ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 105

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
23 april 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

 

*

Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

23.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 105/1


REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT

Inhoud

INLEIDENDE BEPALINGEN 10

Artikel 1

Definities 10

Artikel 2

Draagwijdte van dit Reglement 11

TITEL I —

ORGANISATIE VAN HET GERECHT 11

HOOFDSTUK 1 —

LEDEN VAN HET GERECHT 11

Artikel 3

Ambten van rechter en advocaat-generaal 11

Artikel 4

Aanvang van de ambtstermijn van de rechters 11

Artikel 5

Eedaflegging 12

Artikel 6

Plechtige verbintenis 12

Artikel 7

Ontheffing van een rechter uit zijn ambt 12

Artikel 8

Rangorde naar anciënniteit 12

HOOFDSTUK 2 —

PRESIDENTSCHAP VAN HET GERECHT 12

Artikel 9

Verkiezing van de president en de vicepresident van het Gerecht 12

Artikel 10

Bevoegdheden van de president van het Gerecht 13

Artikel 11

Bevoegdheden van de vicepresident van het Gerecht 13

Artikel 12

Verhindering van de president en de vicepresident van het Gerecht 13

HOOFDSTUK 3 —

KAMERS EN RECHTSPREKENDE FORMATIES 13

Afdeling 1.

Vorming van de kamers en samenstelling van de rechtsprekende formaties 13

Artikel 13

Vorming van de kamers 13

Artikel 14

Bevoegde rechtsprekende formatie 14

Artikel 15

Samenstelling van de Grote kamer 14

Artikel 16

Terugtrekking en verschoning van een rechter 14

Artikel 17

Verhindering van een lid van de rechtsprekende formatie 14

Afdeling 2.

Kamerpresidenten 15

Artikel 18

Verkiezing van de kamerpresidenten 15

Artikel 19

Bevoegdheden van de kamerpresident 15

Artikel 20

Verhindering van de kamerpresident 15

Afdeling 3.

Beraadslagingen 15

Artikel 21

Wijze van beraadslagen 15

Artikel 22

Aantal rechters dat aan de beraadslagingen deelneemt 15

Artikel 23

Quorum van de Grote kamer 16

Artikel 24

Quorum van de kamers van drie of van vijf rechters 16

HOOFDSTUK 4 —

TOEWIJZING EN HERNIEUWDE TOEWIJZING VAN DE ZAKEN, AANWIJZING VAN DE RECHTERS-RAPPORTEURS, VERWIJZING NAAR DE RECHTSPREKENDE FORMATIES EN OVERDRACHT AAN DE ALLEENSPREKENDE RECHTER 16

Artikel 25

Criteria voor toewijzing 16

Artikel 26

Aanvankelijke toewijzing van een zaak en aanwijzing van de rechter-rapporteur 16

Artikel 27

Aanwijzing van een nieuwe rechter-rapporteur en hernieuwde toewijzing van een zaak 17

Artikel 28

Verwijzing naar een kamer bestaande uit een ander aantal rechters 17

Artikel 29

Overdracht aan de alleensprekende rechter 17

HOOFDSTUK 5 —

AANWIJZING VAN DE ADVOCATEN-GENERAAL 18

Artikel 30

Gevallen waarin een advocaat-generaal wordt aangewezen 18

Artikel 31

Wijze van aanwijzing van een advocaat-generaal 18

HOOFDSTUK 6 —

GRIFFIE 18

Afdeling 1.

Griffier 18

Artikel 32

Benoeming van de griffier 18

Artikel 33

Adjunct-griffier 19

Artikel 34

Verhindering van de griffier en de adjunct-griffier 19

Artikel 35

Bevoegdheden van de griffier 19

Artikel 36

Bijhouden van het register 19

Artikel 37

Raadpleging van het register 20

Artikel 38

Toegang tot het procesdossier 20

Afdeling 2.

Diensten 20

Artikel 39

Ambtenaren en andere personeelsleden 20

HOOFDSTUK 7 —

WERKING VAN HET GERECHT 20

Artikel 40

Plaats van de zittingen van het Gerecht 20

Artikel 41

Planning van de werkzaamheden van het Gerecht 20

Artikel 42

Voltallige vergadering 21

Artikel 43

Opstelling van de processen-verbaal 21

TITEL II —

REGELING VAN HET TAALGEBRUIK 21

Artikel 44

Procestalen 21

Artikel 45

Bepaling van de procestaal 21

Artikel 46

Gebruik van de procestaal 22

Artikel 47

Verantwoordelijkheid van de griffier op taalgebied 22

Artikel 48

Regeling van het taalgebruik voor de publicaties van het Gerecht 23

Artikel 49

Authentieke teksten 23

TITEL III —

RECHTSTREEKSE BEROEPEN 23

Artikel 50

Werkingssfeer 23

HOOFDSTUK 1 —

ALGEMENE BEPALINGEN 23

Afdeling 1.

Vertegenwoordiging van de partijen 23

Artikel 51

Verplichte vertegenwoordiging 23

Afdeling 2.

Rechten en verplichtingen van de vertegenwoordigers van de partijen 23

Artikel 52

Voorrechten, immuniteiten en faciliteiten 23

Artikel 53

Hoedanigheid van de vertegenwoordigers van de partijen 24

Artikel 54

Opheffing van de immuniteit 24

Artikel 55

Uitsluiting van de procedure 24

Artikel 56

Hoogleraren 24

Afdeling 3.

Betekeningen 24

Artikel 57

Wijzen van betekening 24

Afdeling 4.

Termijnen 25

Artikel 58

Berekening van de termijnen 25

Artikel 59

Beroep tegen een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte handeling van een instelling 25

Artikel 60

Termijn wegens afstand 25

Artikel 61

Bepaling en verlenging van de termijnen 26

Artikel 62

Buiten de termijn neergelegde processtukken 26

Afdeling 5.

Procesverloop en behandeling van de zaken 26

Artikel 63

Procesverloop 26

Artikel 64

Procedure op tegenspraak 26

Artikel 65

Betekening van de processtukken en de in de loop van het geding vastgestelde beslissingen 26

Artikel 66

Anonimiteit en weglating van bepaalde gegevens ten opzichte van het publiek 26

Artikel 67

Volgorde van behandeling van de zaken 26

Artikel 68

Voeging 27

Artikel 69

Gevallen van schorsing van de behandeling 27

Artikel 70

Beslissing tot schorsing van de behandeling en beslissing tot hervatting van de behandeling 27

Artikel 71

Duur en gevolgen van de schorsing van de behandeling 27

HOOFDSTUK 2 —

PROCESSTUKKEN 28

Artikel 72

Gemeenschappelijke regels voor de neerlegging van de processtukken 28

Artikel 73

Neerlegging ter griffie van een processtuk in papieren vorm 28

Artikel 74

Neerlegging in elektronische vorm 28

Artikel 75

Lengte van de memories 28

HOOFDSTUK 3 —

SCHRIFTELIJKE BEHANDELING 29

Artikel 76

Inhoud van het verzoekschrift 29

Artikel 77

Inlichtingen over de betekeningen 29

Artikel 78

Bijlagen bij het verzoekschrift 29

Artikel 79

Mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie 29

Artikel 80

Betekening van het verzoekschrift 30

Artikel 81

Verweerschrift 30

Artikel 82

Toezending van stukken 30

Artikel 83

Repliek en dupliek 30

HOOFDSTUK 4 —

MIDDELEN, BEWIJS EN AANPASSING VAN HET VERZOEKSCHRIFT 30

Artikel 84

Nieuwe middelen 30

Artikel 85

Bewijs en bewijsaanbiedingen 31

Artikel 86

Aanpassing van het verzoekschrift 31

HOOFDSTUK 5 —

VOORLOPIG RAPPORT 32

Artikel 87

Voorlopig rapport 32

HOOFDSTUK 6 —

MAATREGELEN TOT ORGANISATIE VAN DE PROCESGANG EN MAATREGELEN VAN INSTRUCTIE 32

Artikel 88

Algemeen 32

Afdeling 1.

Maatregelen tot organisatie van de procesgang 32

Artikel 89

Voorwerp 32

Artikel 90

Procedure 33

Afdeling 2.

Maatregelen van instructie 33

Artikel 91

Voorwerp 33

Artikel 92

Procedure 33

Artikel 93

Oproeping van de getuigen 34

Artikel 94

Getuigenverhoor 34

Artikel 95

Verplichtingen van de getuigen 34

Artikel 96

Deskundigenonderzoek 34

Artikel 97

Eed van de getuigen en deskundigen 35

Artikel 98

Schending van de eed van getuigen en deskundigen 35

Artikel 99

Wraking van een getuige of deskundige 35

Artikel 100

Onkosten van de getuigen en deskundigen 35

Artikel 101

Rogatoire commissie 35

Artikel 102

Proces-verbaal van de instructiezittingen 36

Afdeling 3.

Behandeling van vertrouwelijke inlichtingen, stukken en documenten die in het kader van maatregelen van instructie zijn overgelegd 36

Artikel 103

Behandeling van vertrouwelijke inlichtingen en stukken 36

Artikel 104

Documenten waarvan de kennisneming door een instelling is geweigerd 37

HOOFDSTUK 7 —

INLICHTINGEN OF STUKKEN DIE DE VEILIGHEID VAN DE UNIE OF DIE VAN EEN OF MEERDERE VAN HAAR LIDSTATEN OF DE DOOR HEN ONDERHOUDEN INTERNATIONALE BETREKKINGEN RAKEN 37

Artikel 105

Behandeling van inlichtingen of stukken die de veiligheid van de Unie of die van een of meer van haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen raken 37

HOOFDSTUK 8 —

MONDELINGE BEHANDELING 38

Artikel 106

Mondelinge behandeling 38

Artikel 107

Datum van de pleitzitting 38

Artikel 108

Afwezigheid van de partijen op de pleitzitting 38

Artikel 109

Behandeling met gesloten deuren 39

Artikel 110

Verloop van de pleitzitting 39

Artikel 111

Sluiting van de mondelinge behandeling 39

Artikel 112

Nemen van de conclusie door de advocaat-generaal 39

Artikel 113

Heropening van de mondelinge behandeling 39

Artikel 114

Proces-verbaal van de terechtzitting 39

Artikel 115

Geluidsopname van de terechtzitting 40

HOOFDSTUK 9 —

ARRESTEN EN BESCHIKKINGEN 40

Artikel 116

Datum van uitspraak van het arrest 40

Artikel 117

Inhoud van het arrest 40

Artikel 118

Uitspraak en betekening van het arrest 40

Artikel 119

Inhoud van de beschikking 40

Artikel 120

Ondertekening en betekening van de beschikking 41

Artikel 121

Verbindende kracht van de arresten en beschikkingen 41

Artikel 122

Bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie 41

HOOFDSTUK 10 —

BIJ VERSTEK GEWEZEN ARRESTEN 41

Artikel 123

Bij verstek gewezen arresten 41

HOOFDSTUK 11 —

MINNELIJKE REGELING EN AFSTAND VAN INSTANTIE 42

Artikel 124

Minnelijke regeling 42

Artikel 125

Afstand van instantie 42

HOOFDSTUK 12 —

BEROEPEN EN INCIDENTEN DIE BIJ BESCHIKKING WORDEN AFGEDAAN 42

Artikel 126

Beroep dat kennelijk moet worden verworpen 42

Artikel 127

Verwijzing van een zaak naar het Hof van Justitie of naar het Gerecht voor ambtenarenzaken 42

Artikel 128

Onbevoegdverklaring 42

Artikel 129

Middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn 43

Artikel 130

Excepties en procesincidenten 43

Artikel 131

Ambtshalve afdoening zonder beslissing 43

Artikel 132

Kennelijk gegrond beroep 43

HOOFDSTUK 13 —

PROCESKOSTEN EN GERECHTSKOSTEN 44

Artikel 133

Beslissing ten aanzien van de proceskosten 44

Artikel 134

Algemene regels over de verdeling van de proceskosten 44

Artikel 135

Billijkheid en nodeloos of vexatoir veroorzaakte kosten 44

Artikel 136

Kosten in geval van afstand van instantie 44

Artikel 137

Kosten in geval van afdoening zonder beslissing 44

Artikel 138

Kosten van de interveniënten 44

Artikel 139

Gerechtskosten 45

Artikel 140

Invorderbare kosten 45

Artikel 141

Wijzen van betaling 45

HOOFDSTUK 14 —

INTERVENTIE 45

Artikel 142

Doel en gevolgen van de interventie 45

Artikel 143

Verzoek tot interventie 45

Artikel 144

Beslissing op het verzoek tot interventie 46

Artikel 145

Indiening van de memories 46

HOOFDSTUK 15 —

RECHTSBIJSTAND 47

Artikel 146

Algemeen 47

Artikel 147

Aanvraag voor rechtsbijstand 47

Artikel 148

Beslissing op de aanvraag voor rechtsbijstand 47

Artikel 149

Voorschotten en voor rekening nemen van de kosten 48

Artikel 150

Intrekking van de rechtsbijstand 48

HOOFDSTUK 16 —

SPOEDPROCEDURES 49

Afdeling 1.

Versnelde procedure 49

Artikel 151

Beslissing ten aanzien van de versnelde procedure 49

Artikel 152

Verzoek om een versnelde procedure 49

Artikel 153

Behandeling bij voorrang 49

Artikel 154

Schriftelijke behandeling 49

Artikel 155

Mondelinge behandeling 50

Afdeling 2.

Opschorting en overige voorlopige maatregelen in kort geding 50

Artikel 156

Verzoek tot opschorting of tot verkrijging van overige voorlopige maatregelen 50

Artikel 157

Procedure 50

Artikel 158

Beslissing op het verzoek 50

Artikel 159

Wijziging in de omstandigheden 51

Artikel 160

Nieuw verzoek 51

Artikel 161

Verzoek krachtens de artikelen 280 VWEU en 299 VWEU en artikel 164 VEGA 51

HOOFDSTUK 17 —

VERZOEKEN BETREFFENDE DE ARRESTEN EN BESCHIKKINGEN 51

Artikel 162

Toewijzing van het verzoek 51

Artikel 163

Schorsing van de behandeling 51

Artikel 164

Rectificatie van de arresten en beschikkingen 52

Artikel 165

Verzuim om te beslissen 52

Artikel 166

Verzet tegen een bij verstek gewezen arrest 52

Artikel 167

Derdenverzet 52

Artikel 168

Uitlegging van de arresten en beschikkingen 53

Artikel 169

Herziening 53

Artikel 170

Betwisting van de invorderbare kosten 54

TITEL IV —

RECHTSZAKEN BETREFFENDE INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN 54

Artikel 171

Werkingssfeer 54

HOOFDSTUK 1 —

PARTIJEN IN DE PROCEDURE 54

Artikel 172

Verweerder 54

Artikel 173

Status voor het Gerecht van de andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep 54

Artikel 174

Substitutie van een partij 55

Artikel 175

Verzoek tot substitutie 55

Artikel 176

Beslissing op het verzoek tot substitutie 55

HOOFDSTUK 2 —

VERZOEKSCHRIFT EN MEMORIES VAN ANTWOORD 56

Artikel 177

Verzoekschrift 56

Artikel 178

Betekening van het verzoekschrift 56

Artikel 179

Partijen die een memorie van antwoord mogen neerleggen 57

Artikel 180

Memorie van antwoord 57

Artikel 181

Sluiting van de schriftelijke behandeling 57

HOOFDSTUK 3 —

INCIDENTEEL BEROEP 57

Artikel 182

Incidenteel beroep 57

Artikel 183

Inhoud van het incidentele beroep 57

Artikel 184

Conclusies, middelen en argumenten van het incidentele beroep 58

Artikel 185

Antwoord op het incidentele beroep 58

Artikel 186

Sluiting van de schriftelijke behandeling 58

Artikel 187

Verhouding tussen het principale beroep en het incidentele beroep 58

HOOFDSTUK 4 —

OVERIGE ASPECTEN VAN DE PROCEDURE 58

Artikel 188

Voorwerp van geschil voor het Gerecht 58

Artikel 189

Lengte van de memories 58

Artikel 190

Regeling van de proceskosten 58

Artikel 191

Overige toepasselijke bepalingen 59

TITEL V —

HOGERE VOORZIENINGEN TEGEN DE BESLISSINGEN VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN 59

Artikel 192

Werkingssfeer 59

HOOFDSTUK 1 —

VERZOEKSCHRIFT IN HOGERE VOORZIENING 59

Artikel 193

Neerlegging van het verzoekschrift in hogere voorziening 59

Artikel 194

Inhoud van het verzoekschrift in hogere voorziening 59

Artikel 195

Conclusies, middelen en argumenten van de hogere voorziening 60

Artikel 196

Conclusies in geval van toewijzing van de hogere voorziening 60

HOOFDSTUK 2 —

MEMORIE VAN ANTWOORD, REPLIEK EN DUPLIEK 60

Artikel 197

Betekening van de hogere voorziening 60

Artikel 198

Partijen die een memorie van antwoord mogen indienen 60

Artikel 199

Inhoud van de memorie van antwoord 60

Artikel 200

Conclusies van de memorie van antwoord 61

Artikel 201

Repliek en dupliek 61

HOOFDSTUK 3 —

INCIDENTELE HOGERE VOORZIENING 61

Artikel 202

Incidentele hogere voorziening 61

Artikel 203

Inhoud van de incidentele hogere voorziening 61

Artikel 204

Conclusies, middelen en argumenten van de incidentele hogere voorziening 61

HOOFDSTUK 4 —

MEMORIES NA DE INCIDENTELE HOGERE VOORZIENING 62

Artikel 205

Antwoord op de incidentele hogere voorziening 62

Artikel 206

Repliek en dupliek na een incidentele hogere voorziening 62

HOOFDSTUK 5 —

MONDELINGE BEHANDELING 62

Artikel 207

Mondelinge behandeling 62

HOOFDSTUK 6 —

HOGERE VOORZIENINGEN DIE BIJ BESCHIKKING WORDEN AFGEDAAN 62

Artikel 208

Kennelijk niet-ontvankelijke of kennelijk ongegronde hogere voorziening 62

Artikel 209

Kennelijk gegronde hogere voorziening 62

HOOFDSTUK 7 —

GEVOLGEN VAN DE DOORHALING VAN DE PRINCIPALE HOGERE VOORZIENING VOOR DE INCIDENTELE HOGERE VOORZIENING 63

Artikel 210

Gevolgen van een afstand van instantie of van kennelijke niet-ontvankelijkheid van de principale hogere voorziening voor de incidentele hogere voorziening 63

HOOFDSTUK 8 —

PROCESKOSTEN EN GERECHTSKOSTEN IN HOGERE VOORZIENINGEN 63

Artikel 211

Regeling van de kosten in hogere voorzieningen 63

HOOFDSTUK 9 —

OVERIGE OP DE HOGERE VOORZIENINGEN TOEPASSELIJKE BEPALINGEN 63

Artikel 212

Lengte van de memories 63

Artikel 213

Overige op de hogere voorzieningen toepasselijke bepalingen 63

HOOFDSTUK 10 —

HOGERE VOORZIENING TEGEN DE AFWIJZING VAN EEN VERZOEK TOT INTERVENTIE EN TEGEN DE BESLISSINGEN IN KORT GEDING 64

Artikel 214

Hogere voorziening tegen de afwijzing van een verzoek tot interventie en tegen de beslissingen in kort geding 64

TITEL VI —

PROCEDURES NA TERUGVERWIJZING 64

HOOFDSTUK 1 —

BESLISSINGEN VAN HET GERECHT NA VERNIETIGING EN TERUGVERWIJZING 64

Artikel 215

Vernietiging en terugverwijzing door het Hof van Justitie 64

Artikel 216

Toewijzing van de zaak 64

Artikel 217

Procesverloop 64

Artikel 218

Op de procedure toepasselijke regels 64

Artikel 219

Proceskosten 65

HOOFDSTUK 2 —

BESLISSINGEN VAN HET GERECHT NA HEROVERWEGING EN TERUGVERWIJZING 65

Artikel 220

Heroverweging en terugverwijzing door het Hof van Justitie 65

Artikel 221

Toewijzing van de zaak 65

Artikel 222

Procesverloop 65

Artikel 223

Proceskosten 65
SLOTBEPALINGEN 65

Artikel 224

Uitvoeringsbepalingen 65

Artikel 225

Tenuitvoerlegging 65

Artikel 226

Intrekking 66

Artikel 227

Bekendmaking en inwerkingtreding van dit Reglement 66

REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT

HET GERECHT,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en met name artikel 19,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en met name artikel 254, vijfde alinea,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en met name artikel 106 bis, lid 1,

Gezien het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en met name artikel 19, zesde alinea, artikel 63 en artikel 64, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Reglement voor de procesvoering van 2 mei 1991 is meerdere malen gewijzigd om de rechterlijke instantie in successievelijke stappen te voorzien van bepalingen waarmee zij in de best mogelijke omstandigheden zaken van uiteenlopende aard en op steeds verscheidener gebieden kan behandelen.

(2)

Het is noodzakelijk om de tekst volledig te herzien om het geheel van de regels van een nieuwe samenhang te voorzien, te zorgen voor homogeniteit tussen de procedurele bepalingen die van toepassing zijn op de rechtszaken die bij rechterlijke instanties van de Europese Unie worden aangebracht, het vermogen van de rechterlijke instantie om binnen redelijke termijn uitspraak te doen in stand te laten, de aan de partijen toegekende rechten te verduidelijken, nader aan te geven wat de rechterlijke instantie verwacht van de vertegenwoordigers van de partijen en een aantal bepalingen aan te passen om rekening te houden met enkele ontwikkelingen, waaronder technologische, op het punt van de neerlegging en betekening van processtukken, en met problemen die bij de uitvoering daarvan zijn opgetreden.

(3)

De beroepen op het gebied van de intellectuele eigendom en de hogere voorzieningen tegen de beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie moeten, gezien de specifieke kenmerken ervan, aan bijzondere procedurele regels worden onderworpen, terwijl daarop tegelijkertijd voor het overige de bepalingen voor de rechtstreekse beroepen van toepassing moeten zijn. De regels voor de rechtstreekse beroepen, voor de beroepen op het gebied van de intellectuele eigendom en voor de hogere voorzieningen vormen dus de basisstructuur van dit Reglement.

(4)

Vanuit de ervaring blijkt het voorts noodzakelijk om de regels voor elk van deze procedures ten behoeve van de justitiabelen aan te vullen en te verduidelijken. Dit betreft met name de omvang van de rechten die aan de hoofdpartijen worden toegekend en die waarover de interveniënten beschikken of, in intellectuele-eigendomszaken, de verwerving van de status van interveniënt en de omvang van zijn rechten. De inachtneming van het beginsel van een procedure op tegenspraak en de noodzaak om in sommige gevallen de vertrouwelijkheid van voor de beslechting van het geschil van belang zijnde gevoelige gegevens te bewaren, komen in specifieke bepalingen aan bod. Bij de hogere voorzieningen tegen de beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken moet een duidelijker onderscheid worden gemaakt tussen de principaal ingestelde hogere voorzieningen en de incidenteel ingestelde hogere voorzieningen, die volgen na de betekening van de principale hogere voorziening. Ook bij intellectuele-eigendomszaken moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen het aanvankelijke beroep en het incidentele beroep dat door de interveniënt wordt ingesteld na de betekening van het gedinginleidend verzoekschrift.

(5)

Bij de toepassing van sommige procedures is gebleken dat die te complex zijn. Deze dienen derhalve te worden vereenvoudigd. Te dien einde zorgen de regels ter bepaling van de procestaal in intellectuele-eigendomszaken voor beter voorzienbare situaties voor de belanghebbenden en een minder zware behandeling door de rechterlijke instantie. Met de regels over de verstekprocedure wordt beoogd de zaak snel af te handelen in het belang van de verzoeker die, wanneer hij in het gelijk wordt gesteld, bloot staat aan het risico van een verzet door de niet-verschenen verweerder.

(6)

Om de leesbaarheid te verbeteren, moeten ook alle verzoeken in verband met de arresten en de beschikkingen, die thans over meerdere titels en hoofdstukken van het Reglement voor de procesvoering zijn verspreid, binnen de titel over de rechtstreekse beroepen worden samengebracht. Eveneens voor de leesbaarheid van de tekst worden de procedures na terugverwijzing door het Hof van Justitie, hetzij na vernietiging hetzij na heroverweging, binnen één en dezelfde titel opgenomen.

(7)

Hoewel de rechterlijke instantie met steeds meer rechtszaken wordt geconfronteerd, moet zij binnen een redelijke termijn uitspraak blijven doen. Het is dus van wezenlijk belang om door te gaan met de inspanningen om de duur van de voor haar gevoerde procedures terug te brengen, met name door erin te voorzien dat de schriftelijke behandeling van de intellectuele-eigendomszaken wordt beperkt tot één enkele memoriewisseling, door een kader te bieden voor de verzoeken om de conclusies in het verzoekschrift te mogen aanpassen, door sommige wettelijke termijnen in te korten, door de regeling rond de interventie te vereenvoudigen door schrapping van de categorie van interventies die kunnen worden toegelaten na het verstrijken van de wettelijke termijn na publicatie van de aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie, door te voorzien in de mogelijkheid voor het Gerecht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen in rechtstreekse beroepen wanneer geen van de hoofdpartijen om een pleitzitting heeft verzocht en het Gerecht zich voldoende voorgelicht acht door de stukken in het procesdossier en de mogelijkheid om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen in de hogere voorzieningen, door de kamerpresidenten meer beslissingsbevoegdheden te geven en, tot slot, door het aantal zaken waarin bij eenvoudige beslissing kan worden beslist te verhogen.

(8)

Vanuit diezelfde doelstelling wordt de titel over de organisatie van het Gerecht aangevuld met bepalingen die met name bedoeld zijn om te verduidelijken wanneer een zaak opnieuw kan worden toegewezen en om de bevoegdheden van de alleensprekende rechter te verruimen, zodat hij kennis kan nemen van intellectuele-eigendomszaken.

(9)

Dat de procedure met inachtneming van het beginsel van een procedure op tegenspraak moet worden gevoerd, wordt bevestigd in een specifiek artikel en een strikt regelgevingskader voor de uitzonderlijke gevallen waarin de noodzaak om de vertrouwelijkheid van bepaalde, door een hoofdpartij verstrekte onmisbare gegevens te bewaren, het rechtvaardigt dat deze niet aan de andere hoofdpartij worden meegedeeld. Voorts voorzien nieuwe bepalingen de rechterlijke instantie van een nieuw formeel kader voor de gevallen van terugtrekking of verschoning van een rechter. De hervorming heeft eveneens tot doel om bepalingen die voorheen in de Praktische aanwijzingen voor de partijen voorkwamen, zoals die over de lengte van de memories, of in de Instructies voor de griffier van het Gerecht, zoals die over anonimiteit en die ter verduidelijking van de voorwaarden waaronder een derde toegang heeft tot het procesdossier, te verheffen tot bepalingen van dit Reglement.

(10)

Ten slotte is de tekst leesbaarder geworden door de schrapping van bepaalde in onbruik geraakte of niet toegepaste regels, de nummering van alle alinea's van de artikelen van het onderhavige Reglement, de toevoeging van een specifiek opschrift aan elk van de artikelen en een harmonisatie van de begrippen.

Met de instemming van het Hof van Justitie,

Met de goedkeuring van de Raad, gegeven op 10 februari 2015,

STELT HET VOLGENDE REGLEMENT VAST:

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

1.   In dit Reglement:

a)

worden de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangeduid met het nummer van het betrokken artikel van dat Verdrag, gevolgd door de afkorting „VEU”;

b)

worden de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangeduid met het nummer van het betrokken artikel van dat Verdrag, gevolgd door de afkorting „VWEU”;

c)

worden de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aangeduid met het nummer van het betrokken artikel van dat Verdrag, gevolgd door de afkorting „VEGA”;

d)

wordt het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie „Statuut” genoemd;

e)

wordt de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1)„EER-overeenkomst” genoemd;

f)

wordt verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (2)„verordening nr. 1 van de Raad” genoemd.

2.   Voor de toepassing van dit Reglement:

a)   wordt onder „Gerecht” verstaan: voor de zaken die aan een kamer zijn toegewezen of daarnaar zijn verwezen, die kamer en, voor de zaken die zijn overgedragen of toegewezen aan de alleensprekende rechter, laatstgenoemde;

b)   wordt onder „president”, zonder nadere aanduiding, verstaan:

voor de zaken die nog niet zijn toegewezen aan een rechtsprekende formatie, de president van het Gerecht,

voor de zaken die zijn toegewezen aan de kamers, de president van de kamer waaraan de zaak is toegewezen,

voor de zaken die zijn overgedragen of toegewezen aan de alleensprekende rechter, laatstgenoemde;

c)   wordt onder „partij” en „partijen”, zonder nadere aanduiding, verstaan: elke partij in het geding, met inbegrip van de interveniënten;

d)   wordt onder „hoofdpartij” en „hoofdpartijen”, naargelang het geval, verstaan: de verzoeker c.q. rekwirant of de verweerder of beide;

e)   wordt onder „vertegenwoordigers van de partijen” verstaan: de advocaten en de gemachtigden, laatstgenoemden in voorkomend geval bijgestaan door een raadsman of een advocaat, die de partijen overeenkomstig artikel 19 van het Statuut voor het Gerecht vertegenwoordigen;

f)   wordt onder „instelling” en „instellingen” verstaan: de instellingen van de Unie als bedoeld in artikel 13, lid 1, VEU, en de organen en instanties die zijn opgericht bij de Verdragen of een handeling ter uitvoering daarvan en die voor het Gerecht partij kunnen zijn;

g)   wordt onder „Bureau”, naargelang het geval, verstaan: het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) of het Communautair Bureau voor plantenrassen;

h)   wordt onder „Toezichthoudende Autoriteit van de EVA” verstaan: de toezichthoudende autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie, bedoeld in de EER-overeenkomst;

i)   wordt onder „rechtstreekse beroepen” verstaan: de beroepen ingesteld krachtens de artikelen 263 VWEU, 265 VWEU, 268 VWEU en 272 VWEU.

Artikel 2

Draagwijdte van dit Reglement

De bepalingen van dit Reglement geven uitvoering aan de relevante bepalingen van het VEU, het VWEU en het VEGA, alsook het Statuut, en vullen deze waar nodig aan.

TITEL I

ORGANISATIE VAN HET GERECHT

Hoofdstuk 1

LEDEN VAN HET GERECHT

Artikel 3

Ambten van rechter en advocaat-generaal

1.   Elk lid van het Gerecht oefent in beginsel het ambt van rechter uit.

2.   De leden van het Gerecht worden hierna „rechter” genoemd.

3.   Elke rechter, met uitzondering van de president, de vicepresident en de kamerpresidenten van het Gerecht, kan in een bepaalde zaak het ambt van advocaat-generaal uitoefenen, volgens de bepalingen van de artikelen 30 en 31.

4.   De verwijzingen in dit Reglement naar de advocaat-generaal zien enkel op het geval dat een rechter als advocaat-generaal is aangewezen.

Artikel 4

Aanvang van de ambtstermijn van de rechters

De ambtstermijn van een rechter vangt aan op de hiertoe in de benoemingsakte vastgestelde datum. Indien de aanvangsdatum van de ambtstermijn niet in deze benoemingsakte is vastgesteld, gaat deze termijn in op de datum van bekendmaking van deze akte in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Eedaflegging

Alvorens hun ambt te aanvaarden leggen de rechters voor het Hof van Justitie de volgende eed als genoemd in artikel 2 van het Statuut af:

„Ik zweer in volkomen onpartijdigheid en geheel in overeenstemming met mijn geweten mijn ambt te zullen uitoefenen; ik zweer niets bekend te zullen maken van het geheim der beraadslagingen.”

Artikel 6

Plechtige verbintenis

Terstond na hun eedaflegging ondertekenen de rechters een verklaring waarin zij de plechtige verbintenis genoemd in artikel 4, derde alinea, van het Statuut aangaan.

Artikel 7

Ontheffing van een rechter uit zijn ambt

1.   Wanneer het Hof van Justitie, na raadpleging van het Gerecht, krachtens artikel 6 van het Statuut heeft te beslissen of een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, biedt de president van het Gerecht de betrokkene de gelegenheid om buiten aanwezigheid van de griffier zijn opmerkingen te maken.

2.   Het advies van het Gerecht is met redenen omkleed.

3.   Het advies waarin wordt vastgesteld dat een rechter heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen, moet worden aangenomen met de stemmen van de meerderheid van de rechters waaruit het Gerecht krachtens artikel 48 van het Statuut bestaat. In dit geval wordt de stemmenverhouding aan het Hof van Justitie meegedeeld.

4.   De stemming is geheim en vindt buiten aanwezigheid van de griffier plaats; de betrokkene neemt niet aan de beraadslaging deel.

Artikel 8

Rangorde naar anciënniteit

1.   De anciënniteit van de rechters wordt vanaf hun ambtsaanvaarding berekend.

2.   Bij gelijke anciënniteit in hun ambt, wordt de rangorde van anciënniteit aan de hand van de leeftijd bepaald.

3.   De rechters die worden herbenoemd, behouden hun eerdere plaats in de rangorde.

Hoofdstuk 2

PRESIDENTSCHAP VAN HET GERECHT

Artikel 9

Verkiezing van de president en de vicepresident van het Gerecht

1.   Terstond na de gedeeltelijke vervanging als bedoeld in artikel 254, tweede alinea, VWEU, kiezen de rechters voor drie jaar de president van het Gerecht uit hun midden.

2.   Wanneer de president van het Gerecht ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

3.   De in dit artikel bedoelde verkiezingen vinden bij geheime stemming plaats. Verkozen is de rechter die de stem verkrijgt van meer dan de helft van de rechters waaruit het Gerecht krachtens artikel 48 van het Statuut bestaat. Indien geen van de rechters deze meerderheid haalt, worden nieuwe stemrondes gehouden totdat deze is behaald.

4.   De rechters kiezen vervolgens op de wijze voorzien in lid 3 voor drie jaar de vicepresident van het Gerecht uit hun midden. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing ingeval hij ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van zijn normale ambtstermijn.

5.   De namen van de overeenkomstig dit artikel verkozen president en vicepresident van het Gerecht worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10

Bevoegdheden van de president van het Gerecht

1.   De president van het Gerecht vertegenwoordigt het Gerecht.

2.   De president van het Gerecht leidt de werkzaamheden en de diensten van het Gerecht.

3.   De president van het Gerecht zit de voltallige vergadering bedoeld in artikel 42 voor.

4.   De Grote kamer wordt voorgezeten door de president van het Gerecht. In dat geval is artikel 19 van toepassing.

5.   Indien de president van het Gerecht wordt toegevoegd aan een kamer, zit hij deze kamer voor. In dat geval is artikel 19 van toepassing.

6.   Voor de zaken die nog niet zijn toegewezen aan een rechtsprekende formatie, kan de president van het Gerecht de in artikel 89 bepaalde maatregelen tot organisatie van de procesgang treffen.

Artikel 11

Bevoegdheden van de vicepresident van het Gerecht

1.   De vicepresident van het Gerecht staat de president bij de vervulling van zijn taken bij en vervangt hem in geval van verhindering.

2.   Hij vervangt deze, op zijn verzoek, bij de vervulling van de in artikel 10, leden 1 en 2, van dit Reglement bedoelde taken.

3.   Het Gerecht kan bij besluit de voorwaarden vaststellen waaronder de vicepresident van het Gerecht de president van het Gerecht vervangt bij de vervulling van zijn gerechtelijke taken. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

4.   Onverminderd artikel 10, lid 5, zit de vicepresident van het Gerecht, wanneer hij is toegevoegd aan een kamer, die kamer voor. In dat geval is artikel 19 van toepassing.

Artikel 12

Verhindering van de president en de vicepresident van het Gerecht

In geval van gelijktijdige verhindering van de president en de vicepresident van het Gerecht wordt het presidentschap waargenomen door een van de kamerpresidenten of, bij ontstentenis daarvan, een van de andere rechters, volgens de bij artikel 8 bepaalde rangorde.

Hoofdstuk 3

KAMERS EN RECHTSPREKENDE FORMATIES

Afdeling 1

Vorming van de kamers en samenstelling van de rechtsprekende formaties

Artikel 13

Vorming van de kamers

1.   Het Gerecht vormt kamers van drie en van vijf rechters uit zijn midden.

2.   Het Gerecht beslist op voorstel van de president van het Gerecht over de toevoeging van de rechters aan de kamers.

3.   De krachtens dit artikel genomen besluiten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Bevoegde rechtsprekende formatie

1.   De bij het Gerecht aanhangig gemaakte zaken worden berecht door de overeenkomstig artikel 13 samengestelde kamers van drie of van vijf rechters.

2.   In de gevallen bedoeld in artikel 28 kunnen de zaken door de Grote kamer worden berecht.

3.   De zaken kunnen door een alleensprekende rechter worden berecht wanneer zij aan hem zijn overgedragen op de wijze bepaald in artikel 29.

Artikel 15

Samenstelling van de Grote kamer

1.   De Grote kamer is samengesteld uit vijftien rechters.

2.   Het Gerecht bepaalt de wijze waarop de rechters die deel uitmaken van de Grote kamer worden aangewezen. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

Terugtrekking en verschoning van een rechter

1.   Wanneer een rechter overeenkomstig artikel 18, eerste en tweede alinea, van het Statuut van oordeel is dat hij niet kan deelnemen aan de berechting van een zaak, deelt hij dit aan de president van het Gerecht mede, die hem van het zitten over de zaak vrijstelt.

2.   Wanneer de president van het Gerecht van oordeel is dat een rechter overeenkomstig artikel 18, eerste en tweede alinea, van het Statuut niet kan deelnemen aan de berechting van een zaak, bericht hij dit aan de betrokken rechter en hoort hij hem alvorens te beslissen.

3.   In geval van moeilijkheden bij de toepassing van dit artikel als bedoeld in artikel 18, derde alinea, van het Statuut, legt de president van het Gerecht de kwesties bedoeld in de leden 1 en 2 voor aan de voltallige vergadering. In dat geval is de stemming geheim en vindt zij buiten aanwezigheid van de griffier plaats; de betrokken rechter wordt gehoord en hij neemt niet aan de beraadslaging deel.

Artikel 17

Verhindering van een lid van de rechtsprekende formatie

1.   Indien in de Grote kamer ten gevolge van de verhindering van een rechter voordat over een zaak wordt beraadslaagd of deze wordt bepleit, het in artikel 15 bedoelde aantal rechters niet wordt bereikt, wordt deze kamer aangevuld door een rechter die door de president van het Gerecht wordt aangewezen om weer tot het voorgeschreven aantal rechters te komen.

2.   Indien in een kamer van drie rechters of een kamer van vijf rechters ten gevolge van de verhindering van een rechter voordat over de zaak wordt beraadslaagd of deze wordt bepleit, het voorgeschreven aantal rechters niet wordt bereikt, wordt de verhinderde rechter vervangen door een rechter van dezelfde kamer die door de president van die kamer wordt aangewezen. Indien de verhinderde rechter niet kan worden vervangen door een rechter van dezelfde kamer, bericht de president van de kamer dit aan de president van het Gerecht, die overeenkomstig de door het Gerecht vastgestelde criteria een andere rechter aanwijst om weer tot het voorgeschreven aantal rechters te komen. Het besluit houdende vaststelling van deze criteria wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   Bij verhindering van de rechter aan wie de zaak is overgedragen of toegewezen als alleensprekende rechter, wordt hij vervangen door een andere, door de president van het Gerecht daartoe aangewezen rechter.

Afdeling 2

Kamerpresidenten

Artikel 18

Verkiezing van de kamerpresidenten

1.   De rechters kiezen de presidenten van de kamers van drie en van vijf rechters uit hun midden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 3.

2.   De presidenten van de kamers van vijf rechters worden voor drie jaar gekozen. Zij zijn eenmaal herbenoembaar.

3.   De presidenten van de kamers van drie rechters worden voor een bepaalde periode gekozen.

4.   De verkiezing van de presidenten van de kamers van vijf rechters vindt onmiddellijk na de verkiezing van de president en van de vicepresident van het Gerecht bedoeld in artikel 9 plaats.

5.   Wanneer een kamerpresident ophoudt zijn ambt te bekleden vóór het verstrijken van de normale ambtstermijn, wordt voor het resterende gedeelte van die termijn in zijn vervanging voorzien.

6.   De namen van de overeenkomstig dit artikel verkozen kamerpresidenten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Bevoegdheden van de kamerpresident

1.   De kamerpresident oefent de hem krachtens dit Reglement toegekende bevoegdheden uit na de rechter-rapporteur te hebben gehoord.

2.   De kamerpresident kan elke beslissing die binnen zijn bevoegdheid valt, aan de kamer voorleggen.

Artikel 20

Verhindering van de kamerpresident

Onverminderd artikel 10, lid 5, en artikel 11, lid 4, wordt in geval van verhindering van de kamerpresident, zijn ambt waargenomen door een rechter van de rechtsprekende formatie volgens de bij artikel 8 bepaalde rangorde.

Afdeling 3

Beraadslagingen

Artikel 21

Wijze van beraadslagen

1.   De beraadslagingen van het Gerecht zijn en blijven geheim.

2.   Wanneer een pleitzitting heeft plaatsgevonden, nemen alleen de rechters die daaraan hebben deelgenomen aan de beraadslaging deel.

3.   Iedere rechter draagt bij de beraadslaging zijn gevoelen, met redenen omkleed, voor.

4.   De beslissing van het Gerecht wordt bepaald door het gevoelen van de meerderheid, gelijk dit bij de eindberaadslaging werd gevormd. De volgorde waarin de stemmen worden uitgebracht, is omgekeerd aan die welke in artikel 8 is vastgesteld, met uitzondering van de rechter-rapporteur, die als eerste zijn stem uitbrengt, en de president, die als laatste zijn stem uitbrengt.

Artikel 22

Aantal rechters dat aan de beraadslagingen deelneemt

Wanneer de rechters wegens verhindering even in aantal zijn, neemt de jongste rechter in de zin van artikel 8 niet aan de beraadslaging deel, tenzij het de president of de rechter-rapporteur betreft. In dat laatste geval neemt de rechter met de onmiddellijk hogere anciënniteit niet aan de beraadslaging deel.

Artikel 23

Quorum van de Grote kamer

1.   De beraadslagingen van de Grote kamer zijn slechts geldig wanneer elf rechters aanwezig zijn.

2.   Indien dit quorum wegens verhindering niet wordt bereikt, wijst de president van het Gerecht een andere rechter aan om het quorum van de Grote kamer te bereiken.

3.   Indien het quorum niet langer wordt bereikt, terwijl de pleitzitting heeft plaatsgevonden, wordt overgegaan tot vervanging zoals bepaald in lid 2 en wordt op verzoek van een hoofdpartij een nieuwe terechtzitting gehouden. Zij kan ook ambtshalve door het Gerecht worden gehouden. Het houden van een nieuwe terechtzitting is verplicht wanneer krachtens artikel 91, onder a) en d), en artikel 96, lid 2, maatregelen van instructie zijn getroffen. Wanneer geen nieuwe terechtzitting wordt gehouden, is artikel 21, lid 2, niet van toepassing.

Artikel 24

Quorum van de kamers van drie of van vijf rechters

1.   De beraadslagingen van de kamers van drie of van vijf rechters zijn slechts geldig wanneer drie rechters aanwezig zijn.

2.   Indien wegens verhindering het quorum van een kamer van drie of vijf rechters niet wordt bereikt, wijst de president van die kamer een andere rechter van dezelfde kamer aan om de verhinderde rechter te vervangen. Indien de verhinderde rechter niet kan worden vervangen door een rechter van dezelfde kamer, bericht de president van de betrokken kamer dit aan de president van het Gerecht, die overeenkomstig de door het Gerecht vastgestelde criteria een andere rechter aanwijst om het quorum in de kamer te bereiken. Het besluit houdende vaststelling van deze criteria wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   Indien het quorum niet langer wordt bereikt, terwijl de pleitzitting heeft plaatsgevonden, wordt overgegaan tot vervanging zoals bepaald in lid 2 en wordt op verzoek van een hoofdpartij een nieuwe terechtzitting gehouden. Zij kan ook ambtshalve door het Gerecht worden gehouden. Het houden van een nieuwe terechtzitting is verplicht wanneer krachtens artikel 91, onder a) en d), en artikel 96, lid 2, maatregelen van instructie zijn getroffen. Het houden van een nieuwe terechtzitting is verplicht wanneer meer dan één rechter die de aanvankelijke terechtzitting heeft bijgewoond, moet worden vervangen. Wanneer geen nieuwe terechtzitting wordt gehouden, is artikel 21, lid 2, niet van toepassing.

Hoofdstuk 4

TOEWIJZING EN HERNIEUWDE TOEWIJZING VAN DE ZAKEN, AANWIJZING VAN DE RECHTERS-RAPPORTEURS, VERWIJZING NAAR DE RECHTSPREKENDE FORMATIES EN OVERDRACHT AAN DE ALLEENSPREKENDE RECHTER

Artikel 25

Criteria voor toewijzing

1.   Het Gerecht stelt de criteria vast aan de hand waarvan de zaken over de kamers worden verdeeld. Het Gerecht kan een of meer kamers belasten met de kennisneming van zaken in bepaalde aangelegenheden.

2.   Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 26

Aanvankelijke toewijzing van een zaak en aanwijzing van de rechter-rapporteur

1.   Zo spoedig mogelijk na de neerlegging van het gedinginleidende stuk, wijst de president van het Gerecht de zaken aan de hand van de door het Gerecht krachtens artikel 25 vastgestelde criteria toe aan een kamer.

2.   De kamerpresident doet aan de president van het Gerecht, voor iedere aan de kamer toegewezen zaak, een voorstel omtrent de aanwijzing van een rechter-rapporteur. De president van het Gerecht beslist.

3.   Indien aan een kamer van drie of van vijf rechters, meer dan drie respectievelijk vijf rechters zijn toegevoegd, bepaalt de kamerpresident welke rechters aan de berechting van de zaak zullen deelnemen.

Artikel 27

Aanwijzing van een nieuwe rechter-rapporteur en hernieuwde toewijzing van een zaak

1.   In geval van verhindering van de rechter-rapporteur bericht de president van de bevoegde formatie dit aan de president van het Gerecht, die een nieuwe rechter-rapporteur aanwijst. Indien deze niet is toegevoegd aan de kamer waaraan de zaak aanvankelijk is toegewezen, wordt de zaak berecht door de kamer waarin de nieuwe rechter-rapporteur zitting heeft.

2.   Om rekening te houden met de verknochtheid van bepaalde zaken kan de president van het Gerecht bij met redenen omklede beslissing en na raadpleging van de betrokken rechters-rapporteurs de zaak opnieuw toewijzen, opdat de instructie van al de betrokken zaken door dezelfde rechter-rapporteur kan worden verricht. Indien de rechter-rapporteur waaraan de zaken opnieuw zijn toegewezen, geen deel uitmaakt van de kamer waaraan de zaken aanvankelijk zijn toegewezen, worden de zaken berecht door de kamer waarin de nieuwe rechter-rapporteur zitting heeft.

3.   In het belang van een goede rechtsbedeling en bij uitzondering kan de president van het Gerecht, vóór de indiening van het in artikel 87 bedoelde voorlopig rapport en na raadpleging van de betrokken rechters, een andere rechter-rapporteur aanwijzen. Indien hij niet is toegevoegd aan de kamer waaraan de zaak aanvankelijk is toegewezen, wordt de zaak berecht door de kamer waarin de nieuwe rechter-rapporteur zitting heeft.

4.   Vóór de aanwijzingen bedoeld in de leden 1 tot en met 3 neemt de president van het Gerecht de opmerkingen van de presidenten van de betrokken kamers in ontvangst.

5.   Ingeval de kamers opnieuw worden samengesteld na een besluit van het Gerecht over de toevoeging van de rechters aan de kamers, wordt de zaak berecht door de kamer waarin de rechter-rapporteur na dit besluit zitting heeft, voor zover de zaak niet in beraad is en de mondelinge behandeling niet is geopend.

Artikel 28

Verwijzing naar een kamer bestaande uit een ander aantal rechters

1.   Wanneer de juridische moeilijkheid of het belang van een zaak dan wel bijzondere omstandigheden daartoe grond opleveren, kan een zaak worden verwezen naar de Grote kamer of naar een kamer bestaande uit een ander aantal rechters.

2.   De kamer waarbij de zaak aanhangig is of de president van het Gerecht kan in elke stand van het geding, ambtshalve dan wel op verzoek van een hoofdpartij, aan de voltallige vergadering voorstellen de zaak te verwijzen als bedoeld in lid 1.

3.   De beslissing tot verwijzing van een zaak naar een kamer met een groter aantal rechters wordt genomen door de voltallige vergadering.

4.   De beslissing tot verwijzing van een zaak naar een kamer met een kleiner aantal rechters wordt genomen door de voltallige vergadering, de hoofdpartijen gehoord.

5.   De zaak wordt door een kamer bestaande uit ten minste vijf rechters berecht, wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie die partij is in het geding, daarom verzoekt.

Artikel 29

Overdracht aan de alleensprekende rechter

1.   De hierna vermelde zaken kunnen, wanneer zij aanhangig zijn bij een kamer van drie rechters, door de rechter-rapporteur als alleensprekende rechter worden berecht, indien zij, gelet op de geringe moeilijkheid van de gerezen rechtsvragen of feitelijke vragen, het geringe belang van de zaak en het ontbreken van andere bijzondere omstandigheden, zich daartoe lenen en zijn overgedragen op de wijze als in dit artikel voorzien:

a)

de zaken bedoeld in artikel 171 hierna;

b)

de zaken die aanhangig zijn gemaakt krachtens de artikelen 263, vierde alinea, VWEU, 265, derde alinea, VWEU en 268 VWEU, en waarbij slechts vragen rijzen die reeds zijn opgehelderd in vaste rechtspraak, of die tot een reeks van zaken met hetzelfde voorwerp behoren, waarvan er reeds één met kracht van gewijsde is afgedaan;

c)

de zaken die aanhangig zijn gemaakt krachtens artikel 272 VWEU.

2.   De overdracht aan de alleensprekende rechter is uitgesloten:

a)

voor de beroepen die strekken tot nietigverklaring van een handeling van algemene strekking of voor de zaken waarin uitdrukkelijk een exceptie van onwettigheid van een handeling van algemene strekking wordt opgeworpen;

b)

voor de zaken betreffende de toepassing van:

de mededingingsregels en de regels betreffende de controle op concentraties van ondernemingen;

de regels betreffende de steunmaatregelen van de staten;

de regels betreffende handelspolitieke beschermingsmaatregelen;

de regels betreffende de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, behoudens zaken die tot een reeks van zaken met hetzelfde onderwerp behoren, waarvan er reeds één in kracht van gewijsde is gegaan.

3.   Over de overdracht van een zaak aan de alleensprekende rechter wordt beslist, de hoofdpartijen gehoord, door de kamer van drie rechters waarbij de zaak aanhangig is. Wanneer een lidstaat of een instelling van de Unie die partij is in het geding, zich ertegen verzet dat zij door een alleensprekende rechter wordt berecht, blijft de zaak voor de kamer waarvan de rechter-rapporteur deel uitmaakt.

4.   De alleensprekende rechter verwijst de zaak naar de kamer indien hij vaststelt dat niet langer aan de voorwaarden voor de overdracht is voldaan.

Hoofdstuk 5

AANWIJZING VAN DE ADVOCATEN-GENERAAL

Artikel 30

Gevallen waarin een advocaat-generaal wordt aangewezen

Het Gerecht kan door een advocaat-generaal worden bijgestaan indien het van oordeel is dat de juridische moeilijkheid of de feitelijke ingewikkeldheid van de zaak dit vereist.

Artikel 31

Wijze van aanwijzing van een advocaat-generaal

1.   De beslissing om voor een bepaalde zaak een advocaat-generaal aan te wijzen, wordt genomen door de voltallige vergadering, op verzoek van de kamer waaraan de zaak is toegewezen of waarnaar zij is verwezen.

2.   De president van het Gerecht wijst de rechter aan die in die zaak de functie van advocaat-generaal zal uitoefenen.

3.   Na deze aanwijzing wordt de advocaat-generaal gehoord alvorens de beslissingen bedoeld in de artikelen 16, 28, 45, 68, 70, 83, 87, 90, 92, 98, 103, 105, 106, 113, 126 tot en met 132, 144, 151, 165, 168, 169 en 207 tot en met 209 worden genomen.

Hoofdstuk 6

GRIFFIE

Afdeling 1

Griffier

Artikel 32

Benoeming van de griffier

1.   Het Gerecht benoemt de griffier.

2.   Indien de post van griffier vacant is, wordt een aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. De belangstellenden wordt verzocht hun sollicitatie binnen een termijn van niet korter dan drie weken in te dienen, vergezeld van de nodige gegevens over hun nationaliteit, hun academische graden, hun talenkennis, hun huidige en eerdere beroepswerkzaamheden, alsmede de eventuele gerechtelijke en internationale ervaring waarover zij beschikken.

3.   De stemming vindt plaats overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 9, lid 3.

4.   De griffier wordt voor zes jaar benoemd. Hij kan worden herbenoemd. Het Gerecht kan beslissen om de zittende griffier te herbenoemen zonder de in lid 2 van dit artikel voorziene procedure te volgen. In dat geval is lid 3 van toepassing.

5.   De griffier legt de in artikel 5 bedoelde eed af en tekent de in artikel 6 bedoelde verklaring.

6.   De griffier kan slechts uit zijn ambt worden ontheven wanneer hij niet langer aan de gestelde voorwaarden voldoet of niet langer de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen nakomt. Het Gerecht beslist buiten aanwezigheid van de griffier, nadat het de griffier in de gelegenheid heeft gesteld zijn opmerkingen te maken.

7.   Indien het ambt van de griffier eindigt vóór het einde van zijn mandaat, benoemt het Gerecht een nieuwe griffier voor zes jaar.

8.   De naam van de overeenkomstig dit artikel verkozen griffier wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 33

Adjunct-griffier

Het Gerecht kan, volgens de hierboven voor de griffier voorziene procedure, een of meer adjunct-griffiers benoemen die tot taak hebben de griffier bij te staan en hem in geval van verhindering te vervangen.

Artikel 34

Verhindering van de griffier en de adjunct-griffier

De president van het Gerecht wijst de ambtenaren of personeelsleden aan die bij verhindering van de griffier, en in voorkomend geval van de adjunct-griffier, belast zijn met de waarneming van de functie van griffier.

Artikel 35

Bevoegdheden van de griffier

1.   Onder gezag van de president van het Gerecht is de griffier belast met de ontvangst, de doorzending en de bewaring van alle stukken, alsmede met de betekeningen die krachtens dit Reglement moeten geschieden.

2.   De griffier staat de leden van het Gerecht terzijde bij het verrichten van hun ambtshandelingen.

3.   De griffier is zegelbewaarder en hij is verantwoordelijk voor de archieven. Hij draagt zorg voor de publicaties van het Gerecht en meer bepaald de Jurisprudentie en voor de verspreiding van documenten betreffende het Gerecht op internet.

4.   Onder gezag van de president van het Gerecht draagt de griffier zorg voor de administratie, het beheer van de financiën en de boekhouding van het Gerecht; hij wordt daarin bijgestaan door de diensten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

5.   Behoudens andersluidende bepalingen in dit Reglement, woont de griffier de zittingen van het Gerecht bij.

Artikel 36

Bijhouden van het register

1.   Ter griffie wordt onder verantwoordelijkheid van de griffier een register gehouden waarin achtereenvolgens en in de volgorde van indiening alle processtukken worden ingeschreven.

2.   De griffier doet van de inschrijving in het register aantekening op de originelen van de processtukken of op de versies die in de zin van het besluit krachtens artikel 74 geacht worden het origineel van die stukken te zijn en, op verzoek van de partijen, op de afschriften welke deze hiertoe overleggen.

3.   De inschrijvingen in het register en de in lid 2 bedoelde aantekeningen hebben kracht van authentieke akte.

Artikel 37

Raadpleging van het register

Eenieder kan ter griffie het register raadplegen en daarvan afschriften of uittreksels verkrijgen tegen het griffierecht dat het Gerecht op voorstel van de griffier vaststelt.

Artikel 38

Toegang tot het procesdossier

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 68, lid 4, de artikelen 103 tot en met 105 en artikel 144, lid 7, heeft elke partij in het geding toegang tot het procesdossier en kan zij tegen het griffierecht bedoeld in artikel 37 afschriften van de processtukken en expedities van de beschikkingen en arresten verkrijgen.

2.   Een derde, ongeacht of het een private of openbare persoon betreft, heeft geen toegang tot het procesdossier dan met uitdrukkelijke toestemming van de president van het Gerecht, de partijen gehoord. Deze toestemming wordt slechts op schriftelijk verzoek geheel of ten dele verleend; dit verzoek gaat vergezeld van een omstandige motivering van het gewettigd belang van de verzoeker bij toegang tot bedoeld dossier.

Afdeling 2

Diensten

Artikel 39

Ambtenaren en andere personeelsleden

1.   De ambtenaren en andere personeelsleden die rechtstreeks bijstand moeten verlenen aan de president, de rechters en de griffier, worden benoemd overeenkomstig de bepalingen van de verordening tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Zij ressorteren onder de griffier, onder het gezag van de president van het Gerecht.

2.   Zij leggen voor de president van het Gerecht, in aanwezigheid van de griffier, de volgende eed of belofte af:

„Ik zweer de functie welke mij door het Gerecht is opgedragen, getrouwelijk, naar mijn geweten en onder gepaste geheimhouding te zullen uitoefenen.”

of

„Ik beloof de functie welke mij door het Gerecht is opgedragen, getrouwelijk, naar mijn geweten en onder gepaste geheimhouding te zullen uitoefenen.”

Hoofdstuk 7

WERKING VAN HET GERECHT

Artikel 40

Plaats van de zittingen van het Gerecht

Het Gerecht kan voor een of meer bepaalde zittingen een andere plaats kiezen dan die waar het Gerecht is gevestigd.

Artikel 41

Planning van de werkzaamheden van het Gerecht

1.   Het gerechtelijk jaar vangt op 1 september van een kalenderjaar aan en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar.

2.   De gerechtelijke vakanties worden vastgesteld door het Gerecht.

3.   In dringende gevallen kunnen de president van het Gerecht en de kamerpresidenten de rechters en in voorkomend geval de advocaat-generaal tijdens de gerechtelijke vakanties bijeenroepen.

4.   Het Gerecht neemt de erkende feestdagen van de plaats waar het is gevestigd, in acht.

5.   Het Gerecht kan, als daar gegronde redenen voor zijn, de rechters toestaan vakantie op te nemen.

6.   De data van de gerechtelijke vakanties worden jaarlijks bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 42

Voltallige vergadering

1.   Behoudens andersluidende bepalingen in dit Reglement, worden de beslissingen over huishoudelijke aangelegenheden en de beslissingen bedoeld in de artikelen 7, 9, 11, 13, 15, 16, 18, 25, 28, 31 tot en met 33, 41, 74 en 224 door het Gerecht genomen tijdens de voltallige vergadering, waaraan alle rechters als stemgerechtigden deelnemen. Tenzij het Gerecht anders bepaalt, woont de griffier deze bij.

2.   Indien, nadat de voltallige vergadering bijeen is geroepen, blijkt dat het quorum bedoeld in artikel 17, vierde alinea, van het Statuut niet wordt bereikt, verdaagt de president van het Gerecht de zitting totdat dit quorum is bereikt.

Artikel 43

Opstelling van de processen-verbaal

1.   Wanneer het Gerecht zitting houdt in aanwezigheid van de griffier, stelt laatstgenoemde zo nodig een proces-verbaal op dat naargelang het geval wordt ondertekend door de president van het Gerecht of door de kamerpresident en door de griffier.

2.   Wanneer het Gerecht zitting houdt buiten aanwezigheid van de griffier, belast het, zo nodig, de jongste rechter in de zin van artikel 8 met het opmaken van het proces-verbaal, dat naargelang het geval wordt ondertekend door de president van het Gerecht of door de kamerpresident en door die rechter.

TITEL II

REGELING VAN HET TAALGEBRUIK

Artikel 44

Procestalen

De procestalen zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Kroatisch, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.

Artikel 45

Bepaling van de procestaal

1.   In de rechtstreekse beroepen in de zin van artikel 1 wordt de procestaal gekozen door de verzoeker, onder voorbehoud van de volgende bepalingen:

a)

wanneer de verwerende partij een lidstaat is of een natuurlijke of rechtspersoon die tot het rechtsgebied van een lidstaat behoort, is de procestaal de officiële taal van die staat; zijn er meer officiële talen, dan staat het de verzoeker vrij daaruit een keuze te doen;

b)

op gemeenschappelijk verzoek van de hoofdpartijen kan verlof worden verleend tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in artikel 44 vermelde talen als procestaal;

c)

op verzoek van een partij, de andere partijen gehoord, kan in afwijking van het onder b) bepaalde verlof worden verleend tot het geheel of gedeeltelijk bezigen van een andere van de in artikel 44 vermelde talen als procestaal; dit verzoek kan niet worden ingediend door een instelling.

2.   De beslissing over de hierboven vermelde verzoeken wordt genomen door de president; deze kan, en wanneer hij daarin wil toestemmen zonder akkoord van alle partijen, moet, het verzoek voorleggen aan het Gerecht.

3.   Onverminderd het bepaalde in lid 1, onder b) en c),

a)

is de procestaal in een hogere voorziening tegen de beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van bijlage I bij het Statuut, die van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken waartegen de hogere voorziening is gericht;

b)

is de procestaal in geval van verzoeken om rectificatie, verzoeken om een verzuim om te beslissen te herstellen, verzet tegen een bij verstek gewezen arrest, derdenverzet en verzoeken om uitlegging en om herziening of in geval van betwistingen van de invorderbare kosten, de taal van de beslissing waarop deze verzoeken of betwistingen betrekking hebben.

4.   Onverminderd het bepaalde in lid 1, onder b) en c), wordt in de beroepen gericht tegen de beslissingen van de kamers van beroep van het Bureau bedoeld in artikel 1, en betrekking hebbend op de toepassing van de bepalingen inzake een regeling van de intellectuele eigendom:

a)

de procestaal gekozen door de verzoeker indien hij de enige partij in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau was;

b)

de taal van het verzoekschrift, die door de verzoeker wordt gekozen uit de in artikel 44 bedoelde talen, de procestaal indien geen andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau daartegen bezwaar maakt binnen de daartoe door de griffier gestelde termijn na de neerlegging van het verzoekschrift;

c)

in geval van bezwaar tegen de taal van het verzoekschrift door een andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau dan de verzoeker, de taal van de voor het Gerecht bestreden beslissing de procestaal; in dat geval ziet de griffier toe op de vertaling van het verzoekschrift in de procestaal.

Artikel 46

Gebruik van de procestaal

1.   De procestaal wordt in het bijzonder gebezigd voor de memories en pleidooien van partijen, de bijlagen daaronder begrepen, alsmede voor de processen-verbaal en de beslissingen van het Gerecht.

2.   Elk overgelegd of in bijlage opgenomen stuk dat in een andere dan de procestaal is opgesteld, gaat van een vertaling in de procestaal vergezeld.

3.   In geval van omvangrijke stukken kunnen evenwel uittreksels in vertaling worden ingediend. De president kan te allen tijde, ambtshalve dan wel op verzoek van een van de partijen, een meer uitvoerige of een volledige vertaling eisen.

4.   In afwijking van het hiervóór bepaalde kunnen de lidstaten hun eigen officiële taal bezigen wanneer zij in een voor het Gerecht aanhangig geding interveniëren. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

5.   Aan de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-overeenkomst, alsmede aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA kan verlof worden verleend om in plaats van de procestaal een andere in artikel 44 vermelde taal te bezigen wanneer zij in een voor het Gerecht aanhangig geding interveniëren. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing. De griffier draagt in beide gevallen zorg voor de vertaling in de procestaal.

6.   Wanneer een getuige of een deskundige verklaart dat hij zich niet genoegzaam in een van de in artikel 44 vermelde talen kan uitdrukken, machtigt de president hem om zijn verklaringen in een andere taal af te leggen. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

7.   Het gebruik van een van de in artikel 44 vermelde talen, welke niet de procestaal is, is toegestaan aan de president bij de leiding van de zittingen, aan de rechters en in voorkomend geval aan de advocaat-generaal voor het stellen van vragen en aan laatstgenoemde voor het nemen van zijn conclusie. De griffier draagt zorg voor de vertaling in de procestaal.

Artikel 47

Verantwoordelijkheid van de griffier op taalgebied

Op verzoek van een rechter, van de advocaat-generaal of van een partij draagt de griffier zorg voor de vertaling van al hetgeen gedurende de procedure voor het Gerecht is gezegd of geschreven, in de bij dat verzoek aangeduide in artikel 44 vermelde talen.

Artikel 48

Regeling van het taalgebruik voor de publicaties van het Gerecht

De publicaties van het Gerecht geschieden in de talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad.

Artikel 49

Authentieke teksten

De teksten die zijn opgesteld in de procestaal of, in voorkomend geval, in een andere krachtens de artikelen 45 of 46 toegestane taal, zijn authentiek.

TITEL III

RECHTSTREEKSE BEROEPEN

Artikel 50

Werkingssfeer

De bepalingen van de onderhavige titel zijn van toepassing op de rechtstreekse beroepen in de zin van artikel 1.

Hoofdstuk 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1

Vertegenwoordiging van de partijen

Artikel 51

Verplichte vertegenwoordiging

1.   De partijen moeten door een gemachtigde of een advocaat worden vertegenwoordigd op de wijze bepaald in artikel 19 van het Statuut.

2.   De advocaat die een partij vertegenwoordigt of bijstaat, is gehouden ter griffie een legitimatiebewijs neer te leggen waaruit blijkt dat hij tot de uitoefening van zijn beroep is toegelaten bij een rechterlijke instantie van een lidstaat of een andere staat die partij is bij de EER-overeenkomst.

3.   De advocaten zijn gehouden om, wanneer zij een privaatrechtelijke rechtspersoon vertegenwoordigen, ter griffie een door deze rechtspersoon verleende machtiging neer te leggen.

4.   Indien de in de leden 2 en 3 bedoelde stukken niet zijn neergelegd, stelt de griffier de betrokken partij een redelijke termijn om deze over te leggen. Indien deze stukken niet binnen de gestelde termijn worden overgelegd, beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van dit vormvoorschrift tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift of van de memorie leidt.

Afdeling 2

Rechten en verplichtingen van de vertegenwoordigers van de partijen

Artikel 52

Voorrechten, immuniteiten en faciliteiten

1.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten die voor het Gerecht of voor een bij rogatoire commissie aangewezen rechter verschijnen, zijn vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij met betrekking tot de zaak of de partijen hebben gezegd en geschreven.

2.   De gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten voorts de volgende voorrechten en faciliteiten:

a)

de op het proces betrekking hebbende stukken en bescheiden zijn aan onderzoek en inbeslagneming onttrokken; in geval van geschil kan de douane of politie de betrokken stukken verzegelen; zij worden onverwijld aan het Gerecht toegezonden, teneinde in tegenwoordigheid van de griffier en van de betrokkene te worden geverifieerd;

b)

de gemachtigden, raadslieden en advocaten genieten de voor de vervulling van hun taak noodzakelijke bewegingsvrijheid.

Artikel 53

Hoedanigheid van de vertegenwoordigers van de partijen

1.   Teneinde de in artikel 52 bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te kunnen genieten, wordt hun hoedanigheid op de volgende wijze bewezen:

a)

voor de gemachtigden, door een officiële verklaring, daartoe afgegeven door hun lastgever, die een afschrift ervan onverwijld aan de griffier betekent;

b)

voor de advocaten, door een legitimatiebewijs waaruit blijkt dat zij tot de uitoefening van hun beroep bij een rechterlijke instantie van een lidstaat of een andere staat die partij is bij de EER-overeenkomst zijn toegelaten en, wanneer de partij die zij vertegenwoordigen een privaatrechtelijke rechtspersoon is, door een machtiging die is afgegeven door deze laatste;

c)

voor de raadslieden, door een machtiging die is afgegeven door de partij die zij bijstaan.

2.   Indien nodig, verstrekt de griffier hun een legitimatiestuk. De geldigheidsduur van dit stuk is beperkt tot een daartoe vastgestelde termijn. Deze kan in de loop van de procedure worden verlengd of verkort.

Artikel 54

Opheffing van de immuniteit

1.   De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten bedoeld in artikel 52 worden uitsluitend in het belang van de procedure verleend.

2.   Het Gerecht kan de immuniteit opheffen wanneer dit naar zijn mening niet strijdig is met het belang van de procedure.

Artikel 55

Uitsluiting van de procedure

1.   Indien het Gerecht van oordeel is dat een gemachtigde, raadsman of advocaat zich voor het Gerecht, de president, een rechter of de griffier gedraagt op een wijze die met de waardigheid van het Gerecht of met de eisen van een goede rechtsbedeling onverenigbaar is, of dat deze gemachtigde, raadsman of advocaat van de hem met het oog op zijn functie toegekende rechten een ander gebruik maakt dan waartoe die rechten hem zijn verleend, deelt het dit de betrokkene mee. Het Gerecht kan de bevoegde autoriteiten onder wiens gezag de betrokkene valt, daarvan op de hoogte stellen. Een afschrift van de tot deze autoriteiten gerichte brief wordt aan de betrokkene toegezonden.

2.   Om dezelfde redenen kan het Gerecht te allen tijde, de betrokkene gehoord, een gemachtigde, raadsman of advocaat bij met redenen omklede beschikking van de procedure uitsluiten. Deze beschikking is onmiddellijk uitvoerbaar.

3.   Wanneer een gemachtigde, raadsman of advocaat van de procedure is uitgesloten, wordt het geding voor de door de president te bepalen termijn geschorst, teneinde de betrokken partij in de gelegenheid te stellen een andere gemachtigde, raadsman of advocaat aan te wijzen.

4.   De ter uitvoering van dit artikel genomen beslissingen kunnen worden ingetrokken.

Artikel 56

Hoogleraren

De bepalingen van deze afdeling zijn van overeenkomstige toepassing op de hoogleraren bedoeld in artikel 19, zevende alinea, van het Statuut.

Afdeling 3

Betekeningen

Artikel 57

Wijzen van betekening

1.   Onverminderd artikel 77, lid 2, en artikel 80, lid 1, draagt de griffier zorg voor de in het Statuut en in dit Reglement vermelde betekeningen op de wijze bedoeld in lid 4 of per fax.

2.   Indien om technische redenen of wegens de aard of omvang van het stuk de betekening niet op de wijze bepaald in lid 1 kan plaatsvinden, geschiedt zij aan het adres van de vertegenwoordiger van de betrokken partij, door toezending bij aangetekende postzending met bericht van ontvangst van een afschrift van het te betekenen stuk of door terhandstelling van dit afschrift tegen ontvangstbewijs. De geadresseerde wordt hiervan op de wijze bedoeld in lid 4 of per fax in kennis gesteld. Een aangetekende postzending wordt dan geacht de geadresseerde te hebben bereikt op de tiende dag na de afgifte van die zending op het postkantoor van de plaats waar het Gerecht is gevestigd, tenzij uit het bericht van ontvangst blijkt dat zij op een andere datum is ontvangen, of de geadresseerde de griffier binnen drie weken na de kennisgeving op de in lid 4 bedoelde wijze of per fax meedeelt dat het te betekenen stuk hem niet heeft bereikt.

3.   De krachtens lid 2 te betekenen afschriften van het origineel worden door de griffier opgemaakt en voor eensluidend afschrift gewaarmerkt, tenzij die afschriften afkomstig zijn van partijen zelf overeenkomstig artikel 73, lid 2.

4.   Het Gerecht kan bij besluit bepalen onder welke voorwaarden een processtuk langs elektronische weg kan worden betekend. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Afdeling 4

Termijnen

Artikel 58

Berekening van de termijnen

1.   De procestermijnen genoemd in de Verdragen, in het Statuut en in dit Reglement worden berekend als volgt:

a)

wanneer een in dagen, weken, maanden of jaren omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of een handeling plaatsvindt, wordt de dag waarop deze gebeurtenis of deze handeling plaatsvindt, niet bij de termijn inbegrepen;

b)

een in weken, maanden of jaren omschreven termijn loopt af bij het einde van de dag die — in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar — dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling heeft plaatsgevonden die de termijn doet ingaan; indien in de laatste maand van een in maanden of jaren omschreven termijn de dag die bepalend is voor het einde van de termijn, ontbreekt, loopt de termijn af bij het einde van de laatste dag van die maand;

c)

wanneer een termijn is omschreven in maanden en in dagen, worden eerst de volle maanden geteld en vervolgens de dagen;

d)

de zaterdagen, zondagen en erkende feestdagen zijn bij de termijnen inbegrepen;

e)

de termijnen worden door de gerechtelijke vakanties niet geschorst.

2.   De termijn waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een erkende feestdag is, verstrijkt aan het einde van de daaropvolgende werkdag.

3.   De lijst van de erkende feestdagen, vastgesteld door het Hof van Justitie en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, is van overeenkomstige toepassing op het Gerecht.

Artikel 59

Beroep tegen een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte handeling van een instelling

Wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een handeling van een van de instellingen ingaat door de bekendmaking van die handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie, wordt hij berekend, in de zin van artikel 58, lid 1, onder a), vanaf het einde van de veertiende dag volgend op de datum van die bekendmaking.

Artikel 60

Termijn wegens afstand

De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

Artikel 61

Bepaling en verlenging van de termijnen

1.   De krachtens dit Reglement bepaalde termijnen kunnen worden verlengd door de autoriteit die deze heeft vastgesteld.

2.   De president kan aan de griffier de tekeningsbevoegdheid delegeren om de termijnen waarvan de vaststelling ingevolge dit Reglement tot zijn bevoegdheid behoort, te bepalen of verlenging ervan toe te staan.

Artikel 62

Buiten de termijn neergelegde processtukken

Een processtuk dat na het verstrijken van de door de president of de griffier krachtens dit Reglement bepaalde termijn ter griffie wordt neergelegd, kan alleen na een daartoe strekkende beslissing van de president worden aanvaard.

Afdeling 5

Procesverloop en behandeling van de zaken

Artikel 63

Procesverloop

Onverminderd de in het Statuut of dit Reglement opgenomen bijzondere bepalingen omvat de procedure voor het Gerecht een schriftelijk gedeelte en een mondeling gedeelte.

Artikel 64

Procedure op tegenspraak

Onverminderd het bepaalde in artikel 68, lid 4, artikel 104, artikel 105, lid 8, en artikel 144, lid 7, houdt het Gerecht enkel rekening met processtukken of stukken waarvan de vertegenwoordigers van de partijen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich hebben kunnen uitspreken.

Artikel 65

Betekening van de processtukken en de in de loop van het geding vastgestelde beslissingen

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 68, lid 4, de artikelen 103 tot en met 105 en artikel 144, lid 7, worden de processtukken en de in het procesdossier opgenomen stukken aan de partijen betekend.

2.   De in de loop van het geding vastgestelde beslissingen die in het procesdossier worden opgenomen, worden door de griffier ter kennis van de partijen gebracht.

Artikel 66

Anonimiteit en weglating van bepaalde gegevens ten opzichte van het publiek

Op bij afzonderlijke akte ingediend, met redenen omkleed verzoek van een partij dan wel ambtshalve kan het Gerecht de naam van een partij in het geding of die van andere personen die in het kader van de procedure worden genoemd, of bepaalde gegevens in de documenten betreffende de zaak die toegankelijk zijn voor het publiek, weglaten indien er een rechtmatig belang bij bestaat dat de identiteit van een persoon of de inhoud van die gegevens niet in de openbaarheid komen.

Artikel 67

Volgorde van behandeling van de zaken

1.   Het Gerecht behandelt de aanhangige zaken in de volgorde waarin zij in staat zijn.

2.   De president kan op grond van bijzondere omstandigheden beslissen dat een zaak bij voorrang zal worden berecht.

Artikel 68

Voeging

1.   In elke stand van het geding kunnen meerdere zaken met hetzelfde voorwerp, ambtshalve dan wel op verzoek van een hoofdpartij, wegens verknochtheid worden gevoegd voor, alternatief of cumulatief, de schriftelijke of de mondelinge behandeling of het eindarrest.

2.   Tot voeging wordt beslist door de president. Alvorens deze beslissing te nemen, bepaalt de president voor de hoofdpartijen een termijn waarbinnen zij hun opmerkingen over een eventuele voeging kunnen indienen, voor zover zij zich nog niet daarover hebben uitgesproken.

3.   De voeging van de zaken kan onder de in lid 2 genoemde voorwaarden weer ongedaan worden gemaakt.

4.   Alle partijen in de gevoegde zaken kunnen ter griffie de dossiers van de zaken waarop de voeging betrekking heeft, inzien. De president kan evenwel op verzoek van een partij bij beschikking bepaalde vertrouwelijke stukken in het procesdossier van deze inzage uitsluiten.

5.   Onverminderd lid 4, worden de processtukken in de dossiers van de zaken waarop de voeging betrekking heeft, aan de partijen in de gevoegde zaken betekend, mits de vertegenwoordigers van deze partijen daarom hebben verzocht en zij hebben ingestemd met de wijze van betekenen bedoeld in artikel 57, lid 4.

Artikel 69

Gevallen van schorsing van de behandeling

Onverminderd artikel 163 kan de behandeling worden geschorst:

a)

in de gevallen bedoeld in artikel 54, derde alinea, van het Statuut;

b)

wanneer bij het Hof van Justitie hogere voorziening is ingesteld tegen een beslissing van het Gerecht waarbij een geding slechts gedeeltelijk ten gronde is beslecht, waarbij een einde is gemaakt aan een procesincident ter zake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid of waarbij een verzoek tot interventie is afgewezen;

c)

op verzoek van een hoofdpartij met instemming van de andere hoofdpartij;

d)

in andere bijzondere gevallen, wanneer dit voor een goede rechtsbedeling is vereist.

Artikel 70

Beslissing tot schorsing van de behandeling en beslissing tot hervatting van de behandeling

1.   Tot schorsing van de behandeling wordt beslist door de president. Alvorens deze beslissing te nemen, bepaalt de president voor de hoofdpartijen een termijn waarbinnen zij hun opmerkingen over een eventuele schorsing van de behandeling kunnen indienen, voor zover zij zich nog niet daarover hebben uitgesproken.

2.   De beslissing tot hervatting van de behandeling vóór het einde van de schorsing of als bedoeld in artikel 71, lid 3, wordt vastgesteld op de wijze voorzien in lid 1.

Artikel 71

Duur en gevolgen van de schorsing van de behandeling

1.   De schorsing van de behandeling gaat in op de in de schorsingsbeslissing vermelde datum of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van die beslissing.

2.   Door de schorsing worden alle procestermijnen gestuit, met uitzondering van de termijn voor interventie bedoeld in artikel 143, lid 1.

3.   Wanneer in de schorsingsbeslissing geen einddatum is bepaald, eindigt de schorsing op de datum vermeld in de beslissing tot hervatting van de behandeling, of, indien die vermelding ontbreekt, op de datum van laatstgenoemde beslissing.

4.   Vanaf de datum van hervatting van de behandeling na een schorsing worden de gestuite procestermijnen vervangen door nieuwe termijnen die op de datum van die hervatting ingaan.

Hoofdstuk 2

PROCESSTUKKEN

Artikel 72

Gemeenschappelijke regels voor de neerlegging van de processtukken

1.   Een processtuk wordt ter griffie neergelegd in papieren vorm, in voorkomend geval na de toezending van een afschrift van het origineel van dit stuk per fax overeenkomstig artikel 73, lid 3, of op de wijze bedoeld in het besluit van het Gerecht krachtens artikel 74.

2.   Elk processtuk is gedagtekend. Voor de berekening van de procestermijnen gelden slechts de dag en het uur in het Groothertogdom Luxemburg van de neerlegging van het origineel ter griffie.

3.   Elk processtuk gaat vergezeld van de bijlagen waarop een beroep wordt gedaan, alsmede van een staat van die stukken.

4.   Wanneer wegens de omvang van een stuk slechts uittreksels ervan bij het processtuk zijn gevoegd, wordt het gehele stuk of een volledig afschrift ervan ter griffie neergelegd.

5.   Binnen de daartoe door de president bepaalde termijnen leggen de instellingen van elk processtuk vertalingen over in de andere talen bedoeld in artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad.

Artikel 73

Neerlegging ter griffie van een processtuk in papieren vorm

1.   Het origineel in papieren vorm van een processtuk wordt ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij.

2.   Dit processtuk, vergezeld van alle bijlagen waarnaar daarin wordt verwezen, wordt overgelegd tezamen met drie afschriften voor het Gerecht en één voor elke andere partij. De afschriften worden voor eensluidend gewaarmerkt door de partij die deze neerlegt.

3.   In afwijking van artikel 72, lid 2, tweede volzin, worden de datum en het uur waarop een volledig afschrift van het ondertekende origineel van een processtuk tezamen met de in artikel 72, lid 3, bedoelde staat van stukken, de griffie per fax bereikt voor de berekening van de procestermijnen in aanmerking genomen, mits het ondertekende origineel van het stuk, vergezeld van de bijlagen en afschriften bedoeld in lid 2, uiterlijk tien dagen daarna ter griffie wordt neergelegd. Artikel 60 is niet van toepassing op deze termijn van tien dagen.

Artikel 74

Neerlegging in elektronische vorm

Het Gerecht kan bij besluit bepalen onder welke voorwaarden een elektronisch aan de griffie toegezonden processtuk als het origineel van dit stuk wordt beschouwd. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 75

Lengte van de memories

1.   Het Gerecht stelt overeenkomstig artikel 224 de maximumlengte van de in het kader van de onderhavige titel neer te leggen memories vast.

2.   De president kan de overschrijding van de maximumlengte van de memories alleen toestaan in juridisch of feitelijk bijzonder complexe gevallen.

Hoofdstuk 3

SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

Artikel 76

Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift bedoeld in artikel 21 van het Statuut bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoeker;

b)

de vermelding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de verzoeker;

c)

de aanduiding van de hoofdpartij waartegen het beroep wordt ingesteld;

d)

het voorwerp van het geschil, de aangevoerde middelen en argumenten alsmede een summiere uiteenzetting van deze middelen;

e)

de conclusies van de verzoeker;

f)

zo nodig, het bewijs en de bewijsaanbiedingen.

Artikel 77

Inlichtingen over de betekeningen

1.   Ten behoeve van de procedure vermeldt het verzoekschrift of de wijze van betekening waarmee de vertegenwoordiger van de verzoeker instemt, die bedoeld in artikel 57, lid 4, dan wel de fax is.

2.   Indien het verzoekschrift niet aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden voldoet en zolang dit verzuim niet is hersteld, geschieden alle betekeningen aan de betrokken partij per aangetekende post aan het adres van de vertegenwoordiger van de partij. De regelmatige betekening wordt dan geacht plaats te vinden door afgifte van de aangetekende zending op het postkantoor van de plaats waar het Gerecht is gevestigd.

Artikel 78

Bijlagen bij het verzoekschrift

1.   Bij het verzoekschrift worden in voorkomend geval de stukken bedoeld in artikel 21, tweede alinea, van het Statuut gevoegd.

2.   Het verzoekschrift dat overeenkomstig artikel 272 VWEU wordt ingediend op grond van een arbitragebeding vervat in een door of namens de Unie gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst, gaat vergezeld van een exemplaar van de overeenkomst waarin dat beding is opgenomen.

3.   Indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij een recent bewijs van zijn bestaan rechtens bij het verzoekschrift (uittreksel uit het handelsregister, uittreksel uit het verenigingsregister of enig ander officieel stuk).

4.   Het verzoekschrift gaat vergezeld van de in artikel 51, leden 2 en 3, bedoelde stukken.

5.   Indien het verzoekschrift niet voldoet aan de voorwaarden in de leden 1 tot en met 4, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om de bovenbedoelde stukken over te leggen. Indien deze verzuimen niet binnen de gestelde termijn worden hersteld, beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van deze voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.

Artikel 79

Mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie

In het Publicatieblad van de Europese Unie wordt een mededeling bekendgemaakt met daarin de datum van neerlegging van het gedinginleidend verzoekschrift, de naam van de hoofdpartijen, de conclusies van het verzoekschrift, alsmede de aangevoerde middelen en voornaamste argumenten.

Artikel 80

Betekening van het verzoekschrift

1.   Het verzoekschrift wordt aan de verweerder betekend door toezending per aangetekende post met bericht van ontvangst van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het verzoekschrift, of door terhandstelling van dit afschrift tegen ontvangstbewijs. Wanneer de verweerder er op voorhand mee heeft ingestemd dat verzoekschriften hem op de wijze bedoeld in artikel 57, lid 4, of per fax worden toegezonden, geschiedt de betekening van het verzoekschrift langs die weg.

2.   In de gevallen bedoeld in artikel 78, lid 5, vindt de betekening plaats zodra de verzuimen zijn hersteld of zodra het Gerecht het verzoekschrift, gelet op de voorwaarden in dit artikel, ontvankelijk heeft geoordeeld.

Artikel 81

Verweerschrift

1.   Binnen twee maanden na de betekening van het verzoekschrift dient de verwerende partij een verweerschrift in. Deze memorie bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verweerder;

b)

de vermelding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de verweerder;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten;

d)

de conclusies van de verweerder;

e)

zo nodig, het bewijs en de bewijsaanbiedingen.

2.   Artikel 77 en artikel 78, leden 3 tot en met 5, zijn van overeenkomstige toepassing op het verweerschrift.

3.   In buitengewone omstandigheden kan de president de in lid 1 bedoelde termijn op met redenen omkleed verzoek van de verweerder verlengen.

Artikel 82

Toezending van stukken

Wanneer het Europees Parlement, de Raad of de Europese Commissie geen partij in een zaak is, zendt het Gerecht deze instelling een afschrift toe van het verzoekschrift en het verweerschrift, met uitzondering van de daaraan gehechte bijlagen, om haar in staat te stellen te constateren of de niet-toepasselijkheid van een van haar handelingen wordt aangevoerd in de zin van artikel 277 VWEU.

Artikel 83

Repliek en dupliek

1.   Het verzoekschrift en het verweerschrift kunnen worden aangevuld met een repliek van de verzoeker en een dupliek van de verweerder, tenzij het Gerecht beslist dat een tweede memoriewisseling niet nodig is, omdat de inhoud van het procesdossier volledig genoeg is.

2.   Wanneer het Gerecht beslist dat een tweede memoriewisseling niet nodig is, kan het de hoofdpartijen alsnog toestaan het procesdossier te vervolledigen, indien de verzoeker een daartoe strekkend met redenen omkleed verzoek indient binnen twee weken, te rekenen vanaf de betekening van die beslissing.

3.   De president bepaalt de termijn waarbinnen deze processtukken worden overgelegd. Hij kan preciseren op welke punten deze repliek of deze dupliek betrekking zou moeten hebben.

Hoofdstuk 4

MIDDELEN, BEWIJS EN AANPASSING VAN HET VERZOEKSCHRIFT

Artikel 84

Nieuwe middelen

1.   Nieuwe middelen mogen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

2.   Indien daartoe aanleiding is, worden de nieuwe middelen voorgedragen tijdens de tweede memoriewisseling en als zodanig aangeduid. Indien na de tweede memoriewisseling of na de beslissing om geen dergelijke memoriewisseling toe te staan, blijkt van gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, die de voordracht van nieuwe middelen rechtvaardigen, draagt de betrokken hoofdpartij de nieuwe middelen voor zodra zij van die gegevens wetenschap heeft.

3.   Onverminderd de door het Gerecht te nemen beslissing ten aanzien van de ontvankelijkheid van de nieuwe middelen, biedt de president de andere partijen de gelegenheid om op die middelen te antwoorden.

Artikel 85

Bewijs en bewijsaanbiedingen

1.   Het bewijs en de bewijsaanbiedingen worden overgelegd in het kader van de eerste memoriewisseling.

2.   De hoofdpartijen kunnen in de repliek en in de dupliek nog bewijs overleggen of aanbieden hun stellingen nader te bewijzen, mits de vertraging waarmee dit geschiedt, wordt gerechtvaardigd.

3.   Bij wijze van uitzondering kunnen de hoofdpartijen nog bewijs overleggen of aanbieden hun stellingen nader te bewijzen voordat de mondelinge behandeling is gesloten of voordat het Gerecht beslist om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, mits de vertraging waarmee dit geschiedt, wordt gerechtvaardigd.

4.   Onverminderd de door het Gerecht te nemen beslissing over de ontvankelijkheid van het overgelegde bewijs of de gedane bewijsaanbiedingen krachtens de leden 2 en 3, biedt de president de andere partijen de gelegenheid om ten aanzien van het bewijs en de bewijsaanbiedingen een standpunt in te nemen.

Artikel 86

Aanpassing van het verzoekschrift

1.   Wanneer een handeling waarvan om nietigverklaring wordt verzocht, door een andere handeling met hetzelfde voorwerp wordt vervangen of gewijzigd, kan de verzoeker vóór de sluiting van de mondelinge behandeling of vóór de beslissing van het Gerecht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, het verzoekschrift aanpassen om met dit nieuwe gegeven rekening te houden.

2.   De aanpassing van het verzoekschrift moet bij afzonderlijke akte worden gedaan vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 263, zesde alinea, VWEU waarbinnen kan worden verzocht om de nietigverklaring van de handeling die de aanpassing van het verzoekschrift rechtvaardigt.

3.   De memorie houdende aanpassing bevat:

a)

de aangepaste conclusies;

b)

zo nodig, de aangepaste middelen en argumenten;

c)

zo nodig, het bewijs en de bewijsaanbiedingen ter zake van de aanpassing van de conclusies.

4.   De memorie houdende aanpassing gaat vergezeld van de handeling die de aanpassing van het verzoekschrift rechtvaardigt. Indien deze handeling niet is overgelegd, stelt de griffier de verzoeker een redelijke termijn om deze over te leggen. Indien dit verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van dit vereiste tot de formele niet-ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift leidt.

5.   Onverminderd de door het Gerecht te nemen beslissing ten aanzien van de ontvankelijkheid van de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift, bepaalt de president voor de verweerder een termijn waarbinnen hij op de memorie houdende aanpassing kan antwoorden.

6.   De president bepaalt, zo nodig, voor de interveniënten een termijn waarbinnen zij hun memories in interventie kunnen aanvullen in het licht van de memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift en de memorie van antwoord. Te dien einde worden deze memories gelijktijdig aan de interveniënten betekend.

Hoofdstuk 5

VOORLOPIG RAPPORT

Artikel 87

Voorlopig rapport

1.   Wanneer de schriftelijke behandeling is gesloten, bepaalt de president de datum waarop de rechter-rapporteur een voorlopig rapport aan het Gerecht zal uitbrengen.

2.   Het voorlopig rapport bevat een analyse van de relevante vragen, feitelijk en rechtens, die het beroep doet rijzen, en voorstellen betreffende eventueel noodzakelijke maatregelen tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie, het plaatsvinden van de mondelinge behandeling alsmede de eventuele verwijzing van de zaak naar de Grote kamer of naar een andere kamer bestaande uit een ander aantal rechters en de eventuele overdracht aan de alleensprekende rechter.

3.   Het Gerecht beslist over het aan de voorstellen van de rechter-rapporteur te geven gevolg en, zo nodig, de opening van de mondelinge behandeling.

Hoofdstuk 6

MAATREGELEN TOT ORGANISATIE VAN DE PROCESGANG EN MAATREGELEN VAN INSTRUCTIE

Artikel 88

Algemeen

1.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang en de maatregelen van instructie worden, ambtshalve dan wel op verzoek van een hoofdpartij, in elke stand van het geding getroffen of gewijzigd.

2.   Het verzoek bedoeld in lid 1 bevat een nauwkeurige omschrijving van het voorwerp van de maatregelen waarom wordt verzocht en de rechtvaardigingsgronden ervoor. Wanneer dit verzoek na de eerste memoriewisseling wordt ingediend, zet de partij die het verzoek doet uiteen waarom zij het verzoek niet eerder heeft kunnen indienen.

3.   In geval van een verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang of om maatregelen van instructie, biedt de president de andere partijen de gelegenheid om een standpunt ten aanzien daarvan in te nemen.

Afdeling 1

Maatregelen tot organisatie van de procesgang

Artikel 89

Voorwerp

1.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang hebben tot doel, het in staat brengen van de zaken, de procedures en de afdoening van de geschillen zo goed mogelijk te laten verlopen.

2.   De maatregelen tot organisatie van de procesgang hebben in het bijzonder tot doel:

a)

het goede verloop van de schriftelijke en mondelinge behandeling te verzekeren en de bewijsvoering te vergemakkelijken;

b)

de punten te bepalen ten aanzien waarvan partijen hun betoog moeten aanvullen, of die instructie behoeven;

c)

de strekking van de conclusies en van de middelen en argumenten van partijen te preciseren en hun geschilpunten te verduidelijken;

d)

een minnelijke regeling van de geschillen te vergemakkelijken.

3.   Maatregelen tot organisatie van de procesgang kunnen met name bestaan in:

a)

het stellen van vragen aan partijen;

b)

het uitnodigen van partijen om zich schriftelijk of mondeling over bepaalde aspecten van het geschil uit te laten;

c)

het vragen van inlichtingen aan partijen of aan de derden bedoeld in artikel 24, tweede alinea, van het Statuut;

d)

het aan partijen vragen om overlegging van elk stuk dat op de zaak betrekking heeft;

e)

het voor vergaderingen oproepen van partijen.

4.   Wanneer een pleitzitting wordt gehouden, verzoekt het Gerecht de partijen zo mogelijk om hun pleidooien op een of meer specifieke punten toe te spitsen.

Artikel 90

Procedure

1.   Tot de maatregelen tot organisatie van de procesgang wordt besloten door het Gerecht.

2.   Indien het Gerecht beslist maatregelen tot organisatie van de procesgang te treffen, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt het deze op aan de rechter-rapporteur.

Afdeling 2

Maatregelen van instructie

Artikel 91

Voorwerp

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van het Statuut bestaan de maatregelen van instructie in:

a)

een comparitie van partijen;

b)

het aan een partij vragen van inlichtingen of om overlegging van elk stuk dat op de zaak betrekking heeft;

c)

het verzoeken om overlegging van documenten waartoe de toegang door een instelling is geweigerd in het kader van een beroep over de wettigheid van die weigering;

d)

getuigenbewijs;

e)

deskundigenonderzoek;

f)

plaatsopneming.

Artikel 92

Procedure

1.   Het Gerecht bepaalt de maatregelen die het passend acht bij beschikking, waarin de te bewijzen feiten zijn omschreven.

2.   Alvorens het Gerecht besluit tot de maatregelen van instructie bedoeld in artikel 91, onder d) tot en met f), worden de partijen gehoord.

3.   Een maatregel van instructie als bedoeld in artikel 91, onder b), kan alleen worden gelast wanneer de betrokken partij geen gevolg heeft gegeven aan een eerder met dat doel getroffen maatregel tot organisatie van de procesgang of wanneer de partij waarop de maatregel betrekking heeft, daar uitdrukkelijk om verzoekt en daarbij de reden aangeeft waarom een dergelijke maatregel in de vorm van een instructiebeschikking moet worden gelast. De instructiebeschikking kan bepalen dat de vertegenwoordigers van de partijen de door het Gerecht als gevolg van die beschikking verkregen inlichtingen of stukken slechts ter griffie kunnen inzien, zonder dat afschriften kunnen worden gemaakt.

4.   Indien het Gerecht tot opening van een instructie besluit, doch de uitvoering ervan niet aan zich houdt, draagt het deze op aan de rechter-rapporteur.

5.   De advocaat-generaal neemt aan de instructie deel.

6.   De partijen zijn gerechtigd de instructie bij te wonen.

7.   Het tegenbewijs staat vrij; nadere bewijsaanbiedingen zijn toegelaten.

Artikel 93

Oproeping van de getuigen

1.   De getuigen wier verhoor noodzakelijk wordt geacht, worden opgeroepen krachtens een beschikking als bedoeld in artikel 92, lid 1, die de volgende gegevens bevat:

a)

de naam, de hoedanigheid en de woonplaats van de getuigen;

b)

de datum en de plaats van het verhoor;

c)

de vermelding van de te bewijzen feiten en de getuigen die over elk van deze feiten moeten worden gehoord.

2.   De getuigen worden door het Gerecht opgeroepen, in voorkomend geval na storting van het in artikel 100, lid 1, bedoelde voorschot.

Artikel 94

Getuigenverhoor

1.   Na de vaststelling van de identiteit van de getuigen houdt de president hun voor, dat zij hun verklaring zullen moeten bevestigen op de in lid 5 en in artikel 97 bepaalde wijze.

2.   De getuigen worden door het Gerecht gehoord; de partijen worden daartoe opgeroepen. Nadat de getuigen hun verklaring hebben afgelegd, kan de president hun, op verzoek van partijen dan wel ambtshalve, vragen stellen.

3.   Diezelfde bevoegdheid komt toe aan iedere rechter en aan de advocaat-generaal.

4.   Onder leiding van de president kunnen aan de getuigen vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

5.   Behoudens het bepaalde in artikel 97, legt de getuige na zijn verklaring de volgende eed af:

„Ik zweer de waarheid te hebben gezegd, de volle waarheid en niets dan de waarheid.”

6.   Het Gerecht kan de getuige, de hoofdpartijen gehoord, vrijstellen van het afleggen van de eed.

Artikel 95

Verplichtingen van de getuigen

1.   De getuigen, mits behoorlijk opgeroepen, zijn gehouden aan de oproeping gevolg te geven en op het verhoor te verschijnen.

2.   Wanneer een getuige, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet voor het Gerecht verschijnt, kan het Gerecht hem een geldboete van ten hoogste 5 000 EUR opleggen en gelasten dat hij op zijn eigen kosten opnieuw zal worden opgeroepen.

3.   Dezelfde straf kan worden opgelegd aan een getuige die zonder geldige reden weigert een verklaring of de eed af te leggen.

Artikel 96

Deskundigenonderzoek

1.   In de beschikking waarbij de deskundige wordt benoemd, wordt diens taak nauwkeurig omschreven en wordt de termijn bepaald waarbinnen hij zijn rapport zal indienen.

2.   Na indiening van het rapport en de betekening daarvan aan de partijen, kan het Gerecht gelasten dat de deskundige zal worden gehoord; de partijen worden hiertoe opgeroepen. De president kan de deskundige, op verzoek van een van de partijen dan wel ambtshalve, vragen stellen.

3.   Diezelfde bevoegdheid komt toe aan iedere rechter en aan de advocaat-generaal.

4.   Onder leiding van de president kunnen aan de deskundige vragen worden gesteld door de vertegenwoordigers van partijen.

5.   Behoudens het bepaalde in artikel 97, legt de deskundige na indiening van zijn rapport de volgende eed af:

„Ik zweer mijn taak naar geweten en in volkomen onpartijdigheid te hebben vervuld.”

6.   Het Gerecht kan de deskundige, de hoofdpartijen gehoord, vrijstellen van het afleggen van de eed.

Artikel 97

Eed van de getuigen en deskundigen

1.   Wie als getuige of deskundige voor het Gerecht een eed dient af te leggen, wordt door de president vermaand de waarheid te spreken of zijn opdracht overeenkomstig zijn geweten en onpartijdig te vervullen. De president vestigt hun aandacht op de strafrechtelijke gevolgen bij niet-nakoming van deze plicht, zoals neergelegd in hun nationale wetgeving.

2.   De getuigen en deskundigen leggen de eed af, hetzij overeenkomstig artikel 94, lid 5, respectievelijk artikel 96, lid 5, hetzij op de wijze als bepaald in hun nationale wetgeving.

Artikel 98

Schending van de eed van getuigen en deskundigen

1.   In geval van meineed gepleegd door een getuige of deskundige, kan het Gerecht beslissen dat van dit feit aangifte zal worden gedaan ter fine van vervolging, bij de bevoegde, in het Additioneel reglement bij het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie genoemde instantie van de lidstaat wiens rechterlijke macht ter zake bevoegd is.

2.   De beslissing van het Gerecht wordt door de griffier toegezonden. De beslissing vermeldt de feiten en omstandigheden waarop de aangifte is gegrond.

Artikel 99

Wraking van een getuige of deskundige

1.   Wanneer een partij een getuige of deskundige wraakt wegens onbekwaamheid, onwaardigheid of enige andere reden, of wanneer een getuige of deskundige weigert een verklaring of de eed af te leggen, beslist het Gerecht.

2.   De wraking van een getuige of van een deskundige geschiedt binnen twee weken na de betekening van de beschikking waarbij de getuige wordt opgeroepen of waarbij de deskundige wordt benoemd, bij een akte die de redenen van de wraking alsmede het bewijsaanbod bevat.

Artikel 100

Onkosten van de getuigen en deskundigen

1.   Wanneer het Gerecht een getuigenverhoor of een deskundigenonderzoek gelast, kan het de hoofdpartijen, of een daarvan, verzoeken een voorschot ter dekking van de onkosten van de getuigen of de deskundigen te storten.

2.   De getuigen en deskundigen hebben recht op vergoeding van hun reis- en verblijfskosten. Door de kas van het Gerecht kan hun een voorschot op die onkosten worden verstrekt.

3.   De getuigen hebben recht op een vergoeding wegens gederfd inkomen; de deskundigen ontvangen voor hun werkzaamheden een honorarium. Deze bedragen worden door de kas van het Gerecht aan de getuigen en de deskundigen betaald, nadat zij hun verplichtingen of hun taak hebben vervuld.

Artikel 101

Rogatoire commissie

1.   Het Gerecht kan, op verzoek van de hoofdpartijen dan wel ambtshalve, rogatoire commissies verlenen tot het horen van getuigen of deskundigen.

2.   De rogatoire commissie wordt bij beschikking verleend. Deze beschikking bevat de naam, de hoedanigheid en de woonplaats van de getuigen of deskundigen, de omschrijving van de feiten waarover de getuigen of deskundigen zullen worden gehoord, de namen van de partijen, hun vertegenwoordigers en hun adres, alsmede een summiere omschrijving van het voorwerp van het geschil.

3.   De griffier zendt de beschikking aan de bevoegde, in het Additioneel reglement bij het Reglement van de procesvoering van het Hof van Justitie genoemde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de getuigen of deskundigen moeten worden gehoord. Zo nodig doet hij de beschikking vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of talen van de lidstaat waaraan de beschikking is gericht.

4.   De in lid 3 bedoelde instantie zendt de beschikking door aan de krachtens het nationale recht bevoegde rechterlijke instantie.

5.   De bevoegde rechterlijke instantie voert de rogatoire commissie uit volgens haar nationale recht. Na de tenuitvoerlegging zendt de bevoegde rechterlijke instantie de beschikking houdende de rogatoire commissie, alsmede de stukken die bij de tenuitvoerlegging daarvan zijn opgemaakt en een staat van kosten aan de in lid 3 bedoelde instantie. Deze stukken worden aan de griffier gezonden.

6.   De griffier draagt zorg voor de vertaling van de stukken in de procestaal.

7.   Het Gerecht draagt de kosten van de rogatoire commissie, onverminderd zijn bevoegdheid om deze in voorkomend geval ten laste van de hoofdpartijen te brengen.

Artikel 102

Proces-verbaal van de instructiezittingen

1.   De griffier stelt van elke instructiezitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en door de griffier ondertekend. Het heeft kracht van authentieke akte.

2.   Wanneer het een terechtzitting betreft waarop getuigen of deskundigen zijn gehoord, wordt het proces-verbaal ondertekend door de president of de met het horen belaste rechter-rapporteur en door de griffier. De getuige of de deskundige wordt vóór deze ondertekening in staat gesteld om de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal te controleren en het te ondertekenen.

3.   Het proces-verbaal wordt aan de partijen betekend.

Afdeling 3

Behandeling van vertrouwelijke inlichtingen, stukken en documenten die in het kader van maatregelen van instructie zijn overgelegd

Artikel 103

Behandeling van vertrouwelijke inlichtingen en stukken

1.   Wanneer het Gerecht op grond van door een hoofdpartij verstrekte gegevens, rechtens of feitelijk, heeft te toetsen of inlichtingen of stukken die na een maatregel van instructie bedoeld in artikel 91, onder b), aan het Gerecht zijn overgelegd en die relevant kunnen zijn voor de uitspraak in het geding, vertrouwelijk zijn ten opzichte van de andere hoofdpartij, worden deze inlichtingen of stukken in het stadium van die toetsing niet aan die andere partij meegedeeld.

2.   Wanneer het Gerecht na de in lid 1 bedoelde toetsing tot de conclusie komt dat bepaalde aan hem overgelegde inlichtingen of stukken relevant zijn voor de uitspraak in het geding en dat zij ten opzichte van de andere hoofdpartij vertrouwelijk zijn, weegt het de vertrouwelijkheid af tegen de vereisten van effectieve rechterlijke bescherming, met name de inachtneming van het beginsel van een procedure op tegenspraak.

3.   Na de in lid 2 bedoelde belangenafweging kan het Gerecht beslissen de vertrouwelijke inlichtingen of stukken ter kennis van de andere hoofdpartij te brengen, in voorkomend geval onder de voorwaarde van het aangaan van specifieke verbintenissen, of deze niet mee te delen, waarbij het Gerecht bij met redenen omklede beschikking meedeelt hoe deze andere hoofdpartij zo veel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld haar opmerkingen te maken, met name door de overlegging van een niet-vertrouwelijke versie of een samenvatting van de inlichtingen of stukken te gelasten, waarin hun wezenlijke inhoud is opgenomen.

4.   De procedurele regeling in het onderhavige artikel is niet van toepassing op de gevallen bedoeld in artikel 105.

Artikel 104

Documenten waarvan de kennisneming door een instelling is geweigerd

Indien een document waarvan de kennisneming door een instelling is geweigerd, na een maatregel van instructie als bedoeld in artikel 91, onder c), aan het Gerecht is overgelegd in het kader van een beroep betreffende de wettigheid van die weigering, wordt dat stuk niet aan de andere partijen meegedeeld.

Hoofdstuk 7

INLICHTINGEN OF STUKKEN DIE DE VEILIGHEID VAN DE UNIE OF DIE VAN ÉÉN OF MEERDERE VAN HAAR LIDSTATEN OF DE DOOR HEN ONDERHOUDEN INTERNATIONALE BETREKKINGEN RAKEN

Artikel 105

Behandeling van inlichtingen of stukken die de veiligheid van de Unie of die van één of meer van haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen raken

1.   Wanneer een hoofdpartij, in strijd met het beginsel van een procedure op tegenspraak zoals neergelegd in artikel 64 waaruit volgt dat alle inlichtingen en stukken integraal tussen de partijen worden uitgewisseld, haar aanspraken wil baseren op bepaalde inlichtingen of stukken waarvan zij stelt dat de mededeling ervan de veiligheid van de Unie of die van een of meer van haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen aantast, legt zij deze inlichtingen of stukken over bij afzonderlijke akte. Deze productie gaat vergezeld van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van deze inlichtingen of stukken, waarin de dwingende vereisten zijn uiteengezet die, in de strikte mate als door de situatie vereist, rechtvaardigen dat de vertrouwelijkheid ervan behouden blijft en zich verzetten tegen mededeling aan de andere hoofdpartij. Het verzoek om vertrouwelijke behandeling wordt eveneens bij afzonderlijke akte ingediend en bevat geen vertrouwelijke elementen. Wanneer de inlichtingen of stukken ten aanzien waarvan om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht aan de hoofdpartij zijn toegezonden door een of meer lidstaten, kunnen de door de hoofdpartij aangevoerde dwingende vereisten ter rechtvaardiging van hun vertrouwelijke behandeling de door de betrokken lidstaat of lidstaten genoemde dwingende vereisten omvatten.

2.   Het Gerecht kan bij wijze van maatregel van instructie verzoeken om overlegging van inlichtingen of stukken die om de redenen bedoeld in lid 1 vertrouwelijk zijn. In geval van weigering, neemt het Gerecht hiervan akte. In afwijking van het bepaalde in artikel 103 is op dergelijke inlichtingen of stukken die na een maatregel van instructie zijn overgelegd, de procedurele regeling in dit artikel van toepassing.

3.   In het stadium van de toetsing van de relevantie van de door een hoofdpartij overeenkomstig lid 1 of lid 2 overgelegde inlichtingen of stukken voor de uitspraak in het geding en de vertrouwelijkheid ervan ten opzichte van de andere hoofdpartij, worden deze inlichtingen of stukken niet aan de andere hoofdpartij meegedeeld.

4.   Wanneer het Gerecht na de in lid 3 bedoelde toetsing beslist dat de aan hem overgelegde inlichtingen of stukken relevant zijn voor de uitspraak in het geding, maar niet vertrouwelijk met het oog op de procedure voor het Gerecht, verzoekt het de betrokken partij om toestemming om die inlichtingen of stukken aan de andere hoofdpartij mee te delen. Indien de partij zich binnen een door de president bepaalde termijn tegen die mededeling verzet of niet binnen deze termijn antwoordt, wordt met die inlichtingen of stukken geen rekening gehouden voor het oordeel in die zaak en worden zij aan de partij teruggegeven.

5.   Wanneer het Gerecht na de in lid 3 bedoelde toetsing beslist dat bepaalde aan hem overgelegde inlichtingen of stukken relevant zijn voor de uitspraak in het geding en vertrouwelijk zijn ten opzichte van de andere hoofdpartij, deelt het deze niet mee aan deze hoofdpartij. Het weegt vervolgens de vereisten van het recht op effectieve rechterlijke bescherming, met name de inachtneming van het beginsel van een procedure op tegenspraak, af tegen die welke voortvloeien uit de veiligheid van de Unie of die van een of meer van haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen.

6.   Na de in lid 5 bedoelde belangenafweging stelt het Gerecht een met redenen omklede beschikking vast, waarin het nader omschrijft hoe de vereisten bedoeld in datzelfde lid met elkaar kunnen worden verzoend, onder meer door overlegging door de betrokken partij, met het oog op een latere mededeling aan de andere hoofdpartij, van een niet-vertrouwelijke versie of van een samenvatting van de inlichtingen of stukken, waarin hun wezenlijke inhoud is opgenomen en op basis waarvan de andere hoofdpartij zo veel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld haar opmerkingen te maken.

7.   De inlichtingen of stukken die vertrouwelijk zijn ten opzichte van de andere hoofdpartij, kunnen binnen twee weken, te rekenen vanaf de betekening van de krachtens lid 5 gegeven beslissing, geheel of gedeeltelijk worden teruggetrokken door de hoofdpartij die deze overeenkomstig lid 1 of lid 2 heeft overgelegd. Met de teruggetrokken inlichtingen of stukken wordt geen rekening gehouden voor het oordeel in de zaak en zij worden aan de betrokken hoofdpartij teruggegeven.

8.   Wanneer het Gerecht van oordeel is dat de inlichtingen of stukken, die wegens de vertrouwelijkheid ervan niet op de wijze bedoeld in lid 6 aan de andere hoofdpartij zijn meegedeeld, onontbeerlijk zijn om in het geding uitspraak te doen, kan het in afwijking van artikel 64 en beperkt tot het strikt noodzakelijke, zijn oordeel op dergelijke inlichtingen of stukken baseren. Bij de beoordeling van die inlichtingen of stukken houdt het Gerecht rekening met het feit dat een hoofdpartij daarover geen opmerkingen heeft kunnen maken.

9.   Het Gerecht ziet erop toe dat de vertrouwelijke inlichtingen of stukken die overeenkomstig lid 1 of lid 2 door een hoofdpartij zijn overgelegd en die niet aan de andere hoofdpartij zijn meegedeeld, niet openbaar worden gemaakt in de krachtens lid 6 gegeven beschikking of in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding.

10.   De in lid 5 bedoelde inlichtingen of stukken worden aan de betrokken partij teruggegeven zodra de beslissing waardoor een einde komt aan het geding voor het Gerecht, is vastgesteld.

11.   Het Gerecht stelt bij besluit de veiligheidsregels voor de bescherming van de, naargelang het geval, krachtens lid 1 of lid 2 overgelegde inlichtingen of stukken vast. Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Hoofdstuk 8

MONDELINGE BEHANDELING

Artikel 106

Mondelinge behandeling

1.   Tijdens de mondelinge behandeling omvat de procedure voor het Gerecht een ambtshalve dan wel op verzoek van een hoofdpartij gehouden pleitzitting.

2.   In het verzoek van een hoofdpartij om een pleitzitting zijn de redenen vermeld waarom zij wenst te worden gehoord. Dit verzoek moet worden ingediend binnen drie weken te rekenen vanaf de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partijen. Deze termijn kan door de president worden verlengd.

3.   Indien geen verzoek als bedoeld in lid 2 is gedaan, kan het Gerecht, wanneer het zich voldoende voorgelicht acht door de stukken in het procesdossier, beslissen op het beroep uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling. In dat geval kan het nadien alsnog beslissen de mondelinge behandeling te openen.

Artikel 107

Datum van de pleitzitting

1.   Wanneer het Gerecht besluit tot opening van de mondelinge behandeling, bepaalt de president de datum van de pleitzitting.

2.   In uitzonderlijke omstandigheden kan de president, ambtshalve dan wel op met redenen omkleed verzoek van een hoofdpartij, de pleitzitting tot een latere datum uitstellen.

Artikel 108

Afwezigheid van de partijen op de pleitzitting

1.   Wanneer een partij het Gerecht ervan in kennis stelt dat zij niet aan de pleitzitting zal deelnemen of wanneer het Gerecht ter terechtzitting vaststelt dat een naar behoren opgeroepen partij ongerechtvaardigd afwezig is, vindt de pleitzitting plaats zonder dat de betrokken partij daarbij aanwezig is.

2.   Wanneer de hoofdpartijen aan het Gerecht berichten dat zij niet aan de pleitzitting zullen deelnemen, beslist de president of de mondelinge behandeling kan worden gesloten.

Artikel 109

Behandeling met gesloten deuren

1.   Het Gerecht kan, de partijen gehoord, overeenkomstig artikel 31 van het Statuut beslissen tot behandeling met gesloten deuren.

2.   Het verzoek van een partij om behandeling met gesloten deuren is met redenen omkleed en vermeldt of het betrekking heeft op al het gesprokene of een deel daarvan.

3.   Indien behandeling met gesloten deuren wordt bevolen, mag het gesprokene niet openbaar worden gemaakt.

Artikel 110

Verloop van de pleitzitting

1.   De president opent en leidt de terechtzitting; hij handhaaft de orde ter terechtzitting.

2.   De partijen kunnen slechts bij monde van hun vertegenwoordiger pleiten.

3.   De leden van de rechtsprekende formatie alsook de advocaat-generaal kunnen op de pleitzitting vragen stellen aan de vertegenwoordigers van de partijen.

Artikel 111

Sluiting van de mondelinge behandeling

Wanneer in een zaak geen advocaat-generaal is aangewezen, verklaart de president de mondelinge behandeling na de pleidooien voor gesloten.

Artikel 112

Nemen van de conclusie door de advocaat-generaal

1.   Wanneer in een zaak een advocaat-generaal is aangewezen en hij zijn conclusie schriftelijk neemt, legt hij die neer ter griffie; de griffie deelt de conclusie mee aan de partijen.

2.   Nadat de advocaat-generaal mondeling of door neerlegging ervan conclusie heeft genomen, verklaart de president de mondelinge behandeling voor gesloten.

Artikel 113

Heropening van de mondelinge behandeling

1.   Het Gerecht gelast de heropening van de mondelinge behandeling indien aan de voorwaarden in artikel 23, lid 3, of in artikel 24, lid 3, is voldaan.

2.   Het Gerecht kan de heropening van de mondelinge behandeling gelasten:

a)

wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht;

b)

wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet hebben kunnen uitwisselen;

c)

wanneer een hoofdpartij daarom verzoekt op basis van feiten die een doorslaggevende invloed kunnen hebben op de beslissing van het Gerecht, die zij niet vóór de sluiting van de mondelinge behandeling heeft kunnen aanbrengen.

Artikel 114

Proces-verbaal van de terechtzitting

1.   De griffier maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt door de president en door de griffier ondertekend. Het heeft kracht van authentieke akte.

2.   Het proces-verbaal wordt aan de partijen betekend.

Artikel 115

Geluidsopname van de terechtzitting

De president van het Gerecht kan, op naar behoren met redenen omkleed verzoek, een partij die aan de schriftelijke of mondelinge behandeling heeft deelgenomen, verlof verlenen om bij het Gerecht de geluidsband van de pleitzitting te beluisteren in de taal die de sprekers in de loop daarvan hebben gebezigd.

Hoofdstuk 9

ARRESTEN EN BESCHIKKINGEN

Artikel 116

Datum van uitspraak van het arrest

De partijen worden in kennis gesteld van de datum van uitspraak van het arrest.

Artikel 117

Inhoud van het arrest

Het arrest bevat:

a)

de vermelding dat het door het Gerecht is gewezen;

b)

de vermelding van de rechtsprekende formatie;

c)

de datum van de uitspraak;

d)

de namen van de president en de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, met vermelding van de rechter-rapporteur;

e)

de naam van de eventueel aangewezen advocaat-generaal;

f)

de naam van de griffier;

g)

de vermelding van de partijen;

h)

de namen van hun vertegenwoordigers;

i)

de conclusies van de partijen;

j)

in voorkomend geval, de datum van de pleitzitting;

k)

zo nodig, de vermelding dat de advocaat-generaal is gehoord en, in voorkomend geval, de datum van zijn conclusie;

l)

een summier overzicht van de feiten;

m)

de rechtsoverwegingen;

n)

het dictum, de beslissing ten aanzien van de proceskosten daaronder begrepen.

Artikel 118

Uitspraak en betekening van het arrest

1.   Het arrest wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken.

2.   Nadat de minuut van het arrest is ondertekend door de president, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen en de griffier, wordt het van het zegel van het Hof van Justitie van de Europese Unie voorzien en ter griffie gedeponeerd. Een afschrift daarvan wordt aan elk van de partijen betekend.

Artikel 119

Inhoud van de beschikking

Elke beschikking waartegen hogere voorziening krachtens artikel 56 of artikel 57 van het Statuut openstaat, bevat:

a)

de vermelding dat zij, naargelang het geval, door het Gerecht, door de president of door de kortgedingrechter is gegeven;

b)

in voorkomend geval, de vermelding van de rechtsprekende formatie;

c)

de datum waarop zij is vastgesteld;

d)

de vermelding van de rechtsgrondslag waarop zij is gebaseerd;

e)

de namen van de president en, in voorkomend geval, de rechters die aan de beraadslaging hebben deelgenomen, met vermelding van de rechter-rapporteur;

f)

de naam van de eventueel aangewezen advocaat-generaal;

g)

de naam van de griffier;

h)

de vermelding van de partijen;

i)

de namen van hun vertegenwoordigers;

j)

de conclusies van de partijen;

k)

zo nodig, de vermelding dat de advocaat-generaal is gehoord;

l)

een summier overzicht van de feiten;

m)

de rechtsoverwegingen;

n)

het dictum, de beslissing ten aanzien van de proceskosten daar in voorkomend geval onder begrepen.

Artikel 120

Ondertekening en betekening van de beschikking

Nadat de minuut van de beschikking is ondertekend door de president en de griffier, wordt zij van het zegel van het Hof van Justitie van de Europese Unie voorzien en ter griffie gedeponeerd. Een afschrift daarvan wordt aan elk van de partijen betekend en, in voorkomend geval, aan het Hof van Justitie of aan het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Artikel 121

Verbindende kracht van de arresten en beschikkingen

1.   Het arrest heeft verbindende kracht vanaf de datum van de uitspraak, behoudens het bepaalde in artikel 60 van het Statuut.

2.   De beschikking heeft verbindende kracht vanaf de datum van de betekening ervan, behoudens het bepaalde in artikel 60 van het Statuut.

Artikel 122

Bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie

Van de datum en het dictum van de arresten en beschikkingen van het Gerecht die een eindbeslissing omvatten, wordt mededeling gedaan in het Publicatieblad van de Europese Unie, behalve wanneer het beslissingen betreft die zijn vastgesteld voordat het verzoekschrift aan de verweerder is betekend.

Hoofdstuk 10

BIJ VERSTEK GEWEZEN ARRESTEN

Artikel 123

Bij verstek gewezen arresten

1.   Wanneer het Gerecht vaststelt dat de verweerder, ofschoon regelmatig opgeroepen, nalaat om in de voorgeschreven vormen of, onverminderd de toepassing van het bepaalde in artikel 45, tweede alinea, van het Statuut, binnen de termijn vastgesteld in artikel 81 op het verzoekschrift te antwoorden, kan de verzoeker binnen een door de president bepaalde termijn vorderen dat het Gerecht zijn conclusies toewijst.

2.   De niet-verschenen verweerder intervenieert niet in de verstekprocedure en hem wordt geen processtuk betekend, behoudens de beslissing waardoor een einde komt aan het geding.

3.   In het bij verstek gewezen arrest wijst het Gerecht de conclusies van de verzoeker toe, behalve wanneer het Gerecht kennelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of wanneer het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk rechtens ongegrond is.

4.   Het bij verstek gewezen arrest is uitvoerbaar. Het Gerecht kan de uitvoerbaarheid evenwel opschorten totdat op het ingevolge artikel 166 gedane verzet is beslist, dan wel de uitvoerbaarheid onderwerpen aan de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald. De zekerheid wordt vrijgegeven wanneer het verzet achterwege blijft of wordt verworpen.

Hoofdstuk 11

MINNELIJKE REGELING EN AFSTAND VAN INSTANTIE

Artikel 124

Minnelijke regeling

1.   Indien de hoofdpartijen, alvorens het Gerecht uitspraak heeft gedaan, het Gerecht meedelen dat zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de oplossing van het geschil en dat zij van hun vorderingen afzien, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig de artikelen 136 en 138, in voorkomend geval na kennis te hebben genomen van de voorstellen dienaangaande van de partijen.

2.   Deze bepaling is niet van toepassing op de beroepen bedoeld in de artikelen 263 VWEU en 265 VWEU.

Artikel 125

Afstand van instantie

Indien de verzoeker schriftelijk of ter terechtzitting aan het Gerecht bericht dat hij afstand van instantie wil doen, gelast de president de doorhaling van de zaak in het register en beslist hij over de kosten overeenkomstig de artikelen 136 en 138.

Hoofdstuk 12

BEROEPEN EN INCIDENTEN DIE BIJ BESCHIKKING WORDEN AFGEDAAN

Artikel 126

Beroep dat kennelijk moet worden verworpen

Wanneer het Gerecht kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van een beroep, of wanneer dit kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk rechtens ongegrond is, kan het Gerecht te allen tijde, op voorstel van de rechter-rapporteur, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen zonder de behandeling voort te zetten.

Artikel 127

Verwijzing van een zaak naar het Hof van Justitie of naar het Gerecht voor ambtenarenzaken

De beslissingen tot verwijzing bedoeld in artikel 54, tweede alinea, van het Statuut en in artikel 8, lid 2, van bijlage I bij het Statuut worden door het Gerecht op voorstel van de rechter-rapporteur vastgesteld bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 128

Onbevoegdverklaring

De beslissingen tot onbevoegdverklaring bedoeld in artikel 54, derde alinea, van het Statuut worden door het Gerecht op voorstel van de rechter-rapporteur vastgesteld bij met redenen omklede beschikking.

Artikel 129

Middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn

Op voorstel van de rechter-rapporteur kan het Gerecht in elke stand van het geding ambtshalve, de hoofdpartijen gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak doen over de middelen van niet-ontvankelijkheid die van openbare orde zijn.

Artikel 130

Excepties en procesincidenten

1.   Indien de verweerder het Gerecht verzoekt om uitspraak te doen over de niet-ontvankelijkheid of de onbevoegdheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan, neemt hij daartoe een afzonderlijke akte binnen de termijn bedoeld in artikel 81.

2.   Indien een partij het Gerecht verzoekt om vast te stellen dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op hoeft te worden beslist, of om uitspraak te doen over een ander incident, neemt zij daartoe een afzonderlijke akte.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde verzoeken bevatten de uiteenzetting van de aangevoerde middelen en argumenten en de conclusies; de stukken waarop beroep wordt gedaan, worden bijgevoegd.

4.   Na de indiening van het in lid 1 bedoelde verzoek, stelt de president de verzoeker een termijn waarbinnen hij zijn middelen en conclusies schriftelijk kan voordragen.

5.   Na de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek, stelt de president de andere partijen een termijn waarbinnen zij hun opmerkingen over dit verzoek schriftelijk kunnen voordragen.

6.   Het Gerecht kan beslissen de mondelinge behandeling voor de in de leden 1 en 2 bedoelde verzoeken te openen. Artikel 106 is niet van toepassing.

7.   Het Gerecht doet zo spoedig mogelijk uitspraak op het verzoek of voegt het onderzoek daarvan, indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen, met de zaak ten gronde. Het verwijst de zaak naar het Hof van Justitie of naar het Gerecht voor ambtenarenzaken indien deze binnen hun bevoegdheid valt.

8.   Indien het Gerecht het verzoek afwijst of met de zaak ten gronde voegt, bepaalt de president nieuwe termijnen voor de voortzetting van het geding.

Artikel 131

Ambtshalve afdoening zonder beslissing

1.   Wanneer het Gerecht vaststelt dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op hoeft te worden beslist, kan het op voorstel van de rechter-rapporteur, de partijen gehoord, in elke stand van het geding ambtshalve beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

2.   Indien de verzoeker geen gehoor meer geeft aan de uitnodigingen van het Gerecht, kan het Gerecht op voorstel van de rechter-rapporteur, de partijen gehoord, ambtshalve bij met redenen omklede beschikking vaststellen dat op het beroep niet meer hoeft te worden beslist.

Artikel 132

Kennelijk gegrond beroep

Wanneer het Hof van Justitie of het Gerecht reeds uitspraak heeft gedaan over een of meer rechtsvragen die identiek zijn aan die welke in de middelen van het beroep worden opgeworpen, en het Gerecht vaststelt dat de feiten zijn bewezen, kan het Gerecht na sluiting van de schriftelijke behandeling en op voorstel van de rechter-rapporteur, de partijen gehoord, beslissen het beroep kennelijk gegrond te verklaren bij met redenen omklede beschikking waarin naar de relevante rechtspraak wordt verwezen.

Hoofdstuk 13

PROCESKOSTEN EN GERECHTSKOSTEN

Artikel 133

Beslissing ten aanzien van de proceskosten

Ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

Artikel 134

Algemene regels over de verdeling van de proceskosten

1.   Voor zover dit is gevorderd, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen.

2.   Indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt het Gerecht het door elk van hen te dragen deel van de proceskosten.

3.   Indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, draagt elke partij haar eigen kosten. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Gerecht evenwel beslissen dat een partij behalve in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.

Artikel 135

Billijkheid en nodeloos of vexatoir veroorzaakte kosten

1.   In uitzonderlijke gevallen kan het Gerecht, wanneer de billijkheid dit vergt, beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij, behalve in haar eigen kosten, slechts ten dele wordt verwezen in de kosten van de andere partij of daarin zelfs niet dient te worden verwezen.

2.   Het Gerecht kan een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, ten dele of zelfs volledig in de kosten verwijzen, indien dit gerechtvaardigd lijkt wegens haar houding, daaronder begrepen haar houding vóór het instellen van het beroep, met name indien door haar toedoen voor de andere partij kosten zijn opgekomen die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.

Artikel 136

Kosten in geval van afstand van instantie

1.   De partij die afstand doet van instantie, wordt in de proceskosten verwezen, voor zover dit door de andere partij in haar opmerkingen over de afstand van instantie is gevorderd.

2.   Op vordering van de partij die afstand doet van instantie wordt evenwel de andere partij in de kosten verwezen, indien dit op grond van de houding van deze partij gerechtvaardigd voorkomt.

3.   Ingeval partijen ten aanzien van de proceskosten tot een akkoord zijn gekomen, wordt overeenkomstig dit akkoord beslist.

4.   Bij gebreke van een conclusie ten aanzien van de proceskosten, draagt elk van de partijen haar eigen kosten.

Artikel 137

Kosten in geval van afdoening zonder beslissing

In geval van afdoening zonder beslissing beslist het Gerecht vrijelijk over de kosten.

Artikel 138

Kosten van de interveniënten

1.   De lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, dragen hun eigen kosten.

2.   De staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-overeenkomst, alsmede de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, dragen eveneens hun eigen kosten wanneer zij in het geding hebben geïntervenieerd.

3.   Het Gerecht kan bepalen dat een andere interveniënt dan de in de leden 1 en 2 bedoelde, zijn eigen kosten zal dragen.

Artikel 139

Gerechtskosten

De procedure voor het Gerecht is kosteloos, behoudens de navolgende bepalingen:

a)

indien een partij ten laste van het Gerecht onnodige kosten heeft veroorzaakt, met name indien het beroep kennelijk misbruik oplevert, kan het Gerecht die partij volledig in die kosten verwijzen;

b)

de kosten van afschriften en vertalingen die op verzoek van een partij zijn verstrekt, zullen, voor zover zij door de griffier overmatig worden geacht, door de partij op de voet van het griffierecht bedoeld in artikel 37 worden vergoed;

c)

wanneer herhaaldelijk de voorschriften van dit Reglement of van de uitvoeringsbepalingen bedoeld in artikel 224 niet in acht worden genomen, waardoor om herstel van de verzuimen moet worden verzocht, zullen de ten laste van het Gerecht veroorzaakte verwerkingskosten op verzoek van de griffier door de betrokken partij worden vergoed op de voet van het griffierecht bedoeld in artikel 37.

Artikel 140

Invorderbare kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 139, worden als invorderbare kosten aangemerkt:

a)

de krachtens artikel 100 aan getuigen en deskundigen verschuldigde gelden;

b)

de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfskosten en het honorarium van een gemachtigde, raadsman of advocaat.

Artikel 141

Wijzen van betaling

1.   De kas van het Gerecht en zijn schuldenaren doen hun betalingen in euro.

2.   Wanneer de invorderbare kosten zijn gemaakt in een andere munteenheid dan de euro, of de handelingen die tot schadeloosstelling aanleiding geven, zijn verricht in een land waar de euro niet de valuta van het land is, geschiedt de omrekening volgens de officiële referentiekoers van de Europese Centrale Bank op de dag van betaling.

Hoofdstuk 14

INTERVENTIE

Artikel 142

Doel en gevolgen van de interventie

1.   De interventie mag geen ander doel dienen dan de conclusies van een van de hoofdpartijen geheel of ten dele te ondersteunen. Zij kent niet dezelfde procedurele rechten toe als die welke aan de hoofdpartijen zijn toegekend, met name niet het recht om te verzoeken een terechtzitting te houden.

2.   De interventie is ondergeschikt aan het hoofdgeding. Zij raakt zonder voorwerp wanneer de zaak in het register van het Gerecht wordt doorgehaald, na afstand van instantie of een tussen de hoofdpartijen overeengekomen minnelijke regeling, of bij niet-ontvankelijkverklaring van het verzoekschrift.

3.   De interveniënt aanvaardt het geding in de stand waarin het zich bevindt ten tijde van zijn interventie.

Artikel 143

Verzoek tot interventie

1.   Het verzoek tot interventie moet worden ingediend binnen zes weken, te rekenen vanaf de in artikel 79 bedoelde bekendmaking.

2.   Het verzoek tot interventie bevat:

a)

de aanduiding van de zaak;

b)

de aanduiding van de hoofdpartijen;

c)

de naam en de woonplaats van de indiener van het verzoek tot interventie;

d)

de aanduiding en de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de indiener van het verzoek tot interventie;

e)

de conclusies tot ondersteuning waarvan de indiener van het verzoek tot interventie wenst te interveniëren;

f)

de uiteenzetting van de omstandigheden waaruit het recht om de interveniëren blijkt, wanneer het verzoek krachtens artikel 40, tweede of derde alinea, van het Statuut wordt gedaan.

3.   De indiener van het verzoek tot interventie wordt vertegenwoordigd volgens het bepaalde in artikel 19 van het Statuut.

4.   Artikel 77, artikel 78, leden 3 tot en met 5, en artikel 139 zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot interventie.

Artikel 144

Beslissing op het verzoek tot interventie

1.   Het verzoek tot interventie wordt aan de hoofdpartijen betekend.

2.   De president stelt de hoofdpartijen in de gelegenheid schriftelijk of mondeling opmerkingen over het verzoek tot interventie in te dienen en om, zo nodig, te verzoeken om bepaalde gegevens in het procesdossier die vertrouwelijk zijn, van mededeling aan een interveniënt uit te sluiten.

3.   Wanneer de verweerder een exceptie van niet-ontvankelijkheid of een exceptie van onbevoegdheid als bedoeld in artikel 130, lid 1, opwerpt, wordt pas op het verzoek tot interventie beslist nadat de exceptie is verworpen of met het onderzoek van de zaak ten gronde is gevoegd.

4.   Wanneer het verzoek wordt ingediend krachtens artikel 40, eerste alinea, van het Statuut en de hoofdpartijen niet hebben gewezen op gegevens in het procesdossier die vertrouwelijk zijn, waarvan de mededeling aan de interveniënt hun schade zou berokkenen, wordt de interventie toegelaten bij beslissing van de president.

5.   In de andere gevallen beslist de president zo spoedig mogelijk bij beschikking op het verzoek tot interventie en, in voorkomend geval, over de mededeling aan de interveniënt van gegevens waarvan wordt gesteld dat deze vertrouwelijk zijn.

6.   Wanneer het verzoek tot interventie wordt afgewezen, wordt de in lid 5 bedoelde beschikking met redenen omkleed en wordt daarin ten aanzien van de kosten van het verzoek tot interventie beslist, daaronder begrepen de kosten van de indiener van het verzoek tot interventie, overeenkomstig de artikelen 134 en 135.

7.   Indien het verzoek tot interventie wordt ingewilligd, worden de interveniënt alle aan de hoofdpartijen betekende processtukken meegedeeld, in voorkomend geval met uitzondering van de krachtens lid 5 van die mededeling uitgesloten vertrouwelijke gegevens.

8.   Wanneer het verzoek tot interventie wordt ingetrokken, gelast de president de doorhaling van de indiener van het verzoek tot interventie in de zaak en beslist hij ten aanzien van de kosten, daaronder begrepen de kosten van de indiener van het verzoek tot interventie, overeenkomstig artikel 136.

9.   Wanneer de interventie wordt ingetrokken, gelast de president de doorhaling van de interveniënt in de zaak en beslist hij over de kosten overeenkomstig de artikelen 136 en 138.

10.   Indien in de hoofdzaak een einde komt aan het geding voordat op een verzoek tot interventie is beslist, dragen de indiener van het verzoek tot interventie en de hoofdpartijen ieder hun eigen kosten in verband met het verzoek tot interventie. Een afschrift van de beschikking waardoor een einde komt aan het geding wordt aan de indiener van het verzoek tot interventie toegezonden.

Artikel 145

Indiening van de memories

1.   De interveniënt kan binnen de door de president bepaalde termijn een memorie in interventie indienen.

2.   De memorie in interventie bevat:

a)

de conclusies van de interveniënt, strekkende tot gehele of gedeeltelijke ondersteuning van de conclusies van een van de hoofdpartijen;

b)

de door de interveniënt aangevoerde middelen en argumenten;

c)

zo nodig, het bewijs en de bewijsaanbiedingen.

3.   Na de indiening van de memorie in interventie bepaalt de president in voorkomend geval een termijn waarbinnen de hoofdpartijen op die memorie kunnen antwoorden.

Hoofdstuk 15

RECHTSBIJSTAND

Artikel 146

Algemeen

1.   Eenieder die, wegens zijn financiële situatie niet of slechts ten dele tot betaling van de proceskosten in staat is, heeft recht op rechtsbijstand.

2.   De rechtsbijstand wordt geweigerd indien het Gerecht kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van de rechtsvordering waarvoor hij wordt aangevraagd of indien deze rechtsvordering kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk rechtens ongegrond voorkomt.

Artikel 147

Aanvraag voor rechtsbijstand

1.   Rechtsbijstand kan worden aangevraagd vóór de instelling van het beroep of zolang dit aanhangig is.

2.   Voor de aanvraag voor rechtsbijstand moet gebruik worden gemaakt van het formulier dat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en beschikbaar is op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Onverminderd artikel 74 moet dit formulier worden ondertekend door de aanvrager of, wanneer deze wordt vertegenwoordigd, door zijn advocaat. Een aanvraag om rechtsbijstand die niet per formulier is gedaan, wordt niet in aanmerking genomen.

3.   De aanvraag voor rechtsbijstand gaat vergezeld van de nodige gegevens en bewijzen op grond waarvan de financiële situatie van de aanvrager kan worden beoordeeld, zoals een van de bevoegde nationale autoriteiten afkomstige verklaring die deze financiële situatie bevestigt.

4.   Indien de aanvraag voor rechtsbijstand vóór de instelling van het beroep wordt ingediend, moet de verzoeker summier het voorwerp van het in te stellen beroep, de feiten van de zaak en de argumenten ter ondersteuning van het beroep uiteenzetten. Het verzoek dient vergezeld te gaan van de desbetreffende bewijsstukken.

5.   In voorkomend geval gaat de aanvraag voor rechtsbijstand vergezeld van de documenten bedoeld in artikel 51, leden 2 en 3, en artikel 78, lid 3. In dat geval zijn artikel 51, lid 4, en artikel 78, lid 5, van overeenkomstige toepassing.

6.   Indien de aanvrager van rechtsbijstand ten tijde van de neerlegging van de aanvraag wordt vertegenwoordigd door een advocaat, is artikel 77 van overeenkomstige toepassing.

7.   De indiening van een aanvraag voor rechtsbijstand schorst voor de aanvrager de voor de instelling van het beroep bepaalde termijn tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij op die aanvraag wordt beslist, of, in de gevallen bedoeld in artikel 148, lid 6, de beschikking waarbij de advocaat wordt aangewezen die de betrokkene dient te vertegenwoordigen.

Artikel 148

Beslissing op de aanvraag voor rechtsbijstand

1.   Alvorens op de aanvraag voor rechtsbijstand te beslissen, bepaalt de president voor de andere hoofdpartij een termijn om haar schriftelijke opmerkingen in te dienen, tenzij reeds op grond van hetgeen is ingediend blijkt dat niet aan de in artikel 146, lid 1, bepaalde voorwaarden wordt voldaan of dat is voldaan aan de in artikel 146, lid 2, bepaalde voorwaarden.

2.   De president beslist bij beschikking op de aanvraag voor rechtsbijstand.

3.   De beschikking waarbij de rechtsbijstand wordt geweigerd, wordt met redenen omkleed.

4.   In de beschikking waarbij de rechtsbijstand wordt toegekend, kan een advocaat worden aangewezen om de betrokkene te vertegenwoordigen, mits die advocaat door de aanvrager is voorgesteld in zijn aanvraag voor rechtsbijstand en deze advocaat ermee heeft ingestemd de aanvrager voor het Gerecht te vertegenwoordigen.

5.   Indien de betrokkene niet zelf een advocaat heeft voorgesteld in zijn aanvraag voor rechtsbijstand of na een beschikking waarbij rechtsbijstand wordt toegekend, of indien zijn keuze niet kan worden bekrachtigd, zendt de griffier de beschikking waarbij rechtsbijstand wordt toegekend tezamen met een afschrift van de aanvraag aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat, genoemd in het Additioneel reglement bij het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie. Indien de betrokkene geen woonplaats binnen de Unie heeft, zendt de griffier de beschikking waarbij rechtsbijstand wordt toegekend tezamen met een afschrift van de aanvraag aan de bevoegde instantie van de staat waar het Hof van Justitie van de Europese Unie is gevestigd.

6.   Onverminderd lid 4 wordt de advocaat die met de vertegenwoordiging van de verzoeker wordt belast bij beschikking aangewezen, naargelang het geval met inachtneming van de voorstellen van de betrokkene of met inachtneming van de voorstellen die de in lid 5 bedoelde instantie heeft toegezonden.

7.   In de beschikking waarbij rechtsbijstand wordt toegekend, kan een bedrag worden vastgesteld dat aan de met de vertegenwoordiging van de betrokkene belaste advocaat zal worden betaald, of een maximum worden bepaald voor de verschotten en honoraria van de advocaat dat in beginsel niet mag worden overschreden. Daarin kan worden voorzien in een bijdrage van de betrokkene aan de kosten bedoeld in artikel 149, lid 1, rekening houdend met zijn financiële situatie.

8.   Tegen de krachtens dit artikel gegeven beschikkingen staat geen hogere voorziening open.

9.   Onverminderd artikel 147, lid 6, vinden de betekeningen aan de aanvrager van rechtsbijstand en aan de andere partijen plaats op de wijze voorzien in artikel 80, lid 1.

Artikel 149

Voorschotten en voor rekening nemen van de kosten

1.   Wanneer rechtsbijstand wordt toegekend, komen de kosten voor de bijstand en de vertegenwoordiging van de aanvrager voor het Gerecht voor rekening van de kas van het Gerecht, in voorkomend geval binnen de grenzen die zijn vastgesteld. De president kan beslissen dat aan de overeenkomstig artikel 148 aangewezen advocaat, op zijn verzoek een voorschot wordt betaald.

2.   Wanneer op grond van de beslissing waardoor een einde komt aan het geding de begunstigde van de rechtsbijstand zijn eigen kosten moet dragen, stelt de president bij met redenen omklede beschikking waartegen geen hogere voorziening openstaat, de verschotten en honoraria van de advocaat vast die ten laste van de kas van het Gerecht komen.

3.   Wanneer het Gerecht in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding een andere partij heeft verwezen in de kosten van de begunstigde van de rechtsbijstand, dient deze andere partij de als rechtsbijstand voorgeschoten bedragen aan de kas van het Gerecht te vergoeden.

4.   De griffier vordert de in lid 3 bedoelde bedragen in van de partij die tot betaling ervan is veroordeeld.

5.   Wanneer de begunstigde van de rechtsbijstand in het ongelijk wordt gesteld, kan het Gerecht, indien de billijkheid dit vergt, bij zijn uitspraak over de proceskosten in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding, gelasten dat een of meer andere partijen hun eigen kosten dragen of dat deze bij wege van rechtsbijstand geheel of ten dele ten laste komen van de kas van het Gerecht.

Artikel 150

Intrekking van de rechtsbijstand

1.   Wanneer in de loop van het geding blijkt dat de omstandigheden op grond waarvan de rechtsbijstand is verleend, zijn gewijzigd, kan de president, ambtshalve dan wel op verzoek, de betrokkene gehoord, deze bijstand intrekken.

2.   De beschikking waarbij de rechtsbijstand wordt ingetrokken, is met redenen omkleed; hiertegen staat geen hogere voorziening open.

Hoofdstuk 16

SPOEDPROCEDURES

Afdeling 1

Versnelde procedure

Artikel 151

Beslissing ten aanzien van de versnelde procedure

1.   Het Gerecht kan wegens de bijzondere spoedeisendheid en de omstandigheden van de zaak, op verzoek van de verzoeker dan wel de verweerder, de andere hoofdpartij gehoord, beslissen volgens een versnelde procedure uitspraak te doen. Deze beslissing wordt zo spoedig mogelijk genomen.

2.   Op voorstel van de rechter-rapporteur kan het Gerecht in uitzonderlijke omstandigheden ambtshalve beslissen, de hoofdpartijen gehoord, volgens een versnelde procedure uitspraak te doen.

3.   Aan de beslissing van het Gerecht om volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, kunnen voorwaarden worden verbonden betreffende de omvang en de indiening van de memories van de hoofdpartijen, het verdere verloop van de procedure of de middelen en argumenten waarover het Gerecht uitspraak zal dienen te doen.

4.   Indien een van de hoofdpartijen zich niet aan een van de voorwaarden in lid 3 houdt, kan de beslissing om volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, worden herroepen. De procedure verloopt dan volgens de gewone procedure.

Artikel 152

Verzoek om een versnelde procedure

1.   Het verzoek om een versnelde procedure moet bij afzonderlijke akte worden ingediend op het tijdstip van neerlegging van het verzoekschrift dan wel het verweerschrift, en een motivering bevatten waarin de bijzondere spoedeisendheid van de zaak en de overige relevante omstandigheden nauwkeurig zijn omschreven.

2.   In het verzoek om een versnelde procedure kan worden aangegeven dat bepaalde middelen of argumenten of bepaalde passages van het verzoekschrift of van het verweerschrift slechts zijn aangevoerd voor het geval niet volgens een versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, in het bijzonder door bij het verzoek een samengevatte versie van het verzoekschrift te voegen, alsmede een staat van bijlagen en de bijlagen die enkel in aanmerking dienen te worden genomen wanneer volgens een versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan.

Artikel 153

Behandeling bij voorrang

In afwijking van artikel 67, lid 1, worden de zaken ten aanzien waarvan het Gerecht heeft besloten volgens een versnelde procedure uitspraak te doen, bij voorrang afgedaan.

Artikel 154

Schriftelijke behandeling

1.   Wanneer de verzoeker om een uitspraak volgens een versnelde procedure heeft verzocht, is de termijn voor de neerlegging van een verweerschrift in afwijking van artikel 81, lid 1, een maand. Deze termijn kan overeenkomstig artikel 81, lid 3, worden verlengd.

2.   Indien het Gerecht beslist om een verzoek om een versnelde procedure niet in te willigen, wordt de verweerder een aanvullende termijn van een maand verleend om het verweerschrift in te dienen dan wel aan te vullen.

3.   In het kader van een versnelde procedure kunnen de in de artikelen 83, lid 1, en 145, leden 1 en 3, bedoelde memories slechts worden ingediend indien het Gerecht dat toestaat bij overeenkomstig de artikelen 88 tot en met 90 vastgestelde maatregelen tot organisatie van de procesgang.

4.   In het kader van een versnelde procedure houdt de president bij de vaststelling van de in dit Reglement voorziene termijnen rekening met de bijzondere spoedeisendheid waarmee op het beroep uitspraak moet worden gedaan.

Artikel 155

Mondelinge behandeling

1.   Wanneer in het verzoek om een versnelde procedure is bewilligd, beslist het Gerecht zo spoedig mogelijk na de indiening van het voorlopig rapport door de rechter-rapporteur tot opening van de mondelinge behandeling. Het Gerecht kan niettemin beslissen om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, indien de hoofdpartijen afzien van deelname aan een terechtzitting en het Gerecht zich voldoende voorgelicht acht door de stukken in het procesdossier.

2.   Onverminderd de artikelen 84 en 85 kunnen de hoofdpartijen in de loop van de mondelinge behandeling hun betoog aanvullen en bewijsaanbiedingen doen, mits de vertraging waarmee dit geschiedt, wordt gerechtvaardigd.

Afdeling 2

Opschorting en overige voorlopige maatregelen in kort geding

Artikel 156

Verzoek tot opschorting of tot verkrijging van overige voorlopige maatregelen

1.   Een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling bedoeld in artikel 278 VWEU en artikel 157 VEGA, is slechts ontvankelijk indien de verzoeker tegen die handeling beroep heeft ingesteld bij het Gerecht.

2.   Een verzoek tot verkrijging van enige andere voorlopige maatregel, bedoeld in artikel 279 VWEU, is slechts ontvankelijk indien het afkomstig is van een hoofdpartij in een voor het Gerecht aanhangige zaak en dit verzoek met die zaak verband houdt.

3.   De verzoeken bedoeld in de leden 1 en 2 bevatten een duidelijke omschrijving van het voorwerp van het geschil en van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt. Zij bevatten al het beschikbare bewijs en de bewijsaanbiedingen ter rechtvaardiging van de toekenning van de voorlopige maatregelen.

4.   Het verzoek wordt gedaan bij afzonderlijke akte en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 76 tot en met 78.

Artikel 157

Procedure

1.   Het verzoek wordt aan de andere partij betekend; de president van het Gerecht verleent haar een korte termijn voor het indienen van schriftelijke of mondelinge opmerkingen.

2.   De president van het Gerecht kan het verzoek inwilligen nog vóór de andere partij haar opmerkingen heeft ingediend. Deze maatregel kan nadien, ook ambtshalve, worden gewijzigd of ingetrokken.

3.   De president van het Gerecht treft in voorkomend geval maatregelen tot organisatie van de procesgang en maatregelen van instructie.

4.   In geval van verhindering van de president van het Gerecht zijn de artikelen 11 en 12 van toepassing.

Artikel 158

Beslissing op het verzoek

1.   De president van het Gerecht beslist bij met redenen omklede beschikking op het verzoek. Deze beschikking wordt onverwijld aan de partijen betekend.

2.   De tenuitvoerlegging van de beschikking kan worden onderworpen aan de voorwaarde dat de verzoeker zekerheid stelt tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald.

3.   In de beschikking kan een datum worden bepaald met ingang waarvan de maatregel zijn kracht verliest. Bij gebreke van een zodanige aanduiding verliest de maatregel zijn kracht terstond nadat het eindarrest is uitgesproken.

4.   De beschikking is van voorlopige aard en prejudicieert de door het Gerecht in de hoofdzaak te geven beslissing niet.

5.   In de beschikking waardoor een einde komt aan de procedure in kort geding, wordt de beslissing ten aanzien van de proceskosten aangehouden tot de beslissing waarin het Gerecht uitspraak doet in de hoofdzaak. Indien dit gezien de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan evenwel in de beschikking ten aanzien van de proceskosten van de procedure in kort geding worden beslist, overeenkomstig de artikelen 134 tot en met 138.

Artikel 159

Wijziging in de omstandigheden

Op verzoek van een van de partijen kan de beschikking te allen tijde op grond van een wijziging in de omstandigheden worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 160

Nieuw verzoek

De afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel belet geenszins dat de hoofdpartij die het had ingediend, andermaal een verzoek indient op grond van nieuwe feiten.

Artikel 161

Verzoek krachtens de artikelen 280 VWEU en 299 VWEU en artikel 164 VEGA

1.   Het verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het Gerecht of van een handeling van de Raad, de Europese Commissie of de Europese Centrale Bank, ingediend krachtens de artikelen 280 VWEU en 299 VWEU en artikel 164 VEGA, wordt overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling behandeld.

2.   De beschikking waarbij het verzoek wordt toegewezen, bepaalt in voorkomend geval de datum waarop de voorlopige maatregel zijn kracht verliest.

Hoofdstuk 17

VERZOEKEN BETREFFENDE DE ARRESTEN EN BESCHIKKINGEN

Artikel 162

Toewijzing van het verzoek

1.   De in dit hoofdstuk bedoelde verzoeken worden toegewezen aan de rechtsprekende formatie die de beslissing heeft vastgesteld waarop het verzoek betrekking heeft.

2.   Indien het niet langer mogelijk is om het in de artikelen 23 en 24 bedoelde quorum te verenigen, wordt het verzoek toegewezen aan een andere rechtsprekende formatie waarin hetzelfde aantal rechters zitting heeft. Indien de beslissing is vastgesteld door een alleensprekende rechter en deze verhinderd is, wordt het verzoek toegewezen aan een andere rechter.

Artikel 163

Schorsing van de behandeling

Wanneer een hogere voorziening bij het Hof van Justitie en een van de in dit hoofdstuk bedoelde verzoeken, met uitzondering van de verzoeken bedoeld in de artikelen 164 en 165, betrekking hebben op dezelfde beslissing van het Gerecht, kan de president beslissen, de partijen gehoord, de behandeling te schorsen totdat het Hof van Justitie op de hogere voorziening uitspraak doet.

Artikel 164

Rectificatie van de arresten en beschikkingen

1.   Onverminderd de bepalingen over de uitlegging van de arresten en beschikkingen, kan het Gerecht, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, de schrijf- en rekenfouten alsmede kennelijke onnauwkeurigheden rectificeren.

2.   Het verzoek om rectificatie wordt ingediend binnen twee weken te rekenen vanaf de uitspraak van het arrest of de betekening van de beschikking.

3.   Wanneer het verzoek tot rectificatie betrekking heeft op het dictum of een van de rechtsoverwegingen ter ondersteuning van het dictum, kunnen de partijen binnen een door de president bepaalde termijn schriftelijke opmerkingen indienen.

4.   Het Gerecht beslist bij beschikking.

5.   De minuut van de beschikking waarbij de rectificatie wordt gelast, wordt aan de minuut van de gerectificeerde beslissing gehecht. In margine van de minuut van de gerectificeerde beslissing wordt van deze beschikking aantekening gedaan.

Artikel 165

Verzuim om te beslissen

1.   Indien het Gerecht heeft verzuimd te beslissen op een afzonderlijk punt van de conclusies of ten aanzien van de proceskosten, wendt de partij die ter zake wenst te klagen zich met een verzoek tot het Gerecht.

2.   Het verzoek wordt ingediend binnen een maand te rekenen vanaf de uitspraak van het arrest of de betekening van de beschikking.

3.   Het verzoek wordt betekend aan de andere partijen, die schriftelijke opmerkingen kunnen indienen binnen de door de president bepaalde termijn.

4.   Na de partijen in de gelegenheid te hebben gesteld om hun opmerkingen in te dienen, beslist het Gerecht tegelijkertijd over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek bij beschikking.

Artikel 166

Verzet tegen een bij verstek gewezen arrest

1.   Overeenkomstig artikel 41 van het Statuut staat tegen het bij verstek gewezen arrest verzet open.

2.   Het verzet wordt door de niet-verschenen verweerder ingesteld binnen een maand te rekenen vanaf de betekening van het bij verstek gewezen arrest. Het wordt ingediend met inachtneming van de vormvoorschriften in de artikelen 76 tot en met 78.

3.   Nadat het verzet is betekend, bepaalt de president de termijn waarbinnen de andere partij schriftelijke opmerkingen kan indienen.

4.   De procedure verloopt naargelang het geval overeenkomstig de bepalingen van titel III of titel IV.

5.   Het Gerecht doet uitspraak bij een arrest dat niet vatbaar is voor verzet.

6.   De minuut van dit arrest wordt gehecht aan die van het bij verstek gewezen arrest. In margine van de minuut van het bij verstek gewezen arrest wordt van het op het verzet gewezen arrest aantekening gedaan.

Artikel 167

Derdenverzet

1.   De bepalingen van de artikelen 76 tot en met 78 zijn van overeenkomstige toepassing op het derdenverzet dat krachtens artikel 42 van het Statuut wordt ingesteld. Dit bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest of de bestreden beschikking;

b)

de vermelding van de punten waarop het bestreden arrest of de bestreden beschikking de derde-opposant in zijn rechten benadeelt;

c)

een opgave van de redenen waarom de derde-opposant niet aan het geding voor het Gerecht heeft kunnen deelnemen.

2.   Het verzoek houdende derdenverzet wordt ingediend binnen twee maanden na de in artikel 122 bedoelde bekendmaking.

3.   Op verzoek van de derde-opposant kan de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest of de bestreden beschikking worden gelast. De artikelen 156 tot en met 161 zijn van overeenkomstige toepassing.

4.   Het verzoek houdende derdenverzet wordt betekend aan de partijen, die schriftelijke opmerkingen kunnen indienen binnen de door de president bepaalde termijn.

5.   Na de partijen in de gelegenheid te hebben gesteld om hun opmerkingen in te dienen, beslist het Gerecht.

6.   Het bestreden arrest of de bestreden beschikking wordt gewijzigd voor zover het derdenverzet wordt toegewezen.

7.   De minuut van de op het derdenverzet gegeven beslissing wordt gehecht aan die van het bestreden arrest of de bestreden beschikking. In margine van de minuut van het bestreden arrest of de bestreden beschikking wordt van de gegeven beslissing aantekening gedaan.

Artikel 168

Uitlegging van de arresten en beschikkingen

1.   Wanneer onduidelijkheid bestaat over de betekenis en de strekking van een arrest of een beschikking, heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 43 van het Statuut tot taak dit arrest of deze beschikking uit te leggen indien daarom wordt verzocht door een van de partijen of een instelling van de Unie die haar belang ter zake aannemelijk maakt.

2.   Het verzoek tot uitlegging wordt ingediend binnen twee jaar te rekenen vanaf de datum van uitspraak van het arrest of de betekening van de beschikking.

3.   Het verzoek tot uitlegging wordt ingediend met inachtneming van de vormvoorschriften in de artikelen 76 tot en met 78. Het bevat voorts een nauwkeurige aanduiding van:

a)

het arrest of de beschikking waarop het verzoek betrekking heeft;

b)

de teksten waarvan om uitlegging wordt verzocht.

4.   Het verzoek tot uitlegging wordt betekend aan de andere partijen, die schriftelijke opmerkingen kunnen indienen binnen de door de president bepaalde termijn.

5.   Na de partijen in de gelegenheid te hebben gesteld om hun opmerkingen in te dienen, beslist het Gerecht.

6.   De minuut van de beslissing houdende uitlegging wordt gehecht aan de minuut van de uitgelegde beslissing. In margine van de minuut van de uitgelegde beslissing wordt van de beslissing houdende uitlegging aantekening gedaan.

Artikel 169

Herziening

1.   Overeenkomstig artikel 44 van het Statuut kan slechts om herziening van een beslissing van het Gerecht worden verzocht op grond van de ontdekking van een feit dat van beslissende invloed kan zijn en dat vóór de uitspraak van het arrest of de betekening van de beschikking onbekend was aan het Gerecht en de partij die om de herziening verzoekt.

2.   Onverminderd de termijn van tien jaar, voorzien in artikel 44, derde alinea, van het Statuut, moet het verzoek tot herziening van een arrest worden gedaan uiterlijk binnen drie maanden na de dag waarop het feit dat aan het verzoek tot herziening ten grondslag ligt, ter kennis van de verzoeker is gekomen.

3.   Op het verzoek tot herziening zijn de artikelen 76 tot en met 78 van overeenkomstige toepassing. Het verzoek bevat voorts:

a)

een nauwkeurige aanduiding van het bestreden arrest of de bestreden beschikking;

b)

de punten waarop het arrest of de beschikking wordt bestreden;

c)

de omschrijving van de feiten die aan het verzoek ten grondslag liggen;

d)

een vermelding van de middelen strekkende tot het bewijs dat de herziening gerechtvaardigd is en dat de in lid 2 bedoelde termijnen in acht zijn genomen.

4.   Het verzoek tot herziening wordt betekend aan de andere partijen, die schriftelijke opmerkingen kunnen indienen binnen de door de president bepaalde termijn.

5.   Na de partijen in de gelegenheid te hebben gesteld om hun opmerkingen in te dienen, beslist het Gerecht bij beschikking over de ontvankelijkheid van het verzoek, zonder vooruit te lopen op de beslissing ten gronde.

6.   Indien het Gerecht het verzoek ontvankelijk verklaart, doet het overeenkomstig de bepalingen van dit Reglement uitspraak ten gronde.

7.   De minuut van de beslissing houdende herziening wordt gehecht aan die van de herziene beslissing. In margine van de minuut van de herziene beslissing wordt van de beslissing houdende herziening aantekening gedaan.

Artikel 170

Betwisting van de invorderbare kosten

1.   In geval van betwisting van de invorderbare kosten wendt de partij die daarbij belang heeft, zich met een verzoek tot het Gerecht. Dit verzoek wordt ingediend met inachtneming van de vormvoorschriften in de artikelen 76 tot en met 78.

2.   Het verzoek wordt betekend aan de partij waarop het verzoek betrekking heeft, die schriftelijke opmerkingen kan indienen binnen de door de president bepaalde termijn.

3.   Na de partij waarop het verzoek betrekking heeft in de gelegenheid te hebben gesteld om haar opmerkingen in te dienen, beslist het Gerecht bij beschikking waartegen geen hogere voorziening openstaat.

4.   De partijen kunnen ter fine van executie een expeditie van de beschikking verlangen.

TITEL IV

RECHTSZAKEN BETREFFENDE INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

Artikel 171

Werkingssfeer

De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de beroepen die zijn ingesteld tegen de beslissingen van de kamers van beroep van het Bureau bedoeld in artikel 1, en die betrekking hebben op de toepassing van de bepalingen inzake een regeling van de intellectuele eigendom.

Hoofdstuk 1

PARTIJEN IN DE PROCEDURE

Artikel 172

Verweerder

Het verzoekschrift is gericht tegen het Bureau waartoe de kamer van beroep behoort die de bestreden beslissing heeft vastgesteld, als verweerder.

Artikel 173

Status voor het Gerecht van de andere partijen in de procedure voor de kamer van beroep

1.   Een partij in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoeker, kan als interveniënt deelnemen aan de procedure voor het Gerecht door in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn te antwoorden op het verzoekschrift.

2.   Vóór het verstrijken van de termijn voor de neerlegging van de memorie van antwoord wordt een partij in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoeker, door neerlegging van een processtuk partij in de procedure voor het Gerecht, als interveniënt. Zij verliest haar status van interveniënt voor het Gerecht, wanneer zij niet in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn antwoordt op het verzoekschrift. In dat geval draagt de interveniërende partij haar eigen kosten in verband met de processtukken die zij heeft neergelegd.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde interveniënt beschikt over dezelfde procedurele rechten als de hoofdpartijen. Hij kan de conclusies van een hoofdpartij ondersteunen en hij kan conclusies en middelen voordragen die autonoom zijn ten opzichte van die van de hoofdpartijen.

4.   Een partij in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoeker, die overeenkomstig de leden 1 en 2 partij voor het Gerecht wordt, wordt volgens het bepaalde in artikel 19 van het Statuut vertegenwoordigd.

5.   Artikel 77 en artikel 78, leden 3 tot en met 5, zijn van overeenkomstige toepassing op de in lid 2 bedoelde processtukken.

6.   In afwijking van artikel 123 is de verstekprocedure niet van toepassing wanneer een interveniënt in de zin van de leden 1 en 2 in de voorgeschreven vorm en binnen de gestelde termijn op het verzoekschrift heeft geantwoord.

Artikel 174

Substitutie van een partij

Wanneer een intellectuele-eigendomsrecht waarop het geschil betrekking heeft van een partij in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau op een derde is overgegaan, kan de rechtverkrijgende verzoeken om in de plaats van de aanvankelijke partij te mogen treden in de procedure voor het Gerecht.

Artikel 175

Verzoek tot substitutie

1.   Het verzoek tot substitutie wordt bij afzonderlijke akte ingediend. Het kan in elk stadium van de procedure worden neergelegd.

2.   Dit verzoek bevat:

a)

de aanduiding van de zaak;

b)

de aanduiding van de partijen in de zaak en de partij in wier plaats de verzoeker wil treden;

c)

de naam en de woonplaats van de verzoeker;

d)

de aanduiding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de verzoeker;

e)

de uiteenzetting van de omstandigheden die de substitutie rechtvaardigen, vergezeld van het bewijs ter ondersteuning daarvan.

3.   De indiener van het verzoek tot substitutie wordt vertegenwoordigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van het Statuut.

4.   Artikel 77, artikel 78, leden 3 tot en met 5, en artikel 139 zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot substitutie.

Artikel 176

Beslissing op het verzoek tot substitutie

1.   Het verzoek tot substitutie wordt aan de partijen betekend.

2.   De president stelt de partijen in de gelegenheid schriftelijk of mondeling opmerkingen over het verzoek tot substitutie te maken.

3.   Op het verzoek tot substitutie wordt beslist bij met redenen omklede beschikking van de president of in de beslissing waardoor een einde komt aan het geding.

4.   Indien het verzoek tot substitutie wordt afgewezen, wordt ten aanzien van de kosten van het verzoek tot substitutie beslist, daaronder begrepen de kosten van de indiener van het verzoek tot substitutie, overeenkomstig de artikelen 134 en 135.

5.   Indien het verzoek tot substitutie wordt ingewilligd, aanvaardt de rechtsopvolger het geding in de staat waarin het zich bevindt ten tijde van de substitutie. Hij is gebonden aan de processtukken die zijn neergelegd door de partij in wier plaats hij treedt.

Hoofdstuk 2

VERZOEKSCHRIFT EN MEMORIES VAN ANTWOORD

Artikel 177

Verzoekschrift

1.   Het verzoekschrift bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de verzoeker;

b)

de aanduiding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de verzoeker;

c)

de aanduiding van het Bureau waartegen het beroep wordt ingesteld;

d)

het voorwerp van het geschil, de aangevoerde middelen en argumenten alsmede een summiere uiteenzetting van die middelen;

e)

de conclusies van de verzoeker.

2.   Indien de verzoeker niet de enige partij in de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau was, bevat het verzoekschrift tevens de namen van alle partijen in die procedure en de adressen die zij ten behoeve van de kennisgevingen hadden opgegeven.

3.   De bestreden beslissing van de kamer van beroep wordt bij het verzoekschrift gevoegd. Daarbij wordt de datum vermeld waarop die beslissing ter kennis van de verzoeker is gebracht.

4.   Indien de verzoeker een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij een recent bewijs van zijn bestaan rechtens bij het verzoekschrift (uittreksel uit het handelsregister, uittreksel uit het verenigingsregister of enig ander officieel stuk).

5.   Het verzoekschrift gaat vergezeld van de in artikel 51, leden 2 en 3, bedoelde stukken.

6.   Artikel 77 is van overeenkomstige toepassing.

7.   Indien het verzoekschrift niet voldoet aan de voorwaarden in de leden 2 tot en met 5, stelt de griffier de verzoeker een termijn waarbinnen hij deze verzuimen kan herstellen. Wordt daaraan niet binnen bedoelde termijn gevolg gegeven, dan beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van deze vormvoorschriften tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.

Artikel 178

Betekening van het verzoekschrift

1.   De griffier stelt de verweerder en alle partijen in de procedure voor de kamer van beroep in kennis van de neerlegging van het verzoekschrift op de wijze voorzien in artikel 80, lid 1. Hij betekent het verzoekschrift nadat de procestaal overeenkomstig artikel 45, lid 4, is vastgesteld en hij betekent, in voorkomend geval, de vertaling van het verzoekschrift in de procestaal.

2.   Het verzoekschrift wordt aan de verweerder betekend door toezending per aangetekende post met bericht van ontvangst van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het verzoekschrift, of door terhandstelling van dit afschrift tegen ontvangstbewijs. Wanneer de verweerder er op voorhand mee heeft ingestemd dat verzoekschriften hem op de wijze bedoeld in artikel 57, lid 4, of per fax worden toegezonden, geschiedt de betekening van het verzoekschrift langs die weg.

3.   Het verzoekschrift wordt aan een partij in de procedure voor de kamer van beroep betekend op de wijze waarmee zij heeft ingestemd ten tijde van de neerlegging van het processtuk bedoeld in artikel 173, lid 2, of, bij gebreke van een dergelijk stuk, per aangetekende post met bericht van ontvangst aan het adres dat door de betrokken partij is opgegeven voor de in de loop van de procedure voor de kamer van beroep te verrichten kennisgevingen.

4.   In de gevallen bedoeld in artikel 177, lid 7, vindt de betekening plaats zodra de verzuimen zijn hersteld of zodra het Gerecht het verzoekschrift, gelet op de voorwaarden in dit artikel, ontvankelijk heeft geoordeeld.

5.   Na de betekening van het verzoekschrift zendt de verweerder het dossier van de procedure voor de kamer van beroep onverwijld toe aan het Gerecht.

Artikel 179

Partijen die een memorie van antwoord mogen neerleggen

De verweerder en de partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoeker, dienen een memorie in antwoord op het verzoekschrift in binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het verzoekschrift. In buitengewone omstandigheden kan de president deze termijn op met redenen omkleed verzoek van de betrokken partij verlengen.

Artikel 180

Memorie van antwoord

1.   De memorie van antwoord bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de partij die haar neerlegt;

b)

de aanduiding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de partij;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten;

d)

de conclusies van de partij die deze neerlegt.

2.   Artikel 177, leden 4 tot en met 7, zijn van overeenkomstige toepassing op de memorie van antwoord.

Artikel 181

Sluiting van de schriftelijke behandeling

Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 3 wordt de schriftelijke behandeling gesloten na de indiening van de memorie van antwoord van de verweerder en, in voorkomend geval, van de interveniënt in de zin van artikel 173.

Hoofdstuk 3

INCIDENTEEL BEROEP

Artikel 182

Incidenteel beroep

1.   De partijen in de procedure voor de kamer van beroep, met uitzondering van de verzoeker, kunnen incidenteel beroep instellen binnen dezelfde termijn als die welke voor de indiening van de memorie van antwoord is bepaald.

2.   Het incidentele beroep moet bij afzonderlijke, van de memorie van antwoord onderscheiden, akte worden ingesteld.

Artikel 183

Inhoud van het incidentele beroep

Het incidentele beroep bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de partij die het neerlegt;

b)

de aanduiding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de partij;

c)

de aangevoerde middelen en argumenten;

d)

de conclusies.

Artikel 184

Conclusies, middelen en argumenten van het incidentele beroep

1.   De conclusies van het incidentele beroep strekken tot vernietiging of herziening van de beslissing van de kamer van beroep op een punt dat in het verzoekschrift niet is opgeworpen.

2.   De aangevoerde middelen en argumenten geven nauwkeurig aan tegen welke rechtsoverwegingen van de bestreden beslissing zij zijn gericht.

Artikel 185

Antwoord op het incidentele beroep

Wanneer incidenteel beroep is ingesteld, kunnen de andere partijen binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening ervan, een memorie indienen waarvan het voorwerp is beperkt tot het antwoord op de conclusies, middelen en argumenten die in het incidentele beroep zijn aangevoerd. In buitengewone omstandigheden kan de president deze termijn op met redenen omkleed verzoek van de betrokken partij verlengen.

Artikel 186

Sluiting van de schriftelijke behandeling

Wanneer incidenteel beroep is ingesteld, wordt de schriftelijke behandeling gesloten na de indiening van de laatste memorie in antwoord op dit incidentele beroep.

Artikel 187

Verhouding tussen het principale beroep en het incidentele beroep

Het incidentele beroep wordt geacht zonder voorwerp te zijn:

a)

indien de verzoeker in het principale beroep afstand van instantie doet;

b)

indien het principale beroep kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Hoofdstuk 4

OVERIGE ASPECTEN VAN DE PROCEDURE

Artikel 188

Voorwerp van geschil voor het Gerecht

De memories van de partijen die in het kader van de procedure voor het Gerecht worden neergelegd, kunnen geen wijziging brengen in het voorwerp van het geschil voor de kamer van beroep.

Artikel 189

Lengte van de memories

1.   Het Gerecht stelt overeenkomstig artikel 224 de maximumlengte van de in het kader van de onderhavige titel neer te leggen memories vast.

2.   De president kan de overschrijding van de maximumlengte van de memories alleen toestaan in juridisch of feitelijk bijzonder complexe gevallen.

Artikel 190

Regeling van de proceskosten

1.   Wanneer een beroep tegen een beslissing van een kamer van beroep wordt toegewezen, kan het Gerecht bepalen dat de verweerder alleen zijn eigen kosten zal dragen.

2.   De door de partijen in verband met de procedure voor de kamer van beroep gemaakte noodzakelijke kosten worden als invorderbare kosten aangemerkt.

Artikel 191

Overige toepasselijke bepalingen

Behoudens de bijzondere bepalingen van deze titel zijn de bepalingen van titel III van overeenkomstige toepassing op de in deze titel bedoelde procedures.

TITEL V

HOGERE VOORZIENINGEN TEGEN DE BESLISSINGEN VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

Artikel 192

Werkingssfeer

De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de hogere voorzieningen tegen de beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken bedoeld in de artikelen 9 en 10 van bijlage I bij het Statuut.

Hoofdstuk 1

VERZOEKSCHRIFT IN HOGERE VOORZIENING

Artikel 193

Neerlegging van het verzoekschrift in hogere voorziening

1.   Hogere voorziening wordt ingesteld door neerlegging van een verzoekschrift ter griffie van het Gerecht of van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

2.   De griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken zendt het dossier van de eerste aanleg en, in voorkomend geval, de hogere voorziening onverwijld door aan de griffie van het Gerecht.

Artikel 194

Inhoud van het verzoekschrift in hogere voorziening

1.   De hogere voorziening bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de partij die hogere voorziening instelt, rekwirant genoemd;

b)

de aanduiding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de rekwirant;

c)

de aanduiding van de bestreden beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken;

d)

de aanduiding van de andere partijen in de desbetreffende zaak voor het Gerecht voor ambtenarenzaken;

e)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens alsook een summiere uiteenzetting van deze middelen;

f)

de conclusies van de rekwirant.

2.   De datum waarop de bestreden beslissing aan de rekwirant is betekend, moet worden vermeld.

3.   Indien de rekwirant een privaatrechtelijke rechtspersoon is, voegt hij een recent bewijs van zijn bestaan rechtens bij het verzoekschrift (uittreksel uit het handelsregister, uittreksel uit het verenigingsregister of enig ander officieel stuk).

4.   Het verzoekschrift gaat vergezeld van de in artikel 51, leden 2 en 3, bedoelde stukken.

5.   Artikel 77 is van overeenkomstige toepassing.

6.   Indien de hogere voorziening niet voldoet aan de voorwaarden in de leden 2 tot en met 4, stelt de griffier de rekwirant een termijn waarbinnen hij deze verzuimen kan herstellen. Wordt daaraan niet binnen bedoelde termijn gevolg gegeven, dan beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van deze vormvoorschriften tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.

Artikel 195

Conclusies, middelen en argumenten van de hogere voorziening

1.   De conclusies van de hogere voorziening strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken zoals die in het dictum van deze beslissing voorkomt.

2.   De aangevoerde middelen en argumenten rechtens moeten nauwkeurig aangeven tegen welke rechtsoverwegingen van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken zij zijn gericht.

Artikel 196

Conclusies in geval van toewijzing van de hogere voorziening

1.   De conclusies van de hogere voorziening strekken ertoe dat, ingeval deze wordt toegewezen, het in eerste aanleg gevorderde geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen; nieuwe conclusies zijn niet toegelaten. In hogere voorziening mag het voorwerp van het geschil voor het Gerecht voor ambtenarenzaken niet worden gewijzigd.

2.   Wanneer de rekwirant verzoekt dat, in geval van vernietiging van de bestreden beslissing, de zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken, zet hij de redenen uiteen waarom het geding niet in staat van wijzen is voor het Gerecht.

Hoofdstuk 2

MEMORIE VAN ANTWOORD, REPLIEK EN DUPLIEK

Artikel 197

Betekening van de hogere voorziening

1.   De hogere voorziening wordt betekend aan de andere partijen in de desbetreffende zaak voor het Gerecht voor ambtenarenzaken. Artikel 80, lid 1, is van overeenkomstige toepassing.

2.   In het geval bedoeld in artikel 194, lid 6, vindt de betekening plaats zodra de verzuimen zijn hersteld of zodra het Gerecht de hogere voorziening, gelet op de vormvereisten in dit artikel, ontvankelijk heeft geoordeeld.

Artikel 198

Partijen die een memorie van antwoord mogen indienen

Elke partij in de desbetreffende zaak voor het Gerecht voor ambtenarenzaken die belang heeft bij de toewijzing of de afwijzing van de hogere voorziening, kan binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de hogere voorziening, een memorie van antwoord indienen. Deze termijn voor antwoord wordt niet verlengd.

Artikel 199

Inhoud van de memorie van antwoord

1.   De memorie van antwoord bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de partij die haar indient;

b)

de aanduiding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de partij;

c)

de datum waarop de hogere voorziening haar is betekend;

d)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

e)

de conclusies.

2.   Artikel 194, leden 3 tot en met 6, is van overeenkomstige toepassing op de memorie van antwoord.

Artikel 200

Conclusies van de memorie van antwoord

De conclusies van de memorie van antwoord strekken tot gehele of gedeeltelijke toewijzing of afwijzing van de hogere voorziening.

Artikel 201

Repliek en dupliek

1.   De hogere voorziening en de memorie van antwoord kunnen slechts met een repliek en een dupliek worden aangevuld wanneer de president dit, na een desbetreffend met redenen omkleed verzoek van de rekwirant dat binnen zeven dagen te rekenen vanaf de betekening van de memorie van antwoord moet worden ingediend, noodzakelijk acht, met name om de rekwirant in staat te stellen een standpunt in te nemen ten aanzien van een exceptie van niet-ontvankelijkheid of van nieuwe punten die in de memorie van antwoord zijn aangevoerd.

2.   De president bepaalt de datum waarop de repliek dient te worden overgelegd en, bij de betekening van deze memorie, de datum waarop de dupliek dient te worden overgelegd. Hij kan het aantal bladzijden en het voorwerp van deze memories beperken.

Hoofdstuk 3

INCIDENTELE HOGERE VOORZIENING

Artikel 202

Incidentele hogere voorziening

1.   De partijen bedoeld in artikel 198 kunnen een incidentele hogere voorziening instellen binnen dezelfde termijn als die welke voor de indiening van de memorie van antwoord is bepaald.

2.   De incidentele hogere voorziening moet bij afzonderlijke, van de memorie van antwoord onderscheiden, akte worden ingesteld.

Artikel 203

Inhoud van de incidentele hogere voorziening

De incidentele hogere voorziening bevat:

a)

de naam en de woonplaats van de partij die incidentele hogere voorziening instelt;

b)

de aanduiding van de hoedanigheid en het adres van de vertegenwoordiger van de partij;

c)

de datum waarop de hogere voorziening haar is betekend;

d)

de aangevoerde middelen en argumenten rechtens;

e)

de conclusies.

Artikel 204

Conclusies, middelen en argumenten van de incidentele hogere voorziening

1.   De conclusies van de incidentele hogere voorziening strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken.

2.   Zij kunnen ook strekken tot vernietiging van een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing betreffende de ontvankelijkheid van het beroep voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.

3.   De aangevoerde middelen en argumenten rechtens geven nauwkeurig aan tegen welke rechtsoverwegingen van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken zij zijn gericht. Zij dienen te verschillen van de middelen en argumenten die in de memorie van antwoord worden aangevoerd.

Hoofdstuk 4

MEMORIES NA DE INCIDENTELE HOGERE VOORZIENING

Artikel 205

Antwoord op de incidentele hogere voorziening

Wanneer incidentele hogere voorziening is ingesteld, kan de rekwirant of enige andere partij in de desbetreffende procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken die belang heeft bij de toewijzing of de afwijzing van de incidentele hogere voorziening, binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening ervan een memorie van antwoord indienen waarvan het voorwerp is beperkt tot de in incidentele hogere voorziening aangevoerde middelen. Deze termijn wordt niet verlengd.

Artikel 206

Repliek en dupliek na een incidentele hogere voorziening

1.   De incidentele hogere voorziening en de memorie van antwoord kunnen slechts met een repliek en een dupliek worden aangevuld wanneer de president dit, na een desbetreffend met redenen omkleed verzoek van de partij die de incidentele hogere voorziening heeft ingesteld dat binnen zeven dagen te rekenen vanaf de betekening van de memorie in antwoord op de incidentele hogere voorziening moet worden ingediend, noodzakelijk acht, met name om die partij in staat te stellen een standpunt in te nemen ten aanzien van een exceptie van niet-ontvankelijkheid of van nieuwe punten die in de memorie in antwoord op de incidentele hogere voorziening worden aangevoerd.

2.   De president bepaalt de datum waarop deze repliek dient te worden overgelegd en, bij de betekening van deze memorie, de datum waarop de dupliek dient te worden overgelegd. Hij kan het aantal bladzijden en het voorwerp van deze memories beperken.

Hoofdstuk 5

MONDELINGE BEHANDELING

Artikel 207

Mondelinge behandeling

1.   De partijen in de procedure in hogere voorziening kunnen verzoeken om tijdens een pleitzitting te worden gehoord. Een dergelijk verzoek wordt met redenen omkleed en moet worden ingediend binnen drie weken te rekenen vanaf de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partijen. Deze termijn kan door de president worden verlengd.

2.   Op voorstel van de rechter-rapporteur kan het Gerecht, wanneer het zich voldoende voorgelicht acht door de stukken in het procesdossier, beslissen op de hogere voorziening uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling. Het kan nadien alsnog beslissen de mondelinge behandeling te openen.

Hoofdstuk 6

HOGERE VOORZIENINGEN DIE BIJ BESCHIKKING WORDEN AFGEDAAN

Artikel 208

Kennelijk niet-ontvankelijke of kennelijk ongegronde hogere voorziening

Wanneer de principale of de incidentele hogere voorziening geheel of gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het Gerecht in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur beslissen om deze hogere voorziening geheel of gedeeltelijk bij met redenen omklede beschikking af te wijzen.

Artikel 209

Kennelijk gegronde hogere voorziening

Wanneer het Hof van Justitie of het Gerecht reeds uitspraak heeft gedaan over een of meer rechtsvragen die identiek zijn aan die welke in de middelen van de principale of de incidentele hogere voorziening worden opgeworpen, en het Gerecht de hogere voorziening kennelijk gegrond acht, kan het op voorstel van de rechter-rapporteur, de partijen gehoord, beslissen de hogere voorziening bij met redenen omklede beschikking kennelijk gegrond te verklaren onder verwijzing naar de relevante rechtspraak.

Hoofdstuk 7

GEVOLGEN VAN DE DOORHALING VAN DE PRINCIPALE HOGERE VOORZIENING VOOR DE INCIDENTELE HOGERE VOORZIENING

Artikel 210

Gevolgen van een afstand van instantie of van kennelijke niet-ontvankelijkheid van de principale hogere voorziening voor de incidentele hogere voorziening

De incidentele hogere voorziening wordt geacht zonder voorwerp te zijn:

a)

indien de rekwirant in de principale hogere voorziening daarvan afstand doet;

b)

indien de principale hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens niet-inachtneming van de termijn voor het instellen van hogere voorziening;

c)

indien de principale hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard op de enkele grond dat zij niet is gericht tegen een beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken die een eindbeslissing bevat of tegen een beslissing die het geschil gedeeltelijk ten gronde beslecht of een eindbeslissing is op een procesincident betreffende een exceptie van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid in de zin van artikel 9, eerste alinea, van bijlage I bij het Statuut.

Hoofdstuk 8

PROCESKOSTEN EN GERECHTSKOSTEN IN HOGERE VOORZIENINGEN

Artikel 211

Regeling van de kosten in hogere voorzieningen

1.   Onverminderd de navolgende bepalingen, zijn de artikelen 133 tot en met 141 van overeenkomstige toepassing op de procedure voor het Gerecht die een hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken tot voorwerp heeft.

2.   Wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer het Gerecht, bij gegrondheid ervan, de zaak zelf afdoet, beslist het Gerecht over de proceskosten.

3.   In door de instellingen ingestelde hogere voorzieningen dragen de instellingen hun eigen kosten, onverminderd het bepaalde in artikel 135, lid 2.

4.   In afwijking van artikel 134, leden 1 en 2, kan het Gerecht in geval van hogere voorziening ingesteld door een ambtenaar of ander personeelslid van een instelling, de kosten over de partijen verdelen indien de billijkheid dit vergt.

5.   Wanneer hij niet zelf hogere voorziening heeft ingesteld, kan een interveniënt in eerste aanleg alleen in de kosten van de hogere voorziening worden verwezen indien hij aan de schriftelijke of de mondelinge behandeling voor het Gerecht heeft deelgenomen. Wanneer een dergelijke partij aan de procedure deelneemt, kan het Gerecht beslissen dat zij haar eigen kosten draagt.

Hoofdstuk 9

OVERIGE OP DE HOGERE VOORZIENINGEN TOEPASSELIJKE BEPALINGEN

Artikel 212

Lengte van de memories

1.   Het Gerecht stelt overeenkomstig artikel 224 de maximumlengte van de in het kader van de onderhavige titel neer te leggen memories vast.

2.   De president kan de overschrijding van de maximumlengte van de memories alleen toestaan in bijzonder complexe gevallen.

Artikel 213

Overige op de hogere voorzieningen toepasselijke bepalingen

1.   De artikelen 51 tot en met 58, 60 tot en met 74, 79, 84, 87, 89, 90, 107 tot en met 122, 124, 125, 129, 131, 142 tot en met 162, 164, 165 en 167 tot en met 170 zijn van overeenkomstige toepassing op de procedure voor het Gerecht die een hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken tot voorwerp heeft.

2.   In afwijking van artikel 143, lid 1, moet het verzoek tot interventie worden ingediend binnen een maand, te rekenen vanaf de in artikel 79 bedoelde bekendmaking.

3.   Van de krachtens artikel 256, lid 2, VWEU gegeven beslissingen wordt mededeling gedaan aan het Hof van Justitie en aan het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Hoofdstuk 10

HOGERE VOORZIENING TEGEN DE AFWIJZING VAN EEN VERZOEK TOT INTERVENTIE EN TEGEN DE BESLISSINGEN IN KORT GEDING

Artikel 214

Hogere voorziening tegen de afwijzing van een verzoek tot interventie en tegen de beslissingen in kort geding

In afwijking van de bepalingen van de onderhavige titel, doet de president van het Gerecht uitspraak op de hogere voorzieningen bedoeld in artikel 10, leden 1 en 2, van bijlage I bij het Statuut volgens de procedure in artikel 157, leden 1 en 3, en artikel 158, lid 1.

TITEL VI

PROCEDURES NA TERUGVERWIJZING

Hoofdstuk 1

BESLISSINGEN VAN HET GERECHT NA VERNIETIGING EN TERUGVERWIJZING

Artikel 215

Vernietiging en terugverwijzing door het Hof van Justitie

Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van het Gerecht vernietigt en de zaak voor verdere afdoening naar het Gerecht terugverwijst, wordt de zaak door de beslissing houdende terugverwijzing bij het Gerecht aanhangig.

Artikel 216

Toewijzing van de zaak

1.   Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van een kamer vernietigt, kan de president van het Gerecht de zaak toewijzen aan een andere kamer die zitting houdt met een gelijk aantal rechters.

2.   Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van de Grote kamer van het Gerecht vernietigt, wordt de zaak toegewezen aan die formatie.

3.   Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking vernietigt van een rechter die als alleensprekende rechter uitspraak heeft gedaan, kan de president van het Gerecht de zaak toewijzen aan de alleensprekende rechter, onverminderd de verwijzing van de zaak door laatstgenoemde naar de kamer waarin hij zitting heeft.

Artikel 217

Procesverloop

1.   Wanneer de nadien door het Hof van Justitie vernietigde beslissing is gegeven nadat de schriftelijke behandeling ten gronde voor het Gerecht was gesloten, kunnen de partijen in de procedure voor het Gerecht binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de beslissing van het Hof van Justitie, schriftelijke opmerkingen indienen over de conclusies die uit de beslissing van het Hof van Justitie moeten worden getrokken voor de beslechting van het geschil. Deze termijn kan niet worden verlengd.

2.   Wanneer de nadien door het Hof van Justitie vernietigde beslissing is gegeven, terwijl de schriftelijke behandeling ten gronde voor het Gerecht nog niet was gesloten, wordt zij hervat in de stand waarin zij zich bevond.

3.   Indien de omstandigheden dit rechtvaardigen, kan de president de indiening van aanvullende memories houdende schriftelijke opmerkingen toestaan.

Artikel 218

Op de procedure toepasselijke regels

Behoudens het bepaalde in artikel 217, verloopt de procedure naargelang het geval overeenkomstig de bepalingen van titel III of titel IV.

Artikel 219

Proceskosten

Het Gerecht beslist over de proceskosten van de bij hem ingeleide procedures en van de procedure in hogere voorziening voor het Hof van Justitie.

Hoofdstuk 2

BESLISSINGEN VAN HET GERECHT NA HEROVERWEGING EN TERUGVERWIJZING

Artikel 220

Heroverweging en terugverwijzing door het Hof van Justitie

Wanneer het Hof van Justitie een arrest of een beschikking van het Gerecht heroverweegt en de zaak voor verdere afdoening naar het Gerecht terugverwijst, wordt de zaak door het arrest houdende terugverwijzing bij het Gerecht aanhangig.

Artikel 221

Toewijzing van de zaak

1.   Wanneer het Hof van Justitie een zaak terugverwijst waarin aanvankelijk uitspraak was gedaan door een kamer, kan de president van het Gerecht de zaak toewijzen aan een andere kamer waarin een gelijk aantal rechters zitting heeft.

2.   Wanneer het Hof van Justitie een zaak terugverwijst waarin aanvankelijk uitspraak was gedaan door de Grote kamer van het Gerecht, wordt de zaak toegewezen aan die formatie.

Artikel 222

Procesverloop

1.   Binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de betekening van het arrest van het Hof van Justitie, kunnen de partijen in de procedure voor het Gerecht schriftelijke opmerkingen indienen over de conclusies die uit dit arrest dienen te worden getrokken voor de beslechting van het geschil. Deze termijn kan niet worden verlengd.

2.   Het Gerecht kan de partijen in de voor hem aanhangige procedure bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang verzoeken om memories in te dienen en het kan beslissen deze partijen te horen tijdens een pleitzitting.

Artikel 223

Proceskosten

Het Gerecht beslist over de proceskosten van de bij hem ingeleide procedure na de heroverweging.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 224

Uitvoeringsbepalingen

Het Gerecht stelt bij afzonderlijke akte praktische uitvoeringsbepalingen voor dit Reglement vast.

Artikel 225

Tenuitvoerlegging

De tenuitvoerlegging van de krachtens dit Reglement opgelegde sancties of maatregelen geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 280 VWEU en 299 VWEU en artikel 164 VEGA.

Artikel 226

Intrekking

Dit Reglement treedt in de plaats van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991, als laatstelijk gewijzigd op 19 juni 2013.

Artikel 227

Bekendmaking en inwerkingtreding van dit Reglement

1.   Dit Reglement, dat authentiek is in de talen bedoeld in artikel 44, wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Dit Reglement treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die van de bekendmaking ervan.

3.   Het bepaalde in artikel 105 is pas van toepassing vanaf de inwerkingtreding van het in artikel 105, lid 11, bedoelde besluit.

4.   Het bepaalde in artikel 45, lid 4, in artikel 139, onder c), en in artikel 181 is alleen van toepassing op de beroepen die bij het Gerecht worden ingesteld na de inwerkingtreding van dit Reglement.

5.   Het bepaalde in de artikelen 106 en 207 is alleen van toepassing op de zaken waarvan de schriftelijke behandeling nog niet is gesloten op de datum van inwerkingtreding van dit Reglement.

6.   Het bepaalde in artikel 115, lid 1, artikel 116, lid 6, artikel 131 en artikel 135, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991, als laatstelijk gewijzigd op 19 juni 2013, blijft van toepassing op de beroepen die bij het Gerecht zijn ingesteld vóór de inwerkingtreding van dit Reglement.

7.   Het bepaalde in de artikelen 135 bis en 146 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991, als laatstelijk gewijzigd op 19 juni 2013, blijft van toepassing op de bij het Gerecht aanhangige beroepen waarvan de schriftelijke behandeling is gesloten vóór de inwerkingtreding van dit Reglement.

Gedaan te Luxemburg, 4 maart 2015.

De griffier

E. COULON

De president

M. JAEGER


(1)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(2)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.