ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
58e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
RICHTLIJNEN
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/1 |
RICHTLIJN (EU) 2015/412 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2015
tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG wat betreft de mogelijkheid voor de lidstaten om de teelt van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) op hun grondgebied te beperken of te verbieden
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (5) stellen een omvattend rechtskader vast voor de verlening van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo's), dat volledig van toepassing is op ggo's die in de gehele Unie voor teeltdoeleinden als zaad of ander teeltmateriaal worden gebruikt („ggo's voor de teelt”). |
(2) |
Op grond van dit wettelijk kader moeten ggo's voor de teelt een individuele risicobeoordeling overeenkomstig bijlage II van Richtlijn 2001/18/EG ondergaan voordat zij in de Unie in de handel mogen worden gebracht, waarbij rekening wordt gehouden met de directe, indirecte, onmiddellijke en vertraagde effecten, alsook de cumulatieve langetermijneffecten voor de gezondheid van de mens en het milieu. Met die risicobeoordeling wordt wetenschappelijk advies gegeven ter ondersteuning van het besluitvormingsproces, waarna een besluit inzake risicobeheer volgt. Het doel van deze vergunningsprocedure is te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mensen, de gezondheid en het welzijn van de dieren, het milieu en de belangen van de consumenten, waarbij tevens wordt gezorgd voor het doeltreffend functioneren van de interne markt. Een uniform hoog niveau van gezondheids-, milieu- en consumentenbescherming moet worden gerealiseerd en gehandhaafd op het hele grondgebied van de Unie. In het kader van Richtlijn 2001/18/EG en de tenuitvoerlegging ervan dient het voorzorgsbeginsel altijd in aanmerking te worden genomen. |
(3) |
Naar aanleiding van de conclusies die op 4 december 2008 werden aangenomen door de Raad over genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) („conclusies van de Raad uit 2008”) moet er gestreefd worden naar verbetering van de tenuitvoerlegging van het rechtskader voor de vergunning van ggo's. In deze context moeten de regels voor risicobeoordeling waar nodig regelmatig worden geactualiseerd om rekening te houden met de voortdurende ontwikkelingen in wetenschappelijke kennis en analyseprocedures, met name wat betreft de milieueffecten van genetisch gemodificeerde gewassen op lange termijn en hun potentiële effecten op niet-doelorganismen, de kenmerken van de ontvangende milieus en de geografische gebieden waar genetisch gemodificeerde gewassen mogen worden geteeld, en de criteria en voorschriften voor de beoordeling van ggo's die pesticiden genereren en ggo's die tolerant zijn voor onkruidbestrijdingsmiddelen. Daarom moeten de bijlagen bij Richtlijn 2001/18/EG dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
Naast de vergunning voor het in de handel brengen, moeten genetisch gemodificeerde rassen ook voldoen aan de Unierechtelijke voorschriften inzake het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, als met name vastgesteld in Richtlijn 66/401/EEG van de Raad (6), Richtlijn 66/402/EEG van de Raad (7), Richtlijn 68/193/EG van de Raad (8), Richtlijn 98/56/EG van de Raad (9), Richtlijn 1999/105/EG van de Raad (10), Richtlijn 2002/53/EG van de Raad (11), Richtlijn 2002/54/EG van de Raad (12), Richtlijn 2002/55/EG van de Raad (13), Richtlijn 2002/56/EG van de Raad (14), Richtlijn 2002/57/EG van de Raad (15), en Richtlijn 2008/90/EG van de Raad (16). Daarbij bevatten Richtlijn 2002/53/EG en Richtlijn 2002/55/EG bepalingen die de lidstaten toestaan om onder bepaalde welomschreven voorwaarden het gebruik van een ras op hun gehele grondgebied of delen daarvan te verbieden of passende voorwaarden voor de teelt van een ras vast te stellen. |
(5) |
Zodra overeenkomstig het wettelijk kader van de Unie voor ggo's een vergunning voor een ggo voor teeltdoeleinden is verleend en het ggo, wat betreft het ras dat in de handel moet worden gebracht, voldoet aan de voorschriften van het Unierecht inzake het in de handel brengen van zaad en teeltmateriaal, mogen de lidstaten het vrije verkeer daarvan op hun grondgebied niet verbieden, beperken of verhinderen, behalve onder de in het Unierecht omschreven voorwaarden. |
(6) |
Uit de ervaring is gebleken dat de teelt van ggo's een kwestie is waaraan op het niveau van de lidstaten diepgaande aandacht wordt besteed. Kwesties in verband met het in de handel brengen en de invoer van ggo's moeten op Unieniveau geregeld blijven om de interne markt te vrijwaren. De teelt kan echter in sommige gevallen meer flexibiliteit vereisen omdat het gaat om een kwestie met sterke nationale, regionale en lokale dimensies, gezien het verband met landgebruik en lokale landbouwstructuren en met de bescherming of instandhouding van habitats, ecosystemen en landschappen. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben de lidstaten het recht juridisch bindende handelingen vast te stellen om de teelt van ggo's op hun grondgebied te beperken of te verbieden nadat voor zulke ggo's in de Unie een vergunning voor het in de handel brengen is verleend. Deze flexibiliteit mag echter geen negatieve gevolgen hebben voor de gemeenschappelijke vergunningsprocedure, en in het bijzonder niet voor het in de eerste plaats door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (de „Autoriteit”) uitgevoerde beoordelingsproces. |
(7) |
In het verleden heeft een aantal lidstaten een beroep gedaan op de vrijwaringsclausules en noodmaatregelen van artikel 23 van Richtlijn 2001/18/EG en van artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om de teelt van ggo's te beperken of te verbieden, zulks naar aanleiding van, afhankelijk van het geval, het beschikbaar komen na de datum van toestemming van nieuwe of nadere informatie die gevolgen heeft voor de milieurisicobeoordeling, of een herbeoordeling van de bestaande informatie. Andere lidstaten hebben gebruikgemaakt van de kennisgevingsprocedure waarin is voorzien in artikel 114, leden 5 en 6, VWEU, die vereist dat nieuwe wetenschappelijke gegevens die verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu moeten worden aangevoerd. Voorts is gebleken dat het besluitvormingsproces wat betreft de teelt van ggo's bijzonder moeilijk is, omdat nationale punten van zorg worden aangehaald die niet uitsluitend betrekking hebben op kwesties in verband met de veiligheid van ggo's voor de gezondheid of het milieu. |
(8) |
In deze context lijkt het passend om de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel meer flexibiliteit te bieden bij het tijdens of na de vergunningsprocedure nemen van besluiten of zij ggo's al dan niet op hun grondgebied willen laten telen zonder afbreuk te doen aan de risicobeoordeling waarin is voorzien in het vergunningensysteem van de Unie inzake ggo's, en ongeacht de maatregelen die de lidstaten die ggo's telen, krachtens Richtlijn 2001/18/EG mogen of moeten nemen om de niet-doelbewuste aanwezigheid van ggo's in andere producten te voorkomen. Het vergunningsproces voor ggo's zal waarschijnlijk verbeteren door de lidstaten die mogelijkheid te bieden, en tegelijkertijd wordt door die mogelijkheid de keuzevrijheid van consumenten, landbouwers en ondernemers waarschijnlijk gewaarborgd en zal de betrokken belanghebbenden meer duidelijkheid worden geboden wat de teelt van ggo's in de Unie betreft. Deze richtlijn moet derhalve de soepele werking van de interne markt mogelijk maken. |
(9) |
Om ervoor te zorgen dat de teelt van ggo's niet tot hun onbedoelde aanwezigheid in andere producten leidt, en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, moet vooral aandacht worden besteed aan het voorkomen van eventuele grensoverschrijdende besmettingen vanuit een lidstaat waar de teelt is toegestaan naar een aangrenzende lidstaat waar de teelt verboden is, tenzij de lidstaten in kwestie het erover eens zijn dat speciale geografische voorwaarden dit onnodig maken. |
(10) |
De aanbeveling van de Commissie van 13 juli 2010 (17) biedt de lidstaten richtsnoeren op het vlak van de ontwikkeling van coëxistentiemaatregelen, ook in grensgebieden. In deze aanbeveling worden de lidstaten aangespoord met elkaar samen te werken om de juiste maatregelen te nemen aan de grenzen tussen lidstaten om zodoende onbedoelde gevolgen van grensoverschrijdende besmetting te voorkomen. |
(11) |
Tijdens de vergunningsprocedure voor een bepaald ggo moet een lidstaat de mogelijkheid hebben te eisen dat het geografische toepassingsgebied van de kennisgeving/aanvraag die is ingediend in overeenstemming met deel C van Richtlijn 2001/18/EG of met de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, wordt aangepast, teneinde dat deel van het grondgebied of het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat uit te sluiten wat betreft de teelt van ggo's. De Commissie moet de procedure faciliteren door de eis van de lidstaat onverwijld aan de kennisgever/aanvrager voor te leggen, en de kennisgever/aanvrager moet binnen een gestelde termijn op die eis reageren. |
(12) |
Het geografisch toepassingsgebied van de kennisgeving/aanvraag moet dienovereenkomstig worden aangepast tenzij de kennisgever/aanvrager het geografische toepassingsgebied van de kennisgeving/aanvraag bevestigt binnen een gestelde termijn na de aan hem gerichte mededeling van de kennisgeving/aanvraag door de Commissie over die eis. Een dergelijke bevestiging laat evenwel de bevoegdheid van de Commissie onverlet om, naargelang het geval, uit hoofde van artikel 19 van Richtlijn 2001/18/EG of de artikelen 7 en 19 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 waar passend een dergelijke aanpassing door te voeren in het licht van de milieurisicobeoordeling door de Autoriteit. |
(13) |
Terwijl naar verwachting de meeste beperkingen of verbodsmaatregelen die zijn vastgesteld uit hoofde van deze richtlijn ten uitvoer zullen worden gelegd in het stadium van goedkeuring/vergunning of de hernieuwing daarvan, moet er daarnaast voor lidstaten een mogelijkheid zijn gemotiveerde maatregelen te nemen om de teelt, op hun gehele grondgebied of een deel daarvan, van een ggo, of van een groep op basis van gewasvariëteiten of eigenschappen gedefinieerde ggo's te beperken of te verbieden zodra deze is/zijn toegelaten, zulks op gronden die anders zijn dan of een aanvulling vormen op die welke zijn beoordeeld overeenkomstig de geharmoniseerde regels van de Unie, d.i. Richtlijn 2001/18/EG en Verordening (EG) nr. 1829/2003, maar die wel in overeenstemming zijn met het Unierecht. Die gronden kunnen verband houden met milieu- of landbouwbeleidsdoelstellingen, of andere dwingende redenen, zoals ruimtelijke ordening, landgebruik, sociaaleconomische impact, co-existentie en openbare orde. Ze kunnen elk apart of gezamenlijk worden ingeroepen, afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van de lidstaat, de regio of het gebied waarin deze maatregelen zullen gelden. |
(14) |
Het in de Unie gekozen niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu maakt een uniforme wetenschappelijke beoordeling in de gehele Unie mogelijk, en deze richtlijn mag daarin geen verandering brengen. Teneinde te voorkomen dat inbreuk wordt gemaakt op de bevoegdheden die overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG en Verordening (EG) nr. 1829/2003 aan de verantwoordelijken voor risicobeoordeling en risicomanagement worden toegekend, mag een lidstaat bijgevolg uitsluitend redenen met betrekking tot milieubeleidsdoelstellingen aanvoeren die verband houden met gevolgen die verschillend zijn van en een aanvulling vormen op de beoordeling van de risico's voor de gezondheid en het milieu welke worden beoordeeld in de context van de vergunningsprocedures waarin is voorzien in Richtlijn 2001/18/EG en in Verordening (EG) nr. 1829/2003, bijvoorbeeld de instandhouding en ontwikkeling van landbouwpraktijken waardoor de productie beter kan worden afgestemd op de duurzaamheid van het ecosysteem, of de instandhouding van de lokale biodiversiteit, waaronder bepaalde habitats en ecosystemen, of van bepaalde soorten natuurlijke, alsook van landschapskenmerken of specifieke ecosysteemfuncties en -diensten. |
(15) |
Voorts moeten lidstaten de besluiten die zij krachtens Richtlijn 2001/18/EG vaststellen, kunnen motiveren met redenen die verband houden met de mogelijke sociaaleconomische impact van de teelt van een ggo op het grondgebied van de betrokken lidstaat. De co-existentiemaatregelen zijn weliswaar aan bod gekomen in de aanbeveling van de Commissie van 13 juli 2010, maar de lidstaten moeten ook over de mogelijkheid beschikken maatregelen te nemen om de teelt van toegelaten ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan krachtens deze richtlijn te beperken of te verbieden. De mogelijke redenen die zij daartoe kunnen aanvoeren, kunnen verband houden met de hoge kosten, de onhaalbaarheid of de onmogelijkheid om co-existentiemaatregelen uit te voeren wegens specifieke geografische omstandigheden, zoals kleine eilanden of bergachtige regio's, of de noodzaak de aanwezigheid van ggo's in andere producten, bijvoorbeeld specifieke of bijzondere producten, te voorkomen. Voorts heeft de Commissie, overeenkomstig het verzoek in de conclusies van de Raad van 2008 verslag uitgebracht aan het Europees Parlement en de Raad over de sociaaleconomische implicaties van de teelt van ggo's. Het resultaat van dat verslag kan waardevolle informatie verschaffen aan de lidstaten die overwegen besluiten te nemen op basis van deze richtlijn. De redenen die verband houden met landbouwbeleidsdoelstellingen kunnen onder andere de noodzaak om de diversiteit van de landbouwproductie te beschermen, en de noodzaak om de zuiverheid van zaad en teeltmateriaal te garanderen, omvatten. De lidstaten moeten hun maatregelen eveneens kunnen baseren op andere gronden, zoals landgebruik, stedenbouw en ruimtelijke ordening of andere legitieme factoren, onder andere factoren die verband houden met culturele tradities. |
(16) |
De beperkingen of verboden die krachtens deze richtlijn worden vastgesteld, dienen betrekking te hebben op de teelt van ggo's en niet op het vrije verkeer en de invoer van genetisch gemodificeerd zaad en teeltmateriaal, als product of in producten, en de producten van de oogst daarvan, en moeten verder in overeenstemming zijn met de Verdragen, met name wat betreft het beginsel van non-discriminatie tussen nationale en niet-nationale producten, het evenredigheidsbeginsel en de artikelen 34 en 36 en artikel 216, lid 2, VWEU. |
(17) |
Maatregelen van de lidstaten krachtens deze richtlijn moeten worden onderworpen aan een procedure van toetsing en informatie op het niveau van de Unie. Gezien het niveau van toetsing door de Unie en het informatieniveau, is het niet nodig om voorts de toepassing van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) verplicht te stellen. Lidstaten mogen de teelt van ggo's op een gedeelte van hun grondgebied of op het gehele grondgebied beperken of verbieden vanaf de datum van inwerkingtreding van de EU-vergunning en voor de gehele geldigheidsduur van de toestemming/vergunning, mits een vastgestelde wachttermijn tijdens dewelke de Commissie opmerkingen kon maken over de voorgestelde maatregelen, is verstreken. De betrokken lidstaat dient dan ook, ten minste 75 dagen voor de aanneming ervan, een ontwerp van de maatregelen aan de Commissie mee te delen zodat de Commissie opmerkingen daarop kan maken; gedurende deze periode dient de lidstaat zich te onthouden van het aannemen en uitvoeren van deze maatregelen. Na de vastgestelde wachttermijn kan de lidstaat de aanvankelijk voorgestelde maatregelen aannemen of de gewijzigde maatregelen waarin rekening is gehouden met de opmerkingen van de Commissie. |
(18) |
Tijdens de vastgestelde wachttermijn dient de aanvrager/houder van de vergunning die zou worden onderworpen aan maatregelen die de teelt van een ggo in een lidstaat beperken of verbieden, zich te onthouden van alle activiteiten in verband met de teelt van dat ggo in die lidstaat. |
(19) |
Besluiten betreffende het beperken of verbieden van de teelt van ggo's door lidstaten op (een deel van) hun grondgebied mogen geen beletsel vormen voor biotechnologieonderzoek, mits bij de uitvoering van dat onderzoek alle nodige veiligheidsmaatregelen inzake de gezondheid van mens en dier en de bescherming van het milieu in acht worden genomen en de activiteit niet verhindert dat wordt voldaan aan de gronden waarop de beperking of het verbod is ingesteld. De Autoriteit en de lidstaten moeten bovendien werken aan de totstandbrenging van een uitgebreid netwerk van wetenschappelijke organisaties die alle disciplines vertegenwoordigen, ook degene die zich bezighouden met ecologische vraagstukken, en zij moeten samenwerken om ieder potentieel verschil tussen wetenschappelijke adviezen vroegtijdig te onderkennen, teneinde de wetenschappelijke geschilpunten op te lossen of toe te lichten. De Commissie en de lidstaten moeten ervoor zorgen dat de nodige middelen voor onafhankelijk onderzoek naar de potentiële risico's als gevolg van het opzettelijk introduceren of in de handel brengen van ggo's, voorhanden zijn en dat onafhankelijke onderzoekers toegang moeten krijgen tot al het relevante materiaal, waarbij de intellectuele-eigendomsrechten in acht worden genomen. |
(20) |
Gezien het belang van wetenschappelijk bewijs voor de besluitvorming met betrekking tot het verbieden of goedkeuren van ggo's, moet de Autoriteit jaarlijks de resultaten van onderzoek met betrekking tot het risico of gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu van ggo's verzamelen en analyseren en de risicobeheerders op de hoogte stellen van mogelijke risico's. Deze informatie moet aan het publiek bekend worden gemaakt. |
(21) |
Een lidstaat moet de bevoegde autoriteit of de Commissie kunnen verzoeken om (een deel van) zijn grondgebied opnieuw op te nemen in het geografisch toepassingsgebied van de toestemming/vergunning waarvan het voordien was uitgesloten. In dat geval dient er geen verplichting te zijn om het verzoek aan de houder van de toestemming/vergunning toe te sturen en deze te verzoeken om met het verzoek in te stemmen. Overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG dient de bevoegde autoriteit die de schriftelijke toestemming heeft verleend het geografisch toepassingsgebied ervan te wijzigen, terwijl het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 aan de Commissie is om het geografisch toepassingsgebied van een vergunningsbesluit te wijzigen. |
(22) |
Schriftelijke toestemmingen of vergunningsbesluiten die worden verleend/aangenomen met een tot specifieke gebieden beperkt geografisch toepassingsgebied, of maatregelen die door lidstaten overeenkomstig deze richtlijn worden genomen om de teelt van ggo's te beperken of te verbieden, mogen het gebruik van toegelaten ggo's door andere lidstaten niet beletten of beperken. Bovendien mogen deze richtlijn en de uit hoofde daarvan aangenomen nationale maatregelen geen afbreuk doen aan de voorschriften van het Unierecht betreffende de niet-doelbewuste en onvoorziene aanwezigheid van ggo's in niet-genetisch gemodificeerde rassen van zaaizaad en teeltmateriaal, en mogen zij de teelt van rassen die aan deze voorwaarden voldoen, niet verhinderen. |
(23) |
Verordening (EG) nr. 1829/2003 bepaalt dat verwijzingen in de delen A en D van Richtlijn 2001/18/EG naar krachtens deel C van die richtlijn toegelaten ggo's worden geacht ook van gelijke toepassing te zijn op ggo's die krachtens die verordening worden toegelaten. De door de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG vastgestelde maatregelen zijn bijgevolg ook van toepassing op de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 toegelaten ggo's. |
(24) |
Deze richtlijn laat de verplichtingen van de lidstaten onverlet ten aanzien van het vrije verkeer van conventioneel zaad en teeltmateriaal en de producten van de oogst in overeenstemming met de desbetreffende Unie-wetgeving en het VWEU. |
(25) |
Teneinde een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, moeten de lidstaten en de marktdeelnemers op grond van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad (19) eveneens doeltreffende maatregelen nemen met betrekking tot etikettering en voorlichting om te zorgen voor transparantie over de aanwezigheid van ggo's in producten. |
(26) |
Teneinde de doelstellingen van deze richtlijn te verzoenen met de legitieme belangen van marktdeelnemers in verband met ggo's die voor de inwerkingtreding van deze richtlijn waren toegelaten of in een vergunningsprocedure zaten, dient te worden voorzien in passende overgangsmaatregelen. Overgangsmaatregelen zijn tevens gerechtvaardigd om potentiële concurrentievervalsing te voorkomen die zou ontstaan indien bestaande vergunninghouders anders werden behandeld dan toekomstige aanvragers van een vergunning. Om redenen van rechtszekerheid dient de periode voor het aannemen van dergelijke overgangsmaatregelen beperkt te blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor een soepele overgang naar de nieuwe regeling. Dergelijke overgangsmaatregelen moeten het de lidstaten derhalve mogelijk maken de bepalingen van deze richtlijn toe te passen op producten die voor de inwerkingtreding van deze richtlijn waren toegelaten of in een vergunningsprocedure zaten, mits hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan toegelaten genetisch gemodificeerde rassen van zaden en teeltmateriaal die reeds rechtmatig zijn geplant. |
(27) |
De artikelen 26 ter en 26 quater van Richtlijn 2001/18/EG zijn onverminderd van toepassing op artikel 23 van die richtlijn en op artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1829/2003. |
(28) |
Richtlijn 2001/18/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2001/18/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Aan artikel 26 bis wordt het volgende lid toegevoegd: „1 bis. Vanaf 3 april 2017 nemen lidstaten waar ggo's worden geteeld passende maatregelen in de grensgebieden van hun grondgebied met het doel om mogelijke grensoverschrijdende besmetting in buurlanden waar de teelt van deze ggo's verboden is te voorkomen, tenzij zulke maatregelen onnodig zijn gezien bijzondere geografische omstandigheden. Die maatregelen worden ter kennis van de Commissie gebracht.” . |
2) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 26 ter Teelt 1. Gedurende de toelatingsprocedure voor een specifiek ggo of gedurende de hernieuwing van een toestemming/vergunning kan een lidstaat eisen het geografische toepassingsgebied van de schriftelijke toestemming of vergunning zodanig aan te passen dat een gedeelte van het grondgebied of het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat wordt uitgesloten van de teelt van dat ggo. Deze eis wordt uiterlijk 45 dagen na de datum van verspreiding van het beoordelingsrapport uit hoofde van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn, dan wel na ontvangst van het advies van de de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid uit hoofde van artikel 6, lid 6, en artikel 18, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1829/2003, aan de Commissie medegedeeld. De Commissie stuurt de eis van de lidstaat onverwijld door aan de kennisgever/aanvrager en aan de andere lidstaten. De Commissie maakt de eis op elektronische wijze openbaar. 2. Binnen 30 dagen na de doorzending door de Commissie van die eis kan de kennisgever/aanvrager het geografische toepassingsgebied van zijn eerste kennisgeving/aanvraag aanpassen of bevestigen. Bij gebrek aan een bevestiging wordt de aanpassing van het geografische toepassingsgebied van de kennisgeving/aanvraag opgenomen in de schriftelijke toestemming die wordt verleend uit hoofde van deze richtlijn en, waar van toepassing, het overeenkomstig artikel 19 van deze richtlijn genomen besluit, alsmede het overeenkomstig artikel 7 en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 genomen vergunningsbesluit. De schriftelijke toestemming die is verleend uit hoofde van deze richtlijn en, waar van toepassing, het overeenkomstig artikel 19 van deze richtlijn genomen besluit, alsmede het overeenkomstig artikel 7 en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 genomen vergunningsbesluit, worden dan gegeven op basis van het aangepaste geografische toepassingsgebied van de kennisgeving/aanvraag. Als een eis in overeenstemming met lid 1 van dit artikel wordt medegedeeld aan de Commissie na de datum van verspreiding van het beoordelingsrapport uit hoofde van artikel 14, lid 2, van deze richtlijn, dan wel na ontvangst van het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid uit hoofde van artikel 6, lid 6, en artikel 18, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1829/2003, worden de termijnen die in artikel 15 van deze richtlijn zijn vastgelegd om een schriftelijke toestemming te verlenen of, in voorkomend geval, de termijnen die in de artikelen 7 en 19 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 zijn vastgelegd om bij de commissie een ontwerp van het te nemen besluit in te dienen, verlengd met één enkele periode van 15 dagen, ongeacht het aantal lidstaten dat met dergelijke eisen komt. 3. Indien er geen eis is ingediend uit hoofde van lid 1 van dit artikel of indien de kennisgever/aanvrager het geografisch toepassingsgebied van de eerste kennisgeving/aanvraag heeft bevestigd, kan een lidstaat maatregelen nemen om de teelt, op zijn gehele grondgebied of een deel daarvan, van een ggo of van een groep van op basis van gewasvariëteiten of eigenschappen gedefinieerde ggo's te beperken of te verbieden zodra de vergunning daartoe is verleend overeenkomstig deel C van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003, mits deze maatregelen in overeenstemming zijn met het Unierecht, gemotiveerd, evenredig en niet-discriminerend zijn en voorts een grondslag vinden in dwingende gronden, bijvoorbeeld gronden die verband houden met:
Deze gronden kunnen apart of gecombineerd worden aangevoerd, met uitzondering van de in punt g) genoemde grond die niet apart kan worden aangevoerd, naargelang van de specifieke omstandigheden die zich voordoen in de lidstaat, de regio of het gebied waar deze maatregelen zullen gelden; zij mogen echter in geen geval strijdig zijn met de uit hoofde van deze richtlijn of Verordening (EG) nr. 1829/2003 verrichte milieurisicobeoordeling. 4. Een lidstaat die voornemens is maatregelen te nemen overeenkomstig lid 3 van dit artikel, brengt een ontwerp van die maatregelen en de overeenkomstige, tot staving daarvan aangevoerde gronden ter kennis van de Commissie. Deze mededeling kan geschieden voordat de ggo-toelatingsprocedure op grond van deel C van de richtlijn of op grond van Verordening (EG) nr. 1829/2003, is voltooid. Gedurende een periode van 75 dagen te rekenen van de datum van die kennisgeving:
Bij het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde periode van 75 dagen kan de betrokken lidstaat, gedurende de gehele geldigheidsduur van de toestemming/vergunning en vanaf de datum van de inwerkingtreding van de EU-vergunning, maatregelen vaststellen, hetzij in de vorm waarin deze oorspronkelijk waren voorgesteld, hetzij in gewijzigde vorm, teneinde rekening te houden met de niet-bindende opmerkingen van de Commissie. Van deze maatregelen wordt onverwijld kennis gegeven aan de Commissie, de overige lidstaten en de vergunninghouder. De lidstaten maken elke maatregel in deze zin bekend aan alle betrokkenen, inclusief de telers. 5. Indien een lidstaat wil dat zijn gehele grondgebied of een deel daarvan opnieuw in het geografische toepassingsgebied van de toestemming/vergunning wordt opgenomen, terwijl het voorheen van het toepassingsgebied was uitgesloten uit hoofde van lid 2, kan hij een verzoek daartoe richten tot de bevoegde instantie die de schriftelijke toestemming uit hoofde van deze richtlijn heeft gegeven, dan wel tot de Commissie indien het ggo uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1829/2003 is toegelaten. De bevoegde instantie die een schriftelijke toestemming heeft gegeven of de Commissie, al naar het geval, wijzigt het geografische toepassingsgebied van de toestemming of het vergunningsbesluit dienovereenkomstig. 6. Met het oog op een aanpassing van het geografische toepassingsgebied van de toestemming/vergunning van een ggo uit hoofde van lid 5:
7. Indien een lidstaat de krachtens de leden 3 en 4 genomen maatregelen heeft ingetrokken, stelt hij de Commissie en de overige lidstaten daarvan onverwijld in kennis. 8. De uit hoofde van dit artikel vastgestelde maatregelen laten het vrije verkeer van toegelaten ggo's, als producten of in producten, onverlet. Artikel 26 quater Overgangsmaatregelen 1. Een lidstaat kan vanaf 2 april 2015 tot en met 3 oktober 2015 eisen dat het geografische toepassingsgebied van een kennisgeving/aanvraag die uit hoofde van deze richtlijn is ingediend, of van een vergunning die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1829/2003 is verleend vóór 2 april 2015, wordt aangepast. De Commissie legt de eis van de lidstaat onverwijld voor aan de kennisgever/aanvrager en aan de andere lidstaten. 2. Indien de kennisgeving/aanvraag in behandeling is en de kennisgever/aanvrager binnen 30 dagen te rekenen vanaf de mededeling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde eis het geografische toepassingsgebied van zijn eerste kennisgeving/aanvraag niet heeft bevestigd, wordt het geografische toepassingsgebied van zijn kennisgeving/aanvraag dienovereenkomstig aangepast. De schriftelijke toestemming die wordt verleend op grond van deze richtlijn en, waar van toepassing, het overeenkomstig artikel 19 van deze richtlijn genomen besluit, alsmede het overeenkomstig artikel 7 en artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 genomen vergunningsbesluit, worden dan gegeven op basis van het aangepaste toepassingsgebied van de kennisgeving/aanvraag. 3. Indien de vergunning reeds is verleend en de vergunninghouder binnen 30 dagen vanaf de mededeling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde eis het geografische toepassingsgebied van de vergunning niet heeft bevestigd, wordt de vergunning dienovereenkomstig gewijzigd. Ingeval het een schriftelijke toestemming uit hoofde van deze richtlijn betreft, wijzigt de bevoegde instantie het geografische toepassingsgebied van de toestemming dienovereenkomstig en brengt zij de Commissie, de lidstaten en de vergunninghouder daarvan op de hoogte zodra dit voltooid is. Ingeval het een vergunning uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1829/2003 betreft, wijzigt de Commissie het vergunningsbesluit dienovereenkomstig, zonder de procedure van artikel 35, lid 2, van die verordening toe te passen. De Commissie stelt de lidstaten en de vergunninghouder daarvan in kennis. 4. Indien er geen eis was ingediend uit hoofde van lid 1 van dit artikel of indien een kennisgever/aanvrager of, naargelang het geval, een vergunninghouder het geografische toepassingsgebied van de eerste kennisgeving/aanvraag of, naargelang het geval, de vergunning heeft bevestigd, is artikel 26 ter, leden 3 tot en met 8, van overeenkomstige toepassing. 5. Dit artikel laat de teelt van toegelaten genetisch gemodificeerde zaden, alsook van teeltmateriaal dat rechtmatig is geplant voordat de teelt van het ggo in de betrokken lidstaat werd beperkt of verboden, onverlet. 6. De uit hoofde van dit artikel vastgestelde maatregelen laten het vrije verkeer van toegelaten ggo's, als producten of in producten, onverlet.” . |
Artikel 2
Uiterlijk op 3 april 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over het gebruik dat de lidstaten van deze richtlijn hebben gemaakt, dat onder meer betrekking heeft op de doeltreffendheid van de bepalingen op grond waarvan de lidstaten de teelt van ggo's op hun gehele grondgebied of een deel daarvan kunnen beperken of verbieden, alsook op de vlotte werking van de interne markt. Dat verslag gaat eventueel vergezeld van de wetgevingsvoorstellen die de Commissie passend acht.
Uiterlijk op dezelfde datum, als bedoeld in de eerste alinea, brengt de Commissie tevens verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over de genomen maatregelen tegen de schadelijke gevolgen voor het milieu die kunnen optreden vanwege de teelt van ggo's, op grond van informatie die beschikbaar is gesteld aan de Commissie op grond van de artikelen 20 en 31 van Richtlijn 2001/18/EG en de artikelen 9 en 21 van Verordening (EG) nr. 1829/2003.
Artikel 3
Uiterlijk op 3 april 2017 actualiseert de Commissie de bijlagen bij Richtlijn 2001/18/EG in overeenstemming met artikel 27 van die richtlijn wat betreft de milieurisicobeoordeling, teneinde de aangescherpte richtsnoeren van de Autoriteit van 2010 betreffende de milieurisicobeoordeling van genetisch gemodificeerde gewassen hierin te integreren en als uitgangspunt te gebruiken.
Artikel 4
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2015.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA
(1) PB C 54 van 19.2.2011, blz. 51.
(2) PB C 102 van 2.4.2011, blz. 62.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 5 juli 2011 (PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 350) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 23 juli 2014 (PB C 349 van 3.10.2014, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 13 januari 2015. (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 maart 2015.
(4) Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1).
(6) Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298).
(7) Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309).
(8) Richtlijn 68/193/EEG van de Raad van 9 april 1968 betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken (PB L 93 van 17.4.1968, blz. 15).
(9) Richtlijn 98/56/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (PB L 226 van 13.8.1998, blz. 16).
(10) Richtlijn 1999/105/EG van 22 december 1999 betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (PB L 11 van 15.1.2000, blz. 17).
(11) Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1).
(12) Richtlijn 2002/54/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 12).
(13) Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33).
(14) Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 60).
(15) Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).
(16) Richtlijn 2008/90/EG van de Raad van 29 september 2008 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (PB L 267 van 8.10.2008, blz. 8).
(17) Aanbeveling van de Commissie van 13 juli 2010 inzake richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale coëxistentiemaatregelen om de onbedoelde aanwezigheid van ggo's in conventionele en biologische gewassen te vermijden (PB C 200 van 22.7.2010, blz. 1).
(18) Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37).
(19) Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/9 |
RICHTLIJN (EU) 2015/413 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2015
ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1, onder c),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verbetering van de verkeersveiligheid vormt een centrale doelstelling van het verkeersbeleid van de Unie. De Unie voert een beleid voor een betere verkeersveiligheid om tot een daling van het aantal doden en gewonden en van de materiële schade te komen. Een belangrijk onderdeel van dat beleid is de consequente toepassing van sancties voor in de Unie begane verkeersovertredingen die de verkeersveiligheid in aanzienlijke mate in het gedrang brengen. |
(2) |
Wegens het ontbreken van passende procedures, en onverminderd de bestaande mogelijkheden uit hoofde van Besluit 2008/615/JBZ van de Raad (3) en van Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (4) (de „Prüm-besluiten”), worden sancties in de vorm van geldboetes voor bepaalde verkeersovertredingen vaak niet toegepast wanneer die overtredingen worden begaan met een voertuig dat is ingeschreven in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de overtreding heeft plaatsgevonden. Deze richtlijn beoogt ervoor te zorgen dat ook in die gevallen de doeltreffendheid van het onderzoek van verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen wordt gewaarborgd. |
(3) |
In haar mededeling van 20 juli 2010 met als titel „Naar een Europese verkeersveiligheidsruimte — Strategische beleidsoriëntaties inzake de verkeersveiligheid voor de periode 2011-2020” benadrukte de Commissie dat handhaving van de verkeersregels een cruciaal element blijft dat de voorwaarden schept om het aantal doden en letsels ten gevolge van verkeersongevallen terug te dringen. De Raad heeft in zijn conclusies van 2 december 2010 over verkeersveiligheid erop aangedrongen aandacht te besteden aan de behoefte aan een nog strengere controle op de naleving van de verkeersregels op de weg door de lidstaten en, waar nodig, door de Unie. De Raad heeft de Commissie verzocht de mogelijkheden te onderzoeken om de verkeersregels op EU-niveau voor zover passend te harmoniseren en verdere maatregelen vast te stellen om de grensoverschrijdende toepassing van sancties met betrekking tot verkeersovertredingen te vergemakkelijken, en dan met name voor verkeersovertredingen die ernstige verkeersongevallen veroorzaken. |
(4) |
Op 19 maart 2008 heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid op basis van artikel 71, lid 1, punt c), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (nu artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie — VWEU). Richtlijn 2011/82/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) was echter vastgesteld op grond van artikel 87, lid 2, VWEU. In het arrest van 6 mei 2014 in zaak C-43/12 (6) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie Richtlijn 2011/82/EU nietig verklaard met als argument dat deze richtlijn niet rechtsgeldig op basis van artikel 87, lid 2, VWEU kan worden vastgesteld. Het arrest handhaafde de gevolgen van Richtlijn 2011/82/EU tot de inwerkingtreding van een nieuwe richtlijn op grondslag van artikel 91, lid 1, punt c), VWEU, op voorwaarde dat deze inwerkingtreding gebeurt binnen een redelijke termijn die niet langer dan twaalf maanden na de datum van de uitspraak is. Er moet daarom een nieuwe richtlijn worden vastgesteld op grond van dat artikel. |
(5) |
Er moet worden geijverd voor een grotere convergentie van de controlemaatregelen tussen de lidstaten, en de Commissie moet in dit opzicht nagaan of het nodig is gemeenschappelijke normen voor automatische apparatuur voor verkeersveiligheidscontroles te ontwikkelen. |
(6) |
De burgers van de Unie moeten beter bewust worden gemaakt van de geldende regels betreffende verkeersveiligheid op de weg in de verschillende lidstaten en van de uitvoering van deze richtlijn, met name door middel van passende maatregelen die ervoor zorgen dat er voldoende informatie wordt verstrekt over de gevolgen van het niet eerbiedigen van de regels betreffende verkeersveiligheid op de weg in een andere lidstaat dan de lidstaat van inschrijving. |
(7) |
Ter verbetering van de verkeersveiligheid in de hele Unie en ter waarborging van een gelijke behandeling van bestuurders, dat wil zeggen van binnen- en buitenlandse overtreders, moet de toepassing van sancties worden vergemakkelijkt, ongeacht de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven. Daartoe moet een systeem van grensoverschrijdende uitwisseling van informatie worden gebruikt voor bepaalde welomschreven verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen, ongeacht de administratieve of strafrechtelijke aard daarvan in de wetgeving van de betrokken lidstaat, waardoor de lidstaat van de overtreding toegang krijgt tot gegevens uit kentekenregisters van de lidstaat van inschrijving. |
(8) |
Een efficiëntere uitwisseling van gegevens uit kentekenregisters, die het gemakkelijker moet maken personen te identificeren die ervan verdacht worden een verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertreding te hebben begaan, zou het afschrikwekkende effect kunnen vergroten en de bestuurder van een voertuig dat is ingeschreven in een andere lidstaat dan de lidstaat van de overtreding, daardoor kunnen aanzetten tot voorzichtiger rijgedrag, waardoor wordt voorkomen dat er slachtoffers vallen als gevolg van verkeersongevallen. |
(9) |
De onder deze richtlijn vallende verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen worden in de lidstaten niet op dezelfde manier behandeld. Sommige lidstaten merken deze overtredingen in hun nationaal recht aan als „administratieve” overtredingen, andere lidstaten als „strafrechtelijke” overtredingen. De richtlijn moet worden toegepast ongeacht de kwalificatie van deze overtredingen in het nationaal recht. |
(10) |
De lidstaten moeten elkaar toegang verlenen tot hun gegevens uit kentekenregisters teneinde de informatie-uitwisseling te verbeteren en de van kracht zijnde procedures sneller te laten verlopen. Daartoe moeten de in de Prüm-besluiten vervatte bepalingen inzake de technische specificaties en de beschikbaarheid van geautomatiseerde gegevensuitwisseling zoveel mogelijk worden opgenomen in deze richtlijn. |
(11) |
Bij Besluit 2008/616/JBZ wordt overgegaan tot specificatie van de beveiligingskenmerken voor bestaande softwaretoepassingen en de aanverwante technische eisen voor de uitwisseling van gegevens uit kentekenregisters. Zonder afbreuk te doen aan de algemene toepasselijkheid van dat besluit, moeten deze beveiligingskenmerken en technische eisen om redenen van regelgevings- en praktische efficiëntie voor de toepassing van deze richtlijn worden gebruikt. |
(12) |
Voor de gegevensuitwisseling uit hoofde van deze richtlijn moet worden uitgegaan van bestaande softwaretoepassingen, die daarnaast de rapportering van de lidstaten aan de Commissie dienen te vergemakkelijken. Dergelijke toepassingen moeten voorzien in een snelle, veilige en vertrouwelijke uitwisseling van specifieke gegevens uit kentekenregisters tussen de lidstaten. Er moet gebruik worden gemaakt van de softwaretoepassing Eucaris (European Vehicle and Driving Licence Information System), die uit hoofde van de Prüm-besluiten voor gegevens uit kentekenregisters verplicht is voor de lidstaten. De Commissie moet het functioneren van de voor de toepassing van deze richtlijn gebruikte softwaretoepassingen beoordelen en daarover een verslag brengen. |
(13) |
Het toepassingsgebied van deze softwaretoepassingen moet beperkt blijven tot de processen die gebruikt worden bij de gegevensuitwisseling tussen de nationale contactpunten in de lidstaten. De procedures en geautomatiseerde processen waarin de informatie dient te worden gebruikt, vallen buiten het toepassingsgebied van dergelijke toepassingen. |
(14) |
De strategie voor informatiebeheer voor de interne veiligheid van de EU beoogt zo eenvoudig mogelijke, gemakkelijk te traceren en kostenefficiënte oplossingen voor de uitwisseling van gegevens te vinden. |
(15) |
De lidstaten moeten de eigenaar, de houder van het voertuig of de persoon die anderszins geïdentificeerd is als degene die ervan verdacht wordt de verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertreding begaan te hebben, kunnen bereiken om hem op de hoogte te houden van de toepasselijke procedures en de juridische gevolgen uit hoofde van het recht van de lidstaat van de overtreding. Daarbij moeten de lidstaten overwegen de informatie betreffende verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen toe te zenden in de taal van de inschrijvingsdocumenten, of in een taal die de betrokken persoon wellicht kent, om ervoor te zorgen dat de betrokken persoon de informatie die met hem wordt gedeeld, duidelijk begrijpt. De lidstaten dienen de passende procedures uit te voeren om ervoor te zorgen dat de informatie alleen bij de betrokken persoon aankomt en niet bij een derde. De lidstaten moeten daartoe soortgelijke nadere regelingen gebruiken als voor de afhandeling van dergelijke overtredingen, zoals, in voorkomend geval, een aangetekend schrijven. Zo zal de betrokken persoon op passende wijze kunnen reageren op de informatiebrief, met name door meer informatie op te vragen, door de boete te betalen of zijn rechten van verdediging uit te oefenen, in het bijzonder wanneer er bij de identificatie van de persoon een vergissing is opgetreden. Verdere procedures vallen onder de toepasselijke rechtsinstrumenten, waaronder die inzake wederzijdse bijstand en wederzijdse erkenning, bijvoorbeeld Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad (7). |
(16) |
De lidstaten moeten een gelijkwaardige vertaling van de door de lidstaat van de overtreding toegezonden informatiebrief verstrekken, zoals bepaald in Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad (8). |
(17) |
Voor het voeren van een verkeersveiligheidsbeleid dat is gericht op het leveren van een hoog niveau van bescherming van alle weggebruikers in de Unie dienen de lidstaten, rekening houdend met de verschillende situaties in de Unie en zonder afbreuk te doen aan bestaand strenger beleid en strengere regelgeving, op te treden om te zorgen voor een grotere convergentie van de verkeersregels en de toepassing ervan in de lidstaten. In het kader van haar verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze richtlijn moet de Commissie nagaan of het nodig is gemeenschappelijke normen te ontwikkelen om tot vergelijkbare methoden, praktijken en minimumnormen op Unieniveau te komen, rekening houdend met de internationale samenwerking en de bestaande overeenkomsten op het vlak van de verkeersveiligheid, met name het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer van 8 november 1968. |
(18) |
In haar verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze richtlijn, moet de Commissie onderzoeken of er gemeenschappelijke criteria nodig zijn voor afhandelingsprocedures die de lidstaten moeten volgen ingeval van niet-betaling van een geldboete, in overeenstemming met het recht en de procedures van de lidstaten. In dat verslag moet de Commissie aandacht besteden aan onderwerpen als de procedures tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor het doorzenden van de definitieve beslissing om een sanctie en/of een geldboete op te leggen, alsmede aan de onderlinge erkenning en tenuitvoerlegging van de definitieve beslissing. |
(19) |
Bij de voorbereiding van de toetsing van deze richtlijn raadpleegt de Commissie de relevante belanghebbenden, zoals de autoriteiten en bevoegde organen op het gebied van verkeersveiligheid en wetshandhaving, de verenigingen van verkeersslachtoffers en andere niet-gouvernementele organisaties op het gebied van de verkeersveiligheid. |
(20) |
Een nauwere samenwerking tussen wetshandhavingsautoriteiten moet gepaard gaan met de eerbiediging van de grondrechten, met name het recht op eerbiediging van het privéleven en op de bescherming van persoonsgegevens, gewaarborgd door specifieke regelingen inzake gegevensbescherming. In deze regelingen moet met name rekening worden gehouden met de specifieke aard van grensoverschrijdende onlinetoegang tot gegevensbestanden. Er moeten softwaretoepassingen worden opgezet waarmee veilig informatie kan worden uitgewisseld en die de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde gegevens garanderen. De gegevens die uit hoofde van deze richtlijn worden verzameld, mogen niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan voor de toepassing van deze richtlijn. De lidstaten moeten voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot de voorwaarden voor het gebruik en de tijdelijke opslag van de gegevens. |
(21) |
De bij deze richtlijn geregelde verwerking van persoonsgegevens is passend voor het bereiken van de legitieme doelstellingen die met deze richtlijn worden nagestreefd, namelijk een hoge mate van bescherming voor alle weggebruikers in de Unie te waarborgen door de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen en daardoor ook de toepassing van sancties te vergemakkelijken en daarbij worden de grenzen van hetgeen passend en noodzakelijk is voor het bereiken van die doelstellingen niet overschreden. |
(22) |
De identiteitsgegevens van een overtreder zijn persoonsgegevens. Op de verwerkingsactiviteiten die in het kader van de toepassing van deze richtlijn worden ontplooid, moet Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) van toepassing zijn. Onverminderd de procedurevereisten inzake beroep en de verhaalmogelijkheden in de betrokken lidstaat, moet de persoon op wie de gegevens betrekking hebben, na ontvangst van de kennisgeving met betrekking tot de overtreding, dienovereenkomstig informatie ontvangen over zijn rechten inzake toegang, rechtzetting en vernietiging van zijn persoonsgegevens alsmede over de wettelijke maximumtermijn gedurende welke de gegevens mogen worden bewaard. In deze context moet de persoon op wie de gegevens betrekking hebben ook het recht hebben om onjuiste persoonsgegevens te laten corrigeren of onrechtmatig opgeslagen gegevens onmiddellijk te laten wissen. |
(23) |
In het kader van de Prüm-besluiten zijn de specifieke bepalingen inzake gegevensbescherming in Besluit 2008/615/JBZ van toepassing op de verwerking van gegevens uit kentekenregisters die persoonsgegevens bevatten. In dat verband hebben de lidstaten de mogelijkheid die specifieke bepalingen toe te passen op persoonsgegevens die tevens in het kader van onderhavige richtlijn worden verwerkt, met dien verstande dat zij erop moeten toezien dat bij het verwerken van gegevens inzake alle onder onderhavige richtlijn vallende overtredingen de nationale bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG in acht worden genomen. |
(24) |
Derde landen moeten aan de uitwisseling van gegevens uit kentekenregisters kunnen deelnemen, mits zij daartoe een overeenkomst met de Unie hebben gesloten. Een dergelijke overeenkomst moet de nodige bepalingen inzake gegevensbescherming bevatten. |
(25) |
Deze richtlijn eerbiedigt de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens erkende grondrechten en beginselen, zoals de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en het recht van verdediging. |
(26) |
Teneinde het doel van uitwisseling van informatie tussen de lidstaten via interoperabele middelen te kunnen bereiken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het in aanmerking nemen van de relevante wijzigingen in de Prüm-besluiten, of ingeval zulks wordt opgelegd door rechtshandelingen van de Unie die rechtstreeks relevant zijn voor de bijwerking van bijlage I. Het is van bijzonder belang dat de Commissie, zoals te doen gebruikelijk, bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. |
(27) |
De Commissie moet de toepassing van deze richtlijn analyseren om verdere effectieve en efficiënte maatregelen ter verhoging van de verkeersveiligheid te bepalen. Onverminderd de verplichtingen om deze richtlijn om te zetten moeten ook Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk hierbij met de Commissie samenwerken, waar passend, om te zorgen voor een tijdige en volledige rapportage in dezen. |
(28) |
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het waarborgen van een hoge mate van bescherming voor alle weggebruikers in de Unie door het vergemakkelijken van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen wanneer die worden begaan met een voertuig dat is ingeschreven in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de overtreding heeft plaatsgevonden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(29) |
Aangezien Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk niet gebonden waren door Richtlijn 2011/82/EU en haar derhalve niet hebben omgezet, is het passend om voor deze lidstaten voldoende extra tijd in te ruimen voor die omzetting. |
(30) |
De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd in overeenstemming met artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10) en heeft op 3 oktober 2014 een advies uitgebracht, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel
Deze richtlijn beoogt een hoge mate van bescherming voor alle weggebruikers in de Unie te waarborgen door de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen en daardoor ook de toepassing van sancties te vergemakkelijken wanneer die overtredingen worden begaan met een voertuig dat is ingeschreven in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de overtreding heeft plaatsgevonden.
Artikel 2
Toepassingsgebied
De richtlijn is van toepassing op de volgende verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen:
a) |
rijden met een te hoge snelheid; |
b) |
niet dragen van een veiligheidsgordel; |
c) |
niet stoppen voor een rood licht; |
d) |
rijden onder invloed van drank; |
e) |
rijden onder invloed van drugs; |
f) |
niet dragen van een veiligheidshelm; |
g) |
gebruiken van een verboden rijstrook; |
h) |
illegaal gebruik van een mobiele telefoon of een ander communicatieapparaat tijdens het rijden. |
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) „voertuig”: een door motorkracht aangedreven voertuig, daaronder begrepen motorfietsen, dat normaal wordt gebruikt voor het vervoer van personen of goederen over de weg;
b) „lidstaat van de overtreding”: de lidstaat waar de overtreding is begaan;
c) „lidstaat van inschrijving”: de lidstaat waar het voertuig waarmee de overtreding is begaan, is ingeschreven;
d) „rijden met een te hoge snelheid”: sneller rijden dan de maximumsnelheid die in de lidstaat van de overtreding geldt voor de weg of het voertuigtype;
e) „niet dragen van de veiligheidsgordel”: niet voldoen aan de verplichting een veiligheidsgordel te dragen of een kinderbeveiligingssysteem te gebruiken overeenkomstig Richtlijn 91/671/EEG van de Raad (11) en het recht van de lidstaat van de overtreding;
f) „niet stoppen voor een rood licht”: door een rood verkeerslicht rijden of elk ander relevant stopteken als gedefinieerd in het recht van de lidstaat van de overtreding;
g) „rijden onder invloed van drank”: rijden onder invloed van alcohol, als gedefinieerd in het recht van de lidstaat van de overtreding;
h) „rijden onder invloed van drugs”: rijden onder invloed van drugs of andere stoffen met een soortgelijke werking, als gedefinieerd in het recht van de lidstaat van de overtreding;
i) „niet dragen van een veiligheidshelm”: geen veiligheidshelm dragen als gedefinieerd in het recht van de lidstaat van de overtreding;
j) „gebruiken van een verboden rijstrook”: illegaal gebruiken van een deel van de weg zoals een pechstrook, een voor het openbaar vervoer voorbehouden rijstrook of een tijdelijk afgesloten rijstrook vanwege congestie of wegwerkzaamheden, als gedefinieerd in het recht van de lidstaat van de overtreding;
k) „illegaal gebruik van een mobiele telefoon of een ander communicatieapparaat tijdens het rijden”: illegaal gebruik van een mobiele telefoon of andere communicatieapparatuur tijdens het rijden, als gedefinieerd in het recht van de lidstaat van de overtreding;
l) „nationaal contactpunt”: een aangewezen bevoegde autoriteit voor de uitwisseling van gegevens uit kentekenregisters;
m) „geautomatiseerde bevraging”: een onlinetoegangsprocedure voor het raadplegen van de gegevensbanken van één, meer dan één of alle lidstaten of van de deelnemende landen;
n) „houder van het voertuig”: de persoon op wiens naam het voertuig is ingeschreven, als gedefinieerd in het recht van de lidstaat van inschrijving.
Artikel 4
Procedure voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten
1. Voor onderzoek naar verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen als bedoeld in artikel 2, verlenen de lidstaten de nationale contactpunten van andere lidstaten als bedoeld in lid 2 van dit artikel toegang tot de volgende nationale gegevens uit kentekenregisters, met de bevoegdheid geautomatiseerde bevragingen uit te voeren:
a) |
gegevens met betrekking tot voertuigen, alsmede |
b) |
gegevens met betrekking tot de eigenaar of houder van het voertuig. |
De onder a) en b) bedoelde specifieke gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van een bevraging stroken met bijlage I.
2. Ter uitvoering van de in lid 1 bedoelde uitwisseling van informatie wijst elke lidstaat een nationaal contactpunt aan. De bevoegdheden van het nationaal contactpunt worden bepaald door het toepasselijke recht van de betrokken lidstaat.
3. Bij het uitvoeren van een bevraging in de vorm van een uitgaand verzoek gebruikt het nationale contactpunt van de lidstaat van de overtreding een volledig kenteken.
Die bevragingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedures van hoofdstuk 3 van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ, uitgezonderd punt 1 van hoofdstuk 3 van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ, waarop bijlage I bij deze richtlijn van toepassing is.
De lidstaat van de overtreding gebruikt uit hoofde van deze richtlijn de verkregen gegevens om vast te stellen wie persoonlijk aansprakelijk is voor de in artikel 2 opgenomen verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen.
4. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitwisseling van informatie via interoperabele elektronische middelen plaatsvindt, zonder uitwisseling van gegevens uit andere databanken die niet voor de toepassing van deze richtlijn worden gebruikt. Zij zorgen ervoor dat een dergelijke uitwisseling van informatie op een kosteneffectieve en veilige manier verloopt. De lidstaten waarborgen de beveiliging en bescherming van de verstrekte gegevens door zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande softwaretoepassingen zoals die welke in artikel 15 van Besluit 2008/616/JBZ wordt genoemd, alsmede gewijzigde versies van die softwaretoepassingen, in overeenstemming met bijlage I bij deze richtlijn en de punten 2 en 3 van hoofdstuk 3 van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ. De gewijzigde versies van de softwaretoepassingen voorzien zowel in een online-uitwisselingswijze in realtime als in een uitwisselingswijze met gegroepeerde gegevens; deze laatste methode moet toelaten dat meerdere verzoeken of antwoorden in één bericht kunnen worden uitgewisseld.
5. Elke lidstaat draagt de eigen kosten in verband met de administratie, het gebruik en het onderhoud van de in lid 4 vermelde softwaretoepassingen.
Artikel 5
Informatiebrief inzake verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen
1. De lidstaat van de overtreding besluit om al dan niet een afhandelingsprocedure met betrekking tot de in artikel 2 opgenomen verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen in te stellen.
Indien de lidstaat van de overtreding besluit een dergelijke procedure in te stellen, stelt hij overeenkomstig zijn nationale recht de eigenaar, de houder van het voertuig of de anderszins geïdentificeerde persoon die ervan verdacht wordt de verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertreding begaan te hebben, hiervan in kennis.
Deze informatie omvat, zoals geldt krachtens het nationale recht, de juridische gevolgen daarvan op het grondgebied van de lidstaat van de overtreding uit hoofde van het recht van die lidstaat.
2. Wanneer de lidstaat van de overtreding de informatiebrief verstuurt aan de eigenaar, de houder van het voertuig of aan de anderszins geïdentificeerde persoon die ervan verdacht wordt de verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertreding begaan te hebben, deelt hij overeenkomstig zijn recht alle relevante informatie mee, en met name de aard van de desbetreffende verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertreding, de plaats, de datum en het tijdstip van de overtreding, de titel van de overtreden nationale wetsartikelen, alsmede de sanctie daarop, en in voorkomend geval gegevens betreffende de apparatuur die is gebruikt om de overtreding vast te stellen. Daartoe kan de lidstaat van de overtreding gebruikmaken van het model in bijlage II.
3. Indien de lidstaat van de overtreding besluit een afhandelingsprocedure met betrekking tot de in artikel 2 opgenomen verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen in te stellen, verstuurt de lidstaat van de overtreding, met het oog op de eerbiediging van de grondrechten, de informatiebrief in de taal van het inschrijvingsdocument van het voertuig, voor zover dat beschikbaar is, of in één van de officiële talen van de lidstaat van inschrijving.
Artikel 6
Rapportering door de lidstaten aan de Commissie
Uiterlijk op 6 mei 2016 en daarna om de twee jaar zendt elke lidstaat een alomvattend verslag aan de Commissie.
Het alomvattende verslag vermeldt het aantal aan het nationale contactpunt van de lidstaat van inschrijving gerichte geautomatiseerde bevragingen die de lidstaat van de overtreding heeft uitgevoerd naar aanleiding van op zijn grondgebied begane overtredingen, tezamen met het soort overtredingen waarvoor verzoeken zijn ingediend en het aantal verzoeken zonder resultaat.
In dit alomvattend verslag staat eveneens een omschrijving van de situatie op nationaal vlak met betrekking tot het gevolg dat is gegeven aan de verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen, uitgaande van het aantal van dergelijke overtredingen naar aanleiding waarvan een informatiebrief is gestuurd.
Artikel 7
Gegevensbescherming
1. De bepalingen inzake gegevensbescherming die zijn vervat in Richtlijn 95/46/EG zijn van toepassing op de conform deze richtlijn verwerkte persoonsgegevens.
2. In het bijzonder zorgt iedere lidstaat ervoor dat persoonsgegevens die krachtens deze richtlijn zijn verwerkt, binnen een redelijke tijdspanne worden gecorrigeerd indien zij onjuist zijn, of worden gewist of afgeschermd indien zij niet langer vereist zijn, overeenkomstig de artikelen 6 en 12 van Richtlijn 95/46/EG, en dat een maximumduur voor de opslag van gegevens wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn.
De lidstaten zorgen ervoor dat alle persoonsgegevens die worden verwerkt krachtens deze richtlijn uitsluitend gebruikt worden voor de in artikel 1 van deze richtlijn genoemde doelstelling en dat de personen waarop de gegevens betrekking hebben, dezelfde rechten hebben inzake toegang, het laten corrigeren, wissen of afschermen van gegevens, schadevergoeding en het aanwenden van rechtsmiddelen, als die welke ter uitvoering van de relevante bepalingen van Richtlijn 95/46/EG in het nationale recht zijn vastgesteld.
3. Eenieder heeft het recht ervan in kennis te worden gesteld welke in de lidstaat van inschrijving bewaarde persoonsgegevens zijn toegezonden aan de lidstaat van de overtreding, inclusief de datum van het verzoek en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de overtreding.
Artikel 8
Informatie voor weggebruikers in de Unie
1. De Commissie plaatst op haar internetsite een in alle officiële talen van de instellingen van de Unie gestelde samenvatting van de in de lidstaten van kracht zijnde regels die binnen het bereik van deze richtlijn vallen. De lidstaten verstrekken informatie over deze regels aan de Commissie.
2. De lidstaten zorgen voor voldoende voorlichting van de weggebruikers over de regels die op hun grondgebied gelden en over de maatregelen ter uitvoering van de onderhavige richtlijn, in samenwerking met organisaties, zoals onder meer organisaties voor verkeersveiligheid, niet-gouvernementele organisaties op het gebied van verkeersveiligheid en automobielclubs.
Artikel 9
Gedelegeerde handelingen
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 10 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bijwerking van bijlage I in het licht van de technische vooruitgang teneinde rekening te houden met relevante wijzigingen van de Prüm-besluiten, of ingeval zulks wordt opgelegd door rechtshandelingen van de Unie die rechtstreeks relevant zijn voor de bijwerking van bijlage I.
Artikel 10
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar vanaf 13 maart 2015. Uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. De in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Dit besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Het is van bijzonder belang dat de Commissie de gangbare praktijk volgt en deskundigen raadpleegt, waaronder deskundigen van de lidstaten, voordat zij een gedelegeerde handeling vaststelt. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van deze termijn de Commissie ervan in kennis hebben gesteld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
Artikel 11
Toetsing van de richtlijn
Onverminderd de bepalingen in de tweede alinea van artikel 12, lid 1, dient de Commissie uiterlijk op 7 november 2016 bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn door de lidstaten. In dit verslag besteedt de Commissie met name aandacht aan de volgende aspecten en dient ze, in voorkomend geval, voorstellen in om deze aspecten te behandelen:
— |
een beoordeling of andere verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen aan het toepassingsgebied van deze richtlijn moeten worden toegevoegd; |
— |
een beoordeling van de doeltreffendheid van deze richtlijn op het vlak van vermindering van het aantal verkeersdoden in de Unie; |
— |
een beoordeling over de noodzaak van gemeenschappelijke normen voor automatische controleapparatuur en voor procedures. In deze context wordt de Commissie gevraagd om op het niveau van de Unie richtsnoeren met betrekking tot verkeersveiligheid te ontwikkelen binnen het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid, en aldus te zorgen voor meer convergentie op het vlak van handhaving van de verkeersregels door de lidstaten door middel van vergelijkbare methoden en praktijken. Deze richtsnoeren kunnen minstens betrekking hebben op de in artikel 2, punten a) tot en met d), opgesomde overtredingen; |
— |
een beoordeling of het nodig is de toepassing van sancties voor verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen te versterken en gemeenschappelijke criteria voor te stellen voor de afhandelingsprocedures in geval van niet-betaling van een geldboete, binnen het kader van alle relevante beleidslijnen van de Unie, met inbegrip van het gemeenschappelijk vervoersbeleid; |
— |
de mogelijkheden om, waar nodig, de verkeersregels te harmoniseren; |
— |
een beoordeling van de in artikel 4, lid 4, genoemde softwaretoepassingen, met als doel te zorgen voor de correcte uitvoering van deze richtlijn en een effectieve, snelle, veilige en vertrouwelijke uitwisseling van specifieke gegevens uit kentekenregisters te waarborgen. |
Artikel 12
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 6 mei 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
In afwijking van de eerste alinea kunnen het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de in de eerste alinea genoemde datum verschuiven naar 6 mei 2017.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 13
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de vierde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 14
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2015.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
Z. KALNIŅA-LUKAŠEVICA
(1) PB C 12 van 15.1.2015, blz. 115.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 11 februari 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 maart 2015.
(3) Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1).
(4) Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).
(5) Richtlijn 2011/82/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (PB L 288 van 5.11.2011, blz. 1).
(6) Arrest in zaak C-43/12 Commissie tegen Europees Parlement en Raad, EU:C:2014:298.
(7) Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16).
(8) Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
(9) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31).
(10) Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
(11) Richtlijn 91/671/EEG van de Raad van 16 december 1991 betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels en kinderbeveiligingssystemen in voertuigen (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 26).
BIJLAGE I
Specifieke gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van de bevraging als bedoeld in artikel 4, lid 1
Onderwerp |
V/F (1) |
Toelichting |
||||||||||||||||||||||||
Gegevens in verband met het voertuig |
V |
|
||||||||||||||||||||||||
Lidstaat van inschrijving |
V |
|
||||||||||||||||||||||||
Kenteken |
V |
(A (2)) |
||||||||||||||||||||||||
Gegevens in verband met de overtreding |
V |
|
||||||||||||||||||||||||
Lidstaat van de overtreding |
V |
|
||||||||||||||||||||||||
Referentiedatum van de overtreding |
V |
|
||||||||||||||||||||||||
Referentietijdstip van de overtreding |
V |
|
||||||||||||||||||||||||
Doel van de bevraging |
V |
Code om het soort overtreding aan te geven, zoals opgenomen in artikel 2
|
Specifieke gegevens die worden verstrekt in het kader van de bevraging op grond van artikel 4, lid 1
Deel I. Gegevens met betrekking tot voertuigen
Onderwerp |
V/F (3) |
Toelichting |
Kenteken |
V |
|
Chassisnummer/VIN |
V |
|
Lidstaat van inschrijving |
V |
|
Merk |
V |
(D.1 (4)) bijv. Ford, Opel, Renault |
Handelsbenaming van het voertuig |
V |
(D.3) bijv. Focus, Astra, Mégane |
EU-categoriecode |
V |
(J) bijv. bromfiets, motorfiets, personenauto |
Deel II. Gegevens met betrekking tot eigenaren of houders van voertuigen
Onderwerp |
V/F (5) |
Toelichting |
Gegevens in verband met de houder van het voertuig |
|
(C.1 (6)) De gegevens hebben betrekking op de houder van het specifieke kentekenbewijs. |
Naam houder (bedrijf) van de inschrijving |
V |
(C.1.1) Er worden verschillende velden gebruikt voor achternaam, tussenvoegsels, titels enz., en de naam wordt meegedeeld in een formaat dat geschikt is om gedrukt te worden. |
Voornaam |
V |
(C.1.2) Er worden verschillende velden gebruikt voor voornaam/voornamen en initialen, en de naam wordt meegedeeld in een formaat dat geschikt is om gedrukt te worden. |
Adres |
V |
(C.1.3) Er worden verschillende velden gebruikt voor straat, huisnummer en toevoeging, postcode, woonplaats, land van verblijf enz., en het adres wordt meegedeeld in een formaat dat geschikt is om gedrukt te worden. |
Geslacht |
F |
man/vrouw |
Geboortedatum |
V |
|
Juridische status |
V |
individu, vereniging, onderneming, firma enz. |
Geboorteplaats |
F |
|
ID-nummer |
F |
Een identificator die de persoon of het bedrijf op een unieke manier identificeert. |
Gegevens in verband met de eigenaar van het voertuig |
|
(C.2) De gegevens hebben betrekking op de eigenaar van het voertuig. |
Naam eigenaar (bedrijf) |
V |
(C.2.1) |
Voornaam |
V |
(C.2.2) |
Adres |
V |
(C.2.3) |
Geslacht |
F |
man/vrouw |
Geboortedatum |
V |
|
Juridische status |
V |
individu, vereniging, onderneming, firma enz. |
Geboorteplaats |
F |
|
ID-nummer |
F |
Een identificator die de persoon of het bedrijf op een unieke manier identificeert. |
|
|
Wanneer het een autowrak, een gestolen voertuig of gestolen nummerplaat, of een verouderde voertuigregistratie betreft, wordt geen informatie over de eigenaar/houder verstrekt. In plaats daarvan wordt de boodschap „Informatie niet bekendgemaakt” teruggestuurd. |
(1) V = verplicht voor zover beschikbaar in het nationale register, F = facultatief.
(2) Geharmoniseerde code, zie Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PB L 138 van 1.6.1999, blz. 57).
(3) V = verplicht voor zover beschikbaar in het nationale register, F = facultatief.
(4) Geharmoniseerde code, zie Richtlijn 1999/37/EG.
(5) V = verplicht voor zover beschikbaar in het nationale register, F = facultatief.
(6) Geharmoniseerde code, zie Richtlijn 1999/37/EG.
BIJLAGE II
Tekst van het beeld
Tekst van het beeld
Tekst van het beeld
Tekst van het beeld
Tekst van het beeld
Tekst van het beeld
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/26 |
VERORDENING (EU) 2015/414 VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2015
tot wijziging van Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout dat bij de vervaardiging van voedingssupplementen wordt gebruikt
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (1), en met name artikel 4, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage II bij Richtlijn 2002/46/EG bevat de lijst van verbindingen van vitaminen en mineralen, en voor elk daarvan de vormen, die bij de vervaardiging van voedingssupplementen mogen worden gebruikt. Bij Verordening (EG) nr. 1170/2009 van de Commissie (2) zijn de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/46/EG vervangen. |
(2) |
In artikel 14 van Richtlijn 2002/46/EG wordt bepaald dat bepalingen betreffende vitaminen en mineralen in voedingssupplementen die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid, na raadpleging van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (hierna „de autoriteit” genoemd) worden vastgesteld. |
(3) |
Naar aanleiding van een verzoek tot toevoeging van (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout als bron van folaat aan de lijst in bijlage II bij Richtlijn 2002/46/EG heeft de autoriteit op 11 september 2013 een wetenschappelijk advies vastgesteld betreffende (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout als bron van folaat dat voor voedingsdoeleinden wordt toegevoegd aan voedingssupplementen en over de biologische beschikbaarheid van folaat uit deze bron (3). |
(4) |
De conclusie van het advies van de autoriteit luidt dat er geen veiligheidsrisico's verbonden zijn aan het gebruik van (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout in voedingssupplementen als bron van folaat. |
(5) |
Gezien het gunstige advies van de autoriteit dient (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout te worden toegevoegd aan de lijst in bijlage II bij Richtlijn 2002/46/EG. |
(6) |
De Commissie heeft voor het in de handel brengen van het nieuwe voedselingrediënt (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout bij Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU (4) vergunning verleend. |
(7) |
De belanghebbende partijen zijn via de Adviesgroep voor de voedselketen en de gezondheid van dieren en planten geraadpleegd en hun opmerkingen zijn in aanmerking genomen. |
(8) |
Richtlijn 2002/46/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In onderdeel A (Vitaminen) van bijlage II bij Richtlijn 2002/46/EG wordt aan rubriek 10 (FOLAAT) het volgende punt c) toegevoegd:
„c) |
(6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout” |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.
(2) PB L 314 van 1.12.2009, blz. 36.
(3) EFSA Journal 2013;11(10): 3358.
(4) Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU van de Commissie van 19 maart 2014 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 85 van 21.3.2014, blz. 10).
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/28 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/415 VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2015
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de goedkeuring van de werkzame stoffen ethefon en fenamifos
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die geacht worden te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009. |
(2) |
De goedkeuringen van de werkzame stoffen ethefon en fenamifos vervallen op 31 juli 2017. Er zijn aanvragen ingediend voor de verlenging van de goedkeuring van die werkzame stoffen. Aangezien de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (3) van toepassing zijn op deze werkzame stoffen, moet voldoende tijd worden geboden om de verlengingsprocedure overeenkomstig die verordening af te ronden. Bijgevolg zal de geldigheidsduur van de goedkeuring van die werkzame stoffen waarschijnlijk verstrijken voordat een besluit over de verlenging ervan is genomen. Daarom moet de geldigheidsduur daarvan worden verlengd. |
(3) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(4) |
Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin uiterlijk 30 maanden vóór de respectieve vervaldatum, als vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, geen aanvullend dossier overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 wordt ingediend, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of op de vroegste datum daarna. |
(5) |
Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin zij bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring wordt voldaan, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarin wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).
BIJLAGE
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 141, fenamifos, wordt de datum „31 juli 2017” vervangen door „31 juli 2018”. |
2) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 142, ethefon, wordt de datum „31 juli 2017” vervangen door „31 juli 2018”. |
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/30 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/416 VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2015
tot goedkeuring van dinotefuran als een werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1) en met name artikel 90, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het Verenigd Koninkrijk heeft op 29 maart 2012 overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) een aanvraag ontvangen voor de opname van de werkzame stof dinotefuran in bijlage I bij die richtlijn voor gebruik in productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen) zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn. |
(2) |
Dinotefuran was op 14 mei 2000 niet als werkzame stof van een biocide op de markt. |
(3) |
Het Verenigd Koninkrijk heeft op 15 oktober 2013 overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 het beoordelingsverslag met aanbevelingen bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen ingediend. |
(4) |
Op 17 juni 2014 heeft het Comité voor biociden het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd, waarbij rekening werd gehouden met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 18 worden gebruikt en dinotefuran bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 19, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 voldoen, op voorwaarde dat aan bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik wordt voldaan. |
(6) |
Uit het advies blijkt ook dat de kenmerken van dinotefuran die stof zeer persistent (zP) en toxisch (T) maken volgens de in bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgestelde criteria. Dinotefuran moet derhalve worden beschouwd als een stof die voor vervanging in aanmerking komt krachtens artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012 met het oog op de toelating van producten overeenkomstig artikel 23 van die verordening. |
(7) |
Bijgevolg moet dinotefuran worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 18, mits aan bepaalde specificaties en voorwaarden wordt voldaan. |
(8) |
Aangezien de evaluaties geen nanomaterialen betroffen, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen. |
(9) |
Aangezien aan de voorwaarden van artikel 90, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012 is voldaan, moeten de bepalingen van die verordening van toepassing zijn. Dinotefuran moet worden goedgekeurd voor een periode van niet langer dan 7 jaar overeenkomstig artikel 10, lid 4, van die verordening. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Dinotefuran wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18, onder voorbehoud van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden (2) |
Dinotefuran |
IUPAC-naam: (RS)-1-methyl-2-nitro-3-(tetrahydro-3-furylmethyl)guanidine EG-nummer: niet beschikbaar CAS-nummer: 165252-70-0 |
991 g/kg |
1 juni 2015 |
31 mei 2022 |
18 |
Dinotefuran komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012. Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Voor biociden wordt aan de toelating de volgende voorwaarde verbonden: voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt. |
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/environment/chemicals/biocides/index_en.htm
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/33 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/417 VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2015
tot goedkeuring van Bacillus sphaericus 2362 serotype H5a5b, stam ABTS1743 als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op de mogelijke goedkeuring voor gebruik in biociden of opname in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden beoordeeld. Bacillus sphaericus is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Bacillus sphaericus is overeenkomstig artikel 90, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 beoordeeld voor gebruik in biociden voor productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Op basis van de voor de beoordeling ingediende gegevens konden slechts conclusies worden getrokken voor een bepaalde vorm van Bacillus sphaericus, namelijk Bacillus sphaericus 2362 serotype H5a5b, stam ABTS1743. De beoordeling liet niet toe dat er conclusies werden getrokken met betrekking tot enige andere stof die beantwoordt aan de definitie van Bacillus sphaericus in de hierboven genoemde lijst van werkzame stoffen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014. Deze goedkeuring heeft bijgevolg alleen betrekking op Bacillus sphaericus 2362 serotype H5a5b, stam ABTS1743. |
(4) |
Italië is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (3) op 9 januari 2009 een beoordelingsrapport en aanbevelingen bij de Commissie ingediend. |
(5) |
Op 19 juni 2014 formuleerde het Comité voor biociden het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(6) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 18 worden gebruikt en Bacillus sphaericus 2362 serotype H5a5b, stam ABTS1743 bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voldoen, op voorwaarde dat bepaalde specificaties en voorwaarden betreffende het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(7) |
Bijgevolg moet Bacillus sphaericus 2362 serotype H5a5b, stam ABTS1743 worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 18, mits aan bepaalde specificaties en voorwaarden wordt voldaan. |
(8) |
Aangezien de beoordelingen geen nanomaterialen betroffen, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen. |
(9) |
Er moet een redelijke periode verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bacillus sphaericus 2362 serotype H5a5b, stam ABTS1743 wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het werkprogramma voor de stelselmatige analyse van alle bestaande werkzame stoffen in biociden als bedoeld in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).
(4) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden (2) |
||||
Bacillus sphaericus 2362 serotype H5a5b, stam ABTS1743 |
Niet van toepassing |
Geen relevante verontreinigingen |
1 juli 2016 |
dinsdag 30 juni 2026 |
18 |
Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Aan de toelating voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/environment/chemicals/biocides/index_en.htm.
(3) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(4) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/36 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/418 VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2015
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, onder c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De werkzame stof Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat is in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2) opgenomen bij Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie (3) volgens de procedure van artikel 24 ter van Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie (4). Sinds de vervanging van Richtlijn 91/414/EEG door Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt deze stof geacht krachtens die verordening te zijn goedgekeurd en is zij opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (5). |
(2) |
Overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EG) nr. 2229/2004 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 18 december 2013 haar standpunt over het ontwerpevaluatieverslag voor Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat (6) aan de Commissie voorgelegd. De EFSA heeft haar standpunt over Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat aan de kennisgever meegedeeld. |
(3) |
De Commissie heeft de kennisgever verzocht opmerkingen over het ontwerpevaluatieverslag voor Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat in te dienen. Het ontwerpevaluatieverslag en het standpunt van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders onderzocht en op 12 december 2014 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat. |
(4) |
Er wordt bevestigd dat de werkzame stof Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat geacht moet worden krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 te zijn goedgekeurd. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 2, juncto artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis moeten de goedkeuringsvoorwaarden voor Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat worden gewijzigd. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden gevraagd. |
(6) |
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(3) Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie van 18 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde verscheidene werkzame stoffen op te nemen (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 89).
(4) Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie van 3 december 2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 379 van 24.12.2004, blz. 13).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(6) Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Z-13-hexadecen-11-yn-1-yl acetate. EFSA Journal 2014; 12(12):3526. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu/efsajournal.htm
BIJLAGE
In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt nummer 258 over de werkzame stof Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat vervangen door:
Nummer |
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiver-heid |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||||||
„258 |
Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat CAS-nr.: 78617-58-0 CIPAC-nr.: 974 |
Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat |
≥ 75 % |
1 september 2009 |
31 augustus 2019 |
DEEL A Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als lokstof. DEEL B Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Z-13-hexadeceen-11-yn-1-ylacetaat (SANCO/2649/2008) (en met name met de aanhangsels I en II), dat door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is goedgekeurd. De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten. De kennisgever moet bevestigende informatie verstrekken over:
De kennisgever moet uiterlijk op 30 juni 2015 de in punt 1 bedoelde informatie en uiterlijk op 31 december 2016 de in de punten 2, 3 en 4 bedoelde informatie indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.” |
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/39 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/419 VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2015
tot goedkeuring van tolylfluanide als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op de mogelijke goedkeuring voor gebruik in biociden of opname in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden beoordeeld. Tolylfluanide is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Tolylfluanide is overeenkomstig artikel 90, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 beoordeeld voor gebruik in biociden voor productsoort 21 (aangroeiwerende middelen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Finland is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (3) op 18 september 2012 een beoordelingsverslag en aanbevelingen bij de Commissie ingediend. |
(4) |
Op 17 juni 2014 formuleerde het Comité voor biociden het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 21 worden gebruikt en tolylfluanide bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voldoen, op voorwaarde dat bepaalde specificaties en voorwaarden betreffende het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
De aanvaardbaarheid van de risico's in verband met het gebruik van aangroeiwerende middelen en de geschiktheid van de voorgestelde risicobeperkende maatregelen vereisen niettemin verdere bevestiging. Om de beoordeling en vergelijking van de risico's en voordelen van bestaande aangroeiwerende werkzame stoffen en van de toegepaste risicobeperkende maatregelen op het ogenblik van de hernieuwing van de goedkeuringen voor deze stoffen te vereenvoudigen, moeten de goedkeuringen voor deze stoffen op dezelfde datum vervallen. |
(7) |
Bijgevolg moet tolylfluanide worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoort 21, mits aan bepaalde specificaties en voorwaarden wordt voldaan. |
(8) |
Aangezien de beoordelingen geen nanomaterialen betroffen, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen. |
(9) |
Er moet een redelijke periode verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Tolylfluanide wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 21, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het werkprogramma voor de stelselmatige analyse van alle bestaande werkzame stoffen in biociden als bedoeld in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).
(4) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden (2) |
||||||||||
Tolylfluanide |
IUPAC-naam: N-(dichloorfluormethylthio)-N′,N′-dimethyl-N-p-tolylsulfamide EG-nr.: 211-986-9 CAS-nr.: 731-27-1 |
960 g/kg |
1 juli 2016 |
31 december 2025 |
21 |
Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Indien producten die tolylfluanide bevatten, vervolgens worden toegelaten voor gebruik door niet-professionele gebruikers, moeten de personen die tolylfluanide bevattende producten op de markt aanbieden aan niet-professionele gebruikers ervoor zorgen dat de producten samen met geschikte veiligheidshandschoenen worden geleverd. Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:
Voor behandelde voorwerpen geldt de volgende voorwaarde: Wanneer een behandeld voorwerp is behandeld met een of meer biociden die tolylfluanide bevatten, of wanneer in een behandeld voorwerp doelbewust biociden die tolylfluanide bevatten zijn verwerkt, en indien nodig in verband met de mogelijkheid van huidcontact en het vrijkomen van tolylfluanide onder normale gebruiksomstandigheden van het voorwerp, ziet de voor het in de handel brengen van het behandelde voorwerp verantwoordelijke persoon erop toe dat het etiket informatie verstrekt over het risico van huidsensibilisatie, alsook de informatie bedoeld in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsrapporten beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/environment/chemicals/biocides/index_en.htm.
(3) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(4) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/43 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/420 VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2015
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
EG |
65,8 |
MA |
84,3 |
|
TR |
85,0 |
|
ZZ |
78,4 |
|
0707 00 05 |
JO |
229,9 |
MA |
182,1 |
|
TR |
189,5 |
|
ZZ |
200,5 |
|
0709 93 10 |
MA |
117,6 |
TR |
190,3 |
|
ZZ |
154,0 |
|
0805 10 20 |
EG |
50,8 |
IL |
75,3 |
|
MA |
67,6 |
|
TN |
66,9 |
|
TR |
59,7 |
|
ZZ |
64,1 |
|
0805 50 10 |
TR |
61,6 |
ZZ |
61,6 |
|
0808 10 80 |
BR |
68,9 |
CA |
81,0 |
|
CL |
102,6 |
|
MK |
28,7 |
|
US |
213,3 |
|
ZZ |
98,9 |
|
0808 30 90 |
AR |
109,7 |
CL |
139,6 |
|
CN |
90,9 |
|
US |
124,8 |
|
ZA |
107,3 |
|
ZZ |
114,5 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/45 |
BESLUIT (EU) 2015/421 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 17 december 2014
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (1), en met name punt 12,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
1. |
Artikel 11 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) kunnen middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking worden gesteld binnen een jaarlijks maximumbedrag van 471 miljoen EUR (prijzen 2011), om de financiering mogelijk te maken van duidelijk omschreven uitgaven die niet zouden kunnen worden gefinancierd binnen de grenzen van de beschikbare maxima voor één of meer andere rubrieken, |
2. |
Na alle mogelijkheden tot herschikking van kredieten onder subrubriek 1b te hebben onderzocht, is het nodig gebleken middelen uit het flexibiliteitsinstrument aan te spreken ter aanvulling van de financiering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, bovenop het maximum van subrubriek 1b, met 83 285 595 EUR ten behoeve van de financiering van de Cypriotische structuurfondsenprogramma's, met als doel voor 2015 een extra bedrag uit de structuurfondsen aan Cyprus toe te wijzen van in totaal 100 000 000 EUR, |
3. |
Voor het begrotingsjaar 2014 hebben het Europees Parlement en de Raad bij besluit van 20 november 2013 reeds middelen uit het flexibiliteitsinstrument ter beschikking gesteld voor de financiering van de Cypriotische structuurfondsenprogramma's, namelijk 89 330 000 EUR, uitsluitend in vastleggingskredieten, |
4. |
Met inachtneming van het aanvullend karakter van het flexibiliteitsinstrument is het noodzakelijk extra betalingskredieten ter dekking van de aanvullende vastleggingskredieten voor Cyprus voor de begrotingsjaren 2014 en 2015 te verstrekken op basis van het verwachte betalingsprofiel, dat wordt geraamd op 11,3 miljoen EUR in 2015, 45,7 miljoen EUR in 2016, 75,4 miljoen EUR in 2017 en 40,2 miljoen EUR in 2018. De jaarlijkse bedragen voor elk jaar van de periode 2015-2018 zullen moeten worden bevestigd in elke ontwerpbegroting die de Commissie gedurende die periode voorstelt, |
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 wordt 83 285 595 EUR aan vastleggingskredieten in subrubriek 1b beschikbaar gesteld uit het flexibiliteitsinstrument.
Dit bedrag dient ter aanvulling van de financiële middelen voor de Cypriotische structuurfondsenprogramma's binnen subrubriek 1b.
De betalingen die samenhangen met de financiering van de Cypriotische structuurfondsenprogramma's via het flexibiliteitsinstrument in 2014 en 2015 bedragen voor de periode 2015-2018 172 600 000 EUR. Het precieze jaarlijkse bedrag zal worden vastgesteld in de ontwerpbegroting voor het jaar die de Commissie zal voorstellen.
Artikel 2
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Straatsburg, 17 december 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
B. DELLA VEDOVA
(1) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(2) Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/47 |
BESLUIT (EU) 2015/422 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 17 december 2014
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (1), en met name artikel 4 bis, lid 4,
Gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (2), en met name punt 11,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Unie heeft een Solidariteitsfonds van de Europese Unie („het fonds”) opgericht om solidariteit te betonen met de bevolking van door rampen getroffen regio's. |
(2) |
Artikel 10 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (3) staat de beschikbaarstelling van middelen uit het fonds toe binnen het jaarlijkse maximum van 500 miljoen EUR (in prijzen van 2011). |
(3) |
In artikel 4 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2012/2002 wordt bepaald dat uit het fonds tot een maximum van 50 000 000 EUR beschikbaar kan worden gesteld voor de betaling van voorschotten, alsook dat de betrokken kredieten in de algemene begroting van de Unie kunnen worden opgenomen, |
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 wordt uit het Solidariteitsfonds 50 000 000 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld voor de betaling van voorschotten.
Artikel 2
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Straatsburg, 17 december 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
B. DELLA VEDOVA
(1) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(2) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(3) Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/48 |
BESLUIT (EU) 2015/423 VAN DE RAAD
van 6 maart 2015
tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de zevende vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Rotterdam ten aanzien van de wijzigingen van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 192 en 207, juncto artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Unie heeft het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel („het Verdrag van Rotterdam”) goedgekeurd bij Besluit 2006/730/EG van de Raad (1). |
(2) |
Het Verdrag van Rotterdam is in de Unie ten uitvoer gelegd bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2). |
(3) |
Om ervoor te zorgen dat invoerende landen de bescherming genieten waarin het Verdrag van Rotterdam voorziet, is het noodzakelijk en passend de aanbeveling van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen inzake de opneming van wit asbest (chrysotiel), methamidofos, trichloorfon, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), alsook vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, in bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam, te steunen. Die stoffen zijn in de Unie reeds verboden of strikt gereguleerd, en derhalve gelden voor de uitvoer ervan voorschriften die verder reiken dan de eisen van het Verdrag van Rotterdam. |
(4) |
Naar verwachting zal op de zevende vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Rotterdam een besluit worden genomen over de voorgestelde wijzigingen van bijlage III. De Unie dient die wijzigingen te ondersteunen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het standpunt dat namens de Europese Unie op de zevende vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Rotterdam moet worden genomen,bestaat erin dat de Unie de aanneming steunt van de wijzigingen van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (3) wat betreft de opneming van wit asbest (chrysotiel), methamidofos, trichloorfon, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), alsook vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 6 maart 2015.
Voor de Raad
De voorzitter
K. GERHARDS
(1) Besluit 2006/730/EG van de Raad van 25 september 2006 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (PB L 299 van 28.10.2006, blz. 23).
(2) Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60).
(3) PB L 63 van 6.3.2003, blz. 29.
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/50 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/424 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
betreffende de vaststelling van het afwijkingsbesluit overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 96/67/EG van de Raad met betrekking tot de verstrekking van bepaalde grondafhandelingsdiensten op de internationale luchthaven van Zagreb
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2015) 473)
(Slechts de tekst in de Kroatische taal is authentiek)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (1), en met name artikel 9, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
1. HET AANGEMELDE AFWIJKINGSBESLUIT
(1) |
Bij schrijven van 13 augustus 2014, dat op 1 september 2014 door de Commissie is ontvangen, hebben de Kroatische autoriteiten, overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Richtlijn 96/67/EG (hierna „de richtlijn” genoemd), het afwijkingsbesluit aangemeld dat de regering van de Republiek Kroatië op basis van artikel 9, lid 1, onder b) en d), van de Richtlijn heeft genomen met betrekking tot de internationale luchthaven van Zagreb. Ter voltooiing van de aanmelding hebben de Kroatische autoriteiten aanvullende informatie verstrekt bij brief van 1 december 2014, door de Commissie ontvangen op 17 december 2014. |
(2) |
Het aangemelde besluit voorziet in twee afwijkingen. Ten eerste behoudt het de categorieën grondafhandelingsdiensten die vermeld zijn in de punten 3, 4 en 5 van de bijlage bij de richtlijn voor aan één dienstverlener, met uitzondering van punt 5.1; het betreft bagageafhandeling en vracht- en postafhandeling, voor wat betreft de fysieke afhandeling van vracht en post tussen het luchthavengebouw en het vliegtuig, zowel bij aankomst en vertrek als bij transitvluchten, en platformafhandeling, behalve het geleiden van luchtvaartuigen op de grond. In de tweede plaats verbiedt het besluit zelfafhandeling voor deze drie categorieën grondafhandelingsdiensten, behalve voor het geleiden van luchtvaartuigen op de grond. Beide afwijkingen gelden voor een periode van twee jaar, van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016. |
2. DE HUIDIGE SITUATIE OP DE INTERNATIONALE LUCHTHAVEN VAN ZAGREB
(3) |
De internationale luchthaven van Zagreb wordt beheerd door Zagreb International Airport Jsc. In 2013 heeft de luchthaven 2,3 miljoen passagiers afgehandeld. |
(4) |
De internationale luchthaven van Zagreb beschikt momenteel over één passagiersterminal; de bouw van een nieuwe passagiersterminal met bijbehorende infrastructuur (luchthavenplatform, toegangswegen en parkeerplaatsen) is aan de gang. Uiterlijk eind 2016 zal de nieuwe terminal afgewerkt en operationeel zijn. De nieuwe terminal zal een capaciteit van 5 miljoen passagiers hebben. De bestaande terminal zal worden afgesloten, behalve voor de general aviation en overige diverse activiteiten (huur van kantoren enz.). |
(5) |
Volgens de autoriteiten van Kroatië maken de beperkingen van de huidige terminal, zowel wat de infrastructuur als de operationele aspecten betreft, het vanuit economisch en praktisch oogpunt onmogelijk om tijdens de bouw van de nieuwe terminal extra verleners van grondafhandelingsdiensten toe te laten. Zodra de bouw van de nieuwe passagiersterminal en het nieuwe platform voltooid zijn en de activiteiten van start zijn gegaan, zullen de ruimte- en capaciteitsproblemen met de bestaande infrastructuur zijn opgelost. |
(6) |
Volgens de Kroatische autoriteiten is de toegang tot de markt voor de verlening van bagageafhandeling, platformafhandeling en vracht- en postafhandeling momenteel open. Tot dusver hebben echter geen derde verleners van grondafhandelingsdiensten een aanvraag ingediend voor een goedkeuring en een vergunning voor het verlenen van deze grondafhandelingsdiensten op de internationale luchthaven van Zagreb. Momenteel worden deze diensten aan de gebruikers verleend door Zagreb International Airport Jsc., via een dochteronderneming waarvan Zagreb International Airport Jsc. volledig eigenaar is. |
(7) |
De vrijheid van zelfafhandeling is ook van toepassing op de internationale luchthaven van Zagreb. Momenteel doet echter slechts één luchtvaartmaatschappij aan zelfafhandeling voor één subcategorie van platformafhandelingsdiensten (laden en lossen van voedsel en drank). Geen enkele andere luchtvaartmaatschappij heeft belangstelling getoond in zelfafhandeling. |
(8) |
De internationale luchthaven van Zagreb beschikt over één sorteerinstallatie voor ter plaatse gecontroleerde bagage en alle transferbagage. Het oppervlak van de sorteerinstallatie bedraagt 515 m2. De sorteerruimte bevindt zich in de kelder van het centrale deel van de terminal. |
(9) |
De internationale luchthaven van Zagreb beschikt over één vrachtterminal, met een totale oppervlakte van 2 160 m2; het vrachtafhandelingsproces vindt plaats in dit entrepot. Door plaatsgebrek wordt dit gehele proces handmatig uitgevoerd met behulp van handgereedschap en vorkheftrucks. Aan de landzijde van dit entrepot bevindt zich een operationeel platform voor de levering en groepering van vracht, met één laad-loskade. |
(10) |
In de vrachtterminal van de internationale luchthaven van Zagreb wordt jaarlijks tussen 8 000 en 8 500 ton vracht en post afgehandeld, waarvan 1 000 tot 1 500 ton post. |
(11) |
De internationale luchthaven van Zagreb heeft één platform voor commerciële luchtvaart met een totale oppervlakte van 140 000 m2 en 22 standplaatsen, en een platform voor general aviation met een totale oppervlakte van 28 000 m2 en een capaciteit van 20 luchtvaartuigen. |
3. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN
(12) |
Overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de richtlijn heeft de Commissie een samenvatting van het door de Kroatische autoriteiten aangemelde afwijkingsbesluit gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en de belanghebbende partijen verzocht opmerkingen in te dienen. |
(13) |
De Commissie heeft één reactie ontvangen van een verlener van grondafhandelingsdiensten; deze dienstverlener vroeg of een aanbestedingsprocedure zou worden georganiseerd tijdens de vrijstellingsperiode, zodat de geselecteerde grondafhandelaar met zijn activiteiten van start zou kunnen gaan zodra de vrijstellingsperiode was verstreken. Er werden geen andere opmerkingen van belanghebbende partijen ontvangen. |
4. EVALUATIE VAN HET AFWIJKINGSBESLUIT IN HET LICHT VAN DE RICHTLIJN
(14) |
De Kroatische autoriteiten hebben hun afwijkingsbesluit gebaseerd op artikel 9, lid 1, onder b) en d), van de richtlijn; volgens deze punten is het, wegens specifieke belemmeringen wat de beschikbare ruimte of capaciteit betreft, toegestaan om een of meer van de in artikel 6, lid 2, bedoelde categorieën voor één dienstverlener te reserveren en om zelfafhandeling te verbieden voor de in artikel 7, lid 2, bedoelde categorieën. |
(15) |
Overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder a), van de richtlijn, hebben de Kroatische autoriteiten gepreciseerd dat de twee afwijkingen van toepassing zijn op de categorieën grondafhandelingsdiensten die zijn vermeld in de punten 3, 4 en 5, met uitzondering van punt 5.1, van de bijlage bij de richtlijn, namelijk bagageafhandeling, vracht- en postafhandeling en platformafhandeling, behalve het geleiden van luchtvaartuigen op de grond. |
(16) |
Wat bagageafhandeling betreft, oordeelt de Commissie op basis van de ingediende informatie dat de Kroatische autoriteiten hebben aangetoond dat er onvoldoende ruimte is om, naast de grondafhandelingsafdeling van de luchthaven, plaats te bieden aan een tweede externe afhandelaar of een zelfafhandelende luchthavengebruiker. |
(17) |
Er is weinig operationele ruimte, de doorgangen zijn beperkt en het moeilijk om te manoeuvreren met bagagekarretjes. Vooral het sorteren van bagage tijdens piekperioden, wanneer beide check-inafdelingen in gebruik zijn, vormt een groot probleem. Er is dan ook onvoldoende ruimte om meer dan één afhandelaar efficiënt te laten werken. |
(18) |
Het is niet mogelijk dit ruimteprobleem op te lossen op de huidige locatie want de bagagesorteerinstallatie bevindt zich op een plaats die uitbreiding naar andere zones onmogelijk maakt. Door de grondwaterstand en het daaraan verbonden risico op overstroming is het ook niet mogelijk om gebruik te maken van een ondergronds niveau. De bouw van een uitbreiding van de sorteerinstallatie op een andere plaats zou aanzienlijke verbouwingswerken met zich brengen, die grote gevolgen zouden hebben voor de actuele verkeersprocessen; bovendien is de kostprijs van deze oplossing zeer hoog, terwijl de efficiëntie van een dergelijke installatie twijfelachtig is. |
(19) |
Wat vracht- en postafhandeling betreft, oordeelt de Commissie op basis van de ingediende informatie dat de Kroatische autoriteiten hebben aangetoond dat er onvoldoende ruimte is om, naast de grondafhandelingsafdeling van de luchthaven, plaats te bieden aan een tweede externe afhandelaar of een zelfafhandelende luchthavengebruiker. |
(20) |
De ruimte in de vrachtterminal is beperkt. Het platform voor de levering en groepering van vracht heeft slechts één laad- en loskade; hierdoor worden de operationele functies van het platform sterk beperkt wanneer meerdere sleepwagens in deze ruimte geparkeerd zijn of laad- en losactiviteiten uitvoeren. Er is dus geen ruimte voor een extra dienstverlener. |
(21) |
De Commissie wijst er in dit verband ook op dat het volume vracht en post respectievelijk ongeveer 8 000 en 8 500 ton bedraagt; in de richtlijn is bepaald dat de verplichting om de grondafhandelingsmarkt open te stellen voor derde partijen en om zelfafhandeling toe te staan pas geldt vanaf 50 000 ton vracht. |
(22) |
Wat platformafhandeling betreft, met uitzondering van het geleiden op de grond van het vliegtuig bij aankomst en vertrek, oordeelt de Commissie op basis van de ingediende informatie dat de Kroatische autoriteiten hebben aangetoond dat er onvoldoende ruimte is om, naast de grondafhandelingsafdeling van de luchthaven, plaats te bieden aan een tweede externe afhandelaar of een zelfafhandelende luchthavengebruiker. |
(23) |
Het vluchtschema van de internationale luchthaven van Zagreb wordt gekenmerkt door drie korte piekbelastingen, namelijk 's ochtends, 's middags en 's avonds. Tijdens deze piekbelastingen moeten zeer veel uitrustingseenheden gedurende een relatief korte periode worden ingezet om te voldoen aan alle eisen in verband met de tijdige afhandeling van luchtvaartuigen. |
(24) |
Parkeergelegenheid voor deze vele uitrustingseenheden vormt een probleem. Rekening houdend met gebouwen en andere constructies is er in de onmiddellijke omgeving van het parkeerterrein voor luchtvaartuigen geen plaats om parkeerplaatsen voor aanvullende uitrustingseenheden aan te leggen. De vereiste parkeerruimte voor de bestaande uitrusting vormt reeds een probleem voor het luchthavenmanagement. Het probleem is nog groter tijdens de winter, wanneer ook sneeuwruimers en -verwijderaars op de beperkte ruimte moeten worden geparkeerd. Dit gebrek aan parkeerruimte maakt het eveneens onmogelijk om plaats te bieden aan een tweede afhandelaar. |
(25) |
De bovenstaande beperkingen als gevolg van het gebrek aan parkeerruimte gelden echter niet voor het begeleiden van luchtvaartuigen op de grond, aangezien er voor deze diensten geen omvangrijke apparatuur nodig is. Deze diensten vallen niet onder het door de Kroatische autoriteiten aangemelde afwijkingsbesluit; er zijn dan ook geen beperkingen op het aantal dienstverleners voor het begeleiden van luchtvaartuigen op de internationale luchthaven van Zagreb. |
(26) |
Uit de informatie waarover de Commissie beschikt, blijkt voorts ook dat de bouw van een nieuwe terminal op de internationale luchthaven van Zagreb in december 2013 van start is gegaan. Naar verwachting zal de eerste fase van de bouw van de nieuwe terminal in 2016 voltooid zijn en zal de terminal eind 2016 operationeel zijn. De nieuwe terminal zal een capaciteit hebben van 5 miljoen passagiers per jaar en beschikt over een nieuw en volledig geïntegreerd bagagesysteem, een nieuw platform en nieuwe taxibanen en dienstwegen. De Kroatische autoriteiten hebben uitgelegd dat de bouw en exploitatie van de nieuwe terminal de huidige ruimte- en capaciteitsproblemen zal oplossen. De bouw en exploitatie van de nieuwe terminal kan dan ook worden beschouwd als een passende maatregel om de belemmeringen weg te nemen, overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder b). |
(27) |
De vrijstellingen waarin het door de Kroatische autoriteiten aangemelde afwijkingsbesluit voorziet, zijn beperkt in de tijd: ze gelden voor een periode van twee jaar. Ze voldoen dus aan de vereisten van artikel 9, lid 6, van de richtlijn. |
(28) |
In het licht van het voorgaande, en met name van de huidige situatie op de internationale luchthaven van Zagreb, van de beperkingen van deze afwijkingen in termen van materiële en temporele werkingssfeer en van de maatregelen die zijn genomen om de bestaande knelpunten weg te werken, is de Commissie ten slotte van mening dat de afwijkingen niet onnodig afbreuk doen aan de doelstellingen van deze richtlijn, niet leiden tot concurrentieverstoringen tussen verleners van grondafhandelingsdiensten en/of luchthavengebruikers die aan zelfafhandeling doen, en niet verder gaan dan noodzakelijk is, in overeenstemming met de tweede alinea van artikel 9, lid 2, van de richtlijn. |
(29) |
In dit verband is ook rekening gehouden met het feit dat de beperkingen waarin de afwijkingen voorzien op niet-discriminerende wijze van toepassing zijn op alle (potentiële) verleners van grondafhandelingsdiensten, afgezien van de grondafhandelingsafdeling van luchthaven, en op alle luchthavengebruikers die aan zelfafhandeling doen, dat er tot dusver geen enkele verlener van grondafhandelingsdiensten of luchthavengebruiker een verzoek heeft ingediend voor een vergunning om grondafhandelingsactiviteiten te verrichten op de internationale luchthaven van Zagreb, ook al zijn er momenteel geen toegangsbeperkingen voor externe dienstverleners of beperkingen van het recht op zelfafhandeling, en dat geen enkele belanghebbende partij bezwaar heeft gemaakt tegen het afwijkingsbesluit. Met betrekking tot de opmerking die is ontvangen in verband met een eventuele aanbestedingsprocedure, herinnert de Commissie de Kroatische autoriteiten aan de verplichting om tijdig te voldoen aan alle relevante voorschriften van de wetgeving van de Unie op dit gebied, met inbegrip van artikel 11 van de richtlijn. |
(30) |
Artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat verbiedt dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan, wordt onverlet gelaten door dit besluit. |
5. CONCLUSIE
(31) |
In het licht van de resultaten van het door de Commissie uitgevoerde onderzoek en na overleg met de Republiek Kroatië, dient het afwijkingsbesluit dat door die lidstaat is vastgesteld op grond van artikel 9, lid 1, onder b) en d), van de richtlijn met betrekking tot de internationale luchthaven van Zagreb, aangemeld bij de Commissie op 1 september 2014 en 17 december 2014, te worden goedgekeurd. |
(32) |
De maatregelen in dit besluit zijn in overeenstemming met het advies van het raadgevend comité als bedoeld in artikel 10 van de richtlijn, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het afwijkingsbesluit dat de Republiek Kroatië heeft vastgesteld op grond van artikel 9, lid 1, onder b) en d), van Richtlijn 96/67/EG met betrekking tot de internationale luchthaven van Zagreb, aangemeld bij de Commissie op 1 september 2014 en 17 december 2014, wordt hierbij goedgekeurd.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de Republiek Kroatië.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
Violeta BULC
Lid van de Commissie
(1) PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36.
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/54 |
BESLUIT (EU) 2015/425 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 15 december 2014
houdende wijziging van Besluit ECB/2010/21 betreffende de jaarrekening van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/55)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 26.2,
Overwegende:
(1) |
Besluit ECB/2010/21 (1) stelt regels vast voor het opstellen van de jaarrekening van de Europese Centrale Bank (ECB). |
(2) |
De waarderingsmethode van voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten moet nader verduidelijkt worden. |
(3) |
Technische verduidelijkingen moeten in Besluit ECB/2010/21 verwerkt worden, zulks overeenkomstig Besluit ECB/2014/40 (2) en Besluit ECB/2014/45 (3). |
(4) |
Tevens zijn enkele technische wijzigingen van Besluit ECB/2010/21 vereist. |
(5) |
Besluit ECB/2010/21 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging
Besluit ECB/2010/21 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 8 wordt als volgt vervangen: „Artikel 8 Balanswaarderingsregels 1. Ten behoeve van de waardering worden de actuele marktkoersen en -prijzen op de balansdatum gebruikt, tenzij anders aangegeven in bijlage I. 2. De herwaardering van goud, instrumenten in vreemde valuta, effecten (m.u.v. effecten geclassificeerd als tot de vervaldag aangehouden, niet-verhandelbare effecten en voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten die gewaardeerd worden tegen de aanschaffingswaarde verminderd met de afschrijvingen), alsook financiële instrumenten, zowel op de balans als buiten de balans, vindt plaats per jaarultimo tegen het gemiddelde van marktbied- en laatkoersen en -prijzen. 3. Er wordt voor goud geen onderscheid gemaakt tussen prijs- en valutaherwaarderingsverschillen, maar er wordt één herwaarderingsverschil voor goud bepaald, gebaseerd op de prijs in euro per gewichtseenheid goud berekend aan de hand van de EUR/USD-koers op de driemaandelijkse herwaarderingsdatum. De herwaardering van valuta geschiedt per valutasoort, inclusief transacties binnen en buiten de balans. Ten behoeve van dit artikel, worden aangehouden SDR's, met inbegrip van voorraden aangewezen individuele deviezen die deel uitmaken van de SDR, als één deelneming behandeld. Herwaardering van effecten geschiedt per fondscode, d.w.z. hetzelfde ISIN-nummer/type, terwijl ingebouwde opties voor waarderingsdoeleinden niet gescheiden worden. Effecten die aangehouden worden voor monetairbeleidsdoeleinden of onder de posten „Overige financiële activa” of „Diversen” worden opgenomen, worden behandeld als afzonderlijke deelnemingen. 4. Effecten die ingedeeld zijn als tot de vervaldag aangehouden effecten, worden als afzonderlijke deelnemingen behandeld, gewaardeerd tegen de aanschaffingswaarde verminderd met de afschrijvingen en zijn onderworpen aan bijzondere waardevermindering. Dezelfde behandeling is van toepassing op niet-verhandelbare effecten en voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten die gewaardeerd worden tegen de aanschaffingswaarde verminderd met de afschrijvingen. Effecten die ingedeeld zijn als tot de vervaldag aangehouden effecten kunnen in elk van de volgende omstandigheden voor de vervaldatum worden verkocht:
|
2) |
Bijlage I wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt op 31 december 2014 in werking.
Gedaan te Frankfurt am Main, 15 december 2014.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Besluit ECB/2010/21 van 11 november 2010 betreffende de jaarrekening van de Europese Centrale Bank (PB L 35 van 9.2.2011, blz. 1).
(2) Besluit ECB/2014/40 van 15 oktober 2014 houdende de tenuitvoerlegging van het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (PB L 335 van 22.11.2014, blz. 22).
(3) Besluit (EU) 2015/5 van de Europese Centrale Bank van 19 november 2014 houdende de tenuitvoerlegging van het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (ECB/2014/45) (PB L 1 van 6.1.2015, blz. 4).
BIJLAGE
„BIJLAGE 1
SAMENSTELLING VAN BALANS EN BALANSWAARDERINGSREGELS
ACTIVA
Balanspost |
Indeling van de balansposten |
Waarderingsgrondslag |
||||||||||||||||||||||
|
Fysiek goud, d.w.z. baren, munten, platen, klompjes, in voorraad of „nog te ontvangen”. Niet-fysiek goud, zoals direct opvraagbare tegoeden op gouddepositorekeningen (niet-verbijzonderde rekeningen), termijndeposito's, alsmede goudvorderingen die voortkomen uit één van de volgende transacties: i) op- of afwaarderingen, en ii) goudlocatie of swaps gericht op het verkrijgen van fysiek goud met een ander goudgehalte, indien het verschil tussen vrijgave en ontvangst meer dan één werkdag is |
Marktwaarde |
||||||||||||||||||||||
|
Vorderingen op wederpartijen buiten het eurogebied, inclusief internationale en supranationale instellingen en centrale banken van buiten het eurogebied luidende in vreemde valuta |
|
||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
4. Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro |
||||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
Kredietverlening overeenkomstig de ERM II-voorwaarden |
Nominale waarde |
||||||||||||||||||||||
|
Post 5.1 tot en met 5.5: transacties overeenkomstig de respectieve monetairbeleidsinstrumenten beschreven in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 (1) |
|
||||||||||||||||||||||
|
Regelmatige liquiditeitsverruimende transacties met wederinkoopverplichting, met een wekelijkse frequentie en gewoonlijk een looptijd van een week |
Nominale waarde of repokostprijs |
||||||||||||||||||||||
|
Regelmatige liquiditeitsverruimende transacties met wederinkoopverplichting, met een maandelijkse frequentie en gewoonlijk een looptijd van drie maanden |
Nominale waarde of repokostprijs |
||||||||||||||||||||||
|
Transacties met wederinkoopverplichting, uitgevoerd op ad-hocbasis met finetuningoogmerk |
Nominale waarde of repokostprijs |
||||||||||||||||||||||
|
Transacties met wederinkoopverplichting die de structurele positie van het Eurosysteem t.o.v. de financiële sector beïnvloeden |
Nominale waarde of repokostprijs |
||||||||||||||||||||||
|
Faciliteit voor het verkrijgen van krediet tot de volgende ochtend tegen een van tevoren vastgestelde rentevoet, op onderpand van beleenbare activa (permanente faciliteit) |
Nominale waarde of repokostprijs |
||||||||||||||||||||||
|
Aanvullend krediet voor kredietinstellingen op grond van waardestijgingen van onderliggende activa ten behoeve van ander aan deze kredietinstellingen verleend krediet |
Nominale waarde of kostprijs |
||||||||||||||||||||||
|
Rekeningen-courant, termijndeposito's, daggeld, repotransacties met wederverkoopverplichting in verband met het beheer van effectenportefeuilles onder actiefpost 7 „Effecten van ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro”, waaronder begrepen transacties die het gevolg zijn van de omzetting van de voormalige deviezenreserves van het eurogebied, en overige vorderingen. Correspondentrekeningen bij kredietinstellingen die in het buitenland zijn gevestigd, maar binnen het eurogebied. Overige vorderingen en transacties die niet samenhangen met monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem |
Nominale waarde of kostprijs |
||||||||||||||||||||||
7. Effecten uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied luidende in euro |
||||||||||||||||||||||||
|
Voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden binnen het eurogebied uitgegeven effecten. Voor finetuning aangekochte ECB-schuldbewijzen |
|
||||||||||||||||||||||
|
Effecten m.u.v. effecten onder actiefpost 7.1 „Voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten” en onder actiefpost 11.3 „Overige financiële activa”: promessen en obligaties, wissels, nulcouponobligaties, geldmarktpapier dat op termijnbasis („outright”) wordt aangehouden, waaronder begrepen overheidsobligaties van vóór de EMU, luidende in euro. Eigenvermogensinstrumenten |
|
||||||||||||||||||||||
|
Vorderingen op overheden van vóór de EMU (niet-verhandelbare effecten, leningen) |
Deposito's/leningen tegen nominale waarde, niet-verhandelbare effecten tegen kostprijs |
||||||||||||||||||||||
9. Vorderingen binnen het Eurosysteem |
||||||||||||||||||||||||
|
Vorderingen binnen het Eurosysteem jegens NCB's die voortvloeien uit de uitgifte van ECB-schuldbewijzen |
Kostprijs |
||||||||||||||||||||||
|
Vorderingen uit hoofde van de uitgifte van bankbiljetten door de ECB overeenkomstig Besluit ECB/2010/29 (2) |
Nominale waarde |
||||||||||||||||||||||
|
Nettopositie van de volgende subposten: |
|
||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
Saldi van vereveningsrekeningen (vorderingen), waaronder begrepen vorderingen uit hoofde van te incasseren cheques |
Nominale waarde |
||||||||||||||||||||||
11. Overige activa |
||||||||||||||||||||||||
|
Euromuntstukken |
Nominale waarde |
||||||||||||||||||||||
|
Grond en gebouwen, meubilair en inventaris, inclusief computerapparatuur, software |
Kostprijs minus afschrijving Afschrijving is de systematische toedeling van het af te schrijven bedrag van een actief over de levensduur ervan. De levensduur is de periode waarin een vast actief verwacht wordt beschikbaar te zijn voor gebruik door de entiteit. De levensduur van individuele vaste activa kan systematisch worden herzien, indien verwachtingen afwijken van eerdere schattingen. Belangrijke activa kunnen bestaan uit componenten met verschillende levensduur. De levensduur dient voor elk van dergelijke componenten individueel te worden beoordeeld. De kostprijs van immateriële activa omvat de aanschafprijs van het immateriële actief. Overige directe of indirecte kosten dienen als uitgaven te worden geboekt. Kapitalisering van kosten: op basis van limiet (minder dan 10 000 EUR, excl.btw: geen kapitalisering |
||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
Resultaten van de waardering van deviezentermijnaffaires, deviezenswaps, renteswaps (tenzij dagelijkse variatiemarge van toepassing is), rentetermijncontracten, termijntransacties in effecten, contante deviezentransacties vanaf de transactiedatum tot de afwikkelingsdatum |
Nettopositie tussen termijn en contant, tegen koers op deviezenmarkt |
||||||||||||||||||||||
|
Inkomsten die in de verslagperiode niet opeisbaar zijn, maar er wel aan moeten worden toegeschreven. Vooruitbetaalde kosten en betaalde opgebouwde rente, d.w.z. opgebouwde interest gekocht met een effect |
Nominale waarde, deviezen worden omgerekend tegen de marktkoers |
||||||||||||||||||||||
|
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||
|
|
Nominale waarde |
PASSIVA
Balanspost |
Indeling van de balansposten |
Waarderingsgrondslag |
|||||||||
|
Eurobankbiljetten uitgegeven door de ECB overeenkomstig Besluit ECB/2010/29 |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Posten 2.1, 2.2, 2.3 en 2.5: deposito's in euro zoals beschreven in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 |
|
|||||||||
|
Eurorekeningen van kredietinstellingen die zijn opgenomen in de lijst van financiële instellingen die overeenkomstig de ESCB-statuten minimumreserves moeten aanhouden. Deze post bevat hoofdzakelijk rekeningen voor het aanhouden van minimumreserves |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Deposito's met een looptijd tot de volgende ochtend, tegen een van tevoren vastgestelde rentevoet (permanente faciliteit) |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Wegens finetuningtransacties aangetrokken voor liquiditeitsverkrapping |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Monetairbeleidstransacties gericht op liquiditeitsverkrapping |
Nominale waarde of repokostprijs |
|||||||||
|
Deposito's van kredietinstellingen die voortkomen uit waardedalingen van onderliggende activa inzake aan deze kredietinstellingen verstrekte kredieten |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Repotransacties in verband met gelijktijdige repotransacties met wederverkoopverplichting voor het beheer van effectenportefeuilles onder actiefpost 7 „Effecten van ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro”. Overige transacties die geen verband houden met monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem. Geen rekeningen-courant van kredietinstellingen |
Nominale waarde of repokostprijs |
|||||||||
|
Schuldbewijzen zoals beschreven in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 Discontopapier dat is uitgegeven om liquiditeit te verkrappen |
Kostprijs Disagio's worden afgeschreven |
|||||||||
5. Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro |
|||||||||||
|
Rekeningen-courant, termijndeposito's, direct opvraagbare deposito's |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Rekeningen-courant van personeel, bedrijven en cliënten, waaronder financiële instellingen die zijn vrijgesteld van het aanhouden van minimumreserves (zie passiefpost 2.1); termijndeposito's, direct opvraagbare deposito's |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Rekeningen-courant, termijndeposito's, direct opvraagbare deposito's waaronder rekeningen voor betalingsdoeleinden en voor het beheer van reserves: van andere banken, centrale banken, internationale/supranationale instellingen waaronder de Europese Commissie; rekeningen-courant van overige depositanten. Repotransacties in verband met gelijktijdige repotransacties met wederverkoopverplichting voor het beheer van effecten, luidende in euro. Saldi van TARGET2-rekeningen van centrale banken van niet-eurogebiedlidstaten |
Nominale waarde of repokostprijs |
|||||||||
|
Rekeningen-courant. Verplichtingen uit hoofde van repotransacties; gewoonlijk beleggingen waarbij gebruik wordt gemaakt van deviezen of goud |
Nominale waarde; omrekening tegen koers op deviezenmarkt per jaarultimo |
|||||||||
8. Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta |
|||||||||||
|
Rekeningen-courant. Verplichtingen uit hoofde van repotransacties; gewoonlijk beleggingen waarbij gebruik wordt gemaakt van deviezen of goud |
Nominale waarde; omrekening tegen koers op deviezenmarkt per jaarultimo |
|||||||||
|
Kredietverlening overeenkomstig de ERM II-voorwaarden |
Nominale waarde; omrekening tegen koers op deviezenmarkt per jaarultimo |
|||||||||
|
In SDR luidende post, die de SDR's aangeeft die oorspronkelijk aan het/de desbetreffende land/NCB waren toegewezen |
Nominale waarde; omrekening tegen koers op deviezenmarkt per jaarultimo |
|||||||||
10. Verplichtingen binnen het Eurosysteem |
|||||||||||
|
Post op de balans van de ECB, luidende in euro |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Nettopositie van de volgende subposten: |
|
|||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
Saldi van vereveningsrekeningen (verplichtingen), waaronder schulden uit hoofde van af te wikkelen girale overboekingen |
Nominale waarde |
|||||||||
12. Overige passiva |
|||||||||||
|
Resultaten van de waardering van deviezentermijnaffaires, deviezenswaps, renteswaps (tenzij dagelijkse variatiemarge van toepassing is), rentetermijncontracten, termijntransacties in effecten, contante deviezentransacties vanaf de transactiedatum tot de afwikkelingsdatum |
Nettopositie tussen termijn en contant, tegen koers op deviezenmarkt |
|||||||||
|
Kosten die in een toekomstige periode invorderbaar worden, maar betrekking hebben op de verslagperiode. Inkomsten die in de verslagperiode zijn ontvangen, maar betrekking hebben op een toekomstige periode |
Nominale waarde, deviezen worden omgerekend tegen de marktkoers |
|||||||||
|
|
|
|||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
|
|||||||||
|
|
||||||||||
|
|
|
|||||||||
|
|
||||||||||
15. Kapitaal en reserves |
|||||||||||
|
Volgestort kapitaal |
Nominale waarde |
|||||||||
|
Wettelijke reserves overeenkomstig artikel 33 van de ESCB-statuten en bijdragen uit hoofde van artikel 48.2 van de ESCB-statuten met betrekking tot centrale banken van lidstaten wier derogatie is ingetrokken |
Nominale waarde |
|||||||||
|
|
Nominale waarde” |
(1) Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1).
(2) Besluit ECB/2010/29 van 13 december 2010 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (PB L 35 van 9.2.2011, blz. 26).
RICHTSNOEREN
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/69 |
RICHTSNOER (EU) 2015/426 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 15 december 2014
wijziging van Richtsnoer ECB/2010/20 betreffende het juridische kader ten behoeve van de financiële administratie en verslaglegging in het Europees Stelsel van centrale banken (ECB/2014/54)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, met name artikel 12.1, artikel 14.3 en artikel 26.4
Gezien de bijdrage van de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank als bedoeld in het tweede en derde streepje van artikel 46.2 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,
Overwegende:
(1) |
Richtsnoer ECB/2010/20 (1) regelt de standaardisatie van de financiële administratie en verslaglegging van de door de nationale centrale banken uitgevoerde werkzaamheden. |
(2) |
De waarderingsmethode van voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten moet nader verduidelijkt worden. |
(3) |
Technische verduidelijkingen moeten in Richtsnoer ECB/2010/20 verwerkt worden, zulks overeenkomstig Besluit ECB/2014/40 (2) en Besluit ECB/2014/45 (3) |
(4) |
Tevens zijn enkele technische wijzigingen van Richtsnoer ECB/2010/20 vereist. |
(5) |
Richtsnoer ECB/2010/20 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen
Richtsnoer ECB/2010/20 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 7 wordt als volgt vervangen: „Artikel 7 Balanswaarderingsregels 1. Ten behoeve van de waardering worden de actuele marktkoersen en -prijzen op de balansdatum gebruikt, tenzij anders aangegeven in bijlage IV. 2. De herwaardering van goud, instrumenten in vreemde valuta, effecten (m.u.v. effecten ingedeeld als tot de vervaldag aangehouden, niet-verhandelbare effecten en voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten die gewaardeerd worden tegen de aanschaffingswaarde verminderd met de afschrijvingen), alsook financiële instrumenten, zowel op de balans als buiten de balans, vindt plaats zoals op de driemaandelijkse herwaarderingsdatum tegen het gemiddelde van marktbied- en laatkoersen en -prijzen. Dit neemt niet weg dat de rapporterende entiteiten hun portefeuilles frequenter kunnen herwaarderen voor interne doeleinden, op voorwaarde dat ze tijdens het kwartaal balansposten alleen tegen de transactiewaarde rapporteren. 3. Er wordt voor goud geen onderscheid gemaakt tussen prijs- en valutaherwaarderingsverschillen, maar er wordt één herwaarderingsverschil voor goud bepaald, gebaseerd op de prijs in euro per gewichtseenheid goud berekend aan de hand van de EUR/USD-koers op de driemaandelijkse herwaarderingsdatum. De herwaardering van valuta geschiedt per valutasoort, inclusief transacties binnen en buiten de balans Ten behoeve van dit artikel, worden aangehouden SDR's, met inbegrip van voorraden aangewezen individuele deviezen die deel uitmaken van de SDR, als één deelneming behandeld. Herwaardering van effecten geschiedt per fondscode, d.w.z. hetzelfde ISIN-nummer/type, terwijl ingebedde opties voor waarderingsdoeleinden niet afgescheiden worden. Effecten die aangehouden worden voor monetairbeleidsdoeleinden of onder de posten „Overige financiële activa” of „Diversen” worden opgenomen, worden behandeld als afzonderlijke deelnemingen. 4. Herwaarderingsboekingen worden aan het einde van het volgende kwartaal tegengeboekt, met uitzondering van de ongerealiseerde verliezen die per jaarultimo in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen; transacties tijdens het kwartaal worden gerapporteerd tegen de transactieprijzen en -koersen. 5. Effecten die ingedeeld zijn als tot de vervaldag aangehouden papieren, worden als afzonderlijke deelnemingen behandeld, gewaardeerd tegen de aanschaffingswaarde verminderd met de afschrijvingen en zijn onderworpen aan bijzondere waardevermindering. Dezelfde behandeling is van toepassing op niet-verhandelbare effecten en voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten die gewaardeerd worden tegen de aanschaffingswaarde verminderd met de afschrijvingen. Effecten die ingedeeld zijn als tot de vervaldag aangehouden papieren, kunnen in elk van de volgende omstandigheden voor de vervaldatum worden verkocht:
|
2) |
In artikel 13 wordt lid 2 als volgt vervangen: „2. Agio's of disagio's bij uitgegeven of aangekochte effecten worden berekend en weergegeven als een deel van de rentebaten en worden afgeschreven over de resterende contractuele looptijd van de effecten, hetzij volgens de lineaire methode, hetzij volgens de IRR-methode („internal rate of return”). De IRR-methode is evenwel verplicht voor effecten op discontobasis die op het moment van de aankoop een resterende looptijd van meer dan een jaar hebben.” . |
3) |
In artikel 15 wordt lid 2 als volgt vervangen: „2. Renteswaps, futures, rentetermijncontracten, andere rente-instrumenten en opties, met uitzondering van in effecten ingebedde opties, worden per instrument geboekt en geherwaardeerd. Deze instrumenten worden gescheiden behandeld van in de balans opgenomen instrumenten.” . |
4) |
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 22 wordt lid 6 als volgt vervangen: „6. Met uitzondering van in effecten ingebedde opties wordt elk optiecontract individueel geherwaardeerd Ten laste van het resultaat gebrachte ongerealiseerde verliezen worden niet gecompenseerd met eventuele ongerealiseerde winsten in latere jaren. Voor ongerealiseerde herwaarderingswinsten wordt een herwaarderingsrekening gecrediteerd. Ongerealiseerde verliezen op een optie worden niet gesaldeerd met ongerealiseerde winsten uit een andere optie.” . |
6) |
In bijlage II wordt de volgende definitie toegevoegd: „— Centrale clearing wederpartijen (CCP(Central clearing counterparty)) : Rechtspersoon die zichzelf tussen wederpartijen plaatst bij contracten op een of meer financiële markten en de koper van elke verkoper en verkoper van elke koper wordt.” . |
7) |
In bijlage III wordt punt 2.2 als volgt vervangen:
. |
8) |
Bijlage IV wordt vervangen door de tekst zoals gespecificeerd in de bijlage bij dit richtsnoer. |
Artikel 2
Inwerkingtreding
1. Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving aan de nationale centrale banken van de eurogebiedlidstaten.
2. De centrale banken van het Eurosysteem voldoen met ingang van 31 december 2014 aan deze richtsnoer.
Artikel 3
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.
Gedaan te Frankfurt am Main, 15 december 2014.
Namens de Raad van bestuur van de ECB
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Richtsnoer ECB/2010/20 van 11 november 2010 betreffende het juridische kader ten behoeve van de financiële administratie en verslaglegging in het Europees stelsel van centrale banken (PB L 35 van 9.2.2011, blz. 31).
(2) Besluit ECB/2014/40 van 15 oktober 2014 houdende de tenuitvoerlegging van het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (PB L 335 van 22.11.2014, blz. 22).
(3) Besluit (EU) 2015/5 van de Europese Centrale Bank van 19 november 2014 houdende de tenuitvoerlegging van het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (ECB/2014/45) (PB L 1 van 6.1.2015, blz. 4).
BIJLAGE
„BIJLAGE IV
SAMENSTELLING VAN DE BALANS EN DE BALANSWAARDERINGSREGELS (1)
ACTIVA
Balanspost (2) |
Indeling van de balansposten |
Waarderingsgrondslag |
Werkingssfeer (3) |
||||||||||
1. |
1. |
Goud en goudvorderingen |
Fysiek goud, d.w.z. baren, munten, platen, klompjes, in voorraad of „nog te ontvangen”. Niet-fysiek goud, zoals direct opvraagbare tegoeden op gouddepositorekeningen (niet-verbijzonderde rekeningen), termijndeposito's, alsmede goudvorderingen die voortkomen uit één van de volgende transacties; a) op- of afwaarderingen, en b) goudlocatie of swaps gericht op het verkrijgen van fysiek goud met een ander goudgehalte, indien het verschil tussen vrijgave en ontvangst meer dan één werkdag is. |
Marktwaarde |
Verplicht |
||||||||
2. |
2. |
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta |
Vorderingen op wederpartijen buiten het eurogebied, inclusief internationale en supranationale instellingen en centrale banken van buiten het eurogebied luidende in vreemde valuta. |
|
|
||||||||
2.1. |
2.1. |
Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF) |
|
|
Verplicht |
||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
2.2. |
2.2. |
Tegoeden bij banken en beleggingen in effecten, externe leningen en overige externe activa |
|
|
Verplicht |
||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
3. |
3. |
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta |
|
|
Verplicht |
||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
4. |
4. |
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro |
|
|
|
||||||||
4.1. |
4.1. |
Tegoeden bij banken, beleggingen in effecten en leningen |
|
|
Verplicht |
||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
4.2. |
4.2. |
Vorderingen uit hoofde van de ERM II kredietfaciliteit |
Kredietverlening onder de ERM II-voorwaarden |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||||||
5. |
5. |
Kredietverlening aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met in euro luidende monetairbeleidstransacties |
Post 5.1 tot en met 5.5: transacties volgens de respectieve monetairbeleidsinstrumenten beschreven in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 van de Europese Centrale Bank (4) |
|
|
||||||||
5.1. |
5.1. |
Basisherfinancieringstransacties |
Regelmatige liquiditeitsverruimende transacties met wederinkoopverplichting, met een wekelijkse frequentie en gewoonlijk een looptijd van een week |
Nominale waarde of repokostprijs |
Verplicht |
||||||||
5.2. |
5.2. |
Langerlopende herfinancieringstransacties |
Regelmatige liquiditeitsverruimende transacties met wederinkoopverplichting, met een maandelijkse frequentie en gewoonlijk een looptijd van drie maanden |
Nominale waarde of repokostprijs |
Verplicht |
||||||||
5.3. |
5.3. |
Finetuningtransacties met wederinkoop |
Transacties met wederinkoopverplichting, uitgevoerd op ad-hocbasis met finetuning oogmerk |
Nominale waarde of repokostprijs |
Verplicht |
||||||||
5.4. |
5.4. |
Structurele transacties met wederinkoop |
Transacties met wederinkoopverplichting die de structurele positie van het Eurosysteem t.o.v. de financiële sector beïnvloeden |
Nominale waarde of repokostprijs |
Verplicht |
||||||||
5.5. |
5.5. |
Marginale beleningsfaciliteit |
Faciliteit voor het verkrijgen van krediet tot de volgende ochtend tegen een van tevoren vastgestelde rentevoet, op onderpand van beleenbare activa (permanente faciliteit) |
Nominale waarde of repokostprijs |
Verplicht |
||||||||
5.6. |
5.6. |
Kredieten uit hoofde van margestortingen |
Aanvullend krediet voor kredietinstellingen op grond van waardestijgingen van onderliggende activa ten behoeve van ander aan deze kredietinstellingen verleend krediet |
Nominale waarde of kostprijs |
Verplicht |
||||||||
6. |
6. |
Overige vorderingen op kredietinstellingen in het eurogebied, luidende in euro |
Rekeningen-courant, termijndeposito's, daggeld, repotransacties met wederverkoopverplichting in verband met het beheer van effectenportefeuilles onder actiefpost 7 „Effecten van ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro”, waaronder begrepen transacties die het gevolg zijn van de omzetting van de voormalige deviezenreserves van het eurogebied, en overige vorderingen. Correspondentrekeningen bij kredietinstellingen die in het buitenland zijn gevestigd, maar binnen het eurogebied. Overige vorderingen en transacties die niet samenhangen met monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem. Vorderingen uit hoofde van monetairbeleidstransacties, die werden geïnitieerd door een NCB voor toetreding tot het Eurosysteem |
Nominale waarde of kostprijs |
Verplicht |
||||||||
7. |
7. |
Effecten uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro |
|
|
|
||||||||
7.1. |
7.1. |
Voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten |
Voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten uitgegeven binnen het eurogebied Voor finetuning aangekochte ECB-schuldbewijzen |
|
Verplicht |
||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
7.2. |
7.2. |
Overige effecten |
Effecten m.u.v. effecten onder actiefpost 7.1 „Voor monetairbeleidsdoeleinden aangehouden effecten” en onder actiefpost 11.3 „Overige financiele activa”; promessen en obligaties, wissels, nulcouponobligaties, geldmarktpapier dat op termijnbasis („outright”) wordt aangehouden, waaronder begrepen overheidsobligaties van vóór de EMU, luidende in euro. Eigenvermogensinstrumenten |
|
Verplicht |
||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
|
Verplicht |
||||||||||||
8. |
8. |
Overheidsschuld, luidende in euro |
Vorderingen op overheden van vóór de EMU (niet-verhandelbare effecten, leningen) |
Deposito's/leningen tegen nominale waarde, niet-verhandelbare effecten tegen kostprijs |
Verplicht |
||||||||
— |
9. |
Vorderingen binnen het Eurosysteem+) |
|
|
|
||||||||
— |
9.1. |
Deelnemingen in de ECB+) |
Alleen een post op de balans van de NCB's. Het aandeel van elke NCB in het kapitaal van de ECB, overeenkomstig het Verdrag en de respectieve verdeelsleutel en bijdragen overeenkomstig artikel 48.2 van de ESCB-statuten |
Kostprijs |
Verplicht |
||||||||
— |
9.2. |
Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves+) |
Alleen een post op de balans van de NCB's. Vorderingen op de ECB, luidende in euro, uit hoofde van initiële en aanvullende overdrachten van externe reserves ingevolge artikel 30 van de ESCB-statuten |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||||||
— |
9.3. |
Vorderingen ingevolge de uitgifte van ECB-schuldbewijzen+) |
Alleen een post op de balans van de NCB's. Vorderingen binnen het Eurosysteem jegens NCB's die voortvloeien uit de uitgifte van ECB-schuldbewijzen |
Kostprijs |
Verplicht |
||||||||
— |
9.4. |
Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem+) (*) |
Voor de NCB's: nettovordering in verband met de toepassing van de verdeelsleutel voor de toedeling van bankbiljetten, d.w.z. met inbegrip van de tegoeden binnen het Eurosysteem verband houdend met de uitgifte van bankbiljetten door de ECB, het compenserende bedrag en de administratieve boekingsposten ter saldering van het compenserende bedrag, zoals bepaald bij Besluit ECB/2010/23 (5) Voor de ECB vorderingen uit hoofde van de uitgifte van bankbiljetten door de ECB overeenkomstig Besluit ECB/2010/29 |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||||||
— |
9.5. |
Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)+) |
Nettopositie van de volgende subposten: |
|
|
||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
|
|
Verplicht |
|||||||||||
9. |
10. |
Vereveningsposten |
Saldi van vereveningsrekeningen (vorderingen), waaronder begrepen vorderingen uit hoofde van te incasseren cheques |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||||||
9. |
11. |
Overige activa |
|
|
|
||||||||
9. |
11.1. |
Munten uit het eurogebied |
Euromuntstukken, indien een NCB niet de wettige uitgever is |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||||||
9. |
11.2. |
Materiële en immateriële vaste activa |
Grond en gebouwen, meubilair en inventaris, inclusief computerapparatuur, software |
Kostprijs minus afschrijving |
Aanbevolen |
||||||||
|
Afschrijvingstermijnen
Kapitalisering van kosten: op basis van limiet (minder dan 10 000 EUR, excl. btw: geen kapitalisering) |
|
|||||||||||
9. |
11.3. |
Overige financiële activa |
|
|
Aanbevolen |
||||||||
|
Aanbevolen |
||||||||||||
|
Aanbevolen |
||||||||||||
|
Aanbevolen |
||||||||||||
|
Aanbevolen |
||||||||||||
|
Aanbevolen |
||||||||||||
|
Aanbevolen |
||||||||||||
9. |
11.4. |
Herwaarderingsverschillen op instrumenten buiten de balans |
Resultaten van de waardering van deviezentermijnaffaires, deviezenswaps, renteswaps (tenzij dagelijkse variatiemarge van toepassing is), rentetermijncontracten, termijntransacties in effecten, contante deviezentransacties vanaf de transactiedatum tot de afwikkelingsdatum |
Nettopositie tussen termijn en contant, tegen koers op deviezenmarkt |
Verplicht |
||||||||
9. |
11.5. |
Overlopende activa en vooruitbetaalde kosten |
Inkomsten die in de verslagperiode niet opeisbaar zijn, maar er wel aan moeten worden toegeschreven. Vooruitbetaalde kosten en opgebouwde interest (d.w.z. opgebouwde interest gekocht met een effect) |
Nominale waarde; deviezen worden omgerekend tegen de marktkoers |
Verplicht |
||||||||
9. |
11.6. |
Diversen |
Vooruitbetalingen, leningen, andere kleinere posten. Tussenrekening voor de registratie van herwaarderingsverschillen (uitsluitend balanspost gedurende het jaar: ongerealiseerde verliezen op herwaarderingsdata gedurende het jaar, die niet worden gedekt door de desbetreffende herwaarderingsrekening onder passiefpost „Herwaarderingsrekeningen”). Leningen op trustbasis. Beleggingen in verband met gouddeposito's van rekeninghouders. Munten, luidende in nationale eurogebied munteenheden. Lopende kosten (netto geaccumuleerde verliezen), verliezen van het voorafgaande jaar vóór dekking. Nettopensioenactiva |
Nominale waarde of kostprijs |
Aanbevolen |
||||||||
Tussenrekening voor de registratie van herwaarderingsverschillen Herwaarderingsverschil tussen gemiddelde kostprijs en marktwaarde; deviezen worden omgerekend tegen de marktkoers |
Verplicht |
||||||||||||
Beleggingen in verband met gouddeposito's van rekeninghouders. Marktwaarde |
Verplicht |
||||||||||||
Openstaande aanspraken die voortvloeien uit wanbetaling van Eurosysteemwederpartijen in het kader van Eurosysteemkrediettransacties |
Openstaande aanspraken (vanwege wanbetaling) Nominale/realiseerbare waarde (voor/na verrekening van verliezen) |
Verplicht |
|||||||||||
Activa of vorderingen (jegens derden) die toegeëigend en/of verkregen zijn in het kader van uitwinning wegens wanbetaling van wederpartijen van het Eurosysteem geleverd onderpand |
Activa of aanspraken (vanwege wanbetaling) Kostprijs (geconverteerd tegen de koers op de deviezenmarkt op het tijdstip van de verwerving indien financiële activa in vreemde valuta luiden) |
Verplicht |
|||||||||||
— |
12. |
Verlies over het boekjaar |
|
Nominale waarde |
Verplicht |
PASSIVA
Balanspost (6) |
Indeling van de balansposten |
Waarderingsgrondslag |
Werkingssfeer (7) |
||||||
1. |
1. |
Bankbiljetten in omloop (**) |
|
|
Verplicht |
||||
|
|
Verplicht |
|||||||
2. |
2. |
Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met in euro luidende monetairbeleidstransacties |
Posten 2.1, 2.2, 2.3 en 2.5: deposito's in euro zoals beschreven in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 |
|
|
||||
2.1. |
2.1. |
Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) |
Eurorekeningen van kredietinstellingen die zijn opgenomen in de lijst van financiële instellingen die overeenkomstig de ESCB-statuten minimumreserves moeten aanhouden. Deze post bevat hoofdzakelijk rekeningen voor het aanhouden van minimumreserves |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
2.2. |
2.2. |
Depositofaciliteit |
Deposito's met een looptijd tot de volgende ochtend, tegen een van tevoren vastgestelde rentevoet (permanente faciliteit). |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
2.3. |
2.3. |
Termijndeposito's |
Wegens finetuningtransacties aangetrokken voor liquididteitsverkrapping |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
2.4. |
2.4. |
Finetuningtransacties met wederinkoop |
Monetairbeleidstransacties gericht op het liquiditeitsverkrapping |
Nominale waarde of repokostprijs |
Verplicht |
||||
2.5. |
2.5. |
Deposito's uit hoofde van margestortingen |
Deposito's van kredietinstellingen die voortkomen uit waardedalingen van onderliggende activa inzake aan deze kredietinstellingen verstrekte kredieten |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
3. |
3. |
Overige verplichtingen aan kredietinstellingen in het eurogebied, luidende in euro |
Repotransacties in verband met gelijktijdige repotransacties met wederverkoopverplichting voor het beheer van effectenportefeuilles onder actiefpost 7 „Effecten van ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro”. Overige transacties die geen verband houden met monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem. Geen rekeningen-courant van kredietinstellingen. Verplichtingen/deposito's uit hoofde van monetairbeleidstransacties geïnitieerd door een centrale bank voor toetreding tot het Eurosysteem |
Nominale waarde of repokostprijs |
Verplicht |
||||
4. |
4. |
Uitgegeven schuldbewijzen |
Alleen een post op de balans van de ECB — voor de NCB's is dit een transitorische balanspost. Schuldbewijzen zoals beschreven in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14. Discontopapier dat is uitgegeven om liquiditeit te verkrappen |
Kostprijs Disagio's worden afgeschreven |
Verplicht |
||||
5. |
5. |
Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro |
|
|
|
||||
5.1. |
5.1. |
Overheid |
Rekeningen-courant, termijndeposito's, direct opvraagbare deposito's. |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
5.2. |
5.2. |
Overige verplichtingen |
Rekeningen-courant van personeel, bedrijven en cliënten, waaronder financiële instellingen die zijn vrijgesteld van het aanhouden van minimumreserves (zie passiefpost 2.1 „Rekeningen-courant”); termijndeposito's, direct opvraagbare deposito's. |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
6. |
6. |
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro |
Rekeningen-courant, termijndeposito's, direct opvraagbare deposito's waaronder rekeningen voor betalingsdoeleinden en voor het beheer van reserves: van andere banken, centrale banken, internationale/supranationale instellingen waaronder de Europese Commissie; rekeningen-courant van overige depositanten. Repotransacties in verband met gelijktijdige repotransacties met wederverkoopverplichting voor het beheer van effecten, luidende in euro. Saldi van TARGET2-rekeningen van centrale banken van niet-eurogebiedlidstaten |
Nominale waarde of repokostprijs |
Verplicht |
||||
7. |
7. |
Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta |
Rekeningen-courant. Verplichtingen uit hoofde van repotransacties; gewoonlijk beleggingen waarbij gebruik wordt gemaakt van deviezen of goud. |
Nominale waarde, omrekening tegen koers op deviezenmarkt |
Verplicht |
||||
8. |
8. |
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta |
|
|
|
||||
8.1. |
8.1. |
Deposito's, tegoeden en overige verplichtingen |
Rekeningen-courant. Verplichtingen uit hoofde van repotransacties; gewoonlijk beleggingen waarbij gebruik wordt gemaakt van deviezen of goud |
Nominale waarde, omrekening tegen koers op deviezenmarkt |
Verplicht |
||||
8.2. |
8.2. |
Verplichtingen uit hoofde van de ERM II kredietfaciliteit |
Kredietverlening overeenkomstig de ERM II-voorwaarden |
Nominale waarde, omrekening tegen koers op deviezenmarkt |
Verplicht |
||||
9. |
9. |
Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF |
In SDR-luidende post die de SDR's aangeeft die oorspronkelijk aan het/de desbetreffende land/NCB waren toegewezen |
Nominale waarde, omrekening tegen de marktkoers |
Verplicht |
||||
— |
10. |
Verplichtingen binnen het Eurosysteem+) |
|
|
|
||||
— |
10.1. |
Verplichtingen uit hoofde van de overdracht van externe reserves+) |
Alleen een post op de balans van de ECB, luidende in euro |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
— |
10.2. |
Verplichtingen ingevolge de uitgifte van ECB-schuldbewijzen+) |
Alleen een post op de balans van de NCB's. Verplichtingen binnen het Eurosysteem jegens de ECB die voortvloeien uit de uitgifte van ECB-schuldbewijzen |
Kostprijs |
Verplicht |
||||
— |
10.3. |
Netto verplichtingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem+) (**) |
Alleen een post op de balans van de NCB's. Voor de NCB's: nettoverplichting in verband met de toepassing van de verdeelsleutel voor de toedeling van bankbiljetten, d.w.z. met inbegrip van de tegoeden binnen het Eurosysteem uit hoofde van de uitgifte van bankbiljetten door de ECB, het compenserende bedrag en de administratieve boekingspost ter saldering van het compenserende bedrag, zoals bepaald bij Besluit ECB/2010/23 |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
— |
10.4. |
Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)+) |
Nettopositie van de volgende subposten: |
|
|
||||
|
|
Verplicht |
|||||||
|
|
Verplicht |
|||||||
|
|
Verplicht |
|||||||
10. |
11. |
Vereveningsposten |
Saldi van vereveningsrekeningen (verplichtingen), waaronder schulden uit hoofde van af te wikkelen girale overboekingen. |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
10. |
12. |
Overige passiva |
|
|
|
||||
10. |
12.1. |
Herwaarderingsverschillen op instrumenten buiten de balans |
Resultaten van de waardering van deviezentermijnaffaires, deviezenswaps, renteswaps (tenzij dagelijkse variatiemarge van toepassing is), rentetermijncontracten, termijntransacties in effecten, contante deviezentransacties vanaf de transactiedatum tot de afwikkelingsdatum |
Nettopositie tussen termijn en contant, tegen koers op deviezenmarkt |
Verplicht |
||||
10. |
12.2. |
Overlopende passiva |
Kosten die in een toekomstige periode invorderbaar worden, maar betrekking hebben op de verslagperiode. Inkomsten die in de verslagperiode zijn ontvangen, maar betrekking hebben op een toekomstige periode |
Nominale waarde; deviezen worden omgerekend tegen de marktkoers |
Verplicht |
||||
10. |
12.3. |
Diversen |
Belastingtussenrekeningen. Deviezenkrediet- of waarborgrekeningen. Repotransacties met kredietinstellingen in verband met gelijktijdige repotransacties met wederverkoopverplichting voor het beheer van effectenportefeuilles onder actiefpost 11.3 „Overige financiële activa”. Verplichte deposito's, behalve reservedeposito's. Overige kleinere posten. Lopende inkomsten (netto geaccumuleerde winst), winst van het voorafgaande jaar vóór uitkering. Verplichtingen op trustbasis. Gouddeposito's van rekeninghouders. Munten in omloop, indien een NCB de wettige uitgever is. Bankbiljetten in omloop luidende in nationale eurogebied valuta-eenheden die niet langer wettig betaalmiddel zijn, maar nog wel in omloop na het jaar van omschakeling naar de chartale euro, indien niet verantwoord onder de passiefpost „Voorzieningen”. Netto pensioenverplichtingen. |
Nominale waarde of (repo)kostprijs |
Aanbevolen |
||||
Gouddeposito's van rekeninghouders. Marktwaarde |
Gouddeposito's van rekeninghouders: verplicht |
||||||||
10. |
13. |
Voorzieningen |
|
|
Aanbevolen |
||||
|
|
Verplicht |
|||||||
11. |
14. |
Herwaarderingsrekeningen |
Herwaarderingsrekeningen voor de verwerking van prijsontwikkelingen voor goud, voor elk type in euro luidend effect, voor elk type in vreemde valuta luidend effect, voor opties; voor verschillen in marktwaardering betreffende renterisicoderivaten; herwaarderingsrekeningen voor de koersontwikkelingen van deviezen voor elke nettopositie in valuta, met inbegrip van deviezenswaps/deviezentermijnaffaires en SDR's De bijdragen van NCB's aan de ECB overeenkomstig artikel 48.2 van de ESCB-statuten worden geconsolideerd met de respectieve bedragen opgenomen onder actiefpost 9.1 „Deelnemingen in de ECB”+) |
Herwaarderingsverschil tussen gemiddelde kostprijs en marktwaarde; deviezen worden omgerekend tegen de marktkoers |
Verplicht |
||||
12. |
15. |
Kapitaal en reserves |
|
|
|
||||
12. |
15.1. |
Kapitaal |
Volgestort kapitaal — het kapitaal van de ECB wordt geconsolideerd met de aandelen in het kapitaal van de NCB's |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
12. |
15.2. |
Reserves |
Wettelijke en overige reserves Ingehouden winst De bijdragen van NCB's aan de ECB overeenkomstig artikel 48.2 van de ESCB-statuten worden geconsolideerd met de respectieve bedragen opgenomen onder actiefpost 9.1 „Deelnemingen in de ECB”+) |
Nominale waarde |
Verplicht |
||||
10. |
16. |
Winst over het boekjaar |
|
Nominale waarde |
Verplicht |
(*) De te harmoniseren posten. Zie overweging 5 van dit richtsnoer.
(1) Bekendmaking betreffende eurobankbiljetten in omloop,vergoeding van nettovorderingen/verplichtingen binnen het Eurosysteem als gevolg van de toedeling van eurobankbiletten binnen het Eurosysteem en op monetaire inkomsten moet geharmoniseerd worden in de door NCB's gepubliceerde jaarrekeningen. De te harmoniseren posten zijn in de bijlagen IV, VIII en IX. van een asteriks voorzien.
(2) De nummering in de eerste kolom heeft betrekking op de balansopstelling zoals gegeven in de bijlagen V, VI en VII (weekstaten en geconsolideerde jaarbalans van het Eurosysteem). De nummering in de tweede kolom heeft betrekking op de balansopstelling zoals gegeven in bijlage VIII (jaarbalans van een centrale bank). De posten die met een „+)” zijn gemarkeerd worden in de weekstaten van het Eurosysteem geconsolideerd.
(3) De grondslagen voor samenstelling en waardering die in deze bijlage staan opgesomd, worden geacht verplicht te zijn voor de rekeningen van de ECB en voor alle materiele activa en passiva in de rekeningen van de NCB's die voor de werkzaamheden van het Eurosysteem van belang zijn.
(4) Richtsnoer ECB/2011/14 van de Europese Centrale Bank van 20 september 2011 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1).
(5) Besluit ECB/2010/23 van de Europese Centrale Bank van 25 november 2010 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de nationale centrale banken van lidstaten die de euro als munt hebben (PB L 35 van 9.2.2011, blz. 17).
(**) De te harmoniseren posten. Zie overweging 5 van dit richtsnoer.
(6) De nummering in de eerste kolom heeft betrekking op de balansopstelling zoals gegeven in de bijlagen V, VI en VII (weekstaten en geconsolideerde jaarbalans van het Eurosysteem). De nummering in de tweede kolom heeft betrekking op de balansopstelling zoals gegeven in bijlage VIII (jaarbalans van een centrale bank). De posten die met een „+)” zijn gemarkeerd worden in de weekstaten van het Eurosysteem geconsolideerd.
(7) De grondslagen voor samenstelling en waardering die in deze bijlage staan opgesomd, worden geacht verplicht te zijn voor de rekeningen van de ECB en voor alle materiele activa en passiva in de rekeningen van de NCB's die voor de werkzaamheden van het Eurosysteem van belang zijn.”
REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/88 |
WIJZIGING 1/2014 VAN15 DECEMBER 2014VAN HET REGLEMENT VAN ORDE VAN DE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
DE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), met name artikel 26, lid 12,
Gezien Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (2), met name artikel 13 quinquies,
Overwegende:
(1) |
Artikel 11.3, vierde zin van het Reglement van orde van de Raad van toezicht van de Europese Centrale Bank (3) (het „Reglement van orde”) voorziet in een beoordeling van de indeling van de nationale bevoegde autoriteiten in vier groepen die zijn opgericht om de vertegenwoordiging in het stuurcomité van de Raad van toezicht vast te leggen, zoals bedoeld in de bijlage bij het Reglement van orde, zulks indien een lidstaat de euro aanneemt. |
(2) |
De aanneming van de euro door Litouwen op 1 januari 2015 (4) resulteerde in de deelname van de Litouwse nationaal bevoegde autoriteit in het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, wat inhoudt dat de Litouwse nationaal bevoegde autoriteit ook in een van de in overweging 1 genoemde vier groepen opgenomen moet worden, zulks overeenkomstig de regels die zijn vastgelegde in de tweede en vijfde zin van artikel 11.3 van het Reglement van orde. |
(3) |
Het Reglement van orde moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden, |
HEEFT DEZE WIJZIGING VAN HET REGLEMENT VAN ORDE VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging
De bijlage bij het Reglement van orde wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze wijziging van het reglement van orde treedt op 1 januari 2015 in werking.
Gedaan te Frankfurt am Main, 15 december 2014.
De voorzitter van de Raad van toezicht
Danièle NOUY
(1) PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.
(2) PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33.
(3) PB L 182 van 21.6.2014, blz. 59.
(4) Besluit nr. 2014/509/EU van de Raad van 23 juli 2014 betreffende de aanneming van de euro door Litouwen op 1 januari 2015 (PB L 228 van 31.7.2014, blz. 29).
BIJLAGE
„BIJLAGE
TOERBEURTREGELING
Binnen het kader van artikel 11.3 is de volgende toerbeurtregeling van toepassing op basis van de gegevens per 31 december 2014:
Groep: |
Deelnemende lidstaat |
Aantal zetels in het Stuurcomité |
1 |
DE |
1 |
FR |
||
2 |
ES |
1 |
IT |
||
NL |
||
3 |
BE |
2 |
IE |
||
EL |
||
LU |
||
AT |
||
PT |
||
FI |
||
4 |
EE |
1” |
CY |
||
LV |
||
LT |
||
MT |
||
SI |
||
SK |
Rectificaties
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/90 |
Rectificatie van Verordening (EU) nr. 517/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie
( Publicatieblad van de Europese Unie L 138 van 26 mei 2011 )
Op bladzijde 46, in de overwegingen 8 en 9, en op bladzijde 47, in artikel 1, lid 1, derde alinea, in artikel 3 „Wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003”, en in artikel 4 „Wijziging van Verordening (EU) nr. 200/2010”:
in plaats van:
„1,4,[5],12:i:-”,
te lezen:
„1,4,[5],12:i:-”.
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/90 |
Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1086/2011 van de Commissie van 27 oktober 2011 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad en van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie wat betreft salmonella in vers pluimveevlees
( Publicatieblad van de Europese Unie L 281 van 28 oktober 2011 )
Op bladzijde 8, overweging 13, en op bladzijde 10, bijlage, punt 1 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2073/2005, noot 21 in de tabel:
in plaats van:
„1,4,[5],12:i:-”,
te lezen:
„1,4,[5],12:i:-”.
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/90 |
Rectificatie van Verordening (EU) nr. 200/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad
( Publicatieblad van de Europese Unie L 71 van 9 maart 2012 )
Op bladzijde 32, in overweging 8 (tweemaal), en in artikel 1, lid 1, tweede alinea, en op bladzijde 35, in de bijlage, punt 4.2, eerste alinea, onder c):
in plaats van:
„1,4,[5],12:i:-”,
te lezen:
„1,4,[5],12:i:-”.
13.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/91 |
Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1190/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels kalkoenen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad
( Publicatieblad van de Europese Unie L 340 van 13 december 2012 )
Op bladzijde 30, in overweging 8 en in artikel 1, lid 1, derde alinea, op bladzijde 33, bijlage, in punt 3.3, derde alinea en in punt 4.1, eerste alinea, en op bladzijde 34, bijlage, in punt 4.2.1, onder c), en in punt 4.2.3, derde alinea,
in plaats van:
„1,4,[5],12:i:-”,
te lezen:
„1,4,[5],12:i:-”.