ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 74

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
18 maart 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2015/445 van de Commissie van 17 maart 2015 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 voor wat technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen betreft ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/446 van de Commissie van 17 maart 2015 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof bariumselenaat betreft ( 1 )

18

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/447 van de Commissie van 17 maart 2015 inzake de verdeling tussen leveringen en rechtstreekse verkoop van de nationale melkquota die voor 2014/2015 zijn vastgesteld in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad

21

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/448 van de Commissie van 17 maart 2015 tot vaststelling van specifieke diergezondheidsvoorschriften voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde producten van dierlijke oorsprong uit Japan die bestemd zijn voor EXPO Milano 2015 ( 1 )

24

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/449 van de Commissie van 17 maart 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

29

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/450 van de Commissie van 16 maart 2015 tot vaststelling van de testvoorschriften voor lidstaten die zich op het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) aansluiten of hun daar rechtstreeks voor bedoelde nationale systeem substantieel wijzigen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 1612)

31

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

18.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/1


VERORDENING (EU) 2015/445 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2015

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 voor wat technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 7, lid 6, en artikel 8, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie (2) zijn technische en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen vastgelegd.

(2)

Een aantal lidstaten heeft vastgesteld dat bepaalde eisen van Verordening (EU) nr. 1178/2011 leiden tot een onredelijke en onevenredige administratieve of economische belasting voor henzelf of voor belanghebbenden; zij hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn afwijkingen van bepaalde eisen toe te staan overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

(3)

Deze voorgestelde goedkeuringen voor afwijkingen zijn geanalyseerd door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, wat heeft geleid tot een aanbeveling aan de Commissie over de overeenstemming van de voorgestelde goedkeuringen met de toepasselijke voorwaarden.

(4)

De lidstaten en de belanghebbenden uit de sector „general aviation” hebben ook bepaalde eisen geïdentificeerd die als onevenredig met de desbetreffende activiteiten en de daaraan verbonden risico's worden beschouwd.

(5)

In Verordening (EU) nr. 1178/2011 zijn voort ook een aantal redactionele fouten geconstateerd die hebben geleid tot onbedoelde moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging.

(6)

Daarom moeten de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1178/2011 worden gewijzigd om de afwijkingen met duidelijke gevolgen voor de regelgeving in te voeren, om bepaalde verzachtende maatregelen voor de „general aviation” in te voeren en om bepaalde redactionele fouten te corrigeren.

(7)

Op basis van feedback van de lidstaten en belanghebbenden is voorts ook vastgesteld dat de eisen van bijlage VII van Verordening (EU) nr. 1178/2011 mogelijk niet in verhouding staan tot de activiteiten en de daaraan verbonden risico's van opleidingsorganisaties die alleen opleidingen verzorgen voor het verkrijgen van het bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger, het bewijs van bevoegdheid als privépiloot, het bewijs van bevoegdheid voor luchtballonnen en het bewijs van bevoegdheid voor zweefvliegtuigen.

(8)

De lidstaten en belanghebbenden zijn het er over eens dat meer tijd moet worden geboden om regels op te stellen die beter zijn aangepast aan de activiteiten van de sector „general aviation”, zonder de veiligheidsnormen te verlagen.

(9)

Om de nodige tijd te bieden voor het opstellen van deze regels, moet bovendien de datum van toepassing van de bepalingen van bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 voor opleidingsorganisaties die alleen opleidingen verzorgen voor nationale vergunningen die in aanmerking komen om te worden omgezet in bewijzen van bevoegdheid als recreatief vlieger, bewijzen van bevoegdheid voor luchtballonnen en bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegtuigen overeenkomstig deel-FCL, worden uitgesteld tot 8 april 2018.

(10)

Verordening (EU) nr. 1178/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Aangezien Verordening (EU) nr. 290/2012 van de Commissie (3), waarbij Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt gewijzigd, een autonome bepaling bevat inzake de datum van toepassing van de bepalingen van bijlagen VI en VII bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, moet deze verordening eveneens worden gewijzigd om rechtszekerheid en duidelijkheid te garanderen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 65 van Verordening (EG) nr. 216/2008 opgerichte comité van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Onverminderd artikel 12 van Verordening (EG) nr. 216/2008 mogen de lidstaten, voor zover er tussen de Unie en een derde land geen overeenkomsten zijn gesloten met betrekking tot de afgifte van bewijzen van bevoegdheid als piloot, de bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen of certificaten van derde landen en de bijbehorende medische certificaten die door of namens derde landen zijn afgegeven, accepteren overeenkomstig de bepalingen van bijlage III bij deze verordening.”

.

2)

Artikel 10 bis, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   JAR-conforme opleidingsorganisaties mogen opleidingen verstrekken voor het verkrijgen van een bewijs van bevoegdheid als privépiloot overeenkomstig deel-FCL (PPL), voor de bijbehorende bevoegdverklaringen die zijn opgenomen in de registratie, en voor een bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger (LAPL) tot 8 april 2018, zonder dat zij hoeven te voldoen aan de bepalingen van bijlagen VI en VII, voor zover ze vóór 8 april 2015 zijn geregistreerd.”

.

3)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Bij wijze van uitzondering op lid 1 mogen lidstaten beslissen de volgende bepalingen van bijlage I niet toe te passen tot 8 april 2015:

a)

de bepalingen betreffende bewijzen van bevoegdheid voor powered-lift luchtvaartuigen en luchtschepen;

b)

de bepalingen van punt FCL.820;

c)

in het geval van helikopters, de bepalingen van sectie 8 van subdeel J;

d)

de bepalingen van sectie 11 van subdeel J.”

;

b)

het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

„2 bis.   Bij wijze van uitzondering op lid 1 mogen lidstaten beslissen de volgende bepalingen van bijlage I niet toe te passen tot 8 april 2018:

a)

de bepalingen betreffende bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegtuigen en luchtballonnen;

b)

de bepalingen van subdeel B;

c)

de bepalingen van de punten FCL.800, FCL.805, FCL.815;

d)

de bepalingen van sectie 10 van subdeel J.”

;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Bij wijze van uitzondering op lid 1 mogen de lidstaten beslissen de bepalingen van deze verordening tot 8 april 2016 niet toe te passen op piloten die houder zijn van een bewijs van bevoegdheid en bijbehorend medisch certificaat dat is afgegeven door een derde land dat betrokken is bij de niet-commerciële exploitatie van de in artikel 4, lid 1, onder b) of c), van Verordening (EG) nr. 216/2008 vermelde luchtvaartuigen.”

.

4)

Bijlagen I, II, III, VI en VII worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen bij deze verordening.

Artikel 2

In Verordening (EU) nr. 290/2012 van de Commissie wordt artikel 2, lid 2, onder f), geschrapt.

Artikel 3

1.   Deze verordening treedt in werking op 8 april 2015.

2.   In afwijking van lid 1 zijn de wijzigingen in de bepalingen van FCL.315.A, FCL.410.A en FCL.725.A van bijlage I van toepassing met ingang van 8 april 2018.

3.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten besluiten om de bepalingen van bijlagen VI en VII voor opleidingsorganisaties die alleen opleidingen verzorgen voor het verkrijgen van een nationale vergunning die overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1178/2011 kan worden omgezet in een bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger (LAPL), een bewijs van bevoegdheid als zweefvlieger (SPL) of een bewijs van bevoegdheid voor luchtballonnen (BPL) overeenkomstig deel-FCL niet toe te passen tot en met 8 april 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 290/2012 van de Commissie van 30 maart 2012 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 100 van 5.4.2012, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

FCL.065 wordt vervangen door:

„FCL.065   Beperking van de bevoegdheden van houders van een bewijs van bevoegdheid die 60 jaar of ouder zijn in commercieel luchtvervoer

a)

60-64 jaar. Vleugelvliegtuigen en helikopters. De houder van een bewijs van bevoegdheid als bestuurder die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, mag niet optreden als bestuurder van een luchtvaartuig dat betrokken is bij commercieel luchtvervoer, uitgezonderd als lid van een bemanning bestaande uit meerdere bestuurders.

b)

65 jaar. Behalve in het geval van een houder van een bewijs van bevoegdheid voor luchtballonnen of zweefvliegtuigen, mag de houder van een bewijs van bevoegdheid als bestuurder die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, niet optreden als bestuurder van een luchtvaartuig dat betrokken is bij commercieel luchtvervoer.

c)

70 jaar. De houder van een bewijs van bevoegdheid voor luchtballonnen of zweefvliegtuigen die de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, mag niet optreden als bestuurder van een luchtballon of zweefvliegtuig dat betrokken is bij commercieel luchtvervoer.”

.

2)

FCL.105.B wordt vervangen door:

„FCL.105.B   LAPL(B) — Bevoegdheden

Houders van een LAPL voor luchtballonnen zijn bevoegd om op te treden als PIC op luchtballonnen of luchtschepen met hete lucht met een maximale balloncapaciteit van 3 400 m3 of gasballonnen met een maximale balloncapaciteit van 1 260 m3, en met maximaal 3 passagiers aan boord, zodat nooit meer dan 4 personen aan boord van de luchtballon zijn.”

.

3)

In FCL.210.A wordt punt a) vervangen door:

„a)

Kandidaten voor een PPL(A) moeten ten minste 45 uur vlieginstructie hebben ontvangen in vleugelvliegtuigen of TMG's, waarvan er 5 voltooid mogen zijn in een FSTD, met inbegrip van ten minste:

1)

25 uur dubbelbesturingsonderricht, en

2)

10 uur solovliegtijd onder toezicht, met inbegrip van ten minste 5 uur solo-overlandvluchten met ten minste 1 overlandvlucht van ten minste 270 km (150 NM), gedurende welke landingen met volledige stilstand moeten worden uitgevoerd op 2 luchtvaartterreinen die verschillen van het luchtvaartterrein van vertrek.”

.

4)

FCL.230.B wordt vervangen door:

„FCL. 230.B   BPL — Eisen inzake recentheid

a)

Houders van een BPL mogen de bevoegdheden van hun bewijs van bevoegdheid enkel uitoefenen wanneer ze gedurende de afgelopen 24 maanden ten minste het onderstaande hebben voltooid in één klasse van luchtballonnen:

1)

6 uur vliegtijd als PIC, met inbegrip van 10 starts en landingen, en

2)

1 opleidingsvlucht met een instructeur in een luchtballon van de toepasselijke klasse;

3)

als bovendien de bestuurder gekwalificeerd is om met meer dan één klasse ballon te vliegen, moet hij, om zijn bevoegdheden in de andere klasse uit te oefenen, ten minste 3 uur vliegtijd hebben voltooid in die klasse gedurende de afgelopen 24 maanden, met inbegrip van 3 starts en landingen.

b)

Houders van een BPL mogen alleen gebruikmaken van een luchtballon van dezelfde groep als de luchtballon waarmee de opleidingsvlucht is voltooid of een luchtballon van een groep met een kleinere balloncapaciteit;

c)

Houders van een BPL die niet voldoen aan de eisen onder a) moeten, alvorens ze de uitoefening van hun bevoegdheden hervatten:

1)

met succes een bekwaamheidsproef afleggen met een examinator in een luchtballon van de desbetreffende klasse, of

2)

de extra vliegtijd of starts en landingen uitvoeren, met dubbele besturing of solo onder het toezicht van een instructeur, om te voldoen aan de eisen onder a).

d)

In het geval van c), onder 1), mogen houders van een BPL alleen gebruikmaken van een luchtballon van dezelfde groep als de luchtballon waarmee de bekwaamheidsproef is afgelegd of een luchtballon van een groep met een kleinere balloncapaciteit.”

.

5)

In subdeel D van sectie 2 „Specifieke eisen voor de categorie vleugelvliegtuigen” wordt het volgende punt FCL.315.A CPL — Opleidingscursus toegevoegd:

„FCL.315.A   CPL — Opleidingscursus

De theoriekennis en vlieginstructie voor de afgifte van een CPL(A) omvatten opleiding voor het voorkomen en herstellen van storingen.”

.

6)

In FCL.410.A wordt punt a) vervangen door:

„a)

Cursus. Een kandidaat voor een MPL moet een opleidingscursus voor theoriekennis en vlieginstructie hebben gevolgd aan een ATO in overeenstemming met aanhangsel 5 van dit deel. De theoriekennis en vlieginstructie voor de afgifte van een MPL omvatten opleiding voor het voorkomen en herstellen van storingen.”

.

7)

Aan FCL.725.A wordt het volgende punt c) toegevoegd:

„c)

Meervlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen. De opleidingscursus voor de afgifte van een typebevoegdverklaring voor een meervlieger-gecertificeerd vleugelvliegtuig moet theoriekennis en vlieginstructie omvatten met betrekking tot het voorkomen en herstellen van storingen.”

.

8)

In FCL.740.A wordt punt b) vervangen door:

„b)

Verlenging van klassebevoegdverklaringen voor éénvlieger-gecertificeerde éénmotorige vleugelvliegtuigen.

1)

Klassebevoegdverklaring voor vleugelvliegtuigen met enkele zuigermotoren en bevoegdverklaringen voor TMG's. Voor de verlenging van een klassebevoegdverklaring voor een éénvlieger-gecertificeerd vleugelvliegtuig met enkele zuigermotor of TMG moet de kandidaat:

i)

binnen de drie maanden voorafgaand aan de vervaldatum van de bevoegdverklaring slagen voor een bekwaamheidsproef in de desbetreffende klasse, in overeenstemming met aanhangsel 9 van dit deel, met een examinator, of

ii)

binnen de twaalf maanden voorafgaand aan de vervaldatum van de bevoegdverklaring 12 uur vliegtijd hebben voltooid in de desbetreffende klasse, waaronder:

6 uur als PIC;

12 starts en 12 landingen, en

een herhalingstraining van ten minste 1 uur totale vliegtijd hebben gevolgd met een vlieginstructeur (FI) of een instructeur voor klassebevoegdverklaring (CRI). Kandidaten hebben recht op vrijstelling van deze herhalingstraining indien ze zijn geslaagd voor een bekwaamheidsproef voor een klasse- of typebevoegdverklaring, een vaardigheidstest of een vakbekwaamheidsbeoordeling in een andere klasse of een ander type van vleugelvliegtuigen.

2)

Wanneer de kandidaat houder is van zowel een klassebevoegdverklaring voor éénmotorige vleugelvliegtuigen met zuigermotor (land) als een TMG-bevoegdverklaring, mag hij aan de eisen genoemd in punt 1) voldoen in een van beide klassen of een combinatie daarvan en daarmee verlenging van beide bevoegdverklaringen verkrijgen.

3)

Eénpiloot-gecertificeerde vleugelvliegtuigen met éénmotorige turboprop. Ten behoeve van de verlenging van klassebevoegdverklaringen voor vleugelvliegtuigen met eenmotorige turboprop moet de kandidaat binnen de drie maanden voorafgaand aan de vervaldatum van de bevoegdverklaring een bekwaamheidsproef afleggen op een vleugelvliegtuig van de betreffende klasse in overeenstemming met aanhangsel 9 van dit deel.

4)

Wanneer kandidaten houder zijn van zowel een klassebevoegdverklaring voor éénmotorige vleugelvliegtuigen met zuigermotor (land) als een klassebevoegdverklaring voor éénmotorige vleugelvliegtuigen met zuigermotor (zee), mogen zij aan de eisen van punt 1, onder ii), voldoen in een van beide klassen of een combinatie daarvan en daarmee voldoen aan de eisen voor beide bevoegdverklaringen. Ten minste 1 uur van de vereiste tijd als PIC en 6 van de vereiste 12 starts en landingen moeten worden volbracht in elke klasse.”

.

9)

In FCL.825 wordt punt g), onder 6), vervangen door:

„6)

Voor een meermotorige EIR moeten de bekwaamheidsproef voor verlenging of hernieuwde afgifte en de in punt g), 2), ii) voorgeschreven trainingsvlucht in een meermotorig vleugelvliegtuig worden uitgevoerd. Indien de piloot tevens houder is van een éénmotorige EIR, wordt met deze bekwaamheidsproef tevens verlenging of hernieuwde afgifte voor de éénmotorige EIR verkregen. Wanneer de trainingsvlucht is afgelegd in een meermotorig vleugelvliegtuig, is ook voldaan aan de eisen inzake trainingsvluchten voor de éénmotorige EIR.”

.

10)

Aan FCL.915 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Met betrekking tot vrijstellingen voor andere types wordt rekening gehouden met de relevante elementen die gedefinieerd zijn in de gegevens voor operationele geschiktheid, in overeenstemming met deel 21.”

.

11)

Het volgende punt FCL.945 wordt toegevoegd:

„FCL.945   Verplichtingen voor instructeurs

Na voltooiing van de trainingsvlucht met het oog op de verlenging van een bevoegdverklaring SEP of TMG in overeenstemming met FCL.740.A, punt b), onder 1), en alleen wanneer alle andere uit hoofde van FCL.740.A, punt b), onder 1), vereiste verlengingscriteria zijn vervuld, viseert de instructeur het bevoegdheidsbewijs van de kandidaat met de nieuwe vervaldatum van de bevoegdverklaring of het certificaat, indien hij daartoe specifiek is gemachtigd door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bevoegdheidsbewijs van de kandidaat.”

.

12)

FCL.910.TRI wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

TRI voor vleugelvliegtuigen en voor powered-lift luchtvaartuigen — TRI(A) en TRI(PL). De bevoegdheden van een TRI zijn beperkt tot het type vleugelvliegtuig of powered-lift luchtvaartuig waarmee de opleiding en de beoordeling van de vakbekwaamheid werden uitgevoerd. Tenzij anders bepaald in de gegevens voor operationele geschiktheid die zijn vastgesteld in overeenstemming met deel 21, worden de bevoegdheden van de TRI uitgebreid naar andere types wanneer de TRI:

1)

binnen de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag ten minste 15 routesectoren heeft uitgevoerd, met inbegrip van starts en landingen met het betreffende luchtvaartuigtype, waarvan 7 sectoren in een FFS mogen worden uitgevoerd;

2)

de onderdelen technische opleiding en vlieginstructie heeft afgerond van de relevante TRI-opleiding;

3)

geslaagd is voor de betreffende secties van de beoordeling van vakbekwaamheid in overeenstemming met FCL.935 teneinde ten overstaan van een FIE of een TRE, gekwalificeerd in overeenstemming met subdeel K, aan te tonen dat hij bekwaam is om een bestuurder op te leiden tot het vereiste niveau voor de afgifte van een typebevoegdverklaring, met inbegrip van instructie voor en na de vlucht, alsmede in theorieonderwijs.”

;

b)

punt c), onder 1), wordt vervangen door:

„c)

TRI voor helikopters — TRI(H).

1)

De bevoegdheden van een TRI(H) zijn beperkt tot het type van helikopter waarmee de vaardigheidstest voor de afgifte van het TRI-certificaat is afgelegd. Tenzij anders bepaald in de gegevens voor operationele geschiktheid die zijn vastgesteld in overeenstemming met deel 21, worden de bevoegdheden van de TRI uitgebreid naar andere types wanneer de TRI:

i)

het gepaste technische deel van de TRI-cursus heeft voltooid in het betreffende helikoptertype of in een FSTD die representatief is voor dat type;

ii)

ten minste 2 uur vlieginstructie heeft uitgevoerd op het betreffende type, onder toezicht van een adequaat gekwalificeerde TRI(H), en

iii)

geslaagd is voor de betreffende sectie van de beoordeling van vakbekwaamheid in overeenstemming met FCL.935 teneinde ten overstaan van een FIE of een TRE, gekwalificeerd in overeenstemming met subdeel K, aan te tonen dat hij bekwaam is om een bestuurder op te leiden tot het vereiste niveau voor de afgifte van een typebevoegdverklaring, met inbegrip van instructie voor en na de vlucht, alsmede in theorieonderwijs.”

.

13)

Aan punt a) van FCL.905.CRI wordt het volgende punt 3) toegevoegd:

„3)

Uitbreiding van de bevoegdheden van LAPL(A) naar een andere klasse of variant van vleugelvliegtuigen.”

.

14)

In FCL.1005 wordt punt a), onder 1), vervangen door:

„1)

wanneer ze aan de kandidaat meer dan 25 % van de vereiste vlieginstructie hebben gegeven voor het bewijs van bevoegdheid, de bevoegdverklaring of het certificaat waarvoor de vaardigheidstest of beoordeling van vakbekwaamheid wordt afgelegd, of”

.

15)

Aan FCL.1005.CRE wordt het volgende punt c) toegevoegd:

„c)

vaardigheidstests voor het uitbreiden van de bevoegdheden van LAPL(A) naar een andere klasse of variant van vleugelvliegtuig.”

.

16)

Aanhangsel 1, sectie A, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

„A.   VRIJSTELLING VAN THEORIEKENNIS VOOR DE AFGIFTE VAN EEN BEWIJS VAN BEVOEGDHEID — OVERBRUGGINGSONDERWIJS- EN EXAMENEISEN”

;

b)

punt 1.2 wordt vervangen door:

„1.2.

Onverminderd de bovenstaande alinea moet de houder van een bewijs van bevoegdheid in een andere categorie luchtvaartuig voor de afgifte van een LAPL, PPL, BPL of SPL theorieonderwijs volgen en slagen voor het theorie-examen op het geschikte niveau voor de volgende onderwerpen:

Beginselen van het vliegen,

Operationele procedures,

Vluchtprestaties en -planning,

Algemene kennis van het luchtvaartuig,

Navigatie.”

;

c)

het volgende punt 1.4 wordt toegevoegd:

„1.4.

Onverminderd punt 1.2 moet de houder van een LAPL(S) met TMG-uitbreiding voor de afgifte van een LAPL(A) aantonen dat hij over een passend niveau van theoriekennis beschikt voor de klasse éénmotorige zuigervliegtuigen (land), overeenkomstig FCL.135.A, onder a), punt 2).”

.

17)

Aanhangsel 6, sectie A, punt 1, onder a), wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

„1.

Doel van de op vakbekwaamheid gebaseerde modulaire vliegopleiding is het opleiden van houders van een PPL of CPL voor de bevoegdverklaring voor instrumentvliegen met inachtneming van eerdere instructie en ervaring inzake instrumentvliegen. Bedoeling is te zorgen voor het niveau van vaardigheid dat noodzakelijk is om vleugelvliegtuigen onder IFR en in IMC te besturen. De opleiding wordt gevolgd bij een ATO of moet bestaan uit een combinatie van instrumentvlieginstructie door een IRI(A) of een FI(A) die bevoegd is voor het verzorgen van de IR-opleiding en vlieginstructie bij een ATO.”

;

b)

punt 6 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a), onder i), punt B), wordt vervangen door:

„B)

eerdere ervaring met instrumentvliegtijd als PIC op vleugelvliegtuigen, ingevolge een bevoegdverklaring voor vliegen onder IFR en in IMC,”

;

ii)

punt b), onder i), punt B), wordt vervangen door:

„B)

eerdere ervaring met instrumentvliegtijd als PIC op vleugelvliegtuigen, ingevolge een bevoegdverklaring voor vliegen onder IFR en in IMC,”

.

18)

Aanhangsel 9, sectie A, punten 4 en 5, worden vervangen door:

„4.

Tenzij anders bepaald in de gegevens voor operationele geschiktheid, vastgesteld in overeenstemming met deel 21, moeten de syllabus voor vlieginstructie, de vaardigheidstest en de bekwaamheidsproef voldoen aan het onderhavige aanhangsel. De syllabus, de vaardigheidstest en de bekwaamheidsproef mogen worden verkort om vrijstelling te geven op basis van voorafgaande ervaring op vergelijkbare luchtvaartuigtypes, zoals bepaald in de gegevens voor operationele geschiktheid vastgelegd in overeenstemming met deel 21.

5.

Behalve in het geval van vaardigheidstests voor de afgifte van een ATPL, wanneer dusdanig gedefinieerd in de gegevens voor operationele geschiktheid die in overeenstemming met deel 21 voor het specifieke luchtvaartuig zijn vastgesteld, mag vrijstelling worden gegeven voor items van de vaardigheidstest die gemeenschappelijk zijn met andere types of varianten waarvoor de bestuurder is gekwalificeerd.”

.


BIJLAGE II

Bijlage II, sectie A, punt 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt vervangen door:

„d)

voldoen aan de eisen in de onderstaande tabel:

Nationaal bewijs van bevoegdheid

Totaal aantal uren vliegervaring

Overige eisen

Vervangend bevoegdheidsbewijs conform Deel FCL en voorwaarden (waar van toepassing)

Schrappen van voorwaarden

 

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

 

ATPL(A)

> 1 500 als PIC op meervlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

Geen

ATPL(A)

Niet van toepassing

a)

ATPL(A)

> 1 500 op meervlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

Geen

als in c), onder 4)

als in c), onder 5)

b)

ATPL(A)

> 500 op meervlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

Blijk geven van voldoende kennis over vluchtplanning en -prestaties zoals vereist door FCL.515

ATPL(A), met typebevoegdverklaring beperkt tot tweede bestuurder

Aantonen van geschiktheid om te functioneren als PIC zoals vereist door aanhangsel 9 van deel FCL

c)

CPL/IR(A) en geslaagd voor een ICAO ATPL-theorietest in de lidstaat die het bewijs van bevoegdheid afgeeft

 

i)

blijk geven van voldoende kennis over vluchtplanning en -prestaties zoals vereist door FCL.310 en FCL.615, onder b)

ii)

voldoen aan overige eisen van FCL.720.A, onder c)

CPL/IR(A) met vrijstelling ATPL-theorie

Niet van toepassing

d)

CPL/IR(A)

> 500 op meervlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen, of bij meervliegerbediening op éénvlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen CS-23-commutercategorie of gelijkwaardig overeenkomstig de eisen van deel CAT en deel ORO voor commercieel vervoer door de lucht

i)

slagen voor een examen over ATPL(A)-kennis in de lidstaat die het bevoegdheidsbewijs afgeeft (*1)

ii)

voldoen aan overige eisen van FCL.720.A, onder c)

CPL/IR(A) met vrijstelling ATPL-theorie

Niet van toepassing

e)

CPL/IR(A)

> 500 als PIC op éénvlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

Geen

CPL/IR(A) met klasse-/typebevoegdverklaring beperkt tot éénvlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

Verkrijgen van typebevoegdverklaring voor meervliegers conform Deel FCL

f)

CPL/IR(A)

< 500 als PIC op éénvlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

Blijk geven van voldoende kennis van vluchtplanning en -prestaties voor CPL/IR-niveau

Als in 4), onder f)

Als in 5), onder f)

g)

CPL(A)

> 500 als PIC op éénvlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

Aantekening voor nachtvliegen, indien van toepassing

CPL(A) met type-/klassebevoegdverklaring beperkt tot éénvlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

 

h)

CPL(A)

< 500 als PIC op éénvlieger-gecertificeerde vleugelvliegtuigen

i)

aantekening voor nachtvliegen, indien van toepassing;

ii)

blijk geven van voldoende kennis over vluchtplanning en -prestaties zoals vereist door FCL.310

als in 4), onder h)

 

i)

PPL/IR(A)

≥ 75 uur in overeenstemming met IFR

 

PPL/IR(A) (de IR beperkt tot PPL)

Blijk geven van voldoende kennis over vluchtplanning en -prestaties zoals vereist door FCL.615, onder b)

j)

PPL(A)

≥ 70 uur op vleugelvliegtuigen

Het gebruik van radionavigatiehulpmiddelen aantonen

PPL(A)

 

k)

.

(*1)  Van CPL-houders die reeds in het bezit zijn van een typebevoegdverklaring voor een meervlieger-gecertificeerd vleugelvliegtuig, wordt niet verlangd dat zij een theorie-examen voor ATPL(A) hebben gehaald, zolang zij met datzelfde type vliegtuig blijven vliegen; zij krijgen echter geen vrijstelling voor ATPL(A)-theorie ten behoeve van een Deel FCL bewijs van bevoegdheid. Indien zij een typebevoegdverklaring voor een ander meervlieger-gecertificeerd vleugelvliegtuig behoeven, moeten ze voldoen aan kolom (3), rij e), onder i), van bovenstaande tabel.”


BIJLAGE III

Bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In sectie A „VALIDERING VAN BEWIJZEN VAN BEVOEGDHEID” wordt punt 3, onder f), vervangen door:

„f)

in het geval van helikopters, voldoen aan de eisen wat betreft ervaring zoals uiteengezet in de onderstaande tabel:

Bewijs van bevoegdheid

Totaal aantal uren vliegervaring

Bevoegdheden

 

(1)

(2)

(3)

 

ATPL(H) geldige IR

> 1 000 uur als PIC op meervlieger-gecertificeerde helikopters

Commercieel luchtvervoer in meervlieger-gecertificeerde helikopters als PIC in VFR- en IFR-operaties

a)

ATPL(H) geen IR-bevoegdheden

> 1 000 uur als PIC op meervlieger-gecertificeerde helikopters

Commercieel luchtvervoer in meervlieger-gecertificeerde helikopters als PIC in VFR-operaties

b)

ATPL(H) geldige IR

> 1 000 uur als bestuurder op meervlieger-gecertificeerde helikopters

Commercieel luchtvervoer in meervlieger-gecertificeerde helikopters als tweede bestuurder in VFR- en IFR-operaties

c)

ATPL(H) geen IR-bevoegdheden

> 1 000 uur als bestuurder op meervlieger-gecertificeerde helikopters

Commercieel luchtvervoer in meervlieger-gecertificeerde helikopters als tweede bestuurder in VFR-operaties

d)

CPL(H)/IR (*1)

> 1 000 uur als bestuurder op meervlieger-gecertificeerde helikopters

Commercieel luchtvervoer in meervlieger-gecertificeerde helikopters als tweede bestuurder

e)

CPL(H)/IR

> 1 000 uur als PIC in commercieel luchtvervoer sinds het behalen van een IR

Commercieel luchtvervoer in éénvlieger-gecertificeerde helikopters als PIC

f)

ATPL(H) met of zonder IR-bevoegdheden, CPL(H)/IR, CPL(H)

> 700 uur in helikopters, met uitzondering van helikopters die zijn gecertificeerd onder CS-27/29 of gelijkwaardig, inclusief 200 uur in de rol waarvoor aanvaarding wordt verlangd, en 50 uur in die rol in de afgelopen twaalf maanden

Uitoefening van bevoegdheden in helikopters in andere operaties dan commercieel luchtvervoer

g)

.

2)

In sectie A „VALIDERING VAN BEWIJZEN VAN BEVOEGDHEID” wordt punt 6, onder b), vervangen door:

„b)

direct of indirect in dienst zijn bij een fabrikant van luchtvaartuigen of bij een luchtvaartautoriteit.”

.

3)

Aan sectie A „VALIDERING VAN BEWIJZEN VAN BEVOEGDHEID” worden de volgende punten 7 en 8 toegevoegd:

„7.

Niettegenstaande de bepalingen van de bovenstaande paragrafen, mogen de lidstaten, voor wedstrijd- of demonstratievluchten van beperkte duur, een door een derde land afgegeven bewijs van bevoegdheid aanvaarden waarbij de houder gemachtigd wordt de rechten van een PPL, SPL of BPL uit te oefenen, voor zover:

a)

de organisator van de wedstrijd- of demonstratievluchten, voorafgaand aan het evenement, voldoende bewijzen verstrekt aan de bevoegde autoriteit van de manier waarop hij garandeert dat de bestuurder vertrouwd is met de relevante veiligheidsinformatie en van de manier waarop hij alle met de vluchten gepaard gaande risico's beheerst, en

b)

de aanvrager houder is van een passend bewijs van bevoegdheid, medisch certificaat en bijbehorende bevoegdverklaringen of kwalificaties afgegeven conform bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago;

8.

Niettegenstaande de bepalingen van de bovenstaande paragrafen, mogen lidstaten een PPL, SPL of BPL aanvaarden dat conform de eisen van bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago door een derde land is afgegeven voor maximaal 28 dagen per kalenderjaar voor specifieke niet-commerciële activiteiten, voor zover de aanvrager:

a)

houder is van een passend bewijs van bevoegdheid, medisch certificaat en bijbehorende bevoegdverklaringen of kwalificaties afgegeven conform bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, en

b)

ten minste één vlucht heeft voltooid met een gekwalificeerde instructeur alvorens de specifieke taken van beperkte duur uit te voeren.”

.


(*1)  Houders van een CPL(H)/IR op meervlieger-gecertificeerde helikopters moeten vóór de aanvaarding hebben aangetoond dat zij kennis op ICAO ATPL(H)-niveau bezitten.”


BIJLAGE IV

Bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In ARA.GEN.305 wordt het volgende punt c bis) ingevoegd:

„c bis)

Onverminderd het bepaalde onder c) wordt een planningcyclus van het toezicht van hoogstens 48 maanden toegepast voor organisaties die uitsluitend opleiding verstrekken met het oog op het verkrijgen van de LAPL, PPL, SPL of BPL en de bijbehorende bevoegdverklaringen en certificaten. De planningcyclus van het toezicht wordt ingekort wanneer er aanwijzingen zijn dat de veiligheidsprestaties van de organisatie zijn afgenomen.

De planningcyclus van het toezicht mag worden verlengd tot maximaal 72 maanden indien de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat tijdens de afgelopen 48 maanden:

1)

de organisatie heeft aangetoond dat de gevaren voor de luchtvaartveiligheid doeltreffend worden geïdentificeerd en de bijbehorende risico's effectief worden beheerd, zoals aangetoond door de resultaten van de jaarlijkse evaluatie overeenkomstig ORA.GEN.200, onder c);

2)

de organisatie onafgebroken controle heeft uitgeoefend over alle wijzigingen overeenkomstig ORA.GEN.130, zoals aangetoond aan de hand van de resultaten van de jaarlijkse evaluatie overeenkomstig ORA.GEN.200, onder c);

3)

geen niveau 1-bevindingen zijn vastgesteld, en

4)

alle corrigerende maatregelen zijn toegepast binnen de door de bevoegde autoriteit aanvaarde of verlengde tijdsperiode zoals gedefinieerd in ARA.GEN.350, onder d), punt 2).”

.

2)

Aan ARA.FCL.200 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

„d)

Bekrachtiging van het bewijs van bevoegdheid door instructeurs. De bevoegde autoriteit stelt passende procedures op alvorens bepaalde instructeurs specifiek te machtigen om klassebevoegdverklaringen voor éénmotorige zuigervliegtuigen of TMG's te verlengen.”

.

3)

Het volgende punt ARA.MED.330 wordt toegevoegd:

„ARA.MED.330   Bijzondere medische omstandigheden

a)

Wanneer nieuwe medische technologie, medicatie of procedures zijn geïdentificeerd waarmee kan worden gerechtvaardigd dat kandidaten die niet aan de eisen voldoen toch als geschikt worden beoordeeld, mag onderzoek worden verricht om na te gaan of de rechten van het bewijs van bevoegdheid veilig kunnen worden uitgeoefend.

b)

Om dit onderzoek te verrichten, mag een bevoegde autoriteit, in samenwerking met minstens één andere bevoegde autoriteit, een medisch onderzoeksprotocol opstellen en beoordelen, op basis waarvan deze bevoegde autoriteiten een vastgesteld aantal medische certificaten voor bestuurders kunnen afgeven met passende beperkingen.

c)

Luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen en luchtvaartgeneeskundige centra mogen alleen medische certificaten afgeven op basis van een onderzoeksprotocol als zij daartoe opdracht krijgen van de bevoegde autoriteit.

d)

Het protocol wordt overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten en bevat minstens:

1)

een risicobeoordeling;

2)

een literatuuronderzoek en een evaluatie om aan te tonen dat de afgifte van een medisch certificaat op basis van het onderzoeksprotocol geen afbreuk doet aan de veilige uitoefening van de aan het bewijs van bevoegdheid verbonden rechten;

3)

gedetailleerde selectiecriteria voor bestuurders om in aanmerking te komen voor het protocol;

4)

de beperkingen die op het medisch certificaat zijn aangetekend;

5)

de monitoringprocedures die door de desbetreffende bevoegde autoriteiten moeten worden toegepast;

6)

de vaststelling van eindpunten voor de beëindiging van het protocol.

e)

Het protocol moet beantwoorden aan de relevante ethische beginselen.

f)

Houders van een bewijs van bevoegdheid met een medisch certificaat dat is afgegeven op basis van het protocol mogen hun bevoegdheden alleen uitoefenen met betrekking tot luchtvaartuigen die geregistreerd zijn in de lidstaten die bij het onderzoeksprotocol zijn betrokken. Deze beperking wordt vermeld op het medisch certificaat.

g)

De deelnemende bevoegde autoriteiten

1)

verstrekken het Agentschap:

i)

het onderzoeksprotocol vóór de tenuitvoerlegging;

ii)

de bijzonderheden en kwalificaties van het aangewezen contactpunt van elke deelnemende bevoegde autoriteit;

iii)

gedocumenteerde meldingen van regelmatige evaluaties van de doeltreffendheid ervan;

2)

verstrekken de AeMC's en AME's binnen hun rechtsgebied ter informatie bijzonderheden over het protocol vóór de tenuitvoerlegging.”

.

4)

Aanhangsel I wordt vervangen door:

„Aanhangsel I

Bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning

Het door een lidstaat overeenkomstig Deel-FCL afgegeven bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning moet in overeenstemming zijn met de volgende specificaties:

a)

Inhoud. Het nummer van de vermelding moet altijd samen met het opschrift ervan worden gedrukt. Vermeldingen I tot XI zijn „vaste” vermeldingen en vermeldingen XII tot XIV zijn „variabele” vermeldingen die kunnen voorkomen op een afzonderlijk of uitneembaar deel van het hoofdformulier. Elk afzonderlijk of uitneembaar deel moet duidelijk identificeerbaar zijn als onderdeel van het bewijs van bevoegdheid.

1)

Vaste vermeldingen:

I)

staat die het bewijs van bevoegdheid afgeeft;

II)

benaming van het bewijs van bevoegdheid;

III)

serienummer van het bewijs van bevoegdheid, te beginnen met de VN-landcode van de staat die het bewijs van bevoegdheid afgeeft, gevolgd door „FCL” en een code bestaande uit Arabische cijfers en/of Latijnse letters;

IV)

naam van de houder (in Latijns schrift, ook indien het schrift van de nationale ta(a)l(en) niet Latijns is);

IV bis)

geboortedatum;

V)

adres van de houder;

VI)

nationaliteit van de houder;

VII)

handtekening van de houder;

VIII)

bevoegde autoriteit en, zo nodig, de voorwaarden waaronder het bewijs van bevoegdheid werd afgegeven;

IX)

bewijs betreffende de geldigheid en machtiging om de verleende rechten uit te oefenen;

X)

handtekening van de ambtenaar die het bewijs van bevoegdheid afgeeft en datum van afgifte, en

XI)

zegel of stempel van de bevoegde autoriteit.

2)

Variabele vermeldingen:

XII)

bevoegdverkaringen en certificaten: klassecertificaten, typecertificaten, certificaten van instructeur enz., met vervaldatum. Rechten inzake radiotelefonie (R/T) mogen op het bewijs van bevoegdheid of op een afzonderlijk certificaat worden vermeld;

XIII)

opmerkingen: d.w.z. bijzondere aantekeningen betreffende beperkingen en aantekeningen inzake rechten, met inbegrip van aantekeningen betreffende de talenkennis en bevoegdverklaringen voor luchtvaartuigen van bijlage II, wanneer deze voor commercieel luchtvervoer worden gebruikt, en

XIV)

eventuele andere bijzonderheden waar de bevoegde autoriteit om vraagt (bv. geboorteplaats/plaats van herkomst).

b)

Materiaal. Het papier of ander materiaal dat wordt gebruikt, moet van die aard zijn dat elke wijziging of schrapping uitgesloten of direct zichtbaar is. De bevoegde autoriteit moet uitdrukkelijk toestemmen met elk gegeven dat aan het formulier wordt toegevoegd of eruit geschrapt.

c)

Taal. De bewijzen van bevoegdheid moeten worden geschreven in de nationale ta(a)l(en) en in het Engels alsook in andere talen die de bevoegde autoriteit passend acht.

Schutblad

Image 1

Tekst van het beeld

Bladzijde 2

Image 2

Tekst van het beeld

Bladzijde 3

Image 3

Tekst van het beeld

Aanvullende bladzijden — Eisen

Bladzijden 1, 2, en 3 van het bewijs van bevoegdheid dienen in overeenstemming te zijn met het formaat dat in het model in dit punt is vastgesteld. De bevoegde autoriteit voegt specifieke bladzijden met tabellen toe, die minstens de volgende informatie dienen te bevatten:

Bevoegdverklaringen, certificaten, aantekeningen en rechten;

Einddatum van de bevoegdverklaringen, de rechten van het certificaat van instructeur en examinator;

Datum van de test of controle;

Opmerkingen en beperkingen (operationele beperkingen);

Velden voor het certificaat van examinator en/of instructeur en handtekening, voor zover van toepassing;

Afkortingen.

Deze extra pagina's zijn bestemd voor de bevoegde autoriteit of specifiek daartoe gemachtigde instructeurs of examinatoren.

Eerste afgiftes van bevoegdverklaringen of certificaten moeten worden ingevuld door de bevoegde autoriteit. Verlengingen of hernieuwde valideringen van bevoegdverklaringen of certificaten mogen worden ingevuld door de bevoegde autoriteit of specifiek daartoe gemachtigde instructeurs of examinatoren.

Operationele beperkingen worden ingevuld onder „Opmerkingen/Beperkingen” naast het desbetreffende beperkte recht, bv. vaardigheidstest bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR) afgelegd met tweede bestuurder, beperkte instructiebevoegdheden voor één type luchtvaartuig.

Bevoegdverklaringen die niet zijn gevalideerd, kunnen door de bevoegde autoriteit uit het bewijs van bevoegdheid worden geschrapt.”

.

5)

Aanhangsel II, punt 9, van de instructies met betrekking tot het EASA-standaardmodel voor attesten voor cabinebemanning wordt vervangen door:

„Punt 9: „Bevoegde autoriteit” als de bevoegde autoriteit de afgevende instantie is, alsook het officiële zegel, stempel of logo. Alleen in dat geval kan de bevoegde autoriteit bepalen of zijn officiële zegel, stempel of logo ook wordt vermeld onder punt 8.”

.

BIJLAGE V

Aan bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, in ORA.GEN.200, wordt het volgende punt c) toegevoegd:

„c)

Onverminderd het bepaalde onder a) mogen de veiligheidsrisico's worden beheerd en mag toezicht worden gehouden op de naleving van de eisen, zoals gedefinieerd onder a), punten 3) en 6), in een organisatie die uitsluitend opleiding verstrekt met het oog op het verkrijgen van de LAPL, PPL, SPL of BPL en de bijbehorende bevoegdverklaringen en certificaten, aan de hand van een evaluatie van de organisatie, die minstens één keer per kalenderjaar dient te worden verricht. De bevoegde autoriteit wordt onverwijld door de organisatie in kennis gesteld van de resultaten van deze evaluatie.”
.

18.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/446 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2015

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 37/2010 wat de stof „bariumselenaat” betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL's) van farmacologisch werkzame stoffen die bestemd zijn om in de Unie te worden gebruikt in diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL's in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgelegd in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (2).

(3)

Bariumselenaat is momenteel in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof voor runderen en schapen, waarbij is bepaald dat vaststelling van een MRL niet nodig is.

(4)

Overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 470/2009 is een verzoek om herziening van het advies over bariumselenaat bij het Europees Geneesmiddelenbureau ingediend.

(5)

Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (CVMP) heeft zijn initiële aanbeveling dat het niet nodig is een MRL voor bariumselenaat voor runderen en schapen vast te stellen, bevestigd. Het CVMP heeft echter geconcludeerd dat vanwege de uiterst trage depletie van de stof en het residu seleen bij een injectieplaats het risico bestaat dat de consumptie van een injectieplaats zou leiden tot een inname van seleen boven het vastgestelde veilige niveau. Om ervoor te zorgen dat de blootstelling van consumenten aan seleen niet boven de vastgestelde maximaal toelaatbare inname is, heeft het CVMP aanbevolen dat bariumselenaat dat in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik wordt aangewend niet door middel van injectie mag worden toegediend.

(6)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau overwegen MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL's van een farmacologisch werkzame stof die voor één of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. Het CVMP heeft aanbevolen om de huidige „geen MRL nodig”-status voor bariumselenaat met betrekking tot runderen en schapen te extrapoleren naar alle voedselproducerende diersoorten.

(7)

De gegevens voor bariumselenaat in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan deze verordening te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 17 mei 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de vermelding voor „bariumselenaat” vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Bariumselenaat

NIET VAN TOEPASSING

Alle voedselproducerende soorten

Geen MRL nodig

NIET VAN TOEPASSING

Niet voor toediening door middel van injectie

Maagdarmkanaal en metabolisme/mineraalsupplementen”


18.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/447 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2015

inzake de verdeling tussen leveringen en rechtstreekse verkoop van de nationale melkquota die voor 2014/2015 zijn vastgesteld in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 69, lid 1, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1234/2007 is met ingang van 1 januari 2014 bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) ingetrokken en daardoor vervangen. In artikel 230, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is evenwel bepaald dat, wat de regeling voor de beperking van de melkproductie betreft, deel II, titel I, hoofdstuk III, sectie III, alsmede de artikelen 55 en 85 en de bijlagen IX en X van Verordening (EG) nr. 1234/2007 tot en met 31 maart 2015 van toepassing blijven.

(2)

Krachtens artikel 67, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de producenten beschikken over één of over twee individuele quota (één voor leveringen en één voor rechtstreekse verkoop), die alleen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de producent kunnen worden omgezet van het ene in het andere quotum.

(3)

In Uitvoeringsverordening (EU) nr. 266/2014 van de Commissie (3) is voor alle lidstaten de verdeling tussen de leveringen en de rechtstreekse verkoop vastgesteld voor de periode van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2014.

(4)

Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie (4) hebben de lidstaten de Commissie in kennis gesteld van de hoeveelheden die op verzoek van de producenten definitief zijn omgezet van individuele quota voor leveringen in individuele quota voor rechtstreekse verkoop en omgekeerd.

(5)

Het is dan ook passend om voor de nationale quota die in punt 1 van bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn vastgesteld, de verdeling tussen leveringen en rechtstreekse verkoop vast te stellen voor de periode van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015.

(6)

Overeenkomstig artikel 69, lid 1, juncto artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 moest de Commissie handelen volgens de in artikel 195, lid 2, van die verordening bedoelde procedure. De overeenkomstige procedure krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013 is de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 229, lid 2, van die verordening.

(7)

Aangezien de verdeling tussen rechtstreekse verkoop en leveringen als referentiebasis wordt genomen voor de controles op grond van de artikelen 19 tot en met 22 van Verordening (EG) nr. 595/2004 en voor de opstelling van de in bijlage I bij die verordening opgenomen jaarlijkse vragenlijst, dient een datum voor het verstrijken van deze verordening te worden vastgesteld die valt na de laatste dag waarop deze controles kunnen worden verricht.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De nationale quota die in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn vastgesteld, worden voor de periode van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015 tussen leveringen en rechtstreekse verkoop verdeeld overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij vervalt op 30 september 2016.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 266/2014 van de Commissie van 14 maart 2014 inzake de verdeling tussen leveringen en rechtstreekse verkoop van de nationale melkquota die voor 2013/2014 zijn vastgesteld in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 76 van 15.3.2014, blz. 31).

(4)  Verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie van 30 maart 2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 94 van 31.3.2004, blz. 22).


BIJLAGE

Lidstaat

Leveringen (ton)

Rechtstreekse verkoop (ton)

België

3 566 075,994

36 038,916

Bulgarije

981 934,239

67 583,377

Tsjechië

2 910 127,559

25 017,298

Denemarken

4 847 759,582

149,891

Duitsland

30 229 156,242

89 772,508

Estland

687 975,699

4 950,350

Ierland

5 782 858,891

1 563,345

Griekenland

878 297,757

1 317,000

Spanje

6 491 200,263

66 355,182

Frankrijk

26 043 679,756

327 551,521

Kroatië

698 376,994

66 623,006

Italië

10 921 420,936

367 121,930

Cyprus

155 022,240

636,552

Letland

770 138,701

10 993,997

Litouwen

1 753 855,868

73 783,113

Luxemburg

292 166,310

588,000

Hongarije

1 967 795,932

165 608,590

Malta

52 205,729

0,000

Nederland

11 972 757,363

77 735,292

Oostenrijk

2 911 286,952

81 441,536

Polen

9 923 889,074

131 907,982

Portugal (1)

2 080 193,719

8 710,827

Roemenië

1 571 952,247

1 705 244,231

Slovenië

597 453,865

20 719,515

Slowakije

1 075 927,489

39 828,732

Finland (2)

2 615 170,922

4 657,981

Zweden

3 589 229,658

4 800,000

Verenigd Koninkrijk

15 755 730,218

140 974,348


(1)  Behalve Madeira.

(2)  Het in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde nationale quotum voor Finland verschilt van het totaal van de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde quota voor Finland omdat het quotum krachtens artikel 67, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is verhoogd met 784,683 ton om de Finse SLOM-producenten te compenseren.


18.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/448 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2015

tot vaststelling van specifieke diergezondheidsvoorschriften voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde producten van dierlijke oorsprong uit Japan die bestemd zijn voor EXPO Milano 2015

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, lid 5, derde streepje, artikel 9, lid 2, onder b), en artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Italië zal als gastland fungeren voor de wereldtentoonstelling „EXPO Milano 2015”, die in Milaan zal plaatsvinden van 1 mei tot en met 31 oktober 2015. Het centrale thema van deze tentoonstelling is „Voedsel voor de planeet — Energie voor het leven”.

(2)

De toestemming voor de uitvoer van producten van dierlijke oorsprong naar de Unie wordt aan derde landen verleend op basis van een aantal in de wetgeving van de Unie vastgestelde voorschriften waarin rekening wordt gehouden met aspecten van de dier- en volksgezondheid. Het is echter niet voor alle producten van dierlijke oorsprong uit aan EXPO Milano 2015 deelnemende landen toegestaan ze in de Unie binnen te brengen.

(3)

Daarom zijn bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/329 van de Commissie (2) bepaalde afwijkingen van de gezondheidsvoorschriften bij invoer van de Unie vastgesteld om uitsluitend voor gebruik op EXPO Milano 2015 het binnenbrengen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong toe te staan.

(4)

Japan is in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (3) niet opgenomen als derde land waaruit het binnenbrengen in de Unie van vers vlees van als landbouwhuisdier gehouden varkens is toegestaan.

Japan is in deel 2 van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG van de Commissie (4) opgenomen als derde land waaruit het binnenbrengen in de Unie van bepaalde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen, verkregen van als landbouwhuisdier gehouden varkens, is toegestaan, op voorwaarde dat zij de in deel 4 van die bijlage omschreven specifieke behandeling B hebben ondergaan.

(5)

Japan heeft toestemming gevraagd om in de Unie, uitsluitend voor gebruik op EXPO Milano 2015, vers vlees binnen te brengen van als landbouwhuisdier gehouden varkens en bepaalde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen, verkregen van als landbouwhuisdier gehouden varkens, die de in deel 4 van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG omschreven niet-specifieke behandeling A hebben ondergaan.

(6)

Om de volgende redenen wordt geoordeeld dat die producten van dierlijke oorsprong voldoende diergezondheidsgaranties bieden om te worden binnengebracht op het tentoonstellingsterrein van EXPO Milano 2015 als omschreven in Verordening (EU) 2015/329. Japan brengt aan de Werelddiergezondheidsorganisatie naar behoren verslag uit over ziekte-uitbraken bij dieren. Afrikaanse varkenspest is in Japan nog nooit gemeld, runderpest is in Japan niet meer gemeld sinds 1922, vesiculaire varkensziekte niet meer sinds 1975, klassieke varkenspest niet meer sinds 1992 en mond-en-klauwzeer niet meer sinds 2010. Bovendien voldoen die producten aan de volksgezondheidsvoorschriften van Japan en zijn zij in Japan geschikt voor menselijke consumptie. Bovendien is EXPO Milano 2015 een tijdelijk evenement en voorziet Verordening (EU) 2015/329 in strikte controlemaatregelen voor producten van dierlijke oorsprong die niet volledig aan de gezondheidsvoorschriften bij invoer van de Unie voldoen. Die verordening zorgt er ook voor dat die producten traceerbaar zijn in alle stadia van het vervoer, de opslag, de levering en de verwijdering van restanten of afval ervan, en dat die producten uitsluitend voor gebruik op de tentoonstelling bestemd zijn.

(7)

Daarom is het passend af te wijken van de voorschriften voor doorvoer en opslag van Verordening (EU) 2015/329. In dit verband moet een specifiek model van diergezondheidscertificaat voor invoer worden vastgesteld voor het binnenbrengen van dergelijke producten. De overige in die verordening vastgestelde voorschriften blijven echter van toepassing.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Verordening (EU) 2015/329, alsook de overeenkomstig artikel 53 of artikel 54 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (5) vastgestelde noodmaatregelen die van kracht zijn gedurende de toepassingsperiode van deze verordening, zijn van toepassing, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

2.   In afwijking van artikel 2, onder c), i) en ii), van Verordening (EU) 2015/329 gaan de volgende producten uit Japan vergezeld van het in de bijlage bij deze verordening vastgestelde veterinair certificaat:

a)

vers vlees van als landbouwhuisdier gehouden varkens;

b)

vleesproducten, behandelde magen, blazen en darmen, verkregen van als landbouwhuisdier gehouden varkens, die de in deel 4 van bijlage II bij Beschikking 2007/777/EG omschreven niet-specifieke behandeling A hebben ondergaan;

c)

levensmiddelen die onder a) of b) bedoelde producten bevatten.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 april 2015 tot en met 31 oktober 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/329 van de Commissie van 2 maart 2015 tot afwijking van de bepalingen van de Unie inzake de dier- en volksgezondheid met betrekking tot het binnenbrengen in de Europese Unie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor EXPO Milano 2015 in Milaan (Italië) (PB L 58 van 3.3.2015, blz. 52).

(3)  Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1).

(4)  Beschikking 2007/777/EG van de Commissie van 29 november 2007 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften en het model van de certificaten voor bepaalde uit derde landen ingevoerde vleesproducten en behandelde magen, blazen en darmen voor menselijke consumptie en tot intrekking van Beschikking 2005/432/EG (PB L 312 van 30.11.2007, blz. 49).

(5)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).


BIJLAGE

Model Jap POR EXPO Milano 2015

Image 4

Tekst van het beeld

Image 5

Tekst van het beeld

Image 6

Tekst van het beeld

18.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/449 VAN DE COMMISSIE

van 17 maart 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)   PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

65,8

IL

94,1

MA

88,9

TR

87,7

ZZ

84,1

0707 00 05

JO

229,9

MA

179,7

TR

183,2

ZZ

197,6

0709 93 10

MA

106,7

TR

184,0

ZZ

145,4

0805 10 20

EG

46,7

IL

71,3

MA

54,4

TN

57,0

TR

68,2

ZZ

59,5

0805 50 10

TR

48,1

ZZ

48,1

0808 10 80

AR

94,0

BR

70,9

CA

81,0

CL

107,2

CN

97,0

MK

27,7

US

176,0

ZZ

93,4

0808 30 90

AR

108,2

CL

146,7

US

124,8

ZA

99,5

ZZ

119,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

18.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 74/31


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/450 VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 2015

tot vaststelling van de testvoorschriften voor lidstaten die zich op het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) aansluiten of hun daar rechtstreeks voor bedoelde nationale systeem substantieel wijzigen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 1612)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (1), en met name artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 1, artikel 20, lid 3, artikel 22, onder a), artikel 36, lid 4, en artikel 37, lid 7,

Gezien Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (2), en met name artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 1, artikel 20, lid 4, artikel 22, onder a), artikel 51, lid 4, en artikel 52, lid 7,

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Schengeninformatiesysteem is ingesteld op grond van de bepalingen van titel IV van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (3). Het Schengeninformatiesysteem is een essentieel instrument voor de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis zoals dat is opgenomen in het kader van de Unie.

(2)

Het Schengeninformatiesysteem is op 9 april 2013, toen Verordening (EG) 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van toepassing werden, vervangen door het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II). Zoals het systeem waarvoor het in de plaats kwam, is SIS II een belangrijke begeleidende maatregel bij de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen en een cruciale bijdrage tot het hoge veiligheidsniveau binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

(3)

De technische architectuur van SIS II bestaat uit een centraal systeem (Centraal SIS II), nationale toepassingen en een communicatie-infrastructuur tussen het Centrale SIS II en de nationale toepassingen.

(4)

Het was en is nog steeds noodzakelijk tests uit te voeren om te beoordelen of SIS II functioneert in overeenstemming met de technische en functionele vereisten zoals die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ.

(5)

De testvoorschriften voor de belangrijkste testfasen tijdens de technische ontwikkeling van SIS II zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 189/2008 van de Raad (4) en Besluit 2008/173/JBZ van de Raad (5), alsmede bij Verordening (EG) nr. 1104/2008 van de Raad (6) en Besluit 2008/839/JBZ van de Raad (7). Bij die instrumenten zijn de basiseisen en de wijze van organisatie vastgesteld voor het testen van het centrale systeem van SIS II, de nationale systemen van SIS II, de wisselwerking tussen deze systemen en de communicatie-infrastructuur. Aangezien deze rechtsinstrumenten betrekking hadden op de technische ontwikkeling van SIS II, hebben zij na de inbedrijfstelling van SIS II op 9 april 2013 geen rechtsgevolgen meer. Verordening (EG) nr. 1104/2008 en Besluit 2008/839/JBZ zijn op 8 mei 2013 verstreken en waren bovendien al ingetrokken bij respectievelijk Verordening (EU) nr. 1273/2012 van de Raad (8) en Verordening (EU) nr. 1272/2012 van de Raad (9). In 2014 is voorgesteld Verordening (EG) nr. 189/2008 en Besluit 2008/173/JBZ in te trekken (10).

(6)

Bij Verordening (EG) nr. 189/2008, Besluit 2008/173/JBZ, Verordening (EG) nr. 1104/2008 en Besluit 2008/839/JBZ zijn de tests van de communicatie-infrastructuur, de nationale conformiteitstests, de integrale tests en de test van de uitwisseling van aanvullende informatie verplicht gesteld voor de lidstaten die van SIS 1+ naar SIS II migreren. Om met de integrale test te beginnen, werd als voorwaarde gesteld dat de tests van het centrale SIS II, de nationale conformiteitstests en de tests van de communicatie-infrastructuur met succes waren verlopen. De Commissie diende te verklaren dat de integrale test met succes was verlopen, voordat Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van toepassing konden worden.

(7)

In verband met de uitbreiding van de Unie en in het bijzonder de uitbreiding van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dient te worden bepaald met welke tests kan worden aangetoond dat een lidstaat technisch gereed is om zich op SIS II aan te sluiten. Met het oog op de rechtszekerheid dienen de testvereisten te worden vastgesteld. Met de tests dient te worden aangetoond dat een lidstaat in staat is tot de uitwisseling van aanvullende informatie, dat zijn nationale systeem volledig conform is met het centrale SIS II, dat hij in staat is gegevens in te voeren, bij te werken, te schrappen en te doorzoeken, dat hij in staat is foto's en vingerafdrukken van de vereiste kwaliteit te uploaden en dat hij gegevens inzake misbruik van identiteit kan verwerken.

(8)

Lidstaten die substantiële wijzigingen willen aanbrengen in hun nationale SIS II-systeem (N.SIS II) of hun Sirene-toepassing als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ, dienen eveneens te worden onderworpen aan de door de beheersautoriteit vastgestelde tests om de volledige conformiteit met het centrale SIS II aan te tonen, dan wel te bewijzen dat zij in staat zijn aanvullende informatie uit te wisselen. Het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ, in samenhang met Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad, aangewezen als beheersautoriteit (11).

(9)

Rekening houdende met het beginsel dat voor alle lidstaten dezelfde technische vereisten dienen te gelden, is het dienstig lidstaten die zich op SIS II wensen aan te sluiten, aan dezelfde testfasen te onderwerpen als die welke de lidstaten moesten uitvoeren voor de migratie van SIS 1+ naar SIS II.

(10)

Het is tevens dienstig om gebruik te maken van de met de ontwikkeling van SIS II opgedane ervaring en de tests toe te voegen die niet in de rechtsinstrumenten zijn opgenomen maar zijn toegevoegd door de lidstaten, handelende binnen de voorbereidende instanties van de Raad, en met name de test inzake de uitwisseling van Sirene-formulieren.

(11)

De tests dienen te worden georganiseerd, gedefinieerd en uitgevoerd door de beheersautoriteit, met steun van de lidstaten.

(12)

Aangezien Verordening (EG) nr. 1987/2006 voortbouwt op het Schengenacquis, heeft Denemarken overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, bij brief van 15 juni 2007 kennis gegeven van de omzetting van dit acquis in zijn nationale wetgeving. Denemarken neemt deel aan Besluit 2007/533/JBZ. Denemarken is daarom verplicht dit besluit uit te voeren.

(13)

Voor zover dit besluit geen betrekking heeft op de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1987/2006, neemt het Verenigd Koninkrijk aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad (12).

(14)

Voor zover dit besluit geen betrekking heeft op de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 1987/2006, neemt Ierland aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad (13).

(15)

Wat Cyprus betreft, vormt dit besluit een op het Schengenacquis voortbouwend of anderszins daaraan gerelateerd rechtsbesluit in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

(16)

Wat Kroatië betreft, vormt dit besluit een op het Schengenacquis voortbouwend of anderszins daaraan gerelateerd rechtsbesluit in de zin van artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2012.

(17)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (15).

(18)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, zoals bedoeld in de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (16), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad (17).

(19)

Wat Liechtenstein betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis, zoals bedoeld in het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (18), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (19).

(20)

De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht bij artikel 51 van Verordening (EG) nr. 1987/2006 van de Raad en artikel 67 van Besluit 2007/533/JBZ,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Lidstaten die zich wensen aan te sluiten op het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II), voeren alvorens zulks te doen de tests uit en passen de testprocedures toe die in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen.

2.   Lidstaten die voornemens zijn een substantiële wijziging aan te brengen in hun N.SIS II- of Sirene-toepassing, verzoeken de beheersautoriteit vast te stellen welke van de in de bijlage bij dit besluit vermelde tests moeten worden verricht, en passen de in die bijlage vermelde testprocedure toe. De betrokken lidstaten voeren de wijzigingen niet uit alvorens de tests met succes zijn doorlopen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2015.

Voor de Commissie

Dimitiris AVRAMOPOULOS

Lid van de Commissie


(1)   PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(2)   PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63.

(3)   PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(4)  Verordening (EG) nr. 189/2008 van de Raad van 18 februari 2008 betreffende het testen van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 57 van 1.3.2008, blz. 1).

(5)  Besluit 2008/173/JBZ van de Raad van 18 februari 2008 inzake de tests betreffende het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 57 van 1.3.2008, blz. 14).

(6)  Verordening (EG) nr. 1104/2008 van de Raad van 24 oktober 2008 over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 1).

(7)  Besluit 2008/839/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 299 van 8.11.2008, blz. 43).

(8)  Verordening (EU) nr. 1273/2012 van de Raad van 20 december 2012 over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 359 van 29.12.2012, blz. 32).

(9)  Verordening (EU) nr. 1272/2012 van de Raad van 20 december 2012 over de migratie van het Schengeninformatiesysteem (SIS 1+) naar het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 359 van 29.12.2012, blz. 21).

(10)  COM(2014) 713 final en COM(2014) 714 final.

(11)  Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 286 van 1.11.2011, blz. 1).

(12)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(13)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(14)   PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(15)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(16)   PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(17)  Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).

(18)   PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(19)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).


BIJLAGE

„SIS II-TESTS

1.   DOELSTELLINGEN

Met de hierna beschreven SIS II-tests moet worden aangetoond dat het nationale systeem (N.SIS II), de communicatie-infrastructuur en de wisselwerking tussen het centrale SIS II (C.SIS II) en N.SIS II functioneren in overeenstemming met de technische en functionele vereisten als bepaald in Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ.

Met deze SIS II-tests wordt tevens aangetoond dat N.SIS II, de communicatie-infrastructuur en de wisselwerking tussen C.SIS II en N.SIS II kunnen functioneren in overeenstemming met niet-functionele vereisten zoals robuustheid, beschikbaarheid en prestatievermogen, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ.

2.   VERLOOP, REIKWIJDTE EN ORGANISATIE VAN DE SIS II-TESTS

De volgorde, het doel, de reikwijdte (afhankelijk van de nationale implementatie) en de organisatie van de tests zijn als volgt:

2.1.   De connectiviteitstests vormen de eerste testfase, waarin de connectiviteit en de veerkracht van de communicatie-infrastructuur van SIS II worden getest.

2.2.   De nationale conformiteitstests vormen de tweede testfase, waarin wordt nagegaan of N.SIS II voldoet aan de specificaties die zijn vastgelegd in de referentieversie van het Interface Control Document (ICD).

2.3.   De tests van de lokale nationale interface en de vervangende lokale nationale interface (LNI/BLNI-tests) vormen de derde testfase, waarin de connectiviteit en de veerkracht van de SIS II-communicatie-infrastructuur worden beoordeeld om te testen of N.SIS II achter de LNI en de BLNI (in lidstaten die een BLNI hebben) correct functioneert en voldoende veerkrachtig is.

2.4.   De algemene tests vormen de vierde testfase, waarin wordt beoordeeld of N.SIS II naar behoren functioneert volgens de geldende ICD-specificatie in een situatie waarbij andere landen op SIS II zijn aangesloten, zoals vereist is bij de normale werking van het systeem. Deze tests kennen twee onderscheiden fasen:

2.4.1.   Lidstaattests

In deze testfase dienen alle reeds op SIS II aangesloten lidstaten aan te tonen dat zij berichten van de toetredende lidstaat kunnen verwerken. Het berichtenverkeer van de toetredende lidstaat kan door middel van simulatie tot stand zijn gekomen.

2.4.2.   Integrale tests

In deze fase wordt het geteste systeem blootgesteld aan verkeer (nominaal, stress- en piekverkeer) zoals dat tijdens de normale werking kan worden verwacht. De lidstaten (met uitzondering van het geteste systeem) worden vervangen door simulatoren. Deze fase is bedoeld om er zeker van te zijn dat het geteste systeem alle inkomende berichten kan ontvangen en verwerken en alle normale handelingen kan uitvoeren, en omvat tevens tests van de veerkracht.

2.5.   De ITSM-tests vormen de vijfde testfase, waarin wordt gekeken naar de organisatie van het IT-servicemanagement, waaronder de werkings- en communicatieprocedures via communicatiesystemen zoals SIS II SPoC mail, eOPM en SM7.

2.6.   De Sirene-connectiviteitstests vormen de zesde testfase, waarin de connectiviteit en de veerkracht van de Sirene-mailinfrastructuur worden getest en de basiswerking van de mailboxen wordt gecontroleerd door een simulatie van het normale verkeer.

2.7.   De functionele Sirene-tests vormen de zevende testfase, die gericht is op de werking van de nationale technische oplossing voor Sirene en de informatie-uitwisseling tussen de Sirene-bureaus door middel van formulieren die volgens de specificaties in het bij Uitvoeringsbesluit (EU) nr. 2015/219 van de Commissie (1) vastgestelde Sirene-handboek via de Sirene-mailinfrastructuur worden verzonden, op het opnemen, wijzigen, markeren en verwijderen van de dienovereenkomstige SIS II-signaleringen, en op het koppelen/ontkoppelen van relevante aanvullende informatie bij SIS II-signaleringen.

In andere tests kan worden voorzien afhankelijk van het rechtskader dat van toepassing is op een gegeven lidstaat die zich bij SIS II wil aansluiten.

2.8.   Coördinatie van de tests

Het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) coördineert als beheersautoriteit alle tests. eu-LISA bepaalt de testspecificaties en het testplan en stelt de definitieve resultaten van de tests vast. Daarnaast zal het eventueel aan het licht gebrachte problemen signaleren, categoriseren en beschrijven en mogelijke oplossingen voorstellen.

De lidstaten zullen eu-LISA bijstaan bij het verrichten van alle taken in verband met de uitvoering van de tests.

2.9.   Testdocumentatie

De uitvoerige testspecificaties zullen door eu-LISA worden vastgesteld. De betrokken lidstaat krijgt zowel de ontwerpversie als de definitieve versie van de testspecificaties.

2.10.   Uitvoering van de tests

De tests worden door eu-LISA samen met de betrokken lidstaat en andere belanghebbenden uitgevoerd op basis van de testspecificaties en volgens het met de deskundigen van de lidstaat overeengekomen tijdschema; doel is aan te tonen dat is voldaan aan de verwachte testresultaten zoals vastgelegd in de testspecificaties. eu-LISA zal voor het uitvoeren van de tests, waaronder de functionele Sirene-tests, de C.SIS II-testomgeving ter beschikking stellen. Daarin kunnen naast de functionele Sirene-tests ook de dienovereenkomstige wijzigingen van signaleringen worden verricht.

2.11.   Aanvaarding van de tests

Het testresultaat voor een lidstaat kan „geslaagd”, „geslaagd met opmerkingen”, „onbeslist” „niet geslaagd” of „niet getest”/„niet van toepassing” zijn.

a)

„Geslaagd”:

i)

de behaalde resultaten zijn zoals verwacht in de beschrijving van de „verwachte resultaten”;

ii)

aan alle testvoorwaarden en het testplan is voldaan;

iii)

geen van de onbeslistheidscriteria is van toepassing.

b)

„Geslaagd met opmerkingen”:

aan de onder a) bedoelde voorwaarden is voldaan, maar door specifieke omstandigheden of door aangetoonde oorzaken heeft zich tijdens de test een onverwacht resultaat of een onverwachte gebeurtenis voorgedaan.

c)

„Onbeslist”: tijdens de test hebben zich onverwachte gebeurtenissen voorgedaan die niet aan het geteste systeem kunnen worden toegeschreven.

d)

„Niet geslaagd”: aan ten minste één van de slagingscriteria is niet voldaan.

e)

„Niet getest”/„Niet van toepassing”.

Over de resultaten van de SIS II-tests brengt eu-LISA verslag uit. Daarnaast zal het eventueel aan het licht gebrachte problemen signaleren, categoriseren en beschrijven en mogelijke oplossingen voorstellen. De deskundigen van de lidstaten verstrekken alle informatie die de Testcoördinatiegroep (TCG) nodig heeft voor de uitvoering van haar taak.

Wanneer de tests in de documentatie in afzonderlijke fasen zijn verdeeld, stelt eu-LISA de lidstaat in kennis van de resultaten van elke afgelopen fase voordat de volgende fase begint.

De aanvaarding van de tests zal worden gebaseerd op verslagen met een uitvoerige analyse van de testresultaten en conclusies inzake de validering van het nationale systeem (N.SIS II of Sirene-toepassing) van de lidstaat. Indien de geteste lidstaat of eu-LISA van mening is dat de tests niet met succes konden worden afgerond, wordt daarvan in het verslag een aantekening gemaakt. eu-LISA brengt advies uit over de geslaagde voltooiing van de SIS II-tests, met inachtneming van het standpunt van de deskundigen van de lidstaat. Het legt het testresultaat en zijn advies ter definitieve goedkeuring voor aan het SISVIS-comité in de relevante formatie.

3.   INTERFACE CONTROL DOCUMENT (ICD) EN DETAILED TECHNICAL SPECIFICATION (DTS) VOOR HET UITVOEREN VAN DE TESTS

Het N.SIS II van elk van de landen die op SIS II worden aangesloten, wordt getest op basis van de laatste specificaties.

De door eu-LISA opgestelde Detailed Technical Specifications (DTS) bevatten de functionele en de niet-functionele specificaties van C.SIS II.

Het door eu-LISA opgestelde ICD beschrijft de interface tussen C.SIS II en N.SIS II. Het bevat de technische specificaties van de interacties tussen de systemen in termen van doorgegeven gegevensbestanddelen en berichten, gebruikte protocollen alsook het tijdstip en de volgorde van gebeurtenissen.

De specificaties in het ICD en de DTS gelden voor een bepaalde periode en de tijdstippen van de updates van beide systemen worden vastgelegd in een releaseplan, waarin de referentieversie voor een gegeven testfase wordt vastgelegd. Problemen die tijdens de testcampagnes aan het licht zijn gekomen, worden gemeld, geanalyseerd en opgelost volgens de overeengekomen operationele procedures. Daarbij wordt rekening gehouden met het standpunt van de deskundigen van de geteste lidstaat.

4.   TUSSENTIJDS EN EINDVERSLAG OVER DE RESULTATEN VAN DE TESTFASEN

eu-LISA stelt regelmatig verslagen op over de stand van de tests. In die verslagen wordt aangegeven om welke testfase het gaat en of de lidstaat die fase heeft voltooid, aangevangen of nog niet heeft aangevangen. Eventuele waarneembare gevolgen voor het tijdschema van het project en de oorzaken daarvan worden aangetekend.

Bij de afsluiting van elke testfase stelt eu-LISA een verslag op over de resultaten, door eu-LISA gesignaleerde problemen en mogelijke oplossingen daarvoor. Wanneer de geteste lidstaat of eu-LISA oordeelt dat een test niet succesvol kon worden afgerond, wordt dat vermeld, met opgave van de redenen ervan, in een afzonderlijke aantekening.”


(1)  Uitvoeringsbesluit (EU) nr. 2015/219 van de Commissie van 29 januari 2015 tot vervanging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/115/EU tot vaststelling van het Sirene-handboek en andere uitvoeringsmaatregelen voor het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 44 van 18.2.2015, blz. 75).