ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 360

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
17 december 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1334/2014 van de Commissie van 16 december 2014 tot goedkeuring van de werkzame stof gamma-cyhalothrin overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 ter verlening van toestemming aan de lidstaten om de geldigheidsduur van voorlopige toelatingen voor de werkzame stof te verlengen ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1335/2014 van de Commissie van 16 december 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2535/2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten

6

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1336/2014 van de Commissie van 16 december 2014 tot vaststelling van tijdelijke buitengewone maatregelen voor de sector melk en zuivelproducten in de vorm van een vervroeging van de openbare-interventieperiode voor boter en mageremelkpoeder in 2015

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1337/2014 van de Commissie van 16 december 2014 tot wijziging van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 947/2014 en (EU) nr. 948/2014 wat betreft de laatste dag voor de indiening van de aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van boter en mageremelkpoeder

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1338/2014 van de Commissie van 16 december 2014 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 439/2011 houdende verlenging van de afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip producten van oorsprong in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Kaapverdië wat de uitvoer van bepaalde visserijproducten naar de Europese Unie betreft

17

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1339/2014 van de Commissie van 16 december 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

20

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Gedelegeerde Richtlijn 2014/109/EU van de Commissie van 10 oktober 2014 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van de beeldbank van waarschuwingen die op tabaksproducten moeten worden gebruikt ( 1 )

22

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/911/EU

 

*

Besluit van de Raad van 4 december 2014 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Letland

28

 

*

Besluit 2014/912/GBVB van de Raad van 15 december 2014 betreffende activiteiten ter ondersteuning van de fysieke beveiliging en het voorraadbeheer (PSSM) met het doel het risico op illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en de munitie daarvoor in de regio van de Sahel te voorkomen

30

 

*

Besluit 2014/913/GBVB van de Raad van 15 december 2014 ter ondersteuning van de Haagse Gedragscode en de non-proliferatie van ballistische raketten in het kader van de uitvoering van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

44

 

 

2014/914/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 15 december 2014 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, met betrekking tot Belize

53

 

*

Besluit 2014/915/GBVB van de Raad van 16 december 2014 tot wijziging van Besluit 2010/452/GBVB inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia

56

 

 

2014/916/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 15 december 2014 tot rectificatie van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9452)

58

 

 

2014/917/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 15 december 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/29/EG van de Raad met betrekking tot de kennisgeving van de aanwezigheid van schadelijke organismen en van maatregelen die de lidstaten hebben genomen of voornemens zijn te nemen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9460)

59

 

 

2014/918/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 december 2014 tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam

65

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1334/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2014

tot goedkeuring van de werkzame stof gamma-cyhalothrin overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 ter verlening van toestemming aan de lidstaten om de geldigheidsduur van voorlopige toelatingen voor de werkzame stof te verlengen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn een besluit is vastgesteld vóór 14 juni 2011. Voor gamma-cyhalothrin is bij Beschikking 2004/686/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Het Verenigd Koninkrijk heeft op 4 november 2003 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Cheminova A/S een aanvraag ontvangen om de werkzame stof gamma-cyhalothrin op te nemen in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2004/686/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht kan worden aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur (het Verenigd Koninkrijk) heeft op 25 januari 2008 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend. Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie (4) is de aanvrager om aanvullende informatie verzocht. Op 13 september 2012 heeft het Verenigd Koninkrijk de evaluatie van de aanvullende informatie ingediend in de vorm van addenda bij het ontwerpbeoordelingsverslag.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over de risicobeoordeling van de werkzame stof gamma-cyhalothrin als bestrijdingsmiddel (5) op 4 februari 2014 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders onderzocht en op 10 oktober 2014 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor gamma-cyhalothrin.

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die gamma-cyhalothrin bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet gamma-cyhalothrin worden goedgekeurd.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6 daarvan, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden verzocht.

(7)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien.

(8)

Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die gamma-cyhalothrin bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van het volledige dossier conform bijlage III, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing volgens de uniforme beginselen.

(9)

Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (6) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan opleveren. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op.

(10)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (7) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Ook is het dienstig de lidstaten toe te staan om voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die gamma-cyhalothrin bevatten te verlengen, zodat deze over de tijd beschikken die nodig is om aan de verplichtingen in deze verordening te voldoen met betrekking tot deze voorlopige toelatingen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De in bijlage I omschreven werkzame stof gamma-cyhalothrin wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden goedgekeurd.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   De lidstaten moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, zo nodig, bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die gamma-cyhalothrin als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 september 2015 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de eisen van bijlage II bij voornoemde richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen, als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat gamma-cyhalothrin bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 maart 2015 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als gamma-cyhalothrin de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 september 2016 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast gamma-cyhalothrin nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 september 2016 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Verlenging van bestaande voorlopige toelatingen

De lidstaten mogen de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die gamma-cyhalothrin bevatten, verlengen tot uiterlijk 30 september 2016.

Artikel 5

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2015.

Artikel 4 is evenwel van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(3)  Beschikking 2004/686/EG van de Commissie van 29 september 2004 houdende principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op eventuele opneming van proquinazid, IKI-220 (flonicamid) en gamma-cyhalothrin in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig is (PB L 313 van 12.10.2004, blz. 21).

(4)  Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn niet op de markt waren (PB L 53 van 26.2.2011, blz. 51).

(5)  Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, 2014, Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance gamma-cyhalothrin. EFSA Journal 2014;12(2):3560 [93 blz.] doi:10.2903/j.efsa.2014.3560.

(6)  Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Gamma-cyhalothrin

CAS-nr.: 76703-62-3

CIPAC-nr.: 768

(S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl (1R,3R)-3-[(Z)-2-chloor-3,3,3-trifluorpropenyl]-2,2-dimethylcyclopropaan-carboxylaat of

(S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl (1R,3R)-3-[(Z)-2-chloor-3,3,3-trifluorpropenyl]-2,2-dimethylcyclopropaan-carboxylaat

≥ 980 g/kg

1 april 2015

31 maart 2025

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over gamma-cyhalothrin dat op 10 oktober 2014 door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is afgerond, en met name met de aanhangsels I en II van dat verslag.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

a)

de veiligheid van gebruikers en werknemers,

b)

het risico voor in het water levende organismen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

1.

analytische methoden voor de monitoring van residuen in lichaamsvloeistoffen, weefsels en milieumatrices;

2.

de toxiciteit van de metabolieten CPCA, PBA en PBA(OH);

3.

het langetermijnrisico voor in het wild levende zoogdieren;

4.

de mogelijkheid van biomagnificatie in land- en watervoedselketens.

De aanvrager moet de relevante informatie uiterlijk op 31 maart 2017 indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, Identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„82

Gamma-cyhalothrin

CAS-nr.: 76703-62-3

CIPAC-nr.: 768

(S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl (1R,3R)-3-[(Z)-2-chloor-3,3,3-trifluorpropenyl]-2,2-dimethylcyclopropaan-carboxylaat of

(S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl (1R,3R)-3-[(Z)-2-chloor-3,3,3-trifluorpropenyl]-2,2-dimethylcyclopropaan-carboxylaat

≥ 980 g/kg

1 april 2015

31 maart 2025

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over gamma-cyhalothrin dat op 10 oktober 2014 door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is afgerond, en met name met de aanhangsels I en II van dat verslag.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

a)

de veiligheid van gebruikers en werknemers,

b)

het risico voor in het water levende organismen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

1.

analytische methoden voor de monitoring van residuen in lichaamsvloeistoffen, weefsels en milieumatrices;

2.

de toxiciteit van de metabolieten CPCA PBA en PBA(OH);

3.

het langetermijnrisico voor in het wild levende zoogdieren;

4.

de mogelijkheid van biomagnificatie in land- en watervoedselketens.

De aanvrager moet die informatie uiterlijk op 31 maart 2017 indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1335/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2535/2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie (2) voorziet in wijzigingen in de GN-codes voor zuivelproducten van hoofdstuk 4, die van kracht worden op 1 januari 2015.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie (3) is voorzien in uitvoeringsbepalingen voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en in de opening van tariefcontingenten. De bijlagen I, II en VII bis bij die verordening moeten worden bijgewerkt om de wijzigingen in de GN-codes voor zuivelproducten te weerspiegelen.

(3)

In artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2535/2001 wordt verwezen naar GN-codes die met ingang van 1 januari 2015 worden geschrapt. Bovendien voorziet bijlage 3, inzake concessies voor kaas, bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (4), die is goedgekeurd bij Besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en de Commissie (5), in de volledige liberalisering van de bilaterale handel in kaas met ingang van 2007. Die bepaling is dus achterhaald en moet worden geschrapt.

(4)

Artikel 19 bis, lid 1, onder c), en lid 4, onder c), met betrekking tot deel 3 van bijlage VII bis bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 en artikel 20, lid 1, onder a), ii), met betrekking tot deel C van bijlage II bij die verordening betreffen respectievelijk een tariefcontingent voor kaas en preferentiële invoer overeenkomstig de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds (6), die is goedgekeurd bij Besluit 2004/441/EG van de Raad (7). Deze bepalingen verwijzen naar GN-codes die met ingang van 1 januari 2015 worden geschrapt. Aangezien de corresponderende contingentperiode en invoerrechtafschaffingsperiode zijn verstreken, is het passend deze bepalingen te schrappen.

(5)

Verordening (EG) nr. 2535/2001 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 2535/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4, lid 2, wordt geschrapt.

2)

In artikel 19 bis worden lid 1, onder c), en lid 4, onder c), geschrapt.

3)

Artikel 20, lid 1, onder a), ii), wordt geschrapt.

4)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij de onderhavige verordening.

5)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel B wordt vervangen door de tekst van bijlage II bij de onderhavige verordening;

b)

deel C wordt geschrapt.

6)

Bijlage VII bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

deel 3 wordt geschrapt;

b)

deel 4 wordt vervangen door de tekst van bijlage III bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 312 van 31.10.2014, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29).

(4)   PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132.

(5)  Besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en, wat betreft de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 1).

(6)   PB L 311 van 4.12.1999, blz. 3.

(7)  Besluit 2004/441/EG van de Raad van 26 april 2004 betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Zuid-Afrika, anderzijds (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 109).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)

I, deel A wordt vervangen door:

„I, DEEL A

NIET NAAR LAND VAN OORSPRONG GESPECIFICEERDE TARIEFCONTINGENTEN

Contingentnummer

GN-code

Omschrijving (1)

Invoerrecht

(in EUR per 100 kg nettogewicht)

Land van oorsprong

Jaarlijks contingent

(in ton)

Halfjaarlijks contingent

(in ton)

09.4590

0402 10 19

Mageremelkpoeder

47,50

Alle derde landen

68 537

34 268,5

09.4599

0405 10 11

0405 10 19

0405 10 30

0405 10 50

0405 10 90

0405 90 10  (*1)

0405 90 90  (*1)

Boter en andere van melk afkomstige vetstoffen

94,80

Alle derde landen

11 360

5 680

in boterequivalent (*1)

09.4591

ex 0406 10 30

ex 0406 10 50

ex 0406 10 80

Pizzakaas, bevroren, versneden in stukken die elk niet meer dan 1 g wegen, in recipiënten met een netto-inhoud van 5 kg of meer, met een watergehalte van 52 gewichtspercenten of meer en een op de droge stof berekend vetgehalte van 38 gewichtspercenten of meer

13,00

Alle derde landen

5 360

2 680

09.4592

ex 0406 30 10

Emmentaler smeltkaas

71,90

Alle derde landen

18 438

9 219

0406 90 13

Emmentaler

85,80

09.4593

ex 0406 30 10

Gruyère smeltkaas

71,90

Alle derde landen

5 413

2 706,5

0406 90 15

Gruyère en Sbrinz

85,80

09.4594

0406 90 01  (2)

Voor verwerking bestemde kaas

83,50

Alle derde landen

20 007

10 003,5

09.4595

0406 90 21

Cheddar

21,00

Alle derde landen

15 005

7 502,5

09.4596

ex 0406 10 30

ex 0406 10 50

ex 0406 10 80

Verse kaas (niet gerijpt en niet verduurzaamd), met inbegrip van weikaas en wrongel, andere dan pizzakaas van contingentnummer 09.4591

92,60

92,60

106,40

Alle derde landen

19 525

9 762,5

0406 20 00

Kaas, geraspt of in poeder

94,10

0406 30 31

Andere smeltkaas,

niet geraspt noch in poeder

69,00

0406 30 39

71,90

0406 30 90

102,90

0406 40 10

0406 40 50

0406 40 90

Blauw-groen geaderde kaas en andere kaas die aders bevat die zijn verkregen door gebruik te maken van Penicillium roqueforti

70,40

0406 90 17

Bergkäse en Appenzell

85,80

0406 90 18

Fromage Fribourgeois, Vacherin Mont d'Or en Tête de Moine

75,50

 

0406 90 23

Edam

75,50

 

0406 90 25

Tilsit

75,50

 

0406 90 29

Kashkaval

75,50

 

0406 90 32

Feta

75,50

 

0406 90 35

Kefalo-tyri

75,50

 

0406 90 37

Finlandia

75,50

 

0406 90 39

Jarlsberg

75,50

 

0406 90 50

Schapenkaas en kaas bereid uit buffelmelk, in recipiënten die pekel bevatten of in zakken van schapen- of geitenvellen

75,50

 

ex 0406 90 63

Pecorino

94,10

 

0406 90 69

Andere

94,10

 

0406 90 73

Provolone

75,50

 

0406 90 74

Maasdam

75,50

 

ex 0406 90 75

Caciocavallo

75,50

 

ex 0406 90 76

Danbo, Fontal, Fynbo, Havarti, Maribo en Samsø

75,50

 

0406 90 78

Gouda

75,50

 

ex 0406 90 79

Esrom, Italico, Kernhem en Saint-Paulin

75,50

 

ex 0406 90 81

Cheshire, Wensleydale, Lancashire, Double Gloucester, Blarney, Colby en Monterey

75,50

 

0406 90 82

Camembert

75,50

 

0406 90 84

Brie

75,50

 

0406 90 86

Andere kaas met een vetgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten en een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa, van meer dan 47 doch niet meer dan 52 gewichtspercenten

75,50

 

0406 90 89

Andere kaas met een vetgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten en een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa, van meer dan 52 doch niet meer dan 62 gewichtspercenten

75,50

 

0406 90 92

Andere kaas met een vetgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten en een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa, van meer dan 62 doch niet meer dan 72 gewichtspercenten

75,50

 

0406 90 93

Andere kaas met een vetgehalte van niet meer dan 40 gewichtspercenten en een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa, van meer dan 72 gewichtspercenten

92,60

 

0406 90 99

Andere kaas met een vetgehalte van meer dan 40 gewichtspercenten

106,40

 

.

2)

I, deel I wordt vervangen door:

„I, DEEL I

Tariefcontingenten in het kader van bijlage II bij de bij Besluit 2007/138/EG goedgekeurde overeenkomst met IJsland

Contingent per jaar van 1 juli tot en met 30 juni

(Hoeveelheden in ton)

Contingentnummer

GN-code

Omschrijving (*2)

Toepasselijk recht

Jaarlijkse hoeveelheid

Halfjaarlijkse hoeveelheid vanaf 1.1.2008

09.4205

0405 10 11

0405 10 19

Natuurlijke boter

Vrijstelling

350

175

09.4206

ex 0406 10 50  (*3)

„Skyr”

Vrijstelling

380

190

.

(*1)  1 kg product = 1,22 kg boter

(1)  Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur heeft de omschrijving van de producten een louter indicatieve waarde; in het kader van deze bijlage is voor de preferentiële regeling de omschrijving van de GN-code bepalend. Wanneer ex GN-codes zijn vermeld, is de GN-code samen met de daarbij behorende omschrijving bepalend voor de toepassing van de preferentiële regeling.

(2)  De bedoelde kaas wordt geacht verwerkt te zijn wanneer hij is verwerkt tot producten van onderverdeling 0406 30 van de gecombineerde nomenclatuur. Het bepaalde in de artikelen 291 tot en met 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is van toepassing.”

(*2)  Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur heeft de omschrijving van de producten een louter indicatieve waarde; in het kader van deze bijlage is voor de preferentiële regeling de omschrijving van de GN-code bepalend. Wanneer ex GN-codes zijn vermeld, is de GN-code samen met de daarbij behorende omschrijving bepalend voor de toepassing van de preferentiële regeling.

(*3)  In afwachting van de bevestiging van de productindeling dient de GN-code als niet-definitief te worden beschouwd.”


BIJLAGE II

„II, DEEL B

PREFERENTIËLE INVOERREGELINGEN — TURKIJE

Volgnummer

GN-code

Omschrijving (1)

Land van oorsprong

Invoerrecht

(in EUR per 100 kg nettogewicht tenzij anders aangegeven)

1

0406 90 29

Kashkaval

Turkije

67,19

2

0406 90 50

Kaas bereid uit schapen- of buffelmelk, in recipiënten die pekel bevatten of in zakken van schapen- of geitenvellen

Turkije

67,19

3

ex 0406 90 86

ex 0406 90 89

ex 0406 90 92

Tulum peyniri, bereid uit schapen- of buffelmelk, in afzonderlijke plastic of andere verpakkingen met een inhoud van minder dan 10 kg

Turkije

67,19


(1)  Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur heeft de omschrijving van de producten een louter indicatieve waarde; in het kader van deze bijlage is voor de preferentiële regeling de omschrijving van de GN-code bepalend. Wanneer ex GN-codes zijn vermeld, is de GN-code samen met de daarbij behorende omschrijving bepalend voor de toepassing van de preferentiële regeling.”


BIJLAGE III

„4

TARIEFCONTINGENTEN IN HET KADER VAN PROTOCOL Nr. 1 BIJ BESLUIT 1/98 VAN DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE

Contingentnummer

GN-code

Omschrijving (1)

Land van oorsprong

Contingent per jaar van 1 januari tot en met 31 december

(in ton)

Invoerrecht

(in EUR per 100 kg nettogewicht)

09.0243

0406 90 29

Kashkaval

Turkije

2 300

0

0406 90 50

Schapenkaas en kaas bereid uit buffelmelk, in recipiënten die pekel bevatten of in zakken van schapen- of geitenvellen

ex 0406 90 86

ex 0406 90 89

ex 0406 90 92

Tulum Peyniri bereid uit schapen- of buffelmelk, in afzonderlijke plastic of andere verpakkingen met een inhoud van minder dan 10 kg

.

(1)  Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur heeft de omschrijving van de producten een louter indicatieve waarde; in het kader van deze bijlage is voor de preferentiële regeling de omschrijving van de GN-code bepalend. Wanneer ex GN-codes zijn vermeld, is de GN-code samen met de daarbij behorende omschrijving bepalend voor de toepassing van de preferentiële regeling.”


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/13


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1336/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2014

tot vaststelling van tijdelijke buitengewone maatregelen voor de sector melk en zuivelproducten in de vorm van een vervroeging van de openbare-interventieperiode voor boter en mageremelkpoeder in 2015

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 219, lid 1, in samenhang met artikel 228,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 augustus 2014 heeft de Russische regering een verbod ingesteld op de invoer van bepaalde producten uit de Unie naar Rusland, waaronder melk en zuivel. Wegens het plotse wegvallen van een belangrijke exportmarkt heeft dit verbod geleid tot marktverstoringen en aanzienlijke prijsdalingen.

(2)

Krachtens artikel 12, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is de openbare interventie voor boter en mageremelkpoeder open van 1 maart tot en met 30 september.

(3)

Bijgevolg doet zich een situatie voor waarin de normale, in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013 beschikbare maatregelen ontoereikend lijken te zijn om de marktverstoring te verhelpen.

(4)

De openbare-interventieperiode voor boter en mageremelkpoeder is bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 949/2014 van de Commissie (2) verlengd tot en met 31 december 2014.

(5)

De prijzen van boter en mageremelkpoeder in de Unie zijn verder verslechterd en het ziet ernaar uit dat de neerwaartse druk zal aanhouden.

(6)

Om het hoofd te bieden aan een situatie waarin de prijzen nog verder kunnen verslechteren en de markt nog grondiger kunnen verstoren, is het van essentieel belang dat de openbare interventie ook na 31 december 2014 beschikbaar is.

(7)

Bijgevolg dient te worden bepaald dat de openbare-interventieperiode voor boter en mageremelkpoeder in 2015 start op 1 januari.

(8)

Om een onmiddellijk effect op de markt te hebben en bij te dragen aan de stabilisering van de prijzen moet de in deze verordening vastgestelde tijdelijke maatregel in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 12, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is de openbare interventie voor boter en mageremelkpoeder in 2015 open van 1 januari tot en met 30 september.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 949/2014 van de Commissie van 4 september 2014 tot vaststelling van tijdelijke buitengewone maatregelen voor de sector melk en zuivelproducten in de vorm van een verlenging van de openbare-interventieperiode voor boter en mageremelkpoeder in 2014 (PB L 265 van 5.9.2014, blz. 21).


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1337/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2014

tot wijziging van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 947/2014 en (EU) nr. 948/2014 wat betreft de laatste dag voor de indiening van de aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van boter en mageremelkpoeder

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 18, lid 2, artikel 20, onder c), f), l), m) en n), en artikel 223, lid 3, onder c),

Gezien Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 4,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (3), en met name artikel 62, lid 2, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 947/2014 (4) en (EU) nr. 948/2014 (5) van de Commissie is de particuliere opslag voor boter, respectievelijk mageremelkpoeder geopend wegens de bijzonder moeilijke marktsituatie, met name als gevolg van het door de Russische regering ingestelde verbod op de invoer van zuivelproducten uit de Unie naar Rusland.

(2)

In die verordeningen is bepaald dat steunaanvragen kunnen worden ingediend tot en met 31 december 2014.

(3)

De prijzen van boter en mageremelkpoeder in de Unie zijn verder verslechterd en het ziet ernaar uit dat de neerwaartse druk zal aanhouden.

(4)

Gezien de huidige marktsituatie is het passend de steunregelingen voor de particuliere opslag van boter en mageremelkpoeder te verlengen.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EU) nr. 947/2014

In artikel 5 van Verordening (EU) nr. 947/2014 wordt „31 december 2014” vervangen door „28 februari 2015”.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EU) nr. 948/2014

In artikel 5 van Verordening (EU) nr. 948/2014 wordt „31 december 2014” vervangen door „28 februari 2015”.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)   PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12.

(3)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 947/2014 van de Commissie van 4 september 2014 tot opening van de particuliere opslag voor boter en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag (PB L 265 van 5.9.2014, blz. 15).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 948/2014 van de Commissie van 4 september 2014 tot opening van de particuliere opslag voor mageremelkpoeder en tot voorafgaande vaststelling van het steunbedrag (PB L 265 van 5.9.2014, blz. 18).


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1338/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2014

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 439/2011 houdende verlenging van de afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip „producten van oorsprong” in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Kaapverdië wat de uitvoer van bepaalde visserijproducten naar de Europese Unie betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name artikel 247,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2), en met name artikel 89, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 815/2008 van de Commissie (3) is aan Kaapverdië een afwijking van de oorsprongsregels van Verordening (EEG) nr. 2454/93 toegestaan. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 439/2011 van de Commissie (4) is aan Kaapverdië een nieuwe afwijking van deze oorsprongsregels toegestaan. Deze laatste machtiging loopt af op 31 december 2014.

(2)

Bij brief van 4 juni 2014 heeft Kaapverdië verzocht dat de afwijking voor onbepaalde tijd zou worden verlengd vanaf 1 januari 2015 tot en met het einde van de looptijd van het thans geldende protocol (nog te publiceren) tussen de Europese Unie en de Kaapverdische Republiek tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen beide partijen, of de datum van toepassing van de oorsprongsregels uit hoofde van een toekomstige economische partnerschapsovereenkomst tussen de Unie en de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten, naargelang welke datum later valt. Dit verzoek betreft een jaarlijkse hoeveelheid van 2 500 ton voor bereidingen of conserven van makreelfilets en 875 ton voor bereidingen of conserven van filets van valse bonito of kogeltonijn.

(3)

De totale jaarlijkse hoeveelheden die in het kader van de afwijking aan Kaapverdië waren toegestaan, hebben sinds 2008 in aanzienlijke mate bijgedragen aan de verbetering van de situatie in de Kaapverdische visverwerkende sector. Deze hoeveelheden zorgden tot op zekere hoogte ook voor de opleving van de Kaapverdische ambachtelijke vloot, die van vitaal belang is voor het land. Een volledige opleving van de Kaapverdische vloot tot het beoogde niveau vereist evenwel dat de Kaapverdische visverwerkende industrie ook in de toekomst wordt voorzien van voldoende van oorsprong zijnde grondstoffen.

(4)

In het verzoek wordt aannemelijk gemaakt dat de Kaapverdische visverwerkende sector het zonder de afwijking moeilijk zou hebben om zijn uitvoer naar de Europese Unie voort te zetten, waardoor de verdere ontwikkeling van de Kaapverdische vloot voor de kleinschalige pelagische visserij op de helling zou kunnen komen te staan.

(5)

Er is meer tijd nodig om de resultaten te consolideren die Kaapverdië al heeft behaald met zijn inspanningen om de lokale vissersvloot nieuw leven in te blazen. De afwijking moet Kaapverdië voldoende tijd geven om zich te conformeren aan de regels voor de verkrijging van preferentiële oorsprong.

(6)

Gelet op het tijdelijke karakter van afwijkingen die worden toegestaan met betrekking tot de definitie van het begrip „producten van oorsprong”, is het niet mogelijk de afwijking voor onbepaalde tijd toe te staan zoals Kaapverdië heeft verzocht. In plaats daarvan moet de afwijking worden toegestaan voor een periode van twee jaar met een jaarlijkse hoeveelheid van 2 500 ton voor bereidingen of conserven van makreelfilets en 875 ton voor bereidingen of conserven van filets van valse bonito of kogeltonijn, zodat Kaapverdië zich aan de regels kan conformeren.

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 439/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 439/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking is van toepassing op producten die worden uitgevoerd uit Kaapverdië en voor het vrije verkeer in de Unie worden aangegeven in de perioden van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, tot maximaal de in de bijlage vermelde hoeveelheden, mits aan de voorwaarden van artikel 74 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is voldaan.”

.

2)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

1.   Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)   PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(3)  Verordening (EG) nr. 815/2008 van de Commissie van 14 augustus 2008 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip producten van oorsprong in het kader van het schema van algemene preferenties in verband met de bijzondere situatie van Kaapverdië wat de uitvoer van bepaalde visserijproducten naar de Gemeenschap betreft (PB L 220 van 15.8.2008, blz. 11).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 439/2011 van de Commissie van 6 mei 2011 houdende afwijking van de in Verordening (EEG) nr. 2454/93 opgenomen definitie van het begrip „producten van oorsprong” in het kader van het schema van algemene tariefpreferenties in verband met de bijzondere situatie van Kaapverdië wat de uitvoer van bepaalde visserijproducten naar de Europese Unie betreft (PB L 119 van 7.5.2011, blz. 1).


BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

 

Omschrijving

Periode

Hoeveelheid (in ton nettogewicht)

09.1647

1604 15 11

ex 1604 19 97

 

Bereidingen of conserven van makreelfilets (Scomber scombrus, Scomber japonicus, Scomber colias)

1.1.2011 t/m 31.12.2011

1.1.2012 t/m 31.12.2012

1.1.2013 t/m 31.12.2013

1.1.2014 t/m 31.12.2014

1.1.2015 t/m 31.12.2015

1.1.2016 t/m 31.12.2016

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

2 500

09.1648

ex 1604 19 97

 

Bereidingen of conserven van filets van valse bonito of kogeltonijn (Auxis thazard, Auxis rochei)

1.1.2011 t/m 31.12.2011

1.1.2012 t/m 31.12.2012

1.1.2013 t/m 31.12.2013

1.1.2014 t/m 31.12.2014

1.1.2015 t/m 31.12.2015

1.1.2016 t/m 31.12.2016

875

875

875

875

875

875


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/20


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1339/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)   PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)   PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

55,8

IL

97,8

MA

87,7

TN

139,2

TR

110,2

ZZ

98,1

0707 00 05

EG

191,6

TR

142,8

ZZ

167,2

0709 93 10

MA

80,9

TR

134,6

ZZ

107,8

0805 10 20

AR

35,3

MA

68,6

TR

59,8

UY

32,9

ZA

47,2

ZW

33,9

ZZ

46,3

0805 20 10

MA

64,8

ZZ

64,8

0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90

IL

95,0

MA

75,3

TR

76,8

ZZ

82,4

0805 50 10

TR

77,1

ZZ

77,1

0808 10 80

BR

53,5

CL

80,2

NZ

90,6

US

94,0

ZA

143,5

ZZ

92,4

0808 30 90

CN

98,5

TR

174,9

US

173,2

ZZ

148,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/22


GEDELEGEERDE RICHTLIJN 2014/109/EU VAN DE COMMISSIE

van 10 oktober 2014

tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van de beeldbank van waarschuwingen die op tabaksproducten moeten worden gebruikt

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van Richtlijn 2001/37/EG (1), en met name artikel 10, lid 3, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10 van Richtlijn 2014/40/EU is vastgelegd dat op elke verpakkingseenheid en op elke buitenverpakking van voor roken bestemde tabaksproducten gecombineerde gezondheidswaarschuwingen moeten staan, tenzij deze producten hiervan overeenkomstig artikel 11 zijn vrijgesteld. De verplichte gezondheidswaarschuwingen moeten onder meer een van de in bijlage I bedoelde waarschuwende teksten en een bijbehorende kleurenfoto uit de beeldbank in bijlage II bij die richtlijn bevatten.

(2)

Richtlijn 2014/40/EU verleent de Commissie tevens de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen om de beeldbank in bijlage II in te stellen en aan te passen, rekening houdend met de wetenschappelijke en marktontwikkelingen.

(3)

Bijlage II bij Richtlijn 40/2014/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Richtlijn 2014/40/EG wordt vervangen overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 mei 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 20 mei 2016.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 oktober 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE II

Beeldbank (van gecombineerde gezondheidswaarschuwingen)

(bedoeld in artikel 10, lid 1)

Groep 1

Image 1

Image 2

Image 3

Image 4

Image 5

Image 6

Image 7

Image 8

Image 9

Image 10

Image 11

Image 12

Image 13

Image 14

Groep 2

Image 15

Image 16

Image 17

Image 18

Image 19

Image 20

Image 21

Image 22

Image 23

Image 24

Image 25

Image 26

Image 27

Image 28

Set 3

Image 29

Image 30

Image 31

Image 32

Image 33

Image 34

Image 35

Image 36

Image 37

Image 38

Image 39

Image 40

Image 41

Image 42


BESLUITEN

17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/28


BESLUIT VAN DE RAAD

van 4 december 2014

betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Letland

(2014/911/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 25,

Gezien Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ (2), en met name artikel 20 en hoofdstuk 4 van de bijlage daarbij,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens het Protocol betreffende de overgangsbepalingen dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden de rechtsgevolgen van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die vastgesteld zijn vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, gehandhaafd zolang deze handelingen niet krachtens de Verdragen ingetrokken, nietig verklaard of gewijzigd zijn.

(2)

Artikel 25 van Besluit 2008/615/JBZ is derhalve van toepassing en de Raad moet met eenparigheid van stemmen besluiten of de lidstaten de bepalingen van hoofdstuk 6 van dat besluit hebben toegepast.

(3)

In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ is bepaald dat de Raad het in artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ bedoelde besluit neemt op basis van een evaluatieverslag, dat is opgesteld aan de hand van een vragenlijst. Wat de automatische uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ betreft, dient het evaluatieverslag gebaseerd te zijn op een evaluatiebezoek en een serie testen.

(4)

Volgens hoofdstuk 4, punt 1.1, van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ stelt de betrokken Raadsgroep een vragenlijst op voor elke vorm van geautomatiseerde uitwisseling van gegevens, en beantwoordt een lidstaat de desbetreffende vragenlijst zodra hij van oordeel is dat hij aan de voorwaarden voor het uitwisselen van gegevens in een bepaalde gegevenscategorie voldoet.

(5)

Letland heeft de vragenlijst over gegevensbescherming en de vragenlijst over de uitwisseling van dactyloscopische gegevens ingevuld.

(6)

Letland heeft met Oostenrijk een serie succesvolle voorafgaande testen uitgevoerd.

(7)

Er is een evaluatiebezoek aan Letland gebracht, waarover het Oostenrijkse evaluatieteam een verslag heeft opgesteld en aan de betrokken werkgroep van de Raad heeft toegezonden.

(8)

Er is een algemeen evaluatieverslag aan de Raad voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de voorafgaande testen betreffende de uitwisseling van dactyloscopische gegevens zijn samengevat,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Met het oog op de automatische bevraging van dactyloscopische gegevens heeft Letland de algemene bepalingen betreffende gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig uitgevoerd en is het gerechtigd, overeenkomstig artikel 9 van dat besluit, met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 4 december 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

A. ORLANDO


(1)   PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.

(2)   PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12.


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/30


BESLUIT 2014/912/GBVB VAN DE RAAD

van 15 december 2014

betreffende activiteiten ter ondersteuning van de fysieke beveiliging en het voorraadbeheer (PSSM) met het doel het risico op illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en de munitie daarvoor in de regio van de Sahel te voorkomen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 26, lid 2, en artikel 31, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 15 en 16 december 2005 heeft de Europese Raad de strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in handvuurwapens en lichte wapens en van munitie daarvoor aangenomen. In deze strategie gaat de Europese Raad er van uit dat door de overvloedige voorraden SALW en munitie dergelijke wapens voor burgers, misdadigers, terroristen en strijders makkelijk te krijgen zijn, en benadrukt dat preventieve actie moet worden ondernomen om het illegale aanbod van conventionele wapens en de vraag ernaar te bestrijden. In de strategie wordt Afrika aangewezen als het werelddeel dat het meest te lijden heeft van de gevolgen van interne conflicten, die nog versterkt worden door de destabiliserende instroom van SALW.

(2)

Op 21 maart 2011 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan de strategie van de Europese Unie voor veiligheid en ontwikkeling in de Sahel, die voorziet in een geïntegreerd kader voor het optreden van de Unie in de Sahel-regio. Een van de vier aspecten van de acties van deze strategie is gericht op de versterking van de sectoren capaciteiten van de beveiliging, wetshandhaving en de rechtsstaat in deze regio, met als doel dreigingen te bestrijden en terrorisme en georganiseerde misdaad op een efficiëntere en gespecialiseerde wijze aan te pakken, in combinatie met maatregelen voor goed bestuur.

(3)

Op 14 juni 2006 hebben de lidstaten van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) in Abuja, Nigeria, de ECOWAS-Overeenkomst aangenomen inzake handvuurwapens en lichte wapens, de munitie daarvoor en ander daarmee verband houdend materiaal, die in werking is getreden op 29 september 2009. Op 30 april 2010 hebben de lidstaten van de Economische Gemeenschap van Centraal-Afrikaanse Staten (ECCAS) en de Republiek Rwanda in Kinshasa, de Democratische Republiek Congo, een Centraal-Afrikaanse Overeenkomst inzake de controle op handvuurwapens en lichte wapens, de bijbehorende munitie en onderdelen, die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging, reparatie of montage ervan, aangenomen. In beide overeenkomsten hebben de ondertekenende staten zich er onder meer toe verbonden de nodige maatregelen te nemen om te zorgen voor een veilig en doeltreffend beheer en een veilige en doeltreffende opslag en beveiliging van hun nationale voorraden SALW, in overeenstemming met de van toepassing zijnde normen en procedures.

(4)

Burkina Faso, Mali en Nigeria hebben het Wapenhandelsverdrag geratificeerd, evenals 23 lidstaten van de Unie; Tsjaad, Mauritanië en Niger hebben het ondertekend. In artikel 16, lid 1, van het Wapenhandelsverdrag staat dat bij de uitvoering van dit verdrag, elke staat die partij is om bijstand kan verzoeken, met inbegrip van juridische of wettelijke bijstand, opbouw van institutionele capaciteit, en technische, materiële en financiële bijstand. Tot deze bijstand kunnen behoren voorraadbeheer, programma's voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie, modelwetgeving en doeltreffende praktijken voor de uitvoering ervan. Elke staat die partij is en die daartoe de mogelijkheid heeft, zal deze bijstand op verzoek verlenen.

(5)

Burkina Faso, Mali, Mauritanië en Nigeria zijn partij bij het Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (het „Vuurwapenprotocol”).

(6)

Alle lidstaten van de VN hebben zich verbonden tot de effectieve uitvoering van het actieprogramma van de Verenigde Naties ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten (het „VN-actieprogramma”), alsook van het internationaal instrument waarmee staten tijdig en op betrouwbare wijze illegale handvuurwapens en lichte wapens kunnen identificeren en traceren.

(7)

Tijdens de Vijfde tweejaarlijkse bijeenkomst van staten over de uitvoering van het VN-actieprogramma (New York, 16-20 juni 2014) hebben alle lidstaten van de VN herhaald dat het goed beheer van de voorraden van SALW, in het bijzonder in conflict- en postconflictsituaties, van wezenlijk belang is voor de preventie van ongevallen en de beperking van het risico dat voorraden terechtkomen in de illegale handel of bij illegale gewapende groeperingen, terroristen, en andere afnemers zonder vergunning. De lidstaten van de VN hebben gepleit voor een versterking van de internationale en regionale samenwerking en bijstand op het vlak van voorraadbeheer en fysieke beveiliging, en hebben toegezegd om, waar mogelijk, gebruik te maken van de technologische vooruitgang om het voorraadbeheer te verbeteren, met inbegrip van fysieke beveiligingsmaatregelen.

(8)

De volksopstand in Libië in februari 2011 en het daaruit voortkomende gewapende conflict alsmede de politieke en veiligheidscrises in Mali in 2012 hebben duidelijk gemaakt hoe niet-overheidsactoren, zoals terroristen, zich dankzij een onvoldoende beveiliging en een verkeerd beheer van overheidsvoorraden meester kunnen maken van SALW en munitie, ten koste van vrede en veiligheid. Als gevolg van de toegenomen activiteiten van niet-overheidsactoren in de Sahel-regio, waaronder in het noorden van Nigeria, is verbetering van de beveiliging van wapens en munitie in staten van de Sahel een prioriteit geworden.

(9)

Het regionaal centrum van de Verenigde Naties voor Vrede en Ontwapening in Afrika (UNREC), dat deel uitmaakt van het Bureau van de Verenigde Naties voor ontwapeningszaken (UNODA), heeft een lange ervaring op het gebied van ondersteuning van staten en het maatschappelijk middenveld in de Sahel bij de uitvoering van internationale en regionale instrumenten voor controle op handvuurwapens en lichte wapens, overeenkomstig het mandaat dat het heeft gekregen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (Resolutie 40/151 G van 16 december 1985).

(10)

Sinds 2013 helpt de geïntegreerde multidimensionale stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in Mali (MINUSMA), via de United Nations Mine Action Service (UNMAS), de Malinese autoriteiten bij mijnbestrijding en het beheer van wapens en munitie, overeenkomstig de Resoluties 2100 (2013) en 2164 (2014) van de VN-Veiligheidsraad.

(11)

De ngo-adviesgroep mijnen (MAG) is onlangs begonnen met een regionaal project voor de aanpak van dringende beveiligings- en beheersvraagstukken in verband met conventionele wapens en munitie in doellanden in de regio Sahel-Maghreb.

(12)

Uit hoofde van Besluit 2011/428/GBVB van de Raad (1), heeft de Unie onder meer het verstrekken van markeerapparatuur aan rechtshandhavingsinstanties in verschillende West-Afrikaanse staten gefinancierd, alsmede opleidingen op het gebied van het internationale traceringsinstrument en van de internationale technische richtsnoeren inzake munitie.

(13)

Op grond van Besluit 2013/320/GBVB van de Raad (2) steunt de Unie maatregelen die gericht zijn op het verzekeren van deugdelijke fysieke beveiliging en deugdelijk voorraadbeheer (PSSM) van de Libische wapenarsenalen, ter beperking van de risico's die illegale verspreiding van SALW en munitie met zich meebrengen voor de veiligheid van Libië en zijn buurlanden, waaronder in de Sahel.

(14)

Op grond van Besluit 2013/698/GBVB van de Raad (3) steunt de Unie de oprichting van een mondiaal rapportagemechanisme inzake illegale SALW en andere conventionele wapens en munitie („iTrace”), dat met name gebaseerd zal zijn op veldonderzoek naar handvuurwapens en lichte wapens en munitie die in door conflicten getroffen gebieden circuleren, zoals in Afrika.

(15)

De Unie heeft in het kader van haar gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid drie acties in de Sahel opgezet: ten eerste: EUCAP Sahel Niger (begonnen op 8 augustus 2012) voor steun in de strijd tegen georganiseerde misdaad en terrorisme in Niger; ten tweede: de opleidingsmissie van de Europese Unie in Mali (begonnen op 18 februari 2013) als bijdrage tot de herstructurering en reorganisatie van de Malinese strijdkrachten door middel van opleiding en advies; ten derde: EUCAP Sahel Mali (gestart op 15 april 2014) voor het verstrekken van strategisch advies en opleiding aan de binnenlandse veiligheidstroepen in Mali.

(16)

In het kader van het stabiliteits- en vredesinstrument steunt de Unie sinds 2011 het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding in diens streven naar de bevordering van de ratificatie en uitvoering van het Vuurwapenprotocol, met name in West-Afrika. In het kader van datzelfde instrument verstrekt de Unie sedert 2010 financiële steun aan het regionaal centrum voor handvuurwapens (RECSA), in het gebied van de Grote Meren, de Hoorn van Afrika en aangrenzende staten, dat in Nairobi zetelt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Unie draagt bij tot de veiligheid en stabiliteit in de Sahel-regio door de staten in die regio te helpen bij het voorkomen van omleiding van en illegale handel in SALW en munitie die eigendom van de overheid zijn, door de fysieke beveiliging en het beheer van de voorraden („PSSM”) ervan te verbeteren.

2.   Om de in lid 1 bedoelde doelstelling te verwezenlijken, ondersteunt de Unie activiteiten met de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het genereren van de noodzakelijke politieke betrokkenheid voor de verbetering van PSSM-procedures en voor de bevordering van regionale samenwerking en het delen van kennis;

b)

ondersteuning van doellanden bij de ontwikkeling van op de actuele situatie toegesneden wetgeving, administratieve procedures en praktische operationele standaardprocedures („SOP's”) als de grondslag van versterkte PSSM, in overeenstemming met internationale normen inzake goede praktijken;

c)

rechtstreeks de uitvoering steunen van voorraadbeheer en beveiliging, onder meer door herstel van opslaginstallaties, vernietiging van overtollige, verouderde of illegale SALW en het uittesten van nieuwe technologieën.

In de bijlage gaat een nadere omschrijving van deze activiteiten.

Artikel 2

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („hoge vertegenwoordiger”) is belast met de uitvoering van dit besluit.

2.   Met de technische uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde activiteiten wordt het UNODA belast, via het UNREC. Het UNODA voert deze taken uit onder de verantwoordelijkheid van de hoge vertegenwoordiger. De hoge vertegenwoordiger treft voor dit doel de nodige regelingen met het UNODA.

Artikel 3

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde activiteiten is 3 561 257,06 EUR. De totale geraamde begroting van het gehele project bedraagt 4 129 393,06, welk bedrag door cofinanciering zal worden verstrekt.

2.   De in lid 1 vermelde uitgaven worden beheerd volgens de procedures en regels van de Unie die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   De Commissie houdt toezicht op de correcte besteding van de in lid 1 bedoelde bijdrage van de Unie. Hiertoe sluit zij een financieringsovereenkomst met het UNODA. In de overeenkomst wordt bepaald dat het UNODA ervoor moet zorgen dat de bijdrage van de Unie zichtbaar is in een mate die overeenstemt met de omvang ervan.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na 15 december 2014 te sluiten. Zij stelt de Raad en de hoge vertegenwoordiger in kennis van eventuele moeilijkheden in het proces en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst, binnen twee weken na de datum van ondertekening.

Artikel 4

1.   De hoge vertegenwoordiger brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van geregelde verslagen die worden opgesteld door het UNODA. Deze verslagen vormen de basis voor de evaluatie door de Raad.

2.   De Commissie verstrekt informatie over de financiële aspecten van de uitvoering van de in artikel 1, lid 2 bedoelde activiteiten.

Artikel 5

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

2.   Dit besluit verstrijkt 42 maanden na de sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde financieringsovereenkomst, of zes maanden na de datum waarop het is vastgesteld indien binnen die termijn geen financieringsovereenkomst is gesloten.

Gedaan te Brussel, 15 december 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2011/428/GBVB van de Raad van 18 juli 2011 betreffende de ondersteuning van de werkzaamheden van het VN-Bureau voor ontwapeningszaken ter uitvoering van het actieprogramma van de Verenigde Naties ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten (PB L 188 van 19.7.2011, blz. 37).

(2)  Besluit 2013/320/GBVB van de Raad van 24 juni 2013 betreffende activiteiten ter ondersteuning van de fysieke beveiliging en het voorraadbeheer met het doel het risico op illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en de munitie daarvoor in Libië en de regio te voorkomen (PB L 173 van 26.6.2013, blz. 54).

(3)  Besluit 2013/698/GBVB van de Raad van 25 november 2013 ter ondersteuning van een mondiaal rapportagemechanisme inzake illegale handvuurwapens en lichte wapens en andere illegale conventionele wapens en illegale munitie om het risico van illegale handel te beperken (PB L 320 van 30.11.2013, blz. 34).


BIJLAGE

Fysieke beveiliging en voorraadbeheer (PSSM) met het doel het risico op illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en de munitie daarvoor in de regio van de Sahel te voorkomen

1.   Achtergrond en motivering van de GBVB-steun

1.1.   Achtergrond

Het gebrek aan doeltreffende PSSM, in overeenstemming met internationale normen, in bestaande opslagplaatsen voor conventionele wapens en munitie in de Sahel is aangemerkt als een ernstige bedreiging voor de vrede en de veiligheid in de regio en daarbuiten. In het recente verleden zijn voorraden van de overheid in Libië en Mali geplunderd door gewapende niet-overheidsactoren, waaronder terroristische groeperingen. Er bestaat een concreet risico dat een dergelijke situatie zich ook zal voordoen in delen van Burkina Faso, Tsjaad, Mauritanië, Niger en Nigeria, aangezien gewapende groeperingen en terroristische groeperingen grensoverschrijdend actief zijn en betrokken zijn bij de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW). Ontoereikende PSSM van wapens en munitie verhoogt het risico dat SALW — onder meer door diefstal en aanvallen — op de illegale markt terechtkomen en dat zich onvoorziene explosies in munitie-locaties voordoen. Dit zou kunnen leiden tot een destabiliserende accumulatie van en handel in handvuurwapens en lichte wapens, met gevolgen voor de nationale, regionale en internationale vrede en veiligheid.

Deze dreiging wordt ook onderkend in de geïntegreerde strategie van de Verenigde Naties voor de Sahel, waarin staat dat het noodzakelijk wordt geacht het risico dat SALW in handen van niet-overheidsactoren vallen zoveel mogelijk te beperken door het verhogen van de beveiliging van bestaande voorraden en, indien nodig, het verplaatsen ervan, alsmede door de vernietiging van overtollige of illegale SALW en munitie. Dit is mogelijk door de daadwerkelijke uitvoering van het VN-actieprogramma inzake de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en het internationaal traceringsinstrument, met gebruikmaking van de internationale normen voor controle op handvuurwapens (ISACS) alsmede de internationale technische richtsnoeren inzake munitie (IATG) die in het kader van de Verenigde Naties zijn opgesteld.

1.2.   Achtergrond

Binnen de grenzen van zijn mandaat op grond van Resolutie 40/151 G van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, verkeert het regionaal centrum van de Verenigde Naties voor Vrede en Ontwapening in Afrika (UNREC), in zijn hoedanigheid van regionale vertegenwoordiger in Afrika van het VN-Bureau voor ontwapeningszaken (UNODA), in een unieke positie om bijstand te verlenen en de capaciteit en het vermogen van de staten van de Sahel met betrekking tot het doeltreffend gebruik van deze normen en beste praktijken te versterken, en daarbij hun SALW- en munitievoorraden te controleren om een destabiliserende effect van SALW-accumulatie en illegale SALW-handel in de subregio en verder daarbuiten te voorkomen.

UNREC stelt voor het project uit te voeren in samenwerking met de United Nations Mine Action Service (UNMAS) en de ngo-adviesgroep over mijnen (MAG), in coördinatie met de bevoegde regionale en subregionale organisaties zoals ECOWAS en de CEEAC, alsmede niet-gouvernementele organisaties. UNMAS voert activiteiten uit ter ondersteuning van de geïntegreerde multidimensionale stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in Mali (MINUSMA), als een van diens geïntegreerde componenten in het kader van Resolutie 2100 (2013) van de VN-Veiligheidsraad, en met het landenteam van de VN in Mali. MAG is onlangs begonnen met een regionaal project voor de aanpak van de beveiliging en het beheer van conventionele wapens en munitie in doellanden in de regio Sahel-Maghreb. De bevindingen in het kader van deze activiteiten zullen worden gebruikt voor de planning en uitvoering van het project. Synergieën zullen een grotere algemene impact mogelijk maken. Het project zal bovendien profiteren van de interne deskundigheid van het ODA op het hoofdkwartier van de VN en in de regio, alsmede van verdere ervaring die voorhanden is in het systeem van de VN.

Deze activiteiten zullen een voortzetting vormen van, alsmede een aanvulling op en een kapitalisatie van synergieën met projecten die reeds in de regio worden uitgevoerd door UNREC en andere bilaterale partners, organen van de VN, subregionale en niet-gouvernementele organisaties, zoals: een project ter ondersteuning van de heractivering van de Malinese nationale SALW-commissie en voor de ontwikkeling van een nationaal SALW-actieplan; Besluit 2011/428/GBVB van de Raad, waarmee onder meer markeringstoestellen aan Burkina Faso en Niger zijn geleverd; het lopende project ter bestrijding van de illegale accumulatie van en handel in vuurwapens in Afrika, dat door de Europese Commissie wordt gefinancierd in het kader van het stabiliteits- en vredesinstrument en in de eerste fase waarvan (2010-2013) onder meer markeringsactiviteiten zijn ondernomen en elektronische markeringstoestellen zijn geleverd en maatsoftware is geïnstalleerd voor gegevensopslag in Oost-Afrikaanse landen, terwijl in de huidige fase (2013-2016) soortgelijke activiteiten zullen plaatsvinden in andere landen (zoals: Burundi, Kameroen, Tsjaad, Ivoorkust, Equatoriaal Guinee, Gabon, Ghana, Liberia, Mali, Rwanda, Somalië, Zuid-Sudan, Togo, Oeganda); een transregionaal project, uitgevoerd door het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding, onder meer in West-Afrika (te weten Benin, Burkina Faso, Gambia, Ghana, Mali, Mauritanië, Senegal, Togo), eveneens gefinancierd door het stabiliteits- en vredesinstrument van de Unie en gericht op het stimuleren van de ratificatie en uitvoering van het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het bijbehorend Vuurwapenprotocol, in eerste instantie door middel van steun aan wetgevingsherziening en -hervorming; opleidingsactiviteiten inzake wapenbeheer uitgaande van de EU-missie van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid EUCAP Sahel Niger, en een NAVO-project in Mauritanië dat wordt uitgevoerd door het NATO Support Agency (NSPA).

Bovendien moet in de PSSM-activiteiten in het kader van dit project waar relevant rekening worden gehouden met en steun worden geboden aan ruimere beveiligingsprogramma's in de begunstigde landen, onder meer op het gebied van ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (DDR) en de hervorming van de veiligheidssector (SSR). De herziening van de wetgeving en van de administratieve kaders van PSSM en de verdere aanbevelingen inzake het voldoen aan internationale normen inzake de controle op wapens, evenals de ontwikkeling van nationale standaardwerkwijzen voor PSSM, zullen bijdragen tot de inspanningen ter hervorming van de veiligheidssector in elk land en in de subregio. Activiteiten in het kader van het project kunnen ook inhouden dat er steun wordt verleend aan DDR-inspanningen, waar passend (in het bijzonder inspanningen die verband houden met praktische ontwapening), aangezien de ontwikkeling van nationale SOP's inzake wapenbeheersing kan worden geïntegreerd in DDR-processen, bijvoorbeeld door het vastleggen van normen voor het markeren en registreren of vernietigen van ingezamelde wapens. Bestaande praktijken, waarvan de toepassing ook gestimuleerd wordt via andere relevante door de EU gefinancierde projecten, moeten worden gebruikt om te zorgen voor geharmoniseerde processen.

Dankzij de toepassing van de internationale normen inzake goede handelwijzen inzake wapenbeheersing, zal dit project staten bijstaan bij het ontwikkelen van een onafhankelijk civiel toezicht op nationale PSSM-activiteiten. Het noodzakelijke civiele toezicht zal worden geïntegreerd in de verschillende activiteiten van het project, met name in overleg en workshops.

2.   Algemene doelstellingen

De hierna beschreven actie zal bijdragen tot de veiligheid en stabiliteit in de Sahel en zal zes staten in de Sahel-regio (Burkina Faso, Tsjaad, Mali, Mauritanië, Niger en Nigeria) helpen bij het voorkomen van de omleiding van en illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en munitie die eigendom van de overheid zijn, door verbetering van de PSSM ervan.

De actie wordt specifiek gericht op:

a)

het genereren van de noodzakelijke politieke betrokkenheid voor de verbetering van PSSM-procedures en voor de bevordering van regionale samenwerking en het delen van kennis;

b)

ondersteuning van doellanden bij de ontwikkeling van op de actuele situatie toegesneden wetgeving, administratieve procedures en praktische SOP's als de grondslag van versterkte PSSM, in overeenstemming met internationale normen inzake goede praktijken;

c)

rechtstreekse steun aan de uitvoering van voorraadbeheer, onder meer door herstel van opslaginstallaties, vernietiging van overtollige, verouderde of illegale SALW en het uittesten van nieuwe technologieën.

3.   Resultaten

De actie zal de onderstaande resultaten opleveren:

a)

Adequate wetgevings- en administratieve normen voor PSSM.

b)

Betere PSSM van SALW door middel van het upgraden van de opslagplaatsen.

c)

Minder risico op ontvreemding en onbedoelde explosies van overtollige, verouderde en illegale SALW en munitie, dank zij de vernietiging ervan.

d)

Betere markering, tracering en registratie van SALW.

e)

Intensievere regionale samenwerking en informatie-uitwisseling.

f)

Vaststelling van mogelijkheden voor het gebruik van nieuwe technologieën op het vlak van PSSM.

g)

Meer nationale capaciteit en verantwoordelijkheid inzake PSSM in de begunstigde landen.

h)

Meer begrip kweken voor de bijdrage van PSSM tot de regionale veiligheid.

i)

Bijdragen tot het verminderen van het risico op regionale destabilisering, die kan worden veroorzaakt door de buitensporige accumulatie van SALW en munitie daarvoor of doordat SALW terechtkomen bij niet-overheidsactoren, zoals terroristische groeperingen.

4.   Omschrijving van de actie

4.1.   Wilton Park Conference over PSSM in de Sahel

Doelstellingen

Een gelegenheid bieden voor het uitwisselen van ervaringen en het genereren van de noodzakelijke politieke betrokkenheid bij de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het project.

Beschrijving

Organisatie van een conferentie door Wilton Park en het UNREC, met als doel de gevolgen van de onbeveiligde Libische voorraden voor de wapenbeveiliging in de Sahel te bespreken, en strategieën te ontwikkelen om omleiding van en illegale handel in SALW en munitie die eigendom zijn van de overheid, te voorkomen door de PSSM ervan te verbeteren. De conferentie biedt tevens de gelegenheid om de balans op te maken van de geboekte vooruitgang op het gebied van PSSM in de Sahel-regio, meer bepaald in het kader van internationale bijstand, de concrete behoeften van de landen te bespreken, de relevante lopende acties in kaart te brengen en na te gaan welke tekortkomingen moeten worden aangepakt. Bovendien zal de conferentie worden benut om synergieën te verkennen met andere door de EU gesteunde instrumenten voor de beheersing van SALW, waaronder het mondiale bewakingsmechanisme „iTrace” (dat wordt gefinancierd uit hoofde van Besluit 2013/698/GBVB), in overleg met de begunstigde landen. Deelname is alleen mogelijk op uitnodiging, en er zal worden gestreefd naar participatie op hoog niveau van de zes staten van de Sahel-regio (Burkina Faso, Tsjaad, Mali, Mauritanië, Niger en Nigeria), alsmede van Libië, andere relevante buurlanden en de ECOWAS, de CEEAC en de Afrikaanse Unie (AU).

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

Aan de conferentie van Wilton Park zal volgens plan worden deelgenomen door relevante belanghebbenden, onder wie vertegenwoordigers van de zes doellanden (maximaal 40 deelnemers).

4.2.   Herziening van wetgeving en administratieve procedures en overleg op het gebied van PSSM

4.2.1.   Nationaal overleg over PSSM-procedures en ter bepaling van proeflocaties

Doelstellingen

a)

Een duidelijk inzicht verwerven in het wetgevend en administratief kader voor PSSM per land en in de regio.

b)

In de landen zonder een geactualiseerd regelgevingskader, aanbevelingen doen over wetgeving en procedures om te voldoen aan internationale voorschriften in juridisch bindende internationale instrumenten (bijvoorbeeld het VN-protocol inzake vuurwapens, het ECOWAS-Verdrag inzake SALW (1) en het Verdrag van Kinshasa inzake SALW (2)), het VN-actieprogramma betreffende de illegale handel in SALW, het internationaal traceringsinstrument, de IATG en de ISACS, alsmede aan andere relevante normen en instrumenten.

c)

Prioritaire opslagfaciliteiten in kaart brengen die zullen dienen als proeflocaties, in overeenstemming met de nationale prioriteiten, en, in voorkomend geval, rekening houdend met de beschikbare informatie over patronen van omleiding en illegale handel.

Beschrijving

In samenwerking met de nationale overheden in de zes staten van de Sahel-regio (Burkina Faso, Tsjaad, Mali, Mauritanië, Niger en Nigeria) zal het UNREC alle bestaande wetgeving in verband met PSSM alsmede de administratieve en operationele standaardprocedures beoordelen, waarbij ten volle gebruik zal worden gemaakt van reeds beschikbare beoordelingen en rekening zal worden gehouden met lopende regionale en bilaterale projecten ter ondersteuning van wetgevingshervormingen op het gebied van SALW, om dubbel werk en overlappingen te voorkomen.

Juridische deskundigen van het UNREC zullen de betrokken vakministeries, wetgevers en hoge rechtshandhavings- en defensieambtenaren ondersteunen bij de herziening van nationale wetgeving en administratieve procedures, om ervoor te zorgen dat internationale juridische verplichtingen en internationale technische normen, met name de ISACS en de IATG, worden opgenomen in het nationale regelgevingskader.

Steun op dit gebied moet op verzoek van de landen worden verleend en in de eerste plaats gericht zijn op aanpassing aan internationale PSSM-normen, rekening houdend met andere lopende initiatieven in het kader waarvan bijstand of advies inzake bredere wapenbeheersing of veiligheidssectoraangelegenheden worden verstrekt.

Het UNREC zal nationale workshops organiseren met hooggeplaatste vertegenwoordigers van nationale defensie, rechtshandhaving en andere civiele instanties die zich bezighouden met de beveiliging met betrekking tot SALW. Het ligt in de bedoeling dat de deelnemers zich gezamenlijk zullen beraden op de bevindingen en aanbevelingen van de beoordeling, tot overeenstemming zullen komen over de verschillende maatregelen die moeten worden genomen en aanbevelingen zullen formuleren die door middel van wetswijzigingen of administratieve decreten kunnen worden doorgevoerd.

Tijdens het nationaal overleg worden prioritaire opslagfaciliteiten in kaart gebracht die zullen dienen als proeflocaties. Daarbij kan worden gedacht aan één in elke hoofdstad, één in een belangrijke provinciale hub, één in een plattelandsgebied en/of één in een grensstreek (landgrens, haven of luchthaven), alsmede aan belangrijke transportroutes voor SALW en munitie die eigendom zijn van de overheid. Waar mogelijk en passend moet bij de keuze van prioritaire opslagfaciliteiten rekening worden gehouden met beschikbare informatie over patronen van omleiding en illegale handel, en voorrang te worden gegeven aan voorraden waarvan is vastgesteld dat zij bijdragen tot de instabiliteit van de regio.

Het UNREC stelt één definitief beoordelingsverslag per land op, met een beschrijving van de aanbevelingen op het gebied van wetgeving en procedures die vereist zijn om te voldoen aan internationale voorschriften. In deze verslagen wordt de feedback van nationale autoriteiten en andere belanghebbenden uit de zes doellanden verwerkt.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

a)

Per land (zes in totaal) wordt een verslag opgesteld over het bestaande wetgevend en administratief kader voor PSSM, met aanbevelingen om de lacunes met internationale ontwapeningsinstrumenten te dichten.

b)

Er worden zes nationale workshops georganiseerd, één in elk doelland.

c)

Er worden ten hoogste 18 opslagfaciliteiten (drie per land) vastgesteld die zullen dienen als proeflocaties.

4.2.2.   Regionaal overleg over PSSM-procedures

Doelstellingen

a)

De uitwisseling van informatie en ervaring inzake PSSM-procedures op regionaal niveau faciliteren op basis van de nationale beoordelingen die overeenkomstig punt 4.2.1 worden uitgevoerd.

b)

Het gebruik van de ISACS en de IATG onder nationale en regionale belanghebbenden bevorderen.

Beschrijving

Op basis van de beoordeling op nationaal niveau (punt 4.2.1) zal regionaal overleg met hooggeplaatste vertegenwoordigers van de zes regeringen plaatsvinden, met het oog op het uitwisselen van informatie over de nationale bevindingen en het delen van ervaring en beste praktijken. Vertegenwoordigers van de bevoegde regionale en subregionale organisaties (Afrikaanse Unie, ECOWAS, CEEAC, RECSA), VN-agentschappen die deelnemen aan het mechanisme tot coördinatie van de actie op het gebied van handvuurwapens (CASA), bevoegde deskundigen van de Unie en haar lidstaten (ook uit missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid) en senior deskundigen van buiten de regio, zullen eveneens worden verzocht hun ervaringen te delen.

Het UNREC zal een verslag opstellen over de bevindingen van de regionale overlegworkshop.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

a)

Er vindt één regionaal overleg over PSSM-procedures plaats.

b)

Verslag over de regionale overlegworkshop.

4.3.   Fysieke beveiliging en voorraadbeheer (PSSM)

4.3.1.   Beoordeling van PSSM in nationale opslagplaatsen voor conventionele wapens en tijdens het vervoer van SALW en munitie

Doelstellingen

a)

De voor steekproeven geselecteerde faciliteiten gedetailleerd en praktisch beoordelen, met als doel een inventaris op te maken van huidige praktijken, fysieke beveiliging en overtollige, verouderde of illegale wapens en munitie.

b)

Praktische kennis en vaardigheden inzake PSSM-procedures overdragen overeenkomstig internationale normen voor beste praktijken.

Beschrijving

Op basis van de bevindingen van de nationale overlegworkshops zullen deskundigen, onder de coördinatie van het UNREC, van de UNMAS en van de MAG, de voor steekproeven geselecteerde faciliteiten gedetailleerd en praktisch beoordelen aan de hand van de ISACS en de IATG, met als doel huidige praktijken en punten van zorg in kaart te brengen. Op deze proeflocaties zullen deskundigen tevens de huidige nationale praktijken bezien in het licht van de bestaande nationale wetgeving en procedures, en zo nodig de herziening ervan voorstellen.

Deskundigen van de UNMAS en de MAG zullen hun werk verrichten in landen waar operaties van hen gaande zijn. De UNMAS zal werken in Mali in het kader van zijn huidige operatie en mandaat in het land, en de MAG zal actief zijn in Burkina Faso, Tsjaad, Mauritanië, Niger en Nigeria. De activiteiten vinden plaats in samenwerking met de nationale SALW-commissies. Zij omvatten een beoordeling van de geschiktheid van de infrastructuur en de fysieke beveiliging, de omstandigheden waarin SALW en munitievoorraden worden opgeslagen, en de huidige praktijken voor het vervoer ervan. Met de steun van en in overleg met de nationale autoriteiten worden tevens overtollige, verouderde of illegale conventionele wapens en munitie in de opslagplaatsen geïdentificeerd. Bovendien worden de kwalificaties en de capaciteiten van het personeel in de opslagplaatsen beoordeeld om eventuele opleidingsbehoeften vast te stellen. Bij deze beoordelingen zal gebruik worden gemaakt van het ISACS Assessment Tool en het MAG's Armoury Risk Assessment Tool. Op verzoek van de betrokken begunstigde staat kunnen ad-hocopleidingen over PSSM op de voor steekproeven geselecteerde faciliteiten worden gegeven om te voorzien in dringende behoeften.

De beveiligingssituatie in de betrokken doellanden verschilt. Het niveau van de lopende activiteiten op PSSM-gebied verschilt per land, afhankelijk van de nationale middelen die zij ter beschikking hebben en de steun die zij ontvangen van internationale donoren en partners. Om profijt te trekken van huidige inspanningen en beste praktijken in kaart te brengen, zal de PSSM-component van het project in twee landen van start gaan en vervolgens gefaseerd worden uitgebreid naar de andere landen.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

a)

Tot 18 opslagplaatsen in de zes doellanden (drie per land) worden bezocht en beoordeeld.

b)

Tot 18 opleidingssessies (drie per land) over beste normen voor PSSM worden op voor steekproeven geselecteerde faciliteiten georganiseerd ten behoeve van landen die capaciteitsopbouw wensen op het gebied van fysieke beveiliging en voorraadbeheer.

4.3.2.   Aanpassing van de voor steekproeven geselecteerde faciliteiten en markering van SALW

Doelstellingen

a)

Proefopslagfaciliteiten aanpassen zodat zij voldoen aan de normen en richtsnoeren (ISACS en IATG), en het risico op omleiding van wapens en munitie verkleinen.

b)

Waar nodig onmiddellijk goedkope efficiënte ingrepen uitvoeren om de proefopslagfaciliteiten te beveiligen (bijvoorbeeld het aanbrengen van deuren, sloten, enz.)

c)

De markering en registratie van wapens bevorderen op basis van beste praktijken, en tevens een beroep doen op capaciteiten die in het kader van eerdere en lopende bijstandsprogramma's zijn opgebouwd om dubbel werk te vermijden.

d)

Helpen bij de ontwikkeling of verbetering van nationale centrale wapendatabanken met behulp van bestaande, door het UNREC ontwikkelde software, in overeenstemming met internationale normen voor beste praktijken als omschreven in internationale ontwapeningsinstrumenten, en in overleg met relevante actoren die de landen in de regio daarbij helpen, bijvoorbeeld het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) en het RECSA.

Beschrijving

In samenwerking met het UNREC en met deskundigen van de UNMAS en van de MAG zullen deskundigen desgevraagd onmiddellijk ingrepen uitvoeren. Na deze eerste actie zullen de beoordeelde opslagplaatsen (wapenarsenalen en munitiedepots) overeenkomstig de ISACS en de IATG worden aangepast om voorraden van de overheid te beveiligen tegen omleiding, diefstal en aanvallen. De plannen en documenten die met het oog op de aanpassing zijn opgesteld, zullen worden uitgewerkt tot modeldocumentatie voor de aanpassing en de constructie van andere wapenarsenalen en munitiedepots. Voor elke proeflocatie zullen de omvang van de ingreep en de redenen voor de aanpassings- of constructiewerkzaamheden worden gebaseerd op de resultaten van de beoordeling.

Het UNREC zal met de nationale autoriteiten samenwerken zodat in de depots opgeslagen SALW worden gemarkeerd en geregistreerd in overeenstemming met de ISACS, met gebruikmaking van bestaande capaciteiten in de subregio. Het UNREC zal tevens een nauwkeurig en uitgebreid systeem voor het beheer van wapen- en munitieopslagplaatsen ontwikkelen dat in overeenstemming is met de behoeften van de betrokken landen, rekening houdt met bestaande systemen en dubbel werk voorkomt. Daardoor zullen conventionele wapens en munitie op betrouwbare wijze kunnen worden beoordeeld en geregistreerd en is transparantie verzekerd, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande ICT-infrastructuur en wordt gezorgd voor compatibiliteit met iARMS van INTERPOL en voor interoperabiliteit tussen de landen. Op die manier wordt de grensoverschrijdende samenwerking bij het traceren van wapens en de voorkoming van de illegale handel in SALW gefaciliteerd.

De markering, de registratie en het voorraadbeheer van SALW zullen worden gebaseerd op recente en huidige SALW-markeringsactiviteiten in de subregio, gefinancierd in het kader van Besluit 2011/428/GBVB en het EU-instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede. Daarbij zal een beroep worden gedaan op de ervaring van het UNREC dat soortgelijke activiteiten verricht in postconflictlanden in de subregio.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

a)

Tot 18 proeflocaties voldoen aan internationale normen voor beste praktijken inzake PSSM.

b)

Ongemarkeerde wapens in de proefopslagplaatsen worden gemarkeerd en geregistreerd.

c)

Er wordt ten behoeve van elk land een databank ontwikkeld (of verbeterd) voor het registreren van gemarkeerde en andere wapens.

4.3.3.   Vernietiging van overtollige munitie en SALW

Doelstellingen

Bijdragen tot de vernietiging van de overtollige, verouderde of illegale wapens in het land.

Beschrijving

Onder de coördinatie van het UNREC en met de technische bijstand van de UNMAS en de MAG (in de landen waar deze actief zijn), worden SALW en munitie die in de beoordeelde opslagplaatsen als overtollig, verouderd of illegaal zijn aangemerkt, door de bevoegde nationale autoriteiten vernietigd conform ISACS 05.50 en IATG 10.10. Van het resultaat van de beoordeling hangt af welke uitrusting ter vernietiging moet worden aangeboden en hoeveel wapens moeten worden vernietigd.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

a)

Vernietiging van daartoe aangewezen wapens.

b)

Praktische kennis over technieken voor de vernietiging wordt verstrekt aan de nationale autoriteiten in de doellanden.

4.3.4.   Uittesten van nieuwe technologieën

Doelstellingen

Beoordelen van het potentiële gebruik van nieuwe technologieën ter beveiliging van SALW, die inspelen op de behoeften van de regio.

Beschrijving

Een beperkte PSSM-infrastructuur maakt landen bijzonder kwetsbaar voor omleiding van SALW wanneer deze worden opgeslagen in kleine wapenarsenalen op afgelegen locaties, onder meer in onstabiele grensregio's, en gedurende de overbrenging. Van een wapen dat door roof, diefstal of plundering in handen komt van een niet-overheidsactor, kan misbruik worden gemaakt indien het niet is beveiligd.

Met nieuwe mobiele en flexibele technologieën kunnen SALW in de gevallen waarin het risico op omleiding het hoogst is, doeltreffend worden beveiligd. Op die manier kunnen passende kosteneffectieve oplossingen worden uitgewerkt voor lidstaten die niet beschikken over een uitgebreide infrastructuur voor wapenbeveiliging.

Met elektronische middelen kunnen de beveiliging en de veiligheid van handvuurwapens extra worden vergroot. Het risico op omleiding van wapens door roof, diefstal of plundering kan aanzienlijk worden verkleind door gebruik te maken van een systeem dat ervoor zorgt dat een wapen beveiligd is vanaf het punt van vertrek uit een beveiligd wapenarsenaal, tijdens het transport en gedurende de tijdelijke opslag tot het punt van aankomst op een beveiligde eindbestemming. In geval van elektronische systemen waarmee een wapen gedurende de overbrenging en tijdelijke opslag wordt vergrendeld en gedeactiveerd, kan gebruik worden gemaakt van vergrendelingen met digitale, biometrische of radiofrequentiecodes om de fysieke beveiliging en het voorraadbeheer op de meest kwetsbare punten te verbeteren. Digitale sleutels zouden tijdens het transport niet beschikbaar zijn, aangezien deze via andere communicatiemiddelen zoals e-mails of sms-berichten aan de bevoegde personen kunnen worden doorgegeven. Dankzij deze beschermingsmiddelen zouden onbevoegde personen geen gebruik kunnen maken van wapens die als gevolg van diefstal, roof of plundering naar de illegale markt zijn omgeleid.

Het UNREC zal zich belasten met de beoordeling van het potentieel van nieuwe technologieën ter beveiliging van SALW, die overleg plegen met regionale organisaties en nationale SALW-commissies en samenwerken met de industrie. Tevens zal rekening worden gehouden met de ervaring die buurlanden in de subregio tijdens het proces van ontwapening, demobilisatie en reïntegratie hebben opgedaan met het gebruik van slimme technologie voor de beveiliging van wapens (bijvoorbeeld de casestudy van Ivoorkust).

Bij de beoordeling zullen ook faciliteiten en transportroutes in Burkina Faso en Tsjaad in kaart worden gebracht voor het uittesten van de mogelijkheden van dergelijke technologie. Deze vorm van opslag van conventionele wapens en munitie en dergelijke wapenbeveiligingstechnologie (onder meer voor transport) zullen in maximaal vier opslagplaatsen worden ingevoerd.

De resultaten van de evaluatie en de proefactiviteit zullen dienen als basis voor een leidraad met een stappenplan voor de lange termijn voor het mogelijke gebruik van dergelijke nieuwe technologieën in Afrika, en zij zullen worden gedeeld met alle landen in de Sahel-regio, met regionale en subregionale organisaties en op internationale technische conferenties en vergaderingen.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

a)

Verslag over de beoordeling van het gebruik van nieuwe technologieën, met aanduiding van technologieën die moeten worden uitgetest en van vier proeflocaties en transportroutes in Burkina Faso en Tsjaad.

b)

Uittesten van nieuwe technologieën op vier locaties, twee in Burkina Faso en twee in Tsjaad, en op transportroutes.

c)

Verslag over de resultaten van de proefprojecten.

4.4.   Vaststellen van nationale normen in overeenstemming met de IATG en de ISACS

Doelstellingen

a)

Beheer van wapens en munitie verbeteren.

b)

Opstellen en valideren van nationale SOP's voor PSSM die in overeenstemming zijn met internationale normen voor beste praktijken, waardoor de beveiliging en de veiligheid van voorraden conventionele wapens en munitie worden verbeterd.

Beschrijving

Op basis van de resultaten van de beoordeling en het overleg (zie punt 4.2), en de ervaring die is opgedaan met de praktische evaluatie en de aanpassingswerkzaamheden (zie punt 4.3), zal het UNREC de begunstigde landen bijstaan bij de verdere herziening en, in voorkomend geval, de opstelling van nationale handleidingen, richtsnoeren en SOP's voor PSSM, teneinde deze in overeenstemming te brengen met de ISACS, de IATG en regionale en subregionale wetgeving. De PSSM SOP's zullen eveneens betrekking hebben op rapportageverplichtingen uit hoofde van internationale instrumenten.

Voordat de SOP's nationaal worden toegepast zal het UNREC in ieder land validatieworkshops voor de SOP's organiseren — één op hoog technisch niveau en één op hoog beleidsniveau. Het programma voor de workshops omvat een evaluatiecomponent welke bedoeld is om de verschillende activiteiten die reeds in elk land hebben plaatsgevonden te beoordelen. In het kader van de invoering van de nieuwe SOP's zullen in ieder land workshops „opleidingen van opleiders” worden georganiseerd door het UNREC en de uitvoerende partijen.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

a)

Er worden SOP's voor PSSM ontwikkeld ten behoeve van de doellanden.

b)

Er worden in de zes doellanden workshops georganiseerd op technisch niveau en op hoog beleidsniveau.

c)

Per land zal er één SOP-workshop „opleiding van opleiders” worden georganiseerd, met ten hoogste 35 deelnemers.

4.5.   Beoordeling en perspectieven

4.5.1.   Regionale beoordeling

Doelstellingen

a)

De gevolgen of mogelijke gevolgen na de uitvoering van het project analyseren.

b)

Alle maatregelen die in het kader van het project zijn genomen, evalueren; goede praktijken, tekortkomingen en gebieden voor toekomstige activiteiten in kaart brengen.

Beschrijving

Gedurende het project zal het UNREC regelmatig follow-upbezoeken aan de faciliteiten afleggen, zodat het gebruik en de praktijk op termijn kunnen worden beoordeeld en deskundigen permanent in overleg kunnen treden met leidinggevend personeel.

De bevindingen van de nationale evaluaties zullen worden besproken op een regionale vergadering, waaraan wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van de zes staten van de Sahel-regio, donoren, CASA-agentschappen, de betrokken regionale organisaties (AU, ECOWAS, CEEAC, RECSA), de relevante deskundigen van de Unie en haar lidstaten (ook uit missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid) en het maatschappelijk middenveld. Er zal worden nagegaan op welke gebieden beste praktijken tussen de landen van de Sahel-regio kunnen worden uitgewisseld, zoals initiatieven ter verbetering van het civiel toezicht, en er zullen perspectieven voor toekomstige grensoverschrijdende samenwerking inzake PSSM worden geschetst.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

a)

De landenbezoeken en missies door projectpersoneel in het kader van andere activiteiten omvatten een evaluatie- en monitoringcomponent.

b)

Om de zes maanden vinden er follow-upmissies plaats.

c)

Er vindt een regionale vergadering over de projectresultaten plaats.

4.5.2.   Eindverslag

Doelstellingen

a)

De gevolgen of mogelijke gevolgen na de uitvoering van het project analyseren en feedback van belanghebbenden en nationale autoriteiten integreren.

b)

Alle maatregelen die in het kader van het project zijn genomen, evalueren; goede praktijken, tekortkomingen en gebieden voor toekomstige activiteiten in kaart brengen.

Beschrijving

Het UNREC zal een eindverslag opstellen met een samenvatting, een overzicht van de resultaten van de nationale en regionale workshops, nationale wetgeving, administratieve procedures en SOP's, en met de bevindingen van de proefactiviteit op het gebied van nieuwe technologie voor wapens en voorraadbeheer. Het verslag gaat tevens vergezeld van de modelplannen en -documenten voor de aanpassing van wapenarsenalen en munitiedepots.

Resultaat/uitvoeringsindicatoren

Het eindverslag wordt opgesteld en verspreid.

5.   Looptijd

De totale duur van uitvoering van de projecten wordt op 36 maanden geraamd.

6.   Begunstigden

De directe begunstigden van het project zijn de nationale instellingen die verantwoordelijk zijn voor SALW-beheersing en PSSM in Burkina Faso, Tsjaad, Mali, Mauritanië, Niger en Nigeria, zoals de ministeries van Defensie en Veiligheid, alsmede de nationale commissies (of comités) voor SALW.

Indirecte begunstigden zijn onder meer de burgerbevolking van de zes staten van de Sahel-regio, buurlanden en hun bevolking, de AU, Afrikaanse subregionale organisaties, en alle staten die profijt zullen trekken van de geleerde lessen van dit project.

7.   Uitvoeringsorgaan

De activiteiten zullen worden uitgevoerd door het UNODA via zijn regionaal centrum voor ontwapening UNREC, in samenwerking met:

a)

Nationale steunpunten en nationale commissies voor handvuurwapens en lichte wapens van Burkina Faso, Tsjaad, Mali, Mauritanië, Niger en Nigeria.

b)

DPKO/UNMAS.

c)

MAG.

d)

De ISACS Inter-Agency Support Unit.

e)

Wilton Park.

De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze actie ten aanzien van de Commissie ligt bij het UNODA.

8.   Partnerschappen en synergieën

Tijdens de uitvoering van het project zal het UNREC vergaderingen beleggen met de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten in de zes staten van de Sahel-regio, en hen regelmatig informeren over de activiteiten die in elk land in het kader van het project worden ontplooid. De EU-delegaties en de vertegenwoordigers van de lidstaten worden vooraf in kennis gesteld van projectactiviteiten (bijvoorbeeld workshops) en zij worden uitgenodigd om hieraan deel te nemen. Het UNREC zal tevens overleg plegen en in voorkomend geval samenwerken met de GVDB-missies van de Europese Unie EUCAP Sahel Niger en EUCAP Sahel Mali.

Voorts zal het UNREC zorgen voor coördinatie met andere partners om dubbel werk te voorkomen en na te gaan op welke gebieden kan worden samengewerkt en kan worden gestreefd naar complementariteit ter ondersteuning van de doelstellingen van het project. Tot deze partners behoren onder meer: de AU, Afrikaanse regionale organisaties (waaronder ECOWAS, CEEAC, RECSA), de NAVO, de landenteams van de VN, UNODC, de technische en financiële partners die actief zijn op het gebied van beveiliging, internationale ngo's (waaronder Small Arms Survey, Handicap International, het Parlementair Forum voor handvuurwapens en lichte wapens en de Parlementsleden voor mondiale actie), de Multinationale groep handvuurwapens en munitie (MSAG) en de industrie.

Tot slot zullen het UNREC en de andere uitvoerende partners overleg plegen met entiteiten die betrokken zijn bij het onderzoek naar omleiding en illegale handel, onder meer door illegale SALW en munitie in de Sahel-regio te traceren en op te sporen. Daartoe behoren onder meer deskundigen van VN-deskundigenpanels die toezicht houden op wapenembargo's, wapendeskundigen die deel uitmaken van VN-vredesoperaties, het Small Arms Survey en Conflict Armament Research (het mondiale bewakingsmechanisme „iTrace” dat wordt ondersteund uit hoofde van Besluit 2013/698/GBVB). Het UNREC zal tevens de bevoegde autoriteiten van de begunstigde landen aanmoedigen om gebruik te maken van het door de EU gefinancierde „illicit arms records and tracing management system” van INTERPOL („iARMS”).

9.   Uitvoeringsbureau: redenen voor de keuze

Het UNODA speelt een centrale rol bij het stimuleren van ontwapeningsinspanningen op het gebied van conventionele wapens, zoals SALW. Het levert een belangrijke bijdrage tot het bevorderen van de doeltreffende uitvoering — op nationaal, regionaal en mondiaal niveau — van multilateraal overeengekomen normatieve kaders zoals het actieprogramma van de VN inzake SALW en het internationaal traceringsinstrument. De Unie streeft ernaar de vruchtbare samenwerking met het UNODA voort te zetten.

Het UNREC, dat deel uitmaakt van het UNODA, heeft veel ervaring met het verlenen van steun aan landen in de Sahel en het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van internationale en regionale instrumenten voor SALW-beheersing, overeenkomstig het mandaat dat het heeft gekregen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties om op verzoek substantiële steun te verlenen aan initiatieven en andere inspanningen van Afrikaanse lidstaten met het oog op de totstandbrenging van vredesmaatregelen, wapenbeperking en ontwapening in de regio (Resolutie 40/151 G van 16 december 1985). Het UNREC heeft reeds gesprekken gevoerd met de potentiële begunstigde landen om hun instemming te verkrijgen, en het heeft wapenbeheersingsprojecten lopen in drie van de doellanden. Het verkeert derhalve in een unieke positie om uitvoering te geven aan dit besluit.

10.   Zichtbaarheid van de EU

Het UNREC zal er met passende maatregelen voor zorgen dat er bekendheid aan wordt gegeven dat de Europese Unie de actie heeft gefinancierd. Deze maatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met het handboek betreffende communicatie en zichtbaarheid voor extern optreden van de Europese Unie, dat is opgesteld en gepubliceerd door de Commissie, en met alle andere richtsnoeren die tussen de Commissie en de VN worden overeengekomen.

Indicatief tijdschema

Totale looptijd: 36 maanden

Activiteit

Voorgesteld tijdschema

4.1

Wilton Park Conference over PSSM in de Sahel

januari – maart 2015 (conferentie in februari 2015)

4.2

Herziening van wetgeving en administratieve procedures en overleg op het gebied van PSSM

januari - december 2015

4.2.1

Nationaal overleg over PSSM-procedures en ter bepaling van proeflocaties

januari - september 2015

4.2.2

Regionaal overleg over PSSM-procedures

oktober - december 2015

4.3

PSSM

juli 2015 - juni 2017

4.3.1

Beoordeling van PSSM in nationale opslagplaatsen voor conventionele wapens en tijdens het transport van SALW en munitie (de beoordeling zal van start gaan in twee landen)

juli 2015 - juni 2017

4.3.2

Aanpassing van de voor steekproeven geselecteerde faciliteiten en markering van SALW

juli 2015 - juni 2017

4.3.3

Vernietiging van overtollige munitie en SALW

juli 2015 - juni 2017

4.3.4

Uittesten van nieuwe technologieën

januari - juni 2017

4.4

Vaststellen van nationale normen in overeenstemming met de IATG en de ISACS

januari - december 2017

4.5

Beoordeling en perspectieven

juli - december 2017

4.5.1

Regionale evaluatie

juli - december 2017

4.5.2

Eindverslag

oktober - december 2017


(1)  Burkina Faso, Mali, Niger en Nigeria zijn partij bij het ECOWAS-Verdrag.

(2)  Tsjaad heeft het Verdrag van Kinshasa op 8 augustus 2012 geratificeerd.


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/44


BESLUIT 2014/913/GBVB VAN DE RAAD

van 15 december 2014

ter ondersteuning van de Haagse Gedragscode en de non-proliferatie van ballistische raketten in het kader van de uitvoering van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 26, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens („de strategie”) aangenomen, met in hoofdstuk III een lijst van maatregelen die zowel in de Unie als in derde landen moeten worden getroffen.

(2)

De EU geeft momenteel actief uitvoering aan de strategie en aan de in hoofdstukken II en III daarvan genoemde maatregelen, bijvoorbeeld door financiële middelen uit te trekken voor specifieke projecten die leiden tot versterking van het multilaterale non-proliferatiestelsel en tot multilaterale vertrouwenwekkende maatregelen. De Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten („de Code”) en het Missile Technology Control Regime (MTCR) vormen een integrerend deel van dat multilaterale non-proliferatiestelsel. De Code en het MTCR zijn erop gericht de proliferatie van ballistische-raketsystemen voor de overbrenging van massavernietigingswapens („MVW”), en van gerelateerde technologie, te voorkomen en te beteugelen.

(3)

Op 17 november 2003 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2003/805/GBVB (1) vastgesteld. In dat gemeenschappelijk standpunt wordt onder meer gevraagd ernaar te streven dat zoveel mogelijk staten de Code ondertekenen, in het bijzonder staten die beschikken over een vermogen inzake ballistische raketten, dat de Code — met name de vertrouwenwekkende maatregelen — verder wordt ontwikkeld en uitgevoerd, en dat een nauwer verband tussen de Code en het multilaterale non-proliferatiestelsel van de VN wordt gerealiseerd.

(4)

De Raad heeft op 8 december 2008 conclusies aangenomen, alsmede een document getiteld „Nieuwe actielijnen voor de Europese Unie in de strijd tegen de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor”. In dat document wordt gesteld dat proliferatie van MVW nog steeds een van de grootste veiligheidsproblemen vormt en dat een non-proliferatiebeleid een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is. In december 2010 besloot de Raad, in het licht van de gemaakte vorderingen en de geleverde inspanningen bij de uitvoering van de „nieuwe actielijnen”, dat deze tot eind 2012 verder zouden worden toegepast.

(5)

Op 18 december 2008 heeft de Raad Besluit 2008/974/GBVB (2) vastgesteld, ter ondersteuning van de Code in het kader van de uitvoering van de strategie.

(6)

De Raad heeft op 23 juli 2012 Besluit 2012/423/GBVB vastgesteld (3). Met dat besluit konden het universele karakter van de Code en de naleving van de beginselen ervan worden bevorderd. Voortzetting van de dialoog tussen ondertekenende en niet-ondertekenende staten is een prioriteit van de Unie, met het oog op verdere universalisering, betere toepassing en inhoudelijke verbetering van de Code. Dit besluit dient daaraan bij te dragen.

(7)

Meer in het algemeen, is de gestage verspreiding van ballistische raketten waarmee MVW kunnen worden overgebracht — vooral de lopende rakettenprogramma's in het Midden-Oosten, Noord-Oost-Azië, en Zuid-Oost-Azië, onder meer in Iran, Syrië en de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) — een reden tot groeiende bezorgdheid voor de internationale gemeenschap.

(8)

De Veiligheidsraad van de VN heeft in resolutie 1540 (2004) beklemtoond, en in resolutie 1977 (2011) herhaald, dat de verspreiding van nucleaire, chemische en biologische wapens en van de desbetreffende overbrengingsmiddelen een bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid vormen, en de staten onder meer de verplichting opgelegd zich te onthouden van enigerlei vorm van steun aan niet-statelijke actoren voor het ontwikkelen, verwerven, vervaardigen, bezitten, vervoeren, overdragen of gebruiken van nucleaire, chemische of biologische wapens en van de desbetreffende overbrengingsmiddelen. De bedreiging die nucleaire, chemische en biologische wapens en hun overbrengingsmiddelen betekenen voor de internationale vrede en veiligheid is opnieuw onder woorden gebracht in VNVR-resolutie 1887 (2009) over niet-verspreiding van kernwapens en nucleaire ontwapening. Voorts heeft de VN-Veiligheidsraad in resoluties 1929 (2010) en 1718 (2006), onder meer op basis van resoluties 1540 (2004), 1977 (2011) en 1887 (2009), besloten dat Iran en de DVK geen activiteiten mogen ondernemen die betrekking hebben op ballistische raketten die kernwapens kunnen overbrengen, daaronder begrepen lanceringen met behulp van ballistische-rakettechnologie, en dat de staten al het nodige moeten doen om overdracht van technologie of technische bijstand aan Iran en de DVK te verhinderen die verband houdt met dergelijke activiteiten.

(9)

Dit besluit moet, meer in het algemeen, ertoe strekken een reeks activiteiten ter bestrijding van de proliferatie van ballistische raketten te ondersteunen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Met het oog op de ononderbroken praktische toepassing van bepaalde onderdelen van de strategie, als bedoeld in de bijlage, wordt door de Unie:

a)

actie ten gunste van de Code en het MTCR gesteund — met name actie waarbij:

i)

het universele karakter, met name de ondertekening van de Code door alle staten met een vermogen inzake ballistische raketten, wordt bevorderd;

ii)

de toepassing van de Code wordt gesteund;

iii)

aansluiting bij het MTCR-richtsnoeren en de bijlage daarbij wordt aangemoedigd;

b)

meer in het algemeen een reeks activiteiten ter bestrijding van de proliferatie van ballistische raketten ondersteund, die er met name op zijn gericht de dreiging meer onder de aandacht te brengen, er met grotere ijver naar te streven dat de multilaterale instrumenten meer resultaten opleveren, de steun voor initiatieven tegen deze specifieke dreiging op te voeren, en de betrokken landen te helpen hun nationale uitvoercontroles te verscherpen.

2.   In deze context hebben de door de Unie te steunen projecten specifiek betrekking op de volgende activiteiten:

a)

activiteiten ter ondersteuning van de Code:

i)

een „introductiepakket” samenstellen en verspreiden voor outreaching naar niet-ondertekenende staten, waarin ook de ondertekenende staten op hun verplichtingen wordt gewezen;

ii)

outreach-activiteiten organiseren als nevenactiviteit ter gelegenheid van de jaarvergadering in Wenen van de staten die de Code hebben ondertekend;

iii)

outreach-activiteiten organiseren om steun te werven voor de Code, als nevenactiviteit ter gelegenheid van de bijeenkomst van de Eerste Commissie van de Algemene Vergadering van de VN;

iv)

maximaal drie regionale seminars over outreaching organiseren, op basis van de prioriteiten van de EU (eventueel in Azië, de Golfstaten, Latijns-Amerika);

v)

vertegenwoordigers van ondertekenende en van niet-ondertekenende ontwikkelingslanden aanmoedigen om de jaarvergaderingen van de Code-staten en outreachingseminars bij te wonen;

vi)

bewustmakingssessies organiseren, onder meer in de marge van de jaarvergadering van de Code-staten in Wenen, om staten die de Code recentelijk onderschreven hebben te helpen hun verplichtingen na te komen;

vii)

de coördinatie van wervingsacties voor de Code met de werkzaamheden van het comité van VNVR-resolutie 1540 ondersteunen, onder meer door de deelname van Code-deskundigen aan landenbezoeken in het kader van dat comité te ondersteunen;

viii)

het veilige op het internet gebaseerde informatie- en communicatiemechanisme in het kader van de Code (e-ICC) ondersteunen, onder meer door de website technisch te upgraden;

b)

activiteiten tegen proliferatie van ballistische raketten in het algemeen:

i)

indien mogelijk maximaal vier seminars organiseren om — in de marge van multilaterale fora, eventueel via de outreaching, bijvoorbeeld de onder a) bedoelde seminars in AVVN-verband, de voorbereidingscommissies van het Non-proliferatieverdrag — de proliferatie van ballistische raketten meer onder de aandacht te brengen;

ii)

maximaal drie regionale seminars organiseren om op regionaal niveau meer aandacht te kweken voor de proliferatie van ballistische raketten, en het debat aanmoedigen over mogelijkheden om de proliferatiedreiging op regionaal niveau beter tegemoet te treden, eventueel in samenhang met andere vormen van outreaching van de EU in verband met de Code; in samenwerking met de betrokken staten zouden seminars belegd kunnen worden in Azië, de Golfregio en Latijns-Amerika;

iii)

vier discussienota's opstellen, waarin aangegeven wordt welke verdere multilaterale stappen kunnen worden gezet om de proliferatiedreiging inzake raketten af te wenden en ontwapeningsinspanningen op het vlak van ballistische raketten te bevorderen, vooral met mogelijke vertrouwenwekkende maatregelen, en welke mogelijkheden er zijn voor een regionale insteek, als eerste stap, bijvoorbeeld in gebieden die voor de Unie van bijzonder belang zijn, en/of waar in de nabije toekomst vooruitgang kan worden verwacht;

iv)

maximaal drie bewustmakingssessies voor deskundigen — vooral uit de wetenschaps- en/of de ruimtevaartwereld en het bedrijfsleven — organiseren, om te verhinderen dat technologie en kennis voor tweeërlei gebruik al in een vroeg stadium worden overgedragen;

v)

projecten van kenniscentra in de EU toegankelijker maken voor wetenschappers uit ontwikkelingslanden die ijveren voor non-proliferatie van raketten;

vi)

in samenspraak met de excellentiecentra van de EU specifieke deskundigenmissies sturen naar derde landen, om er informatie en ervaring over uitvoercontroles in verband met rakettechnologie en goederen voor tweeërlei gebruik te delen, en die landen te helpen eigen vermogens op te bouwen;

vii)

de opleiding van deskundigen inzake non-proliferatie van ballistische raketten ondersteunen, door hen te laten deelnemen aan EU-programma's, zoals dat van de Europese Veiligheids- en defensieacademie, of aan programma's van de lidstaten van de Unie („lidstaten”).

In de bijlage is een gedetailleerde omschrijving van de projecten opgenomen.

Artikel 2

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (HV) draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit besluit.

2.   De technische uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten is in handen van de Fondation pour la recherche stratégique (FRS), onder verantwoordelijkheid van de HV. De HV treft daartoe de nodige regelingen met de FRS.

Artikel 3

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten bedraagt EUR 990 000.

2.   De door het bedrag in lid 1 gefinancierde uitgaven worden beheerd overeenkomstig de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   De Commissie houdt toezicht op het correcte beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven. Zij sluit daartoe een financieringsovereenkomst met de FRS. In die overeenkomst wordt bepaald dat de FRS er zorg voor moet dragen dat de bijdrage van de EU zichtbaar is in verhouding tot diens omvang.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

1.   De HV brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van geregelde verslagen van de FRS. De verslagen van de FRS vormen de basis voor de evaluatie door de Raad.

2.   De Commissie verstrekt informatie over de financiële aspecten van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten.

Artikel 5

1.   Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

2.   Het verstrijkt 30 maanden na de sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde financieringsovereenkomsten. Het verstrijkt echter zes maanden nadat het in werking is getreden, indien op dat tijdstip geen financieringsovereenkomst is gesloten.

Gedaan te Brussel, 15 december 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Gemeenschappelijk Standpunt 2003/805/GBVB van de Raad van 17 november 2003 betreffende de universalisering en versterking van multilaterale overeenkomsten op het gebied van de non-proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor (PB L 302 van 20.11.2003, blz. 34).

(2)  Besluit 2008/974/GBVB van de Raad van 18 december 2008 ter ondersteuning van de Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten in het kader van de uitvoering van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 91).

(3)  Besluit 2012/423/GBVB van de Raad van 23 juli 2012 ter ondersteuning van de non-proliferatie van ballistische raketten, in het kader van de uitvoering van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, alsmede van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/805/GBVB van de Raad (PB L 196 van 24.7.2012, blz. 74).


BIJLAGE

1.   DOELSTELLINGEN

De Unie is een fervent voorvechter van non-proliferatie van raketten. Dit blijkt onder andere uit de strategie en het Gemeenschappelijk Standpunt 2003/805/GBVB. Bovendien heeft de Raad de „Nieuwe actielijnen voor de Europese Unie in de strijd tegen de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor” bekrachtigd en de EU heeft haar steun uitgesproken voor VNVR-resolutie 1540 (2004), die vervolgens is bevestigd bij VNVR-resolutie 1977 (2010)).

De Unie beschouwt het MTCR als een belangrijk multilateraal instrument, dat erop gericht is de proliferatie van ballistische-raketsystemen en gerelateerde technologie en knowhow terug te dringen via het opstellen en uitvoeren van regels inzake de controle op de export van gevoelige materialen. 19 lidstaten zijn lid van het MTCR en alle lidstaten implementeren de exportcontrolelijst van het MTCR door middel van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad (1).

De Unie heeft ook de Code van meet af aan krachtig gesteund en regelmatig haar bezorgdheid uitgesproken over de verspreiding van ballistische raketten. De Unie beschouwt de Code als een essentiële maatregel vanuit het oogpunt van transparantie en voor het creëren van vertrouwen. Alle lidstaten hebben de Code ondertekend en passen deze te goeder trouw toe.

In het verleden heeft de Unie getracht resterende lacunes in de toepassing van de Code en het universele karakter ervan weg te werken, en daartoe workshops, deskundigenvergaderingen en regionale bewustmakingsseminars georganiseerd. De activiteiten die worden georganiseerd in het kader van Besluit 2008/974/GBVB en uitgevoerd door de Fondation pour la recherche stratégique (FRS), zijn efficiënt en relevant gebleken.

Als gevolg van de bemoedigende resultaten van die evenementen heeft de Unie dit initiatief gecontinueerd en de Code in drie opzichten ondersteund:

a)

zijn universele karakter;

b)

de toepassing van de Code;

c)

het aanscherpen en beter doen functioneren van de Code.

Dit is geschied bij Besluit 2012/423/GBVB, op grond waarvan verscheidene initiatieven ten gunste van de Code konden worden genomen, namelijk:

a)

het opzetten van een speciale beveiligde website;

b)

het organiseren van nevenactiviteiten in Wenen, Genève en New York, bedoeld om de Code ingang te doen vinden bij niet-ondertekenende staten;

c)

het organiseren van een bewustmakingsbijeenkomst in Parijs voor landen van Afrika en het Midden-Oosten;

d)

regionale seminars in Singapore, Abu Dhabi en Lima;

e)

het opstellen van discussienota's.

Besluit 2012/423/GBVB heeft ertoe bijgedragen bekendheid te geven aan en belangstelling te wekken voor de Code in derde landen. Door dat besluit heeft de Unie Costa Rica, Frankrijk, Hongarije, Japan, Peru en Roemenië gesteund tijdens hun voorzitterschap van de jaarvergadering van de Code-staten. Het besluit heeft de Code een duidelijker profiel gegeven, en aldus de aansluiting van nieuwe leden bevorderd.

Gelet op de bereikte resultaten en de gestage verspreiding van ballistische raketten waarmee MVW kunnen worden overgebracht — vooral de lopende rakettenprogramma's in het Midden-Oosten, Noord-Oost-Azië, en Zuid-Oost-Azië, onder meer in Iran en de VRK — die in de internationale gemeenschap tot groeiende bezorgdheid leidt, zullen de volgende acties worden ondernomen:

a)

project 1, informatie en communicatie;

b)

project 2, krachtiger tegengaan van de verspreiding van ballistische raketten;

c)

project 3, universalisering van de Code — Outreach-activiteiten.

Met dit besluit wordt niet alleen geijverd voor aansluiting bij de Code en het MTCR, maar kan tevens het internationale debat over proliferatie van raketten worden verdiept en de belangstelling van nieuwe regio's en gemeenschappen worden gewekt.

2.   BESCHRIJVING VAN HET PROJECT

2.1.   Project 1: Informatie en communicatie

2.1.1.   Doel van het project

De Code is een belangrijk instrument voor het aan banden leggen van de proliferatie van ballistische raketten en gerelateerde technologie door middel van vertrouwenwekkende maatregelen en transparantie. Er zal echter meer moeten worden ondernomen om deze te steunen; in het bijzonder moet:

a)

het universele karakter van de Code worden bevorderd, en worden gestreefd naar de ondertekening ervan door alle staten met een vermogen inzake ballistische raketten;

b)

de toepassing van de Code in alle opzichten worden gesteund;

c)

de zichtbaarheid van de Code worden vergroot.

2.1.2.   Beschrijving van het project

Het project voorziet in drie soorten activiteiten:

a)

Opstellen, ontwerpen, drukken en verspreiden van maximaal 1 500 folders waarin de steun van de Unie voor de Code. De folder zal ook het volgende bevatten:

i)

een beschrijving van de Code;

ii)

de doelstellingen van de Code;

iii)

een beschrijving van de jaarlijkse verklaringen, de aankondigingen van lanceringen en de vrijwillige observatiebezoeken;

iv)

de Europese strategie ten aanzien van de Code en de verspreiding van overbrengingsmiddelen voor MVW;

v)

de stappen die moeten worden ondernomen voordat de Code kan worden ondertekend;

vi)

contactgegevens voor de staten die de Code niet ondertekenen.

b)

Samenstellen, ontwerpen, drukken en verspreiden van maximaal 1 000 „introductiepakketten”, bestaande uit een brochure en een USB-stick, voor outreaching naar niet-ondertekenende staten, waarin ook de ondertekenende staten op hun verplichtingen wordt gewezen. Het pakket zal ook online beschikbaar zijn, en alle nodige informatie over de Code en de bevoegde contactpunten bevatten. Het introductiepakket omvat de onder a) omschreven folder.

c)

Ondersteunen en actualiseren van het veilige op het internet gebaseerde informatie- en communicatiemechanisme in het kader van de Code (electronic Immediate Central Contact — „e-ICC”), onder meer door technische upgrading van de website, in nauwe samenwerking met het Oostenrijkse Federale Ministerie van Buitenlandse Zaken.

2.1.3.   Verwachte resultaten van de projecten/indicatoren

a)

Via de ruime verspreiding van het „introductiepakket” tijdens de verschillende evenementen, zullen de partners zich meer bewust worden van de toegevoegde waarde van de Code en van de rol van de Unie.

b)

Een beter beveiligde website voor de Code zal betere uitwisseling van relevante informatie tussen partners mogelijk maken.

c)

De voorzitter van de jaarvergadering van de Code-staten, het Oostenrijkse secretariaat („Immediate Central Contact” — „ICC”), de EU en andere partners maken bij de outreaching gebruik van het „introductiepakket”.

2.1.4.   Begunstigden van het project

De begunstigden van het project zijn zowel staten die de Code hebben ondertekend als staten die hem niet hebben ondertekend.

2.2.   Project 2: Krachtiger tegengaan van de verspreiding van ballistische raketten

2.2.1.   Doel van het project

De gestage verspreiding en het operationele gebruik van ballistische raketten waarmee MVW kunnen worden overgebracht — vooral de lopende rakettenprogramma's in het Midden-Oosten, Noord-Oost-Azië, en Zuid-Oost-Azië, onder meer in Iran en de DVK — baren de internationale gemeenschap steeds meer zorgen.

Meer in het algemeen zal met het project een reeks activiteiten ter bestrijding van de proliferatie van ballistische raketten worden ondersteund, die er met name op zijn gericht de dreiging meer onder de aandacht te brengen, de inspanningen ter vergroting van de doeltreffendheid van multilaterale instrumenten te intensiveren, de steun voor initiatieven tegen die specifieke uitdagingen op te voeren, en geïnteresseerde landen te helpen hun nationale uitvoercontroles te verscherpen.

2.2.2.   Beschrijving van het project

Het publiceren van twee discussienota's per jaar (4 voor de looptijd van dit project). Mogelijke thema's:

a)

het ten voorbeeld stellen van de bestaande MVW-vrije zones en het gebruik ervan als mogelijk kader voor verdere initiatieven voor een verbod op ballistische raketten;

b)

de verdere multilaterale stappen die kunnen worden gezet om de proliferatiedreiging inzake ballistische raketten af te wenden en de ontwapeningsinspanningen op het gebied van ballistische raketten te bevorderen, met het accent op mogelijke vertrouwenwekkende maatregelen;

c)

uitvoer- en doorvoercontrolemechanismen;

d)

de rol van de immateriële overdracht van technologie op het gebied van ballistische raketten.

2.2.3.   Verwachte resultaten van de projecten/indicatoren

a)

Door het bevorderen van multilaterale inspanningen voor het aan banden leggen van de verspreiding van raketten, onder meer de Code en het MTCR, krijgt de EU meer invloed op het gebied van de non-proliferatie van raketten;

b)

Het debat over nieuwe initiatieven voor het aanscherpen van de Code wordt aangemoedigd en de deur wordt opengezet voor verdere initiatieven;

c)

Non-proliferatie van raketten wordt bevorderd;

d)

Er zijn ten minste 4 discussienota's gepubliceerd;

e)

Bewustmaking inzake technologie en kennis voor tweeërlei gebruik met betrekking tot overdracht voorkomt onbedoelde overdracht tussen lidstaten en maakt het exportcontrolemechanisme wereldwijd beter bekend.

2.2.4.   Begunstigden van het project

De discussienota's zullen de Unie en de lidstaten van nut zijn; er zal ruimere verspreiding aan worden gegeven als de HV, in nauw overleg met de lidstaten in het kader van de bevoegde Raadsgroep, daartoe besluit. Het definitieve besluit wordt gebaseerd op voorstellen die de uitvoeringsinstantie in overeenstemming met artikel 2, lid 2, van dit besluit doet.

2.3.   Project 3: Universalisering van de Code — Outreaching

2.3.1.   Doel van het project

Het betreft een bewustmakingsproject inzake non-proliferatie van raketten en inzake de Code, met diverse activiteiten om niet-ondertekenende staten voor de Code te winnen. Daartoe zullen VN-bijeenkomsten in Wenen en New York worden georganiseerd om in de marge van relevante evenementen contact te zoeken met de VN-delegaties.

2.3.2.   Beschrijving van het project

Het project voorziet in drie soorten activiteiten:

a)

De financiering van vier outreach-activiteiten (2 in elke stad) ten gunste van de Code en tegen de verspreiding van ballistische raketten, in twee steden:

i)

in New York, in de marge van de bijeenkomsten van de Eerste Commissie van de Algemene Vergadering van de VN of van de bijeenkomsten van de voorbereidingscommissies van het Non-proliferatieverdrag;

ii)

in Wenen, in de marge van de jaarvergadering van de Code-staten of anderszins in VN-verband.

Met betrekking tot de organisatie van de seminars:

i)

ieder seminar zal een halve dag duren en er zullen zo'n tachtig deelnemers zijn uit de VN-missies in New York en Wenen, en een selecte groep sprekers en ambtenaren van de EU;

ii)

er zullen maximaal 6 sprekers worden uitgenodigd;

iii)

de fungerend voorzitter van de Code zal worden uitgenodigd;

iv)

er worden in het kader van dit besluit lunches of diners in besloten kader georganiseerd en gefinancierd, waar hoge ambtenaren uit bepaalde landen onder leiding van een hooggeplaatste vertegenwoordiger van de EU en deskundigen worden bijeengebracht.

De uitvoeringsinstantie zal met het oog hierop per activiteit een lijst van landen — al dan niet ondertekenende staten — voorleggen. De doelgroep bestaat uit hooggeplaatste vertegenwoordigers die zich met de non-proliferatieproblematiek bezighouden.

b)

De financiering van drie regionale outreachingseminars, in Latijns-Amerika (bijvoorbeeld Argentinië, Brazilië, Chili, Mexico, of een niet-lid in het Caribisch gebied), het Midden-Oosten (bijvoorbeeld de Golfstaten, Bahrein, Qatar of Saudi-Arabië), en Azië (bijvoorbeeld Indonesië of Vietnam). De plaats zal in overeenstemming met de HV, en in nauw overleg met de lidstaten in het kader van de bevoegde Raadsgroep worden gekozen. Tijdens het seminar zullen de ontwikkelingen op het gebied van rakettenproliferatie, vooral uit regionaal oogpunt, worden belicht, en zal aandacht worden geschonken aan de Code en aan praktische voorlichting omtrent de status van ondertekenende staat. Ondertekenende staten uit de regio zullen op regeringsniveau worden uitgenodigd om hun ervaringen te delen met niet-ondertekenende staten. Ook de fungerend voorzitter van de Code zal worden uitgenodigd om een verklaring of te leggen en de sessie voor te zitten. Tot de genodigden kunnen ambtenaren, diplomaten, militair personeel, vertegenwoordigers van internationale organisaties, EU-vertegenwoordigers, wetenschappers enz. behoren.

Met betrekking tot de organisatie van de seminars:

i)

elk seminar zal een dag duren;

ii)

uitnodigingen voor maximaal 50 personen;

iii)

ook de fungerend voorzitter van de Code zal worden uitgenodigd om een verklaring of te leggen.

c)

Maximaal 10 specifieke deskundigenmissies voor niet-ondertekenende landen. Die zullen vooral gericht zijn op de betreffende bedrijfstakken, de wetenschappelijke gemeenschap, deskundigen in exportcontrole en vertegenwoordigers van het middenveld. In samenspraak met de excellentiecentra van de Unie zullen twee deskundigen inzake non-proliferatie van ballistische raketten van de uitvoeringsinstantie en een deskundige van de EU veldmissies uitvoeren in bepaalde landen. Mogelijke bestemmingen zijn (niet-limitatief) Algerije, Bahrein, Bolivia, Brazilië, China, Egypte, India, Indonesië, Israël, Maleisië, Mexico, Qatar, Saudi-Arabië, Zuid-Afrika en Thailand. In nauw overleg met de HV zal worden besloten welke landen uiteindelijk worden bezocht, en of het wenselijk is samen met het comité van VNVR-resolutie 1540 op te treden. Tot de genodigden kunnen ambtenaren, diplomaten, militair personeel, wetenschappers, mensen uit het bedrijfsleven, onderzoekers enz. uit het bezochte land behoren. Voorrang zal worden gegeven aan ambtenaren en politieke besluitvormers, diplomaten, bevoegd militair personeel, enz.

Met betrekking tot de organisatie van de seminars:

i)

elk seminar zal een dag duren;

ii)

er kunnen tot 25 personen worden uitgenodigd;

iii)

3 deskundigen zullen worden uitgenodigd;

iv)

de fungerend voorzitter van de Code zal worden uitgenodigd.

2.3.3.   Verwachte resultaten van de projecten/indicatoren

a)

ten minste 4 outreachevenementen zijn georganiseerd in New York en Wenen;

b)

op de 3 regionale evenementen waren veel vertegenwoordigers van de diplomatieke en wetenschappelijke wereld aanwezig en konden nieuwe aansluitingen tegemoet worden gezien;

c)

er zijn 10 deskundigenmissies uitgevoerd om de universalisering van de Code te verbeteren. Die missies hebben ten minste 20 besluitvormers bijeengebracht en de inzet van ambtenaren en besluitvormers in de bezochte landen vergroot;

d)

de grotere aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van proliferatie van raketten, meer bepaald voor de Code met betrekking tot niet-ondertekenende staten, voedt het debat over het aan banden leggen van de verspreiding van raketten;

e)

het project moedigt de discussie binnen en buiten de Unie over toekomstige initiatieven aan;

f)

het project stelt de proliferatie van raketten als strategische uitdaging duidelijker in het licht.

2.3.4.   Begunstigden van het project

Deze activiteiten zijn in de eerste plaats gericht op de niet-ondertekenende staten, zij het dat om beleidsredenen ook ondertekenende staten erbij betrokken kunnen worden. De deelnemers moeten hoofdzakelijk regeringsdeskundigen en hoge ambtenaren zijn.

De begunstigde staten worden uiteindelijk gekozen in overleg tussen de uitvoeringsinstantie en de HV, die nauw overleg pleegt met de lidstaten in het kader van de bevoegde Raadsgroep.

3.   LOOPTIJD

De totale looptijd van het project wordt op 30 maanden geraamd.

4.   UITVOERINGSINSTANTIE

a)

De FRS wordt belast met de technische uitvoering van het project.

b)

Medefinanciering hangt af van de FRS.

c)

De uitvoeringsinstantie stelt de volgende documenten op:

i)

kwartaalrapporten over de uitvoering van de projecten;

ii)

een eindverslag uiterlijk één maand na het einde van de uitvoering van de projecten.

d)

De verslagen worden toegezonden aan de HV.

e)

De FRS zorgt ervoor dat de bijdrage van de Unie zichtbaar is in verhouding tot de omvang ervan.

5.   DEELNEMING DOOR DERDEN

De projecten worden in hun geheel op grond van dit besluit gefinancierd. Deskundigen van de ondertekenende en van niet-ondertekenende staten mogen als deelnemende derde worden beschouwd. Zij verrichten hun werkzaamheden volgens de standaardregels van de FRS.


(1)  Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/53


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 15 december 2014

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, met betrekking tot Belize

(2014/914/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1) en met name artikel 34, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   INLEIDING

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 is een EU-systeem tot stand gebracht om illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(2)

In hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 1005/2008 is de procedure vastgesteld met betrekking tot de identificatie (ook wel „aanmerking” genoemd) van niet-meewerkende derde landen, de stappen ten aanzien van landen die zijn aangemerkt als niet-meewerkend derde land, de vaststelling van een lijst van niet-meewerkende derde landen, de schrapping van landen van de lijst van niet-meewerkende derde landen, de bekendmaking van de lijst van niet-meewerkende landen en noodmaatregelen.

(3)

Overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 heeft de Commissie door middel van het besluit van 15 november 2012 (2) („besluit van 15 november 2012”) acht derde landen in kennis gesteld van de mogelijkheid dat zij door de Commissie als niet-meewerkende landen worden aangemerkt. Belize was één van die landen.

(4)

In het besluit van 15 november 2012 heeft de Commissie informatie opgenomen betreffende de essentiële feiten en overwegingen die aan deze aanmerking ten grondslag liggen.

(5)

Op 15 november 2012 heeft de Commissie de acht derde landen in afzonderlijke brieven meegedeeld dat zij de mogelijkheid overwoog om hen als niet-meewerkende derde landen aan te merken. Belize was één van die landen.

(6)

Door middel van het uitvoeringsbesluit van 26 november 2013 (3) („uitvoeringsbesluit van 26 november 2013”) heeft de Commissie Belize, het Koninkrijk Cambodja en de Republiek Guinee aangemerkt als derde landen die niet meewerken bij het bestrijden van IOO-visserij. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1005/2008 heeft de Commissie uiteengezet waarom zij vond dat deze drie landen er niet in geslaagd waren zich te kwijten van de taken die zij krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaten dienen te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(7)

Overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 heeft de Raad door middel van Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU (4) Belize, het Koninkrijk Cambodja en de Republiek Guinee opgenomen in de lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij.

(8)

Nadat de lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij was vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU, heeft de Commissie de aangemerkte landen de mogelijkheid geboden om de dialoog voort te zetten overeenkomstig de materiële en procedurele eisen vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1005/2008. De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle gegevens die zij noodzakelijk achtte, met inbegrip van mondelinge en schriftelijke reacties, om aangemerkte landen de gelegenheid te bieden de situatie die opname in de lijst rechtvaardigde te verhelpen en concrete maatregelen te nemen die een blijvende verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen. Dat proces heeft tot het inzicht geleid dat Belize de situatie heeft verholpen en corrigerende maatregelen heeft genomen.

(9)

Krachtens artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 moet de Raad derhalve Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU aanpassen door Belize te schrappen van de lijst van niet-meewerkende derde landen.

(10)

Na de vaststelling van dit uitvoeringsbesluit houdende schrapping van Belize van de lijst van niet-meewerkende derde landen overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008, is het uitvoeringsbesluit van 26 november 2013 dat Belize identificeert als niet-meewerkend derde land niet meer relevant.

2.   SCHRAPPING VAN BELIZE VAN DE LIJST VAN NIET-MEEWERKENDE DERDE LANDEN

(11)

Na de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van 26 november 2013 en Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU heeft de Commissie de dialoog met Belize voortgezet. Belize lijkt in het bijzonder aan de verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht te hebben voldaan, heeft een gepast wettelijk kader vastgesteld voor de bestrijding van IOO-visserij, heeft geschikte en doelmatige monitoring-, controle- en inspectieregelingen alsmede een afschrikkend sanctiestelsel ingevoerd en voor een degelijke toepassing van de vangstcertificeringsregeling gezorgd. Bovendien heeft Belize gezorgd voor een betere naleving van zijn internationale verplichtingen, met inbegrip van de verplichtingen voortvloeiend uit de aanbevelingen en resoluties van regionale organisaties voor visserijbeheer, en Belize heeft een nieuw systeem opgezet voor de registratie van vaartuigen overeenkomstig het internationaal recht. Belize houdt zich thans aan de aanbevelingen en resoluties van ter zake relevante instanties en heeft een eigen nationaal actieplan tegen IOO-visserij vastgesteld overeenkomstig het internationale actieplan tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij van de Verenigde Naties.

(12)

De Commissie is nagegaan of Belize zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat in acht neemt overeenkomstig de bevindingen in het besluit van 15 november 2012, het uitvoeringsbesluit van 26 november 2013 en Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU en overeenkomstig de relevante informatie die verstrekt is door Belize. De Commissie heeft zich daarnaast gebogen over de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verhelpen en de garanties die de bevoegde autoriteiten van Belize hebben verstrekt.

(13)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de stappen die Belize in het kader van zijn taken als vlaggenstaat heeft ondernomen, volstaan om te voldoen aan de artikelen 91, 94, 117 en 118 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, de artikelen 18, 19 en 20 van de VN-Visbestandenovereenkomst en artikel III, lid 8, van de FAO-Nalevingsovereenkomst. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de punten die Belize naar voren heeft gebracht aantonen dat de situatie die de opneming van Belize in de lijst rechtvaardigde verholpen is en dat Belize concrete maatregelen heeft genomen die een blijvende verbetering van de situatie kunnen bewerkstelligen.

(14)

Gezien de omstandigheden en overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 besluit de Raad dat Belize van de lijst van niet-meewerkende derde landen dient te worden geschrapt. Besluit 2014/170/EU van de Raad dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(15)

Het besluit van de Raad sluit niet uit dat de Commissie of de Raad vervolgens stappen kan nemen, overeenkomstig hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 1005/2008, ingeval feitelijke gegevens zouden aantonen dat Belize zich niet gekweten heeft van de taken die het krachtens het internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(16)

Gezien de nadelige gevolgen die opneming op de lijst van niet-meewerkende derde landen met zich brengt, behoort Belize onmiddellijk van de lijst van niet-meewerkende derde landen te worden geschrapt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Belize wordt geschrapt uit de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 december 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

M. MARTINA


(1)   PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  Besluit van de Commissie van 15 november 2012 inzake de kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij door de Commissie als niet-meewerkende landen worden aangemerkt op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB C 354 van 17.11.2012, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 26 november 2013 tot aanmerking van de derde landen die door de Commissie als niet-meewerkende landen worden beschouwd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB C 346 van 27.11.2013, blz. 2).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/170/EU van de Raad van 24 maart 2014 tot vaststelling van een lijst van derde landen die niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB L 91 van 27.3.2014, blz. 43).


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/56


BESLUIT 2014/915/GBVB VAN DE RAAD

van 16 december 2014

tot wijziging van Besluit 2010/452/GBVB inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name de artikelen 28, 42, lid 4, en 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 augustus 2010 heeft de Raad Besluit 2010/452/GBVB (1) vastgesteld, waarbij de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia („EUMM Georgia” of „de missie”), die bij Gemeenschappelijk Optreden 2008/736/GBVB (2) was ingesteld, werd verlengd. Besluit 2010/452/GBVB verstrijkt op 14 december 2014.

(2)

EUMM Georgia dient op basis van het huidige mandaat met nog eens twee jaar te worden verlengd.

(3)

De missie zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, zoals geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen.

(4)

Besluit 2010/452/GBVB moet derhalve als volgt worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/452/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 7, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Alle personeelsleden houden zich aan de minimale operationele beveiligingsnormen die specifiek zijn voor de missie en het beveiligingsplan voor de missie ter ondersteuning van het veiligheidsbeleid van de Unie ter plaatse. Wat betreft de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens die aan personeelsleden bij de uitoefening van hun taken worden toevertrouwd, nemen alle personeelsleden de beveiligingsbeginselen en minimumnormen in acht die zijn vastgesteld in Besluit 2013/488/EU van de Raad (*1).

(*1)  Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).” "

;

2.

Artikel 12, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   Het hoofd van de missie zorgt voor de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad”

.

3.

Aan artikel 14, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven voor de missie van 15 december 2014 tot en met 14 december 2015 bedraagt 18 300 000 EUR.”

.

4.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 14 bis

Projectcel

1.   EUMM Georgia beschikt over een projectcel om projecten vast te stellen en uit te voeren. Op gebieden die verband houden met het mandaat van EUMM Georgia en ter bevordering van de doelstellingen ervan, faciliteert EUMM Georgia, in voorkomend geval, de projecten die door de lidstaten en derde staten onder hun verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, en voorziet zij deze van advies.

2.   Onverminderd lid 3, is EUMM Georgia gemachtigd financiële bijdragen van de lidstaten of van derde staten aan te wenden voor de uitvoering van projecten die als consistente aanvulling op andere acties van EUMM Georgia zijn aangemerkt, op voorwaarde dat:

a)

die projecten zijn opgenomen in het financieel memorandum bij dit besluit; of

b)

de projecten tijdens de duur van het mandaat op verzoek van het hoofd van de missie worden geïntegreerd door middel van een wijziging van het financieel memorandum.

EUMM Georgia sluit met de betrokken staten een regeling waarin met name wordt vastgelegd volgens welke concrete procedures klachten van derden worden behandeld betreffende schade die is opgelopen als gevolg van een handelen of nalaten van EUMM Georgia bij de besteding van de middelen die door de betrokken staten ter beschikking zijn gesteld. In geen geval mag de Unie of de HV door de bijdragende staten aansprakelijk worden gesteld voor handelen of nalaten van EUMM Georgia in verband met de besteding van de middelen door die staten.

3.   Financiële bijdragen van derde staten voor de projectcel moeten worden aanvaard door het PVC.”

.

5.

De leden 1, 2 en 3 van artikel 16 worden vervangen door:

„1.   De HV is gemachtigd gerubriceerde gegevens en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „CONFIDENTIEL UE” die ten behoeve van de missie zijn opgesteld, indien dit passend en in overeenstemming met de behoeften van de missie is, overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad vrij te geven aan de bij dit besluit betrokken derde landen.

2.   De HV is tevens gemachtigd, naar gelang van de operationele behoeften van de missie, gerubriceerde gegevens en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „RESTREINT UE” die ten behoeve van de missie zijn opgesteld, overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad vrij te geven aan de VN en de OVSE. Te dien einde worden regelingen tussen de HV en de bevoegde autoriteiten van de VN en de OVSE vastgesteld.

3.   Indien er sprake is van een specifieke en onmiddellijke operationele behoefte, is de HV voorts gemachtigd gerubriceerde gegevens en documenten van de Europese Unie tot op het niveau „RESTREINT UE” die ten behoeve van de missie zijn opgesteld, overeenkomstig Besluit 2013/488/EU van de Raad vrij te geven aan het gastland. Te dien einde worden regelingen tussen de HV en de bevoegde autoriteiten van het gastland vastgesteld.”

.

6.

In artikel 18 wordt het tweede lid vervangen door:

„Het verstrijkt op 14 december 2016.”

.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 15 december 2014.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GOZI


(1)  Besluit 2010/452/GBVB van de Raad van 12 augustus 2010 inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia (PB L 213 van 13.8.2010, blz. 43).

(2)  Gemeenschappelijk Optreden 2008/736/GBVB van de Raad van 15 september 2008 inzake de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia (PB L 248 van 17.9.2008, blz. 26).


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/58


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2014

tot rectificatie van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9452)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(2014/916/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (1), en met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU van de Commissie (2) wordt een vergunning voor het in de handel brengen van (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout als nieuw voedselingrediënt verleend.

(2)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU bevat de specificatie van (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout. De bijlage bevat een fout in de specificaties. Die fout moet worden gerectificeerd.

(3)

Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gerectificeerd.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In de specificaties betreffende de zuiverheid in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU wordt de regel met betrekking tot glucosaminegehalte vervangen door:

„Glucosaminegehalte

34-46 % in droge stof”

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Gnosis SpA, Via Lavoratori Autobianchi 1, 20832 Desio (MB), Italië.

Gedaan te Brussel, 15 december 2014.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)   PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/154/EU van de Commissie van 19 maart 2014 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van (6S)-5-methyltetrahydrofoliumzuur, glucosaminezout als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 85 van 21.3.2014, blz. 10).


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/59


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2014

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/29/EG van de Raad met betrekking tot de kennisgeving van de aanwezigheid van schadelijke organismen en van maatregelen die de lidstaten hebben genomen of voornemens zijn te nemen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 9460)

(2014/917/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De kennisgevingen van de aanwezigheid van schadelijke organismen als bedoeld in artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG of van het daadwerkelijke of vermoede verschijnen van schadelijke organismen als bedoeld in artikel 16, lid 2, eerste alinea, van die richtlijn, moeten alle gegevens bevatten op grond waarvan de Commissie en andere lidstaten zo doeltreffend mogelijke maatregelen kunnen plannen en uitvoeren, hetzij op het niveau van de Unie hetzij op regionaal niveau, al naargelang van het geval. Dit is van cruciaal belang om het grondgebied van de Unie zo goed mogelijk tegen alle mogelijke bronnen van fytosanitaire risico's te beschermen.

(2)

Om een snelle reactie mogelijk te maken, moeten bepaalde elementen van deze kennisgevingen, gelet op het belang ervan en de mogelijkheid om deze snel in te dienen, uiterlijk acht werkdagen na de bevestiging van de aanwezigheid of het voorkomen van schadelijke organismen worden ingediend, en moeten alle vereiste elementen uiterlijk 30 dagen na die bevestiging worden ingediend.

(3)

Om ervoor te zorgen dat de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte blijven van eventuele wijzigingen, moet de kennisgevende lidstaat de desbetreffende kennisgevingen zo spoedig mogelijk bijwerken indien de lidstaat na indiening van de vereiste informatie nieuwe relevante informatie verkrijgt of nieuwe relevante maatregelen neemt.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Inhoud van kennisgevingen

1.   Wanneer lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis stellen van de aanwezigheid of het voorkomen van een schadelijk organisme als bedoeld in artikel 16, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG of van het daadwerkelijke verschijnen van een schadelijk organisme als bedoeld in artikel 16, lid 2, eerste alinea, van die richtlijn, verstrekken zij de in de bijlage vervatte informatie.

2.   Wanneer lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis stellen van het vermoede verschijnen van een schadelijk organisme als bedoeld in artikel 16, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG, verstrekken zij de in de bijlage vervatte informatie, voor zover van toepassing.

Artikel 2

Termijnen voor kennisgevingen

1.   Uiterlijk acht werkdagen na de datum van de officiële bevestiging door de verantwoordelijke officiële instantie van de aanwezigheid of het daadwerkelijke verschijnen van het schadelijke organisme als bedoeld in artikel 16, lid 1, eerste alinea, en artikel 16, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG, dienen de lidstaten een kennisgeving in die ten minste de in de punten 1.1, 1.3, 2.1, 2.2, 3.1, 4.1, 5.1, 5.2, 5.6, 6.4 en 8 van de bijlage vermelde gegevens bevat.

2.   Uiterlijk dertig dagen na de datum van de officiële bevestiging door de verantwoordelijke officiële instantie van de aanwezigheid of het daadwerkelijke verschijnen van het schadelijke organisme als bedoeld in artikel 16, lid 1, eerste alinea, en artikel 16, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG, dienen de lidstaten een kennisgeving in die de gegevens bevat voor de punten van de bijlage die niet in lid 1 zijn vermeld.

3.   Uiterlijk acht werkdagen na de datum waarop de verantwoordelijke officiële instantie het verschijnen van een schadelijk organisme als bedoeld in artikel 16, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG vermoedt, dienen de lidstaten een kennisgeving in die ten minste de in de punten 1.1, 1.3, 2.1, 2.2, 3.1, 4.1, 5.1, 5.2, 6.4 en 8 van de bijlage vermelde gegevens bevat.

4.   Uiterlijk dertig dagen na de datum waarop de verantwoordelijke officiële instantie het verschijnen van een schadelijk organisme als bedoeld in artikel 16, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG vermoedt, dienen de lidstaten een kennisgeving in die de gegevens bevat voor de punten van de bijlage die niet in lid 3 zijn vermeld.

5.   De lidstaten werken de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde kennisgevingen bij zodra bij hen nieuwe relevante informatie beschikbaar wordt en zij deze hebben gecontroleerd, of zodra zij nieuwe maatregelen hebben genomen.

Artikel 3

Addressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 december 2014.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)   PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.


BIJLAGE

INHOUD VAN DE IN ARTIKEL 1 BEDOELDE KENNISGEVINGEN

1.   Algemene informatie over de kennisgeving

1.1.

Titel. Vermelding van de wetenschappelijke naam van het betrokken schadelijke organisme, de plaats en of het een eerste aanwezigheid betreft of niet. De wetenschappelijke naam moet overeenkomen met:

a)

de wetenschappelijke benaming van het schadelijke organisme overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG of overeenkomstig de op grond van artikel 16, lid 3, van die richtlijn vastgestelde maatregelen, in voorkomend geval met inbegrip van de pathovar, of

b)

indien punt a) niet van toepassing is, de door een internationale organisatie goedgekeurde wetenschappelijke benaming, met inbegrip van de pathovar en de naam van die organisatie, of

c)

indien noch punt a) noch punt b) van toepassing is, vermelding van de wetenschappelijke benaming op grond van de meest betrouwbare informatiebron, met een verwijzing naar die bron.

Er mogen toelichtingen worden ingediend.

1.2.

Samenvatting. Indiening van een samenvatting van de gegevens van punten 3 t/m 7.

1.3.

Vermelding van een van de volgende opties: 1) gedeeltelijke kennisgeving overeenkomstig artikel 2, lid 1, of artikel 2, lid 3; 2) kennisgeving overeenkomstig artikel 2, lid 2, of artikel 2, lid 4; 3) bijwerking van de kennisgeving overeenkomstig artikel 2, lid 5; 4) aantekening waarin kennis wordt gegeven van de beëindiging van de genomen maatregelen en de redenen daarvoor.

2.   Informatie over de ene centrale instantie en de verantwoordelijke personen.

2.1.

Naam van de in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde ene centrale instantie die de kennisgeving indient („de centrale instantie”). Vermelding van de woorden „kennisgeving van”, gevolgd door de naam van de centrale instantie, en de naam van de lidstaat van die instantie.

2.2.

Officiële contactpersoon bij de centrale instantie. Vermelding van de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van de persoon die door de centrale instantie als officiële contactpersoon voor de desbetreffende kennisgeving is aangewezen. Wanneer meer dan één persoon wordt vermeld, een vermelding van de redenen daarvoor.

3.   Plaats waar het schadelijke organisme aanwezig is.

3.1.

Aanduiding — zo specifiek mogelijk — van de plaats waar het betrokken schadelijke organisme aanwezig is, met ten minste verwijzing naar de relevante administratieve regio (gemeente, stad, provincie, enz.).

3.2.

Ter aanvulling op punt 3.1, kaart(en) van de plaats. Aanvullende informatie kan worden verstrekt in de vorm van opmerkingen, gegevens over de grenzen onder verwijzing naar de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) van Eurostat of geografische codes (geocodes), of in de vorm van luchtfoto's of de belangrijkste GPS-coördinaten.

4.   Informatie over de reden voor de kennisgeving, de status inzake plagen van het gebied en de betrokken lidstaat.

4.1.

Vermelding van een van de volgende opties: 1) eerste bevestigde of vermoedelijke verschijning van het schadelijke organisme op het grondgebied van de betrokken lidstaat; 2) bevestigde of vermoedelijke verschijning van het schadelijke organisme in een deel van het grondgebied van de betrokken lidstaat waar de aanwezigheid voordien onbekend was. In geval van optie 2, vermelding, indien van toepassing, dat het schadelijke organisme aanwezig is in een deel van het grondgebied van de betrokken lidstaat waar het eerder aanwezig was maar er werd uitgeroeid.

4.2.

Status inzake plagen van het gebied waar de aanwezigheid van het schadelijke organisme is vastgesteld, na de officiële bevestiging. Vermelding, met toelichting, van één of meer van de volgende opties: 1) aanwezig: in alle delen van het betrokken gebied; 2) aanwezig: in bepaalde delen van het betrokken gebied; 3) aanwezig: in bepaalde delen van het gebied waar geen waardplanten worden geteeld; 4) aanwezig: uitroeiingsprogramma loopt; 5) aanwezig: inperkingsprogramma loopt; 6) aanwezig: lage prevalentie; 7) niet aanwezig: schadelijk organisme aangetroffen maar uitgeroeid; 8) niet aanwezig: schadelijk organisme aangetroffen, maar verdwenen om andere redenen dan uitroeiing; 9) van voorbijgaande aard (de aanwezigheid van het schadelijke organisme zal in het gebied naar verwachting niet duurzaam zijn): geen maatregelen mogelijk; 10) van voorbijgaande aard: maatregelen mogelijk, onder bewaking; 11) van voorbijgaande aard: maatregelen mogelijk, uitroeiingsprogramma loopt; 12) anders.

4.3.

Status inzake plagen van de betrokken lidstaat vóór officiële bevestiging van de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van het schadelijke organisme. Vermelding, met toelichting, van één of meer van de volgende opties: 1) aanwezig: in alle delen van de betrokken lidstaat; 2) aanwezig: in bepaalde delen van de betrokken lidstaat; 3) aanwezig: in bepaalde delen van de lidstaat waar geen waardplanten worden geteeld; 4) aanwezig: seizoensgebonden; 5) aanwezig: uitroeiingsprogramma loopt; 6) aanwezig: inperkingsprogramma loopt, in het geval uitroeiing onmogelijk is; 7) aanwezig: lage prevalentie; 8) niet aanwezig: geen gegevens over het plaagorganisme; 9) niet aanwezig: plaagorganisme uitgeroeid; 10) niet aanwezig: plaagorganisme niet langer aanwezig vanwege andere redenen dan uitroeiing; 11) niet aanwezig: gegevens over het plaagorganisme ongeldig; 12) niet aanwezig: gegevens over het plaagorganisme onbetrouwbaar; 13) niet aanwezig: enkel onderschept; 14) van voorbijgaande aard: geen maatregelen mogelijk; 15) van voorbijgaande aard: maatregelen mogelijk, onder bewaking; 16) van voorbijgaande aard: maatregelen mogelijk, uitroeiingsprogramma loopt; 17) anders.

4.4.

Status inzake plagen van de betrokken lidstaat na officiële bevestiging van de aanwezigheid van het schadelijke organisme. Vermelding, met toelichting, van één of meer van de volgende opties: 1) aanwezig: in alle delen van de betrokken lidstaat; 2) aanwezig: in bepaalde delen van de betrokken lidstaat; 3) aanwezig: in bepaalde delen van de lidstaat waar geen waardplanten worden geteeld; 4) aanwezig: seizoensgebonden; 5) aanwezig: uitroeiingsprogramma loopt; 6) aanwezig: inperkingsprogramma loopt, in het geval uitroeiing onmogelijk is; 7) aanwezig: lage prevalentie; 8) niet aanwezig: plaagorganisme uitgeroeid; 9) niet aanwezig: plaagorganisme niet langer aanwezig vanwege andere redenen dan uitroeiing; 10) niet aanwezig: gegevens over het plaagorganisme ongeldig; 11) niet aanwezig: gegevens over het plaagorganisme onbetrouwbaar; 12) niet aanwezig: enkel onderschept; 13) van voorbijgaande aard: geen maatregelen mogelijk; 14) van voorbijgaande aard: maatregelen mogelijk, onder bewaking; 15) van voorbijgaande aard: maatregelen mogelijk, uitroeiingsprogramma loopt; 16) anders.

5.   Informatie betreffende de vaststelling, bemonstering, het testen en de bevestiging van het schadelijke organisme.

5.1.

Hoe de aanwezigheid of het verschijnen van het schadelijke organisme werd vastgesteld. Vermelding van een van de volgende opties: 1) officieel onderzoek naar het plaagorganisme; 2) onderzoek dat verband hield met een bestaande of uitgeroeide uitbraak van een schadelijk organisme; 3) fytosanitaire inspecties, van welke aard dan ook; 4) inspectie in verband met het traceren in beide richtingen van de aanwezigheid van het betrokken schadelijke organisme; 5) officiële inspectie voor andere dan fytosanitaire doeleinden; 6) door land- of bosbouwbedrijven, laboratoria of andere personen overgelegde informatie; 7) wetenschappelijke informatie; 8) overig. Er mogen verdere opmerkingen worden gemaakt, als vrije tekst of door bijvoeging van documenten. Bij optie 8) is een nadere toelichting vereist. Indien van toepassing, vermelding van de datum van de inspectie(s), de beschrijving van de controlemethode (waar mogelijk met een beschrijving van de visuele of andere controles) en een korte beschrijving van de plaats waar de inspectie werd verricht en de bevindingen van die inspectie, evenals beeldmateriaal. Bij opties 3) en 4) moeten de datum van de inspectie(s) worden vermeld, evenals een beschrijving van de controlemethode (waar mogelijk met een beschrijving van de visuele of andere controles). Er mag een korte beschrijving worden ingediend van de plaats waar de inspectie is verricht en de bevindingen van die inspectie, evenals beeldmateriaal.

5.2.

Datum van vaststelling: vermelding van de datum waarop de verantwoordelijke officiële instantie de aanwezigheid of het verschijnen van het schadelijke organisme heeft vastgesteld of voor het eerst informatie over de vaststelling ervan heeft ontvangen. Indien het schadelijke organisme werd ontdekt door iemand anders dan de verantwoordelijke officiële instantie: vermelding van de datum van vaststelling van het schadelijke organisme door die persoon, en de datum waarop die persoon de verantwoordelijke officiële instantie hiervan dienovereenkomstig in kennis heeft gesteld.

5.3.

Bemonstering voor laboratoriumanalyse. Indien van toepassing, indiening van informatie over de bemonstering voor laboratoriumanalyse, met inbegrip van de datum, methode en omvang van het monster. Er mag beeldmateriaal bijgevoegd worden.

5.4.

Laboratorium. Indien van toepassing, vermelding van de naam en het adres van het laboratorium dat betrokken is of de laboratoria die betrokken zijn bij de identificatie van het betrokken schadelijke organisme.

5.5.

Diagnosemethoden. Vermelding van een van de volgende opties: 1) op grond van een aan collegiale toetsing onderworpen protocol; 2) anders: met vermelding van de betreffende methode. Bij optie 1) moet een duidelijke verwijzing naar het desbetreffende protocol worden vermeld evenals, in voorkomend geval, eventuele afwijkingen daarvan.

5.6.

Datum waarop de identiteit van het schadelijke organisme officieel werd bevestigd.

6.   Informatie over het aangetaste gebied en de ernst en oorsprong van de uitbraak in dat gebied.

6.1.

Omvang en afbakening van het aangetaste gebied. Vermelding van één of meer van de volgende opties: 1) oppervlak van het aangetaste gebied (m2, ha, km2); 2) aantal aangetaste planten (stuks); 3) omvang aangetaste plantaardige producten (ton, m3); 4) belangrijkste GPS-coördinaten of enige andere specifieke aanduidingen van de grenzen van het aangetaste gebied. Er mogen schattingen van deze cijfers worden ingediend, maar deze moeten vergezeld gaan van een verklaring waarom de precieze cijfers ontbreken.

6.2.

Kenmerken van het aangetaste gebied en de omgeving daarvan. Vermelding van één of meer van de volgende opties:

1.

In de open lucht — productiegebied

1.1.

veld (landbouwgrond, weidegrond),

1.2.

boomgaard/wijngaard,

1.3.

kwekerij,

1.4.

bos.

2.

In de open lucht — overig

2.1.

privétuin,

2.2.

openbaar terrein,

2.3.

beschermd gebied,

2.4.

wilde planten in andere dan beschermde gebieden,

2.5.

anders: vermeld het specifieke geval.

3.

Besloten omgeving

3.1.

kas,

3.2.

privéterrein anders dan een kas,

3.3.

openbaar terrein anders dan een kas,

3.4.

anders: vermeld het specifieke geval.

Voor elke optie, vermelding of de respectieve aantasting één of meer van de volgende elementen betreft: voor opplant bestemde planten, andere planten of plantaardige producten.

6.3.

Waardplanten in het aangetaste gebied en de omgeving daarvan. Vermelding van de wetenschappelijke benaming van de waardplanten in het gebied, in overeenstemming met punt 6.4. Er mag aanvullende informatie worden gegeven over de dichtheid van waardplanten in het gebied onder verwijzing naar teeltwijzen, specifieke kenmerken van de habitats, of informatie over vatbare plantaardige producten die in het gebied worden geproduceerd.

6.4.

Aangetaste plant(en), plantaardig(e) product(en) en ander(e) materia(a)l(en). Vermelding van de wetenschappelijke benaming van de aangetaste waardplant(en).

Vermelding van het plantenras en, voor plantaardige producten, in voorkomend geval, het soort product (indien mogelijk).

6.5.

In het gebied aanwezige vectoren. Naar gelang van het geval, vermelding van een van de volgende opties:

a)

de wetenschappelijke benaming van de vectoren ten minste op genus-niveau overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG of overeenkomstig de op grond van artikel 16, lid 3, van die richtlijn vastgestelde maatregelen, of

b)

indien punt a) niet van toepassing is, de door een internationale organisatie goedgekeurde wetenschappelijke benaming en de naam van die organisatie, of

c)

indien noch punt a) noch punt b) van toepassing is, vermelding van de wetenschappelijke benaming op grond van de meest betrouwbare informatiebron, met een verwijzing naar die bron.

Er mag aanvullende informatie worden gegeven over de dichtheid van de vectoren of de kenmerken van planten die van belang zijn voor de vectoren.

6.6.

Ernst van de uitbraak. Beschrijving van de huidige mate van aantasting, de symptomen, schade en in voorkomend geval, zodra deze informatie beschikbaar is, toevoeging van voorspellingen.

6.7.

Oorsprong van de uitbraak. Waar van toepassing, vermelding van de bevestigde manier van insleep van het schadelijke organisme in het gebied of — indien in afwachting van een dergelijke bevestiging — van de vermoedelijke manier van insleep. Er mag informatie worden bijgevoegd over de bevestigde of mogelijke oorsprong van het schadelijke organisme.

7.   Officiële fytosanitaire maatregelen.

7.1.

Vaststelling van officiële fytosanitaire maatregelen. Vermelding van een van de volgende opties, vergezeld van een toelichting: 1) er zijn officiële fytosanitaire maatregelen genomen in de vorm van chemische, biologische of fysieke behandelingen; 2) er zijn officiële fytosanitaire maatregelen genomen, anders dan in de vorm van chemische, biologische of fysieke behandelingen; 3) er zullen officiële fytosanitaire maatregelen worden genomen; 4) besluit over officiële fytosanitaire maatregelen moet nog worden genomen; 5) geen officiële fytosanitaire maatregelen. Indien er sprake is van een afgebakend gebied, vermelding bij de opties 1), 2) en 3) of de maatregelen op dat afgebakende gebied van toepassing zijn of juist daarbuiten. Bij optie 5), vermelding van de reden voor het achterwege laten van officiële fytosanitaire maatregelen.

7.2.

Datum van vaststelling van de officiële fytosanitaire maatregelen. In geval van tijdelijke maatregelen, vermelding van de verwachte duur.

7.3.

Identificatie van het gebied waarop de officiële fytosanitaire maatregelen van toepassing zijn. Vermelding van de methode voor het vaststellen van het gebied waarop de officiële fytosanitaire maatregelen van toepassing zijn. Indien onderzoeken werden uitgevoerd, de resultaten van die onderzoeken.

7.4.

Doel van de officiële fytosanitaire maatregelen. Vermelding van een van de volgende opties: 1) uitroeiing: 2) inperking, in het geval uitroeiing onmogelijk is;

7.5.

Maatregelen die gevolgen hebben voor het goederenverkeer. Vermelding van een van de volgende opties: 1) maatregelen die gevolgen hebben op de invoer of het verkeer van goederen in de Unie; 2) maatregelen die geen gevolgen hebben op de invoer of het verkeer van goederen in de Unie. Bij optie 1), beschrijving van de maatregelen.

7.6.

Specifieke onderzoeken. Indien onderzoeken zijn verricht in het kader van officiële fytosanitaire maatregelen, vermelding van de methodologie, de duur en het toepassingsgebied ervan.

8.   Analyse/beoordeling van het fytosanitaire risico. Vermelding van de volgende opties: 1) een analyse van het fytosanitaire risico is niet vereist (schadelijk organisme is opgenomen in bijlage I of bijlage II bij Richtlijn 2000/29/EG, dan wel onderworpen aan maatregelen die zijn vastgesteld krachtens artikel 16, lid 3, van die richtlijn); 2) analyse van het fytosanitaire risico, of voorlopige analyse van het fytosanitaire risico wordt opgezet; 3) voorlopige analyse van het fytosanitaire risico is voorhanden; 4) analyse van het fytosanitaire risico is voorhanden. Bij opties 3) en 4), beschrijving van de voornaamste bevindingen en toevoeging van de desbetreffende analyse van het fytosanitaire risico of een verwijzing naar de bron waar deze analyse beschikbaar is.

9.   Links naar relevante websites en andere informatiebronnen.

10.   De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken om aan de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee informatie te verstrekken met betrekking tot één of meer elementen van punten 1.1, 1.3, 3.1, 4.1 tot en met 4.4, 5.1 tot en met 5.6, 6.1 tot en met 6.7, 7.1 tot en met 7.6 en 8.


17.12.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/65


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 16 december 2014

tot beëindiging van de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam

(2014/918/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1), en met name artikel 14, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   INLEIDING

(1)

Op 19 december 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een antisubsidieonderzoek geopend betreffende de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam („de betrokken landen”) op grond van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 597/2009 („de basisverordening”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (het „bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 4 november 2013 door de European Man-made Fibres Association (CIRFS) („de klager”) namens zeven producenten is ingediend. De klager vertegenwoordigt producenten die goed zijn voor meer dan 70 % van de totale productie in de Unie van stapelvezels van polyester („PSF”). Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende subsidiëring en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade was voldoende om het onderzoek te openen.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie de Chinese overheid („de GOC”), de Indiase overheid („de GOI”) en de Vietnamese overheid („de GOV”) er vóór de inleiding van de procedure van in kennis gesteld dat zij een naar behoren gedocumenteerde klacht had ontvangen dat met subsidiëring ingevoerd PSF van oorsprong uit de drie landen de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade toebracht. De respectieve overheden werden uitgenodigd voor individueel overleg teneinde de in de klacht omschreven situatie op te helderen en overeenstemming te bereiken over een oplossing.

Volksrepubliek China (VRC)

(4)

De GOC heeft de uitnodiging voor het overleg niet aangenomen en voerde aan dat er een misverstand bestond met betrekking tot de indieningsdatum van de klacht. De GOC heeft echter opmerkingen over de argumenten in de klacht ingediend, waarin werd gesteld dat de regelingen geen aanleiding gaven tot compenserende maatregelen.

India

(5)

De GOI heeft de uitnodiging aangenomen en het overleg heeft plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er werd evenwel nota genomen van de opmerkingen van de GOI over de in de klacht genoemde regelingen.

Vietnam

(6)

De GOV heeft de uitnodiging aangenomen en het overleg heeft plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er werd evenwel nota genomen van de opmerkingen van de GOV over de in de klacht genoemde regelingen.

1.2.   BELANGHEBBENDE PARTIJEN

(7)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie in het bijzonder de klagers, andere bekende producenten in de Unie, de bekende producenten-exporteurs, de GOC, de GOI, de GOV, bekende importeurs, leveranciers en gebruikers, handelaren, alsmede bekende belanghebbende sectorverenigingen van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en hen uitgenodigd mee te werken.

(8)

De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en te verzoeken om te worden gehoord door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

a)   Steekproef

(9)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs, producenten in de Unie en niet-verbonden importeurs, werd aan alle bekende producenten-exporteurs en niet-verbonden importeurs gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met PSF gedurende het tijdvak van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013. Deze informatie werd verlangd krachtens artikel 27 van de basisverordening, zodat de Commissie kon beslissen of een steekproef noodzakelijk was, en zo ja, een steekproef kon samenstellen. De autoriteiten van de VRC, India en Vietnam werden eveneens geraadpleegd.

Steekproef van producenten in de Unie

(10)

In het bericht van inleiding deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van de verkoop en het productievolume van PSF in het onderzoektijdvak en hield daarbij rekening met de geografische spreiding. Deze steekproef bestond uit vier producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden 54 % van de totale productie van PSF in de Unie.

(11)

De Commissie heeft de belanghebbenden verzocht hun opmerkingen over de voorlopige steekproef te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen, De steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

Steekproef van importeurs

(12)

Om vast te stellen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs gevraagd om de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(13)

Acht niet-verbonden importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie in eerste instantie een steekproef van drie ondernemingen samengesteld op basis van het grootste invoervolume naar de Unie. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening werd met alle bekende importeurs overleg gepleegd over de samenstelling van de steekproef.

(14)

Eén van de in de steekproef opgenomen importeurs heeft zich uit de steekproef teruggetrokken en de Commissie meegedeeld dat hij geen antwoorden op de vragenlijst in zou dienen. Gelet op het beperkte aantal resterende (niet in de steekproef opgenomen) importeurs heeft de Commissie vervolgens van de steekproef afgezien; wel werden die importeurs allemaal gevraagd om antwoorden op de vragenlijst in te dienen. Twee ondernemingen die het betrokken product zowel importeren als gebruiken, hebben aangegeven dat zij niet als importeurs maar als gebruikers wilden meewerken. Van de vijf resterende niet-verbonden importeurs hebben er vier een antwoord op de vragenlijst ingediend.

Steekproef van producenten-exporteurs in China

(15)

Om vast te stellen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle bekende producenten-exporteurs in de VRC gevraagd om de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van China bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die in deelname aan het onderzoek geïnteresseerd konden zijn, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

(16)

In eerste instantie verstrekten 23 producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef. Op basis van de informatie die werd verkregen van de producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs en in overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening heeft de Commissie aanvankelijk een steekproef samengesteld van de vijf medewerkende producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs met het grootste uitvoervolume naar de Unie in het onderzoektijdvak. Twee andere Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs hebben de gevraagde informatie in een later stadium ingediend. De omvang van deze twee Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs was echter niet zodanig dat zij de steekproef — indien zij de gevraagde informatie wel binnen de gestelde termijn hadden verstrekt — zouden hebben gewijzigd.

(17)

Twee Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs verzochten de steekproef samen te stellen op basis van de grondstoffen die bij de productie van PSF worden gebruikt. Volgens hen moesten er voor de steekproef evenveel producenten van PSF die gezuiverd tereftalaatzuur/mono-ethyleenglycol („PTA/MEG”) gebruiken als die PET-vlokken gebruiken, worden geselecteerd. Verder betoogden zij dat de productieprocessen verschillen al naar gelang van de gebruikte grondstof en dat producenten die verschillende grondstoffen gebruiken, niet op dezelfde markt concurreren. Voorts werd aangevoerd dat de producenten van PSF die PTA/MEG niet als grondstof gebruiken, ook niet kunnen profiteren van de verstrekking van PTA/MEG tegen een ontoereikende prijs, zoals in de klacht is beschreven.

(18)

Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie de steekproef gebaseerd op het grootste uitvoervolume naar de Unie in het onderzoektijdvak. In de steekproef werd ook rekening gehouden met het feit dat sommige van de regelingen mogelijk niet door alle producenten-exporteurs in China worden gebruikt. Er werd bovendien opgemerkt dat in de steekproef ondernemingen waren opgenomen die beide productieprocessen hanteren.

(19)

Als de samenstelling van de steekproef enkel op het soort productieproces werd gebaseerd, zou het gevaar bestaan dat er op de uitkomst van het onderzoek vooruit wordt gelopen door de veronderstelling dat er slechts sprake zal zijn van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies bij de PSF-producenten die PTA/MEG als grondstof gebruiken en niet bij de PSF-producenten die PET-vlokken als grondstof gebruiken. Bovendien werden dergelijke selectiecriteria als willekeurig beschouwd, aangezien de daaruit resulterende steekproef met een gelijk aantal ondernemingen niet representatief zou zijn wat het uitvoervolume naar de Unie overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening betreft; het verzoek werd derhalve afgewezen.

(20)

Eén van de Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs voerde aan dat de steekproef op de waarde van de uitvoer moest worden gebaseerd in plaats van op het uitvoervolume en vroeg om in de steekproef te worden opgenomen. De samenstelling van een steekproef op basis van de waarde van de uitvoer zou niet tot representatieve en objectieve resultaten leiden, aangezien de prijzen als gevolg van subsidiëring verstoord kunnen zijn. De Commissie had de vijf grootste producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs geselecteerd op basis van volume, en zij waren samen goed voor 53 % van het totale uitvoervolume van de medewerkende Chinese exporteurs naar de Unie. Dit wordt beschouwd als de grootste representatieve hoeveelheid uitvoer die redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd kon worden onderzocht overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(21)

Dezelfde partij voerde aan dat haar grondstoffen volledig uit gerecycleerd textielafval bestonden en dat zij niet heeft geprofiteerd van subsidies die in samenhang met het gebruik van PTA/MEG konden worden verleend. De partij stelde dat aan haar geen subsidiemarge moest worden toegeschreven die was berekend op basis van gegevens over ondernemingen die PTA/MEG als grondstof gebruikten. Zoals in overweging 18 is beschreven, werd bij de steekproef rekening gehouden met het feit dat sommige regelingen mogelijk niet door alle producenten-exporteurs in de VRC mogen worden gebruikt. Derhalve werd het verzoek afgewezen.

(22)

De in overweging 16 beschreven voorlopige steekproef van vijf producenten-exporteurs werd dan ook als definitieve steekproef bevestigd.

(23)

Na de mededeling van feiten en overwegingen stelde de klager de door de Commissie toegepaste steekproefmethodologie in vraag. De klager zette vraagtekens bij de representativiteit van de in overweging 16 bedoelde 23 medewerkende Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs met betrekking tot de totale hoeveelheid uit de VRC naar de Unie uitgevoerde PSF. Daarnaast was de klager van mening dat een steekproef van vijf ondernemingen ontoereikend was in het licht van een vermeend aantal van 150 PSF-producenten in de VRC. Bovendien voerde de klager aan dat in de steekproef geen rekening is gehouden met de geografische spreiding van de Chinese producenten en het aandeel Chinese producenten dat de verschillende betrokken productieprocessen hanteert. Ten slotte voerde de klager aan dat de Commissie de daadwerkelijke hoeveelheid PSF die door de in de steekproef opgenomen Chinese ondernemingen wordt geproduceerd niet bekend heeft gemaakt en evenmin of de omvang van hun productie representatief is ten opzichte van de totale omvang van de PSF-productie in de VRC.

(24)

De invoer van de 23 medewerkende Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs vertegenwoordigde 83 % van de totale omvang van de invoer uit de VRC en de mate van medewerking werd derhalve als hoog beschouwd. Zoals vermeld in overweging 16 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening een steekproef van vijf producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs samengesteld die aan het onderzoek hebben meegewerkt en gedurende het onderzoektijdvak de grootste uitvoer naar de Unie vertegenwoordigden. Op grond hiervan werd de steekproef als representatief beschouwd. De geselecteerde ondernemingen werd gevraagd de volledige vragenlijst in te vullen. In elk geval kunnen producenten-exporteurs die niet bereid zijn om aan het onderzoek mee te werken, niet worden geselecteerd voor de steekproef aangezien de Commissie ernaar streeft bevindingen vast te stellen op basis van de gegevens die bij de medewerkende producenten-exporteurs worden verzameld aan de hand van hun antwoorden op de vragenlijst en die ter plaatse worden gecontroleerd.

(25)

De klager heeft zijn bewering met betrekking tot de samenstelling van een steekproef van producenten-exporteurs die rekening houdt met hun geografische spreiding in de VRC, niet verder onderbouwd. Met name heeft de klager niet uitgelegd waarom een steekproef op basis van het criterium van geografische spreiding in overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening zou zijn geweest, waarin wel in de mogelijkheid wordt voorzien om een steekproef samen te stellen op basis van het grootste uitvoervolume.

(26)

Met betrekking tot het argument dat in de steekproef geen rekening is gehouden met het aandeel Chinese producenten dat de verschillende betrokken productieprocessen hanteert, wordt erop gewezen dat de steekproef ondernemingen omvat die beide productieprocessen hanteren, zoals uiteengezet in overweging 18. Bovendien gebruiken de grootste Chinese exporteurs PTA/MEG voor de productie van PSF voor de markt van de Unie.

(27)

Hoewel de klager naar productie verwijst in plaats van naar uitvoer naar de Unie, moet worden opgemerkt dat de Commissie niet verplicht is de omvang van de productie van PSF door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs openbaar te maken, aangezien de onderhavige procedure tot doel heeft de subsidiëring te beoordelen met betrekking tot in de VRC geproduceerde PSF die naar de Unie wordt uitgevoerd.

(28)

Daarom werden alle argumenten van de klager met betrekking tot de steekproefmethodologie afgewezen.

Steekproef van producenten-exporteurs in India

(29)

Om vast te stellen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle bekende producenten-exporteurs in India gevraagd om de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van India bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd konden zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

(30)

Acht producenten-exporteurs in India leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van vier ondernemingen samengesteld op basis van het grootste representatieve uitvoervolume naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende producenten-exporteurs en de Indiase autoriteiten geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

(31)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager naar 17 PSF-producenten in India verwezen en gevraagd of een steekproef van vier producenten-exporteurs wel representatief was. De Commissie bevestigt dat de steekproef van vier Indiase producenten-exporteurs als representatief werd beschouwd, aangezien deze ongeveer 90 % van de totale Indiase uitvoer naar de Unie in het onderzoektijdvak bestrijkt.

Steekproef van producenten-exporteurs in Vietnam

(32)

De Commissie heeft alle bekende producenten-exporteurs in Vietnam gevraagd om de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van Vietnam bij de Europese Unie verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die mogelijk geïnteresseerd konden zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

(33)

Vijf Vietnamese producenten-exporteurs verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef, maar één van die ondernemingen had in het onderzoektijdvak geen uitvoer naar de Unie. Daarom heeft de Commissie besloten deze onderneming niet te onderzoeken. Gezien het lage aantal resterende producenten-exporteurs besloot de Commissie dat een steekproef niet nodig was.

(34)

Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte de klager op dat voor Vietnam van drie van de vier producenten-exporteurs antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen en dat de Commissie naar een verhoudingsgewijs gelijk aantal antwoorden voor de Chinese en Indiase uitvoer had moeten zorgen. De Commissie wijst erop dat de situatie van de bedrijfstak in Vietnam heel anders was, vanwege het zeer beperkte aantal medewerkende producenten-exporteurs (drie) in vergelijking met het grote aantal producenten-exporteurs in China en India. Daarom was er alleen in de laatstgenoemde twee landen een steekproef nodig. De Commissie wijst er tevens op dat de drie medewerkende en onderzochte Vietnamese producenten-exporteurs meer dan 99 % van het totale volume van de invoer van het betrokken product uit Vietnam in de Unie vertegenwoordigen.

b)   Individueel onderzoek

(35)

Drie producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs in de VRC hebben op grond van artikel 27, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek verzocht. Gezien het aantal verzoeken om een individueel onderzoek en de omvang van de steekproef van producenten-exporteurs uit de VRC zou de behandeling van deze verzoeken een onredelijke belasting vormen. Deze verzoeken werden derhalve afgewezen.

(36)

Eén producent-exporteur in India heeft op grond van artikel 27, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek verzocht. De behandeling van dit verzoek werd aanvaard. Er werd met name besloten dat het individuele onderzoek in dit specifieke geval geen onredelijke belasting zou vormen en de tijdige voltooiing van het onderzoek niet zou beletten.

c)   Antwoorden op de vragenlijst

(37)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de vertegenwoordigers van de VRC (inclusief specifieke vragenlijsten voor banken en producenten van PTA en MEG), de vertegenwoordigers van India (inclusief specifieke vragenlijsten voor banken) en de vertegenwoordigers van Vietnam (inclusief specifieke vragenlijsten voor banken en producenten van PTA en MEG). Verder heeft de Commissie vragenlijsten gestuurd aan vijf in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, vijf producenten-exporteurs in India (vier in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en één niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteur), vier producenten-exporteurs in Vietnam, vier producenten in de Unie, vijf niet-verbonden importeurs en 105 gebruikers.

(38)

Wat China betreft, werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de GOC (ministerie van Handel) en de vijf in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs in de VRC. Wat India betreft, werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de GOI (ministerie van Handel en Industrie), de vier in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in India en de Indiase producent-exporteur die om een individueel onderzoek had verzocht. Wat Vietnam betreft, werden antwoorden ontvangen van de GOV (de Vietnamese mededingingsautoriteit, het ministerie van Industrie en Handel en diverse banken). Eén exporteur-producent, die goed was voor een zeer gering uitvoervolume naar de Unie, heeft zijn medewerking ingetrokken en de vragenlijst niet beantwoord. Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de drie resterende producenten-exporteurs in Vietnam (twee daarvan behoren tot dezelfde groep). Daarnaast hebben vier producenten in de Unie, vier niet-verbonden importeurs en twaalf gebruikers de vragenlijst beantwoord.

(39)

Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte de klager op dat het aantal vragenlijsten dat naar de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is gestuurd, onevenredig was aan het aantal vragenlijsten dat naar de importeurs en de gebruikers is gestuurd. In de eerste plaats is het aantal vragenlijsten dat aan een groep economische actoren (producenten in de Unie, producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers) wordt gestuurd, niet indicatief voor het gewicht dat de Commissie aan hun respectieve situatie hecht. Het enige doel is het juiste soort en de juiste hoeveelheid informatie te vergaren om tot de best mogelijke analyse van subsidiëring, schade en het belang van de Unie te komen.

(40)

In dit geval werden er vragenlijsten verstuurd naar de vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de vijf in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, vijf Indiase producenten-exporteurs, vier Vietnamese producenten-exporteurs, vijf importeurs, alle bekende gebruikers alsook de gebruikers die zich kenbaar hadden gemaakt. Artikel 27 van de basisverordening voorziet immers niet in een steekproef van gebruikers. Verder blijkt uit de tot nu toe in handelsbeschermingsonderzoeken opgedane ervaring dat er, hoewel er in bepaalde gevallen op basis van de beschikbare informatie met een groot aantal gebruikers contact kan worden opgenomen, gewoonlijk slechts een beperkt aantal bereid is een antwoord op de vragenlijst te verstrekken. Daarom heeft de Commissie ook in dit gevalactief naar de medewerking van een zo groot mogelijk aantal gebruikers gestreefd.

d)   Controlebezoeken

(41)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van subsidiëring, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Er werden controlebezoeken op grond van artikel 26 van de basisverordening verricht bij onderstaande overheidsinstanties, financiële instellingen en ondernemingen:

 

Chinese overheid

Chinees ministerie van Handel, Peking, VRC.

 

Indiase overheid

ministerie van Handel en Industrie, New Delhi.

 

Vietnamese overheid

de Vietnamese mededingingsautoriteit, ministerie van Industrie en Handel, Hanoi;

ministerie van Financiën, Hanoi (inclusief controlebezoeken aan verschillende banken);

de douaneautoriteiten in Thai Binh, Thai Binh, provincie Thai Binh.

 

Producenten in de Unie

Trevira GmbH, Bobingen, Duitsland;

Wellman International Ltd, Kells, Ierland;

Greenfiber International S.A., Buzau, Roemenië;

Silon s.r.o., Sezimovo Ústí, Tsjechië.

 

Importeurs

Elias Enterprises Limited, Altrincham, Verenigd Koninkrijk;

 

Gebruikers

Sandler AG, Schwarzenbach/Saale, Duitsland.

 

Producenten-exporteurs in de VRC

Far Eastern Industries (Shanghai) Ltd, Shanghai;

Jiangsu Huaxicun Co, Huaxi Village, Jiangyin;

Jiangsu Xinsu Chemical Fibre Co, Suzhou;

Xiamen Xianglu Chemical Fibre Co, Xiamen;

Zhejiang Anshun Pettechs Fibre Co, Fuyang.

 

Producenten-exporteurs in India

Bombay Dyeing and Manufacturing Co. Ltd, Mumbai;

Ganesha Ecosphere Limited, Kanpur;

Indo Rama Synthetics Ltd, Nagpur;

Reliance Industries Limited, Mumbai;

Polyfibre Industries Pvt. Ltd, Mumbai.

 

Producenten-exporteurs in Vietnam

Vietnam New Century Polyester Fibre Co Ltd, Halong;

Thai Binh Polyester Staple Fibre Joint Stock Company, Thai Thuy, provincie Thai Binh en Hop Than Co. Ltd, Thai Binh, provincie Thai Binh (hierna samen aangeduid als de „Thai Binh-groep”).

(42)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betoogde de klager dat de meeste Chinese producenten in de zuidoostelijke kustprovincies Jiangsu en Zhejiang zijn gevestigd en dat geen enkel van de vijf controlebezoeken in deze twee provincies plaatsvond. In dit verband moet worden opgemerkt dat Jiangsu Xinsu Chemical Fibre Co en Jiangsu Huaxicun Co gevestigd zijn in de provincie Jiangsu, terwijl Zhejiang Anshun Pettechs Fibre gevestigd is in de provincie Zhejiang. Het argument werd derhalve afgewezen.

(43)

Daarnaast voerde de klager aan dat twee grote Chinese producenten in termen van productiecapaciteit niet in de steekproef waren opgenomen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat, zoals uiteengezet in de overwegingen 16 en 18, de Commissie de steekproef heeft samengesteld op basis van het uitvoervolume naar de Unie overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening en daartoe de vijf grootste exporteurs/groepen producenten-exporteurs naar de Unie heeft geselecteerd. Het feit dat er andere grote PSF-producenten in de VRC zijn, is op zich geen reden om de representativiteit van de steekproef in twijfel te trekken.

(44)

De klager heeft een vergelijkbaar argument naar voren gebracht met betrekking tot Vietnam, waarbij hij aanvoerde dat twee belangrijke Vietnamese PSF-producenten van het onderzoek waren uitgesloten. Zoals de Commissie in de overwegingen 32 tot en met 34 heeft uitgelegd, heeft het onderzoek betrekking op alle Vietnamese producenten-exporteurs van PSF naar de Unie en zijn er antwoorden ontvangen van drie producenten-exporteurs, die vrijwel de volledige uitvoer van PSF naar de Unie voor hun rekening nemen. Het feit dat er mogelijk andere belangrijke PSF-producenten in Vietnam gevestigd zijn die het betrokken product niet naar de Unie uitvoeren, is niet van belang voor de representativiteit van de medewerkende producenten-exporteurs.

1.3.   ONDERZOEKTIJDVAK EN BEOORDELINGSPERIODE

(45)

Het onderzoek naar subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

(46)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager opgemerkt dat de duur van het onderzoektijdvak naar zijn mening erg kort was en dat dit een „negatieve invloed” had op de bevindingen van de Commissie. De klager stelde dat de duur van twaalf maanden voorbij ging aan het feit dat de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, al enkele jaren aan de gang zou zijn geweest. De klager was eveneens van mening dat de in de klacht genoemde subsidies niet op adequate wijze geanalyseerd hadden kunnen worden gedurende een onderzoektijdvak van twaalf maanden.

(47)

Wat de analyse van de schade betreft, moet worden benadrukt dat de Commissie de jaren 2010, 2011, 2012 en het onderzoektijdvak heeft onderzocht en niet, zoals de klager stelt, enkel de twaalf maanden van het onderzoektijdvak. Met betrekking tot de vaststelling van subsidiëring, heeft de Commissie binnen haar beoordelingsmarge en overeenkomstig de artikelen 5 en 11 van de basisverordening gekozen voor een onderzoektijdvak van twaalf maanden. Tot aan de mededeling van feiten en overwegingen heeft noch de klager noch enige andere belanghebbende opmerkingen gemaakt over de duur van het onderzoektijdvak, die in het bericht van inleiding en in de vragenlijsten was vastgesteld. De Commissie is van mening dat een onderzoektijdvak van twaalf maanden voldoende is om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn voor het doel van het onderzoek. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

1.4.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(48)

Op 2 oktober 2014 heeft de Commissie alle belanghebbenden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was het onderzoek te beëindigen en alle belanghebbenden uitgenodigd hierover opmerkingen te maken. Er werden opmerkingen ontvangen van een gebruikersorganisatie, de klager, een Chinese producent-exporteur en zijn dochterondernemingen, vier Indiase producenten-exporteurs, de GOC en de GOV. De Commissie heeft hun opmerkingen overwogen en, waar van toepassing, in aanmerking genomen.

(49)

In de opmerkingen van de gebruikersorganisatie werd ingegaan op het belang van de Unie, dat niet is beoordeeld omdat er geen redenen zijn voor de instelling van maatregelen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   BETROKKEN PRODUCT

(50)

Het betrokken product is synthetische stapelvezels van polyesters, niet gekaard, gekamd, of op andere wijze bewerkt met het oog op het spinnen, momenteel ingedeeld onder GN-code 5503 20 00 („het betrokken product”) van oorsprong uit de VRC, India en Vietnam.

(51)

Het betrokken product wordt normaal gesproken vervaardigd uit hetzij gezuiverd tereftalaatzuur (PTA) en mono-ethyleenglycol (MEG) hetzij uit vlokken van gerecycleerde PET-flessen, waaruit gerecycleerde PSF wordt vervaardigd. Het betrokken product wordt voor allerlei toepassingen gebruikt, bijvoorbeeld in kleding, stoffering en woninginrichting, evenals in de automobielindustrie, de industrie voor hygiëneproducten, de medische industrie en de bouw.

2.2.   SOORTGELIJK PRODUCT

(52)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in de betrokken landen wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht; en

het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt vervaardigd en in de Unie wordt verkocht.

(53)

De Commissie heeft geconcludeerd dat die producten daarom soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

2.3.   ARGUMENTEN BETREFFENDE DE PRODUCTOMSCHRIJVING

2.3.1.   Uit PTA/MEG vervaardigde PSF en uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF

(54)

Twee overheidsinstanties en een vereniging van producenten-exporteurs in een van de betrokken landen voerden aan dat de uit PTA/MEG vervaardigde PSF en uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF als twee verschillende producten moeten worden behandeld. Het argument was gebaseerd op het verschil in de belangrijkste grondstof, aangezien voor bepaalde PSF-soorten PTA/MEG worden gebruikt en voor andere PSF-soorten vlokken van gerecycleerde PET-flessen. In verband hiermee werd op belangrijke verschillen met betrekking tot kosten en verkoopprijzen gewezen. Ook werd aangevoerd dat er aanzienlijke kwaliteitsverschillen bestaan tussen uit PTA/MEG vervaardigde PSF en uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF, hetgeen gevolgen heeft voor het gebruik en de toepassing ervan.

(55)

Het is inderdaad zo dat uit PTA/MEG vervaardigde PSF en uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF binnen de productomschrijving twee verschillende PSF-soorten vormen. Beide soorten hebben echter dezelfde fysische en chemische eigenschappen en het eindgebruik ervan is vrijwel hetzelfde. De Commissie erkent dat niet alle productsoorten onderling uitwisselbaar zijn, maar in eerdere onderzoeken en in het huidige onderzoek werd vastgesteld dat de verschillende productsoorten ten minste voor een deel onderling uitwisselbaar zijn en ten minste voor een deel dezelfde gebruiksdoeleinden hebben. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(56)

Eén exporteur-producent heeft in zijn antwoorden herhaald dat het gebruik van gerecycleerde PET-flessen in plaats van uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde vlokken een ander productieproces vormt en als het gebruik van een andere grondstof moet worden aangemerkt. Dezelfde belanghebbende voegde hieraan toe dat de kosten en de verkoopprijs en de kwaliteit van de van gerecycleerde PET-flessen vervaardigde PSF aanzienlijk lager zijn dan die van andere soorten PSF. De Commissie blijft bij haar standpunt dat de grondstof, of het nu gaat om gerecycleerde PET-flessen of om uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigde vlokken gaat, in wezen dezelfde is. Wanneer PET-flessen worden gebruikt, zijn vergeleken met PET-vlokken de volgende extra stappen nodig: het sorteren en wassen van de flessen, gevolgd door de versnippering van de flessen in vlokken. Alle daaropvolgende productiestadia zijn hetzelfde. Bovendien heeft het eindproduct dezelfde eigenschappen en voorziet het PCN de mogelijkheid van verschillende kwaliteitsniveaus. Eventuele prijsverschillen als gevolg van verschillende kwaliteitsniveaus worden derhalve ook door het PCN weergegeven. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

2.3.2.   Normale PSF en speciale PSF

(57)

Een overheidsinstantie en vier producenten-exporteurs voerden aan dat normale PSF en speciale PSF als verschillende producten moeten worden behandeld wegens verschillen in productiekosten, verkoopprijzen en gebruik. Ook werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie zich richt op speciale PSF als de belangrijkste soort PSF, terwijl de betrokken landen voornamelijk normale PSF leveren.

(58)

De overheidsinstantie en de vier producenten-exporteurs die het in overweging 57 beschreven argument aanvoeren, hebben geen definitie voor speciale PSF verstrekt.

(59)

Speciale PSF, zoals gedefinieerd door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, variëren van PSF die zijn vervaardigd uit een combinatie van polyester en polyethyleen en bestemd zijn voor gebruik in hygiëneproducten, gekleurde (geverfde) PSF, PSF met een specifieke sterkte, vlamvertragende PSF, PSF voor technisch gebruik (zoals geotextiel en non-wovens voor gebruik in de bouwsector), PSF die samen met de klant worden bepaald, ontwikkeld en aangepast voor specifieke toepassingen, tot PSF die worden gebruikt voor de automobielindustrie (met name zichtbare afwerkingen van auto's die consistent van kleur moeten zijn).

(60)

Normale PSF omvatten volgens de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie PSF die een grotere mate aan flexibiliteit voor specificaties bieden.

(61)

Volgens de voorgestelde definitie van speciale PSF en normale PSF delen de twee soorten dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen. Het feit dat er verschillende soorten, kwaliteiten of eigenschappen zijn, sluit niet uit dat zij als één enkel product kunnen worden beschouwd. De mogelijke toepassingen van normale PSF lijken breder dan die van de speciale PSF, maar deze verschillen waren niet voldoende om de twee soorten als twee afzonderlijke producten te classificeren. Hoewel de PSF-soorten verschillende kenmerken hebben naar gelang van hun specifieke doel, zijn de fysieke basiseigenschappen, de toepassingen en de gebruiksdoeleinden ervan hetzelfde.

(62)

Verder moet worden verduidelijkt dat de speciale PSF-soorten in het onderzoektijdvak niet de belangrijkste PSF-soorten waren die door de producenten in de Unie werden vervaardigd. Gemiddeld ging het — volgens hun eigen definitie van normale en speciale PSF — om ongeveer 40 % van alle PSF-soorten die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werden geproduceerd.

(63)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft één producent-exporteur opnieuw opgemerkt dat de speciale en de normale soort PSF geen vergelijkbare producten zijn en derhalve niet samen kunnen worden onderzocht. Dezelfde belanghebbende merkte op dat het eindgebruik, de productiekosten en de verkoopprijzen van de speciale en de normale soort PSF verschillend zijn. Hij beschouwt het dan ook als een vergissing dat de Commissie de verschillen in kosten en verkoopprijzen van de speciale en de normale soort PSF niet heeft onderzocht. Hij verklaarde dat het onduidelijk is hoe de productiekosten en de verkoopprijzen van het onderzochte product zijn bepaald en verzocht de Commissie de analyse van het prijsbederf te onderzoeken na scheiding van de gegevens voor de normale PSF en de speciale PSF.

(64)

De Commissie bevestigt dat PSF worden verkocht in verschillende productsoorten voor gebruik bij het spinnen of non-woventoepassingen. PSF kunnen bijvoorbeeld een mono- of bicomponentsamenstelling hebben en over verschillende specificaties beschikken, zoals decitex, sterktegraad, glans, kwaliteitsklasse enz. Dergelijke specifieke kenmerken worden weergegeven door het PCN, waarover de Commissie geen opmerkingen heeft ontvangen. De Commissie erkent dat normale PSF en speciale PSF niet voor alle toepassingen onderling uitwisselbaar zijn, maar stelt vast dat verschillende productsoorten evenwel gedeeltelijk onderling uitwisselbaar zijn en overlappende gebruiksdoeleinden hebben. Zoals in overweging 61 is beschreven en in eerdere procedures met betrekking tot hetzelfde product is vastgesteld, zijn de fysische en chemische eigenschappen en de gebruiksdoelen van deze soorten in wezen hetzelfde. Alle soorten worden vervaardigd van dezelfde grondstoffen — PTA/MEG of gerecycleerde PET — die goed zijn voor meer dan 60 % van de productiekosten. Hieraan kunnen additieven of aanvullende componenten worden toegevoegd om de vezel bepaalde specifieke eigenschappen te geven. Het PCN heeft betrekking op de oorsprong van de grondstoffen en andere elementen die van invloed zijn op de productiekosten en de verkoopprijzen. Er is echter geen wezenlijk verschil tussen het productieproces van normale PSF en speciale PSF. Dit is te zien bij de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, waarvan er geen enkele uitsluitend normale PSF of speciale PSF vervaardigde. Ten slotte lijkt er geen consistente en algemeen aanvaarde definitie van speciale PSF te bestaan. Zoals in overweging 59 is beschreven, beschouwen sommige producenten in de Unie de in hygiëneproducten gebruikte PSF bijvoorbeeld als speciale PSF. Verschillende gebruikers en een gebruikersorganisatie hebben evenwel aangegeven dat de PSF voor gebruik in hygiëneproducten, zoals vochtige doekjes, van de normale soort zijn, hoewel hiervoor om gezondheids- en veiligheidsredenen bij voorkeur geen PSF afkomstig van recycling moet worden gebruikt. Bovendien beschouwen sommige producenten in de Unie sommige soorten PSF die aan specifieke eisen van afnemers moeten voldoen (bijvoorbeeld een bepaalde verfkleur) als speciale PSF, ook al wordt voor deze soorten mogelijk precies hetzelfde productieproces gebruikt en zijn de productiekosten hetzelfde als voor elke andere (normale) soort. Daarom kon de Commissie niet vertrouwen op een zelfverklaarde indeling van normale PSF en speciale PSF en werd dit argument verworpen.

2.3.3.   Andere opmerkingen betreffende de productomschrijving

(65)

Een gebruiker en een gebruikersorganisatie voerden aan dat uit de VRC ingevoerde PSF van hogere kwaliteit is dan de in de Unie geproduceerde PSF. Een van de argumenten was dat de PSF uit de VRC geen harde polymeerstukken bevatten. Een ander argument had betrekking op de helderheid van Chinese PSF, terwijl de in de Unie geproduceerde PSF grijstinten zouden bevatten, omdat de meeste in de Unie geproduceerde PSF van gerecycleerde PET-flessen worden vervaardigd.

(66)

Het eerste argument, namelijk dat de PSF uit de Unie harde polymeerstukken bevatten, werd niet met bewijsmateriaal gestaafd. Bovendien is ook het tegendeel aangevoerd in opmerkingen van andere gebruikers en in antwoorden op de gebruikersvragenlijst (dat wil zeggen dat in de Unie geproduceerde PSF meestal van betere kwaliteit zijn dan PSF die in de betrokken landen worden geproduceerd).

(67)

Wat het tweede argument betreft, d.w.z. inzake de helderheid, wordt door de tijdens het onderzoek verstrekte informatie bevestigd dat van PTA/MEG vervaardigde PSF die doorgaans helderder zijn dan PSF van gerecycleerde PET-flessen (mits er tijdens het productieproces geen pigment en/of bleekmiddelen zijn toegevoegd). Beide soorten PSF hebben echter dezelfde fysische en chemische eigenschappen en het eindgebruik ervan is vrijwel hetzelfde. Ook moet worden opgemerkt dat bij de berekening van de schade de basisgrondstof een van de kenmerken is waarmee rekening is gehouden. Met andere woorden: de ingevoerde PSF die zijn vervaardigd uit gerecycleerde PET-flessen werden alleen vergeleken met in de Unie geproduceerde PSF die zijn vervaardigd uit gerecycleerde PET-flessen. Ook werden de ingevoerde PSF die zijn vervaardigd uit PTA en MEG alleen vergeleken met de in de Unie geproduceerde PSF die zijn vervaardigd uit PTA en MEG.

(68)

Een gebruikersorganisatie, een producent-exporteur en een overheidsinstantie betoogden dat downstreamgebruikers vaak eisen dat producten worden vervaardigd uit PSF van oorsprong uit de betrokken landen (met name de VRC).

(69)

Er werd geen bewijsmateriaal verstrekt om deze bewering te ondersteunen en evenmin werd toegelicht waarom de downstreamgebruikers eisen dat PSF uit de drie betrokken landen worden gebruikt (indien zij dit ook daadwerkelijk eisen).

(70)

De gebruikersorganisatie voerde aan dat met name de automobielindustrie in de Unie alleen PSF van oorsprong uit China aanvaardt.

(71)

Zij heeft echter geen bewijzen aangevoerd om dit argument te onderbouwen en aan te tonen dat de in de Unie geproduceerde PSF niet door de automobielindustrie in de Unie kunnen worden gebruikt. Bovendien bleek uit de gecontroleerde gegevens dat de producenten in de Unie ook aanzienlijke hoeveelheden PSF aan de automobielindustrie in de Unie verkopen, hetgeen op het tegendeel wijst.

(72)

Een producent-exporteur stelde dat de door deze producent-exporteur vervaardigde PSF en de door producenten in de Unie vervaardigde PSF verschillende producten zijn, hoewel beide soorten vervaardigd worden uit gerecycleerde PET-flessen. Volgens deze producent-exporteur worden PSF (voornamelijk) van gerecycleerde PET-flessen (niet van vlokken) vervaardigd, waarbij een verschillend productieproces en verschillende grondstoffen worden gebruikt dan bij producenten die PSF uit vlokken uit gerecycleerde PET-flessen vervaardigen.

(73)

Dit argument werd eveneens verworpen, aangezien PET-flessen en vlokken van PET-flessen (PET-flessen die tot vlokken worden vermalen) in wezen dezelfde grondstof vormen, zij het in een andere vorm.

2.3.4.   Conclusie

(74)

Er werd daarom geconcludeerd dat alle door het onderzoek bestreken PSF-soorten dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen hebben en het eindgebruik ervan vrijwel hetzelfde is.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   VRC

3.1.1.   Algemeen

(75)

Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de Chinese overheid subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

A.

verstrekking van preferentiële leningen aan de PSF-bedrijfstak door banken in staatseigendom en het door de overheid toevertrouwen van functies aan particuliere banken en het hen daarmee belasten;

B.

verschaffing van goederen en diensten door de overheid tegen een ontoereikende prijs en het door de overheid toevertrouwen van functies aan leveranciers uit de particuliere sector en het hen daarmee belasten;

verstrekking van gezuiverd PTA en MEG door de overheid tegen een ontoereikende prijs;

verstrekking door de overheid van grond en grondgebruiksrechten tegen een ontoereikende prijs;

verstrekking van elektriciteit door de overheid;

programma dat voorzag in de verstrekking van goedkoop water;

C.

ontwikkelingssubsidies en rentesubsidies voor de textielsector:

het speciale fonds „Go Global”;

handelsbevorderingsfonds voor landbouw, lichte industrie en textielproducten;

D.

programma's voor vrijstelling en vermindering van directe belastingen:

vrijstellingen van inkomstenbelasting ten aanzien van buitenlandse (investerings-)ondernemingen;

vrijstelling van inkomstenbelasting over inkomsten uit dividenden tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen;

verlagingen van de inkomstenbelasting voor ondernemingen die zijn erkend als hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

verlagingen van inkomstenbelasting in speciale economische zones;

verlagingen van de inkomstenbelasting voor op uitvoer gerichte ondernemingen;

belastingkredieten tot 40 % van de aankoopwaarde van in het binnenland geproduceerde apparatuur;

E.

programma's inzake indirecte belastingen en invoerrechten:

btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur;

btw-aftrek op aankopen van in China vervaardigde apparatuur door FIE's;

F.

andere regionale/provinciale programma's:

fiscale (en andere) vrijstellingen in ontwikkelingszones in de provincie Jiangsu;

belastingstimuleringsmaatregelen in de stad Changzhou;

preferentiële huur in de stad Changzhou;

exportstimuleringsprogramma's in de provincie Zhejiang;

subsidies voor technologische innovatie in de provincie Zhejiang;

stimuleringsmaatregelen op het gebied van belastingen en rechten in ontwikkelingszones in de provincie Guangdong;

exportstimuleringsmaatregelen in de provincie Guangdong;

terugbetaling van juridische kosten in de provincie Guangdong;

bijzonder programma voor fondsen voor activiteiten op het gebied van de buitenlandse handel in de provincie Guangdong;

rentesubsidies voor leningen ter ondersteuning van technologische innovatieprojecten in de provincie Guangdong;

preferentiële belastingtarieven in ontwikkelingszones in de provincie Shanghai;

preferentiële infrastructuur in de provincie Shanghai;

leningen en fiscale beleidsmaatregelen voor op uitvoer gerichte ondernemingen in de provincie Shanghai.

(76)

De Commissie heeft alle in de klacht genoemde regelingen onderzocht. Voor elke regeling werd onderzocht of er, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de basisverordening, een financiële bijdrage van de GOC en een aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verleend voordeel konden worden vastgesteld. Uit het onderzoek bleek dat in de onderhavige zaak de in het kader van de onderzochte regelingen geconstateerde voordelen onder de toepasselijke de-minimisdrempel van artikel 14, lid 5, van de basisverordening (3) liggen. Derhalve wordt het niet noodzakelijk geacht om te analyseren of er aanleiding was compenserende maatregelen in te stellen voor individuele regelingen.

De bijzonderheden van de regelingen en de bijbehorende voordelen voor individuele ondernemingen worden hieronder beschreven.

3.1.2.   Specifieke regelingen

Regelingen die in het onderzoektijdvak niet door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs werden gebruikt

(77)

De onderstaande regelingen bleken in het onderzoektijdvak niet te zijn gebruikt door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs en daarom kon er geen voordeel worden geconstateerd:

verstrekking van gezuiverd PTA en MEG tegen een ontoereikende prijs;

verstrekking door de overheid van elektriciteit tegen een ontoereikende prijs;

verstrekking door de overheid van goedkoop water tegen een ontoereikende prijs;

het speciale fonds „Go Global”;

het fonds voor de bevordering van de handel van de landbouw, lichte industrie en textielproducten;

vrijstellingen van inkomstenbelasting ten aanzien van buitenlandse (investerings-)ondernemingen;

verlagingen van de inkomstenbelasting voor ondernemingen die zijn erkend als hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

verlagingen van inkomstenbelasting in speciale economische zones;

verlagingen van de inkomstenbelasting voor op uitvoer gerichte ondernemingen;

belastingkredieten tot 40 % van de aankoopwaarde van in het binnenland geproduceerde apparatuur;

andere regionale/provinciale programma's.

(78)

Wat de verstrekking van PTA en MEG tegen een ontoereikende prijs betreft, voerde de klager aan dat de GOC bepaalde upstreambedrijfstakken in handen heeft waardoor zij gunstig geprijsde inputs kan verstrekken aan producenten van PSF, namelijk voor PTA en MEG. Hierdoor ontvangen de producenten van PSF tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies door de aankoop onder de marktprijs — en derhalve tegen een ontoereikende prijs — bij staatsondernemingen van door de overheid geproduceerde PTA en MEG.

(79)

Uit het onderzoek is echter gebleken dat de Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs van PSF de meeste van hun PTA en MEG-inputs voor de productie van voor uitvoer bestemde PSF invoerden in het kader van een regeling voor actieve veredeling.

(80)

Bijgevolg konden in het kader van dit vermeende programma voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen subsidies worden geconstateerd.

(81)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager opgemerkt dat de Commissie slechts een gedeeltelijke analyse heeft verstrekt voor een subsidieregeling die tijdens het onderzoektijdvak niet is gebruikt door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, namelijk de verstrekking van PTA/MEG tegen gesubsidieerde prijzen. Met betrekking tot deze regeling stelde de klager dat de manier waarop de steekproef was samengesteld en het feit dat een belangrijke PSF-producent in de VRC niet in het onderzoek was opgenomen, de vaststelling van subsidiëring voor deze regeling heeft beïnvloed.

(82)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 16 en 18 heeft de Commissie uit de 23 Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs die aan het onderzoek hebben meegewerkt, een steekproef samengesteld die uit de vijf grootste producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs bestond, hetgeen als representatief werd beschouwd in de zin van artikel 27 van de basisverordening. De Chinese producent waarnaar de klager verwijst en die niet in de steekproef was opgenomen, voerde in het onderzoektijdvak geen aanzienlijke hoeveelheden PSF naar de Unie uit. Bijgevolg heeft het feit dat deze producent niet in de steekproef was opgenomen, geen invloed op de representativiteit van de steekproef en heeft dit geen significante invloed gehad op de conclusies met betrekking tot de betrokken subsidieregeling.

(83)

De Commissie bevestigt dat zij om informatie en antwoorden over alle in de klacht genoemde subsidieregelingen heeft gevraagd, met inbegrip van de regelingen die door de klager zijn genoemd in zijn opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen, maar deze regelingen bleken niet te zijn gebruikt door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs. In overweging 78 heeft de Commissie nadere gegevens verstrekt betreffende de verstrekking van PTA/MEG tegen een ontoereikende prijs, aangezien deze subsidieregeling een belangrijk beschuldiging was in de klacht en mogelijk een belangrijke tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie vormde.

Regelingen die in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs werden gebruikt

3.1.3.   Preferentiële leningen aan de PSF-bedrijfstak

(84)

De klager voert aan dat de PSF-producenten bij banken voor overheidsbeleid en handelsbanken in staatsbezit (gesubsidieerde) leningen met lage rentes genieten, overeenkomstig het GOC-beleid om financiële steun te verlenen ter stimulering en ondersteuning van de groei en ontwikkeling van de textiel- en kunststofindustrie.

a)   Rechtsgrondslag

(85)

De volgende wettelijke bepalingen vormen in China de grondslag voor preferentiële leningen: de Chinese Wet inzake handelsbanken („de bankenwet”), de op 28 juni 1996 door de People's Bank of China („PBOC”) afgekondigde Algemene regels voor leningen, en Besluit nr. 40 van de Staatsraad.

b)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(86)

Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening moet het voordeel van preferentiële leningen worden berekend als het verschil tussen de betaalde rente en de rente die zou worden betaald voor een vergelijkbare commerciële lening die de onderneming daadwerkelijk op de markt zou kunnen verkrijgen. De Commissie stelde een marktbenchmark vast voor vergelijkbare commerciële leningen.

(87)

De benchmark werd samengesteld aan de hand van Chinese rentetarieven die zijn gecorrigeerd, teneinde rekening te houden met het normale marktrisico (d.w.z. dat het passend werd geacht aan alle ondernemingen in de VRC de hoogste rating voor labiele obligaties (BB bij Bloomberg) toe te kennen, en de standaardrentevoet van de Volksbank van China werd verhoogd met de passende toeslag die wordt verwacht voor obligaties die door ondernemingen met deze rating worden uitgegeven.

(88)

Het voordeel voor de producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs, d.w.z. de rente die in het onderzoektijdvak niet is betaald, is berekend door het verschil in rentetarief, uitgedrukt als percentage, te vermenigvuldigen met het uitstaande bedrag van de lening. Dat bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs.

c)   Conclusie

(89)

Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0 % en 0,50 %.

3.1.4.   Verlening van grondgebruiksrechten voor een ontoereikende prijs

a)   Rechtsgrondslag

(90)

De verlening van grondgebruiksrechten in de VRC wordt gereguleerd door de Wet op het grondbeheer van de Volksrepubliek China en de Wet op de onroerendgoedrechten van de Volksrepubliek China.

b)   Toepassing in de praktijk

(91)

Overeenkomstig artikel 2 van de Wet op het grondbeheer is alle grond eigendom van de staat, aangezien de grond overeenkomstig de Chinese grondwet en desbetreffende wetsbepalingen eigendom is van de hele Chinese bevolking. Grond kan niet worden verkocht, maar volgens de wet kunnen grondgebruiksrechten worden verleend. De overheidsinstanties kunnen die rechten verlenen bij publiek opbod, prijsopgave of veiling.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(92)

De medewerkende producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs hebben informatie verstrekt over hun gronden en over de desbetreffende grondgebruiksrechtovereenkomsten of -attesten, maar de GOC heeft geen informatie verstrekt over de prijsstelling van grondgebruiksrechten.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(93)

Aangezien geconcludeerd werd dat de situatie van de grondgebruiksrechten in de VRC niet marktgestuurd is, blijken er helemaal geen particuliere benchmarks in China te zijn. Bijgevolg kunnen de kosten of de prijzen in de VRC niet worden gecorrigeerd. In deze omstandigheden wordt geacht dat er in de VRC geen markt is en dat, overeenkomstig artikel 6, onder d), ii), van de basisverordening, het gebruik van een externe benchmark om het bedrag van het voordeel te meten, gerechtvaardigd is. Aangezien de GOC geen voorstel voor een externe benchmark heeft gedaan, moest de Commissie zich op beschikbare gegevens baseren om een geschikte externe benchmark vast te stellen. In dit verband werd het passend geacht om — om redenen die in overweging 94 zijn uiteengezet — informatie van het afzonderlijke douanegebied van Taiwan als geschikte benchmark te gebruiken.

(94)

De Commissie is van oordeel dat de grondprijzen in Taiwan de beste benaderingswaarde bieden voor de gebieden in de VRC waar de medewerkende producenten-exporteurs gevestigd zijn. De producenten-exporteurs zijn in meerderheid gevestigd in het oosten van de VRC, in ontwikkelde gebieden met een hoog bruto binnenlands product (bbp) in dichtbevolkte provincies.

(95)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers in het onderzoektijdvak verleende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel is berekend door het bedrag dat door elke onderneming voor grondgebruiksrechten is betaald af te trekken van het bedrag dat op basis van de Taiwanese benchmark normaal gezien had moeten worden betaald.

(96)

Voor deze berekening heeft de Commissie gebruik gemaakt van de gemiddelde grondprijs per vierkante meter in Taiwan, gecorrigeerd voor muntdevaluatie en voor de ontwikkeling van het bbp vanaf de data van de respectieve grondgebruiksrechtovereenkomsten. De informatie betreffende de prijzen voor industriegronden is afkomstig van de website van het Bureau voor de industrie van het ministerie van Economische Zaken van Taiwan. De muntdevaluatie en ontwikkeling van het bbp voor Taiwan zijn berekend op basis van de inflatiecijfers en ontwikkeling van het bbp per hoofd tegen actuele prijzen in USD voor Taiwan, zoals door het Internationaal Monetair Fonds gepubliceerd in zijn 2011 World Economic Outlook. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening is het bedrag van deze subsidie (de teller) gespreid over het onderzoektijdvak voor een normale levensduur van het grondgebruiksrecht voor industrieel gebruik in de VRC, namelijk 50 jaar of 70 jaar. Dit bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

e)   Conclusie

(97)

Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0,02 % en 0,82 %.

3.1.5.   programma's voor vrijstelling en vermindering van directe belastingen:

3.1.5.1.   Vrijstelling van inkomstenbelasting over inkomsten uit dividenden tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen

a)   Rechtsgrondslag

(98)

De artikelen 25 en 26 van de Wet op de vennootschapsbelasting en artikel 83 van de Uitvoeringsregels voor de wet vennootschapsbelasting vormen de rechtsgrondslag van een dergelijke belastingvrijstelling van inkomsten uit dividenden.

b)   Toepassing in de praktijk

(99)

Dit programma bestaat uit een preferentiële fiscale behandeling voor Chinese ingezeten ondernemingen die aandeelhouder zijn in andere Chinese ingezeten ondernemingen in de vorm van een belastingvrijstelling voor inkomsten uit bepaalde dividenden, bonussen en andere beleggingen in aandelen voor de ingezeten moederondernemingen.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(100)

Op het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting van de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs wordt een bedrag van inkomstenbelasting vrijgesteld. Overeenkomstig de voorwaarden van aanhangsel 5 van het aangifteformulier voor de inkomstenbelasting (jaarlijkse aangifte van belastingpreferenties) wordt dit bedrag ingevuld onder dividenden, bonussen en andere inkomsten uit beleggingen in aandelen van in aanmerking komende ingezetenen en ondernemingen. De desbetreffende ondernemingen hebben over deze bedragen geen inkomstenbelasting betaald.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(101)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers in het onderzoektijdvak verleende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan uit de in totaal verschuldigde belasting wanneer de inkomsten uit het dividend van andere in de VRC ingezeten ondernemingen wordt meegeteld, na aftrek van wat werkelijk is betaald na de belastingvrijstelling van het dividend. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

e)   Conclusie

(102)

Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0 % en 0,06 %.

3.1.6.   Programma's inzake indirecte belastingen en invoerrechten

3.1.6.1.   Btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur

a)   Rechtsgrondslag

(103)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door de Circulaire van de Staatsraad inzake aanpassingen van het belastingbeleid voor ingevoerde apparatuur, Guo Fa nr. 37/1997, de Aankondiging van het ministerie van Financiën, de algemene douane-administratie en de belastingadministratie [2008] nr. 43, het Bericht van de NDRC over relevante aangelegenheden betreffende de behandeling van de bevestigingsbrief voor binnenlandse of met buitenlands kapitaal gefinancierde projecten die bevorderd worden door de staat, nr. 316 2006 van 22 februari 2006, en de Catalogus inzake vrijgestelde invoerproducten voor FIE's of binnenlandse ondernemingen, 2008.

b)   Toepassing in de praktijk

(104)

Dit programma voorziet in een vrijstelling van btw en invoerrechten ten gunste van met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen of binnenlandse ondernemingen voor de invoer van bedrijfsapparatuur die in hun productie wordt gebruikt. Om van de vrijstelling gebruik te kunnen maken mag de apparatuur niet opgenomen zijn in een lijst van apparatuur die niet in aanmerking komt en moet de aanvragende onderneming door de Chinese autoriteiten of door de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming (NDRC) erkend zijn als een door de staat bevorderd project overeenkomstig de relevante wetgeving inzake investeringen, belastingen en douaneaangelegenheden.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(105)

Vier van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs meldden een vrijstelling van btw en invoerrechten voor de ingevoerde apparatuur.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(106)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers in het onderzoektijdvak verleende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan uit het bedrag van de btw en rechten op ingevoerde apparatuur waarvoor vrijstelling is verleend. Het ontvangen voordeel werd geamortiseerd over de levensduur van de apparatuur conform de normale boekhoudkundige procedures van de onderneming. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

e)   Conclusie

(107)

Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0 % en 0,45 %.

3.1.6.2.   Btw-aftrek op aankopen van in China vervaardigde apparatuur door FIE's

a)   Rechtsgrondslag

(108)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door de Circulaire van de overheidsdienst voor belastingen inzake de afkondiging van de voorlopige maatregelen voor de dienst belastingaftrek voor de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur door FIE's nr. 171, 199, van 20 september 1999; het Bericht van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen betreffende de stopzetting van de uitvoering van het beleid om belasting terug te betalen aan buitenlands gefinancierde ondernemingen voor hun aankoop van binnenlands gemaakte apparatuur, nr. 176 [2008] van het ministerie van Financiën.

b)   Toepassing in de praktijk

(109)

Dit programma biedt voordelen in de vorm van terugbetaling van de btw op door FIE's aangekochte in het binnenland geproduceerde apparatuur. De apparatuur mag niet vermeld zijn in de catalogus van niet voor vrijstelling in aanmerking komende artikelen en de waarde van de apparatuur mag niet hoger zijn dan het maximale totale investeringsbedrag voor FIE's volgens de „experimentele administratieve maatregelen inzake de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur”.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(110)

Twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs/groepen producenten-exporteurs verstrekten gedetailleerde informatie over deze regeling, met inbegrip van het bedrag dat ze hadden ontvangen.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(111)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het aan de ontvangers in het onderzoektijdvak verleende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan uit het bedrag van de terugbetaalde btw op de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur. Het ontvangen voordeel werd geamortiseerd over de levensduur van de apparatuur conform de gebruikelijke boekhoudkundige procedures van de bedrijfstak.

e)   Conclusie

(112)

Het voor deze regeling vastgestelde voordeel ligt tussen 0 % en 0,01 %.

3.1.7.   Andere regionale/provinciale programma's

(113)

Het onderzoek bevestigde dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak geen voordelen uit de in overweging 75 vermelde programma's ontvingen.

3.1.8.   Hoogte van de subsidies

(114)

De subsidies overeenkomstig de antisubsidiebasisverordening bedroegen voor de Chinese producenten-exporteurs 0,76 % tot 1,77 % van de waarde.

(115)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de klager aan dat het onduidelijk was hoe de Commissie de marge van de totale subsidiemarge had berekend. De in overweging 114 ad valorem uitgedrukte bandbreedte van de totale geaggregeerde subsidies voor de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groep producenten-exporteurs geeft het laagste en hoogste totale subsidieniveau weer van de vijf in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs/groep producenten-exporteurs.

3.1.9.   Conclusie over China

(116)

Gezien de minimale bedragen van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de Chinese producenten-exporteurs, moeten er geen maatregelen ten aanzien van de invoer van PSF van oorsprong uit de VRC te worden ingesteld. Er werd geconcludeerd dat het onderzoek met betrekking tot invoer van oorsprong uit de VRC moet worden beëindigd overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de basisverordening.

3.2.   INDIA

3.2.1.   Algemeen

(117)

Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de GOI subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

1.

Focus Market Scheme (regeling focusmarkten);

2.

Focus Product Scheme (regeling focusproducten);

3.

Advance Authorisation Scheme (regeling voorafgaande vergunningen);

4.

Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten, DDS);

5.

Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

6.

vrijstellingen en verlagingen van belastingen en rechten voor exportgerichte bedrijven en de bijzondere economische zones;

7.

Export Credit Scheme (regeling exportkredieten);

8.

Income Tax Exemption Scheme (regeling vrijstelling inkomstenbelasting);

9.

Incremental Exports Incentivisation Scheme (regeling voor extra exportprikkels);

10.

Duty Free Import Authorisation Scheme (vergunning voor rechtenvrije invoer);

11.

Market Development Assistance Scheme (regeling voor bijstand in het kader van marktontwikkeling) en garanties in het kader van leningen;

12.

Capital Investment Incentive Scheme of the Government of Gujarat (regeling voor het stimuleren van kapitaalinvesteringen van de overheid van Gujarat);

13.

Gujarat Sales Tax Incentive Scheme and Electricity Duty Exemption Scheme (regeling vrijstelling omzetbelasting van Gujarat en regeling vrijstelling elektriciteitsheffing);

14.

subsidieregelingen van West-Bengalen — stimuleringsmaatregelen en belastingfaciliteiten, met inbegrip van subsidies en de vrijstelling van omzetbelasting;

15.

Maharashtra Package Scheme of Incentives (pakket stimuleringsmaatregelen van Maharashtra), met inbegrip van de regeling vrijstelling elektriciteitsheffing van Maharashtra en de stimuleringssubsidie voor de industrie.

Subsidieregelingen die in het onderzoektijdvak door de onderzochte Indiase producenten-exporteurs werden gebruikt

(118)

Het onderzoek bracht aan het licht dat de gecontroleerde producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak voordeel hebben genoten van de volgende regelingen:

1.

Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten);

2.

Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten);

3.

Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten, „DDS”);

4.

Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

5.

Duty Free Import Authorisation Scheme („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer);

6.

Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

7.

Maharashtra Package Scheme of Incentives (pakket stimuleringsmaatregelen van Maharashtra („PSI”));

(119)

De regelingen die in overweging 118, onder 1, 2, 4, 5 en 6, zijn omschreven, zijn gebaseerd op de Wet op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 („Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No 22 of 1992)” of „FTP”), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de GOI het recht kennisgevingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid, die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Het document over het buitenlandse handelsbeleid dat relevant is voor het onderzoektijdvak van dit onderzoek is „Foreign Trade Policy 2009-2014” („FTP 09-14”). Bovendien heeft de GOI de procedures voor FTP 09-14 vastgesteld in een „Handbook of Procedures, Volume I” („HOP I 09-14”). Dit procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(120)

De in overweging 118, onder 3, genoemde DDS-regeling is gebaseerd op artikel 75 van de Customs Act van 1962, artikel 37 van de Central Excise Act van 1944, de artikelen 93A en 94 van de Financial Act van 1994 en op de Customs, Central Excise Duties and Service Tax Drawback Rules van 1995. De terugbetalingspercentages worden regelmatig gepubliceerd.

(121)

De onder 7 genoemde PSI-regeling is gebaseerd op de Package Scheme of Incentives (pakketregeling stimuleringsmaatregelen) van de regering van Maharashtra uit 2007, Resolutie nr. PSI-1707/(CR-50)/IND-8 van 30 maart 2007.

3.2.2.   Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten)

a)   Rechtsgrondslag

De FMS is uitvoerig beschreven in paragraaf 3.14 van het FTP 09-14 en paragraaf 3.8 van het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(122)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(123)

In het kader van deze regeling komt de uitvoer van alle producten, met inbegrip van de uitvoer van PSF, naar landen vermeld in de tabellen 1 en 2 van aanhangsel 37(C) van het HOP I 09-14 in aanmerking voor kredietpunten gelijk aan 3 % van de fob-waarde. Vanaf 1 april 2011 kunnen voor de uitvoer van alle producten naar landen die worden genoemd in tabel 3 van aanhangsel 37(C) („Special Focus Markets”) kredietpunten worden verkregen ter waarde van 4 % van de fob-waarde. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoer van eenheden die in speciale economische zones actief zijn of van uitvoerondernemingen. Bepaalde soorten producten, zoals diamanten, edele metalen, ertsen, granen, suiker en aardolieproducten, zijn eveneens van de regeling uitgesloten.

(124)

De kredietpunten die in het kader van de FMS kunnen worden verkregen, zijn vrij verhandelbaar en geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om douanerechten te betalen op later ingevoerde inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

(125)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de klager de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladinglijsten, bankcertificaten) heeft de GOI geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

(126)

Vier van de gecontroleerde producenten-exporteurs hebben in het onderzoektijdvak van deze regeling gebruik gemaakt.

(127)

Na de mededeling van feiten en overwegingen, voerden drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs aan dat, hoewel zij in aanmerking kwamen voor het voordeel, zij dit niet hadden aangevraagd voor de uitvoer naar de Unie en er dus geen conclusie getrokken kon worden over het gebruik van een dergelijk voordeel. Zij voerden ook aan dat de FMS-regeling geografisch gezien betrekking heeft op landen die geen deel uitmaken van de Unie en dat er dus geen aanleiding is voor de Unie om compenserende maatregelen in te stellen. In dit verband werd tijdens de controlebezoeken bevestigd dat het FMS-voordeel werd aangevraagd voor de uitvoer naar derde landen, aangezien de regeling hoofdzakelijk betrekking heeft op de uitvoer naar derde landen. De betrokken producenten-exporteurs konden echter noch ontkennen dat deze regeling, zoals omschreven in overwegingen 123 tot en met 125, in de praktijk werd uitgevoerd noch dat de FMS-steun gebruikt kan worden voor het betrokken product, omdat de FMS-kredietpunten namelijk vrij verhandelbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor de betaling van douanerechten op later ingevoerde inputs of goederen, waaronder kapitaalgoederen. De partij kon met name niet ontkennen dat in het kader van de FMS verleende kredietpunten voor de uitvoer naar in aanmerking komende derde landen kunnen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten op inputs die deel uitmaken van het naar de Unie uitgevoerde betrokken product.

(128)

Tot slot worden deze voordelen op transactiebasis in de boekhouding van de onderneming geboekt op de data waarop de uitvoertransacties plaatsvinden, waaruit blijkt dat het recht op het voordeel ontstaat op het moment dat de uitvoertransactie plaatsvindt en dat er geen twijfel over bestaat dat de verkregen kredietpunten in een later stadium zullen worden gebruikt. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

d)   Conclusies betreffende de FMS

(129)

In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een FMS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de GOI, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de GOI inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de FMS-kredietpunten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit erdoor verbetert.

(130)

Voorts is de FMS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(131)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FMS in aanmerking. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(132)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de begunstigde in het onderzoektijdvak, zoals dit door de medewerkende producent-exporteur werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het onderzoektijdvak (de teller), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(133)

De subsidiepercentages die in het kader van deze regeling voor het onderzoektijdvak voor de vier betrokken ondernemingen zijn vastgesteld, zijn respectievelijk 0,15 %, 0,19 %, 0,42 % en 0,63 %.

3.2.3.   Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten)

a)   Rechtsgrondslag

(134)

Deze regeling is uitvoerig beschreven in de punten 3.15 tot en met 3.17 van het FTP 09-14 en de hoofdstukken 3.9, 3.10 en 3.11 van het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(135)

Overeenkomstig punt 3.15.2 van het FTP 09-14 komen exporteurs van in aanhangsel 37D van het HOP I 09-14 vermelde producten in aanmerking voor deze regeling.

c)   Toepassing in de praktijk

(136)

Een exporteur van in de lijst van aanhangsel 37D van het HOP I 09-14 opgenomen producten kan een aanvraag indienen voor een FPS-kredietpuntcertificaat dat gelijk is aan 2 % tot 5 % van de fob-waarde van de uitvoer. Het onderzochte betrokken product is opgenomen in tabel 1 van aanhangsel 37D en komt in aanmerking voor kredietpunten gelijk aan 2 %.

(137)

FPS is een postexportregeling, dat wil zeggen dat een onderneming moet exporteren om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen. Als gevolg daarvan moet de onderneming een onlineaanvraag bij de betrokken autoriteit indienen tezamen met kopieën van de exportorder en rekening, het bankafschrift waaruit blijkt dat de aanvraagvergoeding is betaald, een kopie van de vrachtbrieven en een bankcertificaat als bewijs van ontvangst van de betaling of een aankoopcertificaat van vreemde valuta in geval van directe onderhandelingen over documenten. Wanneer het origineel van de vrachtbrieven en/of bankcertificaten is ingediend voor een aanvraag van voordelen in het kader van een andere regeling, kan de onderneming zelf gewaarmerkte kopieën indienen, met vermelding van de betrokken autoriteit waarbij de originele documenten zijn ingediend. De onlineaanvraag voor FPS-kredieten kan betrekking hebben op maximaal 50 vrachtbrieven.

(138)

Er werd geconstateerd dat overeenkomstig de Indiase normen voor jaarrekeningen FPS-kredieten op transactiebasis kunnen worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen — met uitzondering van kapitaalgoederen waarop een invoerbeperking rust. Goederen die met gebruikmaking van dergelijke kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. FPS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

(139)

Alle vijf de gecontroleerde producenten-exporteurs hebben tijdens het onderzoektijdvak van deze regeling gebruik gemaakt.

(140)

Na de mededeling van feiten en overwegingen, voerden drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs aan dat, hoewel zij in aanmerking kwamen voor het voordeel, zij dit niet hadden aangevraagd voor ten minste een gedeelte van de uitvoer en er dus geen conclusie getrokken kon worden over het gebruik van dit voordeel. De betrokken producenten-exporteurs konden echter niet ontkennen dat deze regeling, zoals omschreven in overwegingen 123 tot en met 125, in de praktijk wordt uitgevoerd en dat de FPS-steun gebruikt kan worden voor het betrokken product, en met name dat FPS-kredietpunten vrij verhandelbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor de betaling van douanerechten op later ingevoerde inputs of goederen, waaronder kapitaalgoederen. Er wordt nogmaals op gewezen dat deze voordelen op transactiebasis in de boekhouding van de onderneming worden geboekt op de data waarop de uitvoertransacties plaatsvinden, waaruit blijkt dat het recht op het voordeel ontstaat op het moment dat de uitvoertransactie plaatsvindt en dat er geen twijfel over bestaat dat de verkregen kredietpunten in een later stadium zullen worden gebruikt.

d)   Conclusie betreffende de FPS

(141)

In het kader van de FPS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een FPS-krediet is een financiële bijdrage van de GOI, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de GOI inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de FPS-kredieten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(142)

Bovendien is de FPS rechtens afhankelijk van exportprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(143)

Deze regeling kan niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening worden aangemerkt, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien wordt geen regeling of procedure toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de FPS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FPS-regeling in aanmerking.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(144)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend aan de hand van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het onderzoektijdvak werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de GOI gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag van het FPS-krediet is vermeld, heeft de GOI geen zeggenschap meer over het al of niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het in het kader van de FPS toegekende voordeel uit te gaan van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het onderzoektijdvak voor uitvoertransacties zijn verworven.

(145)

Wanneer een gerechtvaardigd verzoek daartoe was ingediend, werden de voor het verkrijgen van de subsidie gemaakte kosten overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag toegerekend aan de totale waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(146)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de vijf betrokken ondernemingen in het onderzoektijdvak een subsidiepercentage vastgesteld van respectievelijk 1,59 %, 1,75 %, 1,77 %, 1,85 % en 1,95 %.

3.2.4.   Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten, „DDS”);

a)   Rechtsgrond

(147)

De DDS is uitvoerig beschreven in de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules, 1995 en de wijzigingen daarvan bij latere mededelingen.

b)   Subsidiabiliteit

(148)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(149)

Een in aanmerking komende exporteur kan een terugbetalingsbedrag aanvragen dat wordt berekend als percentage van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De GOI heeft terugbetalingspercentages vastgesteld voor een aantal producten, waaronder het betrokken product. Deze worden vastgesteld op basis van de gemiddelde hoeveelheid of waarde van materialen gebruikt als inputs bij de productie van een product en het gemiddelde bedrag van de op inputs betaalde rechten. Ze zijn van toepassing ongeacht of er daadwerkelijk invoerrechten zijn betaald. Het DDS-percentage voor het betrokken product bedroeg tijdens het onderzoektijdvak: 3 % van de fob-waarde tot en met 9 oktober 2012, 2,1 % tussen 10 oktober 2012 en 20 september 2013, en 1,7 % vanaf 21 september 2013.

(150)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het moment dat de verzendingsgegevens worden ingevoerd in de douaneserver (ICEGATE) wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt onder de DDS-regeling en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (EGM; algemeen manifest voor uitvoer) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden voor goedkeuring van de uitkering van het terugbetalingsbedrag, door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel.

(151)

De exporteur moet tevens bewijs voorleggen van de verwezenlijking van de uitvoer in de vorm van een Bank Realisation Certificate (BRC, bankcertificaat). Dit document mag worden voorgelegd na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de GOI vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur niet binnen een gegeven termijn het BRC indient.

(152)

Het terugbetalingsbedrag mag voor elk gewenst doeleinde worden gebruikt.

(153)

In overeenstemming met de Indiase boekhoudregels kan het terugbetalingsbedrag op transactiebasis als inkomsten worden geboekt nadat aan de uitvoerverplichting is voldaan.

(154)

Twee van de gecontroleerde producenten-exporteurs hebben tijdens het onderzoektijdvak van de DDS gebruik gemaakt.

d)   Conclusies betreffende de DDS

(155)

In het kader van de DDS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een zogenaamd terugbetalingsbedrag voor rechten vormt een financiële bijdrage door de GOI, aangezien het in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de GOI wordt uitgekeerd. Verder verkrijgt de exporteur door het terugbetalingsbedrag een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd, tegen voorwaarden die niet beschikbaar zijn op de markt.

(156)

Het tarief voor de terugbetaling van rechten voor uitvoer wordt door de GOI per product vastgesteld. Hoewel de subsidie wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, beschikt de regeling niet over de kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet gekoppeld aan de feitelijke betaling van de invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen.

(157)

Dit wordt bevestigd door Circulaire nr. 24/2001 van de GOI, waarin duidelijk wordt gesteld dat „[terugbetalingspercentages voor rechten] geen verband houden met het daadwerkelijke inputverbruikspatroon en daadwerkelijke kosten opgelopen op de inputs van een bepaalde exporteur of afzonderlijke zendingen […]” en regionale autoriteiten worden geïnstrueerd dat „organisaties in het veld niet mogen aandringen op het door exporteurs overleggen van bewijs van daadwerkelijk geheven rechten op ingevoerde inputs of het uit eigen land afkomstig zijn van inputs […] bij het door hen indienen van het [terugbetalingsverzoek]”.

(158)

De betaling in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de GOI na de uitvoer door exporteurs moet worden beschouwd als een rechtstreekse subsidie van de GOI die afhankelijk is van exportprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(159)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de DDS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(160)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend aan de hand van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het onderzoektijdvak werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat moment is de GOI verplicht het teruggavebedrag te betalen, wat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening is. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de GOI geen zeggenschap meer over het al of niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het onderzoektijdvak voor uitvoertransacties zijn verworven.

(161)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, bij de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(162)

Gelet op het bovenstaande werden met betrekking tot deze regeling in het onderzoektijdvak voor de twee betrokken ondernemingen subsidiepercentages vastgesteld van respectievelijk 0,24 % en 2,12 %.

3.2.5.   Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen)

a)   Rechtsgrondslag

(163)

Deze regeling wordt uitvoerig beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van het FTP 09-14 en in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(164)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 165 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en voor de subregeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FTP 09-14 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de AAS-subregeling voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back to Back Inland Letter of Credit (documentair krediet).

c)   Toepassing in de praktijk

(165)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

a)

fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de vergunning vermeld;

b)

jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden — elke soort input die bij de vervaardiging van een tot deze groep behorend product wordt gebruikt, rechtenvrij invoeren. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

c)

leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

d)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FTP 09-14. Volgens de GOI gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

e)

Advance Release Order („ARO”): de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO's. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO's voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

f)

back to back inland letter of credit (documentair krediet): deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van het document FTP 09-14 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(166)

Drie gecontroleerde ondernemingen hebben in het onderzoektijdvak in het kader van de AAS voordelen in verband met het betrokken product ontvangen. Deze ondernemingen maakten gebruik van de punten a), d) en e) van de hierboven genoemde subregelingen. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(167)

Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het verbruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstukken 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van het HOP I 09-14). Met andere woorden: hij moet een verbruiksregister bijhouden. Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de in het formaat van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(168)

Met betrekking tot het gebruik van de AAS voor fysieke uitvoer waarnaar in overweging 165, onder a), verwezen wordt en waarvan twee gecontroleerde ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak gebruik hebben gemaakt, legt de GOI in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de voorafgaande vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen mogen worden ingevoerd, baseert de GOI zich op standaard-input-output-normen („SION's”) die voor de meeste producten en ook voor het betrokken product bestaan.

(169)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

(170)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verificatievoorschriften van de Indiase autoriteiten in de praktijk niet werden nageleefd.

(171)

Slechts één van de twee gecontroleerde ondernemingen die gebruik hebben gemaakt van deze subregeling, hield een productie- en verbruiksregister bij. Aan de hand van het verbruiksregister kon echter niet worden gecontroleerd welke inputs verbruikt werden bij de productie van het uitgevoerde product, en in welke hoeveelheden. Wat de verificatievoorschriften betreft waarnaar hierboven wordt verwezen, hebben de ondernemingen geen registratie bijgehouden waaruit aantoonbaar zou blijken dat de externe controle van het verbruiksregister heeft plaatsgevonden. Kortom, er werd geconcludeerd dat de onderzochte exporteurs niet konden aantonen dat aan de desbetreffende FTP-bepalingen was voldaan.

(172)

Met betrekking tot het gebruik van de AAS voor de ARO-regeling waarnaar in overweging 165, onder e), verwezen wordt, en die in het onderzoektijdvak door één gecontroleerde onderneming werd gebruikt, wordt het in het kader van deze regeling toegestane uitvoervolume bepaald als percentage van de hoeveelheid uitgevoerde eindproducten. De toegestane invoer wordt in hoeveelheden of in waarde uitgedrukt. In beide gevallen wordt het percentage dat vrij van rechten kan worden ingevoerd voor de meeste producten, met inbegrip van het betrokken product, vastgesteld aan de hand van de Standard Input-Output Norms („SIONs”). De in de voorafgaande vergunningen genoemde inputs zijn materialen die bij de productie van het uitgevoerde eindproduct zijn gebruikt.

(173)

De houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO's. De voorafgaande vergunningen worden dan beschouwd als ARO's voor de leverancier bij levering van de daarin vermelde producten. Een ARO geeft de leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop, zoals de terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen.

(174)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verificatievoorschriften van de Indiase autoriteiten in de praktijk niet werden nageleefd.

(175)

Met betrekking tot het gebruik van de AAS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop waarnaar in overweging 165, onder d), wordt verwezen en waarvan in het onderzoektijdvak één gecontroleerde onderneming gebruik heeft gemaakt, legt de GOI in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regeling mogen worden ingevoerd, baseert de GOI zich op SION's.

(176)

De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden) na de afgifte van de vergunning.

(177)

Er bleek geen verband te zijn tussen de ingevoerde inputs en de uitgevoerde eindproducten. Voorts is vastgesteld dat de aanvrager, hoewel dat verplicht is, het in overweging 167 vermelde verbruiksregister, dat door een externe accountant kan worden gecontroleerd, niet heeft bijgehouden. Ondanks de niet-naleving van dit voorschrift heeft aanvrager geprofiteerd van de voordelen in het kader van de AAS.

d)   Conclusie betreffende de AAS

(178)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, bij de basisverordening: die vrijstelling is namelijk een financiële bijdrage van de GOI aangezien deze hierdoor inkomsten uit rechten derft en de onderzochte exporteurs verkrijgen er een voordeel door aangezien hun liquiditeit erdoor wordt verbeterd.

(179)

Alle subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, zijn rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), bij de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

(180)

Geen van de subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kan beschouwd worden als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De GOI heeft niet daadwerkelijk een verificatieregeling of procedure toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De SION's voor het betrokken product waren niet nauwkeurig genoeg en kunnen niet als verificatieregeling voor het werkelijke verbruik worden gebruikt omdat de GOI aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. De GOI verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

(181)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde één in de steekproef opgenomen Indiase producent-exporteur aan dat de regeling geen aanleiding mag geven tot compenserende maatregelen, aangezien de onderneming heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting met betrekking tot de onafhankelijke audits van het verbruiksregister voor inputs en dat dit moet worden beschouwd als een toereikende controle door de GOI. Een dergelijke redenering kan niet worden geaccepteerd. De verificatie door de GOI wordt onafhankelijk van de aan de ondernemingen opgelegde verplichtingen beoordeeld. Tijdens het controlebezoek werd bevestigd dat het verificatiesysteem van de GOI niet voldoet aan de voorschriften van bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(182)

Dezelfde partij voerde aan dat het bundelen van vergunningen in India is toegestaan en dat de onderneming bij de berekening van de subsidiemarge niet mocht worden benadeeld door het gebruik van de totale waarde van de uitvoer in plaats van de waarde van het betrokken product. De wettigheid van de bundeling van vergunningen in India op zich was echter in dit verband niet relevant. Uit het onderzoek is gebleken dat er als gevolg van bundeling geen redelijke toewijzing van vergunningen in verband met PSF plaats kon vinden. Er moest bij de berekening van de subsidiemarge inderdaad worden uitgegaan van het voordeel op het niveau van de vestiging in plaats van op PSF-niveau, aangezien de gecontroleerde informatie niet kon worden gebruikt om het juiste gebruik van inputs (die worden gebruikt voor de productie van andere producten) voor uitsluitend PSF te bepalen. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(183)

De subregelingen waarnaar in overweging 165, onder a), d) en e), wordt verwezen, geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(184)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan terugbetaalde rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Dit betekent dat, indien geen adequaat controlesysteem is aangetoond, de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet van toepassing is en de normale regel geldt waarbij het bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het beweerde teveel aan kwijtgescholden rechten. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, bij de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening hoeft de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequate verificatieregeling is.

(185)

De hoogte van de subsidies die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen aan de ondernemingen zijn toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het onderzoektijdvak werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening worden kosten die moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van de totale subsidie afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd zijn. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(186)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de drie betrokken ondernemingen voor het onderzoektijdvak een subsidiepercentage vastgesteld van respectievelijk 0,11 %, 1,89 % en 4,31 %.

3.2.6.   Duty Free Import Authorisation („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer)

a)   Rechtsgrondslag

(187)

De DFIA wordt uitvoerig beschreven in de punten 4.2.1 tot en met 4.2.47 van het FTP 09-14 en in de paragrafen 4.31 tot en met 4.36 van het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(188)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(189)

De DFIA is een post- en pre-exportregeling die de vrijstelling van rechten op de invoer mogelijk maakt van goederen die volgens SION-normen zijn vastgesteld, maar die, in het geval van overdraagbare DFIA-vergunningen, niet noodzakelijk bij de vervaardiging van het uitgevoerde product hoeven te worden gebruikt.

(190)

De DFIA heeft alleen betrekking op de invoer van inputs zoals bepaald in de SION. Het recht op rechtenvrije invoer is beperkt tot de in de SION vermelde hoeveelheid en waarde, maar kan op verzoek door de regionale autoriteiten worden herzien.

(191)

Voor de uitvoerverplichting geldt dat minimaal 20 % waarde moet worden toegevoegd. De uitvoer kan vóór de afgifte van een DFIA-vergunning plaatsvinden, in welk geval het recht op rechtenvrije invoer wordt vastgesteld in verhouding tot de voorlopige uitvoer.

(192)

Zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan, kan de exporteur verzoeken om overdraagbaarheid van de DFIA-vergunning, wat in de praktijk neerkomt op de toestemming om de licentie voor rechtenvrije invoer op de markt te verkopen.

(193)

Eén van de gecontroleerde producenten-exporteurs heeft in het onderzoektijdvak van de DFIA gebruik gemaakt.

d)   Conclusie betreffende de DFIA

(194)

De vrijstelling van invoerheffingen is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Het is een financiële bijdrage van de GOI aangezien deze hierdoor inkomsten uit rechten derft die haar normalerwijze toekomen en zij verleent de onderzochte exporteurs een voordeel aangezien hun liquiditeit erdoor wordt verbeterd.

(195)

Voorts is de DFIA rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(196)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Meer in het bijzonder: i) de regeling maakt het mogelijk dat invoerheffingen op inputs die in het productieproces van een ander product worden verbruikt, achteraf worden terugbetaald of kwijtgescholden; ii) er is geen verificatieregeling of -procedure met behulp waarvan kan worden nagegaan of er bij de vervaardiging van het uitgevoerde product inputs zijn gebruikt en welke, en of een te groot voordeel is toegekend in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening; en iii) de overdraagbaarheid van certificaten/vergunningen houdt in dat een exporteur aan wie een DFIA is toegekend, niet verplicht is het certificaat daadwerkelijk te gebruiken om de inputs in te voeren.

(197)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde één in de steekproef opgenomen Indiase producent-exporteur aan dat het in India ingestelde verificatiesysteem redelijk, doeltreffend en in overeenstemming met de handelspraktijk in India is en dat de „primaire” aanleiding voor compenserende maatregelen ten gevolge van de regeling derhalve niet meer bestaat. Anders dan werd beweerd, werd er tijdens het onderzoek niet bevestigd dat het in India ingestelde verificatiesysteem het mogelijk maakt om na te gaan of er bij de vervaardiging van het uitgevoerde product inputs zijn gebruikt en welke, en of een te groot voordeel is toegekend in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. De producent heeft overigens niet betwist dat de regeling kan voorzien in de terugbetaling van invoerheffingen op inputs die bij de productie van een ander product worden gebruikt, en evenmin dat de overdraagbaarheid van certificaten/vergunningen suggereert dat een exporteur waaraan een DFIA is toegekend, niet verplicht is het certificaat daadwerkelijk te gebruiken voor de invoer van de inputs. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(198)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten.

(199)

Volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan terugbetaalde rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Dit betekent dat, indien geen adequaat controlesysteem is aangetoond, de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet van toepassing is en de normale regel geldt waarbij het bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het beweerde teveel aan kwijtgescholden rechten. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, bij de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening hoeft de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequate verificatieregeling is.

(200)

De hoogte van de subsidies die in het kader van de DFIA aan de ondernemingen zijn toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het onderzoektijdvak werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening worden kosten die moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van de totale subsidie afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd zijn. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(201)

Met betrekking tot deze regeling werd ten aanzien van de enige betrokken onderneming voor het onderzoektijdvak een subsidiepercentage vastgesteld van 4,95 %.

3.2.7.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering)

a)   Rechtsgrondslag

(202)

De EPCGS is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 09-14 en in hoofdstuk 5 van het HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(203)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(204)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de GOI op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Er geldt een verlaagd invoerrecht van 3 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(205)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(206)

Geconstateerd werd dat drie in de steekproef opgenomen ondernemingen in het kader van de EPCGS in het onderzoektijdvak voordelen hebben ontvangen die betrekking hadden op het betrokken product.

d)   Conclusies betreffende de EPCGS

(207)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de GOI, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(208)

Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(209)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(210)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Het bedrag van de subsidie voor het onderzoektijdvak werd vervolgens berekend door het bedrag van de niet-betaalde douanerechten te delen door de afschrijvingstermijn. Het aldus berekende bedrag dat aan het onderzoektijdvak is toe te rekenen, werd gecorrigeerd door de toevoeging van de rente over dit tijdvak om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het onderzoektijdvak gold, werd daarvoor geschikt geacht. Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening, waarna het subsidiebedrag als teller van de breuk diende.

(211)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de passende waarde van de uitvoer in het onderzoektijdvak als noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(212)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben twee in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs verzocht om een herziening van de berekening van het subsidiebedrag. Zij voerden aan dat een EPCG-licentie ongeldig kan worden verklaard, waardoor kapitaalgoederen binnenlands moeten worden aangekocht en centrale accijnzen van toepassing worden. In dit verband is echter niet expliciet verwezen naar de specifieke ongeldige certificaten. Bovendien werd dit punt niet aangevoerd tijdens het onderzoek, toen dit argument op de juiste manier gecontroleerd had kunnen worden. In elk geval was de vaststelling van de hoogte van de subsidie gebaseerd op de administratie van de in het kader van deze regeling door de gecontroleerde onderneming gekochte inputs. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

(213)

De subsidiepercentages die in het kader van deze regeling in het onderzoektijdvak voor de drie betrokken ondernemingen werden vastgesteld, bedroegen respectievelijk 0,37 %, 0,40 % en 0,46 %.

3.2.8.   Pakket stimuleringsmaatregelen

f)   Rechtsgrondslag

(214)

Om ondernemingen aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden van Maharashtra te vestigen, verleent de overheid van deze deelstaat in het kader van het „pakket stimuleringsmaatregelen” sedert 1964 voordelen aan nieuwe fabrieken die zich in deze gebieden vestigen. De regeling is sinds de invoering ervan verscheidene malen gewijzigd en de versies die voor het onderhavige onderzoek relevant zijn, zijn die van 2001 en 2007. Het pakket stimuleringsmaatregelen van 2001 dateert van 31 maart 2001 en staat bekend als Resolutie nr. IDL-1021/(CR-73)/IND-8. Het pakket stimuleringsmaatregelen van 2007 dateert van 30 maart 2007 en staat bekend als Resolutie nr. PSI-1707/(CR-50)/IND-8.

g)   Subsidiabiliteit

(215)

In bovengenoemde resoluties worden de categorieën industrieën en ondernemingen opgesomd die in aanmerking komen voor stimuleringsmaatregelen.

h)   Toepassing in de praktijk

(216)

Om de verspreiding van de industrieën naar minder ontwikkelde gebieden aan te moedigen, heeft de regering van Maharashtra een pakket stimuleringsmaatregelen vastgesteld voor nieuwe/in ontwikkeling zijnde bedrijfseenheden die zijn opgericht in de ontwikkelingsregio van de staat Maharashtra. Voor de uitvoering van de regeling worden in bijlage I bij de resolutie de gebieden van de staat die in aanmerking komen voor stimuleringsmaatregelen aangeduid. Er kan echter geen aanvraag om in aanmerking te komen voor de stimuleringsmaatregelen uit hoofde van de regeling van 2007 worden ingediend, tenzij een stimuleringscertificaat in het kader van de regeling van 2007 is afgegeven en de begunstigde heeft voldaan aan de bepalingen/voorwaarden van dat certificaat. Het stimuleringscertificaat wordt door het uitvoeringsagentschap (overheidsinstantie) afgegeven vanaf de dag van het begin van de commerciële productie van de begunstigde (ook wel de in aanmerking komende eenheid genoemd).

(217)

Het PSI bestaat uit diverse subregelingen, waarvan de volgende twee tijdens het onderzoektijdvak voordelen hebben verleend aan twee gecontroleerde producenten-exporteurs:

regeling vrijstelling elektriciteitsheffing (EDE);

stimuleringssubsidie voor de industrie (IPS).

(218)

Er wordt gedurende een in de subsidiabiliteitscertificaat gespecificeerde periode een vrijstelling van de elektriciteitsheffing (EDE) verleend aan daarvoor in aanmerking komende nieuwe eenheden die in bepaalde gebieden zijn opgericht. In de onderhavige zaak zijn de twee betrokken producenten-exporteurs voor respectievelijk negen en zeven jaar vrijgesteld van de betaling van de elektriciteitsheffing. In de andere delen van de staat zijn ook 100 % exportgerichte bedrijven, informatietechnologiebedrijven en biotechnologiebedrijven gedurende een periode van tien jaar vrijgesteld van de betaling van de elektriciteitsheffing.

(219)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat één in Maharashtra gevestigde producent-exporteur in het onderzoektijdvak heeft geprofiteerd van de subregeling voor de vrijstelling van de elektriciteitsheffing.

(220)

De begunstigde heeft in het kader van de IPS-subregeling recht op een subsidie van tussen 75 % en 100 % van het bedrag van de subsidiabele investeringen, verminderd met het bedrag aan voordelen die zijn ontvangen uit de andere subregelingen van de PSI-regeling, zoals de EDE. Het voordeel wordt verleend gedurende een bepaalde periode die is vastgesteld in het subsidiabiliteitscertificaat en kan niet meer bedragen dan het bedrag van de btw die in dezelfde periode aan de staat van Maharashtra is betaald. De subsidiabele investeringen zijn kapitaaluitgaven voor gebouwen, installaties en machines.

(221)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat twee in Maharashtra gevestigde producenten-exporteurs geprofiteerd hebben van de IPS-subregeling.

(222)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden twee in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs aan dat de door de overheid van Maharashtra aangeboden IPS-subregeling niet van toepassing is op de stadia van vervaardiging, productie of uitvoer van PSF, hetzij direct of indirect, en dat het voordeel afhankelijk is van het bedrag aan binnenlandse belasting dat is betaald. Zij voerden verder aan dat het doel van de regeling niet is om uitkeringen te verstrekken aan producenten-exporteurs, maar om kosten te compenseren die verband houden met de achterstand van de regio en dat de regeling derhalve geen aanleiding tot compenserende maatregelen kan geven. Bovendien voerden zij aan dat de regeling moet worden beschouwd als een kapitaalsubsidie in plaats van een terugkerende subsidie en dat het totaal ontvangen voordeel moet worden gespreid over de normale afschrijvingsperiode van het gesubsidieerde kapitaal. In dit verband is, zoals in overweging 220 is uiteengezet, uit het onderzoek gebleken dat de subsidie met betrekking tot subsidiabele investeringen zoals uitgaven voor gebouwen, installaties en machines, op jaarbasis wordt uitbetaald. Dergelijke investeringen houden rechtstreeks verband met PSF. Het enkele feit dat het jaarlijkse bedrag dat kan worden aangevraagd, wordt begrensd door het bedrag van de binnenlandse belastingen die in dezelfde periode aan de overheid van Maharashtra worden betaald, heeft geen invloed op het feit dat de jaarlijkse uitkering van de overheid van Maharashtra een financiële bijdrage van de GOI vormt die een voordeel voor de onderzochte producenten-exporteurs oplevert. Ten slotte heeft de op jaarbasis toegekende subsidie niet het kenmerk van een kapitaalsubsidie, ook als een investering in kapitaalgoederen aan een dergelijke betaling ten grondslag ligt. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

i)   Conclusie inzake de vrijstelling van de elektriciteitsheffing (EDE) en de IPS-subregeling

(223)

Beide subregelingen zijn subsidies in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, aangezien zij een financiële bijdrage van de GOI zijn waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

(224)

De subsidiesubregelingen zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft gelimiteerd tot een beperkt aantal ondernemingen in een bepaalde geografische regio.

(225)

Deze subsidie wordt bijgevolg geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

j)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(226)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening wordt het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie berekend op basis van het aan de ontvanger verleende voordeel met betrekking tot het betrokken product, dat tijdens het onderzoektijdvak bleek te bestaan. Dit bedrag (de teller) is omgeslagen over de totale omzet van het betrokken product van de producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

(227)

Het subsidiepercentage dat met betrekking tot de EDE-subregeling is vastgesteld, bedroeg voor de enige onderneming die van dit voordeel profiteerde 0,31 %.

(228)

De subsidiepercentages die met betrekking tot de IPS-subregeling voor de betrokken ondernemingen werden vastgesteld, bedroegen in het onderzoektijdvak respectievelijk 1,03 % en 1,91 %.

3.2.9.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(229)

Op basis van de bevindingen blijkt het totale tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag voor de gecontroleerde producenten-exporteurs, zoals samengevat in de onderstaande tabel, tussen 4,16 % en 7,65 % ad valorem te bedragen.

Tabel 1

Bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies — India

(in %)

Regeling

FMS

FPS

DDS

AAS

DFIA

EPCGS

PSI/EDE

PSI/IPS

Totaal

Onderneming

Bombay Dyeing and Manufac-turing Co. Ltd

0,42

1,77

0,31

1,91

4,41

Ganesha Ecosphere Ltd

1,95

0,24

0,11

4,95

0,40

7,65

Indo Rama Synthetics Ltd

0,15

1,75

1,89

0,37

1,03

5,19

Polyfibre Industries Pvt. Ltd

0,19

1,85

2,12

4,16

Reliance Industries Limited

0,63

1,59

4,31

0,46

6,99

3.3.   VIETNAM

3.3.1.   Algemeen

(230)

Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de Vietnamese overheid subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

A.

verstrekking van preferentiële leningen door de overheid aan de PSF-bedrijfstak door banken in staatseigendom alsmede het door de overheid toevertrouwen van functies aan particuliere banken en het hen daarmee belasten, alsook verstrekking van rentesubsidie;

B.

verstrekking van goederen en diensten aan de PSF-bedrijfstak door staatsondernemingen tegen een ontoereikende prijs;

C.

verstrekking door de overheid van grond en grondgebruiksrechten tegen een ontoereikende prijs, en andere aan grond gerelateerde voordelen;

D.

programma's voor vrijstellingen en verminderingen van directe belastingen;

E.

programma's betreffende indirecte belastingen en invoerrechten;

F.

versnelde afschrijving van vaste activa;

G.

andere subsidieprogramma's, met inbegrip van regelingen van nationale, regionale en lokale overheden.

(231)

De Commissie heeft alle in de klacht genoemde regelingen onderzocht. Voor elke regeling werd onderzocht of er, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de basisverordening, een financiële bijdrage van de GOV en een aan de producenten-exporteurs verleend voordeel konden worden vastgesteld. Uit het onderzoek bleek dat in de onderhavige zaak alle voordelen die zijn vastgesteld voor de onderzochte regelingen onder de toepasselijke de-minimisdrempel van artikel 14, lid 5, van de basisverordening (4) liggen. Derhalve wordt het niet noodzakelijk geacht om te analyseren of er aanleiding was compenserende maatregelen in te stellen voor individuele regelingen.

(232)

Ten behoeve van de duidelijkheid en de transparantie worden de bijzonderheden van de regelingen en de bijbehorende subsidiepercentages voor individuele ondernemingen echter hieronder vermeld, ongeacht of de subsidies al dan niet worden geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen. Het voordeel werd overeenkomstig artikel 6 van de basisverordening berekend.

3.3.2.   Specifieke subsidieregelingen

Subsidieregelingen die in het onderzoektijdvak niet door de Vietnamese producenten-exporteurs werden gebruikt

(233)

Tijdens het onderzoek bleek dat de volgende regelingen niet door de Vietnamese producenten-exporteurs werden gebruikt:

a)

verstrekking van goederen en diensten aan de PSF-bedrijfstak door staatsondernemingen tegen een ontoereikende prijs;

b)

versnelde afschrijving van vaste activa;

c)

andere subsidieprogramma's, met inbegrip van regelingen van nationale, regionale en lokale overheden.

(234)

Ten aanzien van de verstrekking door de overheid van goederen aan de PSF-bedrijfstak door ondernemingen in overheidsbezit, werd in de aanklacht beschreven dat PTA/MEG, dat als belangrijkste grondstof voor de productie van PSF kan dienen, tegen gesubsidieerde prijzen aan de Vietnamese producenten werd verstrekt. Uit het onderzoek is echter gebleken dat geen van de onderzochte producenten-exporteurs PTA/MEG als grondstof gebruikten, maar dat zij in plaats daarvan gerecycleerde PET-flessen of van gerecycleerde PET-flessen vervaardigde vlokken gebruikten.

(235)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager opgemerkt dat de Commissie slechts voor één regeling een gedeeltelijke analyse heeft verstrekt, namelijk de verstrekking van PTA/MEG tegen gesubsidieerde prijzen. Met betrekking tot dit programma stelde de klager dat de manier waarop de steekproef is samengesteld en het feit dat belangrijke producenten van PSF in Vietnam niet in het onderzoek waren opgenomen, de bepaling van subsidiëring voor dit programma heeft beïnvloed. De klager heeft ook andere vermeende subsidieregelingen in Vietnam genoemd, waarover in de klacht informatie werd verstrekt.

(236)

Zoals de Commissie heeft uiteengezet in de overwegingen 32, 33, 34 en 42, was er voor Vietnam geen steekproef nodig, aangezien alle Vietnamese exporteurs-producenten zich bereid verklaarden om mee te werken, en de antwoorden van de drie medewerkende producenten bestreken meer dan 99 % van de invoer uit Vietnam. Derhalve zijn de argumenten van de klager met betrekking tot de steekproef niet van belang voor de bevindingen van het onderzoek. Daarnaast is het feit dat er andere grote producenten van PSF in Vietnam zijn, op zich geen reden om de representativiteit van de medewerkende producenten-exporteurs in twijfel te trekken. De Commissie bevestigt dat zij informatie heeft ingewonnen en vragen heeft gesteld over alle vermeende subsidies die in de klacht werden genoemd, met inbegrip van de regelingen die door de klager zijn genoemd in zijn opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen, maar deze programma's bleken niet te zijn gebruikt door de medewerkende exporteurs. De Commissie heeft nadere gegevens verstrekt betreffende de verstrekking van PTA/MEG, aangezien dit programma een belangrijk argument was in de klacht en mogelijk een belangrijke tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie was.

Subsidieregelingen die in het onderzoektijdvak door de onderzochte Vietnamese producenten-exporteurs werden gebruikt

(237)

De onderstaande regelingen bleken tijdens het onderzoektijdvak door de onderzochte Vietnamese producenten-exporteurs te zijn gebruikt.

3.3.3.   Preferentiële leningen

3.3.3.1.   Rentesubsidie na de investeringen door Vietnam Development Bank

(238)

De Vietnam Development Bank („VDB”) is een beleidsbank in staatsbezit die in 2006 is opgericht krachtens Besluit nr. 108/2006/QD-TTg voor de uitvoering van het beleid inzake investeringskrediet en exportkrediet. In het onderzoektijdvak beheerde de VDB een programma voor rentesubsidie op sommige leningen van commerciële banken. Binnen dit kader hebben de ondernemingen van de Thai Binh-groep contracten gesloten met de VDB ter ondersteuning van leningen van de BIDV en de Vietcom Bank.

(239)

De wettelijke basis voor het programma is Decreet nr. 75/2011/ND-CP van 30 augustus 2011, dat Decreet nr. 151/2006/ND-CP, Decreet nr. 106/2008/ND-CP en Decreet nr. 106/2004 ND-CP vervangt. Op contracten die vóór de toepassing van Decreet nr.75/2011 zijn afgesloten, zijn de eerdere decreten van toepassing.

(240)

Het voordeel van dit programma is gelijk aan het verschil tussen de rentetarieven die de VDB aanbiedt en de rentetarieven van commerciële banken die van toepassing zijn op de leningen aan deze twee ondernemingen. Het programma is van toepassing op de leningen van commerciële banken op lange en middellange termijn ter financiering van investeringsprojecten.

(241)

Het voordeel in het kader van deze regeling lag tussen 0 % en 0,28 %.

3.3.3.2.   Leningen met lage rentes die worden verstrekt door handelsbanken in staatsbezit

(242)

Uit het onderzoek is gebleken dat een aanzienlijk deel van de banksector in Vietnam in handen van de staat is; Bijna 50 % van de leningen in de Vietnamese economie in het onderzoektijdvak werd verstrekt door een van de vijf grote staatsbanken (5). Er zijn beperkingen op eigendom door buitenlanders van in Vietnam gevestigde banken (6). Commerciële banken hebben instructies om rentesubsidies te bieden aan bedrijven (7). De staatsbank van Vietnam bepaalt de maximale rente die commerciële banken in rekening kunnen brengen voor leningen aan sommige entiteiten (8). Uit informatie in het dossier blijkt dat de commerciële banken in staatsbezit een lagere rente bieden dan andere banken.

(243)

Een aantal wetten in Vietnam betreffende het bankwezen en leningen verwijzen naar preferentiële leningen. Verordening nr. 1627 uit 2001 verwijst bijvoorbeeld naar leningen aan klanten voor wie het preferentiële kredietbeleid geldt (artikelen 20 en 26), terwijl de Wet inzake kredietinstellingen verwijst naar concessionele kredieten (artikel 27).

(244)

De hoogte van de subsidie wordt berekend aan de hand van het in het onderzoektijdvak aan de ontvangers toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvangers toegekende voordeel geacht het verschil te zijn tussen het bedrag dat de onderneming betaalt voor de preferentiële lening en het bedrag dat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening die zij op de markt zou kunnen verkrijgen.

(245)

De in de overwegingen 242 en 243 beschreven informatie wijst op aanzienlijke verstoringen in de Vietnamese financiële sector. Daarom heeft de Commissie voor de berekening van het voordeel uit preferentiële leningen gebruik gemaakt van een externe benchmark. Zoals vermeld in overweging 231, doet dit geen afbreuk aan de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie die voortvloeit uit het verstrekken van preferentiële leningen. Ook gezien de minimale subsidiëring heeft de Commissie geen definitieve conclusies getrokken over de vraag of de betrokken banken overheidsinstanties zijn en of de beoordeling van het kredietrisico door de banken voldoende is.

(246)

De externe benchmark was alleen nodig met betrekking tot leningen in VND, aangezien er geen bewijs is gevonden dat leningen in USD werden gesubsidieerd. Van de medewerkende ondernemingen heeft alleen de Thai Binh-groep leningen in VND ontvangen. De benchmark is berekend aan de hand van de meest recente (2012) rentetarieven voor leningen van 48 lagere midden-inkomenslanden (bbp). Deze landen zijn uitgekozen omdat zij een vergelijkbaar bbp hadden als Vietnam. Om de reële rentetarieven te verkrijgen werden deze percentages vervolgens gecorrigeerd voor de inflatie in het onderzoektijdvak en er werd een gemiddelde voor de 48 landen berekend voor die landen waarvoor gegevens beschikbaar waren. De bron voor de rentetarieven en inflatiepercentages voor de landen was de Wereldbank. Het gemiddelde reële rentepercentage voor deze lagere midden-inkomenslanden bedroeg in het onderzoektijdvak 8,23 %. Deze benchmark werd vergeleken met de aan de inflatie aangepaste rentetarieven voor alle leningen in VND aan de onderzochte ondernemingen.

(247)

De voordelen in het kader van dit programma lagen tussen 0 % en 1,34 %.

(248)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de GOV de conclusies over de verstoringen van de Vietnamese financieel systeem betwist en aangevoerd dat de Commissie had moeten beoordelen of de commerciële banken in staatsbezit overheidsinstanties zijn en of de door hen uitgevoerde kredietrisicobeoordeling voldoende is. Volgens de GOV zou deze analyse invloed hebben gehad op de conclusie over het bestaan van een financiële bijdrage en het gebruik van een externe benchmark om het door dit programma verleende voordeel vast te stellen.

(249)

Zoals vermeld in de overwegingen 242 en 243, blijkt uit de informatie en het bewijsmateriaal die tijdens het onderzoek zijn verzameld dat er aanzienlijke verstoringen zijn in het Vietnamese bankstelsel. Vanwege deze verstoringen moet volgens de basisverordening een externe benchmark worden toegepast om het bedrag van het voordeel (indien van toepassing) te bepalen. Aangezien de voordelen voor de Vietnamese producenten-exporteurs minimaal zijn, acht de Commissie het niet nodig om na te gaan of de banken overheidsinstanties zijn en/of de risicobeoordeling voldoende is, zoals uiteengezet in de overwegingen 231 en 232.

3.3.4.   Verlening van grondgebruiksrechten

(250)

Aan beide medewerkende exporteurs-producenten werden grondgebruiksrechten in speciale industriële zones toegewezen. Hoewel de Thai Binh-groep het grondgebruiksrecht rechtstreeks van de staat verkreeg, werd de grond aan de Vietnam New Century Polyester Fibre Co Ltd („VNC”) onderverhuurd via een onderneming die gedeeltelijk eigendom van de staat is.

(251)

De Thai Binh-groep heeft drie stukken grond in het industriegebied. In het onderzoektijdvak was de groep voor twee percelen volledig vrijgesteld van de betaling van huur. De vrijstelling werd toegekend op grond van Decreet nr. 121/2010/ND-CP en Decreet nr. 142 /2005/ND-CP. De groep heeft de huur voor het derde stuk grond evenmin betaald, aangezien het administratieve proces voor de aanvraag van de vrijstelling nog gaande is. De vrijgestelde huren zijn aanzienlijk lager dan de huren die de groep betaalt voor andere vergelijkbare percelen in de onmiddellijke nabijheid van het industriegebied en lijken ver onder de normale grondprijzen in de regio te liggen.

(252)

De VNC kreeg geen volledige vrijstelling van grondgebruiksrechten, maar het was duidelijk dat de onderneming in het onderzoektijdvak een voordeel genoot. De VNC heeft drie percelen in onderhuur via een onderneming die gedeeltelijk in handen van de staat is. Volgens de VOC zijn dit transacties tussen particuliere partijen, maar de informatie in het dossier is in tegenspraak met deze bewering. In de investeringsvergunning van de VNC is het pachten van grond opgenomen als een preferentieel voordeel. Volgens de vergunning verplicht het volkscomité van Quang Ninh de VNC om de grond van deze onderneming te huren. Daarnaast is volgens de oorspronkelijke overeenkomst tussen de lokale autoriteit en de onderneming die gedeeltelijk in handen van de staat is en het perceel grond aan de VNC verhuurt, de latere overdracht van de grond slechts mogelijk onder bepaalde door de plaatselijke bevoegde autoriteit vastgestelde voorwaarden. Hieruit blijkt dat de staat betrokken is bij de transactie tussen de twee partijen.

(253)

Om het voordeel te beoordelen, vergeleek de Commissie de lage grondprijzen met betrekking tot transacties in de industriegebieden met een referentieprijs voor vergelijkbare grond. Uit het onderzoek bleek dat er aanwijzingen zijn dat de grondmarkt in Vietnam lijkt te worden gereguleerd en wordt verstoord door interventie van de overheid, aangezien er sprake is van een vrijstelling of een preferentiële prijs voor grondgebruiksrechten voor grond in aangewezen industriële zones en/of bedrijfsectoren die de overheid stimuleert. In dit specifieke geval heeft de Commissie een transactie van grondgebruiksrechten met een voldoende betrouwbare karakter gevonden, omdat de betrokken grond buiten een gestimuleerde zone is gelegen en de betrokken onderneming actief is in een sector die geen verband houdt met PSF en niet onder het stimuleringsbeleid van de overheid valt. De prijzen voor deze transactie zijn — ongeacht een eventuele conclusie over de algemene situatie van de grondmarkt in Vietnam — als benchmark gebruikt voor de vaststelling van het voordeel.

(254)

De voordelen in het kader van deze regeling lagen tussen 0,17 % en 0,37 %.

3.3.5.   Programma's voor vrijstelling en vermindering van directe belastingen

(255)

Beide medewerkende producenten-exporteurs hebben op basis van in hun investeringsvergunning opgenomen vrijstellingen van verschillende directe belastingverlagingen geprofiteerd. De rechtsgrondslag voor deze vrijstellingen is vastgelegd in Decreet nr. 164/2003/ND-CP, zoals vervangen door Decreten nr. 152/2004/ND-CP en nr. 149/2005/ND-CP, Circulaire nr. 140/2012, Besluit nr. 164/2003/ND-CP, zoals gewijzigd en aangevuld bij Besluit nr. 152/204/ND-CP inzake de vrijstelling van rechten en btw voor de invoer van machines.

(256)

Op grond van de bovengenoemde wetgeving kunnen er directe belastingvrijstellingen en -verlagingen worden verleend, onder meer aan ondernemingen in speciale industriële zones/parken, ondernemingen die een groot aantal werknemers in dienst hebben, of ondernemingen die in bepaalde sectoren van de economie actief zijn.

(257)

De hoogte van de subsidie wordt berekend aan de hand van het in het onderzoektijdvak aan de ontvangers toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan uit de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale belastingtarief na aftrek van wat volgens het verlaagde preferentiële belastingtarief is betaald, of uit het bedrag aan volledig kwijtgescholden belasting. De als subsidie beschouwde bedragen zijn gebaseerd op de recentste jaarlijkse belastingaangiften. Het subsidiebedrag werd toegekend aan de gehele onderneming en uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde van de uitvoer naar de Unie.

(258)

De voordelen in het kader van deze regeling lagen tussen 0,11 % en 0,36 %.

3.3.6.   Vrijstelling van douanerechten op ingevoerde grondstoffen

(259)

Beide medewerkende producenten/exporteurs werden in het onderzoektijdvak vrijgesteld van de betaling van douanerechten op ingevoerde grondstoffen. De juridische grondslag voor de vrijstelling is de Wet inzake de Belasting op Invoer en Uitvoer nr. 45/2005/QH11, die ten uitvoer is gelegd door Decreet nr. 87/2010/ND-CP. De regels voor het systeem en de procedures betreffende inspecties zijn vastgelegd in circulaire 194/2010TT.

(260)

De GOV vermeldde in haar antwoord op de vragenlijst dat zij een regeling voor terugbetaling/schorsing van rechten hanteert. Volgens de wetgeving geldt de vrijstelling voor ingevoerde grondstoffen die worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten. De rechten kunnen worden terugbetaald aan de hand van de verhouding van de hoeveelheid ingevoerde grondstoffen die is gebruikt in het uitgevoerde eindproduct.

(261)

De twee medewerkende producenten-exporteurs bleken tijdens het onderzoektijdvak geen economische voordelen te hebben verkregen in het kader van deze regeling. Hoewel zij waren vrijgesteld van de betaling van invoerrechten op grondstoffen werd in het onderzoektijdvak geen te hoge kwijtschelding geconstateerd. Beide ondernemingen verkochten relatief geringe hoeveelheden van het betrokken product in hun eigen land. Bovendien betrokken zij een aanzienlijk deel van de belangrijkste grondstoffen op de binnenlandse markt, omdat de ingevoerde hoeveelheden niet voldoende waren voor de productie van het uitgevoerde betrokken product.

(262)

In het licht van het bovenstaande werd het niet nodig geacht om te concluderen of de gemelde terugbetalingsregeling in overeenstemming is met de WTO-regels en de bepalingen van bijlage II en bijlage III van de basisverordening.

(263)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de GOV de bevindingen van de Commissie over dit programma erkend. De GOV wenste echter eveneens te benadrukken dat de Vietnamese terugbetalingsregeling, ondanks het ontbreken van conclusies over dit punt, volledig in overeenstemming is met de bepalingen van bijlage II en bijlage III van de basisverordening. De Commissie neemt nota van het standpunt van de GOV. Aangezien de voordelen voor de Vietnamese producenten/exporteurs echter minimaal zijn, herhaalt de Commissie haar reeds in de overwegingen 231 en 232 uiteengezette standpunt, dat zij het in het kader van dit onderzoek niet nodig acht om na te gaan of de terugbetalingsregeling in overeenstemming is met de voorschriften in bijlage II en bijlage III van de basisverordening.

3.3.7.   Vrijstelling van douanerechten op ingevoerde machines

(264)

Beide medewerkende producenten-exporteurs werden in het onderzoektijdvak vrijgesteld van de betaling van douanerechten en btw op ingevoerde machines. De juridische grondslag voor de vrijstelling is de Wet inzake de Belasting op Invoer en Uitvoer nr. 45/2005/QH11, die ten uitvoer is gelegd door Decreet nr. 87/2010/ND-CP. De regels voor het systeem en de procedures betreffende inspecties zijn vastgelegd in decreet 154./2005/N-CP van de regering en de circulaires 194/2010TT en 117/2011.

(265)

De ondernemingen werd gevraagd om verslag te doen van de invoer van machines gedurende een periode van tien jaar. Hoewel het duidelijk was dat de medewerkende producenten-exporteurs in het kader van deze regeling voordelen hebben ontvangen, waren deze slechts gering. Dit komt doordat de invoer van machines door de ondernemingen nauwelijks van belang was in verhouding tot de omzet van de verkoop van PSF in de Unie. Ook werden eventuele voordelen afgezwakt, omdat de machines over een aantal jaren (gewoonlijk tien) werden afgeschreven en dat daarom het voordeel in het onderzoektijdvak overeenkomstig werd verminderd.

(266)

De voordelen in het kader van deze regeling lagen tussen 0,08 % en 0,1 %.

3.3.8.   Hoogte van de subsidies

(267)

De subsidies overeenkomstig de antisubsidiebasisverordening bedroegen voor de Vietnamese producenten-exporteurs tussen 0,6 % en 2,31 % van de waarde. De voor het gehele land geldende subsidiemarge is het gewogen gemiddelde van de twee bovenstaande marges, d.w.z. 1,25 %. De hierboven beschreven subsidiebedragen werden toegerekend aan de gehele onderneming en uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde van de uitvoer naar de Unie.

(268)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde klager aan dat het onduidelijk was hoe de Commissie deze bandbreedte van de subsidiemarge had berekend en waarom de Commissie niet het hogere einde van deze marges had genomen, die hoger zouden zijn dan de minimale dumpingmarge. Zoals uiteengezet in de vorige overweging, varieert het bereik van de totale geaggregeerde subsidies voor de Vietnamese producenten/exporteurs van een minimum van 0,6 % tot een maximum van 2,31 % van de waarde. De berekening van het gewogen gemiddelde van deze bandbreedte leidt tot een gemiddelde subsidiemarge voor het land van 1,25 %, wat minder is dan de de-minimisdrempel. Dit is de methode die steeds wordt gebruikt voor de berekening van de gemiddelde subsidiemarge per land, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de basisverordening.

3.3.9.   Conclusie over Vietnam

(269)

Voor Vietnam bedraagt het subsidiepercentage voor het hele land 1,25 %. Aangezien deze marge minimaal is, werd geconcludeerd dat het onderzoek met betrekking tot invoer van oorsprong uit Vietnam overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de basisverordening moet worden beëindigd.

4.   SCHADE

4.1.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE EN DE PRODUCTIE IN DE UNIE

(270)

Het soortgelijke product werd tijdens het onderzoektijdvak door 18 producenten van de Unie vervaardigd. Zij vormen de „bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(271)

De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd vastgesteld op ongeveer 401 000 ton. De Commissie heeft het cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, zoals gecontroleerde productiecijfers van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten in de Unie en door de klager verstrekte cijfers. Zoals in overweging 10 is vermeld, werd een steekproef van vier producenten in de Unie samengesteld, die 54 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigden.

4.2.   VERBRUIK IN DE UNIE

(272)

De Commissie stelde het verbruik in de Unie vast op basis van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie aan de hand van de gegevens die door de klager waren verstrekt en van de invoer uit derde landen, gebaseerd op gegevens van Eurostat.

(273)

Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 2

Verbruik in de Unie (ton)

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Totaal verbruik in de Unie (ton)

838 397

869 025

837 066

890 992

Index

100

104

100

106

Bron: Klacht, Eurostat.

(274)

Het verbruik in de Unie bereikte in 2011, na de stijging van de katoenprijzen als gevolg van de moeilijkheden met betrekking tot de katoenoogst in 2010, een piek. Het gevolg was een toename van de vraag naar PSF, als vervanging voor katoen, maar deze daalde weer in het daaropvolgende jaar. In het onderzoektijdvak werd een stijging van 6 % van het verbruik in de Unie geconstateerd.

4.3.   INVOER UIT DE BETROKKEN LANDEN

4.3.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(275)

De Commissie onderzocht of de invoer van PSF uit de betrokken landen cumulatief moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 8, lid 3, van de basisverordening.

(276)

De subsidiemarge die is vastgesteld voor de invoer uit de VRC en Vietnam lag beneden de de-minimisdrempel van artikel 8, lid 3, onder a), van de basisverordening.

(277)

Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor een cumulatie en de oorzakelijkheidsanalyse is derhalve beperkt tot de gevolgen van de invoer uit India.

4.3.2.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit India

(278)

De Commissie stelde het invoervolume vast op basis van gegevens van Eurostat. Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van de omvang van de invoer uit India ten opzichte van het totale verbruik in de Unie (dit laatste wordt bepaald door alle verkoop in de Unie door producenten in de Unie, op te tellen bij alle invoer van PSF in de Unie).

(279)

De invoer uit India in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 3

Invoervolume (ton) en marktaandeel

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Invoervolume uit India (ton)

51 258

59 161

63 191

60 852

Index

100

115

123

119

Marktaandeel

6,1 %

6,8 %

7,5 %

6,8 %

Index

100

111

123

112

Bron: Eurostat.

(280)

In het algemeen bleef de invoer uit India vrij stabiel, met een marktaandeel tussen 6 % en 7,5 % tijdens de beoordelingsperiode.

4.3.3.   Prijzen van het uit India ingevoerde product en prijsonderbieding

(281)

De Commissie stelde de prijzen van de invoer vast op basis van gegevens van Eurostat en gecontroleerde gegevens van medewerkende exporteurs. De prijsonderbieding voor de invoer werd vastgesteld op basis van de gecontroleerde gegevens van de medewerkende exporteurs en de medewerkende producenten in de Unie.

(282)

De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie vanuit India ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 4

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

India

1 025

1 368

1 239

1 212

Index

100

134

121

118

Bron: Eurostat en gecontroleerde gegevens van medewerkende exporteurs.

(283)

Voor het jaar 2011 — het jaar van de eerder genoemde katoencrisis — werd een prijsstijging van PSF geconstateerd. In de jaren daarna daalden de prijzen, maar zijn bleven hoger dan de prijs die in 2010 werd waargenomen. In het onderzoektijdvak was de prijs 18 % hoger dan de prijs van PSF in 2010.

(284)

De Commissie stelde de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vast aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde totale invoerprijzen per productsoort van de invoer van de in de steekproef opgenomen Indiase producenten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, met de nodige correcties voor douanerechten en kosten na invoer, met de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van dezelfde productsoorten die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening brengen aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek.

(285)

De prijzen werden per productsoort vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Daaruit bleek een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge door de invoer uit India op de markt van de Unie tussen 4,1 % en 43,7 %.

4.4.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(286)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met subsidiëring voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(287)

Zoals in overweging 10 is vermeld, werd voor het onderzoek naar mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruik gemaakt van een steekproef.

(288)

Voor de schadeanalyse heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro- en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens in de klacht, door de klager verstrekte aanvullende informatie en gegevens van Eurostat. Deze gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de naar behoren gecontroleerde gegevens in de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide reeksen gegevens bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(289)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid en productiviteit.

(290)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, arbeidskosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(291)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad ontwikkelden zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Productievolume (ton)

362 195

355 240

361 159

401 119

Index

100

98

100

111

Productiecapaciteit (ton)

492 059

451 310

468 115

466 744

Index

100

92

95

95

Bezettingsgraad

73,6 %

78,7 %

77,2 %

85,9 %

Index

100

107

105

117

Bron: Klager (CIRFS).

(292)

Het productievolume steeg in de beoordelingsperiode met 11 %. Deze stijging deed zich enkel in het onderzoektijdvak voor (dat de recentste 12 maanden van de beoordelingsperiode bestrijkt). In het deel van de beoordelingsperiode voorafgaand aan het onderzoektijdvak (2011 en 2012) daalde of stagneerde het productievolume van de bedrijfstak van de Unie.

(293)

De productiecapaciteit ondervond daarentegen een neerwaartse trend, met een daling van 5 % in het onderzoektijdvak. In combinatie met de stijgende trend van het productievolume, zoals beschreven in overweging 292, nam de bezettingsgraad met 17 % toe. Er moet worden benadrukt dat de bezettingsgraad in 2010, die wordt gebruikt als basis voor de trendanalyse, laag was voor een kapitaalintensieve bedrijfstak als de PSF-bedrijfstak en dat de bezettingsgraad tijdens het onderzoektijdvak 85,9 % was.

4.4.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(294)

De omvang van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Totaal verkoopvolume op de markt van de Unie (ton)

379 840

366 341

344 134

358 130

Index

100

96

91

94

Marktaandeel

45,3 %

42,2 %

41,1 %

40,2 %

Index

100

93

91

89

Bron: Eurostat, klager (CIRFS).

(295)

De omvang van de verkoop op de markt van de Unie nam in 2011 en 2012 af, maar herstelde zich in het onderzoektijdvak licht. Over het geheel genomen werd er ten opzichte van de in 2010 verkochte hoeveelheden echter nog altijd een daling van 6 % geconstateerd.

(296)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk. De grootste daling van het marktaandeel vond plaats in 2011, maar de neerwaartse trend zette zich in 2012 en in het onderzoektijdvak voort, wat tijdens de beoordelingsperiode in een algeheel verlies van marktaandeel van 11 % resulteerde.

4.4.2.3.   Groei

(297)

Ondanks de bescheiden groei van het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode (met 6 %) en de toename van de omvang van de productie van de producenten in de Unie (met 11 %), daalde de verkoop van de producenten in de Unie met 6 %.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(298)

De werkgelegenheid en de productiviteit lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Aantal werknemers

1 914

1 935

2 000

2 036

Index

100

101

105

106

Productiviteit (ton/werknemer)

189,3

183,6

180,6

197,0

Index

100

97

95

104

Bron: Klager (CIRFS).

(299)

Het aantal werknemers steeg gedurende de beoordelingsperiode gestaag (stijging van 6 %), en viel samen met een verhoging van de productie, zoals uiteengezet in overweging 292.

(300)

De productiviteit daalde in 2011 en 2012, aangezien het aantal werknemers in die periode groeide terwijl de productievolumes daalden. Over het geheel werd tijdens de beoordelingsperiode een stijging van 4 % waargenomen.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(301)

De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten aan niet-verbonden afnemers ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Verkoopprijs per eenheid in de Unie

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie op de totale markt (EUR/ton)

1 283

1 608

1 509

1 489

Index

100

125

118

116

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

1 453

1 666

1 629

1 542

Index

100

115

112

106

Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(302)

De grootste stijging van de verkoopprijs in de Unie werd waargenomen in 2011, toen de prijs van het betrokken product 25 % hoger was dan de gemiddelde prijs in 2010. Dit was het gevolg van de katoencrisis in 2011, toen katoen vanwege de teleurstellende oogst in 2010 schaars was en de vraag naar PSF als vervangend product voor katoen steeg. Over het geheel genomen stegen de verkoopprijzen in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 16 %.

(303)

De productiekosten per eenheid namen tijdens de beoordelingsperiode toe, met een uitschieter van 15 % in 2011 vanwege een stijging van de aardolieprijs — een belangrijke kostenfactor — dat jaar. De productiekosten per eenheid stegen tijdens de beoordelingsperiode in totaal met 6 %.

4.4.3.2.   Loonkosten

(304)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (in EUR)

31 561

31 080

31 661

32 356

Index

100

98

100

103

Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(305)

De gemiddelde arbeidskosten per werknemer daalden in 2011 en namen in de daaropvolgende jaren iets toe. In de beoordelingsperiode werd een toename van 3 % waargenomen.

4.4.3.3.   Voorraden

(306)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 10

Voorraden

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Eindvoorraden (ton)

15 731

16 400

15 039

19 108

Index

100

104

96

121

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

7,3 %

7,8 %

7,1 %

8,8 %

Index

100

107

97

120

Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(307)

Met uitzondering van 2012 stegen de eindvoorraden, hetgeen in het onderzoektijdvak resulteerde in een algehele stijging van 21 %. Dit komt overeen met de stijging van het productievolume (totale stijging van 11 %), terwijl het verkoopvolume tijdens de beoordelingsperiode daalde (in totaal met 6 %). Deze tendensen werden ook weerspiegeld door de eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie.

4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(308)

De winstgevendheid, kasstroom, investeringen en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

– 5,4 %

1,0 %

– 0,8 %

0,3 %

Index

– 100

18

– 14

5

Kasstroom (EUR)

– 12 068 770

12 017 353

13 048 405

10 725 084

Index

– 100

100

108

89

Investeringen (EUR)

5 240 603

7 671 607

4 488 296

4 145 991

Index

100

146

86

79

Rendement van de investeringen

– 25,1 %

5,5 %

– 4,5 %

1,5 %

Index

– 100

22

– 18

6

Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(309)

De Commissie stelde de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de omzet. De winstmarges schommelden tijdens de beoordelingsperiode. Over het geheel genomen verbeterde de winstgevendheid van aanzienlijke verliezen in 2010 naar kostendekkend in het onderzoektijdvak.

(310)

De netto kasstroom is het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om zijn activiteiten zelf te financieren. De tendens van de nettokasstroom heeft zich tijdens de beoordelingsperiode positief ontwikkeld.

(311)

De investeringen bereikten een piek in 2011, met een stijging van 46 % in vergelijking met de investeringen in 2010, maar vertoonden in de daaropvolgende jaren een neerwaartse tendens. Tijdens de beoordelingsperiode daalden de investeringen met 21 %.

(312)

Het rendement van investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode positief.

(313)

Geen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie meldde moeilijkheden bij het aantrekken van kapitaal tijdens de beoordelingsperiode.

4.4.4.   Conclusie over schade

(314)

De invoer uit India bleef stabiel (met een marktaandeel tussen 6 % en 7 % in de beoordelingsperiode). Er was sprake van aanzienlijke prijsonderbieding (tot 43,7 %).

(315)

De meeste schade-indicatoren verbeterden. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie steeg met bijna 6 procentpunten, maar de gemiddelde winstmarge lag in het onderzoektijdvak nog steeds op het onbevredigende niveau van 0,3 %, wat net kostendekkend was. De bezettingsgraad nam toe van 74 % tot 86 %. Dit was echter het resultaat van een toename van de productie van de Unie en de afname van de capaciteit van de Unie. De gemiddelde verkoopprijzen in de Unie bereikten in 2011 een piek als gevolg van de sterke stijging van de katoen- en olieprijzen. Over het geheel genomen stegen de gemiddelde verkoopprijzen in de beoordelingsperiode met 16 %. Het rendement van de investeringen en de kasstroom lieten een positieve ontwikkeling zien. In de beoordelingsperiode steeg de werkgelegenheid eveneens. Er werden derhalve tekenen van herstel waargenomen hoewel de bedrijfstak van de Unie nog altijd schade ondervond.

(316)

De volgende schade-indicatoren lieten tijdens de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling zien: de producenten van de Unie zagen hun marktaandeel in de Unie van 45,3 % naar 40,2 % dalen, aangezien het verkoopvolume in de Unie met 6 % daalde. Met uitzondering van 2011 namen de totale investeringen af. De capaciteit, zoals bedoeld in overweging 293, daalde tijdens de beoordelingsperiode met 5 %.

(317)

Over het geheel genomen ondervindt de bedrijfstak van de Unie nog steeds schade, hoewel de situatie de afgelopen jaren duidelijk is verbeterd. Op basis van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 4, van de basisverordening.

(318)

Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager aangevoerd dat de stabiliteit van het Indiase marktaandeel in de Unie het gevolg van aanzienlijke subsidiëring is. De Commissie heeft inderdaad tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies geconstateerd (zie overweging 229), maar er kon geen oorzakelijk verband worden vastgesteld met de door de bedrijfstak van de Unie ondervonden schade (zie de overwegingen 319 tot en met 323).

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(319)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening werd nagegaan of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidie uit India aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening werd ook nagegaan of de bedrijfstak van de Unie tegelijkertijd door andere bekende factoren aanmerkelijke schade heeft geleden. De Commissie heeft ervoor gezorgd dat elke mogelijke schade door andere factoren dan de invoer van gesubsidieerde producten uit India niet werd toegeschreven aan de gesubsidieerde invoer. Deze factoren zijn de invoer uit andere derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie en het verbruik.

5.1.   GEVOLGEN VAN DE INVOER MET SUBSIDIËRING

(320)

Gezien de vaststelling van subsidiëring ten aanzien van de VRC en Vietnam (zie de overwegingen 76 en 231), is niet aan de voorwaarden voor cumulatie voldaan. De analyse van het oorzakelijk verband is derhalve beperkt tot de gevolgen van de invoer uit India.

(321)

Tijdens de beoordelingsperiode daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 45,3 % tot 40,2 %, terwijl het marktaandeel van de invoer uit India vrijwel stabiel bleef (tussen 6 % en 7 %). Het verbruik nam tijdens de beoordelingsperiode met 6 % toe. De bedrijfstak van de Unie was derhalve niet in staat om te profiteren van deze groei, maar dit kan niet worden toegeschreven aan het Indiase marktaandeel, dat stabiel bleef.

(322)

De gemiddelde prijzen voor PSF uit India volgens Eurostat waren lager dan de gemiddelde prijzen voor de meeste andere landen, maar het is belangrijk op te merken dat er grote verschillen bestaan ten aanzien van kwaliteit en productsoorten. In elk geval bleek uit nauwkeurig onderzoek per soort dat er sprake was van een aanzienlijke prijsonderbieding met betrekking tot de invoer uit India.

(323)

Ondanks de aanzienlijke onderbieding kan niet worden geconcludeerd dat de invoer uit India tot de schade heeft geleid. De daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (min 5,1 procentpunt) kan niet worden toegeschreven aan de ontwikkeling van het Indiase invoervolume, aangezien het Indiase marktaandeel tamelijk stabiel is gebleven (stijging van slechts 0,7 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode). Bovendien zijn de gemiddelde prijzen van de invoer uit India in de beoordelingsperiode met 18 % gestegen. De prijzen van de invoer uit India lijken niet tot een neerwaartse prijsdruk te hebben geleid, aangezien de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode aanzienlijk verbeterde, hoewel zij in het onderzoektijdvak nog steeds schade ondervond.

5.2.   GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(324)

De omvang van de invoer uit derde landen liet tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 12

Invoer uit derde landen

Land

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Republiek Korea

Volume (ton)

129 918

165 365

163 540

181 540

 

Index

100

127

126

140

 

Marktaandeel

15,5 %

19,0 %

19,5 %

20,4 %

 

Index

100

123

126

131

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 116

1 367

1 361

1 300

 

Index

100

123

122

116

Taiwan

Volume (ton)

121 656

108 645

100 072

92 423

 

Index

100

89

82

76

 

Marktaandeel

14,5 %

12,5 %

12,0 %

10,4 %

 

Index

100

86

82

71

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 131

1 416

1 383

1 369

 

Index

100

125

122

121

VRC

Volume (ton)

5 198

8 980

23 209

44 651

 

Index

100

173

446

859

 

Marktaandeel

0,6 %

1,0 %

2,8 %

5,0 %

 

Index

100

167

447

808

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 065

1 279

1 265

1 209

 

Index

100

120

119

113

Turkije

Volume (ton)

32 921

29 969

34 303

36 908

 

Index

100

91

104

112

 

Marktaandeel

3,9 %

3,4 %

4,1 %

4,1 %

 

Index

100

88

104

105

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 133

1 466

1 383

1 382

 

Index

100

129

122

122

Vietnam

Volume (ton)

24 884

25 487

26 410

29 717

 

Index

100

102

106

119

 

Marktaandeel

3,0 %

2,9 %

3,2 %

3,3 %

 

Index

100

99

106

112

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

978

1 182

1 175

1 096

 

Index

100

121

120

112

Indonesië

Volume (ton)

25 902

30 285

24 032

24 699

 

Index

100

117

93

95

 

Marktaandeel

3,1 %

3,5 %

2,9 %

2,8 %

 

Index

100

113

93

90

 

Gemiddelde prijs

1 055

1 329

1 267

1 167

 

Index

100

126

120

111

Thailand

Volume (ton)

17 548

23 510

17 103

18 952

 

Index

100

134

97

108

 

Marktaandeel

2,1 %

2,7 %

2,0 %

2,1 %

 

Index

100

129

98

102

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 140

1 449

1 310

1 298

 

Index

100

127

115

114

Overige invoer

Volume (ton)

49 272

51 282

41 074

43 120

 

Index

100

104

83

88

 

Marktaandeel

5,9 %

5,9 %

4,9 %

4,8 %

 

Index

100

100

83

82

 

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 323

1 681

1 603

1 532

 

Index

100

127

121

116

Bron: Eurostat.

(325)

Het grootste deel van de invoer (181 540 ton, wat overeenkomt met een marktaandeel van 20,4 % in het onderzoektijdvak) was afkomstig uit de Republiek Korea; het marktaandeel van de Republiek Korea steeg in de beoordelingsperiode met 4,9 procentpunten. De tweede grootste exporteur naar de Unie is Taiwan. Hoewel de invoer uit Taiwan in de beoordelingsperiode is gedaald (min 4,1 procentpunten), had Taiwan in het onderzoektijdvak nog steeds een marktaandeel van 10,4 %. De op drie na grootste exporteur (na India, de op twee na grootste) is de VRC, waarvan het marktaandeel met 4,4 procentpunten steeg tot een niveau van 5 %. De invoer uit andere derde landen is kleiner dan die uit India, hoewel er ook aanzienlijke hoeveelheden PSF worden ingevoerd uit Turkije, Vietnam, Indonesië en Thailand (alle vier hebben een relatief stabiel marktaandeel). De totale invoer uit Turkije, Vietnam, Indonesië en Thailand vertegenwoordigde een marktaandeel van circa 12 % (12,4 % in het onderzoektijdvak).

(326)

Er moet met name worden gewezen op de toename van de invoer uit de Republiek Korea. De invoer uit Korea bedroeg in het onderzoektijdvak het drievoudige van de invoervolumes uit India. De invoer groeide in de beoordelingsperiode met 40 % en het marktaandeel groeide met 4,9 procentpunten tot 20,4 %. Ook de invoer uit de VRC groeide sterk, namelijk met meer dan 700 % qua volume oftewel 4,4 procentpunten qua marktaandeel. Ook bij de invoer uit de VRC was sprake van een aanzienlijke onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

(327)

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat, indien de bedrijfstak van de Unie schade heeft ondervonden invoer, dit eerder te wijten was aan de invoer uit andere landen dan India.

(328)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager opgemerkt dat de Commissie geen nader onderzoek heeft gedaan naar de uitvoerprijzen van de VRC en Vietnam. Er wordt aan herinnerd dat de geconstateerde subsidiemarges voor zowel de VRC als Vietnam minimaal bleken te zijn. De Commissie heeft de uitvoerprijzen voor die twee landen daarom tijdens de analyse van het oorzakelijk verband onderzocht rekening houdend met de invloed van andere factoren, en geen cumulatieve beoordeling uitgevoerd van de invoer uit de drie bij deze procedure betrokken landen, omdat werd vastgesteld dat de in de VRC en Vietnam geconstateerde subsidies minimaal waren, zoals uiteengezet in de overwegingen 275 tot en met 277.

(329)

De klager heeft opmerkingen gemaakt over de gemiddelde prijs van de invoer uit Korea en over de (lichte) stijging van het invoervolume tussen 2011 en 2012. In het licht van de algemene toename van het volume en het marktaandeel van de invoer uit Korea tijdens de beoordelingsperiode en de gemiddeld lagere prijzen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, handhaaft de Commissie haar oordeel dat de Koreaanse invoer een relevante andere factor is in de analyse van het oorzakelijk verband.

(330)

Ook verwees de klager naar de gemiddelde uitvoerprijzen van de drie oorspronkelijk bij deze procedure betrokken landen en die van Korea en Taiwan voor de periode van januari tot en met juli 2014. Dit valt echter buiten de betrokken periode van 2010 tot het einde van het onderzoektijdvak. De opmerking wordt daarom afgewezen.

5.2.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(331)

De hoeveelheid en gemiddelde waarde van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 13

Uitvoerprestaties van producenten in de Unie

 

2010

2011

2012

Onderzoektijdvak

Exportvolume (ton)

31 158

32 204

41 279

36 149

Index

100

103

132

116

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 760

1 945

1 924

1 962

Index

100

111

109

112

Bron:

Volume: klager (CIRFS).

Waarde: gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(332)

De bedrijfstak van de Unie verkoopt buiten de EU voornamelijk speciale PSF, hetgeen verklaart waarom er op deze markten een hogere gemiddelde verkoopprijs werd waargenomen.

(333)

De omvang van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode met 30 % gestegen; het hoogste niveau werd bereikt in 2012. De gemiddelde verkoopprijzen stegen in 2011 en bleven daarna tot aan het onderzoektijdvak op een stabiel niveau.

(334)

Ondanks de goede uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, waren de absolute uitvoervolumes relatief klein in vergelijking met de omvang van de verkoop in de Unie. De invloed ervan was derhalve onvoldoende om de schade en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden op de binnenlandse markt van de Unie te compenseren.

5.2.3.   Verbruik

(335)

De markt van de Unie voor PSF bedroeg in 2010 838 397 ton en in het onderzoektijdvak 890 992 ton. Dit suggereert dat de markt in de beoordelingsperiode met 6 % is gegroeid. Met andere woorden, er was geen daling van de vraag die bijgedragen zou kunnen hebben tot de door de bedrijfstak van de Unie ondervonden schade.

5.2.4.   Economische crisis

(336)

Een gebruikersorganisatie, de kamer van koophandel van één van de betrokken landen en een overheidsinstantie hebben opgemerkt dat de schade werd veroorzaakt door de economische crisis. Dit argument gaat niet op, aangezien de markt voor PSF in de Unie met 6 % groeide en de gemiddelde verkoopprijs in de Unie met 16 % steeg.

(337)

De kamer van koophandel merkte tevens op dat de vraag naar speciale PSF ten gevolge van de economische crisis daalde, terwijl de vraag naar normale PSF toenam. Er wordt echter aan herinnerd dat speciale PSF en normale PSF dezelfde fysische en chemische eigenschappen hebben en dat het eindgebruik ervan vrijwel hetzelfde is. De Commissie erkent dat niet alle productsoorten onderling uitwisselbaar zijn, maar in eerdere onderzoeken en in het huidige onderzoek werd vastgesteld dat de verschillende productsoorten ten minste voor een deel onderling uitwisselbaar zijn en ten minste voor een deel dezelfde gebruiksdoeleinden hebben. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

5.2.5.   Hoge bezettingsgraad

(338)

Een overheidsinstantie heeft aangevoerd dat de schade in de vorm van verlies van marktaandeel gelet op de hoge bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie, niet door de invoer van gesubsidieerde producten kon zijn veroorzaakt. De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie is inderdaad gestegen in de beoordelingsperiode, maar kwam op geen enkel moment dicht bij de grenzen van de beschikbare capaciteit. Toen het hoogste niveau bereikt werd, namelijk in het onderzoektijdvak, bedroeg de bezettingsgraad 85,9 %. Dit biedt een ruime marge voor verdere verhoging van de productie. Aangezien de omvang van de verkoop in de Unie door producenten in de Unie geen gelijke tred hield met de opwaartse tendens van het verbruik, wordt het verlies aan marktaandeel nog steeds als één van de indicatoren voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade beschouwd.

5.3.   CONCLUSIE INZAKE HET OORZAKELIJK VERBAND

(339)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat het niet mogelijk is een oorzakelijk verband vast te stellen tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met subsidiëring uit India. Deze conclusie is in de eerste plaats gebaseerd op het relatief geringe en slechts licht groeiende marktaandeel van de invoer uit India (van 6,1 % naar 6,8 %), ten opzichte van een veel groter, maar nog steeds aanzienlijk dalend marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (van 45,3 % naar 40,2 %). Ten tweede was de invoer uit een aantal andere landen (Zuid-Korea, Taiwan, de VRC) omvangrijker en/of nam sterker toe; ook al heeft de invoer bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, moet deze situatie derhalve eerder aan de invoer uit die landen worden toegeschreven dan aan de invoer uit India (zie de overwegingen 325 tot en met 327).

(340)

Het causale verband in de zin van artikel 8, lid 5, en artikel 8, lid 6, van de basisverordening tussen de invoer met subsidiëring uit India en de aanzienlijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, kan bijgevolg niet worden vastgesteld.

6.   CONCLUSIE

(341)

De procedure moet bijgevolg worden beëindigd, aangezien werd geconstateerd dat de subsidies in de VRC en Vietnam minimaal waren en er geen duidelijk oorzakelijk verband bestaat tussen de schade en de subsidie wat de invoer van oorsprong uit India betreft.

(342)

Het bij artikel 25, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De antisubsidieprocedure betreffende de invoer van synthetische stapelvezels van polyesters, niet gekaard, niet gekamd, noch op andere wijze bewerkt met het oog op het spinnen, ingedeeld onder GN-code 5503 20 00 en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam wordt hierbij beëindigd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)   PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  Bericht van inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van stapelvezels van polyester van oorsprong uit de Volksrepubliek China, India en Vietnam (PB C 372 van 19.12.2013, blz. 31).

(3)  Voor de toepassing van artikel 14, lid 5, wordt een land als ontwikkelingsland beschouwd indien het is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1).

(4)  Zie voetnoot 3.

(5)  Bank for Agriculture and Rural Development, Vietnam Foreign Commercial Bank, Industrial and Commercial Bank, Bank for Investment and Development of Vietnam en Mekong Housing Bank.

(6)  Artikel 4 van Decreet nr. 69/2007/ ND-CP.

(7)  Artikelen 2 en 3 en artikel 4, onder a), van Besluit nr. 443/QD-TTf van 4 april 2009.

(8)  Bijvoorbeeld Circulaire nr. 102013/TT-NHNN, artikel 1, lid 2, onder b), c) en d).