ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 110

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
29 april 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/661 van de Commissie van 28 april 2015 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase en endo-1,3(4)-bèta-glucanase geproduceerd door Talaromyces versatilis sp. nov. IMI CC 378536 en Talaromyces versatilis sp. nov. DSM 26702 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mest- en legdoeleinden (vergunninghouder Adisseo France S.A.S.) ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/662 van de Commissie van 28 april 2015 tot verlening van een vergunning voor L-carnitine en L-carnitine-L-tartraat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

5

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/663 van de Commissie van 28 april 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2015/664 van het Politiek en Veiligheidscomité van 21 april 2015 tot instelling van het Comité van contribuanten aan de militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) (EUMAM RCA/1/2015)

11

 

*

Besluit (GBVB) 2015/665 van het Politiek en Veiligheidscomité van 21 april 2015 inzake de aanvaarding van bijdragen van derde staten aan de militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) (EUMAM RCA/2/2015)

13

 

*

Besluit (GBVB) 2015/666 van de Raad van 28 april 2015 tot wijziging van Besluit 2013/184/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma

14

 

*

Besluit (EU) 2015/667 van de Commissie van 4 februari 2015 betreffende steunmaatregel SA.14551 (2013/C) door Frankrijk ten uitvoer gelegd naar aanleiding van de wijziging van de voorwaarden voor steun aan tijdbevrachters in het kader van de tonnagebelastingregeling (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 434)  ( 1 )

15

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/668 van de Commissie van 24 april 2015 tot wijziging van de erkenning van bepaalde organisaties overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 2595)  ( 1 )

22

 

*

Besluit (EU) 2015/669 van de Commissie van 24 april 2015 tot intrekking van Beschikking 2007/421/EG met betrekking tot de lijst van erkende organisaties waarvan de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG van de Raad kennis hebben gegeven (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 2596)

24

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/670 van de Commissie van 27 april 2015 inzake de overeenstemming van de eenheidstarieven voor heffingszones voor 2015 met artikel 17 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 2635)  ( 1 )

25

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit nr. 1/2014 van de Associatieraad EU-Republiek Moldavië van 16 december 2014 houdende vaststelling van zijn reglement van orde en van het reglement van orde van het Associatiecomité en van de subcomités [2015/671]

28

 

*

Besluit nr. 2/2014 van de Associatieraad EU-Republiek Moldavië van 16 december 2014 tot instelling van twee subcomités [2015/672]

38

 

*

Besluit nr. 3/2014 van de Associatieraad EU-Republiek Moldavië van 16 december 2014 inzake de overdracht van enkele bevoegdheden van de Associatieraad aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken [2015/673]

40

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/655 van de Commissie van 23 april 2015 krachtens artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een op polydimethylsiloxaan gebaseerde formulering die in de handel wordt gebracht ter bestrijding van muggen ( PB L 107 van 25.4.2015 )

41

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/661 VAN DE COMMISSIE

van 28 april 2015

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase en endo-1,3(4)-bèta-glucanase geproduceerd door Talaromyces versatilis sp. nov. IMI CC 378536 en Talaromyces versatilis sp. nov. DSM 26702 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mest- en legdoeleinden (vergunninghouder Adisseo France S.A.S.)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase EC 3.2.1.8 en endo-1,3(4)-bèta-glucanase EC 3.2.1.6 geproduceerd door Talaromyces versatilis sp. nov. (voorheen Penicillium funiculosum) IMI CC 378536 en Talaromyces versatilis sp. nov. DSM 26702. Bij die aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd.

(3)

Die aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase EC 3.2.1.8 en endo-1,3(4)-bèta-glucanase EC 3.2.1.6 geproduceerd door Talaromyces versatilis (voorheen Penicillium funiculosum) IMI CC 378536 en Talaromyces versatilis sp. nov. DSM 26702 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen, opfokleghennen en voor minder gangbare pluimveesoorten gehouden voor mest- en legdoeleinden, in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 2 juli 2014 (2) geconcludeerd dat het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase EC 3.2.1.8 en endo-1,3(4)-bèta-glucanase EC 3.2.1.6 geproduceerd door Talaromyces versatilis (voorheen Penicillium funiculosum) IMI CC 378536 en Talaromyces versatilis sp. nov. DSM 26702 onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten heeft voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu en dat het het potentieel heeft om de toename van het lichaamsgewicht bij mestkippen te verbeteren. Deze conclusie kan worden uitgebreid tot opfokleghennen. Aangezien de werking als vergelijkbaar kan worden beschouwd voor alle pluimveesoorten, kan deze conclusie worden geëxtrapoleerd tot vogels van minder gangbare pluimveesoorten die worden gehouden voor mest- en legdoeleinden. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase EC 3.2.1.8 en endo-1,3(4)-bèta-glucanase EC 3.2.1.6 geproduceerd door Talaromyces versatilis (voorheen Penicillium funiculosum) IMI CC 378536 en Talaromyces versatilis sp. nov. DSM 26702 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning wordt voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage omschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 april 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2014; 12(7):3793.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a22

Adisseo France S.A.S.

Endo-1,4-bèta-xylanase EC 3.2.1.8

en

endo-1,3(4)-bèta-glucanase EC 3.2.1.6

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) en endo-1,3(4)-bèta-glucanase (EC 3.2.1.6) geproduceerd door Talaromyces versatilis sp. nov. IMI CC 378536 en Talaromyces versatilis sp. nov. DSM 26702, met een minimale activiteit van:

in vaste vorm: endo-1,4-bèta-xylanase 22 000  VU/g en endo-1,3(4)-bèta-glucanase 15 200  VU/g (1);

in vloeibare vorm: endo-1,4-bèta-xylanaseactiviteit 5 500  VU/ml en endo-1,3(4)-bèta-glucanaseactiviteit 3 800  VU/ml.

Karakterisering van de werkzame stof

Endo-1,4-bèta-xylanase (EC 3.2.1.8) en endo-1,3(4)-bèta-glucanase (EC 3.2.1.6) geproduceerd door Talaromyces versatilis sp. nov. IMI CC 378536 en Talaromyces versatilis sp. nov. DSM 26702.

Analysemethoden  (2)

Voor de kwantificering van de endo-1,4-bèta-xylanaseactiviteit:

viscosimetrische methode gebaseerd op de afname van de viscositeit die wordt veroorzaakt door de inwerking van endo-1,4-bèta-xylanase op het xylaan bevattende substraat (tarwearabinoxylaan).

Voor de kwantificering van de endo-1,3(4)-bèta-glucanaseactiviteit:

viscosimetrische methode gebaseerd op de afname van de viscositeit die wordt veroorzaakt door de inwerking van endo-1,3(4)-bèta-glucanase op het glucaansubstraat (gerst-bètaglucaan) bij een pH van 5,5 en een temperatuur van 30 °C.

Mestkippen

Opfokleghennen

Minder gangbare pluimveesoorten voor mest- en legdoeleinden

endo-1,4-bèta-xylanase 1 100  VU

endo-1,3(4)-bèta-glucanase 760 VU

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Voor de veiligheid: gebruik van ademhalingsbescherming, bril en handschoenen tijdens hantering.

19 mei 2025


(1)  1 VU (viscosimetrische eenheid) is de hoeveelheid enzym die het substraat (respectievelijk bèta-glucaan van gerst en tarwearabinoxylaan) hydrolyseert, waardoor de viscositeit van de oplossing vermindert, om een verandering van 1 (dimensieloze eenheid)/min. in de relatieve vloeibaarheid te produceren bij 30 °C en een pH van 5,5.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/662 VAN DE COMMISSIE

van 28 april 2015

tot verlening van een vergunning voor L-carnitine en L-carnitine-L-tartraat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor L-carnitine en L-carnitine-L-tartraat is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. Vervolgens zijn die producten overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaande producten opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, juncto artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn twee aanvragen ingediend voor de herbeoordeling van L-carnitine en zijn preparaten en L-carnitine-L-tartraat voor alle diersoorten en, overeenkomstig artikel 7 van die verordening, voor een nieuw gebruik in drinkwater. De aanvragers hebben gevraagd die toevoegingsmiddelen in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” in te delen. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 24 april 2012 (3) geconcludeerd dat L-carnitine en L-carnitine-L-tartraat onder de voorgestelde voorwaarden voor gebruik in diervoeding en in drinkwater geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu hebben. De EFSA heeft vastgesteld dat L-carnitine en L-carnitine-L-tartraat als nuttige bronnen van L-carnitine worden beschouwd. De EFSA heeft ook vastgesteld dat er geen veiligheidsrisico voor de gebruikers bestaat. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen in diervoeding en in water geverifieerd, dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van L-carnitine en L-carnitine-L-tartraat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van deze stoffen, zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, moet daarom worden toegestaan.

(6)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage beschreven stoffen, die behoren tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

1.   De in de bijlage beschreven stoffen en voormengsels die deze stoffen bevatten, die vóór 19 november 2015 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 19 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

2.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten, die vóór 19 november 2015 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 19 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.

3.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten, die vóór 19 mei 2017 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 19 mei 2015 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 april 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2012;10(5):2676 en EFSA Journal 2012;10(5):2677.


BIJLAGE

Identificatie-nummer van het toevoegings-middel

Naam van de vergunning-houder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunnings-periode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % of mg werkzame stof/l water

Categorie nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: vitaminen, provitaminen en in chemische termen gedefinieerde stoffen met een gelijkaardige werking

3a910

L-carnitine

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

L-carnitine

Werkzame stof

L-carnitine

C7H15NO3

CAS-nr.: 541-15-1

L-carnitine, vaste vorm, geproduceerd door chemische synthese: minimaal 97 %.

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van L-carnitine in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: titratie met perchloorzuur (Ph. Eur. 6th edition, monografie 1339).

Voor de bepaling van L-carnitine in voormengsels: ionchromatografiemethode met geleidbaarheidsdetectie (IC-ECD) of spectrofotometrische methode na enzymatische reactie met carnitineacetyl-transferase.

Voor de bepaling van L-carnitine in diervoeders: reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie (RP-HPLC) met fluorimetrische detectie of spectrofotometrische methode na enzymatische reactie met carnitineacetyl-transferase.

Voor de bepaling van L-carnitine in water: potentiometrische titratiemethode of spectrofotometrische methode na enzymatische reactie met carnitineacetyl-transferase.

Alle diersoorten

1.

L-carnitine mag in de handel worden gebracht en als toevoegingsmiddel bestaande uit een preparaat worden gebruikt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van de toevoegingsmiddelen en van het voormengsel worden de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden aangegeven.

3.

Voor de veiligheid: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

4.

Het toevoegingsmiddel mag worden gebruikt in drinkwater.

19 mei 2025

3a911

L-carnitine-L-tartraat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

L-carnitine-L-tartraat

Werkzame stof

L-carnitine-L-tartraat

C18H36N2O12

CAS-nr.: 36687-82-8

L-carnitine-L-tartraat, vaste vorm, geproduceerd door chemische synthese: minimaal 97 %.

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van L-carnitine-L-tartraat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: potentiometrische terugtitratie.

Voor de bepaling van L-carnitine-L-tartraat (uitgedukt als L-carnitine) in voormengsels: ionchromatografiemethode met geleidbaarheidsdetectie (IC-ECD) of spectrofotometrische methode na enzymatische reactie met carnitineacetyl-transferase.

Voor de bepaling van L-carnitine-L-tartraat (uitgedukt als L-carnitine) in diervoeders: Reversed-phase hogedrukvloeistofchromatografie (RP-HPLC) met fluorimetrische detectie of spectrofotometrische methode na enzymatische reactie met carnitineacetyl-transferase.

Voor de bepaling van L-carnitine-L-tartraat (uitgedukt als L-carnitine) in water: potentiometrische titratiemethode of spectrofotometrische methode na enzymatische reactie met carnitineacetyl-transferase.

Alle diersoorten

1.

In de aanwijzingen voor het gebruik van de toevoegingsmiddelen en van het voormengsel worden de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden aangegeven.

2.

Voor de veiligheid: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en -handschoenen worden gedragen.

3.

Het toevoegingsmiddel mag worden gebruikt in drinkwater.

19 mei 2025


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/663 VAN DE COMMISSIE

van 28 april 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 april 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

91,5

TR

96,0

ZZ

93,8

0707 00 05

AL

97,3

EG

191,6

TR

125,6

ZZ

138,2

0709 93 10

MA

134,6

TR

141,8

ZZ

138,2

0805 10 20

EG

53,9

IL

64,4

MA

53,7

TR

70,3

ZZ

60,6

0805 50 10

BO

97,3

TR

57,0

ZZ

77,2

0808 10 80

AR

100,0

BR

90,5

CL

119,2

CN

167,0

MK

30,8

NZ

136,3

US

151,5

ZA

119,9

ZZ

114,4

0808 30 90

AR

112,3

CL

121,5

NZ

212,0

ZA

111,7

ZM

112,8

ZZ

134,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/11


BESLUIT (GBVB) 2015/664 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 21 april 2015

tot instelling van het Comité van contribuanten aan de militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) (EUMAM RCA/1/2015)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/78 van de Raad van 19 januari 2015 betreffende een militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van Besluit (GBVB) 2015/78 heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd de noodzakelijke besluiten te nemen tot instelling van een Comité van contribuanten (CvC) aan de militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA).

(2)

In de conclusies van de Europese Raad van Nice van 7, 8 en 9 december 2000 en van Brussel van 24 en 25 oktober 2002 zijn de regelingen voor de deelneming van derde staten aan crisisbeheersingsoperaties en voor de instelling van een CvC vastgesteld.

(3)

Het CvC moet een forum zijn waar met de bijdragende derde staten alle problemen in verband met de leiding van EUMAM RCA besproken kunnen worden. Het PVC, dat de politieke controle en de strategische leiding van EUMAM RCA uitoefent, dient de opvattingen van het CvC in aanmerking te nemen.

(4)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting en mandaat

Er wordt een Comité van contribuanten (CvC) aan de militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) ingesteld. Het mandaat van het CvC is vastgelegd in de conclusies van de Europese Raad van Nice van 7, 8 en 9 december 2000 en van Brussel van 24 en 25 oktober 2002.

Artikel 2

Samenstelling

1.   Het CvC bestaat uit de volgende leden:

vertegenwoordigers van alle lidstaten,

vertegenwoordigers van derde staten die aan EUMAM RCA deelnemen en aanzienlijke bijdragen leveren.

2.   De vergaderingen van het CvC kunnen ook door een vertegenwoordiger van de Commissie worden bijgewoond.

Artikel 3

Informatie van de commandant van de EU-missie

Het CvC ontvangt informatie van de commandant van de EU-missie van EUMAM RCA.

Artikel 4

Voorzitterschap

Het CvC wordt voorgezeten door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid of door zijn/haar vertegenwoordiger, in nauw overleg met de voorzitter van het Militair Comité van de Europese Unie of met zijn/haar vertegenwoordiger.

Artikel 5

Vergaderingen

1.   De vergaderingen van het CvC worden door de voorzitter regelmatig bijeengeroepen. Wanneer de omstandigheden dit vereisen, kunnen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van een lid spoedvergaderingen worden bijeengeroepen.

2.   De voorzitter verspreidt voorafgaand aan de vergadering een voorlopige agenda en alle vergaderdocumenten. De voorzitter is verantwoordelijk voor het overbrengen van het resultaat van de besprekingen van het CvC aan het PVC.

Artikel 6

Vertrouwelijkheid

1.   Overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad (2) zijn de in dat besluit opgenomen beveiligingsvoorschriften van toepassing op de vergaderingen en werkzaamheden van het CvC. Vertegenwoordigers in het CvC dienen met name over de passende veiligheidsmachtiging te beschikken.

2.   De beraadslagingen van het CvC vallen onder de geheimhoudingsplicht, tenzij het CvC met eenparigheid van stemmen anders besluit.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 21 april 2015.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(1)  PB L 13 van 20.1.2015, blz. 8.

(2)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/13


BESLUIT (GBVB) 2015/665 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 21 april 2015

inzake de aanvaarding van bijdragen van derde staten aan de militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) (EUMAM RCA/2/2015)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/78 van de Raad van 19 januari 2015 betreffende een militaire GVDB-adviesmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) (1), en met name artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Besluit (GBVB) 2015/78 heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om de noodzakelijke besluiten te nemen over de aanvaarding van de door derde staten voorgestelde bijdragen.

(2)

Op grond van een aanbeveling van de missiecommandant van EUMAM RCA en het advies van het Militair Comité van de Europese Unie inzake de bijdragen van de Republiek Moldavië („Moldavië”) en Georgië, dienen deze bijdragen te worden aanvaard.

(3)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De bijdragen van Moldavië en Georgië aan de militaire adviesmissie van de Europese Unie GVDB in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUMAM RCA) worden aanvaard en worden als aanzienlijk aangemerkt.

2.   Moldavië en Georgië worden vrijgesteld van financiële bijdragen aan de begroting van EUMAM RCA.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 21 april 2015.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

W. STEVENS


(1)  PB L 13 van 20.1.2015, blz. 8.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/14


BESLUIT (GBVB) 2015/666 VAN DE RAAD

van 28 april 2015

tot wijziging van Besluit 2013/184/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 22 april 2013 Besluit 2013/184/GBVB (1) betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 14 april 2014 Besluit 2014/214/GBVB (2) tot verlenging van de beperkende maatregelen tot en met 30 april 2015 vastgesteld.

(3)

Op basis van een evaluatie van Besluit 2013/184/GBVB moeten de beperkende maatregelen tot en met 30 april 2016 worden verlengd.

(4)

Besluit 2013/184/GBVB moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 3 van Besluit 2013/184/GBVB wordt vervangen door:

„Artikel 3

Dit besluit is van toepassing tot en met 30 april 2016. Het wordt doorlopend geëvalueerd. Het wordt zo nodig verlengd of gewijzigd indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn verwezenlijkt.”

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 april 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

E. RINKĒVIČS


(1)  Besluit 2013/184/GBVB van de Raad van 22 april 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma en tot intrekking van Besluit 2010/232/GBVB (PB L 111 van 23.4.2013, blz. 75).

(2)  Besluit 2014/214/GBVB van de Raad van 14 april 2014 tot wijziging van Besluit 2013/184/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Myanmar/Birma (PB L 111 van 15.4.2014, blz. 84).


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/15


BESLUIT (EU) 2015/667 VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2015

betreffende steunmaatregel SA.14551 (2013/C) door Frankrijk ten uitvoer gelegd naar aanleiding van de wijziging van de voorwaarden voor steun aan tijdbevrachters in het kader van de tonnagebelastingregeling

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 434)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

De Commissie heeft Frankrijk bij schrijven van 6 november 2013 in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ten aanzien van de steun die in het kader van de tonnagebelastingregeling aan tijdbevrachters wordt toegekend. Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure (hierna het „besluit tot inleiding van de procedure” genoemd) is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregelen te maken.

(2)

De Franse autoriteiten hebben bij brieven van 28 april 2014, 14 mei 2014 en 28 november 2014 hun opmerkingen ingediend en de vragen in het besluit tot inleiding van de procedure beantwoord. Op 20 oktober 2014 vond in Brussel een vergadering met de Franse autoriteiten plaats.

(3)

Twee belanghebbende derden (Armateurs de France en de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap — European Community Shipowners' Associations, ECSA) hebben binnen de in het besluit tot inleiding van de procedure vastgestelde termijn opmerkingen gemaakt. Bij brief van 20 maart 2014 heeft de Commissie die opmerkingen aan de Franse autoriteiten overgemaakt. Frankrijk heeft bij schrijven van 28 april 2014 kennis genomen van de opmerkingen van deze derden.

2.   ACHTERGROND

(4)

De Franse tonnagebelastingregeling, zoals die in 2003 op basis van de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer van 1997 (hierna de „richtsnoeren van 1997” genoemd) (3) door de Commissie werd goedgekeurd, bevat geen algemene voorwaarde betreffende de vlag die de schepen van de door de bij deze regeling begunstigde reders geëxploiteerde vloot voeren.

(5)

Voor activiteiten van schepen met het tijdcharterstatuut (4) gold daarentegen wel een specifieke beperking wat betreft het aandeel van de nettotonnage van de vloot van schepen die niet onder communautaire vlag varen om voor de regeling in aanmerking te komen. Volgens overweging 35 van Besluit C(2003) 1476 def. van de Commissie van 13 mei 2003, waarin de Franse tonnagebelastingregeling werd goedgekeurd (5), kwamen de activiteiten van schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie varen tot maximaal 75 % van de nettotonnage van de door de onderneming geëxploiteerde vloot in aanmerking. Bovendien werd in overweging 36 van dit besluit bepaald dat deze beperking niet gold voor schepen die onder de vlag van een lidstaat varen, zodra het strategisch en commercieel beheer ervan per definitie vanaf het grondgebied van een lidstaat wordt gevoerd.

(6)

Na de goedkeuring van de communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer van 2004 (hierna de „richtsnoeren van 2004” genoemd) (6), heeft Frankrijk bij de rectificerende begrotingswet voor 2005 (wet nr. 2005-1720 van 30 december 2005) een algemene bepaling inzake de door de schepen gevoerde vlag ingevoerd en de specifieke bepaling voor schepen met het tijdcharterstatuut afgeschaft.

(7)

De algemene opzet van de maatregel wordt in administratieve instructie 4-H-3-08, gepubliceerd in het Bulletin officiel des Impôts (BOI) nr. 41 van 11 april 2008, als volgt beschreven:

„In artikel 47 van de rectificerende begrotingswet voor 2005 (wet nr. 2005-1720 van 30 december 2005) wordt de optionele tonnagebelastingregeling van artikel 209-0 B van het algemene belastingwetboek („code général des impôts”) in overeenstemming gebracht met de nieuwe communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer die op 17 januari 2004 in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

Zeevaartondernemingen komen voortaan voor deze regeling in aanmerking op voorwaarde dat zij zich ertoe verbinden het aandeel van hun vloot dat tijdens de toepassingsperiode van de regeling onder de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap vaart, te behouden of te verhogen. […].”

(8)

Wat de subsidiabiliteit van schepen met het tijdcharterstatuut betreft, is in administratieve instructie 4-H-3-08 het volgende bepaald:

„[…] De voorwaarde in artikel 209-0 B, lid I, laatste alinea, [van de code général des impôts], waarbij schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap varen van deze regeling worden uitgesloten indien zij meer dan 75 % van de nettotonnage van de geëxploiteerde vloot uitmaken, wordt geschrapt” (7).

„Bijgevolg komen vrachtschepen met het tijdcharterstatuut die niet onder de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap varen in aanmerking voor de regeling, zelfs indien zij meer dan 75 % van de nettotonnage van de door de onderneming geëxploiteerde vloot uitmaken.

Met andere woorden vallen de in aanmerking komende schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap varen zonder beperking onder de tonnagebelastingregeling, op voorwaarde dat zij bovengenoemde verbintenis naleven […]”

 (8).

3.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(9)

In het besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie haar twijfels uitgedrukt over de verenigbaarheid met de interne markt van de in 2005 doorgevoerde wijziging van de tonnagebelastingregeling.

(10)

De Commissie was van mening dat het schrappen van de beperking met betrekking tot de subsidiabiliteit van activiteiten van schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap varen een maatregel is die nieuwe steun vormt, omdat deze niet in overeenstemming is met Besluit C(2003) 1476 def. waarin de Franse tonnagebelastingregeling werd goedgekeurd en omdat Frankrijk de maatregel niet bij de Commissie heeft aangemeld.

(11)

De Commissie meende dat de handhaving van een beperking van de subsidiabiliteit van de activiteiten van schepen met het tijdcharterstatuut die niet de vlag van een lidstaat voeren, gerechtvaardigd is op grond van de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtsnoeren van 1997 en 2004.

4.   OPMERKINGEN EN VERBINTENISSEN VAN FRANKRIJK

(12)

Om te beginnen hebben de Franse autoriteiten bevestigd dat in artikel 209-0 B van de code général des impôts (CGI) in de versie die voortvloeit uit artikel 19 van de rectificerende begrotingswet voor 2002 (wet nr. 2002-1576 van 30 december 2002) is bepaald dat de tonnagebelastingregeling wordt toegepast op voorwaarde dat een subsidiabiliteitsdrempel van maximaal 75 % van de nettotonnage van de door de onderneming geëxploiteerde vloot in aanmerking wordt genomen voor schepen met het tijdcharterstatuut die niet de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap voeren (9). De Commissie heeft deze verhouding goedgekeurd in overweging 35 van Besluit C(2003) 1476 def. (10).

(13)

Uit de door de Franse belastingdienst verzamelde gedetailleerde gegevens blijkt dat het percentage schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder communautaire vlag varen ten opzichte van de totale door de onderneming geëxploiteerde tonnage in acht is genomen, en dit per onderneming en voor elk jaar sinds het jaar dat voor de regeling werd geopteerd. In de samenvattende tabellen die de Commissie werden toegezonden, zijn niet alleen alle ondernemingen opgenomen die lid zijn van de redersorganisatie Armateurs de France en voor de tonnagebelastingregeling hebben geopteerd (11), maar ook de schepen van redersmaatschappijen voor openbare veerdiensten (12). De overige 15 % zijn ondernemingen die niet voor de tonnagebelastingregeling hebben geopteerd en geen lid zijn van een redersorganisatie (meestal SNCM of CMN). Uit de verstrekte gegevens blijkt dat sinds de invoering van de tonnagebelasting in 2003 tot 2014 geen enkele begunstigde deze drempel heeft overschreden. Het hoogste percentage dat onlangs is vastgesteld, bedraagt 41 %, wat ruim onder de in 2003 toegestane drempel is.

(14)

In geen enkele van de betrokken ondernemingen lag het percentage hoger dan de drempel van 75 % per jaar waarin voor de tonnagebelastingregeling werd geopteerd.

(15)

Bovendien exploiteren alle huidige begunstigden ten minste 25 % van de nettotonnage van hun vloot onder de vlag van een lidstaat van de Unie of van een staat die partij is bij de EER-overeenkomst (hierna een „Europese vlag” genoemd). Omdat de begunstigden van de regeling verplicht zijn het aandeel van hun vloot onder Europese vlag te behouden of te verhogen, kan nooit meer dan 75 % van de nettotonnage van hun vloot bestaan uit schepen met het tijdcharterstatuut die geen Europese vlag voeren. Zij zullen dus altijd voldoen aan de voorwaarden van Besluit C(2003) 1476 def.

(16)

In hun briefwisseling met de Commissie hebben de Franse autoriteiten echter erkend dat de geldende Franse wetgeving niet voorziet in juridische verplichtingen die garanderen dat de begunstigde ondernemingen die schepen met het tijdcharterstatuut exploiteren, altijd in voldoende mate tot de doelstellingen van de richtsnoeren van 2004 zullen bijdragen. Met name voor nieuwe deelnemers aan de regeling zijn er geen specifieke verplichtingen wat betreft vlag, noch wat betreft de minimale eigen maritieme activiteiten.

(17)

Om deze situatie te verhelpen, hebben de Franse autoriteiten toegezegd dat een onderneming vanaf het aanslagjaar 2015 (13) enkel voor de tonnagebelastingregeling kan opteren indien die onderneming ten minste 25 % van de nettotonnage van haar vloot onder Europese vlag exploiteert en dat zij zich ertoe verbindt dit aandeel te behouden of te verhogen in de loop van de periode van tien jaar waarin deze optie geldig is. In het geval van een fiscaal geïntegreerde groep wordt deze verbintenis beoordeeld op basis van de totale nettotonnage van de groep.

5.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

5.1.   Opmerkingen van Armateurs de France

(18)

Armateurs de France (AdF) is de beroepsorganisatie die de ondernemingen die actief zijn op het gebied van zeevervoer en maritieme dienstverlening vertegenwoordigt.

(19)

AdF herinnert eraan dat de oorspronkelijke regeling, die Frankrijk had aangemeld, in 2003 op basis van de richtsnoeren van 1997 door de Commissie is goedgekeurd.

(20)

Volgens de Franse regeling van 2003 kwamen de activiteiten van schepen met het tijdcharterstatuut die onder de vlag van een derde land varen maar tot 75 % van de nettotonnage van de vloot in aanmerking. Het was met andere woorden voldoende dat het percentage schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder communautaire vlag voeren niet meer dan 75 % van de totale door de onderneming geëxploiteerde tonnage bedroeg.

(21)

In 2004, na de aanmelding van de regeling door Frankrijk, werden de richtsnoeren van 1997 vervangen en verduidelijkt. In de richtsnoeren van 2004 worden de doelstellingen ervan herhaald, met name om „de omvlagging of heromvlagging naar registers van lidstaten te bevorderen” of „de knowhow op maritiem gebied in stand te houden en uit te breiden en de werkgelegenheid voor Europese zeelieden te beschermen en te bevorderen”.

(22)

Om aan de nieuwe richtsnoeren te voldoen, heeft Frankrijk besloten om een nieuwe voorwaarde aan de drempel van 75 % toe te voegen. Deze nieuwe voorwaarde, die erin bestond het aandeel van de vloot onder de vlag van een lidstaat te behouden of te verhogen, bood inderdaad meer garanties om de communautaire werkgelegenheid in stand te houden en uit te breiden dan de beperking die van toepassing was op schepen met het tijdcharterstatuut die onder niet-communautaire vlag voeren.

(23)

Aangezien in de Franse regelgeving louter de tekst van de richtsnoeren van 2004 wordt overgenomen, kon geen enkele onverenigbaarheid worden vermoed. Daarom worden de beginselen van rechtszekerheid en het gewettigd vertrouwen ingeroepen.

(24)

Rekening houdend met het lopende formele onderzoek hebben de leden van Armateurs de France nagegaan of de drempel van 75 % vanaf het begin en gedurende de gehele periode sinds 2003 in acht is genomen.

(25)

Na afloop van deze controle is gebleken dat het percentage schepen met het tijdcharterstatuut die de vlag van een derde land voeren ten opzichte van de totale geëxploiteerde tonnage, per jaar en per onderneming de in 2003 oorspronkelijk toegestane 75 % niet heeft overschreden, ondanks de wijziging in de Franse regelgeving. De verplichting om het aandeel van de vloot onder communautaire vlag te behouden of te verhogen heeft in de praktijk tot hetzelfde resultaat geleid als de vroegere voorwaarde en kan op zich dus als voldoende doeltreffend worden beschouwd.

(26)

De huidige Franse voorwaarden, in het bijzonder de voorwaarde om het aandeel van de vloot dat de vlag van een lidstaat voert te behouden of te verhogen, sluiten volledig aan bij de in de richtsnoeren van 2004 vastgestelde doelstellingen.

5.2.   Opmerkingen van de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA)

(27)

Allereerst benadrukt de ECSA dat tijdbevrachting een van de belangrijkste mechanismen is waarover scheepvaartmaatschappijen beschikken. Hierdoor kan het commerciële en operationele beheer van een schip voor een afgesproken periode aan een bevrachter worden toevertrouwd, terwijl de eigendom en de andere aspecten van het beheer van het schip in handen van de eigenaar blijven. De scheepvaartmaatschappijen hebben dus een zekere mate van flexibiliteit, waardoor zij optimaal aan de behoeften van hun klanten kunnen voldoen en zo hun positie op mondiaal niveau veilig kunnen stellen. Dankzij de flexibiliteit die tijdbevrachting biedt, hebben de Europese scheepvaartmaatschappijen relatief snel marktaandeel kunnen veroveren.

(28)

Het belangrijkste in de scheepvaartsector is de werkgelegenheid aan de wal die rechtstreeks verband houdt met het commerciële en operationele beheer van de schepen en, onrechtstreeks, met het behoud en de aantrekkingskracht van de scheepvaartmaatschappijen. De afgelopen decennia kunnen de Europese reders ongetwijfeld bogen op uitstekende operationele en beheerstechnische capaciteiten. Dankzij de tijdbevrachting van schepen, ongeacht hun vlag, werden bij de Europese maatschappijen banen en vaardigheden op hoog niveau gecreëerd en behouden.

(29)

De ECSA is van mening dat de wijzigingen die Frankrijk in 2005 aan zijn tonnagebelastingregeling heeft aangebracht in overeenstemming waren met de doelstellingen van de richtsnoeren van 2004. Indien wordt aangedrongen op een formele herinvoering van de beperking voor schepen met het tijdcharterstatuut die niet de vlag van een lidstaat van de Unie voeren, zouden de Europese scheepvaartmaatschappijen de nodige flexibiliteit verliezen om naar behoren en optimaal in te spelen op de vraag van hun klanten en om hun marktpositie op mondiaal niveau te versterken.

(30)

Als de Commissie er toch op zou aandringen dat scheepvaartmaatschappijen een bepaald percentage van hun commerciële schepen in eigendom hebben en exploiteren om voor de tonnagebelasting in aanmerking te kunnen komen, is de ECSA van mening dat de Commissie Europese scheepvaartmaatschappijen zou moeten toestaan om, in het kader van de tonnagebelastingregelingen, tot 10 DWT (14) per gecharterd schip te exploiteren voor elke DWT per schip in eigendom of rompbevracht schip. De toepassing van voornoemd percentage mag niet worden onderworpen aan voorwaarden zoals het communautair register.

(31)

Samenvattend meent de associatie dat de communautaire richtsnoeren een flexibel kader moeten blijven. Zij moeten de lidstaten de mogelijkheid bieden om passende maatregelen te nemen voor hun vloot, naargelang hun eigen behoeften, op voorwaarde dat wordt gegarandeerd dat deze aan de doelstellingen van de richtsnoeren bijdragen. De ECSA is van mening dat de Europese scheepvaartmaatschappijen die schepen met het tijdcharterstatuut exploiteren eveneens aan deze doelstellingen beantwoorden, ongeacht of de betrokken schepen al dan niet de vlag van een lidstaat voeren.

6.   COMMENTAAR VAN FRANKRIJK OP DE OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(32)

Frankrijk heeft kennis genomen van de opmerkingen van de belanghebbenden die zijn standpunt onderschrijven.

7.   BEOORDELING VAN DE MAATREGELEN

7.1.   Is er sprake van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU?

(33)

In Besluit C(2003) 1476 def. werd de Franse tonnagebelastingregeling als steunregeling aangemerkt.

(34)

De redenen waarom de Commissie heeft geconcludeerd dat de tonnagebelastingregeling wel degelijk staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt, blijven geldig. De tonnagebelastingregeling is met name een optionele regeling die afwijkt van de voorschriften voor de berekening van de vennootschapsbelasting, waarbij bepaalde ondernemingen — scheepvaartondernemingen — een economisch voordeel wordt verschaft dankzij een lagere belastbare grondslag waardoor hun inkomsten over het algemeen minder worden belast. Scheepvaartondernemingen oefenen hun activiteiten uit op markten waar internationaal felle concurrentie heerst, waardoor de voordelen in verband met de tonnagebelasting concurrentievervalsing kunnen veroorzaken en het handelsverkeer tussen de staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst ongunstig kunnen beïnvloeden.

(35)

Het schrappen van de beperking met betrekking tot de subsidiabiliteit van activiteiten van schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder de vlag van een lidstaat varen, vormt een nieuwe steunmaatregel die, in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU, niet vooraf bij de Commissie is aangemeld. Het gaat om nieuwe steun omdat de maatregel niet in overeenstemming is met Besluit C(2003) 1476 def. waarin de Franse tonnagebelastingregeling werd goedgekeurd en omdat Frankrijk hem niet bij de Commissie heeft aangemeld. In tegenstelling tot wat AdF beweert (15), kan het schrappen van deze beperking niet worden beschouwd als een passende maatregel waarmee de Franse tonnagebelastingregeling wordt gewijzigd om aan de richtsnoeren van 2004 (16) te voldoen, aangezien deze schrapping niet strookt met de doelstellingen van de richtsnoeren van 2004, zoals uitgelegd in punt 7.2 van dit besluit. Het schrappen van de beperking met betrekking tot de subsidiabiliteit van activiteiten van schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder de vlag van een lidstaat varen, kan dus geen deel uitmaken van een bestaande steunregeling in de zin van punt 13 van de richtsnoeren van 2004 (17).

7.2.   Verenigbaarheid met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, VWEU

(36)

In de richtsnoeren van 2004 werden de voorwaarden voor de toepassing van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU in de scheepvaart uiteengezet. Daarom moet de verenigbaarheid van de maatregel waarop dit besluit betrekking heeft, worden beoordeeld op basis van de richtsnoeren van 2004.

(37)

NET als in de richtsnoeren van 1997 worden in de richtsnoeren van 2004 schepen met het tijdcharterstatuut niet uitdrukkelijk in de tonnagebelastingregelingen opgenomen. In eerdere besluiten en beschikkingen (18) heeft de Commissie echter geoordeeld dat tijdbevrachters die gebruikmaken van een tonnagebelastingregeling ofwel moeten bijdragen aan de doelstelling van omvlagging naar registers van de lidstaten, ofwel aan de doelstelling om de knowhow op maritiem gebied in stand te houden door het nautische beheer van een bepaald percentage van hun vloot te garanderen. Geen enkele onderneming kan immers van de tonnagebelastingregeling gebruikmaken zonder aan de hoofddoelstellingen van de richtsnoeren van 2004 bij te dragen.

(38)

Op grond van de door de Franse autoriteiten verstrekte statistische gegevens stelt de Commissie vast dat de begunstigden van de Franse tonnagebelastingregeling, ondanks het feit dat de beperkingen voor schepen met het tijdcharterstatuut in 2005 werden opgeheven, voldoende aan bovengenoemde doelstellingen hebben bijgedragen, aangezien het percentage schepen met het tijdcharterstatuut die niet onder communautaire vlag varen niet meer dan 41 % van de totale door de begunstigde ondernemingen geëxploiteerde tonnage bedraagt. Dit resultaat werd ofwel bereikt door een groter aandeel schepen onder Europese vlag, ofwel door het nautische beheer van een bepaald percentage van de vloot (of door de combinatie van beide factoren).

(39)

Bovendien merkt de Commissie op dat, volgens de Franse autoriteiten, alle huidige begunstigden ten minste 25 % van de nettotonnage van hun vloot onder Europese vlag exploiteren. De Commissie merkt ook op dat de goede prestaties van de Franse scheepvaartsector wat het voeren van Europese vlaggen betreft, eveneens in externe studies worden bevestigd, bijvoorbeeld in de in 2014 door Oxford Economics gepubliceerde studie „The economic value of the EU shipping industry”. In deze studie wordt geconstateerd dat het percentage van de tonnage onder Franse vlag ruim boven 25 % van de geëxploiteerde tonnage ligt (19). Omdat de begunstigden van de regeling verplicht zijn het aandeel van hun vloot onder Europese vlag te behouden of te verhogen, is het onmogelijk dat meer dan 75 % van de nettotonnage van hun vloot bestaat uit schepen met het tijdcharterstatuut die geen Europese vlag voeren.

(40)

De Commissie moet echter vaststellen dat de geldende Franse wetgeving niet voorziet in juridische verplichtingen die garanderen dat de begunstigde ondernemingen die schepen met het tijdcharterstatuut exploiteren, altijd voldoende tot de doelstellingen van de richtsnoeren van 2004 zullen bijdragen. Met name voor nieuwe deelnemers aan de regeling zijn er geen specifieke verplichtingen wat betreft vlag, noch wat betreft het eigen nautische beheer.

(41)

Op basis hiervan concludeert de Commissie dat de geldende Franse wetgeving niet de nodige garanties bevat en dus niet als verenigbaar met de richtsnoeren van 2004 kan worden aangemerkt.

(42)

In dit verband neemt de Commissie nota van de verbintenis van Frankrijk om deze situatie te verhelpen door ondernemingen die voor de forfaitaire belastingregeling opteren de voorwaarde op te leggen dat zij een minimumpercentage schepen onder Europese vlag moeten exploiteren. Dit percentage wordt vanaf het aanslagjaar 2015 vastgesteld op 25 % van de nettotonnage van de vloot en moet in acht worden genomen gedurende de volledige periode van tien jaar waarin voor de tonnagebelasting kan worden geopteerd.

(43)

Deze voorwaarde is even streng als de voorwaarde in het oorspronkelijke Besluit C(2003) 1476 def. waarin de Franse tonnagebelastingregeling werd goedgekeurd. Rekening houdend met de doelstellingen van de richtsnoeren van 2004, in het bijzonder met de verplichting voor de begunstigden om ofwel bij te dragen aan de doelstelling van omvlagging naar registers van de lidstaten, ofwel aan de doelstelling om de knowhow op maritiem gebied in stand te houden door het nautische beheer van een bepaald percentage van hun vloot te garanderen, is de Commissie van oordeel dat de verbintenis van Frankrijk toereikend is. Door deze verbintenis zullen nieuwe deelnemers aan de tonnagebelastingregeling immers ook bijdragen aan de doelstelling van omvlagging naar registers van de lidstaten.

7.3.   Conclusie

(44)

De Commissie stelt vast dat Frankrijk in 2005 de wijziging van de Franse wetgeving inzake tonnagebelasting voor schepen met het tijdcharterstatuut in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd.

(45)

Deze wijziging is niet verenigbaar met het VWEU omdat hiermee niet wordt gegarandeerd dat nieuwe deelnemers aan de tonnagebelastingregeling voldoende aan de doelstellingen van de richtsnoeren van 2004 bijdragen, aangezien zij geen wettelijke verplichtingen hebben, noch wat betreft de door de vloot gevoerde vlag, noch wat betreft de minimale eigen maritieme activiteiten.

(46)

Zoals overeengekomen met de Franse autoriteiten moeten de bestaande formele voorschriften worden aangepast om te garanderen dat in de toekomst enkel maatschappijen met ten minste 25 % van hun nettotonnage onder Europese vlag aan de regeling kunnen deelnemen. Zo zullen de begunstigden van de tonnagebelastingregeling bijdragen aan de doelstellingen van de richtsnoeren van 2004, zelfs als hun volledige vloot het tijdcharterstatuut heeft.

(47)

Aangezien alle huidige begunstigden bovengenoemde drempel al in acht nemen en reeds verplicht zijn het percentage van hun vloot onder Europese vlag te behouden of te verhogen, is het niet nodig om de steun terug te vorderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De wijziging van de tonnagebelastingregeling die Frankrijk in 2005 in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd, is onverenigbaar met de interne markt wat betreft de bepalingen voor schepen met het tijdcharterstatuut.

Artikel 2

Vanaf het aanslagjaar 2015 wijzigt Frankrijk de wetgeving waaronder de tonnagebelastingregeling valt overeenkomstig zijn verbintenis om nieuwe begunstigden van de tonnagebelastingregeling op het ogenblik dat zij voor deze regeling opteren op te leggen dat ten minste 25 % van hun vloot de vlag voert van een lidstaat van de Unie of van een staat die partij is bij de EER-overeenkomst, en dit aandeel vervolgens te behouden of te verhogen.

Artikel 3

Frankrijk stelt de Commissie in kennis van de goedkeuring van de in artikel 2 vermelde wetswijzigingen.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2015.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 380 van 28.12.2013, blz. 29.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB C 205 van 5.7.1997, blz. 5.

(4)  Tijdbevrachting („time charter” in het Engels) wordt gedefinieerd als een contract waarmee de vervrachter een volledig uitgerust en bemand schip voor een in de charterpartij bepaalde periode aan de bevrachter ter beschikking stelt in ruil voor een vracht. De bevrachter zorgt voor het commerciële beheer, terwijl het nautische beheer bij de vervrachter blijft.

(5)  Besluit van de Commissie van 13 mei 2003 betreffende steunmaatregel N 737/02 — Regeling inzake de forfaitaire belasting op basis van tonnage ten gunste van de scheepvaartmaatschappijen (PB C 38 van 12.2.2004, blz. 5).

(6)  PB C 13 van 17.1.2004, blz. 3. Zie punt 3.1, zevende alinea.

(7)  Nr. 1, vierde alinea, van administratieve instructie 4-H-3-08.

(8)  Nr. 22, tweede en derde alinea, van administratieve instructie 4-H-3-08. „Bovengenoemde verbintenis” is de verbintenis van zeevaartondernemingen om het aandeel van hun vloot dat tijdens de toepassingsperiode van de regeling onder de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap vaart, te behouden of te verhogen.

(9)  In artikel 209-0 B, lid I, derde alinea, CGI is bepaald dat schepen met het tijdcharterstatuut die niet de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap voeren, niet voor deze regeling in aanmerking komen indien zij meer dan 75 % van de nettotonnage van de door de onderneming geëxploiteerde vloot uitmaken.

(10)  Overweging 35 van Besluit C(2003) 1476 def.: „De activiteiten van schepen met het tijdcharterstatuut die niet de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap voeren, kunnen dus enkel in aanmerking komen voor de forfaitaire tonnagebelastingsregeling indien zij maximaal 75 % van de nettotonnage van de door de onderneming geëxploiteerde vloot uitmaken.”.

(11)  80 % van de door de Franse reders geëxploiteerde tonnage is toe te schrijven aan de leden van Armateurs de France.

(12)  Deze vertegenwoordigen 5 % van de totale tonnage van de Franse reders.

(13)  De Franse tonnagebelastingregeling in artikel 209-0 B van de Code général des impôts is gewijzigd bij artikel 75 van de tweede rectificerende begrotingswet voor 2014 (wet nr. 2014-1655 van 29 december 2014). De nieuwe voorwaarde is van toepassing op ondernemingen die in een op of na 27 november 2014 afgesloten boekjaar voor de regeling opteren.

(14)  Deadweight tonnage: ton draagvermogen.

(15)  Zie de overwegingen 21, 22 en 23 van dit besluit.

(16)  Zie punt 13 van de richtsnoeren van 2004.

(17)  In tegenstelling tot de voorwaarde om het aandeel van de vloot onder de vlag van een lidstaat te behouden of te verhogen, die is vastgesteld om aan de richtsnoeren van 2004 te voldoen.

(18)  Zie bijvoorbeeld het oorspronkelijke Besluit C(2003) 1476 def. en Beschikking 2009/626/EG van de Commissie van 25 februari 2009 inzake steunmaatregel C 2/08 (ex N 572/07) betreffende de wijziging van de maritieme tonnagebelastingsregeling die Ierland voornemens is toe te passen (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 20). Zie ook het besluit tot inleiding van de procedure, overwegingen 24 tot en met 26.

(19)  Zie bijvoorbeeld de grafieken 2.3d en 2.4b van de studie (http://www.oxfordeconomics.com/my-oxford/projects/272456)


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/22


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/668 VAN DE COMMISSIE

van 24 april 2015

tot wijziging van de erkenning van bepaalde organisaties overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 2595)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (1), en met name artikel 4, lid 1, en artikel 16,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 391/2009 dient de Commissie na te gaan of de houder van de overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 2, onder c), van die verordening verleende erkenning binnen de organisatie de desbetreffende juridische entiteit is waarop de bepalingen van die verordening van toepassing zijn. Indien dat niet het geval is, neemt de Commissie een besluit tot wijziging van die erkenning.

(2)

In Besluit 2007/421/EG van de Commissie (2) werd verwezen naar de door de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG van de Raad (3) erkende organisaties en is bepaald dat de directeur-generaal voor Energie en Vervoer uiterlijk op 1 juli van elk jaar in het Publicatieblad van de Europese Unie een bijgewerkte lijst bekendmaakt van de overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG erkende organisaties.

(3)

De jongste lijst van de op basis van Richtlijn 94/57/EG erkende organisaties is in 2007 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4).

(4)

Lloyd's Register of Shipping (LR), Korean Register of Shipping (KR), Nippon Kaiji Kyokai (NK) en Registro Italiano Navale (RINA) werden overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG erkend.

(5)

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009 behielden de organisaties die op 17 juni 2009 overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG waren erkend hun erkenning.

(6)

Voor Korean Register of Shipping (KR) werd de benaming van de moederentiteit van alle juridische entiteiten die samen de erkende organisatie vormen, veranderd in „KR (Korean Register)”.

(7)

De moederentiteit van alle juridische entiteiten van Nippon Kaiji Kyokai (NK), die samen de erkende organisatie vormen, heeft haar juridisch statuut naar Japans recht gewijzigd van „Foundation” naar „General Incorporated Foundation”. De volledige naam van de entiteit waaraan de erkenning moet worden verleend, is „Nippon Kaiji Kyokai General Incorporated Foundation (ClassNK)”.

(8)

Voor Lloyd's Register of Shipping (LR) werd de naam van de oorspronkelijk erkende organisatie gewijzigd in „Lloyd's Register” en vervolgens „Lloyd's Register Group Limited” als gevolg van de omvorming van een onderneming die is opgericht op grond van de „United Kingdom's Industrial & Provident Societies Act” van 1965, als gewijzigd, in een onderneming die is opgericht op grond van de „United Kingdom's Companies Act” van 2006. De nieuwe naam van de entiteit waaraan de erkenning moet worden verleend, is „Lloyd's Register Group LTD (LR)”.

(9)

Registro Italiano Navale (RINA) heeft al zijn activiteiten die onder Verordening (EG) nr. 391/2009 vallen, overgedragen naar RINA S.p.A., een volle dochteronderneming van RINA, gevolgd door een overdracht van deze activiteiten aan RINA Services S.p.A., een volle dochteronderneming van RINA S.p.A. „RINA Services S.p.A” is derhalve de relevante moederentiteit van alle juridische entiteiten die de erkende organisatie vormen en waaraan de erkenning moet worden verleend.

(10)

De wijzigingen van de identiteit van de genoemde moederentiteiten hebben geen invloed op hun bekwaamheid om de in Verordening (EG) nr. 391/2009 vastgestelde eisen in acht te nemen.

(11)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De houder van de erkenning die in het verleden is toegekend aan Korean Register of Shipping (KR) is met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit „KR (Korean Register)”, die de moederentiteit is van alle juridische entiteiten die de op grond van Verordening (EG) nr. 391/2009 erkende organisatie vormen.

Artikel 2

De houder van de erkenning die in het verleden is toegekend aan Lloyd's Register of Shipping (LR) is met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit „Lloyd's Register Group LTD (LR)”, die de moederentiteit is van alle juridische entiteiten die de op grond van Verordening (EG) nr. 391/2009 erkende organisatie vormen.

Artikel 3

De houder van de erkenning die in het verleden is toegekend aan Nippon Kaiji Kyokai (NK) is met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit „Nippon Kaiji Kyokai General Incorporated Foundation (ClassNK)”, die de moederentiteit is van alle juridische entiteiten die de op grond van Verordening (EG) nr. 391/2009 erkende organisatie vormen.

Artikel 4

De houder van de erkenning die in het verleden is toegekend aan Registro Italiano Navale (RINA) is met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit „RINA Services S.p.A.”, die de moederentiteit is van alle juridische entiteiten die de op grond van Verordening (EG) nr. 391/2009 erkende organisatie vormen.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 april 2015.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.

(2)  Beschikking 2007/421/EG van de Commissie van 14 juni 2007 tot intrekking van Beschikking 96/587/EG met betrekking tot de lijst van erkende organisaties waarvan de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG van de Raad kennis hebben gegeven (PB L 157 van 19.6.2007, blz. 18).

(3)  Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20).

(4)  PB C 135 van 19.6.2007, blz. 4.

(5)  Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) en houdende wijziging van de verordeningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1).


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/24


BESLUIT (EU) 2015/669 VAN DE COMMISSIE

van 24 april 2015

tot intrekking van Beschikking 2007/421/EG met betrekking tot de lijst van erkende organisaties waarvan de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG van de Raad kennis hebben gegeven

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 2596)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (1), en met name artikel 4, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Beschikking 2007/421/EG van de Commissie (2) dient de directeur-generaal voor Energie en Vervoer uiterlijk op 1 juli van elk jaar in het Publicatieblad van de Europese Unie een bijgewerkte lijst bekend te maken van de overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG van de Raad (3) erkende organisaties

(2)

Richtlijn 94/57/EG werd herschikt tot twee afzonderlijke EU-rechtshandelingen, namelijk Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 391/2009. Die verordening bevat bepalingen inzake de opstelling en bijwerking van de lijst van erkende organisaties.

(3)

Op grond van artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 391/2009 dient de Commissie een lijst op te maken van de overeenkomstig dit artikel erkende organisaties, deze regelmatig bij te werken en bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(4)

Beschikking 2007/421/EG is inmiddels achterhaald en moet derhalve worden ingetrokken; tegelijk moet regelmatig een bijgewerkte lijst van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 erkende organisaties worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2007/421/EG wordt ingetrokken.

Artikel 2

De directeur-generaal voor Mobiliteit en Vervoer publiceert uiterlijk op 31 augustus 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie een lijst van de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009 erkende organisaties, die wordt bijgewerkt wanneer nodig in het licht van wijzigingen van in de lijst opgenomen juridische entiteiten.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 april 2015.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.

(2)  Beschikking 2007/421/EG van de Commissie van 14 juni 2007 tot intrekking van Beschikking 96/587/EG met betrekking tot de lijst van erkende organisaties waarvan de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 94/57/EG van de Raad kennis hebben gegeven (PB L 157 van 19.6.2007, blz. 18).

(3)  Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20).

(4)  Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47).


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/25


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/670 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2015

inzake de overeenstemming van de eenheidstarieven voor heffingszones voor 2015 met artikel 17 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 2635)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, Deense, Engelse, Estse, Finse, Griekse, Hongaarse, Kroatische, Letse, Litouwse, Maltese, Poolse, Portugese, Roemeense, Sloveense, Spaanse, Tsjechische en Zweedse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”) (1), en met name artikel 15, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 van de Commissie (2) is een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten vastgesteld. Het gemeenschappelijk heffingenstelsel is een integraal element voor het bereiken van de doelstellingen van de prestatieregeling als vastgesteld op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie (4).

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/132/EU van de Commissie (5) zijn de EU-wijde prestatiedoelen vastgesteld, inclusief een kosteneffectiviteitsdoelstelling voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten, uitgedrukt in de vastgestelde eenheidskosten voor de verlening van deze diensten, voor de tweede referentieperiode die loopt van 2015 tot en met 2019.

(3)

In artikel 17, lid 1, onder b) en c), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 is bepaald dat de Commissie de eenheidstarieven voor heffingszones voor 2015, die uiterlijk op 1 juni 2014 door de lidstaten bij de Commissie moesten worden ingediend overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van artikel 9, leden 1 en 2, van die verordening, moet beoordelen. Bij deze beoordeling wordt gecontroleerd of de eenheidstarieven in overeenstemming zijn met Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 390/2013 en (EU) nr. 391/2013.

(4)

De Commissie heeft haar beoordeling van de eenheidstarieven uitgevoerd met de steun van het prestatiebeoordelingsorgaan dat tot taak heeft de Commissie bij te staan bij de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling overeenkomstig artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013, en van het Central Route Charges Office van Eurocontrol, waarbij gebruikgemaakt wordt van de gegevens en aanvullende informatie die uiterlijk op 1 juni 2014 door de lidstaten moesten worden ingediend, alsook met de relevante informatie die is ingediend in het kader van de prestatieplannen. Bij de beoordeling is ook rekening gehouden met de uitleg en de correcties die zijn aangebracht vóór de overlegvergadering over de eenheidstarieven voor 2015 voor en-routediensten, die plaatsvond op 25 en 26 juni 2014 overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013, alsook met de correcties die de lidstaten aan de eenheidstarieven hebben aangebracht na de daaropvolgende contacten tussen de Commissie, het prestatiebeoordelingsorgaan en de betrokken lidstaten. Voorts is de beoordeling van de eenheidstarieven voor 2015 gebaseerd op het verslag van het prestatiebeoordelingsorgaan over de prestatieplannen voor de tweede referentieperiode, dat bij de Commissie werd ingediend op 7 oktober 2014 en vervolgens werd bijgewerkt op 15 december 2014.

(5)

Op basis van deze beoordeling heeft de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder d), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 vastgesteld dat de eenheidstarieven voor heffingszones voor 2015 die door Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Estland, Ierland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk zijn ingediend, in overeenstemming zijn met Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 390/2013 en (EU) nr. 391/2013.

(6)

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, onder d), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 moeten de betrokken lidstaten in kennis worden gesteld van deze vaststelling.

(7)

De vaststelling en kennisgeving van het feit dat de tarieven voor heffingszones in overeenstemming zijn met Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 390/2013 en (EU) nr. 391/2013 doet geen afbreuk aan artikel 16 van Verordening (EG) nr. 550/2004.

(8)

Aangezien de definitieve prestatieplannen voor de tweede referentieperiode niet zijn vastgesteld vóór 1 november 2014, wordt eraan herinnerd dat, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013, de lidstaten verplicht zijn de eenheidstarieven voor heffingszones voor 2015 te herberekenen, indien nodig op basis van de definitieve vastgestelde prestatieplannen, deze herberekende percentages zo vroeg mogelijk in de loop van 2015 toe te passen en bij de berekening van de eenheidstarieven voor 2016 rekening te houden met eventuele verschillen door de tijdelijke toepassing van de in dit besluit vermelde eenheidstarieven.

(9)

Het Single Sky Comité heeft geen advies uitgebracht. Een uitvoeringshandeling werd nodig geacht en de voorzitter heeft de ontwerpuitvoeringshandeling voor verder beraad aan het comité van beroep voorgelegd. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité van beroep,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde eenheidstarieven voor heffingszones voor 2015 zijn in overeenstemming met Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 390/2013 (EU) nr. 391/2013.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Kroatië, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 27 april 2015.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (PB L 128 van 9.5.2013, blz. 31).

(3)  Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (PB L 196 van 31.3.2004, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties (PB L 128 van 9.5.2013, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsbesluit 2014/132/EU van de Commissie van 11 maart 2014 tot vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor het Europees netwerk voor luchtverkeersbeheer en de alarmdrempels voor de tweede referentieperiode 2015-2019 (PB L 71 van 12.3.2014, blz. 20).


BIJLAGE

 

Heffingszone

En-route-eenheidstarief voor 2015 in nationale munt (1) (ISO-code)

1

Bulgarije

60,40 BGN

2

Tsjechië

1 204,05 CZK

3

Denemarken

471,12 DKK

4

Estland

31,10 EUR

5

Ierland

29,60 EUR

6

Griekenland

38,38 EUR

7

Spanje — Canarische Eilanden

58,36 EUR

8

Spanje — Continentaal

71,69 EUR

9

Kroatië

351,00 HRK

10

Cyprus

36,91 EUR

11

Letland

27,58 EUR

12

Litouwen

46,82 EUR

13

Hongarije

11 197,73 HUF

14

Malta

22,33 EUR

15

Polen

143,89 PLN

16

Portugal — Lissabon

37,13 EUR

17

Roemenië

164,60 RON

18

Slovenië

68,36 EUR

19

Finland

56,23 EUR

20

Zweden

609,06 SEK

21

Verenigd Koninkrijk

73,11 GBP


(1)  Deze eenheidstarieven omvatten niet het administratief eenheidstarief waarnaar wordt verwezen in artikel 18, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 en dat van toepassing is op de landen die partij zijn bij de multilaterale Eurocontrolovereenkomst met betrekking tot routeheffingen.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/28


BESLUIT Nr. 1/2014 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË

van 16 december 2014

houdende vaststelling van zijn reglement van orde en van het reglement van orde van het Associatiecomité en van de subcomités [2015/671]

DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË,

Gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1), („de overeenkomst”), en met name artikel 434,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 464 van de overeenkomst zijn bepaalde onderdelen van de overeenkomst voorlopig toegepast vanaf 1 september 2014.

(2)

Krachtens artikel 435, lid 2, van de overeenkomst stelt de Associatieraad zijn reglement van orde vast.

(3)

Krachtens artikel 437, lid 1, van de overeenkomst wordt de Associatieraad in de uitvoering van zijn taken bijgestaan door een Associatiecomité en volgens artikel 438, lid 1, van de overeenkomst stelt de Associatieraad in zijn reglement van orde de taken en de werking van het Associatiecomité vast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het reglement van orde van de Associatieraad en de reglementen van orde van het Associatiecomité en van de subcomités, zoals uiteengezet in respectievelijk de bijlagen I en II, worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 260 van 30.8.2014, blz. 4.


BIJLAGE I

REGLEMENT VAN ORDE VAN DE ASSOCIATIERAAD

Artikel 1

Algemene bepalingen

1.   De bij artikel 434, lid 1, van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, („de overeenkomst”) ingestelde Associatieraad voert zijn taken uit overeenkomstig de artikelen 434 en 436 van de overeenkomst.

2.   Volgens artikel 435, lid 1, van de overeenkomst bestaat de Associatieraad uit leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Europese Commissie, enerzijds, en leden van de regering van de Republiek Moldavië, anderzijds. De samenstelling van de Associatieraad wordt afgestemd op de specifieke vraagstukken die op een bepaalde vergadering worden behandeld. De Associatieraad komt bijeen op ministerieel niveau.

3.   Om de doelstellingen van de overeenkomst te bereiken heeft de Associatieraad volgens artikel 436, lid 1, van de overeenkomst de bevoegdheid besluiten te nemen die bindend zijn voor de partijen. De Associatieraad treft de nodige maatregelen voor de uitvoering van zijn besluiten, waaronder indien nodig het machtigen van in het kader van de overeenkomst ingestelde specifieke organen om in zijn naam te handelen. De Associatieraad kan tevens aanbevelingen doen. De Associatieraad stelt zijn besluiten en aanbevelingen vast in overeenstemming tussen de partijen, na voltooiing van hun interne procedures. De Associatieraad kan bevoegdheden overdragen aan het Associatiecomité.

4.   De partijen bij dit reglement van orde zijn de partijen die zijn gedefinieerd in artikel 461 van de overeenkomst.

Artikel 2

Voorzitterschap

Het voorzitterschap van de Associatieraad wordt bij toerbeurt voor een periode van 12 maanden bekleed door de partijen. De eerste periode vangt aan op de datum van de eerste zitting van de Associatieraad en loopt af op 31 december van hetzelfde jaar.

Artikel 3

Zittingen

1.   De Associatieraad komt ten minste eenmaal per jaar bijeen en verder wanneer de omstandigheden zulks vereisen, in onderlinge overeenstemming van de partijen. Tenzij de partijen anderszins overeenkomen, worden de zittingen van de Associatieraad gehouden op de plaats waar de zittingen van de Raad van de Europese Unie gewoonlijk worden gehouden.

2.   Elke zitting van de Associatieraad wordt gehouden op een door de partijen overeengekomen datum.

3.   De zittingen van de Associatieraad worden door de secretarissen gezamenlijk in overeenstemming met de voorzitter bijeengeroepen, uiterlijk dertig kalenderdagen voor de datum van de zitting.

Artikel 4

Vertegenwoordiging

1.   De leden van de Associatieraad mogen zich laten vertegenwoordigen indien zij verhinderd zijn de zitting bij te wonen. Indien een lid zich wenst te laten vertegenwoordigen, deelt hij vóór de desbetreffende zitting de naam van zijn vertegenwoordiger schriftelijk mee aan de voorzitter van de Associatieraad.

2.   De vertegenwoordiger van een lid van de Associatieraad oefent alle rechten van dit lid uit.

Artikel 5

Delegaties

1.   De leden van de Associatieraad mogen door ambtenaren worden vergezeld. Vóór elke zitting wordt de voorzitter van de Associatieraad via het secretariaat van de Associatieraad in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegaties van beide partijen.

2.   In overeenstemming tussen de partijen kan de Associatieraad vertegenwoordigers van andere organen van de partijen of onafhankelijke deskundigen uitnodigen om als waarnemer deel te nemen aan zijn zittingen of om informatie te verschaffen over bepaalde onderwerpen. De partijen komen overeen onder welke voorwaarden deze waarnemers aan de zittingen kunnen deelnemen.

Artikel 6

Secretariaat

Een ambtenaar van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en een ambtenaar van de Republiek Moldavië treden gezamenlijk op als secretarissen van de Associatieraad.

Artikel 7

Correspondentie

1.   De voor de Associatieraad bestemde correspondentie wordt gericht aan de secretaris van de Unie of aan de secretaris van de Republiek Moldavië, die op zijn beurt de andere secretaris inlicht.

2.   De twee secretarissen van de Associatieraad zorgen ervoor dat deze correspondentie wordt doorgestuurd aan de voorzitter van de Associatieraad en, in voorkomend geval, wordt verspreid onder de leden van de Associatieraad.

3.   De aldus verspreide correspondentie wordt, waar passend, doorgestuurd naar het secretariaat-generaal van de Europese Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten bij de Europese Unie, het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en de diplomatieke vertegenwoordiging van de Republiek Moldavië bij de Europese Unie.

4.   De secretarissen sturen mededelingen van de voorzitter van de Associatieraad namens hem aan de geadresseerden. Dergelijke mededelingen worden in voorkomend geval verspreid onder de leden van de Associatieraad, overeenkomstig lid 3.

Artikel 8

Vertrouwelijkheid

De zittingen van de Associatieraad zijn niet openbaar, tenzij de partijen anders besluiten. Wanneer een partij aan de Associatieraad informatie overlegt die zij als vertrouwelijk aanduidt, behandelt de andere partij die informatie als zodanig.

Artikel 9

Agenda voor zittingen

1.   De voorzitter van de Associatieraad stelt voor elke zitting van de Associatieraad een voorlopige agenda op. Deze wordt door de secretarissen van de Associatieraad uiterlijk 15 dagen voor de zitting aan de in artikel 7 bedoelde geadresseerden gezonden.

De voorlopige agenda omvat de punten waarvoor de voorzitter uiterlijk 21 dagen vóór het begin van de zitting een verzoek tot plaatsing op de agenda heeft ontvangen. Dergelijke punten worden alleen op de voorlopige agenda geplaatst als de bijbehorende ondersteunende documenten naar het secretariaat zijn gestuurd voordat de agenda wordt verzonden.

2.   De agenda wordt bij het begin van iedere zitting door de Associatieraad goedgekeurd. Indien de partijen zulks overeenkomen, kan elk punt dat niet op de voorlopige agenda staat als agendapunt worden opgenomen.

3.   De voorzitter kan in overleg met de partijen de in lid 1 genoemde termijnen inkorten als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.

Artikel 10

Notulen

1.   Van elke zitting worden door de secretarissen van de Associatieraad ontwerpnotulen opgesteld.

2.   Doorgaans bevatten de notulen voor elk agendapunt:

a)

de aan de Associatieraad voorgelegde documenten;

b)

verklaringen die op verzoek van een lid van de Associatieraad worden opgenomen in de notulen; en

c)

door de partijen overeengekomen onderwerpen, zoals bijvoorbeeld besluiten, verklaringen en conclusies die zijn vastgesteld.

3.   De ontwerpnotulen worden ter goedkeuring aan de Associatieraad voorgelegd. De Associatieraad keurt deze ontwerpnotulen tijdens zijn volgende zitting goed. De goedkeuring van deze ontwerpnotulen kan ook via een schriftelijke procedure gebeuren.

Artikel 11

Besluiten en aanbevelingen

1.   De Associatieraad neemt zijn besluiten en formuleert zijn aanbevelingen in onderlinge overeenstemming tussen de partijen, na voltooiing van de desbetreffende interne procedures.

2.   Als de partijen dit overeenkomen, kan de Associatieraad besluiten of aanbevelingen bij schriftelijke procedure vaststellen. In dat geval wordt de tekst van het voorstel overeenkomstig artikel 7 door de voorzitter van de Associatieraad schriftelijk meegedeeld aan de leden, waarbij een termijn van niet minder dan 21 kalenderdagen wordt gesteld waarbinnen de leden hun voorbehouden of gewenste amendementen ter kennis brengen. De voorzitter kan in overleg met de partijen deze termijn inkorten als dat in een bepaald geval noodzakelijk is.

3.   De handelingen van de Associatieraad in de zin van artikel 436, lid 1, van de overeenkomst worden voorzien van de vermelding „Besluit” dan wel „Aanbeveling”, gevolgd door een nummer, de datum van vaststelling en een beschrijving van het onderwerp. Deze besluiten en aanbevelingen van de Associatieraad worden ondertekend door de voorzitter en gewaarmerkt door de secretarissen van de Associatieraad. Deze besluiten en aanbevelingen worden toegezonden aan elk van de in artikel 7 van dit reglement van orde bedoelde geadresseerden. Elke partij kan besluiten de besluiten en aanbevelingen van het Associatiecomité in haar publicatieblad of staatsblad bekend te maken.

4.   Elk besluit van de Associatieraad treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld, tenzij anderszins is bepaald in dat besluit.

Artikel 12

Talen

1.   De officiële talen van de Associatieraad zijn de officiële talen van de partijen.

2.   Behoudens andersluidend besluit beraadslaagt de Associatieraad op basis van in deze talen opgestelde documenten.

Artikel 13

Kosten

1.   Elke partij draagt haar eigen personeels-, reis- en verblijfskosten en haar eigen kosten voor post en telecommunicatie in verband met deelname aan zittingen van de Associatieraad.

2.   Kosten in verband met de organisatie van zittingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de Unie. Indien de Republiek Moldavië vertaling en vertolking in of uit andere dan de in artikel 12 bedoelde talen wenst, komen de kosten daarvan ten laste van de Republiek Moldavië.

3.   Andere uitgaven met betrekking tot de materiële organisatie van zittingen komen ten laste van de partij die de zittingen organiseert.

Artikel 14

Associatiecomité

1.   Overeenkomstig artikel 437, lid 1, van de overeenkomst wordt de Associatieraad in de uitvoering van zijn taken bijgestaan door het Associatiecomité. Het Associatiecomité bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen, gewoonlijk op het niveau van hoge ambtenaren.

2.   Het Associatiecomité bereidt de zittingen en de beraadslagingen van de Associatieraad voor, voert in voorkomend geval de besluiten van de Associatieraad uit, en draagt zorg voor continuïteit in de associatiebetrekkingen en de goede werking van de overeenkomst in het algemeen. Het Associatiecomité behandelt alle zaken die de Associatieraad aan het comité voorlegt, evenals alle andere zaken die zich voordoen bij de uitvoering van de overeenkomst. Voorstellen of ontwerpbesluiten of -aanbevelingen worden door het Associatiecomité ter goedkeuring aan de Associatieraad voorgelegd. Overeenkomstig artikel 438, lid 2, van de overeenkomst kan de Associatieraad de bevoegdheid om besluiten te nemen overdragen aan het Associatiecomité.

3.   Het Associatiecomité neemt de besluiten en doet de aanbevelingen waarvoor het op grond van de overeenkomst bevoegd is.

4.   In de gevallen waarin de overeenkomst spreekt van een verplichting of een mogelijkheid tot raadpleging, of waarin de partijen in onderlinge overeenstemming besluiten elkaar te raadplegen, kan deze raadpleging plaatsvinden in het Associatiecomité, tenzij in de overeenkomst anders is bepaald. Dit overleg kan, indien de partijen daarmee instemmen, worden voortgezet in de Associatieraad.

Artikel 15

Wijziging van het reglement van orde

Dit reglement van orde kan worden gewijzigd zoals beschreven in artikel 11.


BIJLAGE II

REGLEMENT VAN ORDE VAN HET ASSOCIATIECOMITÉ EN DE SUBCOMITÉS

Artikel 1

Algemene bepalingen

1.   Het bij artikel 437, lid 1, van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds, („de overeenkomst”) ingestelde Associatiecomité staat de Associatieraad bij in de uitvoering van zijn taken en voert de taken uit die in de overeenkomst of door de Associatieraad aan het comité zijn toegewezen. Volgens artikel 438, lid 1, van de overeenkomst stelt de Associatieraad in zijn reglement van orde de taken en de werking van het Associatiecomité vast.

2.   Het Associatiecomité bereidt de zittingen en de beraadslagingen van de Associatieraad voor, voert in voorkomend geval de besluiten van de Associatieraad uit, en draagt zorg voor continuïteit in de associatiebetrekkingen en de goede werking van de overeenkomst in het algemeen. Het Associatiecomité behandelt alle zaken die de Associatieraad aan het comité voorlegt, evenals alle andere zaken die zich voordoen bij de dagelijkse uitvoering van de overeenkomst. Het Associatiecomité legt voorstellen en ontwerpbesluiten en -aanbevelingen ter goedkeuring aan de Associatieraad voor.

3.   Overeenkomstig artikel 437, lid 2, van de overeenkomst bestaat het Associatiecomité uit vertegenwoordigers van de partijen, gewoonlijk op het niveau van hoge ambtenaren met verantwoordelijkheid voor de specifieke aangelegenheden die tijdens een bepaalde vergadering worden behandeld.

4.   Overeenkomstig artikel 438, lid 4, van de overeenkomst bestaat het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 438, lid 4, van de overeenkomst („het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken”), wanneer het hoofdzakelijk of uitsluitend taken uitvoert die hem zijn toegekend op grond van titel V van de overeenkomst, uit hoge ambtenaren van de Europese Commissie en de Republiek Moldavië met verantwoordelijkheid voor handel en daarmee verband houdende aangelegenheden. Een vertegenwoordiger van de Europese Commissie of van de Republiek Moldavië met verantwoordelijkheid voor handel en daarmee verband houdende aangelegenheden fungeert dan als voorzitter van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken overeenkomstig artikel 2 van dit reglement van orde. De vergaderingen worden ook bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Europese Dienst voor extern optreden.

5.   Volgens artikel 438, lid 3, van de overeenkomst is het Associatiecomité bevoegd besluiten vast te stellen in de in deze overeenkomst genoemde gevallen en op de terreinen waarvoor de Associatieraad bevoegdheden heeft overgedragen aan het Associatiecomité. Deze besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan. Het Associatiecomité stelt zijn besluiten vast in overeenstemming tussen de partijen, na voltooiing van hun interne procedures.

6.   De partijen bij dit reglement van orde zijn de partijen die zijn gedefinieerd in artikel 461 van de overeenkomst.

Artikel 2

Voorzitterschap

Het voorzitterschap van het Associatiecomité wordt bij toerbeurt voor een periode van 12 maanden bekleed door de partijen. De eerste periode vangt aan op de datum van de eerste zitting van de Associatieraad en loopt af op 31 december van hetzelfde jaar.

Artikel 3

Vergaderingen

1.   Tenzij de partijen anders overeenkomen, vergadert het Associatiecomité regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar. Op verzoek van een partij kunnen in onderling overleg bijzondere sessies van het Associatiecomité belegd worden.

2.   Een vergadering van het Associatiecomité wordt door de voorzitter ervan bijeengeroepen op een door de partijen overeengekomen plaats en datum. De convocatie wordt uiterlijk 28 kalenderdagen voor de vergadering door het secretariaat van het Associatiecomité aan de leden toegezonden, tenzij de partijen anders overeenkomen.

3.   Het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken komt ten minste eenmaal per jaar, en telkens als de omstandigheden dit vereisen, bijeen in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken. Deze vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken op een door de partijen overeengekomen plaats, datum en wijze. De convocatie wordt uiterlijk 15 kalenderdagen voor de vergadering door het secretariaat van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken aan de leden toegezonden, tenzij de partijen anders overeenkomen.

4.   Voor zover mogelijk wordt de jaarlijkse vergadering van het Associatiecomité vroeg genoeg vóór de jaarlijkse zitting van de Associatieraad bijeengeroepen.

5.   Bij wijze van uitzondering en indien de partijen ermee instemmen, kunnen de vergaderingen van het Associatiecomité plaatsvinden met behulp van technologische hulpmiddelen zoals videoconferentie.

Artikel 4

Delegaties

Vóór elke vergadering worden de partijen via het secretariaat van het Associatiecomité in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegaties die de vergadering bijwonen.

Artikel 5

Secretariaat

1.   Een ambtenaar van de Unie en een ambtenaar van de Republiek Moldavië treden gezamenlijk op als secretarissen van het Associatiecomité en voeren gezamenlijk de secretariaatstaken uit, tenzij anders bepaald in dit reglement van orde, in een sfeer van wederzijds vertrouwen en samenwerking.

2.   Een ambtenaar van de Europese Commissie en ambtenaar van de Republiek Moldavië met verantwoordelijkheid voor handel en daarmee verband houdende aangelegenheden treden gezamenlijk op als secretarissen van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken.

Artikel 6

Correspondentie

1.   De voor het Associatiecomité bestemde correspondentie wordt gericht aan de secretaris van een van de partijen, die op zijn beurt de andere secretaris inlicht.

2.   Het secretariaat van het Associatiecomité ziet erop toe dat de correspondentie die aan het Associatiecomité is gericht, naar de voorzitter van het Associatiecomité wordt doorgestuurd, en in voorkomend geval als in artikel 7 bedoelde documenten wordt verspreid.

3.   Het secretariaat stuurt mededelingen van de voorzitter namens hem aan de partijen. Dergelijke correspondentie wordt in voorkomend geval verspreid overeenkomstig artikel 7.

Artikel 7

Documenten

1.   Documenten worden verspreid door de secretarissen van het Associatiecomité.

2.   Een partij stuurt documenten naar haar secretaris. De secretaris stuurt de documenten door naar de secretaris van de andere partij.

3.   De secretaris van de Unie stuurt de documenten door naar de relevante vertegenwoordigers van de Unie en zet de secretaris van de Republiek Moldavië daarbij systematisch in kopie.

4.   De secretaris van de Republiek Moldavië stuurt de documenten door naar de relevante vertegenwoordigers van de Republiek Moldavië en zet de secretaris van de Unie daarbij systematisch in kopie.

Artikel 8

Vertrouwelijkheid

De vergaderingen van het Associatiecomité zijn niet openbaar, tenzij de partijen anders besluiten. Wanneer een partij aan het Associatiecomité informatie overlegt die zij als vertrouwelijk aanduidt, behandelt de andere partij die informatie als zodanig.

Artikel 9

Agenda voor vergaderingen

1.   Het secretariaat van het Associatiecomité stelt op basis van voorstellen van de partijen voor elke vergadering van het Associatiecomité een voorlopige agenda op, alsmede een ontwerp van de in artikel 10 bedoelde operationele conclusies. Op de voorlopige agenda staan de punten waarvoor het secretariaat van het Associatiecomité uiterlijk 21 kalenderdagen voor de datum van de vergadering een verzoek van een partij tot plaatsing op de agenda, samen met de desbetreffende documenten, heeft ontvangen.

2.   De voorlopige agenda wordt, samen met de desbetreffende documenten, uiterlijk 15 kalenderdagen voor het begin van de vergadering verspreid overeenkomstig artikel 7.

3.   De agenda wordt bij het begin van elke vergadering door het Associatiecomité vastgesteld. Indien de partijen zulks overeenkomen, kan een punt dat niet op de voorlopige agenda staat als agendapunt worden opgenomen.

4.   In overeenstemming tussen de partijen kan het Associatiecomité vertegenwoordigers van andere organen van de partijen of onafhankelijke deskundigen op ad-hocbasis uitnodigen een vergadering bij te wonen om informatie te verschaffen over bepaalde onderwerpen. De partijen zorgen ervoor dat dergelijke waarnemers en deskundigen de vertrouwelijkheidsvereisten in acht nemen.

5.   De voorzitter van de vergadering van het Associatiecomité kan in overleg met de partijen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen in bijzondere omstandigheden inkorten.

Artikel 10

Notulen en operationele conclusies

1.   Van elke vergadering van het Associatiecomité worden door de secretarissen van het Associatiecomité ontwerpnotulen opgesteld.

2.   Doorgaans bevatten de notulen voor elk agendapunt:

a)

een lijst van deelnemers aan de vergadering, een lijst van de ambtenaren die hen begeleiden en een lijst van eventuele waarnemers of deskundigen die de vergadering hebben bijgewoond;

b)

de aan het Associatiecomité voorgelegde documenten;

c)

verklaringen die op verzoek van het Associatiecomité in de notulen worden opgenomen, en

d)

operationele conclusies, als bedoeld in lid 4.

3.   De ontwerpnotulen worden ter goedkeuring aan het Associatiecomité voorgelegd. Het Associatiecomité keurt deze ontwerpnotulen tijdens zijn volgende vergadering goed. De goedkeuring van de ontwerpnotulen kan ook via een schriftelijke procedure gebeuren. De ontwerpnotulen van het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken worden binnen de 28 kalenderdagen na elke vergadering goedgekeurd. Aan elk van de in artikel 7 bedoelde geadresseerden wordt een afschrift gezonden.

4.   De secretaris van de partij die het voorzitterschap van het Associatiecomité bekleedt, stelt voor elke vergadering operationele ontwerpconclusies op en stuurt deze samen met de agenda aan de partijen, gewoonlijk uiterlijk 15 kalenderdagen voor het begin van de vergadering. Die operationele ontwerpconclusies worden gaandeweg de vergadering geactualiseerd, zodat het Associatiecomité tot slot van de vergadering, tenzij de partijen anderszins overeenkomen, zijn goedkeuring hecht aan de operationele conclusies, waarin ook de follow-upacties voor de partijen zijn opgenomen. Na overeenstemming over de operationele conclusies worden deze aan de notulen gehecht; de tenuitvoerlegging ervan wordt tijdens elke volgende vergadering van het Associatiecomité geëvalueerd. Het Associatiecomité stelt hiervoor een model op, waarin voor elk actiepunt een specifieke termijn wordt vermeld.

Artikel 11

Besluiten en aanbevelingen

1.   Het Associatiecomité is bevoegd om besluiten vast te stellen in de in deze overeenkomst genoemde gevallen en op de terreinen waarvoor de Associatieraad bevoegdheden heeft overgedragen aan het Associatiecomité. Het Associatiecomité kan ook aanbevelingen doen. Het Associatiecomité neemt zijn besluiten en formuleert zijn aanbevelingen in onderlinge overeenstemming tussen de partijen, na voltooiing van de desbetreffende interne procedures. Besluiten en aanbevelingen worden ondertekend door de voorzitter van het Associatiecomité en gewaarmerkt door de secretarissen van het Associatiecomité.

2.   Als de partijen dit overeenkomen, kan het Associatiecomité bij schriftelijke procedure besluiten nemen of aanbevelingen formuleren. Een schriftelijke procedure bestaat in een uitwisseling van nota's tussen de twee secretarissen, die in overeenstemming met de partijen handelen. In dat geval wordt de tekst van het voorstel overeenkomstig artikel 7 schriftelijk meegedeeld, waarbij een termijn van niet minder dan 21 kalenderdagen wordt gesteld waarbinnen voorbehouden of gewenste amendementen ter kennis worden gebracht. De voorzitter kan in overleg met de partijen de in dit lid genoemde termijnen in bijzondere omstandigheden inkorten. Na goedkeuring van de tekst wordt het besluit of de aanbeveling ondertekend door de voorzitter en gewaarmerkt door de secretarissen.

3.   De handelingen van het Associatiecomité worden voorzien van het opschrift „Besluit” dan wel „Aanbeveling”. Elk besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld, tenzij anderszins is bepaald in dat besluit.

4.   De besluiten en aanbevelingen worden aan de partijen gezonden.

5.   Elke partij kan besluiten de besluiten en aanbevelingen van het Associatiecomité in haar publicatieblad of staatsblad bekend te maken.

Artikel 12

Verslagen

Het Associatiecomité brengt tijdens elke gewone zitting van de Associatieraad verslag uit over zijn activiteiten en de activiteiten van zijn subcomités, werkgroepen en andere organen.

Artikel 13

Talen

1.   De officiële talen van het Associatiecomité zijn de officiële talen van de partijen.

2.   De werktalen van het Associatiecomité zijn het Engels en het Roemeens. Tenzij anders wordt besloten, beraadslaagt het Associatiecomité op basis van in deze talen opgestelde documenten.

Artikel 14

Kosten

1.   Elke partij draagt haar personeels-, reis- en verblijfskosten en haar kosten voor post en telecommunicatie in verband met deelname aan vergaderingen van het Associatiecomité.

2.   Uitgaven in verband met de organisatie van vergaderingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de partij die de vergadering organiseert.

3.   De kosten voor de vertolking tijdens de vergaderingen en voor de vertaling van de documenten in of uit het Engels en het Roemeens, zoals vermeld in artikel 13, lid 1, komen ten laste van de partij die die de vergadering organiseert.

Kosten voor vertolking en vertaling in of uit andere talen komen rechtstreeks ten laste van de verzoekende partij.

4.   Wanneer vertaling van documenten in de officiële talen van de Unie vereist is, komen de kosten daarvan ten laste van de Unie.

Artikel 15

Wijziging van het reglement van orde

Dit reglement van orde kan worden gewijzigd bij besluit van de Associatieraad overeenkomstig artikel 438, lid 1, van de overeenkomst.

Artikel 16

Subcomités, speciale comités of organen

1.   Op specifieke terreinen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst kan het Associatiecomité overeenkomstig artikel 439, leden 1 en 3, van de overeenkomst besluiten tot instelling van andere subcomités dan die waarin de overeenkomst voorziet, om het Associatiecomité in de uitvoering van zijn taken bij te staan. Het Associatiecomité kan besluiten een dergelijk subcomité op te heffen en zijn reglement van orde vast te stellen of te wijzigen. Tenzij anders wordt besloten, werken deze subcomités onder het gezag van het Associatiecomité, waaraan zij na elke vergadering verslag uitbrengen.

2.   Tenzij in de overeenkomst anders is bepaald of in de Associatieraad anders is overeengekomen, is dit reglement van orde mutatis mutandis van toepassing op alle in lid 1 bedoelde subcomités.

3.   De vergaderingen van de subcomités kunnen flexibel worden georganiseerd naargelang van de behoefte; zij kunnen in vivo plaatsvinden in Brussel of in de Republiek Moldavië of bijvoorbeeld via videoconferentie. De subcomités fungeren als platform om toezicht te houden op de vordering van de aanpassing van de wetgeving op bepaalde terreinen, om bepaalde vraagstukken en problemen met betrekking tot dat proces te bespreken en om aanbevelingen en operationele conclusies te formuleren.

4.   Het secretariaat van het Associatiecomité ontvangt een kopie van alle correspondentie, documenten en mededelingen met betrekking tot elk subcomité, speciaal comité of orgaan.

5.   Tenzij in de overeenkomst anders is bepaald of in de Associatieraad anders is overeengekomen, kan elk subcomité, speciaal comité of orgaan alleen aanbevelingen aan het Associatiecomité doen.

Artikel 17

Tenzij anders bepaald is dit reglement van orde mutatis mutandis van toepassing op het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken.


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/38


BESLUIT Nr. 2/2014 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË

van 16 december 2014

tot instelling van twee subcomités [2015/672]

DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË,

Gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1), (de „overeenkomst”), en met name artikel 439,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 464 van de overeenkomst zijn bepaalde onderdelen van de overeenkomst voorlopig toegepast vanaf 1 september 2014.

(2)

Krachtens artikel 439, lid 2 van de overeenkomst kan de Associatieraad besluiten op specifieke terreinen andere speciale comités of organen in te stellen om hem bij te staan wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst.

(3)

Om op deskundigenniveau te kunnen beraadslagen over de kerngebieden die onder de voorlopige toepassing van de overeenkomst vallen, moeten twee subcomités worden ingesteld.

(4)

De partijen kunnen overeenkomen zowel de subcomités als hun respectieve werkterreinen te wijzigen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage genoemde subcomités worden hierbij ingesteld.

Artikel 2

Op het reglement van orde van de in de bijlage vermelde subcomités is artikel 16 van het reglement van orde van het Associatiecomité en de subcomités van toepassing, zoals vastgesteld bij Besluit nr. 1/2014 van de Associatieraad EU-Republiek Moldavië.

Artikel 3

De partijen kunnen overeenkomen de in de bijlage bedoelde lijst van subcomités en hun respectieve in de bijlage vermelde werkterreinen te wijzigen.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussels, 16 december 2014.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 260 van 30.8.2014, blz. 4.


BIJLAGE

Lijst van subcomités

1.

Subcomité vrijheid, veiligheid en justitie

2.

Subcomité economische samenwerking en samenwerking in andere sectoren


29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/40


BESLUIT Nr. 3/2014 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË

van 16 december 2014

inzake de overdracht van enkele bevoegdheden van de Associatieraad aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken [2015/673]

DE ASSOCIATIERAAD EU-REPUBLIEK MOLDAVIË,

Gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (1), (de „overeenkomst”), en met name artikel 436, lid 3, en artikel 438, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 464 van de overeenkomst worden bepaalde onderdelen van de overeenkomst voorlopig toegepast vanaf 1 september 2014.

(2)

Overeenkomstig artikel 434, lid 1, van de overeenkomst is de Associatieraad verantwoordelijk voor het toezicht op de toepassing en tenuitvoerlegging van de overeenkomst.

(3)

Overeenkomstig artikel 438, lid 2, van de overeenkomst kan de Associatieraad bevoegdheden overdragen aan het Associatiecomité, waaronder de bevoegdheid om bindende besluiten te nemen.

(4)

Overeenkomstig artikel 438, lid 4, van de overeenkomst dient het Associatiecomité in een specifieke samenstelling voor handelsvraagstukken te vergaderen om alle vraagstukken die voortvloeien uit titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst, te behandelen.

(5)

Met het oog op de soepele en tijdige tenuitvoerlegging van het deel van de overeenkomst dat betrekking heeft op de diepe en brede vrijhandelsruimte, dient de Associatieraad aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 438, lid 4, van de overeenkomst, de bevoegdheid over te dragen om de bijlagen die betrekking hebben op de hoofdstukken 1, 3, 5, 6 en 8 van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst te actualiseren of te wijzigen, voor zover de genoemde hoofdstukken geen specifieke bepalingen bevatten inzake de wijziging of actualisering van de bijlagen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Associatieraad draagt de bevoegdheid om de bijlagen bij de overeenkomst die betrekking hebben op de hoofdstukken 1, 3, 5, 6 en 8 van titel V (Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden) van de overeenkomst te actualiseren of te wijzigen, over aan het Associatiecomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, als beschreven in artikel 438, lid 4, van de overeenkomst, voor zover de genoemde hoofdstukken geen specifieke bepalingen bevatten inzake de wijziging of actualisering van de bijlagen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussels, 16 december 2014.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 260 van 30.8.2014, blz. 4.


Rectificaties

29.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 110/41


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/655 van de Commissie van 23 april 2015 krachtens artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een op polydimethylsiloxaan gebaseerde formulering die in de handel wordt gebracht ter bestrijding van muggen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 107 van 25 april 2015 )

In de inhoudsopgave en op bladzijde 75 in de titel, en op bladzijde 75 in de slotformule:

in plaats van:

„23 april 2015”,

te lezen:

„24 april 2015”.