ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 297

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
15 oktober 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1078/2014 van de Commissie van 7 augustus 2014 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1079/2014 van de Commissie van 14 oktober 2014 tot vaststelling, voor het boekjaar 2015 van het Europees Landbouwgarantiefonds, van de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van aankoop, opslag en afzet van de voorraden toe te passen rentevoeten

7

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1080/2014 van de Commissie van 14 oktober 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/714/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 13 oktober 2014 tot schrapping uit het Publicatieblad van de Europese Unie van de referentie van de geharmoniseerde norm EN 1384:2012 Helmen voor de ruitersport uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 7236)

11

 

 

2014/715/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 14 oktober 2014 tot het identificeren van een derde land dat door de Commissie als een niet-meewerkend derde land wordt beschouwd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

13

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Reglement nr. 60 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van tweewielige motorfietsen en bromfietsen wat de door de bestuurder bediende bedieningsorganen en de identificatie van bedieningsorganen, verklikkers en meters betreft

23

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/24/GBVB van de Raad van 20 januari 2014 houdende uitvoering van Besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus ( PB L 16 van 21.1.2014 )

41

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 699/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 over het ontwerp van het gemeenschappelijke logo voor de identificatie van personen die geneesmiddelen op afstand aan de bevolking te koop aanbieden, en over de technische, elektronische en cryptografische vereisten voor de verificatie van de authenticiteit van het gemeenschappelijke logo ( PB L 184 van 25.6.2014 )

41

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

15.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 297/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1078/2014 VAN DE COMMISSIE

van 7 augustus 2014

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (1), en met name artikel 23, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 649/2012 voert het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande toestemming (PIC) ten aanzien van bepaalde chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel uit, dat op 11 september 1998 is ondertekend en bij Besluit 2003/106/EG van de Raad namens de Gemeenschap is gesloten (2).

(2)

Er moet rekening worden gehouden met regelgevende maatregelen met betrekking tot bepaalde chemische stoffen die zijn genomen krachtens Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3), Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(3)

De goedkeuring voor de stof bitertanol is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 ingetrokken, zodat bitertanol niet langer als pesticide gebruikt mag worden en bijgevolg aan de lijsten van chemische stoffen in deel 1 en 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 moet worden toegevoegd.

(4)

De stoffen cyhexatin en azocyclotin zijn niet als werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009/EEG goedgekeurd, zodat die stoffen niet als pesticide mogen worden gebruikt en bijgevolg aan de lijsten van chemische stoffen in deel 1 en 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 moeten worden toegevoegd.

(5)

De stoffen cinidon-ethyl, cyclanilide, ethoxysulfuron and oxadiargyl worden niet langer als werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009/EEG goedgekeurd, zodat die stoffen niet langer als pesticide mogen worden gebruikt en bijgevolg aan de lijsten van chemische stoffen in deel 1 en 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 moeten worden toegevoegd.

(6)

De stof rotenon is niet als werkzame stof overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 goedgekeurd, zodat het gebruik van rotenon als pesticide sterk beperkt is omdat nagenoeg alle gebruik verboden is, ondanks het feit dat rotenon krachtens Verordening (EU) nr. 528/2012 voor productsoort 17 geïdentificeerd en voor beoordeling aangemeld is en daarom door de lidstaten verder kan worden toegelaten totdat een besluit uit hoofde van die verordening is genomen. Daarom moet rotenon aan de lijsten van chemische stoffen in deel 1 en 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 worden toegevoegd.

(7)

De goedkeuring voor de stof didecyldimethylammoniumchloride is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 ingetrokken, zodat didecyldimethylammoniumchloride niet langer als pesticide (groep gewasbeschermingsmiddelen) gebruikt mag worden en bijgevolg aan de lijst van chemische stoffen in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 moet worden toegevoegd.

(8)

De stoffen warfarine en cyfluthrin worden niet langer als werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 goedgekeurd, zodat die stoffen niet langer als pesticide (groep gewasbeschermingsmiddelen) mogen worden gebruikt en bijgevolg aan de lijst van chemische stoffen in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 moeten worden toegevoegd.

(9)

Tijdens de zesde conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam (van 28 april tot 10 mei 2013) is besloten azinfos-methyl, perfluoroctaansulfonzuur, perfluoroctaansulfonaten, perfluoroctaansulfonamiden en perfluoroctaansulfonylverbindingen in bijlage III bij dat verdrag op te nemen, zodat die stoffen voortaan krachtens dat verdrag onder de PIC-procedure vallen. Daarom moeten die stoffen uit de lijst van chemische stoffen in deel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 worden geschrapt en aan de lijst van chemische stoffen in deel 3 van die bijlage worden toegevoegd.

(10)

De Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam heeft ook besloten pentabroomdifenylether in handelskwaliteit, met inbegrip van tetra- en pentabroomdifenylether, en octabroomdifenylether in handelskwaliteit, met inbegrip van hexa- en heptabroomdifenylether, in bijlage III bij dat verdrag op te nemen, zodat die stoffen voortaan krachtens dat verdrag onder de PIC-procedure vallen. Aangezien tetrabroomdifenylether, pentabroomdifenylether, hexabroomdifenylether en heptabroomdifenylether al in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 649/2012 zijn opgenomen en er voor deze stoffen dus een uitvoerverbod geldt, worden die stoffen niet aan de lijst van chemische stoffen in deel 3 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 toegevoegd.

(11)

De vermelding voor chloraat in deel 1 en 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 moet worden gewijzigd om duidelijker aan te geven op welke stoffen die vermelding betrekking heeft.

(12)

Verordening (EU) nr. 649/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Om alle belanghebbende partijen voldoende tijd te geven de nodige maatregelen te nemen om aan deze verordening te voldoen en de lidstaten de gelegenheid te geven de nodige maatregelen te nemen om deze verordening uit te voeren, moet de toepassing van deze verordening worden uitgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De verordening is van toepassing met ingang van 1 december 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 augustus 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60.

(2)  Besluit 2003/106/EG van de Raad van 19 december 2002 inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande toestemming (PIC) ten aanzien van bepaalde chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (PB L 63 van 6.3.2003, blz. 27).

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermeldingen voor azinfos-methyl en perfluoroctaansulfonaten worden vervangen door:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code

Subcategorie (*)

Gebruiks-beperking (**)

Landen waarvoor geen kennisgeving vereist is

„Azinfos-methyl (#)

86-50-0

201-676-1

2933 99 80

p(1)

b

 

Perfluoroctaan-sulfonaten

(PFOS) C8F17SO2X

(X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten, met inbegrip van polymeren) (+)/(#)

1763-23-1

2795-39-3

70225-14-8

56773-42-3

4151-50-2

57589-85-2

68081-83-4

en andere

217-179-8

220-527-1

274-460-8

260-375-3

223-980-3

260-837-4

268-357-7

2904 90 95

2904 90 95

2922 12 00

2923 90 00

2935 00 90

2924 29 98

3824 90 97

i(1)

sr”

 

b)

de vermelding voor chloraat wordt vervangen door:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code

Subcategorie (*)

Gebruiks-beperking (**)

Landen waarvoor geen kennisgeving vereist is

„Chloraat (+)

7775-09-9

10137-74-3

7783-92-8

en andere

231-887-4

233-378-2

232-034-9

2829 11 00

2829 19 00

2843 29 00

p(1)

b”

 

c)

de volgende vermeldingen worden toegevoegd:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code

Subcategorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

Landen waarvoor geen kennisgeving vereist is

„Azocyclotin (+)

41083-11-8

255-209-1

2933 99 80

p(1)

b

 

Bitertanol (+)

55179-31-2

259-513-5

2933 99 80

p(1)

b

 

Cinidon-ethyl (+)

142891-20-1

n.v.t.

2925 19 95

p(1)

b

 

Cyclanilide (+)

113136-77-9

419-150-7

2924 29 98

p(1)

b

 

Cyfluthrin

68359-37-5

269-855-7

2926 90 95

p(1)

b

 

Cyhexatin (+)

13121-70-5

236-049-1

2931 90 90

p(1)

b

 

Ethoxysulfuron (+)

126801-58-9

n.v.t.

2933 59 95

p(1)

b

 

Didecyldimethylammoniumchloride

7173-51-5

230-525-2

2923 90 00

p(1)

b

 

Oxadiargyl (+)

39807-15-3

254-637-6

2934 99 90

p(1)

b

 

Rotenon (+)

83-79-4

201-501-9

2932 99 00

p(1)

b

 

Warfarine

81-81-2

201-377-6

2932 20 90

p(1)

b”

 

2)

Deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding voor perfluoroctaansulfonaten wordt vervangen door:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code

Categorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

„Derivaten van perfluoroctaansulfonaten (met inbegrip van polymeren), met uitzondering van

Perfluoroctaansulfonzuur, perfluoroctaansulfonaten, perfluoroctaan-sulfonamiden, perfluoroctaansulfonyl-verbindingen

57589-85-2

68081-83-4

en andere

260-837-4

268-357-7

2924 29 98

3824 90 97

i

sr”

b)

de vermelding voor chloraat wordt vervangen door:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code

Categorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

„Chloraat

7775-09-9

10137-74-3

7783-92-8

en andere

231-887-4

233-378-2

232-034-9

2829 11 00

2829 19 00

2843 29 00

p

b”

c)

de vermelding voor azinfos-methyl wordt geschrapt.

d)

de volgende vermeldingen worden toegevoegd:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code

Categorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

„Azocyclotin

41083-11-8

255-209-1

2933 99 80

p

 

Bitertanol

55179-31-2

259-513-5

2933 99 80

p

 

Cinidon-ethyl

142891-20-1

n.v.t.

2925 19 95

p

 

Cyclanilide

113136-77-9

419-150-7

2924 29 98

p

 

Cyhexatin

13121-70-5

236-049-1

2931 90 90

p

 

Ethoxysulfuron

126801-58-9

n.v.t.

2933 59 95

p

 

Oxadiargyl

39807-15-3

254-637-6

2934 99 90

p

 

Rotenon

83-79-4

201-501-9

2932 99 00

p”

 

3)

In deel 3 worden de volgende vermeldingen toegevoegd:

Chemische stof

Relevant(e) CAS-nummer(s)

HS-code

Zuivere stof

HS-code

Mengsels die een dergelijke stof bevatten

Categorie

„Azinfos-methyl

86-50-0

2933.99

3808.10

Bestrijdings-middel

Perfluoroctaansulfonzuur, perfluoroctaansulfonaten, perfluoroctaan-sulfonamiden, perfluoroctaansulfonyl-verbindingen

1763-23-1

2795-39-3

29457-72-5

29081-56-9

70225-14-8

56773-42-3

251099-16-8

4151-50-2

31506-32-8

1691-99-2

24448-09-7

307-35-7

en andere

2904.90

2904.90

2904.90

2904.90

2922.12

2923.90

2923.90

2935.00

2935.00

2935.00

2935.00

2904.90

3824.90

Industrieel”


15.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 297/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1079/2014 VAN DE COMMISSIE

van 14 oktober 2014

tot vaststelling, voor het boekjaar 2015 van het Europees Landbouwgarantiefonds, van de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van aankoop, opslag en afzet van de voorraden toe te passen rentevoeten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 20, leden 1 en 4,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 3, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 van de Commissie (2) moeten de uitgaven voor de financieringskosten van de middelen die door de lidstaten worden verschaft voor de aankoop van producten, worden vastgesteld volgens de in bijlage I bij die verordening opgenomen methoden.

(2)

Krachtens bijlage I, punt I.1, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 moet voor de berekening van de bedragen van de betrokken financieringskosten door de Commissie aan het begin van elk boekjaar een voor de Unie uniforme rentevoet worden vastgesteld. Deze rentevoet komt overeen met het gemiddelde van de in de zes maanden vóór de mededeling van de lidstaten zoals bedoeld in punt I.2, eerste alinea, van die bijlage geconstateerde driemaands en twaalfmaands Euribor-rentevoeten waaraan een gewicht van respectievelijk een derde en twee derde is toegekend.

(3)

Voorts moet, overeenkomstig punt I.2, tweede alinea, van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014, als een lidstaat geen mededeling doet in de vorm en binnen de termijn die in de eerste alinea van dat punt zijn vermeld, de door die lidstaat betaalde rentevoet geacht 0 % te zijn. Als een lidstaat verklaart dat hij geen enkele rentelast heeft gedragen omdat tijdens de referentieperiode geen landbouwproducten in openbare interventie waren opgeslagen, moet de Commissie de rentevoet overeenkomstig de derde alinea van dat punt vaststellen.

(4)

Krachtens punt I.3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 moet de overeenkomstig punt I.2 van die bijlage bepaalde rentevoet worden vergeleken met de overeenkomstig punt I.1 van die bijlage bepaalde uniforme rentevoet. De laagste van deze twee rentevoeten moet voor elke lidstaat worden toegepast.

(5)

Aangezien in de referentieperiode van zes maanden van maart tot en met augustus 2014 geen landbouwproducten in openbare interventie waren opgeslagen, is de lidstaten niet verzocht de in bijlage I, punt I.2, eerste alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 bedoelde mededeling te doen.

(6)

De rentevoeten voor het boekjaar 2015 van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) dienen met inachtneming van deze verschillende elementen te worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de uitgaven voor de financieringskosten van de middelen die door de lidstaten worden verschaft voor de aankoop van producten ten laste van het boekjaar 2015 van het ELGF, zijn de op grond van artikel 3, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 in bijlage I bij die verordening bedoelde rentevoeten de op 0,4 % vastgestelde uniforme rentevoet.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2014

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat uitgaven voor openbare interventie betreft (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 1).


15.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 297/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1080/2014 VAN DE COMMISSIE

van 14 oktober 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

64,7

MA

141,8

MK

53,7

ZZ

86,7

0707 00 05

TR

158,2

ZZ

158,2

0709 93 10

TR

138,6

ZZ

138,6

0805 50 10

AR

93,7

BR

84,6

CL

122,6

TR

111,7

UY

103,5

ZA

108,1

ZZ

104,0

0806 10 10

BR

182,5

MK

34,4

TR

142,4

ZZ

119,8

0808 10 80

BA

49,5

BR

58,7

CL

64,1

NZ

143,9

US

192,1

ZA

119,6

ZZ

104,7

0808 30 90

CN

75,7

TR

116,3

ZA

80,2

ZZ

90,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

15.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 297/11


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 13 oktober 2014

tot schrapping uit het Publicatieblad van de Europese Unie van de referentie van de geharmoniseerde norm EN 1384:2012 „Helmen voor de ruitersport” uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 7236)

(2014/714/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer een nationale norm die de omzetting is van een geharmoniseerde norm waarvan de referentie in het Publicatieblad van de Europese Unie (Publicatieblad) is bekendgemaakt, één of meer van de in bijlage II bij Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (2) genoemde fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften omvat, wordt aangenomen dat volgens die norm vervaardigde beschermingsmiddelen voldoen aan de desbetreffende fundamentele voorschriften.

(2)

De Commissie heeft krachtens artikel 6, lid 1, van Richtlijn 89/686/EEG formeel bezwaar aangetekend tegen norm EN 1384:1996 „Helmen voor de ruitersport”, die is geharmoniseerd krachtens Richtlijn 89/686/EEG. De referentie van de norm is op 14 juni 1997 voor het eerst in Publicatieblad C 180 bekendgemaakt en de referentie van wijzigingsblad A1 is op 10 augustus 2002 in Publicatieblad C 190 bekendgemaakt. Ondertussen heeft het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) een nieuwe versie van de norm, EN 1384:2012, gepubliceerd, waarvan de referentie op 20 december 2012 in Publicatieblad C 395 is bekendgemaakt; op 30 april 2013 is het vermoeden van overeenstemming ten aanzien van de vervangen norm EN 1384:1996 vervallen.

(3)

De nieuwe versie is nu geharmoniseerd en verleent een vermoeden van overeenstemming; de norm is echter niet ingrijpend gewijzigd. Aangezien de nieuwe versie de tekortkomingen van de norm niet verhelpt, heeft de Commissie haar formele bezwaar ten aanzien van norm EN 1384:2012 bijgewerkt.

(4)

Het formele bezwaar is gebaseerd op het feit dat de norm de fundamentele gezondheids- en veiligheidsvoorschriften als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 89/686/EEG en vastgesteld in bijlage II bij die richtlijn niet voldoende omvat, en een lager veiligheidsniveau heeft dan andere veiligheidsnormen voor helmen (zoals de Snell-norm of PAS 015 voor ruiterhelmen), in het bijzonder met betrekking tot schokabsorptie, penetratie van het omhulsel en stabiliteit van de helm. Na onderzoek van norm EN 1384:2012 en na raadpleging van deskundigen meent de Commissie dat met name de volgende aspecten moeten worden verbeterd:

schokabsorptie: bij de meeste vergelijkbare normen wordt niet alleen een aambeeld gebruikt en zijn de energieniveaus hoger;

penetratie van het omhulsel: de valhoogte van de massa is slechts de helft van de in de Snell-norm voorgeschreven valhoogte;

zijstabiliteit: er zijn geen voorschriften in verband met zijstabiliteit, dus is er geen vereiste dat de helm bestand is tegen hoge zijdelingse druk;

beschermde oppervlakte: er moet meer aandacht worden besteed aan de slaapstreek en het hoorvermogen mag niet worden beïnvloed;

gezichtsveld: er zijn geen voorschriften in verband met het gezichtsveld met het oog op een goed zicht bij het paardrijden;

stabiliteit van de helm: er zou een stabiliteitstest als in PAS 015 kunnen worden opgenomen om ervoor te zorgen dat de helm niet op het hoofd kan bewegen bij het paardrijden.

(5)

Rekening houdend met de bovengenoemde veiligheidsaspecten die moeten worden verbeterd, kan norm EN 1384:2012 geen vermoeden van overeenstemming met de fundamentele gezondheids- en veiligheidsvoorschriften van Richtlijn 89/686/EEG verlenen. De referentie van norm EN 1384:2012 moet dan ook worden geschrapt uit het Publicatieblad.

(6)

Verordening (EU) nr. 1025/2012 is sinds 1 januari 2013 van toepassing. In artikel 26 van die verordening wordt bepaald dat artikel 6, lid 1, van Richtlijn 89/686/EEG wordt geschrapt en dat verwijzingen naar de geschrapte bepaling gelden als verwijzingen naar artikel 11 van de verordening.

(7)

De Europese normalisatie-instellingen, de Europese organisaties van belanghebbenden die financiering ontvangen van de Unie, en de werkgroep persoonlijke beschermingsmiddelen zijn geraadpleegd.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1025/2012,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De referentie van norm EN 1384:2012 „Helmen voor de ruitersport” wordt geschrapt uit het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 2014.

Voor de Commissie

Ferdinando NELLI FEROCI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PB L 399 van 30.12.1989, blz. 18).


15.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 297/13


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 14 oktober 2014

tot het identificeren van een derde land dat door de Commissie als een niet-meewerkend derde land wordt beschouwd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen

(2014/715/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (1), en met name artikel 31,

Overwegende:

1.   INLEIDING

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1005/2008 (de IOO-verordening) is een EU-systeem tot stand gebracht om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(2)

In hoofdstuk VI van de IOO-verordening is de procedure vastgesteld met betrekking tot de identificatie (ook wel „aanmerking” genoemd) van niet-meewerkende derde landen, de stappen ten aanzien van landen die zijn aangemerkt als niet-meewerkend derde land, de vaststelling van een lijst van niet-meewerkende derde landen, de schrapping van landen van de lijst van niet-meewerkende derde landen, de bekendmaking van de lijst van niet-meewerkende landen en noodmaatregelen.

(3)

Op grond van artikel 31 van de IOO-verordening kan de Europese Commissie derde landen identificeren die naar haar mening niet meewerken bij de bestrijding van IOO-visserij. Een derde land kan als niet-meewerkend derde land worden geïdentificeerd indien het zich niet kwijt van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen wat betreft de te ondernemen actie om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(4)

Niet-meewerkende landen worden geïdentificeerd op basis van de beoordeling van alle in artikel 31, lid 2, van de IOO-verordening bedoelde informatie.

(5)

Overeenkomstig artikel 33 van de IOO-verordening, kan de Raad een lijst van niet-meewerkende landen opstellen. Op die landen zijn de in artikel 38 van de IOO-verordening vastgestelde maatregelen van toepassing.

(6)

Op grond van artikel 20, lid 1, van de IOO-verordening moeten andere dan EU-vlaggenstaten de Commissie in kennis te stellen van de regelingen die zij hebben ingesteld voor de tenuitvoerlegging, de controle en de handhaving van de door hun vissersvaartuigen na te leven wet- en regelgeving en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

(7)

Op grond van artikel 20, lid 4, van de IOO-verordening moet de Commissie administratief met derde landen samenwerken op gebieden die verband houden met de uitvoering van de vangstcertificeringsbepalingen van die verordening.

(8)

Overeenkomstig artikel 32 van de IOO-verordening heeft de Commissie door middel van een besluit van de Commissie van 15 november 2012 (2) (besluit van 15 november 2012) acht derde landen in kennis gesteld van de mogelijkheid dat zij zouden worden geïdentificeerd als derde land dat de Commissie beschouwt als niet-meewerkend derde land op grond van de IOO-verordening.

(9)

In het besluit van 15 november 2012 heeft de Commissie informatie opgenomen betreffende de essentiële feiten en overwegingen die aan de identificatie ten grondslag liggen.

(10)

De Commissie heeft eveneens op 15 november 2012 de acht derde landen in afzonderlijke brieven meegedeeld dat zij de mogelijkheid overwoog om hen als niet-meewerkende derde landen aan te merken. Het besluit van 15 november 2012 was bij deze brieven bijgevoegd.

(11)

De Commissie heeft in die brieven benadrukt dat de betrokken landen konden voorkomen om overeenkomstig de artikelen 31 en 33 van de IOO-verordening als niet-meewerkend derde land te worden aangemerkt en voor opneming in de lijst te worden voorgesteld door in nauwe samenwerking met de Commissie een actieplan vast te stellen om de in het besluit van de Commissie van 15 november 2012 vermelde tekortkomingen te verhelpen. De betrokken landen hadden door een tijdige en effectieve uitvoering van het actieplan kunnen voorkomen dat ze werden aangemerkt als niet-meewerkende derde landen en werden voorgesteld voor definitieve opneming in de lijst.

(12)

Bijgevolg heeft de Commissie de acht betrokken derde landen verzocht: i) alle nodige maatregelen te nemen voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen die zijn vervat in de door de Commissie voorgestelde actieplannen; ii) de tenuitvoerlegging van de maatregelen die zijn vervat in de door de Commissie voorgestelde actieplannen te beoordelen; iii) elke zes maanden gedetailleerde verslagen naar de Commissie te zenden met een beoordeling van de tenuitvoerlegging van elke maatregel, onder meer met betrekking tot de individuele en/of algemene doeltreffendheid bij het waarborgen van de volledige conformiteit van de visserijcontroleregeling.

(13)

De acht betrokken derde landen hebben de gelegenheid gekregen schriftelijk te antwoorden op kwesties die expliciet staan vermeld in het besluit van de Commissie alsook op andere relevante gegevens. Deze landen mochten bewijsmateriaal aanvoeren om de in het besluit van 15 november 2012 geopperde feiten te weerleggen of aan te vullen of om, indien van toepassing, een actieplan met het oog op verbetering van de situatie vast te stellen en maatregelen te nemen om de situatie te verhelpen. De acht landen kregen het recht aanvullende informatie te vragen of te verstrekken.

(14)

Daarom heeft de Commissie bij haar schrijven en bij besluit van 15 november 2012 een dialoog met de acht derde landen geopend en heeft zij erop gewezen dat een termijn van zes maanden haars inziens in beginsel voldoende is om een overeenkomst te bereiken.

(15)

De Commissie is intussen doorgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle door haar noodzakelijk geachte informatie. De mondelinge en schriftelijke reacties van de acht landen op het besluit van de Commissie van 15 november 2012 werden in overweging en in aanmerking genomen. De acht landen werden mondeling dan wel schriftelijk op de hoogte gehouden van de overwegingen van de Commissie.

(16)

De Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka (Sri Lanka) is er niet in geslaagd de door de Commissie aangevoerde feiten te weerleggen of het actieplan voor het verhelpen van de situatie uit te voeren.

(17)

Het uitvoeringsbesluit waarin de Commissie Sri Lanka identificeert als een derde land dat zij als niet-meewerkend land beschouwt in de bestrijding van IOO-visserij vloeit voort uit een onderzoeks- en dialoogproces in het kader van de uitvoering van de IOO-verordening. Dat proces voldeed aan de materiële en procedurele eisen van de IOO-verordening waarin onder meer is bepaald dat alle landen zich moeten kwijten van de taken die ze krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dienen te vervullen om IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

(18)

Het uitvoeringsbesluit waarin de Commissie Sri Lanka identificeert als derde land dat zij als niet-meewerkend beschouwt in de bestrijding van IOO-visserij, brengt de in artikel 18, lid 1, onder g), van de IOO-verordening vastgestelde consequenties met zich mee.

2.   PROCEDURE TEN AANZIEN VAN SRI LANKA

(19)

Op 15 november 2012 heeft de Commissie Sri Lanka op grond van artikel 32 van de IOO-verordening in kennis gesteld dat zij de mogelijkheid overwoog om Sri Lanka als niet-meewerkend derde land aan te merken (3).

(20)

De Commissie heeft Sri Lanka verzocht om in nauwe samenwerking met haar diensten een actieplan vast te stellen om de in het besluit van 15 november 2012 vermelde tekortkomingen te verhelpen.

(21)

De belangrijkste tekortkomingen die door de Commissie in het voorgestelde actieplan werden aangehaald, hielden verband met verscheidene gevallen van niet-naleving van internationaal recht, die met name betrekking hadden op de vaststelling van een toereikend wettelijk kader, het gebrek aan geschikt en doelmatig toezicht, het gebrek aan een controle- en waarnemersregeling, het gebrek aan een afschrikkend sanctiestelsel en aan een degelijke toepassing van de vangstcertificeringsregeling. Andere vastgestelde tekortkomingen houden meer in het algemeen verband met de naleving van internationale verplichtingen, waaronder aanbevelingen en resoluties van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's). Ook werd melding gemaakt van gebrekkige naleving van aanbevelingen en resoluties van relevante organen als de Verenigde Naties, met hun Internationale Actieplan tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IAP-IOO). De gebrekkige naleving van niet-bindende aanbevelingen en resoluties is echter slechts als ondersteunend bewijsmateriaal in aanmerking genomen en niet als grond voor de identificatie.

(22)

In zijn op 14 december 2012 ingediende schrijven heeft Sri Lanka de Commissie in kennis gesteld van de institutionele regelingen die het had opgezet om de in het voorgestelde actieplan vastgestelde tekortkomingen aan te pakken.

(23)

Sri Lanka heeft schriftelijke reacties ingediend op 31 december 2012 en 4 januari 2013.

(24)

Per brief van 7 februari 2013 heeft de Commissie Sri Lanka verzocht actuele informatie te verstrekken over de belangrijkste punten van het voorgestelde actieplan.

(25)

Op 13 maart 2013 hebben de autoriteiten van Sri Lanka de volgende stukken ingediend: i) een toelichting en een begeleidende nota; ii) actuele informatie over het tijdschema van Sri Lanka voor alle te nemen maatregelen; iii) actuele informatie over de belangrijkste punten van het voorgestelde actieplan; iv) het nationale actieplan voor 2013 ter bestrijding van IOO-visserij; v) actuele informatie over administratieve procedures en richtlijnen voor het gebruik van vangstcertificaten; vi) de toewijzing uit de begroting van 2013 ten behoeve van de oprichting van een bijkantoor van de afdeling kwaliteitscontrole van het ministerie van Visserij en Ontwikkeling van Aquatische Rijkdommen op de luchthaven; vii) ontwerpteksten voor herziene wetgeving met betrekking tot de naleving van de wettelijke verplichtingen, het toezicht op de verrezeevloot en afschrikkende sancties; viii) programma's om bewustwording te stimuleren bij de deelnemers aan de vangstcertificeringsregeling; ix) inspectieregeling, en x) richtlijnen voor procedures voor het onderzoeken van IOO-activiteiten op volle zee.

(26)

Op 17 april 2013 heeft in Brussel technisch overleg plaatsgevonden tussen de Commissie en Sri Lanka. Tijdens die vergadering hebben de autoriteiten van Sri Lanka aan de Commissie hun recente nationale actieplan ter bestrijding van IOO-visserij voorgelegd, alsmede de geplande maatregelen voor het verbeteren van vergelijkende controles van de informatie in de vangstcertificaten en de geïnitieerde herziening van het wettelijk kader.

(27)

In de bijdragen van 30 mei 2013 en 3 juni 2013 benadrukte Sri Lanka zijn inzet voor de tijdige tenuitvoerlegging van een door Sri Lanka uitgewerkte routekaart en tegelijkertijd werden wetswijzigingen voor de verzwaring van strafmaatregelen tegen IOO-visserij goedgekeurd en werd de aanzet gegeven tot het aanbestedingsproces voor het volgsysteem voor vaartuigen (VMS).

(28)

Op basis van de geconstateerde vooruitgang in de periode van november 2012 tot begin juni 2013 deelde de Commissie Sri Lanka per brief van 11 juni 2013 mee dat zij de dialoog met Sri Lanka met een aanvullende periode van negen maanden, tot en met 28 februari 2014, zou verlengen om het land in staat te stellen tastbare resultaten te behalen in de aanpak van de in het besluit van 15 november 2012 benadrukte tekortkomingen en hiertoe de nodige maatregelen te nemen. Deze brief werd op 20 juni 2013 gevolgd door een bijgewerkt voorstel van de Commissie voor het actieplan.

(29)

Sri Lanka heeft op 22 augustus 2013 een voortgangsverslag voorgelegd voor de periode 31 mei 2013 tot 15 augustus 2013, gevolgd door een inzending op 28 oktober 2013 met informatie over de procedure voor de vaststelling van de gewijzigde wetgeving.

(30)

De Commissie heeft de betrokken autoriteiten van Sri Lanka van 28 tot en met 30 januari 2014 bezocht. Deze autoriteiten werden op de hoogte gebracht van de stand van zaken overeenkomstig het besluit van 15 november 2012 en het voorgestelde actieplan. Tijdens het bezoek van de Commissie werden de autoriteiten van Sri Lanka in de gelegenheid gesteld om in reactie op het besluit van 15 november 2012 verklaringen af te leggen en relevante documenten te overleggen en de Commissie in kennis te stellen van de laatste ontwikkelingen in de voortgang van het actieplan.

(31)

Sri Lanka heeft op 27 maart 2014 een voortgangsverslag verstrekt voor de periode van 16 augustus 2013 tot 21 maart 2014, en diende ook de volgende documenten in: i) actuele informatie over de belangrijkste punten van het voorgestelde actieplan; ii) bijgewerkt tijdschema voor de uitvoering van het nationale actieplan ter bestrijding van IOO; iii) brieven van het ministerie van Visserij en Ontwikkeling van Aquatische Rijkdommen aan het ministerie van Buitenlandse Zaken met een verzoek tot toetreding tot de FAO-nalevingsovereenkomst en tot onderzoek van onderdanen die betrokken zijn bij IOO-visserij onder de vlag van andere staten; iv) een verzoek voor VMS-financiering en een demonstratie van de transpondervereisten; v) informatie over bewustmakingsopleiding, en vi) exemplaren van het herziene visserijlogboek 2014 en van het plan om diepzee- en vollezeevissersvaartuigen in de haven te inspecteren. Tevens werd gewezen op de vaststelling van de herziene visserijwet door het Sri Lankaanse Parlement op 5 november 2013. Sri Lanka heeft op 1 augustus 2014 een aanvullend voortgangsverslag over de periode tot juli 2014 ingediend, met daarin actuele informatie over essentiële onderdelen van het voorgestelde actieplan; een bijgesteld tijdschema voor de uitvoering van het nationale actieplan voor de bestrijding van IOO-visserij; een brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan het ministerie van Visserij en Ontwikkeling van Aquatische Rijkdommen waarin wordt meegedeeld dat een kopie van het aanvaardingsinstrument voor de toetreding tot de FAO-nalevingsovereenkomst zal worden ingediend zodra de toetreding een feit is; een verzoek van het openbaar ministerie om strengere sancties op te nemen in de huidige wetgeving; 2 brieven van de juridische dienst met herziene ontwerpregelingen over visserijactiviteiten op volle zee en over de verzameling van vangstgegevens, plus een samenvatting van de bewustmakingsprogramma's voor op volle zee actieve schippers, alsmede het voor de IOTC bestemde uitvoeringsverslag over de regionale waarnemersregeling. Op 29 augustus 2014 heeft Sri Lanka aanvullende informatie verstrekt over de vorderingen in de aanpak van de geconstateerde tekortkomingen (in de vorm van ontwerpregelingen over visserijactiviteiten op volle zee en over de verzameling van vangstgegevens, circulaire over de sanctionering, informatie over waarnemers- en inspectieprogramma's en informatie over de voortgang bij de aanpak van de geconstateerde tekortkomingen). Op 18 en 19 september 2014 heeft Sri Lanka nieuwe informatie ingediend waarin wordt bevestigd dat de regelingen over visserijactiviteiten op volle zee en over de verzameling van vangstgegevens inmiddels zijn goedgekeurd, dat wordt nagedacht over interne werkzaamheden die tot een ontwerpmemorandum van het kabinet over een afschrikkend sanctiesysteem moeten leiden en dat wordt nagedacht over een kader voor de naleving van de IOTC-eisen, alsmede nieuwe informatie over de dekkingsgraad van het logboek-, inspectie- en waarnemerssysteem en over een mogelijke gedeeltelijke stapsgewijze installatie van VMS-transponders (hoewel het desbetreffende contract nog niet is getekend en uitgevoerd) op Sri Lankaanse vissersvaartuigen vanaf januari 2015 tot augustus 2015.

(32)

De Commissie is intussen doorgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle door haar noodzakelijk geachte informatie. De opmerkingen die Sri Lanka na het besluit van 15 november 2012 schriftelijk en mondeling heeft ingediend, zijn in overweging en in aanmerking genomen en Sri Lanka werd mondeling dan wel schriftelijk op de hoogte gehouden van de overwegingen van de Commissie.

(33)

Gezien de in overwegingen 34 tot 67 bedoelde gegevens is de Commissie van mening dat Sri Lanka onvoldoende heeft ondernomen om de in het besluit van 15 november 2012 beschreven problemen en tekortkomingen op te lossen. Sri Lanka heeft evenmin de in het begeleidende actieplan voorgestelde maatregelen volledig ten uitvoer gelegd.

3.   IDENTIFICATIE VAN SRI LANKA ALS NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(34)

Op grond van artikel 31, lid 3, van de IOO-verordening heeft de Commissie aan de hand van de bevindingen van het besluit van 15 november 2012, de door Sri Lanka verschafte relevante gegevens, het voorgestelde actieplan en de maatregelen die genomen zijn om de situatie te verhelpen, beoordeeld of Sri Lanka zijn internationale verplichtingen als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat is nagekomen. De Commissie heeft bij deze beoordeling rekening gehouden met de in artikel 31, leden 4 tot en met 7, van de IOO-verordening opgenomen parameters.

3.1.   Herhaalde IOO-visserij (artikel 31, lid 4, onder a), van de IOO-verordening)

(35)

Zoals benadrukt in overweging 292 van het besluit van 15 november 2012 heeft de Commissie vastgesteld dat Sri Lanka geen wetgeving had die voorziet in het verlenen van vergunningen voor de visserij op de volle zee.

(36)

Zoals aangegeven in overweging 296 van het besluit van 15 november 2012, werden 13 Sri Lankaanse vaartuigen vermeld in de IOTC-ontwerplijst van IOO-vaartuigen die visten op een manier die in strijd is met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC). Sinds het besluit van 15 november 2012 heeft Sri Lanka de illegale visserij op volle zee van haar vaartuigen niet verboden, noch heeft het onmiddellijk wetgeving vastgesteld om de visserij op volle zee en de afgifte van vergunningen voor de visserij op volle zee toe te staan teneinde op die manier illegale visserij door zijn vissersvaartuigen te voorkomen. In plaats daarvan heeft Sri Lanka op 5 november 2013 ten slotte een herziene visserijwet aangenomen waardoor visserij op volle zee is toegestaan. Het land heeft uitvoeringswetgeving opgesteld voor de verlening van vergunningen voor vollezeevaartuigen en deze uitvoeringswetgeving is in september 2014 aangenomen (volgens de informatie van de autoriteiten), maar nog niet ten uitvoer gelegd. Sri Lanka heeft ook het aantal vaartuigen dat actief is in het IOTC-gebied verminderd van 3 307 naar 1 758 vaartuigen, maar deze vaartuigen vissen nog steeds met een administratieve vergunning voor volle zee en niet met een legale vergunning. In dit verband wordt erop gewezen dat op grond van artikel 18, lid 3, onder b), ii) van de VN-Visbestandenovereenkomst (4) (UNFSA), een vlaggenstaat maatregelen moet nemen om zijn vaartuigen de visserij op volle zee te verbieden wanneer deze niet over een geldige visvergunning of -machtiging beschikken. De nu vastgestelde situatie toont duidelijk aan dat Sri Lanka niet handelt in overeenstemming met zijn internationale verantwoordelijkheden als vlaggenstaat.

(37)

Volgens informatie van de IOTC (5) zijn sinds het besluit van 15 november 2012 in 2013 drie onder Sri Lankaanse vlag varende vaartuigen, Malshiri nr. 1, Gold Marine 5 en Lakpriya 2, door kuststaten betrapt op vermeende betrokkenheid bij IOO-activiteiten. Er wordt op gewezen dat, op grond van artikel 18, leden 1 en 2 van de UNFSA, de vlaggenstaat verantwoordelijk is ten opzichte van zijn op volle zee actieve vaartuigen. Daarnaast is een vlaggenstaat, op grond van artikel 118 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS), verplicht tot samenwerking inzake instandhouding en beheer van levende rijkdommen. Deze samenwerking wordt duidelijk ondergraven als de vloot van de vlaggenstaat in het IOTC-gebied actief is zonder legale visvergunning en dus IOO-activiteiten verricht in de zin van de definities van artikel 2 van de IOO-verordening.

(38)

Bovendien bleek in 2013 dat 13 andere Sri Lankaanse vaartuigen, die werden geïnspecteerd terwijl ze de exclusieve economische zone (EEZ) van een kuststaat doorkruisten, de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de IOTC overtraden. De Commissie is van oordeel dat de aanhoudende visserij van Sri Lankaanse vaartuigen in strijd met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de IOTC, een duidelijke aanwijzing is dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen zoals vermeld in overweging 37.

(39)

Tevens blijkt Sri Lanka er onvoldoende op toe te zien dat vissersvaartuigen die het recht hebben zijn vlag te voeren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen, wat niet in overeenstemming is met punt 34 van het IOO-IAP waarin is bepaald dat de staten erop moeten toezien dat vissersvaartuigen die het recht hebben hun vlag te voeren, geen IOO-visserij bedrijven of ondersteunen. Het feit dat er vaartuigen voorkomen die de vlag van Sri Lanka voeren, waarnaar wordt verwezen in overwegingen 36 tot en met 38, onderstreept bovendien dat Sri Lanka niet voldoet aan zijn verplichtingen krachtens artikel 19, leden 1 en 2, van de UNFSA op grond waarvan een vlaggenstaat verplicht is erop toe te zien dat onder zijn vlag varende vaartuigen de instandhoudings- en beheersvoorschriften van de ROVB naleven.

(40)

De Commissie stelde ook vast dat Sri Lanka niet in staat was adequate maatregelen te nemen ten aanzien van herhaalde IOO-visserij vanwege de tekortkomingen van zijn wettelijk kader. Zij heeft aldus in het actieplan een herziening van het wettelijk kader voorgesteld om naleving van de internationale verplichtingen met betrekking tot de volle zee te verzekeren, om het ontbreken van voldoende operationele middelen voor een effectief toezicht op de Sri Lankaanse verrezeevloot te verhelpen en om een afschrikkende sanctieregeling op te stellen.

(41)

Zoals vermeld in overweging 36 van dit besluit, heeft Sri Lanka in november 2013 een herziene visserijwet vastgesteld op grond waarvan zijn vaartuigen buiten de EEZ mogen vissen. De wet die nodig is voor de tenuitvoerlegging van een vergunningssysteem voor de visserij op volle zee bevindt zich echter nog in de ontwerpfase en is derhalve niet van toepassing. Vergunningen worden momenteel zonder een vooraf bepaalde procedure en op een niet-systemische manier door de overheid afgegeven. Daarnaast voorziet de herziene visserijwet ook in strengere sancties tegen IOO-inbreuken. Deze sancties kunnen echter slechts voor een deel van de Sri Lankaanse verrezeevloot als afschrikkend en adequaat worden beschouwd (meer bepaald voor de kleinschalige vaartuigen die buiten de Sri Lankaanse EEZ vissen en een beperkte vangstcapaciteit hebben). De Sri Lankaanse vloot van grootschalige vaartuigen (langer dan 24 m en met een vangstcapaciteit die 10 tot 20 keer groter is dan die van de kleinere vaartuigen) is echter in 2013 en 2014 toegenomen en het niveau van de sancties die in de nieuwe visserijwet zijn vastgesteld voor dit deel van de vloot, kan niet als afschrikkend worden beschouwd. De huidige wetgeving (6) voorziet in een maximale boete van 8 429 EUR (1 500 000 LKR (7)) die niet als effectief kan worden beschouwd voor het waarborgen van naleving, het ontmoedigen van inbreuken en het ontnemen van de voordelen die voortvloeien uit de onwettige activiteiten van de overtreders. Zo kan een dergelijk sanctieniveau niet worden beschouwd als in overeenstemming met artikel 19, lid 2, van de UNFSA waarin onder meer is bepaald dat de sancties zwaar genoeg moeten zijn om overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen. De Commissie is daarom van mening dat het door Sri Lanka geïntroduceerde sanctiestelsel apert ontoereikend is en duidelijk niet in verhouding staat tot de ernst van mogelijke inbreuken, de mogelijke gevolgen van de inbreuken op de visbestanden en de mogelijke voordelen die kunnen voortvloeien uit dergelijke illegale acties.

(42)

De stappen die Sri Lanka in het licht van zijn taken als vlaggenstaat heeft genomen, volstaan derhalve niet om te voldoen aan de bepalingen van artikel 118 van het UNCLOS en de artikelen 18, 19 en 20 van de UNFSA.

(43)

Gezien de overwegingen 292 tot en met 299 van het besluit van 15 november 2012 en gezien de ontwikkelingen sinds 15 november 2012 is de Commissie op grond van artikel 31, lid 3 en lid 4, onder a), van de IOO-verordening, van mening dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen ten aanzien van IOO-vaartuigen en IOO-visserij die wordt bedreven of ondersteund door vissersvaartuigen die zijn vlag voeren of door zijn onderdanen, en dat Sri Lanka onvoldoende maatregelen heeft genomen om gedocumenteerde en herhaalde IOO-visserij door vaartuigen die vroeger zijn vlag voerden, tegen te gaan.

3.2.   Niet-naleving van de verplichting tot samenwerking en handhaving (artikel 31, lid 5, onder b), c) en d), van de IOO-verordening)

(44)

Zoals wordt beschreven in de overwegingen 302 tot en met 311 van het besluit van 15 november 2012 heeft de Commissie onderzocht of Sri Lanka effectief samenwerkte met de Commissie aan onderzoeken en bijbehorende activiteiten.

(45)

Met betrekking tot vaartuigen genoemd in overweging 293 van het besluit van 15 november 2012, was Sri Lanka, zoals vermeld in overweging 296 van dat besluit, verplicht maandelijks verslag uit te brengen over tegen deze vaartuigen genomen maatregelen. In 2013 werd slechts in 9 van de twaalf maanden verslag uitgebracht, en in 2014 in 2 van de vier maanden. Dit betekent dat Sri Lanka de in artikel 20 van de UNFSA vastgestelde verplichting om onderzoek te verrichten en hetzij rechtstreeks, hetzij via de ROVB's samen te werken teneinde de naleving en handhaving van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de ROVB's te garanderen, niet heeft vervuld en derhalve heeft verzaakt aan zijn uit internationaal recht voortvloeiende plicht tot internationale samenwerking en handhaving.

(46)

Zoals beschreven in overweging 302 van het besluit van 15 november 2012 en in overweging 45 hierboven, heeft Sri Lanka niet voldaan aan haar verplichting tot maandelijkse rapportage aan de IOTC over de 13 Sri Lankaanse vaartuigen die worden verdacht van betrokkenheid bij IOO-activiteiten, maar niet door de IOTC zijn geregistreerd. Sri Lanka heeft dus niet aangetoond te voldoen aan de voorwaarden van artikel 94, lid 2, onder b), van het UNCLOS waarin wordt bepaald dat een vlaggenstaat krachtens zijn interne recht jurisdictie moet uitoefenen ten aanzien van elk onder zijn vlag varend vaartuig en ten aanzien van de kapitein, de officieren en de bemanning van dat vaartuig.

(47)

Bovendien heeft de Commissie, zoals beschreven in de overwegingen 306 en 307 van het besluit van 15 november 2012, onderzocht of Sri Lanka doeltreffende handhavingsmaatregelen heeft genomen ten aanzien van de voor IOO-visserij verantwoordelijke exploitanten en of sancties zijn toegepast die streng genoeg waren om de overtreders de uit IOO-visserij voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(48)

Zoals uiteengezet in overweging 41, heeft Sri Lanka sinds de vaststelling van het besluit van 15 november 2012 geen afschrikkend sanctiestelsel ingevoerd voor het segment grote vaartuigen in zijn vloot. De huidige lijst van sancties is niet in overeenstemming met artikel 19, lid 2, van de UNFSA waarin onder meer is bepaald dat de sancties zwaar genoeg moeten zijn om overtreders de uit hun onwettige activiteiten voortvloeiende voordelen te ontnemen.

(49)

Beschikbaar bewijsmateriaal bevestigt nog steeds dat Sri Lanka zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen inzake het nemen van doeltreffende handhavingsmaatregelen niet is nagekomen. Zoals uiteengezet in de overwegingen 36 tot en met 38, benadrukt de aanhoudende aanwezigheid van vaartuigen die in strijd met de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de IOTC visserijactiviteiten verrichten, dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van zijn in artikel 18, leden 1 en 2, van de UNFSA bedoelde verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn vaartuigen die op volle zee actief zijn.

(50)

Zoals benadrukt in overweging 309 van het besluit van 15 november 2012, kan het ontwikkelingsniveau van Sri Lanka niet worden aangemerkt als een factor die afbreuk doet aan de capaciteit van de bevoegde autoriteiten om met andere landen samen te werken en handhavingsmaatregelen te nemen. De evaluatie van de specifieke beperkingen van de ontwikkeling wordt nader beschreven in de overwegingen 65 tot en met 67.

(51)

Bijgevolg volstaan maatregelen die Sri Lanka in het kader van zijn taken als vlaggenstaat heeft genomen, niet om te voldoen aan artikel 94, lid 2, onder b), van het UNCLOS en de artikelen 18 en 19 van de UNFSA.

(52)

Gezien de overwegingen 302 tot en met 311 van het besluit van 15 november 2012 en de ontwikkelingen sinds 15 november 2012, is de Commissie op grond van artikel 31, lid 3 en lid 5, onder b), c) en d), van de IOO-verordening van mening dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggenstaat dient te vervullen op het gebied van samenwerking en handhaving.

3.3.   Niet-naleving van de verplichting tot tenuitvoerlegging van internationale regelgeving (artikel 31, lid 6, van de IOO-verordening)

(53)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 314 tot en met 334 van het besluit van 15 november 2012, heeft de Commissie een analyse verricht van alle door haar als relevant beschouwde informatie over de status van Sri Lanka als verdragsluitende partij bij de IOTC. De Commissie heeft derhalve een analyse verricht van alle door haar als relevant beschouwde informatie over de instemming van Sri Lanka om de door de IOTC vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen toe te passen na het besluit van 15 november 2012.

(54)

Er wordt op gewezen dat de IOTC sinds het besluit van 15 november 2012 jaarlijks nalevingsverslagen voor respectievelijk 2013 (8) en 2014 (9) heeft uitgegeven, waaruit blijkt dat Sri Lanka zijn verplichtingen in 2012 en 2013 nog steeds niet of slechts gedeeltelijk naleefde.

(55)

Voor het nalevingsverslag voor 2013 verzuimde Sri Lanka om sommige vereiste gegevens over statistieken en over bepaalde instandhoudings- en beheersmaatregelen te verstrekken.

(56)

Sri Lanka heeft in het bijzonder met betrekking tot resolutie 10/08 van de IOTC (10) voor de lijst van actieve vaartuigen geen informatie ingediend over de internationale radioroepnaam van elk vaartuig. Met betrekking tot resolutie 06/03 van de IOTC (11) over de invoering van een volgsysteem voor vaartuigen (VMS), heeft Sri Lanka verzuimd om zijn vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m met VMS uit te rusten en een visserijcontrolecentrum (VCC) op te zetten. Evenmin heeft Sri Lanka het verplichte voortgangsrapport inzake VMS ingediend. Met betrekking tot resolutie 10/02 van de IOTC (12) inzake de verplichte statistische vereisten, heeft Sri Lanka de gegevens betreffende groottefrequentie voor kustvisserijen niet gerapporteerd en heeft het land de volgens deze resolutie vereiste normen niet in acht genomen voor de rapportage van de gegevens over nominale vangsten, vangsten en visserijinspanning en groottefrequentie voor de kustvisserijen, oppervlaktevisserijen en beugvisserijen. Resolutie 05/05 van de IOTC (13) inzake de verstrekking van gegevens over haaien, leeft Sri Lanka slechts gedeeltelijk na, aangezien vangstgegevens voor kieuwnetten en beuglijnen gecombineerd worden gerapporteerd. Met betrekking tot IOTC-resolutie 12/05 (14) inzake overladingen in de haven, heeft Sri Lanka het verplichte verslag niet ingediend. Met betrekking tot IOTC-resolutie 11/04 inzake de waarnemers (15), heeft Sri Lanka de krachtens deze resolutie vereiste regionale waarnemersregeling niet ten uitvoer gelegd. In het bijzonder heeft Sri Lanka de waarnemersregeling voor de verplichte 5 % op zee voor vaartuigen langer dan 24 m niet geïmplementeerd en leeft het de waarnemersrapportageplicht niet na.

(57)

Wat betreft het nalevingsverslag voor 2014, heeft Sri Lanka sommige vereiste informatie over statistieken en over bepaalde instandhoudings- en beheersmaatregelen niet ingediend.

(58)

Sri Lanka heeft, met betrekking tot IOTC-resolutie 13/02 (16), geen wetgeving aangenomen die het merken van vistuig verplicht stelt. Met betrekking tot IOTC-resolutie 13/08 (17), heeft Sri Lanka geen beheersplan voor visaantrekkende voorzieningen (FAD's) ingediend, noch wettelijke en administratieve maatregelen genomen voor de 8 ringzegenvaartuigen zoals vereist uit hoofde van IOTC-resolutie 12/13 (18). Verder heeft Sri Lanka in 2014, met betrekking tot IOTC-resolutie 06/03 (19), zijn vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m niet voorzien van VMS, geen VMS-voortgangsverslag ingediend en geen visserijcontrolecentrum (VCC) opgezet. Met betrekking tot IOTC-resolutie 10/02 inzake de verplichte statistische vereisten, heeft Sri Lanka geen gegevens inzake nominale vangsten, vangsten en visserijinspanning en groottefrequentie gerapporteerd volgens de krachtens deze resolutie vereiste normen. Met betrekking tot de IOTC-resoluties 13/06 (20) en 12/04 (21), heeft Sri Lanka het verbod inzake witpunthaaien niet omgezet, noch heeft het de verplichting voor ringzegenvaartuigen om uitgerust te zijn met schepnetten en voor beugvaartuigen om uitgerust te zijn met lijnsnijders en onthakers doorgevoerd. Ook in 2014 heeft Sri Lanka, met betrekking tot resolutie 11/04 (22), de vereiste waarnemersregeling niet ten uitvoer gelegd. In het bijzonder heeft Sri Lanka de waarnemersregeling voor de verplichte 5 % op zee voor vaartuigen langer dan 24 m niet geïmplementeerd en de waarnemersrapportageplicht niet nageleefd. Met betrekking tot IOTC-resolutie 10/10 (23), heeft Sri Lanka het verslag over invoer, aanlanding en overlading van tonijn en tonijnachtige visserijproducten in havens niet ingediend.

(59)

Het feit dat Sri Lanka de vereiste informatie niet bij de IOTC heeft ingediend en de IOTC-verplichtingen zoals bedoeld in de overwegingen 56 en 58 niet in acht heeft genomen, toont aan dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van zijn verplichtingen als vlaggenstaat zoals vastgelegd in het UNCLOS en de UNFSA. Met name het feit dat Sri Lanka er niet in is geslaagd tijdig informatie in te dienen over statistieken, VMS, vangst en inspanning, overlading in de haven en het waarnemersprogramma, ondermijnt het vermogen van Sri Lanka om aan zijn verplichtingen krachtens de artikelen 117 en 118 van het UNCLOS te voldoen. In deze artikelen wordt bepaald dat staten ten aanzien van hun onderdanen maatregelen voor de instandhouding van de levende rijkdommen in volle zee moeten nemen en moeten samenwerken aan maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in gebieden die in volle zee gelegen zijn.

(60)

Zoals uiteengezet in overweging 322 van het besluit van 15 november 2012 is tijdens het bezoek van de Commissie aan Sri Lanka in november 2010 een aantal elementen aan het licht gekomen, met name wat betreft het ontbreken van VMS en van wetgeving voor vangstaangiften. Andere punten van bezorgdheid, zoals het ontbreken van een waarnemersregeling en de gebrekkige rapportage over vaartuigen en onderdanen die zijn geïdentificeerd als betrokkenen bij IOO-visserij, zijn in de overwegingen 319 en 321 van het besluit van 15 november 2012 onder de aandacht gebracht naar aanleiding van de nalevingsverslagen van de IOTC voor 2011 en 2012. In dat opzicht bleek uit de door de autoriteiten van Sri Lanka verstrekte informatie over wetgeving inzake visserij op volle zee, de invoering van een goed werkend VMS, een deugdelijke waarnemersregeling en vangstregistratie en -aangifte, dat de autoriteiten in weerwil van hun internationale verplichtingen niet hebben gezorgd voor doeltreffende en efficiënte controle en monitoring van onder de vlag van Sri Lanka varende vaartuigen. Zoals aangegeven in de overwegingen 36, 40 en 41, werd Sri Lanka in het bijzonder verzocht een uitvoerig wettelijk kader te ontwikkelen om de visserij op volle zee aan de hand van vergunningen voor het vissen op volle zee toe te staan en om de IOTC-resoluties na te leven, in het bijzonder inzake monitoring, controle en bewaking van de eigen vloot, onder meer aan de hand van een VMS-, logboek- en de vangstaangiftesysteem en een waarnemersregeling. Met betrekking tot de wetgeving inzake visserij op volle zee werd de visserijwet gewijzigd om visserij op volle zee toe te staan en werd de uitvoeringsverordening voor de afgifte van vergunningen opgesteld en ten slotte in september 2014 aangenomen. Omdat de uitvoeringsverordening pas in september 2014 is aangenomen en er geen informatie beschikbaar is over de wijze van tenuitvoerlegging ervan, worden enkel administratieve vergunningen afgegeven, terwijl Sri Lankaanse vaartuigen zonder VMS actief zijn. Wat de regionale waarnemersregeling betreft, is uit de door de autoriteiten van Sri Lanka verstrekte documenten gebleken dat weliswaar inspecteurs zijn geselecteerd en aangeworven, maar dat een groot deel van de vloot desondanks niet zal worden gedekt omdat het aantal inspecteurs (45) te klein is in vergelijking met het grote aantal vaartuigen (1 758 in het IOTC-vaartuigregister). Sri Lanka heeft echter geen voorstellen gedaan om dit ernstige probleem aan te pakken in het kader van de IOTC, wat betekent dat de op volle zee opererende vloot die de Sri Lankaanse vlag voert, niet adequaat wordt gedekt vanwege ontoereikende inspectiemiddelen. In dat verband wordt er ook op gewezen dat Sri Lanka slechts met grote moeite gegevens aan de IOTC kan rapporteren en daardoor de capaciteit van het land om zich van zijn taken als vlaggenstaat te kwijten, wordt ondermijnd.

(61)

Met betrekking tot VMS wijst de Commissie op verschillende problemen die door de IOTC zijn benadrukt, zoals uiteengezet in de overwegingen 316, 321 en 322 van het besluit van 15 november 2012 en in overweging 60 van dit besluit. Na het besluit van 15 november 2012 verklaarde Sri Lanka dat het bezig was met de invoering van het VMS. Sri Lanka legde aan de Commissie de wetgeving voor op grond waarvan vanaf 1 november 2011 een transponder aan boord aanwezig moet zijn en gaf aan dat er reeds een dienstverlener was geselecteerd. De financiering was echter nog niet rond; de onderhandelingen tussen de autoriteiten van Sri Lanka en de betrokken financiële instelling zijn sinds ruim 18 maanden gaande. De onderhandelingen hebben betrekking op de voorwaarden van een lening om een VCC aan te schaffen en te installeren en om marktdeelnemers financiële steun te verlenen met als doel binnen een redelijke termijn VMS voor de gehele vollezeevloot te installeren en in gebruik te nemen. Als gevolg hiervan heeft Sri Lanka nog steeds geen VCC. Bovendien bevindt het VMS zich nog in de ontwikkelingsfase en is het systeem dus nooit in bedrijf genomen. De Commissie heeft tijdens haar bezoek in januari 2014 geconstateerd dat de Sri Lankaanse vissersvaartuigen nog niet met VMS waren uitgerust, zoals bevestigd door later ingediende informatie van Sri Lanka en de IOTC-nalevingsverslagen voor 2013 en 2014. Wat betreft de naleving van de eisen van IOTC ten aanzien van het VMS, zijn er discrepanties tussen de IOTC-nalevingsverslagen voor 2013 en 2014 en de stappen die Sri Lanka heeft ondernomen. De nalevingsverslagen spreken over gedeeltelijke naleving, terwijl uit de door Sri Lanka verstrekte informatie duidelijk blijkt dat er geen sprake is van daadwerkelijke invoering van een VMS. Derhalve heeft Sri Lanka niet voldaan aan de in artikel 18, lid 3, onder g), van de UNFSA gestelde voorwaarden met betrekking tot de verzamelde informatie over de monitorings-, controle- en bewakingscapaciteiten van de autoriteiten van Sri Lanka, in het bijzonder met betrekking tot hun operationeel vermogen hun vloot te beheren en een goed werkend VMS te ontwikkelen en in te voeren.

(62)

Uit de in hoofdstuk 3.3 vastgestelde feiten blijkt dat Sri Lanka artikel 18, lid 3, van de UNFSA overtreedt.

(63)

Bijgevolg heeft Sri Lanka in het licht van zijn taken als vlaggenstaat de artikelen 117 en 118 van het UNCLOS en artikel 18, lid 3, van de UNFSA onvoldoende nageleefd.

(64)

Gezien de overwegingen 314 tot en met 334 van het besluit van 15 november 2012 en de ontwikkelingen die zich na dat besluit hebben voltrokken, is de Commissie op grond van artikel 31, leden 3 en 6, van de IOO-verordening van mening dat Sri Lanka zich niet heeft gekweten van de taken die het krachtens internationaal recht dient te vervullen op het gebied van internationale voorschriften en regelingen en instandhoudings- en beheersmaatregelen.

3.4.   Specifieke beperkingen van ontwikkelingslanden

(65)

Er wordt op gewezen dat Sri Lanka volgens de index voor menselijke ontwikkeling van de Verenigde Naties (24) wordt beschouwd als een land met een gemiddelde menselijke ontwikkeling (92ste van 186 landen). Dat wordt ook bevestigd in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad (25), waarin Sri Lanka is opgenomen in de categorie van landen met lage middeninkomens.

(66)

Zoals beschreven in overweging 337 van het besluit van 15 november 2012 is er geen ondersteunend bewijs gevonden waaruit blijkt dat Sri Lanka zijn uit internationaal recht voortvloeiende verplichtingen niet kan nakomen omdat het land qua ontwikkeling achterop zou blijven. Evenmin zijn sinds 15 november 2012 aanvullende concrete bewijzen geleverd waaruit blijkt dat de geconstateerde tekortkomingen het gevolg zijn van het gebrek aan capaciteit en administratieve infrastructuur.

(67)

Gezien de overwegingen 336 en 337 van het besluit van 15 november 2012 en de ontwikkelingen sinds 15 november 2012 is de Commissie op grond van artikel 31, lid 7, van de IOO-verordening van mening dat het niveau van ontwikkeling van Sri Lanka geen rem zet op de ontwikkelingsstatus en de globale prestatie van het land op het gebied van visserij.

4.   CONCLUSIE OVER DE IDENTIFICATIE VAN EEN NIET-MEEWERKEND DERDE LAND

(68)

Gezien de conclusies over het onvermogen van Sri Lanka om zich te kwijten van de taken die het krachtens internationaal recht als vlaggen-, haven-, kust- of marktstaat dient te vervullen, en om maatregelen te nemen teneinde IOO-visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, moet dat land overeenkomstig artikel 31 van de IOO-verordening worden geïdentificeerd als een land dat door de Commissie wordt aangemerkt als derde land dat niet meewerkt aan de bestrijding van IOO-visserij.

(69)

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vaststellen dat vangstcertificaten zijn gevalideerd door de autoriteiten van een vlaggenstaat die overeenkomstig artikel 31 is aangemerkt als niet-meewerkend land, moeten zij krachtens artikel 18, lid 1, onder g), van de IOO-verordening de invoer van de betrokken visserijproducten in de Unie weigeren zonder dat zij enig aanvullend bewijs hoeven te verlangen of een bijstandsverzoek aan de vlaggenstaat hoeven te zenden. De nadelige gevolgen voor het handelsverkeer dienen voor zover mogelijk gefaseerd worden ingevoerd, zodat in de periode tussen de inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit van de Commissie en de mogelijke maatregelen van de Raad, de partijen in staat worden gesteld zich aan de nieuwe situatie aan te passen en de marktdeelnemers genoeg tijd krijgen om zich aan te passen, gezien de bijzondere kenmerken van de Sri Lankaanse visserijproducten en van de Sri Lankaanse leveranciers, waaronder de kleine en middelgrote omvang van deze ondernemingen. Bijgevolg dient de toepassing van dit besluit drie maanden te worden uitgesteld. Een dergelijk uitstel mag geen invloed hebben op de noodzaak voor de Raad om snel maatregelen te nemen om de situatie in Sri Lanka met betrekking tot IOO-visserij met spoed aan te pakken.

(70)

De identificatie van Sri Lanka als een land dat de Commissie met het oog op de toepassing van dit besluit als niet-meewerkend aanmerkt, sluit niet uit dat de Commissie of de Raad later stappen kan nemen om een lijst van niet-meewerkende landen vast te stellen.

(71)

Een besluit van de Raad om Sri Lanka op de lijst van niet-meewerkende derde landen te plaatsen overeenkomstig met artikel 33 van de IOO-verordening zou dit eerdere besluit tot identificatie overbodig maken.

5.   COMITÉPROCEDURE

(72)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka wordt geïdentificeerd als een derde land dat door de Commissie als een niet-meewerkend derde land wordt beschouwd in de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op 14 januari 2015.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1.

(2)  Besluit van de Commissie van 15 november 2012 inzake de kennisgeving aan derde landen van de mogelijkheid dat zij door de Commissie als niet-meewerkende derde landen worden geïdentificeerd op grond van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen (PB C 354 van 17.11.2012, blz. 1).

(3)  Brief aan de minister van Visserij en Ontwikkeling van Aquatische Rijkdommen van Sri Lanka van 15 november 2012.

(4)  De Overeenkomst van de Verenigde Naties voor de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking heeft op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden.

(5)  http://iotc.org/meetings/11th-session-compliance-committee-coc11

(6)  Wet (wijziging) Visserij en Aquatische Rijkdommen, nr. 35 van 2013.

(7)  8 429 EUR op basis van de wisselkoers van 27 mei 2014.

(8)  „IOTC Compliance Report” voor Sri Lanka, vergadering 10 van het nalevingscomité, 2013, CoC10-CR25.

(9)  „IOTC Compliance Report” voor Sri Lanka, vergadering 11 van het nalevingscomité, 2014, CoC11-CR25 Rev1.

(10)  Resolutie 10/08 betreffende de registratie van vaartuigen die in het IOTC-gebied actief vissen op tonijn en zwaardvis.

(11)  Resolutie 06/03 tot vaststelling van een programma ter invoering van een volgsysteem voor vaartuigen.

(12)  Resolutie 10/02 betreffende verplichte statistische vereisten voor IOTC-leden en meewerkende niet-verdragsluitende partijen (CPC's).

(13)  Resolutie 05/05 betreffende de instandhouding van haaien die in het kader van door de IOTC beheerde visserijen gevangen zijn.

(14)  Resolutie 12/05 tot vaststelling van een programma voor overlading door grote vissersvaartuigen.

(15)  Resolutie 11/04 betreffende een regionale waarnemersregeling.

(16)  Resolutie 13/02 betreffende het IOTC-register van vaartuigen met toestemming om te opereren in het bevoegdheidsgebied van de IOTC.

(17)  Resolutie 13/08 Procedures inzake een beheersplan voor vis aantrekkende voorzieningen (FAD's), met inbegrip van nadere specificaties van vangstaangiften van FAD's en de ontwikkeling van verbeterde FAD-ontwerpen om de incidentie van het in netten verstrikt raken van niet-doelsoorten te beperken.

(18)  Resolutie 12/13 voor de instandhouding en het beheer van tropische tonijnbestanden in het bevoegdheidsgebied van de IOTC.

(19)  Resolutie 06/03 betreffende de invoering van een VMS en betreffende het VMS-voortgangsverslag

(20)  Resolutie 13/06 betreffende een wetenschappelijk en beheersraamwerk inzake de instandhouding van haaiensoorten die in het kader van door IOTC-geregelde visserij gevangen zijn.

(21)  Resolutie 12/04 betreffende de instandhouding van zeeschildpadden.

(22)  Resolutie 11/04 over een regionale waarnemersregeling

(23)  Resolutie 10/10 betreffende marktgerelateerde maatregelen.

(24)  Voor de index voor de menselijke ontwikkeling van de VN, zie (de rangorde van de in dit besluit genoemde landen is geactualiseerd op basis van het meest recente beschikbare VN-rapport): http://hdr.undp.org/en/media/HDR2013_EN_Summary.pdf

(25)  Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

15.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 297/23


Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van het VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:

http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html.

Reglement nr. 60 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van tweewielige motorfietsen en bromfietsen wat de door de bestuurder bediende bedieningsorganen en de identificatie van bedieningsorganen, verklikkers en meters betreft

Bevat de volledige geldige tekst tot en met:

Supplement 4 op wijzigingenreeks 00 — Datum van inwerkingtreding: 3 november 2013

INHOUD

REGLEMENT

1.

Toepassingsgebied

2.

Definities

3.

Goedkeuringsaanvraag

4.

Goedkeuring

5.

Voorschriften

6.

Wijzigingen van het voertuigtype

7.

Conformiteit van de productie

8.

Sancties bij non-conformiteit van de productie

9.

Definitieve stopzetting van de productie

10.

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de typegoedkeuringsinstanties

BIJLAGEN

1.

Mededeling

2.

Opstelling van de goedkeuringsmerken

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit reglement is van toepassing op voertuigen van de categorieën L1 en L3  (1) wat de door de bestuurder bediende bedieningsorganen betreft.

Dit reglement bevat voorschriften voor de plaatsing, identificatie, verlichting en bediening van bedieningsorganen, verklikkers en meters op bromfietsen en motorfietsen.

2.   DEFINITIES

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

2.1.   „goedkeuring van een voertuig”: de goedkeuring van een voertuigtype wat de door de bestuurder bediende bedieningsorganen betreft als het voertuig daarmee is uitgerust, en de identificatie ervan;

2.2.   „voertuigtype”: een categorie motorvoertuigen die niet verschillen met betrekking tot de voorzieningen die de functie of positie van de door de bestuurder bediende bedieningsorganen kunnen beïnvloeden;

2.3.   „voertuig”: een tweewielige motorfiets of een tweewielige bromfiets zoals gedefinieerd in punt 2.1.1 of 2.1.3 van de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (1);

2.4.   „bedieningsorgaan”: elk deel van het voertuig of een voorziening die direct door de bestuurder wordt bediend en die de status of werking van het voertuig of een deel ervan verandert;

2.5.   „voorziening”: een element of een samenstel van elementen dat wordt gebruikt om een of meer functies te vervullen;

2.6.   „stuur”: elk deel van de staaf of staven die met de bovenkant van de vork (het balhoofd) zijn verbonden en waarmee het voertuig wordt bestuurd;

2.7.   „rechterkant stuur”: elk deel van het stuur dat zich in de rechtuitstand rechts van het middenlangsvlak van het voertuig bevindt;

2.8.   „linkerkant stuur”: elk deel van het stuur dat zich in de rechtuitstand links van het middenlangsvlak van het voertuig bevindt;

2.9.   „voorkant stuur”: elk deel van het stuur dat zich aan de kant van het stuur bevindt die het verst van de bestuurder is verwijderd wanneer hij zich in de rijpositie bevindt;

2.10.   „handgreep”: het deel van het stuur dat het verst van het middelpunt is verwijderd en waarmee de bestuurder het stuur vasthoudt;

2.11.   „draaiende handgreep”: een handgreep waarmee een functioneel mechanisme van het voertuig wordt bediend en die door de bestuurder van het voertuig vrij rond het stuur kan worden gedraaid;

2.12.   „frame”: elk deel van het frame, chassis of montageframe van het voertuig waaraan de motor en/of transmissie is bevestigd, en/of de motor en transmissie zelf;

2.13.   „linkerkant frame”: elk deel van het frame dat zich, in de rechtuitstand van het voertuig, links van het middenlangsvlak van het voertuig bevindt;

2.14.   „rechterkant frame”: elk deel van het frame dat zich, in de rechtuitstand van het voertuig, rechts van het middenlangsvlak van het voertuig bevindt;

2.15.   „hendel”: elke voorziening die bestaat uit een arm die om een scharnierpunt draait en waarmee een functioneel mechanisme van het voertuig wordt bediend;

2.16.   „handhendel”: een door de hand van de bestuurder bediende hendel.

Opmerking: Tenzij anders vermeld, wordt een handhendel bediend door dichtknijpen (d.w.z. door het uiteinde van de hendel naar de draagstructuur toe te bewegen), bv. om te remmen of te ontkoppelen;

2.17.   „voethendel”: een hendel die wordt bediend door contact tussen de voet van de bestuurder en een aan de hendelarm uitstekend staafje;

2.18.   „pedaal”: een hendel die wordt bediend door contact tussen de voet van de bestuurder en een voetstukje op de hendel dat zo is aangebracht dat op de hendelarm druk kan worden uitgeoefend.

Opmerking: Tenzij anders vermeld, wordt een pedaal bediend door indrukken, bv. om te remmen;

2.19.   „aandrijfpedalen”: voorzieningen die met een transmissie zijn verbonden en die kunnen worden gebruikt om een bromfiets aan te drijven;

2.20.   „tuimelarm”: een hendel die om zijn midden of om een punt dicht bij zijn midden draait, die aan elk uiteinde van een voetstukje of staafje is voorzien en die wordt bediend door contact tussen de voet van de bestuurder en die voetstukjes of staafjes;

2.21.   „in wijzerzin”: wanneer een deel, van boven of van opzij bekeken, met de wijzers van de klok mee rond zijn as draait;

2.22.   „in tegenwijzerzin”: het tegenovergestelde van „in wijzerzin”;

2.23.   „gecombineerde bedrijfsrem”: een (hydraulisch, mechanisch of gecombineerd) systeem waarbij zowel de voor- als achterrem van het voertuig ten minste gedeeltelijk door hetzelfde bedieningsorgaan in werking worden gesteld;

2.24.   „meter”: een voorziening die informatie verstrekt over de werking of de toestand van een systeem of een deel van een systeem, bv. een vloeistofniveau;

2.25.   „verklikker”: een optisch signaal dat de activering van een voorziening, een correcte of gebrekkige werking of toestand of het uitvallen van de werking aangeeft;

2.26.   „symbool”: een grafische voorstelling van een bedieningsorgaan, verklikker of meter;

2.27.   „optische waarschuwingsvoorziening”: een koplamp waarmee kan worden geknipperd om signalen te geven aan tegenliggers of voorliggers, bv. wanneer een voertuig een trage voorligger gaat inhalen;

2.28.   „dicht bij”: met betrekking tot een symbool ter identificatie van een bedieningsorgaan, verklikker of meter: het symbool bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van het bedieningsorgaan, de verklikker of de meter en er bevinden zich geen andere bedieningsorganen, verklikkers, meters, identificatiesymbolen of lichtbronnen tussen een identificatiesymbool en het bedieningsorgaan, de verklikker of de meter dat of die door dat symbool wordt geïdentificeerd;

2.29.   „gemeenschappelijke ruimte”: een oppervlak waarop meer dan één verklikker, meter, identificatiesymbool of ander bericht kan worden weergegeven, maar niet gelijktijdig.

3.   GOEDKEURINGSAANVRAAG

3.1.   De goedkeuringsaanvraag voor een voertuigtype wat de door de bestuurder bediende bedieningsorganen betreft, moet door de fabrikant of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend.

3.2.   De aanvraag moet vergezeld gaan van de hieronder genoemde documenten in drievoud en van de volgende gegevens:

3.2.1.

tekeningen, op een passende schaal en voldoende gedetailleerd, van de delen van het voertuig waarop de voorschriften van dit reglement betrekking hebben en, zo nodig, van het voertuig zelf.

3.3.   Voor de in punt 5 bedoelde controles moet een voor het goed te keuren type representatief voertuig ter beschikking gesteld van de technische dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de goedkeuringstests.

4.   GOEDKEURING

4.1.   Als het voertuigtype dat voor goedkeuring krachtens dit reglement ter beschikking is gesteld, voldoet aan de voorschriften van de punten 5 en 6, moet voor dat voertuigtype goedkeuring worden verleend.

4.2.   Aan elk goedgekeurd type moet een goedkeuringsnummer worden toegekend. De eerste twee cijfers ervan (momenteel 00 voor het reglement in zijn oorspronkelijke vorm) moeten de wijzigingenreeks aangeven met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op de datum van goedkeuring. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.

4.3.   Van de goedkeuring of de weigering van de goedkeuring van een voertuigtype krachtens dit reglement moet aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling worden gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1 en van tekeningen en installatieschema's die, in een formaat niet groter dan A4 (210 × 297 mm) of tot dat formaat gevouwen en op een passende schaal, door de indiener van de goedkeuringsaanvraag zijn ingediend.

4.4.   Op elk voertuig dat conform is met een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype, moet op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is vermeld, een internationaal goedkeuringsmerk worden aangebracht, bestaande uit:

4.4.1.

een cirkel met daarin de letter „E”, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (2);

4.4.2.

het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter R, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 4.4.1 voorgeschreven cirkel.

4.5.   Als het voertuig conform is met een voertuigtype dat op basis van een of meer aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat krachtens dit reglement goedkeuring heeft verleend, hoeft het in punt 4.4.1 voorgeschreven symbool niet te worden herhaald; in dat geval moeten de reglement- en goedkeuringsnummers en de aanvullende symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat krachtens dit reglement goedkeuring heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 4.4.1 voorgeschreven symbool worden geplaatst.

4.6.   Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.

4.7.   Het goedkeuringsmerk moet op een gemakkelijk bereikbare plaats worden aangebracht.

4.8.   In bijlage 2 worden voorbeelden gegeven van de opstelling van goedkeuringsmerken.

5.   VOORSCHRIFTEN

5.1.   Algemeen

Een voertuig dat met een van de in tabel 1 opgenomen bedieningsorganen, verklikkers of meters is uitgerust, moet voldoen aan de voorschriften van dit reglement met betrekking tot de plaatsing, identificatie, werking, verlichting en kleur van die bedieningsorganen, verklikkers of meters.

Voor functies waarvoor in tabel 1 geen symbool beschikbaar is, mag de fabrikant een symbool gebruiken volgens de relevante normen. Indien geen symbool beschikbaar is, mag de fabrikant een zelf ontworpen symbool gebruiken. Een dergelijk symbool mag geen verwarring teweegbrengen met de symbolen in tabel 1.

5.2.   Plaatsing

5.2.1.   De in tabel 1 opgenomen bedieningsorganen moeten zo zijn geplaatst dat zij kunnen worden bediend en zich binnen het bereik van de in de rijpositie zittende bestuurder bevinden. De bedieningsorganen voor „manuele choke” en „manuele brandstoftankafsluitklep” moeten zo zijn geplaatst dat zij kunnen worden bediend en zich binnen het bereik van de zittende bestuurder bevinden.

5.2.2.   De in tabel 1 opgenomen verklikkers en meters en de identificatiesymbolen ervan moeten zo zijn geplaatst dat zij voor de in de rijpositie zittende bestuurder dag en nacht zichtbaar zijn. Verklikkers, meters en de identificatiesymbolen ervan hoeven niet zichtbaar te zijn als zij niet zijn geactiveerd.

5.2.3.   De identificatiesymbolen voor bedieningsorganen, verklikkers en meters moeten op of dicht bij de te identificeren bedieningsorganen, verklikkers of meters worden geplaatst, behalve in de in punt 5.2.5 genoemde gevallen.

5.2.4.   De bedieningsorganen voor waarschuwingslichten, dim- en grootlichtkoplampen, richtingaanwijzers, extra motorstop, geluidssignaalinrichting, remmen en koppeling moeten voor de bestuurder altijd toegankelijk zijn als de primaire functie van het overeenkomstige bedieningsorgaan zonder zijn handen van de respectieve handgrepen te nemen.

5.2.5.   Punt 5.2.3 is niet van toepassing op multifunctionele bedieningsorganen die verbonden zijn met een multitaskdisplay dat:

5.2.5.1.

zichtbaar is voor de bestuurder en

5.2.5.2.

het bedieningsorgaan identificeert waarmee het is verbonden, en

5.2.5.3.

alle voertuigsystemen identificeert die via het multifunctionele bedieningsorgaan kunnen worden bediend. Subfuncties van die systemen hoeven niet op de bovenste layer van het multitaskdisplay te worden getoond, en

5.2.5.4.

geen van de in tabel 1 opgenomen verklikkers weergeeft.

5.3.   Identificatie

5.3.1.   Alle in tabel 1 opgenomen bedieningsorganen, verklikkers en meters moeten door het relevante gespecificeerde symbool worden geïdentificeerd.

5.3.2.   Naar keuze van de fabrikant mogen in combinatie met de symbolen, woorden of afkortingen in tabel 1 aanvullende symbolen, woorden of afkortingen worden gebruikt.

5.3.3.   Door de fabrikant gebruikte aanvullende symbolen, woorden of afkortingen mogen niet tot verwarring leiden met een in dit reglement gespecificeerd symbool.

5.3.4.   Als het bedieningsorgaan, de meter of de verklikker voor dezelfde functie worden gecombineerd, mag één symbool worden gebruikt om die combinatie te identificeren.

5.3.5.   Behalve het symbool voor het bedieningsorgaan van de geluidssignaalinrichting moeten alle op het stuur of dashboard aanwezige identificatiesymbolen voor verklikkers, meters en bedieningsorganen zo zijn geplaatst dat zij door de bestuurder visueel rechtop worden waargenomen. Bij draaiende bedieningsorganen met een „uit”-stand geldt dit voorschrift voor het bedieningsorgaan in die stand.

5.3.6.   Wanneer het voertuig is uitgerust met een bedieningsorgaan dat een systeemfunctie over een continu bereik regelt, moet dat bedieningsorgaan voorzien zijn van een identificatie voor de grenswaarden van het afstelbereik.

5.4.   Verlichting

5.4.1.   Naar keuze van de fabrikant mogen alle bedieningsorganen, meters en de identificatiesymbolen ervan kunnen worden verlicht.

5.4.2.   Een verklikker moet oplichten wanneer de storing of voertuigconditie die hij moet aangeven, zich voordoet. Anders mag hij alleen oplichten bij een controle van het lampje.

5.5.   Kleur

5.5.1.   De kleur van het licht van elke verklikker moet zijn zoals aangegeven in tabel 1.

5.5.2.   De kleur van verklikkers die niet zijn opgenomen in tabel 1, kan door de fabrikant worden gekozen overeenkomstig punt 5.5.3. De gekozen kleur mag de identificatie van de in tabel 1 opgenomen verklikkers, bedieningsorganen of meters niet maskeren of hinderen.

5.5.3.   De kleuren worden aanbevolen overeenkomstig de volgende kleurcode:

5.5.3.1.

rood: onmiddellijk of dreigend gevaar voor personen of risico van zeer ernstige schade aan de apparatuur;

5.5.3.2.

ambergeel: opgelet, normale bedrijfsgrenzen overschreden, storing voertuigsysteem, vermoedelijk schade aan voertuig of een andere omstandigheid die op langere termijn gevaar kan opleveren;

5.5.3.3.

groen: veilig, normale bedrijfstoestand (behalve als tabel 1 blauw of ambergeel voorschrijft).

5.5.4.   Elk symbool dat voor de identificatie van een verklikker, bedieningsorgaan of meter wordt gebruikt, moet van een kleur zijn die duidelijk tegen de achtergrond afsteekt.

5.5.5.   Het ingevulde gedeelte van een symbool mag door de contouren ervan worden vervangen en de contouren van een symbool mogen worden ingevuld.

5.6.   Gemeenschappelijke ruimte voor de weergave van meerdere berichten

Onder de volgende voorwaarden mag een gemeenschappelijke ruimte worden gebruikt om informatie uit verschillende bronnen weer te geven:

5.6.1.

de in de gemeenschappelijke ruimte getoonde verklikkers en meters moeten voldoen aan de voorschriften van de punten 5.3, 5.4 en 5.5 en moeten oplichten zodra de voorwaarde is vervuld die zij moeten identificeren;

5.6.2.

de in tabel 1 opgenomen en in de gemeenschappelijke ruimte getoonde verklikkers en meters moeten oplichten zodra een onderliggende voorwaarde is vervuld;

5.6.3.

behoudens het bepaalde in de punten 5.6.4, 5.6.5 en 5.6.6 moet, als de voorwaarde voor het oplichten van twee of meer verklikkers is vervuld, de informatie:

a)

automatisch achtereenvolgens worden herhaald, of

b)

met visuele middelen worden weergegeven, waarbij de in de rijpositie zittende bestuurder de informatie kan selecteren;

5.6.4.

de verklikkers voor een storing van het remsysteem, voor de grootlichtkoplamp en voor de richtingaanwijzer mogen niet in dezelfde gemeenschappelijke ruimte worden weergegeven;

5.6.5.

als de voorwaarde is vervuld voor het oplichten van de verklikkers voor een storing van het remsysteem, voor de grootlichtkoplamp en voor de richtingaanwijzer die samen met andere verklikkers in een gemeenschappelijke ruimte worden weergegeven, moeten de eerstgenoemde verklikkers in die gemeenschappelijke ruimte absolute voorrang hebben;

5.6.6.

de in de gemeenschappelijke ruimte weergegeven informatie mag automatisch of door de bestuurder kunnen worden geannuleerd, behalve de verklikkers voor een storing van het remsysteem, voor de grootlichtkoplamp, voor de richtingaanwijzer en die waarvan de kleur volgens tabel 1 rood moet zijn, als de voorwaarde voor de activering ervan is vervuld.

6.   WIJZIGINGEN VAN HET VOERTUIGTYPE

6.1.   Elke wijziging van het voertuigtype moet worden meegedeeld aan de typegoedkeuringsinstantie die het voertuigtype heeft goedgekeurd. Die instantie kan dan:

6.1.1.

oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het voertuig in ieder geval nog aan de voorschriften voldoet; of

6.1.2.

de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken.

6.2.   De bevestiging of weigering van de goedkeuring, met vermelding van de wijzigingen, moet volgens de procedure van punt 4.3 worden meegedeeld aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen.

7.   CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

7.1.   Elk voertuig met een bij dit reglement voorgeschreven goedkeuringsmerk moet conform zijn met het goedgekeurde voertuigtype, met name wat de door de bestuurder bediende bedieningsorganen betreft.

7.2.   Om de in punt 7.1 voorgeschreven conformiteit te controleren, moet een voldoende aantal steekproeven worden genomen van in serie geproduceerde voertuigen met het krachtens dit reglement vereiste goedkeuringsmerk.

8.   SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

8.1.   De krachtens dit reglement voor een voertuigtype verleende goedkeuring kan worden ingetrokken indien niet aan de voorschriften van punt 7.1 wordt voldaan of indien het voertuig of de voertuigen de in punt 7.2 voorgeschreven tests niet heeft of niet hebben doorstaan.

8.2.   Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder door haar verleende goedkeuring intrekt, moet zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, daarvan onmiddellijk in kennis stellen door middel van een kopie van het goedkeuringsformulier met aan het einde in hoofdletters de gedateerde en ondertekende vermelding „GOEDKEURING INGETROKKEN”.

9.   DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE

Indien de houder van de goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype definitief stopzet, moet hij de typegoedkeuringsinstantie die de goedkeuring heeft verleend, daarvan in kennis stellen. Zodra die instantie de kennisgeving heeft ontvangen, moet zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, daarvan in kennis stellen door middel van een mededelingenformulier met aan het einde in hoofdletters de gedateerde en ondertekende vermelding „PRODUCTIE STOPGEZET”.

10.   NAAM EN ADRES VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJKE TECHNISCHE DIENSTEN EN VAN DE TYPEGOEDKEURINGSINSTANTIES

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, moeten het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres meedelen van de technische diensten die voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en van de typegoedkeuringsinstanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.

Tabel 1

Symbolen ter identificatie van bedieningsorganen, verklikkers en meters

Nr.

Item

Symbool

Functie

Plaats

Kleur

Definitie

Werking

1

Extra motorstopbedieningsorgaan

(OFF)

Image

Bedieningsorgaan

Op het stuur, aan de rechterkant

 

 

Naast de hoofdschakelaar of een decompressieklepbedieningsorgaan mag het voertuig ook worden uitgerust met een stroomonderbreker om de motor uit te zetten (extra motorstop).

2

Extra motorstopbedieningsorgaan

(RUN)

Image

 

 

 

 

 

3

Contactschakelaar

 

Bedieningsorgaan

 

 

De voorziening waarmee men de motor doet draaien en waarmee misschien ook andere elektrische systemen op een voertuig in werking worden gesteld.

Bij een draaischakelaar moet in wijzerzin worden gedraaid om van de stand „off” naar „on” te schakelen.

4

Elektrische starter

Image

Bedieningsorgaan

 

 

 

 

5

Manuele choke

Image

Bedieningsorgaan

Het bedieningsorgaan hoeft niet vanaf de bestuurdersplaats zichtbaar te zijn

 

 

 

Verklikker

 

Ambergeel

 

 

6

Neutraal

(versnellingsbak)

Image

Verklikker

 

Groen

 

De verklikker licht op wanneer het bedieningsorgaan van de versnellingsbak in de neutrale stand staat.

7

Manuele brandstoftankafsluitklep

(OFF)

Image

Bedieningsorgaan

Het bedieningsorgaan hoeft niet vanaf de bestuurdersplaats zichtbaar te zijn

 

 

Het bedieningsorgaan moet afzonderlijke standen hebben voor „OFF”, „ON” en „RESERVE” (indien een reserve voorhanden is).

8

Manuele brandstoftankafsluitklep

(ON)

Image

 

 

 

 

Het bedieningsorgaan moet in de ON-stand staan wanneer het zich in de richting van de brandstoftoevoer van de tank naar de motor bevindt, in de OFF-stand wanneer het loodrecht op die richting staat en in de RESERVE-stand (indien aanwezig) wanneer het zich in de tegenovergestelde richting van de brandstoftoevoer bevindt.

9

Manuele brandstoftankafsluitklep

(RES)

Image

 

 

 

 

Bij een systeem waarin de brandstoftoevoer wordt stopgezet wanneer de motor wordt uitgezet, en indien een bedieningsorgaan voor de brandstoftoevoer aanwezig is, moeten de symbolen en de standen van het bedieningsorgaan dezelfde zijn als bij een manueel brandstofafsluitbedieningsorgaan.

10

Snelheidsmeter

 

Meter

 

 

 

Het display moet oplichten telkens als het stadslicht (indien aanwezig) of de koplamp wordt ontstoken.

11

Geluidssignaalinrichting (claxon)

Image

Bedieningsorgaan

Op het stuur, aan de linkerkant, bij voertuigen met een versnellingsbakbedieningsorgaan dat los van een handbediende koppeling wordt bediend, of bij voertuigen zonder versnellingsbakbedieningsorgaan.

Als alternatief op het stuur, aan de rechterkant, bij voertuigen met een versnellingsbakbedieningsorgaan dat zich op het stuur aan de linkerkant bevindt en dat samen met de handbediende koppeling wordt bediend.

 

 

Duwen om te activeren.

12

Grootlicht —

(Hi)

Image

Bedieningsorgaan

Op het stuur, aan de linkerkant, bij voertuigen met een versnellingsbakbedieningsorgaan dat los van een handbediende koppeling wordt bediend, of bij voertuigen zonder versnellingsbakbedieningsorgaan.

Als alternatief op het stuur, aan de rechterkant, bij voertuigen met een versnellingsbakbedieningsorgaan dat zich op het stuur aan de linkerkant bevindt en dat samen met de handbediende koppeling wordt bediend.

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Blauw

 

 

13

Dimlicht —

(Lo)

Image

Bedieningsorgaan

Op het stuur, aan de linkerkant, bij voertuigen met een versnellingsbakbedieningsorgaan dat los van een handbediende koppeling wordt bediend, of bij voertuigen zonder versnellingsbakbedieningsorgaan.

Als alternatief op het stuur, aan de rechterkant, bij voertuigen met een versnellingsbakbedieningsorgaan dat zich op het stuur aan de linkerkant bevindt en dat samen met de handbediende koppeling wordt bediend.

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Groen

 

 

14

Optische waarschuwingsvoorziening

 

Bedieningsorgaan

Dicht bij het bedieningsorgaan van het grootlicht/dimlicht.

 

 

Mag een extra functie van het bedieningsorgaan van het grootlicht/dimlicht zijn.

Wanneer het bedieningsorgaan wordt losgelaten, moet de lichtbundel naar de vorige stand terugkeren.

15

Mistvoorlicht

Image

Bedieningsorgaan

 

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Groen

 

 

16

Mistachterlicht

Image

Bedieningsorgaan

 

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Ambergeel

 

 

17

Richtingaanwijzers

Image

Bedieningsorgaan

Het bedieningsorgaan (de bedieningsorganen) moet (moeten) zich op het stuur bevinden en moeten vanaf de zitplaats van de bestuurder goed zichtbaar zijn en duidelijk zijn gemarkeerd.

 

 

Het bedieningsorgaan moet zo zijn ontworpen dat, bekeken vanaf de zitplaats van de bestuurder, de bediening van het linkergedeelte van het bedieningsorgaan of de beweging ervan naar links de linkerrichtingaanwijzers in werking stelt en vice versa voor de rechterrichtingaanwijzers.

 

 

 

Verklikker

 

Groen

 

De twee pijlen vormen één symbool. Wanneer de bedieningsorganen of verklikkers om links en rechts af te slaan echter los van elkaar werken, mogen de twee pijlen als afzonderlijke symbolen worden beschouwd en ook van elkaar worden gescheiden.

18

Waarschuwingssignaal

Image

Bedieningsorgaan

 

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Rood

Weergegeven door hetzij de verklikkers van de richtingaanwijzers die tegelijk knipperen, hetzij door het afgebeelde symbool van een driehoek.

 

 

 

Image

Verklikker

 

Groen

 

19

Stadslicht

Image

Bedieningsorgaan

 

 

Weergegeven door de afgebeelde symbolen voor stadslichten, hoofdlichtbedieningsorgaan en parkeerlicht, maar als alle lichten automatisch worden ontstoken wanneer het voertuig rijdt, hoeft er geen symbool voor het stadslicht- of hoofdlichtbedieningsorgaan op te lichten.

Bij een draaischakelaar moeten door het draaien van de schakelaar in wijzerzin eerst de stadslichten en dan de grootlichten van het voertuig worden aangestoken. Extra schakelaarstanden zijn niet verboden als ze duidelijk zijn aangegeven.

 

 

 

Verklikker

 

Groen

20

Hoofdlicht

Image

Bedieningsorgaan

 

Groen

 

 

 

 

 

Verklikker

 

 

De verklikkerfunctie mag door de dashboardverlichting worden vervuld.

De lichtschakelaar mag eventueel met de contactschakelaar worden gecombineerd.

21

Parkeerlicht

Image

Bedieningsorgaan

 

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Groen

Als de parkeerlichtfunctie in de contactschakelaar is ingebouwd, is de identificatie ervan facultatief.

 

22

Brandstofmeter

Image

Meter

 

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Ambergeel

 

 

23

Motorkoelmiddeltemperatuur

Image

Meter

 

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Rood

 

 

24

Acculading

Image

Meter

 

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Rood

 

 

25

Motorolie

Image

Meter

 

 

 

 

 

 

 

Verklikker

 

Rood

 

 

26

Bedieningsorgaan voor het motortoerental

 

Bedieningsorgaan

Op het stuur, aan de rechterkant

 

 

Handbediend bedieningsorgaan. Draaien van de handgreep in tegenwijzerzin verhoogt het toerental. Bij het loslaten van de hand moet het bedieningsorgaan vanzelf in wijzerzin naar stationair toerental terugkeren tenzij een snelheidsregelvoorziening is geactiveerd.

27

Voorwielrem

 

Bedieningsorgaan

Op het stuur, rechts vooraan

 

 

Handhendel

Bij een gecombineerd remsysteem mag de voorwielrem samen met de achterwielrem werken.

28

Voetbedieningsorgaan achterwielrem

 

Bedieningsorgaan

Op het frame, aan de rechterkant

 

 

Pedaal

Bij een gecombineerd remsysteem mag de achterwielrem samen met de voorwielrem werken.

29

Handbedieningsorgaan achterwielrem

 

Bedieningsorgaan

Op het stuur, rechts vooraan

 

 

Handhendel

Niet toegestaan bij voertuigen met handbediende koppeling.

Bij een gecombineerd remsysteem mag de achterwielrem samen met de voorwielrem werken.

30

Parkeerrem

 

Bedieningsorgaan

 

 

 

Handhendel of pedaal

31

Koppeling

 

Bedieningsorgaan

Op het stuur, aan de linkerkant

 

 

Handhendel

Dichtknijpen om te ontkoppelen.

Mag niet beletten dat aan de linkerkant van het voertuig voorzieningen worden gebruikt die de werking van een koppelings- en versnellingsbakbedieningsorgaan combineren.

32

Voetbedieningsorgaan mechanische versnellingsbak

 

Bedieningsorgaan

Op het frame, aan de linkerkant

 

 

Voethendel of tuimelarm

Door het voorste deel van de voethendel of tuimelarm te bewegen, moeten de versnellingen progressief worden ingeschakeld, namelijk naar boven om in een hogere versnelling en naar beneden om in een lagere versnelling te schakelen. Als er een aparte neutrale stand is, moet het de eerste of tweede stand in de schakelvolgorde zijn (d.w.z. 1-N-2-3-4- … of N-1-2-3-4-…).

Als alternatief mogen bij voertuigen met een cilinderinhoud van minder dan 200 cc transmissies met de volgende schakelpatronen worden gemonteerd:

draaipatroon (d.w.z. N-1-2-3-4-5-N-1.)

omgekeerd patroon, waarbij door het voorste deel van de voethendel of tuimelarm te bewegen, de versnellingen progressief moeten worden ingeschakeld, namelijk:

naar boven om in een lagere versnelling en

naar beneden om in een hogere versnelling te schakelen.

33

Handbedieningsorgaan mechanische versnellingsbak

 

Bedieningsorgaan

Op het stuur, aan de linkerkant

 

 

Als de bediening geschiedt door de handgreep te draaien, moet door het draaien in tegenwijzerzin progressief in versnellingen worden geschakeld die een hogere voorwaartse snelheid opleveren en omgekeerd voor een lagere voorwaartse snelheid. Als er een aparte neutrale stand is, moet het de eerste of tweede stand in de schakelvolgorde zijn (d.w.z. N-1-2-3-4- … of 1-N-2-3-4-…).

34

Storing antiblokkeerremsysteem

Image

Verklikker

 

Ambergeel

 

 

35

Storingsindicatorlampje

Image

Verklikker

 

Ambergeel

Dient om storingen in de aandrijving te melden die de emissies nadelig kunnen beïnvloeden.

 


(1)  Zoals gedefinieerd in de Geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.2, punt 2 — www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html.

(2)  De nummers van de partijen bij de Overeenkomst van 1958 zijn opgenomen in bijlage 3 bij de Geconsolideerde Resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.2/Amend.3.


BIJLAGE 1

Image


BIJLAGE 2

OPSTELLING VAN DE GOEDKEURINGSMERKEN

Model A

(zie punt 4.4 van dit reglement)

Image

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie wat de door de bestuurder bediende bedieningsorganen betreft in Nederland (E 4) krachtens Reglement nr. 60 is goedgekeurd onder nummer 002439. Het goedkeuringsnummer geeft aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 60 in zijn oorspronkelijk vorm.

Model B

(zie punt 4.5 van dit reglement)

Image

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het voertuigtype in kwestie in Nederland (E 4) is goedgekeurd krachtens de Reglementen nr. 60 en nr. 10 (1).

De goedkeuringsnummers geven aan dat, op de datum waarop de respectieve goedkeuringen zijn verleend, Reglement nr. 60 nog ongewijzigd was en Reglement nr. 10 al wijzigingenreeks 03 bevatte.


(1)  Het laatste nummer dient alleen ter illustratie.


Rectificaties

15.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 297/41


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2014/24/GBVB van de Raad van 20 januari 2014 houdende uitvoering van Besluit 2012/642/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus

( Publicatieblad van de Europese Unie L 16 van 21 januari 2014 )

Bladzijde 33, bijlage:

in plaats van:

„In Bijlage I bij Besluit 2012/642/GBVB, wordt rubriek nr. 210 vervangen door het volgende:”

te lezen:

„In de bijlage bij Besluit 2012/642/GBVB, wordt rubriek nr. 199 vervangen door het volgende:”

Bladzijde 33, bijlage, tabel, eerste kolom:

in plaats van:

„210.”

te lezen:

„199.”


15.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 297/41


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 699/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 over het ontwerp van het gemeenschappelijke logo voor de identificatie van personen die geneesmiddelen op afstand aan de bevolking te koop aanbieden, en over de technische, elektronische en cryptografische vereisten voor de verificatie van de authenticiteit van het gemeenschappelijke logo

( Publicatieblad van de Europese Unie L 184 van 25 juni 2014 )

Bladzijde 6, artikel 3, tweede alinea:

in plaats van:

„De informatiedoorgang tussen de websites die gemachtigd of gerechtigd zijn op afstand geneesmiddelen aan de bevolking te leveren via diensten van de informatiemaatschappij en de website die de nationale lijsten host, wordt met passende middelen beveiligd.”

te lezen:

„De informatiedoorgang tussen de websites van de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn op afstand geneesmiddelen aan de bevolking te leveren via diensten van de informatiemaatschappij en de website die de nationale lijsten host, wordt met passende middelen beveiligd.”