ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 15

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

58e jaargang
22 januari 2015


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/81 van de Raad van 19 december 2014 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 van de Commissie van 21 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad in verband met het vervallen van de maatregelen, en van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/83 van de Commissie van 21 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

31

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/84 van de Commissie van 21 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië

54

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/85 van de Commissie van 21 januari 2015 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

70

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/86 van de Commissie van 21 januari 2015 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 januari 2015 zijn ingediend in het kader van de tariefcontingenten die in de sector pluimveevlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 616/2007

73

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/87 van de Commissie van 21 januari 2015 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

75

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 153/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van bijlage X (Algemene diensten) bij de EER-overeenkomst [2015/88]

78

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 154/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2015/89]

80

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 155/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst [2015/90]

81

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 156/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst [2015/91]

83

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 157/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [2015/92]

85

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 158/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [2015/93]

86

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 159/2014 van 9 juli 2014 tot wijziging van een aantal bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst [2015/94]

87

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 302/14/COL van 16 juli 2014 houdende de negenennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door wijziging van een aantal staatssteunrichtsnoeren [2015/95]

103

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie bij Verordening (EG) nr. 1263/96 van de Commissie van 1 juli 1996 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 ( PB L 163 van 2.7.1996 )

106

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1361/2014 van de Commissie van 18 december 2014 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standards 3 en 13 en International Accounting Standard 40 betreft ( PB L 365 van 19.12.2014 )

106

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/81 VAN DE RAAD

van 19 december 2014

tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat vooraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds betreft

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (1), en met name artikel 70, lid 7,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds („het fonds”) is op grond van Verordening (EU) nr. 806/2014 opgericht als een gemeenschappelijke financieringsregeling voor alle lidstaten die deelnemen aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme („het GTM”), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (2), en aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme („het GAM”) („de deelnemende lidstaten”).

(2)

Overeenkomstig artikel 67, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 is de uit hoofde van die verordening ingestelde gemeenschappelijke afwikkelingsraad („de raad”) belast met het beheer van het fonds.

(3)

Artikel 76 van Verordening (EU) nr. 806/2014 schrijft voor dat in het kader van afwikkelingsprocedures slechts een beroep op het fonds mag worden gedaan wanneer de raad zulks noodzakelijk acht om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsinstrumenten doeltreffend worden toegepast. Het fonds moet over genoeg financiële middelen beschikken opdat het afwikkelingskader doeltreffend kan functioneren en het fonds waar nodig kan tussenkomen met het oog op een doeltreffende toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de financiële stabiliteit kan beschermen zonder dat het geld van de belastingbetalers moet worden aangesproken.

(4)

De raad is bevoegd voor de berekening van de afzonderlijke vooraf te betalen bijdragen verschuldigd door alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend overeenkomstig artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014.

(5)

De raad moet de jaarlijkse bijdragen aan het fonds berekenen op basis van één enkel gemeenschappelijk streefbedrag dat is vastgesteld als een percentage van het bedrag van de gedekte deposito's van alle kredietinstellingen waaraan in alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend. Conform artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de raad ervoor zorgen dat de beschikbare financiële middelen van het fonds aan het einde van een initiële periode van acht jaar vanaf 1 januari 2016, of anders, vanaf de datum waarop artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 krachtens artikel 99, lid 6, van die verordening van toepassing wordt, ten minste het in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde streefbedrag bereiken.

(6)

De bijdragen die door de deelnemende lidstaten worden geïnd overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) en die op grond van artikel 3, lid 3, van de overeenkomst betreffende de overdracht en de mutualisatie van de bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 806/2014 („de overeenkomst”) aan het fonds worden overgedragen, moeten worden meegeteld bij de berekening van de individuele bijdragen en dus in mindering worden gebracht op het door elke instelling verschuldigde bedrag. Bij deze berekening moet in aanmerking worden genomen dat de door de overeenkomstsluitende partijen overeenkomstig artikel 3, leden 3 en 4, van de overeenkomst over te dragen bedragen moeten overeenstemmen met 10 % van het streefbedrag dat is vastgesteld in artikel 102, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU. De raad zal ervoor zorgen dat de overeenkomstig de overeenkomst over te dragen bedragen hetzelfde aandeel van onherroepelijke betalingstoezeggingen voor elke deelnemende lidstaat bevatten.

(7)

Overeenkomstig artikel 70, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de jaarlijkse bijdrage aan het fonds gebaseerd zijn op een forfaitaire bijdrage die is bepaald op basis van de passiva van een instelling, exclusief eigen vermogen en gedekte deposito's, en een risicogewogen bijdrage die afhankelijk is van het risicoprofiel van de betrokken instelling.

(8)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt de raad voor de toepassing van genoemde verordening en van Richtlijn 2014/59/EU als de relevante nationale afwikkelingsautoriteit dan wel, in het geval van afwikkeling van een grensoverschrijdende groep, als de bevoegde afwikkelingsautoriteit op groepsniveau beschouwd wanneer hij taken of bevoegdheden uitoefent die krachtens die rechtshandelingen door de nationale afwikkelingsautoriteiten moeten worden uitgeoefend, onverminderd artikel 7 van Verordening (EU) nr. 806/2014. Daarom moet de raad voor de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie (4) ook als afwikkelingsautoriteit worden beschouwd. De bepalingen van deze gedelegeerde verordening zijn van toepassing op de raad wanneer hij de taken en bevoegdheden uitoefent die in deze verordening zijn vastgelegd.

(9)

Voor de berekening van de jaarlijkse bijdrage hanteert de raad de methode die in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt beschreven, zoals vereist bij artikel 70, lid 6, van Verordening (EU) nr. 806/2014. De specifieke regeling die geldt voor instellingen die uit hoofde van die gedelegeerde verordening als kleine instellingen worden aangemerkt, is derhalve ook van toepassing op alle instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend en die voldoen aan de in genoemde gedelegeerde verordening vastgelegde criteria om als kleine instellingen te worden beschouwd.

(10)

Aangezien de in deze verordening vastgelegde regels bepalen onder welke voorwaarden de methode mag worden toegepast die in de op grond van artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt beschreven, mogen de verschillen die bestaan tussen, enerzijds, de berekening van de jaarlijkse bijdragen door de raad voor de instellingen waaraan in de deelnemende lidstaten vergunning is verleend en, anderzijds, de berekening van de jaarlijkse bijdragen in de lidstaten die niet aan het GAM deelnemen, uitsluitend toe te schrijven zijn aan de specifieke kenmerken die eigen zijn aan een gemeenschappelijk systeem in de deelnemende lidstaten. Deze specifieke kenmerken vloeien met name voort uit het feit dat er in het kader van het GAM sprake is van één enkel gemeenschappelijk streefbedrag voor alle deelnemende lidstaten. De algemene regel dat in alle lidstaten dezelfde methode voor de berekening van jaarlijkse bijdragen moet worden toegepast, moet zorgen voor gelijke concurrentieverhoudingen tussen de deelnemende lidstaten en voor een dynamische interne markt.

(11)

Bij een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds met een Europees streefbedrag zijn de jaarlijkse individuele bijdragen van de instellingen waaraan op de grondgebieden van alle deelnemende lidstaten vergunning is verleend, afhankelijk van de bijdragen van alle instellingen die onder het GAM vallen. Voor een doeltreffend functioneren van het GAM en een vlotte volstorting van het fonds is het van essentieel belang dat alle instellingen hun jaarlijkse bijdrage aan het fonds volledig en tijdig betalen.

(12)

Overeenkomstig artikel 67, lid 4, van Verordening (EU) nr. 806/2014 worden de door de raad berekende bijdragen aan het fonds door de nationale afwikkelingsautoriteiten geïnd en aan het fonds overgedragen conform de overeenkomst. Wanneer de raad de vorm en de wijze van voorstelling van de gegevens bepaalt, kan hij ook voorschrijven dat alle door de instellingen te rapporteren gegevens, met name de gegevens bedoeld in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014, door een accountant of, voor zover van toepassing, door de bevoegde autoriteit worden bevestigd.

(13)

Krachtens artikel 70, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 806/2014 moet de raad bij het hanteren van de risicogewogen bijdrage voor de berekening van de individuele bijdragen rekening houden met het evenredigheidsbeginsel, zonder verstoringen tussen de structuren van de banksector in de lidstaten te creëren. De risicogewogen bijdrage is gebaseerd op de criteria van artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU. Volgens artikel 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 806/2014 is het gebruik van het fonds afhankelijk van de inwerkingtreding van de overeenkomst. Krachtens de overeenkomst worden de door de deelnemende lidstaten geïnde bijdragen toegewezen aan met de respectieve lidstaten overeenstemmende compartimenten. De compartimenten worden gedurende een overgangsperiode van acht jaar aan een geleidelijke mutualisatie onderworpen, zodat zij aan het einde van de overgangsperiode ophouden te bestaan.

(14)

De omstandigheid dat, enerzijds, krachtens Verordening (EU) nr. 806/2014 de bijdragen worden berekend op basis van een gemeenschappelijk streefbedrag en dat, anderzijds, de dekking van sommige binnen een nationale banksector gecorreleerde risico's op grond van de overeenkomst slechts geleidelijk zal worden gemutualiseerd gedurende de in de overeenkomst vermelde overgangsperiode, kan gevolgen hebben voor de marktperceptie van sommige instellingen en derhalve voor hun financiële toestand in de zin van artikel 103, lid 7, onder c), van Richtlijn 2014/59/EU, en aldus hun risicoprofiel beïnvloeden. Voorts kan een systeem dat tijdelijk op compartimenten berust, globaal gezien van invloed zijn op het relatieve belang van instellingen voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie, als bedoeld in artikel 103, lid 7, onder g), van Richtlijn 2014/59/EU. Het belang van de instellingen voor de stabiliteit van het financiële stelsel of de economie moet worden bepaald ten opzichte van, respectievelijk, de lidstaat waar de instelling is gevestigd (d.w.z. het verwachte verlies voor het deel van het compartiment dat nog niet is gemutualiseerd) en de Bankenunie in haar geheel (d.w.z. het verwachte verlies voor het deel van het compartiment dat reeds is gemutualiseerd). Op die manier zou de risicogewogen bijdrage evenredig zijn aan het verwachte gebruik van de niet-gemutualiseerde financiële middelen van het respectieve compartiment gedurende de overgangsperiode.

(15)

Een aanpassingsmethode die adequaat inspeelt op de in overweging 14 bedoelde omstandigheid en die derhalve rekening houdt met het evenredigheidsbeginsel en verstoringen tussen de structuren van de banksector van de lidstaten voorkomt, moet worden ingevoerd tot het ogenblik waarop alle in het fonds gestorte vooraf te betalen bijdragen volledig zijn gemutualiseerd. De methode voor de berekening van de bijdragen moet aldus worden afgestemd op het tempo van de mutualisatie van het fonds. Bijgevolg moet de berekening van de aan het gemutualiseerde deel toe te wijzen bijdragen gebaseerd zijn op de criteria van Verordening (EU) nr. 806/2014, terwijl, in afwijking van het tijdsbestek waarin is voorzien in artikel 102, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU, de berekening van de aan het niet-gemutualiseerde deel van de compartimenten toe te wijzen bijdragen gebaseerd moet zijn op de criteria van Richtlijn 2014/59/EU en op een streefbedrag dat is vastgesteld voor een tijdsbestek dat met de in Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode overeenstemt.

(16)

Het beroep op onherroepelijke betalingstoezeggingen, als bedoeld in artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 mag in geen geval de financiële capaciteit en de liquiditeit van het fonds beïnvloeden. Op onherroepelijke betalingstoezeggingen mag alleen een beroep worden gedaan in geval van een afwikkelingsmaatregel waarbij gebruik wordt gemaakt van het fonds. Tijdens de initiële periode moet de raad onder normale omstandigheden het gebruik van onherroepelijke betalingstoezeggingen gelijkelijk toewijzen aan de instellingen die daarom verzoeken. Deze betalingstoezeggingen moeten volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de raad met het oog op gebruik van het fonds.

(17)

Overeenkomstig artikel 70, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 806/2014 houdt de verhouding tussen de forfaitaire bijdrage en de risicogewogen bijdrage rekening met een evenwichtige verdeling van de bijdragen tussen de verschillende soorten instellingen. Daarom moet worden voorzien in specifieke regelingen voor het vaststellen van de door kleine instellingen te betalen bijdragen.

(18)

Instellingen die niet binnen de categorie kleine instellingen vallen als bedoeld in artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 en waarvan de totale activa ten hoogste 3 000 000 000 EUR bedragen, brengen een kleiner risico mee dan grote instellingen, houden in de meeste gevallen geen systeemrisico in en lopen minder kans om in afwikkeling te worden geplaatst, waardoor bijgevolg de waarschijnlijkheid vermindert dat zij van het fonds profiteren. Het is daarom passend een vereenvoudigde berekening van de door die instellingen te betalen bijdragen op te nemen. Dit zou ook mogelijke veranderingen op korte termijn in de status voorkomen die deze instellingen zouden kunnen doorvoeren om in aanmerking te komen voor de toepassing van artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63. Die berekening moet een op een forfaitair bedrag gebaseerde component omvatten. Met dit systeem moeten verstoringen tussen instellingen voorkomen worden en zou een evenwichtige verdeling van de bijdragen over de verschillende soorten instellingen moeten worden bereikt. Het zou ook de administratieve druk en de financiële lasten verlichten die voortvloeien uit de inning van de individuele bijdragen van die instellingen.

(19)

De Commissie zal de wijze waarop deze verordening ten uitvoer is gelegd gelijktijdig beoordelen met Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63, teneinde, indien nodig, de in de onderhavige verordening vastgestelde regels aan te passen.

(20)

Overeenkomstig artikel 99, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 is genoemde verordening van toepassing met ingang van 1 januari 2016. Met ingang van 1 januari 2015 moet de raad evenwel maandelijks een door zijn plenaire vergadering goedgekeurd verslag bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie indienen, waarin wordt ingegaan op de vraag of de voorwaarden voor de overdracht van de op nationaal niveau geïnde bijdragen zijn vervuld. Vanaf 1 december 2015 wordt de toepassing van Verordening (EU) nr. 806/214 wat de bijdragen aan het fonds betreft, telkens met één maand uitgesteld indien uit die verslagen blijkt dat de voorwaarden voor de overdracht van de bijdragen aan het fonds niet zijn vervuld. Deze verordening moet bijgevolg ook van toepassing zijn met ingang van de dag waarop artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van toepassing wordt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in regels tot nadere omschrijving van de voorwaarden voor het vervullen van de verplichting van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad („de raad”) om de bijdragen voor individuele instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 806/2014 aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds („het fonds”) te berekenen en de methode voor de berekening van die bijdragen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de instellingen waarvan bijdragen worden geïnd overeenkomstig artikel 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de definities van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 806/2014, met uitzondering van de definities in de punten 2 en 11 van dat artikel. Daarnaast wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder:

1.   „deelnemende lidstaten”: lidstaten in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1024/2013;

2.   „jaarlijks streefbedrag”: het totaalbedrag van de jaarlijkse bijdragen die voor elke bijdrageperiode door de raad volgens de procedure van artikel 69, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 worden vastgesteld om het in artikel 69, lid 1, en artikel 70 van die verordening bedoelde streefbedrag te halen;

3.   „jaarlijkse bijdrage”: het in artikel 70, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde bedrag dat de raad elk jaar berekent en dat de nationale afwikkelingsautoriteiten tijdens de bijdrageperiode van alle instellingen waaraan op de grondgebieden van de deelnemende lidstaten vergunning is verleend, innen;

4.   „bijdrageperiode”: een kalenderjaar;

5.   „afwikkelingsautoriteit van niet aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemende lidstaten”: de in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde autoriteit, dan wel elke andere relevante autoriteit die de lidstaten voor de toepassing van artikel 100, leden 2 en 6, van Richtlijn 2014/59/EU hebben aangewezen;

6.   „gedekte deposito's”: deposito's als bedoeld in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2014/49/EU, exclusief tijdelijk hoge saldi als omschreven in artikel 6, lid 2, van die richtlijn;

7.   „bevoegde autoriteit”: een bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 40, van Verordening (EU) nr. 575/2013, dan wel de Europese Centrale Bank, naargelang het geval.

Artikel 4

Berekening van de jaarlijkse bijdragen

Na raadpleging van de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten en in nauwe samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten berekent de raad voor elke bijdrageperiode de jaarlijkse bijdrage die elke instelling verschuldigd is op basis van het jaarlijkse streefbedrag van het fonds. Het jaarlijkse streefbedrag wordt vastgesteld onder verwijzing naar het in artikel 69, lid 1, en artikel 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde streefbedrag van het fonds en volgens de methode die in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 is omschreven.

Artikel 5

Kennisgeving door de raad

1.   De raad stelt de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten in kennis van zijn besluiten tot berekening van de jaarlijkse bijdragen van de instellingen waaraan op hun respectieve grondgebied vergunning is verleend.

2.   Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving brengt elke nationale afwikkelingsautoriteit elke instelling waaraan in haar lidstaat vergunning is verleend, op de hoogte van het besluit van de raad tot berekening van de door die instelling verschuldigde bijdrage.

Artikel 6

Rapportage

Met het oog op een betere vergelijkbaarheid van de gerapporteerde informatie en een efficiëntere verwerking van de ontvangen informatie stelt de raad de vorm en de wijze van voorstelling van de gegevens vast die de instellingen moeten gebruiken om de voor de berekening van de jaarlijkse bijdragen benodigde informatie te rapporteren.

Artikel 7

Beroep op onherroepelijke betalingstoezeggingen

1.   Het beroep op onherroepelijke betalingstoezeggingen, als bedoeld in artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014, mag in geen geval de financiële capaciteit en de liquiditeit van het fonds beïnvloeden.

2.   Wanneer in het kader van een afwikkelingsmaatregel gebruik wordt gemaakt van het fonds overeenkomstig artikel 76 van Verordening (EU) nr. 806/2014, wordt door de raad een beroep gedaan op alle overeenkomstig Verordening (EU) nr. 806/2014 gedane onherroepelijke betalingstoezeggingen of een deel daarvan teneinde het aandeel van de onherroepelijke betalingstoezeggingen in de beschikbare financiële middelen van het fonds, weer binnen de door de raad vastgestelde maximumgrens van artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 te brengen.

Zodra het fonds de bijdrage verbonden aan de onherroepelijke betalingstoezeggingen waarop een beroep is gedaan, goed heeft ontvangen, worden de zekerheden ter dekking van deze toezeggingen teruggegeven. Indien het fonds het vereiste contante bedrag niet naar behoren ontvangt, neemt de raad de zekerheid ter dekking van de onherroepelijke betalingstoezegging in beslag overeenkomstig artikel 70, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014.

3.   De onherroepelijke betalingstoezeggingen van een instelling die niet langer binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 806/2014 vallen, worden ingetrokken en de zekerheden ter dekking ervan worden teruggegeven.

Artikel 8

Specifieke aanpassingen in de initiële periode

1.   In afwijking van artikel 4 van deze verordening worden de jaarlijkse bijdragen van de in artikel 2 bedoelde instellingen tijdens de in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode volgens de volgende aangepaste methode berekend:

a)

in het eerste jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 60 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 40 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

b)

in het tweede jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 40 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 60 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

c)

in het derde jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 33,33 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 66,67 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

d)

in het vierde jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 26,67 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 73,33 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

e)

in het vijfde jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 20 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 80 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

f)

in het zesde jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 13,33 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 86,67 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

g)

in het zevende jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 6,67 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 wordt berekend, en dat 93,33 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend;

h)

in het achtste jaar van de initiële periode geldt voor die instellingen dat 100 % van hun jaarlijkse bijdragen overeenkomstig de artikelen 69 en 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 en artikel 4 van deze verordening wordt berekend.

2.   Tijdens de initiële periode houdt de raad bij de berekening van de afzonderlijke bijdragen van elke instelling rekening met de bijdragen die door de deelnemende lidstaten zijn geïnd overeenkomstig de artikelen 103 en 104 van Richtlijn 2014/59/EU en aan het fonds zijn overgedragen krachtens artikel 3, lid 3, van de overeenkomst, door deze af te trekken van het door elke instelling verschuldigde bedrag.

3.   Tijdens de initiële periode staat de raad onder normale omstandigheden het gebruik van onherroepelijke betalingstoezeggingen op verzoek van een instelling toe. De raad wijst het gebruik van onherroepelijke betalingstoezeggingen gelijkelijk toe aan de instellingen die daarom verzoeken. De toegewezen onherroepelijke betalingstoezeggingen bedragen niet minder dan 15 % van het totaalbedrag van de betalingsverplichtingen van de instelling. Bij de berekening van de jaarlijkse bijdragen van elke instelling draagt de raad er zorg voor dat in een jaar de som van die onherroepelijke betalingstoezeggingen niet hoger is dan 30 % van het totaalbedrag van de jaarlijkse bijdragen die overeenkomstig artikel 70 van Verordening (EU) nr. 806/2014 worden geïnd.

4.   Voor de toepassing van lid 1 worden de overeenkomstig artikel 103 van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 berekende jaarlijkse bijdragen bepaald op basis van een streefbedrag dat is vastgesteld voor een tijdsbestek dat met de initiële periode overeenstemt.

5.   Onverminderd artikel 10 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 betalen de instellingen waarvan de totale activa ten hoogste 3 000 000 000 EUR belopen, tijdens de in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde initiële periode een forfaitair bedrag van 50 000 EUR voor de eerste 300 000 000 EUR van de totale passiva, minus eigen vermogen en gedekte deposito's. Voor de totale passiva, minus eigen vermogen en gedekte deposito's, boven 300 000 000 EUR dragen die instellingen bij in overeenstemming met de artikelen 4 tot en met 9 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing ofwel met ingang van 1 januari 2016, ofwel met ingang van de datum waarop artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 van toepassing wordt overeenkomstig artikel 99, lid 6, van die verordening, als deze datum later valt.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke deelnemende lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GOZI


(1)  PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(3)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 44).


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/82 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2015

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad in verband met het vervallen van de maatregelen, en van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, leden 2, 3 en 5,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1193/2008 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op citroenzuur, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”) („de oorspronkelijke maatregelen”). De maatregelen kregen de vorm van een ad-valoremrecht, dat varieerde van 6,6 % tot 42,7 %.

(2)

Bij Besluit 2008/899/EG (3) heeft de Europese Commissie („de Commissie”) de prijsverbintenissen die waren aangeboden door zes Chinese producenten-exporteurs (met inbegrip van een groep van producenten-exporteurs), samen met de Chinese Kamer van Koophandel van importeurs en exporteurs van metalen, mineralen & chemicaliën, aanvaard.

(3)

Bij Besluit 2012/501/EU (4) heeft de Commissie de verbintenis van één producent-exporteur ingetrokken, te weten Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd („Laiwu”).

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(4)

Na de bekendmaking van een bericht van het naderende vervallen van de oorspronkelijke maatregelen (5) heeft de Commissie op 2 augustus 2013 een verzoek om opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van deze maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen. Het verzoek is ingediend door SA Citrique Belge and Jungbunzlauer Austria AG („de indieners van het verzoek”), namens producenten die 100 % van de productie van citroenzuur in de Unie voor hun rekening nemen.

(5)

De reden voor dit verzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot een voortzetting van dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

1.3.   Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(6)

De indieners van het verzoek hebben tevens een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening ingediend, dat beperkt is tot het onderzoek naar dumping wat Laiwu betreft. De indieners van het verzoek hebben voorlopig bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de productiecapaciteit van Laiwu sinds het laatste onderzoektijdvak is gestegen en dat haar productengamma is uitgebreid.

(7)

Aangezien Laiwu in het oorspronkelijke onderzoek behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) was toegekend, hebben de indieners van het verzoek een berekening van de dumpingmarge verstrekt die, bij het kennelijke ontbreken van een representatieve binnenlandse verkoop, gebaseerd was op een vergelijking van een berekende normale waarde (productiekosten, verkoopkosten, algemene en administratiekosten en winst) in de VRC, met de prijs bij uitvoer naar de Unie van Laiwu. Hieruit kwam naar voren dat de dumpingmarge hoger lijkt te zijn dan het huidige niveau van de maatregelen. De indieners van het verzoek stelden derhalve dat handhaving van de maatregelen op het bestaande niveau, dat gebaseerd was op de eerder vastgestelde dumpingmarge, onvoldoende zou zijn om de gevolgen van schade veroorzakende dumping te neutraliseren. De indieners van het verzoek betoogden tevens dat Laiwu niet langer voor een behandeling als marktgerichte onderneming in aanmerking zou kunnen komen.

1.4.   Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en van tussentijdse nieuwe onderzoeken

(8)

Op 30 november 2013 heeft de Commissie een antidumpingonderzoek betreffende de invoer in de Unie van citroenzuur van oorsprong uit de VRC („het betrokken land”) geopend en een bericht van opening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) („bericht van opening”). De opening omvatte:

een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, dat werd geopend op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening;

een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek dat alleen betrekking had op het onderzoek van dumping door Laiwu, en dat werd geopend op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening;

een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek dat alleen betrekking had op de vorm van de maatregelen, en dat werd geopend op initiatief van de Commissie op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening; en

een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek dat alleen betrekking had op schade, en dat werd geopend op initiatief van de Commissie op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

1.5.   Belanghebbenden

(9)

In het bericht van opening werden belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de indieners van het verzoek, de haar bekende producenten-exporteurs, de Chinese autoriteiten, de haar bekende importeurs en gebruikers specifiek in kennis gesteld van de opening van de nieuwe onderzoeken en hen uitgenodigd mee te werken. In het bericht van opening heeft de Commissie belanghebbenden ervan op de hoogte gesteld dat zij overwoog Canada als derde land met een markteconomie („referentieland”) te gebruiken in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Daarom heeft de Commissie ook producenten in Canada in kennis gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd deel te nemen.

(10)

Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur voor handelsprocedures te verzoeken.

1.6.   Steekproeven

(11)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van producenten-exporteurs en van importeurs zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.6.1.   Steekproef van importeurs

(12)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken.

(13)

Zes niet-verbonden importeurs verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie drie niet-verbonden importeurs geselecteerd op basis van de grootste omvang van de invoer in de Unie. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening heeft zij met alle betrokken haar bekende importeurs overleg gepleegd over de samenstelling van de steekproef. Geen van hen heeft opmerkingen ingediend.

1.6.2.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(14)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de VRC bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of met hen contact op te nemen.

(15)

In totaal leverden negen producenten-exporteurs, waarvan er twee met elkaar verbonden zijn, uit het betrokken land de verzochte informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Gelet op de ingewikkeldheid van de zaak en de structuur van de betrokken bedrijfstak, besloot de Commissie dat een steekproef niet noodzakelijk was. Ten aanzien van de steekproef werden door geen van de producenten-exporteurs opmerkingen ingediend. Zeven van de negen producenten-exporteurs hebben de vragenlijst ingevuld teruggestuurd en twee hebben hun medewerking stopgezet.

1.7.   Aanvraagformulier voor behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(16)

Voor de toepassing van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening heeft de Commissie het desbetreffende BMO-aanvraagformulier aan Laiwu gestuurd.

1.8.   Beantwoording van de vragenlijst

(17)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de zeven medewerkende producenten-exporteurs voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping. De zeven producenten-exporteurs hebben geantwoord. De Commissie heeft een aparte vragenlijst aan Laiwu gestuurd om te beoordelen of de gewijzigde omstandigheden van blijvende aard zijn wat dumping betreft. De onderneming heeft geantwoord.

1.9.   Controlebezoeken

(18)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening werden controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

a)   producenten in de Unie

SA Citrique Belge nv, Tienen, België,

Jungbunzlauer Austria AG, Wenen, Oostenrijk,

Jungbauzlauer Ladenburg GmbH, Ladenburg, Duitsland;

b)   importeurs

Azelis SA, Luxemburg, Luxemburg,

RFI Food Ingredients Handelsgesellschaft mbH, Düsseldorf, Duitsland;

c)   gebruikers

Bristol-Myers Squibb France Sarl, Rueil Malmaison, Frankrijk,

Procter & Gamble International Operations SA, Petit Lancy, Zwitserland,

Reckitt Benckiser (ENA) BV, Schiphol, Nederland;

d)   producenten-exporteurs in de VRC

COFCO Biochemical (Anhui) Co., Ltd, Bengbu,

Laiwu Taihe Biochemistry Co., Ltd, Laiwu,

RZBC Group, Rizhao,

Weifang Ensign Industry Co., Ltd, Changle, Weifang;

e)   producenten in het referentieland

Jungbunzlauer Canada Inc., Port Colborne, Canada.

1.10.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(19)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („het tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(20)

Het betrokken product is citroenzuur (met inbegrip van trinatriumcitraat-dihydraat) van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00 („het betrokken product”).

(21)

Citroenzuur wordt gebruikt als een voedingszuur en pH-regelaar in een breed scala van toepassingen zoals in dranken, voedingsmiddelen, detergenten, cosmetica en geneesmiddelen. De belangrijkste grondstoffen zijn suiker/melasse, tapioca, mais of glucose (verkregen uit granen) en verschillende middelen voor de microbiële fermentatie onder water van koolhydraten.

2.2.   Soortgelijk product

(22)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

1.

het betrokken product;

2.

het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van de VRC;

3.

het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van Canada, dat als referentieland heeft gediend; en

4.

het product dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en verkocht in de Unie.

(23)

De Commissie heeft geconcludeerd dat deze producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   DUMPING

3.1.   Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping in het kader van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(24)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er nog sprake was van dumping en of het waarschijnlijk was dat zich nog steeds of opnieuw dumping zou voordoen indien de bestaande maatregelen die van toepassing zijn op de invoer uit de VRC, zouden komen te vervallen.

3.1.1.   Normale waarde

—   Referentieland

(25)

Omdat de VRC als een land zonder markteconomie wordt beschouwd, werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijs in een derde land met markteconomie, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. Voor dit doel moest het referentieland worden gekozen (zie overweging 9).

(26)

In het bericht van opening heeft de Commissie belanghebbenden ervan in kennis gesteld dat zij voornemens was Canada als passend referentieland te kiezen en heeft zij de belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken. Geen van hen heeft opmerkingen ingediend.

(27)

Canada diende bij het oorspronkelijke onderzoek als referentieland. Aangezien de Canadese onderneming die tot medewerking bereid was, de enige producent van citroenzuur in Canada was en verbonden was met één van de klagende producenten, heeft de Commissie de mogelijkheden voor medewerking door andere haar bekende producerende landen als de VS, Brazilië, Thailand en Oekraïne onderzocht. Eén Braziliaanse en één Thaise onderneming waren bereid mee te werken maar hebben uiteindelijk niet op de vragenlijst geantwoord. Enkel de enige Canadese producent van citroenzuur heeft de gevraagde informatie verstrekt.

(28)

In tegenstelling tot de VS, Brazilië, Thailand en Oekraïne heeft Canada geen antidumpingrechten op de invoer van citroenzuur ingesteld. Voorts bedraagt het conventionele douanerecht 0 % (7).

(29)

Aangezien er op de Canadese markt sprake is van vrije concurrentie, heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening geconcludeerd dat Canada een geschikt referentieland is. De Commissie heeft de normale waarde vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers van de Canadese producent.

(30)

Eén productsoort werd niet vervaardigd en verkocht in het referentieland en kon dus niet worden vergeleken met diezelfde productsoort die in de VRC werd geproduceerd en naar de Unie werd uitgevoerd. Derhalve werd de normale waarde voor deze productsoort berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, aan de hand van de productiekosten van het soortgelijke product voor de producent in het referentieland, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten („VAA-kosten”) en voor winst.

3.1.2.   Uitvoerprijs

(31)

De Commissie heeft de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de door onafhankelijke afnemers in de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs. Alle medewerkende producenten-exporteurs, met uitzondering van Laiwu, exporteerden rechtstreeks naar de Unie naar onafhankelijke afnemers overeenkomstig de voorwaarden van de verbintenis.

3.1.3.   Vergelijking

(32)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.

(33)

Waar dat voor het verkrijgen van een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed op de prijzen zijn en op de vergelijkbaarheid daarvan. Correcties werden toegepast voor kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissies.

3.1.4.   Dumpingmarge

(34)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product in het referentieland vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige betrokken productsoort, overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(35)

Op grond hiervan werden voor het TNO dumpingmarges vastgesteld tot 38 %, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring.

(36)

De mate van medewerking was hoog, gezien het feit dat de uitvoer van de medewerkende producenten-exporteurs in het TNO vrijwel de totale uitvoer naar de Unie uitmaakte.

(37)

Uit deze berekening bleek zelfs dat er sprake was van dumping voor producenten-exporteurs waarvoor prijsverbintenissen golden. Er zij aan herinnerd dat de minimuminvoerprijs („MIP”) in het kader van de prijsverbintenissen was gebaseerd op de geen schade veroorzakende prijs (regel van het laagste recht), en dat de prijsverbintenissen derhalve de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde dumping niet volledig neutraliseerden.

3.2.   Ontwikkeling van de invoer als de maatregelen worden ingetrokken

3.2.1.   Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(38)

Wat de vaststelling van de uitvoerprijzen betreft, is er in het kader van het onderhavige onderzoek naar gestreefd vast te stellen of voortzetting van de dumping waarschijnlijk is. In dit verband kan de vaststelling van de uitvoerprijzen niet worden beperkt tot een onderzoek van het gedrag van de exporteurs in het verleden, maar moet ook worden nagegaan hoe de uitvoerprijzen zich in de toekomst waarschijnlijk zullen ontwikkelen. Er moet met andere woorden worden vastgesteld of vroegere uitvoerprijzen betrouwbaar zijn als indicatie voor waarschijnlijke toekomstige uitvoerprijzen. In dat verband zij eraan herinnerd dat vijf ondernemingen bij hun uitvoer naar de Unie aan een prijsverbintenis zijn onderworpen. De Commissie heeft derhalve met name onderzocht of het bestaan van deze verbintenissen de uitvoerprijzen in het verleden zodanig heeft beïnvloed dat deze prijzen onbetrouwbaar zijn om het toekomstige gedrag bij uitvoer vast te stellen.

(39)

Teneinde na te gaan of de uitvoerprijzen naar de Unie betrouwbaar waren en gelet op het bestaan van de prijsverbintenissen, werden de prijzen bij uitvoer naar de EU geanalyseerd in verhouding tot de MIP van de prijsverbintenissen. Er moest in feite worden nagegaan of de prijzen bij uitvoer naar de Unie door de in de prijsverbintenissen vastgelegde MIP's op een bepaalde hoogte waren gesteld, en derhalve of ze duurzaam waren of niet. In dit verband is de Commissie nagegaan of de prijzen bij uitvoer naar de Unie op basis van gewogen gemiddelden op het niveau van elke onderneming substantieel hoger dan de MIP waren of niet. De Commissie onderzocht ook hoe deze prijzen zich verhielden met prijzen voor de uitvoer naar derde landen.

(40)

Voor alle bij de prijsverbintenissen betrokken ondernemingen lagen de prijzen bij uitvoer naar de Unie gemiddeld op het niveau van de MIP. Bovendien waren hun prijzen bij uitvoer naar de Unie aanzienlijk hoger dan de prijzen bij uitvoer naar derde landen. Derhalve is het zeer waarschijnlijk dat de prijzen bij uitvoer naar de Unie bij ontbreken van prijsverbintenissen het niveau van de prijzen bij uitvoer naar andere derde landen zouden benaderen.

(41)

De prijzen bij uitvoer naar de Unie in het TNO van de ondernemingen waarvoor verbintenissen gelden, werden dus geacht te zijn beïnvloed door de verbintenissen; zij werden derhalve onvoldoende betrouwbaar geacht voor gebruik bij de vaststelling of de dumping zal worden voortgezet in de context van het onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.

(42)

Wegens het ontbreken van een betrouwbare uitvoerprijs voor deze Chinese producenten-exporteurs door het bestaan van de prijsverbintenissen in de onderhavige zaak heeft de Commissie, ter beoordeling of voortzetting van dumping waarschijnlijk is, een andere mogelijkheid tot vaststelling van de uitvoerprijs overwogen. Aangezien de medewerkende producenten-exporteurs citroenzuur op de wereldmarkt verkochten, heeft de Commissie onderzocht of er in het TNO bij de door alle derde landen werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen sprake was van dumping.

(43)

De Commissie vergeleek deze uitvoerprijzen met de voor het referentieland vastgestelde normale waarde (zie overweging 26 en volgende). De aldus vastgestelde dumpingmarges variëren van 43 % tot 85 %. Deze dumpingmarges zijn groter dan die welke zijn vastgesteld aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar de Unie in het TNO (zie overweging 36).

3.2.2.   Productiecapaciteit en verbruik in het betrokken land

(44)

De indieners van het verzoek hebben in hun verzoek om een nieuw onderzoek de reserveproductiecapaciteit voor citroenzuur in de VRC als groter dan de totale jaarlijkse EU-vraag naar citroenzuur ingeschat. De totale capaciteit voor citroenzuur werd geschat op 1 800 000 ton. De Commissie is van mening dat de indieners de reservecapaciteit hebben overschat.

(45)

Niettemin is uit het onderzoek gebleken dat de Chinese producenten-exporteurs beschikken over een aanzienlijke reservecapaciteit. De reservecapaciteit van de medewerkende producenten-exporteurs in de VRC bedraagt ongeveer 192 000 ton, wat overeenkomt met ongeveer 41 % van het verbruik in de EU.

(46)

Voorts werd de totale jaarlijkse capaciteit in de VRC in 2012 in een bedrijfstakspecifieke studie — IHS Chemical Economics Handbook (8), waaraan tijdens het onderzoek door verschillende partijen is gerefereerd — ingeschat als vele malen groter dan het totale verbruik in de Unie. De VRC nam „59 % van de wereldproductie in 2012” voor haar rekening; „tevens nam zij 69 %, 74 % respectievelijk 12 % van de productiecapaciteit, de uitvoer respectievelijk het verbruik in de wereld in 2012 voor haar rekening” (9). Deze gegevens lijken erop te wijzen dat de VRC over het geheel genomen over een aanzienlijke productiecapaciteit beschikt.

(47)

Hoewel het verbruik in de VRC naar verwachting zal toenemen, zal het totale jaarlijkse Chinese verbruik volgens het IHS Chemical Economics Handbook ver onder dat van de markt in de Unie blijven. Tot 2018 zal de groei niet hoger zijn dan het huidige verbruik in de Unie.

(48)

Deze gegevens bevestigen dat de Chinese productie en capaciteit hoofdzakelijk voor de export bestemd zijn.

3.2.3.   Verband tussen de prijzen in de Unie en de prijzen in het betrokken land

(49)

Blijkens de gegevens over de prijzen van citroenzuur die tijdens het onderzoek zijn verkregen, waren de Chinese binnenlandse prijzen ongeveer 48 % lager dan die op de markt van de Unie als geheel.

(50)

De markt van de Unie is derhalve voor de uitvoer van Chinese producenten-exporteurs nog steeds aantrekkelijk.

3.2.4.   Verband tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en de prijzen op de markt van de Unie

(51)

In het TNO waren de prijzen bij uitvoer naar de markten van derde landen gemiddeld 40 % lager dan die van de uitvoer naar de Unie.

(52)

De Chinese exporteurs kunnen er wat prijzen betreft sterk voordeel in zien hun uitvoer naar de Unie te verleggen als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(53)

Deze conclusie wordt verder ondersteund door het prijsniveau van de uitvoer van Laiwu naar de Unie, alsook door het prijsverschil tussen de prijzen van Laiwu bij uitvoer naar de Unie en bij uitvoer naar derde landen.

(54)

Voorts wordt voornoemde conclusie ondersteund door de lage prijzen van de geringe uitvoer van de producenten-exporteurs die niet aan dit onderzoek hebben meegewerkt.

3.2.5.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(55)

Uit de totale productiecapaciteit (met inbegrip van de reservecapaciteit) in de VRC ten opzichte van de omvang van de markt van de Unie komt naar voren dat de uitvoer naar de Unie waarschijnlijk zal toenemen indien de maatregelen worden ingetrokken. Die uitvoer zou waarschijnlijk met aanzienlijke dumping plaatsvinden.

(56)

Na de mededeling van de feiten en overwegingen hebben belanghebbenden vraagtekens geplaatst bij de bevindingen dat de prijzen op de markt van de EU in het kader van de MIP in de afgelopen jaren onhoudbaar zijn en dus aanzienlijk zouden dalen, waarbij zij zelfs het niveau van de prijzen bij uitvoer naar derde landen zouden kunnen bereiken. Zij trokken ook in twijfel dat de Chinese uitvoer, die stabiel is, waarschijnlijk in omvang zou toenemen, en nog steeds tegen dumpingprijzen zou plaatsvinden indien de maatregelen niet zouden worden vernieuwd. Uit het onderzoek is echter duidelijk gebleken dat de dumping wordt voortgezet, zelfs aan de hand van uitvoerprijzen die als onbetrouwbaar worden beschouwd omdat zij door de MIP van de prijsverbintenissen worden vertekend. Deze prijzen bleken voor alle producenten-exporteurs waarvoor verbintenissen gelden, aanmerkelijk hoger te zijn dan de prijzen bij uitvoer naar andere markten. Dergelijke producenten-exporteurs exporteren gewoonlijk tegen prijzen die lager liggen dan die ten aanzien van de markt van de EU in rekening worden gebracht. Voorts wordt eraan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC in de Unie steeg met 37 % tussen 2004 en de twaalf maanden eindigend in juni 2007 („het oorspronkelijke onderzoektijdvak”) (10). Al deze elementen, samen met de aanzienlijke reservecapaciteit in de VRC die niet is betwist, schragen duidelijk de bevinding dat de uitvoer met dumping naar de Unie waarschijnlijk zal worden voorgezet, in grotere hoeveelheden, indien de maatregelen worden ingetrokken.

3.3.   Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, beperkt tot dumping door Laiwu

3.3.1.   Normale waarde

3.3.1.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(57)

De Commissie heeft krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening bepaald of de normale waarde kon worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, van die verordening als Laiwu voldeed aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van die verordening, zodat haar BMO zou kunnen worden toegekend.

(58)

Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens samengevat:

besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis; en de kosten van de voornaamste productiefactoren weerspiegelen de marktprijzen;

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die alle terreinen bestrijkt en die door een onafhankelijke instantie wordt gecontroleerd in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen, en

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(59)

Voor de vaststelling of aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening is voldaan, verzocht de Commissie Laiwu om een aanvraagformulier voor behandeling als marktgerichte onderneming in te vullen. Laiwu antwoordde binnen de termijn. De Commissie heeft de ingediende informatie bij Laiwu ter plaatse gecontroleerd.

(60)

De Commissie stelde vast dat Laiwu niet aan de criteria 2 en 3 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldeed.

(61)

Wat criterium 2 betreft, kon de onderneming niet aantonen dat zij over een volledige boekhouding in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen beschikt. Bovendien bevat de administratie van de onderneming geen bewijsstukken tot nadere staving van de juistheid en volledigheid van haar boekhouding. De onderneming beschikte niet over bewijsstukken ter staving van bepaalde boekingen in haar boekhouding. Daarnaast omvatte haar jaarrekening geen overzicht van vermogensmutaties in bepaalde perioden. Deze tekortkomingen waren in strijd met het beginsel van getrouwe weergave van de boekhoudkundige gegevens en de jaarrekening en zijn, belangrijker nog, door de accountant onopgemerkt gebleven. Bijgevolg heeft noch de boekhouding noch de controle in overeenstemming met internationale normen plaatsgevonden.

(62)

Laiwu voerde aan dat haar boekhoudkundige gegevens voldoende duidelijk waren om aan de Chinese algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen te voldoen. De onderneming voerde verder aan dat de inconsistenties in het BMO-informatiedocument niet van invloed waren op de betrouwbaarheid van haar boekhouding. Volgens de onderneming moeten boekhoudkundige voorschriften tegen de achtergrond van het doel ervan (bv. bescherming van beleggers) worden beschouwd.

(63)

De Commissie wijst erop dat artikel 2, lid 7, onder c), tweede streepje, van de basisverordening bepaalt dat bedrijven moeten beschikken over een duidelijke basisboekhouding die door een onafhankelijke instantie wordt gecontroleerd in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen. Dit is inderdaad een formeel vereiste. In tegenstelling tot hetgeen de onderneming heeft aangevoerd, moet de boekhouding in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen zijn, ongeacht de status van de onderneming volgens het nationale boekhoudrecht.

(64)

Voorts is de Commissie van mening dat de boekhouding van Laiwu niet in overeenstemming was met het Chinese boekhoudrecht omdat de auditor geen opmerkingen had gemaakt over de strijdigheid met het Chinese boekhoudrecht als uiteengezet in overweging 61.

(65)

Op grond hiervan moesten de argumenten worden afgewezen.

(66)

Wat criterium 3 betreft, kon de onderneming niet aantonen dat zij niet onderhevig was aan verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie. Meer in het bijzonder ontleent de onderneming als „in hoogwaardige en nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming” voordeel aan een preferentiële regeling vennootschapsbelasting, wat aanzienlijke gevolgen heeft voor haar financiële situatie.

(67)

Laiwu heeft aangevoerd dat de preferentiële belastingregeling niet in het kader van criterium 3 voor BMO kan worden behandeld, omdat die regeling een vorm van subsidie betreft.

(68)

De Commissie merkt op dat de beoordeling op grond van BMO-criterium 3 beoogt vast te stellen of producenten onderhevig zijn aan verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie.

(69)

Het door Laiwu ontvangen voordeel in de vorm van een preferentieel belastingtarief is een voordeel van permanente aard, dat wordt verleend op grond van artikel 28 van de in 2007 aangenomen wet op de vennootschapsbelasting. Dit voordeel is ingesteld overeenkomstig de preambule van de grondwet van de VRC, waarin wordt gesteld: „De partij moet het economische basissysteem in stand houden en verbeteren, waarbij staatseigendom een dominante rol speelt en verschillende economische sectoren zich zij aan zij ontwikkelen …”.

(70)

Een van de doelstellingen van het voordeel is het aantrekken van kapitaal tegen gereduceerd tarief. Dit veroorzaakt een verstoring op de kapitaalmarkten. Immers, een stelsel voor vennootschapsbelasting dat voorziet in een voorkeursbehandeling voor bepaalde, door de regering strategisch geachte ondernemingen, duidt erop dat het belastingstelsel niet dat van een markteconomie is, maar dat het nog steeds sterk wordt beïnvloed door de planning door de staat, wat een kenmerk van een systeem zonder markteconomie is. De Commissie is van mening dat de verstoringen als gevolg van een dergelijke belastingvermindering tevens „van betekenis” zijn, aangezien zij de winst vóór belasting die een onderneming moet behalen om aantrekkelijk te zijn voor investeerders, wijzigen.

(71)

Op grond hiervan moesten de argumenten worden afgewezen.

(72)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek bekendgemaakt aan Laiwu, de autoriteiten van de VRC en de indieners van het verzoek. De Commissie heeft hen verzocht opmerkingen te maken en te verzoeken te worden gehoord. De ontvangen opmerkingen hebben niet geleid tot aanpassing van de voorlopige bevindingen van de Commissie.

(73)

Laiwu betoogde dat de Commissie voornemens was BMO te weigeren op andere gronden dan die welke tot de opening van het onderzoek hadden geleid. Naar de mening van de onderneming had de Commissie de BMO-beoordeling moeten beperken tot BMO-criterium 1.

(74)

In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat artikel 2, lid 7, onder c), vijf cumulatieve criteria opsomt waaraan moet worden voldaan voor de toekenning van BMO. Bovendien ligt de bewijslast bij de onderneming die om BMO verzoekt.

(75)

Bovendien specificeert punt 5.2 van het bericht van opening (11) de redenen voor de opening, die betrekking hebben op een verhoging van de productiecapaciteit van Laiwu en een uitbreiding van het productengamma van haar verkopen. Het bericht van opening beperkt het onderzoek geenszins tot de beoordeling van BMO-criterium 1. Verder wordt ter rechtvaardiging van de opening van een onderzoek het voorlopige bewijs op zijn eigen merites beoordeeld. De BMO-beoordeling in het kader van artikel 2, lid 7, van de basisverordening is een volledig onderzoek van de vraag of een bepaalde producent op marktvoorwaarden opereert zoals bedoeld in punt 6.1.1.2 van het bericht van opening.

(76)

Tot slot merkt de Commissie op dat Laiwu een BMO-aanvraagformulier heeft ingediend waarin zij betoogde dat zij aan alle vijf BMO-criteria voldeed. Uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van de basisverordening dient een onderneming die BMO aanvraagt, te bewijzen dat zij op marktvoorwaarden opereert, wat inhoudt dat de bewijslast wat het voldoende onderbouwen van de BMO-aanvraag betreft, op de onderneming rust. Het argument van Laiwu is derhalve afgewezen.

(77)

Nadat de Commissie informatie heeft verstrekt over haar analyse van de BMO-aanvraag aan de lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), heeft de Commissie de belanghebbenden in kennis gesteld van de definitieve vaststelling inzake BMO.

3.3.1.2.   Referentieland

(78)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor Laiwu vastgesteld op basis van de prijs in een derde land met een markteconomie. Daartoe heeft de Commissie een derde land met een markteconomie geselecteerd, te weten Canada (zie overweging 26 en volgende).

(79)

De Commissie heeft de normale waarde vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers van de Canadese producent.

3.3.2.   Uitvoerprijs

(80)

De Commissie heeft de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de door onafhankelijke afnemers in de Unie werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen, in overeenstemming met artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

3.3.3.   Vergelijking

(81)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek.

(82)

Waar dat voor het verkrijgen van een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegepast voor vervoer, verzekering, lading en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissies.

3.3.4.   Dumpingmarge

(83)

De Commissie heeft de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product in het referentieland vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(84)

Op grond hiervan bedraagt de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor Laiwu 37,8 %, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

3.3.5.   Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden

(85)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening is de Commissie nagegaan of de gewijzigde omstandigheden wat dumping betreft redelijkerwijze konden worden geacht van blijvende aard te zijn.

(86)

Het feit dat Laiwu is gegroeid van de kleinste tot de grootste producent-exporteur naar de EU wordt als een verandering van blijvende aard aangemerkt. De onderneming heeft in haar antwoord op de vragenlijst inderdaad bevestigd dat zij de omvang van de uitvoer zal handhaven en geen wijziging in haar patroon van de uitvoer zal aanbrengen.

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(87)

In het TNO werd het soortgelijke product vervaardigd door twee producenten in de Unie. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(88)

Daar de bedrijfstak van de Unie uit slechts twee producenten bestaat, moesten alle cijfers betreffende gevoelige gegevens met het oog op de vertrouwelijkheid in geïndexeerde vorm of als orde van grootte worden gepresenteerd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(89)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld door het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie toe te voegen aan de invoer uit de VRC en andere derde landen, op basis van gegevens van Eurostat en antwoorden op de vragenlijst.

(90)

Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 1

Verbruik in de Unie

 

2010

2011

2012

TNO

Verbruik in ton (orde van grootte)

450 000-500 000

430 000-480 000

470 000-520 000

450 000-500 000

Index

100

95

105

101

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en Eurostat.

(91)

Het verbruik in de Unie schommelde tijdens de beoordelingsperiode met +/– 5 %. De ontwikkeling in de beoordelingsperiode laat echter geen duidelijke trend zien.

4.3.   Invoer uit het betrokken land

4.3.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(92)

De Commissie heeft de omvang van de invoer op basis van gegevens van Eurostat vastgesteld. Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van het verbruik in de Unie zoals uiteengezet in overweging 88 en verder.

(93)

De invoer in de Unie vanuit het betrokken land heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Omvang van de invoer en marktaandeel

 

2010

2011

2012

TNO

Omvang van de invoer uit het betrokken land (in ton)

202 391

176 451

206 222

183 026

Index

100

87

102

90

Marktaandeel (orde van grootte)

40 %-45 %

36 %-41 %

38 %-43 %

35 %-40 %

Marktaandeel (index)

100

92

97

90

Bron: Eurostat.

(94)

De omvang van de invoer schommelde tijdens de beoordelingsperiode. De schommeling lijkt tot op zekere hoogte de ontwikkeling van het verbruik in de Unie te volgen. Toen in 2011 het verbruik laag was, bevond de invoer uit de VRC zich op zijn laagste niveau. Toen in 2012 het verbruik hoog was, bereikte ook de invoer uit de VRC zijn hoogste niveau.

(95)

De invoer uit China volgde deze ontwikkeling alleen niet in het TNO, toen die invoer ongeveer 10 % lager was dan in 2010, ondanks een vergelijkbaar verbruik in de Unie. Ondanks deze afname behield de invoer uit China gedurende de gehele beoordelingsperiode een aanzienlijk marktaandeel van 35 %-45 % op de markt van de Unie.

4.3.2.   De prijs van de invoer uit het betrokken land en prijsonderbieding

(96)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer op basis van gegevens van Eurostat vastgesteld. De gemiddelde prijzen van de invoer in de Unie uit het betrokken land hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoerprijzen

(EUR/ton)

 

2010

2011

2012

TNO

VRC

806

938

1 000

933

Index

100

116

124

116

Bron: Eurostat

(97)

De prijzen van de invoer van Chinees citroenzuur namen van 2010 tot en met 2012 toe met 24 %, waarna zij van 2012 tot het eind van het TNO met 8 procentpunten daalden. Gedurende de gehele beoordelingsperiode volgden deze prijzen de ontwikkeling van de prijzen van grondstoffen zoals mais.

(98)

Na de mededeling van de bevindingen plaatste een van de belanghebbenden vraagtekens bij de juistheid van de Eurostat-gegevens, zonder zijn bewering nader met bewijsmateriaal te onderbouwen. Dit argument kon bijgevolg niet worden aanvaard.

(99)

De Commissie stelde de prijsonderbieding in het TNO vast aan de hand van een vergelijking van:

1.

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort van de producenten in de Unie die in rekening werd gebracht aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

2.

de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijs per productsoort van de invoer van de medewerkende Chinese producenten-exporteurs aan de eerste onafhankelijke afnemer, op cif-basis, met de nodige correcties voor conventionele douanerechten en kosten in verband met invoer.

(100)

Ten aanzien van de producenten-exporteurs die geen partij zijn bij de in overweging 2 vermelde prijsverbintenis, werd voor de vergelijking de aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie in rekening gebrachte prijs gehanteerd. Ten aanzien van de producenten-exporteurs die partij zijn bij de prijsverbintenis, konden de aan de eerste onafhankelijke afnemer in rekening gebrachte prijzen niet worden gehanteerd, omdat deze prijzen waren beïnvloed door de voorwaarden van de prijsverbintenis. Voor deze exporteurs werd prijsonderbieding vastgesteld aan de hand van de prijs die in derde landen aan de eerste onafhankelijke afnemer in rekening werd gebracht.

(101)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat voor de vaststelling of er sprake was van prijsonderbieding, ook voor partijen waarvoor geen prijsverbintenis gold de prijs die in rekening werd gebracht aan de eerste onafhankelijke afnemer in derde landen had moeten worden gehanteerd. Uit het onderzoek bleek evenwel dat de belanghebbenden waarvoor de prijsverbintenis niet gold, aanzienlijk lagere prijzen in rekening brachten dan die welke door de partijen bij de prijsverbintenis in rekening werden gebracht. Dit wijst erop dat hun prijzen niet worden beïnvloed door de prijsverbintenis, en dat zij derhalve bij de vaststelling of er sprake is van prijsonderbieding, kunnen worden gehanteerd.

(102)

De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, naar behoren gecorrigeerd voor commissies en ontklontering.

(103)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat een correctie voor ontklontering niet langer noodzakelijk is, omdat er geen noodzaak meer bestaat Chinees citroenzuur te ontklonteren. Uit het onderzoek is echter gebleken dat hoewel ontklontering niet altijd nodig is, er nog steeds gevallen zijn waarin dit wel het geval is, zodat deze correctie gerechtvaardigd is.

(104)

Voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs kon prijsonderbieding niet worden vastgesteld aan de hand van de prijzen per productsoort, aangezien deze informatie niet beschikbaar was. Derhalve geschiedde de vaststelling met betrekking tot prijsonderbieding aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde verkoopprijzen voor zowel de producenten in de Unie als voor de niet-medewerkende Chinese producenten-exporteurs.

(105)

Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de producenten in de Unie in het TNO. Hieruit bleek een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van tussen de 20 % en 45 %.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerking

(106)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

4.4.2.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(107)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 4

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2010

2011

2012

TNO

Omvang van de productie in ton (orde van grootte)

270 000-300 000

290 000-320 000

300 000-330 000

300 000-330 000

Index

100

106

108

107

Productiecapaciteit in ton (orde van grootte)

300 000-350 000

300 000-350 000

300 000-350 000

300 000-350 000

Index

100

101

101

101

Bezettingsgraad — Index

100

105

106

106

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(108)

Tijdens de beoordelingsperiode heeft het productievolume zich positief ontwikkeld. Het nam van 2010 tot en met 2011 met 6 % toe, waarbij zich in de daaropvolgende perioden kleine wijzigingen voordeden.

(109)

Aangezien de productiecapaciteit vrijwel onveranderd is gebleven, weerspiegelde de bezettingsgraad de ontwikkeling van de omvang van de productie. De bezettingsgraad is met 5 % van 2010 tot en met 2011 aanzienlijk toegenomen, maar bleef in de daarop volgende perioden nagenoeg ongewijzigd.

4.4.3.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(110)

De omvang van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 5

Omvang van de verkoop en marktaandeel

 

2010

2011

2012

TNO

Omvang van de verkoop op de markt van de Unie — Index

100

108

108

108

Marktaandeel — Index

100

111

102

107

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(111)

De bedrijfstak van de Unie wist de omvang van zijn verkoop van 2010 tot en met 2011 met 8 % te verhogen. Vervolgens is de omvang van de verkoop op hetzelfde peil gebleven tot het eind van het TNO.

(112)

Het marktaandeel nam tijdens de beoordelingsperiode op soortgelijke wijze toe met 7 %. In 2011 en 2012 werd het marktaandeel ook beïnvloed door de schommelingen in het verbruik in de Unie, zoals beschreven in overweging 91.

4.4.4.   Groei

(113)

De bedrijfstak van de Unie wist de omvang van zijn verkoop met 8 % en zijn marktaandeel met 7 % te verhogen. Tegelijkertijd steeg de omvang van de productie op soortgelijke wijze. De bedrijfstak van de Unie kon derhalve van de groeimogelijkheden profiteren door zijn marktaandeel in een relatief stabiele markt te vergroten.

4.4.5.   Werkgelegenheid en productiviteit

(114)

De werkgelegenheid en de productiviteit lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 6

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2010

2011

2012

TNO

Aantal werknemers — Index

100

101

105

106

Productiviteit (ton/werknemer) — Index

100

105

102

101

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(115)

De werkgelegenheid ontwikkelde zich gedurende de beoordelingsperiode gunstig, met een stijging van 6 %. Tegelijkertijd bleef de productiviteit per werknemer gedurende de gehele beoordelingsperiode vrij stabiel.

4.4.6.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(116)

De vastgestelde dumpingmarges lagen aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie werden echter verzacht, aangezien het prijsniveau van vele Chinese producenten-exporteurs werd beïnvloed door de prijsverbintenis. Voor de andere producenten-exporteurs werden de schadelijke gevolgen gecompenseerd door het effect van de rechten. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie zich heeft hersteld van de schade als gevolg van de dumping in het verleden door Chinese producenten-exporteurs.

4.4.7.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(117)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelde zich in de boordelingsperiode als volgt:

Tabel 7

Verkoopprijzen in de Unie

 

2010

2011

2012

TNO

Verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton) — orde van grootte

1 000-1 150

1 050-1 200

1 150-1 300

1 150-1 300

Index

100

103

113

115

Productiekosten per eenheid (EUR/ton) — orde van grootte

750-900

850-1 000

850-1 000

850-1 000

Index

100

113

111

115

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(118)

De gewogen gemiddelde productiekosten per eenheid stegen van 2010 tot eind 2011 met 13 % en stegen vervolgens tot het eind van het TNO met nog eens 2 procentpunten.

(119)

De verkoopprijzen lieten een soortgelijke ontwikkeling zien, maar met een vertraging van ongeveer één jaar. De bedrijfstak van de Unie kon zijn kostenstijgingen van 2011 pas in 2012 volledig doorberekenen aan zijn afnemers. Dit leidde tot een lagere winstgevendheid in 2011, zoals uiteengezet in overweging 120 e.v.

4.4.8.   Loonkosten

(120)

De gemiddelde loonkosten van de producenten in de Unie ontwikkelden zich in de boordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2010

2011

2012

TNO

Gemiddelde loonkosten per werknemer — Index

100

103

114

118

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(121)

De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen met in totaal 18 %, hoofdzakelijk als gevolg van een forse stijging van 11 procentpunten van 2011 tot en met 2012.

4.4.9.   Voorraden

(122)

De voorraden van de producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de boordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Voorraden

 

2010

2011

2012

TNO

Eindvoorraad in ton (orde van grootte)

14 000-16 000

14 000-16 000

17 000-19 000

22 000-24 000

Index

100

101

121

155

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(123)

De eindvoorraden van de producenten in de Unie namen sterk toe in de beoordelingsperiode. De grotere omvang van de voorraden aan het einde van het TNO wordt beïnvloed door seizoensgebonden factoren. Hoewel voor de overige tijdvakken de eindvoorraad aan het eind van de maand december wordt bepaald, geschiedt deze bepaling voor het TNO eind juni, juist vóór een periode van vrij grote vraag als gevolg van het toegenomen verbruik van dranken en van een vrij geringe productie vanwege de aanstaande zomervakantie. Het is dus normaal dat er tegen die periode van het jaar sprake is van een enigszins grotere voorraad.

4.4.10.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(124)

De winstgevendheid, kasstroom, investeringen en het rendement van investeringen van de producenten in de Unie lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 10

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2010

2011

2012

TNO

Winstgevendheid van verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (orde van grootte)

12 %-17 %

7 %-12 %

12 %-17 %

12 %-17 %

Index

100

69

103

103

Kasstroom — Index

100

50

86

80

Investeringen — Index

100

162

123

106

Rendement van investeringen (orde van grootte)

30 %-40 %

15 %-25 %

25 %-35 %

25 %-35 %

Index

100

59

93

90

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(125)

De Commissie stelde de winstgevendheid van de producenten in de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de desbetreffende omzet. Er was sprake van stabiele niveaus gedurende vrijwel de gehele beoordelingsperiode. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie was gedurende de gehele beoordelingsperiode hoger dan de in het oorspronkelijke onderzoek bepaalde streefwinst.

(126)

De netto kasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De ontwikkeling ervan bleef gedurende de gehele beoordelingsperiode voldoende op peil.

(127)

Het rendement van investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. De ontwikkeling ervan weerspiegelde de ontwikkeling van de winstgevendheid, en bleef vrijwel gedurende de gehele beoordelingsperiode voldoende op peil.

(128)

Geen van de producenten in de Unie heeft melding gemaakt van moeilijkheden gedurende de beoordelingsperiode bij het aantrekken van kapitaal.

4.4.11.   Conclusie betreffende schade

(129)

De meeste schade-indicatoren zoals productie, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, werkgelegenheid, loonkosten en de verkoopprijzen lieten een positieve ontwikkeling zien. Hoewel de ontwikkeling van de financiële indicatoren zoals de winstgevendheid, de kasstroom en het rendement van investeringen een gemengd beeld lieten zien, zijn de absolute niveaus bevredigend en zij duiden niet op schade.

(130)

Op grond van het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie zich van de door de dumping in het verleden veroorzaakte schade heeft hersteld en dat hij geen aanmerkelijke schade lijdt in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

4.5.   Waarschijnlijkheid van herhaling van schade

(131)

Uit de ontwikkelingen betreffende prijzen en de omvang van de invoer van het betrokken product uit China blijkt dat de Chinese exporteurs weliswaar aanzienlijk aanwezig bleven op de markt van de Unie, maar dat de geldende maatregelen (recht en verbintenissen) hebben geleid tot een stijging van de prijzen en een daling van de omvang. De bedrijfstak van de Unie profiteerde het meest van deze ontwikkeling, aangezien de aanwezigheid op de markt van andere derde landen vrij beperkt bleef. Dit geeft aan dat het verdwijnen van de schade vooral aan de geldende maatregelen is te danken.

(132)

Zoals vermeld in overweging 45 beschikken de producenten-exporteurs in de VRC over de reservecapaciteit die nodig is om hun uitvoer zeer snel te vergroten. Voorts is het, gezien de lucratievere prijzen op de markt van de EU vergeleken met de markten van de meeste derde landen, waarschijnlijk dat aanzienlijke hoeveelheden die momenteel naar deze landen worden uitgevoerd, tevens zullen worden verlegd naar de markt van de EU als de antidumpingmaatregelen vervallen.

(133)

Bovendien hebben grote internationale markten zoals de VS, Brazilië, Thailand en Oekraïne antidumpingrechten op Chinees citroenzuur ingesteld. Daardoor zal het voor de Chinese producenten-exporteurs moeilijker zijn om op die markten te verkopen dan in een onbeschermde EU-markt als de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen.

(134)

Bovendien onderbieden de prijzen van de Chinese producenten-exporteurs voor wie geen prijsverbintenissen gelden, de prijzen van de bedrijfstak van de EU aanzienlijk, met 20 %-45 %. Tevens onderbieden de prijzen die door de aan prijsverbintenissen onderworpen producenten-exporteurs aan markten van derde landen in rekening worden gebracht, de prijzen van de bedrijfstak van de EU met 20 %-39 %. Hieruit blijken de prijzen die Chinese producenten-exporteurs waarschijnlijk zouden hanteren ingeval van toegang tot de markt van de Unie zonder het bestaan van maatregelen.

(135)

De waarschijnlijkheid van laaggeprijsde Chinese uitvoer bij ontbreken van maatregelen wordt bevestigd door de talrijke antidumpingonderzoeken betreffende Chinees citroenzuur in andere landen, zoals vermeld in overweging 133.

(136)

De Chinese producenten-exporteurs zijn in staat hun reeds aanzienlijke marktaandeel aanmerkelijk te verhogen tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderbieden, ten nadele van de bedrijfstak van de Unie.

(137)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat niet valt te verwachten dat de Chinese producenten-exporteurs hun prijzen zullen verlagen tot het niveau van de prijzen op de markten van andere derde landen. Dit argument wordt echter niet gestaafd door de tijdens het onderzoek vastgestelde feiten. Zoals reeds vermeld in overweging 134, zijn de vastgestelde prijsonderbiedingsmarges die zijn vastgesteld voor de Chinese producenten-exporteurs waarvoor geen prijsverbintenis geldt op de markt van de Unie (20 %-45 %), zeer vergelijkbaar met die welke zijn vastgesteld voor Chinese producenten-exporteurs waarvoor de prijsverbintenissen gelden, voor de markten van derde landen (20 %-39 %). Het is derhalve aannemelijk dat bij het ontbreken van maatregelen de Chinese prijzen op de markt van de Unie de prijzen van Chinese producenten-exporteurs elders zouden benaderen.

(138)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat een herhaling van schade waarschijnlijk is indien de maatregelen komen te vervallen.

5.   BELANG VAN DE UNIE

(139)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de instelling van antidumpingmaatregelen ten aanzien van citroenzuur van oorsprong uit de VRC naar aanleiding van de bevindingen van het huidige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in strijd is met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers. Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt bekend te maken.

5.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(140)

De beide producenten in de Unie die samen goed zijn voor 100 % van de productie in de Unie, hebben aan het onderzoek meegewerkt. De bedrijfstak van de Unie heeft zich, zoals in overweging 130 vermeld, hersteld van de schade als gevolg van de dumping in het verleden.

(141)

De bedrijfstak van de Unie heeft zich dankzij de geldende maatregelen kunnen herstellen van de geleden schade. Tegelijkertijd heeft de bedrijfstak van de Unie aangetoond dat zijn activiteiten levensvatbaar zijn wanneer die niet te lijden hebben van onbillijke concurrentie door invoer met dumping.

(142)

Tegelijkertijd zou opheffing van de maatregelen zeer waarschijnlijk leiden tot meer oneerlijke concurrentie door de invoer met dumping uit de VRC, waardoor de continuïteit van de activiteiten van de resterende producenten in een voor het overige levensvatbare bedrijfstak in gevaar zou komen. Er zij aan herinnerd dat drie producenten in de Unie hun activiteiten hadden beëindigd vóór de instelling van de maatregelen tegen de invoer uit de VRC.

(143)

Derhalve luidt de conclusie dat het in het belang van de bedrijfstak van de Unie is om de maatregelen te handhaven.

5.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs

(144)

Zoals vermeld in overweging 13 hebben zes niet-verbonden importeurs in het kader van de steekproef geantwoord. De drie grootste importeurs werden opgenomen in de steekproef, maar uiteindelijk verstrekte één importeur geen bruikbaar antwoord op de vragenlijst. Uiteindelijk bestond de steekproef uit de resterende twee importeurs.

(145)

Beide importeurs verhandelen een breed scala van producten. Het belang van citroenzuur in hun totale omzet varieert sterk. Voor één importeur maakt citroenzuur een onbeduidend deel van de totale omzet uit, terwijl dit voor de andere importeur een van de belangrijkste producten is.

(146)

Beide in de steekproef opgenomen importeurs zijn niet sterk gekant tegen de geldende maatregelen, maar hebben gewezen op het feit dat het huidige niveau van de MIP te hoog is, wat tot aanmerkelijke winsten voor de bedrijfstak van de Unie leidt. Deze importeurs verzochten derhalve de MIP te verlagen.

5.3.   Belang van de gebruikers

(147)

De Commissie heeft zes volledige antwoorden ontvangen van gebruikers, met name uit de chemische en de farmaceutische industrie. Hoewel de voedsel- en drankindustrie („F&B”) verreweg de grootste gebruiker van citroenzuur is en ten minste 50 % van het totale verbruik voor haar rekening neemt, heeft geen enkele gebruiker van deze industrie volledig meegewerkt.

(148)

Gebruikers waren bezorgd over de voorzieningszekerheid. Een van de zorgen was het onvermogen van de bedrijfstak van de Unie om volledig in de vraag van de markt van de Unie te voorzien. De maatregelen die van kracht zijn, hebben echter niet verhinderd dat de Chinese invoer in grote hoeveelheden op de markt van de Unie kwam, waardoor zij in het deel van de markt dat niet kan worden bevoorraad door de bedrijfstak van de Unie, kon voorzien.

(149)

Voor een grote groep gebruikers, waaronder de F&B en de farmaceutische industrie, is citroenzuur slechts in geringe mate nodig voor hun producten. Naar hun mening is het niet gemakkelijk citroenzuur te vervangen, zodat de voorzieningszekerheid vaak belangrijker is dan de prijs. Het financiële effect van de maatregelen op deze gebruikers is verwaarloosbaar, wegens het zeer geringe belang van citroenzuur in hun kostenstructuur.

(150)

Voor gebruikers die chemische producten produceren die goed zijn voor ongeveer 25 % van het totale verbruik in de EU, is citroenzuur van middelmatig belang en betreft het ongeveer 5 % van de grondstofkosten. Naar hun mening moeten de antidumpingmaatregelen niet worden gehandhaafd. Enkele gebruikers wezen ook op de goede financiële situatie van de producenten in de EU. De gevolgen van de maatregelen voor deze gebruikers zijn groter dan in de F&B en de farmaceutische industrie. Niettemin blijkt uit de gegevens die zijn verstrekt door de medewerkende gebruikers die chemische producten produceren, dat zij ondanks de geldende maatregelen een behoorlijke winst wisten te bereiken. Het effect van de maatregelen op deze gebruikers wordt derhalve beperkt geacht.

(151)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden uit de detergentiabedrijfstak aan dat citroenzuur wat bepaalde producten aangaat, een groter aandeel in de kosten inneemt dan het hierboven genoemde gemiddelde van 5 %. Tegelijkertijd verstrekten deze belanghebbenden geen bewijsmateriaal waaruit bleek dat het gemiddelde voor de detergentiabedrijfstak verschilt van de 5 % die voor de chemische industrie in het algemeen werd aangegeven. Daarom wordt geoordeeld dat de conclusies voor de chemische industrie in het algemeen ook toepasbaar zijn ten aanzien van de detergentiabedrijfstak in het bijzonder.

(152)

Na de mededeling van de feiten en overwegingen voerden belanghebbenden voorts aan dat het toekomstige verbod op fosfaten in detergentia voor vaatwasmachines vanaf 2017 tot een groter verbruik van citroenzuur in de Unie zal leiden. Hoewel duidelijk is dat fosfaten tegen die tijd door andere stoffen zullen moeten worden vervangen, is nog niet duidelijk of de fosfaten door citroenzuur of andere stoffen zullen worden vervangen. Ook hebben de partijen geen feitelijk bewijsmateriaal betreffende de algemene gevolgen van deze verandering aangeleverd.

(153)

Per saldo leggen de positieve gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie veel meer gewicht in de schaal dan de beperkte of vewaarloosbare negatieve gevolgen van de geldende maatregelen voor de gebruikers.

5.4.   Bevoorradingsbronnen op de markt van de Unie

(154)

Belanghebbenden hebben geklaagd over een vermeend gebrek aan concurrentie op de markt van de Unie. Inderdaad zijn er in de EU slechts twee producenten. Om te voldoen aan de vraag van de EU-gebruikers heeft de markt van de Unie invoer nodig die voornamelijk uit de VRC komt.

(155)

Het feit dat slechts twee producenten in de Unie zijn overgebleven is echter het resultaat van de dumpingpraktijken van de Chinese producenten-exporteurs, wat in de opnieuw onderzochte maatregelen heeft geresulteerd. In 2004 waren er, aan het begin van de beoordelingsperiode van het oorspronkelijke onderzoek, in de Unie nog vijf producenten die concurreerden met aanzienlijke hoeveelheden invoer met dumping uit de VRC. In de daaropvolgende jaren (2004-2007) werd de Unie blootgesteld aan grote hoeveelheden uitvoer met aanzienlijke dumping uit de VRC, en moesten drie producenten in de Unie de markt verlaten, waardoor de huidige duopolistische situatie is ontstaan.

(156)

Sinds de instelling van de geldende maatregelen kon de neerwaartse trend in het aantal producenten in de Unie een halt worden toegeroepen. Indien de Chinese producenten-exporteurs zou worden toegestaan dumping in onbeperkte hoeveelheden te hervatten, zou de bedrijfstak van de Unie opnieuw schade gaan lijden, een verlies aan marktaandeel aan de Chinese invoer daaronder begrepen.

(157)

De producenten in de Unie hebben niet de capaciteit om volledig aan de vraag van de markt van de Unie te voldoen (zie overweging 107). Ondanks de geldende maatregelen bleef de invoer uit China de markt van de Unie in grote hoeveelheden binnenkomen, met een marktaandeel tussen 35 % en 45 % gedurende de gehele beoordelingsperiode, zoals uiteengezet in overweging 93.

(158)

Als er geen maatregelen worden genomen, zouden de enige twee bestaande producenten in de EU ertoe kunnen worden gedwongen eveneens de EU-markt te verlaten. In een dergelijk scenario zouden de EU-gebruikers nog afhankelijker worden van één bron van invoer — de VRC — wat, gelet op het belang van de in het voorgaande genoemde voorzieningszekerheid, niet in het belang van de Unie is.

5.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(159)

Op basis van het bovenstaande stelde de Commissie vast dat er geen dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen ten aanzien van de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de VRC niet in het belang van de Unie was.

6.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

6.1.   Tussentijds nieuw onderzoek dat uitsluitend betrekking heeft op schade

(160)

De meeste medewerkende Chinese producenten-exporteurs zijn partij bij de in overweging 2 bedoelde verbintenissen. Ten aanzien van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen is in overweging 41 aangetoond dat hun prijzen bij uitvoer naar de EU werden bepaald door die prijsverbintenissen waarin minimuminvoerprijzen („MIP's”) zijn vastgesteld. Derhalve werden hun uitvoerprijzen niet voldoende betrouwbaar geacht om te worden gebruikt voor de analyse van de waarschijnlijkheid van voortzetting dan wel herhaling van dumping in de specifieke omstandigheden van dit onderzoek. Evenzeer kunnen die uitvoerprijzen, zoals toegelicht in overweging 100, net zo min als een goede indicator worden beschouwd om een betrouwbare en zinvolle berekening van de prijsonderbieding uit te voeren. Om dezelfde reden zijn deze prijzen evenmin betrouwbaar genoeg om een nieuwe schademarge te berekenen.

(161)

Wat de medewerkende Chinese producent-exporteur die geen partij is bij de verbintenissen, te weten Laiwu, aangaat, werden de uitvoerprijzen niet door de verbintenis beïnvloed en zij konden derhalve voor de vaststelling van een nieuwe schademarge worden gebruikt.

6.2.   Schademarge

(162)

Om de hoogte van de maatregelen te bepalen, stelde de Commissie eerst de hoogte van het recht vast dat nodig is om te vermijden dat de schade voor de bedrijfstak van de Unie zich opnieuw voordoet.

(163)

De schade zou zich niet opnieuw voordoen indien de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting op de verkoop van het soortgelijke product in de markt van de Unie te verkrijgen die redelijkerwijs kan worden bereikt bij normale concurrentie door een bedrijfstak van dit type in de sector, namelijk bij afwezigheid van invoer met dumping. De voor dit doel vastgestelde winstmarge in het oorspronkelijke onderzoek bedroeg 6 %.

(164)

Op basis daarvan berekende de Commissie een geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product voor de bedrijfstak van de Unie, door op de verkoopprijzen in de Unie de gedurende het TNO werkelijk behaalde winstmarge in mindering te brengen en te vervangen door de hierboven vermelde winstmarge van 6 %.

(165)

Een van de belanghebbenden voerde aan dat de winstmarge vóór belasting van 6 % te laag is, aangezien door het hoge belastingtarief de resulterende winst na belasting niet tot de nodige middelen leidt.

(166)

In dit verband is de winstmarge die werd gebruikt voor de berekening van de schademarge de winstmarge bij afwezigheid van invoer met dumping. De belanghebbende verstrekte geen argumenten waaruit blijkt dat de winstmarge van 6 %, te weten de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde winstmarge van de bedrijfstak van de Unie bij ontbreken van invoer met dumping, niet geschikt is voor dit doel.

(167)

De Commissie bepaalde vervolgens het schade opheffende prijsniveau aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van Laiwu, zoals vastgesteld bij de berekeningen van de prijsonderbieding, met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat gedurende het TNO door de producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Elk verschil dat uit deze vergelijking naar voren kwam, werd uitgedrukt als een percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde van de invoer.

6.3.   Definitieve antidumpingmaatregelen

(168)

Wat de onderneming Laiwu Taihe Biochemistry Co., Ltd betreft, moeten definitieve antidumpingmaatregelen voor de invoer van het betrokken product worden ingesteld in overeenstemming met de regel van het laagste recht in artikel 9, lid 4, van de basisverordening. De Commissie heeft de schademarge en de dumpingmarge vergeleken. De hoogte van het recht moet worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge, indien deze lager is.

(169)

Gelet op het voorgaande zijn de definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Definitief antidumpingrecht

Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd

37,8 %

15,3 %

15,3 %

(170)

In het kader van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen moeten de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op citroenzuur van oorsprong uit de VRC overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit ad-valoremrechten van verschillende hoogte en uit prijsverbintenissen voor bepaalde ondernemingen bestaan.

(171)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten werden gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Daarin wordt derhalve de situatie weerspiegeld die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land en vervaardigd door de genoemde juridische entiteiten. Ten aanzien van de invoer van het betrokken product dat door andere ondernemingen is vervaardigd en welke niet specifiek in het dispositief van deze verordening is vermeld, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek vermelde ondernemingen verbonden zijn, geldt dat deze is onderworpen aan het recht dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Zij mogen niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(172)

Een onderneming kan om de toepassing van deze individuele antidumpingrechten verzoeken indien zij de naam of het adres van haar entiteit verandert. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (12). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waarmee kan worden aangetoond dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om gebruik te maken van het recht dat op haar van toepassing is. Indien de naams- of adreswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om het recht te genieten dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naams- of adreswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(173)

Twee producenten-exporteurs hebben de Commissie in kennis gesteld van adreswijzingen. Een van hen heeft de Commissie tevens in kennis gesteld van een naamswijziging. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor hun activiteiten, wat het betrokken product betreft.

(174)

Een andere producent-exporteur zou niet langer in aanmerking moeten komen voor een individueel recht, daar hij heeft opgehouden te bestaan.

(175)

De bevindingen in de overwegingen 173 en 174 zijn medegedeeld en er zijn geen opmerkingen ontvangen.

7.   VORM VAN DE MAATREGELEN

(176)

De Commissie onderzocht in het kader van het nieuwe onderzoek wat de vorm van de maatregelen betreft, de opbouw van de MIP van de verbintenissen. De Commissie onderzocht met name het indexeringsmechanisme.

(177)

De MIP werd oorspronkelijk geïndexeerd op basis van de schommelingen in de maisprijzen in de VS. Toen de oorspronkelijke maatregelen werden ingesteld, konden de producenten-exporteurs die verbintenissen aanboden, geen openbare referentiebron voor EU-maisprijzen vinden. Thans is een dergelijke bron beschikbaar, en wordt deze geschikter geacht gelet op het feit dat de MIP is gebaseerd op de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie.

(178)

De Commissie onderzocht tevens de indexeringsvariabele voor het verbruik van grondstoffen per ton citroenzuur en achtte deze correct.

(179)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden belanghebbenden aan dat in plaats van de MIP als hiervoor omschreven te indexeren, een vaste minimumprijs of een indexering op basis van de prijzen van andere grondstoffen naast mais moet worden gebruikt, aangezien niet alle producenten in de Unie mais als grondstof voor de productie van citroenzuur gebruiken. Gezien echter de aanzienlijke schommelingen van zowel de productiekosten als de prijzen van citroenzuur, kan een vaste minimumprijs snel achterhaald zijn en onredelijk hoog of laag worden. Ook wordt een indexering voor een grondstof met vrij stabiele prijzen niet passend geacht wanneer de prijs van citroenzuur aanzienlijk fluctueert en er geen betrouwbare openbare bron voor bestaat.

(180)

Derhalve wordt geoordeeld dat een vaste minimumprijs of een indexering op basis van verschillende grondstoffen niet redelijker is dan een indexering op basis van maisprijzen. Aangezien mais echter niet de basisgrondstof voor alle producenten in de Unie is, werd het passend geacht om de indexeringsvariabele voor het verbruik van grondstoffen te herzien, teneinde beter rekening te houden met het gewogen gemiddelde verbruik van mais van de bedrijfstak van de Unie en met de ontwikkeling van de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie als geheel.

(181)

In het kader van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek dat uitsluitend betrekking heeft op schade, heeft de Commissie een nieuwe geen schade veroorzakende prijs voor de bedrijfstak van de Unie vastgesteld. De MIP moet op deze basis worden herzien en bijgewerkt, zodat de verbintenissen van kracht kunnen blijven.

(182)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben de vijf medewerkende producenten-exporteurs, met inbegrip van een groep van producenten-exporteurs, waarvoor momenteel verbintenissen gelden, samen met de Chinese Kamer van Koophandel van importeurs en exporteurs van metalen, mineralen & chemicaliën (zie de overwegingen 2 en 3), nieuwe aanvaardbare prijsverbintenissen aangeboden.

(183)

De Commissie heeft dit aanbod van nieuwe prijsverbintenissen ter vervanging van de geldende prijsverbintenissen bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/87 (13) aanvaard. De nieuw aangeboden prijsverbintenissen nemen de schadelijke gevolgen van dumping weg en beperken het gevaar van ontwijking in voldoende mate.

(184)

Om de Commissie en de douaneautoriteiten nog beter in staat te stellen effectief toezicht op de naleving van de verbintenissen door de ondernemingen uit te oefenen, moet, wanneer de aanvraag voor het vrije verkeer bij de douaneautoriteit wordt ingediend, de vrijstelling van het antidumpingrecht afhankelijk worden gesteld van:

i)

de overlegging van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in de bijlage zijn vermeld;

ii)

het feit dat de ingevoerde goederen door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door haar direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie zijn gefactureerd; en

iii)

het feit dat de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

Wanneer niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer het van toepassing zijnde antidumpingrecht verschuldigd.

(185)

Wanneer de Commissie ingevolge artikel 8, lid 9, van de basisverordening onder verwijzing naar specifieke transacties haar aanvaarding van een verbintenis wegens een schending opzegt en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart, ontstaat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld.

(186)

Importeurs moeten zich ervan bewust zijn dat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld kan ontstaan, zoals beschreven in de overwegingen 184 en 185, ook al heeft de Commissie een verbintenis aanvaard van de fabrikant bij wie zij direct of indirect kopen; zij dienen dit als een normaal handelsrisico aan te merken.

(187)

Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening opgerichte comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van citroenzuur en trinatriumcitraat-dihydraat, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00 (Taric-code 2918150010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

COFCO Biochemical (Anhui) Co., Ltd — No 1 COFCO Avenue, Bengbu City 233010, Anhui Province, VRC

35,7

A874

Laiwu Taihe Biochemistry Co., Ltd — No 106 Luzhong Large East Street, Laiwu City, Shandong Province, VRC

15,3

A880

RZBC Co., Ltd — No 9 Xinghai West Road, Rizhao City, Shandong Province, VRC

36,8

A876

RZBC (Juxian) Co., Ltd — No 209 Laiyang Road (West Side of North Chengyang Road), Juxian Economic Development Zone, Rizhao City, Shandong Province, VRC

36,8

A877

TTCA Co., Ltd — West, Wenhe Bridge North, Anqiu City, Shandong Province, VRC

42,7

A878

Weifang Ensign Industry Co., Ltd — No 1567 Changsheng Street, Changle, Weifang, Shandong Province, VRC

33,8

A882

Jiangsu Guoxin Union Energy Co., Ltd — No 1 Redian Road, Yixing Economic Development Zone, Jiangsu Province, VRC

32,6

A879

Alle andere ondernemingen

42,7

A999

3.   Niettegenstaande lid 1 zijn de definitieve antidumpingrechten niet van toepassing op invoer die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer is gebracht.

4.   Tenzij anders vermeld zijn de desbetreffende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Ingevoerde goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven en zijn gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en wier namen zijn vermeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/87, zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht op voorwaarde dat:

a)

de goederen door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door hen direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie zijn gefactureerd; en

b)

de goederen vergezeld gaan van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens en verklaring bevat; en

c)

de goederen die bij de douane worden aangegeven en aangeboden exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

2.   Er ontstaat een douaneschuld op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer:

a)

wanneer ten aanzien van de in lid 1 beschreven ingevoerde goederen wordt vastgesteld dat aan een of meer van de in dat lid genoemde voorwaarden niet is voldaan; of

b)

wanneer de Commissie haar aanvaarding van de verbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 intrekt bij een verordening of besluit waarin zij naar specifieke transacties verwijst en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 1.

(3)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 62.

(4)  PB L 244 van 8.9.2012, blz. 27.

(5)  PB C 60 van 1.3.2013, blz. 9.

(6)  PB C 351 van 30.11.2013, blz. 27.

(7)  http://madb.trade.cec.eu.int:8080/madb/atDutyOverviewPubli.htm

(8)  http://www.ihs.com/products/chemical/planning/ceh/citric-acid.aspx

(9)  http://www.ihs.com/products/chemical/planning/ceh/citric-acid.aspx. Het citaat is gebaseerd op een openbaar uittreksel uit het rapport.

(10)  Zie overweging 61 van Verordening (EG) nr. 488/2008 van de Commissie (PB L 143 van 3.6.2008, blz. 13).

(11)  PB C 351 van 30.11.2013, blz. 27.

(12)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, CHAR 04/39, 1049 Brussel, België.

(13)  Zie bladzijde 75 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE

De volgende gegevens moeten worden vermeld in de handelsfactuur die de door de onderneming in de Europese Unie ingevoerde goederen waarop een verbintenis van toepassing is, vergezelt:

1.

het opschrift „HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”;

2.

de naam van de onderneming die de handelsfactuur heeft afgegeven;

3.

het nummer van de handelsfactuur;

4.

de datum van afgifte van de handelsfactuur;

5.

de aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Europese Unie moeten worden ingeklaard;

6.

een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het productcodenummer (PCN) dat in de verbintenis wordt gebruikt;

een omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen;

het productcodenummer van de onderneming (CPC: company product code);

de Taric-code;

de hoeveelheid (in ton);

7.

de verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton;

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden;

het totale bedrag aan kortingen en rabatten;

8.

de naam van de onderneming die als importeur in de Europese Unie de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt;

9.

de naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Unie van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die door [ONDERNEMING] werd aangeboden en door de Europese Commissie bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/87 werd aanvaard. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”

.

22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/83 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2015

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 11, leden 2, 5 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1187/2008 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op mononatriumglutamaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China („China”).

(2)

De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 39,7 %, behalve voor Hebei Meihus MSG Group Co. Ltd (33,8 %), Tongliao Meihua Bio-Tech Co. Ltd (33,8 %) en Fujian Province Jianyang Wuyi MSG Co. Ltd (36,5 %).

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(3)

Na de bekendmaking van een bericht dat de geldende antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (3), heeft de Commissie een op artikel 11, lid 2, van de basisverordening gebaseerd verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen ontvangen.

(4)

Het verzoek werd ingediend door Ajinomoto Foods Europe SAS („de indiener van het verzoek”), de enige producent van mononatriumglutamaat in de Unie en bijgevolg goed voor 100 % van de totale productie van mononatriumglutamaat in de Unie.

(5)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

3.   Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(6)

Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op 29 november 2013 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

4.   Gelijktijdig gehouden antidumpingonderzoek

(7)

Op dezelfde dag heeft de Commissie ook de opening aangekondigd van een antidumpingonderzoek uit hoofde van artikel 5 van de basisverordening betreffende de invoer in de Unie van mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië (5).

(8)

Tijdens dat onderzoek stelde de Commissie in augustus 2014 bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 904/2014 (6) een voorlopig antidumpingrecht in op mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië („voorlopige verordening”). De voorlopige maatregelen werden ingesteld voor een periode van zes maanden.

(9)

De twee parallelle onderzoeken hadden betrekking op hetzelfde onderzoektijdvak en tijdvak van het nieuwe onderzoek en op dezelfde beoordelingsperiode als omschreven in overweging 10.

5.   Onderzoek

Door het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen bestreken tijdvakken

(10)

Het onderzoek naar de mogelijke voortzetting of herhaling van de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van een voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 april 2010 tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek („de beoordelingsperiode”) (7).

Bij het onderzoek en de steekproef betrokken partijen

(11)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de haar bekende betrokken producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers in de Unie en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.

(12)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, zijn gehoord.

(13)

Gezien het kennelijk grote aantal Chinese producenten-exporteurs en niet-verbonden importeurs in de Unie werd in het bericht van opening overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven.

(14)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, een representatieve steekproef samen te stellen, werd de producenten-exporteurs in China verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek kenbaar te maken en de Commissie de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Aangezien slechts twee producenten-exporteurs in China de Commissie de gevraagde informatie hebben verstrekt, werd een steekproef niet nodig geacht.

(15)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze ook samen te stellen, heeft zij alle niet-verbonden importeurs verzocht zich bij haar kenbaar te maken en de in het bericht van opening vermelde informatie te verstrekken.

(16)

Veertien niet-verbonden importeurs hebben zich kenbaar gemaakt. Geen van deze ondernemingen voerde in het tijdvak van het nieuwe onderzoek evenwel mononatriumglutamaat uit China in de Unie in. Er hoefde derhalve geen steekproef te worden samengesteld.

Vragenlijsten en verificatie

(17)

De Commissie heeft alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen.

(18)

Er werden vragenlijsten toegezonden aan de beide Chinese producenten-exporteurs die zich bij de voorbereiding van een eventuele steekproef kenbaar hadden gemaakt, de enige producent in de Unie en 33 gebruikers in de Unie.

(19)

Antwoorden op de vragenlijsten werden ontvangen van de enige producent in de Unie, van één handelaar en van vijf gebruikers. Geen van de Chinese producenten-exporteurs heeft de vragenlijst beantwoord.

(20)

Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

producent in de Unie:

Ajinomoto Foods Europe SAS, Mesnil-Saint-Nicaise, Frankrijk

gebruikers:

AkzoNobel, Amersfoort, Nederland

Unilever, Rotterdam, Nederland.

Mededeling van feiten en overwegingen

(21)

Alle belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit China te handhaven. De belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. Hun opmerkingen werden onderzocht en in aanmerking genomen indien zij gegrond werden geacht.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(22)

Het product waarop dit nieuwe onderzoek betrekking heeft, is hetzelfde als dat waarop het oorspronkelijke onderzoek betrekking had, namelijk mononatriumglutamaat („MNG”) van oorsprong uit China, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2922 42 00 („het betrokken product”). MNG is een levensmiddelenadditief dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als smaakversterker in soepen, bouillons, vis- en vleesgerechten, specerijenmengsels en kant-en-klaargerechten. MNG wordt ook gebruikt in de chemische industrie voor non-foodtoepassingen zoals detergentia. Het wordt geproduceerd in de vorm van witte, geurloze kristallen van verschillende formaten. MNG is verkrijgbaar in verpakkingen van verschillende grootte, gaande van zakjes van 0,5 g voor verkoop aan de consument tot balen van 1 000 kg. De kleinere zakjes worden via de detailhandel aan particuliere consumenten verkocht, terwijl de grotere zakken van 20 kg en meer voor industriële gebruikers bestemd zijn. Bovendien zijn er verschillende zuiverheidsgraden. Mononatriumglutamaat heeft echter steeds dezelfde kenmerken, ongeacht de grootte van de verpakking of de zuiverheidsgraad.

(23)

MNG wordt voornamelijk geproduceerd door middel van fermentatie van verschillende suikerbronnen (maïszetmeel, tapiocazetmeel, suikerstroop, suikerrietmelasse en suikerbietenmelasse).

(24)

De bevindingen van het nieuwe onderzoek bevestigen evenals het oorspronkelijke onderzoek dat het betrokken product en MNG dat in het betrokken land geproduceerd en op de binnenlandse markt van het betrokken land verkocht wordt, MNG dat door producenten in de Unie geproduceerd en in de Unie verkocht wordt en MNG dat op de twee potentiële referentiemarkten van Thailand en Indonesië geproduceerd en verkocht wordt, dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen en dezelfde basistoepassingen hebben.

(25)

Deze producten worden dan ook beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

1.   Opmerkingen vooraf

(26)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening is nagegaan of nog steeds dumping plaatsvond en of het vervallen van de bestaande maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping zou leiden.

(27)

Zoals in de overwegingen 18 en 19 is vermeld, is een vragenlijst toegezonden aan de beide Chinese producenten-exporteurs die zich kenbaar hadden gemaakt in de voorbereiding van een eventuele steekproef, maar heeft geen van hen de vragenlijst beantwoord, noch medewerking verleend aan het onderzoek. Derhalve moest overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruikgemaakt worden van beschikbare gegevens.

(28)

De Chinese autoriteiten en de Chinese niet-medewerkende producenten-exporteurs zijn van de toepassing van artikel 18, lid 1, van de basisverordening in kennis gesteld en konden hierover opmerkingen maken. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

(29)

Op deze grondslag zijn de bevindingen betreffende de mogelijke voortzetting van dumping overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening gebaseerd op de beschikbare gegevens, met name de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek en de beschikbare statistische gegevens, te weten Eurostat en de Chinese exportdatabank.

2.   Invoer met dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek

a)   Referentieland

(30)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening is de normale waarde voor de producenten-exporteurs aan wie geen BMO was toegekend, vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie. Daartoe moest een derde land met een markteconomie worden gekozen („het referentieland”).

(31)

In het bericht van opening heeft de Commissie de belanghebbenden meegedeeld dat zij de intentie had om Thailand of Indonesië als mogelijk geschikte referentielanden te gebruiken en heeft zij de belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen in te dienen. In het oorspronkelijke onderzoek (8) werd Thailand als geschikt referentieland gebruikt. In het huidige onderzoek werd Indonesië voorgesteld, aangezien, zoals in overweging 7 is vermeld, op dezelfde datum als het huidige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen een parallel antidumpingonderzoek betreffende de invoer in de Unie van MNG van oorsprong uit Indonesië is geopend (9). Een van de belanghebbenden voerde aan dat Thailand geen geschikt referentieland was omdat de medewerkende Thaise producent deel uitmaakte van dezelfde groep als de indiener van het verzoek. Bovendien stelde hij dat er op de Thaise markt onvoldoende concurrentie heerst en dat de binnenlandse verkoop in Thailand vooral bestaat uit kleine verpakkingen voor de detailhandel, terwijl de uitvoer uit China naar de Unie zou bestaan uit grote zakken of bulk voor industrieel gebruik.

(32)

De Commissie heeft meer dan vijf bekende producenten van het betrokken product in Thailand verzocht om informatie te verstrekken. Slechts één producent in Thailand heeft zich gemeld en de vragenlijst beantwoord. Deze producent maakte deel uit van dezelfde groep als de indiener van het verzoek. Anders dan een belanghebbende stelt, impliceert het deel uitmaken van dezelfde groep als de indiener van het verzoek niet automatisch dat de normale waarde niet betrouwbaar is. De betrokken belanghebbende heeft evenmin uiteengezet hoe die relatie de normale waarde op de binnenlandse markt van Thailand kan beïnvloeden. Dit argument moet derhalve worden afgewezen.

(33)

Zoals in overweging 24 reeds is vermeld, is uit het onderzoek gebleken dat MNG dat op de binnenlandse markt van Thailand werd geproduceerd en verkocht, dezelfde technische, fysische en chemische basiseigenschappen had en voor dezelfde doeleinden werd gebruikt als het door de Chinese producenten-exporteurs geproduceerde en naar de Unie uitgevoerde product. Ook waren de productieprocessen in China vergelijkbaar met die op de Thaise markt. Ten slotte bestond er in Thailand een aanzienlijke mate van concurrentie, met verschillende binnenlandse producenten en invoer uit andere derde landen, waaronder China. Anders dan werd beweerd, is uit het onderzoek bovendien gebleken dat de binnenlandse verkoop in Thailand zowel in bulk als in de detailhandel plaatsvond. Het argument dat Thailand om die redenen niet geschikt is om als referentieland te dienen, moet dus worden afgewezen.

(34)

De Indonesische producenten-exporteurs stemden ermee in dat de gegevens die zij hebben verstrekt in het kader van het in overweging 7 genoemde parallelle onderzoek worden gebruikt in het huidige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen. Zoals in overweging 24 reeds is vermeld, is uit het onderzoek gebleken dat MNG dat op de binnenlandse markt van Indonesië wordt geproduceerd en verkocht, dezelfde technische, fysische en chemische basiseigenschappen heeft en voor dezelfde doeleinden wordt gebruikt als de producten die door de Chinese producenten-exporteurs worden geproduceerd en uitgevoerd naar de Unie. Blijkens de beschikbare informatie zijn de productieprocessen in China ook vergelijkbaar met die op de Indonesische markt. Ten slotte bestond er in Indonesië een aanzienlijke mate van concurrentie, met verschillende binnenlandse producenten en invoer uit andere derde landen, waaronder China. Uit het onderzoek is bovendien gebleken dat de binnenlandse verkoop in Indonesië zowel in bulk als in de detailhandel plaatsvond.

(35)

Uit het bovenstaande volgt dat beide landen, Thailand en Indonesië, potentieel geschikt waren als referentieland. Daar de Indonesische producenten-exporteurs die het voorwerp zijn van het parallelle onderzoek veel meer details konden verstrekken dan de enige medewerkende producent in Thailand, achtte de Commissie het echter redelijk om Indonesië te selecteren als geschikt referentieland overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

b)   Normale waarde

(36)

De informatie die is verkregen van de medewerkende producenten in Indonesië is gebruikt als basis voor de vaststelling van de normale waarde voor producenten-exporteurs in China.

(37)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de totale omvang van de binnenlandse verkoop voor elke medewerkende producent in Indonesië in het tijdvak van het nieuwe onderzoek representatief was. De binnenlandse verkoop werd als representatief beschouwd indien de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt ten minste 5 % vertegenwoordigde van de totale omvang van de uitvoer van het betrokken product naar de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De binnenlandse verkoop in Indonesië bleek voor elk van de producenten representatief te zijn. Verder werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vastgesteld.

(38)

Daar werd vastgesteld dat de verkoop op de binnenlandse markt in voldoende hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als een gewogen gemiddelde van de prijzen van de gehele binnenlandse verkoop in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

c)   Uitvoerprijs

(39)

Wegens het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebaseerd op beschikbare gegevens.

(40)

De uitvoerprijs werd derhalve vastgesteld op basis van statistieken, namelijk Eurostat, berekend op basis van een gewogen gemiddelde.

d)   Vergelijking en correcties

(41)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek. Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties uitgevoerd voor vracht- en vervoerkosten, rekening houdend met de correcties van de normale waarde van de Indonesische producenten-exporteurs zoals vastgesteld in het parallelle onderzoek als vermeld in overweging 41 van de voorlopige verordening.

(42)

Bovendien stelde één belanghebbende dat de Chinese producenten-exporteurs, wat het productieproces (verticale integratie), de ontwikkeling van de grondstofprijzen en het energieverbruik betreft, comparatieve kostenvoordelen hebben tegenover de Thaise producenten. Aangezien Indonesië als referentieland werd gebruikt, was dit argument niet relevant. Wat Indonesië betreft, waren de productieprocessen van MNG in China, zoals vermeld in overweging 34, vergelijkbaar met die op de Indonesische markt. Er zij op gewezen dat alle producenten van MNG over de hele wereld soortgelijke productiemethoden hanteren. MNG wordt geproduceerd door middel van fermentatie van verschillende suikerbronnen (maïszetmeel, tapiocazetmeel, suikerstroop, suikerrietmelasse en suikerbietenmelasse).

e)   Dumpingmarge

(43)

Een van de belanghebbenden voerde aan dat de uitvoer uit China hoofdzakelijk in bulk gebeurde, terwijl de binnenlandse verkoop in Thailand voornamelijk via de detailhandel loopt. Daarom werd gesteld dat de dumpingmarge moest worden berekend op basis van de verkoop in bulk alleen. Daar geen van de Chinese producenten-exporteurs heeft meegewerkt, was geen informatie beschikbaar over de verkoopvoorwaarden, de omvang of de verpakking van de Chinese uitvoer.

(44)

Aangezien Indonesië als referentieland werd gebruikt, was dit argument bovendien niet relevant. Hoe dan ook, of de detailverkoop nu al dan niet werd inbegrepen, de vergelijking gaf in alle gevallen aanzienlijke dumpingmarges te zien, zoals blijkt uit overweging 47.

(45)

Voorts heeft de Commissie de dumpingmarges berekend op basis van de vastgestelde normale waarde in het referentieland. De vergelijking gaf aanzienlijke dumpingmarges te zien, zoals blijkt uit overweging 47.

(46)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Wegens het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs kon niet worden vastgesteld welke productsoorten uit China worden uitgevoerd. Bijgevolg kon geen vergelijking per productsoort worden gemaakt. In plaats daarvan moest de vergelijking worden gebaseerd op de statistische gegevens van de uitvoerprijs, zoals uiteengezet in de overwegingen 39 en 40.

(47)

Op grond hiervan bleek de gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, in alle gevallen meer dan 25 % te bedragen.

3.   Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

a)   Inleidende opmerking

(48)

In aansluiting op de analyse waaruit bleek dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek invoer met dumping plaatsvond, werd nagegaan hoe waarschijnlijk het was dat voortzetting van dumping zou plaatsvinden indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Daarbij werden de volgende elementen onderzocht: het volume en de prijzen van de invoer met dumping uit China, de productiecapaciteit en reservecapaciteit in China, en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor invoer uit China.

b)   Volume en prijzen van de invoer met dumping uit China

(49)

Ondanks de geldende maatregelen is de omvang van de invoer uit China in de beoordelingsperiode met 65 % gestegen, met een navenante stijging van het marktaandeel van 68 %, zoals vermeld in overweging 81. Ondanks deze relatieve stijging bleef de omvang van de invoer uit China en het marktaandeel in absolute cijfers tijdens de gehele beoordelingsperiode laag.

(50)

Wegens het gebrek aan medewerking van de Chinese producenten-exporteurs werden de invoerprijzen vastgesteld aan de hand van Eurostat-gegevens. Zoals vastgesteld in overweging 84 daalden de gemiddelde prijzen van de invoer uit China van boekjaar 2010/2011 tot het tijdvak van het nieuwe onderzoek gestaag en met in totaal 20 % in de loop van de beoordelingsperiode; gebleken is dat de invoer in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tegen dumpingprijzen plaatsvond. Er werd ook vastgesteld dat indien de antidumpingrechten buiten beschouwing werden gelaten, de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie gemiddeld met meer dan 10 % werden onderboden.

c)   Productiecapaciteit en reservecapaciteit in China

(51)

De productiecapaciteit en de reservecapaciteit in China werden vastgesteld op basis van de door de indiener van het verzoek verstrekte informatie. Daar deze gegevens niet openbaar zijn, heeft de Commissie ze vergeleken met andere algemeen toegankelijke bronnen, waaronder persberichten die zijn opgenomen in het dossier dat openstaat voor raadpleging door belanghebbenden. Daaruit is gebleken dat China de grootste MNG-producent ter wereld is, met een jaarlijkse productiecapaciteit en jaarlijkse productie die in de beoordelingsperiode zijn toegenomen. In 2012 bedroeg de MNG-productiecapaciteit zowat 3,5 tot 4 miljoen ton, terwijl de MNG-productie zowat 2,5 tot 3 miljoen ton bedroeg. In 2012 bedroeg de reserveproductiecapaciteit dus zowat 600 000 tot 900 000 ton.

(52)

Volgens dezelfde bron zullen de productiecapaciteit en de productie van MNG in China tot 2017 nog verder stijgen, aangezien de vraag naar MNG in China toeneemt.

(53)

In 2011 gaf de Chinese overheid via het ministerie van Industrie en Informatietechnologie (MIIT) het startschot voor een algemeen beleid tot uitbanning van oude en inefficiënte installaties in 19 belangrijke bedrijfstakken in China, waaronder de MNG-sector. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke daling van het aantal MNG-producenten in China. Op basis hiervan stelde één belanghebbende dat de capaciteit in China waarschijnlijk niet was vergroot. Uit het onderzoek bleek op basis van de informatie in het verzoek en van persartikelen dat grotere ondernemingen hun capaciteit hebben vergroot. Daardoor nam de totale MNG-productiecapaciteit in China toe, zodat het argument van de betrokkene moet worden afgewezen.

(54)

Bovendien zijn de voorraden MNG in China volgens de door de indiener van het verzoek verstrekte gegevens de afgelopen jaren voortdurend gegroeid en waren zij meer dan tweemaal zo groot als het verbruik in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Een van de belanghebbenden voerde aan dat aangezien de gegevens over de beweerde overtollige voorraden niet beschikbaar waren in het niet-vertrouwelijke dossier, zij voor de belanghebbenden niet verifieerbaar zijn en niet in aanmerking mogen worden genomen. Voorts werd aangevoerd dat de overtollige voorraden onwaarschijnlijk lijken, gezien de vermindering van de capaciteit door de Chinese regering. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de betrokken belanghebbende geen bewijsmateriaal heeft verstrekt om deze bewering te staven. Zoals reeds vermeld in overweging 27, heeft bovendien geen enkele Chinese producent-exporteur aan het onderzoek meegewerkt. Derhalve moest overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening worden gebruikgemaakt van de beschikbare gegevens. Volgens artikel 19, lid 3, van de basisverordening kan de Commissie bovendien als vertrouwelijk verstrekte informatie buiten beschouwing laten indien geen zinvolle niet-vertrouwelijke samenvatting is verstrekt, maar het niet-indienen van een dergelijke samenvatting leidt niet tot de automatische afwijzing van de als vertrouwelijk verstrekte informatie. Hoewel niet alle elementen van het verzoek, waaronder de informatie over de Chinese voorraden, konden worden geverifieerd, is de verstrekte informatie in dit geval toch juist en redelijk geacht, aangezien zij in dezelfde richting ging als de door de indiener van het verzoek verstrekte informatie die kon worden geverifieerd. Daar de totale productiecapaciteit in China, zoals beschreven in overweging 51, is toegenomen, waren de overtollige voorraden ook niet het enige element op grond waarvan werd geconcludeerd dat de Chinese producenten-exporteurs over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikken. Bovendien heeft de Commissie waar mogelijk verificaties verricht aan de hand van andere beschikbare bronnen, zoals persartikelen, en zij heeft die informatie alleen gebruikt wanneer zij ervan overtuigd was dat die redelijk en voldoende betrouwbaar was. Dit argument moet derhalve worden afgewezen.

(55)

Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde dezelfde belanghebbende dat de Commissie haar bevindingen niet heeft gebaseerd op feiten, zoals artikel 11.3 van de WTO-Antidumpingovereenkomst (10) vereist, maar slechts op veronderstellingen. Hij herhaalde zijn argument betreffende de gestelde capaciteitsvermindering en de reservecapaciteit in China

(56)

Zoals in overweging 27 reeds is vermeld, heeft geen enkele Chinese producent-exporteur meegewerkt aan het onderzoek, zodat de Commissie haar bevindingen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening moest baseren op de beschikbare gegevens. Zoals ook beschreven in de overwegingen 29 en 51, was de gebruikte informatie vooral die welke de indiener van het verzoek had verstrekt in het kader van zijn verzoek om een nieuw onderzoek; die informatie is waar mogelijk gecontroleerd. Daar dit de enige beschikbare en betrouwbare informatie was, is het argument dat de bevindingen louter op veronderstellingen waren gebaseerd, afgewezen.

(57)

Ook de door de belanghebbende verstrekte informatie is in overweging genomen. Wat de beschikbare capaciteit en reservecapaciteit in China betreft, verstrekte de betrokken belanghebbende echter tegenstrijdige informatie. Anders dan hij betoogde, bleek uit het bij zijn opmerkingen gevoegde bewijsmateriaal bijvoorbeeld dat de MNG-capaciteit in China veeleer was gestegen dan gedaald. Dat strookt met de bevindingen van de Commissie in overweging 53. Het argument van deze belanghebbende dat de totale capaciteit in China waarschijnlijk zou afnemen, is dan ook afgewezen.

(58)

Derhalve wordt geconcludeerd dat de Chinese exporteurs-producenten over een aanzienlijke reservecapaciteit beschikken die, zoals wordt uiteengezet in de overwegingen 61 en 62, gebruikt zou kunnen worden om veel meer naar de Unie uit te voeren indien de antidumpingmaatregelen zouden vervallen.

d)   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(59)

Tijdens de beoordelingsperiode nam de markt van de Unie als gevolg van de geldende maatregelen slechts een klein deel van de Chinese uitvoer voor haar rekening. Een van de belanghebbenden voerde aan dat de Unie voor de Chinese producenten-exporteurs geen aantrekkelijke markt is, omdat de vraag naar MNG in Azië en andere opkomende economieën, waaronder China, naar verwachting zal groeien. Hij beweerde verder dat aangezien de prijzen bij uitvoer van China naar andere derde landen gemiddeld hoger zijn dan of vergelijkbaar met de Chinese prijzen bij uitvoer naar de Unie, de Chinese producenten-exporteurs niet worden aangespoord om hun uitvoer naar de markt van de Unie te vergroten.

(60)

Hoewel uit het onderzoek is gebleken dat de Chinese prijzen bij uitvoer naar derde landen gemiddeld iets hoger zijn dan de prijzen bij uitvoer naar de Unie, kan dit te wijten zijn aan het feit dat de Chinese producenten-exporteurs hun uitvoerprijzen naar de Unie wegens de geldende antidumpingrechten hebben verlaagd. Dat is dus niet per se een indicatie van het mogelijke prijsniveau als de maatregelen zouden komen te vervallen. Gezien de hoogte van de antidumpingrechten, zouden de Chinese producenten-exporteurs hun uitvoerprijzen integendeel kunnen verhogen en nog steeds met dumping en onderbieding van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie blijven verkopen.

(61)

Hoewel het binnenlandse verbruik in China en de consumptie in de rest van Azië en andere opkomende markten naar verwachting zullen groeien, wijst het niveau van de overcapaciteit in China op een sterke stimulans om alternatieve markten te vinden om deze overcapaciteit te absorberen.

(62)

De Commissie heeft ook rekening gehouden met de mogelijke instelling van maatregelen tegen de Chinese uitvoer van MNG naar de Verenigde Staten van Amerika („de VS”) als gevolg van lopende parallelle antidumping- en antisubsidieprocedures van de autoriteiten van de VS tegen China betreffende hetzelfde product. Op 26 november 2014 hebben de autoriteiten van de VS inderdaad definitieve antidumpingmaatregelen ingesteld. Voor vier Chinese producenten-exporteurs is een individueel recht van 20,09 % vastgesteld, terwijl het residuele recht 39,03 % bedraagt. Bijgevolg zal de toegang tot de Amerikaanse markt voor de Chinese uitvoer vermoedelijk worden bemoeilijkt en zal de uitvoer van grote hoeveelheden Chinees MNG waarschijnlijk worden verlegd naar de markt van de Unie, met name indien de maatregelen in de Unie tezelfdertijd zouden vervallen. In dit verband moet worden opgemerkt dat in 2013 ongeveer 26 600 ton MNG uit China is uitgevoerd naar de VS, hetgeen een aanzienlijk deel van het verbruik in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek vertegenwoordigt.

(63)

Bovendien was zowel de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie als de gemiddelde prijs bij invoer in de Unie van de Indonesische producenten-exporteurs, zoals vastgesteld in het parallelle onderzoek vermeld in de overwegingen 61 en 80 van de voorlopige verordening, hoger dan de gemiddelde Chinese prijzen bij invoer in de Unie zonder antidumpingrechten en de gemiddelde prijzen van Chinese invoer in andere derde landen. Wegens de niet-medewerking van de Chinese producenten-exporteurs is deze analyse gebaseerd op de beschikbare informatie, d.w.z. de Chinese uitvoerdatabank. Het prijsbeleid van de Chinese exporteurs wees erop dat, als de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen, de Unie voor de Chinese exporteurs een aantrekkelijke markt zou zijn, aangezien zij hun prijzen bij uitvoer naar de Unie zouden kunnen verhogen.

(64)

Dat het marktaandeel van de invoer uit China ondanks de geldende maatregelen groeit, toont ook aan dat de Chinese producenten-exporteurs nog steeds belangstelling hebben voor de markt van de Unie. Gezien de vastgestelde prijsniveaus blijft de EU-markt voor MNG aantrekkelijk voor de Chinese uitvoer. Dat zal waarschijnlijk nog meer het geval zijn als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(65)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde voornoemde belanghebbende zijn argument betreffende de stijgende binnenlandse vraag naar MNG in China, de geringe omvang van de Chinese uitvoer naar de Unie, het marktaandeel ervan, en de hogere prijs van Chinees MNG bij uitvoer naar andere derde landen dan bij uitvoer naar de Unie. Hij stelde dat deze elementen tijdens het onderzoek van de Commissie niet in aanmerking waren genomen.

(66)

In de eerste plaats is het argument dat de ontwikkeling van de Chinese productiecapaciteit en reservecapaciteit, de stijgende binnenlandse vraag naar MNG in China, de geringe omvang van de Chinese uitvoer naar de Unie, het marktaandeel ervan als omschreven in overweging 49, en de prijs van de Chinese uitvoer naar de Unie en andere derde landen niet in aanmerking zijn genomen, ongegrond. Zoals uit de overwegingen 49 tot en met 64 blijkt, zijn die elementen wel degelijk onderzocht, en de desbetreffende conclusies zijn aan de belanghebbenden ter kennis gebracht. In de tweede plaats heeft de betrokkene tot staving van zijn bewering niets nieuws aangevoerd ter aanvulling van de elementen die de Commissie tijdens het onderzoek had vastgesteld.

(67)

Ten slotte betwistte de betrokkene de beoordeling van de Commissie in overweging 62, dat de Chinese uitvoer wegens de door de autoriteiten van de VS ingestelde antidumpingmaatregelen op de uitvoer van MNG uit China naar de VS, zou kunnen worden verlegd van de VS naar de Unie.

(68)

Zoals in overweging 62 reeds is uiteengezet, wordt evenwel opgemerkt dat indien de maatregelen in de Unie zouden vervallen, het gelet op de antidumpingmaatregelen die zijn ingesteld op de uitvoer van Chinees MNG naar de VS waarschijnlijk is dat de Chinese uitvoer zal worden verlegd naar de markt van de Unie.

(69)

Het desbetreffende argument van de betrokkene moest dan ook worden afgewezen.

4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(70)

Uit bovenstaande analyse is gebleken dat Chinese producten nog steeds tegen dumpingprijzen en met aanzienlijke dumpingmarges op de markt van de Unie werden ingevoerd. Gezien de bevindingen betreffende de aanzienlijke reserveproductiecapaciteit in China en de waarschijnlijkheid dat aanzienlijke hoeveelheden van de uitvoer tegen dumpingprijzen worden verlegd naar de markt van de Unie, komt de Commissie tot de conclusie dat het zeer waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet als de maatregelen worden ingetrokken.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(71)

Het soortgelijke product werd tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek door één producent van de Unie vervaardigd. Deze vormt de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(72)

Daar de bedrijfstak van de Unie uit slechts één producent bestaat, moesten alle cijfers betreffende gevoelige gegevens met het oog op de vertrouwelijkheid in geïndexeerde vorm of als orde van grootte worden gepresenteerd.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(73)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld door het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie op te tellen bij de invoer uit China en andere derde landen, op basis van Eurostat en gegevens die zijn verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs waarop het in overweging 7 bedoelde parallelle antidumpingonderzoek betrekking heeft.

(74)

Een van de belanghebbenden stelde dat de desbetreffende GN-codes in Eurostat ook betrekking hebben op andere producten dan het betrokken product en dat de invoer uit China derhalve ook glutaminezuur en zouten daarvan kan omvatten. Aangezien de invoergegevens zijn ontleend aan Eurostat op het niveau van de Taric-code (geïntegreerd tarief van de Europese Unie), hadden zij echter slechts betrekking op het betrokken product; dit argument werd dan ook afgewezen.

(75)

Dezelfde belanghebbende voerde aan dat niet al het in China geproduceerde en naar de Unie uitgevoerde MNG de zuiverheid had die in de Unie is vereist voor levensmiddelenadditieven, en vroeg zich af of dit weerspiegeld werd in de omvang van de invoer uit China. Zoals in overweging 22 reeds is vastgesteld, vallen alle soorten MNG, ongeacht de zuiverheid ervan, binnen de reikwijdte van dit onderzoek; dit argument werd dan ook afgewezen.

(76)

Het aldus berekende verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (ton)

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Index (BJ 2010/BJ 2011 = 100)

100

87

93

98

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst/gegevens verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs.

(77)

Het verbruik in de Unie is van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 gedaald, en in boekjaar 2012/2013 en tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek opnieuw licht gestegen. Het verbruik is tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 2 % gedaald. De daling van het verbruik van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 was voornamelijk toe te schrijven aan een daling van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie als gevolg van een daling van de productie in dezelfde periode (zie overweging 100). De invoer bleef in die periode op een vergelijkbaar niveau. De stijging van het verbruik in boekjaar 2012/2013 is bijna uitsluitend toe te schrijven aan een toename van de invoer, aangezien de verkoop van de bedrijfstak van de Unie min of meer op hetzelfde niveau bleef. Ten slotte nam het invoervolume tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanzienlijk toe, met name uit Indonesië (zie overweging 88), terwijl de verkoop van de bedrijfstak van de Unie opnieuw daalde.

(78)

Een van de belanghebbenden voerde aan dat de beschrijving van de ontwikkeling van het verbruik onvolledig was, omdat geen rekening werd gehouden met het feit dat de invoer van Vietnamees MNG was vervangen door Indonesische invoer en dat de gebruikers daarom niet langer verdere prijsstijgingen verwachtten en hun voorraden verminderden. Hoewel de invoer van MNG uit andere derde landen, waaronder Vietnam, in de beoordelingsperiode inderdaad daalde en die uit Indonesië steeg, is dit niet van invloed op de ontwikkeling van het totale verbruik in de Unie als zodanig. Ook de gevolgen van eventuele ontwikkelingen van de invoerstromen en de mogelijke reactie daarop van marktdeelnemers zoals gebruikers hebben geen invloed op de ontwikkeling van het verbruik als zodanig. Dit argument werd derhalve afgewezen.

2.   Invoer uit het betrokken land

a)   Omvang en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(79)

De omvang en het marktaandeel van de invoer uit China zijn vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat en gegevens die zijn verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs waarop het in overweging 7 bedoelde parallelle antidumpingonderzoek betrekking heeft.

(80)

De invoer in de Unie vanuit het betrokken land en het marktaandeel ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 2

Omvang van de invoer en marktaandeel

Land

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

China

Volume (ton)

1 518

758

1 923

2 509

Index

100

50

127

165

Marktaandeel — Index

100

57

136

168

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst/gegevens verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs.

(81)

De invoer uit China is van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 gedaald, maar is in boekjaar 2012/2013 en tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijk gestegen. Over de gehele beoordelingsperiode is de invoer uit China met 65 % gestegen. Het overeenkomstige marktaandeel vertoonde een soortgelijke trend: van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 is het eerst gedaald, en vervolgens is het tot aan het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijk gestegen. Tijdens de beoordelingsperiode is het marktaandeel in totaal met 68 % gestegen. Ondanks deze relatieve stijgingen bleven de omvang van de invoer uit China en het marktaandeel ervan in absolute cijfers tijdens de beoordelingsperiode laag.

b)   Prijs van de invoer uit het betrokken land en prijsonderbieding

(82)

De invoerprijzen zijn vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat.

(83)

Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer uit China:

Tabel 3

Invoerprijzen

Land

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

China

Gemiddelde prijs (EUR/ton) (11)

1 234

1 199

1 143

992

Index

100

97

93

80

(84)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit China daalden gestaag van boekjaar 2010/2011 tot het tijdvak van het nieuwe onderzoek, en met in totaal 20 % in de loop van de beoordelingsperiode.

(85)

De Commissie stelde de prijsonderbieding tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek vast aan de hand van een vergelijking van:

de gewogen gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

de uitvoerprijs, vastgesteld op basis van de invoerstatistieken waarover de Commissie beschikte, namelijk Eurostat, berekend op basis van een gewogen gemiddelde, met de nodige correcties voor douanerechten, antidumpingrechten en kosten na invoer.

(86)

De vergelijking gaf geen onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit China op de markt van de Unie te zien. Na aftrek van het effect van de antidumpingrechten bedroeg de onderbiedingsmarge echter meer dan 10 %.

3.   Invoer uit Indonesië

a)   Omvang en marktaandeel van de invoer uit Indonesië

(87)

De Commissie heeft de omvang van de invoer uit Indonesië vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat en gegevens die zijn verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs in het in overweging 7 bedoelde parallelle antidumpingonderzoek.

(88)

De invoer in de Unie vanuit Indonesië en het marktaandeel ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 4

Omvang van de invoer en marktaandeel

Land

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Indonesië

Volume (ton)

8 638

9 478

18 317

24 385

Index

100

110

212

282

Marktaandeel — Index

100

126

227

287

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst/gegevens verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs.

(89)

De omvang van de invoer uit Indonesië is tijdens de beoordelingsperiode bijna verdrievoudigd. De invoer steeg voortdurend en aanmerkelijk, met 182 %, van 8 638 ton in boekjaar 2010/2011 tot 24 385 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(90)

Het overeenkomstige marktaandeel is tijdens de beoordelingsperiode bijna verdrievoudigd. Het steeg ondanks de algemene daling van het verbruik (– 2 %) met 187 %.

b)   Prijzen van de invoer uit Indonesië

(91)

De Commissie heeft de invoerprijzen vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat en gegevens die zijn verstrekt door de in de steekproef opgenomen Indonesische producenten-exporteurs in het in overweging 7 bedoelde lopende antidumpingonderzoek.

(92)

De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie vanuit Indonesië ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 5

Invoerprijzen

Land

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Indonesië

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 266

1 279

1 226

1 162

Index

100

101

97

92

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst/gegevens verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs.

(93)

De gemiddelde invoerprijs van MNG uit Indonesië is van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 licht gestegen, alvorens in boekjaar 2012/2013, en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek zelfs nog verder, te dalen. De gemiddelde invoerprijs van MNG uit Indonesië is tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 8 % gedaald.

4.   Niet aan maatregelen onderworpen invoer uit andere derde landen

(94)

De omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit andere derde landen ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 6

Invoer uit andere derde landen

Land

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Brazilië

Volume (ton)

2 321

969

1 070

889

Index

100

42

46

38

Marktaandeel — Index

100

48

49

39

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 218

1 306

1 402

1 365

Index

100

107

115

112

Korea, Republiek

Volume (ton)

1 248

2 157

923

802

Index

100

173

74

64

Marktaandeel — Index

100

198

79

65

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 231

1 296

1 293

1 277

Index

100

105

105

104

Vietnam

Volume (ton)

5 707

6 042

1 820

769

Index

100

106

32

13

Marktaandeel — Index

100

121

34

14

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 284

1 291

1 361

1 318

Index

100

101

106

103

Andere derde landen

Volume (ton)

993

681

478

434

Index

100

69

48

44

Marktaandeel — Index

100

79

52

45

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 594

1 718

2 044

2 001

Index

100

108

128

126

Totaal andere derde landen

Volume (ton)

10 268

9 848

4 291

2 894

Index

100

96

42

28

Marktaandeel — Index

100

110

45

29

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 293

1 323

1 433

1 424

Index

100

102

111

110

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst/gegevens verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs.

(95)

De omvang van de invoer uit andere derde landen daalde in totaal van 10 268 ton in boekjaar 2010/2011 naar 2 894 ton in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, ofwel met 72 % tijdens de beoordelingsperiode. Het overeenkomstige marktaandeel daalde in die periode met 71 %. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen slechts ongeveer een kwart van zijn niveau in boekjaar 2010/2011. In totaal steeg de prijs van de invoer uit derde landen tijdens de beoordelingsperiode met 10 %.

(96)

Eén belanghebbende stelde dat de totale invoer, waaronder die uit China en Indonesië, tijdens de beoordelingsperiode stabiel was gebleven.

(97)

Deze bewering was in strijd met de beschikbare statistieken waarop de bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd, zoals weergegeven in tabel 7. In feite steeg de totale invoer in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 46 %. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(98)

De totale invoer, met inbegrip van die uit China en Indonesië, ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 7

Totale invoer

 

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Totale invoer

Volume (ton)

20 424

20 084

24 531

29 788

Index

100

98

120

146

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst/gegevens verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs.

5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(99)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle economische factoren en parameters die gevolgen hebben voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(100)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Productievolume — Index

100

95

107

91

Productiecapaciteit — Index

100

100

100

100

Bezettingsgraad — Index

100

95

107

91

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(101)

De productie fluctueerde tijdens de beoordelingsperiode. Hoewel de productie van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 daalde, steeg zij van boekjaar 2011/2012 tot in boekjaar 2012/2013, en werd tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek het laagste niveau bereikt. Uit het onderzoek bleek dat de schommelingen voornamelijk veroorzaakt werden door de onderhoudsstops bij de bedrijfstak van de Unie om de 15 maanden en door de slechte weersomstandigheden tijdens de winter van 2010/2011, waardoor de levering van één van de belangrijkste grondstoffen (ammoniak) werd verstoord. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd de onderhoudsstop verlengd in een poging de grote voorraden te verkleinen. Tijdens de beoordelingsperiode is het productievolume in totaal met 9 % gedaald.

(102)

Eén partij stelde dat de productie en de bezettingsgraad pas daalden nadat zij in de periode vóór de beoordelingsperiode aanzienlijk waren gestegen. Op grond daarvan stelde hij dat de dalende tendens van deze factoren derhalve niet op schade wijst. Voor de vaststelling van tendensen van de verschillende schade-indicatoren heeft de Commissie haar beoordeling gebaseerd op de beoordelingsperiode, die is bepaald bij de opening van het onderzoek. De beoordelingsperiode bestaat uit het tijdvak van het nieuwe onderzoek en de drie daaraan voorafgaande boekjaren, hetgeen overeenstemt met de vaste praktijk. Het enkele feit dat bepaalde schade-indicatoren vóór de beoordelingsperiode hogere waarden te zien gaven, volstaat niet om van die praktijk af te wijken. Derhalve kunnen alleen de tendensen tijdens de beoordelingsperiode in aanmerking worden genomen. Dit argument werd dan ook verworpen.

(103)

De productiecapaciteit bleef tijdens de beoordelingsperiode over het algemeen stabiel.

(104)

De bezettingsgraad ontwikkelde zich, als gevolg van de daling van het productievolume en de stabiele productiecapaciteit, in overeenstemming met het productievolume, namelijk eerst een daling in boekjaar 2011/2012, vervolgens een stijging in boekjaar 2012/2013 en weer een daling in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Overeenkomstig de daling van het productievolume liep de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode in totaal terug met 9 %.

b)   Verkoopvolume en marktaandeel

(105)

De omvang van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Omvang van de verkoop en marktaandeel

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Verkoop in de Unie — Index

100

84

85

83

Marktaandeel — Index

100

96

91

85

Bron: Antwoorden op de vragenlijst, Eurostat en antwoorden op de vragenlijst/gegevens verstrekt door de Indonesische producenten-exporteurs.

(106)

De omvang van de verkoop van MNG door de bedrijfstak van de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode met 17 %. De omvang van de verkoop daalde voornamelijk van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012, en is in de volgende jaren vrij stabiel gebleven. De daling van de omvang van de verkoop, samen met de parallelle daling van het verbruik en de toename van de invoer, vooral uit Indonesië, heeft geleid tot een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van in totaal ongeveer 15 % tijdens de beoordelingsperiode. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 met 4 % gedaald, wat samenviel met een stijging van het marktaandeel van de invoer uit Indonesië en China in dezelfde periode. Van boekjaar 2012/2013 tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek bleef het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie gestaag dalen, terwijl de omvang van de invoer uit Indonesië en het marktaandeel ervan sterk toenamen. Ook de invoer uit China en het marktaandeel ervan zijn in de beoordelingsperiode gestegen, al bleven zij gedurende deze periode op een laag niveau.

c)   Groei

(107)

Terwijl het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 2 % is gedaald, daalde de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie met 17 %, hetgeen tot een verlies van marktaandeel van 15 % leidde.

d)   Werkgelegenheid en productiviteit

(108)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 10

Werkgelegenheid en productiviteit

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Aantal werknemers — Index

100

103

107

108

Productiviteit (eenheden per werknemer) — Index

100

92

100

85

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(109)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie nam voortdurend toe en is tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 8 % gestegen. Deze stijging was voornamelijk het gevolg van de integratie van een voormalige gelieerde onderneming in 2011 en de uitbreiding van de onderhoudsafdeling van de bedrijfstak van de Unie.

(110)

De productiviteit daalde als gevolg van de combinatie van een toename van de werkgelegenheid en de daling van de productie zoals aangegeven in tabel 8 in overweging 100.

6.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(111)

De voor China vastgestelde dumpingmarge lag aanzienlijk boven de de-minimisdrempel, terwijl het volume van de invoer uit China tijdens de hele beoordelingsperiode klein bleef. Indien de maatregelen worden ingetrokken, zou het effect van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie echter aanzienlijk zijn, gezien de toenemende omvang en de dalende prijzen van de invoer uit China en de verwachte ontwikkeling van de invoer uit China indien de maatregelen zouden komen te vervallen. In het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van MNG uit Indonesië dat is vermeld in overweging 7 zijn tezelfdertijd aanzienlijke dumpingmarges vastgesteld voor de medewerkende producenten-exporteurs in Indonesië, die hun marktaandeel op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode aanmerkelijk hebben vergroot.

(112)

Zoals vermeld in overweging 124, herstelde de bedrijfstak van de Unie nog van de gevolgen van eerdere schade veroorzakende dumping door de invoer van MNG uit China. Nu de invoer met dumping uit Indonesië in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen en is vastgesteld dat deze aanmerkelijke schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie (12), kan worden geconcludeerd dat dit proces van herstel werd teruggedraaid.

a)   Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

(113)

De gemiddelde verkoopprijs van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 11

Gemiddelde verkoopprijs

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid op de markt van de Unie (EUR/ton)

Index

100

107

101

97

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

Index

100

120

124

130

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(114)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode met 3 %. De prijs steeg eerst met 7 % van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012, maar daalde sindsdien voortdurend tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. De prijsstijging van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 kan worden gezien als een gevolg van de stijging van de kosten in dezelfde periode, zij het dat de kostenstijging meer uitgesproken was dan de prijsstijging. Tegelijkertijd steeg de invoer uit Indonesië en oefende deze aanzienlijke prijsdruk uit op de bedrijfstak van de Unie. Als gevolg daarvan daalden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 6 % van boekjaar 2011/2012 tot in boekjaar 2012/2013 en nog eens met 4 % tussen boekjaar 2012/2013 en het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(115)

De productiekosten per eenheid zijn tijdens de beoordelingsperiode met 30 % gestegen. Er was een voortdurende toename vanaf boekjaar 2011/2012, wat hoofdzakelijk het gevolg was van een stijging van de grondstoffen- en loonkosten. Zoals hierboven vermeld, kon deze kostenstijging wegens de prijsdruk van de invoer met dumping uit Indonesië niet worden opgevangen door een gelijkwaardige prijsstijging.

(116)

Eén belanghebbende verzocht de Commissie te onderzoeken of de potentiële opname van bijproducten in de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie de gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie kunstmatig kan hebben verhoogd. Uit het onderzoek is gebleken dat de bijproducten correct zijn toegewezen en in geen geval het beeld van de schade verstoren. Dit argument werd dan ook verworpen.

b)   Loonkosten

(117)

De gemiddelde loonkosten van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 12

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

Index

100

117

125

124

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(118)

De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen met 24 %. Dit kan voornamelijk worden verklaard door toenemende inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om de prestaties van zijn werknemers en medewerkers te verbeteren en het productieproces te optimaliseren.

c)   Voorraden

(119)

De voorraden van de producent in de Unie ontwikkelden zich tijdens de boordelingsperiode als volgt:

Tabel 13

Voorraden

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Eindvoorraden

Index

100

82

164

143

Eindvoorraden uitgedrukt in percentage van de productie

Index

100

86

153

156

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(120)

De eindvoorraden stegen tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 43 %. Van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 daalden de eindvoorraden na een afname van het productievolume en een toename van de omvang van de uitvoer. Van boekjaar 2011/2012 tot in boekjaar 2012/2013 namen de voorraden toe als gevolg van een stijging van de productie terwijl de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie nagenoeg stabiel bleef. Van boekjaar 2012/2013 tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek namen de eindvoorraden opnieuw af, voornamelijk als gevolg van een besluit om de productie te verminderen in een poging om de grote voorraden te doen afnemen.

(121)

De eindvoorraden als percentage van de productie namen van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 af, maar zijn van boekjaar 2011/2012 tot in boekjaar 2012/2013 nagenoeg verdubbeld. Ze stegen verder van boekjaar 2012/2013 tot het eind van het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Tijdens de beoordelingsperiode namen de eindvoorraden in totaal toe met 56 %. De toename in boekjaar 2012/2013 en in het tijdvak van het nieuwe onderzoek moet worden gezien in het licht van de toenemende omvang van de invoer met dumping uit Indonesië, terwijl de verkoop in de Unie in dezelfde periode nagenoeg stabiel bleef.

d)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(122)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de producent in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 14

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

BJ 2010/2011

BJ 2011/2012

BJ 2012/2013

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

Index

100

30

– 31

– 80

Kasstroom (EUR)

Index

100

39

– 48

– 19

Investeringen (EUR)

Index

100

182

143

197

Rendement van investeringen

Index

100

14

– 61

– 110

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(123)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de omzet. In boekjaar 2010/2011 en boekjaar 2011/2012 daalde de winstgevendheid aanzienlijk, maar bleef positief. Vanaf boekjaar 2012/2013 werd de winstgevendheid negatief. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek is deze nog verder gedaald. De winstgevendheid daalde tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 180 %. Deze ontwikkeling was vooral toe te schrijven aan de prijsdruk van de invoer uit Indonesië, die tegen dumpingprijzen de Unie binnenkwam, en die de bedrijfstak van de Unie verhinderde zijn prijzen in overeenstemming met de stijging van de kosten vast te stellen. De netto kasstroom is het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren. De netto kasstroom vertoonde dezelfde ontwikkeling als de winstgevendheid, namelijk een continue daling tijdens de beoordelingsperiode met negatieve resultaten vanaf boekjaar 2012/2013. Deze ontwikkeling werd in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog versterkt. De totale netto kasstroom daalde tijdens de beoordelingsperiode met 119 %.

(124)

De investeringen namen tijdens de beoordelingsperiode toe met 97 %. Het ging voornamelijk om investeringen die noodzakelijk waren voor het onderhoud en de naleving van de wettelijke veiligheidseisen. Terwijl de bedrijfstak van de Unie nog steeds herstelde van de eerdere dumping door Chinese producenten-exporteurs vóór de beoordelingsperiode, begon zijn situatie te verbeteren en was deze winstgevend aan het begin van de beoordelingsperiode tot boekjaar 2011/2012. Onder deze omstandigheden werd een aantal investeringen gedaan die niet langer konden worden uitgesteld, wat de aanzienlijke stijging van het investeringsniveau in boekjaar 2011/2012 en de daaropvolgende jaren verklaart.

(125)

Het rendement van investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. NET als bij de andere financiële indicatoren was het rendement van investeringen van de productie en verkoop van het soortgelijke product vanaf boekjaar 2012/2013 negatief, wat de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid weerspiegelt. Het rendement van investeringen daalde tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 210 %.

(126)

Rekening houdend met de dalende winstgevendheid en afnemende kasstroom werd het vermogen van de onderneming om kapitaal aan te trekken ook negatief beïnvloed.

e)   Conclusie inzake schade

(127)

Nagenoeg alle belangrijke schade-indicatoren vertoonden een negatieve ontwikkeling. Het productievolume en de bezettingsgraad daalden tijdens de beoordelingsperiode aldus met ongeveer 9 % en de omvang van de verkoop met 17 %. In een poging om de verliezen van de omvang van de verkoop en het marktaandeel te compenseren, daalde de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 3 %, terwijl de kosten van de productie met 30 % stegen. Als gevolg daarvan daalde de winstgevendheid, die aan het begin van de beoordelingsperiode nog positief was; in boekjaar 2012/2013 werd zij negatief en tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek daalde zij nog verder. Soortgelijke negatieve ontwikkelingen kunnen worden waargenomen voor de netto kasstroom en het rendement van investeringen.

(128)

De werkgelegenheid steeg tijdens de beoordelingsperiode met 8 %. Deze stijging tijdens de beoordelingsperiode is te verklaren door de integratie van een voormalige gelieerde onderneming in 2011 en de uitbreiding van de onderhoudsafdeling van de bedrijfstak van de Unie. Ook de investeringen toonden een positieve ontwikkeling. Ze hielden voornamelijk verband met preventieve maatregelen en beveiligingseisen, maar niet met een verhoging van de capaciteit. Deze positieve ontwikkelingen sluiten het bestaan van schade dus niet uit.

(129)

Een van de belanghebbenden stelde dat een negatieve ontwikkeling van slechts enkele schade-indicatoren niet volstaat om te concluderen dat er sprake is van aanmerkelijke schade. Artikel 3, lid 5, van de basisverordening vereist niet dat alle schade-indicatoren een negatieve trend vertonen, maar de situatie van de bedrijfstak van de Unie moet worden onderzocht door de ontwikkeling van de schade-indicatoren als geheel te beoordelen. In dit geval laten bijna alle schade-indicatoren een negatieve trend zien, waaronder de voornaamste indicatoren zoals verkoop, productie en marktaandeel, gemiddelde verkoopprijzen en winstgevendheid.

(130)

Rekening houdend met het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING EN/OF HERHALING VAN DUMPING

1.   Opmerking vooraf

(131)

Zoals in de overwegingen 99 tot en met 130 is vermeld, heeft de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade geleden. Tijdens de hele beoordelingsperiode bleven de hoeveelheden van de invoer uit China op de markt van de Unie beperkt, terwijl de invoer uit Indonesië en het marktaandeel ervan in dezelfde periode bijna verdrievoudigde. In het parallelle antidumpingonderzoek betreffende de invoer van MNG uit Indonesië dat is vermeld in overweging 7, werd geconcludeerd dat de invoer uit Indonesië plaatsvond met dumping en dat deze aanmerkelijke schade heeft berokkend aan de bedrijfstak van de Unie, terwijl de invoer uit China, gezien de geringe omvang en de prijzen ervan, niet mede de oorzaak is geweest van de schade (13). Zoals uiteengezet in de overwegingen 48 en 70, heeft het onderzoek ook aangetoond dat de invoer uit China in het tijdvak van het nieuwe onderzoek met dumping plaatsvond en dat het waarschijnlijk is dat de dumping wordt voortgezet indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

2.   Effect van het verwachte volume van de invoer uit China en gevolgen voor de prijzen bij het intrekken van de maatregelen

(132)

De Commissie heeft overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening onderzocht of het waarschijnlijk is dat opnieuw schade zal worden toegebracht indien de thans geldende maatregelen zouden komen te vervallen, dus de potentiële gevolgen van de invoer uit China voor de markt van de Unie en de bedrijfstak van de Unie.

(133)

Dat onderzoek was toegespitst op de reservecapaciteit van de Chinese producenten-exporteurs, de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, en het prijsbeleid van de Chinese producenten in de Unie. Ten slotte zijn ook de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van MNG uit Indonesië in aanmerking genomen.

(134)

Zoals vermeld in overweging 51 werd de totale reservecapaciteit van MNG in China in 2012 geraamd op 600 000 tot 900 000 ton. Dat is ruimschoots meer dan het totale verbruik van MNG in de Unie in dezelfde periode.

(135)

Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat als de maatregelen worden ingetrokken, ten minste een deel van deze reservecapaciteit naar alle waarschijnlijkheid zal worden verlegd naar de markt van de Unie, wegens de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, zoals beschreven in de overwegingen 59 tot en met 64.

(136)

Zoals in overweging 50 reeds is vermeld, zouden de prijzen van de Chinese invoer zonder antidumpingrechten de verkoopprijzen in de Unie met gemiddeld meer dan 10 % onderbieden. Zij zouden ook lager zijn dan de prijzen van de invoer uit Indonesië. Daaruit werd geconcludeerd dat de Chinese producenten-exporteurs bij het vervallen van de maatregelen hoogstwaarschijnlijk de prijsdruk op de markt van de Unie zullen vergroten, waardoor de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, nog zal verergeren. Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat het parallelle antidumpingonderzoek heeft aangetoond dat de invoer uit Indonesië een prijsdruk uitoefende op de markt van de Unie, waardoor de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen niet kon verhogen in overeenstemming met de stijgende kosten, maar, in tegendeel, zijn prijzen tijdens de beoordelingsperiode moest verlagen.

(137)

Zoals in overweging 60 reeds is vermeld, kunnen de prijzen van invoer uit China stijgen indien de maatregelen zouden komen te vervallen. Rekening houdend met de aanzienlijke prijsonderbieding die na aftrek van de antidumpingrechten is vastgesteld, is er dus zelfs als de Chinese invoerprijzen inderdaad zouden stijgen, een marge waardoor de Chinese exporteurs de invoerprijzen zouden kunnen handhaven onder het prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie, waardoor zij op de markt van de Unie zeer waarschijnlijk nog meer marktaandeel zullen kunnen veroveren. In dat geval zou de bedrijfstak van de Unie geconfronteerd worden met een onmiddellijke daling van de verkoop en de verkoopprijzen.

(138)

Ten slotte zal de bedrijfstak van de Unie zich in het licht van het parallelle onderzoek tegen Indonesië en de overeenkomstige maatregelen tegen de invoer van MNG uit dat land, naar verwachting kunnen herstellen van de aanmerkelijke schade die hij heeft geleden. Dat herstel zou in gevaar worden gebracht indien de invoer uit China ten gevolge van het vervallen van de maatregelen in aanzienlijke hoeveelheden en tegen dumpingprijzen hervat zou worden.

3.   Na de mededeling van feiten en overwegingen ontvangen opmerkingen

(139)

Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde één belanghebbende dat handhaving van de maatregelen de situatie van de producent in de Unie niet zou verbeteren, aangezien de verslechtering van zijn situatie vooral wordt veroorzaakt door andere factoren dan de invoer van MNG uit China. Hij stelde dat die factoren met name bestonden in de gevolgen van het investeringsbeleid van de bedrijfstak van de Unie voor zijn winstgevendheid, de stijging van de loonkosten en het ondoelmatige gebruik van hulpbronnen. Bij de beoordeling van de algemene situatie van de bedrijfstak van de Unie zou met die factoren onvoldoende rekening zijn gehouden.

(140)

Opgemerkt moet worden dat de betrokken belanghebbende geen nieuwe informatie of bewijsmateriaal heeft aangevoerd die deze beweringen staven.

(141)

Wat de investeringen door de bedrijfstak van de Unie betreft, heeft deze belanghebbende niet verduidelijkt in welke mate die investeringen de winstgevendheid van de bedrijfstak hebben kunnen beïnvloeden. Zoals beschreven in overweging 124, waren de investeringen van de bedrijfstak van de Unie gebaseerd op redelijke commerciële beslissingen en kunnen zij niet als onnodig worden beschouwd. Bovendien worden investeringskosten in de loop van de tijd afgeschreven en hadden zij als zodanig geen ernstige gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(142)

Wat de stijging van de loonkosten betreft, kunnen om vertrouwelijkheidsredenen weliswaar geen nauwkeurige cijfers worden verstrekt, maar uit het onderzoek is gebleken dat de gevolgen van die stijging voor de totale productiekosten niet significant waren.

(143)

Wat het ondoelmatige gebruik van hulpbronnen betreft, heeft de betrokkene niet verduidelijkt wat die ondoelmatigheid juist inhield, en het onderzoek heeft geen potentiële ondoelmatigheid van de bedrijfstak van de Unie aan het licht gebracht.

(144)

Op deze gronden werden die argumenten afgewezen.

4.   Conclusie

(145)

Gezien de bevindingen van het onderzoek, namelijk de reservecapaciteit, de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en de verwachte prijzen van de invoer uit China, wordt geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot herhaling van schade en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade zal verergeren als gevolg van de waarschijnlijke stijging van de Chinese invoer tegen dumpingprijzen die de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden.

G.   BELANG VAN DE UNIE

(146)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van China in strijd is met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle belangen van de betrokkenen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

(147)

Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten.

(148)

Op basis hiervan onderzocht de Commissie of er, ondanks het feit dat de dumping en de schade waarschijnlijk zullen worden voortgezet, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de bestaande maatregelen niet in het belang van de Unie is.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(149)

Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanmerkelijke schade heeft geleden. Zoals in overweging 131 reeds is vermeld, werd de aanmerkelijke schade veroorzaakt door de invoer met dumping uit Indonesië. Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat herhaling van aanmerkelijke schade waarschijnlijk is, mochten de maatregelen tegen de invoer uit China komen te vervallen. Met name zal het als gevolg van de tegen Indonesië opgelegde antidumpingmaatregelen verwachte herstel van de bedrijfstak van de Unie van de schade die hij door de invoer uit dat land heeft geleden, waarschijnlijk in gevaar worden gebracht indien de invoer van MNG uit China op de markt van de Unie tegen dumpingprijzen zou worden hervat.

(150)

Indien de maatregelen worden gehandhaafd, kan worden verwacht dat de bedrijfstak van de Unie ten volle zal kunnen profiteren van de effecten van de maatregelen die zijn opgelegd in het kader van het parallelle antidumpingonderzoek betreffende de invoer van MNG uit Indonesië, namelijk dat hij zal herstellen van de aanmerkelijke schade die hij heeft geleden. Uiteindelijk moet hij in staat zijn om zijn winstgevendheid te verbeteren.

(151)

Derhalve wordt geconcludeerd dat handhaving van de geldende maatregelen ten aanzien van China in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

2.   Belang van de importeurs/handelaren

(152)

Veertien bedrijven hebben zich na de bekendmaking van het bericht van opening gemeld. Geen van deze ondernemingen voerde in het tijdvak van het nieuwe onderzoek evenwel MNG uit China in de Unie in.

(153)

Eén handelaar in de Unie die betrokken is bij de wederverkoop van MNG binnen en buiten de Unie maakte zich tijdens het onderzoek kenbaar als gebruiker. Deze handelaar kocht MNG voornamelijk van de bedrijfstak van de Unie, maar ook van importeurs. Hij kocht geen MNG van oorsprong uit China, maar uit Indonesië en andere derde landen. De MNG-gerelateerde activiteit van de handelaar was marginaal in vergelijking met diens totale activiteit. Daaruit werd geconcludeerd dat de geldende maatregelen ten aanzien van de invoer van MNG uit China geen significante negatieve gevolgen hebben voor de situatie van deze handelaar.

3.   Belang van de gebruikers

(154)

De gebruikers zijn voornamelijk actief in de levensmiddelen- en drankensector, waar MNG in de productie van kruidenmixen, soepen en kant-en-klaargerechten wordt gebruikt. MNG wordt ook gebruikt in bepaalde „non-foodtoepassingen”, bijvoorbeeld in de productie van detergentia.

(155)

Drieëndertig bedrijven hebben zich gemeld en hebben een vragenlijst ontvangen. Vijf bedrijven hebben aan het onderzoek meegewerkt door de vragenlijst te beantwoorden. Vier van hen waren actief in de levensmiddelen- en drankensector en één in de non-foodsector. Twee van de medewerkende bedrijven, waarvan één in de levensmiddelen- en drankensector actief is en de ander detergentia produceert, werden ter plaatse gecontroleerd.

a)   Levensmiddelen- en drankensector

(156)

Uit het onderzoek is gebleken dat MNG gemiddeld ongeveer 5 % vertegenwoordigde van de totale kosten van de MNG bevattende producten die waren vervaardigd door de medewerkende ondernemingen die de nodige gegevens hebben verstrekt.

(157)

Van de vier medewerkende gebruikers voerde slechts één MNG in uit China. Deze medewerkende onderneming betrok MNG van de bedrijfstak van de Unie en voerde ongeveer 40 % van zijn totale aankopen van MNG in uit China. De activiteit in verband met de MNG-bevattende producten vertegenwoordigde ongeveer een derde van haar totale activiteit. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek bleek het bedrijf winstgevend te zijn.

(158)

De andere drie ondernemingen voerden in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen MNG in uit China. Van twee van deze ondernemingen was de MNG-gerelateerde activiteit betrekkelijk onbeduidend in vergelijking met hun totale activiteiten. Daarnaast bleek op basis van de verstrekte informatie dat deze twee ondernemingen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek winstgevend waren. Hoewel de activiteiten van de derde onderneming in verband met MNG bevattende producten goed waren voor ongeveer een derde van haar totale activiteit, bleek deze onderneming in het tijdvak van het nieuwe onderzoek winstgevend te zijn.

b)   Non-foodsector

(159)

Eén van de medewerkende bedrijven gebruikte MNG voor de productie van detergentia. MNG vertegenwoordigde tussen 15 en 20 % van de productiekosten van deze producten. Tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek betrok de onderneming MNG voornamelijk van de bedrijfstak van de Unie. Zij voerde ook MNG in uit andere derde landen, maar niet uit China. Slechts een klein deel van haar activiteit was gewijd aan MNG-bevattende producten in vergelijking met haar totale activiteit die in het onderzoektijdvak bovendien positieve winstmarges [5-10] % bleek te realiseren.

(160)

Deze belanghebbende beweerde dat, gelet op het EU-regelgevingskader waarin het gebruik van fosfaten en andere fosforverbindingen (14) wordt verboden, het aannemelijk is dat MNG in grotere hoeveelheden zal worden gebruikt om in de productie van detergentia fosfaten en andere fosforverbindingen te vervangen. Daarom wordt verwacht dat de vraag naar MNG in de Unie aanzienlijk zal toenemen en dat antidumpingrechten op de invoer van MNG nadelige gevolgen zouden hebben op de ontwikkeling van deze nieuwe markt. Deze partij stelde met name dat het niveau van de geldende antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van MNG uit China belet dat invoer uit China op de markt van de Unie komt en dat er in de Unie bijgevolg een risico van schaarste bestaat. Deze onderneming voerde verder aan dat aangezien er ook maatregelen gelden ten aanzien van de invoer van MNG uit Indonesië, er ook geen alternatieve bevoorradingsbronnen zijn.

(161)

Deze gebruiker stelde voorts dat de verwachte toename van het verbruik van MNG ten goede zou komen aan de bedrijfstak van de Unie, die meer zou kunnen verkopen op de markt van de Unie. Anderzijds stelde hij dat de bedrijfstak van de Unie niet over voldoende capaciteit beschikt om aan de toenemende vraag op de markt van de Unie te voldoen.

(162)

In dit stadium is het echter moeilijk te voorspellen welke gevolgen het nieuwe rechtskader op de markt van de Unie zal hebben en of en in hoeverre het de productie van op MNG gebaseerde detergentia zal stimuleren en dus een effect zal hebben op de vraag naar MNG in de Unie. De belanghebbende bood ook geen enkel bewijs met betrekking tot de mate waarin een antidumpingrecht nadelige gevolgen zou kunnen hebben. In dit verband wordt opgemerkt dat het doel van het antidumpingrecht is om gelijke voorwaarden te herstellen op de markt van de Unie. Het onderzoek heeft uitgewezen dat er ook een aantal alternatieve bevoorradingsbronnen zijn, zoals Brazilië, Vietnam en Korea.

(163)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde dezelfde belanghebbende zijn argument dat de vraag naar MNG in de Unie wegens het verbod op fosfaten aanzienlijk zal stijgen en dat de bedrijfstak van de Unie niet aan die stijgende vraag in de Unie zou kunnen voldoen. De betrokkene heeft echter geen nieuwe informatie of bewijsmateriaal aangevoerd om zijn betoog te staven, en dit argument is dan ook afgewezen.

(164)

Wat alternatieve bevoorradingsbronnen betreft, was het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen in het boekjaar 2010/2011 aanzienlijk, en daalde het alleen door de oneerlijke prijzen van de invoer uit Indonesië. Naar verwachting zal de instelling van rechten op de invoer van MNG uit Indonesië in het parallelle onderzoek andere derde landen in staat stellen om verloren marktaandeel in de Unie te heroveren. Als de maatregelen ten aanzien van China worden ingetrokken, zouden de verwachte effecten van de antidumpingrechten ten aanzien van Indonesië in gevaar komen, daar de invoer uit China waarschijnlijk op de markt van de Unie zal komen in aanzienlijk grotere hoeveelheden en tegen dumpingprijzen die de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie onderbieden (zoals vastgesteld in de overwegingen 149-151).

(165)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde voornoemde belanghebbende dat er geen echte alternatieve bevoorradingsbronnen zijn, omdat de producenten in andere derde landen deel uitmaken van dezelfde groep als de bedrijfstak van de Unie.

(166)

Zoals in de overwegingen 94 en 95 reeds is vermeld, zijn er in verschillende derde landen, zoals Brazilië, de Republiek Korea of Vietnam, alternatieve bronnen voor de MNG-bevoorrading. In het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen dan China of Indonesië slechts een kwart van zijn niveau in boekjaar 2010/2011. Mochten de maatregelen ten aanzien van de invoer uit China worden gehandhaafd, dan is er geen reden waarom de invoer uit andere derde landen althans niet ten dele aan de behoeften van de gebruikers van MNG zou kunnen voldoen, met een marktaandeel dat weer het peil van boekjaar 2010/2011 zou bereiken of zelfs overtreffen. Bovendien behoren deze alternatieve bevoorradingsbronnen volgens de beschikbare informatie, waartoe de partijen toegang hadden in het niet-vertrouwelijke dossier, ofwel tot ondernemingen/groepen ondernemingen die losstaan van de Ajinomoto-groep of tot die groep. Zelfs als die alternatieve bevoorradingsbronnen deel uitmaakten van de Ajinomoto-groep, is er hoe dan ook geen enkele aanwijzing dat zij niet tegen billijke voorwaarden zouden leveren op de markt van de Unie. Het argument moet derhalve worden afgewezen.

(167)

Dezelfde belanghebbende stelde ook dat de bedrijfstak van de Unie een machtspositie inneemt en dat er op de markt van de Unie een gebrek aan concurrentie heerst. Hij argumenteerde dat de handhaving van de maatregelen ten aanzien van Chinees MNG de positie van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie zelfs nog verder zou versterken.

(168)

Uit het onderzoek is duidelijk gebleken dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was de omvang van zijn verkoop in de Unie te handhaven aangezien hij zijn marktaandeel met name verloor aan invoer uit Indonesië. Bovendien was de bedrijfstak van de Unie niet in staat zijn prijs in overeenstemming met de stijging van de grondstofkosten te verhogen, gezien de prijsdruk van de invoer met dumping uit Indonesië, en leed hij in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aanzienlijke verliezen. De Commissie wees ook op het bestaan van concurrentie door de invoer uit een aantal andere derde landen, die profiteren van de vrije toegang tot de markt van de Unie. Derhalve was er onvoldoende bewijs met betrekking tot een vermeende machtspositie van de bedrijfstak van de Unie en moest het argument worden afgewezen.

(169)

Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde de betrokken belanghebbende dat het niet in het belang van de Unie is dat de gebruikers in de Unie afhankelijk zijn van de bedrijfstak van de Unie, en dat er voldoende alternatieve bevoorradingsbronnen zouden moeten zijn. Tot staving van zijn argument merkte de betrokkene op dat de daling van het verbruik van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 vooral te wijten was aan een daling van de productie van de bedrijfstak van de Unie.

(170)

Zoals in overweging 100 reeds is vermeld, daalde de productie van boekjaar 2010/2011 tot in boekjaar 2011/2012 met 5 %, terwijl het verbruik in dezelfde periode daalde met 13 % (zie overwegingen 76 en 78). In boekjaar 2011/2012 lag de bezettingsgraad 5 % lager dan in boekjaar 2010/2011, zodat er in boekjaar 2011/2012 capaciteit over was. De productie van de bedrijfstak van de Unie kan dan ook niet worden beschouwd als een factor die de daling van het verbruik in boekjaar 2011/2012 heeft beïnvloed. Zoals in overweging 166 is vermeld, zijn er hoe dan ook alternatieve bevoorradingsbronnen in andere derde landen. Het argument moet dan ook worden afgewezen.

(171)

Op grond hiervan, en in het bijzonder van het feit dat de maatregelen ten aanzien van China op de medewerkende gebruikers geen significant negatief effect leken te hebben gehad, kwam de Commissie tot de conclusie dat, indien de maatregelen zouden worden gehandhaafd, de impact op de economische situatie van deze marktdeelnemers waarschijnlijk niet significant zou zijn.

4.   Belang van de leveranciers

(172)

Vier leveranciers van grondstoffen in de Unie hebben zich gemeld en de vragenlijst beantwoord. De verkoop van grondstoffen aan de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigt slechts een klein deel van hun totale omzet. Twee van deze leveranciers hebben deze conclusie betwist; zij betoogden dat het verdwijnen van de bedrijfstak van de Unie voor hun bedrijf aanzienlijke gevolgen zou hebben. Deze leveranciers stelden dat de gevolgen van een eventuele stopzetting van de productie van MNG in de Unie negatieve gevolgen zou hebben voor hun bedrijf, aangezien suikerfabrieken niet anders kunnen dan een bepaalde hoeveelheid suikerstroop en melasse te produceren, waarvan de bedrijfstak van de Unie de belangrijkste afnemer is. Als die vormen van suiker onverkocht zouden blijven, zou dit afbreuk doen aan de algehele efficiëntie van de fabriek in kwestie.

(173)

Deze argumenten werden evenwel niet met bewijsmateriaal gestaafd en werden derhalve afgewezen.

5.   Overige argumenten

(174)

Eén belanghebbende stelde dat de gevolgen van de geldende maatregelen ten aanzien van China moeten worden beoordeeld samen met de gevolgen van de maatregelen ten aanzien van de invoer van MNG uit Indonesië.

(175)

De gevolgen van beide maatregelen voor de gebruikers zijn onderzocht in de context van de beschikbaarheid van alternatieve bevoorradingsbronnen. Daaruit bleek dat een aantal derde landen potentieel MNG naar de Unie kunnen uitvoeren. Die derde landen waren al op de markt van de Unie aanwezig voor de invoer met dumping uit Indonesië in grotere hoeveelheden de Unie binnenkwam.

6.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(176)

Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen zijn om de bestaande antidumpingmaatregelen tegen China niet te handhaven.

H.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(177)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het voornemen bestond om handhaving van de bestaande maatregelen aan te bevelen. Zij konden hierover ook binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden.

(178)

Uit het bovenstaande volgt dat, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op MNG uit China en die werden ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1187/2008, moeten worden gehandhaafd.

(179)

Een onderneming die haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele antidumpingrechten te blijven toepassen. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie. Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om het recht te genieten dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming geen invloed heeft op het recht om het recht te genieten dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(180)

Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op mononatriumglutamaat, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2922 42 00 (Taric-code 2922420010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Hebei Meihua MSG Group Co. Ltd, en Tongliao Meihua Bio-Tech Co. Ltd

33,8

A883

Fujian Province Jianyang Wuyi MSG Co. Ltd

36,5

A884

Alle andere ondernemingen

39,7

A999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EG) nr. 1187/2008 van de Raad van 27 november 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 322 van 2.12.2008, blz. 1).

(3)  PB C 60 van 1.3.2013, blz. 10.

(4)  PB C 349 van 29.11.2013, blz. 14.

(5)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië (PB C 349 van 29.11.2013, blz. 5).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 904/2014 van de Commissie van 20 augustus 2014 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië (PB L 246 van 21.8.2014, blz. 1).

(7)  Viel samen met de boekjaren — april-maart — van de enige producent in de Unie (boekjaar 2010/2011, boekjaar 2011/2012, boekjaar 2012/2013, OT).

(8)  Verordening (EG) nr. 1187/2008.

(9)  PB C 349 van 29.11.2013, blz. 5.

(10)  Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (antidumpingovereenkomst).

(11)  Gemiddelde prijzen zijn exclusief bestaande antidumpingrechten.

Bron: Eurostat.

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 904/2014.

(13)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 904/2014.

(14)  Verordening (EU) nr. 259/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 648/2004 wat het gebruik van fosfaten en andere fosforverbindingen in consumentenwasmiddelen en consumentenwasmiddelen voor vaatwasmachines betreft (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 16).


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/54


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/84 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2015

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”) en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 904/2014 van de Commissie (2) („de voorlopige verordening”) heeft de Europese Commissie („de Commissie”) met ingang van 22 augustus 2014 een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië.

(2)

De procedure is op 29 november 2013 ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 16 oktober 2013 was ingediend door Ajinomoto Foods Europe SAS („de klager”), de enige producent in de Unie van mononatriumglutamaat, die aldus 100 % van de totale productie in de Unie van mononatriumglutamaat vertegenwoordigt.

(3)

Zoals in overweging 20 van de voorlopige verordening is uiteengezet, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 april 2010 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd besloten een voorlopig antidumpingrecht in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), maakten meerdere belanghebbenden schriftelijke opmerkingen waarin zij hun standpunten ten aanzien van de voorlopige bevindingen kenbaar maakten. De partijen die daartoe een verzoek indienden, werden gehoord.

(5)

De Commissie heeft de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden in overweging genomen en heeft in voorkomend geval de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

(6)

De Commissie heeft alle betrokken partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen („de mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na de mededeling van de definitieve bevindingen opmerkingen maken.

(7)

Met de opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

3.   Steekproefneming

(8)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen over de methode voor het nemen van de steekproeven van niet-verbonden importeurs, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 7 tot en met 19 van de voorlopige verordening bevestigd.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(9)

Zoals in overweging 21 van de voorlopige verordening is vermeld, is het betrokken product mononatriumglutamaat („MNG”) van oorsprong uit Indonesië, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2922 42 00 („het betrokken product”). MNG is een levensmiddelenadditief dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als smaakversterker in soepen, bouillons, vis- en vleesgerechten, specerijenmengsels en kant-en-klaargerechten. Het wordt geproduceerd in de vorm van witte, geurloze kristallen van verschillende formaten. MNG wordt ook gebruikt in de chemische industrie voor non-foodtoepassingen zoals detergentia. MNG is verkrijgbaar in verpakkingen van verschillende grootte, gaande van zakjes van 0,5 g voor verkoop aan de consument tot balen van 1 000 kg. De kleinere zakjes worden via de detailhandel aan particuliere consumenten verkocht, terwijl de grotere zakken van 20 kg en meer voor industriële gebruikers bestemd zijn. Bovendien zijn er verschillende zuiverheidsgraden. Mononatriumglutamaat heeft echter steeds dezelfde kenmerken, ongeacht de grootte van de verpakking of de zuiverheidsgraad.

(10)

Aangezien geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de in de overwegingen 21 tot en met 25 van de voorlopige verordening getrokken conclusies bevestigd.

C.   DUMPING

1.   Normale waarde

(11)

Aangezien geen opmerkingen over de normale waarde werden ontvangen, worden de overwegingen 26 tot en met 31 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Uitvoerprijs

(12)

Beide medewerkende Indonesische producenten-exporteurs herhaalden hun argument dat de prijs waartegen zij verkopen aan hun verbonden ondernemingen een marktconforme prijs is, en dat de vaststelling van de uitvoerprijs derhalve moet worden gebaseerd op de verkoopprijs tussen de moederondernming in Indonesië en de eerste verbonden afnemer, in plaats van op een door berekening vastgestelde uitvoerprijs.

(13)

Ter ondersteuning van dit argument stelden beide producenten-exporteurs dat er geen bewijs is van kruiscompensatie tussen producten of van andere kosten die werden gemaakt tussen de moederonderneming in Indonesië en haar verbonden ondernemingen. De conclusies in overweging 37 van de voorlopige verordening hadden dan ook niet op deze elementen mogen worden gebaseerd.

(14)

Eén producent-exporteur stelde voorts dat zijn verbonden onderneming in de Unie geen importeur was, maar een tussenpersoon die het product vóór inklaring in de Unie doorverkocht. Deze producent-exporteur stelde op basis hiervan dat de conclusie in overweging 37 van de voorlopige verordening, namelijk dat de verrekenprijzen tussen de verbonden ondernemingen niet op een dusdanig niveau lagen dat het de verbonden importeurs in staat stelde om in de Unie een redelijke winst te maken, derhalve niet geldig is.

(15)

Van meet af aan moet worden opgemerkt dat het enkele bestaan van een band tussen de exporteur en de importeur voor de Commissie volstaat om de werkelijke uitvoerprijzen onbetrouwbaar te kunnen achten, omdat het bestaan van een band tussen de exporteur en de importeur een van de redenen is waarom de werkelijke uitvoerprijzen als onbetrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Wegens de associatie tussen de leverancier en de importeur zijn de prijzen die een leverancier aanrekent aan zijn verbonden onderneming in de Unie verrekenprijzen die niet het gevolg zijn van marktconforme onderhandelingen die tussen onafhankelijke ondernemingen gebruikelijk zijn. Bovendien is het duidelijk dat de kosten die voortvloeien uit de activiteiten van de verbonden onderneming en de winstmarge die een dergelijke onderneming behaalt, het bedrag dat de producent-exporteur ontvangt, daadwerkelijk vermindert, daar zij normaliter door de importeur worden gedragen.

(16)

In deze zaak is uit het onderzoek bovendien gebleken dat de betrokken verbonden ondernemingen in de Unie geen duurzame winstmarge realiseerden. In dit verband moet eerst worden opgemerkt dat geen gebruik kon worden gemaakt van de winstmarge van een niet-verbonden medewerkende importeur, daar die vertrouwelijk was en dus niet kon worden vrijgegeven aan concurrenten. Daarom werd als ijkpunt een winstmarge gebruikt die reeds was gehanteerd in een eerdere procedure betreffende een ander chemisch product dat werd vervaardigd door een vergelijkbare bedrijfstak en in de Unie werd ingevoerd onder soortgelijke omstandigheden als in de onderhavige zaak (3). Die winstmarge is de meest objectieve basis die beschikbaar is om tot een bevredigende raming van een marktconforme uitvoerprijs te komen. Deze redelijke winstmarge bedroeg 5 %. Aangezien de winst van verbonden ondernemingen in de Unie aanzienlijk lager is dan deze drempel, en in het licht van het onhoudbare karakter van die winst, kon de verrekenprijs niet als betrouwbaar worden beschouwd.

(17)

Bovendien is niet noodzakelijk positief bewijs vereist dat tussen de verbonden ondernemingen kruiscompensatie heeft plaatsgevonden of dat bepaalde kosten die gewoonlijk door een importeur worden gedragen, zijn betaald door enige andere partij. Zoals hierboven is vermeld, worden deze kosten altijd door een verbonden onderneming gedragen zodra een dergelijke onderneming verkoopt en invoert. Als gevolg van de band tussen de verbonden ondernemingen kan het bestaan van kruiscompensatie met andere producten of dergelijke kosten niet worden uitgesloten en zijn de verrekenprijzen dus onbetrouwbaar.

(18)

Het is ook niet relevant of de verbonden onderneming in de Unie alle functies van een importeur uitoefent, of andere functies. Beslissend is, of de uitvoerprijs aan de grens van de Gemeenschap betrouwbaar is. Zoals in overweging 15 reeds is vermeld, is uit het huidige onderzoek gebleken dat de prijzen tussen de verbonden ondernemingen de verbonden ondernemingen in de Unie niet in staat stelden een redelijke winstmarge te halen. Geen van de exporteurs heeft aangetoond waarom deze winstmarge ongepast zou zijn; derhalve moeten de desbetreffende argumenten ongegrond worden geacht. Het argument dat een van deze verbonden ondernemingen niet de functies van een importeur in de Unie uitoefende, is niet gegrond, omdat, zoals hierboven reeds is vermeld, het niet van belang is welke functies de onderneming juist uitoefende in de Unie. Bovendien wordt het feit dat de onderneming slechts enkele functies van een importeur uitoefende, noodzakelijkerwijs weerspiegeld in het bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) van de verbonden ondernemingen, maar zeker niet in de winstmarge. Bovendien moet erop worden gewezen dat het feit dat bepaalde activiteiten worden verricht door de verbonden onderneming vóór de invoer, nog niet betekent dat de uitvoerprijs niet kan worden berekend aan de hand van de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer, met inachtneming van de nodige correcties overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

(19)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben de twee medewerkende Indonesische producenten-exporteurs hun argumenten in verband met de vaststelling van de uitvoerprijs herhaald. Eén producent-exporteur betwistte de bevinding in overweging 15 dat de enkele associatie tussen de exporteur en de importeur voor de Commissie volstaat om de werkelijke uitvoerprijzen onbetrouwbaar te kunnen achten, en stelde dat dit indruist tegen artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Verder stelde hij dat de overweging in overweging 17 dat bepaalde kosten altijd door een verbonden onderneming worden gedragen zodra een dergelijke onderneming verkoopt en invoert, niet was gebaseerd op de feiten in deze zaak. Ten slotte stelde deze producent-exporteur dat de Commissie niet is ingegaan op het feit dat de prijzen aan de verbonden onderneming en die aan onafhankelijke afnemers in de Unie op een vergelijkbaar niveau lagen.

(20)

De andere producent-exporteur herhaalde zijn argument dat bij de bepaling van de uitvoerprijs zijn uitvoerprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer, grens Unie, in aanmerking moet worden genomen, en benadrukte dat de verbonden onderneming enkel optrad als tussenpersoon, en dat onder meer de inklaring door de niet-verbonden afnemers in de Unie werd verricht.

(21)

In antwoord op deze argumenten wordt erop gewezen dat de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening van mening was dat de uitvoerprijzen op grond van de feiten van de zaak moesten worden samengesteld wegens het bestaan van een associatie tussen de exporteurs en de verbonden partijen. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de betrokken verbonden partijen tijdens het onderzoektijdvak in de Unie geen duurzame winstmarge realiseerden. In dit verband is de functie van de verbonden onderneming in de Unie niet relevant voor de beoordeling of de uitvoerprijzen in het onderhavige geval moeten worden samengesteld. Zoals reeds vermeld in overweging 18, belet het feit dat de verbonden ondernemingen slechts bepaalde functies uitoefenden, niet dat artikel 2, lid 9, van de basisverordening wordt toegepast, maar komt dit tot uiting in lagere VAA-kosten die in mindering moeten worden gebracht op de prijs waartegen het betrokken product wordt doorverkocht aan de eerste onafhankelijke koper. Tot slot wordt ook opgemerkt dat de producenten-exporteurs geen nieuwe feiten hebben aangevoerd die deze conclusies kunnen ontkrachten. Met betrekking tot het argument dat aan verbonden en onafhankelijke afnemers in de Unie vergelijkbare prijzen worden aangerekend, zij erop gewezen dat dit argument is behandeld in overweging 37 van de voorlopige verordening. Het onderzoek wees uit dat ondanks de gelijke prijsniveaus voor onafhankelijke afnemers, de verrekenprijzen tussen de verbonden ondernemingen niet op een dusdanig niveau lagen dat het de verbonden importeurs in staat stelde om in de Unie duurzaam winst te maken. Deze argumenten moeten dus worden afgewezen.

(22)

De argumenten betreffende het gebruik van samengestelde uitvoerprijzen in het onderhavige onderzoek moeten derhalve worden afgewezen.

(23)

Dezelfde twee producenten-exporteurs stelden dat, mochten de uitvoerprijzen ondanks hun in de overwegingen 12 tot en met 14 genoemde argumenten worden samengesteld, de redelijke winstmarge van 5 % die is gebruikt voor het berekenen van de uitvoerprijs, overdreven is, en dat in plaats daarvan de werkelijke winstmarge van de verbonden ondernemingen moet worden gebruikt, daar de prijzen tussen de verbonden partijen op hetzelfde niveau lagen als de prijzen van de verkoop aan onafhankelijke afnemers.

(24)

Op basis van hetgeen in de overwegingen 15 tot en met 18 is gezegd betreffende de betrouwbaarheid van de verrekenprijzen en de winstmarges van de verbonden ondernemingen in de Unie, moet dit argument worden afgewezen. De correcties voor kosten overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening waren hoe dan ook gebaseerd op de VAA-kosten van de betrokken ondernemingen zelf; zij weerspiegelden dus de activiteiten van die ondernemingen, ongeacht hun taken. Dit argument moet dus worden afgewezen.

(25)

Een van bovengenoemde producenten-exporteurs stelde dat voor specifieke transacties met een niet met de producent-exporteur verbonden onderneming, de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening had moeten worden gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijs. De Commissie heeft echter vastgesteld dat de verkopen in kwestie geen uitvoer naar de Unie betroffen. Op grond daarvan zijn de betrokken transacties bij de vaststelling van de uitvoerprijs buiten beschouwing gelaten. Na de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de producent-exporteur deze uitsluiting op grond dat de Commissie rekening moet houden met alle verkopen in de Unie van het door hem geproduceerde betrokken product. Voor de vaststelling van de uitvoerprijs is echter rekening gehouden met alle verkopen aan de betrokken onafhankelijke afnemer. Eventuele latere transacties van deze onafhankelijke afnemer moeten buiten beschouwing worden gelaten; in de eerste plaats zijn zij geen voor uitvoer bestemde verkopen in de zin van artikel 2, leden 8 en 9, van de basisverordening, en in de tweede plaats bestaat het gevaar van dubbeltelling van deze verkopen. Op basis hiervan werd het argument van de producent-exporteur afgewezen.

(26)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de vaststelling van de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 32 tot en met 38 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Vergelijking

(27)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betwistten de twee meewerkende producenten-exporteurs dat de kosten voor het vervoer van de goederen van de fabriek naar de opslagplaats kunnen worden beschouwd als interne logistieke kosten die dus niet van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(28)

Eén van de producenten-exporteurs had meerdere distributiemagazijnen op de binnenlandse markt, van waaruit MNG naar de uiteindelijke afnemers werd verzonden. Hij betoogde dat de kosten van vervoer van de fabriek naar de opslagplaatsen moeten worden beschouwd als binnenlandse vrachtkosten en moeten worden afgetrokken van de normale waarde, aangezien deze kosten niet ontstaan bij de verkoop voor uitvoer. De andere producent-exporteur stelde dat de kosten voor het vervoer van goederen naar de opslagplaats in sommige gevallen kunnen worden gekoppeld aan een specifieke factuur en derhalve directe verkoopkosten zijn, en dat deze kosten vervat zijn in de prijs die wordt aangerekend aan de klanten, hetgeen de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedt. Zij moeten derhalve worden afgetrokken van de normale waarde.

(29)

Opslagplaatsen worden als een deel van het bedrijf van een producent-exporteur beschouwd, en slechts wanneer een product daar is, is het klaar om te worden verkocht. De afstand van de opslagplaats naar de fabriek is niet relevant, evenmin als het feit dat het vervoer van de fabriek naar de opslagplaats in verband kan worden gebracht met een specifieke transactie op de binnenlandse markt; gewoonlijk ontstaan deze kosten vóór de verkoop en zijn zij dus geen rechtstreekse verkoopkosten die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond van artikel 2, lid 10, onder e), van de basisverordening moet het desbetreffende argument dus worden afgewezen.

(30)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde de medewerkende producent-exporteur die MNG uitvoerde via een verbonden onderneming buiten de Unie, dat zijn uitvoer niet mag worden aangepast op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, aangezien de verbonden onderneming buiten de Unie niet optrad als agent en niet op commissiebasis werkte. Hij voerde ook aan dat de marge voor de verbonden onderneming in kwestie, die als basis heeft gediend voor de correctie, de vergelijkbaarheid van de prijzen niet beïnvloedt omdat de Commissie bij de samenstelling van de uitvoerprijs reeds een redelijke winstmarge in mindering heeft gebracht op het niveau van de verbonden onderneming in de Unie, die zou gelden voor alle winstmarges die betrekking hebben op alle verrichtingen tussen ondernemingen. De producent-exporteur voerde verder aan dat zo er al iets in mindering moet worden gebracht op de berekende uitvoerprijs, dit slechts de VAA-kosten van de verbonden onderneming buiten de Unie kunnen zijn.

(31)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verbonden onderneming buiten de Unie bij iedere verkoop voor uitvoer naar de Unie een marge inhield. De marge beïnvloedde de vergelijkbaarheid van de prijzen, aangezien zij alleen werd aangerekend bij verkopen voor uitvoer, en niet bij verkopen op de binnenlandse markt. Het argument dat met de winstmarge van de verbonden onderneming al rekening was gehouden bij de berekening van de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, kon niet worden aanvaard. De reden daarvoor is dat correcties op grond van artikel 2, lid 9, en artikel 2, lid 10, van de basisverordening verschillende doelstellingen hebben, van elkaar losstaan en worden beheerst door verschillende materiële regels. Artikel 2, lid 9, van de basisverordening is bedoeld om een betrouwbare uitvoerprijs vast te stellen, terwijl artikel 2, lid 10, van de basisverordening de vergelijkbaarheid van de uitvoerprijs en de normale waarde wil garanderen. Zodra de uitvoerprijs naar behoren is vastgesteld op grond van artikel 2, lid 8 of 9, van de basisverordening, hebben verdere correcties krachtens artikel 2, lid 10, niet langer betrekking op de uitvoerprijs als zodanig, en zijn zij in geen geval bedoeld om de normale waarde en de uitvoerprijs als zodanig vast te stellen. De medewerkende producent-exporteur gaat dus voorbij aan het doel van de correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, namelijk het mogelijk te maken de prijs te vergelijken met de normale waarde, en niet de uitvoerprijs als zodanig te bepalen. Daarom omvat de redelijke winstmarge die wordt afgetrokken overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening niet een eventuele marge in hetzelfde verkoopkanaal. Wat het te corrigeren bedrag betreft, weerspiegelt de correctie de daadwerkelijke marge die de verbonden ondernemingen aanrekenen, en die dus daadwerkelijk de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedt. Er is dus geen reden om het te vervangen door een ander theoretisch bedrag. Ten slotte mag de Commissie rekening houden met het feit dat de verbonden onderneming buiten de Unie een betaling ontvangt (in de vorm van de marge die de verbonden onderneming inhoudt op verkopen die zij factureert aan afnemers in de Unie). De verbonden onderneming kan slechts worden beschouwd als een onderneming die op die betalingen vennootschapsbelasting verschuldigd is in het land buiten de Unie (met een aanzienlijk lagere vennootschapsbelasting dan in Indonesië) als zij daar daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent. De Indonesische producent-exporteur kan niet tegelijkertijd aanspraak maken op de gunstige fiscale behandeling die hij krijgt wegens de aanwezigheid van de verbonden onderneming in het land buiten de Unie en haar economische activiteit in dat rechtsgebied, en in het kader van antidumpingprocedures stellen dat de verbonden onderneming geen economische activiteiten verricht. Deze argumenten moeten dus worden afgewezen.

(32)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de producent-exporteur zijn argumenten in verband met de marge van zijn verbonden onderneming, en betwistte hij dat fiscale overwegingen hun plaats hebben in het kader van een antidumpingonderzoek. De producent-exporteur voerde ook aan dat hij weliswaar niet betwist dat zijn verbonden onderneming in het betrokken derde land commerciële activiteiten verrichte, maar dat deze, wat het betrokken product betreft, beperkt bleven. Voorts werd herhaald dat de activiteiten van de verbonden onderneming duidelijk verschilden van die van een agent en dat zij van de producent-exporteur geen commissielonen ontving voor de uitvoer naar de Unie. Ten slotte herhaalde de producent-exporteur dat de Commissie bij de samenstelling van de uitvoerprijs reeds een redelijke winstmarge in mindering had gebracht op het niveau van de verbonden onderneming in de Unie, die alle winstmarges in verband met alle verrichtingen tussen de ondernemingen zou bestrijken. Dienaangaande stelde de producent-exporteur dat het in geval van opeenvolgende verkopen tussen verbonden ondernemingen de vaste praktijk van de Commissie is om alleen de winstmarge af te trekken van de verbonden onderneming die rechtstreeks verkoopt aan de onafhankelijke afnemer in de Unie, maar niet de winstmarges van de verbonden ondernemingen in hetzelfde verkoopkanaal.

(33)

Er zij op gewezen dat in het onderhavige geval het bestaan van een aparte fiscale eenheid kan wijzen op significante economische activiteiten van de verbonden partij buiten de Unie, aangezien dergelijke activiteiten op grond van de binnenlandse belastingwetgeving vereist zijn. Zoals reeds vermeld in overweging 31, heeft de Commissie in deze zaak rekening gehouden met het feit dat de producent-exporteur buiten de Unie een verbonden partij met significante economische activiteit heeft, en met het feit dat de verbonden partij buiten de Unie een marge aftrok voor elke verkoop van het betrokken product tussen de verbonden partijen, hetgeen de vergelijkbaarheid van de prijzen voor de uitvoer van MNG naar de Unie beïnvloedt. Zoals vermeld in overweging 31, weerspiegelde het bedrag waarop de correctie werd gebaseerd de werkelijke, gecontroleerde marge die tussen de verbonden ondernemingen in rekening werd gebracht, en dus ook de activiteiten van de verbonden onderneming. Deze argumenten moeten dus worden afgewezen.

(34)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betwistte dezelfde producent-exporteur de correctie voor de op de uitvoerprijs betaalde commissielonen, met het argument dat zij geen rechtstreekse verkoopkosten zijn, maar op maandbasis worden betaald en dus niet in verband staan met een specifieke verkooptransactie en de vergelijkbaarheid van de prijzen niet beïnvloeden. Deze producent-exporteur stelde dat de betaalde commissielonen alleen gevolgen hadden tussen de verbonden ondernemingen, en dat artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening derhalve niet van toepassing is. Hij voerde ook aan dat, als hij met zijn verbonden onderneming als één economische entiteit werd beschouwd, een overdracht van fondsen binnen deze economische entiteit voor deze economische entiteit geen uitgaven of ontvangsten creëert.

(35)

Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat op grond van een „commissielonenovereenkomst” tussen de producent-exporteur en de verbonden onderneming commissielonen verschuldigd waren wanneer de producent-exporteur in Indonesië rechtstreeks verkocht aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie (in plaats van via zijn verbonden onderneming). Het commissieloon stond in rechtstreeks verband met de nettoverkoopwaarde. Derhalve beïnvloedde het rechtstreekse verband tussen de verkoop en het commissieloon de vergelijkbaarheid van de prijzen in de zin van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening.

(36)

Ten slotte is de veronderstelling dat de verbonden ondernemingen als één enkele economische eenheid werden beschouwd, onjuist. Uit het onderzoek is gebleken dat de producent-exporteur zelf over een volledig functionele exportafdeling beschikte en er geen sprake was van een overlapping van uitvoertaken tussen de producent-exporteur en de verbonden importeur. De verbonden onderneming kan dus niet als een interne verkoopafdeling worden beschouwd en deze argumenten moeten dan ook worden afgewezen.

(37)

Voor het geval de uitvoerprijzen zouden worden gecorrigeerd op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, stelde de producent-exporteur subsidiair dat het bedrag van de betaalde commissielonen ook moet worden uitgesloten van de VAA-kosten van de verbonden onderneming, die overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening in mindering zijn gebracht op de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie. Volgens artikel 2, lid 9, van de basisverordening moeten bij de samenstelling van een betrouwbare uitvoerprijs echter alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten worden afgetrokken van de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie, en er is geen rechtsgrondslag om, zoals de producent-exporteur verlangt, die kosten te compenseren met eventuele inkomsten. Bovendien hadden de VAA-kosten van de verbonden onderneming in de Unie betrekking op een ander verkoopkanaal (via de verbonden afnemer) dan de inkomsten uit commissielonen, die betrekking hadden op het verkoopkanaal naar niet-verbonden afnemers. Ten slotte hebben de correctie in verband met de marge op grond van artikel 2, lid 10, van de basisverordening en de vaststelling van de uitvoerprijs uit hoofde van artikel 2, lid 8 of 9, verschillende doelstellingen en vertegenwoordigen zij twee verschillende stadia van het dumpingonderzoek.

(38)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de producent-exporteur zijn argumenten betreffende de in overweging 35 bedoelde commissielonen, en betoogde hij dat het tegenstrijdig zou zijn om enerzijds de verrekenprijzen tussen verbonden partijen als onbetrouwbaar te beschouwen en anderzijds de uitvoerprijs te corrigeren op grond van een commissielonenovereenkomst tussen de verbonden partijen. De producent-exporteur betwistte ook de bevinding in overweging 35 dat het commissieloon in rechtstreeks verband stond met de nettoverkoopwaarde, en dat er dus tussen de verkoop en het commissieloon een rechtstreeks verband bestond dat de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedde, aangezien het per maand werd betaald en de details van de berekening van het commissieloon niet onderling werden meegedeeld.

(39)

De producent-exporteur heeft geen verder bewijsmateriaal voor zijn stelling aangevoerd, noch aanvullende feitelijke informatie tot staving van zijn betoog verstrekt die de bovengenoemde conclusies kan ontkrachten. De conclusies in de overwegingen 35 tot en met 37 worden dan ook bevestigd.

(40)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft één producent-exporteur verzocht om een correctie op de normale waarde voor aanmoedigings- en promotiekosten. Hij stelde dat deze kosten niet werden gemaakt bij uitvoer naar de Unie, maar dat zij een rechtstreeks effect hadden op de verkoopprijs op de binnenlandse markt. Tot staving van dit argument voerde de producent-exporteur aan dat deze kosten althans in bepaalde gevallen konden worden teruggevoerd tot specifieke binnenlandse verkooptransacties. Ten slotte stelde deze producent-exporteur dat aanmoedigings- en promotiekosten een weerspiegeling waren van de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt (waar MNG direct aan detailhandelaren wordt verkocht) enerzijds en de verkoop aan de Unie (aan groothandelaars en distributeurs) anderzijds.

(41)

Uit het onderzoek is gebleken dat de aanmoedigings- en promotiekosten meestal gekoppeld waren aan klantenrekeningen en niet aan specifieke verkooptransacties. Aanmoedigings- en promotiekosten worden gemaakt, ongeacht of het product uiteindelijk ook verkocht wordt Bovendien heeft het onderzoek uitgewezen dat de kosten die zouden zijn verbonden met een specifieke verkooptransactie in feite niet werden doorberekend in de prijs. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat aanmoedigings- en promotiekosten niet van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen, en dat dit argument moet worden afgewezen.

(42)

Eén exporteur-producent voerde aan dat MNG in grote kristallen (maaswijdte) andere fysische eigenschappen heeft en werd verkocht op een ander handelsniveau dan de naar de Unie uitgevoerde MNG. Hij stelde derhalve dat MNG in grote kristallen bij de vaststelling van de normale waarde moest worden uitgesloten.

(43)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat er verschillende maaswijdten bestaan: poeder, fijn, klein, normaal en groot. Alle maaswijdten zijn opgenomen in de productomschrijving, omdat zij dezelfde basiseigenschappen en eindtoepassingen hebben en onderling verwisselbaar zijn. Alle productsoorten moeten daarom in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de normale waarde. Verder werd in het onderzoek vastgesteld dat de verschillende maaswijdten geen kostenfactor waren.

(44)

Ook is uit het onderzoek gebleken dat de afnemers op de binnenlandse markt die MNG van een grote maaswijdte kochten, ook andere maaswijdten kochten. Er waren geen aanwijzingen dat de geconstateerde prijsverschillen voor MNG van een grote maaswijdte verband hielden met fysische eigenschappen of het niveau van het handelsverkeer, aangezien dit prijsverschil kon worden herleid tot andere elementen, zoals klanten en aangekochte hoeveelheden. Bovendien heeft de producent-exporteur het gestelde verschil in fysische eigenschappen niet becijferd. De desbetreffende argumenten moeten derhalve worden afgewezen.

(45)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de vergelijking werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 39 tot en met 46 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Dumpingmarges

(46)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de methode die is gebruikt voor het berekenen van de dumpingmarges, zoals beschreven in de overwegingen 47 en 48 van de voorlopige verordening, bevestigd.

(47)

Rekening houdend met het feit dat bepaalde transacties zijn uitgesloten van de vaststelling van de uitvoerprijs van één producent-exporteur, zoals beschreven in overweging 25, en aangezien geen verdere opmerkingen werden ontvangen, zijn de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs (kosten, verzekering, vracht), grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge

PT. Cheil Jedang Indonesia

7,2 %

PT. Miwon Indonesia

13,3 %

Alle andere ondernemingen

28,4 %

D.   SCHADE

1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(48)

Sommige belanghebbenden stelden nogmaals dat de Commissie de medewerkende producent in de Unie moest uitsluiten van de bedrijfstak van de Unie omdat een met hem verbonden producent-exporteur in Indonesië niet meewerkte. Gesteld werd dat het schadebeeld door die band kan zijn beïnvloed.

(49)

De betrokkenen voerden geen nieuwe gegevens of bewijsmateriaal ter zake aan. Zij hebben met name niet verduidelijkt in welke mate het schadebeeld had kunnen worden beïnvloed. Zoals in overweging 53 van de voorlopige verordening is vermeld, is er in dit geval geen noodzaak om de medewerkende producent in de Unie van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten, ondanks de band met de niet-meewerkende producent-exporteur in Indonesië, omdat deze enige producent in de Unie tijdens het onderzoek volledige medewerking met de Commissie bood en onderworpen was aan een volledige controle. Dat een Indonesische producent- exporteur niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, heeft het verloop van het onderzoek dus niet beïnvloed. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(50)

Na de mededeling van feiten en overwegingen stelden de betrokkenen nogmaals dat de medewerkende producent in de Unie van de bedrijfstak van de Unie moest worden uitgesloten omdat een met hem verbonden producent-exporteur in Indonesië niet meewerkte. Zij voerden aan dat de niet-medewerking van de verbonden producent-exporteur in Indonesië het schadebeeld van de bedrijfstak van de Unie kan hebben beïnvloed. Zij betoogden in wezen dat over de prijzen van MNG wereldwijd wordt onderhandeld en dat als gevolg van de band het gevaar van kruiscompensatie bestond, waardoor lagere prijzen worden aangerekend aan afnemers op de markt van de Unie en hogere prijzen op de markt van een derde land. Door niet aan het onderzoek mee te werken ontneemt de verbonden producent-exporteur in Indonesië de Commissie de mogelijkheid om na te gaan of kruiscompensatie heeft plaatsgevonden.

(51)

De betrokkenen hebben zich ertoe beperkt dit argument aan te voeren, zonder evenwel enig concreet bewijsmateriaal tot staving ervan aan te dragen. Wat de door de producent in de Unie aan zijn afnemers op de markt van de Unie in rekening gebrachte prijzen betreft, die tijdens het onderzoek zijn gecontroleerd, waren er hoe dan ook geen aanwijzingen dat deze prijzen wegens kruiscompensatie werden verlaagd. Integendeel, zoals in overweging 100 van de voorlopige verordening is vermeld, daalden de Indonesische uitvoerprijzen tijdens de beoordelingsperiode met 8 %, hetgeen een prijsdruk uitoefende op de markt van de Unie, waardoor de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen niet kon verhogen in overeenstemming met de stijgende kosten. Derhalve moest de bedrijfstak van de Unie als geheel zijn prijzen in de loop van de beoordelingsperiode verlagen. Het argument werd daarom afgewezen.

(52)

Aangezien er geen andere opmerkingen aangaande de definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 50 en 51 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Verbruik in de Unie

(53)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde een belanghebbende dat de omschrijving van de ontwikkeling van het verbruik in de Unie in overweging 55 van de voorlopige verordening onvolledig was. Hij stelde met name dat de daling van het verbruik van boekjaar 2010/2011 tot en met boekjaar 2011/2012 te wijten was aan het feit dat de invoer uit Vietnam werd vervangen door goedkopere invoer uit Indonesië, en dat afnemers in de Unie, die niet langer prijsverhogingen verwachtten, daarom hun grote voorraden verkochten, waardoor de totale verkoop in de Unie daalde.

(54)

De door de belanghebbende beschreven omstandigheden zijn als zodanig niet in tegenspraak met de conclusie in overweging 55 van de voorlopige verordening dat de daling van het verbruik van boekjaar 2010/2011 tot en met boekjaar 2011/2012 hoofdzakelijk toe te schrijven was aan een daling van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie. Meer bepaald zijn van boekjaar 2010/2011 tot en met boekjaar 2011/2012 zowel de verkoop van de bedrijfstak van de Unie als de invoer uit derde landen gedaald. Hoewel de totale invoer met slechts 2 % daalde (zie overweging 107 van de voorlopige verordening), viel de verkoop van de bedrijfstak van de Unie echter terug met 16 % (overweging 72 van de voorlopige verordening). De daling van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie viel samen met een daling van het productievolume van de bedrijfstak van de Unie, zoals blijkt uit de tabel in overweging 68 van de voorlopige verordening.

(55)

Anders dan de betrokken belanghebbende stelt, blijkt uit de tabel in overweging 104 van de voorlopige verordening evenwel dat de invoer uit Vietnam van boekjaar 2010/2011 tot en met boekjaar 2011/2012 steeg, terwijl de invoer uit andere derde landen, waaronder Brazilië, in dezelfde periode met bijna 60 % terugviel. De bewering dat de invoer uit Vietnam werd vervangen door invoer uit Indonesië wordt derhalve niet door de feiten bevestigd.

(56)

Bovendien heeft de betrokkene geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de gebruikers vóór de beoordelingsperiode voorraden hadden aangelegd en dat zij deze in toenemende mate verkochten toen de invoer uit Indonesië steeg. Ook deze bewering kon tijdens het onderzoek niet worden bevestigd. De desbetreffende argumenten van de betrokkene moeten dan ook worden afgewezen.

(57)

Aangezien er geen andere opmerkingen aangaande het verbruik in de Unie werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 52 tot en met 55 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Invoer uit het betrokken land

(58)

Aangezien er geen opmerkingen over de invoer uit het betrokken land werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 56 tot en met 66 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(59)

Eén belanghebbende voerde aan dat, hoewel de productie en de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode daalden, dit slechts het gevolg was van een aanzienlijke stijging tijdens de daaraan voorafgaande periode. Hij stelde dat de daling in de beoordelingsperiode derhalve niet als een negatieve ontwikkeling kon worden beschouwd en niet op schade wijst. Bij de beoordeling van de ontwikkeling van de schade-indicatoren worden doorgaans echter alleen de tendensen tijdens de beoordelingsperiode in aanmerking genomen. In dit geval was er geen goede reden om van deze praktijk af te wijken en de ontwikkelingen van de schade-indicatoren over een langere periode te bekijken. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(60)

Dezelfde belanghebbende stelde dat de potentiële opname van bijproducten de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie kan hebben opgedreven, hetgeen ook van invloed kan zijn geweest op de winstgevendheid. Deze stelling is onjuist. De productiekosten van de bedrijfstak van de Unie, met inbegrip van bijproducten, zijn geverifieerd en er is naar behoren vastgesteld dat de kosten volledig en juist zijn. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(61)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de ontwikkeling van de schade-indicatoren werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 67 tot en met 93 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   Conclusie over schade

(62)

Eén belanghebbende stelde dat niet alle schade-indicatoren een negatieve ontwikkeling te zien gaven en dat een negatieve ontwikkeling van slechts enkele schade-indicatoren niet volstaat om te concluderen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden.

(63)

Artikel 3, lid 5, van de basisverordening vereist niet dat alle schade-indicatoren zich negatief ontwikkelen om te kunnen concluderen dat er sprake is van schade. Bovendien was de bewering onjuist, aangezien uit het onderzoek is gebleken dat bijna alle schade-indicatoren tijdens de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling vertoonden. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(64)

Gezien het bovenstaande en bij ontbreken van andere opmerkingen wordt de conclusie in de overwegingen 94 tot en met 96 van de voorlopige verordening, dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, bevestigd.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(65)

Eén partij stelde dat, gezien de bevindingen in overweging 66 van de voorlopige verordening dat de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge van de invoer uit Indonesië tijdens het onderzoektijdvak tussen 0 % en 5 % lag, deze invoer niet de oorzaak kan zijn van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, aangezien zij geen prijsdruk kan hebben uitgeoefend op de markt van de Unie.

(66)

Deze bewering werd niet gestaafd door de feiten van het onderzoek. Zoals in de overwegingen 99 en 100 van de voorlopige verordening is vermeld, steeg de invoer met dumping uit Indonesië in de beoordelingsperiode aanzienlijk, zowel in absolute hoeveelheden als wat het marktaandeel betreft. Deze stijging viel samen met een daling van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. De invoer van dergelijke aanzienlijke hoeveelheden dwong de bedrijfstak van de Unie om zijn verkoopprijzen te verlagen teneinde deze af te stemmen op de prijzen van de invoer uit Indonesië. Als gevolg daarvan waren de vastgestelde onderbiedingsmarges inderdaad laag. Tegelijkertijd kon de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen niet in overeenstemming brengen met de kostenstijging, hetgeen leidde tot een aanzienlijke daling van de winstgevendheid gedurende de beoordelingsperiode. Dit wordt bevestigd door de omvang van de vastgestelde schademarges, die variëren van 24,9 % tot 47,0 %, zoals vermeld in overweging 125. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(67)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de gevolgen van de invoer met dumping werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 98 tot en met 101 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Gevolgen van andere factoren

2.1.   Gevolgen van de invoer uit China

(68)

Twee belanghebbenden stelden dat de invoer uit China, anders dan in overweging 103 van de voorlopige verordening is geconcludeerd, negatieve gevolgen had voor de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, en derhalve heeft bijgedragen aan de aanmerkelijke schade.

(69)

Zoals vermeld in overweging 102 van de voorlopige verordening, bleef de omvang van de invoer uit China tijdens de beoordelingsperiode op een laag niveau. Wanneer rekening wordt gehouden met de antidumpingrechten, lagen de invoerprijzen bovendien hoger dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie en dus ook hoger dan de prijzen van de invoer uit Indonesië. De stelling dat de invoer uit China heeft bijgedragen aan de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie werd, gezien de omvang van de invoer en de prijzen bij invoer uit China, verworpen.

(70)

De conclusies in de overwegingen 102 en 103 van de voorlopige verordening worden dan ook bevestigd.

2.2.   Invoer uit andere derde landen

(71)

Aangezien geen opmerkingen over de gevolgen van de invoer uit andere derde landen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 104 tot en met 108 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.3.   Ontwikkeling van het verbruik in de Unie

(72)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde één belanghebbende dat de daling van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie samenviel met de daling van het verbruik in de Unie, die dan ook de belangrijkste oorzaak was van de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

(73)

Zoals in overweging 109 van de voorlopige verordening is vermeld, daalde het verbruik tijdens de beoordelingsperiode met slechts 2 %, terwijl de verkoop van de bedrijfstak van de Unie terugliep met 17 %. De daling van het verbruik kan dus geen verklaring zijn voor de veel grotere daling van de omvang van de verkoop. Bovendien steeg de invoer uit Indonesië ondanks het dalende verbruik. Dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(74)

Aangezien dienaangaande geen andere opmerkingen zijn ontvangen, wordt de conclusie in overweging 109 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.4.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(75)

Aangezien er geen opmerkingen over de gevolgen van de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 110 tot en met 112 bevestigd.

2.5.   Vermeende ondoelmatigheid van de bedrijfstak van de Unie

(76)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen hebben twee belanghebbenden opnieuw aangevoerd dat de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft gelden, te wijten was aan de gestelde ondoelmatigheid die inherent is aan het productieproces van de bedrijfstak van de Unie, met inbegrip van het inefficiënte gebruik van middelen door de bedrijfstak van de Unie.

(77)

Zij hebben echter niet verduidelijkt wat die ondoelmatigheid juist inhield. Zoals in overweging 113 van de voorlopige verordening is vermeld, heeft het onderzoek geen potentiële ondoelmatigheid van de bedrijfstak van de Unie aan het licht gebracht; de desbetreffende argumenten worden dan ook afgewezen.

(78)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde een belanghebbende zijn argumenten betreffende de ondoelmatigheid van de bedrijfstak van de Unie. In dit verband stelde de betrokkene dat de onderhoudsstops, de integratie van zijn voormalige gelieerde onderneming, de stijging van de loonkosten en toekomstige belangrijke investeringen en de gevolgen daarvan voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet waren onderzocht.

(79)

In tegenstelling tot wat werd beweerd, zijn die factoren door de Commissie wel degelijk onderzocht, zoals hierna is vermeld in de overwegingen 94 tot en met 96 (onderhoudsstops), 89 en 90 (integratie van de voormalige gelieerde onderneming), 91 (loonkosten) en 82 en 83 (investeringen), maar daarbij is geen potentiële ondoelmatigheid van de bedrijfstak van de Unie aan het licht gekomen. Dit argument werd dan ook afgewezen.

(80)

Aangezien dienaangaande geen andere opmerkingen zijn ontvangen, wordt de conclusie in overweging 113 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.6.   De financiële crisis

(81)

Aangezien er geen opmerkingen over de gevolgen van de financiële crisis werden ontvangen, wordt de conclusie in overweging 114 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.7.   Investeringen en veiligheidsvoorschriften van de EU

(82)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde een belanghebbende dat het hoge niveau van de investeringen door de bedrijfstak van de Unie de schade had veroorzaakt. Hij voerde aan dat het niet ter zake deed dat investeringen nodig zijn, aangezien alleen het effect ervan op de situatie van de bedrijfstak van de Unie moet worden onderzocht, en met name het effect op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(83)

Deze partij heeft niet verduidelijkt in welke mate de investeringen van de bedrijfstak van de Unie zijn winstgevendheid kunnen hebben beïnvloed. Zoals beschreven in overweging 116 van de voorlopige verordening, waren de investeringen van de bedrijfstak van de Unie gebaseerd op redelijke commerciële beslissingen en konden zij niet als onnodig worden beschouwd. Bovendien worden investeringskosten in de loop van de tijd afgeschreven en hadden zij als zodanig geen ernstige gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. De desbetreffende argumenten van de betrokkene worden dan ook afgewezen.

(84)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde deze belanghebbende zijn argument dat de schade werd veroorzaakt door de wettelijke veiligheidseisen en het hoge niveau van de investeringen die de bedrijfstak van de Unie had gedaan om aan die eisen te voldoen. Hij herhaalde dat het niet ter zake deed dat deze beslissingen redelijke commerciële beslissingen waren en dat bij het onderzoek alleen rekening had moeten worden gehouden met de gevolgen ervan voor de winstgevendheid. Dienaangaande werd ten slotte gesteld dat het feit dat investeringskosten in de loop van de tijd worden afgeschreven, niet relevant was.

(85)

Anders dan werd gesteld, is bij de beoordeling rekening gehouden met de gevolgen van de investeringen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie. De afschrijving van investeringskosten is een kostenfactor die relevant is voor de vaststelling van de winstgevendheid, en moest daarom in aanmerking worden genomen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(86)

Aangezien er geen andere opmerkingen inzake de investeringen en veiligheidsvoorschriften van de EU werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 115 en 116 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.8.   Kosten van grondstoffen en andere kosten

2.8.1.   Productiekosten

(87)

Eén belanghebbende stelde dat de winstgevendheid is afgenomen als gevolg van de parallelle stijging van de algemene productiekosten. Derhalve werd de schade niet veroorzaakt door de invoer uit Indonesië, maar door die stijging van de productiekosten.

(88)

Zoals in overweging 100 van de voorlopige verordening is uiteengezet, kon de stijging van de productiekosten wegens de prijsdruk door de invoer van MNG uit Indonesië niet tot uiting komen in de verkoopprijzen. De daling van de winstgevendheid was dan ook voornamelijk te wijten aan de toename van de invoer met dumping, zodat dit argument moet worden afgewezen.

2.8.2.   Integratie van een voormalige gelieerde onderneming.

(89)

Dezelfde belanghebbende stelde dat de gevolgen van de integratie van een voormalige gelieerde onderneming voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie onvoldoende waren onderzocht. Hij beweerde dat deze integratie een negatief effect had op de winstgevendheid en dus de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade had veroorzaakt.

(90)

De Commissie heeft de gevolgen van de integratie van een voormalige gelieerde onderneming op de relevante schade-indicatoren, zoals de productiekosten, de werkgelegenheid, de investeringen en de winstgevendheid, nader onderzocht. De desbetreffende verbonden onderneming was enkel betrokken bij de verkoop van het betrokken product. Vastgesteld is dat de bedrijfstak van de Unie tijdens het boekjaar waarin de integratie plaatsvond (2011/2012), winst maakte. Het volgende boekjaar (2012/2013) werd de winstgevendheid negatief. Dit viel echter samen met een toename van de invoer uit Indonesië, die in hetzelfde jaar verdubbelde. Op deze gronden heeft het onderzoek niet bevestigd dat de integratie van de voormalige gelieerde onderneming een aanzienlijke negatieve invloed heeft gehad op de winstgevendheid; de desbetreffende argumenten moeten dan ook worden afgewezen.

2.8.3.   Loonkosten

(91)

Verschillende partijen stelden dat de stijging van de loonkosten ten grondslag lag aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Hoewel de stijging van de totale kosten ook te wijten was aan de stijging van de loonkosten tijdens de beoordelingsperiode, bleek uit het onderzoek dat het effect van de stijging van de loonkosten op de totale productiekosten niet aanzienlijk was (het exacte cijfer kan niet worden vermeld om redenen van vertrouwelijkheid). Op grond daarvan kan de stijging van de loonkosten niet als oorzaak van de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie worden beschouwd; de desbetreffende argumenten moeten dan ook worden afgewezen.

(92)

Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde een belanghebbende dat de loonkosten niet op zichzelf mogen worden beoordeeld, maar dat de gevolgen van de stijging van verschillende kostenelementen als geheel in aanmerking hadden moeten worden genomen.

(93)

Zoals in de overwegingen 87 en 88 is vermeld, heeft de Commissie de stijging van de productiekosten als geheel beoordeeld en is het desbetreffende argument daarom afgewezen.

2.8.4.   Onderhoudsstops

(94)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde één belanghebbende dat de daling van de productie en de verkoop te wijten was aan de onderhoudsstops van de bedrijfstak van de Unie, die op hun beurt hadden geleid tot de daling van de verkoop. De daling van de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Unie mag derhalve niet worden toegeschreven aan de invoer uit Indonesië.

(95)

Uit het onderzoek is gebleken dat de daling van de productie van boekjaar 2012/2013 tot het einde van het onderzoektijdvak inderdaad samenviel met een langdurige onderhoudsstop, die echter plaatsvond in een poging om de grote voorraden als gevolg van de dalende verkoop in de voorafgaande jaren tijdens de beoordelingsperiode te doen slinken.

(96)

De daling van de productie en de verkoop was dus een gevolg van de toename van de invoer met dumping van MNG uit Indonesië, en dit argument moet dan ook worden afgewezen.

(97)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde een andere belanghebbende dat de schade was toe te schrijven aan de onderhoudsstops en dat het niet van belang is of deze onderhoudsstops al dan niet noodzakelijk waren. Hij stelde dat alleen de gevolgen van deze onderhoudsstops voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in aanmerking hadden moeten worden genomen.

(98)

Zoals vermeld in de overwegingen 95 en 96, waren de onderhoudsstops het gevolg van de dalende verkoop, die zelf het gevolg was van de toename van de invoer met dumping uit Indonesië. Derhalve heeft de invoer uit Indonesië wel degelijk de onderhoudsstops veroorzaakt, die dus op zichzelf mogen worden beoordeeld en evenmin kunnen worden geacht het oorzakelijk verband tussen die invoer en de geleden schade te verbreken. Het argument van de betrokken belanghebbende werd daarom afgewezen.

2.8.5.   Ontwaarding van de Indonesische roepia

(99)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde één belanghebbende dat de waardevermindering van de Indonesische roepia tussen januari 2012 en januari 2014 voor de producenten-exporteurs een comparatief voordeel betekende dat geen verband hield met hun prijsbeleid. Hij voerde aan dat het effect van deze factor moest worden onderzocht.

(100)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat het waarschijnlijke effect van de invoer met dumping op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie vooral wordt onderzocht door na te gaan of er sprake is van prijsonderbieding, prijsverlaging en verhindering van een prijsverhoging. Daartoe worden de prijzen van de met dumping ingevoerde producten vergeleken met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, waarbij de uitvoerprijzen die voor de berekening van de schade worden gebruikt, soms in een andere valuta moeten worden omgerekend om ze vergelijkbaar te maken. Bijgevolg heeft het gebruik van wisselkoersen in dit verband alleen tot doel de prijsverschillen op een vergelijkbare basis vast te stellen. Hieruit wordt duidelijk dat de wisselkoers in dit geval niet kan worden beschouwd als een factor die schade toebrengt aan de bedrijfstak van de Unie, aangezien hij onlosmakelijk is verbonden met de invoer zelf. Dit argument moet derhalve worden afgewezen.

2.8.6.   Conclusies

(101)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de gevolgen van de kosten van grondstoffen en andere kosten werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 117 tot en met 120 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(102)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het oorzakelijk verband werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 121 tot en met 125 van de voorlopige verordening bevestigd.

F.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(103)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie werden ontvangen, worden de overwegingen 127 tot en met 129 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Belang van de importeurs/handelaren

(104)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de niet-verbonden importeurs en handelaren werden ontvangen, worden de overwegingen 130 tot en met 132 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Belang van de gebruikers

(105)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalde een van de gebruikers zijn in overweging 140 van de voorlopige verordening beschreven stelling dat het verbruik van MNG in de Unie naar verwachting aanzienlijk zal stijgen, met name dankzij een Europees verbod op fosfaten en andere fosforverbindingen, die in de non-foodsector zouden worden vervangen door MNG. Hij betoogde voorts dat de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie niet volstaat om aan de toenemende vraag op de markt van de Unie te voldoen. Hij stelde ook dat een toename van het verbruik ten goede zou komen aan de bedrijfstak van de Unie, die zijn verkoopvolume zou kunnen vergroten. Dezelfde gebruiker voerde opnieuw aan dat er te weinig alternatieve bevoorradingsbronnen zijn, met name omdat de producenten in andere derde landen deel uitmaken van dezelfde groep ondernemingen als de bedrijfstak van de Unie, en derhalve niet leveren op de markt van de Unie.

(106)

Zoals in overweging 141 van de voorlopige verordening is uiteengezet, is het moeilijk te voorspellen welke gevolgen het nieuwe regelgevingskader in de Unie betreffende het verbod op fosfaten en fosforverbindingen zal hebben voor de bedrijfstak van de Unie. De betrokkene heeft met name geen gegevens of bewijsmateriaal verstrekt over de vraag of en in welke mate dit de vraag naar MNG in de Unie zal doen toenemen.

(107)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de bedrijfstak van de Unie over een reservecapaciteit beschikt en in staat zou moeten zijn om zijn productie te verhogen en althans ten dele te voldoen aan een grotere vraag op de markt van de Unie. De totale capaciteit van de Unie was tijdens het onderzoektijdvak groter dan het totale verbruik in de Unie.

(108)

Met betrekking tot alternatieve bevoorradingsbronnen bleek uit het onderzoek, zoals reeds vermeld in overweging 147 van de voorlopige verordening, dat in verschillende derde landen MNG wordt geproduceerd. Aan het begin van de beoordelingsperiode, d.w.z. in boekjaar 2010/2011, was het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen (zoals Brazilië, Vietnam en Korea) aanzienlijk; het is pas gedaald toen de invoer tegen lage prijzen uit Indonesië toenam. Uit het onderzoek is ook gebleken dat er in verschillende derde landen leveranciers zijn die niet tot dezelfde groep als de bedrijfstak van de Unie behoren. De invoer uit andere derde landen zou kunnen worden hervat als de concurrentievoorwaarden op de markt van de Unie worden hersteld.

(109)

De desbetreffende argumenten moeten derhalve worden afgewezen.

(110)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde dezelfde belanghebbende zijn argument dat de vraag naar MNG in de Unie wegens het komende verbod op fosfaten aanzienlijk zal stijgen en dat de bedrijfstak van de Unie niet aan die stijgende vraag in de Unie zal kunnen voldoen. De betrokkene heeft echter geen nieuwe informatie of concreet bewijsmateriaal aangevoerd, en dit argument is dan ook afgewezen.

(111)

Dezelfde belanghebbende stelde na de mededeling van de definitieve bevindingen ook dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met het percentage dat MNG vertegenwoordigt in de totale kosten van detergentia. De betrokken belanghebbende heeft echter niets nieuws aangevoerd dat de bevindingen in de overwegingen 138 en 139 van de voorlopige verordening, volgens welke de mogelijke gevolgen van de maatregelen voor dit bedrijf beperkt zouden zijn, tegenspreekt. Het argument werd daarom afgewezen.

(112)

Dezelfde belanghebbende stelde ten slotte dat de extra kosten voor de non-foodsector en de gebruikers van non-foodproducten buiten beschouwing waren gelaten. Hij heeft echter geen nieuwe informatie of bewijsmateriaal aangevoerd, en dit argument is dan ook afgewezen.

(113)

Een andere gebruiker stelde dat de gevolgen van de maatregelen tegen Indonesië en China voor de gebruikers gezamenlijk moeten worden beoordeeld.

(114)

De gevolgen van beide maatregelen voor de gebruikers werden in overweging 147 van de voorlopige verordening met name onderzocht in de context van de beschikbaarheid van alternatieve bevoorradingsbronnen. Zoals vermeld in overweging 108, bleek dat een aantal derde landen potentieel MNG naar de Unie kunnen uitvoeren. Die derde landen waren al op de markt van de Unie aanwezig voor de invoer met dumping uit Indonesië in grotere hoeveelheden de Unie binnenkwam.

(115)

Gesteld werd dat de gebruikers, gelet op de sterke concurrentie op de markt van afgewerkte levensmiddelen in de Unie, de extra kosten van een antidumpingrecht niet kunnen doorberekenen aan de eindverbruiker.

(116)

Zoals vermeld in de overwegingen 135 tot en met 137 van de voorlopige verordening, vertegenwoordigde MNG in de levensmiddelen- en drankensector slechts ongeveer 5 % van de totale kosten van de MNG bevattende producten van de medewerkende ondernemingen. Die ondernemingen bleken winstgevend te zijn. De belanghebbende heeft geen gegevens verstrekt die deze bevindingen tegenspreken. Derhalve wordt de conclusie in overweging 136 van de voorlopige verordening, dat de maatregelen voor die ondernemingen slechts beperkte gevolgen zouden hebben, bevestigd, zodat dit argument moet worden afgewezen.

4.   Belang van grondstoffenleveranciers

(117)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betwistten twee leveranciers de conclusie in overweging 143 van de voorlopige verordening, en stelden dat het verdwijnen van de bedrijfstak van de Unie voor hun bedrijf aanzienlijke gevolgen zou hebben. Deze leveranciers stelden dat de gevolgen van een eventuele stopzetting van de productie van MNG in de Unie negatieve gevolgen zou hebben voor hun bedrijf, aangezien suikerfabrieken niet anders kunnen dan een bepaalde hoeveelheid suikerstroop en melasse produceren, waarvan de bedrijfstak van de Unie de belangrijkste afnemer is. Als die vormen van suiker onverkocht zouden blijven, zou dit afbreuk doen aan de algehele efficiëntie van de fabriek in kwestie.

(118)

Dit argument werd echter niet onderbouwd, en kon derhalve niet in aanmerking worden genomen.

5.   Overige argumenten

(119)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft één belanghebbende zijn opmerkingen over de beweerde dominante positie van de bedrijfstak van de Unie herhaald en gesteld dat de bedrijfstak van de Unie door de instelling van maatregelen op MNG op de markt van de Unie een comparatief voordeel zou verwerven. Er werden echter geen nieuwe argumenten aangevoerd om deze bewering te staven. Derhalve wordt de conclusie in overweging 145 van de voorlopige verordening bevestigd, zodat dit argument moet worden afgewezen.

6.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(120)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de Unie werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 126 tot en met 148 van de voorlopige verordening bevestigd.

G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schade opheffend prijsniveau (schademarge)

(121)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betwistte een van de belanghebbenden de streefwinst die werd gebruikt voor het bepalen van de schademarge zoals beschreven in overweging 151 van de voorlopige verordening. Hij stelde dat op basis van de netto winstmarge vóór belasting van MNG-producenten in twee Aziatische landen in 2013, een winstmarge vóór belasting van 3 % tot 5 % een redelijke en marktgerelateerde winst zou zijn.

(122)

De winstmarge die is gebruikt ter bepaling van de schademarge stemde overeen met de winstmarge die de bedrijfstak van de Unie onder normale concurrentievoorwaarden in redelijkheid kon verwachten. Zoals in overweging 151 van de voorlopige verordening reeds is vermeld, lieten de gevolgen van de invoer met dumping uit Indonesië zich pas voelen tijdens het derde jaar van de beoordelingsperiode. Derhalve werd het redelijk geacht de winstmarge vast te stellen op basis van de eerste twee jaar van de beoordelingsperiode.

(123)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het schade opheffend prijsniveau werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 150 tot en met 152 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Definitieve maatregelen

(124)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie, en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op de invoer van het betrokken product. Deze maatregelen moeten, in overeenstemming met de regel van het laagste recht, overeenkomen met de dumpingmarge. In dit geval is het individuele recht voor één producent-exporteur na de mededeling van de voorlopige bevindingen herzien omdat bepaalde transacties bij de bepaling van zijn uitvoerprijs buiten beschouwing zijn gelaten.

(125)

Op basis van het bovenstaande worden deze rechten als volgt vastgesteld:

Land

Onderneming

Dumpingmarge

(%)

Schademarge

(%)

Definitief antidumpingrecht

(%)

Indonesië

PT. Cheil Jedang Indonesia

7,2

(24,9-40,2)

7,2

Indonesië

PT. Miwon Indonesia

13,3

(27,9-43,6)

13,3

Indonesië

Alle andere ondernemingen

28,4

(31,4-47,0)

28,4

(126)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit het betrokken land en vervaardigd door de genoemde juridische entiteiten. Op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde bedrijven zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. Zij mogen niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(127)

Een onderneming die haar naam wijzigt, mag vragen deze individuele antidumpingrechten te blijven toepassen. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (4). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om het recht te genieten dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming geen invloed heeft op het recht om het recht te genieten dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(128)

Om het risico op ontwijking als gevolg van het grote verschil in rechten zoveel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De bedrijven met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur presenteren aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. De factuur moet voldoen aan de voorschriften van de bijlage. Invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, wordt onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”.

(129)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

3.   Definitieve inning van het voorlopige recht

(130)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Unie werd berokkend, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd.

(131)

Het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op mononatriumglutamaat, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 2922 42 00 (Taric-code 2922420010), van oorsprong uit Indonesië.

2   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de in onderstaande tabel genoemde ondernemingen vervaardigde product, is als volgt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

PT. Cheil Jedang Indonesia

7,2

B961

PT. Miwon Indonesia

13,3

B962

Alle andere ondernemingen

28,4

B999

3   De individuele antidumpingrechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

4   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 904/2014 als zekerheid voor de voorlopige antidumpingrechten gestelde bedragen worden definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 904/2014 van de Commissie van 20 augustus 2014 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op mononatriumglutamaat van oorsprong uit Indonesië (PB L 246 van 21.8.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1036/2010 van de Commissie van 15 november 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op zeoliet A-poeder van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina (PB L 298 van 16.11.2010, blz. 27).

(4)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, BELGIË.


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

de naam en functie van de bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

de volgende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de (hoeveelheid) mononatriumglutamaat verkocht voor export naar de Europese Unie waarop deze factuur betrekking heeft, geproduceerd is/zijn door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in Indonesië. Ondergetekende verklaart dat de gegevens in deze factuur juist en volledig zijn.”

.

Datum en handtekening


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/70


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/85 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2015

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

EG

285,0

IL

160,5

MA

126,0

TR

157,8

ZZ

182,3

0707 00 05

JO

241,9

MA

66,8

TR

179,2

ZZ

162,6

0709 91 00

EG

119,3

ZZ

119,3

0709 93 10

MA

235,4

TR

179,6

ZZ

207,5

0805 10 20

EG

50,2

MA

67,7

TN

52,0

TR

64,8

ZA

97,5

ZZ

66,4

0805 20 10

IL

141,6

MA

88,9

ZZ

115,3

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

115,2

JM

118,0

KR

153,2

MA

143,8

TR

114,1

ZZ

128,9

0805 50 10

TR

65,2

ZZ

65,2

0808 10 80

BR

65,4

CL

87,7

MK

24,4

US

185,5

ZZ

90,8

0808 30 90

CL

265,9

CN

92,1

US

138,7

ZZ

165,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/73


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/86 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2015

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de hoeveelheden waarop de aanvragen om invoercertificaten en de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van 1 tot en met 7 januari 2015 zijn ingediend in het kader van de tariefcontingenten die in de sector pluimveevlees zijn geopend bij Verordening (EG) nr. 616/2007

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188, leden 1 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie (2) zijn jaarlijkse tariefcontingenten geopend voor de invoer van vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen.

(2)

De hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die van 1 tot en met 7 januari 2015 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2015 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven door de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, berekend overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie. (3)

(3)

De hoeveelheden waarop de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die van die van 1 tot en met 7 januari 2015 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2015 zijn ingediend, zijn, voor bepaalde contingenten, groter dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient te worden bepaald in hoeverre de rechten tot invoer kunnen worden verleend door de op de gevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt vast te stellen, berekend overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie, in combinatie met artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

(4)

Met het oog op de efficiëntie van de maatregel dient deze verordening in werking te treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op de hoeveelheden waarop de invoercertificaataanvragen betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2015 zijn ingediend, wordt de in deel A van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt toegepast.

2.   Op de hoeveelheden waarop de aanvragen om rechten tot invoer betrekking hebben die op grond van Verordening (EG) nr. 616/2007 voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2015 zijn ingediend, wordt de in deel B van de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënt toegepast.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2015.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 616/2007 van de Commissie van 4 juni 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten voor vlees van pluimvee van oorsprong uit Brazilië, Thailand en andere derde landen (PB L 142 van 5.6.2007, blz. 3).

(3)  Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13).


BIJLAGE

DEEL A

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2015 ingediende aanvragen

(%)

1

09.4211

0,401561

2

09.4212

0,975198

4A

09.4214

09.4251

0,954412

09.4252

6A

09.4216

0,449999

09.4260

0,997014

7

09.4217

8

09.4218

DEEL B

Nummer van de groep

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt — voor de deelperiode van 1 april tot en met 30 juni 2015 ingediende aanvragen

(%)

5A

09.4215

0,661893

09.4254

09.4255

09.4256


BESLUITEN

22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/75


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/87 VAN DE COMMISSIE

van 21 januari 2015

tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 8,

Na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 30 november 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de opening aangekondigd van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken („de onderzoeken”) van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer in de Unie van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”).

(2)

De definitieve bevindingen en conclusies van de onderzoeken zijn opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 (3) van de Commissie· tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de VRC naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening, en van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(3)

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de geldende maatregelen (4) de vorm aannemen van bij Besluit 2008/899/EG van de Commissie (5) aanvaarde verbintenissen („thans geldende verbintenissen”) die gelden voor vijf producenten-exporteurs, waaronder een groep van producenten-exporteurs.

2.   VERBINTENISSEN

(4)

Voorafgaand aan de vaststelling van definitieve antidumpingmaatregelen hebben dezelfde vijf medewerkende producenten-exporteurs in de VRC die partij zijn bij de thans geldende verbintenissen als bedoeld in overweging 3, namelijk COFCO Biochemical (Anhui), Jiangsu Guoxin Union Energy (voorheen Yixing-Union Biochemical), de groep RZBC, TTCA en Weifang Ensign Industry, ter vervanging van de thans geldende verbintenissen nieuwe prijsverbintenissen aangeboden overeenkomstig artikel 8 van de basisverordening.

(5)

Net als in de thans geldende verbintenissen bieden de producenten-exporteurs in dit herziene verbintenisaanbod aan om citroenzuur te verkopen tegen prijzen die minstens hoog genoeg zijn om de herziene schadelijke gevolgen van de dumping weg te nemen.

(6)

Bovendien omvatten de aanbiedingen een indexering van de minimumimportprijzen, aangezien de prijzen van citroenzuur voor, tijdens en na het onderzoektijdvak aan sterke schommelingen onderhevig waren. De indexering is vastgesteld aan de hand van de openbare prijsnoteringen in de EU van maïs; dit is de belangrijkste grondstof die gewoonlijk bij de productie van citroenzuur wordt gebruikt.

(7)

Om het risico van inbreuken op de prijsverbintenis door kruiscompensatie van de prijzen te verminderen, bieden de producenten-exporteurs bovendien aan om melding te maken van alle verkopen buiten de EU aan klanten met een organisatie of structuur die zich buiten de EU uitstrekt, wanneer de producent-exporteur ook binnen de EU aan deze klanten verkoopt.

(8)

De producenten-exporteurs zullen de Commissie ook regelmatig gedetailleerde gegevens over hun uitvoer naar de EU verstrekken, zodat de Commissie effectief toezicht kan uitoefenen op de uitvoering van de verbintenissen. Bovendien is de verkoopstructuur van deze ondernemingen van dien aard dat de Commissie het risico van ontwijking van de overeengekomen verbintenissen beperkt acht.

(9)

Ook moet worden vermeld dat de Chinese Kamer van Koophandel van importeurs en exporteurs van metalen, mineralen en chemicaliën („CCCMC”) zich bij de vijf in overweging 4 genoemde ondernemingen heeft gevoegd en daarom ook een actieve rol bij het toezicht op de ondernemingen zal spelen.

(10)

Gezien het bovenstaande zijn de door de producenten-exporteurs en de CCCMC aangeboden verbintenissen aanvaardbaar.

(11)

Om de Commissie in staat te stellen de naleving van de verbintenissen door de ondernemingen doeltreffend te controleren, worden de goederen waarop de verbintenissen betrekking hebben pas vrijgesteld van het antidumpingrecht wanneer bij de aangifte voor het vrije verkeer bij de douaneautoriteit een factuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 vermelde gegevens bevat. Deze gegevens zijn ook noodzakelijk om de douaneautoriteiten in staat te stellen met voldoende precisie na te gaan of de goederen met de handelsdocumenten overeenstemmen. Als deze factuur niet wordt overgelegd of als niet aan de andere voorwaarden van de bovengenoemde uitvoeringsverordening wordt voldaan, moet het toepasselijke antidumpingrecht worden betaald.

(12)

Om de inachtneming van de verbintenissen verder te waarborgen, zijn de importeurs er door bovengenoemde uitvoeringsverordening op gewezen dat niet-inachtneming van de in die uitvoeringsverordening genoemde voorwaarden of intrekking van de aanvaarding van de verbintenissen door de Commissie voor de desbetreffende transacties tot een douaneschuld kan leiden.

(13)

Als de verbintenis niet in acht wordt genomen of wordt opgezegd, of als de Commissie de aanvaarding van de verbintenis intrekt, is ingevolge artikel 8, lid 9, van de basisverordening het overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening ingestelde antidumpingrecht automatisch van toepassing,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De verbintenissen die in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de hieronder genoemde producenten-exporteurs, samen met de Chinese Kamer van Koophandel van importeurs en exporteurs van metalen, mineralen en chemicaliën zijn aangeboden, worden aanvaard.

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Volksrepubliek China

COFCO Biochemical (Anhui) Co., Ltd — nr. 1 COFCO Avenue, Bengbu 233010, provincie Anhui

A874

Vervaardigd door RZBC Co., Ltd — nr. 9 Xinghai West Road, Rizhao, provincie Shandong, VRC, en verkocht door de met hem verbonden onderneming RZBC Imp. & Exp. Co., Ltd — nr. 66 Lvzhou South Road, Rizhao, provincie Shandong

A926

Vervaardigd door RZBC (Juxian) Co., Ltd — nr. 209 Laiyang Road (West Side of North Chengyang Road), Juxian Economic Development Zone, Rizhao, provincie Shandong, VRC, en verkocht door de met hem verbonden onderneming RZBC Imp. & Exp. Co., Ltd — nr. 66 Lvzhou South Road, Rizhao, provincie Shandong

A927

TTCA Co., Ltd — West, Wenhe Bridge North, Anqiu, provincie Shandong

A878

Jiangsu Guoxin Union Energy Co., Ltd — nr. 1 Redian Road, Yixing Economic Development Zone, provincie Jiangsu

A879

Weifang Ensign Industry Co., Ltd — nr. 1567 Changsheng Street, Changle, Weifang, provincie Shandong

A882

Artikel 2

Besluit 2008/899/EG wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 351 van 30.11.2013, blz. 27.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/82 van de Commissie van 21 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 in verband met het vervallen van de maatregelen, en van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (zie bladzijde 8 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 1193/2008 van de Raad van 1 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 323 van 3.12.2008, blz. 1).

(5)  Besluit 2008/899/EG van de Commissie van 2 december 2008 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 323 van 3.12.2008, blz. 62).


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/78


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 153/2014

van 9 juli 2014

tot wijziging van bijlage X (Algemene diensten) bij de EER-overeenkomst [2015/88]

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Uitvoeringsrichtlijn 2012/52/EU van de Commissie van 20 december 2012 tot vaststelling van maatregelen om de erkenning van in een andere lidstaat verstrekte medische recepten te vergemakkelijken (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Bijlage X bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage X bij de EER-overeenkomst wordt na punt 1c (Besluit 2011/130/EU van de Commissie) het volgende toegevoegd:

„2.

32011 L 0024: Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45).

De bepalingen van de richtlijn worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt gelezen:

Onverminderd toekomstige maatregelen van het Gemengd Comité van de EER worden de navolgende besluiten niet in de EER-overeenkomst opgenomen:

a)

Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen;

b)

Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen.

Alle verwijzingen naar deze besluiten zijn derhalve niet van toepassing voor de EVA-staten.

2a.

32012 L 0052: Uitvoeringsrichtlijn 2012/52/EU van de Commissie van 20 december 2012 tot vaststelling van maatregelen om de erkenning van in een andere lidstaat verstrekte medische recepten te vergemakkelijken (PB L 356 van 22.12.2012, blz. 68).”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2011/24/EU en Uitvoeringsrichtlijn 2012/52/EU zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 10 juli 2014, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Kurt JÄGER


(1)  PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45.

(2)  PB L 356 van 22.12.2012, blz. 68.

(3)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/80


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 154/2014

van 9 juli 2014

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst [2015/89]

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de EER-overeenkomst wordt in punt 41c (Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32013 R 1316: Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1316/2013 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 10 juli 2014, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (2).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Kurt JÄGER


(1)  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129.

(2)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/81


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 155/2014

van 9 juli 2014

tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst [2015/90]

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsbesluit 2013/288/EU van de Commissie van 13 juni 2013 tot wijziging van Besluit 2011/30/EU betreffende de gelijkwaardigheid van de stelsels van publiek toezicht, de kwaliteitsborgingsstelsels en de onderzoeks- en sanctieregelingen van bepaalde derde landen voor auditors en auditorganisaties en betreffende een overgangsperiode voor controleactiviteiten van auditors en auditorganisaties van bepaalde derde landen in de Europese Unie (1), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Bijlage XXII bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XXII bij de EER-overeenkomst wordt in punt 10fd (Besluit 2011/30/EU van de Commissie) het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32013 D 0288: Uitvoeringsbesluit 2013/288/EU van de Commissie van 13 juni 2013 (PB L 163 van 15.6.2013, blz. 26).”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Uitvoeringsbesluit 2013/288/EU zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 10 juli 2014, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (2).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Kurt JÄGER


(1)  PB L 163 van 15.6.2013, blz. 26.

(2)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


Verklaring van de EVA-staten bij Besluit nr. 155/2014 van het Gemengd Comité van de EER van 9 juli 2014 waarbij Uitvoeringsbesluit 2013/288/EU van de Commissie in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

„Uitvoeringsbesluit 2013/288/EU van de Commissie van 13 juni 2013 betreft gelijkwaardigheid met betrekking tot derde landen. Het feit dat dit besluit in de EER-overeenkomst wordt opgenomen, laat het toepassingsgebied van de EER-overeenkomst onverlet.”


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/83


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 156/2014

van 9 juli 2014

tot wijziging van bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst [2015/91]

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsbesluit 2013/280/EU van de Commissie van 11 juni 2013 betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), moet in de overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Uitvoeringsbesluit 2013/281/EU van de Commissie van 11 juni 2013 betreffende de gelijkwaardigheid van het stelsel van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditorganisaties van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), moet in de overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Bijlage XXII bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XXII bij de EER-overeenkomst worden na punt 10fd (Besluit 2011/30/EU van de Commissie) de volgende punten ingevoegd:

„10fe.

32013 D 0280: Uitvoeringsbesluit 2013/280/EU van de Commissie van 11 juni 2013 betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 161 van 13.6.2013, blz. 4).

10ff.

32013 D 0281: Uitvoeringsbesluit 2013/281/EU van de Commissie van 11 juni 2013 betreffende de gelijkwaardigheid van het stelsel van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditorganisaties van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 161 van 13.6.2013, blz. 8).”

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Uitvoeringsbesluiten 2013/280/EU en 2013/281/EU zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 10 juli 2014, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Kurt JÄGER


(1)  PB L 161 van 13.6.2013, blz. 4.

(2)  PB L 161 van 13.6.2013, blz. 8.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


Verklaring van de EVA-staten bij Besluit nr. 156/2014 van het Gemengd Comité van de EER van 9 juli 2014 waarbij Uitvoeringsbesluiten 2013/280/EU en 2013/281/EU van de Commissie in de EER-overeenkomst worden opgenomen

„Uitvoeringsbesluit 2013/280/EU van de Commissie van 11 juni 2013 betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en Uitvoeringsbesluit 2013/281/EU van de Commissie van 11 juni 2013 betreffende de gelijkwaardigheid van het stelsel van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditorganisaties van de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad handelen over de betrekkingen met derde landen. Het feit dat deze besluiten in de EER-overeenkomst worden opgenomen, laat het toepassingsgebied van de EER-overeenkomst onverlet.”


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/85


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 157/2014

van 9 juli 2014

tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [2015/92]

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (1).

(2)

Protocol 31 bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In Protocol 31 bij de EER-overeenkomst wordt in punt 5 van artikel 2 het volgende toegevoegd:

„—

32013 R 1316: Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

De deelname van de EVA-staten beperkt zich tot de telecommunicatiesector van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen.

Liechtenstein wordt vrijgesteld van deelname en financiële bijdrage aan dit programma.”

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (2).

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Kurt JÄGER


(1)  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129.

(2)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/86


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 158/2014

van 9 juli 2014

tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden [2015/93]

HET GEMENGD COMITE VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (1).

(2)

Protocol 31 bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In Protocol 31 wordt artikel 5 als volgt gewijzigd:

1)

In lid 5 worden de woorden „, in het programma bedoeld in het veertiende streepje, met ingang van 1 januari 2014” ingevoegd na de woorden „in het programma bedoeld in het dertiende streepje, met ingang van 1 januari 2012.”.

2)

In lid 8 wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 R 1381: Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

Liechtenstein neemt alleen deel aan de activiteiten in het kader van de begrotingsonderdelen 33 01 04 01 — Ondersteunende uitgaven voor rechten en burgerschap en 33 02 02 — Bestrijding van discriminatie en bevordering van gelijkheid.

Noorwegen wordt vrijgesteld van deelname en financiële bijdrage aan dit programma.”

.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (2).

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Kurt JÄGER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62.

(2)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/87


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 159/2014

van 9 juli 2014

tot wijziging van een aantal bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst [2015/94]

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 128 van de EER-overeenkomst is bepaald dat Europese staten die lid worden van de Unie een aanvraag moeten indienen om partij te worden bij de EER-overeenkomst, en dat de voorwaarden voor die deelneming moeten worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de partijen bij de EER-overeenkomst en de staat die de aanvraag doet.

(2)

Naar aanleiding van de succesvolle afronding van de uitbreidingsonderhandelingen heeft de Republiek Kroatië (hierna de „nieuwe partij” genoemd) een aanvraag ingediend om partij te worden bij de EER-overeenkomst.

(3)

De overeenkomst betreffende de deelname van de Republiek Kroatië aan de Europese Economische Ruimte (1) (hierna de „EER-uitbreidingsovereenkomst” genoemd) is op 11 april 2014 ondertekend.

(4)

Op grond van artikel 1, lid 2, van de EER-uitbreidingsovereenkomst zijn de bepalingen van de EER-overeenkomst, als gewijzigd bij de vóór 30 juni 2011 vastgestelde besluiten van het Gemengd Comité van de EER, vanaf de datum van inwerkingtreding van de EER-uitbreidingsovereenkomst bindend voor de nieuwe partij onder dezelfde voorwaarden als voor de huidige partijen en volgens de in de EER-uitbreidingsovereenkomst vastgelegde voorwaarden.

(5)

Sinds 30 juni 2011 is via besluiten van het Gemengd Comité van de EER een aantal EU-besluiten in de EER-overeenkomst opgenomen.

(6)

Ter waarborging van de homogeniteit van de EER-overeenkomst en van de rechtszekerheid voor personen en voor marktdeelnemers, moet erop worden gewezen dat deze EU-besluiten vanaf de datum van inwerkingtreding van de EER-uitbreidingsovereenkomst bindend zijn voor de nieuwe partij.

(7)

Op grond van artikel 3, lid 5, van de EER-uitbreidingsovereenkomst worden, wanneer besluiten die vóór de datum van inwerkingtreding van die uitbreidingsovereenkomst in de EER-overeenkomst zijn opgenomen, naar aanleiding van de toetreding van de nieuwe partij tot de EER-overeenkomst moeten worden aangepast en in de EER-uitbreidingsovereenkomst niet in deze aanpassingen is voorzien, de betrokken aanpassingen overeenkomstig de in de EER-overeenkomst vastgelegde procedures aangebracht.

(8)

Op grond van artikel 4, lid 2, van de EER-uitbreidingsovereenkomst worden alle in de EER-overeenkomst relevante regelingen die worden genoemd in of zijn vastgesteld bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Kroatië en de aanpassingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2) (hierna de „toetredingsakte van 9 december 2011” genoemd) die niet zijn opgenomen in de EER-uitbreidingsovereenkomst, overeenkomstig de in de EER-overeenkomst vastgelegde procedures behandeld.

(9)

Krachtens protocol 44 bij de EER-overeenkomst betreffende vrijwaringsmechanismen naar aanleiding van uitbreidingen van de Europese Economische Ruimte, dat bij artikel 2, lid 2, van de EER-uitbreidingsovereenkomst is opgenomen in de EER-overeenkomst, is de besluitvormingsprocedure waarin de EER-overeenkomst voorziet tevens van toepassing op de besluiten die de Europese Commissie neemt ter uitvoering van artikel 38 van de toetredingsakte van 9 december 2011.

(10)

De bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(11)

De wijzigingen in Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 (3) van de Raad waarin is voorzien in de toetredingsakte van 9 december 2011, moeten in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(12)

Verordening (EU) nr. 481/2013 van de Commissie van 24 mei 2013 tot aanpassing van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 788/2012 wat betreft het aantal monsters dat Kroatië moet nemen en analyseren voor de combinaties bestrijdingsmiddel/product (4), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(13)

Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van bepaalde verordeningen, besluiten en beschikkingen op het gebied van vrij verkeer van goederen, vrij verkeer van personen, vennootschapsrecht, mededingingsbeleid, landbouw, voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid, vervoersbeleid, energie, belastingen, statistieken, trans-Europese netwerken, rechtswezen en grondrechten, justitie, vrijheid en veiligheid, milieu, douane-unie, externe betrekkingen, buitenlands en veiligheids- en defensiebeleid en instellingen, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (5) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(14)

Verordening (EU) nr. 519/2013 van de Commissie van 21 februari 2013 tot aanpassing van bepaalde verordeningen, besluiten en beschikkingen op het gebied van vrij verkeer van goederen, vrij verkeer van personen, het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten, vennootschapsrecht, mededingingsbeleid, landbouw, voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid, visserij, vervoersbeleid, energie, belastingen, statistieken, sociaal beleid en werkgelegenheid, milieu, douane-unie, externe betrekkingen, buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid, in verband met de toetreding van Kroatië (6) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(15)

Verordening (EU) nr. 656/2013 van de Commissie van 10 juli 2013 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor het in Kroatië afgegeven modelpaspoort voor honden, katten en fretten (7) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(16)

Richtlijn 2013/15/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vrije verkeer van goederen, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (8) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(17)

Richtlijn 2013/16/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van overheidsopdrachten, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (9) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(18)

Richtlijn 2013/17/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het milieu, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (10) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(19)

Richtlijn 2013/18/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (11) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(20)

Richtlijn 2013/20/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van voedselveiligheid en veterinair en fytosanitair beleid, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (12) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(21)

Richtlijn 2013/21/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad op het gebied van milieu, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (13) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(22)

Richtlijn 2013/22/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vervoersbeleid in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (14) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(23)

Richtlijn 2013/23/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van financiële diensten, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (15) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(24)

Richtlijn 2013/24/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (16) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(25)

Richtlijn 2013/25/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië (17) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(26)

Richtlijn 2013/26/EU van de Commissie van 8 februari 2013 tot aanpassing van bepaalde richtlijnen op het gebied van voedselveiligheid en het veterinaire en fytosanitaire beleid in verband met de toetreding van Kroatië (18) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(27)

Uitvoeringsbesluit 2013/290/EU van de Commissie van 14 juni 2013 tot wijziging van Beschikking 2009/821/EG wat betreft de lijsten van grensinspectieposten en veterinaire eenheden in Traces in verband met de toetreding van Kroatië (19) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(28)

Uitvoeringsbesluit 2013/291/EU van de Commissie van 14 juni 2013 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor bepaalde onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallende producten van dierlijke oorsprong die vóór 1 juli 2013 uit derde landen in Kroatië zijn binnengebracht (20) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(29)

Uitvoeringsbesluit 2013/346/EU van de Commissie van 28 juni 2013 tot goedkeuring van het door Kroatië voorgelegde plan voor de erkenning van de inrichtingen voor het handelsverkeer in de Unie in pluimvee en broedeieren overeenkomstig Richtlijn 2009/158/EG van de Raad (21) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(30)

Uitvoeringsbesluit 2013/347/EU van de Commissie van 28 juni 2013 tot goedkeuring van de door Kroatië voorgelegde rampenplannen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten (22) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(31)

Aangezien bij de EER-overeenkomst de interne markt tot de EER-landen wordt uitgebreid, is het voor het goede functioneren van de interne markt noodzakelijk dat dit besluit onverwijld van toepassing wordt en in werking treedt.

(32)

Aangezien de EER-uitbreidingsovereenkomst nog niet in werking is getreden, maar op voorlopige basis van toepassing is, zal dit besluit, in afwachting van de inwerkingtreding van de EER-uitbreidingsovereenkomst, eveneens voorlopig van toepassing zijn,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Alle besluiten van het Gemengd Comité van de EER die na 30 juni 2011 zijn goedgekeurd, zijn bindend voor de nieuwe partij.

Artikel 2

De in artikel 1 genoemde teksten van de besluiten van het Gemengd Comité van de EER worden opgemaakt in de Kroatische taal en worden door de partijen bekrachtigd.

Artikel 3

In hoofdstuk XXVII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 9 (Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:

„—

1 2012 J003: Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vastgesteld op 9 december 2011 (PB L 112 van 24.4.2012, blz. 21).”

Artikel 4

De overgangsregelingen waarnaar wordt verwezen in bijlage I bij dit besluit, worden opgenomen in de EER-overeenkomst.

Artikel 5

1.   In de in bijlage II bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 R 0517: Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1).”

2.   In de in bijlage III bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 R 0519: Verordening (EU) nr. 519/2013 van de Commissie van 21 februari 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 74).”

3.   Indien het in de vorige leden bedoelde streepje het eerste is in het punt waar het wordt toegevoegd, wordt het voorafgegaan door de woorden „, gewijzigd bij:”.

Artikel 6

1.   In de in bijlage IV bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0015: Richtlijn 2013/15/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 172).”

2.   In de in bijlage V bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0016: Richtlijn 2013/16/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 184).”

3.   In de in bijlage VI bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0017: Richtlijn 2013/17/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 193).”

4.   In de in bijlage VII bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0018: Richtlijn 2013/18/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 230).”

5.   In de in bijlage VIII bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0020: Richtlijn 2013/20/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 234).”

6.   In de in bijlage IX bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0021: Richtlijn 2013/21/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 240).”

7.   In de in bijlage X bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0022: Richtlijn 2013/22/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 356).”

8.   In de in bijlage XI bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0023: Richtlijn 2013/23/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 362).”

9.   In de in bijlage XII bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0024: Richtlijn 2013/24/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 365).”

10.   In de in bijlage XIII bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0025: Richtlijn 2013/25/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 368).”

11.   In de in bijlage XIV bij dit besluit genoemde punten van de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 L 0026: Richtlijn 2013/26/EU van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 376).”

12.   Indien het in de vorige leden bedoelde streepje het eerste is in het punt waar het wordt toegevoegd, wordt het voorafgegaan door de woorden „, gewijzigd bij:”.

13.   Andere noodzakelijke aanpassingen ingevolge de bij voornoemde leden ingevoegde wetgeving worden opgesomd in deel II van de respectieve bijlagen bij dit besluit.

Artikel 7

1.   In deel 1.2 van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt in punt 39 (Beschikking 2009/821/EG van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 D 0290: Uitvoeringsbesluit 2013/290/EU van de Commissie van 14 juni 2013 (PB L 164 van 18.6.2013, blz. 22).”

2.   In hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 74 (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 788/2012 van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 R 0481: Verordening (EU) nr. 481/2013 van de Commissie van 24 mei 2013 (PB L 139 van 25.5.2013, blz. 5).”

3.   Indien het in de vorige leden bedoelde streepje het eerste is in het punt waar het wordt toegevoegd, wordt het voorafgegaan door de woorden „, gewijzigd bij:”.

Artikel 8

Hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

In deel 1.2 wordt in punt 121 (Beschikking 2003/803/EG van de Commissie) het volgende toegevoegd:

„De overgangsregelingen van de volgende handeling zijn van toepassing:

32013 R 0656: Verordening (EU) nr. 656/2013 van de Commissie van 10 juli 2013 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor het in Kroatië afgegeven modelpaspoort voor honden, katten en fretten (PB L 190 van 11.7.2013, blz. 35).”

.

2.

In deel 6.1 wordt in punt 17 (Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad) in de paragraaf inzake overgangsregelingen het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 D 0291: Uitvoeringsbesluit 2013/291/EU van de Commissie van 14 juni 2013 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor bepaalde onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad vallende producten van dierlijke oorsprong die vóór 1 juli 2013 uit derde landen in Kroatië zijn binnengebracht (PB L 164 van 18.6.2013, blz. 25).”

.

3.

In deel 4.2 wordt na punt 58 (Beschikking 2007/17/EG van de Commissie) onder de titel „BESLUITEN WAARMEE DE EVA-LANDEN EN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA REKENING DIENEN TE HOUDEN” het volgende punt ingevoegd:

„59.

32013 D 0346: Uitvoeringsbesluit 2013/346/EU van de Commissie van 28 juni 2013 tot goedkeuring van het door Kroatië voorgelegde plan voor de erkenning van de inrichtingen voor het handelsverkeer in de Unie in pluimvee en broedeieren overeenkomstig Richtlijn 2009/158/EG van de Raad (PB L 183 van 2.7.2013, blz. 12).

Dit besluit is niet van toepassing op IJsland.”

.

4.

In deel 3.2 wordt na punt 48 (Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU van de Commissie) onder de titel „BESLUITEN WAARMEE DE EVA-LANDEN EN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA REKENING DIENEN TE HOUDEN” het volgende punt ingevoegd:

„49.

32013 D 0347: Uitvoeringsbesluit 2013/347/EU van de Commissie van 28 juni 2013 tot goedkeuring van de door Kroatië voorgelegde rampenplannen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten (PB L 183 van 2.7.2013, blz. 13).

Dit besluit is niet van toepassing op IJsland.”

.

Artikel 9

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de Noorse en IJslandse taal van de Verordeningen (EU) nr. 481/2013, (EU) nr. 517/2013, (EU) nr. 519/2013, (EU) nr. 68/2014, de Richtlijnen 2013/15/EU, 2013/16/EU, 2013/17/EU, 2013/18/EU, 2013/20/EU, 2013/21/EU, 2013/22/EU, 2013/23/EU, 2013/24/EU, 2013/25/EU, 2013/26/EU en de Uitvoeringsbesluiten 2013/290/EU en 2013/291/EU zijn authentiek en Verordening (EU) nr. 656/2013 en de Uitvoeringsbesluiten 2013/346/EU en 2013/347/EU in de Noorse taal zijn authentiek.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (23), of op de dag van inwerkingtreding van de EER-uitbreidingsovereenkomst, als dat later is.

In afwachting van de inwerkingtreding van de EER-uitbreidingsovereenkomst is dit besluit voorlopig van toepassing vanaf de datum van goedkeuring.

Dit besluit laat door de partijen aangegeven grondwettelijke vereisten met betrekking tot de besluiten van het in artikel 1 bedoelde Gemengd Comité van de EER onverlet.

Artikel 11

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Kurt JÄGER


(1)  PB L 170 van 11.6.2014, blz. 18.

(2)  PB L 112 van 24.4.2012, blz. 21.

(3)  PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16.

(4)  PB L 139 van 25.5.2013, blz. 5.

(5)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1.

(6)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 74.

(7)  PB L 190 van 11.7.2013, blz. 35.

(8)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 172.

(9)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 184.

(10)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 193.

(11)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 230.

(12)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 234.

(13)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 240.

(14)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 356.

(15)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 362.

(16)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 365.

(17)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 368.

(18)  PB L 158 van 10.6.2013, blz. 376.

(19)  PB L 164 van 18.6.2013, blz. 22.

(20)  PB L 164 van 18.6.2013, blz. 25.

(21)  PB L 183 van 2.7.2013, blz. 12.

(22)  PB L 183 van 2.7.2013, blz. 13.

(23)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


BIJLAGE I

OVERGANGSREGELINGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4 VAN HET BESLUIT

Bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

in punt 25A (Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad) wordt de volgende tekst toegevoegd:

„De overgangsregelingen die zijn beschreven in de bijlagen bij de toetredingsakte van 9 december 2011 voor Kroatië (bijlage V, hoofdstuk 7, punt 2) zijn van toepassing.”

Bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 1f (Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt de volgende tekst toegevoegd:

„De overgangsregelingen die zijn beschreven in de bijlagen bij de toetredingsakte van 9 december 2011 voor Kroatië (bijlage V, hoofdstuk 10, afdeling V, punt 3) zijn van toepassing;”

.

2)

In punt 14c (Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt de volgende tekst toegevoegd:

„De overgangsregelingen die zijn beschreven in de bijlagen bij de toetredingsakte van 9 december 2011 voor Kroatië (bijlage V, hoofdstuk 10, afdeling II) zijn van toepassing;”

.

Protocol 47 (inzake de opheffing van de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in wijn) bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

In aanhangsel 1 wordt vóór de aanpassingstekst in punt 8 (Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad) de volgende tekst toegevoegd:

„De overgangsregelingen die zijn beschreven in de bijlagen bij de toetredingsakte van 9 december 2011 voor Kroatië (bijlage V, hoofdstuk 4, punt 3) zijn van toepassing.”


BIJLAGE II

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 5, LID 1, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 5, lid 1, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst:

in bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden):

A.

in hoofdstuk I (Veterinaire aangelegenheden):

Deel 1.1, punt 7b (Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad),

Deel 1.1, punt 7c (Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad),

Deel 1.1, punt 10 (Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad),

Deel 1.1, punt 11 (Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad),

Deel 1.1, punt 12 (Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad),

Deel 6.1, punt 17 (Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad),

Deel 7.1, punt 8b (Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad),

Deel 7.1, punt 12 (Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad);

B.

in hoofdstuk II (Diervoeders):

Punt 31j (Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad);

in bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie):

A.

in hoofdstuk I (Motorvoertuigen):

Punt 45zy (Verordening (EG) nr. 78/2009 van het Europees Parlement en de Raad);

B.

in hoofdstuk XI (Textiel):

Punt 4d (Verordening (EU) nr. 1007/2011 van het Europees Parlement en de Raad);

C.

in hoofdstuk XII (Levensmiddelen):

Punt 54zzzi (Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad);

D.

in hoofdstuk XV (Gevaarlijke stoffen):

Punt 12zc (Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 12zze (Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad);

in bijlage VI (Sociale zekerheid):

Punt 1 (Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad);

in bijlage XIII (Vervoer):

Punt 1 (Verordening (EEG) nr. 1108/70 van de Raad),

Punt 5 (Besluit nr. 661/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 19a (Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 21 (Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad),

Punt 25a (Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 32a (Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 39 (Verordening (EEG) nr. 1192/69 van de Raad);

in bijlage XX (Milieu):

Punt 1ea (Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad);

in bijlage XXI (Statistiek):

Punt 1 (Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 7f (Verordening (EU) nr. 70/2012 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 7h (Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 18i (Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 19d (Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad),

Punt 19dc (Verordening (EG) nr. 1221/2002 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 19o (Verordening (EG) nr. 501/2004 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 19q (Verordening (EG) nr. 1222/2004 van de Raad),

Punt 19 t (Verordening (EG) nr. 1161/2005 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 19x (Verordening (EG) nr. 716/2007 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 25 (Verordening (EG) nr. 1921/2006 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 25a (Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 25b (Verordening (EG) nr. 217/2009 van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 25c (Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad),

in bijlage XXII (Vennootschapsrecht):

Punt 10a (Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad);

in protocol 26 (Betreffende de bevoegdheden en taken van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op het gebied van staatssteun):

Artikel 2, lid 1 (Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad).


BIJLAGE III

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 5, LID 2, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 5, lid 2, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in de bijlagen en protocollen bij de EER-overeenkomst:

in hoofdstuk I (Veterinaire aangelegenheden) van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden):

Deel 1.2, punt 39 (Beschikking 2009/821/EG van de Commissie),

Deel 1.2, punt 115 (Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie),

Deel 1.2, punt 141 (Verordening (EG) nr. 911/2004 van de Commissie),

Delen 2.2 en 4.2, respectievelijk punten 33 en 85 (Verordening (EG) nr. 504/2008 van de Commissie),

Deel 4.2, punt 86 (Verordening (EG) nr. 1251/2008 van de Commissie),

Deel 6.2, punt 39 (Beschikking 98/536/EG van de Commissie),

Deel 7.2, punt 14 (Beschikking 98/179/EG van de Commissie),

Deel 7.2, punt 49 (Beschikking 2007/453/EG van de Commissie),

Deel 9.2, punt 4 (Beschikking 2006/778/EG van de Commissie);

in bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie):

A.

in hoofdstuk I (Motorvoertuigen):

Punt 45zr (Verordening (EG) nr. 706/2007 van de Commissie),

Punt 45zu (Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie),

Punt 45zze (Verordening (EU) nr. 1008/2010 van de Commissie),

Punt 45zzh (Verordening (EU) nr. 109/2011 van de Commissie),

Punt 45zzl (Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie),

Punt 45zzm (Verordening (EU) nr. 406/2010 van de Commissie);

B.

in hoofdstuk XV (Gevaarlijke stoffen):

Punt 12 l (Besluit 2000/657/EG van de Commissie),

Punt 12zze (Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad);

in bijlage X (Algemene diensten):

Punt 1b (Beschikking 2009/767/EG van de Commissie);

in bijlage XIII (Vervoer):

Punt 37da (Beschikking 2007/756/EG van de Commissie),

Punt 42gb (Verordening (EU) nr. 36/2010 van de Commissie);

in bijlage XX (Milieu):

Punt 32cb (Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie);

in bijlage XXI (Statistiek):

Point 1k (Verordening (EG) nr. 250/2009 van de Commissie),

Point 1 l (Verordening (EG) nr. 251/2009 van de Commissie),

Punt 4ca (Verordening (EG) nr. 772/2005 van de Commissie),

Punt 7bb (Beschikking 2008/861/EG van de Commissie),

Punt 7i (Verordening (EG) nr. 1358/2003 van de Commissie),

Punt 18wb (Verordening (EU) nr. 912/2013 van de Commissie),

Punt 19s (Verordening (EG) nr. 184/2005 van het Europees Parlement en de Raad);

in bijlage XXII (Vennootschapsrecht):

Punt 10fd (Besluit 2011/30/EU van de Commissie);

in protocol 21 (betreffende de tenuitvoerlegging van mededingingsregels ten aanzien van ondernemingen):

Punt 1, lid 2, van artikel 3 (Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie),

Punt 1, lid 4, van artikel 3 (Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie);

in protocol 47 (inzake de opheffing van de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in wijn):

Punt 11 van Aanhangsel 1 (Verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie).


BIJLAGE IV

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 1, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 1, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst:

A.

in hoofdstuk I (Motorvoertuigen):

Punt 2 (Richtlijn 70/157/EEG van de Raad),

Punt 4 (Richtlijn 70/221/EEG van de Raad),

Punt 8 (Richtlijn 70/388/EEG van de Raad),

Punt 10 (Richtlijn 71/320/EEG van de Raad),

Punt 11 (Richtlijn 72/245/EEG van de Raad),

Punt 14 (Richtlijn 74/61/EEG van de Raad),

Punt 16 (Richtlijn 74/408/EEG van de Raad),

Punt 17 (Richtlijn 74/483/EEG van de Raad),

Punt 19 (Richtlijn 76/114/EEG van de Raad),

Punt 22 (Richtlijn 76/757/EEG van de Raad),

Punt 23 (Richtlijn 76/758/EEG van de Raad),

Punt 24 (Richtlijn 76/759/EEG van de Raad),

Punt 25 (Richtlijn 76/760/EEG van de Raad),

Punt 26 (Richtlijn 76/761/EEG van de Raad),

Punt 27 (Richtlijn 76/762/EEG van de Raad),

Punt 29 (Richtlijn 77/538/EEG van de Raad),

Punt 30 (Richtlijn 77/539/EEG van de Raad),

Punt 31 (Richtlijn 77/540/EEG van de Raad),

Punt 32 (Richtlijn 77/541/EEG van de Raad),

Punt 36 (Richtlijn 78/318/EEG van de Raad),

Punt 39 (Richtlijn 78/932/EEG van de Raad),

Punt 45r (Richtlijn 94/20/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 45 t (Richtlijn 95/28/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 45y (Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 45za (Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 45zc (Richtlijn 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 45zx (Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 45zzs (Richtlijn 2000/40/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 45zzt (Richtlijn 2001/56/EG van het Europees Parlement en de Raad);

B.

Hoofdstuk II (Landbouw- en bosbouwtractoren):

Punt 11 (Richtlijn 2009/57/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 13 (Richtlijn 78/764/EEG van de Raad),

Punt 17 (Richtlijn 2009/75/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 20 (Richtlijn 86/298/EEG van de Raad),

Punt 22 (Richtlijn 87/402/EEG van de Raad),

Punt 23 (Richtlijn 2009/144/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 28 (Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 29 (Richtlijn 2000/25/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 31 (Richtlijn 2009/64/EG van het Europees Parlement en de Raad);

C.

Hoofdstuk XIX (Algemene bepalingen inzake technische handelsbelemmeringen):

Punt 3e (Richtlijn 94/11/EG van het Europees Parlement en de Raad).


BIJLAGE V

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 2, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 2, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in bijlage XVI (Overheidsopdrachten) bij de EER-overeenkomst:

Punt 2 (Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 4 (Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 5c (Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad).


BIJLAGE VI

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 3, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 3, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaats in bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst:

Punt 21ar (Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad).


BIJLAGE VII

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 4, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 4, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaats in bijlage IV (Energie) bij de EER-overeenkomst:

Punt 41 (Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad)


BIJLAGE VIII

DEEL I

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 5, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 5, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in de bijlagen bij de EER-overeenkomst:

in bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden), hoofdstuk I (Veterinaire aangelegenheden):

Deel 1.1, punt 4 (Richtlijn 97/78/EG van de Raad),

Deel 3.1, punt 1a (Richtlijn 2003/85/EG van de Raad),

Deel 3.1, punt 9a (Richtlijn 2000/75/EG van de Raad),

Deel 4.1, punt 1 (Richtlijn 64/432/EEG van de Raad),

Deel 4.1, punt 2 (Richtlijn 91/68/EEG van de Raad),

Deel 5.1, punt 6a (Richtlijn 2002/99/EG van de Raad),

Deel 7.1, punt 2 (Richtlijn 96/23/EG van de Raad),

Deel 7.1, punt 8a (Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Deel 8.1, punt 2 (Richtlijn 2009/156/EG van de Raad);

in bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie), hoofdstuk XII (Levensmiddelen):

Punt 18 (Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 47 (Richtlijn 89/108/EEG van de Raad).

DEEL II

ANDERE INGEVOLGE DE TOETREDING VEREISTE AANPASSINGEN

In deel 1.1 van hoofdstuk I van bijlage I wordt in punt 4 (Richtlijn 97/78/EG van de Raad) de tekst van aanpassing (b) vervangen door:

„29.

Het grondgebied van de Republiek IJsland.

30.

Het grondgebied van het Koninkrijk Noorwegen, met uitzondering van Svalbard.”

.


BIJLAGE IX

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 6, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 6, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in Hoofdstuk XV (Gevaarlijke stoffen) van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst:

Punt 1 (Richtlijn 67/548/EEG van de Raad),

Punt 12r (Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad).


BIJLAGE X

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 7, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 7, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst:

Punt 13 (Richtlijn 92/106/EEG van de Raad),

Punt 18a (Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 24c (Richtlijn 1999/37/EG van de Raad),

Punt 24f (Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 36a (Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 46a (Richtlijn 91/672/EEG van de Raad),

Punt 47a (Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad).


BIJLAGE XI

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 8, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 8, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst:

Punt 1 (Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad).


BIJLAGE XII

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 9, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 9, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in bijlage XXII (Vennootschapsrecht) bij de EER-overeenkomst:

Punt 1 (Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 2 (Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 3 (Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 4 (Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad),

Tweede streepje (Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad) van punt 4 (Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad),

Punt 9 (Richtlijn 2009/102/EG van het Europees Parlement en de Raad).


BIJLAGE XIII

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 10, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 10, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in bijlage VII (Erkenning van beroepskwalificaties) bij de EER-overeenkomst:

Punt 1 (Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 2 (Richtlijn 77/249/EEG van de Raad),

Punt 2a (Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad),

Punt 4 (Richtlijn 74/557/EEG van de Raad).


BIJLAGE XIV

LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 6, LID 11, VAN HET BESLUIT

Het in artikel 6, lid 11, bedoelde streepje wordt ingevoegd op de volgende plaatsen in bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie), Hoofdstuk XII (Levensmiddelen) bij de EER-overeenkomst:

Punt 54w (Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie),

Punt 54zzzv (Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie).


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/103


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 302/14/COL

van 16 juli 2014

houdende de negenennegentigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door wijziging van een aantal staatssteunrichtsnoeren [2015/95]

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),

GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol 26,

GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie („de Toezichtovereenkomst”), en met name artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 24 en artikel 1 van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst,

Overwegende hetgeen volgt:

Overeenkomstig artikel 24 van de Toezichtovereenkomst geeft de Autoriteit uitvoering aan de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst.

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst maakt de Autoriteit mededelingen en richtsnoeren bekend over aangelegenheden waarop de EER-overeenkomst betrekking heeft, indien die overeenkomst of de Toezichtovereenkomst daarin uitdrukkelijk voorziet of indien de Autoriteit zulks nodig acht.

Op 21 mei 2014 heeft de Europese Commissie een mededeling vastgesteld tot wijziging van de mededelingen van de Commissie betreffende EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken, betreffende richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020, betreffende staatssteun voor films en andere audiovisuele werken, betreffende richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen en betreffende richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (1). Doel van die wijzigingen was de transparantiebepalingen in de verschillende staatssteunrichtsnoeren onderling af te stemmen en de bestaande bepalingen te vereenvoudigen.

Die mededeling is ook voor de Europese Economische Ruimte relevant.

Een eenvormige toepassing van de EER-staatssteunregels in de hele Europese Economische Ruimte dient te worden verzekerd overeenkomstig de homogeniteitsdoelstelling die in artikel 1 van de EER-overeenkomst is vastgelegd.

Ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” aan het einde van bijlage XV bij de EER-overeenkomst dient de Autoriteit, na overleg met de Commissie, nieuwe regels vast te stellen die met de door de Commissie vastgestelde regels overeenstemmen,

NA overleg met de Europese Commissie,

NA raadpleging van de EVA-Staten over dit onderwerp bij brief van 30 juni 2014,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De materiële regels op het gebied van staatssteun worden als volgt gewijzigd.

Artikel 2

Met dit besluit worden de volgende alinea's:

de eerste twee zinnen van punt 74, onder j) van de richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (2);

punt 135 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 (3);

punt 51.7 van de richtsnoeren betreffende staatssteun voor films en andere audiovisuele werken (4);

de punten 162 en 163 van de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen (5);

vervangen door:

„EVA-Staten moeten zorgen voor de bekendmaking van de volgende informatie op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau:

de volledige tekst van de goedgekeurde steunregeling of de subsidiebeschikking voor individuele steun en de uitvoeringsbepalingen ervan, of een link daarnaar;

de identiteit van de steunverlenende autoriteit of autoriteiten;

de identiteit van de individuele begunstigden, de vorm en het bedrag van de steun voor elke begunstigde, de datum waarop de steun is toegekend, het soort onderneming (kmo of grote onderneming), de regio waar de begunstigde onderneming is gevestigd (op statistisch gebied op niveau 2) (6), en de voornaamste economische sector waarin de begunstigde actief is (op NACE-groepsniveau) (7).

Van dat vereiste kan ontheffing worden verleend ten aanzien van individuele steunverleningen van minder dan 500 000 EUR. Voor regelingen in de vorm van belastingvoordelen kan de informatie over individuele steunbedragen (8) worden meegedeeld in de volgende tranches (in miljoen EUR): [0,5-1]; [1-2]; [2-5]; [5-10]; [10-30]; [30 en meer].

Dit soort informatie moet worden bekendgemaakt nadat de subsidiebeschikking is gegeven, moet ten minste tien jaar worden bewaard en moet zonder beperkingen beschikbaar zijn voor het brede publiek (9) EVA-Staten zullen de bovengenoemde informatie pas vanaf 1 juli 2016 moeten bekendmaken (10).

Artikel 3

1.   Met dit besluit worden de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 en de monitoringvoorwaarden die voor regionale-steunregelingen worden opgelegd, als volgt gewijzigd:

punt 169 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020, met inbegrip van een monitoringvoorwaarde, wordt geschrapt,

bijlage IV bij de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 wordt geschrapt.

2.   Voor de regionale-steunregelingen die al zijn goedgekeurd overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020, met inbegrip van de monitoring van punt 169 van diezelfde richtsnoeren, komt de monitoringvoorwaarde te vervallen. Bijgevolg wordt overweging 65 van Beschikking 225/14/COL van 18 juni 2014 betreffende vorm van regionaal gedifferentieerde sociale premies geschrapt.

Artikel 4

Met dit besluit worden de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (11) als volgt gewijzigd:

punt 166, onder v):

in plaats van:„Van deze verplichting kan ontheffing worden verleend voor kmo's die geen commerciële verkoop op een markt hebben verricht en voor investeringen van minder dan 200 000 EUR in een uiteindelijke begunstigde onderneming;”,

te lezen:„Van deze verplichting kan ontheffing worden verleend voor kmo's die geen commerciële verkoop op een markt hebben verricht en voor investeringen van minder dan 500 000 EUR in een uiteindelijke begunstigde onderneming;”;

punt 166, onder vi):

in plaats van:„[…] en het bedrag van het ontvangen belastingvoordeel wanneer dit meer dan 200 000 EUR bedraagt. Dit bedrag kan worden meegedeeld per tranche van 2 miljoen EUR.”,

te lezen:„[…] en het bedrag van het ontvangen belastingvoordeel wanneer dit meer dan 500 000 EUR bedraagt. Dit bedrag kan worden meegedeeld in de volgende tranches (in miljoen EUR): [0,5-1]; [1-2]; [2-5]; [5-10]; [10-30]; [30 en meer].”,

en wordt aan het einde van punt 166 de volgende tekst toegevoegd:

„EVA-staten zullen de bovengenoemde informatie pas vanaf 1 juli 2016 moeten bekendmaken (12).

.

Artikel 5

Met dit besluit wordt de volgende alinea ingevoegd:

„In het geval van steunregelingen die alleen wegens hun grote budget zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening, zal de Commissie de verenigbaarheid daarvan uitsluitend op basis van het evaluatieontwerp beoordelen.”

aan het eind van punt 49 van de richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken;

aan het eind van punt 138 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020;

aan het eind van punt 167 van de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen, en

aan het eind van punt 172 van de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen.

Artikel 6

Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

Gedaan te Brussel, 16 juli 2014.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Oda Helen SLETNES

De voorzitter

Helga JÓNSDÓTTIR

Lid van het College


(1)  PB C 198 van 27.6.2014, blz. 30.

(2)  Nog niet bekendgemaakt in het PB. Beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/state-aid-guidelines/Part-IV---Application-of-state-aid-rules-in-relation-to-rapid-deployment-of-broadband-networks.pdf

(3)  Nog niet bekendgemaakt in het PB. Beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/state-aid-guidelines/Part-III---Guidelines-on-regional-State-Aid-for-2014-2020.pdf

(4)  Nog niet bekendgemaakt in het PB. Beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/state-aid-guidelines/Part_IV_-_State_aid_for_films_and_other_audiovisual_works.pdf

(5)  Nog niet bekendgemaakt in het PB. Beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/state-aid-guidelines/Part-IV---Aviation-Guidelines.pdf

(6)  In deze richtsnoeren wordt de term „statistisch gebied” gebruikt in plaats van de afkorting „NUTS” in de overeenkomstige richtsnoeren van de Commissie. NUTS staat voor „Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek” volgens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1). Deze verordening is niet in de EER-overeenkomst opgenomen. Om echter tot gemeenschappelijke definities te komen bij de steeds toenemende vraag naar statistische informatie op regionaal niveau, zijn het bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat) en de nationale bureaus voor de statistiek van de kandidaat-lidstaten en de EVA overeengekomen om statistische gebieden af te bakenen die vergelijkbaar zijn met die van de NUTS-classificatie.

(7)  Met uitzondering van bedrijfsgevoelige en andere vertrouwelijke informatie, in goed onderbouwde gevallen en na toestemming van de Autoriteit; zie de richtsnoeren van de Autoriteit over geheimhouding bij beschikkingen inzake staatssteun (PB L 154 van 8.6.2006, blz. 27 en EER-supplement nr. 29 van 8.6.2006, blz. 1).

(8)  Het bekend te maken bedrag is het maximaal toegestane belastingvoordeel en niet het jaarlijks afgetrokken bedrag (bv. in het kader van belastingkredieten moet het maximaal toegestane belastingkrediet worden bekendgemaakt — en niet het daadwerkelijke bedrag, dat afhankelijk kan zijn van de belastbare inkomsten en dat van jaar tot jaar kan variëren).

(9)  Deze informatie moet worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van steunverlening (of, in het geval van steun in de vorm van een belastingvoordeel, binnen één jaar vanaf de datum voor het indienen van de belastingaangifte). In het geval van onrechtmatige steun zullen EVA-Staten ervoor moeten zorgen dat deze informatie achteraf wordt bekendgemaakt, uiterlijk zes maanden vanaf de datum van de beschikking van de Autoriteit. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld in een standaard waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, opgehaald en gemakkelijk op internet kunnen worden bekendgemaakt, bv. in CSV- of XML-formaat.

(10)  Bekendmaking zal niet worden geëist voor informatie over steun toegekend vóór 1 juli 2016 en, in het geval van fiscale steun, voor steun aangevraagd of toegekend vóór 1 juli 2016.”

(11)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad. Beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/media/state-aid-guidelines/Part-III---State%20aid-to-promote-risk-finance-investments--(Applicable-from-1-July-2014).pdf

(12)  Bekendmaking zal niet worden geëist worden voor informatie over steun toegekend vóór 1 juli 2016 en, in het geval van fiscale steun, voor steun aangevraagd of toegekend vóór 1 juli 2016.”


Rectificaties

22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/106


Rectificatie bij Verordening (EG) nr. 1263/96 van de Commissie van 1 juli 1996 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92

( Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 163 van 2 juli 1996 )

Op blz. 21, in de bijlage, onder A „IN BIJLAGE II BIJ HET VERDRAG GENOEMDE PRODUCTEN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE”, bij „Oliën en vetten”, onder OOSTENRIJK:

in plaats van:

„Steierisches Kürbiskernöl (BGA)”,

te lezen:

„Steirisches Kürbiskernöl (PGI)”.


22.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 15/106


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1361/2014 van de Commissie van 18 december 2014 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standards 3 en 13 en International Accounting Standard 40 betreft

( Publicatieblad van de Europese Unie L 365 van 19 december 2014 )

Bladzijde 121, artikel 2:

in plaats van:

„Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1, lid 1, bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na [de eerste dag van de maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening invullen] van start gaat.”

te lezen:

„Artikel 2

Elke onderneming past de in artikel 1, lid 1, bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2015 van start gaat.”