ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 125 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
58e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN |
|
|
* |
||
|
|
||
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
Verordening (EU) 2015/786 van de Commissie van 19 mei 2015 tot vaststelling van criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés die worden toegepast op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, als bedoeld in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
21.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 125/1 |
BESLUIT (EU) 2015/785 VAN DE RAAD
van 20 april 2015
betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Arabische Emiraten inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a), in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn de Verenigde Arabische Emiraten verplaatst van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2) naar bijlage II daarbij. |
(2) |
Bij de Verenigde Arabische Emiraten staat een voetnoot volgens welke de visumvrijstelling geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Europese Unie te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst. |
(3) |
Op 9 oktober 2014 heeft de Raad een besluit vastgesteld waarin de Commissie wordt gemachtigd onderhandelingen te openen met de Verenigde Arabische Emiraten over het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Arabische Emiraten inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf („de overeenkomst”). |
(4) |
De onderhandelingen over de overeenkomst zijn op 5 november 2014 geopend en zijn succesvol afgerond door het paraferen ervan door middel van een briefwisseling op 20 november 2014. |
(5) |
De overeenkomst dient te worden ondertekend en de aan de overeenkomst gehechte verklaringen dienen te worden goedgekeurd, namens de Unie. In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de formele sluiting ervan dient de overeenkomst met ingang van de datum van ondertekening voorlopig te worden toegepast. |
(6) |
Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (3). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en het besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. |
(7) |
Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (4). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en het besluit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt machtiging verleend tot de ondertekening namens de Unie van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Arabische Emiraten inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf („de overeenkomst”), onder voorbehoud van de sluiting ervan.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De aan dit besluit gehechte verklaringen worden namens de Unie goedgekeurd.
Artikel 3
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.
Artikel 4
In afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan wordt de overeenkomst op voorlopige basis toegepast vanaf de datum van ondertekening (5).
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Luxemburg, 20 april 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
J. DŪKLAVS
(1) Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 67).
(2) Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).
(3) Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).
(4) Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).
(5) De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie door het secretariaat-generaal van de Raad.
21.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 125/3 |
OVEREENKOMST
tussen de Europese Unie en de Verenigde Arabische Emiraten inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf
DE EUROPESE UNIE, hierna „de Unie” of „de EU” genoemd, en
DE VERENIGDE ARABISCHE EMIRATEN, hierna „de VAE” genoemd,
hierna samen „de partijen” genoemd,
MET HET OOG OP de verdere ontwikkeling van de vriendschappelijke betrekkingen tussen de partijen en vanuit de wens om het reizen gemakkelijker te maken door voor hun burgers te zorgen voor vrijstelling van de visumplicht voor toegang en kort verblijf,
GEZIEN Verordening (EU) nr. 509/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld (1), waarbij onder meer 19 derde landen, waaronder de VAE, worden verplaatst naar de lijst van derde landen waarvan de onderdanen voor korte verblijven in de lidstaten zijn vrijgesteld van de visumplicht,
INDACHTIG artikel 1 van Verordening (EU) nr. 509/2014, waarin wordt bepaald dat voor deze 19 landen de vrijstelling van de visumplicht pas van toepassing wordt vanaf de datum van inwerkingtreding van een met de Unie te sluiten visumvrijstellingsovereenkomst,
GELEID DOOR DE WENS het beginsel van gelijke behandeling van alle EU-burgers te waarborgen,
REKENING HOUDEND met het feit dat personen die reizen om een bezoldigde bezigheid te verrichten tijdens hun korte verblijf, niet onder deze overeenkomst vallen, en dat derhalve voor deze categorie personen de desbetreffende regels van het Unierecht en het nationale recht van de lidstaten en het nationale recht van de VAE inzake de visumplicht of de visumvrijstelling en inzake de toegang tot werk van toepassing blijven,
REKENING HOUDEND met het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, beide gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en bevestigend dat de bepalingen van deze overeenkomst niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk en Ierland,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Doel
Deze overeenkomst voorziet in visumvrij reizen voor de burgers van de Unie en voor de burgers van de VAE die naar het grondgebied van de andere partij reizen voor maximaal 90 dagen binnen een tijdvak van 180 dagen.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a) „lidstaat”: alle lidstaten van de Unie met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland;
b) „burger van de Unie”: een onderdaan van een lidstaat als bedoeld onder a);
c) „burger van de VAE”: eenieder die het staatsburgerschap van de VAE bezit;
d) „Schengengebied”: het gebied zonder binnengrenzen bestaande uit het grondgebied van de lidstaten, als bedoeld onder a), die het Schengenacquis volledig toepassen.
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Burgers van de Unie die in het bezit zijn van een door een lidstaat afgegeven gewoon paspoort, diplomatiek paspoort, dienstpaspoort, officieel paspoort of speciaal paspoort kunnen zonder visum het grondgebied van de VAE inreizen en er verblijven gedurende de in artikel 4, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde periode.
Burgers van de VAE die in het bezit zijn van een door de VAE afgegeven gewoon paspoort, diplomatiek paspoort, dienstpaspoort, officieel paspoort of speciaal paspoort kunnen zonder visum het grondgebied van de lidstaten inreizen en er verblijven gedurende de in artikel 4, lid 2, van deze overeenkomst bedoelde periode.
2. Lid 1 is niet van toepassing op personen die reizen om een bezoldigde bezigheid te verrichten.
Voor deze categorie personen kan elke lidstaat afzonderlijk beslissen de visumplicht aan de burgers van de VAE op te leggen of de visumplicht op te heffen, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (2).
Voor deze categorie personen kunnen de VAE over de visumplicht of de visumvrijstelling voor de burgers van elke lidstaat afzonderlijk beslissen overeenkomstig hun nationale wetgeving.
3. De bij deze overeenkomst geregelde visumvrijstelling laat de wetgeving van de partijen inzake de voorwaarden voor toegang en kort verblijf onverlet. De lidstaten en de VAE behouden zich het recht voor de toegang tot en het kort verblijf op hun grondgebied te weigeren indien aan een of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan.
4. De visumvrijstelling geldt ongeacht de wijze van vervoer die wordt gebruikt om via de grensdoorlaatposten de grenzen van de partijen te overschrijden.
5. Vraagstukken die niet onder deze overeenkomst vallen, worden geregeld door het Unierecht, het nationale recht van de lidstaten en het nationale recht van de VAE.
Artikel 4
Duur van het verblijf
1. Burgers van de Unie mogen gedurende maximaal 90 dagen per tijdvak van 180 dagen op het grondgebied van de VAE verblijven.
2. Burgers van de VAE mogen gedurende maximaal 90 dagen per tijdvak van 180 dagen op het grondgebied verblijven van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen. Bij de berekening van deze termijn wordt geen rekening gehouden met het verblijf in lidstaten die het Schengenacquis nog niet volledig toepassen.
Burgers van de VAE mogen gedurende maximaal 90 dagen per tijdvak van 180 dagen op het grondgebied verblijven van elk van de lidstaten die het Schengenacquis nog niet volledig toepassen, onafhankelijk van de verblijfsperiode die is berekend voor het grondgebied van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen.
3. Deze overeenkomst laat onverlet dat zowel de VAE als de lidstaten de verblijfsduur van 90 dagen kunnen verlengen overeenkomstig hun respectieve nationale recht en het Unierecht.
Artikel 5
Territoriale toepassing
1. De bepalingen van deze overeenkomst zijn, wat de Franse Republiek betreft, uitsluitend van toepassing op het Europese grondgebied van de Franse Republiek.
2. De bepalingen van deze overeenkomst zijn, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, uitsluitend van toepassing op het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden.
Artikel 6
Gemengd Comité voor het beheer van de overeenkomst
1. De partijen stellen een gemengd comité van deskundigen in (hierna het „comité” genoemd) dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Unie en vertegenwoordigers van de VAE. De Unie wordt vertegenwoordigd door de Europese Commissie.
2. Het comité heeft de volgende taken:
a) |
het ziet toe op de toepassing van de overeenkomst; |
b) |
het stelt wijzigingen van of toevoegingen aan de overeenkomst voor; |
c) |
het beslecht geschillen die voortvloeien uit de interpretatie of de toepassing van deze overeenkomst; |
d) |
het voert alle andere taken uit die de partijen overeenkomen. |
3. Het comité wordt op verzoek van een van de partijen bijeengeroepen wanneer dat nodig is.
4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 7
Verhouding van deze overeenkomst ten opzichte van bestaande bilaterale visumvrijstellingsovereenkomsten tussen de lidstaten en de VAE
Deze overeenkomst heeft voorrang op de bepalingen van bilaterale overeenkomsten of regelingen die zijn gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en de VAE, voor zover zij betrekking hebben op aangelegenheden die bij deze overeenkomst worden geregeld.
Artikel 8
Slotbepalingen
1. Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen nationale procedures geratificeerd of goedgekeurd en treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum van de laatste van de beide kennisgevingen waarbij de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat deze procedures zijn voltooid.
Deze overeenkomst wordt voorlopig toegepast met ingang van de datum van ondertekening ervan.
2. Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten, maar kan worden opgezegd overeenkomstig lid 5.
3. Deze overeenkomst kan met wederzijdse schriftelijke instemming van de partijen worden gewijzigd. Wijzigingen worden van kracht nadat de partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat hun daartoe benodigde interne procedures zijn voltooid.
4. Elk van beide partijen kan deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk opschorten, met name in verband met de openbare orde, de bescherming van de nationale veiligheid of de bescherming van de volksgezondheid, illegale immigratie of bij de herinvoering van de visumplicht door een partij. Het besluit tot opschorting wordt uiterlijk twee maanden vóór de voorgenomen inwerkingtreding ervan meegedeeld aan de andere partij. Een partij die de toepassing van de overeenkomst heeft opgeschort, stelt de andere partij ervan in kennis dat de redenen voor de opschorting niet langer bestaan, zodra dit het geval is en maakt een einde aan de opschorting.
5. Elke partij kan deze overeenkomst opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Deze overeenkomst wordt 90 dagen daarna beëindigd.
6. De VAE kunnen deze overeenkomst alleen ten aanzien van alle lidstaten opschorten of beëindigen.
7. De Unie kan deze overeenkomst alleen ten aanzien van al haar lidstaten opschorten of beëindigen.
Gedaan in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Arabische taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.
Съставено в Брюксел на шести май две хиляди и петнадесета година.
Hecho en Bruselas, el seis de mayo de dos mil quince.
V Bruselu dne šestého května dva tisíce patnáct.
Udfærdiget i Bruxelles den sjette maj to tusind og femten.
Geschehen zu Brüssel am sechsten Mai zweitausendfünfzehn.
Kahe tuhande viieteistkümnenda aasta maikuu kuuendal päeval Brüsselis.
'Εγινε στις Βρυξέλλες, στις έξι Μαΐου δύο χιλιάδες δεκαπέντε.
Done at Brussels on the sixth day of May in the year two thousand and fifteen.
Fait à Bruxelles, le six mai deux mille quinze.
Sastavljeno u Bruxellesu šestog svibnja dvije tisuće petnaeste.
Fatto a Bruxelles, addì sei maggio duemilaquindici.
Briselē, divi tūkstoši piecpadsmitā gada sestajā maijā.
Priimta du tūkstančiai penkioliktų metų gegužės šeštą dieną Briuselyje.
Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizenötödik év május havának hatodik napján.
Magħmul fi Brussell, fis-sitt jum ta’ Mejju tas-sena elfejn u ħmistax.
Gedaan te Brussel, de zesde mei tweeduizend vijftien.
Sporządzono w Brukseli dnia szóstego maja roku dwa tysiące piętnastego.
Feito em Bruxelas, em seis de maio de dois mil e quinze.
Întocmit la Bruxelles la șase mai două mii cincisprezece.
V Bruseli šiesteho mája dvetisícpätnásť.
V Bruslju, dne šestega maja leta dva tisoč petnajst.
Tehty Brysselissä kuudentena päivänä toukokuuta vuonna kaksituhattaviisitoista.
Som skedde i Bryssel den sjätte maj tjugohundrafemton.
За Европейския съюз
Por la Unión Europea
Za Evropskou unii
For Den Europæiske Union
Für die Europäische Union
Euroopa Liidu nimel
Για την Ευρωπαϊκή Ένωση
For the European Union
Pour l'Union européenne
Za Europsku uniju
Per l'Unione europea
Eiropas Savienības vārdā –
Europos Sąjungos vardu
Az Európai Unió részéről
Għall-Unjoni Ewropea
Voor de Europese Unie
W imieniu Unii Europejskiej
Pela União Europeia
Pentru Uniunea Europeană
Za Európsku úniu
Za Evropsko unijo
Euroopan unionin puolesta
För Europeiska unionen
За Обединените арабски емирства
Por los Emiratos Árabes Unidos
Za Spojené arabeské emiráty
For De Forenede Arabiske Emirater
Für die Vereinigten Arabischen Emirate
Araabia Ühendemiraatide nimel
Για τα Ενωμένα Αραβικά Εμιράτα
For the United Arab Emirates
Pour les Émirats arabes unis
Za Ujedinjene Arapske Emirate
Per gli Emirati Arabi Uniti
Apvienoto Arābu Emirātu vārdā
Jungtinių Arabų Emyratų vardu
Az Egyesült Arab Emirségek részéről
Għall-Emirati Gharab Maghquda
Voor de Verenigde Arabische Emiraten
W imieniu Zjednoczonych Emiratów Arabskieh
Pelos Emirados Árabes Unidos
Pentru Emiratele Arabe Unite
Za Spojené arabské emiráty
Za Združene arabske emirate
Yhdistyneiden Arabiemiirikuntien puolesta
För Förenade Arabemiraten
(1) PB L 149 van 20.5.2014, blz. 67.
(2) Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1).
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE IJSLAND, NOORWEGEN, ZWITSERLAND EN LIECHTENSTEIN
De partijen nemen nota van de nauwe band tussen de Europese Unie en Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein, met name uit hoofde van de overeenkomsten van 18 mei 1999 en 26 oktober 2004 inzake de wijze waarop deze landen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.
Daarom is het wenselijk dat de autoriteiten van Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein enerzijds, en de Verenigde Arabische Emiraten anderzijds, onverwijld bilaterale overeenkomsten sluiten over de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf, die vergelijkbaar zijn met de onderhavige overeenkomst.
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN DE IN ARTIKEL 3, LID 2, VAN DEZE OVEREENKOMST BEDOELDE CATEGORIE PERSONEN DIE REIZEN OM EEN BEZOLDIGDE BEZIGHEID TE VERRICHTEN
Met het oog op een gemeenschappelijke interpretatie komen de partijen overeen dat in de zin van deze overeenkomst de categorie personen die een bezoldigde bezigheid verrichten, personen omvat die naar het grondgebied van de andere partij reizen om daar als werknemer of als dienstverlener winstgevende beroepswerkzaamheden of een betaalde activiteit uit te oefenen.
Onder deze categorie vallen niet:
— |
zakenlieden, dat wil zeggen personen die reizen in verband met zakelijke besprekingen (zonder in loondienst te zijn in het land van de andere partij), |
— |
sporters of artiesten die op ad-hocbasis een activiteit verrichten, |
— |
journalisten die worden uitgezonden door de media van hun land van verblijf, en |
— |
stagiairs van de eigen onderneming. |
In het kader van zijn taken op grond van artikel 6 van deze overeenkomst houdt het gemengd comité toezicht op de uitvoering van deze verklaring en kan het wijzigingen voorstellen indien het dit, op basis van de ervaringen van de partijen, nodig acht.
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DE INTERPRETATIE VAN DE TERMIJN VAN 90 DAGEN PER TIJDVAK VAN 180 DAGEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN DEZE OVEREENKOMST
De partijen komen overeen dat de maximumtermijn van 90 dagen per tijdvak van 180 dagen, als bedoeld in artikel 4 van deze overeenkomst, kan bestaan uit één aaneengesloten bezoek of uit meerdere opeenvolgende bezoeken die in totaal niet meer dan 90 dagen per tijdvak van 180 dagen beslaan.
Hierbij wordt uitgegaan van een referentieperiode van 180 dagen die zodanig wordt berekend dat op elke dag van het verblijf wordt gekeken naar de aan die dag voorafgaande periode van 180 dagen om na te gaan of nog steeds aan de voorwaarde van 90 dagen per 180 dagen wordt voldaan. Dit betekent onder meer dat een ononderbroken afwezigheid van 90 dagen recht geeft op een nieuw verblijf van ten hoogste 90 dagen.
GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE BURGERS OVER DE VISUMVRIJSTELLINGSOVEREENKOMST
Gezien het belang van transparantie voor de burgers van de Europese Unie en de Verenigde Arabische Emiraten komen de partijen overeen dat zij zullen zorgen voor volledige verspreiding van informatie over de inhoud en de gevolgen van de visumvrijstellingsovereenkomst en aanverwante kwesties, zoals de toegangsvoorwaarden.
VERORDENINGEN
21.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 125/10 |
VERORDENING (EU) 2015/786 VAN DE COMMISSIE
van 19 mei 2015
tot vaststelling van criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés die worden toegepast op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, als bedoeld in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (1), en met name artikel 10, lid 3,
Gezien Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (2), en met name artikel 8, lid 2, tweede streepje,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2002/32/EG verbiedt het gebruik van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I bij die richtlijn vermelde maximumgehalten overschrijdt. |
(2) |
Richtlijn 2002/32/EG bepaalt ook dat de lidstaten erop moeten toezien dat de nodige maatregelen worden getroffen om te garanderen dat alle aanvaardbare zuiveringsprocedés correct worden toegepast op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, en dat die gezuiverde producten voldoen aan de bepalingen van bijlage I bij die richtlijn. Om een uniforme evaluatie in de hele Europese Unie van de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés te waarborgen, is het passend criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés op het niveau van de Unie vast te stellen als aanvulling op de criteria die zijn bepaald voor producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die dergelijke procedés hebben ondergaan. |
(3) |
De criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés moeten ervoor zorgen dat de gezuiverde diervoeders geen gevaar opleveren voor de diergezondheid, de volksgezondheid en het milieu, en dat de kenmerken van de diervoeders niet nadelig worden beïnvloed door het zuiveringsprocedé. De vraag of een zuiveringsprocedé aan die criteria voldoet, wordt op verzoek van de Commissie door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) wetenschappelijk beoordeeld. |
(4) |
Verontreinigde materialen in de zin van artikel 3, lid 2, onder p), van Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3), kunnen worden gezuiverd volgens een fysisch, chemisch of (micro)biologisch zuiveringsprocedé. |
(5) |
De eenvoudige zuiveringsprocedés waarbij de verontreiniging met een ongewenste stof wordt uitsluitend verminderd of geëlimineerd door middel van het gebruikelijke raffinageprocedé of door het reinigen of sorteren van of het mechanisch verwijderen van verontreinigingen of bepaalde delen uit het verontreinigde diervoeder, moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten daar dergelijke procedés deel uitmaken van het gewone productieproces. |
(6) |
Een functionele groep toevoegingsmiddelen die de absorptie van mycotoxinen tegengaan of verminderen, de uitscheiding ervan bevorderen of de werkingswijze ervan wijzigen en daardoor de mogelijke schadelijke effecten van mycotoxinen voor de diergezondheid en de volksgezondheid beperken, is toegevoegd aan de categorie technologische toevoegingsmiddelen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad (4). Daar deze toevoegingsmiddelen het gehalte van de ongewenste stof in het diervoeder niet wijzigen, wordt het diervoeder niet gezuiverd door het gebruik van deze toevoegingsmiddelen en bijgevolg valt het gebruik van deze toevoegingsmiddelen niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening, ook omdat die producten bovendien niet bedoeld zijn om te worden gebruikt voor niet-conforme diervoeders. |
(7) |
Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 183/2005 moet het zuiveringsprocedé in een daartoe erkende inrichting worden uitgevoerd. Om een correcte en doeltreffende toepassing van het zuiveringsprocedé te waarborgen, moet de bevoegde autoriteit ermee instemmen dat het zuiveringsprocedé in de desbetreffende inrichting wordt uitgevoerd. |
(8) |
Het kan voorkomen dat een zeer grote hoeveelheid diervoeder verontreinigd is met een verontreiniging waarvoor een zuiveringsprocedé bestaat dat echter nog niet door de EFSA is beoordeeld. Om te voorkomen dat zo een grote hoeveelheid diervoeder onnodig moet worden vernietigd, kan het in dergelijke uitzonderlijke situaties passend zijn de EFSA te verzoeken binnen korte tijd, bv. tien werkdagen, een beoordeling van het zuiveringsprocedé uit te voeren. Indien deze beoordeling een positief resultaat oplevert, kan de bevoegde autoriteit de zuivering van het verontreinigde diervoeder in kwestie binnen een vastgestelde periode toestaan. Voor de toepassing van het zuiveringsprocedé zonder tijdsbeperking is een volledige risicobeoordeling met positief resultaat vereist. |
(9) |
Momenteel wordt de zuivering van diervoeders toegepast. Aangezien na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt alleen nog zuiveringsprocedés mogen worden gebruikt die door de EFSA met positief resultaat wetenschappelijk zijn beoordeeld en door de bevoegde autoriteit zijn aanvaard, dient te worden voorzien in voldoende tijd voordat deze verordening van toepassing wordt. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Deze verordening is van toepassing op een zuiveringsprocedé waardoor een in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG opgenomen ongewenste stof intentioneel uit een niet-conform verontreinigd diervoeder wordt verwijderd, hierna „fysisch zuiveringsprocedé”, door een chemische stof wordt afgebroken of vernietigd zodat onschadelijke verbindingen ontstaan, hierna „chemisch zuiveringsprocedé”, of door een (micro)biologisch procedé wordt gemetaboliseerd, vernietigd of gedeactiveerd zodat onschadelijke verbindingen ontstaan, hierna „(micro)biologisch zuiveringsprocedé”.
2. Deze verordening is niet van toepassing op een eenvoudig zuiveringsprocedé waardoor de verontreiniging met een ongewenste stof wordt verminderd of geëlimineerd door middel van een gebruikelijk raffinageprocedé of door het reinigen of sorteren van of het mechanisch verwijderen van verontreinigingen of bepaalde delen uit het verontreinigde diervoeder.
Artikel 2
Toepassing van een zuiveringsprocedé
Een zuiveringsprocedé wordt alleen toegepast indien:
— |
het procedé uitsluitend bedoeld is voor de zuivering van diervoeder waarbij de niet-conformiteit wat betreft Richtlijn 2002/32/EG niet het gevolg is van een intentionele niet-naleving van de voorschriften van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005; |
— |
de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op verzoek van de Commissie een wetenschappelijke beoordeling van het zuiveringsprocedé heeft uitgevoerd en heeft geconcludeerd dat het zuiveringsprocedé voldoet aan de in de artikelen 3, 4 en 5 vermelde aanvaardbaarheidscriteria. |
Artikel 3
Aanvaardbaarheidscriteria voor een fysisch zuiveringsprocedé
1. Er wordt door de EFSA een wetenschappelijke beoordeling van een fysisch zuiveringsprocedé uitgevoerd waarbij wordt nagegaan of aan de volgende criteria wordt voldaan:
a) |
het procedé is doeltreffend; |
b) |
het procedé heeft geen nadelige invloed op de kenmerken en de aard van het diervoeder, en |
c) |
er wordt gegarandeerd dat het weggenomen deel van het diervoeder veilig zal worden verwijderd. |
2. De informatie die de exploitant van het diervoederbedrijf met het oog op de beoordeling van een dergelijk procedé aan de Commissie moet verstrekken, is vermeld in punt 1 van de bijlage.
Artikel 4
Aanvaardbaarheidscriteria voor een chemisch zuiveringsprocedé
1. Er wordt door de EFSA een wetenschappelijke beoordeling van een chemisch zuiveringsprocedé uitgevoerd waarbij wordt nagegaan of aan de volgende criteria wordt voldaan:
a) |
het procedé wordt uitgevoerd met een volledig gekarakteriseerde en aanvaardbare chemische stof; |
b) |
het procedé is doeltreffend en onomkeerbaar; |
c) |
het procedé heeft niet tot gevolg dat in het gezuiverde diervoeder schadelijke residuen van de bij het zuiveringsprocedé gebruikte chemische stof ontstaan; |
d) |
het procedé leidt niet tot het ontstaan van reactieproducten van de verontreiniging die een gevaar vormen voor de diergezondheid, de volksgezondheid en het milieu, en |
e) |
het procedé heeft geen nadelige invloed op de kenmerken en de aard van het diervoeder. |
2. De informatie die de exploitant van het diervoederbedrijf met het oog op de beoordeling van een dergelijk procedé aan de Commissie moet verstrekken, is vermeld in punt 2 van de bijlage.
Artikel 5
Aanvaardbaarheidscriteria voor een (micro)biologisch zuiveringsprocedé
1. Er wordt door de EFSA een wetenschappelijke beoordeling van een (micro)biologisch zuiveringsprocedé uitgevoerd waarbij wordt nagegaan of aan de volgende criteria wordt voldaan:
a) |
het procedé wordt uitgevoerd met een volledig gekarakteriseerd en aanvaardbaar (micro)biologisch agens; |
b) |
het procedé is doeltreffend en onomkeerbaar; |
c) |
het procedé heeft niet tot gevolg dat in het gezuiverde diervoeder schadelijke residuen van het bij het zuiveringsprocedé gebruikte (micro)biologische agens ontstaan; |
d) |
het procedé leidt niet tot het ontstaan van metabolieten van de verontreiniging die een gevaar vormen voor de diergezondheid, de volksgezondheid en het milieu, en |
e) |
het procedé heeft geen nadelige invloed op de kenmerken en de aard van het diervoeder. |
2. De informatie die de exploitant van het diervoederbedrijf met het oog op de beoordeling van een dergelijk procedé aan de Commissie moet verstrekken, is vermeld in punt 3 van de bijlage.
Artikel 6
Inrichtingen waar het zuiveringsprocedé wordt uitgevoerd
1. De exploitanten van diervoederbedrijven zorgen ervoor dat de inrichtingen waarover zij de leiding hebben en die onder Verordening (EG) nr. 183/2005 vallen, worden erkend door een bevoegde autoriteit, zoals gedefinieerd in artikel 3, onder e), van Verordening (EG) nr. 183/2005, wanneer deze inrichtingen een zuiveringsprocedé als bedoeld in artikel 1 uitvoeren. De erkenning wordt verleend overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 183/2005.
2. De in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteit kan verlangen dat de exploitant van het diervoederbedrijf onafhankelijk deskundig advies verleent om te kunnen beslissen of de toepassing van het zuiveringsprocedé in de desbetreffende inrichting aanvaardbaar is, en aldus een correcte en doeltreffende toepassing van het zuiveringsprocedé in de inrichting te garanderen.
3. In de nationale lijst van erkende inrichtingen, als bedoeld in artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 183/2005, wordt voor de inrichtingen die voor het uitvoeren van een zuiveringsprocedé erkend zijn, het aanvaarde zuiveringsprocedé vermeld. De Commissie biedt op haar website ter informatie de links naar die nationale lijsten aan.
Artikel 7
Noodsituaties
Wanneer het dringend noodzakelijk is een grote hoeveelheid diervoeder te zuiveren door middel van een nog niet door de EFSA beoordeeld zuiveringsprocedé, kan de Commissie de EFSA op verzoek van een bevoegde autoriteit verzoeken binnen korte tijd een beoordeling van het zuiveringsprocedé uit te voeren, teneinde in geval van een positief resultaat gedurende een vastgestelde korte periode de zuivering van specifiek geïdentificeerde verontreinigde zendingen mogelijk te maken. Het gebruik van dit zuiveringsprocedé op ruimere schaal voor onbepaalde tijd wordt pas toegestaan nadat de EFSA met positief resultaat een uitgebreide wetenschappelijke beoordeling heeft uitgevoerd.
Artikel 8
Overgangsmaatregelen
De exploitanten van diervoederbedrijven die vóór het tijdstip waarop de verordening van toepassing wordt een zuiveringsprocedé gebruiken dat door de EFSA vóór dat tijdstip positief is beoordeeld of die de Commissie vóór 1 juli 2016 de in de bijlage bedoelde vereiste informatie hebben verstrekt, terwijl de EFSA de beoordeling bij het van toepassing worden van deze verordening nog niet heeft afgerond, mogen het zuiveringsprocedé verder toepassen in afwachting van het besluit van de bevoegde autoriteit over de aanvaardbaarheid van de toepassing van het zuiveringsprocedé in de desbetreffende inrichting.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2017.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1.
(2) PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.
(3) Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).
BIJLAGE
1. Informatie die moet worden verstrekt met het oog op de aanvaarding van een fysisch zuiveringsprocedé, als bedoeld in artikel 3, lid 2
Per matrix (voedermiddel, mengvoeder, elk ander product dat bedoeld is voor het voederen van dieren) worden de volgende gegevens aan de Commissie verstrekt:
a) |
gegevens over de doeltreffendheid van het fysische zuiveringsprocedé voor het verwijderen van de verontreiniging uit de partij diervoeder, zodat deze voldoet aan de eisen van Richtlijn 2002/32/EG; |
b) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het fysische zuiveringsprocedé geen nadelige invloed heeft op de kenmerken en de aard van het diervoeder, en |
c) |
waarborgen voor de veilige verwijdering van het weggenomen deel van het diervoeder. |
2. Informatie die moet worden verstrekt met het oog op de aanvaarding van een chemisch zuiveringsprocedé, als bedoeld in artikel 4, lid 2
Per matrix (voedermiddel, mengvoeder, elk ander product dat bedoeld is voor het voederen van dieren) worden de volgende gegevens aan de Commissie verstrekt:
a) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het zuiveringsprocedé doeltreffend is, in die zin dat het gezuiverde diervoeder voldoet aan de eisen van Richtlijn 2002/32/EG, en onomkeerbaar is; |
b) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het zuiveringsprocedé niet tot gevolg heeft dat in het gezuiverde product schadelijke residuen ontstaan van de chemische stof die voor de zuivering wordt gebruikt (als moederverbinding of als reactieproduct); |
c) |
gedetailleerde informatie over de chemische stof, over de werking van de chemische stof met betrekking tot het zuiveringsprocedé en over wat er verder met de chemische stof gebeurt; |
d) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de reactieproducten van de verontreiniging die na de uitvoering van het zuiveringsprocedé ontstaan, geen gevaar opleveren voor de diergezondheid, de volksgezondheid en het milieu; |
e) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het zuiveringsprocedé geen nadelige invloed heeft op de kenmerken en de aard van het te zuiveren diervoeder. |
3. Informatie die moet worden verstrekt met het oog op de aanvaarding van een (micro)biologisch zuiveringsprocedé, als bedoeld in artikel 5, lid 2
Per matrix (voedermiddel, mengvoeder, elk ander product dat bedoeld is voor het voederen van dieren) worden de volgende gegevens aan de Commissie verstrekt:
a) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het zuiveringsprocedé doeltreffend is, in die zin dat het gezuiverde diervoeder voldoet aan de eisen van Richtlijn 2002/32/EG, en onomkeerbaar is; |
b) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het zuiveringsprocedé niet tot gevolg heeft dat in het gezuiverde product schadelijke residuen ontstaan van het (micro)biologische agens dat voor de zuivering wordt gebruikt (als moederverbinding of als metaboliet); |
c) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het zuiveringsprocedé niet tot gevolg heeft dat overlevende micro-organismen met verminderde gevoeligheid voor het zuiveringsprocedé ontstaan; |
d) |
gedetailleerde informatie over de werking van het (micro)biologische agens met betrekking tot het zuiveringsprocedé en over wat er verder met het (micro)biologische agens gebeurt; |
e) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de metabolieten van de verontreiniging die na de uitvoering van het zuiveringsprocedé ontstaan, geen gevaar opleveren voor de diergezondheid, de volksgezondheid en het milieu; |
f) |
bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het zuiveringsprocedé geen nadelige invloed heeft op de kenmerken en de aard van het te zuiveren diervoeder. |
21.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 125/15 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/787 VAN DE COMMISSIE
van 19 mei 2015
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op acesulfaamkalium van oorsprong uit de Volksrepubliek China en acesulfaamkalium van oorsprong uit de Volksrepubliek China in bepaalde preparaten en/of mengsels
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 7, lid 4,
In overleg met de lidstaten,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Inleiding
(1) |
Op 4 september 2014 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van acesulfaamkalium van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken land” of „de VRC”) en van acesulfaamkalium van oorsprong uit de Volksrepubliek China in bepaalde preparaten en/of mengsels. De Commissie heeft het onderzoek geopend op basis van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad („de basisverordening”) en een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) („het bericht van inleiding”). |
(2) |
De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 22 juli 2014 werd ingediend door Nutrinova Nutrition Specialties & Food Ingredients GmbH („de klager”), de enige producent van acesulfaamkalium (ofwel „ace-K”) in de Unie. De klager neemt dus de totale productie van ace-K in de Unie voor zijn rekening. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen. |
1.2. Belanghebbenden
(3) |
In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie specifiek de klager, de haar bekende producenten-exporteurs en de Chinese autoriteiten, de haar bekende betrokken importeurs, gebruikers, handelaren en verenigingen op de hoogte gebracht van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd daaraan mee te werken. |
(4) |
De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het onderzoek en te verzoeken te worden gehoord door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. |
1.3. Producenten in het referentieland
(5) |
In het bericht van inleiding heeft de Commissie de belanghebbenden meegedeeld dat op basis van de informatie in de klacht het betrokken product, voor zover bekend, uitsluitend in de Unie en de VRC wordt vervaardigd. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hierover opmerkingen te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen. |
(6) |
De Commissie heeft evenwel contact opgenomen met alle negen derde landen die volgens de statistieken van Eurostat producten van dezelfde GN-codes als het betrokken product naar de Unie uitvoeren. De Commissie heeft die landen om ondersteuning verzocht bij het opsporen van producenten van en/of producentenorganisaties voor ace-K. Geen van de derde landen die werden gecontacteerd, kon producenten van ace-K opsporen. Derhalve werd vastgesteld dat het betrokken product nergens anders dan in de Unie en in het betrokken land werd vervaardigd. |
1.4. Steekproeven
(7) |
In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zal samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. |
a) Steekproef van importeurs
(8) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te kunnen stellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. |
(9) |
Gezien het geringe aantal reacties heeft zij besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was. |
b) Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC
(10) |
Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te kunnen stellen, heeft de Commissie alle bekende producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de VRC bij de EU verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen. |
(11) |
Vier producenten-exporteurs uit het betrokken land hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Eén van deze producenten-exporteurs heeft in het onderzoektijdvak niet op de EU-markt verkocht. Daarom kon deze producent-exporteur niet voorwerp van onderzoek zijn, zodat er drie medewerkende ondernemingen waren. Zij namen de volledige invoer van het betrokken product in de Unie tijdens het onderzoektijdvak voor hun rekening. Gezien het geringe aantal betrokken partijen heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was. |
1.5. Formulieren voor de aanvraag van behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)
(12) |
Voor de toepassing van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening heeft de Commissie BMO-aanvraagformulieren toegezonden aan de drie medewerkende producenten-exporteurs in het betrokken land. Geen van hen heeft een BMO-aanvraag ingediend. |
1.6. Beantwoording van de vragenlijst
(13) |
De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan de producent in de Unie, de drie medewerkende producenten-exporteurs in het betrokken land en alle niet-verbonden importeurs en gebruikers die belangstelling voor het onderzoek hebben getoond. |
(14) |
De vragenlijst is ingevuld teruggestuurd door de producent in de Unie, de drie medewerkende producenten-exporteurs in het betrokken land, drie niet-verbonden importeurs en één gebruiker. |
1.7. Controlebezoeken
(15) |
De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen: Producent in de Unie
Importeurs
Gebruiker
Producenten-exporteurs in het betrokken land
|
1.8. Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode
(16) |
Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 juli 2013 tot en met 30 juni 2014 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van januari 2011 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”). |
2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Betrokken product
(17) |
Bij het betrokken product gaat het om acesulfaamkalium (kaliumzout van 6-methyl-1,2,3-oxathiazin-4(3H)-on 2,2-dioxide; CAS-nummer 55589-62-3) van oorsprong uit de VRC en acesulfaamkalium van oorsprong uit de VRC in bepaalde preparaten en/of mengsels die eveneens andere zoetstoffen en/of water bevatten („het onderzochte product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2106 90 92, ex 2106 90 98, ex 2934 99 90 (Taric-code 2934999021), ex 3824 90 92, ex 3824 90 93 en ex 3824 90 96 („het betrokken product”). Acesulfaamkalium wordt ook acesulfaam-K of ace-K genoemd. |
(18) |
Ace-K wordt als kunstmatige zoetstof voor uiteenlopende toepassingen gebruikt, bijvoorbeeld in voedingsmiddelen, dranken en farmaceutische producten. |
2.2. Soortgelijk product
(19) |
Het is gebleken dat ace-K dat door de bedrijfstak van de Unie in de Unie geproduceerd en verkocht wordt, dezelfde fysieke en chemische basiskenmerken en dezelfde basistoepassingen heeft als ace-K dat in het betrokken land geproduceerd en naar de Unie uitgevoerd wordt. Daarom worden deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
3. DUMPING
3.1. Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)
(20) |
Krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening stelt de Commissie overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, van die verordening de normale waarde vast voor de producenten-exporteurs in de VRC die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de verordening, en dus in aanmerking komen voor een BMO. |
(21) |
Zoals vermeld in overweging 12, heeft echter geen van de medewerkende producenten-exporteurs om BMO verzocht. |
3.2. Normale waarde
(22) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moest de normale waarde worden vastgesteld aan de hand van de prijzen in een geschikt derde land met markteconomie („het referentieland”) of aan de hand van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, waaronder de Unie, of, indien dit niet mogelijk is, op een andere redelijke grondslag, zoals de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product in de Unie, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge. |
(23) |
Wegens het ontbreken van een referentieland, zoals vermeld in overweging 6, werd de normale waarde gebaseerd op de in de Unie voor het soortgelijke product werkelijk betaalde of te betalen prijzen. Er werd vastgesteld welke door de producent in de Unie verkochte productsoorten overeenstemden met die welke door de Chinese medewerkende producenten in het onderzoektijdvak op de markt van de Unie werden verkocht. De verkopen door de Unieproducent aan onafhankelijke afnemers werden als representatief beschouwd wanneer zij werden uitgedrukt als percentage van het totale uitvoervolume van het betrokken product en per productsoort. De verkoop van deze productsoorten door de producent in de Unie was winstgevend. De gemiddelde verkoopprijs in de Unie daarvan diende als de normale waarde. |
3.3. Uitvoerprijs
(24) |
De medewerkende producenten-exporteurs voerden rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. Daarom was de uitvoerprijs de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening. |
3.4. Vergelijking
(25) |
De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek. |
(26) |
Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. |
(27) |
Met name heeft de Commissie een correctie voor verschillen in handelsstadium toegepast omdat werd vastgesteld dat de enige producent in de Unie hoofdzakelijk aan gebruikers verkocht, terwijl de Chinese producenten hoofdzakelijk aan handelaren verkochten. Vervolgens is op basis van verschillende opmerkingen een correctie toegepast voor het kwaliteitsverschil en de marktperceptie van dat verschil tussen Chinees ace-K en door de producent in de Unie vervaardigd ace-K. Daarnaast is de normale waarde gecorrigeerd voor bepaalde uitzonderlijke kosten die de producent in de Unie in het onderzoektijdvak heeft gemaakt voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) en voor marketing. Deze kosten komen meer in detail aan de orde in overweging 67. |
3.5. Dumpingmarges
(28) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie voor elk van de medewerkende producenten-exporteurs de gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde normale waarde. |
(29) |
Op grond hiervan bedragen de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:
|
(30) |
Voor alle andere producenten-exporteurs in het betrokken land heeft de Commissie de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens vastgesteld. Hiertoe heeft de Commissie de mate van medewerking van de producenten-exporteurs bepaald. De mate van medewerking komt overeen met het volume van de uitvoer naar de Unie van de medewerkende producenten-exporteurs, uitgedrukt als percentage van het totale volume van de uitvoer naar de Unie — volgens de invoerstatistieken van Eurostat — van het betrokken land. |
(31) |
De mate van medewerking is in dit geval hoog, aangezien de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs naar de Unie de totale uitvoer naar de Unie in het onderzoektijdvak vormde. De Commissie heeft op basis hiervan besloten de residuele dumpingmarge vast te stellen op het niveau van de medewerkende onderneming met de hoogste dumpingmarge. |
(32) |
De voorlopige residuele dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, bedraagt derhalve 97,8 %.
|
4. SCHADE
4.1. Opmerking vooraf
(33) |
De analyse betreft slechts één onderneming. Daarom worden de meeste indicatoren met het oog op de vertrouwelijkheid in geïndexeerde vorm of als orde van grootte gepresenteerd. |
4.2. Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie
(34) |
Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door één producent in de Unie, die de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening vormt. |
4.3. Verbruik in de Unie
(35) |
De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van de door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens, de Chinese uitvoerstatistieken en de gegevens van de Chinese producenten-exporteurs. De gegevens van Eurostat leenden zich hier niet voor, omdat het betrokken product samen met veel andere producten onder verschillende GN-codes wordt ingevoerd. Aangezien er geen derde land is dat ace-K produceert, vond alle invoer in de Unie uit de VRC plaats. |
(36) |
Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld: Tabel 1 Verbruik in de Unie (ton)
|
(37) |
Het verbruik van ace-K in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 4 % gestegen, naar verluidt vanwege een grotere vraag naar suikervrije producten in de Unie. Het laatste jaar van de beoordelingsperiode heeft een daling van het verbruik te zien gegeven als gevolg van de toename van de concurrentie door andere (nieuwe) zoetstoffen. Deze daling lijkt evenwel tijdelijk van aard te zijn en het dossier bevat geen duidelijke aanwijzing dat de vraag naar ace-K in de komende jaren verder zal afnemen. |
4.4. Invoer uit de VRC
4.4.1. Omvang en marktaandeel van de invoer uit de VRC
(38) |
De Commissie heeft de omvang van de invoer uit de VRC vastgesteld op basis van de Chinese uitvoerstatistieken die zijn gecontroleerd aan de hand van de gegevens van de drie producenten-exporteurs in de VRC die de totale uitvoer van het betrokken product in het onderzoektijdvak voor hun rekening namen. |
(39) |
De invoer uit de VRC in de Unie en het marktaandeel daarvan hebben zich als volgt ontwikkeld: Tabel 2 Omvang van invoer (ton) en marktaandeel
|
(40) |
De invoer uit de VRC is in de beoordelingsperiode met 14 % gestegen. In dezelfde periode is het marktaandeel van de invoer uit de VRC eveneens gestegen, en wel met 10 %, zodat in het onderzoektijdvak van een marktaandeel van 65 %-80 % sprake was. |
4.4.2. Prijzen van de invoer uit de VRC en prijsonderbieding
(41) |
De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van de gegevens van de medewerkende producenten in de VRC. De gewogen gemiddelde cif-prijs, in EUR, per kilogram invoer uit de VRC in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld: Tabel 3 Cif-prijzen van invoer uit de VRC (EUR/kg)
|
(42) |
De gemiddelde prijs van de invoer uit de VRC is in de beoordelingsperiode gestaag gedaald, met 30 %. |
(43) |
De Commissie heeft de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:
|
(44) |
De gewogen gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Unie is vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijzen per productsoort van de medewerkende producenten-exporteurs voor transacties op hetzelfde handelsniveau, na aftrek van rabatten en kortingen en na correcties van de prijs van de bedrijfstak van de Unie voor het kwaliteitsverschil en de marktperceptie van dat verschil alsmede voor de O&O- en marketingkosten, om dezelfde redenen als vermeld in overweging 27. Het resultaat van de vergelijking is uitgedrukt als percentage van de omzet van de producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. De Commissie heeft voor de invoer uit de VRC op de markt van de Unie een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge tussen 18 % en 45 % vastgesteld. |
4.5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
4.5.1. Algemene opmerkingen
(45) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Voor de vaststelling van de schade heeft de Commissie geen onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren, omdat de enige producent in de Unie de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening vormde. Bij het beoordelen van de economische indicatoren is de Commissie uitgegaan van de gegevens met betrekking tot de enige producent in de Unie. De gegevens bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. |
(46) |
De economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van dumpingmarge en herstel van eerdere dumping, gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken. Zij worden als volgt geanalyseerd. |
4.5.2. Schade-indicatoren
4.5.2.1.
(47) |
De totale productie, de totale productiecapaciteit en de totale bezettingsgraad in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 4 Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
|
(48) |
Het productievolume van de bedrijfstak van de Unie is gestaag gedaald, met 31 %. De producent in de Unie is er gedurende de beoordelingsperiode in werkelijkheid steeds meer toe overgegaan productiefaciliteiten stil te leggen om kosten te besparen. Om die reden was de fabriek tijdens het onderzoektijdvak in totaal vier maanden lang gesloten. |
(49) |
De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie is gedurende de hele beoordelingsperiode gelijk gebleven, aangezien veel kosten vaste kosten zijn en losstaan van de capaciteit. Als gevolg hiervan is de bezettingsgraad hand in hand met het productievolume teruggelopen. |
4.5.2.2.
(50) |
Het volume van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie en het marktaandeel daarvan hebben zich gedurende de beoordelingsperiode negatief ontwikkeld: Tabel 5 Verkoopvolume en marktaandeel
|
(51) |
In de beoordelingsperiode is het verkoopvolume van de producent in de Unie in totaal met 13 % gedaald, hoewel het verbruik in die periode is gestegen. Ondanks deze negatieve ontwikkeling is tussen 2013 en het einde van het onderzoektijdvak ook een licht herstel van het verkoopvolume opgetekend; dit herstel was alleen mogelijk door middel van contracten met verkoopprijzen waardoor de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie verder werd ondermijnd. |
(52) |
Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode eveneens gedaald, en wel met 16 %, zowel doordat afnemers van leverancier zijn veranderd als doordat afnemers van twee leveranciers zijn gaan betrekken, waardoor het percentage aankopen uit de VRC is gestegen. |
4.5.2.3.
(53) |
Het is duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie een negatieve groei heeft doorgemaakt, gelet op bovengenoemde daling van het marktaandeel en de stijging van het verbruik waarvan in overweging 37 sprake is. |
4.5.2.4.
(54) |
De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 6 Werkgelegenheid en productiviteit
|
(55) |
Tussen 2011 en het einde van het onderzoektijdvak heeft de bedrijfstak van de Unie, hand in hand met de tijdelijke stilleggingen, zijn personeelsbestand met bijna een vijfde ingekrompen om het hoofd te bieden aan de daling van de productie. De productiviteit is in die periode met 6 % licht gestegen, als gevolg van de vermindering van het aantal werknemers. |
4.5.2.5.
(56) |
De gemiddelde loonkosten van de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 7 Gemiddelde loonkosten per werknemer
|
(57) |
De bedrijfstak van de Unie heeft de gemiddelde loonkosten per werknemer in de beoordelingsperiode met 15 % zien stijgen, vanwege de ontslagvergoedingen die moesten worden betaald door de inkrimping van het personeelsbestand (zie overweging 54). Tevens werden naar verluidt in de chemische sector nieuwe loontarieven toegepast. |
4.5.2.6.
(58) |
Er was sprake van significante dumpingmarges (zie overweging 29). De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit de VRC. |
(59) |
Dit is het eerste antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke dumping in het verleden vast te stellen. |
4.5.2.7.
(60) |
De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producent in de Unie voor niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich als volgt ontwikkeld: Tabel 8 Verkoopprijzen in de Unie
|
(61) |
De gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie voor het soortgelijke product is in de beoordelingsperiode met 12 % gedaald, deels als gevolg van de sterk negatieve ontwikkeling van de gemiddelde prijzen bij invoer uit de VRC (zie overweging 42). |
(62) |
De gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie zijn met 19 % gestegen. Dit kwam hoofdzakelijk door de grotere impact van de vaste kosten op het teruglopende productie- en verkoopvolume en door de stijging van de grondstofprijzen. |
4.5.2.8.
(63) |
De voorraden van de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 9 Voorraden
|
(64) |
Hoewel de eindvoorraden in de beoordelingsperiode zijn gedaald wegens de tijdelijke stillegging van productiefaciliteiten met het doel om kosten te besparen (zie overweging 48), zijn zij uitgedrukt als percentage van de productie gestegen. |
4.5.2.9.
(65) |
De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de producent in de Unie hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 10 Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen
|
(66) |
De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie is vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. Bij de berekening van de winstgevendheid heeft de Commissie op de gerapporteerde kosten alle O&O- en marketingkosten in mindering gebracht die zij als uitzonderlijk heeft aangemerkt, zoals vermeld in overweging 27. Zonder deze aftrek zou de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak verliezen hebben geboekt. Hand in hand met de winstgevendheid zijn ook de nettokasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen teruggelopen. |
(67) |
De bedrijfstak van de Unie heeft aangevoerd dat het bij de in mindering gebrachte O&O- en marketingkosten om normale, lopende kosten met betrekking tot het betrokken product ging. Uit het onderzoek is echter gebleken dat deze kosten verband hielden met een nieuw product, maar wel een product dat onder de productomschrijving van dit onderzoek valt. Deze uitzonderlijke en hoge kosten zouden in een normaal of representatief jaar voor de bedrijfstak van de Unie niet ontstaan. Bovendien betreffen deze kosten het onderzoek en de ontwikkeling alsmede de marketing van een product waarvan tijdens de beoordelingsperiode geen aanzienlijke hoeveelheden op de markt van de Unie zijn verkocht. |
(68) |
Zelfs zonder die kosten mee te rekenen, heeft de winstgevendheid van de producent in de Unie gedurende de beoordelingsperiode een forse en gestage daling vertoond. De Commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat het winstgevendheidsniveau in het onderzoektijdvak en de ontwikkeling van de winstgevendheid wegens de hierboven beschreven duidelijke en substantiële daling schadelijk waren. |
(69) |
De sterke daling van de winstgevendheid was voornamelijk het gevolg van de toerekening van de gestaag toenemende vaste kosten per ton in verhouding tot het teruglopende productie- en verkoopvolume. Bovendien waren de gemiddelde prijzen aanzienlijk gedaald, waardoor de bedrijfstak van de Unie niet langer in staat was de winstniveaus te handhaven, zodat de winstgevendheid sterk terugliep. Zoals blijkt uit tabel 10, hebben de overige prestatie-indicatoren een ontwikkeling te zien gegeven die vergelijkbaar was met die van de opbrengst over de omzet. |
(70) |
De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. Uitgedrukt in de vorm van een indexcijfer heeft de nettokasstroom in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling te zien gegeven, nu hij met 22 % is teruggelopen als gevolg van de daling van de winstgevendheid. |
(71) |
De investeringen van de bedrijfstak van de Unie zijn zelfs nog sterker teruggelopen. Het investeringsvolume tijdens het onderzoektijdvak bedroeg slechts ongeveer een derde van het investeringsvolume in 2011. Bij de berekening van de winstgevendheid zijn de investeringen in het nieuwe product niet in aanmerking genomen. |
(72) |
Het rendement van investeringen wordt uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Dat rendement is tussen 2011 en het einde van het onderzoektijdvak met ongeveer 75 % sterk en continu gedaald. |
(73) |
De enige producent in de Unie, die deel uitmaakt van een grote internationale groep, heeft niet gesteld dat zijn vermogen om kapitaal aan te trekken tot dan toe door bovenbedoelde ontwikkelingen was beïnvloed. De bedrijfstak van de Unie heeft echter in de loop van de procedure duidelijk gemaakt dat de actuele situatie onhoudbaar was. |
4.5.3. Conclusie inzake schade
(74) |
De volgende economische indicatoren hebben een sterk negatieve ontwikkeling te zien gegeven: productie, bezettingsgraad, marktaandeel, werkgelegenheid, verkoopvolume en verkoopprijzen op de markt van de Unie. De voorraden (als percentage van de productie) zijn gestegen, hoewel zij in absolute zin zijn gedaald. De continu dalende verkoopprijzen hebben in combinatie met het dalende totale verkoopvolume aanzienlijke gevolgen meegebracht, aangezien zij hebben geleid tot een forse daling van het marktaandeel, de winstgevendheid, het rendement van investeringen en de kasstroom. |
(75) |
Het feit dat de markt van de Unie wordt beheerst door grote spelers in de levensmiddelen- en drankensector en dat in die sector zaken worden gedaan via het afsluiten van jaarlijkse contracten, betekent dat de bedrijfstak van de Unie in die sector bijzonder gevoelig is voor dalingen van het verkoopvolume en de verkoopprijzen, zelfs indien een gering aantal afnemers door deze dalingen wordt geraakt. |
(76) |
De productiviteit is daarentegen verbeterd. Dit kwam evenwel door de inkrimping van het personeelsbestand als gevolg van de daling van de vraag en dus ook van de productie, waardoor er ontslagen zijn gevallen. Daarom kan in deze omstandigheden de productiviteitsstijging niet als een positief element worden beschouwd. |
(77) |
Ook het verbruik in de Unie is toegenomen. De bedrijfstak van de Unie heeft hiervan echter niet kunnen profiteren, omdat zowel het verkoopvolume als de verkoopprijzen zijn gedaald, zoals hierboven is beschreven. |
(78) |
Een belanghebbende heeft betwijfeld of er daadwerkelijk sprake is van schade. Hij heeft aangevoerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak normaal was. Volgens hem heeft de bedrijfstak van de Unie zijn octrooibescherming verloren en is hij vervolgens zijn dominante marktpositie kwijtgeraakt. Derhalve moet hij nu genoegen nemen met lagere winsten en geringere verkoopvolumen. |
(79) |
Dit argument is ongegrond. Het voornaamste productieoctrooi is in 2005 verlopen (twee kleinere octrooien zijn vóór en na deze datum verlopen). Na het verstrijken van dit octrooi in 2005, dat wil zeggen ruim vóór de aanvang van de beoordelingsperiode, hebben nieuwe spelers de markt betreden, namelijk de Chinese producenten-exporteurs, die hun aanwezigheid sindsdien steeds meer doen gelden. In 2009, dus nog steeds ruim vóór het begin van de beoordelingsperiode, is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, die tot dan toe een dominante positie had ingenomen, gedaald tot onder 50 %. In 2011, het begin van de beoordelingsperiode, werd het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie reeds ruimschoots overtroffen door het marktaandeel van de invoer uit de VRC op de markt van de Unie. Daarom heeft het verstrijken van de octrooibescherming in 2005 er in werkelijkheid toe geleid dat een markt met meer dan één speler tot stand is gekomen. |
(80) |
Voorts is de schade veroorzakende situatie geanalyseerd voor de hele beoordelingsperiode, die liep van 2011 tot in 2014, oftewel zes jaar na het verstrijken van het productieoctrooi inging. De meeste schade-indicatoren hebben zich tijdens die periode (2011-einde onderzoektijdvak) voor de bedrijfstak van de Unie bijzonder negatief ontwikkeld. Meer bepaald heeft die bedrijfstak, zoals uiteengezet in overweging 74, marktaandeel verloren zien gaan, zijn verkoopprijzen zien dalen, de winstgevendheid en de overige hierboven onderzochte financiële indicatoren fors zien teruglopen, de productiviteit zien afnemen, installaties moeten stilleggen met het doel om kosten te besparen, en geen voordeel weten te behalen uit het toenemende verbruik. Een dergelijke economische situatie kan niet zonder meer worden verklaard door de mogelijkheid voor nieuwe spelers om wegens het verstrijken van de octrooibescherming de markt te betreden. Hoe dan ook kan deze situatie niet als normaal in de zin van een houdbare en gezonde situatie worden beschouwd. In de eerste plaats is het productieoctrooi ruim vóór de aanvang van de beoordelingsperiode verlopen en heeft de bedrijfstak van de Unie derhalve voldoende tijd gehad om op het gebrek aan bescherming in te spelen. In de tweede plaats bevinden de schade-indicatoren zich in het onderzoektijdvak zelf voor een duurzame en gezonde bedrijfstak op een zeer laag niveau, ook al zou het verstrijken van de octrooibescherming met een bepaalde daling van de prestaties gepaard kunnen zijn gegaan. Bovendien stond de bedrijfstak van de Unie er ondanks dit verlies van octrooibescherming tot 2011 in economisch en financieel opzicht gezond voor. |
(81) |
Op basis hiervan moet het argument dat de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt, worden afgewezen. Het verstrijken van de octrooibescherming wordt echter nader geanalyseerd als een factor die tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen. |
(82) |
Rekening houdend met het bovenstaande heeft de Commissie in dit stadium geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening. |
5. OORZAKELIJK VERBAND
(83) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit het betrokken land aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie ook onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit het betrokken land, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn: a) de prestaties van de bedrijfstak van de Unie op de exportmarkten, b) het verlies van de octrooibescherming en c) de commerciële strategie van de bedrijfstak van de Unie. |
5.1. Gevolgen van de invoer met dumping
(84) |
De verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode viel samen met de toename van de invoer tegen dumpingprijzen uit de VRC. In de beoordelingsperiode is het invoervolume met 14 % gestegen en zijn de prijzen bij invoer met 30 % gedaald. Dit heeft geresulteerd in een stijging van het marktaandeel van de Chinese exporteurs met 10 %. Tegelijkertijd heeft de bedrijfstak van de Unie marktaandeel verloren, zijn zijn verkoopprijzen gedaald en heeft het verkoopvolume ook een negatieve ontwikkeling laten zien. |
(85) |
Met name de forse prijsonderbiedingsmarges tussen 18 % en 45 % zijn andere indicatoren dat de invoer met dumping uit het betrokken land aanzienlijke druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie heeft uitgeoefend. |
(86) |
De daling van het verkoopvolume heeft tot gevolg gehad dat de bedrijfstak van de Unie minder goed in staat was de vaste kosten te absorberen. De invoer tegen lage prijzen uit het betrokken land heeft ertoe geleid dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was zijn winstniveaus te handhaven, als gevolg waarvan de winstgevendheid sterk is teruggelopen (zie tabel 10). |
(87) |
De bedrijfstak van de Unie en andere belanghebbenden hebben aangevoerd dat de twee grootste Chinese producenten-exporteurs in de beoordelingsperiode in een „prijzenoorlog” verwikkeld waren en dat er sprake was van een overnamepoging. In werkelijkheid heeft een van deze medewerkende producenten-exporteurs, Suzhou Hope Technology Co., Ltd, begin 2015, dus kort na het einde van het onderzoektijdvak, faillissementsbescherming naar Chinees recht aangevraagd. De constante en aanhoudende neerwaartse ontwikkeling van de prijzen van de twee grootste Chinese exporteurs heeft er in feite toe geleid dat de verkoopprijzen onhoudbaar zijn geworden. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden door die prijzen sterk onderboden, waardoor de situatie van de bedrijfstak van de Unie ook qua productie, bezettingsgraad, marktaandeel, werkgelegenheid, verkoopvolume en verkoopprijzen op de markt van de Unie is verslechterd. |
(88) |
Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de verslechtering van de toestand van de bedrijfstak van de Unie samenviel met de aanzienlijke stijging van de invoer tegen dalende en dumpingprijzen en dat deze invoer een beslissende rol heeft gespeeld bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden. De verkoopprijzen van de producenten-exporteurs zijn in het onderzoektijdvak met 30 % gedaald. Door hun verkoopprijs per eenheid tijdens de beoordelingsperiode voortdurend te verlagen, zijn de producenten uit het betrokken land erin geslaagd hun marktaandeel te vergroten. Daar duidelijk is vastgesteld dat er een tijdsverband bestaat tussen enerzijds de omvang van de invoer met dumping tegen steeds lagere prijzen en anderzijds het verlies aan verkoopvolume door de bedrijfstak van de Unie en de neerwaartse prijsdruk, wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping de oorzaak was van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. |
5.2. Gevolgen van andere factoren
5.2.1. Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie
(89) |
De omvang en de gemiddelde prijs van de uitvoer door de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld: Tabel 11 Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie
|
(90) |
De uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie waren qua omvang vergelijkbaar met zijn verkopen op de markt van de Unie, hoewel de prijzen zich op een hoger niveau handhaafden als ze werden uitgedrukt in euro's. Dit verschil in prijsontwikkeling is gedeeltelijk toe te schrijven aan de koersschommelingen tussen de euro en de Amerikaanse dollar in de beoordelingsperiode. De Commissie concludeert derhalve dat de uitvoerprestaties weliswaar ook negatief zijn geweest, maar geen verklaring vormen voor de door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie geleden schade. |
5.2.2. Verlies van de octrooibescherming
(91) |
Sommige belanghebbenden hebben aangevoerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade kan worden verklaard door het feit dat de enige producent in de Unie de octrooibescherming voor ace-K is kwijtgeraakt. Dat argument is ongegrond. Zoals uiteengezet in overweging 79, hebben met name na het verstrijken van het productieoctrooi in 2005 nieuwe spelers de markt betreden, namelijk de Chinese producenten-exporteurs, die hun aanwezigheid sindsdien steeds meer doen gelden. In 2009, dus ruim vóór het begin van de beoordelingsperiode, is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, die tot dan toe dankzij de octrooibescherming een dominante positie had ingenomen, gedaald tot onder 50 %. In 2011, het begin van de beoordelingsperiode, werd het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ruimschoots overtroffen door het marktaandeel van de invoer uit de VRC op de markt van de Unie. Daarom heeft het verstrijken van de octrooibescherming er in werkelijkheid toe geleid dat een markt met meer dan één speler tot stand is gekomen. |
(92) |
Uit het onderzoek is evenwel aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie gebleken. Gezien de bevindingen inzake de schade wordt ervan uitgegaan dat de bedrijfstak van de Unie tot 2011 een economisch en financieel gezonde situatie heeft gekend en dat daarna de neerwaartse trend heeft ingezet, dat wil zeggen zes jaar na het verstrijken van het productieoctrooi oftewel na afloop van een voldoende lange periode voor de bedrijfstak van de Unie om te reageren. Er is derhalve niet aangetoond dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie is verslechterd omdat meer spelers de markt hebben betreden. De situatie van de bedrijfstak van de Unie is veeleer verslechterd vanwege de door die nieuwe spelers toegepaste prijsstellingsstrategieën die hebben geleid tot een toegenomen invoervolume tegen lage prijzen die onhoudbaar zijn en tot aanzienlijke prijsonderbieding. |
(93) |
Daarom concludeert de Commissie in dit stadium dat het verlies van de octrooibescherming niet heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade. |
5.2.3. Commerciële strategie
5.2.3.1.
(94) |
Een belanghebbende heeft aangevoerd dat een verklaring voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade is dat de bedrijfstak heeft besloten zijn positie als producent van hoogwaardige producten op de markt van de Unie te handhaven. In het onderzoek is daarentegen geconcludeerd dat deze strategie ervoor heeft gezorgd dat de bedrijfstak heeft kunnen overleven. Proberen alleen op prijs te concurreren, zou ertoe hebben geleid dat de ace-K-activiteiten hadden moeten worden gestaakt, omdat de prijzen van de invoer met dumping tot een onhoudbaar niveau waren gedaald. Dat de prijzen bij invoer zich op een onhoudbaar niveau bevinden, wordt voorts bevestigd door het feit dat de op een na grootste producent-exporteur, waarvoor ace-K voor het leeuwendeel van de totale omzet zorgt, begin 2015 faillissementsbescherming naar Chinees recht heeft aangevraagd. |
5.2.3.2.
(95) |
Volgens een belanghebbende wordt de schade voor de bedrijfstak van de Unie verklaard door de uitgaven voor een nieuw product in de beoordelingsperiode. Er moet worden opgemerkt dat die uitgaven verband hielden met het onderzoek en de ontwikkeling alsmede de marketing van een nieuw product dat ace-K bevat. Zoals uiteengezet in overweging 66, zijn deze kosten voor innovatie bij de schadeanalyse echter buiten beschouwing gelaten, zodat zij niet van invloed konden zijn op de vaststelling dat sprake is van aanmerkelijke schade. |
(96) |
Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de commerciële strategie van de bedrijfstak van de Unie niet heeft bijgedragen aan de door die bedrijfstak geleden aanmerkelijke schade. |
5.3. Conclusie inzake oorzakelijk verband
(97) |
Zoals hierboven beschreven, wijzen de meeste indicatoren in het kader van dit onderzoek duidelijk op schade. De schade komt duidelijk naar voren wanneer zowel naar de volumeaspecten (met name marktaandeel, productie, bezettingsgraad, verkoopvolume op de markt van de Unie en werkgelegenheid) als naar de prijsaspecten (gemiddelde verkoopprijzen) en naar de prestatie-indicatoren (winstgevendheid, rendement van investeringen, investeringen en kasstroom) wordt gekeken. De toename van de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping tegen lage prijzen viel in de tijd duidelijk samen met de negatieve ontwikkeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. Hoewel de volumeaspecten op dit punt minder aan duidelijkheid te wensen overlaten, bestaat er een onmiskenbare correlatie tussen de sterke achteruitgang van de verkoop- en productievolumen en de daaropvolgende verslechtering van de financiële indicatoren. |
(98) |
De Commissie heeft onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping. Zij heeft geen andere factoren vastgesteld die aan de schade hadden kunnen bijdragen. |
(99) |
De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de invoer met dumping de oorzaak was van de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade en dat er geen andere factoren waren die het oorzakelijk verband hadden kunnen verbreken. |
6. BELANG VAN DE UNIE
(100) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of kon worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schade veroorzakende dumping. Het belang van de Unie is vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers. |
6.1. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(101) |
Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC. Nagenoeg alle schade-indicatoren hebben tijdens de beoordelingsperiode een negatieve trend vertoond, vooral het productievolume, het verkoopvolume, de verkoopprijzen, de werkgelegenheid, het marktaandeel en de winstgevendheid. Een neerwaartse ontwikkeling werd ook vastgesteld voor andere indicatoren met betrekking tot de financiële prestaties, zoals de kasstroom en het rendement van investeringen. |
(102) |
De verwachting is dat na de instelling van maatregelen de invoerprijzen zullen stijgen en dat de bedrijfstak van de Unie voor een deel zal worden bevrijd van de zware prijsdruk die momenteel wordt uitgeoefend door de invoer met dumping. Als er geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk. Er zal naar alle waarschijnlijkheid nog meer verkoopvolume en marktaandeel verloren gaan, aangezien de prijsdruk van de invoer met dumping zal aanhouden en de bedrijfstak van de Unie gedwongen zal zijn om zijn prijzen verder te verlagen. Aan de andere kant zijn er geen redenen aan te nemen dat zonder maatregelen de prijsdruk anders zou zijn en niet dezelfde ontwikkeling zou volgen als die welke in de beoordelingsperiode is waargenomen. Het is niet uitgesloten dat de bedrijfstak van de Unie bij het uitblijven van maatregelen gedwongen zal zijn om de productie van ace-K op de middellange termijn volledig te staken, met als gevolg verlies van werkgelegenheid in de Unie. Dit zou de markt van de Unie tevens volledig afhankelijk van invoer uit de VRC maken. |
(103) |
Derhalve heeft de Commissie in dit stadium geconcludeerd dat de instelling van antidumpingrechten in het belang van de bedrijfstak van de Unie is. |
6.2. Belang van de niet-verbonden importeurs
(104) |
Van de 25 importeurs waarmee contact is opgenomen, hebben slechts drie de vragenlijst beantwoord. Zij nemen ongeveer 13 % van de totale invoer van ace-K uit de VRC voor hun rekening. Bij hen zijn controles ter plaatse uitgevoerd. |
(105) |
De invoer van ace-K uit de VRC maakte in het onderzoektijdvak minder dan 10 % van de totale omzet van deze importeurs uit (voor twee van hen zelfs minder dan 1 %). |
(106) |
Alle drie medewerkende importeurs hebben aangevoerd dat de instelling van rechten een negatief effect op hun activiteiten zou hebben, omdat die rechten onvermijdelijk tot hogere prijzen zouden leiden. Eén importeur heeft gewezen op het belang voor zijn afnemers om te kiezen voor meer dan één leverancier. |
(107) |
Een andere importeur heeft aangevoerd dat ace-K niet gemakkelijk is te vervangen bij producten die deze stof bevatten en al in de handel zijn. Volgens hem zouden nieuwe producten worden ontwikkeld met andere zoetstoffen in plaats van het betrokken product. |
(108) |
De Commissie heeft vastgesteld dat de importeurs inderdaad negatieve gevolgen van de maatregelen zouden kunnen ondervinden, zij het in zeer beperkte mate. Ace-K maakt slechts een klein deel uit van de activiteiten van de importeurs, die over een vrij ruim productassortiment beschikken. Daarnaast wordt er, aangezien de maatregelen enkel eerlijke concurrentie op de markt van de Unie zouden herstellen, van uitgegaan dat de antidumpingmaatregelen de importeurs niet ervan zouden weerhouden het betrokken product in de Unie te verkopen. |
(109) |
Evenzo zouden de maatregelen, aangezien zowel importeurs als eindgebruikers hebben gewezen op de noodzaak om over twee leveringsbronnen te beschikken, zeer waarschijnlijk de mogelijkheid om het product van twee leveranciers te betrekken verbeteren in plaats van beletten. Dit komt doordat de bedrijfstak van de Unie zonder maatregelen zeer waarschijnlijk van de markt zou worden verdrongen. |
(110) |
Derhalve komt uit de beschikbare informatie duidelijk naar voren dat de instelling van maatregelen voor de importeurs slechts een zeer beperkt effect zou hebben, indien hier überhaupt al sprake van zou zijn, en dat dit effect duidelijk te verwaarlozen zou zijn in vergelijking met de voordelen die de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie zouden kunnen meebrengen. |
6.3. Belang van de gebruikers
(111) |
De Commissie heeft bij de opening van het onderzoek contact opgenomen met ongeveer 80 gebruikers van ace-K. Slechts één gebruiker heeft de vragenlijst beantwoord. De voornaamste gebruikers zijn te vinden in het suikervrije of beperkte-suikersegment van de levensmiddelen- en drankensector. Ook wordt ace-K aan de farmaceutische sector verkocht om de smaak van geneesmiddelen mee te verbeteren. |
(112) |
Hoewel de medewerkende gebruiker ace-K in de meeste van zijn producten verwerkt, maakt de aankoop daarvan slechts een zeer klein deel uit van zijn totale productie- en verkoopkosten. |
(113) |
De medewerkende gebruiker heeft aangevoerd dat het betrokken product een essentieel bestanddeel vormt van een groot deel van zijn eindproducten en uiterst moeilijk te vervangen is zonder nadelige gevolgen voor zijn kwaliteitsnormen en concurrentievermogen. |
(114) |
Drie andere gebruikers, die zowel grote multinationale levensmiddelen- en drankenproducenten als kleinere, gespecialiseerde farmaceutische ondernemingen vertegenwoordigen, hebben niet de vragenlijst ingevuld, maar schriftelijke opmerkingen ingediend. Zij hebben aangevoerd dat, onder voorbehoud van de vaststelling van dumping, de bedrijfstak van de Unie in stand moet worden gehouden als een levensvatbare concurrent en een betrouwbare bron voor hoogwaardige leveringen. |
(115) |
Uit het onderzoek is gebleken dat ace-K voor het eindproduct een onbeduidende kostenpost betekent. Het gebruik van ace-K is evenwel, zoals de medewerkende gebruiker heeft aangevoerd, van essentieel belang voor producten die reeds in de handel zijn. Er zouden nieuwe producten met alternatieve zoetstoffen kunnen worden ontwikkeld, maar het zou riskant en duur zijn om de formule van bestaande producten te wijzigen. Daarom is het van groot belang dat de gebruikers voor ace-K toegang tot alternatieve bronnen hebben. |
(116) |
Dit argument is ook naar voren gebracht door de drie gebruikers die opmerkingen hebben ingediend. Zij hebben benadrukt dat zij niet uitsluitend afhankelijk wilden zijn van ace-K uit de VRC, met het risico van monopolieprijzen wegens de mogelijke concentratie van de sector in de VRC. |
(117) |
Zoals vermeld in overweging 108, wordt met de voorgestelde antidumpingmaatregelen beoogd eerlijke concurrentievoorwaarden te herstellen, waardoor zowel de producenten in de Unie als de producenten in de VRC levensvatbare concurrenten op de markt zouden kunnen blijven. Met de instelling van maatregelen zou dan beter kunnen worden ingespeeld op de noodzaak voor de gebruikers om over twee leveranciers te beschikken dan wanneer maatregelen achterwege zouden blijven. |
6.4. Conclusie inzake belang van de Unie
(118) |
Door de instelling van antidumpingmaatregelen zal de bedrijfstak van de Unie naar verwachting op de markt kunnen blijven en vervolgens zijn situatie kunnen verbeteren. De kans is groot dat, als geen maatregelen worden genomen, de bedrijfstak van de Unie zal moeten overwegen zich op de middellange termijn uit de ace-K-activiteiten terug te trekken, met banenverlies als onvermijdelijk gevolg. Dit zou een monopolie doen ontstaan voor de Chinese producenten-exporteurs, waarvan er waarschijnlijk ook minder zouden overblijven. Hoewel de gevolgen voor de importeurs mogelijk gering zouden zijn, zou dit nadelig uitwerken voor de eindgebruikers van ace-K, waarvan sommige hebben benadrukt dat het van belang is dat een bevoorradingsbron in de Unie behouden blijft. |
(119) |
Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er in dit stadium van het onderzoek geen dwingende redenen zijn om aan te nemen dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van ace-K van oorsprong uit de VRC. |
7. VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(120) |
Gelet op de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie, moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping. |
7.1. Schade opheffend prijsniveau (schademarge)
(121) |
Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie eerst de hoogte van het recht vastgesteld die nodig is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen. De maatregelen moeten worden ingesteld op een niveau dat voldoende is om een eerlijke concurrentie tussen de bedrijfstak van de Unie en de producenten-exporteurs in de VRC te herstellen. |
(122) |
De schade zou worden opgeheven als de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken en op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie een winst vóór belasting te behalen die redelijkerwijs door een bedrijfstak van dit type in de sector bij normale concurrentie, dat wil zeggen zonder dat er sprake is van invoer met dumping, kan worden bereikt. |
(123) |
Daartoe is de prijs van de bedrijfstak van de Unie die in de overwegingen 43 en 44 is vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, als een geen schade veroorzakende prijs beschouwd en voor de berekening van de schademarges gebruikt. De bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak hebben laten zien dat, door de eenmalige en uitzonderlijke O&O- en marketingkosten niet mee te rekenen, daadwerkelijk winst is gemaakt op de verkoop van het soortgelijke product in het onderzoektijdvak; daarom moet het schade opheffende prijsniveau met een dergelijke werkelijke prijs kunnen worden bereikt. |
(124) |
Derhalve heeft de Commissie het schade opheffende prijsniveau bepaald door de gewogen gemiddelde cif-invoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs in het betrokken land, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, te vergelijken met de gecorrigeerde gewogen gemiddelde prijs af fabriek van het soortgelijke product dat gedurende het onderzoektijdvak door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie werd verkocht, eveneens zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding. Als uit deze vergelijking een verschil naar voren kwam, werd dit uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer. |
7.2. Voorlopige maatregelen
(125) |
Er moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld ten aanzien van de invoer van acesulfaamkalium van oorsprong uit de VRC en acesulfaamkalium van oorsprong uit de VRC in bepaalde preparaten en/of mengsels, en daarbij moet de regel van het laagste recht in artikel 7, lid 2, van de basisverordening worden gevolgd. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken. Het bedrag van de rechten moet worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is. |
(126) |
Gelet op het voorgaande zijn de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:
|
(127) |
Aangezien het antidumpingrecht echter ook dient te gelden voor alle preparaten en/of mengsels die ace-K bevatten, is het voor de uitvoering van het recht door de douaneautoriteiten van de Unie passender om het recht als een vast bedrag in euro per kg netto uit te drukken, en dit op het ingevoerde zuivere ace-K of op het aandeel ace-K in het geprepareerde en/of gemengde product toe te passen. |
(128) |
De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten gelden (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) uitsluitend voor de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land dat vervaardigd is door de genoemde juridische entiteiten. Op de invoer van het betrokken product dat is vervaardigd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet specifiek worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Zij mogen niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten. |
(129) |
Een onderneming die haar naam wijzigt, kan verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (3). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(130) |
Om het gevaar van ontwijking als gevolg van het grote verschil in rechten zoveel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de voorschriften in bijlage I. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”. |
(131) |
Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd. |
8. SLOTBEPALINGEN
(132) |
Gelet op de beginselen van behoorlijk bestuur kunnen de belanghebbenden schriftelijke opmerkingen indienen en/of vragen binnen een vaste termijn te worden gehoord door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. |
(133) |
De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op acesulfaamkalium (kaliumzout van 6-methyl-1,2,3-oxathiazin-4(3H)-on 2,2-dioxide; CAS-nummer 55589-62-3) van oorsprong uit de Volksrepubliek China en acesulfaamkalium van oorsprong uit de Volksrepubliek China in bepaalde preparaten en/of mengsels, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2106 90 92, ex 2106 90 98, ex 2934 99 90 (Taric-code 2934999021), ex 3824 90 92, ex 3824 90 93 en ex 3824 90 96.
2. De voorlopige antidumpingrechten die van toepassing zijn op het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:
Onderneming |
Voorlopig recht — EUR per kg netto |
Aanvullende Taric-code |
Anhui Jinhe Industrial Co., Ltd |
3,19 |
C046 |
Suzhou Hope Technology Co., Ltd |
3,15 |
C047 |
Anhui Vitasweet Food Ingredient Co., Ltd |
1,23 |
C048 |
Alle andere ondernemingen |
3,19 |
C999 |
Alle ondernemingen die preparaten en/of mengsels, geen acesulfaamkalium van oorsprong uit de Volksrepubliek China bevattend, aangeven |
0 |
C045 |
3. Het antidumpingrecht op acesulfaamkalium in preparaten en/of mengsels is van toepassing naar rato van het aandeel van het totale gehalte aan acesulfaamkalium in de preparaten en/of mengsels, in gewichtsprocenten.
4. De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorschriften in bijlage I, wordt overgelegd. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.
5. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.
6. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Bij de indiening van de aangifte voor het vrije verkeer bij de douaneautoriteiten van de lidstaat legt de importeur, wanneer het acesulfaamkalium van oorsprong is uit een ander land dan het land van oorsprong van de preparaten en/of mengsels die acesulfaamkalium bevatten, een verklaring van oorsprong over die door de eindproducent van de preparaten en/of mengsels is afgegeven in overeenstemming met de voorschriften in bijlage II.
Artikel 3
1. Binnen 25 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kunnen belanghebbenden:
a) |
verzoeken om mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld; |
b) |
hun schriftelijke opmerkingen indienen bij de Commissie; en |
c) |
een hoorzitting aanvragen met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. |
2. Binnen 25 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kunnen de partijen als bedoeld in artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 opmerkingen doen toekomen over de toepassing van de voorlopige maatregelen.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 19 mei 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB C 297 van 4.9.2014, blz. 2.
(3) Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.
BIJLAGE I
De in artikel 1, lid 4, bedoelde geldige handelsfactuur dient de volgende gegevens te bevatten:
1. |
de naam en de functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft; |
2. |
de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat het acesulfaamkalium (ace-K) dat naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”; |
3. |
datum en handtekening van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft. |
BIJLAGE II
Verklaring van oorsprong
Verkoper: [naam en volledig adres vermelden van de verkoper van de preparaten en/of mengsels die acesulfaamkalium bevatten]
Nummer en datum van de handelsfactuur:
Verpakkingsnr. |
Productomschrijving van het preparaat en/of mengsel dat acesulfaamkalium bevat |
Hoeveelheid in kg van het in het product aanwezige acesulfaamkalium |
Land van oorsprong van het acesulfaamkalium |
(1) |
(2) |
(3) |
(4) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Producent: [naam en volledig adres vermelden van de eindproducent van de preparaten en/of mengsels die acesulfaamkalium bevatten, indien de verkoper niet tevens de producent is]
De producent van deze goederen verklaart dat:
— |
de oorsprong die in kolom 4 is opgegeven voor de in kolom 2 van deze verklaring omschreven goederen, is vastgesteld in overeenstemming met de artikelen 23 en 24 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (1), |
— |
hij bereid is volledig mee te werken met de Commissie van de Europese Unie of de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer wanneer de juistheid van deze verklaring wordt gecontroleerd. |
Datum |
|
(Handtekening) |
|
(Stempel van de ondertekenende producent) |
(Naam en functie van de gevolmachtigde ondertekenaar) |
|
|
|
(1) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
21.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 125/34 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/788 VAN DE COMMISSIE
van 20 mei 2015
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 20 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
74,3 |
MA |
110,0 |
|
MK |
101,3 |
|
ZZ |
95,2 |
|
0707 00 05 |
AL |
41,5 |
MK |
57,0 |
|
TR |
111,1 |
|
ZZ |
69,9 |
|
0709 93 10 |
TR |
128,9 |
ZZ |
128,9 |
|
0805 10 20 |
EG |
52,4 |
IL |
70,8 |
|
MA |
56,3 |
|
ZZ |
59,8 |
|
0805 50 10 |
BO |
147,7 |
BR |
107,1 |
|
MA |
111,5 |
|
TR |
101,5 |
|
ZZ |
117,0 |
|
0808 10 80 |
AR |
91,3 |
BR |
100,8 |
|
CL |
138,3 |
|
NZ |
126,3 |
|
US |
189,0 |
|
UY |
86,8 |
|
ZA |
108,5 |
|
ZZ |
120,1 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
21.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 125/36 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/789 VAN DE COMMISSIE
van 18 mei 2015
betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Wells et al.) te voorkomen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 3415)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De door de Commissie verrichte audits en de kennisgevingen van de Italiaanse autoriteiten over nieuwe uitbraken tonen aan dat de krachtens Uitvoeringsbesluit 2014/87/EU van de Commissie (2) voorziene maatregelen moeten worden aangescherpt. |
(2) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („EFSA”) heeft op 6 januari 2015 een wetenschappelijk advies uitgebracht over het fytosanitaire risico van Xylella fastidiosa (Wells et al.) (hierna „het nader omschreven organisme” genoemd) op het grondgebied van de EU, waarin ook risicobeperkende opties worden voorgesteld en geëvalueerd (3). Dat advies bevat een lijst van plantensoorten die vatbaar zijn voor de Europese en niet-Europese isolaten van het nader omschreven organisme. Daarnaast heeft de EFSA op 20 maart 2015 een wetenschappelijk verslag uitgebracht over de indeling van die voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, naargelang van het risico op het binnenbrengen van het nader omschreven organisme. Het verslag bevat een indeling van de plantensoorten waarvoor tot dusver is aangetoond dat zij vatbaar zijn voor de Europese en niet-Europese isolaten van het nader omschreven organisme door natuurlijke besmetting, experimentele besmetting via vectoren, of door een onbekend soort besmetting (hierna „nader omschreven planten” genoemd). Die lijst is langer dan die van Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU van de Commissie (4). Daarom moet het onderhavige besluit voor een langere lijst van plantensoorten gelden dan die van Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU. In het belang van de evenredigheid moeten sommige maatregelen echter uitsluitend gelden voor plantensoorten die vatbaar zijn voor de Europese isolaten van het nader omschreven organisme (hierna „waardplanten” genoemd). Het EFSA-advies van 6 januari 2015 wijst er weliswaar op dat nog niet duidelijk is op welke plantensoorten dit betrekking heeft aangezien het onderzoek nog gaande is, maar de resultaten van de onderzoeken door de Italiaanse autoriteiten bevestigen dat bepaalde nader omschreven planten „waardplanten” kunnen zijn. |
(3) |
De lidstaten moeten jaarlijkse onderzoeken uitvoeren naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op hun grondgebied en moeten ervoor zorgen dat professionele marktdeelnemers worden geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid ervan en de te nemen maatregelen. |
(4) |
Om het nader omschreven organisme uit te roeien en de verdere verspreiding ervan in de rest van de Unie te voorkomen, moeten de lidstaten afgebakende gebieden — bestaande uit een besmette zone en een bufferzone — instellen en uitroeiingsmaatregelen nemen. In het licht van de huidige situatie in het zuiden van Italië moet de besmette zone van het door de Italiaanse autoriteiten afgebakende gebied ten minste de gehele provincie Lecce omvatten. Om het risico op verspreiding van het nader omschreven organisme buiten het afgebakende gebied (het besmette gebied) zoveel mogelijk te beperken, moet de bufferzone 10 km breed zijn. |
(5) |
Bij incidenteel optreden van het nader omschreven organisme hoeft er, indien het nader omschreven organisme kan worden verwijderd van de planten waarop het is aangetroffen, geen verplichting te bestaan om een afgebakend gebied in te stellen. In dergelijke gevallen moet onmiddellijk actie worden ondernomen om na te gaan of ook andere planten zijn besmet. |
(6) |
Rekening houdend met de epidemiologie van het nader omschreven organisme en het risico op verdere verspreiding in de rest van de Unie, moet het planten van de waardplanten in de besmette zone worden verboden, behalve op locaties die fysiek beschermd zijn tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan. Dit is eveneens van belang om de besmetting van de waardplanten door het nader omschreven organisme in het afgebakende gebied te voorkomen. |
(7) |
In de provincie Lecce is het nader omschreven organisme al wijd verspreid. Als aangetoond wordt dat het nader omschreven organisme al meer dan twee jaar in bepaalde delen van dat gebied aanwezig is en het niet meer mogelijk is om het uit te roeien, moet de verantwoordelijke officiële instantie de mogelijkheid hebben om inperkingsmaatregelen in plaats van uitroeiingsmaatregelen te nemen, om ten minste productielocaties en planten met bijzondere culturele, sociale of wetenschappelijke waarde te beschermen evenals de grens met de rest van de Europese Unie. De inperkingsmaatregelen moeten erop gericht zijn de hoeveelheid bacterieel entmateriaal in dat gebied zoveel mogelijk te verminderen en de vectorpopulatie zo laag mogelijk te houden. |
(8) |
Om de rest van het grondgebied van de Unie doeltreffend tegen het nader omschreven organisme te beschermen, moet — rekening houdend met de mogelijke verspreiding van het nader omschreven organisme op natuurlijke of een door mensen beïnvloede manier ander dan de verplaatsing van de nader omschreven planten voor opplant — direct aangrenzend aan de bufferzone rond de besmette zone van de provincie Lecce een toezichtsgebied worden ingesteld. |
(9) |
Bij planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor het nader omschreven organisme en die ten minste gedurende een deel van hun leven in een afgebakend gebied zijn geteeld, of die door een dergelijk gebied zijn verplaatst, is de kans dat zij besmet zijn geraakt met het nader omschreven organisme groter. Voor de verplaatsing van die planten moeten daarom specifieke voorschriften gelden, die erop gericht zijn de verdere verspreiding van het nader omschreven organisme te voorkomen. Om de mogelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme buiten het afgebakende gebied vroeg op te kunnen sporen, moeten traceerbaarheidsvereisten worden vastgesteld voor de verplaatsing van planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor het nader omschreven organisme buiten de afgebakende gebieden. |
(10) |
Om op de plaats van bestemming van voor opplant bestemde planten uit de afgebakende gebieden een vervolginspectie mogelijk te maken, moeten de verantwoordelijke officiële instantie van de plaats van oorsprong en die van de plaats van bestemming door professionele marktdeelnemers onverwijld in kennis worden gesteld van het verkeer van elke partij van de nader omschreven planten die gedurende ten minste een deel van hun leven in een afgebakend gebied zijn geteeld. |
(11) |
Om ervoor te zorgen dat er nauwlettend toezicht kan gehouden worden op het verkeer van voor opplant bestemde planten van oorsprong uit de afgebakende gebieden en te zorgen voor een duidelijk overzicht van de locaties waar de fytosanitaire risico's in verband met het nader omschreven organisme groot zijn, moeten de Commissie en de lidstaten toegang hebben tot informatie over de productielocaties in de afgebakende gebieden. Daarom moeten de lidstaten een lijst opstellen van alle locaties in de afgebakende gebieden op hun grondgebied waar nader omschreven planten zijn geteeld, deze bijwerken en aan de Commissie en de andere lidstaten meedelen. De Commissie moet een overzicht van die lijsten beschikbaar maken voor de lidstaten. |
(12) |
Er moeten officiële controles worden uitgevoerd om erop toe te zien dat de nader omschreven planten uitsluitend in overeenstemming met de in dit besluit vastgestelde voorschriften uit de afgebakende gebieden worden verplaatst. |
(13) |
Rekening houdend met de aard van het nader omschreven organisme moeten nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waar het nader omschreven organisme niet aanwezig is, wanneer zij in de Unie worden binnengebracht, vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat en een aanvullende aangifte waaruit blijkt dat dat land vrij is bevonden van het nader omschreven organisme. |
(14) |
Om ervoor te zorgen dat in de Unie binnengebrachte nader omschreven planten uit derde landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er aanwezig is, vrij zijn van het nader omschreven organisme, moeten voor het binnenbrengen in de Unie vergelijkbare voorschriften gelden als voor de verplaatsing van de nader omschreven planten van oorsprong uit afgebakende gebieden. |
(15) |
Sinds oktober 2014 zijn tal van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras bij het binnenbrengen in de Unie onderschept en werd de aanwezigheid van het nader omschreven organisme geconstateerd. Derhalve wordt geconcludeerd dat de fytosanitaire certificeringsprocedures van Costa Rica of Honduras niet kunnen waarborgen dat de zendingen van planten van Coffea vrij zijn van het nader omschreven organisme. Aangezien het nader omschreven organisme zich zeer waarschijnlijk in de Unie zal vestigen, gezien het feit dat een doeltreffende behandeling voor besmette nader omschreven planten ontbreekt en gelet op de ernstige economische gevolgen voor de Unie, moet het binnenbrengen in de Unie van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras worden verboden. |
(16) |
Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU moet worden ingetrokken. |
(17) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a) „nader omschreven organisme”: Europese en niet-Europese isolaten van Xylella fastidiosa (Wells et al.);
b) „nader omschreven planten”: alle voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van de in bijlage I opgenomen geslachten of soorten;
c) „waardplanten”: alle nader omschreven planten van de in bijlage II opgenomen geslachten of soorten;
d) „professionele marktdeelnemer”: elke persoon die zich beroepshalve bezighoudt met één of meer van de volgende activiteiten met betrekking tot planten:
i) |
planten; |
ii) |
reproduceren; |
iii) |
produceren, waaronder telen, vermenigvuldigen en onderhouden; |
iv) |
binnenbrengen op, verplaatsen binnen en verplaatsen naar een plaats buiten het grondgebied van de Unie; |
v) |
op de markt aanbieden. |
Artikel 2
Opsporing of vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme
1. Wanneer een persoon de aanwezigheid van het nader omschreven organisme vaststelt of vermoedt, stelt hij de verantwoordelijke officiële instantie hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt haar alle relevante informatie over de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme.
2. De verantwoordelijke officiële instantie registreert deze informatie onmiddellijk.
3. Wanneer de verantwoordelijke officiële instantie op de hoogte is gesteld van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme, neemt zij alle noodzakelijke maatregelen om die aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid te bevestigen.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat eenieder die verantwoordelijk is voor planten die mogelijk besmet zijn met het nader omschreven organisme, onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van het nader omschreven organisme en wordt voorgelicht over de mogelijke gevolgen en risico's alsook de te nemen maatregelen.
Artikel 3
Onderzoeken met betrekking tot het nader omschreven organisme op het grondgebied van de lidstaten
De lidstaten voeren op hun grondgebied jaarlijkse onderzoeken uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme op de nader omschreven planten.
Deze onderzoeken worden uitgevoerd door de verantwoordelijke officiële instantie, of onder officieel toezicht van de verantwoordelijke officiële instantie. Zij bestaan uit een visueel onderzoek, en indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van besmetting met het nader omschreven organisme, bemonstering en tests. De onderzoeken zijn gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke en technische beginselen en worden uitgevoerd op de juiste tijdstippen van het jaar om het nader omschreven organisme op te kunnen sporen. Bij het onderzoek wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de biologie van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan, het voorkomen en de biologie van de nader omschreven planten, en alle andere passende informatie met betrekking tot de aanwezigheid van het nader omschreven organisme.
Artikel 4
Instelling van afgebakende gebieden
1. Wanneer de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt bevestigd, bakent de betrokken lidstaat onverwijld een gebied af overeenkomstig lid 2, hierna „het afgebakende gebied” genoemd.
2. Het afgebakende gebied omvat een besmette zone en een bufferzone.
De besmette zone omvat alle planten waarvan bekend is dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme, alle planten die symptomen vertonen die wijzen op een mogelijke besmetting met dat organisme, en alle andere planten die met dat organisme besmet kunnen zijn wegens de onmiddellijke nabijheid van besmette planten of een met besmette planten gemeenschappelijke bron van productie — voor zover deze bron bekend is — of van met besmette planten geteelde planten.
Wat de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in de provincie Lecce betreft, omvat de besmette zone ten minste die hele provincie.
Rondom de besmette zone wordt een bufferzone met een breedte van ten minste 10 km ingesteld.
De nauwkeurige afgrenzing van de zones wordt gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke principes, de biologie van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan, de mate van besmetting, de aanwezigheid van vectoren en de distributie van de nader omschreven planten in het betrokken gebied.
3. Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme binnen de bufferzone wordt bevestigd, wordt de afgrenzing van de besmette zone en de bufferzone onmiddellijk herzien en dienovereenkomstig veranderd.
4. Op grond van de kennisgevingen van de lidstaten overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2014/917/EU (5) stelt de Commissie een lijst op van de afgebakende gebieden, die zij bijwerkt en aan de lidstaten meedeelt.
5. Wanneer het nader omschreven organisme blijkens de in artikel 3 bedoelde onderzoeken en het in artikel 6, lid 7, bedoelde toezicht gedurende een periode van vijf jaar niet is aangetroffen in een afgebakend gebied, kan deze afgrenzing worden opgeheven. In dergelijke gevallen stelt de desbetreffende lidstaat de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis.
6. In afwijking van lid 1 kan de lidstaat besluiten niet onmiddellijk een afgebakend gebied in te stellen wanneer is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a) |
er zijn bewijzen dat het nader omschreven organisme recent in het gebied is binnengebracht met de planten waarop het is aangetroffen; |
b) |
er is een aanwijzing dat deze planten besmet waren voordat zij in het betrokken gebied werden binnengebracht; |
c) |
in de nabijheid van de planten zijn na overeenkomstig internationaal gevalideerde testmethoden uitgevoerde tests geen vectoren van het nader omschreven organisme geconstateerd. |
7. In het in lid 6 bedoelde geval:
a) |
voert de lidstaat gedurende ten minste twee jaar een jaarlijks onderzoek uit naar eventuele besmetting van andere planten dan die waarop het nader omschreven organisme in eerste instantie werd aangetroffen; |
b) |
bepaalt de lidstaat op grond van dat onderzoek of het noodzakelijk is een afgebakend gebied in te stellen; |
c) |
geeft de lidstaat aan de Commissie en de andere lidstaten de redenen op waarom geen afgebakend gebied is ingesteld en deelt hij hun — zodra dit beschikbaar is — het resultaat mee van het onder a) bedoelde onderzoek. |
Artikel 5
Verbod op het planten van waardplanten in besmette zones
Het aanplanten van waardplanten in de besmette zones is verboden, behalve op locaties die fysiek beschermd zijn tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan.
Artikel 6
Uitroeiingsmaatregelen
1. De lidstaat die het in artikel 4 bedoelde afgebakende gebied heeft ingesteld, neemt in dat gebied de in de leden 2 tot en met 11 vermelde maatregelen.
2. De betrokken lidstaat verwijdert binnen een straal van 100 m rond de planten die zijn getest en waarvan werd vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme onmiddellijk:
a) |
waardplanten, ongeacht hun gezondheidstoestand; |
b) |
planten waarvan bekend is dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme; |
c) |
planten die symptomen vertonen die op besmetting met dat organisme kunnen wijzen of die vermoedelijk door dat organisme besmet zijn. |
3. De betrokken lidstaat neemt monsters van en test de nader omschreven planten binnen een straal van 100 m rond de besmette planten, overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen ISPM nr. 31 (6).
4. De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als waardplanten voor de vectoren kunnen fungeren. Een dergelijke behandeling kan onder meer het verwijderen van planten omvatten.
5. De betrokken lidstaat vernietigt ter plaatse of op een daartoe aangewezen nabijgelegen plaats binnen de besmette zone de in lid 2 bedoelde planten en delen van planten, op zodanige wijze dat het nader omschreven organisme niet wordt verspreid.
6. De betrokken lidstaat stelt de nodige onderzoeken in naar de oorsprong van de besmetting. Hij traceert de nader omschreven planten die verband houden met het betrokken besmettingsgeval met inbegrip van die planten die vóór de instelling van het afgebakende gebied zijn verplaatst. De resultaten van die onderzoeken worden meegedeeld aan de lidstaten waaruit de betrokken planten afkomstig zijn, aan de lidstaten via welke deze planten zijn verplaatst en aan de lidstaten waar de planten zijn binnengebracht.
7. De betrokken lidstaat houdt toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door jaarlijks op passende tijdstippen onderzoeken uit te voeren. Hij voert visuele inspecties van de nader omschreven planten uit en neemt monsters van en test planten die symptomen vertonen, evenals planten die geen symptomen vertonen maar zich in de nabijheid bevinden van planten die dat wel doen.
In bufferzones wordt het onderzochte gebied opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m. In elk van die vierkante terreinen vinden visuele inspecties plaats.
8. De betrokken lidstaat licht het publiek voor over de door het nader omschreven organisme gevormde bedreiging en over de maatregelen ter voorkoming van het binnenbrengen en de verspreiding ervan in de Unie. Daartoe plaatst het verkeersborden die de afgrenzing van de afgebakende gebieden vermelden.
9. De betrokken lidstaat neemt zo nodig maatregelen om het hoofd te bieden aan bijzonderheden of complicaties waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de uitroeiing onmogelijk maken, bemoeilijken of vertragen, en met name maatregelen met betrekking tot toegankelijkheid en een adequate vernietiging van alle planten die besmet zijn of waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn, ongeacht de locatie of het openbaar of particulier bezit ervan, en ongeacht de daarvoor verantwoordelijke persoon of instantie.
10. De betrokken lidstaat neemt elke andere maatregel die kan bijdragen tot het uitroeien van het nader omschreven organisme, overeenkomstig ISPM nr. 9 (7) en volgt een geïntegreerde aanpak overeenkomstig de in ISPM nr. 14 (8) uiteengezette beginselen.
11. De betrokken lidstaat past geschikte agrarische praktijken toe voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan.
Artikel 7
Inperkingsmaatregelen
1. In afwijking van artikel 6 — en enkel in de provincie Lecce — kan de verantwoordelijke officiële instantie van de betrokken lidstaat besluiten inperkingsmaatregelen te nemen als bedoeld in de leden 2 tot en met 6 (hierna „beperkingsgebied” genoemd).
2. De betrokken lidstaat verwijdert onmiddellijk ten minste alle planten waarvan bekend is dat zij met het nader omschreven organisme besmet zijn wanneer zij zich op een van de volgende locaties bevinden:
a) |
in de nabijheid van de in artikel 9, lid 2, bedoelde locaties; |
b) |
in de nabijheid van de locaties met planten met een bijzondere culturele, sociale of wetenschappelijke waarde; |
c) |
binnen een straal van 20 km van de grens van het beperkingsgebied met de rest van het grondgebied van de Unie. |
Om te voorkomen dat het nader omschreven organisme zich tijdens en na de verwijdering verspreidt, worden alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen genomen.
3. De betrokken lidstaat neemt binnen een straal van 100 m rond de in lid 2 bedoelde planten waarvan is vastgesteld dat zij besmet zijn met het nader omschreven organisme overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen ISPM nr. 31 monsters van de nader omschreven planten en test deze. Deze tests worden met regelmatige tussenpozen en ten minste tweemaal per jaar uitgevoerd.
4. De betrokken lidstaat voert voorafgaand aan de verwijdering van de in lid 2 bedoelde planten passende fytosanitaire behandelingen uit tegen de vectoren van het nader omschreven organisme en planten die als waardplanten voor de vectoren kunnen fungeren. Een dergelijke behandeling kan onder meer het verwijderen van planten omvatten.
5. De betrokken lidstaat vernietigt ter plaatse of op een daartoe aangewezen nabijgelegen plaats binnen het beperkingsgebied de in lid 2 bedoelde planten en delen van planten, op zodanige wijze dat het nader omschreven organisme niet wordt verspreid.
6. De betrokken lidstaat past adequate geschikte agrarische praktijken toe voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan.
Artikel 8
Instelling van een toezichtsgebied in Italië
1. Aangrenzend aan het afgebakende gebied dat de besmette zone van de provincie Lecce bestrijkt, wordt een toezichtsgebied met een breedte van ten minste 30 km ingesteld.
2. In het in lid 1 bedoelde toezichtsgebeid houdt de betrokken lidstaat toezicht op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door jaarlijks, op passende tijdstippen gedurende het jaar, onderzoeken uit te voeren. Hij voert visuele inspecties uit van de nader omschreven planten en neemt monsters van planten die symptomen vertonen en test deze.
Het onderzochte gebied wordt opgedeeld in vierkante terreinen van 100 m × 100 m. In elk van die vierkante terreinen vinden visuele inspecties plaats.
Het aantal monsters, de methode en de resultaten worden vermeld in het in artikel 14 bedoelde verslag.
3. De betrokken lidstaat past geschikte agrarische praktijken toe voor het beheer van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan.
Artikel 9
Verplaatsing van nader omschreven planten binnen de Unie
1. Binnen de Unie is het verplaatsen binnen of uit de afgebakende gebieden van nader omschreven planten die gedurende ten minste een deel van hun leven in een overeenkomstig artikel 4 ingesteld afgebakend gebied zijn geteeld, verboden.
2. In afwijking van lid 1 is een dergelijke verplaatsing toegestaan indien de nader omschreven planten op een locatie zijn geteeld waar wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a) |
de locatie is geregistreerd overeenkomstig Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie (9); |
b) |
de locatie is overeenkomstig de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen door de verantwoordelijke officiële instantie vrij bevonden van het nader omschreven organisme en van de vectoren ervan; |
c) |
de locatie wordt fysiek beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme door de vectoren ervan; |
d) |
de locatie is omgeven door een gebied met een breedte van 200 m dat op grond van een officiële visuele inspectie en — indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt vermoed — door bemonstering en tests vrij is bevonden van het nader omschreven organisme, en is daarnaast onderworpen aan geschikte fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder ook het verwijderen van planten kan vallen; |
e) |
de locatie wordt onderworpen aan passende fytosanitaire behandelingen om haar vrij te houden van de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder ook het verwijderen van planten kan vallen; |
f) |
de locatie wordt samen met de onder d) bedoelde zone onderworpen aan ten minste twee officiële inspecties per jaar, die op passende tijdstippen worden uitgevoerd; |
g) |
gedurende de volledige groeiperiode van de nader omschreven planten werden op de locatie geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen noch van de vectoren ervan of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, is door tests bevestigd dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt; |
h) |
gedurende de volledige groeiperiode van de nader omschreven planten werden in de onder d) bedoelde zone geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests uitgevoerd die hebben bevestigd dat het nader omschreven organisme er niet aanwezig is; |
3. Jaarlijks zijn er op het meest geschikte tijdstip representatieve monsters getest van elke soort van de nader omschreven planten afkomstig van elke productielocatie en aan de hand van overeenkomstig internationaal gevalideerde methoden uitgevoerde tests is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is.
4. Zo kort mogelijk vóór het moment van verplaatsing werden de partijen van de nader omschreven planten officieel visueel geïnspecteerd, bemonsterd en in overeenstemming met internationaal gevalideerde testmethoden aan moleculaire tests onderworpen aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van de besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond en dat specifiek is gericht op de nader omschreven planten die verdachte symptomen van dat organisme vertonen, overeenkomstig ISPM 31.
5. Vóór de verplaatsing hebben de partijen van de nader omschreven planten fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme ondergaan.
6. Nader omschreven planten die door of binnen afgebakende gebieden worden verplaatst, worden vervoerd in gesloten recipiënten of verpakkingen, waardoor wordt gewaarborgd dat geen besmetting met het nader omschreven organisme of met een van de vectoren ervan kan plaatsvinden.
7. In lid 1 bedoelde planten mogen slechts naar en binnen het grondgebied van de Unie worden verplaatst indien zij vergezeld gaan van een overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG (10) van de Commissie opgesteld en afgegeven plantenpaspoort.
Artikel 10
Traceerbaarheid
1. Professionele marktdeelnemers die nader omschreven planten leveren die gedurende ten minste een deel van hun leven zijn geteeld in een afgebakend gebied, of die door een dergelijk gebied zijn verplaatst, houden een register bij van iedere geleverde partij en van elke professionele marktdeelnemer die een dergelijke levering heeft ontvangen.
2. Professionele marktdeelnemers die nader omschreven planten ontvangen die gedurende ten minste een deel van hun leven zijn geteeld in een afgebakend gebied, of die door een dergelijk gebied zijn verplaatst, houden een register bij van iedere ontvangen partij en van de leverancier ervan.
3. De professionele marktdeelnemers bewaren de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken partij aan of door hen werd geleverd.
4. De in de leden 1 en 2 bedoelde professionele marktdeelnemers stellen hun verantwoordelijke officiële instanties onverwijld in kennis van elke partij die zij leveren of ontvangen. Die kennisgeving omvat onder meer de oorsprong, de afzender, de geadresseerde, de plaats van bestemming, het individuele volg-, week- of serienummer van het plantenpaspoort, en de identiteit en de kwantiteit van de betrokken partij.
5. Een verantwoordelijke officiële instantie die gegevens overeenkomstig lid 4 ontvangt, stelt de verantwoordelijke officiële instantie van de plaats van bestemming van de betrokken partij hiervan in kennis.
6. Op verzoek stellen de lidstaten de in lid 4 bedoelde gegevens ter beschikking aan de Commissie.
Artikel 11
Officiële controles op de verplaatsing van nader omschreven planten
1. De lidstaten verrichten regelmatig officiële controles op de verplaatsing van nader omschreven planten uit het afgebakende gebied, of uit een besmette zone naar een bufferzone.
Dergelijke controles worden ten minste verricht op de volgende locaties:
a) |
de punten waar de nader omschreven planten uit besmette zones naar bufferzones worden verplaatst; |
b) |
de punten waar de nader omschreven planten uit bufferzones naar niet-afgebakende gebieden worden verplaatst; |
c) |
de plaats van bestemming van de nader omschreven planten in de bufferzone; |
d) |
de plaats van bestemming in de niet-afgebakende gebieden. |
2. De in lid 1 bedoelde controles omvatten een documentencontrole en een identiteitscontrole van de nader omschreven planten.
De in lid 1 bedoelde controles worden uitgevoerd ongeacht de locatie van de nader omschreven planten, hun eigenaar of de voor hen verantwoordelijke persoon of entiteit.
3. De intensiteit van de in lid 2 bedoelde controles wordt bepaald aan de hand van het risico dat de planten het nader omschreven organisme of de bekende of potentiële vectoren dragen, waarbij rekening moet worden gehouden met de herkomst van de partijen, de vatbaarheid van de betrokken planten, en de mate waarin de voor de verplaatsing verantwoordelijke professionele marktdeelnemer dit besluit en alle andere maatregelen om het nader omschreven organisme uit te roeien of in te perken, naleeft.
Artikel 12
Lijst van toegelaten locaties
De lidstaten stellen een lijst op van alle overeenkomstig artikel 9, lid 2, toegelaten locaties en werken deze bij.
De lidstaten dienen deze lijst in bij de Commissie.
Op basis van de informatie die zij van de lidstaten ontvangt, stelt de Commissie een lijst op van alle in de lidstaten toegelaten locaties en werkt deze bij.
De Commissie geeft deze lijst aan alle lidstaten door.
Artikel 13
Maatregelen bij niet-naleving van artikel 9
Wanneer uit de in artikel 11, lid 2, bedoelde controles blijkt dat de in artikel 9 genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, vernietigt de lidstaat die die controles heeft uitgevoerd de niet-conforme plant onmiddellijk ter plaatse of op een dichtbijgelegen locatie. Daarbij worden alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen genomen om tijdens en na de verwijdering verspreiding van het nader omschreven organisme en op die plant aanwezige vectoren te voorkomen.
Artikel 14
Verslaglegging over de maatregelen
De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 31 december van elk jaar het volgende toekomen:
a) |
een verslag over de maatregelen die zijn genomen uit hoofde van de artikelen 3, 4, 6, 7, 8 en 11 en over de resultaten van deze maatregelen; |
b) |
een plan met de in het daaropvolgende jaar uit hoofde van de artikelen 3, 4, 6, 7, 8 en 11 te nemen maatregelen, met inbegrip van het tijdschema van elke maatregel. |
Indien de betrokken lidstaat besluit inperkingsmaatregelen in te stellen overeenkomstig artikel 7, deelt hij de Commissie hiervan onverwijld de redenen mee alsook de maatregelen die zijn of zullen worden genomen.
Voor zover gerechtvaardigd door de ontwikkeling van het desbetreffende fytosanitaire risico passen de lidstaten de maatregelen aan en werken het onder b) bedoelde plan dienovereenkomstig bij. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van het bijgewerkte plan.
Artikel 15
Verbod op het binnenbrengen van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras
Het binnenbrengen in de Unie van voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras, is verboden.
Professionele marktdeelnemers mogen voor opplant bestemde planten van Coffea, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit Costa Rica of Honduras die in de Unie zijn binnengebracht vóór de toepassing van dit besluit, slechts binnen de Unie verplaatsen nadat zij de verantwoordelijke officiële instantie op de hoogte hebben gesteld.
Artikel 16
Binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt
Nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt, mogen in de Unie worden binnengebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a) |
de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft schriftelijk aan de Commissie meegedeeld dat het nader omschreven organisme niet in het land voorkomt; |
b) |
de nader omschreven planten gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG, waarin onder de rubriek „Aanvullende verklaring” is vermeld dat het nader omschreven organisme niet in het land voorkomt; |
c) |
bij binnenkomst in de Unie worden de nader omschreven planten door de verantwoordelijke officiële instantie gecontroleerd overeenkomstig artikel 18, lid 2, en worden noch de aanwezigheid noch symptomen van het nader omschreven organisme geconstateerd. |
Artikel 17
Binnenbrengen in de Unie van nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt
1. Nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, mogen enkel in de Unie worden binnengebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
zij gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG; |
b) |
zij voldoen aan lid 2 of aan de leden 3 en 4; |
c) |
bij binnenkomst in de Unie werden zij door de verantwoordelijke officiële instantie overeenkomstig artikel 18 gecontroleerd en daarbij werden noch de aanwezigheid noch symptomen van het nader omschreven organisme geconstateerd. |
2. Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een gebied dat door de nationale plantenziektekundige organisatie overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij is bevonden van het nader omschreven organisme, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
a) |
de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft de Commissie schriftelijk de naam van dat gebied meegedeeld; |
b) |
de naam van dat gebied is vermeld in het vak „plaats van oorsprong” van het fytosanitair certificaat. |
3. Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een gebied waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, wordt in het vak „Aanvullende verklaring” van het fytosanitair certificaat het volgende vermeld:
a) |
de nader omschreven planten zijn geproduceerd in één of meer locaties die aan de in lid 4 bedoelde voorwaarden voldoen; |
b) |
de nationale plantenziektekundige organisatie van het betrokken derde land heeft de Commissie schriftelijk de lijst van die locaties en hun geografische ligging in het land meegedeeld; |
c) |
op de locatie en in de desbetreffende zone als bedoeld in lid 4, onder c), worden fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme toegepast; |
d) |
er zijn jaarlijks op het meest geschikte tijdstip representatieve monsters getest van elke soort van de nader omschreven planten afkomstig van elke locatie, en aan de hand van overeenkomstig internationaal gevalideerde methoden uitgevoerde onderzoek is bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig is; |
e) |
de nader omschreven planten zijn vervoerd in gesloten recipiënten of verpakkingen, waardoor wordt gewaarborgd dat geen besmetting met het nader omschreven organisme of met een van de bekende vectoren ervan kan plaatsvinden; |
f) |
zo kort mogelijk vóór het moment van uitvoer zijn de partijen van de nader omschreven planten officieel visueel geïnspecteerd, bemonsterd en in overeenstemming met internationaal gevalideerde testmethoden onderworpen aan moleculaire tests aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % een aanwezigheid van besmette planten van ten minste 1 % kan worden aangetoond, en dat specifiek is gericht op de planten die verdachte symptomen van dat organisme vertonen, waarbij werd bevestigd dat het nader omschreven organisme niet aanwezig was; |
g) |
onmiddellijk vóór de uitvoer hebben de partijen van de nader omschreven planten fytosanitaire behandelingen tegen de bekende vectoren van het nader omschreven organisme ondergaan. |
Daarnaast wordt in het vak „plaats van oorsprong” van het in lid 1, onder a), bedoelde fytosanitaire certificaat de in a) bedoelde locatie duidelijk omschreven.
4. De in lid 3, onder a), bedoelde locatie voldoet aan de volgende voorwaarden:
a) |
de locatie is door de nationale plantenziektekundige organisatie vrij bevonden van het nader omschreven organisme en van de vectoren ervan, overeenkomstig de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen; |
b) |
de locatie wordt fysiek beschermd tegen het binnenbrengen van het nader omschreven organisme en de vectoren ervan; |
c) |
de locatie is omgeven door een gebied met een breedte van 200 m dat op grond van een officiële visuele inspectie en — indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt vermoed — door bemonstering en tests vrij is bevonden van het nader omschreven organisme, en is daarnaast onderworpen aan geschikte fytosanitaire behandelingen tegen de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder het verwijderen van planten kan vallen; |
d) |
de locatie wordt onderworpen aan geschikte fytosanitaire behandelingen die ertoe dienen haar vrij te houden van de vectoren van het nader omschreven organisme, waaronder het verwijderen van planten kan vallen; |
e) |
de locatie wordt samen met de onder c) bedoelde zone onderworpen aan ten minste twee officiële inspecties per jaar die op passende tijdstippen worden uitgevoerd; |
f) |
gedurende de gehele productiecyclus van de nader omschreven planten zijn er op de locatie geen symptomen van het nader omschreven organisme, noch vectoren ervan aangetroffen, of indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests verricht en werd de afwezigheid van het genoemde organisme bevestigd; |
g) |
gedurende de volledige productiecyclus van de nader omschreven planten zijn er in de onder c) bedoelde zone geen symptomen van het nader omschreven organisme aangetroffen of, indien verdachte symptomen werden waargenomen, zijn tests verricht en werd de afwezigheid van het genoemde organisme bevestigd. |
Artikel 18
Officiële controles bij het binnenbrengen in de Unie
1. Alle zendingen van de nader omschreven planten die vanuit een derde land in de Unie worden binnengebracht, worden op de plaats van binnenkomst in de Unie of op de plaats van bestemming als vastgesteld overeenkomstig artikel 1 van Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie (11) en, naar gelang van het geval, op grond van lid 2 of 3, en van lid 4, officieel gecontroleerd.
2. Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waar het nader omschreven organisme niet aanwezig is, verricht de verantwoordelijke officiële instantie de volgende controles:
a) |
een visuele inspectie, en |
b) |
indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt vermoed, bemonstering en tests van de partij van de nader omschreven planten om te bevestigen dat het genoemde organisme of de symptomen ervan niet aanwezig zijn. |
3. Bij nader omschreven planten van oorsprong uit een derde land waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er voorkomt, verricht de verantwoordelijke officiële instantie de volgende controles:
a) |
een visuele inspectie, en |
b) |
bemonstering en tests van de partij van de nader omschreven planten om te bevestigen dat het genoemde organisme of de symptomen ervan niet aanwezig zijn. |
4. De in lid 2, onder b), en lid 3, onder b), bedoelde monsters zijn zodanig groot dat, rekening houdend met ISPM nr. 31, met een betrouwbaarheid van 99 % een niveau van besmette planten van 1 % of meer kan worden geïdentificeerd.
Artikel 19
Naleving
Om aan dit besluit te voldoen, wijzigen de lidstaten de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme, of trekken deze in. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.
Artikel 20
Intrekking
Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU wordt ingetrokken.
Artikel 21
Adressaten
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 18 mei 2015.
Voor de Commissie
Vytenis ANDRIUKAITIS
Lid van de Commissie
(1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.
(2) Uitvoeringsbesluit 2014/87/EU van de Commissie van 13 februari 2014 betreffende maatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Well et Raju) (PB L 45 van 15.2.2014, blz. 29).
(3) EFSA PLH Panel (EFSA Panel on Plant Health), 2015. Scientific Opinion on the risks to plant health posed by Xylella fastidiosa in the EU territory, with the identification and evaluation of risk reduction options. EFSA Journal 2015;13(1):3989, blz. 262.
(4) Uitvoeringsbesluit 2014/497/EU van de Commissie van 23 juli 2014 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Xylella fastidiosa (Well et Raju) te voorkomen (PB L 219 van 25.7.2014, blz. 56).
(5) Uitvoeringsbesluit 2014/917/EU van de Commissie van 15 december 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/29/EG van de Raad met betrekking tot de kennisgeving van de aanwezigheid van schadelijke organismen en van maatregelen die de lidstaten hebben genomen of voornemens zijn te nemen (PB L 360 van 17.12.2014, blz. 59).
(6) Methodologies for sampling of consignments — Reference Standard ISPM No. 31, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd in 2008.
(7) Guidelines for pest eradication programmes — Reference Standard ISPM No. 9, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd op 15 december 2011.
(8) The use of integrated measures in a systems approach for pest risk management — Reference Standard ISPM No. 14, Secretariaat van het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten, Rome. Gepubliceerd op 8 januari 2014.
(9) Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie van 3 november 1992 tot vaststelling van de verplichtingen van producenten en importeurs van planten, plantaardige producten en andere materialen, en van nadere bepalingen inzake registratie (PB L 344 van 26.11.1992, blz. 38).
(10) Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan (PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22).
(11) Richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (PB L 313 van 12.10.2004, blz. 16).
BIJLAGE I
Lijst van planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor de Europese en niet-Europese isolaten van het nader omschreven organisme („nader omschreven planten”)
|
Acacia longifolia (Andrews) Willd. |
|
Acacia saligna (Labill.) H. L. Wendl. |
|
Acer |
|
Aesculus |
|
Agrostis gigantea Roth |
|
Albizia julibrissin Durazz. |
|
Alnus rhombifolia Nutt. |
|
Alternanthera tenella Colla |
|
Amaranthus blitoides S. Watson |
|
Ambrosia acanthicarpa Hook. |
|
Ambrosia artemisiifolia L. |
|
Ambrosia trifida L. |
|
Ampelopsis arborea (L.) Koehne |
|
Ampelopsis cordata Michx. |
|
Artemisia douglasiana Hook. |
|
Artemisia vulgaris var. heterophylla (H.M. Hall & Clements) Jepson |
|
Avena fatua L. |
|
Baccharis halimifolia L. |
|
Baccharis pilularis DC. |
|
Baccharis salicifolia (Ruiz & Pav.) |
|
Bidens pilosa L. |
|
Brachiaria decumbens (Stapf) |
|
Brachiaria plantaginea (Link) Hitchc. |
|
Brassica |
|
Bromus diandrus Roth |
|
Callicarpa americana L. |
|
Capsella bursa-pastoris (L.) Medik. |
|
Carex |
|
Carya illinoinensis (Wangenh.) K. Koch |
|
Cassia tora (L.) Roxb. |
|
Catharanthus |
|
Celastrus orbiculata Thunb. |
|
Celtis occidentalis L. |
|
Cenchrus echinatus L. |
|
Cercis canadensis L. |
|
Cercis occidentalis Torr. |
|
Chamaecrista fasciculata (Michx.) Greene |
|
Chenopodium quinoa Willd. |
|
Chionanthus |
|
Chitalpa tashkinensis T. S. Elias & Wisura |
|
Citrus |
|
Coelorachis cylindrica (Michx.) Nash |
|
Coffea |
|
Commelina benghalensis L. |
|
Conium maculatum L. |
|
Convolvulus arvensis L. |
|
Conyza canadensis (L.) Cronquist |
|
Cornus florida L. |
|
Coronopus didymus (L.) Sm. |
|
Cynodon dactylon (L.) Pers. |
|
Cyperus eragrostis Lam. |
|
Cyperus esculentus L. |
|
Cytisus scoparius (L.) Link |
|
Datura wrightii Regel |
|
Digitaria horizontalis Willd. |
|
Digitaria insularis (L.) Ekman |
|
Digitaria sanguinalis (L.) Scop. |
|
Disphania ambrosioides (L.) Mosyakin & Clemants |
|
Duranta erecta L. |
|
Echinochloa crus-galli (L.) P. Beauv. |
|
Encelia farinosa A. Gray ex Torr. |
|
Eriochloa contracta Hitchc. |
|
Erodium |
|
Escallonia montevidensis Link & Otto |
|
Eucalyptus camaldulensis Dehnh. |
|
Eucalyptus globulus Labill. |
|
Eugenia myrtifolia Sims |
|
Euphorbia hirta L. |
|
Fagus crenata Blume |
|
Ficus carica L. |
|
Fragaria vesca L. |
|
Fraxinus americana L. |
|
Fraxinus dipetala Hook. & Arn. |
|
Fraxinus latifolia Benth. |
|
Fraxinus pennsylvanica Marshall |
|
Fuchsia magellanica Lam. |
|
Genista monspessulana (L.) L. A. S. Johnson |
|
Geranium dissectum L. |
|
Ginkgo biloba L. |
|
Gleditsia triacanthos L. |
|
Hedera helix L. |
|
Helianthus annuus L. |
|
Hemerocallis |
|
Heteromeles arbutifolia (Lindl.) M. Roem. |
|
Hibiscus schizopetalus (Masters) J.D. Hooker |
|
Hibiscus syriacus L. |
|
Hordeum murinum L. |
|
Hydrangea paniculata Siebold |
|
Ilex vomitoria Sol. ex Aiton |
|
Ipomoea purpurea (L.) Roth |
|
Iva annua L. |
|
Jacaranda mimosifolia D. Don |
|
Juglans |
|
Juniperus ashei J. Buchholz |
|
Koelreuteria bipinnata Franch. |
|
Lactuca serriola L. |
|
Lagerstroemia indica L. |
|
Lavandula dentata L. |
|
Ligustrum lucidum L. |
|
Lippia nodiflora (L.) Greene |
|
Liquidambar styraciflua L. |
|
Liriodendron tulipifera L. |
|
Lolium perenne L. |
|
Lonicera japonica (L.) Thunb. |
|
Ludwigia grandiflora (Michx.) Greuter & Burdet |
|
Lupinus aridorum McFarlin ex Beckner |
|
Lupinus villosus Willd. |
|
Magnolia grandiflora L. |
|
Malva |
|
Marrubium vulgare L. |
|
Medicago polymorpha L. |
|
Medicago sativa L. |
|
Melilotus |
|
Melissa officinalis L. |
|
Metrosideros |
|
Modiola caroliniana (L.) G. Don |
|
Montia linearis (Hook.) Greene |
|
Morus |
|
Myrtus communis L. |
|
Nandina domestica Murray |
|
Neptunia lutea (Leavenw.) Benth. |
|
Nerium oleander L. |
|
Nicotiana glauca Graham |
|
Olea europaea L. |
|
Origanum majorana L. |
|
Paspalum dilatatum Poir. |
|
Persea americana Mill. |
|
Phoenix reclinata Jacq. |
|
Phoenix roebelenii O'Brien |
|
Pinus taeda L. |
|
Pistacia vera L. |
|
Plantago lanceolata L. |
|
Platanus |
|
Pluchea odorata (L.) Cass. |
|
Poa annua L. |
|
Polygala myrtifolia L. |
|
Polygonum arenastrum Boreau |
|
Polygonum lapathifolium (L.) Delarbre |
|
Polygonum persicaria Gray |
|
Populus fremontii S. Watson |
|
Portulaca |
|
Prunus |
|
Pyrus pyrifolia (Burm. f.) Nakai |
|
Quercus |
|
Ranunculus repens L. |
|
Ratibida columnifera (Nutt.) Wooton & Standl. |
|
Rhamnus alaternus L. |
|
Rhus diversiloba Torr. & A. Gray |
|
Rosa californica Cham. & Schldl. |
|
Rosmarinus officinalis L. |
|
Rubus |
|
Rumex crispus L. |
|
Salix |
|
Salsola tragus L. |
|
Salvia mellifera Greene |
|
Sambucus |
|
Sapindus saponaria L. |
|
Schinus molle L. |
|
Senecio vulgaris L. |
|
Setaria magna Griseb. |
|
Silybum marianum (L.) Gaertn. |
|
Simmondsia chinensis (Link) C. K. Schneid. |
|
Sisymbrium irio L. |
|
Solanum americanum Mill. |
|
Solanum elaeagnifolium Cav. |
|
Solidago virgaurea L. |
|
Sonchus |
|
Sorghum |
|
Spartium junceum L. |
|
Spermacoce latifolia Aubl. |
|
Stellaria media (L.) Vill. |
|
Tillandsia usneoides (L.) L. |
|
Toxicodendron diversilobum (Torr. & A. Gray) Greene |
|
Trifolium repens L. |
|
Ulmus americana L. |
|
Ulmus crassifolia Nutt. |
|
Umbellularia californica (Hook. & Arn.) Nutt. |
|
Urtica dioica L. |
|
Urtica urens L. |
|
Vaccinium |
|
Verbena litoralis Kunth |
|
Veronica |
|
Vicia faba L. |
|
Vinca |
|
Vitis |
|
Westringia fruticosa (Willd.) Druce |
|
Xanthium spinosum L. |
|
Xanthium strumarium L. |
BIJLAGE II
Lijst van planten waarvan bekend is dat zij vatbaar zijn voor de Europese isolaten van het nader omschreven organisme („waardplanten”)
|
Acacia saligna (Labill.) Wendl. |
|
Catharanthus |
|
Myrtus communis L. |
|
Nerium oleander L. |
|
Olea europaea L. |
|
Polygala myrtifolia L. |
|
Prunus avium (L.) L. |
|
Prunus dulcis (Mill.) D.A. Webb |
|
Rhamnus alaternus L. |
|
Rosmarinus officinalis L. |
|
Spartium junceum L. |
|
Vinca |
|
Westringia fruticosa (Willd.) Druce |