.

2.   Frankrijk zorgt ervoor dat dit besluit binnen vier maanden na kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 5

1.   Binnen twee maanden na de kennisgeving van dit besluit verstrekt Frankrijk de Commissie de volgende gegevens:

a)

de steunbedragen die op grond van artikel 3 moeten worden teruggevorderd;

b)

een gedetailleerde beschrijving van de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen;

c)

de documenten waaruit blijkt dat aan de begunstigden opdracht is gegeven de steun terug te betalen.

2.   Frankrijk houdt de Commissie op de hoogte van de ontwikkelingen met betrekking tot de nationale maatregelen die het land heeft genomen om dit besluit ten uitvoer te leggen, totdat de in artikel 2, lid 4, bedoelde steun volledig is teruggevorderd. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld informatie over de reeds genomen en voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen. Het verstrekt ook gedetailleerde gegevens over de reeds door de begunstigden terugbetaalde steunbedragen en rente.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd) geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag. Bij het VWEU zijn ook enkele wijzigingen in de terminologie aangebracht, zoals de vervanging van „Gemeenschap” door „Unie”, van „gemeenschappelijke markt” door „interne markt” en van „Gerecht van eerste aanleg” door „Gerecht”. In dit besluit wordt de terminologie van het VWEU gebruikt.

(2)  PB C 301 van 5.10.2012, blz. 1.

(3)  PB C 149 van 25.5.2012, blz. 29.

(4)  PB C 99 van 4.4.2014, blz. 3.

(5)  PB C 113 van 15.4.2014, blz. 30.

(6)  Concessieovereenkomst van 22 april 2002, hierna „de concessieovereenkomst” genoemd.

(7)  Artikel 37 van het bestek van de concessieovereenkomst.

(8)  Zie overweging 13 van vorengenoemd inleidingsbesluit, tabel 2.

(9)  Zoals aangegeven in overweging 23 van het inleidingsbesluit heeft het SMAC gekozen voor een openbare aanbestedingsprocedure.

(10)  Voor de reistijden en afstanden in deze tabel is uitgegaan van de routeplanner van Michelin en van de snelste route.

(11)  PB C 312 van 9.12.2005, blz. 1.

(12)  Verkeer en vliegbewegingen volgens de brief van de Franse autoriteiten van 20 januari 2012.

(13)  Cijfers voor de maanden januari tot en met november 2011.

(14)  Zie overweging 28 van dit besluit.

(15)  Zie overweging 21 van dit besluit.

(16)  Overeenkomst van 23 mei 2002 betreffende de financieringsvoorwaarden voor de exploitatie en de ontwikkeling van de luchthaven van Angoulême Brie Champniers.

(17)  De verdeelsleutel voor deze bijdragen is gepreciseerd in tabel 2 van het inleidingsbesluit.

(18)  Aanbestedingsdocument van de SNC-Lavalin van 19 juli 2011, door het SMAC aanvaard op 8 augustus 2011 krachtens een besluit van 23 juni 2011.

(19)  Aanbestedingsbericht, op 9 maart 2011 bekendgemaakt in de BOAMP nr. 48-B, aankondiging nr. 222.

(20)  Het basisscenario komt overeen met de doelstellingen en de resultaten die volgens de exploitant verifieerbaar en haalbaar zijn tijdens de duur en onder de uitvoeringsvoorwaarden van de aan hem toevertrouwde opdracht, rekening houdend met de economische context, de specifieke kenmerken van de markt en de conjunctuur van het luchtvervoer, alsook met de situatie en de bijzondere omgeving van het platform.

(21)  Het proactieve scenario is bedoeld om de ontwikkeling van commerciële lijnvluchten zeker te stellen. In dit scenario worden de gevolgen voor de rekeningen van de luchthaven en in voorkomend geval de vergoeding van de exploitant, alsook de financiële implicaties van de door het SMAC te verstrekken aanvullende financiële bijdragen buiten de opdracht geëvalueerd.

(22)  Zie overweging 30 van het (vorengenoemde) inleidingsbesluit, tabel 3.

(23)  Besluit van het SMAC van 23 juni 2011.

(24)  Naast de financiële stromen in verband met de door de centrale overheid gefinancierde investeringen als bedoeld in overweging 24 van dit besluit worden in overweging 43, tabel 4, van het inleidingsbesluit de financiële stromen in verband met de exploitatie vermeld.

(25)  Brandweervoertuigen, voertuig om dieren en vogels te verjagen, omheiningen.

(26)  Installaties voor de controles van passagiers en hun ruimbagage.

(27)  Zie deel 8.1.1.2 van dit besluit.

(28)  Zie overweging 36 van het inleidingsbesluit.

(29)  „Redevance passagers handicapés et à mobilité réduite — Redevance PHMER”

(30)  Zie overweging 35, tabel 9, van dit besluit met betrekking tot Ryanair.

(31)  PB S 144-179348 van 28.7.2007.

(32)  Artikel 2.1 van beide contracten.

(33)  Artikel 4.1 van het contract voor luchthavendiensten.

(34)  Zie de overwegingen 55 en verder van het inleidingsbesluit.

(35)  Artikel 6 van het contract voor luchthavendiensten.

(36)  Artikel 10.3 van het contract voor luchthavendiensten.

(37)  Artikel 1 van het contract voor marketingdiensten.

(38)  Zie overweging 60 van het inleidingsbesluit.

(39)  Artikel 7 van het contract voor marketingdiensten.

(40)  De betalingen uit hoofde van het contract voor marketingdiensten zijn rechtstreeks door het SMAC aan AMS uitgekeerd.

(41)  Bij deze overdracht is geen rekening gehouden met andere inkomsten of uitgaven in verband met de activiteiten van Ryanair.

(42)  Zie overweging 175 van het (vorengenoemde) inleidingsbesluit.

(43)  Zie arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00, Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg/Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, Jurispr. 2003, blz. I-7747.

(44)  Zie overweging 240 van het (vorengenoemde) inleidingsbesluit.

(45)  Richtsnoeren van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-overeenkomst op steunmaatregelen van de staten in de luchtvaartsector (PB C 350 van 10.12.1994, blz. 5).

(46)  Beschikking 2008/948/EG van de Commissie van 23 juli 2008 betreffende maatregelen van Duitsland ten gunste van DHL en Flughafen Leipzig/Halle GmbH C 48/06 (ex N 227/06) (PB L 346 van 23.12.2008, blz. 1).

(47)  Volgens de Franse autoriteiten omvatten deze activiteiten maatregelen om dieren en vogels te verjagen.

(48)  De regeling voor luchthavengelden als bedoeld in artikel 1609 quatervicies van de Code général des impôts (algemeen belastingwetboek) en in het ministerieel besluit van 30 december 2009 betreffende de meldingen door luchthavenexploitanten voor de vaststelling van het tarief van de luchthavengelden per passagier.

(49)  Een verkeerseenheid komt overeen met één passagier of 100 kg post of vracht.

(50)  Omheiningen worden bijvoorbeeld slechts voor 50 % van de kosten ervan gedekt.

(51)  De uitgaven voor veiligheid en beveiliging zouden tussen 1999 en 2010 6,4 maal hoger zijn geweest.

(52)  Service Air Flight Information Service (AFIS).

(53)  Volgens de Franse autoriteiten is een dergelijke bijdrage betaald voor het boekjaar 2008.

(54)  De Franse autoriteiten baseren deze drempel op besluit NN 21/06 van de Commissie van 16 mei 2006, Verenigd Koninkrijk — City of Derry Airport (PB C 272 van 9.11.2006, blz. 13). Voor de reistijden is uitgegaan van de snelste route volgens de routeplanner van Michelin.

(55)  Deze sterke verkeerstoename zou verband houden met de ingebruikneming van de terminal Billi voor lowcostverkeer in juni 2010.

(56)  Beschikking 2005/842/EG van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend (PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67).

(57)  Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PB L 7 van 11.1.2012, blz. 3).

(58)  Circulaire nr. 111 van 30 maart 1992 tot vaststelling van de voor de CCI van Angoulême geldende budgettaire en boekhoudkundige voorschriften.

(59)  Het Bureau van de CCI van Angoulême bestaat uit verkozen leden die zich, na eventuele wijzigingen, uitspreken over een ontwerp-begroting.

(60)  Volgens artikel 8 van het bestek en de technische bepalingen moet de maatschappij SNC-Lavalin zorgen voor de uitvoering van de overheidstaken, de tenuitvoerlegging van een AFIS-dienst, de uitvoering van de taken die een veilig gebruik van de luchthaven garanderen, het onderhoud van de site en de netwerken van de luchthaven, alsook voor de handhaving van de ontvangstcapaciteit voor commerciële lijnvluchten.

(61)  De Société d’exploitation de l’aéroport d’Angoulême Cognac.

(62)  Volgens de Franse autoriteiten voorziet het bestek van de aanbesteding in die controle.

(63)  Besluit van de Commissie van 27 januari 2007, N 491/06, Italië — Tortoli-Arbatax (PB C 133 van 15.6.2007, blz. 3).

(64)  Studie van de Alliance de conseils pour l’économie locale des services aéroportuaires, overgelegd op 14 juni 2006.

(65)  Deze drempel is vastgesteld bij de partnerschapsovereenkomst van 23 mei 2002.

(66)  Verlenging van de start-en landingsbaan met 50 m en uitbreiding, heraanleg en uitrusting van de terminal voor luchtvaartuigen met 200 passagiers. Het bedrag van deze investeringen is op 9 77  000 EUR geraamd.

(67)  Zakengeheim

(68)  Ryanair preciseert dat er geen enkele commerciële lijndienst naar Angoulême werd geëxploiteerd met toestellen zoals die welke zij inzet, en dat er geen enkele referentie was voor een evaluatie van de winstgevendheid van de route.

(69)  Ryanair schrijft deze inkomstendaling toe aan de verhoging van de passagiersheffingen in het Verenigd Koninkrijk, de stijging van de olieprijs en de economische crisis in haar geheel.

(70)  Ryanair benadrukt dat de CCI van Angoulême de onderhandelingen had geleid.

(71)  Ryanair verwijst naar het arrest van 16 mei 2002, zaak C-482/99, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-4397.

(72)  Ryanair verwijst naar advies nr. 3 51  654 van 16 juni 1992 van de Raad van State.

(73)  Rapport nr. 2388 van mevr. Catherine Vautrin, namens de commissie van Economische Zaken, over het wetsontwerp betreffende consulaire netwerken.

(74)  Ryanair verklaart dat de uitoefening van dit toezicht niet impliceert dat de Staat zich uitspreekt over de betrokken overeenkomsten.

(75)  Het contract voor luchthavendiensten is ondertekend door Michel Cawley, vicevoorzitter van Ryanair, terwijl het contract voor marketingdiensten is ondertekend door Eddie Wilson, directeur van AMS.

(76)  Ryanair verwijst naar de behoefte van de luchthaven om een imago te creëren en het aantal inkomende passagiers ten opzichte van het totale aantal transitpassagiers op de luchthaven te verhogen.

(77)  Besluit 2011/60/EU van de Commissie van 27 januari 2010 betreffende steunmaatregel C 12/08 (ex NN 74/07) — Slowakije — Overeenkomst tussen de luchthaven van Bratislava en Ryanair (PB L 27 van 1.2.2011, blz. 24).

(78)  Ryanair verwijst naar het standpunt van het Britse Competition appeal tribunal van 21 mei 2010 in zaak 1145/4/8/09, Stagecoach group PLC/Competition commission, punt 75.

(79)  Zie arrest van 17 december 2008, zaak T-196/04, Ryanair/Commissie, Jurispr. 2008, blz. II-3643.

(80)  Ryanair noemt in dit verband de niet-luchtvaartgebonden inkomsten en de netwerkexternaliteiten.

(81)  Studie van Oxera van 25 juni 2012.

(82)  Ryanair baseert zich op het arrest van 3 juli 2003, gevoegde zaken C-83/01 P, C-93/01 P en C-94/01 P, Chronopost SA, La Poste en Franse Republiek/Union française de l’express (Ufex), DHL International, Federal express international (France) SNC en CRIE SA, Jurispr. 2003, blz. I-6993. Zij noemt eveneens de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2011).

(83)  Vaststelling van de referentiemarktwaarde in de vergelijkende analyse met het oog op de toets van de particuliere investeerder in een markteconomie. Staatssteunzaken betreffende Ryanair, door Oxera voor Ryanair opgestelde nota van 9 april 2013.

(84)  Zie arrest van 17 oktober 2002, zaak T-98/00, Linde/Commissie, Jurispr. 2002, II-3961, punten 43 tot en met 54.

(85)  Ryanair verwijst naar het standpunt van de Commissie in haar Besluit 2011/60/EU, zie voetnoot 69, overweging 111.

(86)  Zie voetnoot 69.

(87)  Volgens Ryanair omvatten deze externaliteiten: 1/het feit dat de opening van een route die voor een verbinding met een regionale luchthaven zorgt, in verband met de rentabiliteitsvooruitzichten een positief signaal is voor andere luchtvaartmaatschappijen; in dit geval verklaart Ryanair dat de luchtvaartmaatschappij Cityline op het punt stond een overeenkomst te sluiten met de luchthaven van Angoulême voor de exploitatie van een lijndienst enkele weken voordat Ryanair de verbinding beëindigde; 2/dankzij de aanwezigheid van een grote luchtvaartmaatschappij zouden niet-luchtvaartgebonden inkomsten kunnen worden gegenereerd die op hun beurt meer verkeer zouden genereren.

(88)  Met name zouden de niet-luchtvaartgebonden inkomsten toenemen doordat passagiers die geen tussenlanding maken, meer tijd doorbrengen op de luchthaven. Dit zou op luchthavens werkzame winkelketens aantrekken.

(89)  Zie voetnoot 69.

(90)  Beginselen die ten grondslag liggen aan de kosten-batenanalyse bij de toets van de particuliere investeerder in een markteconomie. Staatssteunzaken betreffende Ryanair, nota van Oxera aan Ryanair van 9 april 2013.

(91)  Deze gelijkenissen zouden betrekking hebben op de kenmerken van de luchthavens (die op minder dan 150 km van belangrijke steden zijn gelegen en die concurreren met andere luchthavens) en met het inkomensniveau van de gebieden rond de luchthaven.

(92)  Op de luchthaven van Angoulême zouden de luchthavengelden over de onderzochte periode per retourvlucht gemiddeld [] % en per passagier gemiddeld […] % hoger liggen. Oxera wijst er evenwel op dat Ryanair in 2009 geen luchthavengelden verschuldigd was.

(93)  Zie overweging 124 van dit besluit.

(94)  Ryanair stelt dat die investeerder de volgens haar vergelijkbare luchthaven van La Rochelle als voorbeeld had kunnen nemen.

(95)  Het besluit om de route Angoulême — Bordeaux aan te leggen, is genomen in juli 2006; dat voor de route Tours — Angoulême in juni 2009.

(96)  Zie arrest van 3 juli 2003, gevoegde zaken C-83/01P P, C-93/01 P en C-94/01 P, Chronopost SA, La Poste en Franse Republiek/Union française de l’express (Ufex), DHL International, Federal express international (France) SNC en CRIE SA, Jurispr. 2003, blz. I-6993. Ryanair erkent evenwel dat deze aanpak moet worden verfijnd als de vaste kosten sterk toenemen na het bereiken van een bepaalde activiteitsdrempel. In dat geval acht zij het passender rekening te houden met de netto contante waarde over een langere periode.

(97)  Volgens Ryanair zouden deze investeringen ook zonder haar aanwezigheid zijn verricht, aangezien infrastructuurinveseringen zijn verricht ondanks het zeer lage aantal passagiers.

(98)  Oxera, „Are prices set by AMS in line with the market rate?”, opgesteld voor Ryanair op 20 december 2013.

(99)  Oxera, „How should AMS agreements be treated within the profitability analysis as part of the market economy operator test?”, opgesteld voor Ryanair op 17 januari 2014.

(100)  AMS noemt het voorbeeld van een reclamecampagne in een krant die haar ondersteunende rol bij dergelijke marketingactiviteiten zou bevestigen, waardoor zij haar tarieven kan verhogen of meer reclameruimte kan verkopen, of nog, dat van een frisdrankmerk waarvan de reclamecampagnes de verkoop van een verdeler zouden verhogen.

(101)  AMS baseert haar beoordeling op een rapport van de maatschappij Zénobie Conseil van mei 2011. Zij merkt op dat de website van Ryanair 4,5 miljard bezochte pagina’s per jaar telt, 80 % rechtstreekse bezoekers, een herstelpercentage van 17 %, een gemiddelde bezoekduur van 9 minuten en 36 seconden per bezoeker en een sterk vermogen om zich te richten op potentiële klanten.

(102)  De maatschappij AMS preciseert dat veel luchthavens ervoor kiezen geen reclame te maken op de website van Ryanair.

(103)  Toename van het inkomende verkeer via de luchthavenmaatschappij op wier website de reclamecampagne is gevoerd of iedere andere luchtvaartmaatschappij; toename van de niet-luchtvaartgebonden inkomsten door de vestiging van commerciële exploitanten.

(104)  De maatschappij AMS baseert zich op een rapport van Mindshare Ireland van juni 2004.

(105)  www.airportmarketingservices.com

(106)  Startpagina of pagina met de bestemmingen.

(107)  Weblink, banner, teksten in de vorm van paragrafen, omvang van de reclame.

(108)  Zie arrest van 18 juni 1998, zaak. C-35/96, Commissie/Italië, Jurispr. 1998, blz. I-3851, punt 36, arrest van 23 april 1991, zaak C-41/90, Höfner en Elser/Macrotron GmbH, Jurispr. 1991, blz. I-1979, punt 21, arrest van 16 november 1995, zaak C-244/94, Fédération Française des Sociétés d’Assurances/Ministère de l’Agriculture et de la Pêche, Jurispr. 1995, blz. I-4013, punt 14 en arrest van 11 december 1997, zaak C-55/96, Job Centre, Jurispr. 1997, blz. I-7119, punt 21.

(109)  Zie arrest van 16 juni 1987, zaak 118/85, Commissie/Italië, Jurisprudentie 1987, blz. 2599, rechtsoverweging 7, arrest van 18 juni 1998, zaak C-35/96, Commissie/Italië, Jurispr. 1998, blz. I-3851, punt 36, en arrest van 12 september 2000, gevoegde zaken C-180/98 tot en met C-184/98, Pavlov e.a./Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten, Jurispr. 2000, blz. I-6451, punt 75.

(110)  Zie arrest van 24 maart 2011, zaak T-455/08, Flughafen Leipzig-Halle GmbH en Mitteldeutsche Flughafen AG/Commissie, en zaak T-443/08, Freistaat Sachsen en Land Sachsen-Anhalt/Commissie, Jurispr. 2011, blz. II-1311, bevestigd door het Hof in zijn arrest van 19 december 2012, zaak C-288/11P, Mitteldeutsche Flughafen en Flughafen Leipzig-Halle/Commissie, nog niet gepubliceerd, punten 42 en 43; zie ook arrest van 12 december 2000, zaak T-128/98, Aéroports de Paris/Commissie, Jurispr. 2000, blz. II-3929, bevestigd door het Hof in zijn arrest van 24 oktober 2002, zaak C-82/01P, Aéroports de Paris/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-9297 en arrest van 17 december 2008, zaak T-196/04, Ryanair/Commissie, Jurispr. 2008, blz. II-3643, punt 88.

(111)  Zie arrest van 17 februari 1993, gevoegde zaken C-159/91 en C-160/91, Poucet/AGF en Pistre/Cancave, Jurispr. 1993, blz. 637.

(112)  Zie het arrest van 10 januari 2006, zaak C 222/04, Ministero dell’Economia e delle Finanze/Cassa di Risparmio di Firenze, Jurispr. 2006, blz. I-289, punten 107 tot en met 118 en punt 125.

(113)  Artikel 11 van het bestek en de technische bepalingen

(114)  Zie het in voetnoot 102, overweging 107, genoemde arrest luchthaven Leipzig Halle.

(115)  Artikel 15 van het bestek en de technische bepalingen.

(116)  Zie arrest van de Raad van State van 20 mei 1998„Syndicat des Compagnies aériennes autonomes” („SCARA”).

(117)  Inmiddels gecodificeerd in artikel 1609 quatervicies van het algemene belastingwetboek („Code général des impôts”).

(118)  Het gevaar door dieren omvat met name het vogelaanvaringsrisico waarbij de veiligheid van personen en goederen aan boord van vliegtuigen in gevaar wordt gebracht.

(119)  De uitoefening van deze taak kan bijvoorbeeld bestaan in het aanbrengen en onderhouden van omheiningen tussen de publieke en de gereserveerde zone of van een videobewakingssysteem nabij de gereserveerde zone.

(120)  Deze taak omvat met name metingen van het geluid, in voorkomend geval gecorreleerd met de trajecten van de vliegtuigen, en controles van de lucht- en waterkwaliteit in de omgeving van luchthavens.

(121)  Hieronder worden verstaan taken die in aanmerking komen voor financiering uit de luchthavengelden, zoals hierboven beschreven.

(122)  De algemene kosten houden in principe verband met ondersteunende functies zoals personeelsbeheer, financiële zaken, financiële controle op investeringen, aankopen, niet-gespecialiseerde IT-systemen, juridische directie, algemene diensten, algemene directie, boekhoudkundige functies en beheerscontrole.

(123)  Zie arrest van 16 juni 1987, zaak C-118/85, Commissie/Italië, Jurisprudentie 1987, blz. 2599, rechtsoverwegingen 7 en 8, en arrest van 4 mei 1988, zaak C-30/97, Bodson/Pompes funèbres des régions libérées, Jurispr. 1988, blz. I-2479, punt 18.

(124)  Punt 35

(125)  Punten 36 en 37.

(126)  Onder deze categorie vallen het screenen van ruimbagage, passagiers en handbagage en de controle van de toegang tot de gereserveerde zone.

(127)  Onder deze categorie valt de geautomatiseerde controle aan de grenzen door biometrische identificatie.

(128)  Zoals hierboven aangegeven worden deze drie categorieën in de nieuwe richtsnoeren expliciet genoemd als voorbeelden van niet-economische activiteiten.

(129)  Onder deze categorie valt de preventie van gevaar door dieren.

(130)  Onder deze categorie vallen de milieucontrolemaatregelen.

(131)  In Frankrijk zijn de Kamers van Koophandel en Industrie bestuursrechtelijke openbare instellingen. Algemeen gesproken vertegenwoordigt een Kamer van Koophandel en Industrie de algemene belangen van de handel, de industrie en de diensten in haar verzorgingsgebied. De taken en prerogatieven van de Kamers van Koophandel en Industrie zijn bij wet vastgelegd en vallen onder het administratieve en financiële toezicht van de Staat, via de minister van Financiën en Infrastructuur en de minister van Ruimtelijke Ordening en Landsbestuur, elk binnen hun bevoegdheidsgebied. In artikel R 712-2 van het handelswetboek (code de commerce) is bepaald dat het toezicht op de regionale en lokale Kamers van Koophandel en Industrie wordt uitegoefend door de prefect van de regio, bijgestaan door de regionale functionaris voor overheidsfinanciën. De toezichthoudende autoriteit beschikt over een informatierecht. Bepaalde categorieën van besluiten moeten dus tot haar worden gericht. De besluiten mogen slechts worden uitgevoerd voor zover zij tot de toezichthoudende autoriteit zijn gericht. De Kamers van Koophandel en Industrie worden bestuurd door een gekozen vergadering van vertegenwoordigers van ondernemingen in hun verzorgingsgebied.

(132)  Zie arrest van 12 mei 2011, gevoegde zaken T-267/08 en T-279/08, Région Nord-Pas-de-Calais/Commissie, Jurispr. 2011, blz. II-1999, punt 108.

(133)  Het betreft de CG16.

(134)  Zie met name arrest van 16 mei 2002, zaak 482/99, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-4397, punten 52 tot en met 56.

(135)  In artikel L 170-1 van het handelswetboek (code de commerce) is bepaald dat de departementale instellingen of kamers van het netwerk van Kamers van Koophandel en Industrie elk, in hun hoedanigheid van intermediaire instantie van de Staat, tot taak hebben de belangen van de industrie, de handel en de diensten te vertegenwoordigen bij de overheid of buitenlandse autoriteiten. […] Het netwerk en elke instelling of departementale kamer die er deel van uitmaakt, dragen bij tot de economische ontwikkeling, de aantrekkingskracht en de ruimtelijke ordening, alsook tot de ondersteuning van de ondernemingen en hun verenigingen door het vervullen, onder bij decreet vastgestelde voorwaarden, van publieke opdrachten en taken van algemeen belang die nodig zijn voor de uitoefening van deze taken.

(136)  In vorengenoemd artikel L 710-1 is het volgende bepaald: Hiertoe kan elke instelling of departementale kamer van het netwerk met inachtneming, in voorkomend geval, van de geldende sectorale plannen, […] installaties, met name haven- en luchthaveninstallaties aanleggen en beheren.

(137)  De Commissie benadrukt dat voor de toepassing van de staatssteunregels geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de CCI van Angoulême en de specifieke dienst voor het beheer van de luchthaven, CCI-luchthaven genoemd, aangezien de dienst die de luchthaven van Angoulême beheert, geen eigen rechtspersoonlijkheid bezit los van die van de CCI van Angoulême, en slechts een onderdeel is van de interne diensten van de CCI van Angoulême, zonder beslissinggevende autonomie, behalve met betrekking tot het dagelijkse beheer van de luchthaven. Overigens hebben noch de Franse autoriteiten, noch derden aangevoerd dat de maatregelen waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, uitsluitend toerekenbaar zijn aan deze dienst.

(138)  Zie met name arrest van 2 februari 1988, gevoegde zaken C-67/85, C-68/85 en C-70/85, Van der Kooy/Commissie, Jurisprudentie 1988, blz. 219, rechtsoverweging 37.

(139)  Zie besluit N 563/05 van de Commissie, Frankrijk, Steun aan Ryanair voor luchtdiensten tussen Toulon en-Londen (PB C 204 van 26.8.2006, blz. 4).

(140)  Arrest van het Hof van 14 februari 1990, zaak C-301/87, Frankrijk/Commissie, Jurispr. I-307, punt 41.

(141)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PB C 8 van 11.1.2012, blz. 4).

(142)  Zie arrest van 12 februari 2008, BUPA/Commissie, zaak T-289/03, Jurispr. II-81, punten 171 en 224.

(143)  Zie met name arrest van 21 maart 1974, zaak 127/73,BRT/SABAM, Jurispr. 1974, blz. 313.

(144)  Zie vorengenoemde DAEB-mededeling van 2011, punten 46 en 47.

(145)  Zie vorengenoemde DAEB-mededeling, punt 47.

(146)  Zie vorengenoemde DAEB-mededeling, punt 46.

(147)  Zie de punten 69 tot en met 73 van de nieuwe richtsnoeren.

(148)  Zie arrest van 10 december 1991, zaak C-179/90, Merci convenzionali porto di Genova/Siderurgica Gabrielli SpA, Jurispr. 1991, blz. I-5889, punt 27, arrest van 17 juli 1997, zaak C-242/95, GT-Link/De Danske Statsbaner (DSB), Jurispr. 1997,blz. I-4449, punt 53, en arrest van 18 juni 1998, zaak C-266/96, Corsica Ferries France SA/Gruppo Antichi Ormeggiatori del porto di Genova Coop. arl, Gruppo Ormeggiatori del Golfo di La Spezia Coop. arl en Ministero dei Trasporti e della Navigazione, Jurispr. 1998, blz. I-3949, punt 45.

(149)  Zie met name vorengenoemd arrest BRT/SABAM.

(150)  Zie overweging 14, tabel 1, van dit besluit.

(151)  Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8), vervangen door Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3).

(152)  Artikel 4, lid 1, onder a), van vorengenoemde Verordening (EEG) nr. 2408/92.

(153)  Zie tabel 2 hierboven.

(154)  Deze verplichtingen zijn vermeld in de artikelen 20 en 21 van het bestek van de overeenkomst van 2002.

(155)  Zie punt 9 van dit besluit.

(156)  Zie vorengenoemde DAEB-mededeling, punt 52.

(157)  Zie overweging 18 van dit besluit.

(158)  Volgens deze procedure stelt de CCI van Angoulême jaarlijks begrotingsrichtsnoeren vast en stelt elke dienst op basis daarvan zijn begrotingen op. De algemene dienst van de luchthaven dient elk jaar, in het najaar, een ontwerp-begroting in voor de jaren n, n+1 en n+2. De verkozen leden van het Bureau van de CCI van Angoulême bestuderen vervolgens deze begrotingen en brengen er eventueel wijzigingen in aan. Na validering door het Bureau wordt de begroting van de luchthaven, samen met die van de andere diensten, op een Algemene Vergadering voorgelegd aan de verkozen leden van de CCI van Angoulême, die een stemming houden waarvan de uitvoering van de begroting afhankelijk wordt gesteld. Bovendien wordt regelmatig een rapportage verricht om na te gaan of de goedgekeurde begroting naar behoren wordt uitgevoerd. In de loop van het jaar n+1 wordt de begroting voor het jaar „n” voorgelegd aan de Algemene Vergadering met eventuele opmerkingen over geconstateerde afwijkingen. De Algemene Vergadering houdt een nieuwe stemming om de uitgevoerde begrotingen aan te nemen.

(159)  Artikel 17 van de statuten van het SMAC.

(160)  Zie voetnoot 150.

(161)  Aanbestedingsdocument van de SNC-Lavalin van 19 juli 2011, door het SMAC aanvaard op 8 augustus 2011 krachtens een besluit van 23 juni 2011.

(162)  Zie overweging 23 van dit besluit.

(163)  Besluit waarbij de concessie voor de luchthaven van Angoulême-Brie-Champniers wordt verleend aan de Kamer van Koophandel en Industrie van Angoulême.

(164)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114).

(165)  Eén van de gunningscriteria was: „de economisch meest voordelige inschrijving, gelet op de in het bestek, in de uitnodiging tot inschrijving of tot onderhandeling of de in het beschrijvende document vermelde criteria”.

(166)  Zie punt 66 van vorengenoemde DAEB-mededeling.

(167)  APCO is opgericht in januari 2011 en is een volledige dochteronderneming van de CCI van Limoges en de Haute-Vienne. Haar maatschappelijk doel is advies inzake luchthavenbeheer, opleiding van luchthavenpersoneel, beheer, leiding en ontwikkeling van luchthavens, grondafhandeling en luchthavenbeveiliging.

(168)  Zie overweging 20 van dit besluit.

(169)  Zie overweging 225 van dit besluit.

(170)  Zie punt 9 van dit besluit.

(171)  Zie arrest van 30 april 1998, zaak T-214/95, Het Vlaamse Gewest/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-717.

(172)  Zie de nieuwe richtsnoeren, punt 43.

(173)  Zie overweging 225 van dit besluit.

(174)  Artikel 14-1 van het bestek en de technische bepalingen.

(175)  De Commissie wil erop wijzen dat de betrokken steunmaatregelen die onder de DAEB-beschikking van 2005 vallen, ook op grond van die beschikking en om dezelfde redenen verenigbaar zouden zijn met de interne markt. Met het oog op de in dit geval te verrichten analyse zijn de verenigbaarheidsvoorwaarden van de DAEB-beschikking van 2005 namelijk niet significant verschillend van die van het DAEB-besluit van 2011.

(176)  Zie punt 8.1.2.2 van dit besluit.

(177)  Zie met name arrest van 29 april 1999, zaak C-342/96, Spanje/Commissie, Jurispr. I-2459, punt 41.

(178)  Zie arrest van 17 december 2008, zaak T-196/04, Ryanair/Commissie, Jurispr. 2008, blz. II-3643.

(179)  Studie van Alliance ELSA van 14 juni 2006 over de vooruitzichten voor de luchthavens van Angoulême Brie-Champnier en Cognac-Chanteaubernard na 1 januari 2007.

(180)  De bezettingsgraad of laadfactor wordt gedefinieerd als het aandeel aan bezette stoelen in voor de exploitatie van de betrokken luchtverbinding ingezette toestellen.

(181)  Studie van 31 januari 2014, voetnoot 17: […] er kan geen eindwaarde worden berekend als de incrementele winst na aftrek van de AMS-betalingen in het laatste jaar van de betrokken periode negatief is.

(182)  Zie punt 53 van de nieuwe richtsnoeren.

(183)  Zie punt 66 van de nieuwe richtsnoeren.

(184)  Zie de punten 59 en 61 van de nieuwe richtsnoeren.

(185)  Zie het in voetnoot 69 genoemde besluit van de Commissie, overwegingen 88 en 89.

(186)  Ryanair baseert haar analyse op een studie van Oxera van 25 juni 2012.

(187)  Eén van de gekozen benchmarks berust op de indeling in de categorie van luchthavens met een verkeersvolume van minder dan een miljoen passagiers per jaar. Aangezien de door de luchthaven van Angoulême toegepaste luchthavengelden worden vergeleken met die van luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van honderdduizenden passagiers per jaar, is de grondslag van de resulterende vergelijkende analyse niet voldoende nauwkeurig om te kunnen worden aanvaard.

(188)  Zie de nieuwe richtsnoeren, punt 60.

(189)  Zie bijvoorbeeld het arrest van 19 oktober 2005, zaak T-318/00, Freistaat Thüringen/Commissie, Jurispr. 2005, blz. II-4179, punt 125.

(190)  Deze studie is verricht door Alliance ELSA.

(191)  Zie http://corporate.ryanair.com/investors/traffic-figures/

(192)  Zie arrest van 30 april 1998, zaak T-214/95, Het Vlaamse Gewest/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-717.

(193)  Verordeningen (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1), (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8) en (EEG) nr. 2409/92 van de Raad van 23 juli 1992 inzake tarieven voor luchtdiensten (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 15).

(194)  Zie met name het arrest van 21 maart 1991, Italië/Commissie, zaak C-305/89, Jurispr. 1991, blz. I-1603.

(195)  Zie arrest van 28 april 1993, zaak C-364/90, Italië/Commissie, Jurispr. 1993, blz. I-2097, punt 20.

(196)  Punt 174 van de nieuwe richtsnoeren.

(197)  Punt 85 van de richtsnoeren van 2005.

(198)  Zie arrest van 12 juli 1973, zaak C-70/72, Commissie/Duitsland, Jurisprudentie 1973, blz. 813, punt 13.

(199)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(200)  Zie arrest van 14 september 1994, gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103, punt 75.

(201)  Zie arrest van 17 juni 1999, zaak C-75/97, België/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-3671, punten 64 en 65.

(202)  Voor de berekening van de interest wordt ervan uitgegaan dat de steun is verleend op 31 december van het betrokken jaar.

(203)  Zie artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/99 (reeds aangehaald).

(204)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(205)  Zie arrest van 2 februari 1989, zaak C-94/87, Commissie/Duitsland, Jurisprudentie 1989, blz. 175, rechtsoverweging 9, en arrest van 4 april 1995, zaak C-348/93, Commissie/Italië, Jurisprudentie 1995, blz. 673, rechtsoverweging 17.

(206)  Verordening (EG) nr. 271/2008 van de Commissie van 30 januari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 82 van 25.3.2008, blz. 1).


30.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/109


BESLUIT (EU) 2015/1227 VAN DE COMMISSIE

van 23 juli 2014

betreffende de steunmaatregel SA.22614 (C 53/07) ten uitvoer gelegd door Frankrijk ten gunste van de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn, Ryanair, Airport Marketing Services en Transavia

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 5085)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea (1),

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben uitgenodigd hun opmerkingen te maken (2), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij schrijven van 25 januari 2007 hebben de Franse autoriteiten de Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd) in kennis gesteld van een steunmaatregel ten gunste van de onderneming Airport Marketing Services Limited (hierna „AMS” genoemd), een 100 % dochteronderneming van de luchtvaartmaatschappij Ryanair Limited (hierna „Ryanair” genoemd), in de vorm van een met Ryanair gesloten contract inzake marketingdiensten. Deze maatregel is door de Franse autoriteiten als staatssteun aangemeld. Aangezien de maatregel door de Franse autoriteiten reeds ten uitvoer was gelegd, werd deze door de Commissie als onrechtmatige steun geregistreerd onder nummer NN 12/07.

(2)

Op verzoek van de Franse autoriteiten hebben er op 20 februari 2007 en 16 juli 2007 werkbijeenkomsten met de diensten van de Commissie plaatsgevonden.

(3)

Bij schrijven van 26 februari 2007 heeft de Commissie de Franse autoriteiten om aanvullende inlichtingen verzocht. Aangezien er binnen de gestelde termijn geen antwoord werd ontvangen, heeft de Commissie op 15 juni 2007 een herinnering verzonden aan de Franse autoriteiten. Bij schrijven van 12 juli 2007 hebben de Franse autoriteiten de gevraagde inlichtingen verstrekt.

(4)

Bij schrijven van 28 november 2007 heeft de Commissie de Franse autoriteiten in kennis gesteld van haar besluit om de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden.

(5)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden is op 15 februari 2008 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3). Daarin heeft de Commissie de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(6)

Op 18 december 2007 en 29 januari 2008 hebben de Franse autoriteiten verzocht om de termijn die zij gekregen hadden voor het maken van opmerkingen betreffende het besluit tot inleiding van de procedure, te verlengen. Bij schrijven van 4 januari 2008 en 1 februari 2008 heeft de Commissie de verlenging van de termijn tot 28 februari 2008 toegestaan.

(7)

De opmerkingen van de Franse autoriteiten zijn op 2 juni 2008 ter kennis gebracht van de Commissie.

(8)

De Commissie heeft op 25 februari 2008 opmerkingen ontvangen van de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn (hierna „de CCIPB” genoemd), bij schrijven van 14 maart 2008 (4) opmerkingen van AMS (5), de luchtvaartmaatschappij Ryanair en de Association of European Airlines (hierna „AEA” genoemd), en bij schrijven van 19 maart 2008 opmerkingen van de luchtvaartmaatschappij Air France (6). De Commissie heeft de desbetreffende opmerkingen bij schrijven van 11 juni 2008 overgemaakt aan Frankrijk voor een reactie.

(9)

Bij schrijven van 7 juli 2008 hebben de Franse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat zij geen opmerkingen hadden over de opmerkingen van de derde partijen.

(10)

Op vraag van de Franse autoriteiten is op 4 november 2008 een vergadering belegd tussen de diensten van de Commissie en de vertegenwoordigers van de CCIPB. Tijdens die vergadering heeft de Commissie de Franse autoriteiten meegedeeld dat zij een onafhankelijke adviseur had aangesteld om haar bij te staan bij de analyse van de betrokken contracten (hierna „de adviseur” genoemd). De adviseur heeft zijn verslag ingediend op 30 maart 2011.

(11)

Bij schrijven van 17 maart 2011 heeft de Commissie de Franse autoriteiten om aanvullende inlichtingen verzocht. Bij schrijven van 13 april 2011 hebben de Franse autoriteiten verzocht om verlenging van de termijn tot 1 juni 2011, een verzoek waarop de Commissie is ingegaan bij schrijven van 6 mei 2011. De Franse autoriteiten hebben bij schrijven van 30 mei 2011 hun antwoord meegedeeld.

(12)

Bij schrijven van 11 april 2011 heeft de Commissie Ryanair om aanvullende inlichtingen verzocht. Ryanair heeft daarop geantwoord op 31 augustus 2011. De Commissie heeft de desbetreffende opmerkingen bij schrijven van 11 oktober 2011 doorgestuurd aan Frankrijk voor een reactie. Bij schrijven van 21 november 2011 hebben de Franse autoriteiten de Commissie meegedeeld dat zij op deze opmerkingen geen commentaar wensten te geven.

(13)

Bij schrijven van 25 januari 2012 heeft de Commissie Frankrijk in kennis gesteld van haar besluit tot uitbreiding van de in 2007 ingeleide formele onderzoeksprocedure naar diverse steunmaatregelen ten gunste van luchtvaartmaatschappijen die de luchthaven van Pau gebruiken en ten gunste van de luchthavenbeheerder. Het besluit van de Commissie is op 31 maart 2012 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (7). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregelen te maken.

(14)

Bij schrijven van 22 februari 2012 heeft de Commissie de Franse autoriteiten om aanvullende inlichtingen verzocht. Op 28 februari 2012 hebben de Franse autoriteiten gevraagd om de termijn die ze hadden gekregen om hun opmerkingen te maken over het besluit van 25 januari 2012, te verlengen evenals de termijn die ze hadden gekregen in het schrijven van de Commissie van 22 februari 2012. De Commissie heeft toegezegd om deze termijnen te verlengen tot 27 maart 2012. Bij schrijven van 29 maart 2012 hebben de Franse autoriteiten hun reactie gegeven op de brief van de Commissie van 22 februari 2012 en hun opmerkingen over het besluit tot uitbreiding van de procedure.

(15)

In het kader van de uitbreiding van de procedure heeft de Commissie de opmerkingen van de CCIPB ontvangen op 30 april 2012 (8), die van AMS op 30 april 2012 (9), en die van Ryanair op 30 april 2012 (10). De Commissie heeft deze opmerkingen bij schrijven van 31 mei 2012 aan Frankrijk doorgezonden voor een reactie. Bij schrijven van 13 juni 2012 hebben de Franse autoriteiten meegedeeld dat zij op deze opmerkingen geen commentaar wensten te geven.

(16)

Bij schrijven van 26 april 2012 heeft de Commissie de Franse autoriteiten om aanvullende inlichtingen verzocht. De Franse autoriteiten hebben bij schrijven van 10 mei 2012 hun antwoord meegedeeld.

(17)

Bij schrijven van 10 april 2013 heeft Ryanair de Commissie twee door de onderneming Oxera opgestelde nota’s gestuurd en een analyse van professor Damien P. McLoughlin. Bij schrijven van 3 mei 2013 heeft de Commissie deze documenten aan de Franse autoriteiten toegestuurd voor een reactie. Bij schrijven van 7 juni 2013 hebben de Franse autoriteiten meegedeeld dat zij op deze opmerkingen geen commentaar wensten te geven.

(18)

Bij schrijven van 14 november 2013 heeft de Commissie Frankrijk om aanvullende inlichtingen verzocht.

(19)

Bij schrijven van 16 december 2013 heeft de Commissie de Franse autoriteiten het verslag van de adviseur toegezonden voor een reactie. Frankrijk heeft binnen de gestelde termijn geen opmerkingen gemaakt.

(20)

Op 19 december 2013 heeft Frankrijk verzocht om de termijn voor een reactie op het verzoek om inlichtingen van 14 november 2013 te verlengen. De Commissie heeft toegezegd om deze termijn te verlengen tot 23 januari 2014. Aangezien de Commissie binnen die termijn geen antwoord gekregen had, heeft zij bij schrijven van 24 januari 2014 een herinnering gericht aan Frankrijk en daarin een extra termijn van tien werkdagen vastgesteld. De Franse autoriteiten hebben bij schrijven van 6 februari 2014 hun antwoord meegedeeld.

(21)

De Commissie heeft op 20 december 2013, 17 januari 2014 en 31 januari 2014 opmerkingen ontvangen van Ryanair. Deze aanvullende opmerkingen zijn bij schrijven van respectievelijk 9 januari 2014, 23 januari 2014 en 4 februari 2014 aan Frankrijk overgemaakt. De Franse autoriteiten hebben bij schrijven van 29 januari 2014, 3 februari 2014 en 21 mei 2014 de Commissie laten weten dat zij geen opmerkingen wensten te maken.

(22)

Op 24 februari, 13 maart en 19 maart 2014, na de vaststelling van de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (11) (hierna „de nieuwe richtsnoeren” genoemd), heeft de Commissie Frankrijk en de belanghebbenden verzocht om hun opmerkingen mee te delen betreffende de toepassing van de nieuwe richtsnoeren op deze zaak. Op 19 maart 2014 heeft Frankrijk zijn opmerkingen ingediend.

(23)

Bovendien werd op 15 april 2014 een mededeling gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (12) waarin de Commissie de lidstaten en de belanghebbenden uitnodigde om hun opmerkingen te maken, ook in verband met deze zaak, in het licht van de inwerkingtreding van de nieuwe richtsnoeren. De luchtvaartmaatschappij Air France, de niet-gouvernementele organisatie Transport & Environment en de CCIPB hebben binnen de gestelde termijn opmerkingen ingediend. Bij schrijven van 28 mei 2014 heeft de Commissie die opmerkingen aan de Franse autoriteiten overgemaakt. De Franse autoriteiten hebben bij schrijven van 6 juni 2014 de Commissie laten weten dat zij geen opmerkingen wensten te maken.

(24)

Bij schrijven van 27 februari 2014 heeft de Commissie Frankrijk om aanvullende inlichtingen verzocht. Op 17 maart 2014 heeft Frankrijk verzocht om de termijn voor een reactie op het verzoek om inlichtingen van 27 februari 2014 te verlengen. De Commissie heeft toegezegd om deze termijn te verlengen tot 27 april 2014. De Franse autoriteiten hebben bij schrijven van 25 april 2014 (13) hun antwoord meegedeeld.

(25)

Bij schrijven van 16 mei 2014 heeft de Commissie Frankrijk om aanvullende informatie verzocht. De Franse autoriteiten hebben bij schrijven van 6 juni 2014 hun antwoord meegedeeld.

2.   ALGEMENE INFORMATIE OVER DE LUCHTHAVEN

(26)

Zoals vermeld in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure ligt de luchthaven van Pau-Pyrénées (hierna „de luchthaven van Pau” genoemd) in het departement Pyrénées-Atlantiques, in de regio Aquitaine.

(27)

Deze luchthaven was aanvankelijk eigendom van de staat die de exploitatie ervan heeft toevertrouwd aan de CCIPB via een concessie voor openbare uitrusting die tot 31 december 2015 is gesloten bij een interministerieel besluit van 12 maart 1965 (hierna „het besluit van 1965” genoemd), waarbij een bestek is gevoegd dat de respectieve verplichtingen van de staat en de CCIPB vastlegt. Het interministerieel besluit en het bestek van de concessie zijn gewijzigd aan de hand van vier opeenvolgende aanhangsels.

(28)

De CCIPB behoort tot het netwerk van chambres de commerce et d’industrie (kamers van koophandel en industrie). In Frankrijk zijn de kamers van koophandel en industrie openbare instellingen met een administratief karakter. Een kamer van koophandel en industrie vertegenwoordigt de algemene belangen van de handel, industrie en diensten in haar district. De opdrachten en voorrechten van de kamers van koophandel en industrie zijn vastgelegd bij wet en de kamers van koophandel en industrie vallen onder het administratieve en financiële toezicht van de staat, via de minister van Financiën en Uitrusting en via de minister van Ruimtelijke Ordening, ieder op zijn bevoegdheidsterrein. Volgens artikel R 712-2 van het Franse handelswetboek vallen de kamers van koophandel en industrie van de regio en de territoriale kamer van koophandel en industrie onder het toezicht van de regioprefect, die wordt bijgestaan door de regionale verantwoordelijke voor de overheidsfinanciën. De toezichthoudende autoriteit moet op grond daarvan op de hoogte worden gebracht van bepaalde belangrijke beslissingen die in de reglementering zijn aangewezen (bijvoorbeeld over de begroting, de aanwending van leningen, de toekenning van garanties aan derden, cessies, het nemen of uitbreiden van financiële deelnemingen in verenigingen of handelsmaatschappijen enz.). Deze handelingen mogen uitsluitend worden verricht als ze ter kennis zijn gebracht van de toezichthoudende autoriteit die zich ertegen mag verzetten. De kamers van koophandel en industrie worden geleid door een vergadering waarvan de leden worden verkozen uit de vertegenwoordigers van de ondernemingen in het betrokken district.

(29)

Voor het beheer van de luchthaven van Pau wordt een specifieke boekhouding gevoerd, apart van de algemene boekhouding van de CCIPB.

(30)

Op 1 januari 2007 heeft de staat, in het kader van de toepassing van artikel 28 van wet 2004-809 van 13 augustus 2004 betreffende de lokale vrijheden en verantwoordelijkheden, de eigendom van de luchthaven overgedragen aan een intergemeentelijk samenwerkingsverband, het Syndicat mixte de l’aéroport Pau-Pyrénées (hierna „het syndicat mixte” genoemd), met als leden de Conseil régional d’Aquitaine, de Conseil général des Pyrénées-Atlantiques, de Communauté d’agglomération de Pau Porte des Pyrénées en 14 gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Daartoe is tussen de staat en het syndicat mixte een overeenkomst gesloten, die op 1 maart 2007 in werking trad. Die overeenkomst is op 12 augustus 2009 aangepast met een aanhangsel.

(31)

Het syndicat mixte dat eigenaar werd van de luchthaven, heeft daardoor de staat vervangen als concessieverlenende instantie. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 28-VI-2 van bovengenoemde wet van 13 augustus 2004 heeft het syndicat mixte de reeds bestaande contracten, waaronder met name het concessiecontract met de CCIPB, overgenomen. De CCIPB is dus zowel vóór als na de eigendomsoverdracht aan het syndicat mixte de luchthavenexploitant gebleven.

(32)

De luchthaven wordt zowel voor de burgerluchtvaart als voor de militaire luchtvaart gebruikt. De volgende tabel vermeldt het totale aantal passagiers dat in de periode 2000-2013 op de luchthaven is vertrokken en/of aangekomen.

Tabel 1

Verkeer op de luchthaven van Pau (aantal passagiers) in de periode 2000-2013

Jaar

Totaal

2000

6 13  333

2001

6 00  084

2002

5 85  410

2003

6 82  428

2004

7 20  588

2005

7 29  409

2006

7 63  942

2007

7 63  018

2008

8 17  511

2009

6 91  037

2010

6 73  697

2011

6 41  496

2012

6 09  535

2013

6 45  577

Bron: Gegevens verstrekt door Frankrijk en de website van de CCIPB

(33)

Ryanair is in april 2003 met haar activiteiten op de luchthaven van Pau van start gegaan. In de hier onderzochte periode (van 2003 tot 2011) heeft Ryanair verbindingen naar Londen, Charleroi, Bristol en Beauvais geëxploiteerd.

(34)

In 2010 vervoerden de door Ryanair uitgevoerde vluchten ongeveer 16 % van de passagiers van de luchthaven. Ryanair heeft haar vluchten van en naar Pau stopgezet op 1 april 2011, na afloop van haar contractuele verbintenissen met de luchthaven.

(35)

Naast Ryanair is Air France de belangrijkste commerciële luchtvaartmaatschappij die gebruikmaakt van de luchthaven van Pau. Deze maatschappij exploiteert de meeste vluchten vanuit Pau en vertegenwoordigt het grootste percentage passagiersverkeer vanuit deze luchthaven (ongeveer 80 % van de passagiers).

(36)

Ook andere luchtvaartmaatschappijen hebben in de onderzochte periode gebruikgemaakt van deze luchthaven, met name Transavia CV (hierna „Transavia” genoemd), een dochteronderneming van de groep Air France KLM.

3.   STEUNMAATREGELEN TEN AANZIEN WAARVAN HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE IS GENOMEN EN DIE IN HET VERSLAG VAN DE ADVISEUR WORDEN BESPROKEN

(37)

De maatregelen ten aanzien waarvan het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure is genomen betreffen met name de exploitatie van de verbinding tussen de luchthaven van Pau en die van Londen Stansted. Enerzijds ging het daarbij om het contract inzake marketingdiensten dat in 2005 werd gesloten tussen de CCIPB en AMS, en anderzijds om het contract inzake luchthavendiensten dat op dezelfde datum werd gesloten tussen CCIPB en Ryanair. Die twee contracten (hierna „de contracten van 2005” genoemd) werden gesloten op 30 juni 2005 voor een periode van vijf jaar, met een mogelijke verlenging met nogmaals vijf jaar.

3.1.   DE MET AMS EN RYANAIR GESLOTEN CONTRACTEN VAN 2005

3.1.1.   CONTRACT INZAKE MARKETINGDIENSTEN GESLOTEN MET AMS VOOR DE VERBINDING PAU-LONDEN STANSTED

(38)

AMS is een dochteronderneming van Ryanair die een exclusieve vergunning heeft om marketingdiensten aan te bieden op de website van Ryanair, www.ryanair.com. In het met AMS gesloten contract inzake marketingdiensten (hierna „het contract van 2005 inzake marketingdiensten” genoemd), dat door Frankrijk werd aangemeld, is bepaald dat het contract berust op de verbintenis van Ryanair om dagelijks een lijn tussen Pau en Londen te exploiteren (artikel 1). Het contract inzake marketingdiensten heeft tot doel de voorwaarden vast te stellen waaraan Airport Marketing Services moet voldoen voor het verlenen van specifieke marketingdiensten aan de CCIPB voor de promotie van de verschillende toeristische en zakelijke attracties in de regio Pau en le Béarn en vermeldt dat het belangrijkste instrument voor het verlenen van marketingdiensten uit hoofde van dit contract de website http://www.ryanair.com is, waarmee het mogelijk is de reclame rechtstreeks af te stemmen op de potentiële passagiers van de lagekostenmaatschappij Ryanair (artikel 1.1).

(39)

In het contract van 2005 inzake marketingdiensten is vastgesteld op welke wijze AMS bepaalde reclamediensten moet verlenen op de website van Ryanair (14). Daartoe beschikt AMS over:

„een passende ruimte op de bij de bestemming Pau behorende pagina op de website http://www.ryanair.com voor vijf (5) paragrafen van 150 woorden in het gedeelte „Airport Marketing Services Top Five Things To Do” (Vijf dingen die je in Pau zeker moet hebben gedaan) (kosten per paragraaf per jaar volgens de tarievenlijst: 20  000 EUR)”;

„een passende ruimte op de rechterstrook van de bij de bestemming Pau behorende pagina op de website http://www.ryanair.com voor één (1) link naar de website die door de CCIPB is aangegeven (kosten voor één link per jaar volgens de tarievenlijst: 15  000 EUR)”;

„een passende ruimte onder het gedeelte „Top Five Things To Do” van de bij de bestemming Pau behorende pagina op de website http://www.ryanair.com voor zeven (7) links naar de websites die door de CCIPB zijn aangegeven (kosten voor één link per jaar volgens de tarievenlijst: 10  000 EUR)”;

„45 (vijfenveertig) dagen per jaar waarop een link is aangegeven naar de website die door de CCIPB is aangegeven op de Engelse startpagina van de website http://www.ryanair.com (kosten per dag volgens de tarievenlijst: 6  000 EUR) (artikel 3)”.

(40)

Op basis van dit contract heeft de CCIPB zich ertoe verbonden om gedurende de gehele looptijd van het contract 4 37  000 EUR per jaar te betalen aan AMS.

3.1.2.   CONTRACT INZAKE LUCHTHAVENDIENSTEN GESLOTEN MET RYANAIR VOOR DE VERBINDING PAU-LONDEN STANSTED

(41)

In het met Ryanair gesloten contract inzake luchthavendiensten (hierna „het contract van 2005 inzake luchthavendiensten” genoemd) is vastgesteld welke infrastructuren van de luchthaven van Pau de vervoerder ter beschikking worden gesteld, met name op het gebied van grondafhandelingsdiensten en uitsluitend voor eigen gebruik bestemde lokalen. Dit contract betreft de verbinding Londen Stansted-Pau die in april 2003 is opgestart. Het vervangt het eerste, op 28 januari 2003 gesloten contract dat op 3 mei 2005 door het Tribunal administratif de Pau nietig werd verklaard.

(42)

Doel van dit contract is het vaststellen van de operationele en financiële voorwaarden waaronder Ryanair internationale commerciële vluchten van en naar de luchthaven zal opstarten en verrichten. Bovendien worden in het contract de landings- en bijstandsvoorwaarden vastgesteld, evenals de andere diensten die door de luchthaven aan Ryanair worden voorgesteld (de artikelen 1.1 en 1.2).

(43)

Volgens artikel 4 van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten zal Ryanair regelmatige en dagelijkse luchtdiensten verzorgen op de lijn Londen-Pau en zal de maatschappij de luchthaven de in artikel 7.1 (gereglementeerde luchtvaartheffingen) en artikel 7.2 (niet-gereglementeerde luchtvaartheffingen) beschreven heffingen betalen.

3.2.   VERSLAG VAN DE ADVISEUR

(44)

In zijn verslag heeft de adviseur de aard van de marketingdiensten onderzocht en is hij nagegaan welke luchthavendiensten er precies vallen onder de door de CCIPB gesloten contracten met luchtvaartmaatschappijen, waaronder de contracten van 2005 met Ryanair en AMS (15).

3.2.1.   CONTRACTEN INZAKE MARKETINGDIENSTEN MET RYANAIR EN AMS

(45)

De adviseur heeft een samenvatting gemaakt van alle contracten inzake marketingdiensten voor de luchthaven van Pau die de CCIPB tussen 2003 en 2008 heeft gesloten met Ryanair en AMS. Het besluit tot inleiding van de procedure had echter alleen betrekking op de contracten van 2005.

(46)

De adviseur heeft meer bepaald:

gecontroleerd in welke mate de in de contracten inzake marketingdiensten vastgestelde tarieven strookten met de tarieven die online op de website van AMS werden vermeld (http://airportmarketingservices.com/pdfs/ratecard.pdf). Volgens de adviseur stroken de op de website van AMS vermelde tarieven met de tarieven die zijn vastgesteld in het contract van 2005 inzake marketingdiensten;

een analyse gemaakt van de correlatie tussen de door AMS gefactureerde bedragen en de activiteitsgraad van Ryanair op de luchthaven van Pau. Volgens de adviseur blijkt de tarifering van de marketingdiensten de evolutie van het aantal uitgevoerde vluchten te volgen;

de door AMS voor de CCIPB verrichte diensten vergeleken met andere gebruikelijke marketingdiensten op internet die onder soortgelijke voorwaarden worden aangeboden.

(47)

De adviseur trekt in twijfel dat de CCIPB er goed aan heeft gedaan om een contract te sluiten voor de aankoop van dergelijke marketingdiensten en wel om de volgende redenen. Ten eerste is de website van Ryanair in wezen een website waar tickets worden verkocht en geen algemene website waar reizen aan de man worden gebracht. Volgens de adviseur valt de website van Ryanair dus vooral te vergelijken met websites van andere luchtvaartmaatschappijen die over het algemeen slechts weinig betaalde reclame bevatten en waarop luchthavens niet adverteren. Ten tweede merkt de adviseur op dat luchthavens niet vergelijkbaar zijn met andere potentiële adverteerders op websites van luchtvaartmaatschappijen zoals Ryanair, aangezien de diensten die door de luchthaven aan de passagiers van Ryanair worden verleend onlosmakelijk verbonden zijn met de dienstverlening van Ryanair zelf, in tegenstelling tot bijkomende diensten als logies of autoverhuur. Tot slot stelt de adviseur vragen bij de logica van luchthavens die luchtvaartmaatschappijen geld geven om klanten te lokken voor vluchten van en naar de luchthaven in kwestie terwijl extra passagiers uiteindelijk rechtstreeks in het voordeel spelen van die luchtvaartmaatschappijen.

(48)

Daaruit concludeert de adviseur dat adverteren op de website van Ryanair een luchthaven slechts weinig commercieel voordeel oplevert.

(49)

Zelfs gesteld dat dit een voordeel zou opleveren, dan wordt dit volgens de adviseur niet gemeten door de luchthaven of Ryanair. De adviseur merkt ook op dat de marketinginformatie op de website van Ryanair vrij beknopt en eenvoudig is en dat, als de luchthaven of Ryanair zou menen dat reclame maken op de website doeltreffend is, een investering zou zijn verricht om de kwaliteit en het uiterlijk ervan te verbeteren. De adviseur leidt daaruit af dat de commerciële waarde van de marketingdiensten voor de partijen bij het contract niet van cruciale betekenis is.

(50)

Omgekeerd zou de regio van bestemming volgens de adviseur wel degelijk voordeel kunnen halen uit de reclame waardoor de klanten van Ryanair worden aangemoedigd om er langer te verblijven of ter plaatse meer te verbruiken. Niettemin is de adviseur van mening dat eventuele voordelen waar de regio baat bij zou kunnen hebben, niet in de analyse van het contract mogen worden opgenomen aangezien het contract is gesloten tussen de CCIPB en Ryanair of de dochteronderneming van Ryanair.

(51)

Volgens de adviseur leidt de discrepantie tussen het zeer vluchtige karakter van de markt van de onlinemarketing en de vaste tarieven van AMS tot de vraag wat nu eigenlijk het echte doel is van die onderneming. Volgens Ryanair is het contract met AMS facultatief en zouden de luchthavenbeheerders geen contract sluiten als er geen commerciële waarde aan vastzat. De adviseur vraagt zich echter af of Ryanair tijdens de onderhandelingen met de luchthaven druk uitoefent in verband met de exploitatie van verbindingen, vooral omdat verschillende luchthavens in de nabijheid (bijvoorbeeld Tarbes en Biarritz voor Pau) concurrentie hebben gevoerd om Ryanair binnen te halen.

(52)

Volgens de adviseur komt uit al deze elementen naar voren dat de strategie van Ryanair die ten grondslag ligt aan deze contracten inzake marketingdiensten, erin bestaat om een subsidie van de luchthaven te verkrijgen en op die manier lage prijzen te kunnen hanteren.

3.2.2.   CONTRACTEN INZAKE MARKETINGDIENSTEN MET TRANSAVIA

(53)

De adviseur heeft eveneens een contract inzake marketingdiensten onderzocht dat in 2006 is gesloten tussen de CCIPB en de luchtvaartmaatschappij Transavia. Het besluit tot inleiding van de procedure heeft geen betrekking op dat contract.

3.2.3.   CONTRACTEN INZAKE LUCHTHAVENDIENSTEN

(54)

De adviseur heeft een analyse gemaakt van de verschillende contracten inzake luchthavendiensten die in de periode 2003-2005 zijn gesloten tussen de CCIPB en de verschillende luchtvaartmaatschappijen (namelijk Ryanair, Air France en Transavia).

(55)

Volgens de adviseur evolueren de prijzen voor luchthavendiensten als volgt: de prijs voor gereglementeerde heffingen (voor de verlichting en bebakening, het parkeren van vliegtuigen en de verwerking van passagiers) wordt opgemaakt op grond van een tarievenlijst die geldt voor alle luchtvaartmaatschappijen. Het toepasselijke tarief voor elke heffing wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van een percentage dat afhangt van onderhandelingen in de economische adviescommissie van de luchthaven. Volgens de adviseur mogen de tarieven voor gereglementeerde diensten dus niet verschillen tussen de luchtvaartmaatschappijen.

(56)

Volgens de adviseur verschilt het tarief voor niet-gereglementeerde diensten (gronddiensten) echter wel tussen de luchtvaartmaatschappijen en hangt dit af van bilaterale commerciële onderhandelingen.

(57)

De adviseur heeft een vergelijking gemaakt tussen de niet-gereglementeerde diensten die Ryanair in rekening worden gebracht en dezelfde diensten die de andere luchtvaartmaatschappijen (Air France en Transavia) in rekening worden gebracht. Die vergelijking gaat uit van de aard van de dienstverlening en de toegepaste prijs.

(58)

De adviseur heeft vastgesteld dat de gronddiensten die in de contracten van deze twee luchtvaartmaatschappijen zijn opgenomen, blijkbaar goed werden nageleefd en dat er een reëel verschil bestaat in de aard van de diensten die aan de verschillende maatschappijen worden verleend. Air France kan immers rekenen op een vollediger dienstenpakket. Ryanair betaalt overigens een lagere vaste prijs dan Transavia (maar wel voor een grotere activiteit).

(59)

Volgens de adviseur, die de tarieven heeft vergeleken die forfaitair Ryanair en Transavia in rekening worden gebracht en het tarief dat Air France betaalt voor vergelijkbare diensten met een vergelijkbare gemeenschappelijke dienstverlening, betaalt Ryanair een lager tarief ([…] (16) EUR) dan Air France ([…] EUR) of Transavia ([…] EUR). De betaalde prijs zou ongeveer […] % bedragen van de prijs die door de andere maatschappijen wordt betaald.

(60)

Volgens Frankrijk is de door de adviseur gemaakte vergelijking van de luchthavendiensten — op het gebied van de niet-gereglementeerde dienstverlening — geen correcte samenvatting van de resultaten van de verschillende onderhandelingen die de CCIPB heeft gevoerd. Frankrijk geeft enkele voorbeelden die deze tarifering rechtvaardigen, met name omdat Ryanair geen gebruik maakt van bepaalde diensten die aan Air France worden verleend.

4.   STEUNMAATREGELEN TEN AANZIEN WAARVAN HET BESLUIT TOT UITBREIDING VAN DE PROCEDURE IS GENOMEN

(61)

De Commissie heeft het nodig geacht om de formele onderzoeksprocedure uit te breiden en alle contracten te onderzoeken die door de CCIPB zijn gesloten met AMS en Ryanair gedurende de gehele periode waarin Ryanair actief is geweest op de luchthaven van Pau (van 2003 tot 2011), om na te gaan of de tussen de CCIPB en Ryanair en AMS gesloten contracten staatssteun inhouden.

(62)

De Commissie heeft ook besloten om de formele onderzoeksprocedure uit te breiden naar het contract dat de CCIPB op 23 januari 2006 heeft gesloten met de luchtvaartmaatschappij Transavia en naar verschillende financiële bijdragen die overheidsinstanties aan de luchthaven hebben betaald tijdens de onderzochte periode en waarvan Frankrijk bij schrijven van 30 mei 2011 een lijst heeft overgemaakt aan de Commissie.

(63)

Deze steunmaatregelen worden hieronder besproken in de afdelingen 4.1 tot en met 4.3.

4.1.   DE TUSSEN DE CCIPB EN RYANAIR EN AMS GESLOTEN CONTRACTEN

(64)

Het besluit tot uitbreiding van de procedure betreft verschillende contracten die tussen 2003 en 2011 door de CCIPB zijn gesloten met Ryanair en AMS.

4.1.1.   HET CONTRACT VAN 28 JANUARI 2003

(65)

Het contract van 28 januari 2003 werd door de CCIPB rechtstreeks gesloten met Ryanair (dus niet met AMS). Dat contract bevat bepalingen over de luchthavendiensten en de marketingdiensten.

(66)

In artikel 2 van het contract zijn de verplichtingen vermeld die Ryanair aangaat ten aanzien van de CCIPB en het bedrag van de luchthavenheffingen. In artikel 3 van het contract zijn de verplichtingen van de CCIPB vermeld en is met name bepaald dat de CCIPB volledig op eigen kosten:

a)

„de terminaldiensten/luchthaveninfrastructuur voor de in bijlage A beschreven diensten moet verlenen of laten verlenen;

b)

de in bijlage B beschreven functies op het gebied van public relations en marketing moet uitvoeren;

c)

na ondertekening van het contract Ryanair een forfaitair bedrag van tachtigduizend euro (80  000 EUR) moet betalen voor de opstart van deze nieuwe verbinding;

d)

rekening houdend met de promotie waarvan de luchthaven van Pau geprofiteerd heeft dankzij de weblinks naar de CCIPB op de website van Ryanair, met de reclame in de geschreven pers voor de lage prijzen bij vertrek en aankomst op de luchthaven van Pau en met andere, door Ryanair gekozen, middelen zoals reclame op radio, televisie en buitenreclame, aan Ryanair voor de diensten een bedrag moet betalen van elf euro (11 EUR) per passagier die vertrekt vanuit de luchthaven van Pau. Dit bedrag is maandelijks na verloop van de termijn betaalbaar en/of mag worden afgetrokken van de bedragen die Ryanair verschuldigd is aan de CCIPB krachtens de bepalingen van artikel 2, onder b), hierboven, waarbij het maximumbedrag is vastgesteld op vierhonderdduizend euro (4 00  000 EUR) per jaar en per dagelijkse heen- en terugvlucht van de diensten;

e)

dit contract is uitsluitend geldig voor de verbinding Pau-Londen op basis van ten minste één vlucht per dag en 364 dagen per jaar. Als de verbinding Pau-Londen verder groeit en er meer vluchten per dag worden aangeboden, betaalt de CCIPB geen enkel supplement. Als er, in gezamenlijk overleg, andere verbindingen naar Duitsland, België, Ierland of Italië worden geopend, wordt dit contract hernomen en wordt hetzelfde bedrag van tachtigduizend euro (80  000 EUR), met maximaal vierhonderdduizend euro (4 00  000 EUR) per jaar berekend op basis van elf euro (11 EUR) per passagier, bij vertrek betaald voor de opstart van die verbindingen. Voor elke nieuwe verbinding wordt een nieuw contract gesloten of wordt een aanhangsel toegevoegd aan dit contract”.

(67)

Bijlage A van het contract verstrekt een lijst met grondafhandelingsdiensten en bijbehorende diensten die gelden voor de door Ryanair verzorgde vluchten. Bijlage B bevat bepalingen over de functies inzake public relations, verkoop en marketing van de luchthaven. In het deel over verkoop en marketing is met name bepaald:

„De luchthaven geeft Ryanair steun en bijstand voor haar periodieke verkoopcampagnes in de aantrekkingszone van de luchthaven, en stelt met name gratis een kantoor, een telefoonlijn en een faxtoestel ter beschikking van het Ryanair-team. De luchthaven onderzoekt alle reclamemogelijkheden (buitenreclame, reclame in kranten, op radio en televisie enz.) in de regio die interessant kunnen zijn voor Ryanair.”

(68)

Dit contract is op 3 mei 2005 door het Tribunal administratif de Pau nietig verklaard (17) om de volgende redenen:

„De wanverhouding […] tussen de wederzijdse verplichtingen van de partijen bij het contract, gezien de onduidelijke plichten van Ryanair Limited op het gebied van reclame in het buitenland voor de stad Pau als toeristische trekpleister en het feit dat de betaalde bedragen zelfs niet gedeeltelijk worden terugbetaald als de vastgelegde doelstellingen niet zijn behaald, brengt ons ertoe de aangevochten beschikking te beschouwen als financiële steun ten gunste van Ryanair Limited.

De aangevochten beschikking, die het contract goedkeurt waarbij financiële steun wordt verleend ten gunste van Ryanair Limited is onrechtmatig, aangezien zij niet vooraf bij de Europese Commissie is aangemeld, en moet nietig worden verklaard.”

(69)

Het Tribunal administratif de Pau heeft er in zijn vonnis van 3 mei 2005 aan herinnerd dat de CCIPB die de luchthaven van Pau beheert, zich ertoe had verbonden om Ryanair zonder tegenprestatie 80  000 EUR te betalen voor het openen van haar verbinding Londen Stansted-Pau in 2003. De CCIPB had zich ook ertoe verbonden om 11 EUR per passagier te betalen aan Ryanair, tot een jaarlijks maximum van 4 00  000 EUR als tegenprestatie voor acties die de stad Pau opwaarderen. Het Tribunal administratif de Pau heeft daaruit opgemaakt dat het contract financiële steun ten voordele van Ryanair vormde.

(70)

Dit contract van 2003 is dan vervangen door de twee contracten van 2005 waarop het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft.

4.1.2.   DE CONTRACTEN VAN 2005 (18)

(71)

De contracten van 2005 zijn onderzocht door de Chambre régionale des comptes d’Aquitaine (hierna „de CRC” genoemd).

(72)

Het verslag met de definitieve opmerkingen van de CRC over de CCIPB is op 19 oktober 2006 aangenomen en betreft de boekjaren 2001 en volgende. Een gedeelte van dat verslag betreft de steun die is verleend aan een lagekostenmaatschappij (hoofdstuk 3 van het verslag). Dit verslag werd voorafgegaan door een onderzoek van het contract inzake marketingdiensten door de CRC. In haar verslag met definitieve opmerkingen heeft de CRC de volgende opmerkingen geformuleerd:

„De CCI heeft een nieuwe juridische structuur opgezet om de gevolgen van de uitspraak van het Tribunal administratif (waarin werd besloten dat het contract van 2003 met Ryanair onrechtmatige staatssteun vormde), te omzeilen.”

„AMS is louter een dochtermaatschappij van Ryanair en wordt geleid door twee senior managers van Ryanair.”

„We herhalen hier de argumentatie van de administratieve rechter (Tribunal administratif de Strasbourg, 24 juli 2003, Brit Air tegen CCI de Strasbourg et du Bas-Rhin, CAA de Strasbourg, 18 december 2003, CCI de Strasbourg et du bas-Rhin tegen Brit Air) als we zeggen dat er een duidelijke wanverhouding is tussen de verplichtingen van de partijen bij het contract. De reclame op de website van Ryanair komt ook ten goede aan die luchtvaartmaatschappij en kan geen rechtstreekse tegenprestatie vormen voor de financiële verbintenissen die door de chambre consulaire (de CCIPB) zijn aangegaan.”

(73)

Volgens het verslag bleek er een wanverhouding te zijn tussen de wederzijdse verplichtingen van de partijen bij het contract.

(74)

In het verslag is vermeld dat de CRC ondanks de argumenten die door AMS en Ryanair werden aangevoerd, haar standpunt niet wijzigt. Het besluit van de CRC luidt als volgt:

(75)

In het verslag worden ook de doeltreffendheid van de steun (hoofdstuk 3.2) en de efficiëntie ervan (hoofdstuk 3.3) besproken. Er wordt vermeld dat de verbinding Pau-Londen Stansted voor de regio Béarn een onweerlegbare economische impact heeft:

(76)

Wat de efficiëntie van de steun betreft, wordt in het verslag vermeld dat de totale kostprijs van de verbinding voor de CCI in 2004 op ongeveer 3 60  000 EUR wordt geraamd, rekening houdend met de inkomsten die deze activiteit heeft opgebracht.

(77)

De CRC vraagt zich af of de CCIPB dezelfde resultaten voor de economische ontwikkeling van de regio Béarn had kunnen bereiken door minder financiële steun te verlenen aan de luchtvaartmaatschappij Ryanair. In dat verband verwijst het verslag naar de regels inzake verenigbaarheid die zijn vastgesteld in de communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven (19) van 2005 (hierna „de richtsnoeren van 2005” genoemd). Het verslag besluit dat deze regels in dat opzicht niet zijn nageleefd.

4.1.3.   DE CONTRACTEN DIE NA 2005 WERDEN GESLOTEN TUSSEN DE LUCHTHAVEN EN RYANAIR EN AMS

(78)

Volgens de Franse autoriteiten werden na 2005 de volgende contracten gesloten of aanhangsels bij de contracten van 2005 overeengekomen tussen de CCIPB en Ryanair en AMS:

een contract inzake marketingdiensten, gesloten op 25 september 2007 met een aanvankelijke looptijd van vijf jaar vanaf de datum van ondertekening, waarin de partijen afspreken dat ze ten minste zes maanden voordat deze aanvankelijke looptijd verstreken is, zullen samenkomen om de voortzetting van de samenwerking tussen de CCIPB en AMS te bespreken. De marketing betreft de exploitatie van een verbinding tussen Pau en Charleroi met voor elk volledig exploitatiejaar drie vluchten per week. Als tegenprestatie voor een link op de Belgische en de Nederlandse startpagina van de website van Ryanair (www.ryanair.com) naar de door de CCIPB gespecificeerde website, betaalt de CCIPB aan AMS een jaarlijks bedrag van […] EUR. De verbinding is op 30 oktober 2007 geopend. Dat contract is gewijzigd via een briefwisseling van 16 juni 2009 waarbij de marketing vanaf 1 januari 2009 […] EUR zal kosten zonder dat aan de prestaties iets gewijzigd wordt;

een aanhangsel bij het contract van 2005 inzake luchthavendiensten is overeengekomen in de vorm van een brief van de CCIPB van 25 september 2007 waarin zij aanvaardt dat de voorwaarden van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten voor een periode van vijf jaar worden toegepast op de verbinding Pau-Charleroi;

een aanhangsel bij het contract van 2005 inzake luchthavendiensten is overeengekomen in de vorm van een brief van de CCIPB van 17 maart 2008 waarin zij aanvaardt dat de voorwaarden van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten voor een periode van één jaar worden toegepast op de verbinding Pau-Bristol;

een contract inzake marketingdiensten, gesloten op 31 maart 2008 met een looptijd van 16 mei 2008 tot 13 september 2008, waarin de partijen afspreken dat ze ten minste drie maanden voordat deze aanvankelijke looptijd verstreken is, zullen samenkomen om de voortzetting van de samenwerking tussen de CCIPB en AMS te bespreken. De in dit contract vastgelegde promotiecampagnes betreffen de toezegging van Ryanair om in dezelfde periode een verbinding Pau-Bristol te exploiteren met een frequentie van drie vluchten per week. Als tegenprestatie voor een link op de Engelse startpagina van de website van Ryanair (www.ryanair.com) naar de door de CCIPB gespecificeerde website, gedurende acht dagen, betaalt de CCIPB aan AMS een bedrag van […] EUR;

bij besluit van 15 juni 2009 heeft de CCIPB haar voorzitter gemachtigd om het bedrag van het contract van 2005 inzake marketingdiensten te wijzigen en het voor het jaar 2009 te beperken tot […] EUR omdat Ryanair het aantal geplande vluchten op de verbinding Pau-Londen tot 211 had verlaagd;

een aanhangsel bij het contract van 2005 inzake luchthavendiensten is overeengekomen in de vorm van een brief van de CCIPB van 16 juni 2009 waarin zij aanvaardt dat de voorwaarden van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten voor het zomerseizoen van 2009 worden toegepast op de verbinding Pau-Bristol;

een contract inzake marketingdiensten, gesloten op 16 juni 2009 voor de periode van 1 april 2009 tot en met 24 oktober 2009, met mogelijke verlenging onder voorbehoud van een contract drie maanden vóór de afloop ervan. De in dit contract vastgelegde promotiecampagnes betreffen de exploitatie van een verbinding Pau-Bristol met een frequentie van twee vluchten per week op een programma waarin tijdens dezelfde periode zestig vluchten zijn gepland. Als tegenprestatie voor een link op de Engelse startpagina van de website van Ryanair (www.ryanair.com) naar de door de CCIPB gespecificeerde website, gedurende negen dagen, betaalt de CCIPB aan AMS een bedrag van […] EUR. De verbinding is in oktober 2009 afgeschaft;

een contract inzake marketingdiensten, gesloten op 28 januari 2010 voor een aanvankelijke looptijd vanaf de datum van ondertekening tot een jaar na de startdatum van de verbindingen, dat kan worden verlengd met een bijkomende periode van één jaar. De in dit contract vastgelegde promotiecampagnes houden verband met een verbinding Pau-Londen Stansted vanaf 30 maart 2010 met een frequentie van drie vluchten per week met een minimum van 220 vluchten, een verbinding Pau-Charleroi vanaf dezelfde datum met een frequentie van drie vluchten per week met een minimum van 100 vluchten en een verbinding Pau-Beauvais vanaf april 2010 met een frequentie van drie vluchten per week met een minimum van 100 vluchten. Als tegenprestatie voor een link op de Engelse, de Belgische, de Nederlandse en de Franse startpagina van de website van Ryanair (www.ryanair.com) naar de door de CCIPB gespecificeerde website, gedurende 25 of 45 dagen, betaalt de CCIPB aan AMS een bedrag van […] EUR.

(79)

De door AMS voorgestelde diensten en de financiële voorwaarden ervan zijn aangegeven in artikel 3 van de verschillende contracten inzake marketingdiensten. Volgens de Franse autoriteiten hangt de evolutie van de aan AMS betaalde bedragen af van de ondertekening van nieuwe contracten in verband met de nieuwe verbindingen (Charleroi, Bristol) en variaties in de geplande vluchtprogramma’s, met name op de verbinding Pau-Londen Stansted. Volgens de bepalingen van de verlengde contracten van 30 juni 2005 en 25 september 2007 is er een nieuw contract gesloten rekening houdend met alle verbindingen die vanaf 30 maart 2010 worden verzorgd.

(80)

Volgens de Franse autoriteiten is na afloop van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten in april 2010 geen nieuw contract inzake luchthavendiensten meer gesloten. De tarifering die tussen april 2010 en april 2011 op Ryanair werd toegepast, is die welke in de economische adviescommissie van de luchthaven voor de gereglementeerde heffingen is goedgekeurd, en die welke in het contract van 2005 voor de grondafhandelingsdiensten is vastgesteld, omdat de onderhandelingen niet hebben geleid tot een nieuw contract. De Franse autoriteiten hebben aangegeven dat alleen de marketingdiensten in een nieuw contract werden opgenomen.

(81)

Volgens Frankrijk zijn de verbindingen waarover het contract inzake luchthavendiensten handelt, namelijk Pau-Londen, Pau-Charleroi en Pau-Beauvais, geopend op 30 maart 2010 (de eerste twee) en in april 2010 (de laatste). De eerste periode bestreek dus die van het winterprogramma 2010/2011. Bij brief van 14 februari 2011 heeft de CCIPB bij de vaststelling dat het contract niet verlengd is met een periode van één jaar, binnen de gestelde termijnen aan AMS gevraagd om het contract automatisch te laten aflopen per 1 april 2011.

(82)

In brieven van 30 mei 2011 en 10 mei 2012 heeft Frankrijk een inventaris opgemaakt van de bedragen die gedurende de periode 2003 tot 2011 door de CCIPB en de andere overheidsinstanties zijn overgemaakt aan AMS (of aan Ryanair als het gaat om het contract van 28 januari 2003). Het totaal van tussen 2003 en 2011 verrichte betalingen bedroeg [4-6] miljoen EUR in het kader van de in de overwegingen 64 tot 81 bedoelde contracten. De exacte door de CCIPB en de andere overheidsinstanties aan AMS (of aan Ryanair) betaalde bedragen zijn vermeld in de onderstaande tabel 2.

Tabel 2

Subsidies betaald aan AMS of aan Ryanair per geëxploiteerde verbinding

(in duizend EUR)

Subsidie betaald aan AMS of aan Ryanair per geëxploiteerde verbinding

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Totaal

Pau-Londen

[…]

[…]

[…]

437

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Pau-Charleroi

 

 

 

 

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Pau-Bristol

 

 

 

 

 

[…]

[…]

 

 

[…]

Pau-Beauvais

 

 

 

 

 

 

 

[…]

[…]

[…]

Totaal aan AMS of aan Ryanair betaalde bedragen

[…]

[…]

[…]

437

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[4  000-  6  000]

Bron: Brieven van Frankrijk van 30 mei 2011 en van 10 mei 2012 ().

4.2.   HET CONTRACT TUSSEN DE CCIPB EN TRANSAVIA

(83)

De CCIPB heeft op 23 januari 2006 een contract gesloten met de luchtvaartmaatschappij Transavia. Dit contract werd gesloten voor drie jaar vanaf 26 april 2006, de datum waarop voor het eerst werd gevlogen op de verbinding Pau-Amsterdam, en kon voor een periode van twee jaar worden verlengd. Het contract werd inderdaad stilzwijgend verlengd in april 2009, maar het werd in oktober 2009 opgezegd toen Transavia besloot de dienstverlening te beëindigen.

(84)

Dit contract voorzag in betalingen voor marketingdiensten, namelijk 2 50  000 EUR voor de eerste twee jaar, voor 156 vertrekkende vluchten per jaar. Als er per jaar minder dan 156 vluchten plaatsvonden, moest het bedrag naar verhouding worden aangepast. In het derde jaar bedroeg de betaling […] EUR per vertrekkende passagier (met een jaarlijks maximum van […] EUR).

(85)

Het contract voorzag ook in een mogelijke verlenging met twee jaar, met een betaling van […] EUR per vertrekkende passagier voor het vierde jaar, en […] EUR per vertrekkende passagier voor het vijfde jaar.

(86)

Op grond van het contract heeft de CCIPB in totaal [700 000-900 000] EUR betaald aan Transavia uit hoofde van marketingdiensten die door Transavia werden verricht tussen 26 april 2006 en 29 oktober 2009.

4.3.   FINANCIËLE BIJDRAGEN VAN VERSCHILLENDE OVERHEIDSINSTANTIES AAN DE LUCHTHAVEN VAN PAU

(87)

Bij brief van 30 mei 2011 heeft Frankrijk de Commissie een inventaris bezorgd van alle subsidies die aan de luchthaven zijn toegekend aan de hand van openbare middelen. De steunmaatregelen waarop de uitbreiding van de procedure betrekking heeft, zijn beschreven in de overwegingen 88 tot 107. Volgens Frankrijk ontvangt de luchthaven geen enkele financiering van de staat of overheidssteun die bedoeld is om de exploitatie van de luchthaven in evenwicht te brengen.

(88)

Voor hun beoordeling van de bepalingen in verband met staatssteun dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen subsidies voor „uitrusting” die zijn betaald door de verschillende overheidsinstanties, en de subsidies die door de staat zijn toegekend en die bedoeld waren om de kosten te dekken die volgens de Franse autoriteiten onder opdrachten vallen die behoren tot het takenpakket van de overheid.

Tabel 3

Luchthaven Pau-Pyrénées. Financiële bijdragen die de luchthaven in de periode 2000-2010 van verschillende overheidsinstanties heeft ontvangen

(in duizend EUR)

Aard van de subsidie

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Totaal

Staatssubsidie FIATA (opdrachten die vallen onder het takenpakket van de overheid)

 

 

396

 

11

 

400

300

 

 

 

1  107

Staatssubsidie uitrusting (toelage voor investeringen die vallen onder het takenpakket van de overheid)

166

(lokalen SSLIA (21))

 

1  782 (2 tomografen + voertuig) SSLIA

466

(voertuig SSLIA)

 

 

 

 

 

 

 

2  414

Totaal uitrustingssubsidies voor opdrachten die vallen onder het takenpakket van de overheid

166

 

2  178

466

11

 

400

300

 

 

 

3  521

Conseil général Pyrénées-Atlantiques (uitrustingstoelage)

1  326

(cargoterminal)

 

91

(materiaal start-/landingsbaan)

 

 

478 (werkzaamheden taxibaan)

 

 

 

 

 

1  895

Conseil régional d’Aquitaine

1  413

(cargoterminal)

2  164

(passagiersterminal)

232

(terminals)

 

 

479

(werkzaamheden taxibaan)

 

 

 

 

 

4  288

Syndicat des communes et agglomération de Pau

1  479

(cargo- en passagiersterminals)

1  683 (passagiersterminal)

643

(passagiersterminal)

5

(terminals)

 

 

 

 

 

 

 

3  810

EFRO

 

1  559 (passagiersterminal)

1  184 (terminals)

291

(passagiersterminal)

 

653 (werkzaamheden taxibaan)

 

 

 

 

 

3  687

Gaz de France

 

 

 

38

(warmtekrachtcentrale)

 

 

 

 

 

 

 

38

Syndicat mixte de l’aéroport de Pau-Pyrénées

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4  030 (vernieuwing start-/landingsbaan en bakens)

100 (vernieuwing start-/landingsbaan en bakens)

4  130

Totaal uitrustingssubsidies (excl. opdrachten die behoren tot het takenpakket van de overheid)

4  218

5  406

2  150

334

 

1  610

 

 

 

4  030

100

17  848

Conseil général Pyrénées-Atlantiques (aflossing kapitaal van lening)

97

272

113

122

98

77

 

 

 

 

 

779

Verrichte investeringen

3  470

8  656

5  781

1  352

272

2  744

260

315

416

5  419

167

28  852

 

4.3.1.   SUBSIDIES VOOR „UITRUSTING”

(89)

In de periode 2000-2010 heeft de luchthaven betalingen (hierna „uitrustingssubsidies” genoemd) ontvangen van het syndicat mixte, de staat, diverse plaatselijke overheidsinstanties, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en Gaz de France voor de financiering van investeringen van uiteenlopende aard (terminal, vernieuwing start-/landingsbaan, vernieuwing van bakens, cargoterminal, warmtekrachtcentrale enz.) voor een totaal bedrag van ongeveer 17,8 miljoen EUR (zie tabel 3 hierboven).

(90)

De Conseil général des Pyrénées-Atlantiques heeft aan de luchthaven een „uitrustingstoelage” toegekend van 1,895 miljoen EUR voor de financiering van de cargoterminal, materiaal voor de start-/landingsbaan en werkzaamheden aan de taxibaan. Frankrijk heeft ook gemeld dat de Conseil général des Pyrénées-Atlantiques tussen 2000 en 2005 een bedrag van 7 79  000 EUR heeft betaald als terugbetaling van het kapitaal van een lening. Frankrijk vermeldt daarbij dat deze steunmaatregel het gevolg is van een protocol over het financieringsplan van de luchthaven van Pau dat op 5 november 1990 werd gesloten tussen de plaatselijke overheidsinstanties en de CCIPB. Dit plan voor een totaalbedrag van maximaal 5,680 miljoen EUR omvatte werkzaamheden om de luchthaventerreinen en de verlichting/bebakening van de start- en landingsbanen aan te passen aan de normen evenals een uitbreiding van de luchthaventerminal. Volgens het protocol kon de financiering van de plaatselijke overheidsinstanties gebeuren in de vorm van een uitrustingstoelage dan wel in de vorm van een terugbetaling van de leningen die de exploitant was aangegaan om de investeringen te financieren, of ook nog in de vorm van een combinatie van deze financieringsmogelijkheden. Het hierboven vermelde bedrag van 7 79  000 EUR stemt overeen met de terugbetaling van het kapitaal van een lening die de Conseil général des Pyrénées-Atlantiques op grond van het protocol van 1990, dat verviel in 2005, moest dekken.

(91)

Van de Conseil régional d’Aquitaine heeft de luchthaven vier subsidies ontvangen voor een totaalbedrag van 4,288 miljoen EUR voor de financiering van de cargo- en passagiersterminal en voor werkzaamheden aan de taxibaan.

(92)

Het Syndicat des communes et agglomération de Pau-Pyrénées heeft de luchthaven 3,810 miljoen EUR toegekend voor de financiering van de cargo- en passagiersterminal.

(93)

Het EFRO heeft de ontwikkeling van de passagiersterminal en de werkzaamheden aan de taxibaan gesubsidieerd met een bedrag van 3,687 miljoen EUR.

(94)

Gaz de France heeft de luchthaven van Pau in 2003 een bedrag betaald van 38  000 EUR voor de financiering van een warmtekrachtcentrale. Toentertijd was Gaz de France een openbare instelling op commercieel en industrieel gebied.

(95)

Tot slot heeft het syndicat mixte een investeringsprogramma gefinancierd voor vernieuwingen aan de start-/landingsbaan en de verlichting/bebakening ervan, en voor de uitbreiding van het parkeerterrein, voor een bedrag van 4,130 miljoen EUR.

(96)

Tabel 4 hieronder geeft een overzicht van de verschillende steunmaatregelen, m.a.w. van de verschillende rechtshandelingen op basis waarvan de hierboven beschreven uitrustingssubsidies zijn toegekend. Voor die verschillende steunmaatregelen wordt het volgende vermeld: de toekenningsdatum van de uitrustingssubsidie, de aard van de gefinancierde investeringen en de totale kostprijs van die investeringen, de totaalbedragen van de uitrustingssubsidies die zijn ontvangen in het kader van die verschillende steunmaatregelen en de perioden waarin de bedragen zijn betaald.

Tabel 4

Overzicht van steunmaatregelen op basis waarvan uitrustingssubsidies zijn toegekend

Toekenningsdatum van de subsidie

Overheidsinstanties die de subsidie hebben toegekend

Aard van de investeringen

Totale kostprijs van de investering

(in miljoen EUR)

Totaalbedragen van subsidie

(in miljoen EUR)

Periode van betaling

1999-2000

Conseil général

Conseil régional

Syndicat des communes et agglomération de Pau

Gaz de France

Cargo- en passagiersterminal, materiaal voor start-/landingsbaan, warmtekrachtcentrale

15,3

11,9

2000-2003

2004

Conseil général

Conseil régional

Europese Unie (EFRO)

Werkzaamheden taxibaan

2,6

1,6

2005

2009

Syndicat mixte

Renovatie start-/landingsbaan, uitbreiding parkeerterrein

5,1 (22)

4,1

2009-2010

Bron: Door Frankrijk overlegde documenten

4.3.2.   STAATSSUBSIDIES DIE VOLGENS FRANKRIJK BESTEMD WAREN VOOR DE FINANCIERING VAN OPDRACHTEN DIE VALLEN ONDER HET TAKENPAKKET VAN DE OVERHEID — STELSEL VOOR FINANCIERING VAN OPDRACHTEN DIE VALLEN ONDER HET TAKENPAKKET VAN DE OVERHEID IN FRANSE LUCHTHAVENS

(97)

Tabel 3 vermeldt ook staatssubsidies die volgens Frankrijk bestemd waren voor de financiering van opdrachten die behoren tot het takenpakket van de overheid. Het gaat daarbij (zie de eerste en de tweede rij van de tabel, periode 2000 tot 2010) om:

subsidies uit het interventiefonds voor luchthavens en luchtvervoer (fonds d’intervention pour les aéroports et le transport aérien, FIATA) voor een bedrag van 1,107 miljoen EUR;

uitrustingssubsidies voor een bedrag van 2,414 miljoen EUR.

(98)

In totaal heeft de luchthaven van Pau van 2000 tot 2010 dus subsidies ontvangen voor een totaal bedrag van 3,521 miljoen EUR.

(99)

Volgens Frankrijk dekken die subsidies de kostprijs van opdrachten die vallen onder het takenpakket van de overheid en die volgens de Franse wetgeving door luchthavenbeheerders moeten worden uitgevoerd en door de staat moeten worden gefinancierd. De betrokken opdrachten worden gefinancierd door de opbrengsten van de luchthavenbelasting en een aanvullend financieringsinstrument. De geschiedenis en modaliteiten van die instrumenten worden, samen met het soort opdrachten die daarmee worden gefinancierd, beschreven in de overwegingen 100 tot 108.

(100)

In 1998 heeft de Conseil d’État in het arrest-SCARA (23) geoordeeld dat beveiligings- en veiligheidsopdrachten in de luchthavens behoren tot het takenpakket van de overheid en dat die daarom niet via heffingen ten laste mogen komen van de luchthavengebruikers. Ten gevolge van dit arrest is bij wet nr. 98-1171 van 18 december 1998 betreffende de organisatie van bepaalde luchtvervoersdiensten en artikel 136 van wet nr. 98-1266 van 30 december 1998 (financieringswet 1999) (24) vanaf 1 juli 1999 de luchthavenbelasting vastgesteld. Het gaat om een bestemmingsbelasting, in de zin dat de opbrengsten ervan uitsluitend mogen worden gebruikt om bepaalde uitgaven te financieren, in dit geval de kostprijs van opdrachten die Frankrijk beschouwt als overheidstaken in de luchthavens. De bovenvermelde bepalingen hebben ook een aanvullend financieringsinstrument ingevoerd om die opdrachten te financieren. Dat instrument wordt beschreven in de overwegingen 105 tot en met 107.

(101)

In de wetgeving, die verder wordt uitgewerkt in de reglementering, is precies bepaald welke opdrachten in aanmerking komen voor financiering door middel van de luchthavenbelasting. Het betreft de dienst voor reddingsoperaties en brandbestrijding bij luchtvaartuigen, de preventie van botsingen met wilde dieren (25), de controle van ruimbagage, de controle van passagiers en handbagage, de controle van toegang tot de ruimten die alleen toegankelijk zijn voor bevoegden (26), milieumaatregelen (27) en automatische controle aan de grenzen met behulp van biometrische identificatie. De verwijzing naar automatische controle aan de grenzen met behulp van biometrische identificatie is in 2008 in de wetgeving ingevoerd. Voor het overige is de omvang van de opdrachten die in aanmerking komen voor financiering uit de luchthavenbelasting, ongewijzigd gebleven sinds de invoering ervan, en stemt overeen met de opdrachten als bedoeld in het arrest-SCARA. Verschillende teksten uit de nationale en Europese regelgeving beschrijven de verplichtingen van luchthavenexploitanten met betrekking tot de uitvoering van die opdrachten. Voor de dienst voor reddingsoperaties en brandbestrijding bij luchtvaartuigen bijvoorbeeld, is in de reglementering precies bepaald welke menselijke en materiële middelen moeten worden ingezet afhankelijk van de kenmerken van de luchthaven.

(102)

De luchthavenbelasting van een bepaalde luchthaven moet worden betaald door elke luchtvaartmaatschappij die van die luchthaven gebruikmaakt. Ze wordt geheven op basis van het aantal passagiers en het goederen- en postvolume dat door elke luchtvaartmaatschappij aan boord wordt genomen. Het tarief van de luchthavenbelasting per passagier of ton goederen of post wordt jaarlijks per luchthaven vastgesteld, afhankelijk van de geschatte kosten voor de uitvoering van de door het financieringsinstrument gefinancierde opdrachten.

(103)

Jaarlijks stellen de luchthavenexploitanten een aangifte van de kosten en het verkeer op. Die aangifte vermeldt, voor het vorige jaar, het vastgestelde verkeersvolume en de voor de beveiligings- en veiligheidsopdrachten gemaakte kosten, evenals de ontvangsten uit de luchthavenbelasting en het aanvullende financieringsinstrument om die opdrachten te financieren. De aangifte bevat bovendien prognoses in verband met het verkeersvolume, de kosten en inkomsten uit beveiligings- en veiligheidsopdrachten voor het lopende jaar en de twee volgende jaren. Die aangiften worden gecontroleerd door administratieve autoriteiten die controles ter plaatse kunnen verrichten. Het belastingtarief wordt vervolgens op die basis vastgesteld in een interministerieel besluit.

(104)

Aangezien het belastingtarief wordt berekend op basis van prognosegegevens betreffende kosten en verkeersvolume is er een mechanisme ingevoerd voor correctie achteraf, om ervoor te zorgen dat de opbrengsten van de luchthavenbelasting, in voorkomend geval vermeerderd met de financieringen die zijn toegekend in het kader van het in de overwegingen 105 tot en met 107 beschreven aanvullende financieringsinstrument, niet hoger zijn dan de kosten die werkelijk zijn betaald voor de betrokken opdrachten. De betrokken kosten omvatten de werkings- en personeelskosten voor de uitvoering van die opdrachten, de afschrijvingskosten in verband met de investeringen die in het kader van die opdrachten zijn gedaan, en het deel van de algemene kosten dat met die opdrachten verband houdt (28). De exploitanten moeten een meerjarige rekening bijhouden van de inkomsten uit de luchthavenbelasting en het aanvullende financieringsinstrument, en van de kosten die voor de betrokken opdrachten zijn gemaakt. Zodra een positief saldo wordt vastgesteld, wordt dit overgedragen naar de cumulatieve rekeningen van de vorige jaren, met een positief of negatief saldo als resultaat, en dat saldo wordt in aanmerking genomen bij de vaststelling van het belastingtarief voor het volgende jaar. Op positieve saldi worden door de exploitant bovendien financieringskosten betaald.

(105)

Vanaf de invoering moest de financiering door middel van luchthavenbelasting worden aangevuld met een aanvullend financieringsinstrument. De kosten voor veiligheid en beveiliging staan immers niet in verhouding tot het luchtverkeersvolume, in tegenstelling tot de inkomsten uit de luchthavenbelasting. In dat verband is gebleken dat het luchthavenbelastingtarief in luchthavens met weinig verkeer op een hoog niveau moest worden vastgesteld, wat moeilijk te dragen was door de gebruikers, om op te wegen tegen de beveiligings- en veiligheidskosten. Voor die luchthavens werd dus bepaald dat de luchthavenbelasting op een lager niveau mocht worden vastgesteld dan het vereiste niveau om de kosten te dekken, en dat een beroep mocht worden gedaan op een aanvullend financieringsinstrument om, naar behoefte, de opdrachten te financieren die in aanmerking komen voor financiering door middel van de luchthavenbelasting.

(106)

Verschillende aanvullende financieringsinstrumenten hebben elkaar opgevolgd. Aanvankelijk hebben de Franse autoriteiten een beroep gedaan op een trustfonds, het interventiefonds voor luchthavens en het luchtvervoer (FIATA), dat parallel met de luchthavenbelasting en net zoals die belasting is ingesteld bij wet nr. 98-1266 van 30 december 1998. Dit fonds, dat middelen krijgt uit een quotum van de burgerluchtvaartbelasting, is de opvolger van het vereveningsfonds van het luchtvervoer (fonds de péréquation des transports aériens, FPTA) dat aanvankelijk was bestemd voor de financiering van luchtverbindingen die de regionale ontwikkeling en de ruimtelijke ordening ten goede kwamen. De financiering door het FIATA dekte dezelfde opdrachten als die welke door het FPTA werden gefinancierd, en werd uitgebreid naar de opdrachten die vielen onder de luchthavenbelasting om die laatste aan te vullen voor kleine luchthavens. Concreet waren de opdrachten van het FIATA in wezen onderverdeeld in twee afzonderlijke „delen”: een deel „luchthavens” voor de aanvullende dekking van beveiligings- en veiligheidsopdrachten in de kleine luchthavens en een deel „luchtvervoer” voor subsidies aan luchtverbindingen die ten goede kwamen aan de regionale ontwikkeling en de ruimtelijke ordening. De beslissingen om de subsidies van het FIATA te betalen voor de aanvullende financiering van beveiligings- en veiligheidsopdrachten werden genomen na advies van een bestuurscomité van het deel „luchthavens” van het FIATA.

(107)

In 2005 werd het FIATA opgedoekt en werd de bijbehorende financiering twee jaar lang rechtstreeks overgenomen door de staatsbegroting volgens dezelfde werkingsprincipes, wat ook een advies van het bestuurscomité inhield. Vanaf 2008 heeft de staat deze financiering vervangen door een verhoging van de luchthavenbelasting, met als gevolg dat de belasting op een hoger niveau werd vastgesteld dan voor sommige luchthavens nodig was om hun kosten voor veiligheids- en beveiligingsopdrachten te dekken. Het aldus vergaarde overschot werd herverdeeld over de kleinste luchthavens om zo de opbrengsten van de daar geheven luchthavenbelastingen aan te vullen.

(108)

Zoals gezegd vermelden de jaarlijkse aangiften van de luchthavenexploitanten, die worden gecontroleerd door de administratieve autoriteiten, de geschatte en vastgestelde kosten evenals de geschatte en vastgestelde inkomsten die afkomstig zijn uit de luchthavenbelasting en het aanvullende financieringsinstrument. Ook de jaarrekeningen die door de exploitanten worden bijgehouden, op basis waarvan het saldo van de reële kosten en inkomsten wordt berekend dat — als er sprake is van een positief saldo — een neerwaartse correctie van de belasting en de toewijzing van financieringskosten ten laste van de exploitanten tot gevolg heeft, omvatten zowel de opbrengsten van de luchthavenbelastingen als de financieringen die zijn ontvangen uit hoofde van het aanvullende financieringsinstrument. Het aangifte-, controle- en correctiemechanisme achteraf, dat bedoeld is om te voorkomen dat er een groter bedrag aan openbare middelen wordt betaald dan in werkelijkheid is uitgegeven aan kosten, wordt dus zowel toegepast op de luchthavenbelasting als op het aanvullende financieringsinstrument.

5.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN EN UITBREIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

5.1.   BESLUIT OM DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE IN TE LEIDEN

(109)

In het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure stelt de Commissie vast dat, volgens de aanmelding van Frankrijk, de betaling op grond van het contract van 2005 inzake marketingdiensten een subsidie vormt die door de CCIPB aan AMS is betaald. Gezien het openbare karakter van de CCIPB heeft de Commissie vastgesteld dat het contract het gebruik van staatsmiddelen inhield.

(110)

Met betrekking tot het bestaan van een economisch voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft de Commissie haar twijfels geuit over het feit dat de CCIPB, door de bedoelde contracten met AMS en Ryanair te sluiten, zich zou hebben gedragen als een oordeelkundige marktdeelnemer met een algemene of sectorale structuurpolitiek, die wordt geleid door het uitzicht op rendement op min of meer lange termijn.

(111)

In dat verband stelde de Commissie zich aanvankelijk op het standpunt dat, op basis van de gegevens waarover zij beschikte, het contract van 2005 inzake marketingdiensten, ondanks de diensten die daadwerkelijk werden verricht, gesloten is om de verbinding Pau-Londen Stansted te subsidiëren en dat dit contract Ryanair, via haar dochteronderneming AMS, een economisch voordeel heeft opgeleverd dat zij in normale marktomstandigheden niet zou hebben ontvangen. De Commissie stelde zich op het standpunt dat de betrokken maatregel wellicht staatssteun inhield waarvoor in beginsel het verbod geldt van artikel 107, lid 1, VWEU, die door de CCIPB aan AMS werd betaald. Deze beoordeling berustte op de analyse van de door Frankrijk verstrekte gegevens en op de omstandigheden waarin dit contract werd gesloten.

(112)

Met betrekking tot het contract inzake luchthavendiensten van 2005 heeft de Commissie te kennen gegeven dat zij twijfelde over een economisch voordeel dat aan Ryanair zou zijn toegekend door middel van lagere luchthavenheffingen.

(113)

Tot slot heeft de Commissie ook haar twijfels geuit over de verenigbaarheid van deze steunmaatregelen met de interne markt overeenkomstig de richtsnoeren van 2005.

5.2.   BESLUIT OM DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE UIT TE BREIDEN

(114)

Met betrekking tot de contracten tussen de CCIPB en Ryanair en AMS (namelijk de contracten inzake luchthavendiensten en de contracten inzake marketingdiensten) heeft de Commissie zich in het besluit tot uitbreiding van de procedure op het standpunt gesteld dat de gelijktijdig gesloten contracten inzake luchthavendiensten en contracten inzake marketingdiensten gezamenlijk moesten worden beoordeeld, omdat Ryanair en AMS in feite slechts één enkele begunstigde van de betrokken steunmaatregelen vormden. Op grond daarvan heeft de Commissie gemeend dat, om te kunnen vaststellen of deze verschillende contracten staatssteun vormden, het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie moet worden toegepast op de verschillende data waarop de contracten werden gesloten (29), namelijk:

28 januari 2003 (verbinding Pau-Londen Stansted),

30 juni 2005 (verbinding Pau-Londen Stansted) en aanpassing van dit contract op 16 juni 2009,

25 september 2007 (verbinding Pau-Charleroi) en aanpassing van dit contract op 16 juni 2009,

maart 2008 (contract inzake luchthavendiensten van 17 maart 2008, contract inzake marketingdiensten gesloten op 31 maart 2008) (verbinding Pau-Bristol),

16 juni 2009 (verbinding Pau-Bristol),

28 januari 2010 (de verbindingen Pau-Londen, Pau-Charleroi, Pau-Beauvais).

(115)

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat zij op grond van de informatie waarover zij beschikte, niet kon uitsluiten dat Ryanair en AMS in het kader van de onderzochte contracten staatssteun hebben ontvangen, maar zij was niettemin van mening dat zij over onvoldoende gegevens beschikte om zich definitief te kunnen uitspreken over dit punt. De Commissie heeft zich, met het oog op deze beoordeling, op het standpunt gesteld dat, op basis van de aanwijzingen waarover zij beschikte, de gedragingen van de afdeling van de CCIPB die optrad als luchthavenbeheerder, van de CCIPB en de andere overheidsinstanties gezamenlijk in hun relatie met Ryanair/AMS moesten worden beoordeeld.

(116)

De Commissie heeft ook te kennen gegeven dat zij twijfelde over de verenigbaarheid van het met Transavia gesloten contract met het criterium van een particuliere marktdeelnemer in een markteconomie.

(117)

Wat de verenigbaarheid van deze eventuele steun aan de luchtvaartmaatschappijen betreft (30), heeft de Commissie een onderscheid gemaakt tussen de steunmaatregelen die dateren van vóór de richtsnoeren van 2005 en die van latere datum.

(118)

Wat de eerste categorie betreft, heeft de Commissie te kennen gegeven dat de volgende criteria moesten worden toegepast om de verenigbaarheid van eventuele steun in kwestie met de interne markt te beoordelen:

de steunmaatregel draagt bij tot de verwezenlijking van een doelstelling van gemeenschappelijk belang, namelijk de opening van nieuwe, op termijn levensvatbare verbindingen naar een andere luchthaven in de Unie;

het steunbedrag is noodzakelijk en evenredig met de extra kosten die worden veroorzaakt door de opening van nieuwe verbindingen, en de steunmaatregel heeft een stimulerend effect;

de steunmaatregel wordt op transparante en niet-discriminerende wijze toegekend;

ze voorziet in boeten wanneer de luchtvaartmaatschappij haar plichten niet nakomt;

ze heeft geen invloed op de mededinging die het gemeenschappelijk belang kan schaden.

(119)

De Commissie heeft haar twijfels uitgesproken over de vraag of aan deze criteria is voldaan en ook over de verenigbaarheid van deze eventuele steun met de werking van de interne markt.

(120)

Met betrekking tot de verenigbaarheid van maatregelen die dateren van na de inwerkingtreding van de richtsnoeren van 2005, heeft de Commissie zich voornamelijk beroepen op de criteria die in die richtsnoeren zijn vastgesteld voor de aanloopsteun ten gunste van luchtvaartmaatschappijen. De Commissie heeft te kennen gegeven dat zij betwijfelde of die criteria waren nageleefd.

(121)

Met betrekking tot de uitrustingssubsidies ten gunste van de CCIPB heeft de Commissie haar twijfels uitgesproken over het feit dat de overheidsinstanties bij de toekenning van die subsidies als een voorzichtige investeerder zouden hebben gehandeld. De Commissie heeft aangegeven dat zij bijgevolg niet kon uitsluiten dat die subsidies staatssteun vormden.

(122)

Met betrekking tot de verenigbaarheid van deze eventuele steun met de interne markt heeft de Commissie zich beroepen op de criteria die in de richtsnoeren van 2005 zijn vastgesteld voor steun aan investeringen ten gunste van luchthavens. De Commissie heeft te kennen gegeven dat zij betwijfelde of die eventuele steunmaatregelen met de interne markt verenigbaar waren.

6.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

6.1.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN NAAR AANLEIDING VAN DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(123)

De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van vijf belanghebbenden:

6.1.1.   CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DE PAU-BÉARN (CCIPB)

6.1.1.1.    Contract inzake luchthavendiensten met Ryanair

(124)

Volgens de CCIPB is met het contract inzake luchthavendiensten geen staatssteun gemoeid, rekening houdend met de objectieve en niet-discriminerende voorwaarden waaronder Ryanair en alle luchtvaartmaatschappijen die de luchthaven van Pau gebruiken, de luchthavengelden in rekening worden gebracht.

(125)

De CCIPB merkt op dat de luchthaven van Pau haar exploitatie zelf financiert met haar eigen inkomsten en meent dat zij geen staatssteun of -financiering ontvangt om haar exploitatie sluitend te maken.

(126)

Wat de Ryanair in rekening gebrachte luchthavengelden betreft, bevestigt de CCIPB dat die het gevolg zijn van tarieven die gelden voor Ryanair en voor alle andere luchtvaartmaatschappijen.

(127)

De CCIPB merkt op dat er drie soorten luchthavengelden zijn:

gereglementeerde luchtvaartheffingen,

niet-gereglementeerde heffingen voor grondafhandeling,

staatsbelastingen.

(128)

Ten eerste bevestigt de CCIPB dat zij de gereglementeerde luchtvaartheffingen (namelijk vier: de landingsheffing, de parkeerheffing, de verlichtings- en bebakeningsheffing en de passagiersheffing) op objectieve en niet-discriminerende wijze toepast voor alle luchtvaartmaatschappijen. Het bedrag van die heffingen wordt bepaald door een paritair comité waarin de exploitanten en luchtvaartmaatschappijen, maar ook de toezichthoudende autoriteit vertegenwoordigd zijn.

(129)

De CCIPB wijst erop dat zij Ryanair niet vrijstelt van de parkeer- en de verlichtingsheffing, maar dat in het contract gewoon is bepaald dat Ryanair die heffingen normaal gezien niet hoeft te betalen. De CCIPB merkt op dat de parkeerheffing pas verschuldigd is als een toestel langer dan twee uur op de luchthaven blijft staan, terwijl de toestellen van Ryanair normaal gezien slechts 25 minuten aan de grond blijven. De CCIPB merkt op dat, wat de verlichtingsheffing betreft, de vluchten van Ryanair alleen overdag plaatsvinden, wat het minder waarschijnlijk maakt dat Ryanair een verlichtingsheffing zal moeten betalen.

(130)

Ten tweede, waar het gaat om de niet-gereglementeerde heffingen voor grondafhandeling (bijvoorbeeld gronddiensten of verankering van vliegtuigen), merkt de CCIPB op dat de tarieven worden vastgesteld aan de hand van commerciële onderhandelingen met elke luchtvaartmaatschappij afzonderlijk, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van die maatschappij. In de praktijk zou een zuiver rekenkundige vergelijking tussen de luchtvaartmaatschappijen niet per se adequaat zijn aangezien, ondanks het feit dat de vliegtuigen even groot kunnen zijn, tal van andere criteria in aanmerking moeten worden genomen, zoals het verplaatsingsvolume dat elke maatschappij jaarlijks voor haar rekening neemt, de frequentie van de verplaatsingen, het dagdeel waarin de vluchten plaatsvinden (piek- of dalperiode), de toeslagen voor nachtvluchten, vertragingen, ijsbestrijding, schoonmaak van vliegtuigen enz.

(131)

De CCIPB onderstreept ten derde dat, waar het de staatsbelastingen betreft (namelijk twee: de luchthavenbelasting en de burgerluchtvaartbelasting), deze voor alle luchtvaartmaatschappijen strikt op dezelfde wijze worden toegepast. De CCIPB zou zich niet bemoeien met de vaststelling van het bedrag van die belastingen dat door de bevoegde autoriteit wordt bepaald.

6.1.1.2.    Contract inzake marketingdiensten met AMS

(132)

Volgens de CCIPB zouden de door de CCIPB aan AMS betaalde bedragen geen staatssteun vormen. De CCIPB merkt op dat zij als concessieverlenende autoriteit van de luchthaven van Pau beslist heeft om, conform de richtsnoeren van 2005, in het tijdschrift Air & Cosmos van de maand december 2007 een oproep voor projecten bekend te maken om een of meer luchtvaartmaatschappijen te vinden die bereid zouden zijn om, met toekenning van financiële steun, nieuwe bestemmingen in Europa te openen met vertrek vanuit Pau (er waren acht percelen gepland). Op 31 januari 2008, de uiterste datum voor het indienen van projecten, heeft zij echter vastgesteld dat geen enkele luchtvaartmaatschappij een offerte had ingediend.

(133)

De CCIPB meent overigens dat haar besluit om het contract inzake marketingdiensten met Ryanair te sluiten niet toerekenbaar is aan de staat. Volgens de CCIPB was de overheid op geen enkel ogenblik betrokken bij de onderhandelingen met Ryanair of de sluiting van een commercieel partnerschap met deze maatschappij.

(134)

De CCIPB is van mening dat de kamers van koophandel en industrie de luchthaveninstallaties exploiteren volgens de voorwaarden van het privaatrecht.

(135)

Volgens de CCIPB zouden de kamers van koophandel en industrie „een zeer specifieke categorie van openbare instellingen vormen […] die tot doel hebben de commerciële en industriële belangen van hun district vrij te vertegenwoordigen bij de overheid”. De CCIPB voegt daaraan toe dat „het feit dat ze met de staat verbonden zijn […] op zich geen ondergeschiktheid impliceert”. Wanneer de CCIPB een luchthaven exploiteert en, bijgevolg, wanneer ze een partnerschap met Ryanair sluit, zou de CCIPB dus volledig autonoom optreden zonder directe of indirecte bemoeienis van de staat.

6.1.1.3.    Het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie

(136)

De CCIPB vermeldt dat zij gebruik heeft gemaakt van een aanbod van de maatschappij Ryanair om de exploitatie van de verbinding Pau-Londen Stansted voort te zetten na de nietigverklaring van het contract van 28 januari 2003 door het Tribunal administratif de Pau op 3 mei 2005.

(137)

De CCIPB heeft met Ryanair, voor de operationele aspecten van de verbinding, een contract inzake luchthavendiensten gesloten dat volgens de CCIPB in weinig zou verschillen van de behandeling van andere luchtvaartmaatschappijen die op de luchthaven van Pau vliegen. De CCIPB voegt daaraan toe dat ze voor de commerciële ontwikkeling van de luchthaven een contract inzake webmarketingdiensten heeft gesloten met AMS, een 100 % dochteronderneming van Ryanair. Wat dit contract betreft, meent de CCIPB dat zij zich gedragen heeft als een particuliere investeerder in een markteconomie, en wel om vijf redenen die in de overwegingen 138 tot en met 142 worden uiteengezet.

(138)

Ten eerste zou AMS, als tegenprestatie voor de door de CCIPB betaalde prijs, echte commerciële prestaties hebben geleverd, met name tal van internetlinks op de website ryanair.com waarmee de internetgebruikers rechtstreeks naar de websites van de CCIPB, de luchthaven, de infrastructuur van de regio (bussen, treinen, taxi’s), het kantoor voor toerisme van Béarn enz. werden geleid.

(139)

Ten tweede zou de website ryanair.com momenteel onbetwistbaar de belangrijkste website zijn om reizen in Europa te reserveren en verreweg een van de meest gezochte websites voor internetgebruikers die de zoekrobot Google gebruiken. De website ryanair.com gebruiken om er reclame te maken voor de luchthaven van Pau zou voor die luchthaven en de plaatselijke overheidsinstanties waarmee de luchthaven is verbonden een mooie kans zijn. De luchthavens, en de andere belanghebbenden (autoverhuurders, hotels, regio’s enz.), zouden bereid zijn om de prijzen te betalen uit de prijzentabel in de tarifering die op de website van AMS gepubliceerd is. Enkele volledig particuliere luchthavens zouden overigens aanvaard hebben om die bedragen te betalen. De CCIPB onderstreept de toegevoegde waarde van de reclame op de website ryanair.com en citeert daarbij een studie van de vennootschap Planet-Work die, op grond van het aantal hits van internetgebruikers, heeft vastgesteld dat reclame op de website ryanair.com de luchthaven van Pau en de regio veel zichtbaarder heeft gemaakt dan reclame op de website voyages-sncf.com. De CCIPB besluit daaruit dat de prijzen die door AMS zijn toegepast en door CCIPB zijn betaald voor de geleverde prestaties, met de marktprijzen overeenstemmen.

(140)

Ten derde hoeft het forfaitaire karakter van de prijs die voor de verrichte diensten is betaald, volgens de CCIPB geen criterium te zijn dat wijst op het bestaan van staatssteun.

(141)

Ten vierde zouden met de bedragen die in het kader van het contract Pau-Charleroi zijn betaald, andere prestaties zijn verkregen dan die welke voor de CCIPB zijn geleverd in het kader van het contract Pau-Londen. De CCIPB zou dus niet tweemaal voor dezelfde prestatie hebben betaald, wat mede zou aantonen dat de betaalde bedragen geen subsidies vormden om een verbinding te openen. De CCIPB verklaart bovendien dat, als het bedrag had moeten dienen om het structurele tekort van de exploitatie van de verbinding aan te zuiveren, dit bedrag duidelijk ontoereikend was.

(142)

Ten vijfde meent de CCIPB dat het voor een overheidsinstantie zonder winstoogmerk erg moeilijk is om te bewijzen dat de […] EUR die aan AMS waren toegezegd, de CCIPB […] EUR hebben „opgeleverd”. De CCIPB is er echter zeker van dat de link op de website www.ryanair.com (en het feit dat er op de website geen bestemmingen in de buurt waren) de investering waard is geweest op het gebied van bekendheid en/of aantrekkingskracht.

6.1.1.4.    Vervalsing van de mededinging

(143)

De CCIPB meent dat de bedragen die zij als tegenprestatie voor de marketingdiensten van AMS heeft betaald, de mededinging niet hebben vervalst.

(144)

Behalve Air France zou geen enkele andere luchtvaartmaatschappij spontaan interesse hebben getoond voor de bestemming Pau en, ondanks de inspanningen van de luchthaven, zouden alleen Ryanair voor Londen en Transavia voor Amsterdam interesse hebben laten blijken.

(145)

De CCIPB merkt op dat de komst van lagekostenverbindingen geen invloed heeft gehad op de verbindingen van Air France dat haar verkeersvolume vanuit Pau sinds 2003 zou hebben zien toenemen.

6.1.2.   ASSOCIATION OF EUROPEAN AIRLINES, AEA

(146)

De AEA beschouwt zichzelf als een belanghebbende in deze zaak. Onder haar leden telt zij immers een luchtvaartmaatschappij die verbindingen verzorgt met de luchthaven van Pau (Air France). Algemener is de AEA, die de belangen van het „net” van Europese vervoerders vertegenwoordigt, van mening dat zij een vanzelfsprekend belang heeft bij het volgen van de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren van 2005. Volgens haar dragen de vervoerders die onrechtmatig profiteren van bepaalde kortingen op hun heffingen, bij tot de totstandkoming van concurrentieverstoringen op de interne markt, ten nadele van andere vervoerders die de kosten van hun activiteiten moeten dragen.

(147)

De AEA is van mening dat de twee contracten die de CCIPB heeft gesloten met Ryanair en AMS, haar 100 % dochteronderneming, namelijk 1) het contract inzake luchthavendiensten betreffende de verbinding Londen Stansted-Pau, en 2) het contract inzake webmarketingdiensten waarvoor AMS jaarlijks een forfaitair bedrag van 4 37  000 EUR ontvangt, voldoende waren om grote ongerustheid te wekken.

(148)

Volgens haar is het feit dat Ryanair de enige gebruiker van de luchthaven is die zijn voordeel doet met een specifiek contract inzake luchthavendiensten, een zeer twijfelachtige praktijk. Bovendien meent zij dat Ryanair niet mag worden vrijgesteld van de parkeer- en de verlichtingsheffing en dat deze luchtvaartmaatschappij dezelfde heffingen zou moeten betalen als de andere luchtvaartmaatschappijen omdat haar omdraaitijden langer dan twee uur duren.

(149)

De AEA verklaart dat de verschillende Franse rechtbanken in ruime mate hebben erkend dat het met AMS gesloten contract inzake marketingdiensten voorwaarden tot stand heeft gebracht die buitengewoon gunstig zijn voor Ryanair (31). Zij stelt vast dat uitdrukkingen als „wanverhouding” ook zijn gebruikt door het Tribunal administratif de Pau in een vonnis van mei 2005, waarin alleen maar kon worden besloten dat dit soort contracten een financiële steun voor Ryanair vormde. De AEA stelt de praktijk van de marketingdiensten op zich niet ter discussie, maar betwijfelt wel of de normale marktvoorwaarden zijn nageleefd in de desbetreffende contractuele bepalingen.

6.1.3.   RYANAIR

(150)

Ryanair verklaart dat de modaliteiten en voorwaarden van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten overeenstemmen met de marktvoorwaarden en dat het contract de maatschappij geen selectief voordeel verleent. Daarom wordt de mededinging niet vervalst en wordt het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloed.

(151)

De maatschappij onderstreept dat zij de standaardluchtvaartheffingen en luchtbelasting betaalt die gelden voor de luchthaven van Pau, boven op commissies op de ticketverkoop en te zware bagage. Zij licht toe dat deze heffingen vergelijkbaar zijn met de heffingen die worden toegepast in andere, vergelijkbare luchthavens of ten aanzien van andere luchtvervoerders die activiteiten verrichten op de luchthaven van Pau. Voor zover zij weet, geeft de CCIPB haar geen voorkeursbehandeling, maar dezelfde behandeling als die waarop de andere luchtvaartmaatschappijen recht hebben.

(152)

Volgens Ryanair zijn de voorwaardelijke kortingen die zijn toegestaan op de parkeer- en de verlichtingsheffing en op de goederenbehandelingskosten zoals bedoeld in de artikelen 7.1.3 en 7.2 van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten, gebaseerd op objectieve criteria die in het contract vermeld staan, namelijk het feit dat er overdag geen verlichting is, dat er niet wordt geparkeerd en dat er geen zware goederenbehandeling nodig is aangezien Ryanair binnen 25 minuten de retourvlucht verzorgt en haar passagiers een beperkte service biedt. Ryanair merkt op dat die vrijstellingen ook gelden voor andere, soortgelijke luchtvaartmaatschappijen, en dat in artikel 3 van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten uitdrukkelijk is vermeld dat de CCIPB verplicht is om de aan Ryanair toegestane voorwaarden toe te passen op andere, vergelijkbare luchtvaartmaatschappijen (32).

(153)

Ryanair beklemtoont dat de modaliteiten en voorwaarden die haar werden voorgesteld, niet geheim zijn en dat het contract van 2005 inzake luchthavendiensten, in tegenstelling tot de courante gebruiken in de sector, de CCIPB uitdrukkelijk toestaat om de inhoud ervan aan andere luchtvaartmaatschappijen bekend te maken.

(154)

Ryanair voert aan dat zij in het kader van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten geen enkel onrechtmatig voordeel heeft ontvangen van de CCIPB en dat de transparante relatie die via het contract is aangegaan niet selectief is, terwijl selectiviteit geldt als een essentiële (hoewel onvoldoende) voorwaarde om een maatregel als staatssteun aan te merken. Zij voert bovendien aan dat de betrokken steunmaatregelen niet voldoen aan de andere noodzakelijke voorwaarden voor het bestaan van staatssteun (ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten en vervalsing van de mededinging bijvoorbeeld).

6.1.4.   AIRPORT MARKETING SERVICES (AMS)

(155)

AMS vermeldt dat zij op de website van Ryanair reclameruimte aanbiedt onder de gebruikelijke marktvoorwaarden en tegen de tarieven die op haar eigen website gepubliceerd zijn.

(156)

De maatschappij meent dat het contract inzake webmarketingdiensten met de CCIPB niet valt onder het toepassingsgebied van de EU-voorschriften betreffende vervoer aangezien het gaat om een klassiek contract inzake commerciële reclame, te vergelijken met de contracten die vaak worden gesloten met kranten, tv- of radiozenders, leveranciers van buitenreclameruimte enz.

(157)

Volgens AMS weerspiegelen de voorwaarden voor de aankoop door de CCIPB van reclameruimte op de website van Ryanair de marktvoorwaarden en beantwoorden ze aan die voorwaarden. Wat de waarde van de reclameruimte op de website van Ryanair betreft, beklemtoont AMS dat de prijzen die zij voor die ruimte vaststelt een weerspiegeling zijn van het toenemende commerciële succes van die website en het feit dat die website een uitstekende manier is om reclame te maken die op een zeer specifieke doelgroep is gericht.

(158)

AMS wijst erop dat de website van Ryanair een veel gewildere reclameruimte is dan om het even welke andere reiswebsite van om het even welk algemeen portaal dat door de Commissie als vergelijkingspunt wordt gebruikt. Zij benadrukt dat de website van Ryanair maandelijks meer dan 300 miljoen keer wordt bekeken.

(159)

AMS voert aan dat de CCIPB reclameruimte heeft gekocht onder dezelfde voorwaarden als particuliere klanten. Volgens haar stemmen de in het contract inzake webmarketingdiensten vastgestelde prijzen overeen met de courante tarieven die zij hanteerde op het ogenblik dat het contract werd gesloten en waren die prijzen voor alle klanten, zowel uit de openbare als de particuliere sector, gelijk. De maatschappij vermeldt dat particuliere luchthavenbeheerders (bijvoorbeeld […] en […]) met AMS contracten hebben gesloten die vergelijkbaar zijn met het contract dat met de CCIPB is gesloten.

(160)

AMS betwist de relevantie van het noodzakelijke karakter van de betrokken diensten die door de Commissie als volgt is geschetst in het besluit tot inleiding van de procedure: „[…] de Commissie vraagt zich af of de afgesproken marketingdiensten noodzakelijk zijn voor de CCIPB en of het contract inzake marketingdiensten niet uitsluitend gesloten is om de verbinding Pau-Londen Stansted te subsidiëren” (33).

(161)

Volgens AMS sluit dit soort onder marktvoorwaarden verrichte transactie immers uit dat er sprake is van steun en bestaat er geen juridisch precedent betreffende de beoordeling van het „noodzakelijke” karakter ervan. Aangezien de Commissie dit noodzakelijke karakter in twijfel wil trekken, herinnert AMS er echter aan dat de CCIPB zowel belast is met de promotie van de regio Pau-Béarn als met de exploitatie van de luchthaven van Pau. In het licht van die twee doelstellingen meent AMS dat reclame op de website van Ryanair vanuit commercieel oogpunt een logische stap is.

(162)

Wat de aankoop van reclameruimte voor de promotie van de regio betreft, beklemtoont AMS dat de Franse kamers van koophandel en industrie met elkaar concurreren en een „territoriale marketing” moeten voeren om hun eigen regio te laten winnen van die van hun concurrenten.

(163)

AMS is van mening dat de op de website van Ryanair gekochte reclameruimte de luchthaven van Pau beter zichtbaar kan maken. Volgens haar heeft de CCIPB een rechtstreeks commercieel belang bij een dergelijke handelwijze omdat de daaruit voortvloeiende toename van het aantal passagiers toeleveranciers naar de luchthaven aantrekt en de inkomsten van de luchthaven verhoogt.

(164)

AMS voert aan dat de CCIPB op de website van Ryanair geen reclame maakt om de verbinding Pau-Londen te subsidiëren, maar dat de ruimte op de website van Ryanair die AMS ter beschikking stelt van de CCIPB, een middel vormt dat zeer in trek is en waarvan bewezen is dat er vraag naar is vanwege andere adverteerders, ook uit de particuliere sector. Het zou dus onjuist zijn om de verkoop van die reclameruimte te bestempelen als een voorwendsel om subsidiebetalingen te ontvangen.

(165)

Volgens AMS vormt het contract inzake webmarketingdiensten geen steunmaatregel omdat de voorwaarden ervan overeenstemmen met die van een klassieke handelsovereenkomst en AMS (of Ryanair) geen enkel voordeel opleveren. De maatschappij meent dus dat dit contract de mededinging niet vervalst en het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloedt.

6.1.5.   AIR FRANCE

(166)

Air France biedt dagelijks ongeveer vijf vluchten vanuit de luchthaven van Pau naar de luchthaven Parijs Orly, drie vluchten naar de luchthaven Parijs Roissy Charles de Gaulle en vier vluchten naar de luchthaven van Lyon (via een dochteronderneming).

(167)

Air France stelt vast dat de voordelen die aan Ryanair en haar dochteronderneming AMS zijn toegekend en waar Air France niet van profiteert, tot gevolg hebben dat de exploitatiekosten van Ryanair fors lager zijn. Volgens Air France heeft dit een ongunstige invloed op de rechtstreekse concurrentie tussen Ryanair en Air France voor de vluchten vanuit en naar de luchthaven van Pau en bovendien op de concurrentie voor alle intracommunautaire verbindingen. Het handelsverkeer tussen de lidstaten zou daardoor dus rechtstreeks ongunstig worden beïnvloed.

6.1.5.1.    Luchtvaartheffingen

(168)

Air France merkt op dat het referentietarief van de parkeerheffing volgens de door de CCIPB gepubliceerde tarievenbrochure 2007 is vastgesteld op 0,16 EUR per ton/uur. Die heffing geldt vanaf het ogenblik dat het luchtvaartuig ten minste twee uur op het asfalt blijft staan. Air France vindt het niet abnormaal dat Ryanair die heffing niet betaalt voor een omdraaitijd van 25 minuten, maar dat Ryanair wel zou moeten betalen voor omdraaitijden van meer dan twee uur.

(169)

Air France merkt op dat het referentietarief van de verlichtings- en bebakeningsheffing volgens de door de CCIPB gepubliceerde tarievenbrochure 2007 is vastgesteld op 35,18 EUR per verplaatsing/vliegtuig. Die heffing is verschuldigd wanneer de bakens worden gebruikt voor een verplaatsing van een vliegtuig, d.w.z. wanneer een vliegtuig opstijgt of landt, zowel overdag als 's nachts. Dat die heffing niet wordt toegepast voor Ryanair onder het voorwendsel dat die maatschappij alleen overdag vluchten uitvoert, zou dus niet stroken met de algemene toepassingsvoorwaarden van deze heffing.

(170)

Air France onderstreept dat deze referentietarieven regelmatig worden herzien en meent dat de eventuele variaties in deze heffingen ook zouden moeten gelden voor Ryanair — net zoals voor de andere vervoerders die vluchten van en naar de luchthaven van Pau organiseren.

6.1.5.2.    Gronddiensten

(171)

Air France wijst erop dat voor de gronddiensten die haar op de luchthaven van Pau worden verleend, een formele overeenkomst is gesloten. Air France merkt op dat volgens de richtsnoeren van 2005 een luchthavenbeheerder die als verlener van grondafhandelingsdiensten optreedt, natuurlijk verschillende tarieven (kan) hanteren voor de afhandelingsrechten die hij aan de luchtvaartmaatschappijen in rekening brengt, als deze tariefverschillen kostenverschillen weerspiegelen die verband houden met de aard of de omvang van de verleende diensten. Air France benadrukt dat het Tribunal administratif de Pau in zijn vonnis van 3 mei 2005 van oordeel was dat een aan Ryanair toegekende ongerechtvaardigde korting op de grondafhandelingsdiensten staatssteun vormde die, aangezien zij niet was aangemeld, onrechtmatig moest worden geacht.

(172)

Air France merkt op dat zij aanzienlijk meer diensten van en naar de luchthaven van Pau verleent dan Ryanair. In die omstandigheden vindt Air France dat de tarieven die de CCIPB aan Ryanair heeft toegestaan voor de gronddiensten, niet voordeliger zouden mogen zijn dan die welke gelden voor Air France.

6.1.5.3.    Contract inzake marketingdiensten met AMS

(173)

Air France stelt vast dat dit soort contracten tussen de entiteit die een luchthaven beheert, en AMS, de dochteronderneming van Ryanair, een courante praktijk blijkt te zijn van Ryanair op luchthavens van waaruit zij nieuwe luchtverbindingen wil openen. Air France wijst erop dat de Franse administratieve rechtbanken dit soort maatregelen reeds hebben bestraft, aangezien de vermeende promotiediensten niet werden verleend of werden verleend onder voor Ryanair buitengewoon gunstige voorwaarden.

(174)

Air France citeert de „wanverhouding” die het Tribunal administratif de Pau in zijn vonnis van 3 mei 2005 heeft vastgesteld tussen de wederzijdse verbintenissen van de partijen bij het contract van 2003 tussen de CCIPB en Ryanair. Air France meent dat de vraag mag worden gesteld of er een evenwicht is tussen de verplichtingen van de partijen bij het contract van 2005 met AMS. Volgens Air France wijst niets erop dat dit bedrag in zijn geheel of gedeeltelijk door Ryanair kan worden terugbetaald wanneer de betrokken verbinding zou worden afgeschaft of wanneer de eventueel vastgelegde promotiedoelstellingen niet zouden worden behaald.

(175)

Air France betwist niet dat bepaalde „marketingsteun” vanuit het oogpunt van de communautaire regels aanvaardbaar kan zijn. Air France vindt het echter weinig waarschijnlijk dat het zogenaamde contract inzake de zogenaamde „marketingdiensten” kan voldoen aan de vereiste voorwaarden om verenigbaar te zijn met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.

6.1.5.4.    Conclusie

(176)

Air France wenst dat er een einde wordt gesteld aan de betalingen waarvan Ryanair volgens haar sinds 2005 profiteert op de luchthaven van Pau en dat wordt gelast de onrechtmatige steun van Ryanair terug te vorderen.

6.2.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN NAAR AANLEIDING VAN DE UITBREIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

6.2.1.   CHAMBRE DE COMMERCE ET D’INDUSTRIE DE PAU-BÉARN (CCIPB)

(177)

De CCIPB meent dat de contracten inzake marketingdiensten en de contracten inzake luchthavendiensten die zij gesloten heeft met de luchtvaartmaatschappijen en/of hun dochterondernemingen, geen enkele staatssteun omvatten.

(178)

De CCIPB stelt vast dat de aard en het voorwerp van die contracten volslagen anders zijn en afzonderlijk moeten worden geanalyseerd. Het zou niet belangrijk zijn dat die contracten op dezelfde dag gesloten zijn, aangezien ze elk een ander doel beogen. Het contract inzake luchthavendiensten heeft tot doel de voorwaarden vast te stellen waaronder de luchthaven van Pau haar luchthaveninfrastructuur ter beschikking stelt van luchtvaartmaatschappijen en hun tegen betaling diverse luchthavendiensten verleent. Het contract inzake marketingdiensten zou tot doel hebben de voorwaarden vast te stellen waaronder een luchtvaartmaatschappij tegen betaling de luchthaven van Pau en de toeristische en zakelijke attracties van de regio Pau en le Béarn op haar website moet promoten. De twee soorten contracten zouden dus niet intrinsiek met elkaar verbonden zijn. Als de voorwaarden waaronder de door een luchthaven verleende luchthavendiensten en de door een luchtvaartmaatschappij of één van haar dochterondernemingen verleende marketingdiensten in eenzelfde contract kunnen voorkomen, zou dat nog niet betekenen dat de juridische analyse van de vraag of er al dan niet sprake is van staatssteun, betrekking moet hebben op deze twee soorten diensten die niet „tegen elkaar zouden opwegen”.

(179)

Waar het gaat over de gedragingen van de CCIPB en de andere overheidsinstanties, is de CCIPB van mening dat die niet gezamenlijk hoeven te worden beoordeeld, op zijn minst voor wat betreft de contracten inzake marketingdiensten (wat de afzonderlijke beoordeling van de contracten nog meer rechtvaardigt), aangezien die contracten door de CCIPB volledig autonoom worden onderhandeld en gesloten, zonder tussenkomst van andere overheidsinstanties.

6.2.1.1.    De door de CCIPB gesloten contracten inzake marketingdiensten

Toerekenbaarheid

(180)

Volgens de CCIPB zijn de betalingen uit hoofde van de contracten inzake marketingdiensten niet toerekenbaar aan de staat omdat de CCIPB in haar beheer van de luchthaven volledig autonoom handelt ten opzichte van de toezichthoudende autoriteiten. De beslissingen om bedragen voor marketingdiensten te betalen, enerzijds aan Ryanair, vervolgens aan AMS, en anderzijds aan Transavia, zijn autonoom en individueel door de CCIPB genomen, zonder directe of indirecte tussenkomst van de staat.

Economisch voordeel voor luchtvaartmaatschappijen

(181)

De CCIPB meent dat zij zich kennelijk gedragen heeft als een oordeelkundige particuliere investeerder in een markteconomie. AMS en Transavia zouden met name echte commerciële diensten hebben verleend, met name de links op hun website aan de hand waarvan internetgebruikers meteen naar de websites van de CCIPB werden geleid, waarvoor een vergoeding werd betaald die overeenstemt met de marktprijs. De CCIPB onderstreept in dit verband dat de websites van Ryanair en Transavia druk worden bezocht.

(182)

De CCIPB merkt bovendien op dat AMS prijzen toepast volgens een vaste schaal in een tarievenlijst die op haar website bekendgemaakt is. Die schaal zou worden toegepast voor alle luchthavenklanten van AMS, zonder onderscheid, dus ook voor bepaalde volledig geprivatiseerde Britse luchthavens. Transavia van haar kant zou de marketingdiensten voor een particuliere luchthaven in Italië verzorgen.

(183)

Bovendien schijnen, volgens de CCIPB, bepaalde Franse luchthavens die worden beheerd door particuliere ondernemingen (als delegatieverkrijgers van de openbare dienst), een contract inzake marketingdiensten te hebben gesloten met AMS, met name de luchthaven van Tarbes-Lourdes-Pyrénées, die wordt beheerd door de Canadese vennootschap SNC-Lavalin. De CCIPB acht dit een bewijs dat haar gedrag met dat van een particuliere marktdeelnemer overeenstemt.

(184)

De CCIPB merkt bovendien op dat het forfaitaire karakter van de prijs die is betaald voor de verleende diensten, geen beslissend criterium blijkt te zijn om vast te stellen of een maatregel staatssteun vormt, en dat met de uit hoofde van het contract Pau-Charleroi betaalde bedragen andere diensten zijn aangekocht dan die welke de CCIPB heeft gekregen uit hoofde van het contract Pau-Londen, en dat de CCIPB dus niet tweemaal voor dezelfde dienstverlening zou hebben betaald. De CCIPB is bovendien van mening dat de betaalde bedragen ontoereikend zijn om een verbinding te openen.

(185)

De CCIPB meent dat zij, door deze marketingdiensten te kopen tegen de in de contracten vermelde prijzen, ontegensprekelijk economische tegenprestaties heeft ontvangen en wel op twee manieren. Ten eerste zouden de marketingdiensten een gunstige invloed hebben gehad op de inkomsten uit de exploitatie van de luchthaven doordat ze een grotere passagiersstroom in de luchthaven tot stand hebben gebracht. Ten tweede, en ten overvloede, zouden de stad Pau en omgeving ook van de tegenprestaties hebben geprofiteerd.

(186)

De CCIPB is het niet eens met de adviseur wanneer die stelt dat de strategie van Ryanair die aan deze contracten inzake marketingdiensten ten grondslag ligt, erin bestaat om een subsidie van de luchthaven te verkrijgen en op die manier lage prijzen te kunnen hanteren. Anders dan de adviseur meent de CCIPB een groot commercieel belang te hebben bij de aankoop van dergelijke diensten aangezien de luchthaven van Pau een regionale luchthaven is die geen natuurlijke toestroom van passagiers krijgt in een volume dat toereikend is om de exploitatiekosten in evenwicht te brengen. De CCIPB merkt op dat er op de luchthaven van Pau aanmerkelijk meer verkeer is sinds de komst van Ryanair naar de luchthaven en de promotie via haar website.

(187)

Tot slot wijst de CCIPB erop dat zij geweigerd heeft om het contract inzake marketingdiensten met AMS te verlengen met als reden dat de nieuwe onderhandelde prijzen te hoog waren. Dit besluit bevestigt dat zij niet bereid was om Ryanair tot elke prijs te onthalen.

Vervalsing van de mededinging

(188)

Volgens de CCIPB hebben de bedragen die betaald zijn als tegenprestatie voor de marketingdiensten, de concurrentie tussen de luchtvaartmaatschappijen of tussen de luchthavens in geen enkel opzicht verstoord. De CCIPB beklemtoont dat zij promotie moet voeren omdat zij grote moeilijkheden ondervindt om luchtvaartmaatschappijen aan te trekken aangezien die zich liever vestigen op luchthavens in de buurt die aantrekkelijker zijn voor het toerisme. De CCIPB vermeldt de luchthaven van Biarritz-Anglet-Bayonne met verbindingen naar een regio die bekendstaat om haar stranden, en de luchthaven van Tarbes-Lourdes, met in de buurt het bedevaartsoord Lourdes.

(189)

De CCIPB merkt op dat de concurrentie tussen lagekostenmaatschappijen op de luchthaven van Pau geen enkele invloed heeft op de activiteit van Air France, maar dat deze maatschappij is blijven groeien tot in 2008 toen de economische crisis is uitgebroken. De CCIPB beklemtoont bovendien dat geen enkele luchtvaartmaatschappij vóór de komst van Ryanair in 2003 een internationale verbinding verzorgde vanuit de luchthaven van Pau en dat de komst van Ryanair dus niet van invloed is geweest op de concurrentie op de bestaande verbindingen.

6.2.1.2.    De contracten inzake luchthavendiensten

(190)

De CCIPB herinnert eraan dat alle luchtvaartheffingen even streng worden toegepast op alle gebruikers en alle luchtvaartmaatschappijen van het platform van de luchthaven van Pau. De CCIPB weerlegt dat er in dit verband discriminerende praktijken zouden bestaan.

(191)

Anderzijds is de CCIPB het niet eens met de adviseur wanneer die stelt dat de niet-gereglementeerde heffingen variëren van de ene luchtvaartmaatschappij tot de andere zonder dat hiervoor gegronde redenen zijn. Volgens de CCIPB worden de tarieven voor niet-gereglementeerde dienstverlening onderhandeld met elke luchtvaartmaatschappij afhankelijk van haar specifieke situatie. Uit deze argumenten besluit de CCIPB dat geen van de door de Commissie onderzochte contracten inzake luchthavendiensten een element van staatssteun bevat.

6.2.1.3.    Subsidies aan de luchthaven

(192)

De CCIPB is van mening dat geen van de „subsidies” die de luchthaven van Pau in de periode 2000-2010 ontvangen heeft en die het onderwerp van de formele onderzoeksprocedure vormen, een element van staatssteun bevatten.

Subsidies voor taken van de overheid

(193)

Volgens de CCIPB waren de subsidies van 3,521 miljoen EUR, vermeld in afdeling 4.3.1, bedoeld voor de financiering van opdrachten die door de wet aan luchthavenexploitanten worden toebedeeld, maar die normaal gezien tot de verantwoordelijkheid van de staat behoren wanneer die zijn prerogatieven als overheid uitoefent. Deze opdrachten zouden dus niet van economische aard zijn, waardoor de betrokken subsidies niet onder het toepassingsgebied van de regels in verband met staatssteun vallen.

Subsidies voor uitrusting

(194)

De CCIPB meent dat de uitrustingssubsidies die zijn toegekend door het syndicat mixte en de plaatselijke overheidsinstanties geen elementen van staatssteun bevatten. Deze bedragen zouden hebben gediend om investeringen te financieren die door de eigenaars van de luchthaveninfrastructuur werden verricht voor het onderhoud en de verbetering ervan, anders gezegd voor de opwaardering van hun eigen patrimonium. Deze investeringen zouden dus uitsluitend de eigenaars ten goede komen. Deze bedragen zouden de CCIPB echter geen enkel economisch voordeel hebben opgeleverd, aangezien de exploitatiekosten die de CCIPB normaal gezien als luchthavenbeheerder moet betalen, daardoor niet verminderden. Deze bedragen zouden slechts zijn „doorgesluisd” door de CCIPB die als beheerder van openbare uitrusting de bedoelde onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden en werkzaamheden moest laten uitvoeren om de uitrusting aan de normen te doen beantwoorden.

(195)

Door uitrustingssubsidies te verstrekken interveniëren de concessieverlenende autoriteit en de plaatselijke overheidsinstanties, volgens de CCIPB, als vanzelfsprekend in hun hoedanigheid van eigenaars van de luchthaveninfrastructuur, in het kader van de concessie van openbare uitrusting, met het oog op werkzaamheden om de uitrusting te doen beantwoorden aan de normen, onderhoudswerkzaamheden en werkzaamheden ter verbetering van de openbare dienst van de luchthaven, teneinde hun patrimonium op te waarderen. Het zou hier dus gaan om investeringen die vanzelfsprekend door de eigenaar van de openbare uitrusting moeten worden gedaan en niet door de exploitant ervan.

(196)

De CCIPB merkt bovendien op dat zij aan het einde van de concessie (eind 2015) de luchthaveninfrastructuur zal moeten teruggeven aan de eigenaars, met de gerealiseerde investeringen.

(197)

De betrokken subsidies zouden bovendien de mededinging met de andere luchthavens uit de buurt (Tarbes-Lourdes-Pyrénées en Biarritz-Anglet-Bayonne) niet hebben vervalst aangezien die ook soortgelijke subsidies zouden hebben ontvangen van hun concessieverlenende autoriteiten.

(198)

Wat betreft het bedrag van 38  000 EUR dat in 2003 door Gaz de France werd betaald, merkt de CCIPB op dat deze steunmaatregel niet aan de staat toerekenbaar is maar dat daarover autonoom door Gaz de France werd beslist. Die beslissing zou de luchthaven van Pau overigens geen economisch voordeel hebben opgeleverd, omdat Gaz de France zich zou hebben gedragen als een oordeelkundige particuliere investeerder in een markteconomie. Gaz de France had immers aan de CCIPB voorgesteld om een warmtekrachtcentrale te bouwen, zodat de luchthaven energie zou kunnen besparen op verwarming en klimaatregeling en Gaz de France het nodige gas zou kunnen leveren voor de werking van die centrale.

Verenigbaarheid op grond van Beschikking 2005/842/EG van de Commissie

(199)

De CCIPB merkt op dat Beschikking 2005/842/EG van de Commissie (34) (hierna „de DAEB-beschikking van 2005” genoemd) van toepassing is op de onderzochte maatregelen. De CCIPB benadrukt dat „compensatie voor de openbare dienst ten behoeve van luchthavens […] waar het gemiddelde jaarlijkse verkeer gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de dienst van algemeen economisch belang is toegewezen, maximaal 1 miljoen passagiers bedraagt in het geval van luchthavens […]” en die „voor de betrokken dienst jaarlijks minder dan 30 miljoen EUR compensatie ontvangen” onder het toepassingsgebied van deze beschikking valt (artikel 2). Als de aan de luchthaven betaalde subsidies steun vormen, zou die steun volgens de CCIPB, die meent dat zij belast is met de verlening van een openbare dienst ten behoeve van een luchthaven, op grond van de DAEB-beschikking van 2005 verenigbaar zijn en vrijgesteld zijn van de verplichting tot voorafgaande aanmelding.

Verenigbaarheid op grond van de richtsnoeren van 2005

(200)

De CCIPB voert voorts aan dat de subsidies die de luchthaven van Pau en de CCIPB ontvangen hebben, voldoen aan de verenigbaarheidscriteria die zijn vastgesteld in de richtsnoeren van 2005.

6.2.2.   RYANAIR

(201)

Ryanair voert aan dat de Commissie er verkeerd aan heeft gedaan om de twee contracten met de CCIPB, het ene gesloten door Ryanair en het andere door AMS, samen te voegen tot één enkele zaak in verband met vermeende staatssteun. De luchtvaartmaatschappij voegt daaraan toe dat het onderzoek betreffende de relatie tussen AMS en de luchthaven van Pau tegen het commerciële succes van het aanbod van Ryanair ingaat, dat AMS heel veel klanten heeft (en niet alleen luchthavens) en dat haar bedrijfsmodel steeds vaker wordt overgenomen op de websites van andere luchtvaartmaatschappijen.

6.2.2.1.    Verslag van de adviseur van 30 maart 2011

(202)

Ryanair betwist bepaalde conclusies van het verslag van de adviseur, met name de volgende drie verklaringen (35):

a)

de website van Ryanair valt dus vooral te vergelijken met de websites van andere luchtvaartmaatschappijen die in het algemeen slechts weinig betaalde reclame bevatten en waarop de luchthavens niet adverteren. Volgens Ryanair is het niet correct om te stellen dat de andere luchtvaartmaatschappijen geen betaalde reclame aanbieden op hun websites. De maatschappij voert aan dat deze praktijk steeds gangbaarder wordt en dat de regionale luchthavens, die slechts weinig vraag kennen, de websites van lagekostenmaatschappijen uit hun klantenkring steeds vaker beschouwen als de beste plaats om reclame te maken. Ryanair is ook een voorbeeld van een luchtvaartmaatschappij die op haar website reclame maakt voor de parkeerterreinen van een hub-luchthaven waar zij klant is;

b)

Ryanair voert aan dat het niet correct is om te stellen dat luchthavens niet te vergelijken zijn met andere adverteerders op haar website, omdat de luchthavendiensten die er aan de passagiers worden verleend, niet kunnen worden gescheiden van de diensten die door Ryanair zelf aan de passagiers worden verleend. De maatschappij betoogt dat potentiële passagiers die op haar website reclame zien voor een luchthaven, opbrengsten voor die luchthaven opleveren, ongeacht of ze vliegen met Ryanair. Zij houdt bijgevolg staande dat de situatie van luchthavens die reclame maken op haar website, anders dan in het advies aan de Commissie wordt verklaard, wel lijkt op die van andere adverteerders zoals hotels en autoverhuurders;

c)

volgens Ryanair is het ten onrechte dat de adviseur vragen stelt bij de logica van luchthavens die luchtvaartmaatschappijen geld geven om klanten te lokken voor vluchten van en naar de betrokken luchthaven terwijl extra passagiers uiteindelijk rechtstreeks ten goede komen aan die luchtvaartmaatschappijen. Volgens Ryanair betekent het feit dat het verrichten van marketingdiensten ten goede komt aan de leverancier van reclameruimte, namelijk Ryanair, niet dat die dienstverlening niet ook ten goede zou komen aan de luchthaven die deze diensten koopt. Het feit of een luchthaven al dan niet reclame maakt op de website van Ryanair, maakt voor de maatschappij weinig uit; aangezien haar bezettingsgraad op verbindingen met luchthavens die een reclamecontract met AMS hebben gesloten en op die met luchthavens die dat niet gedaan hebben, ongeveer gelijk is. Ryanair voegt daaraan toe dat reclame een noodzaak is aangezien de regionale luchthavens doorgaans nog niet goed gevestigd zijn op de markt. Zij verklaart eveneens dat de Commissie er verkeerd aan doet om al haar aandacht te richten op de voordelen voor de luchtvaartmaatschappij, terwijl het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie niet vereist dat een maatregel geen voordelen oplevert voor derden, waaronder de leverancier van reclameruimte. Ryanair benadrukt dat de marketingcontracten die AMS met luchthavens heeft gesloten, losstaan van de contracten die Ryanair met luchthavens heeft gesloten, en niet afhangen van het vermeende „voordeel” dat de reclame van de luchthaven op ryanair.com oplevert voor de maatschappij.

6.2.2.2.    Behandeling van AMS en Ryanair als één enkele begunstigde

(203)

Ryanair meent dat het contract inzake luchthavendiensten dat door de CCIPB met haar is gesloten, en het contract inzake marketingdiensten dat met AMS is gesloten, afzonderlijke contracten zijn die losstaan van elkaar, dat ze verschillende diensten betreffen en dat geen enkel verband rechtvaardigt dat ze als één enkele bron van „maatregelen” worden beschouwd. Volgens de luchtvaartmaatschappij hebben de contracten met AMS voordeel opgeleverd voor de CCIPB in haar hoedanigheid van koper van reclamediensten, en waren ze niet bedoeld om de bezettingsgraad van Ryanair te verbeteren of het rendement van die luchtvaartmaatschappij op de door haar geëxploiteerde verbindingen te verhogen.

6.2.2.3.    Staatsmiddelen en niet-toerekenbaarheid

(204)

Ryanair betwist dat de door de CCIPB genomen beslissingen toerekenbaar zouden zijn aan de staat en bevestigt dat de contracten die de CCIPB met Ryanair en AMS gesloten heeft, geen enkele overdracht van Franse staatsmiddelen met zich hebben meegebracht.

(205)

Ryanair verklaart dat de CCIPB geen ander facet is van de Franse staat en dat de toerekenbaarheid uitsluitend kan worden vastgesteld op grond van het feit dat de CCIPB een overheidsbedrijf is en dat zij dus onder de zeggenschap van de Franse staat valt. De luchtvaartmaatschappij is van mening dat de Commissie een onderzoek moet instellen naar de rol van de overheidsinstanties in de beslissingen die de CCIPB heeft genomen ten aanzien van Ryanair en AMS.

(206)

Ryanair verwijst bovendien naar de rechtspraak van de Franse rechtbanken, op basis waarvan zij van mening is dat de kamers van koophandel en industrie originele instanties zijn die worden gekenmerkt door hun dubbele aard en die moeten worden ondergebracht in de categorie van de „economische overheidsinstanties”.

(207)

Wat betreft de deelname van de staat aan het besluitvormingsproces, meent Ryanair dat de staat slechts over bepaalde beslissingen moet worden geïnformeerd en dan nog alleen achteraf.

6.2.2.4.    Bedrijfsplan

(208)

Ryanair voert aan dat het feit dat er geen bedrijfsplan voorhanden was op de datum waarop de contracten van 2005 gesloten werden, niet mag worden aangevoerd als bewijs dat die contracten niet beantwoordden aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie.

6.2.2.5.    Opmerkingen van Ryanair van woensdag 10 april 2013

(209)

Ryanair heeft op 10 april 2013 twee door Oxera opgestelde nota’s en een analyse van professor Damien P. McLoughlin overgemaakt.

De eerste nota van Oxera — Definitie van de referentiewaarde van de markt in de vergelijkende analyse met het oog op de toetsing aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie. Zaken in verband met staatssteun betreffende Ryanair, nota opgesteld door Oxera ten behoeve van Ryanair, 9 april 2013.

(210)

Oxera meent dat de methode van de Commissie, die erin bestaat dat zij uitsluitend referentieluchthavens aanvaardt die gelegen zijn in hetzelfde verzorgingsgebied als de luchthaven waarop het onderzoek betrekking heeft, onjuist is.

(211)

Oxera voert aan dat de referentieprijzen op de markt die bij de referentieluchthavens werden verkregen, niet negatief zijn beïnvloed door de staatssteun die aan de naburige luchthavens is toegekend. Het is dus mogelijk om een betrouwbare raming te maken van een referentiewaarde van de markt bij de toepassing van het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(212)

Immers,

a)

er worden vaak referentieanalyses gebruikt tijdens toetsingen aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie in andere domeinen dan dat van de staatssteun;

b)

ondernemingen oefenen slechts wederzijdse invloed uit op elkaars beslissingen in de mate waarin hun producten onderling vervangbaar zijn of elkaar aanvullen;

c)

luchthavens die zich in hetzelfde verzorgingsgebied bevinden, concurreren niet noodzakelijk met elkaar, en de referentieluchthavens die gebruikt zijn in de voorgelegde verslagen, ondervonden beperkte mededinging van de luchthavens van de overheid in hun verzorgingsgebied (minder dan een derde van de commerciële luchthavens in het verzorgingsgebied van de referentieluchthavens is volledig in handen van de staat en voor geen van de luchthavens in hetzelfde verzorgingsgebied als de referentieluchthavens werd een procedure inzake staatssteun gevoerd (in april 2013));

d)

zelfs wanneer de referentieluchthavens mededinging ondervonden van luchthavens van de overheid in hetzelfde verzorgingsgebied, moet ervan worden uitgegaan dat hun gedrag beantwoordt aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie (bijvoorbeeld, als de particuliere sector een belangrijke deelneming heeft of als de luchthaven door de particuliere sector wordt bestuurd);

e)

de luchthavens die zich houden aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie, zullen hun prijzen niet vaststellen onder de marginale kosten.

Tweede nota van Oxera — Beginselen die de kosten-batenanalyse bij de toetsing aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie ondersteunen. Zaken in verband met staatssteun betreffende Ryanair, nota opgesteld door Oxera ten behoeve van Ryanair, 9 april 2013.

(213)

Oxera voert aan dat zij zich in haar kosten-batenanalyse in de door haar aan de Commissie voorgelegde verslagen houdt aan de beginselen die een rationele marktdeelnemer uit de particuliere sector zou hanteren en aan de aanpak die uit de vorige besluiten van de Commissie naar voren komt.

(214)

De beginselen die de kosten-batenanalyse ondersteunen zijn:

a)

de waardering is trapsgewijs verricht;

b)

een bedrijfsplan ex ante is niet noodzakelijk vereist;

c)

in het geval van een luchthaven die niet overbelast is, is de aanpak op basis van de „enige kassa” de passende tariferingsmethode;

d)

alleen de inkomsten uit de economische activiteit van de actieve luchthaven zouden in aanmerking mogen worden genomen;

e)

de volledige looptijd van de overeenkomst, met inbegrip van eventuele verlengingen, zou in aanmerking moeten worden genomen;

f)

de toekomstige geldstromen zouden moeten worden geactualiseerd om de winstgevendheid van de overeenkomsten te beoordelen.

(215)

De extra winstgevendheid die wordt gegenereerd door de contracten die Ryanair met de luchthavens heeft gesloten, moet worden beoordeeld op basis van ramingen van het interne rentabiliteitspercentage of van metingen op basis van de huidige nettowaarde.

Analyse van professor Damien P. McLoughlin — Consolidatie van een merk: waarom en hoe kleine merken moeten investeren in marketing, nota opgesteld ten behoeve van Ryanair, 10 april 2013.

(216)

Het document heeft tot doel een uiteenzetting te geven van de commerciële logica die verklaart waarom regionale luchthavens beslissen bij AMS reclameruimte op ryanair.com te kopen.

(217)

Er zijn tal van zeer solide, welbekende en regelmatig gebruikte luchthavens. De zwakkere concurrenten moeten het statische aankoopgedrag van de consumenten overwinnen om hun activiteit te kunnen ontwikkelen. De kleinste regionale luchthavens moeten een middel vinden om de boodschap in verband met hun merk permanent over te brengen aan een zo groot mogelijk publiek. De traditionele vormen van marketingcommunicatie vergen uitgaven die hun middelen ver te boven gaan.

(218)

Reclame via AMS:

a)

biedt de mogelijkheid om een grote groep personen te bereiken die al van plan is om een reis aan te kopen;

b)

vergt relatief lage kosten (tarief tegen commerciële percentages voor internetcommunicatie);

c)

maakt communicatie op het aankooppunt mogelijk;

d)

maakt creatieve reclame mogelijk.

6.2.2.6.    Opmerkingen van Ryanair van 20 december 2013

(219)

Op 20 december 2013 heeft Ryanair opmerkingen gemaakt betreffende de aan AMS verrichte betalingen. Ryanair betwist de voorlopige beoordeling van de Commissie dat de aan AMS verrichte betalingen kosten voor de luchthaven zijn, aangezien die benadering geen rekening houdt met de waarde van de diensten die AMS aan de luchthaven heeft verleend. De luchtvaartmaatschappij meent bovendien dat er met het oog op de toetsing aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen de aankoop van marketingdiensten tegen de marktprijs en een bijbehorend contract tussen luchthaven en luchtvaartmaatschappij.

(220)

Om haar argumentatie te ondersteunen legt Ryanair een analyse voor die de door AMS toegepaste prijzen vergelijkt met die van andere reiswebsites voor vergelijkbare diensten (36). De analyse besluit dat de door AMS toegepaste prijzen ofwel lager waren dan het gemiddelde ofwel in de middelste bandbreedte lagen van de prijzen die door de referentiewebsites in rekening werden gebracht.

(221)

Volgens Ryanair toont dit aan dat de prijzen van AMS marktconform zijn en dat de beslissing van een luchthaven van de overheid om de diensten van AMS aan te kopen beantwoordt aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie. Ryanair brengt bovendien bewijzen naar voren van diensten die aan luchthavens zijn verleend in het kader van contracten met AMS om de waarde van die diensten voor de luchthavens aan te tonen.

(222)

Als de Commissie erop aandringt om de contracten van AMS en de contracten inzake luchthavendiensten van Ryanair te onderwerpen aan hetzelfde criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie (een benadering die Ryanair betwist), dan zou de waarde van de door AMS aan de luchthavens verleende diensten volgens Ryanair niet mogen worden onderschat.

(223)

Bovendien verwijst Ryanair naar de conclusies van diverse verslagen die bevestigen dat de maatschappij een sterk pan-Europees merk heeft dat waarde kan opleveren voor haar reclamediensten.

6.2.2.7.    Opmerkingen van Ryanair van 17 januari 2014

(224)

Ryanair heeft een verslag ingediend dat is opgesteld door haar economisch adviseur betreffende de beginselen die, volgens de luchtvaartmaatschappij, van toepassing zouden moeten zijn op een winstgevendheidscriterium van de marktdeelnemer in een markteconomie, en dat zowel op de contracten inzake luchthavendiensten tussen Ryanair en de luchthavens als op de contracten inzake marketing tussen AMS en diezelfde luchthavens betrekking heeft (37). Ryanair beklemtoont dat dit in geen geval haar standpunt dat de contracten van AMS en de contracten inzake luchthavendiensten afzonderlijk aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie zouden moeten worden getoetst, opnieuw ter discussie stelt.

(225)

In het verslag is aangegeven dat de door AMS gegenereerde opbrengsten in een bijbehorende winstgevendheidsanalyse moeten worden opgenomen in de inkomsten, terwijl de uitgaven van AMS aan de kosten moeten worden toegerekend. Daartoe wordt in het verslag een methode op basis van de kasstromen voorgesteld die erin voorziet dat de uitgaven betreffende AMS worden behandeld als bijkomende exploitatiekosten.

(226)

In het verslag wordt geargumenteerd dat de marketingactiviteiten bijdragen tot de totstandkoming en versterking van de waarde van het merk, wat wellicht activiteiten en winsten zal genereren, niet alleen tijdens de looptijd van het contract inzake marketingdiensten, maar ook na afloop daarvan. Dat zou met name het geval zijn wanneer andere luchtvaartmaatschappijen zich op de luchthaven komen vestigen op grond van het feit dat er een contract is met Ryanair, wat op zijn beurt commerciële exploitanten aantrekt en op die manier de niet-luchtvaartgebonden inkomsten doet toenemen. Als de Commissie een gezamenlijke kosten-batenanalyse maakt, zullen die winsten volgens Ryanair in aanmerking moeten worden genomen door de uitgaven met betrekking tot AMS te behandelen als bijkomende exploitatiekosten en de bijkomende winsten te berekenen na aftrek van de betalingen aan AMS.

(227)

Ryanair meent bovendien dat een definitieve waarde zou kunnen worden opgenomen in de geplande bijkomende winsten aan het einde van de looptijd van het contract inzake luchthavendiensten om rekening te houden met de waarde die na afloop van het contract wordt gegenereerd. De definitieve waarde zou kunnen worden aangepast op basis van een voorzichtige veronderstelling betreffende de waarschijnlijkheid dat het contract met Ryanair wordt verlengd, of een veronderstelling volgens dewelke soortgelijke voorwaarden met andere maatschappijen zullen worden overeengekomen. Ryanair meent dat het op die manier mogelijk zou zijn om een ondergrens te ramen voor de winsten die gezamenlijk worden gegeneerd door het contract met AMS en het contract inzake luchthavendiensten, rekening houdend met het onzekere karakter van de bijkomende winsten na afloop van het contract inzake luchthavendiensten.

(228)

Om deze benadering te ondersteunen, legt het verslag een synthese voor van de resultaten van studies naar het effect van reclame op de waarde van een merk. Deze studies erkennen dat reclame de waarde van een merk kan versterken en de klanten beter aan dat merk kan binden. Volgens het verslag verbetert de reclame op ryanair.com met name de zichtbaarheid van het merk als het gaat om een luchthaven. Het verslag voegt daaraan toe dat de kleinste regionale luchthavens die hun verkeersvolume willen doen toenemen, de waarde van hun merk kunnen versterken door reclamecontracten te sluiten met AMS.

(229)

Het verslag wijst erop dat de aanpak die gebaseerd is op de kasstromen de voorkeur verdient boven een aanpak door kapitalisatie, waarin de uitgaven in verband met AMS zouden worden behandeld als kapitaaluitgaven in immateriële activa (namelijk de waarde van het merk van de luchthaven). De marketinguitgaven zouden worden ingeschreven bij de immateriële activa en vervolgens worden afgeschreven over de gebruiksduur van het activum, waarbij zou worden voorzien in een restwaarde bij de geplande afloop van het contract inzake luchthavendiensten. Deze benadering zou echter geen rekening houden met de bijkomende winsten voor de luchthaven dankzij de sluiting van het contract inzake luchthavendiensten met Ryanair en het is ook moeilijk de waarde van het immateriële activum te schatten die toe te schrijven is aan de uitgaven van het merk en de lengte van de gebruiksduur van het activum.

6.2.3.   AIRPORT MARKETING SERVICES (AMS)

(230)

AMS verklaart dat zij geen staatssteun heeft ontvangen en dat de CCIPB ten aanzien van AMS heeft gehandeld volgens het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(231)

AMS voert aan dat de door de CCIPB aan AMS verschuldigde bedragen voor marketingdiensten overeenstemden met de marktprijzen voor diensten met een reële waarde voor de luchthaven.

(232)

AMS verklaart dat de volgende drie stellingen in het verslag van de adviseur, zoals toegelicht in het besluit tot uitbreiding van de procedure, onjuist zijn om de hierna toegelichte redenen:

a)

„De website van Ryanair lijkt vergelijkbaar met die van andere luchtvaartmaatschappijen die doorgaans geen betalende reclame aanbieden en waarop de luchthavens geen reclame maken” — AMS voert aan dat het onjuist is om te stellen dat andere luchtvaartmaatschappijen geen betalende reclame aanbieden op hun website. Volgens de vennootschap is dat wel degelijk het geval, maar ryanair.com is op dat gebied gewoon een baanbreker geweest. AMS voert aan dat de website van Ryanair anders is omdat de website veel belangrijker is voor adverteerders aangezien zij zo populair is. AMS merkt op dat reclame op ryanair.com voor de luchthavens bijzonder interessant is omdat die website gericht is op de perfecte doelgroep, potentiële passagiers, de niet-luchtvaartgebonden inkomsten kan doen toenemen en de internationale bekendheid van de luchthaven vergroot;

b)

„Luchthavens zijn niet vergelijkbaar met andere potentiële adverteerders op websites van luchtvaartmaatschappijen zoals Ryanair aangezien de diensten die door een luchthaven aan de passagiers van Ryanair worden verleend, onlosmakelijk verbonden zijn met de dienstverlening van Ryanair zelf, in tegenstelling tot andere diensten als logies of autoverhuur” — AMS voert aan dat de diensten die door luchthavens aan de passagiers worden verleend (zoals winkels, parkeerterreinen, restaurants enz.), gemakkelijk los kunnen worden gezien van de diensten die aan de passagiers van Ryanair worden verleend. AMS voegt daaraan toe dat het feit dat de diensten die door de luchthaven aan de passagiers worden verleend al dan niet worden „gekoppeld” aan de diensten die door Ryanair worden verleend, niets afdoet aan het belang van dit soort reclame voor de luchthaven. Volgens AMS geldt dezelfde redenering voor particuliere luchthavens die betalen voor de diensten van Ryanair en voor hotels en autoverhuurders die partners zijn van Ryanair en wier diensten eveneens kunnen worden beschouwd als (al dan niet) gekoppeld aan die van Ryanair;

c)

„Het is niet logisch dat luchthavens eigen middelen besteden aan luchtvaartmaatschappijen om klanten te lokken voor vluchten van die luchtvaartmaatschappijen naar diezelfde luchthavens, terwijl die extra passagiers uiteindelijk rechtstreeks ten goede komen aan de luchtvaartmaatschappijen in kwestie” — AMS argumenteert dat de reden waarom luchthavens reclame maken op ryanair.com is dat ze het aandeel inkomende passagiers willen vergroten, omdat die doorgaans hogere niet-luchtvaartgebonden inkomsten opleveren voor de luchthavens. AMS voegt daaraan toe dat de luchthavens bovendien reclame moeten maken om internationale bekendheid te verwerven en dat ze daarbij ongeveer dezelfde werkwijze hanteren als grote multinationale ondernemingen zoals Coca-Cola, McDonald’s, Nike enz. Volgens AMS is het feit dat een luchthaven al dan niet reclame maakt op de website van Ryanair, voor die maatschappij van weinig belang is aangezien dit niets verandert aan het totaal aantal passagiers dat zij vervoert, en is het feit dat Ryanair al dan niet voordeel kan halen uit de reclame die door een luchthaven wordt gemaakt op ryanair.com, in ieder geval commercieel van geen belang voor de luchthaven.

(233)

AMS beklemtoont dat er geen enkele reden is om de commerciële logica ter discussie te stellen die ten grondslag ligt aan de beslissing van een luchthaven om reclame te maken op ryanair.com aangezien de diensten worden verricht tegen marktprijs. Zij voegt daaraan toe dat de regionale luchthavens dit soort reclame nodig hebben om te kunnen overleven en te groeien.

(234)

AMS is van mening dat de reclame op de website van Ryanair het aantal inkomende passagiers kan doen toenemen en dat die passagiers wellicht veel meer niet-luchtvaartgebonden inkomsten voor de luchthaven kunnen genereren dan passagiers die uit die luchthaven naar het buitenland vertrekken. Zij leidt daaruit af dat het dus veel verstandiger is om op de website van Ryanair reclame te maken om inkomende passagiers aan te trekken dan om in de krant of in andere media reclame te maken, die is gericht op lokale passagiers.

(235)

AMS voert aan dat de richtsnoeren van 2005 niet van toepassing zijn op de relatie tussen een luchthaven en een marketingdienstverlener en brengt naar voren dat het feit dat de moedermaatschappij van AMS een luchtvervoerder is, niet volstaat om de richtsnoeren van toepassing te verklaren.

6.3.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN NAAR AANLEIDING VAN DE IN HET PUBLICATIEBLAD VAN DE EUROPESE UNIE GEPUBLICEERDE UITNODIGING AAN DE LIDSTATEN EN BELANGHEBBENDEN OM HUN OPMERKINGEN BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN DE NIEUWE RICHTSNOEREN OP DE LOPENDE ZAKEN KENBAAR TE MAKEN

6.3.1.   AIR FRANCE

(236)

Air France betwist de toepassing van de nieuwe richtsnoeren op de zaken betreffende de exploitatiesteun aan luchthavens, ook als die steun vóór de publicatie ervan zou zijn betaald, en wel om verschillende redenen:

a)

volgens Air France gaat het hier om de toepassing van de nieuwe richtsnoeren met terugwerkende kracht, waardoor marktdeelnemers die zich niet aan de regels hielden worden bevoordeeld omdat hun toenmalige gedrag dat niet strookte met de toentertijd geldende regels, op die manier wordt gelegitimeerd. Aan de andere kant zou deze aanpak marktdeelnemers benadelen die zich aan de richtsnoeren van 2005 hebben gehouden door geen overheidsmiddelen te gebruiken;

b)

Air France voert bovendien aan dat de toepassing van de nieuwe richtsnoeren op exploitatiesteun die aan luchthavens is verleend voordat ze in werking traden, indruist tegen de algemene rechtsbeginselen en de rechtspraak van de Europese Unie.

(237)

Air France voert aan dat de nieuwe richtsnoeren tot resultaat zullen hebben dat nieuwe marktdeelnemers bevoordeeld worden ten nadele van bestaande marktdeelnemers. De nieuwe richtsnoeren bieden nieuwe luchtvaartmaatschappijen immers de mogelijkheid om alleen de incrementele kosten met betrekking tot hun activiteiten te betalen en discrimineren daardoor de bestaande luchthavenexploitanten die veel hogere heffingen moeten betalen.

(238)

Tot slot herinnert Air France eraan dat de voorwaarde van niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur van een luchthaven in theorie gemakkelijk kan worden vervuld, maar dat dit in de praktijk helemaal anders ligt omdat bepaalde exploitatiemodellen welbewust worden benadeeld.

6.3.2.   CCIPB

(239)

De CCIPB verwijst naar haar eerdere opmerkingen en heeft een analyse verstrekt die de redenen beschrijft waarom, als de uitrustingssubsidies zouden worden beschouwd als exploitatiesteun in haar voordeel, die subsidies verenigbaar zouden zijn met afdeling 5.1.2 van de nieuwe richtsnoeren, waardoor exploitatiesteun aan luchthavens die is betaald voordat ze in werking traden, met terugwerkende kracht wordt toegestaan.

6.3.3.   TRANSPORT & ENVIRONMENT (T&E)

(240)

Deze niet-gouvernementele organisatie heeft opmerkingen ingediend met kritiek op de nieuwe richtsnoeren en de besluiten die de Commissie tot dusver betreffende de luchtvaartsector heeft vastgesteld, met het oog op de vermeende rampzalige gevolgen ervan voor het milieu.

7.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK

7.1.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK NAAR AANLEIDING VAN DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

7.1.1.   CONTRACT VAN 2005 INZAKE LUCHTHAVENDIENSTEN

(241)

Frankrijk brengt naar voren dat het contract van 2005 inzake luchthavendiensten beperkt is tot een herhaling van de tariefvoorwaarden van de luchthaven die openbaar zijn en die op dezelfde wijze van toepassing zijn op elke vervoerder die vliegt op de luchthaven.

(242)

Wat de parkeerheffing betreft, is in de tariefregeling van de luchthaven bepaald dat die heffing slechts verschuldigd is vanaf het ogenblik dat het toestel langer dan twee uur op de luchthaven geparkeerd staat. Volgens Frankrijk is het zo dat de door Ryanair geëxploiteerde vliegtuigen doorgaans 25 minuten aan de grond staan. Daarom is het dus normaal dat die luchtvaartmaatschappij geen parkeerheffingen in rekening worden gebracht.

(243)

Ook voor de verlichtingsheffing geldt dat die slechts verschuldigd is wanneer de bakens worden gebruikt (d.w.z. 's nachts of bij slechte zichtbaarheid). Volgens Frankrijk vinden de vluchten van Ryanair alleen overdag plaats en hoeft er dus geen gebruik te worden gemaakt van de bakens. Daarom hoeft Ryanair die heffing niet te betalen.

7.1.2.   BURGERLUCHTVAARTBELASTING

(244)

Frankrijk geeft enkele nadere gegevens over de luchthavenbelasting die wordt beschreven in afdeling 4.3.2, en over de burgerluchtvaartbelasting.

(245)

De burgerluchtvaartbelasting, die bij artikel 302 bis K van de code général des impôts is vastgesteld, wordt door de staat geïnd van luchtvervoerders en is bedoeld om de opdrachten van het directoraat-generaal inzake burgerluchtvaart te financieren, die niet worden gefinancierd via heffingen voor verleende diensten. Ze wordt geheven op basis van het aantal passagiers en het goederen- en postvolume dat aan boord wordt genomen van vliegtuigen die uit Frankrijk vertrekken. Het intracommunautaire tarief wordt vastgesteld bij het eerder genoemde artikel en is overal op het Franse grondgebied hetzelfde. De staat stelt het belastingtarief vast en int de belastingen, en de luchthavenexploitanten worden daar niet bij betrokken.

7.1.3.   CONTRACT TUSSEN DE CCIPB EN AMS

(246)

Wat het contract tussen CCIPB en AMS betreft, dat de basis vormt voor de aanmeldingsprocedure, merken de Franse autoriteiten op dat in dat contract is bepaald dat AMS beschikt over een exclusieve vergunning om marketingdiensten aan te bieden op de reiswebsite www.ryanair.com. Frankrijk merkt op dat de website ook luchtdiensten vanuit tal van luchthavens in Europa aanbiedt.

(247)

Frankrijk merkt op dat de CCIPB documentatie heeft verstrekt die deel uitmaakte van het commerciële aanbod van de website www.voyages-sncf.com waarop de aangeboden diensten sterk leken op die waarvan sprake in het contract met AMS. Deze diensten werden geschat op […] EUR exclusief belastingen, d.w.z. […] EUR inclusief alle belastingen, een bedrag dat blijkbaar van dezelfde orde van grootte is als het bedrag dat door de dochteronderneming van Ryanair in rekening werd gebracht.

(248)

Frankrijk meent dat ook de andere kenmerken van het contract in aanmerking moeten worden genomen, met name:

de looptijd van vijf jaar;

de gunningsvoorwaarden, met name het feit dat er vooraf geen oproep tot mededinging is gebeurd in verband met de aankoop van diensten in de sector verhandelbare goederen en diensten;

de wijze waarop de tarieven voor die marketingdiensten worden vastgesteld, namelijk vooraf en forfaitair en dus niet achteraf op basis van de statistieken van het internetverkeer op de website ryanair.com;

de exclusiviteitsbedingen betreffende het verrichten van bijbehorende diensten (autoverhuur, logies) waardoor de toegang wordt beperkt tot ondernemingen waarmee de groep Ryanair handelsovereenkomsten heeft gesloten.

7.2.   COMMENTAAR VAN FRANKRIJK OP DE OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN NAAR AANLEIDING VAN DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(249)

Frankrijk wenst geen commentaar te geven op de opmerkingen van belanghebbenden naar aanleiding van de inleiding van de formele onderzoeksprocedure.

7.3.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK NAAR AANLEIDING VAN DE UITBREIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

7.3.1.   VERMEENDE STEUN AAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN

(250)

Frankrijk meent dat de contracten inzake luchthavendiensten en de contracten inzake marketingdiensten gezamenlijk moeten worden beoordeeld voor elke betrokken periode om vast te stellen of er zich een economisch voordeel heeft voorgedaan.

(251)

Frankrijk is bovendien van mening dat de gedragingen van de CCIPB in haar geheel, van de CCIPB als luchthavenbeheerder en van de staat of andere overheidsinstanties die zeggenschap hebben over de luchthavenbeheerder of die betrokken zijn bij de financiering ervan, in hun relatie met Ryanair en AMS beter gezamenlijk kunnen worden beoordeeld om het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen.

(252)

Frankrijk merkt echter op dat de overwegingen waarvan de overheidsinstanties zijn uitgegaan om deel te nemen aan bepaalde financieringen, niet uitsluitend berusten op winstgevendheidscriteria van de luchthaven, maar — bij uitbreiding — op de economische en sociale gevolgen van de luchthavenactiviteiten voor de regio, die geen rol spelen voor het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie.

(253)

Frankrijk verwijst in dit verband naar twee studies die door de CCIPB in respectievelijk 2005 en 2011 zijn verricht naar de invloed van het verkeersvolume van Ryanair. Uit deze studies blijkt duidelijk dat de luchtvaartmaatschappij belangrijke economische gevolgen heeft voor de regio.

(254)

Betreffende de twijfels die de Commissie in haar besluit tot uitbreiding van de procedure heeft verwoord over de verenigbaarheid met de interne markt van de eventuele via het met Ryanair gesloten contract van 2003 en de contracten van 2005 verstrekte steunmaatregelen, herinnert Frankrijk eraan dat het land zelf dit dossier in januari 2007 heeft aangemeld om zijn twijfels uit te spreken en van de Commissie een besluit te ontvangen betreffende de regelmatigheid van de eventueel via de contracten van 2005 verstrekte steunmaatregelen in het licht van het communautaire stelsel van staatssteun. In dit verband acht Frankrijk zich niet in staat om verenigbaarheid aan te tonen.

(255)

Frankrijk bevestigt dat de activiteiten van de door de CCIPB gefinancierde luchtvaartmaatschappijen belangrijke effecten sorteren op de regionale economische ontwikkeling. Frankrijk kan daar echter niet uit opmaken dat ze verenigbaar zijn met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU of op grond van de voorschriften die van toepassing zijn op de diensten van algemeen economisch belang.

7.3.2.   FINANCIËLE BIJDRAGEN VOOR DE LUCHTHAVEN

(256)

In verband met de vraag of de financiële bijdragen aan de luchthaven van Pau staatssteun inhielden, is Frankrijk van mening dat de investeringsbeslissingen van de overheidsinstanties die een bijdrage betaalden voor die luchthaven, net zoals voor de meeste andere luchthavens van dezelfde omvang, niet berustten op een door de concessiehouder direct betaalde tegenprestatie maar op de economische en sociale gevolgen die de luchthavenactiviteit heeft voor de regio.

(257)

Frankrijk verwijst bovendien naar de wettelijke bepaling in verband met de financiering van veiligheids- en beveiligingsopdrachten, beschreven in afdeling 4.3.2. Frankrijk is van mening dat die bepaling elke overcompensatie uitsluit van kosten die door de luchthavenbeheerders worden betaald voor de uitvoering van opdrachten in verband met veiligheid en beveiliging die vallen onder het takenpakket van de overheid. Volgens Frankrijk zouden de bedragen die door de staat zijn betaald voor beveiligingsuitgaven (brandweerpersoneel en -uitrusting of brandweerwagens, preventie van botsingen met wilde dieren, afsluitingen) en veiligheid (personeel en uitrusting voor de controle van passagiers en hun bagage) niet mogen worden gelijkgesteld met staatssteun.

7.4.   COMMENTAAR VAN FRANKRIJK OP DE OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN NAAR AANLEIDING VAN DE UITBREIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(258)

Frankrijk wenste geen commentaar te geven op de opmerkingen van belanghebbenden naar aanleiding van de uitbreiding van de formele onderzoeksprocedure.

7.5.   OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK OVER DE TOEPASSING VAN DE NIEUWE RICHTSNOEREN OP DEZE ZAAK

(259)

Frankrijk merkt op dat de nieuwe richtsnoeren op het gebied van exploitatiesteun soepeler zijn dan de oude. Wanneer ze met terugwerkende kracht op alle steun worden toegepast, kunnen volgens Frankrijk situaties uit het verleden voor bepaalde luchthavens dus minder nadelig worden behandeld.

(260)

Frankrijk stelt echter vast dat investeringssteun in de nieuwe richtsnoeren strenger dan vroeger wordt beoordeeld, aangezien daarin de omvang van de maximaal toegestane steun wordt vastgesteld op grond van de grootte van de luchthaven.

7.6.   COMMENTAAR VAN FRANKRIJK OP OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN OVER DE TOEPASSING VAN DE NIEUWE RICHTSNOEREN OP DEZE ZAAK

(261)

Frankrijk wenste geen commentaar te geven op de opmerkingen van belanghebbenden over de toepassing van de nieuwe richtsnoeren op deze zaak.

8.   BEOORDELING

(262)

Met het oog op de beoordeling van de betrokken maatregelen dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de mogelijke staatssteun die verleend is aan de luchtvaartmaatschappijen (afdeling 8.1 van dit besluit) en de mogelijke staatssteun die verleend is aan de exploitant van de luchthaven van Pau in de vorm van financiële bijdragen (afdeling 8.2 van dit besluit).

8.1.   MAATREGELEN TEN GUNSTE VAN DE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN

8.1.1.   DE VRAAG OF ER SPRAKE IS VAN STEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(263)

Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(264)

Een maatregel wordt aangemerkt als staatssteun als is voldaan aan alle volgende voorwaarden: 1) de maatregel wordt bekostigd met staatsmiddelen en is toerekenbaar aan de staat, 2) de maatregel verschaft een economisch voordeel, 3) dit voordeel is selectief, 4) de maatregel verstoort de mededinging of dreigt deze te verstoren en kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden, en 5) de begunstigde is een onderneming in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, wat veronderstelt dat zij een economische activiteit verricht.

8.1.1.1.    Staatsmiddelen in de contracten die de CCIPB gedurende de onderzochte periode met de luchtvaartmaatschappijen gesloten heeft

(265)

De contracten inzake marketingdiensten en luchthavendiensten werden gesloten tussen de luchtvaartmaatschappijen enerzijds en de CCIPB anderzijds.

(266)

In de zin van het Franse recht zijn kamers van koophandel en industrie openbare instellingen. Volgens de momenteel geldende versie van artikel L710-1 van het Franse handelswetboek vervullen instellingen of departementale kamers van het netwerk van kamers van koophandel en industrie, elk in hun hoedanigheid van intermediaire instantie van de staat, de functie van vertegenwoordiger van de belangen van industrie, handel en diensten bij de overheid of bij buitenlandse autoriteiten. Als schakel tussen de verschillende betrokkenen oefenen zij hun activiteit uit zonder afbreuk te doen aan de representatieopdrachten die door de geldende wet- en regelgeving zijn gegeven aan beroepsorganisaties of interprofessionele organisaties, en de opdrachten die door de lokale en regionale overheden worden verricht in het kader van hun bestuurlijke vrijheid. Het netwerk, en elke instelling of departementale kamer in dat netwerk, draagt bij tot de economische ontwikkeling, de aantrekkingskracht en de ruimtelijke ordening van het grondgebied en tot de ondersteuning van ondernemingen en hun verenigingen door, in bij decreet vastgestelde omstandigheden, alle openbare dienstverleningstaken en alle taken van algemeen belang te vervullen die nodig zijn om die taken uit te oefenen.

(267)

In datzelfde artikel is voorts bepaald dat elke instelling of departementale kamer van het netwerk, met inachtneming, in voorkomend geval, van de voor haar geldende sectorale regelingen, de volgende taken kan uitvoeren:

„1.

taken van algemeen belang die haar door de wet- en regelgeving zijn toevertrouwd;

2.

taken om steun en begeleiding te geven, om contacten te leggen en advies te verstrekken aan oprichters en overnemers van ondernemingen en aan ondernemingen, met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving inzake mededinging;

3.

een taak om steun en advies te geven betreffende de internationale ontwikkeling van ondernemingen en de uitvoer van hun productie, in samenwerking met het Frans bureau voor de internationale ontwikkeling van ondernemingen (Agence française pour le développement international des entreprises);

4.

een taak ten behoeve van de basis- of vervolgberoepsopleiding dankzij met name de openbare en particuliere onderwijsinstellingen die zij opricht, beheert of financiert;

5.

een taak inzake de aanleg en het beheer van uitrusting, meer bepaald haven- en luchthavenuitrusting;

6.

taken van commerciële aard die haar zijn toevertrouwd door een rechtspersoon of die nodig blijken voor de vervulling van haar andere taken;

7.

elke taak op het gebied van deskundigheid of advies, of elke studie die wordt gevraagd door de overheid inzake een vraagstuk betreffende industrie, handel, diensten, economische ontwikkeling, beroepsopleiding of ruimtelijke ordening, onverminderd de werkzaamheden waartoe zij het initiatief kan nemen.”

(268)

Artikel L710-1 van het Franse wetboek van koophandel bepaalt ook dat de vergadering van Franse kamers van koophandel en industrie, de regionale kamers van koophandel en industrie, de lokale kamers van koophandel en industrie en de interconsulaire groeperingen openbare instellingen zijn die onder het toezicht van de staat staan en die worden bestuurd door verkozen managers.

(269)

Deze wetsbepaling is in de loop van de onderzochte periode, namelijk van 2003 tot en met 2010, geëvolueerd. De fundamentele beginselen ervan zijn echter ongewijzigd gebleven. Tijdens deze hele periode zijn de kamers van koophandel en industrie, zoals de CCIPB, openbare instellingen gebleven die zijn ingesteld door de wet, worden bestuurd door verkozen managers en onder het toezicht van de staat staan. Aan de andere kant vormen zij intermediaire instanties van de staat met als bestaansreden en voornaamste doelstelling (volgens de formulering van artikel L710-1 van het Franse wetboek van koophandel) het vervullen van taken van algemeen belang die hun zijn toevertrouwd door de wet, voornamelijk het vertegenwoordigen van de belangen van industrie, handel en diensten bij de overheid, het verlenen van steun aan plaatselijke ondernemingen en de ontwikkeling van de aantrekkingskracht van de regio en van de ruimtelijke ordening. De industriële en commerciële activiteiten van de kamers van koophandel en industrie hangen samen met hun taken van algemeen belang en zijn bedoeld om deze opdrachten te kunnen verwezenlijken.

(270)

Bovendien moet worden opgemerkt dat de nationale wetgeving voorziet in specifieke financieringsmodaliteiten voor kamers van koophandel en industrie, met name in artikel L710-1 van het Franse handelswetboek. Zo zijn de middelen van de kamers van koophandel en industrie samengesteld uit belastingontvangsten (de belasting voor de kosten van de kamers van koophandel en industrie, die is vastgesteld bij artikel 1600 van het algemene wetboek inzake belastingen), subsidies of middelen die afkomstig zijn uit activiteiten inzake opleiding en beheer van vervoersinfrastructuur. De kamers van koophandel en industrie hoeven dus niet alleen op hun commerciële inkomsten te rekenen om hun uitgaven te kunnen betalen. Dit staaft de conclusie dat de industriële en commerciële activiteiten van de kamers van koophandel en industrie samenhangen met de uitoefening van hun taken van algemeen belang en bedoeld zijn om deze opdrachten te kunnen verwezenlijken.

(271)

Frankrijk heeft deze conclusie bevestigd waar het gaat om de CCIPB. Frankrijk heeft immers verklaard dat de CCI Pau Béarn de wettelijke vertegenwoordiger is van de belangen van 13  000 lokale ondernemingen, en hun woordvoerder is bij de centrale overheid en de plaatselijke overheidsinstanties. Nog steeds volgens Frankrijk krijgt het beheer van de luchthaven Pau Pyrénées in het kader van die taken een extra betekenis, aangezien zij wordt beschouwd als een middel om de economische activiteit van de streek tot groei en ontwikkeling te brengen. Frankrijk concludeert daaruit dat de CCI’s een wettelijke taak van algemeen belang hebben, die onder meer gekoppeld is aan de economische ontwikkeling en de verhoging van de aantrekkingskracht van de streek. Uit het bovenvermelde blijkt ook dat het beheer van luchthavenuitrusting binnen het kader van deze taak valt.

(272)

Frankrijk heeft daaraan toegevoegd dat de CCI’s regelmatig lobbyactiviteiten verrichten en financieren om de aantrekkingskracht van de streek te bevorderen en nieuwe uitrusting te promoten, en dat ze ook specifieke toeristische promotieacties voeren via hun deelname aan diverse regionale en departementale structuren op dit gebied, met name via regionale en departementale comités voor toerisme die zijn ingesteld bij de artikelen L131-4 en L132-3 van het Franse wetboek voor toerisme. Frankrijk verklaart voorts dat de aanpak voor de ontwikkeling van de aantrekkingskracht van een streek in feite een combinatie vergt van acties om kapitaal, markten, ondernemingen, talent, studenten en toeristen aan te trekken die de ondernemingen en de regio tot leven brengen. De aantrekkingskracht hangt ook samen met de internationale uitstraling. Lagekostenmaatschappijen en hun websites kunnen hieraan meedoen. Ten slotte vragen de inwoners van de streek volgens Frankrijk zelf nieuwe routes, een divers aanbod en meer bepaald „lowcostdienstverlening” om gemakkelijker en voor een lagere prijs met Europa verbonden te worden.

(273)

Deze beweringen tonen ondubbelzinnig aan dat de essentiële doelstelling en bestaansreden van de CCIPB, net zoals die van alle andere kamers van koophandel en industrie, bestaan in het opkomen voor de belangen van alle lokale ondernemingen en het bijdragen aan de economische ontwikkeling en de aantrekkingskracht van de streek. De eerder vermelde beweringen van Frankrijk duiden er bovendien op dat een commerciële activiteit zoals het beheer van de luchthaven van Pau voor een kamer van koophandel en industrie, zoals de CCIPB, niet wordt verricht met het oog op rentabiliteit, maar wel met het doel een noodzakelijke bijdrage te leveren aan de taken van algemeen belang die haar door de wet zijn toevertrouwd. Zoals hierboven in overweging 142 werd vermeld, beschouwt de CCIPB zichzelf als een overheidsinstantie zonder winstoogmerk.

(274)

In het licht van het voorgaande moeten kamers van koophandel en industrie zoals de CCIPB worden beschouwd als overheidsorganen waarvan alle besluiten, op dezelfde wijze als die van het centrale bestuur van de staat of de lokale en regionale overheden, „toerekenbaar aan de staat” moeten worden geacht in de zin van de rechtspraak inzake staatssteun (38), en waarvan de middelen bestaan uit staatsmiddelen (39). In dit verband is het van weinig belang of de kamers van koophandel en industrie worden bestuurd door personen die zijn verkozen door handelaars, bedrijfsleiders en vertegenwoordigers van ondernemingen, dan wel door ambtenaren die zijn benoemd door andere overheidsorganen. Zelfs de nationale parlementen zijn immers verkozen door alle stemgerechtigde burgers. Zij vertegenwoordigen echter één van de constitutionele machten van elke democratische staat, waarvan de besluiten noodzakelijkerwijs toerekenbaar zijn aan de staat.

(275)

De situatie van de kamers van koophandel en industrie onderscheidt zich dus van die van overheidsbedrijven, waarover het Hof, in het arrest-Stardust Marine  (40) het volgende heeft verklaard: „Zelfs indien de staat de mogelijkheid heeft een openbaar bedrijf te controleren en een dominerende invloed op de activiteiten ervan uit te oefenen, rechtvaardigt dit niet automatisch het vermoeden dat deze controle in een concreet geval ook metterdaad wordt uitgeoefend. Een openbaar bedrijf kan in meer of mindere mate onafhankelijk optreden, naargelang van de autonomie die haar door de staat is verleend. […] Dat een overheidsbedrijf onder staatscontrole staat, volstaat op zich dus niet om door dit bedrijf genomen maatregelen, zoals de onderhavige financiële steunmaatregelen, aan de staat toe te rekenen. Daarnaast dient te worden nagegaan of de overheid op een of andere manier bij de vaststelling van de maatregelen was betrokken.”

(276)

In het geval van een maatregel die genomen is door een overheidsbedrijf, dat de bedoeling heeft een economische activiteit uit te oefenen, moet worden vastgesteld of de overheidsorganen die controle uitoefenen over deze onderneming, bijvoorbeeld doordat ze deelnemen in haar kapitaal, betrokken zijn bij de desbetreffende maatregel. De situatie waarin een kamer van koophandel en industrie zich bevindt, is anders voor zover een dergelijke entiteit zelf deel uitmaakt van het openbaar bestuur, of „een intermediaire instantie van de staat” of een „overheidsinstantie” is, en dus een overheidsorgaan dat door de wet is opgericht om algemene belangen te behartigen. Om vast te stellen of een besluit van een kamer van koophandel en industrie toerekenbaar is aan de staat, hoeft dus niet te worden vastgesteld of een ander overheidsorgaan (bijvoorbeeld de staat stricto sensu of de gemeente of een andere plaatselijke overheidsinstantie) bij het desbetreffende besluit betrokken was. In werkelijkheid voldoet een dergelijk besluit noodzakelijkerwijs aan het criterium van toerekenbaarheid.

(277)

Deze benadering is door de Commissie reeds eerder gehanteerd in haar besluitvorming. Zo stelde de Commissie met betrekking tot de kamer van koophandel en industrie van de Var dat deze laatste door haar statuut als openbare instelling naar Frans recht, haar activiteit uitoefent op een bepaald geografisch grondgebied, wordt bestuurd door verkozen leden en beschikt over belastingmiddelen die zijn geïnd bij de ondernemingen die zijn ingeschreven in het handelsregister, en daarom behoort tot de categorie van „overheden” in de zin van Richtlijn 2000/52/EG van de Commissie (41). Het is dus niet nodig om vast te stellen of de maatregel toerekenbaar is aan de staat in de zin van de jurisprudentie Stardust Maritime (42).

(278)

De CCIPB heeft de toerekenbaarheid aan de staat van de contracten waarvan sprake in de formele onderzoeksprocedure betwist, en ontkent dat de staat en de plaatselijke overheidsinstanties betrokken zijn bij haar besluiten. In het licht van het voorgaande lijkt die argumentatie niet stand te houden, aangezien de CCIPB zelf een overheidsorgaan is waarvan de besluiten noodzakelijkerwijs toerekenbaar zijn aan de staat in de zin van de jurisprudentie inzake staatssteun, los van de rol die andere overheidsorganen vervullen in haar besluiten. Om dezelfde redenen zijn de argumenten van de CCIPB volgens welke het door de staat uitgeoefende toezicht geen ondergeschiktheid impliceert, evenmin relevant. Zoals reeds werd vermeld in overweging 273, heeft de CCIPB in haar opmerkingen over het besluit tot inleiding van de procedure zichzelf voorgesteld als een overheidsinstantie zonder winstoogmerk, waarmee zij de stelling van de Commissie bevestigt dat de CCIPB een overheidsorgaan is waarvan alle besluiten toerekenbaar zijn aan de staat, zonder dat hoeft te worden nagegaan of andere overheidsorganen bij deze besluiten betrokken zijn.

(279)

De opmerkingen van Ryanair op dat punt zijn in wezen gelijk aan die van de CCIPB. Ryanair heeft met name aangegeven dat de Commissie het criterium van de toerekenbaarheid moest onderzoeken door de betrokkenheid van „overheidsorganen” bij de besluiten van de CCIPB ten aanzien van Ryanair en AMS te analyseren. Ryanair heeft bovendien een advies van de Conseil d’Etat geciteerd dat ertoe strekt de onafhankelijkheid van de kamers van koophandel en industrie ten opzichte van de staat in strikte zin aan te tonen. Volgens dat advies impliceert het feit dat de kamers van koophandel en industrie onder het bestuur van de staat vallen, aangezien elke openbare entiteit technisch gezien onder het bestuur van een rechtspersoon moet vallen, op zich geen ondergeschiktheid. Ryanair vestigt er in dit verband de aandacht op dat de Staat (stricto sensu) slechts bij bepaalde besluiten van de CCIPB betrokken wordt en daar alleen achteraf over ingelicht wordt. Om alle hierboven uiteengezette redenen is deze argumentatie niet relevant, omdat er geen reden is om bij de besluiten van de CCIPB een eventuele betrokkenheid van andere overheidsorganen dan de CCIPB te zoeken.

(280)

Ook het argument van de CCIPB dat zij de luchthaven van Pau onder privaatrechtelijke voorwaarden beheert, is irrelevant, aangezien de maatregelen in kwestie zijn aangenomen door een overheidsinstantie en bijgevolg noodzakelijkerwijs toerekenbaar zijn aan de staat (43).

(281)

Er wordt derhalve geconcludeerd dat de verschillende contracten waarop dit onderzoek betrekking heeft, toerekenbaar zijn aan de staat en het gebruik van staatsmiddelen impliceren.

8.1.1.2.    Selectief voordeel voor Ryanair, AMS en Transavia in de contracten die tijdens de onderzochte periode werden gesloten met de CCIPB

(282)

Om te beoordelen of een overheidsmaatregel steun vormt, moet worden nagegaan of de begunstigde onderneming een economisch voordeel ontvangt dat zij onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen (44).

(283)

Voor deze analyse dienen we op de steunmaatregelen in kwestie het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen. Dit betekent dat moet worden vastgesteld of een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie in de plaats van de CCIPB en geleid door het uitzicht op rendement soortgelijke contracten zou hebben gesloten.

(284)

Teneinde dit beginsel correct toe te passen, dienen eerst enkele algemene vragen te worden onderzocht, met name:

moeten het contract inzake marketingdiensten en het gelijktijdig gesloten contract inzake luchthavendiensten gezamenlijk dan wel afzonderlijk worden geanalyseerd (45)?

moeten we, wanneer we het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toepassen op de contracten inzake marketingdiensten, oordelen dat de CCIPB heeft gehandeld als beheerder van de luchthaven van Pau of als een overheidsorgaan dat marketingdiensten aankoopt in het kader van zijn taak om de lokale economie te ontwikkelen, los van zijn functie als luchthavenbeheerder?

welke voordelen had een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie in de plaats van de CCIPB van de contracten inzake marketingdiensten kunnen verwachten?

is het relevant om de voorwaarden van de contracten inzake luchthavendiensten, waarvan sprake in de formele onderzoeksprocedure, te vergelijken met de luchthavengelden die in andere luchthavens worden aangerekend met het oog op de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie?

(285)

Na een onderzoek van deze vragen zal de Commissie het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toepassen op de verschillende betrokken maatregelen.

Gezamenlijke analyse van de contracten inzake luchthavendiensten en de contracten inzake marketingdiensten

(286)

In haar besluit tot uitbreiding van de procedure was de Commissie van mening dat de twee soorten contracten waarover de formele onderzoeksprocedure handelt, namelijk de contracten inzake luchthavendiensten en de contracten inzake marketingdiensten, voor elke betrokken periode op het ogenblik waarop elk van die contracten was gesloten, gezamenlijk moesten worden beoordeeld. Deze benadering betekende met name dat elk van de onderstaande, door de CCIPB gesloten groepen van contracten moest worden behandeld als één afzonderlijke maatregel:

het contract inzake luchthavendiensten dat op 30 juni 2005 werd gesloten met Ryanair, en het contract inzake marketingdiensten dat op dezelfde dag werd gesloten met AMS, voor de route Pau-Londen Stansted;

de brief van 25 september 2007 van de CCIPB aan Ryanair waarbij de bepalingen van het contract inzake luchthavendiensten van 30 juni 2005 werden uitgebreid naar de route Pau-Charleroi (46), en het contract inzake marketingdiensten dat op diezelfde dag werd gesloten met AMS;

de brief van 17 maart 2008 van de CCIPB aan Ryanair waarbij de bepalingen van het contract inzake luchthavendiensten van 30 juni 2005 werden uitgebreid naar de route Pau-Bristol, en het contract inzake marketingdiensten dat op 31 maart 2008 voor diezelfde route werd gesloten met AMS;

de brief van 16 juni 2009 van de CCIPB aan Ryanair waarbij de bepalingen van het contract inzake luchthavendiensten van 30 juni 2005 werden uitgebreid naar de route Pau-Bristol, en het contract inzake marketingdiensten dat op diezelfde dag voor diezelfde route werd gesloten met AMS;

het contract inzake marketingdiensten dat op 28 januari 2010 werd gesloten met AMS voor de routes Pau-Londen, Pau-Charleroi en Pau-Beauvais. Geen enkel contract inzake luchthavendiensten werd formeel gesloten parallel met dit contract inzake marketingdiensten. Er was echter een „impliciet” contract inzake luchthavendiensten waarbij, voor de drie in het contract inzake marketingdiensten beschreven routes (47), de algemene luchthavengelden van de luchthaven, die waren goedgekeurd na een bespreking in het economisch adviescomité van de luchthaven, evenals de tarifering van de grondafhandelingsdiensten die was vastgesteld in het contract inzake luchthavendiensten van 30 juni 2005, van toepassing bleven voor Ryanair. Frankrijk heeft immers aangegeven dat het contract inzake luchthavendiensten van 30 juni 2005 op zijn vervaldatum, namelijk 30 juni 2010, niet was verlengd en dat voor Ryanair bijgevolg de tarieven van toepassing bleven die door het economisch adviescomité van de luchthaven waren goedgekeurd voor de gereglementeerde heffingen, en die in het contract van 30 juni 2005 waren voorzien voor de grondafhandelingsdiensten.

(287)

Frankrijk heeft zich akkoord verklaard met de aanpak die is gekozen in het besluit tot uitbreiding van de procedure die bestaat in een gezamenlijke analyse van de contracten inzake luchthavendiensten en de bijbehorende contracten inzake marketingdiensten. Sommige belanghebbenden, met name de CCIPB en Ryanair, betwisten deze aanpak echter en zijn van mening dat de contracten inzake marketingdiensten afzonderlijk moeten worden geanalyseerd.

(288)

De elementen van het dossier bevestigen echter de rechtmatigheid van de aanpak die is gekozen in het besluit tot uitbreiding van de procedure en die is goedgekeurd door Frankrijk. In het geval van Transavia en het met Ryanair in 2003 gesloten contract is dat evident, aangezien de marketingdiensten en de luchthavendiensten onder één enkel contract vallen. Gezien de in de overwegingen 289 tot en met 313 uiteengezette redenen geldt dit ook voor de andere contracten die met Ryanair en AMS gesloten zijn.

(289)

Eerst en vooral werd elk contract inzake marketingdiensten vrijwel op hetzelfde ogenblik gesloten als een contract inzake luchthavendiensten. Deze twee soorten contracten werden immers telkens gesloten op dezelfde datum, behalve het contract inzake marketingdiensten van 31 maart 2008, dat werd gesloten korte tijd (14 dagen) na een contract inzake luchthavendiensten voor de route Pau-Bristol die eveneens onder het contract inzake marketingdiensten valt.

(290)

Bovendien werden de twee soorten contracten gesloten door dezelfde partijen. AMS is immers een 100 % dochteronderneming van Ryanair en haar directeuren zijn senior managers van Ryanair (48). Ryanair en AMS vormen dus één enkele economische entiteit, in de zin dat AMS handelt in het belang van Ryanair en onder de zeggenschap van Ryanair, en dat de door haar gegenereerde winsten bestemd zijn voor Ryanair in de vorm van dividenden of een verhoging van de waarde van de vennootschap. Bovendien zijn de verschillende contracten inzake marketingdiensten, zoals verderop nog verder zal worden toegelicht, gekoppeld aan de exploitatie door Ryanair van bepaalde luchtroutes met vertrek vanaf de luchthaven van Pau. In de contracten inzake marketingdiensten is immers aangegeven dat zij hun oorsprong vinden in de verbintenis van Ryanair om die routes te exploiteren, en dat zij op hetzelfde ogenblik zijn gesloten als de contracten inzake luchthavendiensten tussen de CCIPB en Ryanair betreffende diezelfde routes. Bijgevolg kan het feit dat de contracten inzake marketingdiensten door de CCIPB waren gesloten met AMS en niet met Ryanair, niet verhinderen dat een contract inzake marketingdiensten en een simultaan gesloten contract inzake luchthavendiensten kunnen worden beschouwd als één enkele transactie, met name met het oog op de analyse van deze contracten in het licht van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie, en dat Ryanair en AMS in het kader van die analyse moeten worden beschouwd als één enkele economische entiteit.

(291)

Tot slot blijkt uit een bepaald aantal andere elementen, die in de overwegingen 292 tot en met 313 voor elk contract worden besproken, dat er daarnaast zeer nauwe banden bestaan tussen enerzijds elk contract inzake marketingdiensten en anderzijds het contract inzake luchthavendiensten dat tegelijkertijd daarmee gesloten werd.

(292)

Zo werd het contract inzake marketingdiensten van 30 juni 2005 gesloten voor een duur van vijf jaar, net zoals het contract inzake luchthavendiensten dat dezelfde dag werd ondertekend en waarmee Ryanair toezegde een dagelijkse verbinding tussen Londen en Pau aan te bieden. Bovendien wordt in het contract inzake marketingdiensten een uitdrukkelijk verband gelegd tussen dat contract en de luchtvervoersdiensten die onder het contract inzake luchthavendiensten vallen, aangezien wordt vermeld dat dit contract berust op de verbintenis van Ryanair om dagelijks een route tussen Pau en Londen (Stansted) te exploiteren. Deze zin geeft ondubbelzinnig aan dat het contract inzake marketingdiensten zeer waarschijnlijk niet zou bestaan als Ryanair de route waarvan sprake in het contract inzake luchthavendiensten niet exploiteerde.

(293)

In de preambule tot het contract inzake marketingdiensten van 30 juni 2005 staat bovendien dat Airport Marketing Services Limited — om technische redenen — de enige onderneming is die het potentieel heeft om de regio van Pau en de Béarn te promoten via de oorspronkelijke en exclusieve website www.ryanair.com, teneinde reserveringen van Ryanair-tickets met bestemming Pau te verkrijgen. Deze zin bevestigt dat de essentiële doelstelling van het contract inzake marketingdiensten niet de algemene promotie van de regio Pau en de Béarn is, maar wel veel specifieker het zo hoog mogelijk opvoeren van de verkoop van Ryanair-tickets met bestemming Pau via de promotie van die regio.

(294)

Volgens het contract inzake marketingdiensten bestaan de door AMS te verrichten diensten anderzijds uit het invoegen van boodschappen en links op de bij de bestemming Pau behorende pagina van de website van Ryanair, en het invoegen van een link op de Engelstalige startpagina van de website van Ryanair naar de door de CCIPB aangewezen website. De bij de bestemming Pau behorende pagina van de website van Ryanair is vooral bedoeld voor mensen die reeds beslist hebben, of die wellicht voornemens zijn gebruik te maken van de diensten van Ryanair naar Pau. De startpagina van de website is weliswaar bedoeld voor een veel ruimer publiek, maar het contract inzake marketingdiensten heeft alleen betrekking op de Engelse versie ervan. Dat is een bijkomende aanwijzing dat de marketingdiensten voornamelijk bedacht zijn om de diensten van Ryanair tussen Pau en Londen, en niet in het algemeen het reizen naar Pau en omgeving te promoten. Als zij beoogden Pau en omgeving te promoten bij alle toeristen en zakenlui die interesse zouden kunnen betonen voor de regio, is het immers waarschijnlijk dat de CCIPB zou hebben gevraagd om de link naar een website van haar keuze op alle, of ten minste meerdere versies van de startpagina van de website van Ryanair te plaatsen en niet enkel op de Engelse versie.

(295)

Tot slot is in het contract inzake marketingdiensten van 30 juni 2005 bepaald dat wanneer de essentiële commerciële voorwaarden een belangrijke wijziging ondergaan na de ondertekening van dit contract, met name een wijziging van het aantal door dit contract gegenereerde passagiers bij aankomst, de partijen zich ertoe verbinden dit contract te goeder trouw te wijzigen om rekening te houden met die wijziging. Het aantal passagiers bij aankomst wordt dus voorgesteld als een essentiële commerciële voorwaarde van het contract inzake marketingdiensten, wat opnieuw bevestigt dat met de marketingdiensten niet in de eerste plaats het bezoeken van Pau en omgeving in het algemeen wordt nagestreefd, maar wel, veel specifieker, het zo hoog mogelijk opvoeren van het aantal passagiers op de vluchten van Ryanair naar Pau.

(296)

Soortgelijke elementen zijn ook te vinden in de andere contracten inzake marketingdiensten. Het contract inzake marketingdiensten van 25 september 2007 werd gesloten voor een duur van vijf jaar, wat overeenstemt met de duur waarvoor de brief van de CCIPB aan Ryanair op datum van dezelfde dag de voorwaarden van het contract inzake luchthavendiensten van 30 juni 2005 heeft uitgebreid tot de route Pau-Charleroi. Bovendien vermeldt het contract inzake marketingdiensten dat het zijn oorsprong vindt in de toezegging van Ryanair om een wekelijkse verbinding te verzorgen tussen Pau en Charleroi, met een frequentie van drie vluchten per week per exploitatiejaar, onder voorbehoud van overmacht. De CCIPB heeft in dit verband het potentieel om reclame te maken voor de commerciële en toeristische attracties van Pau Béarn en omgeving door zich te richten tot grote aantallen toeristen en zakenreizigers die www.ryanair.com raadplegen, en om meer koopkrachtige passagiers vanuit België naar Pau Béarn te lokken.

(297)

Bovendien staat in de preambule tot dit contract dat Airport Marketing Services als enige het potentieel heeft om zich te richten tot een groot aantal potentiële passagiers van Ryanair teneinde de commerciële en toeristische attracties van de streek te promoten. Dit bevestigt dat de essentiële doelstelling van het contract niet de algemene promotie van reizen naar Pau en omgeving is, maar wel veel specifieker het zo hoog mogelijk opvoeren van de verkoop van Ryanair-tickets op de route Charleroi-Pau.

(298)

Anderzijds bestaan de door AMS te verrichten diensten volgens het contract inzake marketingdiensten uit het invoegen van een link op de Belgische en Nederlandse startpagina van de website van Ryanair naar de door de CCIPB aangegeven website. De marketingdiensten zijn dus niet bestemd voor wie zich misschien laat overtuigen om in Pau of omgeving te verblijven, maar wel specifiek voor wie met grote waarschijnlijkheid de diensten van Ryanair tussen Charleroi en Pau zal gebruiken, namelijk de inwoners van België en Nederland.

(299)

Het contract inzake marketingdiensten van 31 maart 2008 werd gesloten voor de periode van 16 mei tot en met 13 september 2008, wat overeenstemt met de periode waarin Ryanair zich ertoe verbonden heeft een verbinding naar Bristol te exploiteren; in dat contract is aangegeven dat het zijn oorsprong vindt in de toezegging van Ryanair om een wekelijkse verbinding te verzorgen tussen Pau en Bristol, met een frequentie van drie vluchten per week gedurende één exploitatiejaar, van 16 mei 2008 tot en met 13 september 2008, onder voorbehoud van overmacht. De CCIPB heeft in dit verband de mogelijkheid om reclame te maken voor de commerciële en toeristische attracties van Pau Béarn en omgeving bij een groot aantal toeristen en zakenreizigers die de website www.ryanair.com raadplegen, en om meer koopkrachtige passagiers vanuit Engeland naar Pau Béarn te lokken (49).

(300)

Bovendien staat in de preambule tot dit contract dat Airport Marketing Services als enige onderneming het potentieel heeft een groot aantal potentiële passagiers van Ryanair aan te trekken om de commerciële en toeristische attracties van de streek te promoten (50). Anderzijds bestaan de door AMS te verrichten diensten volgens het contract inzake marketingdiensten uit het invoegen van een link op de Engelse startpagina van de website van Ryanair naar de door de CCIPB aangegeven website.

(301)

Het contract inzake marketingdiensten van 16 juni 2009 werd gesloten voor de periode van 1 april tot en met 24 oktober 2009, wat overeenstemt met de periode waarin Ryanair zich ertoe verbonden heeft om een route Pau-Bristol te exploiteren. In dat contract is aangegeven dat het zijn oorsprong vindt in de toezegging van Ryanair om een wekelijkse verbinding te verzorgen tussen Pau en Bristol, met een frequentie van twee vluchten per week gedurende één exploitatiejaar, van 1 april 2009 tot en met 24 oktober 2009, d.w.z. 60 geplande vluchten voor het gehele programma 2009, onder voorbehoud van overmacht. De CCIPB heeft in dit verband het potentieel om reclame te maken voor de commerciële en toeristische attracties van Pau Béarn en omgeving door zich te richten tot grote aantallen toeristen en zakenreizigers die www.ryanair.com raadplegen, en om meer koopkrachtige passagiers vanuit Engeland naar Pau Béarn te lokken.

(302)

Bovendien staat in de preambule tot dit contract dat Airport Marketing Services als enige het potentieel heeft om zich te richten tot een groot aantal potentiële passagiers van Ryanair teneinde de commerciële en toeristische attracties van de streek te promoten. Anderzijds bestaan de door AMS te verrichten diensten volgens het contract inzake marketingdiensten uit het invoegen van een link op de Engelse website van Ryanair naar de door de CCIPB aangegeven website.

(303)

Het contract inzake marketingdiensten van 28 januari 2010 bepaalt dat het zou worden toegepast gedurende één jaar na de start van de luchtvervoersdiensten van Pau naar Londen, Charleroi en Beauvais waartoe Ryanair zich volgens artikel 1 van het contract had verbonden. Deze bepaling alleen al duidt op een duidelijk verband tussen het contract inzake marketingdiensten en die luchtvervoersdiensten. Bovendien vermeldt artikel 1 van het contract inzake marketingdiensten dat het contract zijn oorsprong vindt in de toezegging van Ryanair om verbindingen te verzorgen tussen:

„Pau en Londen Stansted vanaf 30 maart 2010, met een frequentie van drie vluchten per week, gedurende het gehele jaar;

Pau en Charleroi vanaf 30 maart 2010, met een frequentie van drie vluchten per week, gedurende de zomerperiode;

Pau en Beauvais vanaf april 2010, met een frequentie van drie vluchten per week, gedurende het gehele jaar.

De CCIPB heeft in dit verband het potentieel om reclame te maken voor de commerciële en toeristische attracties van Pau Béarn en omgeving bij een groot aantal toeristen en zakenreizigers die de website www.ryanair.com raadplegen, en om meer koopkrachtige passagiers naar Pau Béarn te lokken (51)”.

(304)

Bovendien staat in de preambule tot dit contract dat Airport Marketing Services als enige onderneming het potentieel heeft een groot aantal potentiële passagiers van Ryanair aan te trekken om de commerciële en toeristische attracties van de streek te promoten (52). Daarnaast bepaalt het contract van 2010, net zoals het contract inzake marketingdiensten van 2005, dat de door AMS te verrichten diensten bestaan uit het invoegen van boodschappen en links op de webpagina van Ryanair betreffende de bestemming Pau, en het invoegen van een link naar de door de CCIPB aangeduide website: i) op de Engelse startpagina van de website van Ryanair voor de verbinding met Londen, ii) op de Belgische en Nederlandse startpagina van de website van Ryanair voor de verbinding met Charleroi, iii) op de Franse startpagina van de website van Ryanair voor de verbinding met Beauvais. Tot slot bepaalt het contract dat, als de in artikel 1 vermelde luchtvervoersdiensten van Ryanair naar Londen, Charleroi en Beauvais niet zijn aangekondigd of opgestart tegen februari 2010, het contract komt te vervallen zonder aansprakelijkheid ten aanzien van één van beide partijen. Deze bepaling stelt dus een aanvullend verband vast tussen het contract inzake marketingdiensten en de diensten van Ryanair naar Londen, Charleroi en Beauvais.

(305)

Deze elementen in verband met de verschillende contracten inzake marketingdiensten tonen aan dat de in die contracten vastgestelde marketingdiensten zowel qua looptijd als qua aard nauw verbonden zijn met de door Ryanair aangeboden luchtvervoersdiensten die worden vermeld in de contracten inzake marketingdiensten, en die onder de bijbehorende contracten inzake luchthavendiensten vallen. De contracten inzake marketingdiensten geven zelfs aan dat zij hun oorsprong vinden in de toezegging van Ryanair om de betrokken vervoersdiensten te exploiteren. De marketingdiensten zijn helemaal niet bedoeld om toeristen en zakenlui in het algemeen en zonder onderscheid meer te laten reizen naar Pau en omgeving, maar zijn wel specifiek gericht op potentiële gebruikers van de in de contracten inzake marketingdiensten bedoelde vervoersdiensten van Ryanair, en hebben in wezen tot doel reclame te maken voor deze diensten.

(306)

De contracten inzake marketingdiensten zijn dus onlosmakelijk verbonden met de contracten inzake luchthavendiensten waarvan ze een afspiegeling zijn, en met de luchtvervoersdiensten waarop zij betrekking hebben. Uit de feitelijke elementen in de overwegingen 286 tot en met 305 blijkt bovendien dat de contracten inzake marketingdiensten niet gesloten zouden zijn als de betrokken luchtroutes (en dus de desbetreffende contracten inzake luchthavendiensten) niet hadden bestaan. Zoals aangegeven in de overwegingen 286 tot en met 305, vermelden de contracten inzake marketingdiensten uitdrukkelijk dat ze hun oorsprong vinden in de toezegging van Ryanair om bepaalde luchtroutes te exploiteren en voorzien ze bovendien in marketingdiensten die in wezen bedoeld zijn om de reclame voor die routes te verzorgen.

(307)

In dat verband is het argument van de CCIPB dat deze twee soorten contracten afzonderlijk moeten worden geanalyseerd, omdat ze elk een ander doel beogen, irrelevant. Uit het voorgaande blijkt immers duidelijk dat de contracten inzake marketingdiensten, samen met de contracten inzake luchthavendiensten, integraal deel uitmaken van de commerciële relaties tussen Ryanair en de CCIPB die de exploitatie van de door deze twee contracten beoogde luchtroutes regelen.

(308)

Bovendien blijkt dat de CCIPB, alvorens de contracten inzake marketingdiensten in kwestie te ondertekenen, geen aanbesteding heeft georganiseerd die openstond voor alle ondernemingen die diensten van dit type verstrekken (53), en dat zij zelfs geen andere mogelijke dienstverleners heeft geraadpleegd om hun respectieve offertes te vergelijken. Meer in het algemeen heeft zij voor de levering van de marketingdiensten in kwestie geen andere dienstverleners overwogen dan de betrokken luchtvaartmaatschappijen en hun dochterondernemingen. Dit bevestigt dat er een nauwe afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de contracten inzake marketingdiensten en de door Ryanair vanaf Pau geëxploiteerde luchtroutes. Als de contracten inzake marketingdiensten echt los hadden gestaan van de contracten inzake luchthavendiensten, is het immers waarschijnlijk dat de CCIPB naast AMS nog verschillende andere dienstverleners zou hebben geraadpleegd, temeer daar het gaat om een openbaar lichaam dat gewoonlijk gebruikmaakt van oproepen tot mededinging voor zijn aankopen.

(309)

Bovendien blijkt ook dat de sluiting van de contracten inzake marketingdiensten een voorwaarde was voor de sluiting van alle contracten inzake luchthavendiensten.

(310)

Ten eerste zijn volgens Frankrijk de twee contracten van 2005 (het contract inzake luchthavendiensten en het contract inzake marketingdiensten van 30 juni 2005) immers nauw met elkaar verbonden, hoewel ze juridisch losstaan van elkaar (54), en kan het nauwe verband tussen het met Ryanair gesloten contract inzake luchthavendiensten en het met AMS, een 100 % dochteronderneming van Ryanair, gesloten contract inzake marketingdiensten niet worden ontkend (55). Gelet op de sterke gelijkenissen tussen de contracten van 2005 en de later met Ryanair en AMS gesloten contracten, kunnen de bovenstaande opmerkingen van Frankrijk gemakkelijk worden uitgebreid naar deze latere contracten.

(311)

Frankrijk vermeldt bovendien in zijn brief van 30 mei 2011 dat de CCIPB ertoe gebracht is de contracten te sluiten op 30 juni 2005. Frankrijk herinnert er in deze brief ook aan dat Ryanair, ten gevolge van de niet-verlenging van het contract met AMS, heeft beslist om, zonder schriftelijke kennisgeving aan de CCIPB, haar vluchten naar de luchthaven van Pau-Pyrénées niet te verlengen vanaf het IATA-zomerseizoen van 2011 (april 2011). Dit wijst er blijkbaar op dat Ryanair, ten minste in bepaalde gevallen, niet zou aanvaarden een luchtroute te exploiteren als haar de algemene luchthavengelden werden aangerekend zonder dat er een contract inzake marketingdiensten was gesloten tussen de luchthavenbeheerder en AMS.

(312)

Deze benadering is ook gehanteerd door de CRC in haar verslag van 5 januari 2007 (56).

(313)

Uit al het voorgaande volgt dat elk contract inzake marketingdiensten onlosmakelijk verbonden is met het onderliggende contract inzake luchthavendiensten en met dat contract één enkele transactie vormt, en het hoogstwaarschijnlijk niet gesloten zou zijn geweest als het bijbehorende contract inzake luchthavendiensten en de onder deze twee contracten vallende luchtroutes niet hadden bestaan. Bijgevolg dient elk contract inzake marketingdiensten samen met het gelijktijdig gesloten contract inzake luchthavendiensten te worden geanalyseerd als één enkele maatregel, teneinde vast te stellen of dat contract staatssteun vormt.

Toepassing van het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie op de CCIPB ten aanzien van de contracten inzake marketingdiensten

(314)

Om het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen ten aanzien van de contracten inzake marketingdiensten, moet eerst worden vastgesteld welke hypothetische marktdeelnemer als referentie moet worden gebruikt om het gedrag van de CCIPB te analyseren.

(315)

Een eerste benadering bestaat erin ervan uit te gaan dat de CCIPB de contracten inzake marketingdiensten heeft gesloten in haar hoedanigheid van luchthavenbeheerder (57), en dat haar gedrag bijgevolg moet worden vergeleken met dat van een hypothetische luchthavenbeheerder die zich laat leiden door het uitzicht op rendement.

(316)

Een tweede benadering bestaat erin ervan uit te gaan dat de CCIPB heeft gehandeld als een openbare instantie die belast is met een taak van algemeen belang, in dit geval de economische ontwikkeling van Pau en omgeving, en dat zij deze marketingdiensten heeft aangekocht om deze taak uit te voeren, los van haar hoedanigheid als beheerder van de luchthaven van Pau. In het kader van deze tweede benadering dient, volgens de jurisprudentie, enerzijds te worden nagegaan of de diensten in kwestie beantwoorden aan daadwerkelijke behoeften van de overheidsafnemer, en anderzijds of de diensten zijn aangekocht tegen een prijs die gelijk is aan of lager is dan de „marktprijs” (58) en of, anders gezegd, een marktdeelnemer in een markteconomie die zich laat leiden door het uitzicht op rendement en die dergelijke diensten nodig had (zonder daarom luchthavenbeheerder te zijn), bereid zou zijn geweest om soortgelijke voorwaarden te aanvaarden als de door de CCIPB aanvaarde voorwaarden.

(317)

De opmerkingen van bepaalde belanghebbenden neigen naar een, zij het impliciete, voorkeur voor de tweede benadering. Ryanair heeft met name in haar eerder genoemde studie van 20 december 2013 elementen aangevoerd om aan te tonen dat de prijs voor de marketingdiensten van AMS niet hoger was dan hetgeen kon worden beschouwd als een marktprijs voor dergelijke diensten, met als extra argument dat de luchthavenbeheerders zich in niets onderscheidden van de andere soorten klanten van AMS.

(318)

De CCIPB heeft bovendien elementen van dezelfde strekking voorgelegd en erop gewezen dat zij belast is met de ontwikkeling van de economische aantrekkingskracht van het grondgebied onder haar bevoegdheid. De voor deze marketingdiensten betaalde bedragen hebben het mogelijk gemaakt de troeven van Pau en omgeving te promoten, en de 56 miljoen EUR die de passagiers van Ryanair in 2010 hebben uitgegeven tijdens hun verblijf, zijn rechtstreeks ten goede gekomen aan de horecasector, de detailhandel en de vastgoedsector (in 2005 was dit 8 miljoen EUR, een zeer lage hypothese in vergelijking met de effectenstudies die door andere luchthavens zijn verricht). Deze zin suggereert dat het gedrag van de CCIPB volgens haarzelf moet worden geanalyseerd als dat van een overheidsafnemer die diensten aankoopt die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken van algemeen belang.

(319)

De Commissie merkt in dit verband op dat dit argument enerzijds de stelling tegenspreekt dat de besluiten van de CCIPB betreffende de maatregelen in kwestie niet toerekenbaar zouden zijn aan de staat. Als de CCIPB beweert dat zij deze contracten heeft ondertekend om haar taak, namelijk de ontwikkeling van de lokale economie, te vervullen, moet zij noodzakelijkerwijs toegeven dat haar gedrag typisch het gedrag is van een lokaal overheidsorgaan.

(320)

Anderzijds meent de Commissie dat van de twee hierboven vermelde oplossingen de tweede moet worden verworpen, omdat deze erop neerkomt dat het eerder vastgestelde onlosmakelijke karakter van de contracten inzake luchthavendiensten en de bijbehorende contracten inzake marketingdiensten wordt genegeerd. Deze benadering zou er namelijk op neerkomen dat de CCIPB de contracten inzake marketingdiensten heeft getekend zonder rekening te houden met de luchtroutes die door Ryanair werden aangeboden vanaf de luchthaven die zij beheert, en dat zij deze contracten ook zou hebben getekend als die luchtroutes en de bijbehorende contracten inzake luchthavendiensten niet hadden bestaan. Een dergelijke veronderstelling is om de in de overwegingen 286 tot en met 313 uiteengezette redenen hoogst onwaarschijnlijk.

(321)

Zelfs wanneer de tweede benadering zou worden aangehouden, zou zij bovendien niet leiden tot de conclusie dat de contracten inzake marketingdiensten geen economisch voordeel opleveren voor Ryanair en AMS.

(322)

Zoals vermeld in overweging 316 volstaat het niet dat door een overheidsinstantie verrichte aankopen werden verricht tegen een prijs die lager is dan of gelijk is aan de „marktprijs” om geen economisch voordeel ten gunste van de verkoper in te houden. Ze moeten ook nog beantwoorden aan een „daadwerkelijke behoefte” van de overheidsafnemer.

(323)

We mogen niet categorisch uitsluiten dat de CCIPB bij de uitoefening van haar taak in het kader van de economische ontwikkeling van Pau en omgeving de behoefte voelt om een beroep te doen op commerciële dienstverleners om het gebied te promoten. In dit geval gaat het echter om een promotieactiviteit die gericht is op de commerciële activiteit van twee welbepaalde ondernemingen, namelijk Ryanair en de CCIPB zelf als beheerder van de luchthaven van Pau. Een overheidsinstantie kan er niet van uitgaan dat marketingdiensten waarmee voornamelijk activiteiten van een onderneming of enkele welbepaalde ondernemingen worden gepromoot, deel uitmaken van de specifieke taak van die instantie die bestaat in de promotie van de lokale economische ontwikkeling. Het is immers logisch dat een dergelijke overheidsinstantie vertrekt van het principe dat de lokale ondernemingen hun marketing zelf moeten verzorgen of financieren, en dat zij haar eigen acties beperkt tot de algemene promotie van het gebied en het lokale economische weefsel, zonder specifieke ondernemingen te beogen.

(324)

Elke andere benadering zou erop neerkomen dat ervan wordt uitgegaan dat een overheidsinstantie die belast is met de lokale economische ontwikkeling — zonder dat dergelijke maatregelen staatssteun vormen — marketingdiensten zou kunnen aankopen die in wezen de promotie van de producten of diensten van bepaalde lokale ondernemingen tot doel hebben omdat die diensten de ontwikkeling van de lokale economie bevorderen, en dat zij worden aangekocht tegen „marktprijs”. Een dergelijke benadering komt erop neer dat artikel 107, lid 1, VWEU wordt omzeild.

(325)

Zo blijkt dat de marketingdiensten die door de CCIPB zijn aangekocht bij AMS, niet kunnen worden beschouwd als activiteiten die voorzien in een „daadwerkelijke behoefte” van de CCIPB als overheidsinstantie met als taak de lokale economie te ontwikkelen. Deze conclusie wordt bevestigd door bepaalde elementen die door Frankrijk zijn meegedeeld, en volgens welke het met name wellicht niet courant is dat CCI’s die geen luchthaven exploiteren, marketingdiensten aankopen bij luchtvaartmaatschappijen (59).

(326)

Bijgevolg zou de toepassing van de tweede benadering, die in de overwegingen 316 tot en met 321 wordt beoogd, leiden tot de conclusie dat de contracten inzake marketingdiensten een economisch voordeel inhouden voor ondernemingen die die diensten hebben verleend, alsook voor de luchtvaartmaatschappijen die direct geprofiteerd hebben van de marketingdiensten. Volgens deze benadering zouden de met AMS gesloten contracten inzake marketingdiensten steun vormen voor AMS als marketingdienstverlener en voor Ryanair als rechtstreekse en voornaamste begunstigde van die diensten.

(327)

Wanneer een overheidsinstantie aankopen verricht tijdens de uitoefening van haar taken van algemeen belang, verwacht men bovendien in het algemeen dat zij haar uitgaven zo laag mogelijk houdt door een openbare aanbesteding te organiseren of, ten minste, door verschillende dienstverleners te raadplegen en hun aanbiedingen te vergelijken. Dit geldt nog meer voor goederen of diensten die zeer gedifferentieerd van aard zijn en waarvoor geen duidelijke referenties voor de marktprijs bestaan, wat duidelijk het geval is voor marketingdiensten. In dit geval waren de marketingcontracten echter niet het resultaat van een openbare aanbesteding. Een door de CCIPB gelanceerde oproep tot het indienen van projecten heeft geen enkele luchtvaartmaatschappij bereid gevonden om onder de beoogde voorwaarden op de luchthaven van Pau activiteiten te ontplooien (60). Deze overweging bevestigt dat de tweede benadering niet geschikt is.

(328)

Dat wordt ook bevestigd door de opmerkingen van de CCIPB over het besluit tot uitbreiding van de procedure. Het is immers opmerkelijk dat de CCIPB bij de vergelijking van haar eigen gedrag met dat van verschillende particuliere ondernemingen teneinde vast te stellen of aan het beginsel van de marktdeelnemer handelend in een markteconomie is voldaan, zichzelf voornamelijk vergelijkt met luchthavenbeheerders. Zo vermeldt zij verschillende grote Britse particuliere luchthavens, een Italiaanse luchthaven en zes Franse luchthavens. Deze benadering bevestigt de conclusie dat de CCIPB de contracten inzake marketingdiensten in eerste instantie wel degelijk in haar hoedanigheid van luchthavenbeheerder heeft gesloten en niet in die van overheidsinstantie die optreedt in het kader van haar opdracht tot plaatselijke economische ontwikkeling.

(329)

Frankrijk heeft bovendien aangegeven dat de toeristische promotie van de Béarn behoort tot de bevoegdheden van het departementaal comité voor toerisme (comité départemental du tourisme Béarn Pays Basque), en dat de CCI’s in het algemeen specifieke toeristische promotieacties voerden via hun deelname aan diverse regionale en departementale structuren op dat gebied, met name via regionale en departementale comités voor toerisme. De contracten inzake marketingdiensten die, volgens de CCIPB, bedoeld zijn om de toeristische en commerciële attracties van Pau en omgeving te promoten, zijn echter rechtstreeks gesloten door de CCIPB, zonder tussenkomst van de lokale structuren die belast zijn met toeristische promotie. Dit is nog een element dat bevestigt dat de CCIPB de contracten inzake marketingdiensten in eerste instantie heeft ondertekend in haar hoedanigheid van luchthavenbeheerder.

(330)

Met het oog op de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie dienen wij dus de eerste, in overweging 315 vermelde benadering aan te nemen, die erin bestaat dat het gedrag van de CCIPB wordt vergeleken met dat van een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie die zich laat leiden door het uitzicht op rendement, en die de luchthaven van Pau in haar plaats zou hebben beheerd.

(331)

Deze conclusie, die is vastgesteld voor de contracten die zijn gesloten met Ryanair en AMS, geldt om dezelfde redenen ook voor het contract dat gesloten is met Transavia, temeer omdat in het geval van Transavia één enkel contract handelt over luchthavendiensten en marketingdiensten.

Voordelen die een marktdeelnemer in een markteconomie had kunnen verwachten van de contracten inzake marketingdiensten, en prijzen die hij bereid zou zijn geweest te betalen voor die diensten

(332)

Uit al het voorgaande volgt dat, als we het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie willen toepassen op de contracten inzake marketingdiensten in kwestie, we die contracten samen met de bijbehorende contracten inzake luchthavendiensten moeten analyseren als één enkele transactie (61), en dat we het gedrag van de CCIPB moeten analyseren in vergelijking met het gedrag van een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Pau in haar plaats zou exploiteren.

(333)

Door elk van de aldus geïdentificeerde transacties te analyseren dienen we vast te stellen welke voordelen die hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie, die zich laat leiden door het uitzicht op rendement, kon verwachten van de marketingdiensten. In dat verband worden de algemene economische impact van die diensten op het toerisme en de economische activiteit van de streek als zodanig buiten beschouwing gelaten. Alleen de effecten van deze diensten op de rentabiliteit van de luchthaven zijn van tel omdat alleen die in aanmerking zouden worden genomen door de hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie als bedoeld in deze analyse.

(334)

De marketingdiensten zijn van die aard dat ze het gebruik van de luchtroutes waarvan sprake in de contracten inzake marketingdiensten en de bijbehorende contracten inzake luchthavendiensten, bevorderen, aangezien ze bedacht zijn om die luchtroutes te promoten. Zelfs als dit effect in eerste instantie ten goede komt aan de luchtvaartmaatschappij, is het ook iets waarvan de luchthavenbeheerder profiteert. Een groter aantal passagiers kan zich voor de luchthavenbeheerder immers vertalen in een toename van de inkomsten uit bepaalde luchthavengelden en grondafhandelingsdiensten, en in niet-luchtvaartgebonden inkomsten uit de activiteit van parkeerterreinen, restaurants en andere handelszaken enz.

(335)

Het valt dus niet te ontkennen dat een marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Pau in de plaats van de CCIPB zou beheren, dit positieve effect in aanmerking had kunnen nemen op het ogenblik dat hij voornemens was het contract inzake marketingdiensten en het bijbehorende contract inzake luchthavendiensten te sluiten. Hij zou dit hebben gedaan door de effecten van de betrokken luchtroutes op zijn toekomstige inkomsten en kosten te beoordelen en in dat verband een raming te maken van het aantal passagiers op die routes, waarin het positieve effect van de marketingdiensten zou worden weerspiegeld. Hij zou dit effect in acht hebben genomen voor de gehele exploitatieperiode van de betrokken routes zoals voorzien in het contract inzake luchthavendiensten en het contract inzake marketingdiensten.

(336)

Tijdens de procedure heeft de Commissie dit erkend, want toen zij Frankrijk verzocht om de prognoses van de inkomsten en de kosten te reconstrueren die een marktdeelnemer in een markteconomie zou hebben gemaakt alvorens de contracten inzake marketingdiensten en de contracten inzake luchthavendiensten te sluiten, heeft zij aan Frankrijk voorgesteld om rekening te houden met de effecten van de contracten inzake marketingdiensten op het te verwachten verkeersvolume. Wanneer een luchthavenbeheerder een contract sluit dat in promotieacties voor bepaalde luchtverbindingen voorziet, is het immers mogelijk dat hij een vrij hoge bezettingsgraad (62) voorziet op de betrokken luchtroutes en dat hij daarmee rekening houdt bij de evaluatie van zijn toekomstige inkomsten. De Commissie noteert in dat verband het standpunt van Ryanair dat de contracten inzake marketingdiensten voor een luchthavenbeheerder niet alleen een kostprijs weergeven, maar ook een mogelijke winst.

(337)

We dienen vast te stellen of voor een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Pau exploiteert in de plaats van de CCIPB, redelijkerwijs andere voordelen te verwachten en te kwantificeren vielen dan de voordelen die het gevolg zijn van het positieve effect op het gebruik van de onder het contract inzake marketingdiensten vallende routes tijdens de in het contract voor marketingdiensten of het contract voor luchthavendiensten vastgestelde exploitatieperiode van die routes.

(338)

Bepaalde belanghebbenden, met name Ryanair in haar studie van 17 januari 2014, steunen deze stelling. De studie van 17 januari 2014 berust op het idee dat marketingdiensten die worden aangekocht door een luchthavenbeheerder zoals de CCIPB, van die aard zijn dat ze gedurende de in die contracten voorziene exploitatieperiode voor die luchtroutes het merkimago van de luchthaven versterken en bijgevolg het aantal passagiers op die luchthaven duurzaam bevorderen, en dit niet alleen op de luchtroutes waarvan sprake in het contract inzake marketingdiensten en het contract inzake luchthavendiensten. Uit die studie blijkt met name dat de marketingdiensten volgens Ryanair ook na afloop van het contract inzake marketingdiensten duurzame positieve effecten zullen sorteren voor het gebruik van de luchthaven.

(339)

In dit opzicht dienen wij eerst op te merken dat geen enkel element van het dossier suggereert dat de CCIPB bij de sluiting van de contracten inzake marketingdiensten waarvan sprake in de formele onderzoeksprocedure, eventuele positieve effecten van de contracten inzake marketingdiensten heeft beoogd, en a fortiori gekwantificeerd, die verder reiken dan de door die contracten beoogde luchtroutes of die — vanuit temporeel oogpunt — verder reiken dan de voorziene exploitatieperiode voor de betrokken luchtroutes. Bovendien heeft Frankrijk noch de CCIPB een methode voorgesteld aan de hand waarvan de eventuele waarde kan worden vastgesteld die een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Pau beheert in de plaats van de CCIPB, zou hebben toegekend aan die effecten bij de beoordeling van de wenselijkheid om de contracten inzake marketingdiensten en de contracten inzake luchthavendiensten te sluiten.

(340)

Zoals reeds eerder vermeld, zijn de bij AMS aangekochte marketingdiensten gericht op bezoekers van de website van Ryanair, en meer bepaald de pagina op die website over Pau of de Engelse pagina van de website (voor de contracten inzake marketingdiensten betreffende de verbindingen Pau-Londen en Pau-Bristol), of de Belgische en de Nederlandse pagina (voor de contracten betreffende de verbinding Pau-Charleroi), of nog de Franse pagina (voor het contract betreffende de verbinding Pau-Beauvais). Voor Transavia was bepaald dat alle marketingdiensten op de website www.transavia.com verband houden met de pagina betreffende de bestemming Pau. De marketingdiensten in kwestie waren dus vooral gericht op mensen die wellicht gebruik zouden maken van de luchtroutes waarvan sprake in het contract inzake marketingdiensten. Het positieve effect daarvan op het gebruik van andere routes naar Pau lijkt veel hypothetischer en hoe dan ook veel te onzeker om op gekwantificeerde wijze in aanmerking te kunnen worden genomen door een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie tijdens zijn evaluatie van het voordeel om het contract inzake marketingdiensten te sluiten.

(341)

Ook het duurzame karakter van die effecten lijkt zeer onzeker. Het is denkbaar dat de promotie van Pau en omgeving op de website van Ryanair de bezoekers van de website ertoe heeft kunnen aanzetten om Ryanair-tickets naar Pau te kopen op het ogenblik dat zij toegang hadden tot die reclame of kort daarna. Het is daarentegen weinig waarschijnlijk dat de herinnering aan die reclame tijdens de bezoeken aan de website van Ryanair lang is blijven hangen en de aankoop van vliegtuigtickets ook na enkele weken nog heeft kunnen beïnvloeden. Een reclamecampagne heeft duurzame effecten wanneer de reclame wordt gemaakt aan de hand van één of meer media waaraan de consumenten frequent worden blootgesteld in een gegeven periode. Een reclamecampagne bijvoorbeeld op algemene tv- en radiozenders, op een aantal websites en/of een aantal reclameborden die buiten of op openbare plaatsen zijn opgesteld, zal een dergelijk duurzaam effect sorteren als de consumenten herhaaldelijk en passief toegang hebben tot die media. Een reclamecampagne die daarentegen beperkt blijft tot bepaalde pagina’s van alleen de website van Ryanair, zal wellicht geen effecten sorteren die aanzienlijk langer zullen aanhouden dan de duur van die campagne.

(342)

Het is heel waarschijnlijk dat een bezoek aan de website van Ryanair voor de meesten niet vaak genoeg plaatsvindt om een blijvende herinnering teweeg te brengen aan de promotie van een regio op die website. Deze opmerking wordt nog fors versterkt door twee andere elementen. Ten eerste bestaat de promotie van de regio Pau op de startpagina van de website van Ryanair volgens de bepalingen van de verschillende contracten inzake marketingdiensten louter uit een link naar een website die door de CCIPB is aangegeven tijdens beperkte, zelfs zeer korte perioden (42 dagen per jaar gedurende vijf jaar volgens het contract van 2005, één volledig jaar volgens het contract van 2007, acht dagen volgens het contract van 2008, negen dagen volgens het contract van 2009, 45 dagen op de Engelse pagina, 25 dagen op de Belgische en de Nederlandse pagina en 25 dagen op de Franse pagina volgens het contract van 2010). Zowel de aard van deze reclame (de aanwezigheid van een link met een beperkte promotionele waarde) als de korte duur ervan heeft het effect wellicht sterk beperkt in de periode na de reclamecampagne, temeer omdat die reclame beperkt was tot alleen de website van Ryanair en niet via andere media was gevoerd. Ten tweede betroffen de andere marketingactiviteiten in het kader van de met AMS gesloten contracten uitsluitend de pagina’s van zijn website betreffende de bestemming Pau. Het is heel waarschijnlijk dat de meesten die pagina niet vaak bezoeken, en als ze het al doen, dan alleen als ze potentieel geïnteresseerd zijn in die bestemming.

(343)

De voorgaande overwegingen gelden ook voor het contract van 2006 met Transavia. De in dat contract vastgestelde marketingdiensten bestonden immers louter uit de invoeging van boodschappen en links op de pagina over de bestemming Pau op de website van Transavia, en uit de verzending van aanbiedingen via e-mail die de attracties van de bestemming Pau belichtten en die regelmatig werden verzonden naar de abonnees van het elektronische tijdschrift transavia.com.

(344)

Dus zelfs als de marketingdiensten het gebruik van de luchtroutes waarvan sprake in de contracten inzake marketingdiensten, hadden kunnen stimuleren tijdens de periode waarin die diensten werden verricht, is het zeer waarschijnlijk dat een dergelijk effect na die periode of op andere routes onbestaand of verwaarloosbaar zou zijn geweest.

(345)

Uit de studies van Ryanair van 17 en 31 januari 2014 blijkt bovendien dat de voordelen van de contracten inzake marketingdiensten die verder reiken dan de luchtroutes waarvan sprake in die contracten, of die langer aanhielden dan de exploitatieperiode van die routes zoals bepaald in de contracten inzake marketingdiensten en luchthavendiensten, uiterst onzeker zijn en niet kunnen worden gekwantificeerd met een mate van betrouwbaarheid die voldoende zou worden geacht door een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie.

(346)

Zo zijn bijvoorbeeld volgens de studie van 17 januari 2014 (63) toekomstige incrementele winsten na de voorziene afloop van het contract inzake luchthavendiensten van nature onzeker (64). Daarnaast stelt deze studie twee methoden voor om de positieve effecten van de contracten inzake marketingdiensten ex ante te evalueren, een methode die gebaseerd is op de kasstromen en een kapitalisatiemethode.

(347)

De methode die gebaseerd is op de kasstromen bestaat in een evaluatie van de voordelen van de contracten inzake marketingdiensten en de contracten inzake luchthavendiensten in de vorm van toekomstige inkomsten die voor de luchthavenbeheerder worden gegenereerd door de marketingdiensten en het contract inzake luchthavendiensten, met aftrek van de bijbehorende kosten. De kapitalisatiemethode bestaat erin om de verbetering van het merkimago van de luchthaven dankzij de marketingdiensten te beschouwen als een immaterieel actief dat verworven is voor de prijs die in het contract inzake marketingdiensten is vastgesteld.

(348)

De studie stelt echter aan de orde dat de kapitalisatiemethode veel problemen met zich meebrengt en toont op die manier aan dat een dergelijke methode geen betrouwbare resultaten oplevert. Daarom geeft de studie de voorkeur aan de op de kasstromen gebaseerde methode. De studie vermeldt met name dat de kapitalisatiemethode uitsluitend rekening mag houden met het aandeel van de marketinguitgaven dat toe te rekenen is aan de immateriële activa van een luchthaven. Het kan echter lastig zijn om het aandeel van de marketinguitgaven aan te wijzen dat bedoeld is om toekomstige inkomsten voor de luchthaven te genereren (d.w.z. een investering in de immateriële activa van de luchthaven) in tegenstelling tot het aandeel dat de huidige inkomsten voor de luchthaven genereert (65). Zij onderstreept ook dat het voor de toepassing van de kapitalisatiemethode nodig is een schatting te maken van de gemiddelde periode waarin een luchthaven een klant kan behouden dankzij de marketingcampagne van AMS. In de praktijk zou het door een gebrek aan gegevens heel moeilijk zijn om een schatting te maken van de gemiddelde periode van klantenbehoud na een campagne van AMS (66).

(349)

De studie van 31 januari 2014 stelt dan weer een praktische toepassing voor van de methode die gebaseerd is op de kasstromen. Volgens die methode nemen de voordelen van de contracten inzake marketingdiensten en de contracten inzake luchthavendiensten, die zich ook na afloop van het contract inzake marketingdiensten nog laten gevoelen, de vorm aan van een „eindwaarde” die wordt berekend op de vervaldatum van het contract. Deze eindwaarde wordt berekend uitgaande van de incrementele winsten die worden verwacht van de contracten inzake luchthavendiensten en marketingdiensten tijdens het laatste toepassingsjaar van het contract inzake luchthavendiensten. De methode bestaat erin om te vertrekken van de verwachte incrementele winst tijdens het laatste toepassingsjaar van het contract inzake luchthavendiensten, en deze te extrapoleren naar de toekomst voor een periode die gelijk is aan de looptijd van het contract inzake luchthavendiensten, met een aanpassing op grond van het groeipercentage van de markt voor luchtvervoer in Europa en een waarschijnlijkheidsfactor die geacht wordt een afspiegeling te zijn van het vermogen van het contract inzake luchthavendiensten en het contract inzake marketingdiensten om bij te dragen tot de winsten van de luchthaven na afloop van die contracten (67). Dat vermogen om duurzame winsten op te leveren is volgens de studie van 31 januari 2014 het gevolg van een reeks factoren waaronder een grotere bekendheid en een sterker merk, alsook netwerkexternaliteiten en terugkerende passagiers (68), zonder dat dit verder wordt toegelicht. Bovendien houdt deze methode rekening met een discontopercentage dat de kapitaalkosten weergeeft.

(350)

Wat de waarschijnlijkheidsfactor betreft, stelt de studie een als voorzichtig beschouwd percentage van […] % voor. De studie, die zeer theoretisch is, geeft echter geen enkele ernstige kwantitatieve of kwalitatieve rechtvaardiging daarvoor. Ze steunt op geen enkel feitelijk element dat eigen is aan de activiteit van Ryanair of aan de markten voor luchtvervoer of voor luchthavendiensten om dit percentage van […] % te staven. Ze legt geen enkel verband tussen dit percentage en de factoren die zij heel beknopt vermeldt (bekendheid, sterk merk, netwerkexternaliteiten en terugkerende passagiers) en die de voordelen van de contracten inzake luchthavendiensten en marketingdiensten tot na de vervaldatum van die contracten zouden verlengen. Tot slot berust de studie in geen enkel opzicht op de specifieke inhoud van de marketingdiensten waarin de verschillende contracten met AMS voorzien, om na te gaan in welke mate deze diensten bovengenoemde factoren kunnen beïnvloeden.

(351)

Bovendien toont de studie niet aan dat, na afloop van een contract inzake luchthavendiensten en een contract inzake marketingdiensten, de winsten die die contracten tijdens hun laatste geldigheidsjaar hebben opgeleverd voor de luchthavenbeheerder, van die aard zijn dat ze in de toekomst met een zekere graad van waarschijnlijkheid zullen aanhouden. Ze rechtvaardigt evenmin de relevantie van het groeipercentage van de luchtvervoersmarkt in Europa om de effecten van een contract inzake luchthavendiensten en een contract inzake marketingdiensten voor een bepaalde luchthaven te evalueren.

(352)

Het zou dus hoogst onwaarschijnlijk zijn dat een „eindwaarde”, die wordt berekend volgens de door Ryanair voorgestelde methode, in aanmerking zou worden genomen door een voorzichtige marktdeelnemer in een markteconomie, die zou nagaan in hoeverre het voordelig is om een contract te sluiten.

(353)

De studie van 31 januari 2014 doet dus uitschijnen dat de methode op basis van de kasstromen, net als de kapitalisatiemethode, slechts zeer onzekere en weinig betrouwbare resultaten kan opleveren.

(354)

Bovendien heeft Frankrijk noch een belanghebbende elementen aangedragen die erop kunnen wijzen dat de door Ryanair in die studie voorgestelde methode, of om het even welke andere methode die op gekwantificeerde wijze rekening houdt met de winsten die zouden worden gemaakt na afloop van de contracten inzake luchthavendiensten en de contracten inzake marketingdiensten, daadwerkelijk zou zijn toegepast door regionale luchthavenbeheerders die vergelijkbaar zijn met de beheerder van de luchthaven van Pau. Frankrijk heeft overigens geen commentaar geleverd op de studies van 17 en 31 januari 2014 en heeft de conclusies van die studies dus niet goedgekeurd.

(355)

Daarbij komt nog dat, zoals eerder gezegd, de marketingdiensten waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, duidelijk gericht zijn op potentiële passagiers op de routes waarvan sprake in de contracten inzake marketingdiensten. Als die routes niet worden verlengd bij afloop van het contract inzake luchthavendiensten, is het weinig waarschijnlijk dat de marketingdiensten positieve effecten kunnen blijven sorteren op het gebruik van de luchthaven na afloop van dat contract. De waarschijnlijkheid dat een luchtvaartmaatschappij de exploitatie van een route wenst voort te zetten na de periode waarin ze volgens het contract inzake luchthavendiensten beloofd heeft deze te exploiteren, valt door een luchthavenbeheerder echter uiterst moeilijk te evalueren. Met name lagekostenmaatschappijen hebben aangetoond dat zij een zeer dynamisch beheer van opening en sluiting van routes eropna houden. Bij de sluiting van transacties zoals die welke in het kader van de formele onderzoeksprocedure worden onderzocht, zou een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie er dus niet kunnen van uitgaan dat de luchtvaartmaatschappij de exploitatie van de betrokken route wil verlengen na afloop van het contract.

(356)

Bovendien, en ten overvloede, dient te worden opgemerkt dat een eindwaarde die wordt berekend volgens de door Ryanair in de studie van 31 januari 2014 voorgestelde methode alleen positief is (en dus alleen een positief effect heeft op de verwachte winstgevendheid van het contract inzake luchthavendiensten en het contract inzake marketingdiensten) als de van die contracten verwachte incrementele winst tijdens het laatste toepassingsjaar van het contract inzake luchthavendiensten positief is. De methode bestaat er immers uit om te vertrekken van de verwachte incrementele winst tijdens het laatste toepassingsjaar van het contract inzake luchthavendiensten, en die te extrapoleren naar de toekomst door er twee factoren op toe te passen. De eerste factor is de algemene groei van de Europese markt voor luchtvervoer en weerspiegelt de toename van het verwachte verkeersvolume. De tweede is een factor van […] % die een schematische weergave is van de waarschijnlijkheid dat de uitvoering van de verstreken contracten de sluiting van soortgelijke contracten in de toekomst bevordert, zodat soortgelijke financiële stromen tot stand komen. Als de verwachte toekomstige incrementele winst tijdens het laatste toepassingsjaar van het contract inzake luchthavendiensten negatief is, zal de eindwaarde ook negatief zijn (of ten hoogste gelijk zijn aan nul), wat aangeeft dat de sluiting van contracten zoals de verstreken contracten, net als die laatste contracten, de rentabiliteit van de luchthaven jaarlijks verder zal verzwakken.

(357)

In de studie van 31 januari 2014 wordt dit scenario zeer kort belicht door in een voetnoot, zonder verdere commentaar of rechtvaardiging, slechts te vermelden dat er geen eindwaarde kan worden berekend als de incrementele winsten, met aftrek van de betalingen van AMS, in het laatste jaar van de betrokken periode negatief zijn (69). Zoals verder zal worden aangetoond, leiden alle contracten waarop deze zaak betrekking heeft, tot verwachte incrementele stromen die elk jaar, en niet alleen over het geheel genomen, een negatieve netto contante waarde vertonen. Voor deze contracten zou een „eindwaarde”, berekend volgens de door Ryanair voorgestelde methode, gelijk zijn aan nul of zelfs negatief zijn. Wanneer met een dergelijke eindwaarde rekening wordt gehouden, zou dit de conclusie dat de verschillende contracten een economisch voordeel impliceren, dus niet in twijfel trekken.

(358)

Tot besluit blijkt uit het voorafgaande dat de enige materiële winst die een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie zou verwachten van een contract inzake marketingdiensten, en op gekwantificeerde wijze in aanmerking zou nemen tijdens zijn evaluatie van het voordeel om een dergelijk contract te sluiten, gekoppeld aan een contract inzake luchthavendiensten, een mogelijk positief effect van de marketingdiensten zou zijn op het aantal passagiers op de door de contracten in kwestie beoogde routes, tijdens de in de contracten voorziene periode waarin die routes worden geëxploiteerd. De andere eventuele winsten zouden te onzeker worden geacht om op gekwantificeerde wijze in aanmerking te worden genomen en er zijn geen aanwijzingen dat ze door de CCIPB in aanmerking zijn genomen.

Relevantie van een vergelijking van de voorwaarden van de contracten inzake luchthavendiensten waarvan sprake in de formele onderzoeksprocedure met de luchthavengelden die in andere luchthavens worden aangerekend

(359)

Volgens de nieuwe richtsnoeren kan steun aan een luchtvaartmaatschappij die van een luchthaven gebruikmaakt, krachtens het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie, worden uitgesloten indien:

a)

het voor de luchthavendiensten berekende tarief overeenstemt met het markttarief, of

b)

aan de hand van een analyse vooraf, d.w.z. op grond van informatie die beschikbaar is op het ogenblik dat de maatregel wordt toegekend, en van de op dat ogenblik te voorziene ontwikkelingen, kan worden aangetoond dat de regeling tussen de luchthaven en de luchtvaartmaatschappij zal leiden tot een positieve incrementele winstbijdrage voor de luchthaven (70).

(360)

Volgens de nieuwe richtsnoeren is het bovendien zo dat wanneer de Commissie regelingen tussen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen moet beoordelen, zij ook rekening zal houden met de mate waarin de te beoordelen regelingen kunnen worden beschouwd als onderdeel van de tenuitvoerlegging van een algemene strategie van de luchthaven die ten minste op de lange termijn tot winstgevendheid moet leiden (71).

(361)

Wat de eerste aanpak betreft (vergelijking met een „markttarief”), heeft de Commissie echter sterke twijfels dat momenteel een geschikte benchmark kan worden bepaald om een daadwerkelijk markttarief voor door luchthavens verrichte diensten te kunnen vaststellen. Ze vindt een analyse vooraf van de winstgevendheidsverwachtingen het meest relevante criterium voor de beoordeling van door luchthavens met individuele luchtvaartmaatschappijen aangegane regelingen (72).

(362)

In dit verband dient te worden opgemerkt dat de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie met verwijzing naar een gemiddelde prijs die op andere, soortgelijke markten wordt waargenomen, in het algemeen afdoende is wanneer een markttarief redelijkerwijs kan worden vastgesteld of afgeleid van andere marktindicatoren. In het geval van luchthavendiensten heeft deze methode mogelijk echter niet altijd dezelfde relevantie. De opbrengsten en kosten verschillen namelijk sterk per luchthaven. Ze zijn met name afhankelijk van de stand van de ontwikkeling van de luchthaven, van het aantal maatschappijen dat op de luchthaven vliegt, de capaciteit op het gebied van het passagiersvolume, de staat van de infrastructuur, het regelgevend kader dat per lidstaat kan verschillen, en de historische schulden en verplichtingen van de luchthaven (73).

(363)

Bovendien maakt de liberalisering van de luchtvervoersmarkt elke strikt vergelijkende analyse complex. Dit geval illustreert dat de commerciële praktijken tussen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen niet noodzakelijk berusten op een lijst met openbare tarieven betreffende individuele diensten. Deze commerciële relaties zijn heel uiteenlopend van aard. Ze omvatten een verdeling van het risico op het gebied van het gebruik en de commerciële en correlatieve financiële en commerciële aansprakelijkheid, een veralgemening van stimulerende mechanismen (bijvoorbeeld in de vorm van kortingen die gekoppeld zijn aan het aantal routes of vervoerde passagiers) en veranderingen in de verdeling van de risico’s over de looptijd van de contracten. Bijgevolg zijn de transacties onderling moeilijk vergelijkbaar op basis van een tarief per retourvlucht of per passagier.

(364)

In haar studie van 9 april 2013 steunt Ryanair in hoofdzaak de stelling dat het mogelijk is het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen door uit te gaan van een vergelijking met de handelspraktijken van andere Europese luchthavens.

(365)

Eerst en vooral dient te worden opgemerkt dat Frankrijk noch een andere belanghebbende tijdens de procedure een steekproef van referentieluchthavens aan de Commissie heeft voorgesteld die in deze zaak kunnen worden gebruikt, en die voldoende vergelijkbaar zijn met de luchthaven van Pau in termen van verkeersstromen, soort verkeer, soort en omvang van de verleende luchthavendiensten, nabijheid van een grote stad, aantal inwoners in het verzorgingsgebied van de luchthaven, welvaart in het omliggende gebied en andere geografische gebieden van waaruit passagiers kunnen worden aangetrokken (74).

(366)

Zelfs wanneer een dergelijke steekproef beschikbaar was geweest, zou een vergelijkende methode in dit geval hoe dan ook onuitvoerbaar zijn geweest. Zoals reeds eerder aangetoond, zijn de te analyseren transacties complexe gehelen die zijn samengesteld uit een contract inzake luchthavendiensten en een contract inzake marketingdiensten (soms samengenomen in één juridische tekst). Deze transacties omvatten verschillende „tarieven”, namelijk de verschillende luchthavengelden, de tarieven voor grondafhandelingsdiensten en de tarieven voor marketingdiensten, waarvan sommige afhangen van het aantal passagiers, andere van het aantal vliegbewegingen en nog andere vaste bedragen zijn. Elk van die transacties brengt op die manier een complex geheel van financiële stromen op gang tussen de luchthavenbeheerder en de luchtvaartmaatschappij en haar dochterondernemingen, die worden gevormd door de inkomsten uit luchthavengelden, de inkomsten in verband met de grondafhandelingsdiensten en de inkomsten uit de marketingdiensten.

(367)

Zo zou een vergelijking tussen de door de CCIPB aan de betrokken luchtvaartmaatschappijen aangerekende luchthavengelden met de in vergelijkbare luchthavens aangerekende luchthavengelden geen enkele nuttige aanwijzing opleveren over de naleving van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie. Om een geldige vergelijkende methode toe te passen op de transacties die in deze beoordeling worden besproken, zou in de luchthavens van de vergelijkende steekproef ten minste een geheel van vergelijkbare transacties moeten worden aangetroffen, waar zowel soortgelijke marketingdiensten als soortgelijke grondafhandelingsdiensten deel van uitmaken. De samenstelling van een dergelijke steekproef van vergelijkbare transacties zou onmogelijk blijken, omdat de transacties die in deze beoordeling worden besproken, bijzonder complex en specifiek zijn, temeer omdat de tarieven van de grondafhandelingsdiensten en de marketingdiensten zelden openbaar worden gemaakt en zeer moeilijk toegankelijk zouden zijn om een vergelijkingsbasis te vormen.

(368)

Tot slot zou de Commissie, in de veronderstelling dat op grond van een geldige vergelijkende analyse kan worden vastgesteld dat de „tarieven” waarvan sprake in de verschillende onderzochte transacties, gelijkwaardig of hoger zijn dan de „markttarieven” die zijn vastgesteld met behulp van de steekproef van vergelijkbare transacties, daarom nog niet kunnen concluderen dat die transacties in overeenstemming zijn met de markttarieven als blijkt dat de luchthavenbeheerder op het ogenblik waarop de transacties gesloten werden, kon verwachten dat zij incrementele kosten zouden veroorzaken die hoger zijn dan de incrementele inkomsten. Een marktdeelnemer in een markteconomie zou er immers geen enkel belang bij hebben om goederen of diensten tegen „markttarief” aan te bieden als zulk gedrag leidt tot een incrementeel verlies.

(369)

De Commissie acht het opportuun om er in verband met deze analyse aan te herinneren dat zowel Frankrijk als de belanghebbenden, na de goedkeuring van de nieuwe richtsnoeren, het verzoek hebben gekregen om opmerkingen te formuleren betreffende de toepassing van de bepalingen van die richtsnoeren op deze zaak (zie de overwegingen 22 en 23). In dit geval hebben Frankrijk noch de belanghebbenden de benadering van de Commissie ten gronde betwist die stelt dat, wanneer het onmogelijk is om een benchmark vast te stellen die geschikt is voor de vaststelling van een betrouwbaar markttarief voor de door de luchthavens aan luchtvaartmaatschappijen verleende diensten, het meest relevante criterium met het oog op de beoordeling van de regelingen tussen die twee partijen een analyse vooraf van hun winstgevendheidsverwachtingen is.

(370)

In het licht van het voorgaande meent de Commissie dat de benadering die in het algemeen in de nieuwe richtsnoeren wordt aanbevolen voor de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie op de relaties tussen luchthavens en luchtvaartmaatschappijen, namelijk de analyse vooraf van de winstgevendheidsverwachtingen (of de incrementele winstgevendheid), op dit geval moet worden toegepast.

(371)

Deze benadering wordt gerechtvaardigd door het feit dat een luchthavenbeheerder een objectief belang kan hebben bij het sluiten van een transactie met een luchtvaartmaatschappij wanneer hij redelijkerwijs kan verwachten dat die transactie zijn winsten verhoogt (of zijn verliezen verlaagt) ten opzichte van de contrafeitelijke situatie waarin die transactie niet zou zijn gesloten (75), los van elke vergelijking met de voorwaarden die door andere luchthavenbeheerders aan luchtvaartmaatschappijen worden aangeboden, of met de voorwaarden die door dezelfde luchthavenbeheerder aan andere luchtvaartmaatschappijen worden aangeboden.

(372)

Wat dit laatste punt betreft, heeft de Commissie in de nieuwe richtsnoeren vermeld dat „tariefdifferentiatie een zakelijke standaardpraktijk is, zolang deze maar voldoet aan alle overige desbetreffende mededingingswetgeving en sectorale wetgeving. Niettemin dient dit beleid van tariefdifferentiatie zakelijk verantwoord te zijn om aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie te voldoen” (76) (voetnoten weggelaten). In dit verband dient te worden vermeld dat de opmerkingen van bepaalde belanghebbenden die de CCIPB in hoofdzaak verwijten dat zij haar algemene tariefstelsel niet eenvormig heeft toegepast op alle luchtvaartmaatschappijen, niet ter zake doen voor wat betreft de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie. Zo zijn de in overweging 169 samengevatte opmerkingen van Air France dat de CCIPB Ryanair in bepaalde omstandigheden de bebakeningsheffing had moeten aanrekenen, niet relevant. Het is immers niet omdat een luchthavenbeheerder met een luchtvaartmaatschappij over voorwaarden onderhandelt die afwijken van zijn algemene tariefstelsel, of omdat hij over een andere tariefstructuur dan dit algemene stelsel onderhandelt, dat hij daardoor noodzakelijkerwijs een economisch voordeel verstrekt aan die maatschappij.

Gezamenlijke beoordeling van het gedrag van de luchthavenbeheerder en van de CCIPB in haar geheel

(373)

In het besluit tot inleiding van de procedure was de Commissie voorlopig van oordeel dat het gedrag van de CCIPB in haar geheel moest worden beoordeeld samen met dat van de luchthavenbeheerder en, in voorkomend geval, met dat van de staat of de andere overheidsorganen die controle uitoefenen op de luchthavenbeheerder of die betrokken zijn bij diens financiering.

(374)

Frankrijk heeft zich akkoord verklaard met de gezamenlijke beoordeling van het gedrag van de dienst die de luchthaven beheert, van dat van de CCIPB in haar geheel en van dat van de andere overheidsorganen.

(375)

Bij de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie is het immers dienstig om rekening te houden met het gedrag van de CCIPB in haar geheel en niet alleen met dat van haar dienst die de luchthaven beheert. De dienst die binnen de CCIPB de luchthaven beheert, heeft namelijk geen aparte rechtspersoonlijkheid. Terwijl de contracten inzake luchthavendiensten gesloten zijn met de luchthaven, die de begunstigde is van de door Ryanair en de andere luchtvaartmaatschappijen betaalde luchthavengelden, moeten de kosten van de contracten inzake marketingdiensten grotendeels worden toegerekend aan het algemene budget van de CCIPB en worden ze niet noodzakelijk weerspiegeld in de rekeningen van de luchthaven. Frankrijk merkt in dit verband bovendien op dat de CCIPB deze kosten rechtstreeks op zich heeft genomen (77).

(376)

De Commissie is dus van mening dat het gedrag van de luchthavenbeheerder en dat van de CCIPB in haar geheel samen moeten worden beoordeeld in hun relatie tot de luchtvaartmaatschappijen en hun dochterondernemingen voor de toepassing van het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie.

Conclusie betreffende de toepassingsmodaliteiten van het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie

(377)

Uit het voorgaande volgt dat de Commissie, om het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen op de betrokken contracten, elk contract inzake marketingdiensten moet analyseren samen met het bijbehorende contract inzake luchthavendiensten, en moet vaststellen of een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie, die zich laat leiden door het uitzicht op rendabiliteit en die in de plaats van de CCIPB de luchthaven van Pau beheert, deze transacties zou hebben gesloten. Daartoe dient de incrementele rentabiliteit van de contracten te worden vastgesteld zoals de marktdeelnemer in een markteconomie die zou hebben beoordeeld op het ogenblik waarop de contracten werden gesloten, door voor de gehele geldigheidsperiode van de contracten de volgende ramingen te maken:

het van de contracten verwachte toekomstige incrementele verkeersvolume, eventueel rekening houdend met de effecten van de marketingdiensten op de bezettingsgraad van de routes waarvan sprake in de contracten;

de van deze contracten verwachte toekomstige incrementele inkomsten, waaronder de inkomsten uit de luchthavengelden en grondafhandelingsdiensten, die gerealiseerd worden door de routes waarvan sprake in de contracten, en de niet-luchtvaartgebonden inkomsten uit het extra verkeersvolume dat tot stand wordt gebracht door de contracten;

de van deze contracten verwachte toekomstige incrementele kosten, waaronder de exploitatiekosten en de eventuele incrementele investeringskosten die het gevolg zijn van de routes waarvan sprake in deze contracten, en de kosten voor de marketingdiensten.

(378)

Uit deze berekeningen moeten dan de toekomstige jaarlijkse stromen blijken die overeenstemmen met het verschil tussen incrementele inkomsten en incrementele kosten, zo nodig aangepast met een percentage dat de kapitaalkosten voor de luchthavenbeheerder weergeeft. Een positieve netto contante waarde betekent in principe dat de betrokken contracten geen economisch voordeel opleveren, terwijl een negatieve netto contante waarde op de aanwezigheid van een dergelijk voordeel wijst.

(379)

Daarbij dient te worden opgemerkt dat bij een dergelijke beoordeling de argumenten van de CCIPB en Ryanair, volgens welke de prijs van de marketingdiensten die door de CCIPB werden aangekocht, gelijk is aan of lager is dan wat als een „marktprijs” voor dergelijke diensten kan worden beschouwd, niet ter zake doen. Een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie die zich laat leiden door het uitzicht op rendement, zou immers niet bereid zijn om dergelijke diensten aan te kopen, zelfs niet voor een prijs die lager is dan of gelijk is aan de „marktprijs”, als hij voorzag dat de door die contracten veroorzaakte incrementele kosten ondanks het positieve effect van die diensten op het gebruik van de betrokken luchtroute, hoger zouden zijn dan de contante waarde van de incrementele inkomsten. In een dergelijk geval zou de „marktprijs” hoger zijn dan wat hij bereid is te betalen, en zou hij er logischerwijs dus toe worden gebracht af te zien van de diensten in kwestie.

(380)

Om dezelfde redenen zou het feit dat de voor de luchthavendiensten vastgestelde prijzen in het contract inzake luchthavendiensten hoger kunnen zijn dan of gelijk kunnen zijn aan de door enigszins vergelijkbare luchthavenbeheerders aangerekende prijzen voor vergelijkbare diensten, niet ter zake doen in het kader van deze analyse, aangezien niet te verwachten valt dat ze leiden tot voldoende incrementele inkomsten om de incrementele kosten uitgedrukt in contante waarde te dekken.

Toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie

(381)

Met het oog op de beoordeling van de contracten in kwestie en rekening houdend met de voorgaande overwegingen, dient eraan te worden herinnerd dat zowel het bestaan als de omvang van steunelementen in dat contract moeten worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden op het tijdstip van de sluiting van die contracten (78), en meer bepaald rekening houdend met de op dat ogenblik beschikbare informatie en de toen voorzienbare ontwikkelingen.

(382)

In zijn brief van 30 mei 2011 heeft Frankrijk vermeld dat er op het tijdstip van de sluiting van de contracten van 2005 met Ryanair en AMS geen marktstudies noch een bedrijfsplan waren waarin de door de luchthaven ten aanzien van Ryanair aangegane verbintenissen economisch worden beoordeeld en gestaafd.

(383)

Uit de door Frankrijk verstrekte elementen blijkt eveneens dat door de CCIPB geen enkele marktstudie, geen enkel bedrijfsplan en geen enkele becijferde evaluatie van de rentabiliteit werd verricht voordat de andere onder de formele onderzoeksprocedure vallende contracten werden gesloten, met uitzondering van het contract van 2006 met Transavia, waarvoor in december 2005 een bedrijfsplan werd gesloten (hierna „het bedrijfsplan van Transavia” genoemd).

(384)

Met uitzondering van het bedrijfsplan van Transavia is de enige becijferde economische evaluatie die door Frankrijk werd verstrekt, een effectenstudie voor de periode 2003-2004 die de economische impact van de passagiers van Ryanair op de regio op 8-10 miljoen EUR raamde. Een enquête bij de luchthavenpassagiers in januari 2011 die ook door Frankrijk werd vermeld, bevestigt deze resultaten en schat de gemiddelde uitgaven per passagier van een vlucht met Ryanair naar Pau op 339 EUR. Deze studies zijn echter niet relevant voor de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie. Ze hebben immers betrekking op de impact van de activiteit van Ryanair op het regionale economische weefsel in het algemeen en niet louter op de rentabiliteit van de luchthaven. Volgens vaste rechtspraak kunnen overwegingen in verband met de regionale ontwikkeling niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie (79).

(385)

Volgens Ryanair mag het feit dat er geen bedrijfsplan was op het ogenblik van de sluiting van contracten zoals die waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, niet worden gebruikt als bewijs dat niet is voldaan aan het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(386)

De Commissie meent dat het feit dat er geen bedrijfsplan was, een ernstige aanwijzing is ten gunste van de conclusie dat de met Ryanair en AMS gesloten contracten zich niet houden aan het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie, temeer omdat Frankrijk noch de CCIPB in staat waren om met betrekking tot deze contracten ook maar enige, laat staan een volledige, becijferde kosten-batenanalyse te verschaffen die was gemaakt voordat de contracten werden gesloten.

(387)

Algemeen gesproken heeft Frankrijk geen enkel element verschaft dat erop wijst dat de luchthavenbeheerder op het ogenblik waarop de contracten met Ryanair en AMS werden gesloten, een risico-batenanalyse heeft verricht. Integendeel, volgens Frankrijk werd de CCIPB geleid door een doelstelling van regionale ontwikkeling. Dit element is een bijkomende aanwijzing dat de contracten met Ryanair en AMS niet beantwoorden aan het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(388)

Zoals verderop wordt toegelicht, worden deze aanwijzingen bevestigd door de beoordeling die de Commissie heeft verricht van wat de door een hypothetische marktdeelnemer in een markteconomie uitgevoerde kosten-batenanalyse zou zijn geweest.

(389)

In de loop van de procedure heeft de Commissie Frankrijk verzocht om een gekwantificeerde reconstructie te maken van de kosten-batenanalyse die een marktdeelnemer in een markteconomie zou hebben verricht alvorens de contracten met Ryanair en AMS te sluiten, door uit te gaan van de objectieve gegevens die de CCIPB bekend waren op het tijdstip waarop de contracten werden gesloten, en van de voorzienbare ontwikkelingen.

(390)

Als reactie op dat verzoek heeft Frankrijk een reconstructie verstrekt van de verwachte incrementele kosten en inkomsten voor elk contract dat met Ryanair en AMS werd gesloten. Deze analyse berust grotendeels op gegevens die achteraf, d.w.z. na de sluiting van de contracten, werden waargenomen. Zo bestond de door Frankrijk gehanteerde methode erin om de gemiddelde kosten en inkomsten per eenheid per passagier te berekenen op basis van de exploitatiekosten, de inkomsten en het verkeersvolume van de luchthaven voor de periode 2003-2011. Frankrijk heeft deze gegevens in zijn analyse van elk contract vermenigvuldigd met het geraamde incrementele verkeersvolume van elk contract, d.w.z. het verkeersvolume dat men bij de sluiting van het contract kon verwachten. Aangezien deze analyse grotendeels berust op gegevens betreffende kosten en inkomsten die na de sluiting van de verschillende contracten werden vastgesteld, en niet noodzakelijk op elementen die te voorzien waren op het tijdstip waarop de contracten werden gesloten, kan deze methode geen weerspiegeling zijn van de kosten-batenanalyse die een marktdeelnemer in een markteconomie zou hebben verricht voordat hij besliste om deze contracten te sluiten.

(391)

Wat betreft de incrementele exploitatiekosten, komt de door Frankrijk gehanteerde methode er bovendien op neer dat rekening wordt gehouden met de integrale kosten per eenheid, d.w.z. alle exploitatiekosten van de luchthaven per passagier, in plaats van met de incrementele kosten, d.w.z. de kosten per passagier die specifiek door elk contract zijn teweeggebracht. De incrementele kosten kunnen echter verschillen van de integrale kosten per eenheid en zijn doorgaans veel geringer, gelet op het belangrijke aandeel van de vaste kosten van een luchthaven. Het gebruik van de integrale kosten per eenheid vormt dus een tweede zwak punt in de door Frankrijk voorgestelde methode, die er bovendien toe leidt dat de rentabiliteit van bepaalde contracten sterk wordt verlaagd, waardoor de betrokken luchtvaartmaatschappijen die de contracten in kwestie hebben gesloten, worden benadeeld.

(392)

Bijgevolg heeft de Commissie haar eigen analyse gemaakt door de incrementele kosten en inkomsten van de verschillende contracten te reconstrueren zoals een marktdeelnemer in een markteconomie deze vooraf zou hebben beoordeeld, met toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie. De gebruikte hypothesen en de resultaten van de analyse worden besproken in de overwegingen 393 tot en met 440. Voor het contract met Transavia heeft de Commissie haar beoordeling rechtstreeks op het bedrijfsplan van Transavia gebaseerd.

Tijdshorizon

(393)

Een marktdeelnemer in een markteconomie zou bij zijn beoordeling van het belang om een contract inzake luchthavendiensten en/of een contract inzake marketingdiensten te sluiten, als tijdshorizon voor zijn beoordeling de looptijd van de betrokken contracten hebben gekozen. Anders gezegd, hij zou de incrementele kosten en inkomsten in de loop van de toepassingsperiode van de contracten hebben beoordeeld.

(394)

Het lijkt niet gerechtvaardigd om een langere periode te gebruiken. Op de datums waarop de contracten werden gesloten, zou een voorzichtige marktdeelnemer in een markteconomie immers niet hebben gerekend op een verlenging van deze contracten op hun vervaldag onder dezelfde voorwaarden of onder andere voorwaarden, temeer daar lagekostenmaatschappijen zoals Ryanair en Transavia erom bekend stonden en staan dat zij hun activiteiten op het gebied van de opening en sluiting van routes en op het gebied van verhogingen en verlagingen van vluchtfrequenties zeer dynamisch laten evolueren. Elke verlenging van de contracten was dus een ver en te onzeker toekomstperspectief voor een marktdeelnemer in een markteconomie om op basis daarvan redelijke economische beslissingen te kunnen nemen.

(395)

Bovendien moet worden opgemerkt dat voor bepaalde contracten de effectieve aanvangsdatum van de onder het contract vallende activiteiten niet de datum is waarop het contract is gesloten. In dat geval is het de effectieve aanvangsdatum die als vertrekpunt is genomen, en niet de datum waarop het contract is gesloten (80).

(396)

Er moet eveneens worden opgemerkt dat, in het kader van de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie, geen rekening is gehouden met het feit dat Ryanair bepaalde routes niet heeft geëxploiteerd gedurende de gehele periode die in bepaalde contracten was vastgesteld, omdat dit element niet bekend en niet voorzienbaar was op het ogenblik waarop de contracten werden gesloten.

(397)

In het vervolg van dit besluit gaat de Commissie de met Ryanair en AMS gesloten contracten onderzoeken op het gebied van incrementele verkeersstromen, inkomsten en kosten in het licht van de gebruikte hypothesen, alvorens het eindresultaat van de analyse van de met Ryanair en AMS gesloten contracten en vervolgens de analyse van het met Transavia gesloten contract te presenteren.

Incrementeel verkeersvolume en aantal voorziene retourvluchten (contracten met Ryanair en AMS)

(398)

De door de Commissie verrichte analyse berust op het incrementele verkeersvolume (anders gezegd, het extra aantal passagiers) dat een marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Pau beheert in de plaats van de CCIPB, had kunnen voorspellen bij de sluiting van de contracten. Voor het contract van 2003 bijvoorbeeld gaat het erom het aantal passagiers vast te stellen waaraan de beheerder van de luchthaven van Pau zich in 2003 kon verwachten op de door Ryanair geëxploiteerde route Pau-Londen voor de uitvoeringsperiode van het contract.

(399)

Het geraamde incrementele verkeersvolume is vastgesteld afhankelijk van het aantal routes en vluchtfrequenties waarin de verschillende contracten inzake luchthavendiensten en marketingdiensten voorzien, en het daaruit voortvloeiende aantal jaarlijkse retourvluchten.

(400)

Bovendien heeft de Commissie rekening gehouden met de capaciteit van de toestellen die door Ryanair worden gebruikt, namelijk Boeings 737-800 met 189 zitplaatsen (81).

(401)

De Commissie is uitgegaan van de hypothese van een bezettingsgraad van 85 % per vlucht. Dit is een hypothese die gunstig is voor Ryanair, want een bezettingsgraad van 85 % is hoog. Deze bezettingsgraad is overigens iets hoger dan het gemiddelde van de vluchten die Ryanair exploiteert op haar net (82) en hoger dan of gelijk aan de bezettingsgraad die door Frankrijk voor de verschillende contracten is voorgesteld in zijn reconstructie van de kosten-batenanalyses. De Commissie meent echter dat deze hoge bezettingsgraad kan worden gebruikt, ook al gaat het om een gunstige hypothese, om een mogelijk positief effect te weerspiegelen van de marketingdiensten op het gebruik van de luchtroutes waarop de verschillende contracten betrekking hebben, en bij gebrek aan andere elementen die de voorspelbare effecten van deze diensten op de bezettingsgraad kwantificeren.

(402)

Wanneer de toepassingsperiode van een contract niet samenvalt met volledige kalenderjaren, heeft de Commissie daar rekening mee gehouden door voor elk toepassingsjaar van het contract het geraamde verkeersvolume te berekenen op basis van het aantal dagen van het jaar waarop het contract van toepassing was.

(403)

Sommige contracten bevatten aanwijzingen over het aantal verwachte passagiers op de voorziene routes. Aangezien deze aanwijzingen echter niet juridisch bindend zijn, zouden zij niet noodzakelijk in aanmerking zijn genomen door een bedachtzame marktdeelnemer in een markteconomie tijdens zijn kosten-batenanalyse. De Commissie heeft ze dus niet in aanmerking genomen en heeft de hypothese van een bezettingsgraad van 85 % gebruikt voor alle contracten (wat hoger is dan die aanwijzingen).

(404)

Bovendien bevatten sommige contracten een toezegging van de luchtvaartmaatschappij betreffende het minimumaantal op de betrokken routes te vervoeren passagiers. Een marktdeelnemer in een markteconomie zou echter wellicht uitgegaan zijn van een hoger aantal passagiers dan het door de luchtvaartmaatschappij gewaarborgde minimumaantal passagiers. Hij zou wellicht zijn uitgegaan van de hypothese dat de luchtvaartmaatschappij een veiligheidsmarge had voorzien tussen het minimale verkeersvolume waartoe zij zich verbindt, en het verkeersvolume dat redelijkerwijs te verwachten valt. De Commissie heeft dus beslist om in haar beoordeling geen rekening te houden met deze verplichte minima.

(405)

Het door de Commissie berekende extra verkeersvolume is in het algemeen hoger dan zowel de verplichte minima als de niet-verplichte aanwijzingen in de verschillende contracten.

(406)

Tot slot dient te worden opgemerkt dat de CCIPB en Ryanair/AMS in 2009 de voorwaarden van de contracten van 2005 hebben gewijzigd door de frequentie van de route Pau-Londen te verlagen, een verwacht aantal vluchten voor 2009 van 211 vast te stellen en het jaarlijkse bedrag voor de marketingdiensten te verlagen tot […] EUR. Door het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen, heeft de Commissie op dezelfde manier geredeneerd als voor de andere contracten, namelijk door ervan uit te gaan dat het incrementele verkeersvolume gekoppeld aan dat aanhangsel overeenstemde met alle in dat aanhangsel vermelde routes, frequenties en vluchten.

Incrementele inkomsten (contracten met Ryanair en AMS)

(407)

Voor elke transactie die de Commissie heeft geanalyseerd, heeft ze getracht de incrementele inkomsten vast te stellen zoals een marktdeelnemer in een markteconomie die zou hebben voorzien.

(408)

Krachtens het „Single till-beginsel” acht de Commissie het passend de luchtvaartgebonden en niet-luchtvaartgebonden inkomsten in aanmerking te nemen.

(409)

De luchtvaartgebonden inkomsten bestaan uit de opbrengsten uit verschillende heffingen die door de luchtvaartmaatschappij aan de luchthavenbeheerder moeten worden betaald, namelijk:

de landingsheffing, d.w.z. een bedrag per retourvlucht,

de passagiersheffing, d.w.z. een bedrag per passagier,

de voor grondafhandelingsdiensten betaalde heffing, d.w.z. een bedrag per retourvlucht dat is vastgesteld in de verschillende contracten inzake luchthavendiensten.

(410)

De door de CCIPB toegepaste landingsheffingen en passagiersheffingen zijn in principe gereglementeerde heffingen die een vergoeding vormen voor de toegang tot de luchthaveninfrastructuur en die na een raadpleging zijn vastgesteld voor alle luchtvaartmaatschappijen die van de luchthaven gebruikmaken. Ze worden ook openbaar bekendgemaakt. De verschillende met Ryanair en Transavia gesloten contracten inzake luchthavendiensten maken het stelsel van openbare luchthavenheffingen toepasselijk. Voor die verschillende contracten heeft de Commissie als verwachte eenheidsbedragen voor landingsheffingen en passagiersheffingen de openbare heffingen genomen die van toepassing waren op het ogenblik dat de contracten gesloten werden, en daarop een indexering van 2 % per jaar toegepast. De Commissie meent dat een marktdeelnemer in een markteconomie een inflatiepercentage van 2 % had kunnen voorzien, aangezien dat het streefpercentage is van de Europese Centrale Bank („ECB”) voor de eurozone (83). Het was immers redelijk om te voorzien dat de gereglementeerde heffingen elk jaar zouden worden verhoogd om de inflatie te volgen.

(411)

De heffingen voor de grondafhandelingsdiensten zijn niet gereglementeerd maar komen via bilaterale onderhandelingen tot stand. In de verschillende met Ryanair gesloten contracten inzake luchthavendiensten en in het met Transavia gesloten contract nemen deze heffingen de vorm aan van vaste bedragen per retourvlucht, zonder indexering. Deze bedragen zijn dus door de Commissie gebruikt in haar analyse.

(412)

Om de opbrengsten te berekenen van de drie hierboven vermelde luchtvaartgebonden heffingen die een marktdeelnemer in een markteconomie van elk contract had kunnen verwachten, heeft de Commissie zich gebaseerd op het aantal verwachte retourvluchten (voor de landingsheffingen en de heffingen voor de grondafhandelingsdiensten) en het aantal verwachte extra passagiers (voor de passagiersheffing), zoals bepaald voor elk contract, en heeft zij die vermenigvuldigd met de eenheidsbedragen van de heffingen.

(413)

De niet-luchtvaartgebonden inkomsten zijn in principe vrijwel evenredig met het aantal passagiers. De activiteit van de parkeerterreinen, restaurants en winkels op de luchthaven hangt immers samen met het aantal passagiers. Dat geldt ook voor de inkomsten die de luchthavenbeheerder ontvangt in verband met die activiteiten. De redelijkste aanpak om de verwachte incrementele niet-luchtvaartgebonden inkomsten vast te stellen, bestaat er dus in om een bedrag aan niet-luchtvaartgebonden inkomsten per passagier te bepalen, dat vervolgens wordt vermenigvuldigd met het verwachte incrementele verkeersvolume.

(414)

Voor het bedrag aan niet-luchtvaartgebonden inkomsten per passagier acht de Commissie het waarschijnlijk dat een rationele marktdeelnemer in een markteconomie dit zou hebben vastgesteld op het ogenblik dat hij de verschillende contracten sloot, door uit te gaan van de totale niet-luchtvaartgebonden inkomsten van de luchthaven per passagier tijdens een periode die lang genoeg was om representatief te zijn en die onmiddellijk voorafging aan de sluiting van het betrokken contract (84). In dit opzicht meent de Commissie dat een periode van drie jaar redelijk is (85). De Commissie meent bovendien dat een marktdeelnemer in een markteconomie na verloop van tijd een indexering van dat bedrag zou hebben voorzien, om de inflatie te weerspiegelen. De Commissie heeft daartoe een percentage van 2 % (86) gehanteerd (toegepast vanaf het middelste jaar in de periode van drie jaar).

(415)

De volgende tabel is een weergave van de totale niet-luchtvaartgebonden inkomsten van de luchthaven in de periode 2000-2011, per jaar, met voor elk jaar het gemiddelde eenheidsbedrag aan niet-luchtvaartgebonden inkomsten per passagier in de drie voorgaande jaren.

Tabel 5

Niet-luchtvaartgebonden inkomsten

Jaar

Niet-luchtvaartgebonden inkomsten

Totaal

(in duizend EUR)

Gemiddeld eenheidsbedrag per passagier in de loop van de drie voorgaande jaren (in EUR)

2000

726

 

2001

730

 

2002

953

 

2003

1  206

1,34

2004

1  191

1,55

2005

1  206

1,69

2006

1  270

1,69

2007

1  293

1,66

2008

2  218

1,67

2009

2  097

2,04

2010

2  297

2,47

2011

2  385

 

Incrementele kosten (contracten met Ryanair en AMS)

(416)

De incrementele kosten die vooraf konden worden verwacht van elke transactie (die in voorkomend geval bestaat uit een contract inzake luchthavendiensten en een contract inzake marketingdiensten) door een marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven beheert in de plaats van de CCIPB, vallen onder de volgende drie categorieën:

de aankoopkosten van de marketingdiensten;

de incrementele investeringskosten, die toe te schrijven zijn aan de investeringen die worden gedaan ten gevolge van de transactie;

de incrementele exploitatiekosten, d.w.z. de exploitatiekosten (personeel, diverse aankopen) die kunnen voortvloeien uit de uitvoering van de transactie.

(417)

Wat betreft de kosten van de contracten inzake marketingdiensten, heeft de Commissie de bedragen in aanmerking genomen die in de verschillende contracten inzake marketingdiensten zijn vastgesteld. De contracten inzake marketingdiensten voorzien in het algemeen in vaste, jaarlijkse of totaalbedragen. Het in 2003 met Ryanair gesloten contract inzake de route Pau-Londen voorzag dan weer in bijzondere voorwaarden, namelijk een initiële betaling, en jaarlijkse betalingen per passagier tot een jaarlijks maximum van 4 00  000 EUR. Rekening houdend met de verkeersprognoses in verband met het contract van 2003, op basis van een bezettingsgraad van 85 %, blijkt dat de marktdeelnemer in een markteconomie zou hebben voorzien dat dit plafond van 4 00  000 EUR zou worden bereikt. De Commissie heeft dus het maximumbedrag gehanteerd als kostprijs voor de marketingdiensten, als aanvulling op de in het contract bepaalde initiële betaling.

(418)

Net zoals voor de verkeersprognoses vertegenwoordigen de verwachte marketingbetalingen niet noodzakelijk de effectief betaalde bedragen, omdat bepaalde gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan na de sluiting van de contracten, kunnen hebben geleid tot afwijkingen van de oorspronkelijk voorziene bedragen. Dit is met name het geval als het contract vervroegd wordt beëindigd. Deze gebeurtenissen dienen echter niet in aanmerking te worden genomen bij de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie, aangezien ze zich hebben voorgedaan na de sluiting van de contracten.

(419)

Wat betreft de incrementele investeringskosten, dient te worden opgemerkt dat er, volgens Frankrijk, in de luchthaven van Pau geen enkele investering diende te gebeuren ten gevolge van de verschillende contracten die hier worden onderzocht. Gelet op het feit dat uit geen enkel element van het dossier naar voren komt dat een marktdeelnemer in een markteconomie had verwacht bepaalde investeringen te moeten doen ten gevolge van één of meer contracten waarover de formele onderzoeksprocedure handelt, zijn in deze analyse geen incrementele investeringskosten in aanmerking genomen.

(420)

De incrementele exploitatiekosten die te voorzien waren bij de sluiting van de verschillende contracten vormen, bij gebrek aan een bedrijfsplan voor elk contract, de categorie die het lastigst te behandelen is. Een benadering zoals die voor de niet-luchtvaartgebonden inkomsten, die erin bestond om uit te gaan van de totale niet-luchtvaartgebonden inkomsten van de luchthaven en daarvan dan de incrementele niet-luchtvaartgebonden inkomsten per passagier af te trekken, kan voor de exploitatiekosten niet worden gehanteerd. Een dergelijke benadering komt er immers op neer dat de totale exploitatiekosten van de luchthaven, teruggevoerd tot het aantal passagiers, als incrementele kosten worden beschouwd. Een belangrijk gedeelte van de exploitatiekosten van een luchthaven is vast, wat betekent dat de totale exploitatiekosten per passagier in de meeste gevallen wellicht veel hoger zijn dan de incrementele kosten die verbonden zijn aan de sluiting van een nieuw contract dat extra verkeer met zich meebrengt.

(421)

Om de incrementele exploitatiekosten te ramen, moet de Commissie uitgaan van de analysegegevens van de luchthavenbeheerder, aangezien zij zelf niet in staat is in te schatten hoe een bepaald contract van invloed kan zijn op de verschillende kostenposten van de luchthaven.

(422)

De enige raming waarop de Commissie zich kan baseren, is te vinden in het bedrijfsplan van Transavia waarin het met Transavia gesloten contract zich volgens de schatting van de CCIPB zou vertalen in gemiddelde incrementele exploitatiekosten van […] EUR per extra passagier in de periode van het bedrijfsplan van Transavia, namelijk van 2006 tot en met 2012 (87). Bij gebrek aan beter meent de Commissie dat dit cijfer een aanvaardbare basis is om de effecten van een extra verkeersvolume op de exploitatiekosten van de luchthaven vast te stellen. De Commissie heeft dit dus gebruikt in haar evaluatie van de met Ryanair en AMS gesloten contracten, met een indexering van 2 % per jaar (88) ten opzichte van het jaar 2009, d.w.z. het middelste jaar van de referentieperiode 2006-2012. Bovendien meent de Commissie dat deze indexering coherent is met de hierboven vermelde indexeringen betreffende de inkomsten.

(423)

De Commissie merkt op dat de CCIPB deze schatting heeft gemaakt voordat de meeste onder de formele onderzoeksprocedure vallende contracten met Ryanair en AMS ondertekend waren, en dat deze schatting dus beschikbaar was op het ogenblik dat de contracten werden gesloten. De enige uitzonderingen zijn de contracten die in 2003 en 2005 met Ryanair en AMS werden gesloten. Die worden behandeld in de overwegingen 425 en 426.

(424)

De Commissie merkt op dat het bedrijfsplan van Transavia is opgesteld voor een andere luchtvaartmaatschappij dan Ryanair. Niettemin is de Commissie van mening dat Transavia als lagekostenmaatschappij een economisch model heeft dat vergelijkbaar is met dat van Ryanair en dat bijgevolg de door een marktdeelnemer in een markteconomie verwachte incrementele exploitatiekosten, teruggebracht tot het aantal passagiers, waarschijnlijk gelijk zouden zijn voor beide ondernemingen.

(425)

Het bedrijfsplan van Transavia dateert van 15 december 2005 en is dus opgesteld nadat de contracten van 2003 en 2005 met Ryanair en AMS werden gesloten, namelijk op respectievelijk 28 januari 2003 en 30 juni 2005. De Commissie meent niettemin dat een marktdeelnemer in een markteconomie de incrementele operationele kosten per passagier in juni 2005 en in december 2005, d.w.z. slechts zes maanden later, niet anders beoordeeld zou hebben. Het is immers zeer weinig waarschijnlijk dat de kostenstructuur van een luchthavenbeheerder in zes maanden tijd sterk zou veranderen. De raming van december 2005 vormt dus een aanvaardbare benadering van de schatting die een marktdeelnemer in een markteconomie in juni 2005 zou hebben gemaakt om na te gaan of het zinvol was deze contracten met Ryanair en AMS te sluiten.

(426)

Het contract van 2003 is nagenoeg drie jaar vóór de opstelling van het bedrijfsplan van Transavia gesloten. De structuur van het verkeer en de activiteiten van de luchthaven hebben in de loop van die drie jaar echter geen belangrijke evolutie gekend. Bijgevolg, en bij gebrek aan een beter alternatief, meent de Commissie dat de gemiddelde incrementele operationele kosten van […] EUR per passagier, met de indexering van 2 % ten opzichte van 2009, ook passend is voor de analyse van het contract van 2003.

(427)

De Commissie merkt op dat de door Frankrijk voorgestelde incrementele exploitatiekosten ([…] EUR per passagier), berekend als gemiddelde van de exploitatiekosten per passagier in de loop van de periode 2003 tot en met 2011, veel hoger zijn dan de incrementele kosten per passagier die door de Commissie in aanmerking zijn genomen, en die zij veel relevanter acht ten aanzien van de bovenstaande overwegingen.

(428)

Voor elke transactie worden de incrementele operationele kosten per passagier vermenigvuldigd met het voorziene incrementele verkeersvolume om, per jaar, de totale incrementele operationele kosten in verband met het contract vast te stellen.

Presentatie van de resultaten betreffende de met Ryanair en AMS gesloten contracten

(429)

Nu de Commissie voor elk contract alle incrementele inkomsten en alle incrementele kosten heeft bepaald die een marktdeelnemer in een markteconomie zou hebben voorzien, is zij in staat om voor elk contract per jaar over de voorziene looptijd van het contract de verwachte incrementele stromen vast te stellen (inkomsten min kosten). Deze resultaten worden gepresenteerd in de tabellen 6 tot en met 11 hieronder.

(430)

De Commissie merkt op dat alle incrementele jaarlijkse stromen voor alle contracten en voor het aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract van 2005 voor de route Pau-Londen negatief zijn, zoals wordt aangegeven in de hiernavolgende tabellen, ondanks het feit dat de Commissie voor Ryanair gunstige hypothesen heeft gehanteerd, met name op het gebied van incrementeel verkeer en incrementele kosten.

(431)

Bovendien merkt de Commissie op dat deze conclusie ook geldt voor de contracten van 2007, 2008, 2009 en 2010, zelfs wanneer de incrementele exploitatiekosten volledig worden uitgesloten en uitsluitend de aankoopkosten voor de marketingdiensten als incrementele kosten in aanmerking worden genomen.

(432)

Bijgevolg is het duidelijk dat de contracten en het aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract van 2005 voor Londen, die door de CCIPB zijn gesloten met Ryanair en AMS en waarop dit onderzoek betrekking heeft, elk een economisch voordeel verlenen aan Ryanair en/of AMS. Aangezien dit voordeel voortvloeit uit specifieke contractuele bepalingen in de contracten met Ryanair of AMS, gaat het om een selectief voordeel.

(433)

Het aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract van 2007 voor de route Pau-Charleroi, waarin de uitgaven voor promotie vanaf 1 januari 2009 van […] op […] EUR per jaar worden gebracht zonder dat de diensten worden gewijzigd, verleent eveneens een selectief voordeel aan Ryanair en AMS, aangezien de CCIPB in ruil voor de extra betaling van […] EUR per jaar niets ontvangt en, in het bijzonder, geen extra verkeer kon verwachten.

Tabel 6

Passagiers. („(s)” = seizoengebonden)

Contract

vluchten/week

vluchten/jaar

Datum ondertekening contract(en)

Datum effectieve aanvang

Datum effectief einde zoals aanvankelijk voorzien

Londen 2003

7

365

28.1.2003

28.1.2003

27.1.2008

Londen 2005

7

365

30.6.2005

30.6.2005

29.6.2010

Charleroi 2007

3

156

25.9.2007

30.10.2007

24.9.2012

Bristol 2008 (s)

3

50

31.3.2008

16.5.2008

13.9.2008

Bristol 2009 (s)

2

58

16.6.2009

1.4.2009

24.10.2009

Aanhangsel 2009 bij het contract van 2005 voor Londen

 

211

15.6.2009

1.1.2009

29.6.2010

Londen, Charleroi (s) & Beauvais (s) 2010

6

312

28.1.2010

30.3.2010

29.3.2011

Tabel 7

Contract van 2003 betreffende de route Pau-Londen

(in EUR)

 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Totale aantal passagiers aankomst en vertrek

1 08  479

1 17  275

1 17  275

1 17  275

1 17  275

8  796

Aantal retourvluchten per jaar

338

365

365

365

365

27

 

 

 

 

 

 

 

Landingsheffing

41  797

46  089

47  011

47  951

48  910

3  742

Passagiersheffing

1 92  550

2 12  325

2 16  572

2 20  903

2 25  322

17  237

Opbrengsten grondafhandeling

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

Totale luchtvaartgebonden inkomsten

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[0-99  999]

Niet-luchtvaartgebonden inkomsten

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

Totale inkomsten

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[0-99  999]

 

 

 

 

 

 

 

Operationele kosten (personeel, diverse aankopen enz.)

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

Marketingkosten

4 50  000

4 00  000

4 00  000

4 00  000

4 00  000

30  000

Totale kosten

[6 00  000-9 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[0-99  999]

 

 

 

 

 

 

 

Incrementele stromen (inkomsten min kosten)

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[-1 tot -  99  999]

Tabel 8

Contract van 2005 betreffende de route Pau-Londen

(in EUR)

 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Totale aantal passagiers aankomst en vertrek

58  963

1 17  275

1 17  275

1 17  275

1 17  275

58  311

Aantal retourvluchten per jaar

184

365

365

365

365

181

 

 

 

 

 

 

 

Landingsheffing

22  832

46  319

47  246

48  191

49  154

24  929

Passagiersheffing

1 05  544

2 14  120

2 18  402

2 22  770

2 27  226

1 15  241

Opbrengsten grondafhandeling

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

Totale luchtvaartgebonden inkomsten

[1 00  000-2 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

Niet-luchtvaartgebonden inkomsten

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

Totale inkomsten

[1 00  000-2 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

 

 

 

 

 

 

 

Operationele kosten (personeel, diverse aankopen enz.)

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

Marketingkosten

2 19  714

4 37  000

4 37  000

4 37  000

4 37  000

2 17  286

Totale kosten

[3 00  000-5 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

 

 

 

 

 

 

 

Incrementele stromen (inkomsten min kosten)

[– 1 tot – 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 tot – 99  999]

[– 1 tot – 99  999]

[– 1 tot – 99  999]

Tabel 9

Aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract inzake marketingdiensten van 30 juni 2005

(in EUR)

 

2009

2010

Totale aantal passagiers aankomst en vertrek

67  794

33  709

Aantal retourvluchten per jaar

211

105

 

 

 

Landingsheffing

29  173

14  795

Passagiersheffing

1 62  706

82  519

Opbrengsten grondafhandeling

[0-99  999]

[0-99  999]

Totale luchtvaartgebonden inkomsten

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

Niet-luchtvaartgebonden inkomsten

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

Totale inkomsten

[3 00  000-5 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

 

 

 

Operationele kosten (personeel, diverse aankopen enz.)

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

Marketingkosten

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

Totale kosten

[3 00  000-5 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

 

 

 

Incrementele stromen (inkomsten min kosten)

[– 1 tot – 99  999]

[– 1 tot – 99  999]

Tabel 10

Contract van 2007 betreffende de route Pau-Charleroi

(in EUR)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Totale aantal passagiers aankomst en vertrek

13  366

50  123

50  123

50  123

50  123

36  757

Aantal retourvluchten per jaar

42

156

156

156

156

114

 

 

 

 

 

 

 

Landingsheffing

5  409

20  691

21  104

21  526

21  957

16  424

Passagiersheffing

26  264

1 00  461

1 02  470

1 04  520

1 06  610

79  744

Opbrengsten grondafhandeling

[0-  99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

Totale luchtvaartgebonden inkomsten

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

Niet-luchtvaartgebonden inkomsten

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

Totale inkomsten

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

 

 

 

 

 

 

 

Operationele kosten (personeel, diverse aankopen enz.)

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

Marketingkosten

[0-99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

Totale kosten

[1 00  000-2 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

 

 

 

 

 

 

 

Incrementele stromen (inkomsten min kosten)

[– 1 tot – 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

Tabel 11

Contracten van 2008 en 2009 betreffende de routes Pau-Bristol en contracten van 2010 betreffende de routes Pau-Londen, Pau-Charleroi en Pau-Beauvais

(in EUR)

 

Contract van Bristol 2008

Contract van Bristol 2009

Contract van Londen, Charleroi, Beauvais 2010

2008

2009

2010

2011

Totale aantal passagiers aankomst en vertrek

16  111

18  635

75  463

24  783

Aantal retourvluchten per jaar

50

58

235

77

 

 

 

 

 

Landingsheffing

6  933

8  019

32  472

10  878

Passagiersheffing

37  700

44  725

1 81  110

60  669

Opbrengsten grondafhandeling

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

[0-99  999]

Totale luchtvaartgebonden inkomsten

[0-99  999]

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

Niet-luchtvaartgebonden inkomsten

[0-99  999]

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

Totale inkomsten

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

 

 

 

 

 

Operationele kosten (personeel, diverse aankopen enz.)

[0-99  999]

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

Marketingkosten

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 0 00  000-  1 4 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

Totale kosten

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 0 00  000-  1 4 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

 

 

 

 

 

Incrementele stromen (inkomsten min kosten)

[– 1 tot – 99  999]

[– 1 tot – 99  999]

[– 6 00  000 tot – 9 99  999]

[– 1 00  000 tot – 2 99  999]

Toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie op het contract met Transavia

(434)

De Commissie herinnert eraan dat de CCIPB een bedrijfsplan heeft opgesteld voordat zij met Transavia een contract sloot betreffende de route Pau-Amsterdam (hierna „het bedrijfsplan Transavia” genoemd). De Commissie meent dat dit bedrijfsplan een passend vertrekpunt vormt om het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen op het contract met Transavia, en heeft geen reden om de gehanteerde hypothesen in twijfel te trekken, behalve op één punt, namelijk de bij de evaluatie gebruikte tijdshorizon. Dit punt wordt hieronder besproken.

(435)

De Commissie merkt op dat het bedrijfsplan uitkomt op een „jaarlijks financieel resultaat” (analoog met de incrementele stromen (inkomsten min kosten) van de analyse van de contracten met Ryanair/AMS) dat negatief is voor de periode van 2006 tot en met 2008, en vervolgens positief is voor de periode van 2009 tot en met 2012 (zie tabel 12 hieronder).

(436)

Volgens het bedrijfsplan Transavia wordt de investering (rendement op investering) pas winstgevend (gecumuleerd) in de loop van het zevende jaar. Anders gezegd, het plan past geen discontopercentage toe op de verwachte jaarlijkse stromen om de netto contante waarde daarvan te berekenen en dus na te gaan of, vanuit het oogpunt van de winstgevendheid van de luchthaven, de positieve stromen van het einde van de in aanmerking genomen periode de negatieve stromen van de aanvankelijke periode compenseren. Het bedrijfsplan hanteert daarentegen het gecumuleerde totaal van de niet-gedisconteerde stromen (zie „gecumuleerd resultaat” in tabel 12 hieronder), dat negatief is voor de periode 2006 tot en met 2011, maar positief wordt in 2012 (89).

(437)

De Commissie heeft Frankrijk verzocht een grondige analyse te verrichten op basis van bekende objectieve gegevens van de CCIPB op het ogenblik waarop het contract met Transavia werd gesloten, teneinde na te gaan of dit contract zou zijn gesloten door een marktdeelnemer in een markteconomie die zich laat leiden door het uitzicht op rendement.

(438)

Voor die analyse heeft Frankrijk het „jaarlijkse financiële resultaat” van het bedrijfsplan Transavia genomen, daarvan de vennootschapsbelasting afgetrokken voor de jaren waarin de stromen positief waren, en vervolgens een discontopercentage van 6,5 % toegepast om de netto contante waarde te berekenen. Het resultaat van die analyse is dus een netto contante waarde van [– 1 00  000 tot – 2 00  000] EUR, berekend op de voorziene openingsdatum van de route Pau-Amsterdam, namelijk 26 april 2006.

(439)

De Commissie merkt echter op dat zowel het bedrijfsplan van Transavia als de berekening van Frankrijk berusten op een winstgevendheidsraming over de periode 2006 tot en met 2012, terwijl het contract zelf, volgens de voorwaarden ervan, slechts geldig was tot en met 2009 en geen bepaling inzake automatische verlenging bevatte. Omwille van de redenen die zijn vermeld in de overwegingen 393 tot en met 397, moet de analyse van de verwachte winstgevendheid worden verricht over de oorspronkelijk bepaalde geldigheidsperiode van het contract en niet over een langere periode. Dit hangt met name samen met het feit dat een redelijke en voorzichtige marktdeelnemer in een markteconomie bij de sluiting van het contract niet kan rekenen op een verlenging van dat contract, al dan niet onder dezelfde voorwaarden (90). De Commissie merkt op dat een netto contante waarde die herberekend is voor de periode 2006-2009, op basis van de jaarlijkse stromen die alleen voor die jaren in het bedrijfsplan zijn opgenomen, en door toepassing van het door Frankrijk voorgestelde discontopercentage, [– 3 00  000 tot — 4 00  000] EUR zou bedragen.

(440)

De Commissie merkt echter op dat het contract leidt tot jaarlijkse incrementele stromen die allemaal negatief zijn in de loop van de periode waarover de winstgevendheidsanalyse handelt (behalve voor het jaar 2009, waarin de incrementele stroom vrijwel gelijk is aan nul), wat noodzakelijkerwijs leidt tot een negatieve netto contante waarde, ongeacht het gehanteerde discontopercentage. Het contract van 2006 met Transavia brengt dus een economisch voordeel ten gunste van Transavia met zich mee. Aangezien dit voordeel aan slechts één onderneming wordt toegekend, is het selectief.

8.1.1.3.    Vervalsing van de mededinging

(441)

Wanneer financiële steun van een lidstaat de positie van ondernemingen ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het handelsverkeer van de Unie versterkt, moeten deze ondernemingen geacht worden door die steun te worden beïnvloed. Volgens vaste rechtspraak van het Hof (91) is er reeds sprake van vervalsing van de mededinging door een maatregel wanneer de begunstigde van de steun met andere ondernemingen concurreert op markten die voor de concurrentie open staan.

(442)

Sinds de inwerkingtreding van het derde deel van de liberalisering van het luchtvervoer op 1 januari 1993 (92) belet niets luchtvervoerders van de Unie om vluchten te exploiteren op routes binnen de Unie en gebruik te maken van de onbeperkte cabotagevergunning.

(443)

De voordelen die werden verkregen door Ryanair, AMS en Transavia via de verschillende contracten en aanhangsels waarover dit onderzoek handelt, hebben hun positie versterkt ten opzichte van de andere luchtvervoerders van de Unie die effectief of potentieel met Ryanair en Transavia concurreren op routes waarop zij aanwezig zijn. Zo hebben ze de mededinging vervalst of gedreigd te vervalsen en het handelsverkeer in de Unie ongunstig beïnvloed.

8.1.1.4.    Conclusie

(444)

De verschillende onder de formele onderzoeksprocedure vallende contracten en aanhangsels die door de CCIPB zijn gesloten met Ryanair en AMS en Transavia, voldoen aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU en vormen dus allemaal staatssteun.

8.1.2.   HET ONRECHTMATIGE KARAKTER VAN DE STEUN

(445)

Voor zover die steunmaatregelen zijn toegepast zonder dat zij door de Commissie zijn toegestaan, vormen zij onrechtmatige steun.

8.1.3.   VERENIGBAARHEID MET DE INTERNE MARKT

(446)

De steunmaatregelen in kwestie vormen exploitatiesteun. Dergelijke steunmaatregelen kunnen slechts in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden verenigbaar met de interne markt worden verklaard.

(447)

Uit de rechtspraak van het Hof blijkt (93) dat het aan Frankrijk was om aan te geven op welke rechtsgrond de maatregelen in kwestie konden worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt, en om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor verenigbaarheid was voldaan. De Commissie heeft Frankrijk in het besluit tot inleiding van de procedure en in een verzoek om aanvullende informatie verzocht de mogelijke rechtsgronden voor verenigbaarheid aan te geven en vast te stellen of aan de toepasselijke verenigbaarheidsvoorwaarden was voldaan, met name ingeval de steunmaatregelen in kwestie zouden worden beschouwd als aanloopsteun voor het openen van nieuwe routes. Frankrijk heeft echter nooit aangevoerd dat de onderzochte steunmaatregelen aanloopsteun vormen die verenigbaar is met de interne markt, en heeft nooit andere mogelijke verenigbaarheidsgronden voorgesteld, noch een argumentatie aan de hand waarvan deze steunmaatregelen verenigbaar met de interne markt hadden kunnen worden verklaard. Bovendien heeft geen enkele belanghebbende geprobeerd de verenigbaarheid van deze maatregelen met de interne markt aan te tonen.

(448)

De Commissie meent echter dat het nuttig is om te onderzoeken in welke mate deze steunmaatregelen verenigbaar zouden kunnen worden verklaard in het licht van hun eventuele bijdrage tot het openen van nieuwe routes of nieuwe frequenties. Hierbij dient echter te worden beklemtoond dat dit onderzoek overbodig is omdat, aangezien de lidstaat of de belanghebbenden geen elementen hebben aangevoerd die de verenigbaarheid van de steunmaatregelen aantonen, deze onverenigbaar moeten worden verklaard.

(449)

Met betrekking tot dergelijke steunmaatregelen is in de nieuwe richtsnoeren het volgende aangegeven: „Wat aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen betreft, zal de Commissie de in deze richtsnoeren neergelegde beginselen toepassen op alle aangemelde aanloopsteun waarover zij zich vanaf 4 april 2014 moet uitspreken, zelfs wanneer de projecten vóór die datum werden aangemeld. Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun, zal de Commissie op onrechtmatige aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen de regels toepassen die van kracht waren op het ogenblik dat de steun werd toegekend. Zij zal de in deze richtsnoeren neergelegde beginselen dan ook niet toepassen op vóór 4 april 2014 verleende onrechtmatige aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen (94)”.

(450)

In de richtsnoeren van 2005 is het volgende bepaald: „De verenigbaarheid van iedere steun ter financiering van luchthaveninfrastructuur of aanloopsteun die zonder haar toestemming is verleend en daardoor in strijd is met artikel 88, lid 3, van het Verdrag, wordt door de Commissie getoetst aan de onderhavige richtsnoeren, indien met de steunverlening na de publicatie van de richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie is begonnen. In de overige gevallen gebeurt de toetsing aan de hand van de bij het begin van de steunverlening geldende regels (95)”.

(451)

De Commissie herinnert eraan dat de steun in kwestie werd toegekend om het opstarten van nieuwe luchtroutes te stimuleren en de frequentie op bestaande routes te verhogen, of ook nog om routes die anders misschien waren stopgezet, te handhaven. Het gaat dus om exploitatiesteun die tot doel heeft het luchtverkeer vanuit een regionale luchthaven te bevorderen. In dat verband dient eraan te worden herinnerd dat exploitatiesteun volgens de besluitvormingspraktijk van de Commissie zelden als verenigbaar met de interne markt wordt aangemerkt, aangezien die steun doorgaans de mededingingsvoorwaarden verstoort in de sectoren waarin hij wordt toegekend.

8.1.3.1.    Steunmaatregelen die dateren van vóór de inwerkingtreding van de richtsnoeren van 2005

(452)

Het contract van 2003 en de contracten van 2005 zijn gesloten vóór de datum waarop de richtsnoeren van 2005 werden bekendgemaakt, namelijk 9 december 2005 (96). Wat betreft de verenigbaarheid van de steun die vóór die datum werd toegekend, verwijst punt 85 van de richtsnoeren van 2005, net als punt 174 van de nieuwe richtsnoeren, naar de regels die van kracht waren op het moment waarop de steun werd verleend.

(453)

Vóór de vaststelling van de richtsnoeren van 2005 had de Commissie de richtsnoeren van 1994 (97) vastgesteld. Deze richtsnoeren bogen zich echter niet specifiek over de problematiek van exploitatiesteun ter bevordering van het luchtverkeer vanuit regionale luchthavens. Deze problematiek is immers geleidelijk ontstaan als gevolg van de toenemende congestie van bepaalde grote Europese luchthavens en de ontwikkeling van de activiteiten van lagekostenmaatschappijen die in 1994 nog geen realiteit was. De Commissie meent bijgevolg dat de richtsnoeren van 1994 evenmin van toepassing zijn op dit geval. De Commissie moet de verenigbaarheid van de steunmaatregelen in kwestie dus rechtstreeks op basis van artikel 170, lid 3, onder c), VWEU beoordelen.

(454)

In dit verband moeten we opmerken dat de beoordeling van de Commissie ten aanzien van dit soort staatssteun in de loop der tijd verfijnd is, hoewel enkele punten ongewijzigd bleven. Die punten vloeien voort uit de algemene beginselen betreffende de verenigbaarheid van steunmaatregelen in overeenstemming met bovenvermelde bepaling van het Verdrag.

(455)

Zo beschouwde de Commissie in de beschikking van juni 1999 betreffende de luchthaven van Manchester (98) de niet-discriminerende en in de tijd beperkte verlening van kortingen op luchthavengelden om nieuwe routes te promoten, als verenigbaar met de regels betreffende staatssteun.

(456)

Vervolgens heeft de Commissie in haar beschikking van februari 2004 betreffende de luchthaven van Charleroi (99) toegelicht dat „exploitatiesteun die bedoeld is om nieuwe luchtvaartlijnen op te zetten of bepaalde frequenties te verhogen […] een noodzakelijk instrument [kan] zijn voor de ontwikkeling van kleine regionale luchthavens. Dergelijke steun kan belangstellende bedrijven over de streep trekken om het risico van investeringen in nieuwe routes te nemen. Om deze steun verenigbaar te kunnen verklaren op grond van het bepaalde in artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, moet echter worden vastgesteld of de steun noodzakelijk is voor het bereiken van het beoogde doel en daarmee in verhouding staat, en of de steun geen met het gemeenschappelijk belang strijdig effect heeft op het handelsverkeer”. De Commissie heeft vervolgens bepaalde voorwaarden vastgesteld om deze exploitatiesteun verenigbaar te kunnen verklaren, namelijk:

de steun moet bijdragen tot de doelstelling van gemeenschappelijk belang om een regionale luchthaven te ontwikkelen door middel van een nettotoename van het verkeer op nieuwe routes (100);

de steun moet noodzakelijk zijn in de zin dat hij niet mag dienen voor een route die reeds door dezelfde of een andere luchtvaartmaatschappij wordt geëxploiteerd, of voor een soortgelijke route (101);

de steun moet een stimulerend karakter hebben in de zin dat hij moet bijdragen tot de ontwikkeling van een activiteit die, na een bepaalde periode, rendabel kan worden, wat betekent dat de steun in de tijd wordt beperkt (102);

de steun moet evenredig zijn, d.w.z. het bedrag moet gekoppeld zijn aan de netto-uitbreiding van het verkeer (103);

de steun moet op transparante, niet-discriminerende wijze worden toegekend en mag niet worden gecumuleerd met andere vormen van steun.

(457)

De richtsnoeren van 2005 en de nieuwe richtsnoeren hebben deze verenigbaarheidsbeginselen nauwkeuriger geformuleerd, maar niettemin blijft gelden dat exploitatiesteun aan luchtvaartmaatschappijen door de Commissie verenigbaar kan worden verklaard mits deze bijdraagt tot de ontwikkeling van kleinere luchthavens door middel van een netto-uitbreiding van het verkeersvolume op nieuwe routes, de steun noodzakelijk is in de zin dat hij niet bestemd is voor een route die al door dezelfde of een andere luchtvaartmaatschappij wordt geëxploiteerd, of voor een soortgelijke route (104), de steun van beperkte duur is en de route waarvoor de steun wordt verleend, rendabel kan worden (105), het bedrag gekoppeld wordt aan de netto-uitbreiding van het verkeer en de steun op transparante en niet-discriminerende wijze wordt toegekend en niet met andere vormen van steun wordt gecumuleerd (106).

(458)

In dit verband heeft de Commissie in punt 140 van het besluit tot uitbreiding van de procedure vermeld dat zij de verenigbaarheid van deze maatregelen zou beoordelen in het licht van de vijf eerder genoemde cumulatieve criteria. Hierbij zij opgemerkt dat Frankrijk noch een andere belanghebbende de toepassing van deze criteria heeft betwist.

(459)

Tot besluit meent de Commissie dat het in dit geval passend is om de verenigbaarheid van het contract van 2003 en van de contracten van 2005 te onderzoeken in het licht van bovenvermelde algemene beginselen.

Bijdrage tot de ontwikkeling van kleine luchthavens door middel van een nettotoename van het verkeer op nieuwe routes

(460)

Het jaarlijkse verkeersvolume op de luchthaven van Pau bedroeg in 2003-2005 ongeveer 7 00  000 passagiers per jaar. De Commissie meent dat de luchthaven in die periode een kleine luchthaven was.

(461)

Met betrekking tot de nieuwe route Pau-Londen Stansted meent de Commissie dat het contract van 2003 handelde over de opening van een nieuwe route die tot een nettotoename van het verkeer kon leiden. De contracten van 2005 daarentegen betroffen de voortzetting van de exploitatie van diezelfde route, twee jaar na de opening ervan, zonder dat de frequentie werd opgevoerd. Bijgevolg meent de Commissie dat de voorwaarde betreffende de nettotoename van het verkeer niet is vervuld door de contracten van 2005.

De steun betreft geen route die reeds wordt geëxploiteerd door dezelfde of een andere luchtvaartmaatschappij, noch een soortgelijke route

(462)

Bij de opening van de route Pau-Londen Stansted door Ryanair in 2003 werd deze route nog door geen enkele luchtvaartmaatschappij geëxploiteerd.

(463)

De contracten van 2005 betroffen daarentegen de route Pau-Londen Stansted. Deze route werd reeds bijna twee jaar door Ryanair geëxploiteerd, in het kader van het contract van 2003, met dezelfde frequentie als was vastgesteld in het contract van 2003. Bijgevolg meent de Commissie dat, wat de contracten van 2005 betreft, niet is voldaan aan bovenvermelde voorwaarde.

De steun moet van beperkte duur zijn en moet een route betreffen die op termijn rendabel kan worden

(464)

De Commissie merkt op dat de Franse autoriteiten, ondanks het aan hen gerichte verzoek, geen enkele haalbaarheidsstudie hebben verstrekt betreffende de route Pau-Londen, waarop de contracten van 2003 en 2005 betrekking hebben, en die Ryanair zou hebben ingediend om de rechtmatigheid aan te tonen van de toekenning van de steun uit hoofde van de contracten. Op grond van de elementen uit het dossier blijkt dat er, vanuit het oogpunt van de autoriteiten die de steun in kwestie hebben toegekend, geen duidelijke vooruitzichten waren dat de route Pau-Londen binnen afzienbare tijd levensvatbaar kon worden zonder steun. De Commissie beklemtoont in dit verband dat de studies die de Franse autoriteiten hebben voorgelegd betreffende de economische impact van het bestaan van door Ryanair geëxploiteerde luchtroutes, de mogelijke effecten ervan op de regionale ontwikkeling analyseren, maar geen prognoses bevatten van de toekomstige levensvatbaarheid van die routes of van andere routes die Ryanair in de toekomst eventueel zou exploiteren. Integendeel, de analyse van de verschillende met Ryanair gesloten contracten toont aan dat de aan Ryanair verleende steun voor die routes na verloop van tijd moest worden verhoogd, zelfs na de beëindiging van de contracten van 2003 en 2005, juist om ervoor te zorgen dat zij voldoende rendabel zijn voor Ryanair om ze te handhaven.

(465)

Ten overvloede merkt de Commissie nog op dat, hoewel deze maatregelen van beperkte duur zijn gebleven, de looptijd van vijf jaar, die in elk contract was bepaald, noch noodzakelijk, noch evenredig was met de kosten voor de opening van een nieuwe luchtroute, aangezien in de luchtvaartsector een looptijd van minder dan drie jaar voor een contract normaal gezien voldoende is (107).

(466)

De Commissie meent bijgevolg dat noch het contract van 2003, noch de contracten van 2005, voldoen aan het criterium dat de steunmaatregelen van beperkte duur moeten zijn en routes moeten betreffen die rendabel kunnen worden.

Het bedrag moet gekoppeld zijn aan de netto-uitbreiding van het verkeer

(467)

Het contract van 2003 was gekoppeld aan de invoering van een dagelijkse nieuwe luchtverbinding tussen Pau en Londen waarvoor volgens de Commissie jaarlijks een totaal van 1 17  275 passagiers kon worden gehaald (zie tabel 7). Dit contract was dus gekoppeld aan een nettotoename van het aantal passagiers, aangezien die verbinding voordien niet bestond.

(468)

De contracten van 2005 daarentegen waren niet gekoppeld aan de invoering van een nieuwe luchtroute, maar betroffen de voortzetting van de exploitaties van de reeds bestaande route Pau-Londen zonder dat de frequentie werd opgevoerd. De Commissie meent bijgevolg dat de steunbedragen die voortvloeien uit de contracten van 2005, niet gekoppeld waren aan de netto-uitbreiding van het verkeer.

De steun moet op transparante, niet-discriminerende wijze worden toegekend en mag niet worden gecumuleerd met andere vormen van steun

(469)

Toen Frankrijk werd gevraagd of was voldaan aan de voorwaarde van transparante en niet-discriminerende toekenning van de steun, heeft het slechts de bekendmakingen vermeld die door de CCIPB waren gedaan in 2007 en 2009, na de contracten van 2003 en 2005, die bijgevolg niet relevant waren voor de huidige analyse. Uit het gehele dossier blijkt dat over de contracten van 2003 en 2005 bilateraal is onderhandeld, zonder transparantie en zonder procedure die garandeert dat er geen sprake was van discriminatie, zoals een openbare aanbesteding. De steunmaatregelen in kwestie voldoen dus niet aan de criteria van transparantie en non-discriminatie.

Conclusie

(470)

Uit het voorgaande volgt dat de Commissie meent dat het contract van 2003 en de contracten van 2005 onrechtmatige steunmaatregelen vormen die onverenigbaar zijn met de interne markt.

8.1.3.2.    Steunmaatregelen die dateren van na de inwerkingtreding van de richtsnoeren van 2005

(471)

Op de contracten die zijn gesloten na de inwerkingtreding van deze richtsnoeren, past de Commissie de richtsnoeren van 2005 toe.

(472)

Punt 27 van de richtsnoeren van 2005 stelt vast dat exploitatiesteun voor luchtvaartmaatschappijen (zoals aanloopsteun voor nieuwe routes) slechts bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt in de armste achterstandsgebieden in Europa, zoals de gebieden die vallen onder de afwijking van artikel 107, lid 3, onder a), VWEU, de ultraperifere gebieden en dunbevolkte gebieden.

(473)

Aangezien de luchthaven van Pau niet in een dergelijk gebied ligt, is de afwijking er dus niet op van toepassing.

(474)

Net zoals voor de maatregelen die werden getroffen vóór de inwerkingtreding van de richtsnoeren van 2005, merkt de Commissie op dat Frankrijk noch een belanghebbende de verenigbaarheid van die steunmaatregelen met de interne markt heeft aangetoond, noch op basis van de richtsnoeren van 2005, noch op een andere grondslag.

(475)

Rekening houdend met de voorwaarden die zijn vastgesteld in punt 79, onder a) tot en met l), van de richtsnoeren van 2005, merkt de Commissie het volgende op in de overwegingen 476 tot en met 480.

(476)

Aan bepaalde criteria, zoals die welke zijn vastgesteld onder a) en b) van punt 79 van de richtsnoeren van 2005, die bepalen dat de luchtvaartmaatschappij houder moet zijn van een exploitatievergunning en dat de luchthaven tot een bepaalde categorie moet behoren, is voldaan.

(477)

Het criterium onder h) (non-discriminatoire toekenning) van punt 79 van de richtsnoeren van 2005 luidt als volgt: „Elke overheidsinstantie die een maatschappij, al dan niet via een luchthaven, aanloopsteun wil verlenen voor een nieuwe route, moet haar voornemen tijdig kenbaar maken en hieraan voldoende bekendheid geven om alle geïnteresseerde maatschappijen de gelegenheid te geven hun diensten aan te bieden.” De Commissie merkt op dat over de contracten in dit geval rechtstreeks is onderhandeld met de betrokken luchtvaartmaatschappijen, zonder dat hieraan bekendheid is gegeven. Er is dus sprake van een gunning zonder oproep tot mededinging, terwijl andere potentieel geïnteresseerde luchtvaartmaatschappijen hun kandidatuur voor de exploitatie van de betrokken routes hadden kunnen indienen, onder dezelfde voorwaarden, om de aanloopsteun te kunnen genieten.

(478)

De Commissie merkt evenwel op dat de CCIPB in 2007 en 2009 bekendmakingen heeft gepubliceerd in het tijdschrift Air & Cosmos (108) om belangstellende luchtvaartmaatschappijen te verzoeken nieuwe diensten te ontwikkelen in ruil voor aanloopsteun. Frankrijk heeft er echter op gewezen dat deze procedures geen succes hadden en dat de CCIPB daarom rechtstreeks met bepaalde maatschappijen is gaan onderhandelen. Bijgevolg zijn de onrechtmatige steunmaatregelen die in het kader van dit onderzoek zijn vastgesteld, niet het resultaat van de publicatie van de eerder vermelde kennisgevingen, maar wel van bilaterale onderhandelingen. Daarom is niet voldaan aan het onder h) vastgestelde criterium.

(479)

Wat betreft het criterium dat is vastgesteld in punt 79, onder i), van de richtsnoeren van 2005 (gevolgen voor de andere routes en bedrijfsplan), heeft de Commissie Frankrijk verzocht aan te geven of dergelijke bedrijfsplannen waren opgesteld en, zo ja, daar kopieën van over te maken. Frankrijk noch een belanghebbende heeft melding gemaakt van het bestaan van dergelijke bedrijfsplannen. Daarom is niet voldaan aan het onder i) vastgestelde criterium.

(480)

Het criterium dat is vastgesteld in punt 79, onder j), van de richtsnoeren van 2005 (publiciteit) bepaalt dat de betrokken overheidsorganen een lijst van gesteunde routes publiceren, met voor iedere route de bron van overheidsfinanciering, de begunstigde maatschappij, het bedrag van de uitbetaalde steun en het aantal passagiers. In dit geval heeft Frankrijk bevestigd dat de lijst met routes en begunstigde maatschappijen die financiële prikkels of marketingbetalingen ontvingen, niet jaarlijks werd gepubliceerd. Aan het criterium onder j) van punt 79 van de richtsnoeren van 2005 is dus niet voldaan.

Conclusie

(481)

De verschillende onder de formele onderzoeksprocedure vallende contracten en aanhangsels die door de CCIPB zijn gesloten met Ryanair, AMS en Transavia, vormen allemaal onrechtmatige staatssteun die onverenigbaar is met de interne markt.

8.2.   STEUNMAATREGELEN TEN GUNSTE VAN DE LUCHTHAVENBEHEERDER

(482)

Tussen 2000 en 2010 heeft de CCIPB van verschillende overheidsorganen uitrustingssubsidies ontvangen voor een totaalbedrag van ongeveer 17,8 miljoen EUR. Bovendien heeft zij een subsidie van 3,521 miljoen EUR ontvangen ter dekking van de kosten die, volgens de Franse autoriteiten, verband houden met overheidstaken (hierna „subsidies voor overheidstaken” genoemd) (109).

8.2.1.   DE VRAAG OF ER SPRAKE IS VAN STEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(483)

Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(484)

Een maatregel wordt aangemerkt als staatssteun als is voldaan aan alle onderstaande voorwaarden: 1) de maatregel wordt bekostigd met staatsmiddelen en is toerekenbaar aan de staat, 2) de maatregel verschaft een economisch voordeel, 3) dit voordeel is selectief, 4) de maatregel verstoort de mededinging of dreigt deze te verstoren en zal wellicht het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden, en 5) de begunstigde is een onderneming in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, wat veronderstelt dat zij een economische activiteit verricht.

(485)

Om vast te stellen of de in de overwegingen 88 tot en met 108 beschreven subsidies staatssteun vormen, moeten we eerst nagaan of de begunstigde ervan, de beheerder van de luchthaven van Pau, een economische activiteit verrichtte op het ogenblik dat deze subsidies werden toegekend. De Commissie zal eerst deze kwestie onderzoeken en vervolgens de subsidies voor overheidstaken en de uitrustingssubsidies analyseren om na te gaan of deze staatssteun vormen.

8.2.1.1.    De begrippen „onderneming” en „economische activiteit”

(486)

Zoals de Commissie heeft toegelicht in de nieuwe richtsnoeren (110), moeten de exploitatie en de aanleg van luchthaveninfrastructuur vanaf de datum van het arrest in de zaak „Aéroports de Paris” (12 december 2000) worden aangemerkt als een taak die binnen het staatssteuntoezicht valt. Omgekeerd konden overheidsinstanties, door de onzekerheid die vóór het arrest-Aéroports de Paris bestond, met recht aannemen dat de financiering van luchthaveninfrastructuur geen staatssteun vormde en dat deze steunmaatregelen dan ook niet bij de Commissie hoefden te worden aangemeld. Hieruit volgt dat de Commissie, op grond van de staatssteunregels, dit soort financieringsmaatregelen niet meer ter discussie kan stellen wanneer deze vóór 12 december 2000 werden verleend.

(487)

Zoals reeds aangegeven in de nieuwe richtsnoeren (111) zijn niet alle activiteiten van een luchthaven noodzakelijkerwijs van economische aard. Activiteiten die behoren tot de uitoefening van overheidsprerogatieven die normaal gesproken onder de verantwoordelijkheid van de staat vallen bij de uitoefening van zijn overheidstaken, zijn niet economisch van aard en vallen doorgaans niet onder het toepassingsgebied van de staatssteunregels.

(488)

Volgens tabel 4 hebben de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 gediend om investeringen te financieren betreffende de taxibaan, de start- en landingsbanen, de bebakening en het parkeerterrein. Deze infrastructuur en uitrusting worden commercieel geëxploiteerd door de CCIPB die de luchthavenexploitant is en die kosten aanrekent aan de gebruikers van deze activa. Deze investeringen zijn dus inherent aan de commerciële activiteit van de luchthavenbeheerder. De in 2004 en 2009 toegekende uitrustingssubsidies zijn dus ten goede gekomen aan economische activiteiten. Bovendien zijn ze toegekend na 12 december 2000. In het licht van de begrippen „onderneming” en „economische activiteit” kunnen ze dus tot het toepassingsgebied van de staatssteunregels behoren.

(489)

De in 1999 en 2000 toegekende uitrustingssubsidies daarentegen, die zijn vermeld in tabel 4 en die hebben gediend voor de financiering van investeringen voor cargo- en passagiersterminals, het materiaal voor de start- en landingsbanen en de warmtekrachtcentrale, zijn toegekend vóór 12 december 2000. Bijgevolg hoeft de Commissie deze maatregelen niet te onderzoeken in het kader van dit besluit.

(490)

De subsidies die van 2000 tot en met 2005 werden betaald door de Conseil général des Pyrénées Atlantiques voor de terugbetaling van het kapitaal van een door de CCIPB aangegane lening ten bedrage van 7 79  000 EUR (112), vallen onder een protocol over het financieringsplan van de luchthaven van Pau dat op 5 november 1990 werd gesloten. Dat protocol bevatte een onherroepelijke toezegging vanwege de overheidsorganen om de schuld in kwestie terug te betalen. Aangezien dit protocol dateert van vóór het arrest-Aéroports de Paris, hoeft de Commissie de betalingen in het kader van dit protocol niet te toetsen aan de staatssteunregels.

(491)

De Commissie onderzoekt in afdeling 8.2.1.2 in welke mate de subsidies in verband met het takenpakket van de overheid daadwerkelijk hebben gediend om activiteiten te financieren die in beginsel onder de verantwoordelijkheid van de staat vallen bij de uitoefening van zijn overheidsprerogatieven.

8.2.1.2.    Subsidies overheidstaken

(492)

Zoals aangegeven in tabel 3, betreft de formele onderzoeksprocedure subsidies van FIATA en subsidies die hebben gediend om verschillende investeringen te financieren, namelijk voor lokalen en voertuigen voor de veiligheids- en brandweerdienst voor luchtvaartuigen (SSLIA) en voor tomografen (113). Die verschillende subsidies zijn toegekend in overeenstemming met de algemene financieringsregeling voor overheidstaken op Franse luchthavens, die wordt beschreven in afdeling 4.3.2.

(493)

Zoals hierboven opgemerkt, zijn activiteiten die behoren tot de uitoefening van overheidsprerogatieven die normaal gesproken onder de verantwoordelijkheid van de staat vallen bij de uitoefening van zijn overheidsmacht, volgens de nieuwe richtsnoeren niet economisch van aard en vallen ze doorgaans niet onder het toepassingsgebied van de staatssteunregels. Volgens de nieuwe richtsnoeren worden activiteiten zoals luchtverkeersleiding, politietaken, douane, brandweer en activiteiten om de burgerluchtvaart te beveiligen tegen wederrechtelijke daden, en de investering met betrekking tot de infrastructuur en de uitrusting die nodig is om deze activiteiten te verrichten, doorgaans geacht geen economisch karakter te hebben (114).

(494)

Voorts vermelden de nieuwe richtsnoeren dat overheidsfinanciering voor dit soort niet-economische activiteiten, om geen staatssteun te vormen, strikt beperkt moet blijven tot het compenseren van kosten die deze doen ontstaan, en niet mag leiden tot ongeoorloofde discriminatie tussen luchthavens. De richtsnoeren bepalen met betrekking tot die tweede voorwaarde dat, wanneer het binnen een bepaalde rechtsorde normaal is dat burgerluchthavens bepaalde kosten moeten dragen die aan hun exploitatie verbonden zijn, terwijl dat voor andere burgerluchthavens niet het geval is, deze laatste groep mogelijk een voordeel verleend krijgt, ongeacht of deze kosten verband houden met een activiteit die doorgaans als niet-economisch wordt beschouwd (115).

(495)

De activiteiten die worden gefinancierd door de algemene financieringsregeling voor overheidstaken in Franse luchthavens, zoals beschreven in afdeling 4.3.2, vallen onder de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden (116), opdrachten van de politie (117), reddingswerken en brandbestrijding (118), de luchtverkeersveiligheid (119) en de bescherming van mens en milieu (120). Deze activiteiten kunnen legitiem worden beschouwd als activiteiten die onder de verantwoordelijkheid van de staat vallen bij de uitoefening van zijn overheidsprerogatieven. Bijgevolg kan Frankrijk deze taken in het licht van de staatssteunwetgeving legitiem aanmerken als „overheidstaken”, dus als niet-economische activiteiten. Frankrijk kan dus overheidsfinanciering verstrekken om de kosten te vergoeden die de luchthavenbeheerders hebben gemaakt voor de uitvoering van die taken, voor zover die zijn opgedragen door de nationale wetgeving en op voorwaarde dat die financiering niet leidt tot overcompensatie of discriminatie tussen luchthavens.

(496)

Uit de beschrijving in afdeling 4.3.2 volgt dat de door de Franse wetgeving vastgestelde regeling berust op strenge kostencontrolemechanismen, zowel vooraf als achteraf, die garanderen dat de luchthavenbeheerders via de luchthavenbelasting en de aanvullende regeling uitsluitend de bedragen ontvangen die strikt nodig zijn om de kosten te dekken.

(497)

Bovendien geldt deze regeling voor alle burgerluchthavens in Frankrijk, zowel wat betreft het takenpakket waarvoor vergoedingen worden betaald als wat betreft de financieringsregelingen. Derhalve is dus voldaan aan de voorwaarde betreffende non-discriminatie. Hoewel de Franse wetgeving de luchthavenbeheerders overheidstaken opdraagt, belast zij niet die luchthavenbeheerders, maar wel de staat met de financiering van die taken. De vergoeding van de kosten voor deze taken via overheidsmiddelen leidt dus niet tot een vermindering van de kosten die de luchthavenbeheerders normaal gezien volgens de Franse wetgeving moeten dragen.

(498)

De financiering die de Franse luchthavenbeheerders uit hoofde van deze regeling ontvangen, vormt dus geen staatssteun.

(499)

De subsidies voor overheidstaken zoals vermeld in de tweede en derde regel van tabel 3, die hebben gediend voor de financiering van investeringen in verband met de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden, reddingswerken en brandbestrijding, vormen dus geen staatssteun.

8.2.1.3.    In 2004 en 2009 toegekende subsidies

(500)

Tot slot dient te worden onderzocht of de in 2004 en 2009 toegekende uitrustingssubsidies staatssteun vormen. Deze subsidies worden in tabel 13 hieronder vermeld.

Tabel 13

Investeringen en uitrustingssubsidies van 2004 en 2009

(in miljoen EUR)

Entiteiten die de uitrustingssubsidies hebben verstrekt

Jaar van toekenning

Aard van de investeringen

Betaald totaalbedrag

Totaalbedrag van de investering

Conseil général des Pyrénées Atlantiques

Conseil régional d’Aquitaine

Europese Unie (EFRO)

2004

Werkzaamheden taxibaan

1,6

2,6

Syndicat Mixte de l’Aéroport de Pau Pyrénées

2009

Vernieuwing start-/landingsbaan en bebakening

Uitbreiding parkeerterrein

4,1

5,1

Totaal

 

 

5,8

7,7

Staatsmiddelen en toerekenbaarheid

(501)

De Conseil général des Pyrénées-Atlantiques heeft de CCIPB subsidies toegewezen die werden geput uit de middelen van het departement Pyrenées Atlantiques, een gedecentraliseerde lokale overheid. Ter herinnering, de middelen in kwestie zijn staatsmiddelen. De middelen van lokale en regionale overheden worden voor de toepassing van artikel 107 VWEU immers beschouwd als staatsmiddelen (121). Bovendien zijn de door dergelijke overheden genomen beslissingen toerekenbaar aan de staat, net zoals maatregelen die door de centrale overheid worden genomen (122).

(502)

Dit geldt ook voor de subsidies die werden ontvangen van de Conseil régional d’Aquitaine en van het syndicat mixte, een groepering van plaatselijke overheidsinstanties die volledig onder zeggenschap van die overheidsinstanties stond.

(503)

De werkzaamheden aan de taxibaan werden bovendien gedeeltelijk gefinancierd door het EFRO. Financieringen door het EFRO worden beschouwd als staatsmiddelen die toerekenbaar zijn aan de staat, aangezien het voordeel ervan wordt toegekend onder controle van de betrokken lidstaat (123).

(504)

De uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 werden bijgevolg volledig gefinancierd uit staatsmiddelen en zijn toerekenbaar aan de staat in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Selectief voordeel voor de luchthavenbeheerder

(505)

Om te beoordelen of een maatregel staatssteun vormt, dient te worden vastgesteld of de begunstigde onderneming een economisch voordeel geniet dat een verlichting betekent van kosten die normaal gesproken ten laste van haar eigen financiële middelen zouden zijn gekomen, of zij een voordeel geniet dat zij in normale marktomstandigheden niet zou hebben genoten (124) of nog, of de maatregel in kwestie kan worden beschouwd als compensatie voor de uitvoering van openbaredienstverplichtingen, die voldoet aan de voorwaarden van het arrest-Altmark  (125).

(506)

Wat het laatste punt betreft, dient eerst en vooral te worden opgemerkt dat de Franse autoriteiten niet duidelijk hebben aangegeven dat de beheerder van de luchthaven van Pau volgens hen belast was met de verlening van een echte dienst van algemeen belang. In hun opmerkingen over het besluit tot uitbreiding van de procedure heeft Frankrijk uitsluitend verklaard dat bij gebrek aan een duidelijke rechtsgrondslag die op dat ogenblik (vóór de bekendmaking van de richtsnoeren van 2005) van toepassing was, de Franse autoriteiten er rechtmatig van konden uitgaan dat de financieringen voor luchthaveninfrastructuur waartoe op dat ogenblik werd beslist, een beleidsmaatregel inzake ruimtelijke ordening vormden, dat die luchthaven een taak van algemeen economisch belang vervulde en dat die taak niet onder de staatssteunregels viel (126).

(507)

De Franse autoriteiten voegden daaraan toe dat zij menen dat luchthavens met jaarlijks minder dan 1 miljoen passagiers in hun geheel moeten worden beschouwd als diensten van algemeen economisch belang, gezien de belangrijke rol die zij vervullen op het gebied van ruimtelijke ordening, de economische en sociale ontwikkeling van de regio en de vervlechting van hun activiteiten. Ze zijn eveneens van mening dat deze luchthavens slechts een beperkte invloed hebben op de interne markt. Daarom menen zij dat de hun toegekende financieringen niet dienen te worden aangemerkt als staatssteun, of dat zij verenigbaar moeten worden verklaard met de interne markt en moeten worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting op grond van het besluit van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, VWEU op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend, dat van toepassing was tot en met 20 december 2011 (127).

(508)

De Commissie is hoe dan ook van mening dat deze rechtvaardigingsgronden ontoereikend zijn om te kunnen besluiten dat de beheerder van de luchthaven van Pau belast is met het beheer van een echte dienst van algemeen economisch belang. Zoals vastgesteld in de nieuwe richtsnoeren (128), is de Commissie van mening dat het mogelijk is om, in goed onderbouwde gevallen, het volledige beheer van een luchthaven als dienst van algemeen economisch belang aan te merken. Volgens de Commissie kan dit echter alleen het geval zijn als ten minste een deel van het potentieel door de luchthaven bediende gebied, zonder de luchthaven, zozeer geïsoleerd zou zijn van de rest van de Unie dat dit ten koste zou gaan van de sociaaleconomische ontwikkeling van dat gebied.

(509)

In het licht van dat beginsel mag niet worden aangenomen dat het beheer van elke Franse luchthaven met minder dan één miljoen passagiers per jaar een echte dienst van algemeen economisch belang is. De Franse autoriteiten dienen de specifieke situatie van elke luchthaven van die categorie te beoordelen en die analyse aan de Commissie voor te leggen als zij de stelling wensen te onderbouwen dat het beheer van die luchthaven een dienst van algemeen economisch belang is. Slechts onder die voorwaarden zou de Commissie in staat zijn om, per geval, na te gaan of Frankrijk geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de luchthaven in kwestie als dienst van algemeen economisch belang aan te merken.

(510)

In dit geval is er voor de luchthaven van Pau geen specifieke analyse van die aard verstrekt. Gezien de nabijheid van de luchthaven van Tarbes, op 50 km afstand en minder dan 40 minuten rijden, valt bovendien onmogelijk te beweren dat zonder de luchthaven van Pau een deel van het gebied dat mogelijk door de luchthaven van Pau zou worden bediend, zozeer geïsoleerd zou zijn van de rest van de Unie dat dit ten koste zou gaan van de sociaaleconomische ontwikkeling van dat gebied. Een dergelijke stelling verdedigen zou neerkomen op een kennelijke beoordelingsfout bij de kwalificatie.

(511)

Volgens de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (129) is aan de eerste voorwaarde van het arrest-Altmark voldaan als de publieke taak wordt toevertrouwd door middel van een of meer besluiten die, volgens de wetgeving van de lidstaten, de vorm kunnen hebben van wetgevings- of bestuursrechtelijk instrument, of van een contract. Bovendien moet dat instrument of die reeks instrumenten ten minste de inhoud en de duur van de openbaredienstverplichtingen bevatten, alsook de betrokken onderneming en, in voorkomend geval, het betrokken grondgebied, de aard van alle exclusieve of bijzondere rechten die de onderneming door het betrokken overheidsorgaan zijn verleend, de parameters voor de berekening, de controle en de herziening van de compensatie en de regelingen om overcompensatie te vermijden en terug te betalen. De enige door Frankrijk opgestelde instrumenten die deze functie eventueel kunnen vervullen, zijn het besluit van 1965 (130) en de latere aanhangsels, voor zover zij de CCIPB gedurende een welbepaalde periode diverse verplichtingen opleggen in verband met de exploitatie (onder andere met betrekking tot de openingsuren of de gelijke behandeling van de gebruikers), het onderhoud en de inrichting. Geen van die instrumenten stelt echter de parameters voor de berekening en herziening van enig financieel compensatiemechanisme vast.

(512)

Daarom is de Commissie van mening dat het beheer van de luchthaven van Pau op grond van de elementen van het dossier niet kan worden beschouwd als een echte dienst van algemeen economisch belang.

(513)

Zelfs als we veronderstellen dat dit toch het geval zou zijn, zouden de uitrustingssubsidies waarop dit onderzoek betrekking heeft, niet aan de cumulatieve voorwaarden van het arrest-Altmark beantwoorden. Er is immers sprake van verschillende ad-hocsubsidies die tijdens verschillende perioden zijn betaald om de investeringskosten te dekken die in die perioden nodig bleken. Deze subsidies vloeien dus niet voort uit een compensatiemechanisme dat vooraf, d.w.z. op het ogenblik dat de overheidsorganen het beheer van de luchthaven aan de CCIPB hadden toevertrouwd of op het ogenblik waarop de voorwaarden van dat beheer opnieuw of meer in detail in handelingen werden vastgelegd, op objectieve, doorzichtige wijze zou zijn vastgesteld. Deze subsidies voldoen dus niet aan de tweede voorwaarde van het arrest-Altmark, die luidt als volgt: „De parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, (moeten) vooraf op objectieve en doorzichtige wijze worden vastgesteld, om te vermijden dat de compensatie een economisch voordeel bevat waardoor de begunstigde onderneming ten opzichte van concurrerende ondernemingen kan worden bevoordeeld (131)”.

(514)

Aangezien de uitrustingssubsidies in kwestie niet voldoen aan de voorwaarden van het arrest-Altmark, moet — zoals eerder vermeld — worden nagegaan of die subsidies zijn toegekend volgens de normale marktvoorwaarden.

(515)

In dit verband zij eraan herinnerd dat „wanneer kapitaal onder met normale marktvoorwaarden overeenkomende omstandigheden, al dan niet rechtstreeks, door de staat ter beschikking van een onderneming wordt gesteld, dit niet als staatssteun wordt aangemerkt” (132).

(516)

Om vast te stellen of de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 werden toegekend onder normale marktvoorwaarden, dient het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie te worden toegepast. Daarbij dient te worden beoordeeld of de overheidsinstanties bij de toekenning van die subsidies daar een financieel rendement van konden verwachten, waarbij de verwachte voordelen op het gebied van lokale economische ontwikkeling van deze analyse moeten worden uitgesloten.

(517)

In dit geval merkt de Commissie eerst en vooral op dat de luchthaven door de CCIPB wordt beheerd in het kader van een concessie die in 2015 afloopt. Deze luchthaven was aanvankelijk eigendom van de staat, maar werd op 1 januari 2007 overgedragen aan het syndicat mixte. De CCIPB is dus niet de eigenaar van de terreinen en de infrastructuur.

(518)

In haar opmerkingen heeft de CCIPB in dit verband met betrekking tot de uitrustingssubsidies verklaard dat deze bedragen overeenstemmen met investeringen die door de eigenaars van de luchthaveninfrastructuur werden gerealiseerd met het oog op het onderhoud en de verbetering ervan; ze werden dus uitsluitend ten gunste van de eigenaars gerealiseerd. Deze bedragen hebben de CCIPB, in haar hoedanigheid van luchthavenbeheerder, echter geen enkel economisch voordeel opgeleverd (voetnoten weggelaten). De CCIPB voegt daaraan toe dat de uitrustingssubsidies werden betaald door de concessieverlenende instantie en de plaatselijke overheidsinstanties in hun hoedanigheid van eigenaars van luchthaveninfrastructuur, in het kader van de concessie voor openbare uitrusting, met het oog op werkzaamheden om de uitrusting te doen beantwoorden aan de normen, onderhoudswerkzaamheden en werkzaamheden ter verbetering van de openbare dienst van de luchthaven om het vermogen op te waarderen. Het gaat hier dus om investeringen die van nature toekomen aan de eigenaar van de openbare uitrusting en niet aan de exploitant ervan.

(519)

Uit de elementen van het dossier blijkt echter dat het volgens de opzet van de concessie tot de taak van de CCIPB, en niet van de publieke eigenaar, behoorde om de nodige investeringen te financieren. Het besluit van 1965 dat de concessie heeft vastgesteld, vertrouwt de oprichting, de inrichting en het onderhoud van bouwwerken, gebouwen, installaties en uitrusting duidelijk toe aan de concessiehouder. Zoals Frankrijk stelde, komen de investeringen die nodig zijn om te voldoen aan de normen, alsook voor renovatie, onderhoud, uitbreiding of modernisering van de luchthaven dus toe aan de concessiehouder.

(520)

Frankrijk heeft in dit verband opgemerkt dat het aanhangsel van 8 november 2001 („het derde aanhangsel”) bij het besluit van 1965 niets afdeed aan de opzet van de concessie, met name wat betreft het voor rekening nemen van de investeringen in verband met het onderhoud en de renovatie van de luchthaven. Bovendien heeft Frankrijk opgemerkt dat het aanhangsel van 3 maart 2010 („het vierde aanhangsel”), dat na de overdracht van de eigendom in 2007 werd gesloten tussen het syndicat mixte en de CCIPB, de opzet van de concessie evenmin ter discussie heeft gesteld en net als de vorige aanhangsels de verantwoordelijkheid voor de investeringen die nodig waren voor zijn activiteit, opdroeg aan de concessiehouder (133).

(521)

Zoals het onderzoek van het besluit van 1965 en de bijbehorende aanhangsels laat zien, zoals Frankrijk bevestigt en in tegenstelling tot wat de CCIPB suggereert, is het wel degelijk de CCIPB die investeringen zoals die waarvoor de betrokken uitrustingssubsidies werden toegekend, moet doen en financieren.

(522)

Anderzijds blijkt dat de verschillende betrokken overheidsinstanties bij de toewijzing van de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 zich niet aan een rendement op investeringen konden verwachten waarmee een marktdeelnemer in een markteconomie tevreden zou zijn geweest. In 2004 behoorden de terreinen en de infrastructuur immers toe aan de staat en in 2009 waren ze eigendom van het syndicat mixte. Voor elk van deze twee openbare eigenaars waren de enige inkomsten die de luchthaven van Pau opleverde, een minieme domeinheffing van 100 FRF per jaar tot 2010, die na die datum op 100 EUR per jaar werd gebracht. De uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 hebben niet geleid tot een verhoging van die heffing, waarvan het bedrag is vastgesteld bij het besluit van 1965 en vervolgens door enkele aanhangsels bij dat besluit is herzien. Zo konden de staat noch het syndicat mixte, als eigenaars, verwachten dat de uitrustingssubsidies die respectievelijk in 2004 en 2009 waren toegekend, zouden leiden tot een duidelijk rendement op investeringen, ten minste tot het einde van de concessie, dat voorzien is in 2015. Bovendien wijst geen enkel element van het dossier erop dat de staat of het syndicat mixte in 2004 respectievelijk 2009 had kunnen verwachten dat deze uitrustingssubsidies zouden leiden tot een activawaardering die kon worden vertaald in een rendement op investeringen voor deze twee entiteiten in het kader van de nieuwe concessie, vanaf 2016. Met name heeft Frankrijk geen enkele aanwijzing gegeven over de prognoses van de staat of het syndicat mixte over de opzet van de toekomstige concessie en de eventuele heffingen die de eigenaar van de luchthaven daarvan kon verwachten.

(523)

De overheidsinstanties die hebben deelgenomen aan de financiering van de betrokken subsidies zonder dat zij op het ogenblik van de toewijzing ervan — direct, of indirect via het syndicaat mixte — eigenaar waren van de terreinen en infrastructuur, konden, a fortiori, evenmin een rendement op investeringen verwachten dat de rentabiliteit van hun investeringsuitgaven zou garanderen. Dit geldt voor de Conseil général des Pyrénées Atlantiques en de Conseil Régional d’Aquitaine, die geen eigenaar waren van de luchthaven op het ogenblik waarop ze, in 2004, besloten bij te dragen in de financiering van werkzaamheden aan de taxibaan.

(524)

Bovendien moet worden opgemerkt dat het investeringsbesluit van de overheidsinstanties volgens Frankrijk niet uitsluitend gebaseerd is op directe winstgevendheidsvooruitzichten, en dat de CCIPB slechts een symbolische heffing betaalt. De keuze van de overheidsinstanties om te investeren, berust op de op termijn verwachte winst voor de regio in termen van economische en toeristische ontwikkeling. Deze verklaring bevestigt dat de overheidsinstanties niet verwachtten dat hun investeringsuitgaven winstgevend zouden zijn voor hen. De enige winsten die de overheidsinstanties verwachtten, hielden verband met de economische en toeristische ontwikkeling en zouden daarom niet in overweging zijn genomen door een marktdeelnemer in een markteconomie die in de plaats van die overheidsinstanties zou handelen. Dit wijst erop dat het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie zelfs niet van toepassing is op de uitrustingssubsidies in kwestie.

(525)

In het licht van het voorgaande voldoen de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 niet aan het criterium van de marktdeelnemer in een markteconomie. Deze subsidies hebben immers de investeringskosten verminderd die de CCIPB had moeten dragen zonder vooruitzicht op een voldoende rendement op de investeringen voor de overheidsinstanties die deze subsidies hebben toegekend. Bovendien zijn deze subsidies selectief, aangezien deze voordelen aan slechts één onderneming ten goede zijn gekomen.

8.2.1.4.    Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer binnen de Unie en de mededinging

(526)

Als beheerder van de luchthaven van Pau concurreert de CCIPB met de andere luchthavenplatforms, en meer bepaald met luchthavens die hetzelfde verzorgingsgebied bedienen. In dat verband merkt de Commissie op dat de luchthaven van Tarbes-Lourdes-Pyrénées zich op 50 km afstand van de luchthaven van Pau bevindt en sinds 2009 eveneens vluchten met bestemming Londen aanbiedt. De luchthaven van Biarritz-Anglet-Bayonne bevindt zich eveneens op minder dan 100 km afstand van de luchthaven van Pau, en biedt vluchten aan met bestemming Charleroi, Londen Stansted, Manchester en andere bestemmingen in het Verenigd Koninkrijk. Aan de CCIPB toegekende steun dreigt dus de mededinging te verstoren. Aangezien de markt voor luchthavendiensten en de markt voor luchtvervoer markten zijn met vrije mededinging binnen de Unie, dreigt de steun ook het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te beïnvloeden.

(527)

Algemener dient te worden opgemerkt dat de luchthavenbeheerders van de Unie met elkaar concurreren om luchtvaartmaatschappijen aan te trekken. Op grond van verschillende criteria bepalen de luchtvaartmaatschappijen immers de routes die ze exploiteren, en de bijbehorende frequenties. Deze criteria omvatten de mogelijke klantenkring die ze op deze routes kunnen verwachten, maar ook de kenmerken van de luchthavens die aan weerszijden van die routes liggen.

(528)

De luchtvaartmaatschappijen onderzoeken met name criteria zoals het soort verleende luchthavendiensten, de bevolking of de economische activiteit in de omgeving van de luchthaven, de congestie, de landzijdige bereikbaarheid, de hoogte van de heffingen en de algemene commerciële voorwaarden voor het gebruik van de luchthaveninfrastructuur en -diensten. De hoogte van de heffingen is in zoverre een cruciale factor dat de aan een luchthaven verleende overheidsfinanciering kan worden gebruikt om de luchthavengelden op een kunstmatig laag niveau te houden om luchtvaartmaatschappijen aan te trekken, met dus mogelijk een ernstige verstoring van de mededinging tot gevolg (134).

(529)

Bijgevolg wijzen de luchtvaartmaatschappijen hun middelen, met name op het gebied van toestellen en bemanning, toe aan verschillende routes, rekening houdend met onder andere de door de luchthavenbeheerders aangeboden diensten en de prijzen die zij daarvoor aanrekenen.

(530)

Uit al die elementen volgt dat de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009, doordat zij de CCIPB een economisch voordeel verschaften, de positie van de CCIPB kunnen hebben versterkt ten opzichte van de andere Europese luchthavenbeheerders. Bijgevolg kunnen deze subsidies de mededinging vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

8.2.1.5.    Conclusie betreffende de aanwezigheid van steun

(531)

Om de in de overwegingen 483 tot en met 530 genoemde redenen vormen de in 2004 en 2009 aan de CCIPB toegekende uitrustingssubsidies staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

8.2.2.   HET ONRECHTMATIGE KARAKTER VAN DE STEUN

(532)

De uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 zijn toegekend zonder dat ze zijn aangemeld.

(533)

Zoals eerder vermeld, heeft Frankrijk in zijn opmerkingen aangegeven dat het van mening was dat luchthavens met jaarlijks minder dan één miljoen passagiers in hun geheel moesten worden beschouwd als diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en dat de financieringen die zij toegewezen kregen, daarom niet hoefden te worden aangemerkt als staatssteun of dat ze verenigbaar dienden te worden verklaard met de interne markt en vrijgesteld moesten worden van de kennisgeving conform de DAEB-beschikking van 2005.

(534)

Zoals eerder is vastgesteld, is de Commissie echter van mening dat het beheer van de luchthaven van Pau op grond van de elementen van het dossier niet kan worden beschouwd als een echte dienst van algemeen economisch belang. Daarom konden de subsidies van 2004 en 2009 niet in aanmerking komen voor de in artikel 108, lid 3, VWEU bedoelde vrijstelling van de aanmeldingsverplichting op grond van de DAEB-beschikking van 2005.

(535)

Bovendien vloeien deze subsidies, zoals eerder vermeld, niet voort uit een compensatiemechanisme dat vooraf, d.w.z. op het ogenblik dat de overheidsorganen het beheer van de luchthaven aan de CCIPB hebben toevertrouwd, of op het ogenblik waarop de voorwaarden van dat beheer opnieuw of meer in detail in handelingen werden vastgelegd, op objectieve, doorzichtige wijze zou zijn vastgesteld. Daarom voldoen deze subsidies niet aan het criterium dat is vastgesteld in artikel 4, onder d), van de DAEB-beschikking op grond waarvan het besluit of de besluiten, waarbij een onderneming met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang is belast, de parameters voor de berekening, de controle en de herziening van de compensatie moeten vermelden. Dat is een tweede reden waarom de subsidies van 2004 en 2009 niet in aanmerking konden komen voor de in artikel 108, lid 3, VWEU bedoelde aanmeldingsverplichting op grond van de DAEB-beschikking van 2005.

(536)

In het licht van het voorgaande vormen de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 onrechtmatige steun.

8.2.3.   VERENIGBAARHEID MET DE INTERNE MARKT

(537)

Zoals eerder toegelicht, hebben de in 2004 en 2009 toegekende uitrustingssubsidies de investeringskosten verminderd die de CCIPB normaal gezien had moeten dragen. Ze vormen dus investeringssteun. Bovendien zijn ze toegekend vóór 4 april 2014, de datum van inwerkingtreding van de nieuwe richtsnoeren. Volgens die richtsnoeren past de Commissie op onrechtmatige investeringssteun voor luchthavens de regels toe die van kracht waren op het ogenblik dat de steun werd toegekend (135).

(538)

Voor de subsidies van 2009 golden de richtsnoeren van 2005 op het ogenblik waarop ze werden toegekend, en moet dus die tekst worden toegepast. De subsidie van 2004 was daarentegen al toegekend vóór de inwerkingtreding van de richtsnoeren van 2005, toen er geen specifiek verenigbaarheidscriterium bestond voor investeringssteun ten gunste van luchthavens. De Commissie moet deze subsidie dus rechtstreeks op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU beoordelen, rekening houdend met haar besluitvormingspraktijk in dat verband. Er wordt aan herinnerd dat de besluitvormingspraktijk van de Commissie ten aanzien van de beoordeling van de verenigbaarheid van aan luchthavenbeheerders verleende steun is geconsolideerd door de richtsnoeren van 2005. Daarom vindt de Commissie dat de verenigbaarheid van de subsidie van 2004 met de interne markt moet worden beoordeeld in het licht van de in de richtsnoeren van 2005 vastgestelde criteria.

(539)

Op basis van de richtsnoeren van 2005 (136) heeft de Commissie de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 geanalyseerd aan de hand van de volgende criteria:

de bouw en de exploitatie van de infrastructuur beantwoorden aan een duidelijk omschreven doel van algemeen belang (regionale ontwikkeling, toegankelijkheid enz.);

de infrastructuur is nodig en evenredig met het gestelde doel;

de infrastructuur biedt op middellange termijn voldoende gebruiksmogelijkheden, het gebruik van de bestaande infrastructuur in aanmerking genomen;

de infrastructuur is voor alle potentiële gebruikers gelijk en zonder discriminatie toegankelijk;

de ontwikkeling van het handelsverkeer wordt niet beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Unie.

(540)

Bovendien is het niet alleen noodzakelijk dat de in overweging 539 vermelde criteria zijn nageleefd, maar moeten staatssteunregelingen ten gunste van luchthavens, net als alle andere staatssteun, noodzakelijk zijn en evenredig met het gestelde doel om verenigbaar te zijn met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. De Commissie zal dus niet alleen onderzoeken of de eerder vermelde criteria van de richtsnoeren van 2005 zijn nageleefd, maar ook of is voldaan aan de criteria „noodzakelijkheid” en „evenredigheid”.

(541)

Om te beginnen merkt de Commissie op dat de in aanmerking komende kosten met betrekking tot de investeringen ten gunste van een luchthaven, volgens de richtsnoeren van 2005, beperkt moeten blijven tot investeringskosten met betrekking tot de eigenlijke luchthaveninfrastructuur (start- en landingsbanen, terminals, tarmac enz.) of met betrekking tot directe ondersteuning (brandbestrijdingsinstallaties, veiligheids- en beveiligingsuitrusting). Kosten die niet in aanmerking komen, zijn kosten met betrekking tot commerciële activiteiten die niet direct verband houden met de kernactiviteiten van de luchthaven, zoals de bouw, de financiering, de exploitatie en de verhuur van lokalen en vastgoed, niet alleen voor kantoren en magazijnen, maar ook voor hotels en industriële ondernemingen op het grondgebied van de luchthaven, alsook winkels, restaurants en parkeerruimten.

(542)

De subsidie van 2004 heeft uitsluitend gediend om werkzaamheden aan de taxibaan te financieren. Alle investeringskosten van die werkzaamheden kwamen in aanmerking voor investeringssteun uit hoofde van de richtsnoeren van 2005, aangezien een taxibaan tot de luchthaveninfrastructuur behoort. De subsidie van 2009 daarentegen is toegekend om bij te dragen tot de financiering van een reeks investeringen met betrekking tot de start- en landingsbanen en de bebakening, waarbij een kleiner aandeel van de totale investeringskosten (137) is besteed aan een uitbreiding van de parkeerruimten voor auto’s. De start- en landingsbanen en de bebakening maken deel uit van de luchthaveninfrastructuur. Bijgevolg zijn de investeringskosten met betrekking tot die infrastructuur subsidiabel. De kosten met betrekking tot de parkeerruimten daarentegen zijn niet subsidiabel, aangezien de parkeerruimte voor auto’s niet tot de luchthaveninfrastructuur behoort. Het totaalbedrag van de subsidie van 2009, namelijk 4,1 miljoen EUR, is niet hoger dan het totaalbedrag van de in aanmerking komende kosten met betrekking tot de start- en landingsbanen en de verlichting, namelijk 4,7 miljoen EUR. De subsidie van 2009 heeft dus uitsluitend gediend om in aanmerking komende kosten te financieren (138).

(543)

De uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 (met als totaalbedragen respectievelijk 1,6 en 4,1 miljoen EUR) zijn niet hoger dan de aldus berekende in aanmerking komende kosten voor deze twee subsidies (respectievelijk 2,6 en 4,7 miljoen EUR), maar leiden tot een hoge steunintensiteit (respectievelijk 62 % en 88 %).

8.2.3.1.    Duidelijk omschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang

(544)

De uitrustingssubsidie van 2004 heeft gediend voor de financiering van werkzaamheden aan de taxibaan om deze uitrusting aan te passen aan de normen en op die manier een betere doorstroming te verkrijgen die de pieken van het commerciële luchtvaartverkeer kan opvangen.

(545)

De in aanmerking komende investeringen die zijn gefinancierd door de uitrustingssubsidie van 2009, bestonden uit herstelwerkzaamheden aan de start- en landingsbanen en de bebakening die nodig waren om de accommodatiecapaciteit van de luchthaven te behouden en een certificering te krijgen om middelgrote vliegtuigen met een capaciteit van 200 tot 250 zitplaatsen te kunnen blijven ontvangen. De bebakening van categorie III die in 1992-1993 was uitgevoerd, en het wegdek van het manoeuvreerterrein dat in 1990 was aangebracht, moesten immers worden hersteld omdat ze verouderd waren (de levensduur is doorgaans 10 tot 15 jaar) en omdat ze aan de normen moesten worden aangepast. Die aanpassing aan de normen was noodzakelijk omdat de prestaties die worden opgelegd door het Franse besluit met betrekking tot de homologatie- en exploitatievoorwaarden voor luchthavens, met name voor precisienaderingen van categorie 3, op korte termijn konden leiden tot een intrekking van de certificering van de luchthaven.

(546)

De subsidies van 2004 en 2009 hebben dus niet geleid tot een forse capaciteitsverhoging. Ze hebben voornamelijk gediend ter financiering van herstel- en aanpassingswerkzaamheden om de infrastructuur in goede staat te houden teneinde de toesteltypen die er tot dan toe landden en opstegen, en het toenmalige verkeersvolume te kunnen blijven verwerken en om de werking van de luchthaven tijdens piekperiodes te verbeteren.

(547)

De luchthaven van Pau wordt in belangrijke mate gebruikt door zakenreizigers die 60 tot 70 % van het totale verkeersvolume vormen. Dit houdt verband met de talrijke ondernemingen die gevestigd zijn in Pau en omgeving. Frankrijk heeft er in dat verband op gewezen dat het bekken van Pau het derde economische centrum van de zogenoemde Grand Sud-Ouest vormt, na de bekkens van Lacq en Oloron. In Pau zijn de internationale en regionale zetels van verschillende grote ondernemingen gevestigd. Ook bevinden er zich onderzoeks- en productiecentra. Als er in Pau geen luchthaven zou zijn of als de bestaande luchthaven slechts een kleiner verkeersvolume zou kunnen opvangen, zou dit een negatieve invloed hebben op de economische activiteit, want zakenreizigers willen doorgaans hun reistijd zo kort mogelijk houden om in één dag heen en weer te kunnen reizen. Het feit dat voor zakenreizen naar of vanuit Pau gebruik moet worden gemaakt van een luchthaven die zich, zoals de luchthaven van Tarbes, niet in de onmiddellijke nabijheid van de stad bevindt, kan door tal van ondernemingen als een nadeel worden beschouwd.

(548)

Bovendien komen in de luchthaven van Pau ook veel toeristen die aangetrokken worden door de nabijheid van de Pyreneeën en de wintersportcentra. Door de CCIPB vermelde studies wijzen er met name op dat alleen al de passagiers van Ryanair, voor het merendeel toeristen, tijdens hun verblijf in de omgeving van Pau in 2005 in totaal 8 miljoen EUR en in 2010 56 miljoen EUR hebben uitgegeven.

(549)

Om al deze redenen hebben de door de CCIPB in 2004 en 2009 ontvangen uitrustingssubsidies bijgedragen tot de economische ontwikkeling van Pau en omgeving, door de effecten van deze luchthaven op het toerisme en de economische activiteit in het algemeen.

(550)

Deze subsidies hebben eveneens bijgedragen tot de ontsluiting van de regio, met name voor toeristen en zakenreizigers. In dat opzicht moet worden opgemerkt dat de luchthaven van Pau op 50 km afstand van die van Tarbes en op 100 km afstand van die van Biarritz ligt. Gezien de afstand tot de luchthaven van Pau is het dus weinig waarschijnlijk dat die van Biarritz als een interessant alternatief wordt beschouwd door tijdgevoelige reizigers, met name zakenreizigers.

(551)

Bovendien blijkt dat deze drie luchthavens elk een andere soort reizigers bedienen:

Pau wordt vooral gekenmerkt door een belangrijk aantal zakenreizigers door het vrij hoge percentage binnenlandse reizigers via Air France en Régional in het totale aantal passagiers.

Biarritz wordt gekenmerkt door een hoog aantal toeristen op weg naar de Atlantische kust en de Spaanse grens; het passagiersaantal is er vooral hoog in de zomer en er zijn veel „lowcostpassagiers”.

Tarbes is in de eerste plaats een nichemarkt die gericht is op het bedevaartsoord Lourdes en gekenmerkt wordt door een internationaal passagiersverkeer via chartervluchten. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat deze luchthaven in de periode 2001-2011 jaarlijks ongeveer 4 00  000 passagiers over de vloer kreeg, behalve in 2008 toen er een piek van 6 78  000 passagiers bereikt werd die samenhing met een jubileumjaar van Lourdes.

(552)

Deze elementen geven aan dat deze verschillende luchthavens vrij gedifferentieerde marktsegmenten bedienen en elkaar dus niet perfect zouden kunnen vervangen. Deze elementen worden bevestigd door een onderzoek van de verkeersstatistieken dat uitvoeriger wordt besproken in de overwegingen 567 tot en met 572, waarin de omvang van de door de steun veroorzaakte concurrentieverstoringen wordt geanalyseerd. Investeringssteun die dient om de luchthaven van Pau in goede staat te houden, bevordert de toegankelijkheid van de streek tot op zekere hoogte omdat hierdoor wordt vermeden dat de passagiers en luchtvaartmaatschappijen een andere luchthaven moeten zoeken die geen perfect alternatief vormt.

(553)

Bovendien is er geen hogesnelheidslijn (TGV) naar Pau; de dichtstbijzijnde TGV-lijn passeert langs Bordeaux, op ongeveer 1 uur en 40 minuten rijden. Voor de meeste bestemmingen die bereikbaar zijn via een vlucht naar of van Pau, brengt het gebruik van de TGV als alternatieve vervoerswijze dus een veel langere reistijd mee zodat dit een gebrekkig vervangmiddel vormt. De dichtstbijzijnde Spaanse luchthavens bevinden zich op minstens twee uur rijden en vormen dus voor de meeste passagiers duidelijk geen interessant alternatief voor de luchthaven van Pau.

(554)

Zo blijkt dat, hoewel er alternatieve vervoermiddelen zijn voor het luchtvervoer vanuit Pau en ondanks de nabijheid van de luchthaven van Tarbes, de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 tot een betere toegankelijkheid van de regio en tot de regionale ontwikkeling hebben bijgedragen.

8.2.3.2.    De infrastructuur is nodig en evenredig met het gestelde doel

(555)

Zoals vermeld in overweging 546 hebben de door de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 gefinancierde werkzaamheden niet geleid tot een belangrijke capaciteitsverhoging, maar waren ze uitsluitend bedoeld om de infrastructuur in goede staat te houden om het toenmalige verkeersvolume te kunnen blijven verwerken en beter te kunnen inspelen op de piekperiodes.

(556)

Die investeringen gingen dus niet verder dan wat noodzakelijk was om de luchthaven de tot dan gebruikelijke verkeersvolumes verder te kunnen laten verwerken in goede omstandigheden, ook tijdens piekperiodes. De investeringen waren dus noodzakelijk en evenredig met het gestelde doel.

8.2.3.3.    De infrastructuur biedt voldoende gebruiksvooruitzichten op middellange termijn

(557)

Opgemerkt dient te worden dat het passagiersverkeer op de luchthaven van Pau in de periode 2000-2009 schommelde tussen ongeveer 5 80  000 en 8 20  000 passagiers per jaar, met een maximum van 8 20  000 in 2008. In diezelfde periode was 2002 het enige jaar waarin een verkeersvolume van minder dan 6 00  000 passagiers werd opgetekend, al lag het dicht bij deze ondergrens (5 80  000 passagiers). Gezien dit vrij variabele passagiersverkeer, dat weliswaar vrijwel altijd hoger was dan 6 00  000 passagiers per jaar, gezien ook de stabiele aanwezigheid van Air France, de maatschappij die de meeste passagiers voor haar rekening neemt, en gezien het aanzienlijk aantal zakenreizigers, kon de CCIPB zowel in 2004 als in 2009 dus uitgaan van belangrijke gebruiksvooruitzichten die minstens gelijk waren aan het basisniveau van de luchthavenactiviteit, namelijk ongeveer 6 00  000 passagiers per jaar.

(558)

Deze vooruitzichten rechtvaardigden de investeringen die dienden om de infrastructuur in goede staat te houden zodat het tot dan gebruikelijke passagiersverkeer kan worden gehandhaafd, en om beter te kunnen inspelen op piekperiodes, zonder te leiden tot een forse capaciteitsverhoging. In dit verband zij eraan herinnerd dat de werkzaamheden aan de taxibaan, die werden gefinancierd met de subsidie van 2004, tot doel hadden de infrastructuur aan te passen aan de normen om zo piekperiodes beter te kunnen opvangen. De herstelwerkzaamheden aan de start- en landingsbanen en de bebakening, die werden uitgevoerd in 2009, dienden overigens om de bestaande toestand te herstellen, aangezien het draagvermogen van de terreinen daardoor niet werd verhoogd, de start- en landingsbanen niet werden verlengd om vliegtuigen met een grotere capaciteit te laten landen/opstijgen en er ook geen verbetering werd aangebracht aan de start- en landingsminima bij slechte zichtbaarheid. De levensduur van deze uitrustingen bedraagt 10 tot 15 jaar en de vorige uitrusting was 16 tot 19 jaar vóór de herstelwerkzaamheden aangebracht. De uitrustingssubsidie van 2009 bestond dus louter uit een verlenging van de investeringen die het einde van hun economische levensduur hadden bereikt.

(559)

Tot besluit: de aldus gerenoveerde infrastructuur bood bij de toekenning van de uitrustingssubsidies dus voldoende gebruiksvooruitzichten op de middellange termijn.

8.2.3.4.    Gelijke en niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur

(560)

De luchthaven van Pau staat zonder bijzondere beperkingen open voor de verschillende ondernemingen die er gebruik van wensen te maken. De toegang tot deze infrastructuur wordt aangeboden op gelijke en niet-discriminerende wijze in de zin van de richtsnoeren van 2005.

8.2.3.5.    Geen invloed op het handelsverkeer in een mate die indruist tegen het gemeenschappelijk belang

(561)

Zoals eerder vermeld, ligt de luchthaven van Pau op 50 km afstand van die van Tarbes en op 100 km afstand van die van Biarritz. Gezien de afstand tot de luchthaven van Pau is het weinig waarschijnlijk dat de luchthaven van Biarritz door veel reizigers als een interessant alternatief wordt beschouwd. Het is dus weinig waarschijnlijk dat die luchthaven in belangrijke mate is beïnvloed door de steun die de luchthaven van Pau heeft ontvangen.

(562)

De luchthaven van Tarbes ligt daarentegen vrij dicht bij die van Pau, op 50 km afstand en minder dan 40 minuten rijden. Op het eerste gezicht zou de activiteit van de luchthaven van Tarbes dus een niet verwaarloosbaar effect hebben kunnen ondergaan ten gevolge van de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009.

(563)

Dit wordt echter afgezwakt door verschillende elementen. Eerst en vooral is de luchthaven van Pau een oude luchthaven die al decennialang wordt aangedaan door lijnvluchten. De uitrustingssubsidies waarvan sprake in dit onderzoek zijn ad-hocsteunmaatregelen, met vrij grote tussenpozen, die in wezen beperkt zijn tot de financiering van werkzaamheden die nodig zijn om de infrastructuur in goede staat te houden zodat het tot dan toe opgevangen verkeer kan worden gehandhaafd. Ze hebben niet gediend om belangrijke capaciteitsverhogingen te financieren. Zo bestond het effect van de betrokken uitrustingssubsidies op de luchthaven van Tarbes er voornamelijk in dat een relatief nabije en reeds lang bestaande luchthaven in goede staat werd gehouden, aangezien de luchthaven van Pau haar activiteiten zonder die subsidies niet of alleen in slechtere omstandigheden had kunnen voortzetten. De subsidies hebben echter niet geleid tot nieuwe capaciteit die concurreerde met de luchthaven van Tarbes.

(564)

Bovendien zijn de betrokken uitrustingssubsidies geen exploitatiesteun ter financiering van een chronisch exploitatietekort. Dergelijke exploitatiesteun is niet vastgesteld in deze zaak die uitsluitend investeringssteun betreft.

(565)

Daarnaast bedienen de luchthavens van Pau en Tarbes, zoals eerder gezegd, vrij gedifferentieerde marktsegmenten. Het passagiersverkeer in Tarbes is voornamelijk afkomstig van chartervluchten die overwegend gericht zijn op het bedevaartsoord Lourdes en die voor een groot deel bestaan uit internationale vluchten (139).

(566)

In tegenstelling tot de luchthaven van Tarbes wordt die van Pau vooral gekenmerkt door een belangrijk aantal zakenreizigers, met een vrij hoog aandeel binnenlandse reizigers van Air France et Régional in het totale aantal passagiers op de verbinding Pau-Parijs. Zoals vermeld in overweging 547 maken zakenreizigers immers 60 tot 70 % uit van het totale passagiersverkeer van de luchthaven van Pau, omdat Pau het derde economische centrum is van de zogenoemde Grand Sud-Ouest, samen met de bekkens van Lacq en Oloron. De luchthavens van Pau en Tarbes zijn dus gericht op verschillende marktsegmenten. Als de luchthaven van Pau zou sluiten of als de werkingsomstandigheden er zouden verslechteren, zou dit niet noodzakelijk tot gevolg hebben dat het passagiersverkeer zich automatisch naar Tarbes zou verleggen en omgekeerd.

(567)

Een vergelijkend onderzoek van de evolutie van het passagiersverkeer in de luchthavens van Pau, Tarbes en Biarritz, dat wordt geïllustreerd in tabel 14, wijst erop dat de schommelingen in het verkeer op die luchthavens niet duidelijk met elkaar samenhangen.

Tabel 14

Vergelijkende evolutie van het passagiersverkeer tussen de luchthavens van Pau, Biarritz en Tarbes in duizendtallen passagiers

Luchthaven

Verkeerstype

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Tarbes

Nationaal verkeer, m.u.v. low cost

63

114

49

55

89

97

98

110

114

100

115

Verkeer Ryanair

1

 

 

 

 

 

 

1

13

7

41

Andere low cost en charters

351

326

328

356

373

353

346

577

354

327

346

Totaal

415

440

377

411

462

450

444

678

481

436

452

Pau

Nationaal verkeer, m.u.v. low cost

595

582

624

619

615

628

630

643

572

553

599

Verkeer Ryanair

 

 

53

96

107

106

95

143

103

108

22

Andere low cost

 

 

 

 

1

25

33

25

11

5

9

Charters

5

3

5

6

6

4

3

6

5

8

10

Totaal

600

585

682

721

729

763

761

817

691

674

640

Biarritz

Nationaal verkeer, m.u.v. low cost

673

658

660

649

652

666

666

616

611

609

658

Verkeer Ryanair

108

117

134

130

150

184

233

216

199

176

167

Andere low cost

 

 

 

 

6

6

12

170

176

186

195

Charters

9

3

5

7

8

9

17

26

25

18

13

Totaal

790

778

799

786

816

865

928

1  028

1  011

989

1  033

(568)

Deze tabel geeft bijvoorbeeld aan dat de opening door Ryanair van de routes naar Pau in 2003 geen effect hadden op het passagiersverkeer voor de verzorgingsgebieden van Biarritz. Volgens Frankrijk heeft de stopzetting van de verbindingen van Ryanair naar Pau ook geen grote verschuivingen naar Biarritz veroorzaakt.

(569)

Anderzijds toont bovenstaande tabel aan dat de toename van het passagiersverkeer van 5 85  000 naar 7 61  000 passagiers per jaar op de luchthaven van Pau tussen 2002 en 2007 geen grote afname van het passagiersverkeer in Tarbes met zich heeft meegebracht. Dat blijft immers stabiel rond de 4 00  000 passagiers per jaar. Bovendien heeft de sluiting van verbindingen van Ryanair naar Pau in 2011 ook geen evenredige of belangrijke verschuiving naar de luchthaven van Tarbes veroorzaakt.

(570)

Tot slot zijn er na de toekenning van de betrokken uitrustingssubsidies geen belangrijke verschuivingen geweest van luchtvaartmaatschappijen die uit Tarbes zijn weggetrokken naar Pau, of die verbindingen vanuit Tarbes hebben gesloten om routes naar dezelfde bestemmingen te openen vanuit Pau. We merken daarentegen op dat Air France, dat een belangrijk deel van het passagiersverkeer op Pau voor haar rekening neemt, op beide luchthavens tegelijk aanwezig is. Ryanair van haar kant is ook op beide luchthavens tegelijk aanwezig geweest, maar heeft vervolgens Pau verlaten en is op Tarbes gebleven.

(571)

Uit deze waarnemingen kan niet worden afgeleid dat de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009, die de activiteiten en de goede werking van de luchthaven van Pau mogelijk maakten, geen enkel gevolg hebben gehad voor de luchthaven van Tarbes. De nabijheid van de twee luchthavens suggereert dat een dergelijk gevolg wel degelijk bestaan heeft, in de zin dat de luchthaven van Tarbes meer passagiersverkeer had kunnen hebben als de uitrustingssubsidies niet waren toegekend en als de activiteit van de luchthaven van Pau bijgevolg had moeten worden beperkt of volledig stopgezet. De eerder geformuleerde opmerkingen tonen alleen aan dat er geen duidelijke correlatie is tussen de activiteiten van beide luchthavens, wat de conclusie bevestigt dat beide luchthavens gebrekkige alternatieven zijn voor elkaar omdat ze gericht zijn op verschillende marktsegmenten, en dat de subsidies in kwestie bijgevolg beperkte effecten hebben gehad op de concurrentie tussen de naburige luchthavens.

(572)

Rekening houdend met al deze positieve en negatieve aspecten van de subsidies in kwestie, is de Commissie van mening dat de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 geen invloed hebben gehad op het handelsverkeer in een mate die indruist tegen het gemeenschappelijk belang.

8.2.3.6.    Noodzaak en evenredigheid van de steun

(573)

Zoals vermeld in overweging 543 vertonen de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 een hoge steunintensiteit, van respectievelijk 62 en 88 %. De beschikbare elementen wijzen er echter op dat deze steunmaatregelen kunnen worden aangemerkt als noodzakelijk en evenredig, in de zin dat de CCIPB zonder die steunmaatregelen niet in staat zou zijn geweest de betrokken investeringen te financieren en geen aanzienlijk hogere bijdrage had kunnen leveren dan zij geleverd heeft.

(574)

De volgende tabel geeft een samenvatting van de resultatenrekening van de luchthaven van Pau voor de periode 2000-2012 en van haar autofinancieringsvermogen. Dat is de som van het nettoresultaat en de kosten die geen cashflow genereren (in wezen zijn dit de afschrijvingskosten en de voorzieningen voor risico’s en verplichtingen). Het autofinancieringsvermogen wordt gevormd door de door de activiteit van een onderneming gegenereerde bedragen die beschikbaar zijn om investeringen, het werkkapitaal van de onderneming, de aflossingen van leningen, spaargeld en aan aandeelhouders uitgekeerde dividenden te financieren.

Tabel 15

Nettoresultaat en autofinancieringsvermogen van de luchthaven van Pau

(in duizend EUR)

Jaren

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Opbrengsten

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Kosten

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Boekhoudkundig nettoresultaat

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

CAF

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

Bron: Door Frankrijk bezorgde documenten

(575)

Deze tabel geeft aan dat de luchthaven van 2003 tot en met 2011 aanhoudend verliezen noteerde. Die verliezen bedroegen in 2009 nagenoeg 1 miljoen euro. In de loop van die periode schommelde het autofinancieringsvermogen van de luchthaven voorts tussen […] en […] EUR per jaar. In 2005, het jaar waarin de uitrustingssubsidie van 2004 werd betaald, was dit slechts […] EUR, d.w.z. een zeer bescheiden niveau in vergelijking met de kosten voor de werkzaamheden die werden verricht aan de taxibaan (2,6 miljoen EUR). In 2009 en 2010, de jaren waarin de uitrustingssubsidie van 2009 werd uitbetaald, was dit respectievelijk […] en […] EUR. Deze twee bedragen zijn, zelfs als ze bij elkaar worden opgeteld, veel lager dan die van de herstelwerkzaamheden aan de start- en landingsbaan en aan de bebakening (4,7 miljoen EUR). De middelen die door de activiteit van de luchthaven werden vrijgemaakt, waren dus onvoldoende om een belangrijke bijdrage te leveren in de financiering van deze investeringen.

(576)

De beschikbare gegevens tonen aan dat het begrotingsresultaat van de luchthaven na investeringen maar vóór uitkering van de uitrustingssubsidies […] EUR bedroeg in 2005, het jaar waarin de werkzaamheden aan de taxibaan werden verricht, en […] EUR in 2009, het jaar waarin het grootste gedeelte van de herstelwerkzaamheden aan de start- en landingsbaan en de bebakening werd uitgevoerd. Deze gegevens dienen te worden vergeleken met de nettoresultaten van de luchthaven na subsidies, namelijk […] EUR in 2005 en […] EUR in 2009. Daaruit blijkt dat de financiering van alle betrokken investeringen of zelfs van een groot gedeelte daarvan met behulp van de eigen middelen van de luchthaven de reeds forse verliezen van de luchthaven nog sterk zou hebben verergerd.

(577)

Anderzijds is het, rekening houdend met de reeds langere tijd geleden verliezen, weinig waarschijnlijk dat de CCIPB in staat was een groot gedeelte van de betrokken investeringen te financieren door een verhoging van haar schuldenlast die in 2005 ongeveer […] EUR en in 2009 […] EUR bedroeg.

(578)

De subsidies van 2004 en 2009 waren dus noodzakelijk voor de uitvoering van de investeringen die zij hebben gefinancierd. Anders gezegd, de subsidies hebben een stimulerend effect gehad, aangezien de CCIPB deze investeringen niet had ondernomen zonder die subsidies. Bovendien leven zij het evenredigheidsbeginsel na, aangezien de CCIPB haar bijdrage in de financiering van deze investeringen niet aanzienlijk had kunnen verhogen.

8.2.3.7.    Conclusie betreffende de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009

(579)

Om de in de overwegingen 537 tot en met 578 uiteengezette redenen is de Commissie van mening dat de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 steunmaatregelen zijn die evenredig zijn met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.

(580)

Deze conclusie is gebaseerd op de criteria die in de richtsnoeren van 2005 zijn vastgesteld voor investeringssteun ten gunste van luchthavens. Zij geldt onverminderd elke latere beoordeling door de Commissie van eventuele toekomstige investeringssteun ten gunste van de luchthaven van Pau op grond van de nieuwe richtsnoeren.

9.   CONCLUSIE

(581)

In het licht van het voorgaande stelt de Commissie vast dat Frankrijk in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag de uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 op onrechtmatige wijze ten uitvoer heeft gelegd (140). De uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 vormen echter wel steunmaatregelen die verenigbaar zijn met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.

(582)

De subsidies in de eerste twee regels van tabel 3 en die overheidstaken hebben gefinancierd, vormen geen staatssteun.

(583)

De andere subsidies in tabel 3 zijn vóór 12 december 2000 toegekend aan de beheerder van de luchthaven van Pau. Bijgevolg heeft het onderhavige besluit daarop geen betrekking (141).

(584)

De Commissie stelt voorts vast dat de verschillende contracten inzake luchthaven- en marketingdiensten die tussen de CCIPB en Ryanair, AMS en Transavia zijn gesloten, en waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, staatssteun inhouden die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU ten uitvoer is gelegd, en die onverenigbaar is met de interne markt.

Terugvordering

(585)

Wanneer de Commissie vaststelt dat een steunmaatregel onverenigbaar is met de interne markt, is de Commissie volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie bevoegd om te beslissen dat de betrokken lidstaat die maatregel moet intrekken of wijzigen (142).

(586)

Artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (143) bepaalt het volgende: „Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun, beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen („terugvorderingsbeschikking”). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het Gemeenschapsrecht.” Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft, indien steunmaatregelen door de Commissie aangemerkt zijn als onverenigbaar met de interne markt, de aan de lidstaat opgelegde maatregel tot doel de vroegere toestand te herstellen (144). In dit verband is het Hof van mening dat het doel bereikt is wanneer de begunstigden de als onwettige steun toegekende bedragen hebben terugbetaald en aldus het marktvoordeel verliezen dat zij ten opzichte van hun concurrenten genoten. Op die manier wordt de toestand van vóór de steunverlening hersteld (145).

(587)

In dit geval blijkt dat geen enkel algemeen rechtsbeginsel van de Unie in tegenspraak is met de terugvordering van de onrechtmatige en onverenigbare steun die in het kader van dit besluit is vastgesteld. Frankrijk noch de belanghebbenden hebben in dat verband argumenten aangevoerd.

(588)

Frankrijk moet dus alle nodige maatregelen treffen om bij Ryanair, AMS en Transavia de steun terug te vorderen die onrechtmatig is toegekend via de betrokken contracten.

(589)

De voor elk contract en elk aanhangsel terug te vorderen bedragen moeten als volgt worden vastgesteld. Elke onderzochte transactie (in dit geval bestaande uit een contract inzake luchthavendiensten en een contract inzake marketingdiensten) moet worden geacht aanleiding te hebben gegeven tot een jaarlijks steunbedrag (146) voor elk toepassingsjaar van de contracten die de transactie vormden. Elk van die bedragen wordt berekend uitgaande van het negatieve gedeelte van de verwachte incrementele stroom (inkomsten min kosten) op het ogenblik waarop de transactie gesloten werd, zoals vermeld in de tabellen 7 tot en met 12. Deze bedragen stemmen immers overeen met de bedragen die elk jaar hadden moeten worden afgetrokken van het bedrag van de marketingdiensten (of die hadden moeten worden opgeteld bij de luchthavengelden en de heffingen voor grondafhandeling die aan de luchtvaartmaatschappijen werden gefactureerd) opdat de netto contante waarde van het contract positief zou zijn, anders gezegd opdat die waarde in overeenstemming zou zijn met het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie.

(590)

Om rekening te houden met het daadwerkelijke voordeel dat de luchtvaartmaatschappij en haar dochterondernemingen uit hoofde van de contracten hebben ontvangen, kunnen de in de vorige overweging vermelde bedragen worden aangepast, gestaafd met door Frankrijk geleverde bewijzen, afhankelijk van i) het verschil tussen, enerzijds, de reële betalingen, zoals achteraf vastgesteld, die door de luchtvaartmaatschappij zijn verricht uit hoofde van de landingsheffingen, de passagiersheffingen en de heffingen voor grondafhandelingsdiensten uit hoofde van het contract inzake luchthavendiensten, en anderzijds de (vooraf) verwachte stromen die overeenstemmen met die inkomstenposten en die vermeld zijn in de tabellen 7 tot en met 12, en ii) het verschil tussen, enerzijds, de reële marketingbetalingen, zoals achteraf vastgesteld, die ten gunste van de luchtvaartmaatschappij of haar dochterondernemingen zijn verricht uit hoofde van de contracten inzake marketingdiensten, en anderzijds de daarmee overeenstemmende (vooraf) verwachte marketingkosten die zijn vermeld in de tabellen 7 tot en met 12.

(591)

Bovendien is de Commissie van mening dat het daadwerkelijk door de luchtvaartmaatschappij ontvangen voordeel beperkt is tot de effectieve looptijd van het betrokken contract. Na de beëindiging van elk contract heeft Ryanair/AMS immers geen betalingen uit hoofde van deze contracten meer ontvangen en had de onderneming krachtens dit contract geen toegang tot de luchthaveninfrastructuur en de grondafhandelingsdiensten. Bijgevolg worden de hierboven berekende steunbedragen die gekoppeld zijn aan een bepaald contract, tot nul teruggebracht voor de jaren waarin het contract niet langer van toepassing was (met name omdat het vroegtijdig werd beëindigd in onderling akkoord tussen de partijen).

(592)

Bijgevolg moeten de steunbedragen die van Ryanair en AMS moeten worden teruggevorderd voor bepaalde contracten die het einde van hun afgesproken looptijd niet hebben gehaald, tot nul worden teruggebracht voor de periode vanaf de effectieve afloopdatum van het contract tot de vervaldatum die oorspronkelijk was voorzien bij de sluiting van het contract. Deze opmerking geldt voor de contracten van 28 januari 2003, 30 juni 2005 en 25 september 2007, alsook voor de twee aanhangsels bij de laatste twee contracten.

(593)

Tabel 16 bevat de gegevens over de bedragen op basis waarvan de terug te vorderen bedragen worden berekend. Deze bedragen zijn samengesteld uit het negatieve gedeelte van de incrementele stromen (inkomsten min kosten) die zijn vastgesteld in het kader van de toepassing van het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie, met verlagingen voor de contracten van Ryanair en AMS voor de jaren waarin die hun oorspronkelijke vervaldatum niet hebben bereikt (147).

Tabel 16

Informatie over de terug te vorderen bedragen

(in EUR)

Identiteit van de begunstigde

Contracten

Indicatief steunbedrag ontvangen overeenkomstig de verschillende contracten (148)

Indicatief bedrag van de terug te vorderen steun

(Hoofdsom)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

Ryanair

Londen — 28 januari 2003

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

 

 

 

 

 

 

[3 00  000-5 99  999]

Ryanair/AMS

Londen — 30 juni 2005

 

 

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

 

 

 

 

Aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract van 30 juni 2005 (Londen)

 

 

 

 

 

 

[0-99  999]

[0-99  999]

 

 

Charleroi — 25 september 2007

 

 

 

 

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[0-99  999]

 

 

Aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract van 25 september 2007 (Charleroi)

 

 

 

 

 

 

[0-99  999]

[0-99  999]

 

 

Bristol — 17 en 31 maart 2008

 

 

 

 

 

[0-99  999]

 

 

 

 

Bristol — 16 juni 2009

 

 

 

 

 

 

[0-99  999]

 

 

 

Londen, Charleroi & Beauvais — 28 januari 2010

 

 

 

 

 

 

 

[3 00  000-5 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

 

Totaal (Ryanair/AMS)

 

 

[0-99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[3 00  000-5 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[6 00  000-9 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 5 00  000-2 1 99  999]

Transavia

Amsterdam — 23 januari 2006

 

 

 

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

[1 00  000-2 99  999]

 

 

 

[3 00  000-5 99  999]

(594)

Zoals toegelicht in overweging 290 is de Commissie van mening dat Ryanair en AMS, voor de toepassing van de staatssteunregels, één enkele economische entiteit vormen en dat de simultaan gesloten contracten inzake marketingdiensten en inzake luchthavendiensten moeten worden beschouwd als één enkele transactie tussen die entiteit en de CCIPB. Bijgevolg meent de Commissie dat Ryanair en AMS hoofdelijk verplicht zijn de steun die zij hebben ontvangen via de van 2005 tot en met 2010 gesloten contracten voor een indicatief bedrag van [1 5 00  000-2 1 99  999] EUR aan kapitaal, volledig terug te betalen. Daarentegen is alleen Ryanair aansprakelijk voor de terugbetaling van de steun die samenhangt met het contract van 28 januari 2003, voor een indicatief bedrag van [3 00  000-5 99  999] EUR aan kapitaal, aangezien dit contract rechtstreeks tussen de CCIPB en Ryanair gesloten is, zonder tussenkomst van AMS.

(595)

De steun die in de jaren 2006 tot en met 2009 effectief werd betaald uit hoofde van het contract inzake luchthaven- en marketingdiensten van 26 januari 2006 tussen de CCIPB en Transavia, bedraagt (indicatief) [3 00  000-5 99  999] EUR.

(596)

De Franse autoriteiten moeten de eerder vermelde bedragen binnen een termijn van vier maanden na de datum van kennisgeving van dit besluit terugvorderen.

(597)

De Franse autoriteiten moeten bovendien het steunbedrag vermeerderen met de terugvorderingsrente die berekend wordt vanaf de datum waarop de betrokken steun voor de onderneming beschikbaar was, namelijk elke datum waarop daadwerkelijk steun is uitgekeerd, tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun (149), overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (150). Aangezien in dit geval de stromen waaruit deze steun bestaat, complex zijn en meermaals per jaar (voor bepaalde inkomstencategorieën zelfs continu) plaatsvinden, meent de Commissie dat het aanvaardbaar is om er voor de berekening van de terugvorderingsrente van uit te gaan dat de betrokken steun is uitbetaald op het einde van het jaar, namelijk op 31 december van elk betrokken jaar.

(598)

Volgens de jurisprudentie mag een lidstaat die op onvoorziene of onvoorzienbare moeilijkheden stuit of zich bewust wordt van gevolgen die door de Commissie over het hoofd zijn gezien, die problemen ter overweging aan de Commissie voorleggen, samen met voorstellen voor passende wijzigingen. In dat geval moeten de Commissie en de betrokken lidstaat te goeder trouw samenwerken om de moeilijkheden met volledige inachtneming van de bepalingen van het VWEU te overwinnen (151).

(599)

De Commissie verzoekt Frankrijk haar alle problemen voor te leggen die zich voordoen tijdens de tenuitvoerlegging van dit besluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De door Frankrijk in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten gunste van Ryanair onrechtmatig uitgekeerde staatssteun uit hoofde van het contract inzake luchthavendiensten en marketingdiensten, dat op 28 januari 2003 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Ryanair werd gesloten voor de verbinding Pau-Londen Stansted, is onverenigbaar met de interne markt.

2.   De volgende maatregelen, die staatssteun omvatten, werden op onrechtmatige wijze door Frankrijk ten gunste van Ryanair en Airport Marketing Services in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten uitvoer gelegd en zijn onverenigbaar met de interne markt:

a)

het contract inzake luchthavendiensten dat op 30 juni 2005 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Ryanair is gesloten, en het contract inzake marketingdiensten dat op dezelfde datum door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Airport Marketing Services voor de verbinding Pau-Londen Stansted is gesloten;

b)

het aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract inzake marketingdiensten dat op 30 juni 2005 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Airport Marketing Services voor de verbinding Pau-Londen Stansted is gesloten;

c)

de brief van de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn van 25 september 2007 aan Ryanair waarbij de bepalingen van het contract inzake luchthavendiensten dat op 30 juni 2005 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Airport Marketing Services is gesloten, worden uitgebreid naar de verbinding Pau-Charleroi, en het contract inzake marketingdiensten dat op dezelfde datum door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Airport Marketing Services is gesloten;

d)

het aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract inzake marketingdiensten dat op 25 september 2007 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Airport Marketing Services is gesloten;

e)

de brief van de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn van 17 maart 2008 aan Ryanair waarbij de bepalingen van het contract inzake luchthavendiensten dat op 30 juni 2005 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Ryanair is gesloten, worden uitgebreid naar de verbinding Pau-Bristol, en het contract inzake marketingdiensten dat op 31 maart 2008 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Airport Marketing Services is gesloten voor diezelfde verbinding;

f)

de brief van de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn van 16 juni 2009 aan Ryanair waarbij de bepalingen van het contract inzake luchthavendiensten dat op 30 juni 2005 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Ryanair is gesloten, worden uitgebreid naar de verbinding Pau-Bristol, en het contract inzake marketingdiensten dat op diezelfde datum door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Airport Marketing Services is gesloten voor diezelfde verbinding;

g)

het contract inzake marketingdiensten dat op 28 januari 2010 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Airport Marketing Services voor de verbindingen Pau-Londen, Pau-Charleroi en Pau-Beauvais is gesloten, en het vastgestelde „impliciete” contract inzake luchthavendiensten (152).

3.   De door Frankrijk in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten gunste van Transavia onrechtmatig uitgekeerde staatssteun uit hoofde van het contract inzake luchthavendiensten en marketingdiensten dat op 23 januari 2006 door de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn met Transavia werd gesloten, is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 2

1.   De uitrustingssubsidies van 2004 en 2009 ten bedrage van 5,8 miljoen EUR die door Frankrijk ten uitvoer zijn gelegd ten gunste van de chambre de commerce et d’industrie de Pau-Béarn, vormen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en zijn door Frankrijk toegekend in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde steunmaatregelen vormen staatssteun die verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 3

1.   Frankrijk dient de in artikel 1 bedoelde steun van de begunstigden terug te vorderen.

2.   Over het terug te vorderen bedrag is rente verschuldigd vanaf de datum waarop zij de begunstigden ter beschikking zijn gesteld tot de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 en Verordening (EG) nr. 271/2008 van de Commissie (153) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004.

4.   Frankrijk schorst alle uitstaande betalingen van de in artikel 1 bedoelde steun op vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

Artikel 4

1.   De terugvordering van de in artikel 1 bedoelde steun geschiedt onverwijld en daadwerkelijk.

2.   Frankrijk zorgt ervoor dat dit besluit binnen vier maanden na kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 5

1.   Binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit verstrekt Frankrijk de Commissie de volgende inlichtingen:

a)

de op grond van artikel 3 terug te vorderen steunbedragen;

b)

de berekening van de terugvorderingsrente;

c)

een gedetailleerde beschrijving van de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen;

d)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigden werd gelast de steun terug te betalen.

2.   Frankrijk houdt de Commissie op de hoogte van de voortgang van de nationale maatregelen genomen ter uitvoering van dit besluit en dit tot de volledige terugvordering van de in artikel 1 bedoelde steun. Frankrijk verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld informatie over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen. Frankrijk verstrekt tevens nadere inlichtingen over de reeds door de begunstigden terugbetaalde steunbedragen en rente.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 VEG respectievelijk de artikelen 107 en 108 VWEU geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 87 en 88 VEG. Bij het VWEU zijn ook enkele wijzigingen in de terminologie aangebracht, zoals de vervanging van „Gemeenschap” door „Unie” en van „gemeenschappelijke markt” door „interne markt”. In dit besluit wordt de terminologie van het VWEU gebruikt.

(2)  PB C 41 van 15.2.2008, blz. 11, en PB C 96 van 31.3.2012, blz. 22.

(3)  PB C 41 van 15.2.2008, blz. 11.

(4)  Op 14 april 2008 heeft de Commissie de CCIPB om een niet-vertrouwelijke versie van haar opmerkingen verzocht. Op 16 april 2008 heeft de CCIPB bevestigd dat haar opmerkingen geen vertrouwelijke gegevens bevatten die niet aan de Franse autoriteiten mochten worden meegedeeld.

(5)  Op 10 april 2008 heeft de Commissie AMS om een niet-vertrouwelijke versie van haar opmerkingen verzocht. Op 19 mei 2008 heeft AMS de Commissie de niet-vertrouwelijke versie van haar opmerkingen toegezonden.

(6)  Bij schrijven van 13 maart 2008 heeft Air France een verlenging gevraagd van de termijn om opmerkingen toe te zenden betreffende het besluit van 28 november 2007. De Commissie heeft dit toegestaan op 17 maart 2008.

(7)  PB C 96 van 31.3.2012, blz. 22.

(8)  Op 14 mei 2012 heeft de CCIPB bevestigd dat haar opmerkingen geen vertrouwelijke gegevens bevatten die niet aan de Franse autoriteiten mochten worden meegedeeld.

(9)  Op 1 mei 2012 heeft AMS de Commissie de niet-vertrouwelijke versie van haar opmerkingen toegezonden.

(10)  Ryanair heeft bevestigd dat deze opmerkingen geen vertrouwelijke gegevens bevatten.

(11)  PB C 99 van 4.4.2014, blz. 3.

(12)  PB C 113 van 15.4.2014, blz. 30.

(13)  Met die brief heeft Frankrijk ook een nota van de CCIPB overgemaakt met de melding dat de Franse autoriteiten niet instemden met de daarin opgenomen beoordeling. Deze nota is hoe dan ook een herhaling van de essentie van de opmerkingen die de CCIPB reeds rechtstreeks aan de Commissie had overgemaakt.

(14)  http://www.ryanair.com

(15)  In zijn verslag heeft de adviseur de verschillende contracten inzake marketingdiensten onderzocht die in de periode 2002-2008 zijn gesloten tussen de CCIPB enerzijds en Ryanair en AMS anderzijds, en het contract dat is gesloten met Transavia, de contracten inzake luchthavendiensten die zijn gesloten tussen 2002 en 2005, de financiële resultaten van de luchthaven tussen 2002 en 2007 en de effecten van de door Ryanair geëxploiteerde route Pau-Londen Stansted op de rekeningen van de luchthaven tussen 2003 en 2008. Het onderwerp van dit verslag is dus ruimer dan dat van het besluit tot inleiding van de procedure.

(16)  Zakengeheim

(17)  Tribunal administratif de Pau, 3 mei 2005, Air Méditerranée. Het vonnis van het Tribunal administratif de Pau is het gevolg van een klacht die in september 2003 werd ingediend door Air Méditerrannée, een chartermaatschappij die actief is op de luchthaven van Tarbes, niet ver van die van Pau. Air Méditerrannée voelde zich benadeeld door wat volgens haar oneerlijke concurrentie was met haar eigen verbindingen tussen Londen en het zuidwesten van Frankrijk.

(18)  Die contracten waren reeds het onderwerp van het besluit tot inleiding van de procedure; zie afdeling 3.1.

(19)  PB C 312 van 9.12.2005, blz. 1.

(20)  Voor 2011 ontbreekt een nauwkeurige opsplitsing tussen de verschillende routes. Daarom heeft de Commissie het totaalbedrag over de verschillende routes verdeeld in dezelfde verhouding als die welke voor 2010 werd vastgesteld.

(21)  Dienst voor reddingsoperaties en brandbestrijding bij luchtvaartuigen (Service de Sécurité et de Lutte contre l’Incendie des Aéronefs, SSLIA)

(22)  Waarvan 4 50  000 EUR voor de uitbreiding van het parkeerterrein.

(23)  Arrest van de Conseil d’État van 20 mei 1998, Syndicat de Compagnies aériennes autonomes (SCARA).

(24)  Sindsdien gecodificeerd bij artikel 1609 quatervicies van het algemeen wetboek inzake belastingen.

(25)  Met het risico op botsingen met wilde dieren wordt bedoeld dat vogels met luchtvaartuigen kunnen botsen en op die manier de veiligheid van de personen en goederen aan boord van die luchtvaartuigen in gevaar kunnen brengen.

(26)  De uitvoering van die opdracht kan bijvoorbeeld bestaan uit het aanbrengen en onderhouden van afsluitingen die de publiek toegankelijke ruimte afbakenen van de ruimte die alleen voor bevoegden toegankelijk is of de installatie van camerasystemen aan de grens van de ruimte die alleen voor bevoegden toegankelijk is.

(27)  Deze opdracht omvat met name maatregelen voor lawaaibestrijding, eventueel in samenhang met de trajecten van de luchtvaartuigen, en controles van de lucht- en waterkwaliteit in de omgeving van de luchthavens.

(28)  De algemene kosten hangen voornamelijk samen met ondersteunende functies zoals personeelsbeheer, financiële transacties, financiële controle, aankopen, niet-toepassingsspecifieke computersystemen, juridisch beheer, algemene diensten, algemeen beheer, boekhoudkundige functies en beheerscontrole.

(29)  Behalve voor bepaalde contracten is de effectieve aanvangsdatum van de door het contract beoogde activiteiten niet de datum waarop het contract is gesloten; zie overweging 395.

(30)  In het vervolg van dit besluit verwijst de term „luchtvaartmaatschappijen” naar de luchtvaartmaatschappijen en hun dochterondernemingen en omvat die term dus ook AMS.

(31)  De AEA verwijst met name naar het arrest van de Raad van State van 27 februari 2006, Compagnie Ryanair Limited (nr. 264406).

(32)  Artikel 3 van het contract van 2005 inzake luchthavendiensten bepaalt het volgende: „Niet-exclusiviteit. Dit contract is gesloten op niet-exclusieve basis. De voorwaarden die Ryanair uit hoofde van dit contract geniet, zullen ook gelden voor elke luchtvaartmaatschappij waarmee de luchthaven Pau-Pyrénées zou beslissen om een nieuwe internationale lagekostenverbinding te openen. De desbetreffende voorwaarden zullen worden aangepast op grond van de kenmerken van de nieuw geopende internationale routes, met name: de vluchtfrequentie, het aantal vervoerde passagiers, de tariefvoorwaarden van de vluchten.”

(33)  Besluit tot inleiding van de procedure, punt 43.

(34)  Beschikking 2005/842/EG van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend (PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67).

(35)  Besluit tot uitbreiding van de formele onderzoeksprocedure, overweging 38.

(36)  Oxera, „Are prices set by AMS in line with the market rate?”, opgesteld ten behoeve van Ryanair, 20 december 2013.

(37)  Oxera, „How should AMS agreements be treated within the profitability analysis as part of the market economy operator test?”, opgesteld ten behoeve van Ryanair, 17 januari 2014.

(38)  Zie bijvoorbeeld het arrest van 21 maart 1991, zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. blz. I-1433, punt 11, en het arrest van 12 december 1996, zaak T-358/94, Compagnie nationale Air France/Commissie, punten 58 tot en met 61.

(39)  Zie bijvoorbeeld het besluit van de Commissie van 14 juli 2004 in de zaak C 25/2004 — Duitsland — DVB-T in Berlijn en Brandenburg, overweging 20.

(40)  Zie het arrest van 16 mei 2002, zaak C-482/99, Frankrijk/Commissie, Jurispr. blz. I-4397, punt 52.

(41)  Richtlijn 2000/52/EG van de Commissie van 26 juli 2000 tot wijziging van Richtlijn 80/723/EEG betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven (PB L 193 van 29.7.2000, blz. 75).

(42)  Zie het besluit van de Commissie van 22 juni 2006 in zaak N 563/05 — Frankrijk — Steun aan Ryanair voor de luchtverbinding tussen Toulon en Londen, overweging 16.

(43)  Daarbij onderstreept de Commissie ten overvloede dat met het oog op de toepassing van de staatssteunregels geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de CCIPB en de specifieke dienstverlening van de CCIPB in verband met het beheer van de luchthaven, aangezien de dienst die de luchthaven van Pau beheert, geen eigen, van de CCIPB verschillende rechtspersoonlijkheid heeft, en deze slechts een geleding van de interne diensten van de CCIPB is die geen autonome besluitvormingsbevoegdheid heeft behalve die betreffende het dagelijks beheer van de luchthaven. Zo werden de verschillende contracten inzake luchthavendiensten en marketing waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, ondertekend door de voorzitter van de CCIPB na goedkeuring door de algemene vergadering van de CCIPB. Bovendien hebben Frankrijk noch derden beweerd dat de maatregelen waarop de formele onderzoeksprocedure betrekking heeft, uitsluitend aan die dienst moeten worden toegerekend.

(44)  Zie met name het arrest van 29 april 1999, zaak C-342/96, Spanje/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-2459, punt 41.

(45)  Deze vraag geldt niet voor het contract dat op 23 januari 2006 werd gesloten tussen de CCIPB en Transavia, waarbij zowel sprake was van luchthavendiensten als van marketingdiensten, noch voor het contract dat op 28 januari 2003 werd gesloten tussen de CCIPB en Ryanair, dat ook bepalingen bevat betreffende luchthavendiensten en marketingdiensten.

(46)  Dit soort brieven mag worden gelijkgesteld met een contract inzake luchthavendiensten, aangezien hierin wordt vastgesteld hoe de luchthavengelden en prijzen voor de grondafhandelingsdiensten zullen worden berekend. In wat volgt, wordt deze brief opgenomen bij de handelingen aangeduid met de naam „contracten inzake luchthavendiensten”.

(47)  Volgens het contract inzake marketingdiensten heeft Ryanair zich ertoe verbonden deze drie routes te exploiteren volgens de in datzelfde contract vastgestelde voorwaarden.

(48)  Zie het verslag van de regionale Rekenkamer van Aquitaine over de CCIPB, vermeld in overweging 72, dat met name besluit dat AMS slechts een dochtermaatschappij is van Ryanair en wordt geleid door twee senior managers van Ryanair.

(49)  Vrije vertaling van de originele Engelse tekst: This Agreement is rooted in Ryanair’s commitment to operate on a route between Pau and Bristol with a weekly service (3 frequencies per week), from 16th May 2008 to 13th September 2008 subject to force majeure, for one year of operation. CCIPB, therefore, has the potential to advertise the business and tourist attractions of the Pau Béarn and its region to large numbers of tourists and business travellers accessing www.ryanair.com, and to attract an increased number of English-originating passengers with high spending ability to Pau Béarn.

(50)  Vrije vertaling van de originele Engelse tekst: […] [Airport Marketing Services] is the only company that has the potential to attract large numbers of potential Ryanair passengers in order to promote the tourist and business attractions in the region.

(51)  Vrije vertaling van de originele Engelse tekst: This Agreement is rooted in Ryanair’s commitment to establish and to operate routes between:

Pau and London Stansted from 30th March 2010 with three flights per week during the whole year […];

Pau and Charleroi from 30th March 2010 with three flights per week for summer schedule […];

Pau and Beauvais from April 2010 with three flights per week for summer schedule […].

CCIPB therefore, has the potential to advertise the business and tourist attractions of Pau and its region to large numbers of tourists and business travelers accessing www.ryanair.com, and to attract an increased number of inbound passengers with high spending ability.

(52)  Zie voetnoot 46.

(53)  Behalve de advertentie, zonder succes, in Air & Cosmos, zie overweging 132.

(54)  Brief van de Franse autoriteiten van 13 juli 2007.

(55)  Brief van de Franse autoriteiten van 30 mei 2011.

(56)  Het rapport vermeldt dat dit contract inzake dienstverlening in feite financiële steun is aan Ryanair en dat die steun onwettig is omdat hij niet vooraf bij de Commissie is aangemeld, en verder dat de CCI, om de gevolgen van het besluit van de administratieve rechter (die concludeerde dat het contract van 2003 met Ryanair onrechtmatige staatssteun omvatte) te omzeilen, een beroep doet op een nieuwe juridische constructie.

(57)  Onverminderd eventuele doelstellingen van het openbaar beleid inzake plaatselijke economische ontwikkeling die de CCIPB had kunnen nastreven door de contracten in kwestie te sluiten.

(58)  Zie bijvoorbeeld het arrest van 28 januari 1999, zaak T-14/96, BAI/Commissie, Jurispr. 1999, blz. II-139, punten 75-76, en het arrest van 5 augustus 2003, gevoegde zaken T-116/01 en T-118/01, P & O European Ferries (Vizcaya), SA en Diputación Foral de Vizcaya/Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-2957, punt 117.

(59)  Deze bewering bevestigt bovendien dat de marketingdiensten in kwestie in werkelijkheid door de CCIPB in eerste instantie zijn aangekocht in haar hoedanigheid van luchthavenbeheerder en niet in die van overheidsorgaan belast met de regionale economische ontwikkeling.

(60)  Zie overweging 132.

(61)  Een bepaald contract inzake marketingdiensten moet samen met het bijbehorende contract inzake luchthavendiensten worden geanalyseerd als één enkele transactie. Er zijn echter evenveel afzonderlijke transacties als er „paren” contracten inzake marketingdiensten en contracten inzake luchthavendiensten zijn.

(62)  De bezettingsgraad wordt gedefinieerd als het aandeel bezette zitplaatsen in de toestellen die worden gebruikt om de luchtroute in kwestie te exploiteren.

(63)  Zie afdeling 6.2.2.7.

(64)  Vrije vertaling van de originele Engelse tekst: […] future incremental profits beyond the scheduled expiry of the Airport Service Agreement are inherently uncertain.

(65)  Vrije vertaling van de originele Engelse tekst: The capitalisation approach should only take into account the proportion of marketing expenditure that is attributable to the intangible asset base of an airport. However, it may be difficult to identify the proportion of marketing expenditure that is targeted towards generating expected future revenues for the airport (i.e., an investment in the intangible asset base of the airport) as opposed to generating current revenues for the airport.

(66)  Vrije vertaling van de originele Engelse tekst: In order to implement the capitalisation-based approach, it is necessary to estimate the average length of time that an airport would be able to retain a customer due to the AMS marketing campaign. In practice, it would be very difficult to estimate the average period of customer retention following an AMS campaign due to insufficient data.

(67)  Zie de overwegingen 356 en 357.

(68)  Vrije vertaling van de originele Engelse tekst: […] including greater prominence and a stronger brand, alongside network externalities and repeat passenger.

(69)  Studie van 31 januari 2014, voetnoot 17, vrije vertaling van de Engelse tekst: […] no terminal value can be calculated if incremental profits net of AMS payments are negative in the last year of the period under consideration.

(70)  Nieuwe richtsnoeren, punt 53.

(71)  Nieuwe richtsnoeren, punt 66.

(72)  Nieuwe richtsnoeren, punten 59 en 61.

(73)  Zie het besluit van de Commissie van 27 januari 2010 betreffende steunmaatregel C 12/08, Slowakije — Overeenkomst tussen de luchthaven van Bratislava en Ryanair (PB L 27 van 1.2.2011, blz. 24), overwegingen 88 en 89.

(74)  Nieuwe richtsnoeren, punt 60.

(75)  Anders gezegd, als de verwachte incrementele rentabiliteit van die transactie positief is.

(76)  Nieuwe richtsnoeren, punt 62.

(77)  Frankrijk heeft in dit verband opgemerkt dat de CCIPB, die de economische ontwikkeling van haar grondgebied als één van haar taken heeft, de financiële modaliteiten die zijn vastgesteld door het op 30 juni 2005 met AMS gesloten contract voor de route Pau-Londen, rechtstreeks op haar eigen budget heeft ingeschreven en niet op dat van de luchthaven.

(78)  Zie bijvoorbeeld het arrest van 19 oktober 2005, zaak T-318/00, Freistaat Thüringen/Commissie, Jurispr. 2005, blz. II-4179, punt 125, en het arrest van 5 juni 2012, zaak C-124/10 P, EDF/Commissie, ECLI:EU:C:2012:318, punten 85, 104 en 105.

(79)  Zie het arrest van 21 januari 1999, gevoegde zaken T-129/95, T-2/96 en T-97/96, Neue Maxhütte Stahlwerke en Lech-Stahlwerke/Commissie, Jurispr. 1999, blz. II-17, punt 120.

(80)  Zie tabel 6.

(81)  In het contract van 2003 is sprake van twee vliegtuigmodellen die wellicht door Ryanair zullen worden gebruikt, de Boeing 737-200 en de Boeing 737-800. In haar analyse heeft de Commissie een gunstige hypothese gebruikt voor het door Ryanair gegenereerde verkeersvolume, die berust op het toestel met de grootste capaciteit (de Boeing 737-800).

(82)  Zie http://corporate.ryanair.com/investors/traffic-figures/

(83)  Een doelstelling van de ECB is de prijsstabiliteit te behouden en de jaarlijkse inflatie op middellange termijn te handhaven onder, maar dicht bij 2 %. Vrije vertaling van de originele Engelse tekst: In the pursuit of price stability, the ECB aims at maintaining inflation rates below, but close to, 2 % over the medium term. Zie: http://www.ecb.europa.eu/mopo/intro/html/index.en.html

(84)  De Commissie merkt op dat het verkeer van Air France op de luchthaven van Pau grotendeels uit zakenreizigers bestaat, terwijl dat van Ryanair en Transavia voornamelijk uit vakantiegangers bestaat. De niet-luchtvaartgebonden inkomsten die deze twee categorieën van reizigers opleveren, zouden, teruggebracht tot het aantal passagiers, kunnen verschillen, bijvoorbeeld door een verschil in koopkracht. Het is echter moeilijk om dit verschil te waarderen, temeer omdat andere factoren dan de koopkracht van invloed kunnen zijn. Zo zijn zakenreizigers bijvoorbeeld tijdgevoeliger en hebben ze de neiging om hun verblijf op luchthavens zo kort mogelijk te houden, wat ervoor kan zorgen dat ze minder spenderen. Aangezien de niet-luchtvaartgebonden inkomsten van de luchthavenbeheerder bovendien niet worden doorgestort door de luchtvaartmaatschappijen, is het voor een luchthavenbeheerder lastiger om na te gaan in welke mate het gemiddelde bedrag aan niet-luchtvaartgebonden inkomsten per passagier kan variëren per luchtvaartmaatschappij. In het licht van die elementen is het waarschijnlijk dat een marktdeelnemer in een markteconomie die de luchthaven van Pau beheert in de plaats van de CCIPB, bij zijn evaluatie van de incrementele niet-luchtvaartgebonden inkomsten per passagier zou zijn uitgegaan van de niet-luchthavengebonden inkomsten per passagier die in de loop van de voorgaande jaren werden vastgesteld voor alle luchthavenverkeer, zonder rekening te houden met het feit dat dit bedrag per passagier kan variëren per luchtvaartmaatschappij.

(85)  Een marktdeelnemer in een markteconomie zou de periode in kwestie hebben gekozen rekening houdend met verschillende factoren: het aftoppingseffect dat ontstaat in een relatief lange periode, en de nadelen van een zeer lange periode, zoals de mogelijke wijzigingen in voorkeuren en uitgavenpatronen van passagiers in de loop van een lange periode. Een toepassing van het gemiddelde van de niet-luchtvaartgebonden inkomsten per passagier van één jaar zou ertoe leiden dat het verkregen bedrag te sterk afhangt van de specifieke omstandigheden van dat jaar, wat de keuze van een langere periode rechtvaardigt. Een periode van vijf jaar lijkt daarentegen te lang omdat het mogelijk is dat de gedragingen van de passagiers op het gebied van niet-luchtvaartgebonden uitgaven in de loop van een dergelijke periode sterk veranderen. Bijgevolg leek een periode van drie jaar een redelijke keuze.

(86)  Zie overweging 410.

(87)  De (na de opening van de nieuwe route Amsterdam-Pau incrementele) elementen die zijn opgenomen in dit cijfer, worden toegelicht in het bedrijfsplan: impact personeel en kosten: deze nieuwe route zal een marginale hoeveelheid extra werk genereren in bepaalde afdelingen: boekhouding (factuurverwerking), exploitatie (toewijzing van luchthavenmiddelen), onthaal (reserveringen van toeristische diensten en informatie) en veiligheid (bagage- en passagierscontrole); voor de andere afdelingen zal de route geen gevolgen hebben (beheer, milieu, kwaliteit, onderhoud, ontwikkeling, beveiliging). Alleen de afhandelingskosten zullen erdoor worden beïnvloed: over zeven jaar worden de personeelskosten en de kosten per passagier bij vertrek gemiddeld op […] EUR geschat. Dit bedrag per passagier bij vertrek is door twee gedeeld, wat een totaalbedrag van […] EUR per passagier geeft.

(88)  Zie overweging 410.

(89)  De Commissie neemt nota van de opmerking van de CCIPB in het bedrijfsplan dat zodra de marketinguitgaven fors dalen, in 2009 (vierde jaar), het niet-gecumuleerde jaarresultaat positief is. Dit wordt verklaard door het feit dat de marketingbetalingen overeenkomstig het contract tijdens het derde jaar […] EUR per passagier bedroegen (met een jaarlijks plafond van […] EUR), en in het vierde jaar moesten dalen tot […] EUR per passagier, ([…] EUR voor het vijfde jaar en […] EUR voor het zesde en zevende jaar). Zie overweging 84.

(90)  Een redelijke en voorzichtige marktdeelnemer in een markteconomie zou ook rekening kunnen houden met de waarschijnlijkheid waarmee het contract vóór de vervaldag zou worden beëindigd. De waarschijnlijkheid van een dergelijk scenario zou afhangen van de inhoud van de ontbindingsclausules van dat contract.

(91)  Zie het arrest van 30 april 1998, zaak T-214/95, Vlaams Gewest tegen Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-717.

(92)  Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1); Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8) en Verordening (EEG) nr. 2409/92 van de Raad van 23 juli 1992 inzake tarieven voor luchtdiensten (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 15).

(93)  Zie het arrest van 28 april 1993, zaak C-364/90, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1993, blz. I-2097, punt 20.

(94)  Nieuwe richtsnoeren, punt 174.

(95)  Punt 85 van de richtsnoeren van 2005.

(96)  Zie voetnoot 18.

(97)  Richtsnoeren van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-Overeenkomst op steunmaatregelen van de staten in de luchtvaartsector (PB C 350 van 10.12.1994, blz. 5).

(98)  Zie beschikking NN 109/98 van 14 juni 1999, „Verenigd Koninkrijk, Manchester Airport”.

(99)  Beschikking 2004/393/EG van 12 februari 2004 betreffende de voordelen die het Waals Gewest en Brussels South Charleroi Airport hebben verleend aan de luchtvaartmaatschappij Ryanair bij haar vestiging in Charleroi (PB L 137 van 30.4.2004, blz. 1). Deze beschikking is geannuleerd door het arrest van 17 december 2008, zaak T-196/04, Ryanair Ltd/Commissie (het arrest-Charleroi), Jurispr. 2008, blz. II-3643, maar getuigt wel van de evolutie in de beoordeling van de steun in kwestie door de Commissie.

(100)  Zie de punten 283 tot en met 297.

(101)  Zie de punten 288 tot en met 309.

(102)  Zie de punten 311 tot en met 317.

(103)  Zie de punten 318 tot en met 325.

(104)  Zie de punten 71 tot en met 75 en punt 79, onder b) en c), van de richtsnoeren van 2005, en de punten 139, 140, 141 en 151 van de nieuwe richtsnoeren.

(105)  Zie punt 79, onder b), d) en i), van de richtsnoeren van 2005 en punt 147 van de nieuwe richtsnoeren.

(106)  Zie punt 79, onder g) en h), en punt 80 van de richtsnoeren van 2005, en de punten 150, 152 en 153 van de nieuwe richtsnoeren.

(107)  Nieuwe richtsnoeren, punt 147.

(108)  Zie overweging 132.

(109)  Zie tabel 3.

(110)  Punten 28 en 29.

(111)  Punten 34 en 35.

(112)  Zie de voorlaatste regel van tabel 3.

(113)  Zie de eerste en tweede regel van tabel 3.

(114)  Punt 35.

(115)  Punten 36 en 37.

(116)  De controle van ruimbagage, de controle van passagiers en handbagage en de controle van de gemeenschappelijke toegang tot de gereserveerde zone maken deel uit van deze categorie.

(117)  De automatische controle aan de grenzen door middel van biometrische identificatie behoort tot deze categorie.

(118)  Zoals aangegeven in overweging 493 worden deze drie categorieën uitdrukkelijk in de nieuwe richtsnoeren vermeld als voorbeelden van niet-economische activiteiten.

(119)  De preventie van botsingen met wilde dieren behoort tot deze categorie.

(120)  De milieucontrolemaatregelen behoren tot deze categorie.

(121)  Zie het arrest van 12 mei 2011, gevoegde zaken T-267/08 en T-279/08, Région Nord-Pas-de-Calais (T-267/08) en Communauté d’agglomération du Douaisis (T-279/08) tegen Europese Commissie, Jurispr. 2011, blz. II-1999, punt 108.

(122)  Zie het arrest van 6 maart 2002, gevoegde zaken T-127/99, T-129/99 en T-140/99, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (T-127/99), Comunidad Autónoma del País Vasco en Gasteizko Industria Lurra, SA (T-129/99) en Daewoo Electronics Manufacturing España, SA (T-140/99) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 2002, blz. II-1330, punt 142.

(123)  Zie met betrekking tot de kwalificatie van EFRO-middelen als staatssteun bijvoorbeeld het besluit van de Commissie in de zaak N 514/06 South Yorkshire digital region broadband project, overweging 29, en het besluit van de Commissie in de zaak N 44/10, Development of infrastructure on Krievu Sala for relocation of port activities out of the city center, overwegingen 69 en 70.

(124)  Zie het arrest van 14 februari 1990, zaak C-301/87, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1990, blz. I-307, punt 41.

(125)  Zie het arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00, Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg/Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH („Altmark”), Jurispr. 2003, blz. I-7747.

(126)  Punt 13, lid 1.

(127)  Punt 13, lid 3.

(128)  Punt 72.

(129)  PB C 8 van 11.1.2012, blz. 4, punt 52.

(130)  Zie overweging 27.

(131)  Zie het arrest-Altmark, eerder geciteerd in voetnoot 121, punt 90.

(132)  Zie het arrest-Stardust Marine van 16 mei 2002, eerder geciteerd in voetnoot 36, punt 69.

(133)  Het vierde aanhangsel verduidelijkt het stelsel van „terug te geven goederen” van de concessie, die alle roerende en onroerende goederen omvatten die door de concessieverlenende autoriteit aan de concessiehouder ter beschikking werden gesteld. Het betreft terreinen, bouwwerken, gebouwen, installaties, netwerken en intellectuele eigendommen die nodig zijn voor de exploitatie van de luchthaven, en die tijdens de periode van bevoegdheidsoverdracht door de concessiehouder zijn vernieuwd of opgericht, evenals de roerende goederen die nodig zijn voor de exploitatie van de luchthaven, en die tijdens de periode van bevoegdheidsoverdracht door de concessiehouder zijn vernieuwd of ingesteld. Volgens het vierde aanhangsel moeten die goederen op het einde van de concessieovereenkomst verplicht en kosteloos opnieuw aan de concessieverlenende autoriteit worden overgedragen, in perfecte staat van onderhoud. Het vierde aanhangsel vermeldt ook dat de concessieverlenende autoriteit op het einde van de concessie de annuïteiten en jaarlijkse afschrijvingen voor haar rekening moet nemen van leningen die op regelmatige wijze door de concessiehouder zijn aangegaan voor de uitrusting van de concessie en dat zij aan de concessiehouder de voorschotten moet terugbetalen die deze laatste heeft betaald uit eigen middelen of de niet-afgeschreven waarde van de installaties die de concessiehouder heeft gerealiseerd met behulp van diezelfde middelen, als deze terugbetaling niet kon gebeuren door boeking op het bedrijfskapitaal van de luchthaven. Deze financiële bepalingen, die gelden op het einde van de concessie, stellen niet ter discussie dat de last van de investeringen die nodig zijn voor de werking van de luchthaven, moet worden gedragen door de concessiehouder op het ogenblik dat die investeringen worden gedaan.

(134)  Nieuwe richtsnoeren, punt 43.

(135)  Nieuwe richtsnoeren, punt 173.

(136)  Punt 61.

(137)  Minder dan 10 % van de totale investeringskosten (zie tabel 4, ibidem voetnoot 1).

(138)  Zie de beschikking van de Commissie in zaak SA.38168, Kroatië — Dubrovnik Airport Development, punten 10 en 28.

(139)  Volgens de website van de luchthaven is zij met gemiddeld 4 00  000 tot 4 50  000 passagiers per jaar de tweede luchthaven van de regio Midi-Pyrénées. Door de onmiddellijke nabijheid van het bedevaartsoord Lourdes bestaat de belangrijkste activiteit op de luchthaven uit chartervluchten. Meer dan 80 bestemmingen in Europa en in de wereld worden elk jaar bediend door ongeveer 50 verschillende luchtvaartmaatschappijen. Zie: http://www.tlp.aeroport.fr/gp/Presentation/297

(140)  Zie overweging 536.

(141)  Zie de overwegingen 489 en 490.

(142)  Zie het arrest van 12 juli 1973, zaak C-70/72, Commissie/Duitsland, Jurisprudentie 1973, blz. 813, rechtsoverweging 13.

(143)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(144)  Zie het arrest van 14 september 1994, gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103, punt 75.

(145)  Zie het arrest van 17 juni 1999, zaak C-75/97, België/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-3671, punten 64-65.

(146)  Zoals uiteengezet in de analyse van de vraag of er een economisch voordeel bestaat in de verschillende contracten, is de steun het gevolg van de bidirectionele stromen tussen de CCIPB en Ryanair of Ryanair/AMS. Deze stromen hebben verschillende frequenties. Sommige zijn onafgebroken stromen, andere hebben betalingsfrequenties die niet precies konden worden voorzien op het ogenblik waarop de contracten werden gesloten. Hetzelfde geldt voor de betaling van de luchthavengelden. Om te analyseren of er sprake is van een economisch voordeel, moeten de verwachte incrementele stromen in aanmerking worden genomen. Uit het bedrijfsplan van Transavia en de voorstellen tot reconstructie van de incrementele bedrijfsplannen die door Frankrijk zijn ingediend, blijkt dat de praktijk van een redelijk handelende marktdeelnemer in een markteconomie er in dit geval in zou hebben in bestaan de verwachte incrementele stromen in verband met de verschillende contracten op jaarbasis vast te stellen. Het is dus logisch dat de steunbedragen die uit de verschillende contracten voortvloeien, ook op jaarbasis worden vastgesteld. Deze steunbedragen stemmen immers overeen met de bedragen die een marktdeelnemer in een markteconomie tijdens de onderhandelingen over de verschillende contracten aan Ryanair/AMS zou hebben gevraagd hem jaarlijks te betalen boven op de luchthavengelden en de heffingen voor grondafhandelingsdiensten, onder gelijke omstandigheden (met name de marketingbetalingen), om het contract rendabel te maken.

(147)  Voor het contract in verband met de route Pau-Londen van 28 januari 2003 zijn de uit hoofde van dit contract ontvangen steunbedragen, gelet op de effectieve afloopdatum van 30 juni 2005, nul voor de jaren 2006 tot en met 2008. Voor het jaar 2005 stemt het steunbedrag overeen met het negatieve gedeelte van de verwachte incrementele stroom die werd berekend voor 2005, aangepast met een factor die overeenstemt met het gedeelte van het jaar 2005 waarvoor het contract daadwerkelijk werd toegepast. Dezelfde logica is toegepast voor de contracten van 30 juni 2005 die niet langer van toepassing waren op 1 januari 2009 (vanwege het aanhangsel van 16 juni 2009). Deze logica is eveneens toegepast voor datzelfde aanhangsel van 16 juni 2009 bij het contract van 25 september 2007 en het aanhangsel van 16 juni 2009 tot wijziging van dat contract. Deze aanhangsels waren niet langer van toepassing op 30 maart 2010, de datum waarop het nieuwe contract met betrekking tot de verbindingen met Londen, Charleroi en Beauvais in werking trad. Niettemin kunnen de bedragen in tabel 16 worden aangepast om de terug te vorderen bedragen te berekenen; zie overweging 589.

(148)  Voor de berekening van de rente wordt verondersteld dat de steun is betaald op 31 december van het betrokken jaar. Zie overweging 597.

(149)  Zie artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 (reeds aangehaald).

(150)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(151)  Zie bijvoorbeeld het arrest van 2 februari 1989, zaak C-94/87, Commissie/Bondsrepubliek Duitsland, Jurisprudentie 1989, blz. 175, rechtsoverweging 9, evenals het arrest van 4 april 1995, zaak C-348/93, Commissie/Italiaanse Republiek, Jurisprudentie 1995, blz. 673, rechtsoverweging 17.

(152)  Zie overweging 286.

(153)  Verordening (EG) nr. 271/2008 van de Commissie van 30 januari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 82 van 25.3.2008, blz. 1).