ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 116 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
58e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
Verordening (EU) 2015/728 van de Commissie van 6 mei 2015 tot wijziging van de definitie van gespecificeerd risicomateriaal zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën ( 1 ) |
|
|
|
||
|
* |
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
* |
||
|
|
RICHTSNOEREN |
|
|
* |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
7.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 116/1 |
VERORDENING (EU) 2015/728 VAN DE COMMISSIE
van 6 mei 2015
tot wijziging van de definitie van gespecificeerd risicomateriaal zoals vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 23, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake de preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) bij dieren. Zij is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 999/2001 bepaalt dat gespecificeerd risicomateriaal (SRM) overeenkomstig bijlage V bij deze verordening moet worden verwijderd en vernietigd. Overeenkomstig die bijlage vallen onder SRM ook de ingewanden van de twaalfvingerige darm tot en met het rectum en het mesenterium van runderen, ongeacht de leeftijd. |
(3) |
De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad „Het TSE-stappenplan 2 — Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015” van 16 juli 2010 (2) bepaalt dat eventuele wijzigingen in de huidige lijst van gespecificeerd risicomateriaal zoals bedoeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 (de „lijst van SRM”) gebaseerd moet zijn op nieuwe, voortschrijdende wetenschappelijke kennis, waarbij tegelijk het bestaande, hoge niveau van consumentenbescherming in de EU behouden moet blijven. |
(4) |
Op 13 februari 2014 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over het risico van BSE in de ingewanden en het mesenterium van runderen (3) („het advies van de EFSA”); hierin wordt een kwantificatie gegeven van de mate van infectiviteit in de verschillende delen van de ingewanden en het mesenterium van runderen. Volgens het advies van de EFSA geldt voor met BSE besmette runderen het volgende: i) bij dieren tot 36 maanden oud is meer dan 90 % van de BSE-infectiviteit verbonden met de laatste 4 m van de dunne darm en de blindedarm; ii) dieren tussen 36 en 60 maanden oud vertonen aanzienlijke individuele variatie in de relatieve bijdrage van intestinale en mesenteriale structuren aan de totale infectiviteit; iii) bij dieren vanaf 60 maanden oud is 90 % van de BSE-infectiviteit verbonden met de mesenteriale zenuwen, de plexus coeliacus en de plexus mesentericus; iv) de twaalfvingerige darm, de karteldarm en de mesenteriale lymfklieren dragen minder dan 0,1 % bij aan de totale infectiviteit van een besmet dier, ongeacht de leeftijd op het moment van slachten. Het advies van de EFSA stelt tevens dat de totale infectiviteit van deze weefsels varieert naargelang de leeftijd van het besmette dier, met een piek in dieren onder de 18 maanden en een geleidelijke daling in dieren ouder dan 60 maanden. |
(5) |
Omdat de mesenteriale zenuwen, de plexus coeliacus en de plexus mesentericus verbonden zijn met het mesenterium en het mesenteriale vet, is er geen praktische manier om deze efficiënt van elkaar te scheiden. |
(6) |
Om te waarborgen dat de voorschriften voor de verwijdering van SRM goed uitvoerbaar en niet nodeloos ingewikkeld zijn, en om de controle ervan te vergemakkelijken, moet zoveel mogelijk worden vermeden dat de toepasselijke lijst van SRM verschilt afhankelijk van de leeftijd van het geslachte dier. Om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te handhaven, moeten de laatste vier meter van de dunne darm, de blindedarm en het mesenterium (dat niet gescheiden kan worden van de mesenteriale zenuwen, de plexus coeliacus, de plexus mesentericus en het mesenteriale vet) derhalve op de lijst van SRM voor dieren van alle leeftijden worden gehandhaafd. |
(7) |
Het in 2011 gepubliceerde wetenschappelijke advies van de EFSA over de herziening van de kwantitatieve risicobeoordeling van het BSE-risico van verwerkte dierlijke eiwitten (VDE) (4) stelt dat 90 % van de totale infectiviteit in ziektegevallen met BSE verband houdt met weefsels van het centrale en perifere zenuwstelsel en ongeveer 10 % met het distale ileum. De resterende infectiviteit van de ingewanden buiten de laatste vier meter van de dunne darm en de blindedarm kan als te verwaarlozen worden beschouwd. Het volledig uitsluiten van alle risico's is geen realistische doelstelling voor beslissingen op het gebied van risicobeheer. |
(8) |
Schrapping van de twaalfvingerige darm, de karteldarm en de dunne darm (met uitzondering van de laatste vier meter) van de lijst van SRM zou de EU-lijst van SRM meer in overeenstemming brengen met internationale normen. Wat de ingewanden en mesenteria van runderen betreft, geeft artikel 11.4.14 van de Gezondheidscode voor landdieren van de OIE de aanbeveling het distale ileum (het laatste deel van de dunne darm) van runderen van alle leeftijden uit landen met een gecontroleerd of een onbepaald BSE-risico niet te verhandelen. Er is derhalve geen aanbeveling van de OIE om niet te handelen in de overige delen van de ingewanden van runderen of het mesenterium. |
(9) |
Op grond van het advies van de EFSA en de aanbevelingen in de Gezondheidscode voor landdieren van de OIE moet de lijst van SRM met betrekking tot runderen zodanig worden gewijzigd dat deze de laatste vier meter van de dunne darm, de blindedarm en het mesenterium (dat niet gescheiden kan worden van de mesenteriale zenuwen, de plexus coeliacus, de plexus mesentericus en het mesenteriale vet) bevat, maar niet de overige delen van de ingewanden van runderen, te weten de twaalfvingerige darm, de karteldarm en de dunne darm met uitzondering van de laatste vier meter. |
(10) |
Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt punt 1, onder a), iii), vervangen door:
„iii) |
de tonsillen, de laatste vier meter van de dunne darm, de blindedarm en het mesenterium van dieren ongeacht de leeftijd;” |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 mei 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.
(2) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Het TSE-stappenplan 2 — Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015; COM(2010)384 final.
(3) EFSA Journal 2014; 12(2):3554.
(4) EFSA Journal 2011; 9(1):1947.
7.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 116/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/729 VAN DE COMMISSIE
van 6 mei 2015
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 mei 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
84,3 |
TN |
392,6 |
|
TR |
94,0 |
|
ZZ |
190,3 |
|
0707 00 05 |
AL |
49,4 |
TR |
109,0 |
|
ZZ |
79,2 |
|
0709 93 10 |
MA |
112,6 |
TR |
136,7 |
|
ZZ |
124,7 |
|
0805 10 20 |
EG |
51,0 |
IL |
76,8 |
|
MA |
45,1 |
|
MO |
59,6 |
|
ZZ |
58,1 |
|
0805 50 10 |
BR |
107,1 |
MA |
69,8 |
|
TR |
56,0 |
|
ZZ |
77,6 |
|
0808 10 80 |
AR |
101,6 |
BR |
93,3 |
|
CL |
119,5 |
|
MK |
32,8 |
|
NZ |
138,8 |
|
US |
161,3 |
|
ZA |
117,7 |
|
ZZ |
109,3 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
7.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 116/5 |
VERORDENING (EU) 2015/730 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 16 april 2015
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1011/2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24) (ECB/2015/18)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 5,
Gezien Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), en met name artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 4,
Gezien het Advies van de Europese Commissie (2),
Overwegende:
(1) |
Teneinde de Europese Centrale Bank (ECB) te voorzien van adequate statistieken betreffende de financiële werkzaamheden van de subsector verzekeringsinstellingen in de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna de „eurogebiedlidstaten” genoemd), introduceerde Verordening (EU) nr. 1374/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/50) (3) nieuwe statistische rapportagevereisten voor verzekeringsinstellingen. Als gevolg daarvan moet Verordening (EU) nr. 1011/2012 van de Europese Centrale Bank (ECB/2012/24) (4) aangepast worden, teneinde statistische rapportagevereisten vast te stellen voor aangehouden effecten van verzekeringsinstellingen. Om de rapportagelast te beperken, moeten nationale centrale banken (hierna „NCB's” genoemd) bevoegd zijn hun rapportageverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) te combineren met hun rapportageverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1374/2014. |
(2) |
Er bestaat een nauw verband tussen de door de NCB's uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) voor statistische doeleinden verzamelde gegevens met betrekking tot aangehouden effecten van verzekeringsinstellingen en de gegevens die de nationale bevoegde autoriteiten (hierna „NBA's” genoemd) voor toezichtdoeleinden verzamelen, zulks uit hoofde van het kader dat werd ingesteld door Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (5). Artikel 70 van Richtlijn 2009/138/EG bepaalt dat de NBA's in hun hoedanigheid van monetaire autoriteiten informatie bestemd voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van die richtlijn door mogen geven aan NCB's en andere instellingen met een vergelijkbare taak. Gezien het algemene ECB-mandaat uit hoofde van artikel 5.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken (hierna de „ESCB-statuten” genoemd) om samenwerking aan te gaan met andere instellingen op het gebied van statistiek en voorts om de administratieve last te beperken en takenduplicatie te vermijden, mogen NCB's de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) te rapporteren gegevens voor zover mogelijk afleiden uit de gegevens die worden verzameld uit hoofde van Richtlijn 2009/138/EG, waaronder nationale wetgeving die die richtlijn implementeert, zulks met inachtneming van de voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomsten tussen de betrokken NCB en de betrokken nationaal bevoegde autoriteit. |
(3) |
Het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen, dat werd ingevoerd door Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) (hierna het „ESR-2010” genoemd), vereist dat de activa en passiva van institutionele eenheden worden gerapporteerd in het land van vestiging. Indien NCB's door verzekeringsinstellingen te rapporteren gegevens afleiden uit gegevens die zijn verzameld uit hoofde van Richtlijn 2009/138/EG, mogen de aangehouden effecten van bijkantoren van verzekeringsinstellingen, wier hoofdkantoren zijn gevestigd in de Europese Economische Ruimte (EER), geaggregeerd worden met die van de hoofdkantoren, zulks om de rapportagelast te minimaliseren. Indien dit het geval is, moet beperkte informatie over bijkantoren van verzekeringsinstellingen verzameld worden om hun omvang en enige resulterende afwijkingen van het beginsel van de ingezetenschap uit het ESR-2010 te monitoren. |
(4) |
Derhalve moet Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1 wordt de volgende definitie ingevoegd: „8 bis. „verzekeringsinstelling”: heeft dezelfde betekenis als in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1374/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/50) (*). (*) Verordening (EU) nr. 1374/2014 van de Europese Centrale Bank van 28 november 2014 betreffende statistische rapportagevereisten voor verzekeringsinstellingen (ECB/2014/50) (PB L 366 van 20.12.2014, blz. 36).”" . |
2) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd: „Artikel 7 bis Fusies, splitsingen en reorganisaties In geval van een fusie, splitsing of reorganisatie die de naleving van statistische verplichtingen kan beïnvloeden, stellen de betreffende informatieplichtigen, zodra het voornemen tot het uitvoeren van een dergelijke transactie openbaar geworden is en tijdig voor de effectuering ervan, de desbetreffende NCB, direct of via de betreffende NBA in overeenstemming met de samenwerkingsregelingen, in kennis van de voorgenomen procedures ter nakoming van de in deze verordening neergelegde statistische rapportageverplichtingen.” . |
6) |
Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd: „Artikel 10 bis Eerste rapportage na inwerkingtreding van Verordening (EU) 2015/730 (ECB/2015/18) (**) 1. De eerste rapportage na inwerkingtreding van Verordening (EU) 2015/730 (ECB/2015/18) vangt aan met gegevens die betrekking hebben op de referentieperiode maart 2015, tenzij anders vermeld in dit artikel. 2. De eerste rapportage door verzekeringsinstellingen op basis van artikel 3, lid 1, vangt aan met gegevens die betrekking hebben op de referentieperiode maart 2016. 3. De eerste rapportage door bewaarnemers op basis van artikel 3, lid 2 bis vangt aan met gegevens die betrekking hebben op de referentieperiode maart 2016. 4. De eerste rapportage door verzekeringsinstellingen op basis van artikel 3, lid 2 ter vangt aan gegevens op jaarbasis die betrekking hebben op het referentiejaar maart 2016. (**) Verordening (EU) 2015/730 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2015 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1011/2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24) (ECB/2015/18) (PB L 116 van 7.5.2015, blz. 5).”" . |
Artikel 2
Wijzigingen van bijlagen I en II van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24)
Bijlagen I en II van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) worden gewijzigd in overeenstemming met bijlagen I en II bij deze verordening.
Artikel 3
Slotbepaling
Deze verordening treedt in werking op de 20e dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Frankfurt am Main, 16 april 2015.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.
(2) PB C 72 van 28.2.2015, blz. 3.
(3) Verordening (EU) nr. 1374/2014 van de Europese Centrale Bank van 28 november 2014 betreffende statistische rapportagevereisten voor verzekeringsinstellingen (ECB/2014/50) (PB L 366 van 20.12.2014, blz. 36).
(4) Verordening (EU) nr. 1011/2012 van de Europese Centrale Bank van 17 oktober 2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24) (PB L 305 van 1.11.2012, blz. 6).
(5) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(6) Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
BIJLAGE I
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Deel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Deel 2 wordt als volgt vervangen: „DEEL 2 Gegevens inzake door MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers aangehouden effecten met een ISIN-code Voor elk effect met een ISIN-code, dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), „beursgenoteerde aandelen” (F.511) dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52), worden gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel gerapporteerd door financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen of verzekeringsinstellingen en door bewaarnemers onder verwijzing naar door hen aangehouden effecten. Deze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities van bijlage II:
De desbetreffende NCB kan van financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers, rapportage van gegevens voor velden 1 en 3 verlangen in plaats van gegevens overeenkomstig a). In dat geval worden, in plaats van gegevens overeenkomstig b), gegevens voor veld 5 en, indien de desbetreffende NCB zulks heeft verzocht, eveneens voor veld 7 gerapporteerd. De desbetreffende NCB kan van financiële beleggers die deel uitmaken van de MFI's, beleggingsfondsen, lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en bewaarnemers, ook rapportage van gegevens voor velden 2b, 3 en 4 verlangen.
|
3. |
Deel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
Deel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
5. |
Deel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
6. |
Het volgende deel 8 wordt toegevoegd: „DEEL 8 Jaarlijkse rapportage door verzekeringsinstellingen van door hen aangehouden effecten met een ISIN-code Voor elk effect met een ISIN-code dat valt onder de effectencategorie „schuldbewijzen” (F.3), „beursgenoteerde aandelen” (F.511) dan wel „aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen” (F.52), worden gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel op jaarbasis gerapporteerd door verzekeringsinstellingen onder verwijzing naar door hen aangehouden effecten. Deze worden overeenkomstig de volgende regels gerapporteerd en conform de definities van bijlage II:
|
(1) Indien beschikbaar worden subsectoren van „centrale overheid” (S.1311), „deelstaatoverheid” (S.1312), „lagere overheid” (S.1313) en „socialezekerheidsfondsen” (S.1314) als apart onderscheiden gerapporteerd.
(2) De betrokken NCB kan van werkelijke rapportageplichtigen aparte vermelding vergen van de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15).”
(3) Voor geaggregeerde gegevens: aantal participaties of geaggregeerde nominale waarde met dezelfde waarde in prijs (zie veld 4).
(4) Indien beschikbaar worden subsectoren van „centrale overheid” (S.1311), „deelstaatoverheid” (S.1312), „lagere overheid” (S.1313) en „socialezekerheidsfondsen” (S.1314) als apart onderscheiden gerapporteerd.
(5) Indien beschikbaar worden subsectoren van „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15) als apart onderscheiden gerapporteerd.
(6) Indien beschikbaar worden „verzekeringsinstellingen” (S.128) en „pensioenfondsen” (S.129) gerapporteerd als apart onderscheiden.
(7) De betrokken NCB kan van werkelijke rapportageplichtigen aparte vermelding vergen van de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15).”
(8) Indien beschikbaar worden „verzekeringsinstellingen” (S.128) en „pensioenfondsen” (S.129) gerapporteerd als apart onderscheiden.
(9) De betrokken NCB kan van werkelijke rapportageplichtigen aparte vermelding vergen van de subsectoren „huishoudens” (S.14) en „instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens” (S.15).”
BIJLAGE II
Bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) wordt als volgt gewijzigd:
1. |
De tabel in deel 1 wordt als volgt vervangen:
. |
2. |
De tabel in deel 2 wordt als volgt vervangen:
. |
3. |
Deel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
BESLUITEN
7.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 116/20 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/731 VAN DE COMMISSIE
van 6 mei 2015
tot vaststelling van de datum waarop de werkzaamheden van het Visuminformatiesysteem (VIS) in de zeventiende en de achttiende regio beginnen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (1), en met name artikel 48, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2013/493/EU van de Commissie (2) bestaat de zeventiende regio waar voor alle aanvragen met het verzamelen en overdragen van gegevens aan het Visuminformatiesysteem moet worden begonnen uit Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne, en de achttiende regio uit Rusland. |
(2) |
De lidstaten hebben de Commissie ervan in kennis gesteld dat zij de nodige technische en wettelijke regelingen hebben getroffen om de in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 767/2008 bedoelde gegevens te verzamelen en aan het VIS toe te zenden voor alle aanvragen in deze regio's, met inbegrip van regelingen voor het verzamelen en/of verzenden van gegevens namens een andere lidstaat. |
(3) |
Nu aan de voorwaarde van de eerste zin van artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. 767/2008 is voldaan, dient de datum te worden vastgesteld waarop de werkzaamheden van het VIS in de zeventiende en de achttiende regio beginnen. |
(4) |
Aangezien Verordening (EG) nr. 767/2008 voortbouwt op het Schengenacquis, heeft Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, besloten om Verordening (EG) nr. 767/2008 in zijn nationale wetgeving om te zetten. Denemarken is daarom krachtens internationaal recht verplicht dit besluit uit te voeren. |
(5) |
Dit besluit houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad (3). Dit besluit is derhalve niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk. |
(6) |
Dit besluit houdt een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (4). Dit besluit is derhalve niet bindend voor, noch van toepassing in Ierland. |
(7) |
Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6). |
(8) |
Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (8). |
(9) |
Wat Liechtenstein betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (9), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (10). |
(10) |
Dit besluit is een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd, zoals bedoeld, respectievelijk, in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011. |
(11) |
Omdat het wenselijk is dat het gebruik van het VIS zo snel mogelijk van start gaat in de zeventiende en de achttiende regio, dient dit besluit in werking te treden op de datum waarop het in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het Visuminformatiesysteem begint zijn werkzaamheden op 23 juni 2015 in de zeventiende regio, zoals vastgesteld bij Besluit 2013/493/EU, en op 14 september 2015 in de achttiende regio, zoals vastgesteld bij Besluit 2013/493/EU.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 6 mei 2015.
Voor de Commissie
Dimitris AVRAMOPOULOS
Lid van de Commissie
(1) PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60.
(2) Uitvoeringsbesluit 2013/493/EU van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de derde en laatste reeks regio's waar de werkzaamheden van het Visuminformatiesysteem (VIS) beginnen (PB L 268 van 10.10.2013, blz. 13).
(3) Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).
(4) Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).
(5) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.
(6) Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).
(7) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
(8) Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).
(9) PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.
(10) Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).
RICHTSNOEREN
7.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 116/22 |
RICHTSNOER (EU) 2015/732 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 16 april 2015
houdende wijziging van Richtsnoer (EU) 2015/510 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (ECB/2015/20)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2, eerste streepje,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 3.1, eerste streepje, de artikelen 9.2, 12.1, 14.3 en 18.2, en artikel 20, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verwezenlijking van een gemeenschappelijk monetair beleid vergt de vaststelling van instrumenten en procedures voor gebruik door het Eurosysteem dat bestaat uit de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten (hierna de „NCB's”), teneinde dat beleid in de eurogebiedlidstaten uniform toe te passen. |
(2) |
Gezien artikel 12.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna: de „ESCB-statuten”) heeft de ECB de bevoegdheid om het gemeenschappelijk monetair beleid van de Unie uit te werken en de voor de passende implementatie noodzakelijke richtsnoeren uit te vaardigen. Overeenkomstig artikel 14.3 van de ESCB-statuten moeten de NCB's overeenkomstig die richtsnoeren handelen. Dit richtsnoer is derhalve gericht tot het Eurosysteem. In contracten of reglementen geven de NCB's uitvoering aan in dit richtsnoer vastgelegde regels. Wederpartijen zijn gehouden te voldoen aan die regels zoals de NCB's die implementeren in die contracten of reglementen. |
(3) |
Luidens artikel 18.1, eerste streepje, van de ESCB-statuten mag het Eurosysteem in de financiële markten opereren door aan- en verkoop, hetzij onvoorwaardelijk (contant en op termijn), hetzij onder beding van wederverkoop, respectievelijk wederaankoop, en door het in lening geven of nemen van vorderingen en verhandelbaar papier, luidende in euro of andere valuta's, evenals edele metalen. Luidens artikel 18.1, tweede streepje, mag het Eurosysteem krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen. |
(4) |
Om het Eurosysteem van wederpartijrisico te vrijwaren, bepaalt artikel 18.1, tweede streepje, van de ESCB-statuten dat indien het Eurosysteem krediettransacties verricht met kredietinstellingen en andere marktpartijen de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand. |
(5) |
Om de gelijke behandeling van wederpartijen te waarborgen, en tevens de operationele doelmatigheid en transparantie te verbeteren, moeten activa in alle eurogebiedlidstaten aan bepaalde uniforme criteria voldoen om beleenbaar onderpand te kunnen zijn voor Eurosysteemkrediettransacties. |
(6) |
Het Eurosysteem heeft een gemeenschappelijk kader ontwikkeld voor als onderpand beleenbare activa, zodat alle Eurosysteemkrediettransacties geharmoniseerd uitgevoerd worden, zulks door de toepassing van dit richtsnoer in alle eurogebiedlidstaten. |
(7) |
Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) (1) moet gewijzigd worden om de volgende wijzigingen van het Eurosysteemonderpandkader met betrekking tot aanvaardbare couponstructuren voor verhandelbare activa te verwerken. |
(8) |
Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 63 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) wordt als volgt vervangen:
„Artikel 63
Aanvaardbare couponstructuren voor verhandelbare activa
1. Teneinde beleenbaar te zijn, moeten schuldbewijzen tot de finale aflossing een van de volgende couponstructuren hebben:
a) |
vastrentende coupons, nulcoupons en getrapte coupons (multi-step coupons) met een vooraf vastgesteld couponverloop en vooraf vastgestelde couponwaarden die niet in een negatieve kasstroom mogen resulteren; of |
b) |
variabele coupons die niet in een negatieve kasstroom mogen resulteren en de volgende structuur hebben: couponrente = (referentierente * l) ± x, met f ≤ couponrente ≤ c, waarbij:
|
2. Een couponstructuur die niet voldoet aan lid 1 is niet beleenbaar, inclusief gevallen waar slechts een deel van de beloningsstructuur, zoals een premie, niet voldoet.
3. Voor de toepassing van dit artikel geldt dat, indien de coupon ofwel een vaste getrapte ofwel een variabele getrapte coupon is, de beoordeling van de betreffende couponstructuur gebaseerd wordt op de gehele looptijd van het activum, zowel vooruitziend alsook in retroperspectief.
4. Aanvaardbare couponstructuren hebben geen emittentenoptionaliteiten, d.w.z. dat wijzigingen in de couponstructuur die een besluit van de emittent vereisen, gedurende de gehele looptijd van het activum niet zijn toegestaan, zowel vooruitziend alsook in retroperspectief.”
Artikel 2
Inwerkingtreding en implementatie
1. Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van notificatie aan de NCB's.
2. De NCB's nemen de voor voldoening aan dit richtsnoer noodzakelijke maatregelen die zij met ingang van vrijdag 1 mei 2015 toepassen. Zij stellen de ECB uiterlijk op vrijdag 24 april 2015 in kennis van de met die maatregelen verband houdende teksten en middelen.
Artikel 3
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.
Gedaan te Frankfurt am Main, 16 april 2015.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).
Rectificaties
7.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 116/25 |
Rectificatie van Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG
( Publicatieblad van de Europese Unie L 140 van 5 juni 2009 )
Bladzijde 93, artikel 1, punt 1), met betrekking tot artikel 1 van Richtlijn 98/70/EG:
in plaats van:
„…
a) |
technische specificaties van brandstoffen voor voertuigen met motoren met elektrische ontsteking en voertuigen met compressieontstekingsmotoren, ter bescherming van de gezondheid en het milieu, met inachtneming van de technische vereisten van deze motoren; en |
…”
te lezen:
„…
a) |
technische specificaties van brandstoffen voor motoren met elektrische ontsteking en compressieontstekingsmotoren, ter bescherming van de gezondheid en het milieu, met inachtneming van de technische vereisten van deze motoren; en |
…”