ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 55

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
26 februari 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/301 van de Commissie van 13 februari 2015 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Weißlacker/Allgäuer Weißlacker (BOB))

1

 

*

Verordening (EU) 2015/302 van de Commissie van 25 februari 2015 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 454/2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het trans-Europees spoorwegsysteem ( 1 )

2

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/303 van de Commissie van 25 februari 2015 tot wijziging van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 947/2014 en (EU) nr. 948/2014 wat betreft de laatste dag voor de indiening van aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van boter en mageremelkpoeder

4

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/304 van de Commissie van 25 februari 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

6

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 193/14/COL van 8 mei 2014 met betrekking tot bepaalde wijzigingen van wet nr. 50/1988 betreffende belasting over de toegevoegde waarde van toepassing op klanten van IJslandse datacentra (IJsland) [2015/305]

9

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

26.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/301 VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2015

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Weißlacker/Allgäuer Weißlacker (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Duitsland ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Weißlacker/Allgäuer Weißlacker” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Weißlacker/Allgäuer Weißlacker” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De benaming „Weißlacker/Allgäuer Weißlacker” (BOB) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde benaming wordt een product aangeduid van categorie 1.3. (Kaas) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 364 van 15.10.2014, blz. 43.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


26.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/2


VERORDENING (EU) 2015/302 VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2015

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 454/2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het trans-Europees spoorwegsysteem

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem binnen de Gemeenschap (1), en met name artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) nr. 454/2011 van de Commissie (2) heeft het Europees Spoorwegbureau voor de in bijlage III bij die verordening vermelde technische documenten een wijzigingsproces ingesteld. Op basis daarvan heeft het Europees Spoorwegbureau op 6 december 2013 een aanbeveling geformuleerd om bijlage III bij Verordening (EU) nr. 454/2011 bij te werken teneinde in de verordening te verwijzen naar de technische documenten die overeenkomstig het wijzigingsbeheerproces zijn aangepast.

(2)

Verordening (EU) nr. 454/2011 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2008/57/EG bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Verordening (EU) nr. 454/2011 wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.

(2)  PB L 123 van 12.5.2011, blz. 11.


BIJLAGE

„BIJLAGE III

Lijst van technische documenten waarnaar in deze TSI wordt verwezen

Referentie

Inhoud

B.1. (V1.2)

Geïnformatiseerde productie en uitwisseling van tariefgegevens voor internationale of buitenlandse verkoop — Tickets zonder geïntegreerde boeking (NRT)

B.2. (V1.2)

Geïnformatiseerde productie en uitwisseling van tariefgegevens voor internationale of buitenlandse verkoop — Tickets met geïntegreerde boeking (IRT)

B.3. (V1.2)

Geïnformatiseerde productie en uitwisseling van gegevens voor internationale of buitenlandse verkoop — Speciale aanbiedingen

B.4. (V1.2)

Handleiding inzake EDIFACT-boodschappen voor de uitwisseling van dienstregelingsgegevens

B.5. (V1.2)

Elektronische reservatie van zit- of slaapplaatsen en elektronische aanmaak van reisdocumenten — Uitwisseling van boodschappen

B.6. (V1.2)

Elektronische reservatie van zit- of slaapplaatsen en elektronische aanmaak van vervoersdocumenten (RCT2-normen)

B.7. (V1.2)

Internationale treintickets om thuis af te drukken

B.8. (V1.2)

Gestandaardiseerde digitale codes voor spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders en andere ondernemingen die bij de spoorvervoersketen zijn betrokken

B.9. (V1.2)

Gestandaardiseerde digitale locatiecodes

B.10 (V1.2)

Elektronische boeking van bijstand aan personen met beperkte mobiliteit — Uitwisseling van boodschappen

B.30. (V1.2)

Schema — Boodschappen/dataset catalogus die nodig zijn voor de communicatie SO/IB in het kader van de TSI TAP

B.50. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren dienstregeling

B.51. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren tarieven

B.52. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren boekingen

B.53. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren directe afhandeling

B.54. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren indirecte afhandeling

B.55. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren bijstand aan personen met beperkte mobiliteit

B.56. (V1.0)

Toepassingsrichtsnoeren communicatie SO/IB”


26.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/303 VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2015

tot wijziging van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 947/2014 en (EU) nr. 948/2014 wat betreft de laatste dag voor de indiening van aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van boter en mageremelkpoeder

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 18, lid 2, artikel 20, onder c), f), l), m) en n), en artikel 223, lid 3, onder c),

Gezien Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 4,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (3), en met name artikel 62, lid 2, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 947/2014 (4) en (EU) nr. 948/2014 (5) van de Commissie is de particuliere opslag voor boter, respectievelijk mageremelkpoeder geopend wegens de bijzonder moeilijke marktsituatie, met name als gevolg van het door de Russische regering ingestelde verbod op de invoer van zuivelproducten uit de Unie naar Rusland.

(2)

Deze regelingen voor de particuliere opslag zijn verlengd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1337/2014 van de Commissie (6), waarin is bepaald dat steunaanvragen kunnen worden ingediend tot en met 28 februari 2015.

(3)

De prijzen van boter en mageremelkpoeder in de Unie zijn nog steeds fragiel.

(4)

Gezien de huidige marktsituatie is het passend de steunregelingen voor de particuliere opslag van boter en mageremelkpoeder met nog eens zeven maanden te verlengen.

(5)

Om ervoor te zorgen dat het zonder onderbreking mogelijk blijft om steunaanvragen in het kader van de regelingen in te dienen, dient deze verordening in werking te treden op de dag na die van de bekendmaking ervan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 947/2014

In artikel 5 van Verordening (EU) nr. 947/2014 wordt „28 februari 2015” vervangen door „30 september 2015”.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 948/2014

In artikel 5 van Verordening (EU) nr. 948/2014 wordt „28 februari 2015” vervangen door „30 september 2015”.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12.

(3)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 947/2014 van de Commissie van 4 september 2014 tot opening van de particuliere opslag voor boter en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag (PB L 265 van 5.9.2014, blz. 15).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 948/2014 van de Commissie van 4 september 2014 tot opening van de particuliere opslag voor mageremelkpoeder en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag (PB L 265 van 5.9.2014, blz. 18).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1337/2014 van de Commissie van 16 december 2014 tot wijziging van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 947/2014 en (EU) nr. 948/2014 wat betreft de laatste dag voor de indiening van de aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van boter en mageremelkpoeder (PB L 360 van 17.12.2014, blz. 15).


26.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/304 VAN DE COMMISSIE

van 25 februari 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

169,3

IL

81,7

MA

89,2

TR

114,9

ZZ

113,8

0707 00 05

TR

186,4

ZZ

186,4

0709 93 10

MA

132,3

TR

216,1

ZZ

174,2

0805 10 20

EG

50,5

IL

75,8

MA

49,8

TN

50,1

TR

68,1

ZZ

58,9

0805 20 10

IL

138,1

MA

98,5

ZZ

118,3

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

EG

80,3

IL

157,0

JM

118,2

MA

101,0

TR

83,9

US

137,0

ZZ

112,9

0805 50 10

EG

41,5

TR

59,1

ZZ

50,3

0808 10 80

BR

69,3

CL

94,7

MK

27,7

US

198,7

ZZ

97,6

0808 30 90

CL

170,0

CN

99,9

US

122,7

ZA

107,4

ZZ

125,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

26.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/9


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 193/14/COL

van 8 mei 2014

met betrekking tot bepaalde wijzigingen van wet nr. 50/1988 betreffende belasting over de toegevoegde waarde van toepassing op klanten van IJslandse datacentra (IJsland) [2015/305]

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),

GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna de „EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 61, lid 1, en Protocol 26,

GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtsovereenkomst” genoemd), en met name artikel 24,

GEZIEN Protocol 3 bij de Toezichtsovereenkomst (hierna „Protocol 3” genoemd), en met name artikel 1, lid 2, van deel I, alsmede artikel 7, lid 5, en de artikelen 13 en 14 van deel II,

NA de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITEN

1.   PROCEDURE

(1)

Op 2 september 2011 (feit nr. 607650) hebben de IJslandse autoriteiten de Autoriteit, om redenen van rechtszekerheid, in kennis gesteld van wijzigingen van wet nr. 50/1988 betreffende belasting over de toegevoegde waarde (hierna de „btw-wet” genoemd) die gevolgen hebben voor de datacenterindustrie in IJsland. De wijzigingen waren reeds in werking getreden op het moment dat zij werden meegedeeld aan de Autoriteit.

(2)

Bij brief van 21 december 2011 (feit nr. 610293) heeft de Autoriteit IJsland in kennis gesteld van haar voornemen om een opschortingsbevel af te geven overeenkomstig artikel 11 van deel II van Protocol 3 met betrekking tot de aangemelde wijzigingen van de btw-wet, en heeft zij de IJslandse autoriteiten uitgenodigd opmerkingen te maken. De IJslandse autoriteiten hebben daarop hun opmerkingen kenbaar gemaakt (feiten nrs. 622893, 632551 en 638241).

(3)

Bij brief van 16 juli 2012 (feit nr. 640476) heeft de Autoriteit verzocht om aanvullende informatie met betrekking tot de btw-wijzigingen en de tenuitvoerlegging daarvan. De IJslandse autoriteiten hebben aan dit verzoek gevolg gegeven bij brief van 11 september 2012 (feit nr. 646375). Op 5 december 2012 hebben de IJslandse autoriteiten een brief doen toekomen met een samenvatting van hun standpunt ten aanzien van de btw-regels voor datacenterdiensten en de invoer van servers (feit nr. 655502) (2).

(4)

Bij Besluit nr. 3/13/COL van 16 januari 2013 heeft de Autoriteit besloten de formele onderzoeksprocedure in te leiden ten aanzien van bepaalde wijzigingen van wet nr. 50/1988 betreffende belasting over de toegevoegde waarde van toepassing op klanten van IJslandse datacentra (hierna „Besluit nr. 3/13/COL” of „het besluit tot inleiding van de procedure” genoemd).

(5)

Bij brief van 24 januari 2013 (feit nr. 660815) hebben de IJslandse autoriteiten de voorgestelde wijzigingen van de IJslandse btw-wet bij de Autoriteit geprenotificeerd. Doel van de wijzigingen was een intrekking van de bepalingen die in het besluit tot inleiding van de procedure voorlopig als onverenigbaar met de interne markt waren aangemerkt. De Autoriteit heeft de IJslandse autoriteiten bij brief van 7 februari 2013 (feit nr. 661383) in kennis gesteld van haar voorlopige beoordeling dat de geprenotificeerde maatregelen overeenkomstig artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst geen staatssteun vormden.

(6)

Op 18 april 2013 is Besluit nr. 3/13/COL bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-Supplement. Belanghebbenden kregen een maand de tijd om hun opmerkingen over het besluit tot inleiding van de procedure kenbaar te maken. De Autoriteit heeft bij e-mail van 27 mei 2013 (feit nr. 678429) en bij brief van 15 augustus 2013 (feit nr. 680377) opmerkingen ontvangen van één belanghebbende, namelijk de Noorse ICT-sector (IKT Norge AS).

(7)

Bij brief van 15 augustus 2013 (feit nr. 680433) hebben de IJslandse autoriteiten de bij Besluit nr. 3/13/COL verlangde informatie en toelichtingen verstrekt en de Autoriteit formeel in kennis gesteld van de maatregelen tot intrekking van de bepalingen van de btw-wet die voorlopig als onverenigbare staatssteun waren aangemerkt.

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

2.1.   Algemeen

(8)

In Besluit nr. 3/13/COL heeft de Autoriteit bepaalde wijzigingen van de IJslandse btw-wet beoordeeld die gevolgen hebben voor de datacenterindustrie in IJsland. De wijzigingsvoorstellen zijn goedgekeurd door het IJslandse parlement bij wet nr. 163/2010 van 18 december 2010 (hierna: „wet nr. 163/2010” genoemd), die op 1 mei 2011 in werking is getreden. Met de inwerkingtreding van wet nr. 163/2010 zijn de volgende wijzigingen aangebracht in de btw-wet:

i)

niet-heffing van btw over elektronisch verleende diensten;

ii)

niet-heffing van btw over gemengde diensten aan klanten van datacentra;

iii)

btw-vrijstelling voor de invoer van servers.

(9)

Het besluit tot inleiding van een formele onderzoeksprocedure was niet van toepassing op de eerste maatregel, noch op de tweede, voor zover die betrekking had op gemengde diensten die nevendiensten bij de elektronisch verleende diensten waren. In dit verband wordt onder nevendiensten verstaan diensten die onlosmakelijk en inherent verbonden zijn met de elektronisch verleende diensten, d.w.z. diensten die niet afzonderlijk kunnen worden gefactureerd en die nodig zijn voor de levering van de elektronisch verleende diensten. Dit betekent dat diensten die afzonderlijk worden gefactureerd en afzonderlijk kunnen worden geleverd, zoals reparatie, opslag, onderhoud en consultancydiensten, niet kunnen worden beschouwd als nevendiensten. De maatregelen die niet onder het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure vallen, worden hieronder slechts vermeld om de context toe te lichten.

2.2.   Rechtskader: het IJslandse stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(10)

Overeenkomstig artikel 1 van de btw-wet is btw verschuldigd op alle binnenlandse transacties in alle stadia, evenals op de invoer van goederen en diensten. In artikel 2 van de btw-wet is voorts bepaald dat de btw-plicht voor alle goederen en […] diensten geldt. Overeenkomstig artikel 3 zijn belastingplichtigen diegenen die goederen of waarden verkopen of leveren op professionele of zelfstandige basis, dan wel een belastbare arbeid of dienst verrichten.

(11)

Volgens artikel 11 omvat de belastbare omzet van een geregistreerde partij alle verkochte of tegen betaling geleverde goederen en waarden, alsook tegen betaling geleverde arbeid en diensten. Op grond van artikel 12 van de btw-wet maken transacties met betrekking tot bepaalde goederen en diensten geen deel uit van de belastbare omzet.

(12)

De grondslag voor de berekening van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op de invoer van goederen is de prijs franco grens van het belastbare goed, die wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in Douanewet nr. 88/2005, zoals gewijzigd. Artikel 36 van de btw-wet voorziet in btw-vrijstelling bij invoer voor onder andere goederen met vrijstelling van rechten, goederen die zijn vrijgesteld op basis van internationale overeenkomsten, bepaalde vlieg- en vaartuigen, kunstvoorwerpen, schriftelijk materiaal dat gratis wordt verzonden naar wetenschappelijke instellingen, bibliotheken en overheidsinstellingen en niet bestemd is voor zakelijke doeleinden, en ingevoerde goederen (andere dan alcohol en tabaksproducten) onder een bepaalde waarde.

(13)

Het thans in IJsland geldende btw-tarief bedraagt 25,5 %, behalve voor bepaalde in artikel 14, lid 2, van de btw-wet genoemde goederen en diensten, waarvoor een verlaagd tarief van 7 % geldt.

2.3.   De ter wille van de rechtszekerheid aangemelde wijzigingen van wet nr 163/2010

2.3.1.   Algemeen

(14)

De IJslandse autoriteiten hebben ter wille van de rechtszekerheid wijzigingen van de btw-wet in de vorm van drie verschillende maatregelen aangemeld die reeds waren ingevoerd bij de artikelen 4 en 12 van wet nr. 163/2010: (1) niet-heffing van btw op transacties met betrekking tot elektronisch verleende diensten aan niet-ingezetenen, (2) niet-heffing van btw op transacties met betrekking tot door datacentra in IJsland aan niet-ingezetenen verleende gemengde diensten en (3) btw-vrijstelling voor de invoer van servers en soortgelijke apparatuur door niet-ingezetenen voor gebruik in datacentra in IJsland (3).

2.3.2.   Niet-heffing van btw op elektronisch verleende diensten

(15)

In artikel 12, lid 1, van de btw-wet is het volgende bepaald:

„In de belastbare omzet is niet begrepen:

1.

Uitgevoerde goederen, alsook in het buitenland verrichte arbeid en diensten. […]

10.

De verkoop van diensten aan partijen die noch hun woonplaats, noch hun zetel van bedrijfsuitoefening in dit land hebben, mits de diensten volledig in het buitenland worden gebruikt. […] De verkoop van diensten aan partijen die noch hun woonplaats, noch hun zetel van bedrijfsuitoefening in dit land hebben, is eveneens vrijgesteld, zelfs wanneer de dienst niet volledig in het buitenland wordt gebruikt, mits de koper, voor zover zijn activiteiten in dit land zijn geregistreerd, de belasting over de toegevoegde waarde op de aankoop van de diensten kan meerekenen als deel van de voorbelasting (zie de artikelen 15 en 16). […]”

.

(16)

De oorspronkelijke lijst van onder artikel 12, lid 1, punt 10, van de btw-wet vallende diensten is gewijzigd om de volgende punten uit te sluiten van de belastbare omzet (4):

i)

„[…] gegevensverwerking en informatieoverdracht” (5);

ii)

„elektronisch verleende diensten; deze diensten worden altijd geacht te worden gebruikt op de plaats waar de koper van de diensten zijn woonplaats of een bedrijfsvestiging heeft; hetzelfde geldt voor de verkoop van gemengde diensten door datacentra aan kopers die hun woonplaats in het buitenland hebben en geen permanente vestiging in dit land hebben.” (6).

(17)

Als gevolg van deze wijzigingen konden niet-ingezeten klanten van datacentra elektronisch verleende diensten in IJsland kopen zonder IJslandse btw te betalen (7).

2.3.3.   Het niet-heffen van btw op de levering van gemengde diensten aan klanten van datacentra

(18)

Bij wet nr. 163/2010 is ook artikel 12, lid 1, punt 10, van de btw-wet gewijzigd om gemengde diensten van datacentra aan in het buitenland gevestigde klanten uit te sluiten van de belastbare omzet. Deze diensten worden geacht te worden gebruikt in het buitenland en zijn derhalve niet onderworpen aan de IJslandse btw.

(19)

De IJslandse autoriteiten hebben uitgelegd dat gemengde diensten inherent en onlosmakelijk verbonden zijn met de levering van elektronisch verleende diensten van datacentra, maar niet onder dat begrip vallen. Bij wijze van voorbeeld noemden de IJslandse autoriteiten hosting, controle en koeling van servers. Anders dan voor het begrip „elektronisch verleende diensten” is er in de geldende wetten, voorschriften of richtsnoeren echter geen duidelijke definitie van de term „gemengde diensten” als bedoeld in artikel 12, lid 1, punt 10, van de btw-wet.

2.3.4.   Btw-vrijstelling voor de invoer van servers

(20)

In het nieuwe artikel 42 bis van de btw-wet is het volgende bepaald:

„[i] de invoer van servers en soortgelijke apparatuur is vrijgesteld van btw mits de eigenaar inwoner is van een andere lidstaat van de EER, de EVA of de Faeröer en geen permanente vestiging in IJsland heeft in de zin van artikel 3, punt 4, van wet nr. 90/2003 betreffende de inkomstenbelasting. Onder soortgelijke apparatuur wordt verstaan apparatuur die een integrerend deel uitmaakt van de functionaliteit van de servers en alleen kan worden gebruikt door de werkelijke eigenaar van de server.”

.

Er werd duidelijk gemaakt dat deze bepaling twee jaar na de inwerkingtreding ervan zou worden herzien.

(21)

Volgens deze bepaling waren niet-ingezeten eigenaars van servers vrijgesteld van btw op de invoer van servers en soortgelijke apparatuur in IJsland, mits de onderstaande aanvullende voorwaarden cumulatief waren vervuld (8):

de eigenaar van de server(s) en soortgelijke apparatuur moest een belastingplichtige zijn voor btw-transacties in het land waar hij woont;

de belastbare activiteit van de eigenaar van de server(s) en soortgelijke apparatuur zouden onderworpen zijn aan registratie en belasting in IJsland overeenkomstig de btw-wet, voor zover deze activiteit in IJsland werd uitgeoefend;

servers en soortgelijke apparatuur moesten worden ingevoerd in IJsland om uitsluitend te worden gebruikt en ondergebracht in een datacenter waarmee de eigenaar zaken doet;

servers en soortgelijke apparatuur mochten alleen door de eigenaar worden gebruikt, en niet in het kader van een andere activiteit van het datacenter;

de servers en soortgelijke apparatuur voor gegevensverwerking moesten worden gebruikt in het buitenland of ten behoeve van personen die geen woonplaats of permanente vestiging in IJsland hadden.

(22)

De IJslandse autoriteiten hebben verklaard dat „soortgelijke apparatuur” die noodzakelijk is voor het functioneren van een server, onder andere computers, kabels en andere elektronische toestellen kan omvatten. Volgens de aan de douanedirectie gerichte richtsnoeren van het ministerie van Financiën van 29 juni 2011 (hierna „de richtsnoeren” genoemd) vallen servers onder tariefpost 8471 en valt soortgelijke apparatuur onder tariefpost 8517.

(23)

De IJslandse autoriteiten hebben toegelicht dat de eigenaars van de servers grote computerbedrijven kunnen zijn die de servers zelf produceren, of kleinere bedrijven die besluiten hun in het buitenland aangekochte servers in IJsland op te slaan. De vrijstelling had dus betrekking op verschillende situaties. Voorts hebben de IJslandse autoriteiten uitgelegd dat het waarschijnlijk is dat IJsland wordt beschouwd als plaats van bedrijfsuitoefening (de zogenoemde „permanente vestiging” in de zin van wet nr. 90/2003 op de inkomstenbelasting) van een klant van een datacenter met voorzieningen als kantoren, machines of apparatuur op IJslands grondgebied (9). Volgens de IJslandse autoriteiten zou echter alleen de exploitatie van grote ondernemingen worden beschouwd als een „permanente vestiging” waarvoor btw en inkomstenbelasting in IJsland zijn verschuldigd (10).

(24)

Volgens de IJslandse autoriteiten waren de wijzigingen bedoeld ervoor te zorgen dat het ondernemingsklimaat voor datacentra in IJsland op het vlak van btw-behandeling vergelijkbaar was met dat van hun concurrenten die actief zijn in de EU. Voorts was het de bedoeling het concurrentievermogen van de IJslandse datacentra te versterken en een nieuw gebruik van de energiebronnen van IJsland te bevorderen om in te spelen op de behoeften van de datacenterindustrie. Volgens de IJslandse autoriteiten is de btw-vrijstelling voor de invoer van servers inherent aan het IJslandse btw-stelsel, aangezien artikel 36, lid 1, van de btw-wet voorziet in de mogelijkheid om bepaalde ingevoerde goederen vrij te stellen van btw. De IJslandse autoriteiten voerden ook aan dat de meeste (zo niet alle) vergelijkbare btw-regelingen voorzien in vrijstellingen op basis van economische feiten en overwegingen die in de lijn liggen van de aard en de opzet van het belastingstelsel.

2.4.   Begunstigden

(25)

De Autoriteit heeft drie groepen van potentiële begunstigden van de aangemelde maatregelen vastgesteld:

a)

klanten van IJslandse datacentra die in het buitenland zijn gevestigd en geen vaste verblijfplaats in IJsland hebben;

b)

importeurs die servers en soortgelijke apparatuur invoeren in IJsland voor gebruik in datacentra, en

c)

indirect: in IJsland gevestigde datacentra.

2.5.   Duur

(26)

De wijzigingen van de btw-wet zijn op 1 mei 2011 in werking getreden. De IJslandse autoriteiten hebben geen enkele aanwijzing gegeven over de duur van deze vrijstellingen. Artikel 42 bis is evenwel herzien twee jaar na de inwerkingtreding ervan, d.w.z. in mei 2013.

3.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(27)

In haar voorlopige beoordeling in Besluit nr. 3/13/COL is de Autoriteit nagegaan of de vorengenoemde wijzigingen van de IJslandse btw-wet staatssteun vormden en zo ja, of deze steun verenigbaar was met de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst.

(28)

De Autoriteit heeft geconcludeerd dat de eerste maatregel, d.w.z. het achterwege laten van heffing aan niet-ingezeten belastingplichtige afnemers van elektronisch vanuit IJsland verleende diensten, strookte met het algemene beginsel van fiscale neutraliteit in het IJslandse btw-stelsel en in de gehele EER. De maatregel vormde bijgevolg geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst (11). Voor gemengde diensten gold hetzelfde, voor zover zij konden worden beschouwd als een nevendienst bij de elektronisch verleende diensten.

(29)

Volgens het voorlopige standpunt van de Autoriteit vormden de twee andere maatregelen wel staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. In Besluit nr. 3/13/COL is het volgende bepaald:

i)

de toekenning van een belastingvrijstelling betekende een verlies aan belastingopbrengsten, vergelijkbaar met het toekennen van staatsmiddelen. Beide maatregelen hielden een inkomstenderving voor de IJslandse staat in de vorm van niet-heffing van btw, en bijgevolg een overdracht van staatsmiddelen in;

ii)

de maatregelen verschaften de klanten van IJslandse datacentra een voordeel doordat zij werden bevrijd van lasten die zij normaal gesproken uit eigen middelen hadden moeten dragen. Door klanten van datacentra vrij te stellen van btw die normaliter verschuldigd is, dalen hun kosten en wordt het voor deze ondernemingen bijgevolg aantrekkelijker om zaken te doen met datacentra in IJsland;

iii)

het niet-heffen van btw op gemengde diensten en de btw-vrijstelling voor de invoer van servers waren op het eerste gezicht selectieve maatregelen, aangezien zij uitsluitend ten goede kwamen aan een selectieve groep van ondernemingen. Bovendien leken deze twee maatregelen geen aanpassing te zijn van een algemene regeling aan de aard en de opzet van het IJslandse btw-stelsel. Integendeel, de wijzigingsvoorstellen waren goedgekeurd met de economische en politieke doelstelling buitenlandse ondernemingen aan te trekken om datacenterdiensten in IJsland aan te kopen en zo het concurrentievermogen van de IJslandse datacenterindustrie te verbeteren. Deze overwegingen maakten volgens het voorlopige standpunt van de Autoriteit geen deel uit van de opzet en de algemene aard van een belastingstelsel;

iv)

Tot slot concludeerde de Autoriteit dat de maatregelen de mededinging konden vervalsen. De maatregelen waren doelbewust ingevoerd als middel om klanten uit de EER en daarbuiten aan te trekken om datacenterdiensten in IJsland aan te kopen. Aangezien deze klanten ondernemingen zijn die concurreren met andere entiteiten in hun respectieve sectoren in de hele EER, dreigden de maatregelen de mededinging te vervalsen en het handelsverkeer binnen de EER ongunstig te beïnvloeden.

(30)

Bovendien kwam de Autoriteit tot de voorlopige conclusie dat de afwijkingen van artikel 61, lid 2, of lid 3, van de EER-overeenkomst niet van toepassing waren op de betrokken steunmaatregel. Na haar voorlopige beoordeling betwijfelde de Autoriteit dan ook of de btw-vrijstelling voor de invoer van servers en soortgelijke apparatuur door niet-ingezeten klanten voor gebruik in IJslandse datacentra en het niet-heffen van btw over transacties in verband met gemengde diensten aan niet-ingezeten klanten van IJslandse datacentra verenigbaar konden worden verklaard op grond van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst.

4.   OPMERKINGEN VAN DE IJSLANDSE AUTORITEITEN

(31)

Kort na de vaststelling van Besluit nr. 3/13/COL hebben de IJslandse autoriteiten de Autoriteit ervan in kennis gesteld dat zij voornemens waren een wetsvoorstel in te dienen tot intrekking van de bepalingen waarvan voorlopig was vastgesteld dat zij onverenigbare staatssteun inhouden. Het wetsvoorstel is op 13 maart 2013 door het Parlement aangenomen en werd onmiddellijk van kracht (zie wet nr. 24/2013). De nieuwe wet voorzag in een algemene wijziging van artikel 43, lid 3, van de btw-wet, waarbij de invoer van goederen door buitenlandse ondernemingen werd toegevoegd aan de regels betreffende de terugbetaling van btw aan buitenlandse ondernemingen. Volgens de IJslandse autoriteiten is de wijziging in overeenstemming met het algemene doel van de btw-wet, namelijk dat de eindbelasting moet worden betaald door de eindgebruiker van de betrokken goederen of diensten.

(32)

Volgens informatie van de douanedirectie over het aantal gevallen van btw-vrijstelling voor de invoer van servers overeenkomstig artikel 42 bis van wet nr. 50/1988 was slechts één vrijstelling verleend. Het betrof een totaal btw-bedrag van 990 445 ISK. De douanedirectie heeft voorts bevestigd dat verder geen vrijstellingen zijn verleend op grond van de voornoemde bepaling (12).

(33)

Voorts hebben de IJslandse autoriteiten informatie van het directoraat Belastingen verstrekt over de potentiële verkoop door datacentra van „gemengde diensten” die geen nevendiensten bij elektronisch verleende diensten zijn, overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt 10, van Besluit nr. 163/2010. In onderstaande tabel is de belastbare btw-omzet van de activiteiten van geregistreerde datacentra in IJsland aangegeven, d.w.z. entiteiten die door Statistic Iceland zijn geregistreerd onder de code „atvinnugrein 63.11.0 Gagnavinnsla, hýsing og tengd starfsemi” (gegevensverwerking, hosting en daarmee samenhangende activiteiten) voor de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 juni 2013 (13):

Bedrijfsnaam:

Jaar 2011

Jaar 2012

Jaar 2013

Verne Real Estate II hf.

Belastbare btw-omzet

X

X

X

Btw-omzet naar nultarief

X

X

X

Tölvuþjónustan SecureStore ehf.

Belastbare btw-omzet

X

X

X

Btw-omzet naar nultarief

X

X

X

Datacell ehf.

Belastbare btw-omzet

X

X

X

Btw-omzet naar nultarief

X

X

X

Videntifier Technologies ehf.

Belastbare btw-omzet

X

X

X

Btw-omzet naar nultarief

X

X

X

THOR Data Center ehf.

Belastbare btw-omzet

X

X

X

Btw-omzet naar nultarief

X

X

X

(34)

Volgens de IJslandse autoriteiten betreft het grootste deel van de btw-omzet naar nultarief hoogstwaarschijnlijk gewoon uitvoer. Uit de in de tabel hierboven verzamelde gegevens kan echter niet duidelijk worden opgemaakt welk deel van de btw-omzet betrekking kan hebben op „gemengde diensten”.

(35)

Tot slot benadrukten de IJslandse autoriteiten dat de betrokken potentiële steunelementen slechts van gering belang lijken te zijn. Volgens de IJslandse autoriteiten lijkt slechts één onderneming te hebben geprofiteerd van de btw-vrijstelling voor de invoer van servers op grond van het inmiddels ingetrokken artikel 42 bis van de btw-wet. De IJslandse autoriteiten gaven toe dat niet kon worden uitgesloten dat een aantal ondernemingen heeft geprofiteerd van de bepalingen van het inmiddels ingetrokken deel van artikel 12, lid 1, punt 10, betreffende gemengde diensten. Gelet op de geringe bedragen, zoals aangegeven in de tabel hierboven, is het volgens de IJslandse autoriteiten niet dienstig verdere maatregelen te nemen om na te gaan of er sprake is van nog andere elementen van steun op grond van het ingetrokken artikel 12 en het ingetrokken deel van artikel 4, onder b), betreffende gemengde diensten van wet nr. 163/2010.

5.   OPMERKINGEN VAN IKT NORGE AS

(36)

De Autoriteit heeft opmerkingen ontvangen van een belanghebbende derde, met name IKT Norge AS. IKT Norge voerde namens de Noorse ICT-sector aan dat het niet correct was te concluderen dat niet-ingezeten ondernemingen door de btw-vrijstelling voor de invoer van servers economische voordelen verkregen ten opzichte van ingezeten ondernemingen in IJsland. Volgens IKT Norge was er evenmin sprake van een voordeel doordat geen btw werd geheven voor datacenterdiensten in het geval van klanten die belastbare activiteiten uitoefenen. Voor klanten die geen belastbare activiteiten uitoefenen, kan de IJslandse wijziging volgens IKT Norge wel een economisch voordeel opleveren wanneer zij niet in IJsland zijn gevestigd.

(37)

Volgens IKT Norge garandeerde de wetswijziging een gelijke behandeling van ingezeten en niet-ingezeten ondernemingen, en was de invoering van een dergelijke vrijstelling efficiënter en geschikter dan een terugbetalingsregeling.

(38)

De voorwaarde dat alleen entiteiten die activiteiten uitoefenen die hun recht geven op een belastingaftrek in IJsland, voor zover deze entiteiten gevestigd zijn in IJsland, een beroep kunnen doen op de vrijstelling, garandeert volgens IKT Norge dat niet-ingezeten ondernemingen met betrekking tot dezelfde activiteiten in IJsland nooit besparingen kunnen realiseren. IKT Norge ziet derhalve niet in hoe de wijziging de vermeende begunstigden economische voordelen kan verschaffen.

(39)

Met betrekking tot het niet-heffen van btw op de levering van gemengde diensten aan klanten van datacentra is IKT Norge het met de IJslandse autoriteiten eens dat het moeilijk is datacenterdiensten op te splitsen en afzonderlijk te belasten. Met het oog op gelijke randvoorwaarden voor datacentra in alle landen dienen volgens IKT Norge alle datacenterdiensten te worden gedefinieerd als uitvoer gekoppeld aan de verplichting voor de koper om btw te betalen op de totale door het datacenter aangerekende kosten.

(40)

Tot slot moet volgens IKT Norge nader worden onderzocht hoe de koper in de EU-lidstaten wordt behandeld. Ook al is de algemene regel hier dat de volledige betaling aan de IJslandse datacentra in elk afnemend land wordt belast, ziet IKT Norge niet in waarom de IJslandse wijziging een economisch voordeel kan verschaffen aan deze groep. Integendeel, in dat geval is het achterwege laten van heffing een voorwaarde om dubbele belasting voor deze afnemers te voorkomen.

II.   BEOORDELING

1.   HET BESTAAN VAN STAATSSTEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 61, LID 1, VAN DE EER-OVEREENKOMST

(41)

In artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst is het volgende bepaald:

„Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de EG, de EVA-staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.”

.

(42)

Dit betekent dat een maatregel staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst vormt wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: de maatregel: i) is door de staat of uit staatsmiddelen bekostigd; ii) verschaft de begunstigde een economisch voordeel; iii) is selectief; iv) kan de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloeden en de mededinging vervalsen (14).

(43)

Hieronder worden de wijzigingen van de IJslandse btw-wet, die volgens de voorlopige conclusies in Besluit nr. 3/13/COL zijn aangemerkt als onverenigbare staatssteun, d.w.z. (i) de btw-vrijstelling voor de invoer van servers en soortgelijke apparatuur door niet-ingezeten klanten voor gebruik in IJslandse datacentra, en (ii) het niet-heffen van btw op transacties in verband met gemengde diensten aan niet-ingezeten klanten van IJslandse datacentra, voor zover deze diensten geen nevendiensten bij de elektronisch verleende diensten zijn en derhalve moeten worden geacht als te zijn geleverd in IJsland, getoetst aan deze criteria.

1.1.   Staatsmiddelen

(44)

De steun moet worden toegekend door de Staat of uit staatsmiddelen. De toekenning van een belastingvrijstelling houdt een verlies aan belastinginkomsten in dat overeenkomt met de toekenning van staatsmiddelen (15). De bij de inwerkingtreding van wet nr. 163/2010 ingevoerde maatregelen houden een inkomstenderving voor de IJslandse staat in de vorm van niet geheven btw in.

1.2.   Economisch voordeel

(45)

Om als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst te worden aangemerkt, moet een maatregel een voordeel verschaffen aan een onderneming. Ondernemingen zijn entiteiten die een economische activiteit uitoefenen, ongeacht hun rechtsvorm en de wijze waarop zij worden gefinancierd (16). Economische activiteiten zijn activiteiten die bestaan in het aanbieden van goederen of diensten op een markt (17).

(46)

De maatregelen verschaften de rechtstreekse begunstigden een voordeel door hen te bevrijden van lasten (vrijstelling van btw voor de aankoop van diensten en de invoer van servers) die zij normaal gesproken uit eigen middelen hadden gedragen.

(47)

Zoals vermeld in Besluit nr. 3/13/COL maakt het betalen van belastingen deel uit van de exploitatiekosten tijdens de normale uitoefening van de economische activiteiten van een onderneming, kosten die zij normaal gesproken zelf draagt. Een belastingvrijstelling of het achterwege laten van een heffing verschaft de in aanmerking komende ondernemingen een voordeel omdat ze minder exploitatiekosten hebben dan andere ondernemingen die zich in een soortgelijke feitelijke en juridische positie bevinden.

(48)

In het geval van diensten die worden geacht in IJsland te zijn verricht, zou de btw bij ontstentenis van een vrijstelling aan de koper van deze diensten worden aangerekend. Door de heffing achterwege te laten, werd afnemers van gemengde diensten dus feitelijk een economisch voordeel verschaft in de vorm van een lagere aankoopprijs voor de betrokken diensten.

(49)

Aan ondernemingen uit andere EER-landen en de Faeröer die servers en soortgelijke apparatuur invoeren in IJsland voor gebruik in IJslandse datacentra, werd een economisch voordeel verschaft in de vorm van lagere kosten voor de in IJsland ingevoerde computerapparatuur dankzij de vrijstelling van de betaling van de IJslandse btw, zoals hierboven beschreven. Bij een normale bedrijfsvoering zou op deze goederen bij binnenkomst in het IJslandse douanegebied btw zijn geheven. Aan de eigenaars van deze in IJsland ingevoerde servers en soortgelijke appartuur werd derhalve een economisch voordeel verschaft ten opzichte van andere importeurs van goederen.

(50)

Door klanten van in IJsland gevestigde datacentra vrij te stellen van btw werden de kosten van de klanten verlaagd. Voor deze ondernemingen was het bijgevolg aantrekkelijker geworden om zaken te doen met datacentra in IJsland.

1.3.   Selectiviteit

(51)

Om als staatssteun in de zin van artikel 61 van de EER-overeenkomst te worden aangemerkt, moet een steunmaatregel selectief zijn in die zin dat hij „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” begunstigt.

(52)

Bij de beoordeling van de selectiviteit moet worden bepaald of een nationale maatregel in het kader van een bepaalde rechtsregeling een voordeel verschaft aan bepaalde ondernemingen of producties ten opzichte van andere ondernemingen die zich, gelet op de doelstelling van de betrokken regeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden (18). Het begrip staatssteun strekt zich niet uit tot maatregelen die differentiëren tussen ondernemingen — en dus per definitie selectief zijn — wanneer die differentiatie voortvloeit uit de aard of de opzet van het stelsel waarvan zij deel uitmaken (19).

(53)

Hieronder zal de Autoriteit nagaan of de wijzigingen selectieve maatregelen vormen en, in voorkomend geval, in de lijn liggen van de opzet en de algemene aard van het IJslandse btw-stelsel.

1.3.1.   De aangemelde wijzigingen vormen op het eerste gezicht selectieve maatregelen

(54)

Het niet-heffen van btw op gemengde diensten kwam uitsluitend bepaalde groepen van ondernemingen ten goede, namelijk niet-ingezeten klanten van in IJsland gevestigde datacentra.

(55)

De btw-vrijstelling voor de invoer van servers voor gebruik door buitenlandse klanten in IJsland kwam eveneens een selectieve groep van ondernemingen ten goede. Het betrof uitsluitend buitenlandse ondernemingen die hun eigen servers invoeren in IJsland voor gebruik in in IJsland gevestigde datacentra.

(56)

Het feit dat een groot aantal ondernemingen een beroep kan doen op de betrokken maatregel, of dat de maatregel een hele sector bestrijkt, is niet toereikend om het selectieve karakter van die maatregel in twijfel te trekken en bijgevolg de kwalificatie als staatssteun weg te nemen (20). Bovendien doet het feit dat de betrokken maatregel door objectieve, horizontaal van toepassing zijnde criteria wordt bepaald, niet af aan de selectiviteit van de maatregel, aangezien op grond daarvan alleen kan worden vastgesteld dat de litigieuze steun een steunregeling vormt en geen individuele steunmaatregel (21).

(57)

De Autoriteit is van oordeel dat alle ondernemingen die diensten in IJsland ontvangen van in IJsland gevestigde ondernemingen, of hun eigen goederen invoeren om in IJsland te worden gebruikt, in dezelfde feitelijke en juridische situatie verkeren als de begunstigden van de aangemelde btw-wijzigingen. Andere ondernemingen die diensten ontvangen van IJslandse ondernemingen of eigen goederen invoeren die nodig zijn voor de uitoefening van hun activiteiten, zijn onderworpen aan algemeen geldende btw-voorschriften. De Autoriteit is van mening dat er geen reden is om te concluderen dat de begunstigde ondernemingen zich in een andere juridische en feitelijke situatie bevinden dan de andere ondernemingen die aan de IJslandse btw-heffing zijn onderworpen. De Autoriteit concludeert dan ook dat de aangemelde wijzigingen selectief waren.

1.3.2.   Opzet en algemene aard van de regeling

(58)

Een specifieke of selectieve fiscale maatregel kan niettemin worden gerechtvaardigd door de opzet van het belastingstelsel (22). Maatregelen om ondernemingen in een bepaalde sector geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de lasten die voortvloeien uit de normale toepassing van het algemene stelsel, kunnen staatssteun vormen indien deze niet wordt gerechtvaardigd door de aard of de opzet van dit algemene stelsel (23). De Autoriteit moet nagaan of de verschillende behandeling van ondernemingen naar aanleiding van de voordelen of lasten die door de desbetreffende fiscale maatregel tot stand komen, het gevolg is van de aard of de opzet van het algemeen geldende stelstel. Indien dit onderscheid gebaseerd is op andere doelstellingen dan die welke door het algemene stelsel worden nagestreefd, voldoet de betrokken maatregel in beginsel aan de voorwaarde van selectiviteit.

(59)

Volgens vaste rechtspraak moet de EVA-staat die een verschillende behandeling tussen ondernemingen heeft ingevoerd, aantonen dat dit daadwerkelijk gerechtvaardigd is door de aard en de opzet van het betrokken stelsel (24). De Autoriteit moet derhalve nagaan of een wijziging van de belastingregels beantwoordt aan de inherente doelstellingen van het belastingstelsel, dan wel gericht is op andere doelstellingen.

(60)

Volgens de door de IJslandse autoriteiten verstrekte informatie waren de aangemelde wijzigingen bedoeld om de IJslandse datacentra op een niveau te brengen dat vergelijkbaar is met dat van de datacenterindustrie in de EU. Het niet-heffen van btw op gemengde diensten en de btw-vrijstelling voor de invoer van servers waren bedoeld om een mobiele (en een uit fiscaal oogpunt gevoelige) dienstensector, namelijk de datacenterindustrie, naar IJsland aan te trekken.

(61)

Er zij op gewezen dat het fiscale referentiekader ten aanzien waarvan moet worden onderzocht of het met de aangemelde wijzigingen nagestreefde doel in de lijn van de algemene aard en de opzet van het stelsel ligt, in dit geval het IJslandse btw-stelsel is.

(62)

Zoals opgemerkt in Besluit nr. 3/13/COL zijn gemengde diensten niet duidelijk gedefinieerd in de IJslandse wetgeving, voorschriften of richtsnoeren. Aangezien het begrip „gemengde diensten” niet vastomlijnd is, kan niet worden vastgesteld of alle gemengde diensten die door IJslandse datacentra worden verstrekt ten behoeve van niet-ingezeten klanten, daadwerkelijk in het buitenland worden gebruikt en geëxploiteerd. Als voorbeeld van gemengde diensten noemden de IJslandse autoriteiten hosting, controle en koeling van servers. Andere diensten die duidelijk in IJsland worden geleverd, en derhalve onder normale omstandigheden aan btw zouden moeten worden onderworpen, zoals onderhoud en opslag, lijken echter eveneens onder het begrip gemengde diensten te vallen.

(63)

Voor zover de gemengde diensten onlosmakelijk verbonden zijn aan en intrinsiek verband houden met elektronisch verleende diensten en in het buitenland worden gebruikt en geëxploiteerd, gelden dezelfde overwegingen inzake fiscale neutraliteit als voor elektronisch verleende diensten (25). Het niet-heffen van btw op deze gemengde diensten die, in deze zin, nevendiensten zijn bij de elektronisch verleende diensten van IJslandse datacentra aan niet-ingezeten klanten, ligt bijgevolg in de lijn van de aard en de opzet van het btw-stelsel.

(64)

De IJslandse autoriteiten voerden aan dat voor gemengde diensten die niet kunnen worden geacht in het buitenland te worden gebruikt en geëxploiteerd, de meeste vergelijkbare btw-stelsels bepaalde voorschriften bevatten voor goederen en diensten die niet in de belastbare omzet zijn begrepen en derhalve zijn vrijgesteld van btw. De wijzigingen waren dan ook bedoeld ervoor te zorgen dat het ondernemingsklimaat voor datacentra in IJsland op het vlak van btw-behandeling vergelijkbaar was met dat van hun concurrenten in de EU.

(65)

De Autoriteit is van mening dat het feit dat andere btw-stelsels voorzien in bepaalde vrijstellingen, op zich geen rechtvaardiging vormt voor het achterwege laten van heffing in IJsland. Zelfs al was de maatregel bedoeld om de nadelen voor de IJslandse datacenterindustrie te compenseren, dan nog kon hij hoe dan ook niet worden gerechtvaardigd door het feit dat hij ten doel heeft verstoringen van de mededinging op de EER-markt voor datacenterdiensten te corrigeren. Het is vaste rechtspraak dat het feit dat een EER-staat via unilaterale maatregelen de mededingingsvoorwaarden in een bepaalde economische sector probeert aan te passen aan die welke in andere EER-lidstaten heersen, aan die maatregelen niet het karakter van steun ontneemt (26). De vraag of een bepaalde vrijstelling in de lijn ligt van de opzet van het systeem, dient derhalve in de eerste plaats te worden beoordeeld met betrekking tot het referentiebelastingstelsel, dat wil zeggen het IJslandse btw-stelsel (27).

(66)

Het ligt niet in de lijn van de algemene aard en de opzet van het IJslandse btw-stelsel om de productie van IJslandse goederen te begunstigen of de concurrentievoorwaarden voor IJslandse ondernemingen te verbeteren ten opzichte van hun concurrenten elders in de EER. De IJslandse btw-wet bevat geen bepalingen waarmee wordt beoogd IJslandse diensten of goederen te begunstigen ten opzichte van concurrerende buitenlandse diensten of goederen. Externe beleidsdoelstellingen, zoals het streven naar versterking van het concurrentievermogen van de IJslandse datacenterindustrie en het bevorderen van een nieuw gebruik van de energiebronnen van IJsland, die niet inherent zijn aan het referentiestelsel, kunnen niet worden ingeroepen om afwijkingen van het stelsel te rechtvaardigen (28).

(67)

Op basis van het bovenstaande is de Autoriteit van mening dat het niet-heffen van btw op deze gemengde diensten die niet onlosmakelijk en inherent verbonden zijn met elektronisch verleende diensten, niet kunnen worden geacht in de lijn te liggen van de algemene aard en de opzet van het IJslandse btw-stelsel.

(68)

Met betrekking tot de invoer van servers voerden de IJslandse autoriteiten aan dat artikel 36, lid 1, van de btw-wet voorziet in een mogelijkheid om bepaalde ingevoerde goederen vrij te stellen van btw, en dat btw-vrijstellingen bij invoer van bepaalde goederen bijgevolg inherent zijn aan het btw-stelsel. Voorts voerden zij aan dat de meeste btw-stelsels voorzien in bepaalde vrijstellingen op basis van economische feiten en de aard en de algemene opzet van het belastingstelsel in het betrokken land.

(69)

De Autoriteit is van oordeel dat de vrijstellingen van artikel 36, lid 1, (door de auteur ingevoerde kunstvoorwerpen, specifieke literaire werken, voertuigen voor reddingsdoeleinden, van douanerechten vrijgestelde goederen, enz.) zeer beperkt zijn en niet noodzakelijkerwijs verband houden met de uitoefening van een economische activiteit. Integendeel, voor de ondernemingen die zullen profiteren van de btw-vrijstelling voor de invoer van servers, zal de invoer van hun servers een intrinsiek onderdeel van hun economische activiteiten vormen. Zoals hierboven opgemerkt is de hoofdregel van de IJslandse wet dat economische activiteiten aan belasting moeten worden onderworpen en dat btw moet worden betaald voor alle binnenlandse transacties in alle stadia, alsook voor de invoer van goederen en diensten (29). De IJslandse autoriteiten hebben geen voorbeelden van dergelijke sectorspecifieke vrijstellingen in de IJslandse btw-wet genoemd om de wijzigingen te rechtvaardigen.

(70)

De IJslandse autoriteiten verwezen voorts naar een beginsel volgens hetwelk een overdracht van goederen met de uitsluitende bedoeling om een dienst te leveren, en zonder verandering van eigendom, deel uitmaakt van de verstrekking van de dienst en bijgevolg niet afzonderlijk wordt belast in het kader van de btw. De IJslandse autoriteiten hebben de rechtsgrondslag van dit beginsel evenwel niet toegelicht, en hebben evenmin uitgelegd waarom een bijzondere bepaling betreffende de btw-vrijstelling voor de invoer van servers en soortgelijke apparatuur moest worden vastgesteld als deze invoer hoe dan ook onder dit beginsel zou vallen.

(71)

Volgens de Autoriteit vormen de vrijstelling van de betaling van btw op de invoer van servers en het achterwege laten van heffing op gemengde diensten geen aanpassing van een algemene regeling aan de aard en de algemene opzet van het IJslandse btw-stelsel. Integendeel, de wijzigingen lijken te zijn ingevoerd met het economische en politieke doel (30) om buitenlandse ondernemingen aan te trekken om datacenterdiensten in IJsland aan te kopen en bijgevolg het concurrentievermogen van de IJslandse datacenterindustrie te verbeteren (31). Deze overwegingen maken volgens de Autoriteit geen deel uit van de opzet en de algemene aard van een belastingstelsel (32).

(72)

De IJslandse autoriteiten stellen dat de betrokken maatregelen bedoeld zijn als een poging om het IJslandse btw-stelsel aan te passen aan de btw-stelsels van de EU-lidstaten om te voorzien in een concurrentieomgeving voor de binnenlandse datacenterindustrie die vergelijkbaar is met die in de EU. In Besluit nr. 3/13/COL heeft de Autoriteit de IJslandse autoriteiten verzocht meer substantiële informatie te verschaffen, niet alleen ter staving van hun beweringen dat de nieuwe btw-wijzigingen een afspiegeling zijn van de btw-stelsels van de EU-lidstaten, maar belangrijker nog, dat de wijzigingen in de lijn liggen van de opzet van het IJslandse btw-stelsel. De IJslandse autoriteiten hebben echter geen opmerkingen of aanvullende informatie verschaft in dit verband.

(73)

In het licht van het bovenstaande is de Autoriteit van oordeel dat de btw-vrijstelling voor de invoer van servers en het achterwege laten van heffing op gemengde diensten niet in de lijn van de opzet en de algemene aard van het IJslandse btw-stelsel liggen.

1.4.   Vervalsing van de mededinging en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen

(74)

Om te worden beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst moet de maatregel ten slotte van dien aard zijn dat hij de mededinging kan vervalsen en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst ongunstig kan beïnvloeden.

(75)

Volgens vaste rechtspraak wordt het loutere feit dat een maatregel de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het handelsverkeer binnen de EER versterkt, voldoende geacht om te concluderen dat de maatregel het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging tussen ondernemingen uit andere EER-Staten kan vervalsen (33).

(76)

Beide maatregelen waren gericht op entiteiten die buiten IJsland, maar binnen de EER waren gevestigd. Zij zouden van de maatregelen profiteren als zij diensten aankochten bij IJslandse datacentra. IJslandse datacentra concurreren op hun beurt met exploitanten van dergelijke diensten in de EER. Bovendien waren de maatregelen doelbewust ingevoerd als middel om klanten uit de EER en daarbuiten aan te trekken om datacenterdiensten in IJsland aan te kopen. Aangezien deze klanten ondernemingen zijn die concurreren met andere entiteiten in hun respectieve sectoren in de hele EER, konden de maatregelen het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-overeenkomst dan ook ongunstig beïnvloeden en de mededinging in de hele EER vervalsen of dreigen te vervalsen.

1.5.   Conclusie met betrekking tot de aanwezigheid van staatssteun

(77)

In het licht van de bovenstaande overwegingen concludeert de Autoriteit dat de onderzochte maatregelen, d.w.z. de btw-vrijstelling voor de invoer van servers en soortgelijke apparatuur door niet-ingezeten klanten voor gebruik in IJslandse datacentra en het achterwege laten van heffing op transacties waarbij datacentra zijn betrokken, met uitzondering van „nevendiensten” bij elektronisch verleende diensten, staatsssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst vormen. Derhalve dient te worden nagegaan of de maatregelen als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst kunnen worden beschouwd.

2.   PROCEDUREVOORSCHRIFTEN

(78)

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 wordt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht om haar opmerkingen te kunnen maken. De betrokken staat mag de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid.

(79)

De IJslandse autoriteiten hebben de steunmaatregelen niet tijdig vóór de inwerkingtreding ervan op 1 mei 2011 bij de autoriteit aangemeld. De IJslandse autoriteiten hebben de maatregelen zelfs tot uitvoering gebracht voordat de Autoriteit een definitief besluit had vastgesteld. De Autoriteit concludeert dan ook dat de IJslandse autoriteiten hun verplichtingen uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 niet zijn nagekomen. De toekenning van steun is derhalve onrechtmatig.

3.   VERENIGBAARHEIDSBEOORDELING

(80)

De IJslandse autoriteiten hebben geen argumenten aangevoerd die aantonen dat de bovengenoemde staatssteun in het kader van de btw-maatregelen als verenigbare staatssteun kan worden beschouwd.

(81)

Steunmaatregelen die onder artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst vallen, zijn doorgaans onverenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst, tenzij zij in aanmerking komen voor een afwijking op grond van artikel 61, lid 2 of lid 3, van de EER-overeenkomst.

(82)

In het onderhavige geval is de afwijking van artikel 61, lid 2, van de EER-overeenkomst niet van toepassing, omdat de steun niet is gericht op één van de daarin genoemde doelstellingen. Artikel 61, lid 3, onder a) en b), van de EER-overeenkomst is in het onderhavige geval evenmin van toepassing. Voorts heeft de Autoriteit geen informatie ontvangen waaruit blijkt dat de begunstigden van de steun zijn gevestigd in een regio die in aanmerking kan komen voor regionale steun in de zin van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst. De afwijking van artikel 59, lid 2, van de EER-overeenkomst is in het onderhavige geval evenmin van toepassing.

(83)

Op basis van het voorgaande is de conclusie van de Autoriteit dat de btw-vrijstelling voor de invoer van servers en soortgelijke apparatuur door niet-ingezeten klanten voor gebruik in IJslandse datacentra en het achterwege laten van heffing op transacties in verband met gemengde diensten aan niet-ingezeten klanten van IJslandse datacentra, voor zover deze diensten geen nevendiensten bij de elektronisch verleende diensten zijn, niet worden gerechtvaardigd op grond van de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst.

4.   GEWETTIGD VERTROUWEN EN RECHTSZEKERHEID

(84)

Begunstigden van steun kunnen de fundamentele rechtsbeginselen van gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid inroepen om een opdracht tot terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun aan te vechten. De beginselen zijn evenwel slechts in uitzonderlijke omstandigheden van toepassing en een onderneming kan normaal gesproken niet uitgaan van een gewettigd vertrouwen dat de steun rechtmatig is, tenzij de steun is verleend overeenkomstig de procedure voor aanmelding van steun aan de Autoriteit (of naar gelang van het geval aan de Commissie) (34). Dit is een beginsel dat als volgt door het Hof van Justitie is herbevestigd: „In een situatie als die in het hoofdgeding kan het bestaan van een buitengewone omstandigheid evenmin worden aanvaard uit het oogpunt van het rechtszekerheidsbeginsel, daar het Hof, in wezen, reeds heeft geoordeeld dat, zolang de Commissie geen goedkeuringsbeschikking heeft vastgesteld,…, de ontvanger over de rechtmatigheid van de voorgenomen steun geen zekerheid heeft, zodat noch op het beginsel van gewettigd vertrouwen, noch op dat van de rechtszekerheid een beroep gedaan kan worden.” (35).

(85)

Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie kan een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van een steunmaatregel in principe slechts worden aangevoerd wanneer de steun met inachtneming van de procedure van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 (36) is toegekend, waarbij het Hof van Justitie opmerkt dat een behoedzame ondernemer normaliter in staat is zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd (37).

(86)

Niettemin heeft het Hof ook aanvaard dat in uitzonderlijke omstandigheden ontvangers van niet-aangemelde en dus onrechtmatige steun uitzonderlijke omstandigheden kunnen inroepen die hun vertrouwen in de rechtmatigheid van die steun konden wettigen, om zich tegen de terugbetaling ervan te verzetten (38). Het Hof van Justitie heeft gesteld dat het recht om zich op het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen te beroepen, toekomt aan iedere entiteit die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt dat een gemeenschapsinstantie bij haar gegronde verwachtingen heeft gewekt (39). De Autoriteit heeft dit niet gedaan en uit de besluiten van de Autoriteit waarbij selectieve fiscale steunmaatregelen worden verboden, moest inderdaad gebleken zijn dat de btw-maatregelen ten gunste van bepaalde ondernemingen of groepen ondernemingen bij de Autoriteit dienden te worden aangemeld (40).

(87)

In het licht van het voorafgaande is de Autoriteit van oordeel dat argumenten met betrekking tot rechtszekerheid of gewettigd vertrouwen in dit geval niet als geldig kunnen worden beschouwd gelet op de rechtspraak van het Hof en de uitgebreide toepasselijkheid van artikel 61 (van de EER-overeenkomst) en artikel 107 (VWEU). De conclusie dat de onderzochte btw-maatregelen staatssteun zouden kunnen inhouden, was te allen tijde te voorzien.

5.   TERUGVORDERING

(88)

Aangezien de steun is verleend zonder bij de Autoriteit te zijn aangemeld, is er sprake van onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van deel II van Protocol 3 bij de Toezichtsovereenkomst. Overeenkomstig artikel 14 van deel II van Protocol 3 van de Toezichtsovereenkomst besluit de Autoriteit dat onrechtmatige steun die onverenigbaar is met de staatssteunregels van de EER-overeenkomst, van de begunstigden moet worden teruggevorderd.

(89)

De Autoriteit is van mening dat er in het onderhavige geval geen algemene beginselen zijn die de terugbetaling uitsluiten. Volgens vaste rechtspraak is de intrekking van onrechtmatige steun door terugvordering ervan het logische gevolg van de vaststelling dat de steun onrechtmatig is. Bijgevolg kan de terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun om de vroegere toestand te herstellen in beginsel niet worden beschouwd als een maatregel die onevenredig is ten opzichte van de doelstellingen van de EER-overeenkomst met betrekking tot staatssteun.

(90)

Door de steun terug te betalen, verliezen de begunstigden ervan het voordeel dat zij op de markt ten opzichte van hun concurrenten genoten en wordt de toestand van vóór de steunverlening hersteld (41). Uit deze functie van de terugbetaling volgt ook dat de Autoriteit, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, in de regel de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid die zij volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie bezit, niet overschrijdt wanneer zij een EVA-staat verzoekt de als onwettige steun toegekende bedragen terug te vorderen, aangezien daarmee slechts de vroegere toestand wordt hersteld (42). Voorts kunnen ondernemingen die steun genieten, gelet op het dwingend karakter van het door de Autoriteit krachtens Protocol 3 bij de Toezichtsovereenkomst uitgeoefende toezicht op de steunmaatregelen van de staten, in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun hebben wanneer de steun met inachtneming van de procedure van dat protocol is toegekend (43). In het onderhavige geval lijken geen uitzonderlijke omstandigheden aanwezig te zijn die aanleiding zouden hebben gegeven tot een gewettigd vertrouwen bij de begunstigden van de steun.

(91)

Bij de terugvordering van de ten onrechte toegekende staatssteun dient samengestelde interest in rekening te worden gebracht overeenkomstig artikel 14, lid 2, van deel II van Protocol 3 bij de Toezichtsovereenkomst en de artikelen 9 en 11 van Besluit nr. 195/04/COL van de Autoriteit van 14 juli 2004 (44).

(92)

De IJslandse autoriteiten hebben tot dusver slechts beperkte informatie verstrekt over het bedrag van de uit hoofde van de wijzigingen van wet nr. 163/2010 toegekende steun. Bovendien hebben zij onvoldoende informatie verstrekt over het aantal en de identiteit van de potentiële begunstigden van de maatregelen. De IJslandse autoriteiten wordt verzocht gedetailleerde en nauwkeurige informatie te verschaffen over het bedrag van de toegekende steun en de begunstigden van de steun.

6.   CONCLUSIE

(93)

Op basis van het voorafgaande concludeert de Autoriteit dat de IJslandse autoriteiten de betrokken steunmaatregel op onwettige wijze ten uitvoer hebben gelegd en daarbij inbreuk hebben gemaakt op artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3.

(94)

De uit hoofde van wet nr. 163/2010 toegekende staatssteun, namelijk de btw-vrijstelling voor de invoer van servers en soortgelijke apparatuur door niet-ingezeten klanten voor gebruik in IJslandse datacentra en het achterwege laten van heffing op gemengde diensten aan niet-ingezeten klanten van IJslandse datacentra, voor zover deze diensten geen nevendiensten bij de elektronisch verleende diensten waren, is om de hierboven uiteengezette redenen niet verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst en moet worden teruggevorderd vanaf de datum waarop hij werd toegekend,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij de artikelen 4 en 12 van wet nr. 163/2010 ingevoerde bepalingen, d.w.z. de btw-vrijstelling voor de invoer van servers en soortgelijke apparatuur door niet-ingezeten klanten voor gebruik in IJslandse datacentra en het achterwege laten van heffing op gemengde diensten die niet onlosmakelijk en inherent verbonden zijn met de elektronisch verleende diensten aan niet-ingezeten klanten van IJslandse datacentra, houden staatssteun in die onverenigbaar is met de werking van de EER-overeenkomst.

Artikel 2

De IJslandse autoriteiten nemen alle maatregelen die nodig zijn om de in artikel 1 bedoelde steun die in de periode van 1 mei 2011 tot en met 13 maart 2013 op onrechtmatige wijze aan de begunstigde(n) ter beschikking is gesteld, terug te vorderen.

Artikel 3

De terugvordering vindt onverwijld en in ieder geval binnen vier maanden vanaf de datum van dit besluit plaats volgens de procedures van nationaal recht, mits deze procedures de onmiddellijke en doeltreffende uitvoering van dit besluit niet in de weg staan.

De terug te vorderen steun omvat rente en samengestelde rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigde ter beschikking is gesteld tot de datum van de terugbetaling ervan.

De rente wordt berekend op basis van artikel 9 van Besluit nr. 195/04/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (45).

Artikel 4

IJsland stelt de Autoriteit uiterlijk op 8 juli 2014 in kennis van het totale van de begunstigde(n) terug te vorderen bedrag (hoofdsom en terugvorderingsrente), alsook van de voorgenomen of reeds genomen maatregelen om de steun terug te vorderen.

Uiterlijk op 8 september 2014 moet IJsland het besluit van de Autoriteit hebben uitgevoerd en de steun volledig hebben teruggevorderd.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot IJsland.

Artikel 6

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2014.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Oda Helen SLETNES

De voorzitter

Frank J. BÜCHEL

Lid van het College


(1)  Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 3/13/COL van 16.1.2013 tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure met betrekking tot bepaalde wijzigingen van wet nr. 50/1988 betreffende belasting over de toegevoegde waarde van toepassing op klanten van IJslandse datacentra, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, PB C 111 van 18.4.2013, blz. 5, en in het EER-supplement nr. 23 van 18.4.2013, blz. 1.

(2)  Zie voor een gedetailleerdere beschrijving van de briefwisseling de punten 1 tot en met 6 van Besluit nr. 3/13/COL van de Autoriteit

(3)  De IJslandse autoriteiten verwijzen in deze aanmelding naar de drie maatregelen als btw-vrijstellingen. Overeenkomstig de logica van het btw-stelsel moet volgens de Autoriteit echter naar de maatregelen met betrekking tot elektronisch verleende diensten en gemengde diensten veeleer worden verwezen als maatregelen waarvoor een „nultarief” geldt, aangezien de leveranciers van deze diensten, aldus de Autoriteit, het recht hebben voorbelasting over aankopen in verband met de betrokken dienstverlening af te trekken.

(4)  Zie artikel 4 van wet nr. 163/2010.

(5)  Artikel 12, lid 1, punt 10, onder c), van de btw-wet.

(6)  Artikel 12, lid 1, punt 10, onder d), van de btw-wet. De IJslandse autoriteiten hebben uitgelegd dat de term „computerdiensten” slechts een beperkt aantal elektronisch verleende diensten bestreek en dat de wijziging bedoeld was om deze vrijstelling uit te breiden tot een breder scala van elektronisch verleende diensten.

(7)  Volgens de door de IJslandse autoriteiten verstrekte officiële definitie zijn „elektronisch verleende diensten” diensten die automatisch worden geleverd via het internet of een ander netwerk, met een minimum aan menselijke interventie, waarbij het gebruik van informaticatechnologie een noodzakelijk onderdeel van de levering is.

(8)  Zie artikel 42 bis van de btw-wet.

(9)  De vertegenwoordiger van de datacenterindustrie in IJsland had in dit verband een voorstel tot wijziging van de wet op de inkomstenbelasting ingediend waarbij ingevoerde servers die in IJslandse datacentra zijn ondergebracht en eigendom zijn van niet-ingezetenen, geen permanente vestiging in IJsland zouden vormen. Dit voorstel is echter niet aangenomen door het Parlement.

(10)  Zie de voorbeelden die de IJslandse autoriteiten hebben gegeven in hun e-mail van 5 april 2011, blz. 5: een onderneming voor netwerkservers van een EU-lidstaat die haar servers onderbrengt in een in IJsland gevestigd datacenterbedrijf en dataopslagdiensten aankoopt bij het IJslandse datacenter, zou worden geacht een permanente vestiging in IJsland te hebben en zou op basis van de geldende regels derhalve btw-plichtig zijn (zie artikel 42 bis van de btw-wet). Een bureau voor bedrijfsboekhouding van een EU-lidstaat waarvan de hoofdactiviteit niet de hosting van gegevens op servers is, zou echter niet worden geacht een permanente vestiging in IJsland te hebben, zelfs niet wanneer het zijn servers voor opslagdoeleinden naar een IJslands datacenter zou overbrengen.

(11)  Zie de brief van de douanedirectie van 14 december 2012.

(12)  Zie voor een gedetailleerdere beschrijving punt 50 van Besluit nr. 3/13/COL van de Autoriteit.

(13)  Alle cijfers zijn uitgedrukt in ISK.

(14)  Om een regeling als staatssteun aan te merken, moet volgens vaste rechtspraak aan alle cumulatieve voorwaarden zijn voldaan, zie arrest van 21 maart 1990, zaak C-142/87, België/Commissie („Tubemeuse”), Jurispr. 1990, blz. I- 959.

(15)  Zie punt 3.3, van de http://www.eftasurv.int/?1=1&showLinkID=15141&1=1, zie arrest van 14 oktober 1987, zaak 248/84, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4013, en arrest van 20 mei 1999, zaak E-6/98, regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurisprudentie EVA-Hof 1999, punt 34.

(16)  Zie arrest van 23 april 1991, zaak C-41/90, Höfner en Elser/Macrotron, Jurispr. 1991, blz. I- 1979, punten 21-23, en arrest van 21 februari 2008, zaak E-5/07, Private Barnehagers Landsforbund/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurisprudentie van het EVA-Hof 2008, blz. 61, punt 78.

(17)  Zie arrest van 10 januari 2006, zaak C-222/04, Ministero dell'Economia e delle Finanze/Cassa di Risparmio di Firenze SpA, Jurispr. 2006, blz. I-289, punt 108.

(18)  Zie arrest van 15 november 2011, gevoegde zaken C-106/09 P en C-107/09 P, Commissie en Spanje/Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk, Jurispr. 2011, blz. I-11113, punt 75.

(19)  Ibid., punt 145.

(20)  Zie arrest van 17 juni 1999, zaak C-75/97, België/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-3671, punt 32, arrest van 8 november 2001, zaak C-143/99, Adria-Wien Pipeline en Wietersdorfer & Peggauer Zementwerke, Jurispr. 2011, blz. I-8365, punt 48, en arrest van 13 februari 2003, zaak C-409/00, Spanje/Commissie, Jurispr. 2003, blz. I-1487, punt 48.

(21)  Zie arrest van 13 februari 2003, zaak C-409/00, Spanje/Commissie, Jurispr. 2003, blz. I-1487, punt 49.

(22)  Zie arrest van 20 mei 1999, zaak E-6/98, Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 1999, blz. 76, punt 38, arrest van 21 juli 2005, gevoegde zaken E-5/04, E-6/04 en E-7/04, Fesil en Finnfjord, PIL e.a., en Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 2005, blz. 117, punten 84-85, arrest van 6 maart 2002, gevoegde zaken T-127/99, T-129/99 en T-148/99, Território Histórico de Álava e.a./Commissie, Jurispr. 2002, blz. II-1275, punt 163, arrest van 8 november 2001, zaak C-143/99, Adria-Wien Pipeline, Jurispr. 2001, blz. I-8365, punt 42, arrest van 1 juli 2004, zaak T-308/00, Salzgitter AG/Commissie, Jurispr. 2004, blz. II-1933, punt 42, arrest van 3 maart 2005, zaak 172/03, Wolfgang Heiser/Finanzamt Innsbruck, Jurispr. 2005, blz. I-1627, punt 43, en arrest van 8 september 2011, zaak C-279/08 P, Commissie/Nederland, Jurispr. 2011, blz. I-7671, punt 62.

(23)  Zie arrest-van 20 mei 1999, zaak E-6/98, Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald, punt 38, arrest van 21 juli 2005, gevoegde zaken E-5/04, E-6/04 en E-7/04, Fesil en Finnfjord, PIL e.a. en Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald, punten 76 tot en met 89, en arrest van 2 juli 1974, zaak 173/73, Italië/Commissie, blz. 709, punt 16.

(24)  Zie arrest van 20 mei 1999, zaak E-6/98, Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald, punt 67, arrest van 29 april 2004, zaak C-159/01, Nederland/Commissie, Jurispr. 2004, blz. I- 4461, punt 43 en arrest van 15 november 2011, gevoegde zaken C-106/09 P en C-107/9 P, Commissie en Spanje/Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk, reeds aangehaald, punt 146.

(25)  Zie de punten 50 en 51 van Besluit nr. 3/13/COL van de Autoriteit.

(26)  Arrest van 29 april 2004, zaak C-372/97, Italie/Commissie, Jurispr. 2004, blz. I-3679, punt 67, en arrest van 3 maart 2005, zaak C-172/03, Heiser/Finanzamt Innsbruck, Jurispr. 2005, blz. I-1627, punt 54.

(27)  Zie arrest van 7 maart 2012, zaak T-210/02 RENV, British Aggregates Association/Commissie, Jurispr. 2012, blz. II- 0000, punten 49-50, en arrest van 15 november 2011, gevoegde zaken C-106/09 P en C-107/9 P, Commissie/Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk, Jurispr. 2011, blz. I- 11113, punten 75 en 90.

(28)  Zie arrest van 8 september 2011, gevoegde zaken C-78/08 tot en met C-80/09, Paint Graphos e.a., Jurispr. 2011, I-7611, punt 70.

(29)  Zie artikel 1 van wet nr. 50/1988 betreffende belasting over de toegevoegde waarde.

(30)  Kennisgevingsbrief van 2.9.2011.

(31)  Zie arrest van 30 maart 2012, gevoegde zaken E-17/10 en E-6/11, Vorstendom Liechtenstein en VTM Fundmanagement/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 2012, blz. 117, punt 76.

(32)  Zie voor een soortgelijke redenering overweging 95 van Beschikking 2003/515/EG van de Commissie van 17 februari 2003 betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van internationale financieringsactiviteiten (PB L 180 van 18.7.2003, blz. 52).

(33)  Zie arrest van 20 mei 1999, zaak E-6/98, regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 1999, blz. 76, punt 59, en arrest van 17 september 1980, zaak 730/79, Philip Morris/Commissie, Jurisprudentie 1980, blz. 2671, rechtsoverweging 11.

(34)  Zie arrest van 11 september 1990, zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1990, blz. I-3437, punt 14, arrest van 14 januari 1997, zaak C-169/95, Spanje/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-135, punt 51, arrest van 20 maart 1997, zaak C-24/95, Land Rheinland-Pfalz/Alcan Deutschland GmbH, Jurispr. 1997, blz. I-1591, punt 25.

(35)  Zie arrest van 11 maart 2010, zaak C1-09, Centre d'Exportation du Livre Français (CELF), Ministre de la Culture et de la Communication/Société Internationale de Diffusion et d'Édition, Jurispr. 2010, blz. I-02099, punt 53. Zie ook arrest van 29 april 2004, zaak C-91/01, Italië/Commissie, Jurispr. 2004, blz. I-4355, punten 66 en 67.

(36)  Zie arrest van 20 september 1990, zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1990, blz. I-3437, punt 14, en arrest van 15 juni 2005, zaak T-171/02, Regione Autónoma della Sardegna/Commissie, Jurispr. 2005, blz. II-2123, punt 64.

(37)  Zie arrest van 20 september 1990, zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1990, blz. I-3437, punt 14, en arrest van 14 januari 1997, zaak C-169/95, Spanje/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-135, punt 51.

(38)  Zie arrest van 11 november 2004, gevoegde zaken C-183/02 P en C-187/02 P, Demesa en Territorio Histórico de Álava/Commissie, Jurispr. 2004, blz. I-10609, punt 51.

(39)  Zie arrest van 18 januari 2000, zaak T-290/97, Mehibas Dordtselaan/Commissie, Jurispr. 2000, blz. II-15, en arrest van 22 juni 2006, gevoegde zaken C-182/03 en C-217/03, België en Forum 187 ASBL/Commissie, Jurispr. 2006, blz. I-05479, punt 147.

(40)  Zie Beschikking nr. 106/95/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 31.10.1995 ten aanzien van de vrijstelling van verpakkingsglas van de basisheffing op wegwerpverpakkingen voor dranken (PB L 124 van 23.5.1996, blz. 30, en EER-supplement nr. 23 van 23.5.1996, blz. 75), Besluit nr. 145/97/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 14 mei 1997 om aan Noorwegen passende maatregelen voor te stellen in verband met de staatssteun in de vorm van regionaal gedifferentieerde bijdragen voor de sociale zekerheid en Beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 97/10/COL van 24.3.2010 betreffende de krachtens de belastingwet van Liechtenstein geldende belastingregeling voor captive-verzekeringsmaatschappijen (Liechtenstein) (PB L 261 van 27.9.2012, blz. 1 en EER-supplement nr. 53 van 27.9.2012, blz. 1).

(41)  Zie arrest van 30 maart 2012, gevoegde zaken E-17/10 en E-6/11, Vorstendom Liechtenstein en VTM Fundmanagement/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 2012, blz. 117, punten 141 en 142.

(42)  Zie arrest van 17 juni 1999, zaak C-75/97, België/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-3671, punt 66, en arrest van 7 maart 2002, zaak C-310/99, Italië/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-2289, punt 99.

(43)  Zie arrest van 14 januari 1997, zaak C-169/95, Spanje/Commissie, Jurispr. 1997, blz. I-135, punt 51.

(44)  Zoals gewijzigd bij Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 789/08/COL van 17 december 2008 tot wijziging van Besluit nr. 195/04/COL betreffende de uitvoeringsbepalingen als bedoeld in artikel 27 van deel II van Protocol 3 bij de overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, wat betreft de standaardformulieren voor de aanmelding van staatssteun (PB L 340 van 22.12.2010, blz. 1, en EER-Supplement nr. 72 van 22.12.2010, blz. 1).

(45)  Zoals gewijzigd bij Besluit nr. 789/08/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.