ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
58e jaargang |
|
|
Rectificaties |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/1 |
VERORDENING (EU) 2015/402 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die niet over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen gaan
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name artikel 18, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1924/2006 zijn gezondheidsclaims voor levensmiddelen verboden, tenzij de Commissie daarvoor overeenkomstig die verordening een vergunning heeft verleend en zij zijn opgenomen in een lijst van toegestane claims. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 1924/2006 wordt eveneens bepaald dat aanvragen voor een vergunning voor een gezondheidsclaim door exploitanten van levensmiddelenbedrijven bij de bevoegde nationale autoriteit van een lidstaat kunnen worden ingediend. De nationale bevoegde autoriteit moet geldige aanvragen doorsturen naar de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor een wetenschappelijke beoordeling en naar de Commissie en de lidstaten ter informatie. |
(3) |
De EFSA moet een advies uitbrengen over de desbetreffende gezondheidsclaim. |
(4) |
De Commissie moet bij haar besluit over de verlening van een vergunning voor gezondheidsclaims rekening houden met het advies van de EFSA. |
(5) |
Ingevolge een aanvraag van ICP Ltd die werd ingediend overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim met betrekking tot de effecten van extract van Padina pavonica in Dictyolone® en een verhoging van de botmineraaldichtheid (vraag nr. EFSA-Q-2013-00249) (2). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „verbetert de botdichtheid door de calciotrope werking en het fysiologisch herstel van proteïneachtig bot, vooral bij botverlies als gevolg van het verouderingsproces van gewone gezonde personen”. |
(6) |
Op 10 januari 2014 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van extract van Padina pavonica in Dictyolone® en het beweerde effect. Aangezien de claim niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006, mag hij bijgevolg niet worden toegestaan. |
(7) |
Ingevolge een aanvraag van Omikron Italia S.r.l. die werd ingediend overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA een advies uitbrengen over een gezondheidsclaim met betrekking tot de effecten van cytidine 5′-difosfocholine (CDP-choline of citicoline) en de instandhouding van een normaal gezichtsvermogen (vraag nr. EFSA-Q-2013-00757) (3). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde als volgt: „CDP-choline in een oplossing voor orale toediening als bron van choline draagt bij tot de instandhouding van de normale werking van de oogzenuw”. |
(8) |
Op 21 februari 2014 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van cytidine 5′-difosfocholine en het beweerde effect. Aangezien de claim niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006, mag hij bijgevolg niet worden toegestaan. |
(9) |
Ingevolge een aanvraag van Hassia Mineralquellen GmbH & Co KG die werd ingediend overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006, moest de EFSA advies uitbrengen over een gezondheidsclaim met betrekking tot de effecten van Rosbacher drive® en een verhoogd concentratievermogen (vraag nr. EFSA-Q-2013-00444) (4). De door de aanvrager voorgestelde claim luidde onder meer als volgt: „helpt/ondersteunt/handhaaft het concentratievermogen”. |
(10) |
Op 24 februari 2014 hebben de Commissie en de lidstaten het wetenschappelijk advies van de EFSA ontvangen, waarin op grond van de overgelegde gegevens is geconcludeerd dat geen oorzakelijk verband was vastgesteld tussen het gebruik van Rosbacher drive® en het beweerde effect. Aangezien de claim niet voldoet aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1924/2006, mag hij bijgevolg niet worden toegestaan. |
(11) |
Bij het nemen van de in deze verordening vastgestelde maatregelen is rekening gehouden met de opmerkingen van de aanvragers en van het publiek die de Commissie overeenkomstig artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 heeft ontvangen. |
(12) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde gezondheidsclaims worden niet opgenomen in de EU-lijst van toegestane claims als bedoeld in artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1924/2006.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.
(2) EFSA Journal 2014; 12(1):3518.
(3) EFSA Journal 2014; 12(2):3575.
(4) EFSA Journal 2014; 12(2):3576.
BIJLAGE
Afgewezen gezondheidsclaims
Aanvraag — Toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 1924/2006 |
Nutriënt, stof, levensmiddel of levensmiddelencategorie |
Claim |
Referentie EFSA-advies |
Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 13, lid 5, die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt |
Extract van Padina pavonica in Dictyolone® |
Verbetert de botdichtheid door de calciotrope werking en het fysiologisch herstel van proteïneachtig bot, vooral bij botverlies als gevolg van het verouderingsproces van gewone gezonde personen |
Q-2013-00249 |
Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 13, lid 5, die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt. |
Cytidine 5′-difosfocholine (CDP-choline of citicoline) |
CDP-choline in een oplossing voor orale toediening als bron van choline draagt bij tot de instandhouding van de normale werking van de oogzenuw |
Q-2013-00757 |
Gezondheidsclaim overeenkomstig artikel 13, lid 5, die is gebaseerd op nieuw wetenschappelijk bewijs en/of die een verzoek om bescherming van door eigendomsrechten beschermde gegevens inhoudt. |
Rosbacher drive® |
Helpt/ondersteunt/handhaaft het concentratievermogen |
Q-2013-00444 |
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/4 |
VERORDENING (EU) 2015/403 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende Ephedra-soorten en yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (1), en met name artikel 8, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Ingevolge artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 kan een lidstaat de Commissie verzoeken een procedure voor het opnemen van een stof of een ingrediënt die of dat een stof bevat anders dan een vitamine of een mineraal in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 waarin de stoffen zijn opgenomen waarvan het gebruik in levensmiddelen verboden is, beperkt is of onder toezicht van de Unie staat, in te leiden als die stof met een potentieel risico voor de consumenten in de zin van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1925/2006 in verband is gebracht. |
(2) |
Op 7 september 2009 heeft Duitsland een verzoek gezonden aan de Commissie met betrekking tot de mogelijke schadelijke effecten in verband met de inname van yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille) en soorten van het geslacht Ephedra en preparaten daarvan, en de Commissie gevraagd de procedure krachtens artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1925/2006 voor deze twee stoffen in te leiden. |
(3) |
Het verzoek van Duitsland voldeed aan de gestelde voorwaarden en vereisten als neergelegd in de artikelen 3 en 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012 van de Commissie (2). |
(4) |
Op 9 september 2011 heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna „de Autoriteit” genoemd) gevraagd de veiligheid in het gebruik van yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille) en soorten van het geslacht Ephedra in levensmiddelen te beoordelen. |
(5) |
Op 3 juli 2013 heeft de Autoriteit een wetenschappelijk advies vastgesteld over de beoordeling van de veiligheid in het gebruik van yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille) (3). Zij is tot de conclusie gekomen dat de chemische en toxicologische karakterisering van yohimbeschors en preparaten daarvan afkomstig van yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille) die in levensmiddelen worden gebruikt, niet volstaat om conclusies te trekken over de veiligheid daarvan als ingrediënt van levensmiddelen. De Autoriteit heeft dan ook geen advies kunnen verstrekken over een dagelijkse inname van yohimbeschors en preparaten daarvan die geen aanleiding geeft tot zorg over de menselijke gezondheid. |
(6) |
Op 6 november 2013 heeft de Autoriteit een wetenschappelijk advies vastgesteld over de beoordeling van de veiligheid van Ephedra-soorten voor gebruik in levensmiddelen (4). Zij is tot de bevinding gekomen dat, hoewel het in de handel brengen in detailhandelsverkooppunten van levensmiddelen die Ephedra-kruid en preparaten daarvan bevatten niet gedocumenteerd is in Europa, voedingssupplementen die Ephedra-kruiden of preparaten daarvan bevatten welke normaal voor gewichtsverlies en verbetering van de lichamelijke prestaties worden gebruikt gemakkelijk te kopen zijn via het internet. De Autoriteit heeft geconcludeerd dat niet kan worden uitgesloten dat consumenten kruidenthee op basis van Ephedra-kruid kunnen aankopen via het internet. Aangezien Ephedra-kruid en preparaten daarvan bijna uitsluitend als voedingssupplementen in de handel worden gebracht, heeft de Autoriteit potentiële blootstellingsniveaus voor het kruid op basis van voedingssupplementen berekend. Zij heeft geconcludeerd dat Ephedra-kruid en preparaten daarvan in voedingssupplementen kunnen leiden tot blootstelling aan totale ephedra-alkaloïden of efedrine die valt binnen de therapeutische dosisbereiken voor individuele ephedra-alkaloïden of efedrine in geneesmiddelen of deze kan overschrijden. |
(7) |
De Autoriteit heeft geconcludeerd dat wegens het ontbreken van toereikende toxiciteitsgegevens zij geen advies kon verstrekken over een geen aanleiding tot zorg over de menselijke gezondheid gevende dagelijkse inname van Ephedra-kruid en preparaten daarvan afkomstig van alle levensmiddelen. Niettemin heeft zij geconcludeerd dat blootstelling aan totale ephedra-alkaloïden of efedrine in levensmiddelen, vooral in voedingssupplementen, tot ernstige negatieve effecten op het cardiovasculaire stelsel en het centrale zenuwstelsel (zoals hoge bloeddruk en beroerte) kan leiden, die in combinatie met cafeïne kunnen worden versterkt. Daarom vormt het gebruik van Ephedra-kruid en preparaten die ephedra-alkaloïden bevatten in levensmiddelen een significant gevaar voor de menselijke gezondheid. |
(8) |
De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbende partijen ontvangen ingevolge de bekendmaking door de Autoriteit van haar adviezen over soorten Ephedra en over yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille). |
(9) |
Aangezien het gebruik van yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille) en preparaten daarvan in levensmiddelen schadelijke effecten op de gezondheid kan hebben, maar hierover nog wetenschappelijke onzekerheid bestaat, moet de stof onder toezicht van de Unie worden geplaatst en daarom in deel C van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 worden opgenomen. Bijgevolg dienen, in de periode van toezicht door de Unie en in afwachting van een besluit over het toestaan van het gebruik van de stof of het opnemen daarvan in deel A of deel B van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 aan het einde van de toezichtsperiode, nationale bepalingen tot regulering van het gebruik van yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille) in levensmiddelen te blijven gelden. |
(10) |
Gezien het significante gevaar van het gebruik van Ephedra-kruid en preparaten daarvan in levensmiddelen, in het bijzonder met betrekking tot blootstelling aan ephedra-alkaloïden in voedingssupplementen, en aangezien geen dagelijkse inname van Ephedra-kruid en preparaten daarvan die geen aanleiding geeft tot zorg over de menselijke gezondheid kon worden vastgesteld, moet het gebruik van die stof in levensmiddelen verboden zijn. Daarom moeten Ephedra-kruid en preparaten daarvan worden opgenomen in bijlage III, deel A, van Verordening (EG) nr. 1925/2006. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1925/2006 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In deel A wordt de volgende vermelding toegevoegd: „Ephedra-kruid en preparaten daarvan afkomstig van Ephedra-soorten” . |
2) |
In deel C wordt de volgende vermelding toegevoegd: „Yohimbeschors en preparaten daarvan afkomstig van yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K. Schum) Pierre ex Beille)” . |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 404 van 30.12.2006, blz. 26.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2012 van de Commissie van 11 april 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (PB L 102 van 12.4.2012, blz. 2).
(3) EFSA Panel on Food Additives and Nutrient Sources added to Food (ANS); Scientific Opinion on the evaluation of the safety in use of Yohimbe (Pausinystalia yohimbe (K.Schum) Pierre ex Beille). EFSA Journal 2013;11(7):3302.
(4) EFSA Panel on Food Additives and Nutrient Sources added to Food (ANS); Scientific Opinion on safety evaluation of Ephedra species for use in food. EFSA Journal 2013;11(11):3467.
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/6 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/404 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen beflubutamide, captan, dimethoaat, dimethomorf, ethoprofos, fipronil, folpet, formetanaat, glufosinaat, methiocarb, metribuzin, fosmet, pirimifos-methyl en propamocarb
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die geacht worden te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009. |
(2) |
De goedkeuring van de werkzame stoffen captan, dimethoaat, dimethomorf, ethoprofos, fipronil, folpet, formetanaat, glufosinaat, methiocarb, metribuzin, fosmet, pirimifos-methyl en propamocarb verstrijkt op 30 september 2017 en die van de werkzame stof beflubutamide op 30 november 2017. Er zijn aanvragen ingediend voor de verlenging van de goedkeuring van die werkzame stoffen. Aangezien de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (3) van toepassing zijn op die werkzame stoffen, moet voldoende tijd worden geboden om de verlengingsprocedure overeenkomstig die verordening af te ronden. Daardoor zal de goedkeuring van die werkzame stoffen waarschijnlijk verstrijken voordat een besluit over de verlenging ervan is genomen. Daarom moet de geldigheidsduur ervan worden verlengd. |
(3) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin geen aanvullend dossier overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 wordt ingediend uiterlijk 30 maanden vóór de respectieve vervaldatum, als vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of op de vroegste datum daarna. |
(5) |
Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin zij bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring wordt voldaan, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).
BIJLAGE
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 145, captan, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
2. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 146, folpet, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
3. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 147, formetanaat, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
4. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 148, methiocarb, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
5. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 149, dimethoaat, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
6. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 150, dimethomorf, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
7. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 151, glufosinaat, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
8. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 152, metribuzin, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
9. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 153, fosmet, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
10. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 154, propamocarb, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
11. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 155, ethoprofos, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
12. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 156, pirimifos-methyl, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
13. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 157, fipronil, wordt de datum „30 september 2017” vervangen door „31 juli 2018”; |
14. |
in de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 158, beflubutamide, wordt de datum „30 november 2017” vervangen door „31 juli 2018”. |
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/9 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/405 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
tot goedkeuring van alfa-cypermethrin als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op de mogelijke goedkeuring voor gebruik in biociden of opname in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden beoordeeld. Alfa-cypermethrin is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Alfa-cypermethrin is overeenkomstig artikel 90, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 beoordeeld voor gebruik in biociden voor productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
België is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (3) op 17 november 2011 een beoordelingsrapport en aanbevelingen bij de Commissie ingediend. |
(4) |
Op 17 juni 2014 formuleerde het Comité voor biociden het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 18 worden gebruikt en alfa-cypermethrin bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voldoen, op voorwaarde dat bepaalde specificaties en voorwaarden betreffende het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
Bijgevolg moet alfa-cypermethrin worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoort 18, mits aan bepaalde specificaties en voorwaarden wordt voldaan. |
(7) |
Aangezien de beoordelingen geen nanomaterialen betroffen, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen. |
(8) |
Er moet een redelijke periode verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Alfa-cypermethrin wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het werkprogramma voor de stelselmatige analyse van alle bestaande werkzame stoffen in biociden als bedoeld in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).
(4) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden (2) |
||||
Alfa-cypermethrin |
IUPAC-naam: reactieproduct van (S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1R,3R)-3-(2,2 dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat en (R)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1S,3S)-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2 imethylcyclopropaancarboxylaat (1:1) EG-nummer: niet beschikbaar CAS-nummer: 67375-30-8 |
930 g/kg Som van de isomeren in de verhouding 1:1 |
1 juli 2016 |
30 juni 2026 |
18 |
Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Aan de toelating voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsrapporten beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/environment/chemicals/biocides/index_en.htm
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/12 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/406 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
tot goedkeuring van Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, stam SA3A als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op de mogelijke goedkeuring voor gebruik in biociden of opname in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden beoordeeld. Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14 is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14 is overeenkomstig artikel 90, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 beoordeeld voor gebruik in biociden voor productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Op basis van de voor de beoordeling ingediende gegevens konden slechts conclusies worden getrokken voor een bepaalde vorm van Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, namelijk Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, stam SA3A. De beoordeling liet niet toe dat er conclusies werden getrokken met betrekking tot enige andere stof die beantwoordt aan de definitie van Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14 in de hierboven genoemde lijst van werkzame stoffen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014. Deze goedkeuring heeft bijgevolg alleen betrekking op Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, stam SA3A. |
(4) |
Italië is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (3) op 12 juni 2009 een beoordelingsrapport en aanbevelingen bij de Commissie ingediend. |
(5) |
Op 19 juni 2014 formuleerde het Comité voor biociden het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(6) |
Volgens dat advies kan van biociden die voor productsoort 18 worden gebruikt en Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, stam SA3A bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voldoen, op voorwaarde dat bepaalde specificaties en voorwaarden betreffende het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(7) |
Bijgevolg moet Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, stam SA3A worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 18, mits aan bepaalde specificaties en voorwaarden wordt voldaan. |
(8) |
Aangezien de beoordelingen geen nanomaterialen betroffen, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen. |
(9) |
Er moet een redelijke periode verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, stam SA3A wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18, onder voorbehoud van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het werkprogramma voor de stelselmatige analyse van alle bestaande werkzame stoffen in biociden als bedoeld in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).
(4) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden (2) |
||||
Bacillus thuringiensis subsp. israelensis serotype H14, stam SA3A |
Niet van toepassing |
Geen relevante verontreinigingen |
1 juli 2016 |
30 juni 2026 |
18 |
Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsrapporten beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/environment/chemicals/biocides/index_en.htm
(3) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(4) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/15 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/407 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
tot goedkeuring van propaan-2-ol als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 1, 2 en 4
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op de mogelijke goedkeuring voor gebruik in biociden of opname in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden beoordeeld. Propaan-2-ol is in die lijst opgenomen. |
(2) |
Propaan-2-ol is overeenkomstig artikel 90, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 beoordeeld voor gebruik in biociden voor productsoort 1 (desinfecteermiddelen voor menselijke hygiëne), productsoort 2 (desinfecteermiddelen en algiciden die niet rechtstreeks op mens of dier worden gebruikt) en productsoort 4 (desinfecteermiddelen voor de sector voeding en diervoeders), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012. |
(3) |
Duitsland is als beoordelende bevoegde autoriteit aangewezen en heeft overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (3) op 5 november 2012 de beoordelingsrapporten en zijn aanbevelingen bij de Commissie ingediend. |
(4) |
Op 18 juni 2014 formuleerde het Comité voor biociden de adviezen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, rekening houdend met de conclusies van de beoordelende bevoegde autoriteit. |
(5) |
Volgens die adviezen kan van biociden die voor de productsoorten 1, 2 en 4 worden gebruikt en propaan-2-ol bevatten, worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voldoen, op voorwaarde dat bepaalde specificaties en voorwaarden voor het gebruik ervan in acht worden genomen. |
(6) |
Bijgevolg moet propaan-2-ol worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoorten 1, 2 en 4, mits aan bepaalde specificaties en voorwaarden wordt voldaan. |
(7) |
Aangezien de beoordelingen geen nanomaterialen betroffen, mogen de goedkeuringen krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen. |
(8) |
Voor het gebruik in productsoort 4 betrof de beoordeling niet de opneming van propaan-2-ol bevattende biociden in materialen en voorwerpen die bestemd zijn om direct of indirect in contact te komen met levensmiddelen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5). Voor dergelijke materialen kan het nodig zijn specifieke grenswaarden betreffende de migratie in levensmiddelen vast te stellen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1935/2004. De goedkeuring mag daarom geen betrekking hebben op zulk gebruik, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn. |
(9) |
Er moet een redelijke periode verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, opdat de betrokken partijen de nodige voorbereidende maatregelen kunnen nemen om aan de nieuwe eisen te voldoen. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Propaan-2-ol wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 1, 2 en 4, mits de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden in acht worden genomen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het werkprogramma voor de stelselmatige analyse van alle bestaande werkzame stoffen in biociden als bedoeld in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).
(4) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).
BIJLAGE
Triviale naam |
IUPAC-naam Identificatienummers |
Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1) |
Datum van goedkeuring |
Datum van het verstrijken van de goedkeuring |
Productsoort |
Bijzondere voorwaarden (2) |
Propaan-2-ol |
IUPAC-naam: 2-propanol EG-nummer: 200-661-7 CAS-nummer: 67-63-0 |
99 % m/m |
1 juli 2016 |
30 juni 2026 |
1 |
Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. |
2 |
Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. |
|||||
4 |
Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico's en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie. Aan toelatingen voor biociden worden de volgende voorwaarden verbonden:
|
(1) De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.
(2) Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsrapporten beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/environment/chemicals/biocides/index_en.htm
(3) Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
(4) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/18 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/408 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
inzake uitvoering van artikel 80, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot vaststelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 78, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Werkzame stoffen moeten worden aangeduid als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen indien zij voldoen aan een of meer criteria van punt 4 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009. |
(2) |
Krachtens artikel 80, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de Commissie een lijst opstellen van de in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2) opgenomen stoffen die voldoen aan de criteria van punt 4 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, hierna „lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen” genoemd. |
(3) |
Om een coherent beleid van de Unie te waarborgen betreffende werkzame stoffen die eigenschappen hebben waardoor zij moeten worden aangeduid als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen en om een gelijke behandeling toe te passen op dergelijke stoffen, moet de Commissie krachtens de overgangsbepalingen van artikel 80, lid 1, in die lijst ook werkzame stoffen opnemen die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zijn goedgekeurd. |
(4) |
Aan de hand van de informatie in het evaluatieverslag, in de conclusies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (3), of in het ontwerpbeoordelingsverslag en de daarbij behorende addenda en collegiale toetsingsrapporten, of aan de hand van de indeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (4) was het mogelijk te bepalen welke stoffen voldoen aan de criteria van punt 4 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009. Deze documenten bieden, in voorkomend geval, informatie betreffende de van toepassing zijnde aanvaardbare dagelijkse inname (Acceptable Daily Intake — ADI), de acute referentiedosis (Acute Reference Dose — ARfD) of het aanvaardbare niveau van blootstelling (Acceptable Operator Exposure Level — AOEL); informatie betreffende de persistente, bioaccumulerende en toxische (persistent, bio-accumulative and toxic — PBT) eigenschappen van de stoffen; informatie betreffende de in punt 4, derde streepje, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde kritische effecten, het aandeel niet-werkzame isomeren, de indeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 als kankerverwekkend, categorie 1A of 1B, en als giftig voor de voortplanting, categorie 1A of 1B, en de hormoonontregelende eigenschappen. Op basis van die informatie is bepaald dat de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde stoffen voldoen aan een of meer van de criteria van punt 4 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009. De informatie is geconsolideerd en kan worden teruggevonden via het op de website van de Commissie (5) beschikbare instrument voor het vaststellen van de lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. |
(5) |
De aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) voor de werkzame stoffen 1-methylcyclopropeen, amitrol, diclofop, dimethoaat, ethoprofos, fenamifos, fipronil, fluometuron, haloxyfop-P, metam, oxamyl, sulcotrione en triazoxide is aanzienlijk lager dan die van de meerderheid van de goedgekeurde werkzame stoffen binnen hun respectievelijke groepen stoffen/gebruikscategorieën. De acute referentiedosis (ARfD) voor de werkzame stoffen dimoxystrobin, fenamifos, methomyl en oxamyl is aanzienlijk lager dan die van de meerderheid van de goedgekeurde werkzame stoffen binnen hun respectievelijke groepen stoffen/gebruikscategorieën. Het aanvaardbare niveau van blootstelling (AOEL) voor de werkzame stoffen amitrol, bromadiolon, difenacum, dimethoaat, diquat, ethoprofos, fenamifos, fluquinconazool, metam, sulcotrione, triazoxide en warfarine is aanzienlijk lager dan die van de meerderheid van de goedgekeurde werkzame stoffen binnen hun respectievelijke groepen stoffen/gebruikscategorieën. Het is daarom passend om deze werkzame stoffen op te nemen in de lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. |
(6) |
De werkzame stoffen lufenuron, oxyfluorfen en quinoxyfen voldoen aan de criteria om als persistente en bioaccumulerende stoffen te worden beschouwd. De werkzame stoffen amitrol, bifenthrin, bromuconazool, chloortoluron (niet-gespecificeerde stereochemie), koperverbindingen (de varianten koperhydroxide, koperoxychloride, koperoxide, Bordeauxse pap en tribasisch kopersulfaat), cyproconazool, cyprodinil, difenoconazool, diflufenican, dimoxystrobin, diquat, epoxiconazool, fenbutatinoxide, fludioxonil, flufenacet, fluopicolide, fluquinconazool, haloxyfop-P, imazamox, imazosulfuron, isoproturon, isopyrazam, lenacil, lufenuron, metconazool, metribuzin, metsulfuron-methyl, myclobutanil, nicosulfuron, oxadiazon, oxyfluorfen, paclobutrazool, pirimicarb, prochloraz, propiconazool, propoxycarbazon, prosulfuron, quinoxyfen, tebuconazool, tebufenpyrad, tepraloxydim, triallaat, triasulfuron en ziram voldoen aan de criteria om als persistente en toxische stoffen te worden beschouwd. De werkzame stoffen aclonifen, difenacum, esfenvaleraat, etofenprox, etoxazool, famoxadone, lambda-cyhalothrin, lufenuron, oxyfluorfen, pendimethalin en quinoxyfen voldoen aan de criteria om als bioaccumulerende en toxische stoffen te worden beschouwd. Het is daarom passend om deze werkzame stoffen op te nemen in de lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. |
(7) |
De werkzame stoffen mecoprop en metalaxyl bevatten een aanzienlijk aandeel niet-werkzame isomeren. Het is daarom passend om deze werkzame stoffen op te nemen in de lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. |
(8) |
De werkzame stoffen carbendazim, epoxiconazool, flumioxazine, glufosinaat, linuron, oxadiargyl, quizalofop-P (variant quizalofop-P-tefuryl) en warfarine zijn ingedeeld of moeten worden ingedeeld, overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008, als giftig voor de voortplanting, categorie 1A of 1B. Het is daarom passend om deze werkzame stoffen op te nemen in de lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. |
(9) |
Aangezien nog geen in punt 3.6.5, eerste alinea, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde maatregelen betreffende specifieke wetenschappelijke criteria voor de vaststelling van hormoonverstorende eigenschappen zijn vastgesteld, moet overeenkomstig de derde alinea van dat punt worden vastgesteld of een stof wordt beschouwd dergelijke eigenschappen te hebben. Overeenkomstig die bepaling worden de werkzame stoffen chloortoluron (niet-gespecificeerde stereochemie), dimoxystrobin, epoxiconazool, molinaat, profoxydim, tepraloxydim en thiacloprid geacht hormoonontregelende eigenschappen te hebben die schadelijk kunnen zijn voor de mens. Het is daarom passend om deze werkzame stoffen op te nemen in de lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. |
(10) |
De lidstaten en belanghebbende partijen moeten een redelijke termijn krijgen om zich aan te passen aan de bepalingen van deze verordening. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen
De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen die voldoen aan de criteria van punt 4 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 zijn in de lijst in de bijlage bij deze verordening vastgesteld.
De eerste alinea is krachtens de overgangsmaatregelen van artikel 80, lid 1, ook van toepassing op werkzame stoffen die zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Artikel 2
Overgangsmaatregelen
Artikel 1 en de bijlage zijn niet van toepassing op aanvragen tot toelating van gewasbeschermingsmiddelen die vóór 1 augustus 2015 zijn ingediend.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(3) http://www.efsa.europa.eu/en/publications/efsajournal.htm
(4) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(5) http://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/index_en.htm
BIJLAGE
|
1-methylcyclopropeen |
|
aclonifen |
|
amitrol |
|
bifenthrin |
|
bromadiolon |
|
bromuconazool |
|
carbendazim |
|
chloortoluron (niet-gespecificeerde stereochemie) |
|
koperverbindingen (de varianten koperhydroxide, koperoxychloride, koperoxide, Bordeauxse pap en tribasisch kopersulfaat) |
|
cyproconazool |
|
cyprodinil |
|
diclofop |
|
difenacum |
|
difenoconazool |
|
diflufenican |
|
dimethoaat |
|
dimoxystrobin |
|
diquat |
|
epoxiconazool |
|
esfenvaleraat |
|
ethoprofos |
|
etofenprox |
|
etoxazool |
|
famoxadone |
|
fenamifos |
|
fenbutatinoxide |
|
fipronil |
|
fludioxonil |
|
flufenacet |
|
flumioxazine |
|
fluometuron |
|
fluopicolide |
|
fluquinconazool |
|
glufosinaat |
|
haloxyfop-P |
|
imazamox |
|
imazosulfuron |
|
isoproturon |
|
isopyrazam |
|
lambda-cyhalothrin |
|
lenacil |
|
linuron |
|
lufenuron |
|
mecoprop |
|
metalaxyl |
|
metam |
|
metconazool |
|
methomyl |
|
metribuzin |
|
metsulfuron-methyl |
|
molinaat |
|
myclobutanil |
|
nicosulfuron |
|
oxadiargyl |
|
oxadiazon |
|
oxamyl |
|
oxyfluorfen |
|
paclobutrazool |
|
pendimethalin |
|
pirimicarb |
|
prochloraz |
|
profoxydim |
|
propiconazool |
|
propoxycarbazon |
|
prosulfuron |
|
quinoxyfen |
|
quizalofop-P (variant quizalofop-P-tefuryl) |
|
sulcotrione |
|
tebuconazool |
|
tebufenpyrad |
|
tepraloxydim |
|
thiacloprid |
|
triallaat |
|
triasulfuron |
|
triazoxide |
|
warfarine |
|
ziram |
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/23 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/409 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Geldende maatregelen
(1) |
Op 15 september 2011 heeft de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 (2) („de oorspronkelijke verordening”) antidumpingrechten ingesteld op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China. |
(2) |
Er is één enkel recht van 26,3 % ingesteld op het betrokken product, dat wordt vervaardigd door de volgende groepen van producenten-exporteurs:
|
(3) |
Zoals vermeld in de overwegingen 96 tot en met 98 van de oorspronkelijke verordening, is de Europese Commissie („de Commissie”) er na de mededeling van de voorlopige bevindingen van in kennis gesteld dat de banden tussen de ondernemingen waren verbroken en op basis daarvan individuele rechten voor de Gani-groep en voor de Wonderful-groep hadden moeten worden toegepast. Een daartoe strekkend verzoek kon in dat stadium niet worden aanvaard, aangezien de gegrondheid daarvan deugdelijk moest worden onderzocht. |
1.2. Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek
(4) |
Op 2 oktober 2012 heeft de Commissie van de Gani-groep een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen. |
(5) |
De Gani-groep voerde aan dat zij niet langer verbonden was met de andere twee ondernemingen (de Wonderful-groep), aangezien de aandeelhoudersrelatie tussen hen in maart 2011 was beëindigd. De Gani-groep verzocht daarom om een tussentijds nieuw onderzoek van de geldende maatregelen, aangezien het niet langer passend was één enkel recht toe te passen. |
1.3. Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek
(6) |
De Commissie is na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie gekomen dat een dergelijk nieuw onderzoek derhalve moest worden geopend. |
(7) |
Op 31 januari 2014 heeft de Commissie op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend met betrekking tot de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer in de Unie van keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China. Zij heeft een bericht van opening gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(8) |
Het nieuwe onderzoek betrof alleen een onderzoek naar de eigendomsstructuur van de Gani-groep en, als dat gerechtvaardigd was, een onderzoek op eigen initiatief naar de dumpingmarge voor wat de Gani-groep betreft. |
(9) |
Tevens werd op eigen initiatief ten aanzien van dezelfde kwesties een nieuw onderzoek geopend voor wat de Wonderful-groep betreft. |
1.4. Tijdvak van het nieuwe onderzoek
(10) |
Het dumpingonderzoek had betrekking op de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek”). |
1.5. Bij het onderzoek betrokken partijen
(11) |
De Commissie verzocht zowel de Gani-groep als de Wonderful-groep aan het onderzoek mee te werken en de vragenlijsten van de Commissie te beantwoorden. Bovendien bood de Commissie de ondernemingen de mogelijkheid om uit hoofde van artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een behandeling als marktgerichte onderneming te verzoeken. |
(12) |
In het bericht van opening had de Commissie voorlopig de Verenigde Staten van Amerika als derde land met een markteconomie („referentieland”) in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening gekozen en de partijen verzocht opmerkingen over deze keuze te maken. |
(13) |
De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te verzoeken. |
1.6. Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken
(14) |
De Commissie ontving antwoord op de vragenlijsten van beide groepen en tevens van twee producenten uit het referentieland. |
(15) |
De Commissie heeft alle informatie ingewonnen en gecontroleerd die zij voor het nieuwe onderzoek nodig achtte. Krachtens artikel 16 van de basisverordening werden controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:
|
2. BETROKKEN PRODUCT
(16) |
Het product waarop dit nieuwe onderzoek betrekking heeft, is hetzelfde als dat omschreven in de oorspronkelijke verordening, namelijk plavuizen en vloer- en wandtegels, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen; blokjes en dergelijke artikelen voor mozaïeken, al dan niet verglaasd of geglazuurd, van keramische stoffen, ook indien op een drager („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 6907 10 00, 6907 90 20, 6907 90 80, 6908 10 00, 6908 90 11, 6908 90 20, 6908 90 31, 6908 90 51, 6908 90 91, 6908 90 93 en 6908 90 99. |
3. DUMPING
3.1. Behandeling als marktgerichte onderneming
(17) |
Geen van beide groepen heeft uit hoofde van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening verzocht om een behandeling als marktgerichte onderneming. |
3.2. Referentieland
(18) |
Zoals hierboven vermeld, heeft de Commissie de Verenigde Staten van Amerika voorgesteld als referentieland, zoals ook bij het vorige onderzoek het geval was. De Commissie heeft tevens contact opgenomen met ondernemingen in een aantal andere mogelijke referentielanden, maar van geen enkele andere onderneming antwoord ontvangen of medewerking gekregen. Daarom werd de keuze van de Verenigde Staten van Amerika als geschikt referentieland bevestigd. |
3.3. Onderzoek
(19) |
Tijdens het onderzoek dat tot de instelling van de geldende maatregelen heeft geleid, werd vastgesteld dat de Gani-groep en de Wonderful-groep onderling verbonden waren, omdat één van de aandeelhouders van de Wonderful-groep meer dan 5 % van de aandelen in een onderneming van de Gani-groep in handen had. De dumpingmarges werden voor elke groep afzonderlijk berekend. De schademarges voor de twee groepen waren hoger dan de dumpingmarges. |
(20) |
Om rekening te houden met het risico dat de ondernemingen met de hoogste individuele dumpingmarge vanwege hun zakelijke banden hun uitvoer zouden kanaliseren via de ondernemingen met de laagste dumpingmarge, werd voor beide groepen één enkele gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend en één enkel recht ingesteld. |
(21) |
De Commissie heeft onderzocht of door de beweerde wijziging in de banden tussen de ondernemingen het uniforme recht niet langer gerechtvaardigd zou zijn. Vervolgens is de Commissie nagegaan of de individuele dumpingmarges moesten worden herzien. |
(22) |
Uit het nieuwe onderzoek bleek dat de in overweging 19 bedoelde aandelen waren verkocht aan de eigenaar van de Gani-groep en dat de Wonderful-groep geen belang in de Gani-groep meer bezit. Er waren geen aanwijzingen dat de twee groepen nog andere structurele of zakelijke banden hadden. Bijgevolg werd de gestelde wijziging in de banden tussen de twee groepen aanvaard en werden de Gani-groep en de Wonderful-groep voor de vaststelling van het recht niet langer als verbonden groepen beschouwd. |
(23) |
Hieruit volgt dat er geen redenen meer zijn om één enkel recht in te stellen. In plaats daarvan dienen afzonderlijke individuele rechten voor de Gani-groep en de Wonderful-groep te worden vastgesteld. |
(24) |
Wat de noodzaak van herziening van de individuele dumpingmarges betreft zoals die voor elk van de groepen zijn berekend in het onderzoek dat tot de instelling van de geldende maatregelen heeft geleid, is de Commissie nagegaan of de omstandigheden met betrekking tot de twee betrokken groepen ingrijpend waren gewijzigd, zodat herziening van deze individuele dumpingmarges gerechtvaardigd zou zijn. |
(25) |
In het onderzoek dat tot de instelling van de geldende maatregelen heeft geleid, werd vastgesteld dat:
|
(26) |
In het nieuwe onderzoek kwam vast te staan dat in deze situatie geen wijziging is opgetreden, hoewel de banden tussen de groepen zijn veranderd. |
(27) |
In deze specifieke omstandigheden was de Commissie van oordeel dat het functioneren van elk van de twee groepen door de beëindiging van hun onderlinge banden niet zodanig was gewijzigd dat dit gevolgen zou hebben voor de berekening van hun dumpingmarges. Derhalve is een wijziging van deze dumpingmarges op basis van nieuwe berekeningen niet gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 11, lid 3, van de basisverordening. |
(28) |
Gelet op het bovenstaande moeten de in het oorspronkelijke onderzoek berekende afzonderlijke dumpingmarges als individuele rechten worden vastgesteld. Deze dumpingmarges bedragen 13,9 % voor de Gani-groep en 32,0 % voor de Wonderful-groep. |
(29) |
Deze bevindingen werden bekendgemaakt aan de belanghebbenden, die de tijd kregen om opmerkingen te maken. |
(30) |
De Wonderful-groep voerde om te beginnen aan dat zij de Commissie er tijdens het controlebezoek in de Volksrepubliek China van op de hoogte had gebracht dat bepaalde bewijzen die de Gani-groep in het verzoek om een nieuw onderzoek had overgelegd, vals of misleidend waren. Zij wees erop dat de Commissie voor dit soort situaties over artikel 18 van de basisverordening beschikt. Tevens vroeg zij zich af of in dit verband artikel 11, lid 3, van de basisverordening was nageleefd. |
(31) |
Al het relevante en naar behoren gedocumenteerde bewijsmateriaal dat tijdens het onderzoek werd vergaard en waaruit bleek dat de twee groepen niet langer met elkaar verbonden waren, alsook de bewijzen met betrekking tot het functioneren van elk van de twee groepen zowel vóór als na de beëindiging van hun onderlinge banden, zijn door de Commissie geverifieerd. Dit bewijsmateriaal bevestigt dat de groep onherroepelijk in twee delen is opgesplitst, wat de Wonderful-groep niet betwist. |
(32) |
Op basis van deze feiten heeft de Commissie geen reden om artikel 18 van de basisverordening toe te passen. Bovendien bevestigen deze feiten dat artikel 11, lid 3, van de basisverordening is nageleefd. |
(33) |
Voorts was het voor de Wonderful-groep niet zeker dat was voldaan aan de voorwaarde van artikel 9, lid 4, van de basisverordening dat het „antidumpingrecht […] niet hoger [mag] zijn dan de vastgestelde dumpingmarge”, op grond dat tijdens dit onderzoek nieuwe uitvoerprijzen en normale waarden in het referentieland waren gecontroleerd. |
(34) |
Zoals vermeld in de overwegingen 24 tot en met 27, is uit het onderzoek gebleken dat het functioneren van elk van de twee groepen door de beëindiging van hun onderlinge banden geen wijziging had ondergaan. Zoals ook in het bericht van opening uiteengezet, behoefden in dit geval geen nieuwe dumpingmarges te worden vastgesteld. Er is voldaan aan artikel 9, lid 4, van de basisverordening aangezien het antidumpingrecht niet hoger is dan de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde dumpingmarge. Het feit dat tijdens dit onderzoek tevens nieuwe uitvoerprijzen en normale waarden in het referentieland werden gecontroleerd, doet aan deze conclusie niet af. |
(35) |
Tot slot merkte de Wonderful-groep op dat „de vaststelling van individuele marges voor voorheen met elkaar verbonden ondernemingen die hun banden hebben beëindigd” een gevaarlijk precedent zou scheppen en het voor een groep ondernemingen mogelijk zou maken handelsbeschermingsmaatregelen te manipuleren. |
(36) |
De Commissie is het hiermee niet eens. Elk nieuw onderzoek staat op zichzelf en wordt uitgevoerd op basis van de uitkomsten van het oorspronkelijke onderzoek en niet op basis van speculaties, en wanneer ondernemingen niet met elkaar verbonden zijn, komen zij in aanmerking voor een eigen individueel recht, zoals bepaald in artikel 9, lid 5, van de basisverordening. |
(37) |
De vereniging van de bedrijfstak van de Unie, Cerame-Unie (CET), voerde aan dat het einde van de op aandeelhouderschap gebaseerde banden niet betekent dat de mogelijkheid van ontwijking via de groep met het laagste recht kan worden uitgesloten. Ter illustratie hiervan merkte CET op dat de opsplitsing van de twee groepen in de tijd samenviel met de instelling van voorlopige maatregelen in het oorspronkelijke onderzoek en dat de twee groepen vóór de opening van het oorspronkelijke onderzoek niet over een opsplitsing hadden gesproken. Tijdens het oorspronkelijke onderzoek waren de groepen met elkaar verbonden en daarom hadden de Gani-groep en de Wonderful-groep volgens CET toegang tot elkaars gegevens. |
(38) |
CET heeft echter geen enkel bewijs geleverd voor deze aannames. Bovendien is de Commissie verplicht thans individuele rechten voor elk van de twee groepen in te stellen, aangezien is komen vast te staan dat zij niet langer met elkaar verbonden zijn. De Commissie mag twee juridisch gescheiden groepen ondernemingen voor de instelling van één enkel recht niet als verbonden groepen beschouwen enkel en alleen op grond van het feit dat de twee groepen zouden kunnen samenwerken. |
(39) |
CET voerde aan dat als de bedrijfsactiviteiten van de twee groepen onveranderd zijn gebleven, zoals reeds vermeld, het niet anders kan zijn dan dat het gevaar voor ontwijking tussen de twee groepen nog steeds aanwezig is. |
(40) |
De Commissie heeft dit argument van de hand gewezen. De enige reden waarom de twee groepen in het oorspronkelijke onderzoek als één groep werden behandeld, was de eigendomsband, die thans verbroken is. |
(41) |
CET merkte ook op dat de productiefaciliteiten van de twee ondernemingen relatief dicht bij elkaar liggen, waardoor fysieke ontwijking van de maatregelen betrekkelijk eenvoudig zou zijn. |
(42) |
Ook dit argument heeft de Commissie van de hand gewezen. Er is immers geen rechtsgrondslag op basis waarvan voor niet-verbonden ondernemingen hetzelfde recht kan worden vastgesteld enkel en alleen omdat de ondernemingen relatief dicht bij elkaar liggen en ontwijking derhalve eenvoudiger is. In de Volksrepubliek China komt het vaak voor dat in één stad of één regio veel producenten van een bepaald product zijn gevestigd. |
(43) |
Gelet op het bovenstaande gaven de na de mededeling van feiten en overwegingen ontvangen opmerkingen geen aanleiding de conclusie in overweging 28 te wijzigen. Derhalve dienen de in het oorspronkelijke onderzoek berekende afzonderlijke dumpingmarges als individuele rechten te worden vastgesteld. Deze dumpingmarges bedragen 13,9 % voor de Gani-groep en 32,0 % voor de Wonderful-groep. |
(44) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De tabel in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 wordt als volgt gewijzigd:
— |
de volgende rij wordt uit de tabel geschrapt:
|
— |
de volgende rijen worden in de tabel ingevoegd:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 917/2011 van de Raad van 12 september 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op keramische tegels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 238 van 15.9.2011, blz. 1).
(3) PB C 28 van 31.1.2014, blz. 11.
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/28 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/410 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
EG |
65,8 |
MA |
86,2 |
|
TR |
87,5 |
|
ZZ |
79,8 |
|
0707 00 05 |
JO |
229,9 |
MA |
182,1 |
|
TR |
183,7 |
|
ZZ |
198,6 |
|
0709 93 10 |
MA |
121,0 |
TR |
191,3 |
|
ZZ |
156,2 |
|
0805 10 20 |
EG |
46,4 |
IL |
72,4 |
|
MA |
68,8 |
|
TN |
53,2 |
|
TR |
63,6 |
|
ZZ |
60,9 |
|
0805 50 10 |
TR |
49,2 |
ZZ |
49,2 |
|
0808 10 80 |
BR |
69,0 |
CA |
81,0 |
|
CL |
100,4 |
|
MK |
27,7 |
|
US |
197,6 |
|
ZZ |
95,1 |
|
0808 30 90 |
AR |
113,6 |
CL |
105,5 |
|
CN |
90,9 |
|
ZA |
95,6 |
|
ZZ |
101,4 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/30 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/411 VAN DE COMMISSIE
van 11 maart 2015
uit hoofde van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende kationische polymeerbindmiddelen met quaternaire ammoniumverbindingen in verf en coatings
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 3, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 30 oktober 2013 heeft Nederland de Commissie uit hoofde van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 verzocht om te besluiten of een reeks producten (kationische polymeerbindmiddelen met quaternaire ammoniumverbindingen) die op de markt worden gebracht om in verf en coatings (hierna „verf” genoemd) te worden verwerkt en die die verf de eigenschap geven om schadelijke en pathogene micro-organismen op het gedroogde verfoppervlak te doden, biociden zijn of niet, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder a), eerste streepje, van die verordening, en of de verf zelf als biocide moet worden beschouwd of niet. |
(2) |
Volgens de informatie van de onderneming die de producten op de markt brengt, (hierna „de onderneming” genoemd), bestaan deze producten uit met quaternaire ammoniumgroepen gewijzigde polymeren. De gebruikte polymeer verschilt per product naargelang van de vraag van verffabrikanten. De producten zelf hebben geen antimicrobiële werking. De onderneming verkoopt de producten aan verffabrikanten, die deze vervolgens voor de verfproductie mengen met andere polymeren en met een verharder, waarbij alle polymeren worden gecrosslinkt. De gecrosslinkte polymeren vormen een kationisch oppervlak in de gedroogde verf, waardoor het antimicrobiële effect wordt gegenereerd. |
(3) |
Na een eerste ronde van besprekingen met deskundigen uit de lidstaten heeft de Commissie op 2 februari 2014 overeenkomstig artikel 75, lid 1, onder g), van Verordening (EU) nr. 528/2012 het Europees Agentschap voor chemische stoffen om een advies gevraagd wat betreft de vraag of de producten van de onderneming bijdragen aan de antimicrobiële eigenschappen van de verf waarmee deze producten zijn vermengd, of deze eigenschappen het gevolg zijn van het effect van een werkzame stof, en zo ja, wat de identiteit van de werkzame stof is. |
(4) |
Op 9 april 2014 heeft het Comité voor biociden het advies van het Europees Agentschap voor chemische stoffen geformuleerd. |
(5) |
Overeenkomstig dat advies impliceert de desbetreffende werking een werkzame stof, aangezien de werking op een stof in de zin van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2), is gebaseerd, die een effect op schadelijke organismen heeft. |
(6) |
In de verf wordt de werkzame stof gevormd door een chemische reactie van drie bestanddelen: het kationische polymeerbindmiddel, met quaternaire ammoniumgroepen, van variabele lengte en met een functionele groep; een polymere dispersie met dezelfde functionele groep als het kationische polymeerbindmiddel en een polymere verharder als crosslinker voor de bovengenoemde polymere bestanddelen. |
(7) |
Bovendien berust volgens dat advies de werking van de werkzame stof op elektrostatische aantrekking die tot wijzigingen van fysiologische en biochemische mechanismen leidt (bv. bacteriële signaaltransductiesystemen) en tot de dood van de doelorganismen. De werking kan derhalve niet als louter fysiek of mechanisch worden beschouwd. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 is het vernietigen, afschrikken, onschadelijk maken, de effecten voorkomen van of op een andere wijze bestrijden van een schadelijk organisme een biocidale werking. |
(9) |
In de vorm waarin de kationische polymeerbindmiddelen door de onderneming aan verffabrikanten worden geleverd, is de biocidale werking niet bedoeld en derhalve voldoen deze bindmiddelen niet aan de definitie van een biocide. |
(10) |
Verf die die producten bevat, is een mengsel dat, in de vorm waarin het door verffabrikanten aan hun klanten worden geleverd, een werkzame stof genereert en als biocide bedoeld is met een andere dan louter fysieke of mechanische werking, en voldoet derhalve aan de definitie van een biocide. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De kationische polymeerbindmiddelen met quaternaire ammoniumverbindingen die door verffabrikanten in de handel worden gebracht om in verf en coatings (hierna „verf” genoemd) te worden gemengd teneinde die verf een biocidale werking te verlenen, worden niet als biociden beschouwd.
De verf, waarin de kationische polymeerbindmiddelen met quaternaire ammoniumverbindingen door verffabrikanten zijn gemengd om deze verf een biocidale werking te geven, wordt beschouwd als biocide.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 11 maart 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
Rectificaties
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/32 |
Rectificatie van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte
( Publicatieblad van de Europese Unie L 343 van 14 december 2012 )
Bladzijde 58, artikel 55, lid 3, eerste alinea:
in plaats van:
„3. …, voor zover van toepassing, benoemd worden op grond van duidelijke en transparante regels die garanderen dat zij onafhankelijk zijn van de nationale regering of ministerraad of van enige andere openbare instantie die niet rechtstreeks eigendomsrechten op gereguleerde ondernemingen uitoefent.”
te lezen:
„3. …, voor zover van toepassing, benoemd worden, op grond van duidelijke en transparante regels die garanderen dat zij onafhankelijk zijn, door de nationale regering of ministerraad of door enige andere openbare instantie die niet rechtstreeks eigendomsrechten op gereguleerde ondernemingen uitoefent.”
Bladzijde 62, artikel 65, eerste lid:
in plaats van:
„… worden met ingang van 15 december 2012 ingetrokken, …”,
te lezen:
„… worden met ingang van 17 juni 2015 ingetrokken, …”.
12.3.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 67/32 |
Rectificatie van Verordening (EU) 2015/104 van de Raad van 19 januari 2015 tot vaststelling, voor 2015, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 43/2014 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 779/2014
( Publicatieblad van de Europese Unie L 22 van 28 januari 2015 )
Bladzijde 24, artikel 48, zesde alinea:
in plaats van:
„De in de artikelen 23, 24 en 25 en de bijlagen IE en V vastgestelde bepalingen inzake vangstmogelijkheden…”,
te lezen:
„De in de artikelen 24, 25 en 26 en in de bijlagen IE en V vastgestelde bepalingen inzake vangstmogelijkheden…”.