ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
58e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
14.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121/1 |
VERORDENING (EU) 2015/768 VAN DE RAAD
van 11 mei 2015
waarbij de toepassing van Verordening (EU) nr. 331/2014 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (het programma „Pericles 2020”) wordt uitgebreid tot niet-deelnemende lidstaten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 331/2014 van het Europees Parlement en de Raad (1), waar bij het programma „Pericles 2020” wordt vastgesteld, ter vervanging van het programma Pericles dat was vastgesteld bij Besluit van de Raad 2001/923/EG (2), bepaalt dat zij toepasselijk is in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen. Artikel 139 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat de in artikel 133 van dat verdrag bedoelde maatregelen met betrekking tot het gebruik van de euro niet van toepassing zijn op de lidstaten die onder een derogatie vallen. |
(2) |
De uitwisseling van informatie en personeel alsook de in het kader van het programma Pericles 2020 uitgevoerde maatregelen op het gebied van bijstand en opleiding dienen evenwel in de gehele Unie een uniform karakter te hebben; daarom dienen in de lidstaten die onder een derogatie vallen de nodige maatregelen te worden genomen om voor de euro hetzelfde beschermingsniveau te garanderen. |
(3) |
De toepassing van Verordening (EU) nr. 331/2014 moet bijgevolg worden uitgebreid tot andere dan de deelnemende lidstaten zoals genoemd in Verordening (EG) nr. 974/98 (3) van de Raad („niet-deelnemende lidstaten”). |
(4) |
Er dient te worden gezorgd voor een soepele en ononderbroken overgang van het programma Pericles naar het programma Pericles 2020 en de looptijd van de onderhavige verordening dient in overeenstemming te worden gebracht met Verordening (EU) nr. 1311/2013 (4). Derhalve dient de onderhavige verordening op 1 januari 2014 van toepassing te worden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De toepassing van Verordening (EU) nr. 331/2014 wordt uitgebreid tot andere dan de deelnemende lidstaten, genoemd in artikel 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad.
2. De bevoegde nationale autoriteiten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde lidstaten worden aangemerkt als instanties die voor financiering in de zin van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 331/2014 in aanmerking komen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 mei 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
J. DŪKLAVS
(1) Verordening (EU) nr. 331/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles 2020”) en tot intrekking van de Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG (PB L 103 van 5.4.2014, blz. 1.).
(2) Besluit 2001/923/EG van de Raad van 17 december 2001 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 50).
(3) Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1).
(4) Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
14.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/769 VAN DE COMMISSIE
van 12 mei 2015
tot 231e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa'ida-netwerk
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa'ida-netwerk (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren. |
(2) |
Het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 30 april 2015 besloten zes personen te schrappen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. |
(3) |
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid
(1) PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.
BIJLAGE
In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de volgende vermeldingen geschrapt van de lijst „Natuurlijke personen”:
a) |
„Riadh Al-Jelassi Ben Belkassem Ben Mohamed Al-Jelassi. Adres: Italië. Geboortedatum: 15.12.1970. Geboorteplaats: Al-Mohamedia, Tunesië. Nationaliteit: Tunesisch. Paspoort nr.: L276046 (Tunesisch paspoort afgegeven op 1.7.1996, vervallen op 30.6.2001). Overige informatie: a) naam van moeder: Reem Al-Askari, b) lid van Tunisian Combatant Group. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 3.9.2002.” |
b) |
„Samir Abd El Latif El Sayed Kishk (ook bekend als Samir Abdellatif el Sayed Keshk). Geboortedatum: 14.5.1955. Geboorteplaats: Gharbia, Egypte. Nationaliteit: Egyptisch. Overige informatie: uitgewezen uit Italië naar Egypte op 2.7.2003. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 3.9.2002.” |
c) |
„Al-Azhar Ben Mohammed Ben El-Abed Al-Tlili (ook bekend als Lazar Ben Mohammed Tlili). Adres: Via Carlo Porta 97, Legnano, Italië. Geboortedatum: 26.3.1969. Geboorteplaats: Feriana, Al-Kasrain, Tunesië. Nationaliteit: Tunesisch. Paspoort nr.: M351140 (Tunesisch paspoort, vervallen op 16.6.2005). Overige informatie: a) Italiaans fiscaal nummer: TLLLHR69C26Z352G; b) uit de gevangenis in Italië ontslagen op 15.1.2007 c) naam van moeder: Essayda Bint Salih Al-Tlili. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 3.9.2002.” |
d) |
„Faouzi Ben Mohamed Ben Ahmed Al-Jendoubi (ook bekend als a) Jendoubi Faouzi; b) Said; c) Samir). Geboortedatum: 30.1.1966. Geboorteplaats: a) Tunis, Tunesië; b) Marokko. Nationaliteit: Tunesisch. Paspoortnummer: K459698 (Tunesisch paspoort afgegeven op 6.3.1999, vervallen op 5.3.2004). Overige informatie: a) naam van moeder is Um Hani al-Tujani; b) krijgt geen toegang tot het Schengengebied; c) wordt door de Italiaanse autoriteiten sinds juni 2002 als onvindbaar opgegeven. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 25.6.2003.” |
e) |
„Ahmed Hosni Rarrbo (ook bekend als a) Rarrbo Abdallah, b) Rarrbo Abdullah, c) Rarrbo Ahmed Hosni). Adres: Algerije. Geboortedatum: 12.9.1974. Geboorteplaats: a) Bologhine, Algerije; b) Frankrijk. Nationaliteit: Algerijns. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 25.6.2003.” |
f) |
„Najib Ben Mohamed Ben Salem Al-Waz (ook bekend als a) Ouaz Najib; b) Ouaz Nagib). Adres: Via Tovaglie 26, Bologna, Italië. Geboortedatum: 12.4.1960. Geboorteplaats: Al Haka'imah, gouvernoraat Mahdia, Tunesië. Nationaliteit: Tunesisch. Paspoort nr.: K815205 (Tunesisch paspoort afgegeven op 17.9.1994, vervallen op 16.9.1999). Overige informatie: a) naam van moeder is Salihah Amir; b) krijgt geen toegang tot het Schengengebied. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 25.6.2003.” |
14.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121/5 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/770 VAN DE COMMISSIE
van 13 mei 2015
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
83,5 |
MA |
93,0 |
|
MK |
106,3 |
|
TR |
69,0 |
|
ZZ |
88,0 |
|
0707 00 05 |
AL |
36,9 |
EG |
191,6 |
|
MK |
32,3 |
|
TR |
102,3 |
|
ZZ |
90,8 |
|
0709 93 10 |
MA |
110,7 |
TR |
118,8 |
|
ZZ |
114,8 |
|
0805 10 20 |
EG |
45,4 |
IL |
70,7 |
|
MA |
53,2 |
|
MO |
59,6 |
|
ZA |
60,1 |
|
ZZ |
57,8 |
|
0805 50 10 |
MA |
83,0 |
TR |
102,4 |
|
ZZ |
92,7 |
|
0808 10 80 |
AR |
99,8 |
BR |
93,5 |
|
CL |
119,0 |
|
MK |
28,2 |
|
NZ |
174,5 |
|
US |
179,5 |
|
ZA |
117,6 |
|
ZZ |
116,0 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
14.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121/7 |
BESLUIT (EU) 2015/771 VAN DE RAAD
van 7 mei 2015
betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, inzake de wijziging van bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties) bij die overeenkomst
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 46, 53 en 62, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (1) (hierna „de overeenkomst” genoemd) werd op 21 juni 1999 ondertekend en is op 1 juni 2002 in werking getreden. |
(2) |
Krachtens artikel 18 van de overeenkomst moeten de wijzigingen van bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties) worden vastgesteld middels een besluit van het Gemengd Comité dat bij artikel 14 van de overeenkomst is opgericht („het Gemengd Comité”). |
(3) |
Teneinde een coherente en correcte toepassing van de rechtshandelingen van de Unie te blijven garanderen en administratieve en eventueel ook juridische problemen te voorkomen, dient bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties) bij de overeenkomst te worden gewijzigd, teneinde rekening te houden met de nieuwe rechtshandelingen van de Unie, waarnaar in de overeenkomst thans niet wordt verwezen. |
(4) |
Er dient een standpunt te worden vastgesteld dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité inzake de wijziging van bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties) bij de overeenkomst. |
(5) |
Het door de Unie in het Gemengd Comité in te nemen standpunt dient derhalve te worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het standpunt dat namens de Unie moet worden vastgesteld in het Gemengd Comité dat is ingesteld bij artikel 14 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen („Gemengd Comité”), inzake de wijziging van bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties), wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité EU-Zwitserland.
Kleine technische wijzigingen van het ontwerpbesluit kunnen zonder nader besluit van de Raad worden goedgekeurd door de vertegenwoordigers van de Unie in het Gemengd Comité.
Artikel 2
Het besluit van het Gemengd Comité wordt na vaststelling in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 7 mei 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
E. RINKĒVIČS
(1) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6.
ONTWERP
BESLUIT Nr. …/2015 VAN HET GEMENGD COMITÉ
ingesteld bij artikel 14 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen
van …
tot wijziging van bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties)
HET GEMENGD COMITÉ,
Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (1) („de overeenkomst”), en met name de artikelen 14 en 18,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De overeenkomst werd ondertekend op 21 juni 1999 en is op 1 juni 2002 in werking getreden. |
(2) |
De bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties) van de overeenkomst is vervangen bij Besluit nr. 2/2011 van het Gemengd Comité EU-Zwitserland (2) en dient te worden bijgewerkt om rekening te houden met de nieuwe wetgeving die de Europese Unie en Zwitserland sedertdien hebben vastgesteld, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties) bij de overeenkomst wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is opgesteld in de volgende talen: het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Italiaans, het Kroatisch, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Slowaaks, het Sloveens, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het besluit door het Gemengd Comité EU-Zwitserland wordt vastgesteld.
Gedaan te …, …
Voor het Gemengd Comité
De voorzitter
BIJLAGE
Bijlage III (Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties) bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de titel „DEEL A: BESLUITEN WAARNAAR WORDT VERWEZEN”, worden de volgende streepjes toegevoegd aan punt 1a:
. |
2) |
In punt 1g worden de volgende medische opleidingen toegevoegd:
|
3) |
In punt 1g wordt de titel voor de medische opleiding „Interne geneeskunde” vervangen door:
|
4) |
In punt 1i wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
5) |
In punt 1m wordt de tabel vervangen door:
|
14.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121/12 |
BESLUIT (EU) 2015/772 VAN DE RAAD
van 11 mei 2015
tot instelling van het Comité voor de werkgelegenheid en tot intrekking van Besluit 2000/98/EG
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 150,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 5 van het Verdrag bepaalt dat de Unie maatregelen neemt om te zorgen voor de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, teneinde het doeltreffender te maken door het ontwikkelen van een gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie. |
(2) |
In het derde deel, titel IX, van het Verdrag zijn de procedures vastgelegd volgens welke de lidstaten en de Unie dienen te streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen |
(3) |
Bij het vervullen van zijn taken, waartoe advies geven aan en bijdragen tot de werkzaamheden van de Raad en de Commissie behoren, dient het Comité voor de werkgelegenheid („het Comité”) ertoe bij te dragen dat de Europese werkgelegenheidsstrategie, de coördinatie van het macro-economisch beleid en het economische hervormingsproces zodanig worden bepaald en uitgevoerd dat zij consistent zijn en elkaar wederzijds versterken. |
(4) |
Het Comité moet nauw samenwerken met de sociale partners en in het bijzonder met de partners die vertegenwoordigd zijn in de tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid die is ingesteld bij Besluit 2003/174/EG (1). |
(5) |
In zijn conclusies van 27 en 28 juni 2013 stelde de Europese Raad dat de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie moet worden verstevigd. De sociale en arbeidsmarktsituatie binnen de Economische en Monetaire Unie moeten, als eerste stap, beter worden gevolgd en meegewogen, met name door gebruikmaking van passende sociale indicatoren en werkgelegenheidsindicatoren binnen het Europees semester. Ook dient te worden gezorgd voor betere coördinatie van werkgelegenheidsbeleid en sociaal beleid, waarbij de nationale bevoegdheden ten volle worden geëerbiedigd. |
(6) |
In zijn conclusies van 24 en 25 oktober 2013 stelde de Europese Raad dat de coördinatie van het economisch, het werkgelegenheids- en het sociaal beleid verder zal worden versterkt volgens de bestaande procedures en met volledige inachtneming van de nationale bevoegdheden. De Europese Raad vond dat te dien einde meer werk moet worden gemaakt van een betere samenwerking tussen de diverse Raadsformaties, teneinde de onderlinge samenhang van deze beleidsterreinen overeenkomstig de gemeenschappelijke doelstellingen te waarborgen. |
(7) |
Dit besluit moet de ontwikkeling van het Europees semester en de rol die het Comité daarin speelt, weergeven. In Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (2) staat met name dat het Economisch en Financieel Comité, het Comité voor de economische politiek, het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming in passende gevallen in het kader van het Europees semester worden geraadpleegd. Bovendien staat in Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3) dat bij de diepgaande evaluatie in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de aanbevelingen of verzoeken van de Raad aan de lidstaten. Er staat ook in dat er in een plan met corrigerende maatregelen voor lidstaten waarvoor een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden is ingeleid, rekening zal worden gehouden met de economische en sociale gevolgen van de beleidsmaatregelen en dat het plan in overeenstemming moet zijn met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de richtsnoeren voor werkgelegenheid. |
(8) |
Het Comité en de organen van de Unie die bij de coördinatie van het economisch en sociaal beleid betrokken zijn, inzonderheid het Economisch en Financieel Comité, het Comité voor de economische politiek en het Comité voor sociale bescherming, moeten nauw samenwerken. Wanneer het passend is en er onderlinge overeenstemming over bestaat tussen de betrokken comités, kan de samenwerking van het Comité met het Comité voor sociale bescherming, het Economisch en Financieel Comité en het Comité voor de economische politiek onder meer de vorm aannemen van het organiseren van gezamenlijke vergaderingen, met name in de context van de respectieve rollen van de comités binnen het Europees semester. |
(9) |
De bestuurlijke bepalingen met betrekking tot de werking van het Comité moeten worden herzien om efficiëntie en continuïteit te waarborgen, zodat het Comité zijn opdracht volgens het Verdrag goed kan vervullen en er de nodige flexibiliteit ontstaat voor het aanpassen van het tijdschema van de activiteiten van het Comité, met name binnen het kader van de cyclus van het Europees semester. |
(10) |
Besluit 2000/98/EG van de Raad (4) moet worden ingetrokken, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Instellingen en functies
Er wordt een Raadgevend Comité voor de werkgelegenheid ingesteld („het Comité”), teneinde de coördinatie van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid van de lidstaten te bevorderen, overeenkomstig het Verdrag en met inachtneming van de bevoegdheden van de instellingen en de organen van de Unie.
Artikel 2
Taak
1. Het Comité heeft tot taak:
a) |
toe te zien op de werkgelegenheidssituatie en het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten en de Unie; |
b) |
onverminderd artikel 240 van het Verdrag hetzij op verzoek van de Raad of van de Commissie, hetzij op eigen initiatief, adviezen uit te brengen en bij te dragen aan de voorbereiding van de in artikel 148 van dat Verdrag bedoelde werkzaamheden van de Raad. |
2. Voor de toepassing van lid 1 moet het Comité met name streven naar het volgende:
a) |
bevorderen dat er bij het bepalen en uitvoeren van het beleid en de activiteiten van de Unie rekening wordt gehouden met de doelstelling van een hoog werkgelegenheidsniveau; |
b) |
bijdragen tot de procedure die leidt tot de vaststelling van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid teneinde de overeenstemming tussen de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren te verzekeren, en op een onderling ondersteunende manier bijdragen tot de synergie tussen de Europese werkgelegenheidsstrategie, de coördinatie van het macro-economisch beleid en het economische hervormingsproces; |
c) |
actief deelnemen aan de macro-economische dialoog op Unie-niveau; |
d) |
bijdragen aan alle aspecten van het Europees semester die binnen zijn opdracht vallen en daarover verslag uitbrengen aan de Raad; |
e) |
de uitwisseling van informatie en ervaring tussen de lidstaten onderling en met de Commissie bevorderen. |
3. Ieder jaar stelt het Comité een werkprogramma op waarin de beleidsprioriteiten van de Raad en de Commissie zijn verwerkt. Het werkprogramma wordt aan de Raad toegezonden.
4. Het Comité kan een beroep doen op externe deskundigen indien de agenda daartoe aanleiding geeft.
Artikel 3
Lidmaatschap
1. Iedere lidstaat en de Commissie benoemen twee leden van het Comité. Zij kunnen ook twee plaatsvervangende leden benoemen.
2. De leden van het Comité en de plaatsvervangende leden worden gekozen uit hoge ambtenaren of deskundigen met een bijzondere bekwaamheid op het gebied van werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid in de lidstaten.
3. De lidstaten en de Commissie zullen zich tot het uiterste inspannen om bij de samenstelling van het Comité een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te bereiken.
Artikel 4
Werkwijze
1. Het Comité kiest uit de door de lidstaten benoemde leden een voorzitter voor een termijn van twee jaar. De voorzitter kan eenmaal worden herkozen voor een tweede termijn van twee jaar. Het Comité kan, om de efficiëntie en continuïteit van zijn werk te waarborgen, in gerechtvaardigde gevallen besluiten het mandaat van een voorzitter met maximaal acht maanden te verlengen. De voorzitter kan in totaal vier jaar en acht maanden in functie blijven.
2. De voorzitter wordt bijgestaan door vier ondervoorzitters, van wie er twee door het Comité voor een periode van twee jaar (die eenmaal kan worden verlengd) uit zijn leden worden gekozen. De derde ondervoorzitter is een vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt. De vierde ondervoorzitter is een vertegenwoordiger van de lidstaat die het volgende voorzitterschap zal bekleden.
3. De voorzitter delegeert zijn stemrecht aan zijn plaatsvervanger.
4. De vergaderingen van het Comité worden door de voorzitter bijeengeroepen, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een meerderheid van de leden van het Comité.
5. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.
6. Uitgaven worden terugbetaald overeenkomstig de vigerende administratieve voorschriften.
7. De Commissie biedt het Comité adequate analytische en organisatorische steun. De Commissie wijst een van haar ambtenaren aan als secretaris. De secretaris en het ondersteunend personeel handelen in opdracht van het Comité wanneer zij het Comité bijstaan in de uitoefening van zijn taken. De secretaris werkt samen met het secretariaat-generaal van de Raad voor het beleggen van vergaderingen.
8. Het Comité werkt, waar nodig, samen met andere relevante organen en Comités die actief zijn op het gebied van het sociaal en economisch beleid, zoals het Comité voor sociale bescherming, het Economisch en Financieel Comité, het Comité voor de economische politiek, het Onderwijscomité en de raad van bestuur van het Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening.
Artikel 5
Werkgroepen
1. Het Comité kan zijn plaatsvervangende leden belasten met het bestuderen van specifieke vraagstukken of voor dat doel werkgroepen instellen. Het voorzitterschap van een werkgroep wordt bekleed door een ondervoorzitter van het Comité, een lid of plaatsvervangend lid van het Comité, een ambtenaar van de Commissie of een lid van de werkgroep zelf, benoemd door het Comité.
2. De Commissie biedt de werkgroepen adequate analytische en organisatorische steun.
3. De werkgroepen kunnen een beroep doen op deskundigen om hen bij te staan.
4. Het Comité mag ook samen met andere comités of organen gezamenlijke werkgroepen instellen, waarvan de bestuurlijke bepalingen in overleg zullen worden vastgesteld.
Artikel 6
Raadpleging van de sociale partners
Voor het vervullen van zijn opdracht raadpleegt het Comité de sociale partners. In dat verband legt het contacten met de sociale partners die in de tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid zijn vertegenwoordigd.
Artikel 7
Overgangsmaatregelen
De ambtstermijn van ieder overeenkomstig artikel 3 van Besluit 2000/98/EG gekozen lid duurt tot het eind van die ambtstermijn, als vastgesteld overeenkomstig artikel 4 van onderhavig besluit. Als aanvangsdatum van de ambtstermijn wordt beschouwd de datum van de verkiezing die heeft plaatsgevonden in overeenstemming met artikel 3 van Besluit 2000/98/EG.
Artikel 8
Intrekking
Besluit 2000/98/EG wordt ingetrokken op de datum van de eerste vergadering van het Comité na de inwerkingtreding van dit besluit. Die vergadering vindt uiterlijk vier maanden na de datum van vaststelling van dit besluit plaats.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 11 mei 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
J. DŪKLAVS
(1) Besluit 2003/174/EG van de Raad van 6 maart 2003 tot instelling van een tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid (PB L 70 van 14.3.2003, blz. 31).
(2) Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).
(4) Besluit 2000/98/EG van de Raad van 24 januari 2000 tot instelling van het Comité voor de werkgelegenheid (PB L 29 van 4.2.2000, blz. 21).
14.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121/16 |
BESLUIT (EU) 2015/773 VAN DE RAAD
van 11 mei 2015
tot instelling van het Comité voor sociale bescherming en tot intrekking van Besluit 2004/689/EG
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 160,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Commissie heeft in haar mededeling van 14 juli 1999„Een gemeenschappelijke strategie voor de modernisering van de sociale bescherming” voorstellen gedaan ter vergroting van de samenwerking op het gebied van de sociale bescherming, waaronder de oprichting van een werkgroep van ambtenaren op hoog niveau. |
(2) |
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 16 februari 2000 zijn voldoening uitgesproken over de mededeling van de Commissie en de oprichting van een dergelijke groep. |
(3) |
De Raad heeft in zijn conclusies van 17 december 1999 betreffende de versterking van de samenwerking voor de modernisering en verbetering van de sociale bescherming (1), het voorstel van de Commissie gesteund om een mechanisme in te stellen voor een betere samenwerking op basis van de werkzaamheden van een groep van ambtenaren op hoog niveau met het oog op de uitvoering van dit geheel van maatregelen. De Raad heeft erop gewezen dat deze vorm van samenwerking alle vormen van sociale bescherming zal moeten bestrijken en de lidstaten, waar nodig, van nut moet zijn bij het verbeteren en versterken van hun sociale beschermingsstelsels, in overeenstemming met hun nationale prioriteiten. De Raad heeft voorts in herinnering gebracht dat de organisatie en financiering van de sociale bescherming een bevoegdheid van de lidstaten is en heeft de vier algemene doelstellingen onderschreven die de Commissie in het kader van de algehele uitdaging tot modernisering van de sociale beschermingsstelsels heeft vastgesteld, namelijk het lonend maken van werk en het bieden van een vast inkomen, het veiligstellen van pensioenen en het financieel houdbaar maken van de pensioenstelsels, het bevorderen van sociale inclusie en het garanderen van een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare gezondheidszorg. De Raad heeft ook onderstreept dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen moet worden geïntegreerd in alle op die vier doelstellingen gerichte activiteiten. Ten slotte heeft de Raad erkend dat de financiële aspecten bij al deze doelstellingen een rol spelen. |
(4) |
In de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 wordt het belang erkend van de sociale bescherming voor de verdere ontwikkeling en modernisering van een actieve en dynamische welvaartsstaat in Europa en wordt de Raad verzocht de samenwerking tussen de lidstaten te versterken door de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken op basis van betere informatienetwerken. |
(5) |
In Nice en op zijn daaropvolgende bijeenkomsten heeft de Europese Raad regelmatig de werkzaamheden van het Comité voor sociale bescherming inzake de stimulering en versterking van beleidsuitwisseling en coördinatie van sociale bescherming binnen de Unie bevestigd. |
(6) |
Het bij Besluit 2000/436/EG van de Raad (2), dat is ingetrokken en vervangen door Besluit 2004/689/EG van de Raad (3), opgerichte Comité voor sociale bescherming heeft zijn nut als adviesorgaan voor zowel de Raad als de Commissie bewezen en heeft een actieve bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de open coördinatiemethode (OCM), die door de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 is ingesteld. In het advies van he Comité voor sociale bescherming over de versterking van de sociale OCM in verband met de Europa 2020-strategie, waaraan de Raad op 17 juni 2011 zijn goedkeuring heeft gegeven, wordt de validiteit van de doelstellingen en instrumenten van de sociale OCM nogmaals bevestigd. De rol van het comité in het kader van de OCM moet in dit besluit worden weergegeven. |
(7) |
In zijn conclusies van 27 en 28 juni 2013 stelde de Europese Raad dat de sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie moet worden verstevigd. De sociale en arbeidsmarktsituatie binnen de Economische en Monetaire Unie moeten, als eerste stap, beter worden gevolgd en meegewogen, met name door gebruikmaking van passende sociale indicatoren en werkgelegenheidsindicatoren binnen het Europees semester. Ook dient te worden gezorgd voor betere coördinatie van werkgelegenheidsbeleid en sociaal beleid, waarbij de nationale bevoegdheden ten volle worden geëerbiedigd. |
(8) |
In zijn conclusies van 24 en 25 oktober 2013 stelde de Europese Raad dat de coördinatie van het economisch, het werkgelegenheids- en het sociaal beleid verder zal worden versterkt volgens de bestaande procedures en met volledige inachtneming van de nationale bevoegdheden. De Europese Raad vond dat te dien einde meer werk moet worden gemaakt van een betere samenwerking tussen de diverse Raadsformaties, teneinde de onderlinge samenhang van deze beleidsterreinen overeenkomstig de gemeenschappelijke doelstellingen te waarborgen. |
(9) |
Dit besluit moet de ontwikkeling van het Europees semester en de rol die het comité daarin speelt, weergeven. In Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad (4) staat met name dat het Economisch en Financieel Comité, het Comité voor de economische politiek, het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming in passende gevallen in het kader van het Europees semester worden geraadpleegd. Bovendien staat in Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5) dat bij de diepgaande evaluatie in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met de aanbevelingen of verzoeken van de Raad aan de lidstaten, en dat er in een plan met corrigerende maatregelen voor lidstaten waarvoor een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden is ingeleid rekening zal worden gehouden met de economische en sociale gevolgen van de beleidsmaatregelen en dat het plan in overeenstemming moet zijn met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de richtsnoeren voor werkgelegenheid. |
(10) |
Het comité en de organen van de Unie die bij de coördinatie van het economisch en sociaal beleid betrokken zijn, inzonderheid het Comité voor de werkgelegenheid, het Economisch en Financieel Comité en het Comité voor de economische politiek, moeten nauw samenwerken. Wanneer het passend is en er onderlinge overeenstemming over bestaat tussen de betrokken comités, kan de samenwerking van het comité met het Comité voor de werkgelegenheid, het Economisch en Financieel Comité en het Comité voor de economische politiek onder meer de vorm aannemen van het organiseren van gezamenlijke vergaderingen, met name in de context van de respectieve rollen van de comités binnen het Europees semester. |
(11) |
De bestuurlijke bepalingen met betrekking tot de werking van het comité moeten worden herzien om efficiëntie en continuïteit te waarborgen, zodat het comité zijn opdracht volgens het Verdrag goed kan vervullen en er de nodige flexibiliteit ontstaat voor het aanpassen van het tijdschema van de activiteiten van het comité, met name binnen het kader van de cyclus van het Europees semester. |
(12) |
Besluit 2004/689/EG moet worden ingetrokken, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Instelling
Er wordt een Comité voor sociale bescherming („comité”) van raadgevende aard ingesteld teneinde de samenwerking tussen de lidstaten onderling en met de Commissie op het gebied van het beleid inzake sociale bescherming te bevorderen, overeenkomstig het Verdrag en met inachtneming van de bevoegdheden van de instellingen en de organen van de Unie.
Artikel 2
Taak
1. Het comité heeft tot taak:
a) |
toe te zien op de sociale situatie en de ontwikkeling van het beleid inzake sociale bescherming in de lidstaten en de Unie; |
b) |
de uitwisseling van informatie, ervaringen en goede praktijken tussen de lidstaten onderling en met de Commissie te bevorderen; |
c) |
onverminderd artikel 240 van het Verdrag, verslagen op te stellen, adviezen uit te brengen of andere activiteiten te ontplooien op gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen, hetzij op verzoek van de Raad of de Commissie, hetzij op eigen initiatief. |
2. Voor de toepassing van lid 1 moet het comité met name streven naar het volgende:
a) |
gebruikmaken van de open coördinatiemethode, onder meer door gezamenlijk overeengekomen toezichtsinstrumenten toe te passen en in overleg overeengekomen evaluatieregelingen te hanteren bij de uitvoering van de door de Raad overeengekomen gemeenschappelijke doelstellingen; |
b) |
bijdragen aan alle aspecten van het Europees semester die binnen zijn opdracht vallen en daarover verslag uitbrengen aan de Raad; |
c) |
waar nodig, samenwerken met andere relevante organen en comités die actief zijn op het gebied van het sociaal en economisch beleid, zoals het Comité voor de werkgelegenheid, het Economisch en Financieel Comité, het Comité voor de economische politiek en de Groep volksgezondheid op hoog niveau. |
3. Ieder jaar stelt het comité een werkprogramma op waarin de beleidsprioriteiten van de Raad en de Commissie zijn verwerkt. Het werkprogramma wordt aan de Raad toegezonden.
4. Voor het vervullen van zijn opdracht werkt het comité samen met de sociale partners. In dat verband legt het contacten met de sociale partners die zijn vertegenwoordigd in de tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid die is opgericht bij Besluit 2003/174/EG van de Raad (6). Het comité legt de nodige contacten met sociale niet-gouvernementele organisaties en houdt daarbij rekening met hun respectieve rol en verantwoordelijkheden op het gebied van de sociale bescherming. Het Europees Parlement wordt ook geïnformeerd over de activiteiten van het comité.
5. Het comité kan een beroep doen op externe deskundigen, wanneer de agenda daartoe aanleiding geeft.
6. Het comité legt contacten met vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten.
Artikel 3
Lidmaatschap
1. Elke lidstaat en de Commissie benoemen twee leden van het comité. Zij mogen ook twee plaatsvervangende leden benoemen.
2. De lidstaten en de Commissie zullen zich tot het uiterste inspannen om bij de samenstelling van het comité een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te bereiken.
Artikel 4
Werkwijze
1. Het comité kiest uit de door de lidstaten benoemde leden een voorzitter voor een termijn van twee jaar. De voorzitter kan eenmaal worden herkozen voor een tweede termijn van twee jaar. Het comité kan, om de efficiëntie en continuïteit van zijn werk te waarborgen, in gerechtvaardigde gevallen besluiten het mandaat van een voorzitter met maximaal acht maanden te verlengen. De voorzitter kan in totaal vier jaar en acht maanden in functie blijven.
2. De voorzitter wordt bijgestaan door vier ondervoorzitters, van wie er twee door het comité voor een periode van twee jaar (die eenmaal kan worden verlengd) uit zijn leden worden gekozen. De derde ondervoorzitter is een vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt. De vierde ondervoorzitter is een vertegenwoordiger van de lidstaat die het volgende voorzitterschap zal bekleden.
3. De voorzitter delegeert zijn stemrecht aan zijn plaatsvervanger.
4. De vergaderingen van het comité worden door de voorzitter bijeengeroepen, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van minstens de helft van de leden van het comité.
5. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
6. Uitgaven worden terugbetaald overeenkomstig de vigerende administratieve voorschriften.
7. De Commissie biedt het comité adequate analytische en organisatorische steun. De Commissie wijst een van haar ambtenaren aan als secretaris. De secretaris en het ondersteunend personeel handelen in opdracht van het comité wanneer zij het comité bijstaan in de uitoefening van zijn taken. De secretaris werkt samen met het secretariaat-generaal van de Raad voor het beleggen van vergaderingen.
Artikel 5
Werkgroepen
1. Het comité kan zijn plaatsvervangende leden belasten met het bestuderen van specifieke vraagstukken of voor dat doel werkgroepen instellen. Het voorzitterschap van deze werkgroep wordt bekleed door een ondervoorzitter van het comité, een lid of plaatsvervangend lid van het comité, een ambtenaar van de Commissie of een lid van de werkgroep zelf, benoemd door het comité.
2. De Commissie biedt de werkgroepen adequate analytische en organisatorische steun.
3. De werkgroepen kunnen een beroep op deskundigen doen om hen bij te staan.
4. Het comité mag ook samen met andere comités of organen gezamenlijke werkgroepen instellen, waarvan de bestuurlijke bepalingen in overleg zullen worden vastgesteld.
Artikel 6
Overgangsbepalingen
De ambtstermijn van ieder overeenkomstig artikel 3 van Besluit 2004/689/EG gekozen lid duurt tot het eind van die ambtstermijn, als vastgesteld overeenkomstig artikel 4 van het onderhavige besluit. Als aanvangsdatum van de ambtstermijn wordt beschouwd de datum van de verkiezing die heeft plaatsgevonden in overeenstemming met artikel 3 van Besluit 2004/689/EG.
Artikel 7
Intrekking
Besluit 2004/689/EG wordt ingetrokken op de datum van de eerste vergadering van het comité na de inwerkingtreding van dit besluit. Die vergadering van het comité vindt uiterlijk vier maanden na de datum van vaststelling van dit besluit plaats.
Artikel 8
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 11 mei 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
J. DŪKLAVS
(1) PB C 8 van 12.1.2000, blz. 7.
(2) Besluit 2000/436/EG van de Raad van 29 juni 2000 tot oprichting van een Comité voor sociale bescherming (PB L 172 van 12.7.2000, blz. 26).
(3) Besluit 2004/689/EG van de Raad van 4 oktober 2004 houdende instelling van een Comité voor sociale bescherming en houdende intrekking van Besluit 2000/436/EG (PB L 314 van 13.10.2004, blz. 8).
(4) Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1).
(5) Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).
(6) Besluit 2003/174/EG van de Raad van 6 maart 2003 tot instelling van een tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid (PB L 70 van 14.3.2003, blz. 31).
14.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121/20 |
BESLUIT (EU) 2015/774 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 4 maart 2015
inzake een overheidsprogramma voor aankoop van activa op secundaire markten (ECB/2015/10)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name het eerste streepje van artikel 127, lid 2,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name de tweede alinea van artikel 12.1, in samenhang met het eerste streepje van artikel 3.1 en artikel 18.1,
Overwegende:
(1) |
Overeenkomstig artikel 18.1 van de Statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna: de „ESCB-statuten”) mag de Europese Centrale Bank (ECB), samen met nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna: de „NCB's”), op de financiële markten opereren, onder andere door de onvoorwaardelijke aan- en verkoop van verhandelbaar papier, zulks om de ESCB-doelstellingen te verwezenlijken. |
(2) |
Op 4 september 2014 heeft de Raad van bestuur besloten een derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (hierna: het „CBPP3”) en een aankoopprogramma voor effecten op onderpand van activa opgestart (ABSPP) te initiëren. Naast de in september 2014 ingevoerde gerichte langerlopende herfinancieringstransacties beogen deze activa-aankoopprogramma's de doorwerking van het monetaire beleid verder te versterken, kredietverstrekking aan de eurogebiedeconomie te bevorderen, minder strenge leningvoorwaarden voor huishoudens en ondernemingen te bewerkstelligen en ertoe bij te dragen dat de inflatie de 2 % weer zal naderen, hetgeen strookt met de primaire ECB-doelstelling prijsstabiliteit te handhaven. |
(3) |
Op 22 januari 2015 heeft de Raad van bestuur besloten dat activa-aankopen moeten worden uitgebreid met een overheidsprogramma voor activa-aankoop op secundaire markten (hierna het „PSPP”) moet omvatten. Uit hoofde van het PSPP mogen NCB's naar rato van hun respectieve aandelen in de kapitaalverdeelsleutel van de ECB, en de ECB, van in aanmerking komende wederpartijen op de secundaire markten onvoorwaardelijk beleenbare verhandelbare schuldbewijzen aankopen. Dit besluit werd genomen als deel van het gemeenschappelijke monetaire beleid op basis van een aantal factoren die het neerwaartse risico voor prijsontwikkelingen op middellange termijn aanzienlijk versterkt hebben, waardoor de primaire ECB-doelstelling van handhaving van prijsstabiliteit in gevaar komt. Deze factoren omvatten een monetaire impuls van de vastgestelde monetairbeleidsmaatregelen die lager uitviel dan verwacht werd, een neerwaartse ontwikkeling van de meeste indicatoren van werkelijke en verwachte eurogebiedinflatie — zowel kernmaatregelen alsook maatregelen die de impact van volatiele componenten zoals energie en voedingsmiddelen uitsluiten — naar historische dieptepunten, en gestegen potentiële impact van tweede-ronde-effecten op lonen en prijsvorming voortvloeiende uit een significante daling van de olieprijzen. |
(4) |
Het PSPP is een evenredige maatregel om met verwachte prijsontwikkelingen verband houdende risico's te matigen, aangezien het programma minder strenge monetaire en financiële voorwaarden zal bewerkstelligen, waaronder de leningvoorwaarden voor niet-financiële vennootschappen en huishoudens in het eurogebied, aldus gezamenlijke consumptie en investeringsuitgaven in het eurogebied ondersteunend en draagt er uiteindelijk toe bij dat de inflatie op middellange termijn weer net onder 2 % zal liggen. In een klimaat waarin de basisrentetarieven van de ECB het dal bereikt hebben, en specifiek op activa uit de particuliere sector gerichte aankoopprogramma's de vigerende neerwaartse risico's voor prijsstabiliteit meetbaar maar onvoldoende konden adresseren, is het noodzakelijk het PSPP toe te voegen aan de monetairbeleidsmaatregelen van het Eurosysteem, zijnde een instrument dat potentieel een sterke doorwerking naar de reële economie bewerkstelligt. Aangezien het PSPP het portfolio-evenwicht weer zal herstellen, zal het aanzienlijke PSPP-aankoopvolume bijdragen tot verwezenlijking van de onderliggende monetairbeleidsdoelstelling financieel intermediairs ertoe aan te zetten meer liquiditeiten aan de interbancaire markt en meer krediet aan de eurogebiedeconomie ter beschikking te stellen. |
(5) |
Het PSPP omvat een aantal waarborgen om te verzekeren dat voorgenomen aankopen evenredig zullen zijn aan zijn doelstellingen en dat bij de uitwerking van het PSPP genoegzaam rekening werd gehouden met de daarmee samenhangende financiële risico's, die middels risicobeheer beperkt zullen worden. Voor een goede werking van de markten voor beleenbare verhandelbare schuldbewijzen, en om obstructie van ordelijke schuldherstructurering te vermijden, zullen drempels gelden voor die effectenaankopen door centrale banken van het Eurosysteem. |
(6) |
Het PSPP voldoet geheel aan de Verdragsverplichtingen van de centrale banken van het Eurosysteem, waaronder het verbod op monetaire financiering, en schaadt de werking van het Eurosysteem overeenkomstig het beginsel van een openmarkteconomie met vrije mededinging niet. |
(7) |
Aangaande de omvang van het PSPP, het ABSPP en het CBPP3 zal middels de gecombineerde maandelijkse aankopen 60 miljard EUR aan liquiditeiten naar de markt vloeien. Beoogd wordt tot eind september 2016 aankopen te doen, en in elk geval tot de Raad van bestuur vaststelt dat de inflatieontwikkeling stabiel is, hetgeen strookt met de doelstelling op middellange termijn een inflatiepercentage van net onder de 2 % te realiseren. |
(8) |
Om PSPP-effectiviteit te verzekeren, verduidelijkt het Eurosysteem bij deze dat het bij de aankoop van verhandelbare schuldbewijzen door het Eurosysteem uit hoofde van het PSPP dezelfde behandeling (pari passu) accepteert als particuliere beleggers, zulks overeenkomstig de voorwaarden van die instrumenten. |
(9) |
Aankopen door het Eurosysteem van beleenbare verhandelbare schuldinstrumenten uit hoofde van het PSPP moeten gedecentraliseerd uitgevoerd worden, genoegzaam rekening houdend met het marktprijsvormingsmechanisme en marktwerking, waarbij de ECB coördinerend optreedt, zulks ter vrijwaring van het gemeenschappelijke monetaire beleid van het Eurosysteem, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Instelling en toepassingsgebied van het PSPP
Het Eurosysteem stelt bij deze het PSPP in krachtens welk programma de centrale banken van het Eurosysteem onder bepaalde voorwaarden op de secundaire markten de in artikel 3 bedoelde beleenbare verhandelbare schuldbewijzen van de in artikel 7 bedoelde in aanmerking komende wederpartijen kopen.
Artikel 2
Definities
Binnen het kader van dit besluit gelden de volgende definities:
1. „centrale bank van het Eurosysteem”: de ECB en de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten (hierna de „NCB's”);
2. „erkend agentschap”: een entiteit die het Eurosysteem binnen het PSPP-kader als dusdanig heeft ingedeeld;
3. „internationale organisatie”: een entiteit zoals bedoeld in artikel 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) en die het Eurosysteem binnen het kader van het PSPP als dusdanig heeft ingedeeld;
4. „multilaterale ontwikkelingsbank”: een entiteit zoals bedoeld in artikel 117,lid 2 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en die het Eurosysteem binnen het PSPP-kader als dusdanig heeft ingedeeld;
5. „positief toetsingsresultaat”: de laatste van de volgende twee besluiten: het besluit van de Raad van bewind van het Europees Stabiliteitsmechanisme, en indien het Internationaal Monetair Fonds het financiëlebijstandsprogramma mede financiert, het besluit van College van Bewindvoerders van het Internationaal Monetair Fonds ter goedkeuring van de volgende uitbetaling uit hoofde van dat programma, indien beide besluiten zijn vereist voor de hervatting van aankopen uit hoofde van het PSPP.
De in punt 2 tot en met 4 bedoelde entiteitenlijst wordt op de ECB-website bekendgemaakt.
Artikel 3
Beleenbaarheidscriteria voor verhandelbare schuldbewijzen
1. Behoudens de in dit artikel vastgelegde vereisten kunnen centrale banken van het Eurosysteem uit hoofde van het PSPP overgaan tot aankopen van in euro luidende verhandelbare schuldbewijzen die zijn uitgegeven door de centrale overheden van eurogebiedlidstaten, erkende in het eurogebied gevestigde agentschappen, in het eurogebied gevestigde internationale organisaties en in het eurogebied gevestigde multilaterale ontwikkelingsbanken. In uitzonderlijke omstandigheden, indien het beoogde aankoopbedrag niet kan worden gerealiseerd, kan de Raad van bestuur besluiten overeenkomstig de in lid 4 vastgestelde voorwaarden verhandelbare schuldbewijzen aan te kopen die andere in het eurogebied gevestigde entiteiten hebben uitgegeven.
2. Om in aanmerking te komen voor aankoop uit hoofde van het PSPP voldoen verhandelbare schuldbewijzen aan de beleenbaarheidscriteria voor verhandelbare activa voor krediettransacties van het Eurosysteem zulks krachtens bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 (2), behoudens de volgende vereisten:
a) |
de emittent of garant van de verhandelbare schuldbewijzen heeft een kredietkwaliteitbeoordeling van minstens kredietkwaliteitscategorie 3 in de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, zulks in de vorm van minstens één publieke rating van een externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI) die binnen het kredietbeoordelingskader van het Eurosysteem is aanvaard; |
b) |
indien meerdere EKBI-emittentenratings of EKBI-garantratings beschikbaar zijn is de „beste-geldt-regel” van toepassing, d.w.z. de beste beschikbare EKBI-emittentenrating of EKBI-garantrating is van toepassing. Indien op basis van een EKBI-garantrating wordt vastgesteld dat aan de kredietkwaliteitsvereisten is voldaan, voldoet de waarborg aan de kenmerken van een aanvaardbare waarborg zoals bedoeld in afdeling 6.3.2, onder c), i) tot en met iv) van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14; |
c) |
indien emittentenratings of garantratings van een aanvaarde EKBI niet voldoen aan minstens kredietkwaliteitscategorie 3 in de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, zijn verhandelbare schuldbewijzen slechts beleenbaar indien zij zijn uitgegeven door, dan wel volledig gegarandeerd worden door centrale overheden van eurogebiedlidstaten uit hoofde van een financiëlebijstandsprogramma en waarvoor de toepassing van de kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem is opgeschort bij monde van een besluit van de Raad van bestuur krachtens artikel 8 van Richtsnoer ECB/2014/31 (3); |
d) |
Indien een lopend financiëlebijstandsprogramma wordt getoetst, wordt de beleenbaarheid voor PSPP-aankopen opgeschort en weer ingesteld bij een positief toetsingsresultaat. |
3. Om in aanmerking te komen voor aankoop uit hoofde van het PSPP hebben de in lid 1 en 2 bedoelde schuldbewijzen ten tijde van hun aankoop door de betrokken centrale bank van het Eurosysteem een minimumrestlooptijd van 2 jaar en een maximumrestlooptijd van 30 jaren. Om een soepele uitvoering te faciliteren, zijn verhandelbare schuldinstrumenten met een restlooptijd van 30 jaar en 364 dagen beleenbaar uit hoofde van het PSPP. Indien de beoogde bedragen van aankopen van verhandelbare schuldbewijzen die centrale overheden en erkende agentschappen hebben uitgegeven, niet gerealiseerd kunnen worden, doen nationale centrale banken tevens vervangende aankopen van verhandelbare schuldbewijzen die internationale organisaties en multilaterale ontwikkelingsbanken hebben uitgegeven.
4. Indien de beoogde bedragen van aankopen van verhandelbare schuldinstrumenten die centrale overheden of in hun jurisdictie gevestigde erkende agentschappen hebben uitgegeven niet gerealiseerd kunnen worden, mogen centrale banken van het Eurosysteem in uitzonderlijke omstandigheden de Raad van bestuur in hun jurisdictie gevestigde niet-financiële vennootschappen voordragen als emittenten van verhandelbare schuldinstrumenten die aangekocht moeten worden als substituten. De voorgedragen publieke niet-financiële vennootschappen voldoen minstens aan de volgende twee criteria:
— |
zij zijn een „niet-financiële vennootschap” zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4); |
— |
zij zijn een overheidsentiteit zoals bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 3603/93 van de Raad (5). |
Na goedkeuring door de Raad van bestuur komen in euro luidende verhandelbare schuldinstrumenten in aanmerking als substituutaankopen uit hoofde van het PSPP, welke schuldbewijzen zijn uitgegeven door die publieke in het eurogebied gevestigde niet-financiële vennootschappen en voldoen aan: i) de beleenbaarheidscriteria voor verhandelbare activa als onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, zoals bedoeld in afdeling 6.2.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, en ii) de vereisten in lid 2 en 3.
5. In beginsel zijn aankopen van nominale verhandelbare schuldinstrumenten met een negatief rendement tot het einde van de looptijd (of het slechtst mogelijke rendement) boven de depositorente toelaatbaar.
Artikel 4
Beperkingen van de uitvoering van aankopen
1. Om de marktprijsvorming voor beleenbare effecten mogelijk te maken, mogen geen aankopen gedaan worden van recentelijk uitgegeven effecten of effecten uit vroegere emissies („tapped security”) en verhandelbare schuldinstrumenten met een restlooptijd die eindigt kort voor of na de looptijd van de uit te geven verhandelbare schuldinstrumenten, zulks gedurende een door de Raad van bestuur vast te stellen tijdspanne („black-out periode”). Voor syndicaties moet de betrokken black-out periode voorafgaande aan de emissie zo goed mogelijk nageleefd worden.
2. Voor schuldbewijzen die centrale overheden van eurogebiedlidstaten uit hoofde van een financiëlebijstandsprogramma hebben uitgegeven of gegarandeerd, wordt de aankoopperiode uit hoofde van het PSPP na een verkregen positief toetsingsresultaat voor elke programmatoetsing normaal gesproken beperkt tot twee maanden, tenzij er sprake is van buitengewone omstandigheden die een vroegere aankoopschorsing rechtvaardigen, dan wel een voortzetting van aankopen na die periode en tot het begin van de volgende toetsing.
Artikel 5
Aankooplimieten
1. Behoudens artikel 3 is uit hoofde van het PSPP per internationaal effectenidentificatienummer een effectenemissielimiet van toepassing op verhandelbare schuldbewijzen die voldoen aan de in artikel 3 bedoelde criteria, zulks na consolidatie van in alle portfolio's van centrale banken van het Eurosysteem aangehouden effecten. De limiet ligt aanvankelijk op 25 % voor de eerste zes maanden van aankoop met daarnavolgende toetsing door de Raad van bestuur.
2. Een afwijkende effectenemissielimiet is van toepassing op de in artikel 3, lid 2, onder c) bedoelde schuldbewijzen.
3. Uit hoofde van het PSPP is een geaggregeerde limiet van 33 % van de uitstaande effecten van een emittent van toepassing op alle beleenbare verhandelbare schuldbewijzen ten aanzien van de in artikel 3 vastgestelde looptijden, zulks na consolidatie van in alle portfolio's van centrale banken van het Eurosysteem aangehouden effecten.
Artikel 6
Portfolioallocatie
1. 12 % van de totale waarde van uit hoofde van het PSPP beleenbare aangekochte verhandelbare schuldbewijzen wordt aangekocht in effecten die in aanmerking komende internationale organisaties en multilaterale ontwikkelingsbanken hebben uitgegeven, en 88 % wordt aangekocht in effecten die in aanmerking komende centrale overheden en erkende agentschappen hebben uitgegeven. De Raad van bestuur kan deze allocatie herzien. Alleen NCB's kopen schuldbewijzen die in aanmerking komende internationale organisaties en multilaterale ontwikkelingsbanken hebben uitgegeven.
2. De NCB's kopen 92 % van de totale marktwaarde van aankopen van uit hoofde van het PSPP beleenbare verhandelbare schuldbewijzen, en de ECB de resterende 8 %. De spreiding van aankopen over jurisdicties geschiedt overeenkomstig de kapitaalverdeelsleutel, zoals bedoeld in artikel 29 van de ESCB-statuten.
3. Centrale banken van het Eurosysteem passen een specialisatieschema toe voor de uit hoofde van het PSPP aan te kopen verhandelbare schuldbewijzen. De Raad van bestuur staat ad-hocafwijkingen toe van het specialisatieschema indien objectieve overwegingen de realisering van het voornoemde schema beletten of anderszins afwijkingen raadzaam maken, zulks om de globale monetairbeleidsdoelstellingen van het PSPP te verwezenlijken. Iedere NCB koopt met name beleenbare effecten van emittenten uit haar eigen jurisdictie. Alle NCB's kunnen door in aanmerking komende internationale organisaties en multilaterale ontwikkelingsbanken uitgegeven effecten aankopen. De ECB koopt door centrale overheden en erkende agentschappen uitgegeven effecten uit alle jurisdicties.
Artikel 7
In aanmerking komende wederpartijen
Komen in aanmerking als PSPP-wederpartijen:
a) |
entiteiten die voldoen aan de geschiktheidscriteria voor deelname aan monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem krachtens afdeling 2.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, en |
b) |
enige andere wederpartij die centrale banken van het Eurosysteem gebruiken voor de belegging van hun in euro luidende beleggingsportfolio's. |
Artikel 8
Transparantie
1. Het Eurosysteem publiceert wekelijks in de toelichting bij zijn geconsolideerde weekstaat de geaggregeerde boekwaarde van de uit hoofde van het PSPP aangehouden effecten.
2. Het Eurosysteem publiceert maandelijks het gewogen gemiddelde van de restlooptijd van zijn aangehouden PSPP-effecten per emittentingezetenschap, daarbij een onderscheid makend tussen internationale organisaties en multilaterale ontwikkelingsbanken en andere emittenten.
3. De boekwaarde van uit hoofde van het PSPP aangehouden effecten wordt wekelijks op de ECB-website gepubliceerd onder de afdeling openmarkttransacties.
Artikel 9
Effectenuitleen
Het Eurosysteem stelt uit hoofde van het PSPP aangekochte effecten beschikbaar voor effectenuitleen om de effectiviteit van het PSPP te verzekeren.
Artikel 10
Slotbepaling
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan op de ECB-website. Het besluit is met ingang van 9 maart 2015 van toepassing.
Gedaan te Nicosia, 4 maart 2015.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(2) Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1).
(3) Richtsnoer ECB/2014/31 van 9 juli 2014 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (PB L 240 van 13.8.2014, blz. 28).
(4) Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 3603/93 van de Raad van 13 december 1993 tot vaststelling van de definities voor de toepassing van de in artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag vastgelegde verbodsbepalingen (PB L 332 van 31.12.1993, blz. 1).
Rectificaties
14.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 121/25 |
Rectificatie van het aanvullende protocol bij de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie
( Publicatieblad van de Europese Unie L 117 van 8 mei 2015 )
Bladzijde 10:
in plaats van:
„Съставено в Кейп Таун на дванадесети март и в Рига на двадесет и седми март две хиляди и петнадесета година.
Hecho en Ciudad del Cabo el doce de marzo y en Riga el veintisiete de marzo de dos mil quince.
V Kapském Městě dne dvanáctého března a v Rize dne dvacátého sedmého března dva tisíce patnáct.
Udfærdiget i Cape Town den tolvte marts og i Riga den syvogtyvende marts to tusind og femten.
Geschehen zu Kapstadt am zwölften März und zu Riga am siebenundzwanzigsten März zweitausendfünfzehn.
Sõlmitud kahe tuhande viieteistkümnenda aasta märtsikuu kaheteistkümnendal päeval Kaplinnas ja kahekümne seitsmendal päeval Riias.
Έγινε στο Κέιπ Τάουν τη δωδέκατη ημέρα του Μαρτίου και στη Ρίγα την εικοστή έβδομη ημέρα του Μαρτίου του έτους δύο χιλιάδες δεκαπέντε.
Done at Cape Town on the twelfth day of March and at Riga on the twenty-seventh day of March in the year two thousand and fifteen.
Fait au Cap, le douze mars, et à Riga, le vingt-sept mars deux mille quinze.
Sastavljeno u Cape Townu dana dvanaestog ožujka te u Rigi dana dvadeset sedmog ožujka godine dvije tisuće petnaeste.
Fatto a Città del Capo il dodici marzo e a Riga il ventisette marzo dell'anno duemilaquindici.
Keiptaunā, divi tūkstoši piecpadsmitā gada divpadsmitajā martā, un Rīgā, divi tūkstoši piecpadsmitā gada divdesmit septītajā martā.
Priimta Keiptaune du tūkstančiai penkioliktųjų metų kovo dvyliktą dieną ir Rygoje kovo dvidešimt septintą dieną.
Kelt Fokvárosban, a kétezer-tizenötödik év március havának tizenkettedik napján, illetve Rigában, március havának huszonhetedik napján.
Magħmul f'Cape Town fit-tnax-il jum ta' Marzu u f'Riga fis-sebgħa u għoxrin jum ta' Marzu tas-sena elfejn u ħmistax.
Gedaan te Kaapstad, de twaalfde maart, en te Riga, de zevenentwintigste maart tweeduizend vijftien.
Sporządzono w Cape Town dnia dwunastego marca oraz w Rydze dnia dwudziestego siódmego marca dwa tysiące piętnastego roku.
Feito na Cidade do Cabo aos doze dias do mês de março e em Riga aos vinte e sete dias do mês de março de dois mil e quinze.
Întocmit la Cape Town, la doisprezece martie și la Riga, la douăzeci și șapte martie, în anul două mii cincisprezece.
V Kapskom Meste dvanásteho marca a v Rige dvadsiateho siedmeho marca roku dvetisíc pätnásť.
V Cape Townu, dvanajstega marca, in v Rigi, sedemindvajsetega marca dva tisoč petnajst.
Tehty Kapkaupungissa kahdentenatoista päivänä maaliskuuta ja Riiassa kahdentenakymmenentenäseitsemäntenä päivänä maaliskuuta vuonna kaksituhattaviisitoista.
Som skedde i Kapstaden den tolfte mars och i Riga den tjugosjunde mars år tjugohundrafemton.”
te lezen:
„Съставено в Кейп Таун на дванадесети март и в Рига на двадесет и седми март две хиляди и петнадесета година.
Hecho en Ciudad del Cabo el doce de marzo y en Riga el veintisiete de marzo de dos mil quince.
V Kapském Městě dne dvanáctého března a v Rize dne dvacátého sedmého března dva tisíce patnáct.
Udfærdiget i Cape Town den tolvte marts og i Riga den syvogtyvende marts to tusind og femten.
Geschehen zu Kapstadt am zwölften März und zu Riga am siebenundzwanzigsten März zweitausendfünfzehn.
Sõlmitud kahe tuhande viieteistkümnenda aasta märtsikuu kaheteistkümnendal päeval Kaplinnas ja kahekümne seitsmendal päeval Riias.
Έγινε στο Κέιπ Τάουν τη δωδέκατη ημέρα του Μαρτίου και στη Ρίγα την εικοστή έβδομη ημέρα του Μαρτίου του έτους δύο χιλιάδες δεκαπέντε.
Done at Cape Town on the twelfth day of March and at Riga on the twenty-seventh day of March in the year two thousand and fifteen.
Fait au Cap, le douze mars, et à Riga, le vingt-sept mars deux mille quinze.
Sastavljeno u Cape Townu dana dvanaestog ožujka te u Rigi dana dvadeset sedmog ožujka godine dvije tisuće petnaeste.
Fatto a Città del Capo il dodici marzo e a Riga il ventisette marzo dell'anno duemilaquindici.
Keiptaunā, divi tūkstoši piecpadsmitā gada divpadsmitajā martā, un Rīgā, divi tūkstoši piecpadsmitā gada divdesmit septītajā martā.
Priimta Keiptaune du tūkstančiai penkioliktųjų metų kovo dvyliktą dieną ir Rygoje kovo dvidešimt septintą dieną.
Kelt Fokvárosban, a kétezer-tizenötödik év március havának tizenkettedik napján, illetve Rigában, március havának huszonhetedik napján.
Magħmul f'Cape Town fit-tnax-il jum ta' Marzu u f'Riga fis-sebgħa u għoxrin jum ta' Marzu tas-sena elfejn u ħmistax.
Gedaan te Kaapstad, de twaalfde maart, en te Riga, de zevenentwintigste maart tweeduizend vijftien.
Sporządzono w Cape Town dnia dwunastego marca oraz w Rydze dnia dwudziestego siódmego marca dwa tysiące piętnastego roku.
Feito na Cidade do Cabo aos doze dias do mês de março e em Riga aos vinte e sete dias do mês de março de dois mil e quinze.
Întocmit la Cape Town, la doisprezece martie și la Riga, la douăzeci și șapte martie, în anul două mii cincisprezece.
V Kapskom Meste dvanásteho marca a v Rige dvadsiateho siedmeho marca roku dvetisíc pätnásť.
V Cape Townu, dvanajstega marca, in v Rigi, sedemindvajsetega marca dva tisoč petnajst.
Tehty Kapkaupungissa kahdentenatoista päivänä maaliskuuta ja Riiassa kahdentenakymmenentenäseitsemäntenä päivänä maaliskuuta vuonna kaksituhattaviisitoista.
Som skedde i Kapstaden den tolfte mars och i Riga den tjugosjunde mars år tjugohundrafemton.
За държавите-членки
Por los Estados miembros
Za členské státy
For medlemsstaterne
Für die Mitgliedstaaten
Liikmesriikide nimel
Για τα κράτη μέλη
For the Member States
Pour les États membres
Za države članice
Per gli Stati membri
Dalībvalstu vārdā
Valstybių narių vardu
A tagállamok részéről
Għall-Istati Membri
Voor de lidstaten
W imieniu Państw Członkowskich
Pelos Estados-Membros
Pentru statele membre
Za členské štáty
Za države članice
Jäsenvaltioiden puolesta
På medlemsstaternas vägnar
За Европейската общнoст
Por la Comunidad Europea
Za Evropské společenství
For Det Europæiske Fællesskab
Für die Europäische Gemeinschaft
Euroopa Ühenduse nimel
Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα
For the European Community
Pour la Communauté européenne
Za Europsku uniju
Per la Comunità europea
Eiropas Kopienas vārdā
Europos bendrijos vardu
az Európai Közösség részéről
Għall-Komunità Ewropea
Voor de Europese Gemeenschap
W imieniu Wspólnoty Europejskiej
Pela Comunidade Europeia
Pentru Comunitatea Europeană
Za Európske spoločenstvo
za Evropsko skupnost
Euroopan yhteisön puolesta
På Europeiska gemenskapens vägnar
For the Republic of South Africa
wa Repapoliki ya Afrika Borwa
Ya Rephaboliki ya Afrika Borwa
Wa Rephaboliki ya Aforika Borwa
WeRiphabliki yaseNingizimu Afrika
wa Rephabuliki ya Afurika Tshipembe
Wa Riphabliki ra Afrika-Dzonga
Vir die Republiek van Suid-Afrika
WeRiphabhliki yeSewula Afrika
WeRiphablikhi yoMzantsi Afrika
WeRiphabhulikhi yaseNingizimu Afrika
”