ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 116

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
7 mei 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/728 van de Commissie van 6 mei 2015 tot wijziging van de definitie van gespecificeerd risicomateriaal zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën ( 1 )

1

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/729 van de Commissie van 6 mei 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

3

 

*

Verordening (EU) 2015/730 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2015 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1011/2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24) (ECB/2015/18)

5

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/731 van de Commissie van 6 mei 2015 tot vaststelling van de datum waarop de werkzaamheden van het Visuminformatiesysteem (VIS) in de zeventiende en de achttiende regio beginnen

20

 

 

RICHTSNOEREN

 

*

Richtsnoer (EU) 2015/732 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2015 houdende wijziging van Richtsnoer (EU) 2015/510 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (ECB/2015/20)

22

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG ( PB L 140 van 5.6.2009 )

25

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

7.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 116/1


VERORDENING (EU) 2015/728 VAN DE COMMISSIE

van 6 mei 2015

tot wijziging van de definitie van gespecificeerd risicomateriaal zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 23, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake de preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) bij dieren. Zij is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan.

(2)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bepaalt dat gespecificeerd risicomateriaal (SRM) overeenkomstig bijlage V bij deze verordening moet worden verwijderd en vernietigd. Overeenkomstig die bijlage vallen onder SRM ook de ingewanden van de twaalfvingerige darm tot en met het rectum en het mesenterium van runderen, ongeacht de leeftijd.

(3)

De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Het TSE-stappenplan 2 — Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015” van 16 juli 2010 (2) bepaalt dat eventuele wijzigingen in de huidige lijst van gespecificeerd risicomateriaal zoals bedoeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 (de „lijst van SRM”) gebaseerd moet zijn op nieuwe, voortschrijdende wetenschappelijke kennis, waarbij tegelijk het bestaande, hoge niveau van consumentenbescherming in de EU behouden moet blijven.

(4)

Op 13 februari 2014 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over het risico van BSE in de ingewanden en het mesenterium van runderen (3) („het advies van de EFSA”); hierin wordt een kwantificatie gegeven van de mate van infectiviteit in de verschillende delen van de ingewanden en het mesenterium van runderen. Volgens het advies van de EFSA geldt voor met BSE besmette runderen het volgende: i) bij dieren tot 36 maanden oud is meer dan 90 % van de BSE-infectiviteit verbonden met de laatste 4 m van de dunne darm en de blindedarm; ii) dieren tussen 36 en 60 maanden oud vertonen aanzienlijke individuele variatie in de relatieve bijdrage van intestinale en mesenteriale structuren aan de totale infectiviteit; iii) bij dieren vanaf 60 maanden oud is 90 % van de BSE-infectiviteit verbonden met de mesenteriale zenuwen, de plexus coeliacus en de plexus mesentericus; iv) de twaalfvingerige darm, de karteldarm en de mesenteriale lymfklieren dragen minder dan 0,1 % bij aan de totale infectiviteit van een besmet dier, ongeacht de leeftijd op het moment van slachten. Het advies van de EFSA stelt tevens dat de totale infectiviteit van deze weefsels varieert naargelang de leeftijd van het besmette dier, met een piek in dieren onder de 18 maanden en een geleidelijke daling in dieren ouder dan 60 maanden.

(5)

Omdat de mesenteriale zenuwen, de plexus coeliacus en de plexus mesentericus verbonden zijn met het mesenterium en het mesenteriale vet, is er geen praktische manier om deze efficiënt van elkaar te scheiden.

(6)

Om te waarborgen dat de voorschriften voor de verwijdering van SRM goed uitvoerbaar en niet nodeloos ingewikkeld zijn, en om de controle ervan te vergemakkelijken, moet zoveel mogelijk worden vermeden dat de toepasselijke lijst van SRM verschilt afhankelijk van de leeftijd van het geslachte dier. Om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te handhaven, moeten de laatste vier meter van de dunne darm, de blindedarm en het mesenterium (dat niet gescheiden kan worden van de mesenteriale zenuwen, de plexus coeliacus, de plexus mesentericus en het mesenteriale vet) derhalve op de lijst van SRM voor dieren van alle leeftijden worden gehandhaafd.

(7)

Het in 2011 gepubliceerde wetenschappelijke advies van de EFSA over de herziening van de kwantitatieve risicobeoordeling van het BSE-risico van verwerkte dierlijke eiwitten (VDE) (4) stelt dat 90 % van de totale infectiviteit in ziektegevallen met BSE verband houdt met weefsels van het centrale en perifere zenuwstelsel en ongeveer 10 % met het distale ileum. De resterende infectiviteit van de ingewanden buiten de laatste vier meter van de dunne darm en de blindedarm kan als te verwaarlozen worden beschouwd. Het volledig uitsluiten van alle risico's is geen realistische doelstelling voor beslissingen op het gebied van risicobeheer.

(8)

Schrapping van de twaalfvingerige darm, de karteldarm en de dunne darm (met uitzondering van de laatste vier meter) van de lijst van SRM zou de EU-lijst van SRM meer in overeenstemming brengen met internationale normen. Wat de ingewanden en mesenteria van runderen betreft, geeft artikel 11.4.14 van de Gezondheidscode voor landdieren van de OIE de aanbeveling het distale ileum (het laatste deel van de dunne darm) van runderen van alle leeftijden uit landen met een gecontroleerd of een onbepaald BSE-risico niet te verhandelen. Er is derhalve geen aanbeveling van de OIE om niet te handelen in de overige delen van de ingewanden van runderen of het mesenterium.

(9)

Op grond van het advies van de EFSA en de aanbevelingen in de Gezondheidscode voor landdieren van de OIE moet de lijst van SRM met betrekking tot runderen zodanig worden gewijzigd dat deze de laatste vier meter van de dunne darm, de blindedarm en het mesenterium (dat niet gescheiden kan worden van de mesenteriale zenuwen, de plexus coeliacus, de plexus mesentericus en het mesenteriale vet) bevat, maar niet de overige delen van de ingewanden van runderen, te weten de twaalfvingerige darm, de karteldarm en de dunne darm met uitzondering van de laatste vier meter.

(10)

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt punt 1, onder a), iii), vervangen door:

„iii)

de tonsillen, de laatste vier meter van de dunne darm, de blindedarm en het mesenterium van dieren ongeacht de leeftijd;”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Het TSE-stappenplan 2 — Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015; COM(2010)384 final.

(3)  EFSA Journal 2014; 12(2):3554.

(4)  EFSA Journal 2011; 9(1):1947.


7.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 116/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/729 VAN DE COMMISSIE

van 6 mei 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

84,3

TN

392,6

TR

94,0

ZZ

190,3

0707 00 05

AL

49,4

TR

109,0

ZZ

79,2

0709 93 10

MA

112,6

TR

136,7

ZZ

124,7

0805 10 20

EG

51,0

IL

76,8

MA

45,1

MO

59,6

ZZ

58,1

0805 50 10

BR

107,1

MA

69,8

TR

56,0

ZZ

77,6

0808 10 80

AR

101,6

BR

93,3

CL

119,5

MK

32,8

NZ

138,8

US

161,3

ZA

117,7

ZZ

109,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


7.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 116/5


VERORDENING (EU) 2015/730 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 16 april 2015

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1011/2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24) (ECB/2015/18)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 5,

Gezien Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), en met name artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 4,

Gezien het Advies van de Europese Commissie (2),

Overwegende:

(1)

Teneinde de Europese Centrale Bank (ECB) te voorzien van adequate statistieken betreffende de financiële werkzaamheden van de subsector verzekeringsinstellingen in de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna de „eurogebiedlidstaten” genoemd), introduceerde Verordening (EU) nr. 1374/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/50) (3) nieuwe statistische rapportagevereisten voor verzekeringsinstellingen. Als gevolg daarvan moet Verordening (EU) nr. 1011/2012 van de Europese Centrale Bank (ECB/2012/24) (4) aangepast worden, teneinde statistische rapportagevereisten vast te stellen voor aangehouden effecten van verzekeringsinstellingen. Om de rapportagelast te beperken, moeten nationale centrale banken (hierna „NCB's” genoemd) bevoegd zijn hun rapportageverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) te combineren met hun rapportageverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1374/2014.

(2)

Er bestaat een nauw verband tussen de door de NCB's uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) voor statistische doeleinden verzamelde gegevens met betrekking tot aangehouden effecten van verzekeringsinstellingen en de gegevens die de nationale bevoegde autoriteiten (hierna „NBA's” genoemd) voor toezichtdoeleinden verzamelen, zulks uit hoofde van het kader dat werd ingesteld door Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). Artikel 70 van Richtlijn 2009/138/EG bepaalt dat de NBA's in hun hoedanigheid van monetaire autoriteiten informatie bestemd voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van die richtlijn door mogen geven aan NCB's en andere instellingen met een vergelijkbare taak. Gezien het algemene ECB-mandaat uit hoofde van artikel 5.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken (hierna de „ESCB-statuten” genoemd) om samenwerking aan te gaan met andere instellingen op het gebied van statistiek en voorts om de administratieve last te beperken en takenduplicatie te vermijden, mogen NCB's de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) te rapporteren gegevens voor zover mogelijk afleiden uit de gegevens die worden verzameld uit hoofde van Richtlijn 2009/138/EG, waaronder nationale wetgeving die die richtlijn implementeert, zulks met inachtneming van de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomsten tussen de betrokken NCB en de betrokken nationaal bevoegde autoriteit.

(3)

Het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen, dat werd ingevoerd door Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) (hierna het „ESR-2010” genoemd), vereist dat de activa en passiva van institutionele eenheden worden gerapporteerd in het land van vestiging. Indien NCB's door verzekeringsinstellingen te rapporteren gegevens afleiden uit gegevens die zijn verzameld uit hoofde van Richtlijn 2009/138/EG, mogen de aangehouden effecten van bijkantoren van verzekeringsinstellingen, wier hoofdkantoren zijn gevestigd in de Europese Economische Ruimte (EER), geaggregeerd worden met die van de hoofdkantoren, zulks om de rapportagelast te minimaliseren. Indien dit het geval is, moet beperkte informatie over bijkantoren van verzekeringsinstellingen verzameld worden om hun omvang en enige resulterende afwijkingen van het beginsel van de ingezetenschap uit het ESR-2010 te monitoren.

(4)

Derhalve moet Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt de volgende definitie ingevoegd:

„8 bis.   „verzekeringsinstelling”: heeft dezelfde betekenis als in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1374/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/50) (*).

(*)  Verordening (EU) nr. 1374/2014 van de Europese Centrale Bank van 28 november 2014 betreffende statistische rapportagevereisten voor verzekeringsinstellingen (ECB/2014/50) (PB L 366 van 20.12.2014, blz. 36).”"

.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

leden 1 en 2 worden als volgt vervangen:

„1.   De werkelijke populatie van informatieplichtigen bestaat uit de ingezeten MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen, bewaarnemers en de hoofden van bankgroepen die de Raad van bestuur overeenkomstig lid 4 als rapportagegroepen heeft aangewezen en in kennis heeft gesteld van hun rapportageverplichtingen uit hoofde van lid 5 (hierna gezamenlijk aangeduid als „werkelijke informatieplichtigen” en individueel als „werkelijke informatieplichtige”).

2.   Indien een geldmarktfonds, beleggingsfonds, lege financiële instelling of verzekeringsinstelling onder de betreffende nationale wetgeving geen rechtspersoonlijkheid heeft, zijn de personen die gerechtigd zijn hen te vertegenwoordigen, of bij gebreke van een geformaliseerde vertegenwoordiging personen die krachtens de toepasselijke nationale wetgeving aansprakelijk zijn voor hun handelingen, verantwoordelijk voor de rapportage van de uit hoofde van deze verordening vereiste gegevens.”

;

b)

het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

„2 bis.   Indien NCB's de door verzekeringsinstellingen op grond van deze verordening te rapporteren gegevens afleiden uit gegevens die worden verzameld op basis van Richtlijn 2009/138/EG, bestaat de werkelijke populatie van informatieplichtigen van verzekeringsinstellingen uit:

a)

verzekeringsinstellingen die zijn opgericht en ingezeten zijn binnen het territorium van de betreffende eurogebiedlidstaat, inclusief dochterondernemingen waarvan de moedermaatschappijen buiten dat territorium zijn gevestigd;

b)

bijkantoren van onder a) vernoemde verzekeringsinstellingen die zijn gevestigd buiten het territorium van de betreffende eurogebiedlidstaat;

c)

bijkantoren van verzekeringsinstellingen die zijn gevestigd binnen het territorium van de betreffende eurogebiedlidstaat maar waarvan het hoofdkantoor zich buiten de EER bevindt.

Ter vermijding van twijfel geldt dat bijkantoren van verzekeringsinstellingen die gevestigd zijn binnen het territorium van een eurogebiedlidstaat en waarvan het hoofdkantoor zich binnen de EER bevindt, geen deel uitmaken van de werkelijke populatie van informatieplichtigen.”

.

3)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt vervangen:

„1.   MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers verstrekken hun desbetreffende NCB effectsgewijze gegevens inzake kwartaalultimo- of maandultimoposities en, overeenkomstig lid 5, inzake financiële transacties gedurende de referentiemaand of het referentiekwartaal, dan wel de voor de afleiding van die transacties vereiste statistische gegevens, inzake door hen zelf aangehouden effecten met een ISIN-code, zulks overeenkomstig deel 2 van bijlage I. Dergelijke gegevens worden op kwartaal- of maandbasis gerapporteerd overeenkomstig de door de desbetreffende NCB's geformuleerde rapportage-instructies.”

;

b)

de volgende leden 2 bis en 2 ter worden ingevoegd:

„2 bis.   De desbetreffende NCB verzoekt bewaarnemers om, overeenkomstig de door de desbetreffende NCB's geformuleerde rapportage-instructies, op kwartaal- of maandbasis effectsgewijze gegevens en beleggersinformatie te verstrekken inzake kwartaalultimo- of maandultimoposities en, overeenkomstig lid 5, financiële transacties gedurende het referentiekwartaal of de referentiemaand inzake de effecten met een ISIN-code die zij in bewaring hebben ten behoeve van verzekeringsinstellingen.

2 ter.   Indien NCB's de door verzekeringsinstellingen op grond van deze verordening te rapporteren gegevens afleiden uit gegevens die worden verzameld op basis van Richtlijn 2009/138/EG, verstrekken verzekeringsinstellingen aan de desbetreffende NCB op jaarbasis ofwel geaggregeerde of effectsgewijze gegevens inzake jaarultimoposities van effecten met een ISIN-code, verder uitgesplitst naar de totale binnenlandse aangehouden posities van de verzekeringsinstelling en de totale aangehouden posities van haar bijkantoren in ieder EER-land en buiten de EER, in overeenstemming met deel 8 van bijlage I. In dit geval vertegenwoordigen verzekeringsinstellingen die bijdragen aan de jaarlijkse rapportage, ten minste 95 % van de totale door verzekeringsinstellingen aangehouden effecten met een ISIN-code in betrokken eurogebiedlidstaat.”

;

c)

lid 4 wordt als volgt vervangen:

„4.   De rapportagevereisten uit hoofde van deze verordening, inclusief afwijkingen daarvan, laten de rapportagevereisten onverlet die zijn beschreven in: a) Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32); b) Verordening (EG) nr. 958/2007 (ECB/2007/8); c) Verordening (EG) nr. 24/2009 (ECB/2008/30); d) Verordening (EU) nr. 1374/2014 (ECB/2014/50).”

;

d)

de volgende paragrafen 8 tot en met 11 worden toegevoegd:

„8.   De desbetreffende NCB verzoekt aan hoofden van rapportagegroepen om op kwartaalbasis rapportage te verstrekken inzake de op basis van deel 6 van bijlage I vereiste gegevens onder de aanduiding „emittent maakt deel uit van de rapportagegroep” (op effectsgewijze basis), inzake de effecten met een ISIN-code die door hun groep worden aangehouden in overeenstemming met artikel 3, lid 3, en inzake de effecten zonder ISIN-code die door hun groep worden aangehouden in overeenstemming met artikel 3, lid 6.

9.   NCB's kunnen gegevens met betrekking tot door verzekeringsinstellingen aangehouden effecten, die op basis van deze verordening gerapporteerd moeten worden, verkrijgen uit de volgende gegevens die worden verzameld op basis van het kader dat is ingesteld door Richtlijn 2009/138/EG:

a)

gegevens die zijn opgenomen in kwantitatieve rapportagesjablonen voor toezichtrapportage en die aan NCB's worden toegezonden door NBA's, ongeacht of de NCB en de NBA apart zijn gevestigd of zijn geïntegreerd binnen dezelfde instelling, in overeenstemming met de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomsten tussen de twee instellingen, dan wel

b)

gegevens die zijn opgenomen in kwantitatieve rapportagesjablonen voor toezichtrapportage, zoals deze direct en tegelijkertijd worden doorgegeven door informatieplichtigen aan een NCB en een NBA.

10.   Indien een kwantitatief rapportagesjabloon voor toezichtrapportage gegevens bevat die benodigd zijn om te voldoen aan de statistische rapportagevereisten voor verzekeringsinstellingen op basis van deze verordening, hebben NCB's ter garandering van gegevenskwaliteit toegang tot het volledige sjabloon.

11.   Lidstaten kunnen samenwerkingsovereenkomsten aangaan om te voorzien in gecentraliseerde verzameling door de betreffende NBA van gegevens die zowel de gegevensverzamelingsvereisten, op basis van het door Richtlijn 2009/138/EG vastgestelde kader, bestrijken als de aanvullende gegevensverzamelingsvereisten die zijn neergelegd in deze verordening, in overeenstemming met het nationale recht en het geharmoniseerde referentiekader zoals dit vastgesteld kan worden door de ECB.”

.

4)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, onder a), punt i), wordt de eerste zin als volgt vervangen:

„NCB's kunnen MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers vrijstellen van de rapportagevereisten van artikel 3, lid 1, mits, in termen van posities, het gecombineerde aandeel per sector of subsector van vrijgestelde MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers in de nationaal door MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers aangehouden posities niet meer dan 40 % bedraagt;”;

b)

in lid 1, onder b), wordt punt i) als volgt vervangen:

„i)

NCB's kunnen MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers vrijstellen van de rapportagevereisten van artikel 3, lid 1, mits, in termen van posities, het gecombineerde aandeel per sector of subsector van vrijgestelde MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers in de nationaal door MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers aangehouden posities niet meer dan 5 % bedraagt;”

;

c)

lid 2 wordt als volgt vervangen:

„2.   NCB's kunnen kredietinstellingen geheel of gedeeltelijk vrijstellen van rapportageverplichtingen, mits het gecombineerde aandeel in het totaal van door kredietinstellingen in de betreffende lidstaat van het eurogebied aangehouden effecten in termen van posities niet meer dan 5 % bedraagt; Deze drempel mag evenwel gedurende de eerste twee jaar na het begin van de rapportage uit hoofde van deze verordening worden opgetrokken naar 15 %.”

;

d)

het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

„2bis.   De NCB's kunnen de volgende vrijstellingen van de in artikel 3, lid 1, vermelde rapportagevereisten verlenen aan verzekeringsinstellingen:

a)

NCB's kunnen vrijstellingen verlenen aan verzekeringsinstellingen op basis van het totaal van de door verzekeringsinstellingen aangehouden effecten met een ISIN-code, op voorwaarde dat het door vrijgestelde verzekeringsinstellingen aangehouden gecombineerde aandeel in het totaalbedrag aan effecten in de betreffende eurogebiedlidstaat in termen van posities niet meer bedraagt dan 5 %, dan wel

b)

NCB's kunnen vrijstellingen verlenen aan verzekeringsinstellingen op basis van de totale door verzekeringsinstellingen aangehouden effecten met een ISIN-code, op voorwaarde dat:

i)

het door vrijgestelde verzekeringsinstellingen aangehouden gecombineerde aandeel aan het totaalbedrag aan effecten in de betreffende eurogebiedlidstaat in termen van posities niet meer bedraagt dan 20 %, en

ii)

de op basis van artikel 3, lid 1, direct door verzekeringsinstellingen gerapporteerde gegevens en de gegevens die door de bewaarnemers worden gerapporteerd met betrekking tot de aangehouden posities door verzekeringsinstellingen die niet zijn onderwerpen aan directe rapportage, samen effectsgewijs 95 % of meer bestrijken van het totaal aan door verzekeringsinstellingen aangehouden effecten met een ISIN-code, in iedere eurogebiedlidstaat.”

;

e)

leden 3 en 4 worden als volgt vervangen:

„3.   NCB's kunnen alle geldmarktfondsen vrijstellen van de rapportagevereisten van artikel 3, lid 1, mits hun totaal aan aangehouden effecten met een ISIN-code minder dan 2 % bedraagt van door geldmarktfondsen in het eurogebied aangehouden effecten.

4.   NCB's kunnen alle LFI's vrijstellen van de rapportagevereisten van artikel 3, lid 1, mits hun totaal aan aangehouden effecten met een ISIN-code minder dan 2 % bedraagt van door LFI's in het eurogebied aangehouden effecten.”

;

f)

in lid 5 wordt het volgende punt c) toegevoegd:

„c)

NCB's kunnen bewaarnemers geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de rapportagevereisten van artikel 3, lid 2 bis, op voorwaarde dat de op basis van artikel 3, lid 1, door verzekeringsinstellingen direct gerapporteerde gegevens en de gegevens die door de bewaarnemers worden gerapporteerd met betrekking tot de aangehouden posities door verzekeringsinstellingen die niet zijn onderworpen aan directe rapportage, samen effectsgewijs 95 % of meer bestrijken van het totaal aan door verzekeringsinstellingen aangehouden effecten met een ISIN-code in iedere eurogebiedlidstaat.”

;

g)

het volgende lid 6 bis wordt ingevoegd:

„6 bis.   NCB's kunnen de hoofden van rapportagegroepen vrijstellingen verlenen van de rapportageverplichtingen van artikel 3, lid 8, op voorwaarde dat de NCB's de door de hoofden van rapportagegroepen te rapporteren gegevens kunnen afleiden uit gegevens die uit andere bronnen zijn verzameld.”

;

h)

lid 7 wordt als volgt vervangen:

„7.   NCB's kunnen vrijstellingen verlenen van de rapportagevereisten uit hoofde van deze verordening, indien de werkelijke informatieplichtigen dezelfde gegevens rapporteren uit hoofde van Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32), Verordening (EG) nr. 958/2007 (ECB/2007/8), Verordening (EG) nr. 24/2009 (ECB/2008/30) of Verordening (EU) nr. 1374/2014 (ECB/2014/50), dan wel indien NCB's dezelfde gegevens anders kunnen afleiden, zulks overeenkomstig de statistische minimumnormen van bijlage III.”

.

5)

Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis

Fusies, splitsingen en reorganisaties

In geval van een fusie, splitsing of reorganisatie die de naleving van statistische verplichtingen kan beïnvloeden, stellen de betreffende informatieplichtigen, zodra het voornemen tot het uitvoeren van een dergelijke transactie openbaar geworden is en tijdig voor de effectuering ervan, de desbetreffende NCB, direct of via de betreffende NBA in overeenstemming met de samenwerkingsregelingen, in kennis van de voorgenomen procedures ter nakoming van de in deze verordening neergelegde statistische rapportageverplichtingen.”

.

6)

Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Eerste rapportage na inwerkingtreding van Verordening (EU) 2015/730 (ECB/2015/18) (**)

1.   De eerste rapportage na inwerkingtreding van Verordening (EU) 2015/730 (ECB/2015/18) vangt aan met gegevens die betrekking hebben op de referentieperiode maart 2015, tenzij anders vermeld in dit artikel.

2.   De eerste rapportage door verzekeringsinstellingen op basis van artikel 3, lid 1, vangt aan met gegevens die betrekking hebben op de referentieperiode maart 2016.

3.   De eerste rapportage door bewaarnemers op basis van artikel 3, lid 2 bis vangt aan met gegevens die betrekking hebben op de referentieperiode maart 2016.

4.   De eerste rapportage door verzekeringsinstellingen op basis van artikel 3, lid 2 ter vangt aan gegevens op jaarbasis die betrekking hebben op het referentiejaar maart 2016.

(**)  Verordening (EU) 2015/730 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2015 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1011/2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24) (ECB/2015/18) (PB L 116 van 7.5.2015, blz. 5).”"

.

Artikel 2

Wijzigingen van bijlagen I en II van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24)

Bijlagen I en II van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) worden gewijzigd in overeenstemming met bijlagen I en II bij deze verordening.

Artikel 3

Slotbepaling

Deze verordening treedt in werking op de 20e dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 16 april 2015.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(2)  PB C 72 van 28.2.2015, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1374/2014 van de Europese Centrale Bank van 28 november 2014 betreffende statistische rapportagevereisten voor verzekeringsinstellingen (ECB/2014/50) (PB L 366 van 20.12.2014, blz. 36).

(4)  Verordening (EU) nr. 1011/2012 van de Europese Centrale Bank van 17 oktober 2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24) (PB L 305 van 1.11.2012, blz. 6).

(5)  Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) wordt als volgt gewijzigd:

1.

Deel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste zin van paragraaf 1 wordt als volgt vervangen:

„MFI's, beleggingsfondsen en bewaarnemers die gegevens rapporteren inzake door hen aangehouden effecten dan wel inzake effecten die zij in bewaarneming houden namens ingezeten beleggers, verstrekken de statistische gegevens overeenkomstig één van de volgende methodes:”

;

b)

de eerste zin van paragraaf 2 wordt als volgt vervangen:

„Lege financiële instellingen en verzekeringsinstellingen verstrekken statistische gegevens overeenkomstig één van de volgende methodes:”

.

2.

Deel 2 wordt als volgt vervangen:

„DEEL 2

Gegevens inzake door MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers aangehouden effecten met een ISIN-code

Voor elk effect met een ISIN-code, dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), „beursgenoteerde aandelen” (F.511) dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52), worden gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel gerapporteerd door financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen of verzekeringsinstellingen en door bewaarnemers onder verwijzing naar door hen aangehouden effecten. Deze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities van bijlage II:

a)

gegevens voor velden 1 en 2 worden gerapporteerd;

b)

gegevens worden overeenkomstig i) of ii) als volgt gerapporteerd:

i)

indien MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers effectsgewijs financiële transacties rapporteren, worden gegevens voor veld 5 en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, voor veld 6 gerapporteerd, dan wel

ii)

indien MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers financiële transacties niet effectsgewijs rapporteren, worden gegevens voor veld 6, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers, rapportage van gegevens voor velden 1 en 3 verlangen in plaats van gegevens overeenkomstig a). In dat geval worden, in plaats van gegevens overeenkomstig b), gegevens voor veld 5 en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, eveneens voor veld 7 gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers, ook rapportage van gegevens voor velden 2b, 3 en 4 verlangen.

Veld

Beschrijving

1

ISIN-code

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Quotation basis (noteringsgrondslag)

3

Marktwaarde

4

Effectenverkeer of directe investeringen

5

Financiële transacties

6

Overige volumemutaties tegen nominale waarde

7

Overige volumemutaties tegen marktwaarde”

.

3.

Deel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

vóór de tabel wordt de volgende zin toegevoegd:

„Bewaarnemers die aangehouden posities van verzekeringsinstellingen rapporteren in overeenstemming met artikel 3, lid 2 bis, rapporteren ook gegevens voor veld 9 of veld 10.”

;

b)

de tabel wordt als volgt vervangen:

„Veld

Beschrijving

1

ISIN-code

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Quotation basis (noteringsgrondslag)

3

Sector van de houder:

Verzekeringsinstellingen (S.128)

Pensioenfondsen (S.129)

Overige financiële intermediairs (S.125) m.u.v. lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten, financiële hulpbedrijven (S.126), financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.127)

Lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (een subdivisie van S.125)

Niet-financiële instellingen (S.11)

Overheid (S.13) (1)

Huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.14 + S.15) (2)

4

Marktwaarde

5

Effectenverkeer of directe investeringen

6

Financiële transacties

7

Overige volumemutaties tegen nominale waarde

8

Overige volumemutaties tegen marktwaarde

9

Houderinstelling

10

Houderinstelling die direct moet rapporteren

.

4.

Deel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de laatste zin wordt als volgt vervangen:

„De desbetreffende NCB kan van hoofden van rapportagegroepen ook rapportage van gegevens voor velden 2b, 3 en 6 verlangen.”

;

b)

de tabel wordt als volgt vervangen:

„Veld

Beschrijving

Alternatieve rapportageopties

1

ISIN-code

i)

Groepniveau

ii)

Ingezeten entiteiten en niet-ingezeten entiteiten apart geïdentificeerd

iii)

Per entiteit”

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Quotation basis (noteringsgrondslag)

3

Marktwaarde

4

Ingezeten entiteiten/niet-ingezeten entiteiten

 

5

Entiteit van de groep

 

6

Emittent maakt deel uit van de rapportagegroep

 

 

 

.

5.

Deel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste paragraaf wordt als volgt vervangen:

„Voor elk effect zonder ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „kortlopende schuldbewijzen” (F.31), „langlopende schuldbewijzen” (F.32), „beursgenoteerde aandelen” (F.511) dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52), kunnen gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel gerapporteerd worden door financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen of verzekeringsinstellingen en door bewaarnemers. Ze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities in bijlage II:”

;

b)

in punt a), worden i) en ii) vervangen door:

„i)

gegevens voor velden 1 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4), voor velden 6, 7 en 9 tot en met 15, en hetzij voor veld 16 of voor velden 17 en 18, over het referentiekwartaal of over de referentiemaand, zulks effectsgewijs middels een identificatienummer zoals CUSIP, SEDOL, een NCB-identificatienummer enz., dan wel

ii)

geaggregeerde gegevens voor velden 2 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4), voor velden 6, 7 en 9 tot en met 15, en hetzij voor veld 16 of voor velden 17 en 18, over het referentiekwartaal of over de referentiemaand.”

;

c)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

Voor bewaarnemers die gegevens rapporteren inzake effecten die zij aanhouden namens ingezeten financiële beleggers die geen gegevens over door hen aangehouden effecten hoeven te rapporteren, en namens niet-financiële beleggers, kunnen driemaandelijkse of maandelijkse gegevens als volgt worden gerapporteerd:

i)

gegevens voor velden 1 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4), voor velden 6 en 8 tot en met 15, en hetzij voor veld 16 of voor velden 17 en 18, over het referentiekwartaal of over de referentiemaand, zulks effectsgewijs middels een identificatienummer zoals CUSIP, SEDOL, een NCB-identificatienummer enz., dan wel

ii)

geaggregeerde gegevens voor velden 2 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4), voor velden 6 en 8 tot en met 15, en hetzij voor veld 16 of voor velden 17 en 18, over het referentiekwartaal of over de referentiemaand.

Bewaarnemers die aangehouden posities van verzekeringsinstellingen rapporteren in overeenstemming met artikel 3, lid 2 bis, rapporteren ook gegevens voor veld 22 of veld 23.”

;

d)

het volgende punt c) wordt toegevoegd:

„c)

Voor hoofden van bankengroepen die gegevens verstrekken ten aanzien van effecten die worden aangehouden door hun groep, inclusief niet-ingezeten entiteiten, kunnen kwartaalgegevens als volgt gerapporteerd worden:

i)

gegevens voor velden 1 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4) en voor velden 6 en 9 tot en met 15, over het referentiekwartaal, zulks effectsgewijs middels een identificatienummer zoals CUSIP, SEDOL, een NCB-identificatienummer enz., dan wel

ii)

geaggregeerde gegevens voor velden 2 tot en met 4 (gegevens voor veld 5 mogen worden gerapporteerd in plaats van voor velden 2 en 4) en voor veld 6 en 9 tot en met 15, over het referentiekwartaal.

Gegevens onder i) en ii) worden overeenkomstig één van de volgende opties gerapporteerd:

i)

geaggregeerd voor de hele groep, of

ii)

apart voor ingezeten en niet-ingezeten entiteiten van de groep. In dat geval worden gegevens voor veld 19 eveneens gerapporteerd, dan wel

iii)

afzonderlijk door elke entiteit van de groep. In dat geval worden gegevens voor veld 20 eveneens gerapporteerd.

De desbetreffende NCB kan van hoofden van rapportagegroepen ook rapportage van gegevens voor veld 21 verlangen.”

;

e)

de tabel wordt als volgt vervangen:

„Veld

Beschrijving

1

Security identifier code (NCB-identificatienummer, CUSIP, SEDOL, overige)

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde (3)

3

Quotation basis (noteringsgrondslag)

4

Koerswaarde

5

Marktwaarde

6

Instrument:

Kortlopende schuldbewijzen (F.31)

Langlopende schuldbewijzen (F.32)

Beursgenoteerde aandelen (F.511)

Aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (F.52)

7

Sector of subsector van beleggers die gegevens inzake door hen aangehouden effecten rapporteren:

Centrale bank (S.121)

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122)

Geldmarktfondsen (S.123)

Beleggingsfondsen m.u.v. geldmarktfondsen (S.124)

Lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (een subdivisie van S.125)

Verzekeringsinstellingen (S.128)

8

Door bewaarnemers gerapporteerde sector of subsector van beleggers:

Overige financiële intermediairs m.u.v. monetaire financiële instellingen, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten, verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125 + S.126 + S.127)

Verzekeringsinstellingen (S.128)

Pensioenfondsen (S.129)

Niet-financiële vennootschappen (S.11)

Overheid (S.13) (4)

Huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.14 + S.15) (5)

9

Sector of subsector van de emittent:

Centrale bank (S.121)

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122)

Geldmarktfondsen (S.123)

Beleggingsfondsen m.u.v. geldmarktfondsen (S.124)

Overige financiële intermediairs m.u.v. monetaire financiële instellingen, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten, verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125 + S.126 + S.127)

Lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (een subdivisie van S.125)

Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.128 + S.129) (6)

Niet-financiële vennootschappen (S.11)

Overheid (S.13)

Huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.14 + S.15) (7)

10

Effectenverkeer of directe investeringen

11

Landenuitsplitsing van belegger

12

Landenuitsplitsing van emittent

13

Valutadenominatie van effecten

14

Issue Date (Uitgiftedatum)

15

Vervaldatum

16

Financiële transacties

17

Herwaarderingsaanpassingen

18

Overige volumemutaties

19

Ingezeten entiteiten/niet-ingezeten entiteiten

20

Entiteit van de groep

21

Emittent maakt deel uit van de rapportagegroep

22

Houderinstelling

23

Houderinstelling rapporteert direct

.

6.

Het volgende deel 8 wordt toegevoegd:

„DEEL 8

Jaarlijkse rapportage door verzekeringsinstellingen van door hen aangehouden effecten met een ISIN-code

Voor elk effect met een ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), „beursgenoteerde aandelen” (F.511) dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52), worden gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel op jaarbasis gerapporteerd door verzekeringsinstellingen onder verwijzing naar door hen aangehouden effecten. Deze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities van bijlage II:

a)

indien verzekeringsinstellingen effectsgewijs gegevens rapporteren, worden gegevens voor velden 1, 2 en 4 gerapporteerd;

b)

de desbetreffende NCB kan van financiële beleggers die deel uitmaken van de verzekeringsinstellingen, rapportage van gegevens voor velden 2b en 3 verlangen;

c)

indien verzekeringsinstellingen geaggregeerde gegevens rapporteren, worden gegevens voor velden 3 en 4 tot en met 8 gerapporteerd.

Veld

Beschrijving

1

ISIN-code

2

Aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde

2b

Quotation basis (noteringsgrondslag)

3

Marktwaarde

4

Geografische uitsplitsing van de houder (individuele EER-landen, niet-EER-landen)

5

Instrument:

Kortlopende schuldbewijzen (F.31)

Langlopende schuldbewijzen (F.32)

Beursgenoteerde aandelen (F.511)

Aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (F.52)

6

Sector of subsector van de emittent:

Centrale bank (S.121)

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122)

Geldmarktfondsen (S.123)

Beleggingsfondsen m.u.v. geldmarktfondsen (S.124)

Overige financiële intermediairs m.u.v. monetaire financiële instellingen, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten, verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125 + S.126 + S.127)

Lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (een subdivisie van S.125)

Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.128 + S.129) (8)

Niet-financiële vennootschappen (S.11)

Overheid (S.13)

Huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.14 + S.15) (9)

7

Landenuitsplitsing van emittent

8

Valutadenominatie van effecten

.

(1)  Indien beschikbaar worden subsectoren van „centrale overheid” (S.1311), „deelstaatoverheid” (S.1312), „lagere overheid” (S.1313) en „socialezekerheidsfondsen” (S.1314) als apart onderscheiden gerapporteerd.

(2)  De betrokken NCB kan van werkelijke rapportageplichtigen aparte vermelding vergen van de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15).”

(3)  Voor geaggregeerde gegevens: aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde met dezelfde waarde in prijs (zie veld 4).

(4)  Indien beschikbaar worden subsectoren van „centrale overheid” (S.1311), „deelstaatoverheid” (S.1312), „lagere overheid” (S.1313) en „socialezekerheidsfondsen” (S.1314) als apart onderscheiden gerapporteerd.

(5)  Indien beschikbaar worden subsectoren van „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15) als apart onderscheiden gerapporteerd.

(6)  Indien beschikbaar worden „verzekeringsinstellingen” (S.128) en „pensioenfondsen” (S.129) gerapporteerd als apart onderscheiden.

(7)  De betrokken NCB kan van werkelijke rapportageplichtigen aparte vermelding vergen van de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15).”

(8)  Indien beschikbaar worden „verzekeringsinstellingen” (S.128) en „pensioenfondsen” (S.129) gerapporteerd als apart onderscheiden.

(9)  De betrokken NCB kan van werkelijke rapportageplichtigen aparte vermelding vergen van de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15).”


BIJLAGE II

Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) wordt als volgt gewijzigd:

1.

De tabel in deel 1 wordt als volgt vervangen:

„Categorie

Belangrijkste kenmerken

1.

Schuldbewijzen (F.3)

Schuldbewijzen zijn verhandelbare financiële instrumenten die als bewijs van schuld dienen. Schuldbewijzen vertonen de volgende kenmerken:

a)

een uitgiftedatum waarop het schuldbewijs wordt uitgegeven;

b)

een uitgifteprijs waarvoor beleggers de schuldbewijzen bij eerste uitgifte kopen;

c)

een aflossings- of vervaldatum waarop de laatste contractueel overeengekomen terugbetaling van de hoofdsom moet plaatsvinden;

d)

een aflossingsprijs of nominale waarde, d.w.z. het bedrag dat op de vervaldatum door de emittent aan de houder moet worden betaald;

e)

een oorspronkelijke looptijd, d.w.z. de periode van de uitgiftedatum tot de laatste contractueel overeengekomen betaling;

f)

een resterende looptijd, d.w.z. de periode van de referentiedatum tot de laatste contractueel overeengekomen betaling;

g)

een couponrente die de emittent aan houders van schuldbewijzen betaalt; de couponbetaling kan vaststaan gedurende de looptijd van het schuldbewijs of variëren met de inflatie, rentepercentages of de prijzen van activa. Wissels en schuldbewijzen met een nulcoupon bieden geen couponrente;

h)

coupondata waarop de emittent de coupon aan de houders van schuldbewijzen betaalt;

i)

de uitgifteprijs, aflossingsprijs en couponrente, die in de nationale valuta of in vreemde valuta's kunnen zijn uitgedrukt (of worden vereffend).

De kredietrating van schuldbewijzen waarmee de kredietwaardigheid van afzonderlijke uitgiften van schuldbewijzen wordt uitgedrukt, wordt toegekend door erkende agentschappen op basis van ratingcategorieën.

Wat het onder c) bedoelde kenmerk betreft, kan de vervaldatum samenvallen met de conversie van een schuldbewijs in een aandeel. In deze context houdt converteerbaarheid in dat de houder zijn schuldbewijs in gewone aandelen van de emittent kan omzetten. Inwisselbaarheid betekent dat de houder zijn schuldbewijs kan ruilen voor aandelen van een andere vennootschap dan de emittent. Eeuwigdurende effecten, die geen vastgelegde vervaldatum hebben, worden als schuldbewijzen geclassificeerd.

1a.

Kortlopende schuldbewijzen (F.31)

Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van 1 jaar of minder en schuldbewijzen die op verzoek van de crediteur direct moeten worden afgelost.

1b.

Langlopende schuldbewijzen (F.32)

Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan 1 jaar, dan wel zonder expliciet vermelde looptijd.

2.

Deelnemingen (F.51)

Een deelneming is een financieel actief dat een aanspraak is op de restwaarde van een vennootschap nadat aan alle overige aanspraken is voldaan. De eigendom van deelnemingen in rechtspersonen blijkt gewoonlijk uit aandelen, aandelencertificaten, participatiebewijzen en soortgelijke documenten.

Deelnemingen zijn in de volgende subcategorieën onderverdeeld: beursgenoteerde aandelen (F.511), niet-beursgenoteerde aandelen (F.152) en overige deelnemingen (F.519).

2a.

Beursgenoteerde aandelen (F.511)

Beursgenoteerde aandelen zijn aandelenbewijzen die aan een beurs genoteerd zijn. Deze beurs kan zowel een erkende aandelenbeurs als enige andere vorm van secundaire markt zijn. Het bestaan van lijsten met koersen van aan een beurs genoteerde aandelen betekent dat de actuele marktprijzen normaliter direct beschikbaar zijn.

3.

Aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (F.52)

Aandelen in beleggingsfondsen zijn aandelen van een beleggingsfonds als het fonds een vennootschapsstructuur heeft. Als het fonds een trust is, worden zij rechten van deelneming genoemd. Beleggingsfondsen zijn collectieve beleggingsinstellingen via welke beleggers middelen bijeenbrengen om in financiële en/of niet-financiële activa te beleggen.

Aandelen in beleggingsfondsen zijn onderverdeeld in: aandelen of rechten van deelneming in geldmarktfondsen (F.521); aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen m.u.v. geldmarktfondsen (F.522).”

.

2.

De tabel in deel 2 wordt als volgt vervangen:

„Sector

Definitie

1.

Niet-financiële vennootschappen (S.11)

De sector niet-financiële vennootschappen (S.11) bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en van wie de hoofdactiviteit bestaat in de productie van goederen en niet-financiële diensten. Deze sector omvat tevens niet-financiële quasivennootschappen.

2.

De centrale bank (S.121)

De subsector centrale bank (S.121) omvat alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie de uitgifte van betaalmiddelen, handhaving van de interne en externe waarde van de valuta en het aanhouden van alle of een gedeelte van de internationale reserves van het land.

3.

Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S1.122)

De subsector deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen, m.u.v. die welke in de subsectoren centrale bank en GMF's worden ingedeeld, die zich hoofdzakelijk bezighouden met financiële intermediatie en waarvan de activiteiten erin bestaan deposito's en/of daarmee vergelijkbare financiële titels van andere institutionele eenheden, en derhalve niet alleen van MFI's, in ontvangst te nemen en voor eigen rekening leningen toe te kennen en/of beleggingen in effecten te verrichten.

4.

Geldmarktfondsen (GMF's) (S.123)

De subsector GMF's (S.123) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen, m.u.v. die welke in de subsectoren centrale bank en kredietinstellingen worden ingedeeld, die zich hoofdzakelijk bezighouden met financiële intermediatie. Hun activiteiten bestaan erin aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen uit te geven die met deposito's van institutionele eenheden vergelijkbare financiële titels zijn, en voor eigen rekening beleggingen te verrichten, hoofdzakelijk in aandelen of rechten van deelneming in GMF's, kortlopende schuldbewijzen, en/of deposito's.

GMF's omvatten beleggingsmaatschappijen, „unit trusts” en andere collectieve beleggingsprogramma's waarvan de aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen vergelijkbaar zijn met deposito's.

5.

Beleggingsfondsen m.u.v. GMF's (S.124)

De subsector beleggingsfondsen m.u.v. GMF's (S.124) bestaat uit alle collectievebeleggingsprogramma's, m.u.v. die welke in de subsector GMF's worden ingedeeld, die zich hoofdzakelijk bezighouden met financiële intermediatie. Hun activiteiten bestaan erin aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen uit te geven die geen met deposito's van institutionele eenheden vergelijkbare financiële titels zijn, en voor eigen rekening beleggingen te verrichten, hoofdzakelijk in andere financiële activa dan kortlopende financiële activa en in niet-financiële activa (gewoonlijk onroerend goed). Beleggingsfondsen, m.u.v. GMF's omvatten beleggingsmaatschappijen, „unit trusts” en andere collectieve beleggingsprogramma's waarvan de aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen niet worden beschouwd als met deposito's vergelijkbare financiële titels.

6.

Overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen

De subsector overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door het aangaan van verplichtingen, andere dan in chartaal geld, deposito's, aandelen in beleggingsfondsen of in verband met verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen, bij institutionele eenheden.

7.

Lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (LFI's)

LFI's zijn ondernemingen die securitisatietransacties tot stand brengen. LFI's die voldoen aan de criteria om als institutionele eenheid te worden beschouwd, worden in S.125 ingedeeld; zo niet, dan worden zij als integrerend deel van de moedermaatschappij behandeld.

8.

Financiële hulpbedrijven (S.126)

De subsector financiële hulpbedrijven (S.126) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen die zich hoofdzakelijk bezighouden met activiteiten die nauw verband houden met financiële intermediatie, maar zelf geen financiële intermediairs zijn.

9.

Financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S. 127)

De subsector financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.127) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen die zich noch met financiële intermediatie, noch met het verlenen van financiële hulpdiensten bezighouden en waarvan het merendeel van hetzij de activa hetzij de passiva niet op open markten wordt verhandeld.

10.

Verzekeringsinstellingen (S.128)

De subsector verzekeringsinstellingen (S.128) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door middel van het poolen van risico's, hoofdzakelijk in de vorm van directe verzekering of herverzekering.

11.

Pensioenfondsen (S.129)

De subsector pensioenfondsen (S.129) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door middel van het poolen van sociale risico's en behoeften van de verzekerden (sociale verzekering). Pensioenfondsen als socialeverzekeringsregelingen verschaffen een inkomen aan gepensioneerden en vaak uitkeringen bij overlijden en invaliditeit.

12.

Overheid (S.13)

De sector overheid (S.13) bestaat uit institutionele eenheden die niet-marktproducenten zijn waarvan de output voor individueel of collectief verbruik is bestemd, en die worden gefinancierd uit verplichte betalingen door eenheden die tot andere sectoren behoren, en institutionele eenheden die zich in hoofdzaak bezighouden met de herverdeling van het nationale inkomen en vermogen.

De sector algemene overheid is onderverdeeld in vier subsectoren: centrale overheid (S.1311), deelstaatoverheid (S.1312), lagere overheid (S.1313) en socialezekerheidsfondsen (S.1314).

13.

Huishoudens (S.14)

De sector huishoudens (S.14) bestaat uit personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en al dan niet financiële diensten voor de markt produceren (marktproducenten), voor zover de goederen en diensten niet worden geproduceerd door afzonderlijke entiteiten die als quasivennootschap worden aangemerkt. Deze sector omvat ook personen of groepen van personen die als producent uitsluitend voor eigen finaal gebruik goederen en niet-financiële diensten voortbrengen.

14.

Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.15)

De sector instellingen zonder winstoogmerk (IZW's) ten behoeve van huishoudens (S.15) bestaat uit IZW's met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die particuliere niet-marktproducent zijn De voornaamste middelen van deze instellingen zijn vrijwillige bijdragen, in geld of in natura, van huishoudens in hun hoedanigheid van consument, betalingen door de overheid en inkomen uit vermogen.”

.

3.

Deel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan paragraaf 2 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Financiële transacties omvatten in het bijzonder kwijtschelding van een schuld in onderling overleg tussen crediteur en debiteur (schuldkwijtschelding).”

;

b)

het eerste streepje van paragraaf 4 wordt als volgt vervangen:

„—

Tot prijswijzigingen worden gerekend in de referentieperiode optredende wijzigingen in de waarde van posities per periode-ultimo, veroorzaakt door een gewijzigde referentiewaarde waartegen ze worden geboekt, d.w.z. waarderingsverschillen. Hieronder vallen ook veranderingen in financiële aanspraken ten gevolge van een waardevermindering om de werkelijke marktwaarde van verhandelbare financiële aanspraken weer te geven.”

;

c)

paragraaf 5 wordt als volgt vervangen:

„5.

Overige volumemutaties hebben betrekking op volumemutaties in activa die optreden aan de zijde van de belegger, vanwege: a) de verandering in de statistische registratie van de populatie (bv. de herindeling en herstructurering van institutionele eenheden (*)); b) de herindeling van activa; c) rapportagefouten die alleen voor een beperkte tijdspanne in gerapporteerde gegevens zijn gecorrigeerd; d) de afschrijving van oninbare vorderingen, in de vorm van effecten, door crediteuren; e) wijzigingen van ingezetenschap van de belegger.

(*)  Bijvoorbeeld, in geval van een fusie of overname, de overgang naar de overnemende onderneming van financiële activa en passiva die bestaan tussen de overgenomen onderneming en derden.”"



BESLUITEN

7.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 116/20


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/731 VAN DE COMMISSIE

van 6 mei 2015

tot vaststelling van de datum waarop de werkzaamheden van het Visuminformatiesysteem (VIS) in de zeventiende en de achttiende regio beginnen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (1), en met name artikel 48, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2013/493/EU van de Commissie (2) bestaat de zeventiende regio waar voor alle aanvragen met het verzamelen en overdragen van gegevens aan het Visuminformatiesysteem moet worden begonnen uit Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne, en de achttiende regio uit Rusland.

(2)

De lidstaten hebben de Commissie ervan in kennis gesteld dat zij de nodige technische en wettelijke regelingen hebben getroffen om de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 767/2008 bedoelde gegevens te verzamelen en aan het VIS toe te zenden voor alle aanvragen in deze regio's, met inbegrip van regelingen voor het verzamelen en/of verzenden van gegevens namens een andere lidstaat.

(3)

Nu aan de voorwaarde van de eerste zin van artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. 767/2008 is voldaan, dient de datum te worden vastgesteld waarop de werkzaamheden van het VIS in de zeventiende en de achttiende regio beginnen.

(4)

Aangezien Verordening (EG) nr. 767/2008 voortbouwt op het Schengenacquis, heeft Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, besloten om Verordening (EG) nr. 767/2008 in zijn nationale wetgeving om te zetten. Denemarken is daarom krachtens internationaal recht verplicht dit besluit uit te voeren.

(5)

Dit besluit houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (3). Dit besluit is derhalve niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk.

(6)

Dit besluit houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (4). Dit besluit is derhalve niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland.

(7)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6).

(8)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (8).

(9)

Wat Liechtenstein betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (10).

(10)

Dit besluit is een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd, zoals bedoeld, respectievelijk, in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011.

(11)

Omdat het wenselijk is dat het gebruik van het VIS zo snel mogelijk van start gaat in de zeventiende en de achttiende regio, dient dit besluit in werking te treden op de datum waarop het in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Visuminformatiesysteem begint zijn werkzaamheden op 23 juni 2015 in de zeventiende regio, zoals vastgesteld bij Besluit 2013/493/EU, en op 14 september 2015 in de achttiende regio, zoals vastgesteld bij Besluit 2013/493/EU.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2015.

Voor de Commissie

Dimitris AVRAMOPOULOS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2013/493/EU van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de derde en laatste reeks regio's waar de werkzaamheden van het Visuminformatiesysteem (VIS) beginnen (PB L 268 van 10.10.2013, blz. 13).

(3)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(4)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(6)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(7)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(8)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(9)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(10)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).


RICHTSNOEREN

7.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 116/22


RICHTSNOER (EU) 2015/732 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 16 april 2015

houdende wijziging van Richtsnoer (EU) 2015/510 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (ECB/2015/20)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2, eerste streepje,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 3.1, eerste streepje, de artikelen 9.2, 12.1, 14.3 en 18.2, en artikel 20, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verwezenlijking van een gemeenschappelijk monetair beleid vergt de vaststelling van instrumenten en procedures voor gebruik door het Eurosysteem dat bestaat uit de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten (hierna de „NCB's”), teneinde dat beleid in de eurogebiedlidstaten uniform toe te passen.

(2)

Gezien artikel 12.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna: de „ESCB-statuten”) heeft de ECB de bevoegdheid om het gemeenschappelijk monetair beleid van de Unie uit te werken en de voor de passende implementatie noodzakelijke richtsnoeren uit te vaardigen. Overeenkomstig artikel 14.3 van de ESCB-statuten moeten de NCB's overeenkomstig die richtsnoeren handelen. Dit richtsnoer is derhalve gericht tot het Eurosysteem. In contracten of reglementen geven de NCB's uitvoering aan in dit richtsnoer vastgelegde regels. Wederpartijen zijn gehouden te voldoen aan die regels zoals de NCB's die implementeren in die contracten of reglementen.

(3)

Luidens artikel 18.1, eerste streepje, van de ESCB-statuten mag het Eurosysteem in de financiële markten opereren door aan- en verkoop, hetzij onvoorwaardelijk (contant en op termijn), hetzij onder beding van wederverkoop, respectievelijk wederaankoop, en door het in lening geven of nemen van vorderingen en verhandelbaar papier, luidende in euro of andere valuta's, evenals edele metalen. Luidens artikel 18.1, tweede streepje, mag het Eurosysteem krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen.

(4)

Om het Eurosysteem van wederpartijrisico te vrijwaren, bepaalt artikel 18.1, tweede streepje, van de ESCB-statuten dat indien het Eurosysteem krediettransacties verricht met kredietinstellingen en andere marktpartijen de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand.

(5)

Om de gelijke behandeling van wederpartijen te waarborgen, en tevens de operationele doelmatigheid en transparantie te verbeteren, moeten activa in alle eurogebiedlidstaten aan bepaalde uniforme criteria voldoen om beleenbaar onderpand te kunnen zijn voor Eurosysteemkrediettransacties.

(6)

Het Eurosysteem heeft een gemeenschappelijk kader ontwikkeld voor als onderpand beleenbare activa, zodat alle Eurosysteemkrediettransacties geharmoniseerd uitgevoerd worden, zulks door de toepassing van dit richtsnoer in alle eurogebiedlidstaten.

(7)

Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) (1) moet gewijzigd worden om de volgende wijzigingen van het Eurosysteemonderpandkader met betrekking tot aanvaardbare couponstructuren voor verhandelbare activa te verwerken.

(8)

Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 63 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) wordt als volgt vervangen:

„Artikel 63

Aanvaardbare couponstructuren voor verhandelbare activa

1.   Teneinde beleenbaar te zijn, moeten schuldbewijzen tot de finale aflossing een van de volgende couponstructuren hebben:

a)

vastrentende coupons, nulcoupons en getrapte coupons (multi-step coupons) met een vooraf vastgesteld couponverloop en vooraf vastgestelde couponwaarden die niet in een negatieve kasstroom mogen resulteren; of

b)

variabele coupons die niet in een negatieve kasstroom mogen resulteren en de volgende structuur hebben: couponrente = (referentierente * l) ± x, met f ≤ couponrente ≤ c, waarbij:

i)

de referentierente is slechts één van de volgende op een bepaald moment:

een eurogeldmarktrente, bv. EURIBOR, LIBOR, of dergelijke indices;

een vaste rente bij een looptijdswap (constant maturity swap rate), bv. CMS, EIISDA, EUSA;

het rendement van één overheidsobligatie uit het eurogebied, of een index van meerdere overheidsobligaties uit het eurogebied, met een looptijd van één jaar of minder;

een inflatie-index van het eurogebied; en

ii)

f (bodem), c (plafond), l (hefboomfactor/afbouw hefboomfactor) en x (marge) zijn, indien van toepassing, cijfers die hetzij bij de uitgifte vastgesteld, hetzij vastgelegd zijn en in de loop van de tijd slechts kunnen veranderen volgens een vooraf bij uitgifte vastgelegd verloop, indien f en c groter zijn dan of gelijk zijn aan nul en l groter is dan 0 gedurende de gehele looptijd van het activum. Voor variabele coupons met inflatie-index als referentierente, is l gelijk aan één.

2.   Een couponstructuur die niet voldoet aan lid 1 is niet beleenbaar, inclusief gevallen waar slechts een deel van de beloningsstructuur, zoals een premie, niet voldoet.

3.   Voor de toepassing van dit artikel geldt dat, indien de coupon ofwel een vaste getrapte ofwel een variabele getrapte coupon is, de beoordeling van de betreffende couponstructuur gebaseerd wordt op de gehele looptijd van het activum, zowel vooruitziend alsook in retroperspectief.

4.   Aanvaardbare couponstructuren hebben geen emittentenoptionaliteiten, d.w.z. dat wijzigingen in de couponstructuur die een besluit van de emittent vereisen, gedurende de gehele looptijd van het activum niet zijn toegestaan, zowel vooruitziend alsook in retroperspectief.”

Artikel 2

Inwerkingtreding en implementatie

1.   Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van notificatie aan de NCB's.

2.   De NCB's nemen de voor voldoening aan dit richtsnoer noodzakelijke maatregelen die zij met ingang van vrijdag 1 mei 2015 toepassen. Zij stellen de ECB uiterlijk op vrijdag 24 april 2015 in kennis van de met die maatregelen verband houdende teksten en middelen.

Artikel 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.

Gedaan te Frankfurt am Main, 16 april 2015.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).


Rectificaties

7.5.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 116/25


Rectificatie van Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG

( Publicatieblad van de Europese Unie L 140 van 5 juni 2009 )

Bladzijde 93, artikel 1, punt 1), met betrekking tot artikel 1 van Richtlijn 98/70/EG:

in plaats van:

„…

a)

technische specificaties van brandstoffen voor voertuigen met motoren met elektrische ontsteking en voertuigen met compressieontstekingsmotoren, ter bescherming van de gezondheid en het milieu, met inachtneming van de technische vereisten van deze motoren; en

…”

te lezen:

„…

a)

technische specificaties van brandstoffen voor motoren met elektrische ontsteking en compressieontstekingsmotoren, ter bescherming van de gezondheid en het milieu, met inachtneming van de technische vereisten van deze motoren; en

…”