ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 284

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
30 september 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1025/2014 van de Commissie van 25 juli 2014 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, economische partnerschapsovereenkomsten, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 38/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bepaalde verordeningen in verband met het gemeenschappelijke handelsbeleid wat betreft de verlening van gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden voor de vaststelling van bepaalde maatregelen

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1026/2014 van de Commissie van 25 juli 2014 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, economische partnerschapsovereenkomsten, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 527/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten

3

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1027/2014 van de Commissie van 25 juli 2014 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 527/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1028/2014 van de Commissie van 26 september 2014 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim ( 1 )

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1029/2014 van de Commissie van 26 september 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 73/2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim ( 1 )

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1030/2014 van de Commissie van 29 september 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de uniforme formats en datum voor de openbaarmaking van de waarden die worden gebruikt voor het aanwijzen van mondiaal systeemrelevante instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

14

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1031/2014 van de Commissie van 29 september 2014 tot vaststelling van verdere tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van producenten van bepaalde groenten en fruit

22

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1032/2014 van de Commissie van 29 september 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

40

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1033/2014 van de Commissie van 29 september 2014 tot vaststelling, voor de sector suiker, van de vanaf 1 oktober 2014 geldende representatieve prijzen en bedragen van de aanvullende invoerrechten voor melasse

42

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/680/EU, Euratom

 

*

Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van 24 september 2014 houdende benoeming van rechters bij het Hof van Justitie

45

 

 

2014/681/EU, Euratom

 

*

Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van 24 september 2014 houdende benoeming van een rechter bij het Hof van Justitie

46

 

 

2014/682/EU

 

*

Besluit van de Raad van 25 september 2014 houdende benoeming van een Bulgaarse plaatsvervanger in het Comité van de Regio's

47

 

 

2014/683/EU

 

*

Besluit van de Raad van 25 september 2014 houdende benoeming van een Brits lid in het Comité van de Regio's

48

 

 

2014/684/EU

 

*

Besluit van de Raad van 25 september 2014 houdende benoeming van negen Griekse leden en van twaalf Griekse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's

49

 

*

Besluit 2014/685/GBVB van de Raad van 29 september 2014 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO

51

 

 

2014/686/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 3 juli 2014 betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN) door België ten uitvoer gelegd — Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 1021)  ( 1 )

53

 

 

2014/687/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 26 september 2014 tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van pulp, papier en karton (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 6750)  ( 1 )

76

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1025/2014 VAN DE COMMISSIE

van 25 juli 2014

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, economische partnerschapsovereenkomsten, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 38/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van bepaalde verordeningen in verband met het gemeenschappelijke handelsbeleid wat betreft de verlening van gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden voor de vaststelling van bepaalde maatregelen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (1), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 38/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2014 tot wijziging van bepaalde verordeningen in verband met het gemeenschappelijke handelsbeleid wat betreft de verlening van gedelegeerde bevoegdheden en uitvoeringsbevoegdheden voor de vaststelling van bepaalde maatregelen (2), en in het bijzonder artikel 2, lid 2, van die verordening,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lijst van begunstigde landen van de rechten- en contingentvrije invoerregeling van de EU is vastgesteld bij bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 („de verordening inzake markttoegang”).

(2)

Botswana, Fiji, Ghana, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Namibië en Swaziland hadden niet het nodige gedaan om hun respectieve overeenkomst te ratificeren en zullen derhalve, overeenkomstig artikel 2, lid 3, en in het bijzonder onder b), van Verordening (EG) nr. 1528/2007, met ingang van 1 oktober 2014 niet meer vallen onder de markttoegangsregeling toegestaan in Verordening (EG) nr. 1528/2007. Dit vloeit voort uit Verordening (EU) nr. 527/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(3)

Op 30 juni 2014 hebben Ghana en Ivoorkust onderhandelingen over een economische partnerschapsovereenkomst afgesloten met de EU en haar lidstaten.

(4)

Op 15 juli 2014 hebben Botswana, Namibië en Swaziland onderhandelingen over een economische partnerschapsovereenkomst afgesloten met de EU en haar lidstaten.

(5)

De Commissie is overeenkomstig artikel 24 bis van Verordening (EG) nr. 1528/2007 bevoegd tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen om bijlage I bij deze verordening te wijzigen en regio's of staten van de ACS-groep van staten die onderhandelingen over een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie hebben afgesloten, en die voldoen aan de eisen van artikel XXIV van de GATT 1994 aan die bijlage toe te voegen.

(6)

Na datum van de toepassing van deze verordening zal de toevoeging van Botswana, Ghana, Ivoorkust, Namibië en Swaziland aan bijlage I bij de verordening inzake markttoegang onderworpen zijn aan de voorwaarden van artikel 2, lid 3, en in het bijzonder onder b), van de verordening.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toevoeging van landen aan bijlage I

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 worden de volgende landen ingevoegd:

 

De Republiek Botswana;

 

De Republiek Ivoorkust;

 

De Republiek Ghana;

 

De Republiek Namibië;

 

Het Koninkrijk Swaziland.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juli 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 18 van 21.1.2014, blz. 52.

(3)  Verordening (EU) nr. 527/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad, met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 59).


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/3


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1026/2014 VAN DE COMMISSIE

van 25 juli 2014

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, economische partnerschapsovereenkomsten, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 527/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (1), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 527/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten (2), en met name artikel 2 bis en artikel 2 ter van deze verordening.

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lijst van begunstigde landen van de rechten- en contingentvrije invoerregeling van de EU is vastgesteld bij bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 („de verordening inzake markttoegang”).

(2)

De onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomst („de overeenkomst”) tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds, zijn afgesloten op 23 november 2007.

(3)

Botswana, Fiji, Ghana, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Namibië en Swaziland hebben niet het nodige gedaan om hun respectieve overeenkomsten te ratificeren. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 werd derhalve, in overeenstemming met artikel 2, lid 3, en met name punt b), van die verordening, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 527/2013. Deze landen vallen vanaf 1 oktober 2014 niet meer onder de markttoegangsregeling toegestaan in Verordening (EG) nr. 1528/2007.

(4)

De Commissie is bevoegd tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 2 bis en artikel 2 ter van Verordening (EG) nr. 1528/2007 om bijlage I bij die verordening te wijzigen door die landen, die ingevolge Verordening (EU) nr. 527/2013 waren geschrapt, opnieuw op te nemen zodra deze landen de noodzakelijke maatregelen hebben getroffen om over te gaan tot ratificatie van hun respectieve overeenkomsten.

(5)

Fiji heeft nu het nodige gedaan om over te gaan tot ratificatie van de respectieve overeenkomsten en heeft de depositaris van deze overeenkomst daarvan kennis gegeven op 17 juli 2014,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Heropneming van een land in bijlage I

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 wordt het volgende land ingevoegd:

 

De Republiek Fiji.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juli 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 165 van 18.6.2013, blz. 59.


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/5


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1027/2014 VAN DE COMMISSIE

van 25 juli 2014

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 527/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (1), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 527/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 met betrekking tot het schrappen van sommige landen van de lijst van regio's of staten die onderhandelingen hebben afgesloten (2), en met name artikel 2 bis en 2 ter van deze verordening.

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lijst van begunstigde landen van de rechten- en contingentvrije invoerregeling van de EU is vastgesteld bij bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 („de verordening inzake markttoegang”).

(2)

De onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomst („de overeenkomst”) tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds, zijn afgesloten op 17 december 2007.

(3)

Botswana, Fiji, Ghana, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Namibië en Swaziland hadden niet het nodige gedaan om hun respectieve overeenkomsten te ratificeren. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van het Europees Parlement en de Raad werd derhalve gewijzigd in overeenstemming met artikel 2, lid 3, in het bijzonder onder b), van die verordening. bijlage I bij die verordening werd gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 527/2013. Deze landen vallen vanaf 1 oktober 2014 niet meer onder de markttoegangsregeling toegestaan in Verordening (EG) nr. 1528/2007.

(4)

De Commissie is bevoegd tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 2 bis en artikel 2 ter van Verordening (EG) nr. 1528/2007 om bijlage I bij die verordening te wijzigen, door die landen die ingevolge Verordening (EU) nr. 527/2013 waren geschrapt opnieuw op te nemen, zodra deze landen de noodzakelijke maatregelen hebben getroffen om over te gaan tot ratificatie van hun respectieve overeenkomsten.

(5)

Kameroen heeft nu het nodige gedaan om over te gaan tot ratificatie van haar overeenkomst en heeft de depositaris van deze overeenkomst daarvan kennis gegeven op 22 juli 2014,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Heropneming van een land in bijlage I

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 wordt het volgende land ingevoegd:

 

De Republiek Kameroen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 juli 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 165 van 18.6.2013, blz. 59.


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1028/2014 VAN DE COMMISSIE

van 26 september 2014

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”) (1), en met name artikel 3, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 van de Commissie (2) stelt de eisen vast voor de systemen die bijdragen tot het verstrekken van surveillancegegevens teneinde de harmonisering van de prestaties en de interoperabiliteit en de efficiëntie van deze systemen binnen het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer te garanderen, en met het oog op civiel-militaire coördinatie.

(2)

Om nieuwe luchtvaartuigen te kunnen uitrusten met nieuwe functies moeten de exploitanten ten minste 24 maanden vóór de geplande toepassingsdatum over de nodige uitrustingsspecificaties beschikken. De toepasselijke certificeringsspecificaties zijn echter pas in december 2013 vastgesteld door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (European Aviation Safety Agency, EASA). Bijgevolg is het voor exploitanten onmogelijk om tegen 8 januari 2015 nieuwe luchtvaartuigen uit te rusten met de nieuwe functies ADS-B „Out” en Mode S Enhanced. Uitvoeringsverordening (EU) nr.1207/2011 moet daarom zo worden gewijzigd dat de betrokken exploitanten voldoende extra tijd krijgen.

(3)

Vertragingen bij de certificering en de beschikbaarheid van de vereiste uitrusting en industriële capaciteitsbeperkingen beïnvloeden de vlotte modernisering van de bestaande vloot. Ook moet een aantal luchtvaartuigen, vooral voor trans-Atlantische vluchten, op 1 januari 2020 zijn uitgerust met de functie ADS-B „Out”, zoals vereist door de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA). De datum waarop de functies ADS-B „Out” en Mode S Enhanced geïnstalleerd moeten zijn, moet derhalve worden verschoven en moet beter aansluiten bij de termijn die door de FAA is gesteld voor ADS-B.

(4)

Nationale luchtvaartmaatschappijen moeten de toepassingsdatum op dezelfde manier kunnen uitstellen als andere luchtvaartexploitanten. De termijn waarbinnen staatsluchtvaartuigen moeten worden uitgerust met de nieuwe functies ADS-B „Out” en Mode S Enhanced, moet daarom eveneens worden verlengd.

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 ingestelde Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De exploitanten zorgen ervoor dat:

a)

luchtvaartuigen die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren met een individueel luchtwaardigheidscertificaat dat voor het eerst op of na 8 januari 2015 is afgegeven, zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies beschikken;

b)

luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen, die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren en die beschikken over een individueel luchtwaardigheidscertificaat dat voor het eerst op of na 8 juni 2016 is afgegeven, zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die behalve over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies, ook over de in bijlage II, deel B, vastgestelde functies beschikken;

c)

luchtvaartuigen met vaste vleugels en met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen, die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren en die beschikken over een individueel luchtwaardigheidscertificaat dat voor het eerst op of na 8 juni 2016 is afgegeven, zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die behalve over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies, ook over de in bijlage II, deel C, vastgestelde functies beschikken.”

;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De exploitanten zorgen ervoor dat:

a)

luchtvaartuigen die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren met een individueel luchtwaardigheidscertificaat dat voor het eerst vóór 8 januari 2015 is afgegeven, uiterlijk op 7 december 2017 zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies beschikken;

b)

luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen, die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren en die beschikken over een individueel luchtwaardigheidscertificaat dat voor het eerst vóór 8 juni 2016 is afgegeven, uiterlijk op 7 juni 2020 zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die behalve over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies, ook over de in bijlage II, deel B, vastgestelde functies beschikken;

c)

luchtvaartuigen met vaste vleugels en met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen, die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren en die beschikken over een individueel luchtwaardigheidscertificaat dat voor het eerst vóór 8 juni 2016 is afgegeven, uiterlijk op 7 juni 2020 zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die behalve over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies, ook over de in bijlage II, deel C, vastgestelde functies beschikken.”

.

2)

In artikel 8 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De lidstaten zorgen ervoor dat staatsluchtvaartuigen voor transportdoeleinden met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen, die overeenkomstig artikel 2, lid 2, worden geëxploiteerd, uiterlijk op 7 juni 2020 zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die behalve over de in bijlage II, deel A, ook over de in bijlage II, delen B en C, vastgestelde functies beschikken.”

.

3)

In artikel 14 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Bepaalde types luchtvaartuigen waarvan het eerste luchtwaardigheidscertificaat is afgegeven vóór 8 juni 2016, met een maximale startmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen en die niet beschikken over de volledige reeks in bijlage II, deel C, vastgestelde parameters op een digitale bus aan boord van het luchtvaartuig, mogen van het voldoen aan de eisen van artikel 5, lid 5, onder c), worden vrijgesteld.”

.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 september 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 van de Commissie van 22 november 2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (PB L 305 van 23.11.2011, blz. 35).


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1029/2014 VAN DE COMMISSIE

van 26 september 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 73/2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”) (1), en met name artikel 3, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 3, lid 13, artikel 7, lid 5, en artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 73/2010 van de Commissie (2) wordt verwezen naar Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie (3), die is ingetrokken bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 van de Commissie (4). De verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 2096/2005 in Verordening (EU) nr. 73/2010 moeten daarom worden omgezet in verwijzingen naar Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 van de Commissie.

(2)

In bijlage III bij Verordening (EU) nr. 73/2010 wordt verwezen naar normen die zijn vastgesteld door de Internationale Organisatie voor normalisatie (International Organization for Standardization, ISO). Sinds de vaststelling van Verordening (EU) nr. 73/2010 heeft de ISO echter sommige van deze normen herzien en opnieuw genummerd. De verwijzingen in Verordening (EU) nr. 73/2010 naar de desbetreffende ISO-normen moeten dus worden aangepast om te zorgen voor samenhang met de recentste nummering en uitgave van deze normen.

(3)

In de bijlagen I, III en XI bij Verordening (EU) nr. 73/2010 wordt verwezen naar verschillende definities en bepalingen die zijn vastgesteld in bijlage 15 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago), meer in het bijzonder de twaalfde editie van juli 2004, waarin amendement nr. 34 is opgenomen. Sinds de vaststelling van Verordening (EU) nr. 73/2010 heeft de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (International Civil Aviation Organisation, ICAO) een aantal definities en bepalingen en een deel van de structuur van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago gewijzigd, meest recentelijk in de veertiende editie van juli 2013, waarin amendement nr. 37 is opgenomen. De verwijzingen in Verordening (EU) nr. 73/2010 naar bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago moeten daarom worden bijgewerkt om te voldoen aan de internationale juridische verplichtingen van de lidstaten en om te zorgen voor samenhang met het internationale regelgevingskader van de ICAO.

(4)

Verordening (EU) nr. 73/2010 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van de Commissie (5) ingestelde Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 73/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 7 wordt vervangen door:

„7.   „geïntegreerd luchtvaartinformatiepakket”: een pakket dat bestaat uit een papieren of elektronische versie van:

a)

publicaties met luchtvaartinformatie, inclusief wijzigingen;

b)

aanvullingen op publicaties met luchtvaartinformatie;

c)

de in lid 17 gedefinieerde NOTAM en informatiebulletins voorafgaand aan de vlucht;

d)

circulaires met luchtvaartinformatie, en

e)

checklists en lijsten van geldige NOTAM's;”

;

b)

lid 8 wordt vervangen door:

„8.   „obstakelgegevens”: gegevens over alle vaste (tijdelijke of permanente) en mobiele voorwerpen of delen daarvan die zich bevinden in een gebied dat bestemd is voor het taxiën van een luchtvaartuig of die uitsteken boven een bepaald oppervlak, welke bestemd zijn om luchtvaartuigen tijdens de vlucht te beschermen, of buiten deze vastgestelde vlakken staan en als een gevaar voor de luchtvaart zijn beoordeeld;”

;

c)

lid 10 wordt vervangen door:

„10.   „kaartgegevens over de luchthaven”: gegevens die zijn verzameld voor het in kaart brengen van de luchthaven;”

;

d)

lid 13 wordt vervangen door:

„13.   „verlener van luchtvaartinformatiediensten”: de organisatie die verantwoordelijk is voor het verlenen van een luchtvaartinformatiedienst, gecertificeerd overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 van de Commissie;”

;

e)

lid 24 wordt vervangen door:

„24.   „kritieke gegevens”: gegevens met een integriteitsniveau als gedefinieerd in hoofdstuk 1, onderdeel 1.1, onder c), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart (hierna „Verdrag van Chicago” genoemd);”

;

f)

lid 25 wordt vervangen door:

„25.   „essentiële gegevens”: gegevens met een integriteitsniveau als gedefinieerd in hoofdstuk 1, onderdeel 1.1, onder b), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago;”

.

2)

Artikel 7, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   Onverminderd Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 zien de in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen erop toe dat hun personeel dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van luchtvaartgegevens of -informatie voldoende is opgeleid, bekwaam is en bevoegd is voor de taken dat het moet vervullen.”

.

3)

Artikel 10, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Onverminderd Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 zorgen de in artikel 2, lid 2, bedoelde partijen voor de implementatie en instandhouding van een kwaliteitsbeheersysteem dat betrekking heeft op hun activiteiten voor het verstrekken van luchtvaartgegevens en -informatie, overeenkomstig de in bijlage VII, deel A, genoemde eisen.”

.

4)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

5)

Bijlage III wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze verordening.

6)

Bijlage XI wordt vervangen door de tekst in bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 september 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

(2)  Verordening (EU) nr. 73/2010 van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (PB L 23 van 27.1.2010, blz. 6).

(3)  Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (PB L 335 van 21.12.2005, blz. 13).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 van de Commissie van 17 oktober 2011 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 482/2008 en (EU) nr. 691/2010 (PB L 271 van 18.10.2011, blz. 23).

(5)  Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1).


BIJLAGE I

In bijlage I, deel B, wordt punt a vervangen door:

„a)

worden digitaal verstrekt overeenkomstig de in bijlage III, punten 9, 9 bis en 12, genoemde ICAO-normen;”.


BIJLAGE II

„BIJLAGE III

BEPALINGEN WAARNAAR WORDT VERWEZEN IN ARTIKELEN EN BIJLAGEN

1.

Hoofdstuk 3, punt 3.7 (Kwaliteitsbeheersysteem), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

2.

Hoofdstuk 3, punt 1.2.1 (Horizontaal referentiesysteem), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

3.

Hoofdstuk 3, punt 1.2.2 (Verticaal referentiesysteem), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

4.

Hoofdstuk 4 (Publicaties met luchtvaartinformatie), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

5.

Hoofdstuk 4, punt 4.3 (Specificaties voor aanvullingen van publicaties met luchtvaartinformatie), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

6.

Hoofdstuk 4, punt 4.4 (Specificaties voor aanvullingen van publicaties met luchtvaartinformatie), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

7.

Hoofdstuk 5 (NOTAM) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

8.

Hoofdstuk 6, punt 6.2 (Verstrekken van informatie op papier), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

9.

Hoofdstuk 10, punt 10.1 (Bereik en vereisten voor het verstrekken van gegevens), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

9 bis

Hoofdstuk 10, punt 10.2 (Terreingegevens — inhoud, numerieke specificatie en structuur), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

10.

Aanhangsel 1 (Inhoud van publicaties met luchtvaartinformatie) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

11.

Aanhangsel 7 (Resolutie voor de publicatie van luchtvaartgegevens en integriteitsclassificatie) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

12.

Aanhangsel 8 (Eisen voor terrein- en obstakelgegevens) van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).

13.

Object Management Group Unified Modelling Language (UML) Specification, versie 2.1.1.

14.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO 19107:2003 — Geografische informatie — Ruimtelijk schema (Editie 1 — 8.5.2003).

15.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO 19115:2003 — Geografische informatie — Metagegevens (Editie 1 — 8.5.2003 [Corrigendum Cor 1:2006 van 5.7.2006]).

16.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO 19139:2007 — Geografische informatie — Metagegevens — Toepassing XML-schema (Editie 1 — 17.4.2007).

17.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO 19118:2011 — Geografische informatie — Codering (Editie 2 — 10.10.2011).

18.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO 19136:2007 — Geografische informatie — Geography Markup Language (GML) (Editie 1 — 23.8.2007).

19.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO/IEC 19757-3:2006 — Informatietechnologie — Document Schema Definition Languages (DSDL) — Deel 3: Regelgebaseerde validering — Schematron (Editie 1 — 24.5.2006).

20.

ICAO-doc. 9674-AN/946 — World Geodetic System — 1984 Handleiding (Tweede editie — 2002).

21.

Hoofdstuk 7, punt 7.3.2 (Algoritme voor cyclische redundantiecontrole (CRC)) van ICAO-doc. 9674-AN/946 — World Geodetic System — 1984 (WGS-84) Handleiding (Tweede editie — 2002).

22.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO/IEC 27002:2005 — Informatietechnologie — Beveiligingstechnieken — Gedragscode voor het beheer van informatiebeveiliging (Editie 1 — 15.6.2005).

23.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO 28000:2007: — Specificatie voor beveiligingsbeheersystemen voor de toeleveringsketen (Editie 1 — 21.9.2007, onder revisie, streefdatum voor vervanging door editie 2: 31.1.2008 [in de onderzoeksfase]).

24.

Eurocae ED-99A, gebruikersvereisten voor informatie betreffende het in kaart brengen van luchthavens (oktober 2005).

25.

Internationale Organisatie voor normalisatie, ISO 19110:2005 — Geografische informatie — Methode voor het opstellen van kenmerkencatalogi (Editie 1).”


BIJLAGE III

„BIJLAGE XI

IN ARTIKEL 14 BEDOELDE ICAO-AFWIJKINGEN

Hoofdstuk 3, punt 3.5.2 (cyclische redundantiecontrole), van bijlage 15 bij het Verdrag van Chicago — Luchtvaartinformatiediensten. (Veertiende editie — juli 2013, met daarin verwerkt amendement nr. 37).”


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1030/2014 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2014

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de uniforme formats en datum voor de openbaarmaking van de waarden die worden gebruikt voor het aanwijzen van mondiaal systeemrelevante instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 441, lid 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om voor mondiale consistentie in de openbaarmaking en transparantie in het proces van aanwijzing van mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI's) te helpen zorgen, wordt van die instellingen vereist dat zij de indicatorwaarden openbaarmaken die in dat proces gebruikt worden.

(2)

Voor de openbaarmakingstemplates die gebruikt worden door de instellingen die als MSI zijn aangewezen overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) moet rekening gehouden worden met de internationale normen, met name die welke door het Bazelse Comité voor bankentoezicht zijn uitgevaardigd.

(3)

Om te zorgen voor consistentie en vergelijkbaarheid van de verzamelde informatie moet de rapportagereferentiedatum zo worden vastgesteld dat hij samenvalt met de cijfers aan het eind van het boekjaar van een instelling van het voorgaande jaar of elke andere datum die zij met haar betrokken autoriteit overeenkomt.

(4)

Met oog op het vergemakkelijken van publieke toegang tot de openbaargemaakte informatie en aangezien gegevens van alle lidstaten nodig zijn om het aanwijzingsproces te verrichten, moet de Europese Bankautoriteit (EBA) informatie van elke instelling verzamelen en op haar website bekendmaken.

(5)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de EBA aan de Commissie heeft voorgelegd.

(6)

De EBA heeft openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening gebaseerd is, de mogelijke kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Bankstakeholdersgroep ingewonnen (3),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uniforme format

MSI's vullen de template in de bijlage bij deze verordening in in de elektronische format als gepubliceerd op de website van de Europese Bankautoriteit. Aan de hand van die template maken de MSI's de waarden openbaar van de indicatoren die gebruikt worden voor het bepalen van de score van de instellingen overeenkomstig de aanwijzingsmethodologie als bedoeld in artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU.

MSI zijn niet verplicht om de nevengegevens en nevenindicatoren openbaar te maken.

Artikel 2

Datum van openbaarmaking

MSI's maken de informatie aan het einde van het boekjaar als bedoeld in artikel 1 ten laatste vier maanden na elk einde van het boekjaar openbaar.

Betrokken autoriteiten mogen instellingen waarvan het einde van het boekjaar op 30 juni valt toestaan indicatorwaarden te rapporteren op basis van hun positie op 31 december. In ieder geval wordt de informatie niet later dan 31 juli openbaar gemaakt.

Artikel 3

Plaats van openbaarmaking

Instellingen mogen de waarden van de indicatoren als gespecificeerd in de template in de bijlage bij deze verordening openbaar maken in het medium dat zij bepalen voor het openbaar maken van de informatie vereist bij deel acht van Verordening (EU) nr. 575/2013 overeenkomstig artikel 434 van die verordening.

Indien de openbaarmakingen van de waarden van de indicatoren niet opgenomen zijn in het medium als bedoeld in de eerste alinea, verstrekt de MSI een rechtstreekse verwijzing naar de verrichte bekendmakingen op de website van de instelling of naar het medium waarin deze beschikbaar zijn gesteld.

Betrokken autoriteiten zenden na de openbaarmaking van die informatie door de MSI's die ingevulde templates zonder onnodig uitstel aan de EBA voor centralisatiedoeleinden op haar website.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


BIJLAGE

Voor het aanwijzen van MSI's vereiste gegevens

Algemene bankgegevens

Afdeling 1: Algemene informatie

Antwoord

a.

Door de nationale toezichthouder verstrekte algemene informatie:

 

1)

Code van het land

 

2)

Naam van de bank

 

3)

Datum van indiening (jjjj-mm-dd)

 

b.

Algemene informatie die door de rapporterende instelling wordt verstrekt:

 

1)

Rapportagedatum (jjjj-mm-dd)

 

2)

Rapportagevaluta

 

3)

Eurowisselkoers

 

4)

Rapportage-eenheid

 

5)

Standaard voor jaarrekeningen

 

6)

Plaats van openbaarmaking

 

Omvangindicator

Afdeling 2: Totaal blootstellingen

Bedrag

a.

Tegenpartijblootstelling van derivatencontracten (methode 1)

 

b.

Brutowaarde van effectenfinancieringstransacties (SFT's)

 

c.

Tegenpartijblootstelling van SFT's

 

d.

Andere activa

 

1)

Bij SFT's ontvangen effecten die als activa worden opgenomen

 

e.

Totaal posten binnen de balanstelling (som van de posten 2.a, 2.b, 2.c, en 2.d, min 2.d.1))

 

f.

Potentiële toekomstige blootstelling van derivatencontracten (methode 1)

 

g.

Notioneel bedrag van posten buiten de balanstelling met een CCF van 0 %

 

1)

Onvoorwaardelijk opzegbare kredietkaartverplichtingen

 

2)

Andere onvoorwaardelijk opzegbare verplichtingen

 

h.

Notioneel bedrag van posten buiten de balanstelling met een CCF van 20 %

 

i.

Notioneel bedrag van posten buiten de balanstelling met een CCF van 50 %

 

j.

Notioneel bedrag van posten buiten de balanstelling met een CCF van 100 %

 

k.

Totaal posten buiten de balanstelling (som van de posten 2.f, 2.g, en 2.h tot en met 2.j, min 0,9 maal het bedrag van posten 2.g.1) en 2.g.2))

 

l.

Voor verslaggevingsdoeleinden, maar niet voor risicogebaseerde regelgevingsdoeleinden geconsolideerde entiteiten:

 

1)

Activa binnen de balanstelling

 

2)

Potentiële toekomstige blootstelling van derivatencontracten

 

3)

Onvoorwaardelijk opzegbare verplichtingen

 

4)

Andere toezeggingen buiten de balanstelling

 

5)

Beleggingswaarde in de geconsolideerde entiteiten

 

m.

Regelgevingsaanpassingen

 

n.

Nevengegevens:

 

1)

Kortlopende vorderingen uit hoofde van bij derivatentransacties gestorte zekerheden in de vorm van contanten

 

2)

Netto notioneel bedrag van kredietderivaten

 

3)

Netto notioneel bedrag van kredietderivaten voor entiteiten in post 2.l.

 

4)

Blootstellingen binnen en buiten de balanstelling tussen entiteiten als opgenomen in post 2.I.

 

5)

Blootstellingen binnen en buiten de balanstelling van entiteiten als opgenomen in post 2.I aan voor risicogebaseerde regelgevingsdoeleinden geconsolideerde entiteiten

 

6)

Blootstellingen binnen en buiten de balanstelling van voor risicogebaseerde regelgevingsdoeleinden geconsolideerde entiteiten aan in post 2.l opgenomen entiteiten

 

7)

Totaal blootstellingen voor de berekening van de hefboomratio (definitie van januari 2014)

 

o.

Totaal blootstellingenindicator (som van de posten 2.e, 2.k, 2.l.1), 2.l.2), 0,1 maal 2.l.3), 2.l.4), min de som van de posten 2.l.5) en 2.m)

 

Verwevenheidsindicatoren

Afdeling 3: Activa binnen het financiële stelsel

Bedrag

a.

Bij andere financiële instellingen gedeponeerde of aan andere financiële instellingen geleende middelen

 

1)

Depositocertificaten

 

b.

Tot andere financiële instellingen uitgebreide onbenutte gecommitteerde lijnen

 

c.

Aangehouden effecten die door andere financiële instellingen zijn uitgegeven:

 

1)

Gedekte schuldtitels

 

2)

Bevoorrechte ongedekte schuldtitels

 

3)

Achtergestelde schuldtitels

 

4)

Handelspapier

 

5)

Aandelen (inclusief pari en surplus van gewone en preferente aandelen)

 

6)

Compensatie van shortposities met betrekking tot de specifieke aangehouden aandelen als opgenomen in post 3.c.5)

 

d.

Netto positieve actuele blootstelling van effectenfinancieringstransacties met andere financiële instellingen

 

e.

Over the counter (otc)-derivaten met andere financiële instellingen die een netto positieve reële waarde hebben:

 

1)

Netto positieve reële waarde (inclusief aangehouden zekerheid als het binnen de kaderverrekeningsovereenkomst is)

 

2)

Potentiële toekomstige blootstelling

 

f.

Indicator voor activa binnen het financiële stelsel (som van de posten 3.a, 3.b tot en met 3.c.5), 3.d, 3.e.1), en 3.e.2), min 3.c.6))

 


Afdeling 4: Passiva binnen het financiële stelsel

Bedrag

a.

Aan deposito-instellingen verschuldigde deposito's

 

b.

Aan financiële niet-deposito-instellingen verschuldigde deposito's

 

c.

Van andere financiële instellingen verkregen onbenutte gecommitteerde lijnen

 

d.

Netto negatieve actuele blootstelling van effectenfinancieringstransacties met andere financiële instellingen

 

e.

Otc-derivaten met andere financiële instellingen die een netto negatieve reële waarde hebben:

 

1)

Netto negatieve reële waarde (inclusief verstrekte zekerheid als het binnen de kaderverrekeningsovereenkomst is)

 

2)

Potentiële toekomstige blootstelling

 

f.

Nevengegevens:

 

1)

Van andere financiële instellingen geleende middelen

 

2)

In de posten 4.a en 4.b opgenomen depositocertificaten

 

g.

Indicator voor passiva binnen het financiële stelsel (som van de posten 4.a tot en met 4.e.2))

 


Afdeling 5: Uitstaande effecten

Bedrag

a.

Gedekte schuldtitels

 

b.

Bevoorrechte ongedekte schuldtitels

 

c.

Achtergestelde schuldtitels

 

d.

Handelspapier

 

e.

Depositocertificaten

 

f.

Gewone aandelen

 

g.

Preferente aandelen en alle andere vormen van achtergestelde financiering die niet in post 5.c. zijn opgenomen

 

h.

Nevengegevens:

 

1)

Boekwaarde van aandelen waarvoor geen marktprijs beschikbaar is

 

i.

Indicator voor uitstaande effecten (som van de posten 5.a tot en met 5.g)

 

Indicatoren voor substitueerbaarheid/infrastructuur financiële instelling

Afdeling 6: In het rapportagejaar gedane betalingen (exclusief intragroepsbetalingen)

Gerapporteerd in

Bedrag in gespecificeerde valuta

Bedrag

a.

Australische dollars

AUD

 

 

b.

Braziliaanse real

BRL

 

 

c.

Canadese dollars

CAD

 

 

d.

Zwitserse franken

CHF

 

 

e.

Chinese yuan

CNY

 

 

f.

Euro's

EUR

 

 

g.

Britse ponden

GBP

 

 

h.

Hongkongdollars

HKD

 

 

i.

Indiase roepie

INR

 

 

j.

Japanese yen

JPY

 

 

k.

Zweedse kroon

SEK

 

 

l.

Amerikaanse dollars

USD

 

 

m.

Nevengegevens:

1)

Mexicaanse peso's

MXN

 

 

2)

Nieuw-Zeelandse dollars

NZD

 

 

3)

Russische roebels

RUB

 

 

n.

Indicator voor activiteit betalingen (som van de posten 6.a tot en met 6.l)

 


Afdeling 7: In bewaarneming gehouden activa

Bedrag

a.

Indicator voor in bewaarneming gehouden activa

 


Afdeling 8: Overnemingstransacties op de markten voor vreemd en eigen vermogen

Bedrag

a.

Activiteit overnemen eigen vermogen

 

b.

Activiteit overnemen vreemd vermogen

 

c.

Indicator voor activiteit overnemen (som van de posten 8.a en 8.b)

 

Complexiteitsindicatoren

Afdeling 9: Notioneel bedrag van over-the-counter (otc) derivaten

Bedrag

a.

Via een centrale tegenpartij geclearde otc-derivaten

 

b.

Bilateraal afgewikkelde otc-derivaten

 

c.

Indicator voor otc-derivaten (som van de posten 9.a en 9.b)

 


Afdeling 10: Voor handelsdoeleinden aangehouden en voor verkoop beschikbare effecten

Bedrag

a.

Voor handelsdoeleinden aangehouden effecten (HFT)

 

b.

Voor verkoop beschikbare effecten (AFS)

 

c.

Voor handelsdoeleinden aangehouden en voor verkoop beschikbare effecten die voldoen aan de definitie van activa van niveau 1

 

d.

Voor handelsdoeleinden aangehouden en voor verkoop beschikbare effecten die voldoen aan de definitie van activa van niveau 2, met haircuts

 

e.

Nevengegevens:

 

1)

Tot einde looptijd aangehouden effecten

 

f.

Indicator voor voor handelsdoeleinden aangehouden en voor verkoop beschikbare effecten (som van de posten 10.a en 10.b, min de som van 10.c en 10.d)

 


Afdeling 11: Activa van niveau 3

Bedrag

a.

Indicator voor activa van niveau 3

 

Indicatoren voor rechtsgebied overschrijdende activiteit

Afdeling 12: Rechtsgebied overschrijdende claims

Bedrag

a.

Buitenlandse claims op basis van uiteindelijk risico (exclusief derivatenactiviteit)

 

b.

Nevengegevens:

 

1)

Buitenlandse derivatenclaims op basis van uiteindelijk risico

 

c.

Indicator voor rechtsgebied overschrijdende claims (post 12.a)

 


Afdeling 13: Rechtsgebied overschrijdende passiva

Bedrag

a.

Buitenlandse passiva (exclusief derivaten en lokale passiva in lokale valuta)

 

1)

Alle buitenlandse passiva aan verbonden kantoren als opgenomen in post 13.a.

 

b.

Lokale passiva in lokale valuta (exclusief derivatenactiviteit)

 

c.

Nevengegevens:

 

1)

Buitenlandse derivatenpassiva op basis van uiteindelijk risico

 

d.

Indicator voor rechtsgebied overschrijdende passiva (som van de posten 13.a en 13.b, min 13.a.1))

 

Bijkomende indicatoren

Afdeling 14: Nevenindicatoren

Bedrag

a.

Totaal passiva

 

b.

Retailfinanciering

 

c.

Ratio voor de afhankelijkheid van wholesalefinanciering (het verschil tussen de posten 14.a en 14.b, gedeeld door 14.a)

 

d.

Buitenlandse netto inkomsten

 

e.

Totaal netto inkomsten

 

f.

Totaal bruto inkomsten

 

g.

Bruto waarde van contanten uitgeleend en bruto reële waarde van effecten uitgeleend bij SFT's

 

h.

Bruto waarde van contanten geleend en bruto reële waarde van effecten geleend bij SFT's

 

i.

Bruto positieve reële waarde van over the counter (otc)-derivatentransacties

 

j.

Bruto negatieve reële waarde van otc-derivatentransacties

 

 

Bedrag in enkelvoudige eenheden

k.

Aantal rechtsgebieden

 


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/22


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1031/2014 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2014

tot vaststelling van verdere tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van producenten van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 219, lid 1, in samenhang met artikel 228,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 augustus heeft de Russische regering een verbod ingevoerd op de import in Rusland van bepaalde producten uit de Unie, waaronder groenten en fruit. Dit verbod heeft tot gevolg dat de markt ernstig dreigt te worden verstoord als gevolg van aanzienlijke prijsdalingen die terug te voeren zijn op het plotse wegvallen van een belangrijke exportmarkt.

(2)

Deze dreigende marktverstoringen zijn van bijzonder belang voor de groente- en fruitsector, waar in deze tijd van het jaar grote hoeveelheden bederfelijke producten worden geoogst.

(3)

Zo is een situatie op de markt ontstaan waarvoor de normale, in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013 beschikbare maatregelen ontoereikend lijken te zijn.

(4)

Om te voorkomen dat de bestaande marktsituatie uitgroeit tot een ernstiger of langdurige marktverstoring is Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 932/2014 van de Commissie (2) vastgesteld. Zij voorzag in maximale steunbedragen voor het uit de markt nemen, niet oogsten en groen oogsten. Er zijn echter verdere steunmaatregelen nodig. Het bij de bedoelde verordening ingestelde mechanisme moet daarom worden aangevuld met verdere gerichte maatregelen in de vorm van aanvullende, gerichte steun voor het uit de markt nemen van bepaalde hoeveelheden producten, berekend op basis van de traditionele uitvoer naar Rusland.

(5)

Er moeten verdere tijdelijke buitengewone steunmaatregelen worden vastgesteld voor tomaten, wortelen, kool, niet-scherpsmakende pepers, bloemkool en broccoli, komkommers en augurken, paddenstoelen, appelen, peren, pruimen, zacht fruit, druiven voor tafelgebruik, kiwi's, sinaasappelen, andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), clementines en mandarijnen.

(6)

Rekening houdend met de geraamde onder het verbod vallende hoeveelheden, moet de financiële bijstand van de Unie worden verleend op basis van de betrokken hoeveelheden producten. Die hoeveelheden moeten voor elke lidstaat worden berekend op basis van de hoeveelheden van de betrokken producten die door die lidstaat in de voorbije drie jaar naar Rusland zijn uitgevoerd, verminderd met de reeds in het kader van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 932/2014 gemelde hoeveelheden.

(7)

Verwacht wordt dat de onder deze verordening vallende producten die normaal naar Rusland zouden zijn uitgevoerd, op de markten van andere lidstaten zullen worden afgezet. In die lidstaten kunnen producenten die diezelfde producten produceren maar deze traditioneel niet naar Rusland uitvoeren op hun beurt met een aanzienlijke verstoring van de markt en een daling van de prijzen worden geconfronteerd.

(8)

Daarom, en met het oog op de verdere stabilisering van de markt, moet financiële steun van de Unie tevens in alle lidstaten beschikbaar worden gesteld voor producenten van een of meer onder deze verordening vallende producten, maar de betrokken hoeveelheid mag per lidstaat niet meer dan 3 000 ton bedragen.

(9)

De lidstaten moeten vrij kunnen beslissen de hoeveelheid van 3 000 ton niet te gebruiken. Indien zij van deze mogelijkheid gebruikmaken, moeten zij de Commissie daarvan tijdig in kennis stellen zodat zij voldoende tijd heeft voor een besluit omtrent een nieuwe toewijzing van de niet-gebruikte hoeveelheden.

(10)

Uit de markt nemen van producten, niet oogsten en groen oogsten zijn doeltreffende crisisbeheersmaatregelen in geval van overschotten van groenten en fruit als gevolg van tijdelijke en onvoorspelbare omstandigheden. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de hun ter beschikking gestelde hoeveelheden over een of meer van deze maatregelen te verdelen teneinde de beschikbare bedragen zo efficiënt mogelijk te benutten.

(11)

Evenals in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 932/2014 moet de beperking dat maximaal 5 % van het volume van de af te zetten productie met steun uit de markt mag worden genomen, tijdelijk worden opgeheven. De financiële bijstand van de Unie dient dus zelfs te worden verleend wanneer meer dan 5 % uit de markt wordt genomen.

(12)

Financiële bijstand voor het uit de markt nemen moet worden gebaseerd op de respectieve bedragen die in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (3) zijn vastgesteld voor het uit de markt nemen voor gratis verstrekking (ook gratis uitreiking genoemd) en het uit de markt nemen voor overige bestemmingen. Voor producten waarvoor in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geen bedrag is opgenomen, moeten in de onderhavige verordening maximumbedragen worden vastgesteld.

(13)

Aangezien de in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 opgenomen bedragen voor tomaten betrekking hebben op het verkoopseizoen van tomaten voor verwerking en voor verse consumptie, dient te worden verduidelijkt dat het maximumbedrag voor tomaten voor verse consumptie dat in het kader van de onderhavige verordening van toepassing is, het bedrag is dat betrekking heeft op de periode van 1 november tot en met 31 mei.

(14)

Om rekening te houden met de uitzonderlijke marktverstoringen en om ervoor te zorgen dat alle producenten van groenten en fruit door de Unie worden ondersteund, moet de financiële bijstand van de Unie voor het uit de markt nemen worden uitgebreid tot producenten van groenten en fruit die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn.

(15)

Ter bevordering van de gratis verstrekking van uit de markt genomen groenten en fruit aan organisaties als liefdadigheidsinstellingen en scholen en andere gelijkwaardige bestemmingen die de lidstaten hebben goedgekeurd, moet 100 % van de in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 vastgestelde maximumbedragen ook van toepassing zijn op producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn. Voor het uit de markt nemen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking moeten zij 50 % van de vastgestelde maximumbedragen ontvangen. Producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn, moeten in dit verband voldoen aan dezelfde of soortgelijke voorwaarden als producentenorganisaties. Zij moeten bijgevolg net als erkende producentenorganisaties aan de ter zake relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 voldoen.

(16)

Producentenorganisaties zijn de primaire actoren in de sector groenten en fruit en zijn de meest aangewezen entiteiten om ervoor te zorgen dat de financiële bijstand van de Unie voor het uit de markt nemen wordt betaald aan producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn. Zij moeten er door het sluiten van een contract voor zorgen dat deze bijstand wordt betaald aan de producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn. Daar niet alle lidstaten dezelfde graad van organisatie aan de aanbodzijde van de markt voor groenten en fruit hebben, is het passend de bevoegde autoriteit van de lidstaten in de mogelijkheid te stellen de steun in terdege gemotiveerde gevallen rechtstreeks aan de producenten te betalen.

(17)

De steunbedragen voor niet oogsten en groen oogsten moeten door de lidstaten per hectare worden vastgesteld op een niveau dat niet meer dekt dan 90 % van de maximumbedragen voor het uit de markt nemen van producten voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking die zijn vastgesteld hetzij in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, hetzij in de onderhavige verordening wanneer het producten betreft waarvoor in de eerder genoemde bijlage geen bedrag is vastgesteld. Voor tomaten voor verse consumptie is het bedrag dat de lidstaten in aanmerking moeten nemen, het bedrag voor de periode van 1 november tot en met 31 mei dat is opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. Zelfs wanneer in het desbetreffende productiegebied tijdens de normale productiecyclus productie is geoogst voor commerciële doeleinden, dient steun voor het niet oogsten te worden verleend.

(18)

Producentenorganisaties concentreren het aanbod en kunnen ten aanzien van grotere hoeveelheden met een onmiddellijk effect op de markt sneller ingrijpen dan producenten die geen lid van dergelijke organisaties zijn. Om de in deze verordening vastgestelde buitengewone steunmaatregelen doeltreffender ten uitvoer te leggen en om de markt sneller te stabiliseren, moet voor producenten die lid van een erkende producentenorganisatie zijn, de financiële bijstand van de Unie ten bate van het uit de markt nemen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking daarom worden verhoogd tot 75 % van de betrokken maximale steunbedragen die voor het uit de markt nemen voor andere bestemmingen zijn vastgesteld.

(19)

Net als voor het uit de markt nemen dient de financiële bijstand van de Unie voor niet oogsten en groen oogsten te worden uitgebreid tot producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn. De financiële bijstand moet dan 50 % bedragen van de maximale steunbedragen die voor producentenorganisaties zijn vastgesteld.

(20)

Gezien het grote aantal producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn en gezien de noodzaak betrouwbare doch haalbare controles te verrichten, mag voor producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn, geen financiële bijstand van de Unie worden verleend voor het groen oogsten van groenten en fruit waarvoor de normale oogst al is begonnen, noch voor het niet oogsten wanneer in het betrokken productiegebied tijdens de normale productiecyclus productie voor commerciële doeleinden is geoogst. Producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn, moeten in dit verband net als erkende producentenorganisaties voldoen aan de ter zake relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.

(21)

Voor producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn, moet de financiële bijstand van de Unie voor niet oogsten en groen oogsten rechtstreeks door de bevoegde autoriteit van de lidstaat worden betaald. Die bevoegde autoriteit moet de betrokken bedragen aan de producenten betalen overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en de ter zake relevante nationale voorschriften en procedures.

(22)

Om te waarborgen dat de aan de producenten van bepaalde soorten groenten en fruit verleende financiële bijstand van de Unie voor het beoogde doel wordt gebruikt en dat de begrotingsmiddelen van de Unie doeltreffend worden benut, moeten de lidstaten zorgen voor een redelijk controleniveau. Meer bepaald moeten documentencontroles, overeenstemmingscontroles, fysieke controles en controles ter plaatse worden verricht op een redelijk aantal producten, arealen, producentenorganisaties en producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn. De lidstaten moeten erop toezien dat het uit de markt nemen, groen oogsten en niet oogsten van tomaten alleen betrekking heeft op voor verse consumptie bedoelde rassen.

(23)

De lidstaten moeten de Commissie op gezette tijden in kennis stellen van de acties die door de producentenorganisaties en niet-aangesloten producenten zijn ondernomen.

(24)

Om een onmiddellijk effect op de markt te hebben en bij te dragen aan de stabilisering van de prijzen moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden voorschriften vastgesteld inzake tijdelijke buitengewone steunmaatregelen van de Unie voor overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit alsook voor producenten die geen lid van zulke organisaties zijn.

Deze tijdelijke buitengewone steunmaatregelen van de Unie hebben betrekking op het uit de markt nemen, niet oogsten en groen oogsten.

2.   De in lid 1 bedoelde steun wordt verleend voor de volgende, voor verse consumptie bestemde producten van de sector groenten en fruit:

(a)

tomaten van GN-code 0702 00 00;

(b)

wortelen van GN-code 0706 10 00;

(c)

kool van GN-code 0704 90 10;

(d)

niet-scherpsmakende pepers van GN-code 0709 60 10;

(e)

bloemkool en broccoli van GN-code 0704 10 00;

(f)

komkommers van GN-code 0707 00 05;

(g)

augurken van GN-code 0707 00 90;

(h)

paddenstoelen van het geslacht Agaricus van GN-code 0709 51 00;

(i)

appelen van GN-code 0808 10;

(j)

peren van GN-code 0808 30;

(k)

pruimen van GN-code 0809 40 05;

(l)

zacht fruit van de GN-codes 0810 20, 0810 30 en 0810 40;

(m)

druiven voor tafelgebruik van GN-code 0806 10 10,

(n)

kiwi's van GN-code 0810 50 00;

(o)

sinaasappelen, andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), van GN-code 0805 10 20;

(p)

clementines van GN-code 0805 20 10;

(q)

mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen); wilkings en dergelijke kruisingen van citrusvruchten van de GN-codes 0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70 en 0805 20 90.

3.   De in lid 1 bedoelde steun heeft betrekking op activiteiten die worden uitgevoerd in de periode van 30 september 2014 tot de datum waarop de in artikel 2, lid 1, vastgestelde hoeveelheden in elke betrokken lidstaat zijn opgebruikt, of, als dat eerder is, tot en met 31 december 2014.

Artikel 2

Toewijzing van maximumhoeveelheden aan de lidstaten

1.   De in artikel 1, lid 1, bedoelde financiële steun van de Unie wordt de lidstaten ter beschikking gesteld voor de in bijlage I vastgestelde hoeveelheden producten.

Deze steun wordt tevens in alle lidstaten beschikbaar gesteld voor het uit de markt nemen, groen oogsten of niet oogsten van een of meer in artikel 1, lid 2, bedoelde, door de lidstaat vastgestelde producten, voor zover de totale betrokken hoeveelheid niet meer dan 3 000 ton per lidstaat bedraagt.

2.   Wat de in lid 1 bedoelde hoeveelheden per lidstaat betreft, kunnen de lidstaten voor elk product of elke groep producten de hoeveelheden voor het uit de markt nemen voor gratis verstrekking en voor het uit de markt nemen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking alsook de corresponderende oppervlakte voor groen oogsten en niet oogsten bepalen.

3.   De lidstaten kunnen uiterlijk tot 31 oktober 2014 besluiten de hoeveelheid van 3 000 ton of een deel daarvan niet te gebruiken. Zij stellen de Commissie uiterlijk op 31 oktober in kennis van niet-gebruikte hoeveelheden. Vanaf het tijdstip van de kennisgeving komen acties die in de betrokken lidstaat worden verricht niet meer in aanmerking voor steun in het kader van deze verordening.

Artikel 3

Toewijzing van de hoeveelheden aan de producenten

De lidstaten verdelen de in artikel 2 bedoelde hoeveelheden tussen de producentenorganisaties en de producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn volgens het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt”.

De lidstaten kunnen echter besluiten een ander systeem voor de toewijzing van hoeveelheden op te zetten, op voorwaarde dat hun systeem op objectieve en niet-discriminerende criteria is gebaseerd. De lidstaten kunnen hiervoor rekening houden met de omvang van de gevolgen van het Russische invoerverbod voor de betrokken producenten.

Artikel 4

Financiële bijstand voor het uit de markt nemen die wordt verleend aan producentenorganisaties

1.   Er wordt financiële bijstand van de Unie verleend voor het uit de markt nemen van in artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening genoemde producten tijdens de in artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening bepaalde periode, met het oog op gratis verstrekking als bedoeld in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en met het oog op andere bestemmingen dan gratis verstrekking.

2.   Het in artikel 34, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1308/2013 en in artikel 79, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 genoemde maximum van 5 % is niet van toepassing op de in artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening genoemde producten wanneer die producten uit de markt worden genomen tijdens de in artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening bepaalde periode.

3.   Voor producten die wel in artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening, maar niet in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 worden genoemd, gelden de in bijlage II bij de onderhavige verordening opgenomen maximale steunbedragen.

4.   Het maximumbedrag voor tomaten is het bedrag voor de periode van 1 november tot en met 31 mei dat is opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.

5.   In afwijking van artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedraagt de financiële bijstand van de Unie voor het uit de markt nemen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking 75 % van de maximale steunbedragen voor overige bestemmingen als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en in bijlage II bij de onderhavige verordening.

6.   De in lid 1 bedoelde financiële bijstand van de Unie wordt ook beschikbaar gesteld aan producentenorganisaties die in hun operationele programma's en in de nationale strategieën van de lidstaten niet in dergelijke marktonttrekkingen voorzien. Artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 55, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn niet van toepassing met betrekking tot financiële bijstand van de Unie in het kader van het onderhavige artikel.

7.   De in lid 1 bedoelde financiële bijstand van de Unie wordt niet meegeteld voor het berekenen van de in artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maxima.

8.   Het in artikel 33, lid 3, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde maximum van één derde van de uitgaven en het in artikel 66, lid 3, onder c), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 genoemde maximum van 25 % voor de verhoging van het actiefonds zijn niet van toepassing op uitgaven voor het uit de markt nemen van de in artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening genoemde producten, wanneer die producten tijdens de in artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening bepaalde periode uit de markt worden genomen.

9.   Uitgaven overeenkomstig dit artikel maken deel uit van het actiefonds van de producentenorganisaties.

Artikel 5

Financiële bijstand voor het uit de markt nemen die wordt verleend aan producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn

1.   Overeenkomstig dit artikel wordt aan groente- en fruitproducenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn, financiële bijstand van de Unie verleend voor:

(a)

het uit de markt nemen voor gratis verstrekking als bedoeld in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

(b)

het uit de markt nemen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking.

Voor het in de eerste alinea, onder a), bedoelde uit de markt nemen zijn de maximumbedragen van de financiële bijstand de bedragen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en in bijlage II bij de onderhavige verordening.

Het maximumbedrag voor tomaten is het bedrag voor de periode van 1 november tot en met 31 mei dat is opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.

Voor het in de eerste alinea, onder b), bedoelde uit de markt nemen stemmen de maximumbedragen van de financiële bijstand overeen met 50 % van de bedragen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en in bijlage II bij de onderhavige verordening.

Voor tomaten stemt dat maximumbedrag overeen met 50 % van het bedrag voor de periode van 1 november tot en met 31 mei dat is opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijstand wordt beschikbaar gesteld voor het uit de markt nemen van de in artikel 1, lid 2, genoemde producten wanneer deze producten in de in artikel 1, lid 3, bepaalde periode uit de markt worden genomen.

3.   De producenten sluiten een contract met een erkende producentenorganisatie voor de volledige uit hoofde van dit artikel te leveren hoeveelheid. Producentenorganisaties aanvaarden alle redelijke verzoeken van producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn. De hoeveelheden die door niet aangesloten producenten worden geleverd, moeten in overeenstemming zijn met de regionale opbrengst en oppervlakte in kwestie.

4.   De financiële bijstand wordt aan de producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn, betaald door de producentenorganisatie waarmee zij een dergelijk contract hebben gesloten.

De bedragen die overeenstemmen met de reële kosten van de producentenorganisatie voor het uit de markt nemen van de respectieve producten worden door de producentenorganisatie ingehouden. Deze kosten worden bewezen door middel van facturen.

5.   De lidstaten mogen om terdege gemotiveerde redenen, zoals de beperkte graad van organisatie van de producenten in de betrokken lidstaat, en op niet-discriminerende wijze toestaan dat een producent die geen lid van een erkende producentenorganisatie is, in plaats van het in lid 3 bedoelde contract te sluiten, een melding doet aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat. Artikel 78 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 is van overeenkomstige toepassing op een dergelijke melding. De hoeveelheden die door niet aangesloten producenten worden geleverd, moeten in overeenstemming zijn met de regionale opbrengst en oppervlakte in kwestie.

In zulke gevallen betaalt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de financiële bijstand van de Unie rechtstreeks aan de producent. De lidstaten stellen hiertoe nieuwe nationale voorschriften of procedures vast of passen de bestaande toe.

6.   Wanneer de erkenning van een producentenorganisatie is geschorst overeenkomstig artikel 114, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, worden de leden van die producentenorganisatie voor de toepassing van het onderhavige artikel beschouwd als producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn.

7.   Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 alsook artikel 4, leden 6 tot en met 9, van de onderhavige verordening zijn van overeenkomstige toepassing op het onderhavige artikel.

Artikel 6

Financiële bijstand voor niet oogsten en groen oogsten die wordt verleend aan producentenorganisaties

1.   Er wordt financiële bijstand van de Unie verleend voor niet oogsten en groen oogsten met betrekking tot de in artikel 1, lid 2, genoemde producten en tijdens de in artikel 1, lid 3, bepaalde periode.

2.   Steun voor groen oogsten wordt slechts verleend voor producten die fysiek op de velden aanwezig zijn en daadwerkelijk groen worden geoogst. In afwijking van artikel 85, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 stellen de lidstaten de steunbedragen, die zowel de financiële bijstand van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie voor niet oogsten en groen oogsten omvatten, per hectare vast op een niveau dat niet meer dekt dan 90 % van de bedragen voor het uit de markt nemen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking die zijn vastgesteld in bijlage XI van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en in bijlage II bij de onderhavige verordening. Voor tomaten is dat bedrag 90 % van het bedrag voor de periode van 1 november tot en met 31 mei dat voor het uit de markt nemen voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking is opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011.

In afwijking van artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedraagt de financiële bijstand van de Unie voor niet oogsten en groen oogsten 75 % van de bedragen die de lidstaten overeenkomstig de eerste alinea hebben vastgesteld.

3.   In afwijking van artikel 85, lid 3, eerste alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 mag het in artikel 84, lid 1, onder b), van die verordening bedoelde niet oogsten worden toegepast ten aanzien van de in artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening genoemde producten en gedurende de in artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening bepaalde periode, zelfs wanneer in het betrokken productiegebied tijdens de normale productiecyclus productie is geoogst voor commerciële doeleinden. In zulke gevallen worden de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde steunbedragen verlaagd naar verhouding van de reeds geoogste productie, zoals vastgesteld op basis van de voorraadboekhouding en de financiële boekhouding van de betrokken producentenorganisaties.

4.   De financiële bijstand van de Unie wordt ook verleend als de producentenorganisaties in het kader van hun operationele programma's en in de nationale strategieën van de lidstaten niet in bedoelde verrichtingen voorzien. Artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 55, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn niet van toepassing met betrekking tot financiële bijstand van de Unie in het kader van het onderhavige artikel.

5.   Het in artikel 33, lid 3, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde maximum van één derde van de uitgaven en het in artikel 66, lid 3, onder c), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 genoemde maximum van 25 % voor de verhoging van het actiefonds zijn niet van toepassing op uitgaven voor in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde maatregelen die met betrekking tot in artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening genoemde producten worden genomen tijdens de in artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening bepaalde periode.

6.   De financiële bijstand van de Unie wordt niet meegeteld voor het berekenen van de in artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maxima.

7.   Uitgaven overeenkomstig dit artikel maken deel uit van het actiefonds van de producentenorganisaties.

Artikel 7

Financiële bijstand voor niet oogsten en groen oogsten die wordt verleend aan producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn

1.   Aan producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn, wordt financiële bijstand van de Unie verleend voor niet oogsten en groen oogsten met betrekking tot de in artikel 1, lid 2, genoemde producten en tijdens de in artikel 1, lid 3, bepaalde periode.

In afwijking van artikel 85, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 is het volgende van toepassing:

(a)

steun voor groen oogsten wordt slechts verleend voor producten die fysiek op de velden aanwezig zijn, die daadwerkelijk groen worden geoogst en waarvoor de normale oogst nog niet is begonnen;

(b)

er worden geen maatregelen voor niet oogsten genomen wanneer in het desbetreffende productiegebied tijdens de normale productiecyclus productie is geoogst voor commerciële doeleinden;

(c)

groen oogsten en niet oogsten worden onder geen beding tegelijk toegepast voor hetzelfde product en dezelfde oppervlakte.

2.   De bedragen van de financiële bijstand van de Unie voor niet oogsten en groen oogsten stemmen overeen met 50 % van de overeenkomstig artikel 6, lid 2, door de lidstaten vastgestelde bedragen.

3.   Producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn, doen de toepasselijke melding aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat overeenkomstig de door de lidstaten krachtens artikel 85, lid 1, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 vastgestelde bepalingen.

In zulke gevallen betaalt de bevoegde autoriteit van de lidstaat de financiële bijstand van de Unie rechtstreeks aan de producent. De lidstaten stellen hiertoe nieuwe nationale voorschriften of procedures vast of passen de bestaande toe.

4.   Wanneer de erkenning van een producentenorganisatie is geschorst overeenkomstig artikel 114, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, worden de leden van die producentenorganisatie voor de toepassing van het onderhavige artikel beschouwd als producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn.

5.   Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn van overeenkomstige toepassing op het onderhavige artikel.

Artikel 8

Controles op het uit de markt nemen, niet oogsten en groen oogsten

1.   Het in de artikelen 4 en 5 bedoelde uit de markt nemen van producten wordt onderworpen aan controles van het eerste niveau overeenkomstig artikel 108 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. Deze controles dekken in elk geval ten minste 10 % van de hoeveelheid uit de markt genomen producten en ten minste 10 % van de producentenorganisaties die de in artikel 4 van de onderhavige verordening bedoelde financiële bijstand van de Unie ontvangen.

Met betrekking tot het in artikel 5, lid 5, bedoelde uit de markt nemen dekken de controles van het eerste niveau echter 100 % van de hoeveelheid uit de markt genomen producten.

2.   Het in de artikelen 6 en 7 van de onderhavige verordening bedoelde niet oogsten en groen oogsten wordt onderworpen aan de in artikel 110 van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 543/2011 vastgestelde controles en voorwaarden, behalve ten aanzien van de eis dat de gewassen nog niet gedeeltelijk zijn geoogst wanneer de in artikel 6, lid 3, van de onderhavige verordening bedoelde afwijking wordt toegepast. De controles dekken ten minste 25 % van de betrokken productiegebieden.

Met betrekking tot het in artikel 7 bedoelde niet oogsten en groen oogsten dekken de controles 100 % van de betrokken productiegebieden.

3.   Het in de artikelen 4 en 5 van de onderhavige verordening bedoelde uit de markt nemen wordt onderworpen aan controles van het tweede niveau overeenkomstig artikel 109 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. De controles ter plaatse dekken in elk geval ten minste 40 % van de entiteiten die aan de controles van het eerste niveau onderworpen zijn, en ten minste 5 % van de hoeveelheid uit de markt genomen producten.

4.   De lidstaten nemen passende controlemaatregelen om ervoor te zorgen dat het uit de markt nemen, niet oogsten en groen oogsten van tomaten alleen betrekking heeft op voor verse consumptie bestemde rassen.

Artikel 9

Het aanvragen en betalen van financiële bijstand van de Unie

1.   Producentenorganisaties vragen uiterlijk op 31 januari 2015 de betaling aan van de in de artikelen 4, 5 en 6, bedoelde financiële bijstand van de Unie.

2.   Producentenorganisaties vragen uiterlijk op 31 januari 2015 overeenkomstig de in artikel 72 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde procedure de betaling aan van de in de artikelen 4 en 6 van de onderhavige verordening bedoelde totale financiële bijstand van de Unie.

Artikel 72, eerste alinea en tweede alinea, eerste volzin, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en het in de derde alinea van dat artikel vastgestelde maximum van 80 % van het oorspronkelijk goedgekeurde bedrag van de steun voor een operationeel programma zijn echter niet van toepassing.

3.   Producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn en geen contract met een erkende producentenorganisatie hebben gesloten, vragen met het oog op de toepassing van de artikelen 5 en 7 uiterlijk op de in lid 1 genoemde datum bij de door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteiten van de lidstaten zelf de betaling van de financiële bijstand van de Unie aan.

4.   De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde aanvragen gaan vergezeld van bewijsstukken die het bedrag van de betrokken financiële bijstand van de Unie staven en bevatten een schriftelijke verklaring dat de aanvrager met betrekking tot de verrichtingen die overeenkomstig deze verordening voor financiële bijstand van de Unie in aanmerking komen, geen dubbele financiering uit uniale of nationale bron of compensatie in het kader van een verzekeringspolis heeft ontvangen of zal ontvangen.

Artikel 10

Kennisgevingen

1.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 30 september 2014, 15 oktober 2014, 31 oktober 2014, 15 november 2014, 30 november 2014, 15 december 2014, 31 december 2014, 15 januari 2015, 31 januari 2015 en 15 februari 2015 voor elk product in kennis van de volgende informatie:

a)

de voor gratis verstrekking uit de markt genomen hoeveelheden;

b)

de voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking uit de markt genomen hoeveelheden;

c)

de corresponderende oppervlakte voor groen oogsten en niet oogsten;

d)

de totale uitgaven voor de in de punten a), b) en c), bedoelde hoeveelheden en oppervlakten.

Enkel reeds uitgevoerde verrichtingen worden in de kennisgevingen opgenomen.

De lidstaten gebruiken voor deze kennisgevingen het in bijlage III opgenomen model.

2.   Bij hun eerste kennisgeving stellen de lidstaten de Commissie aan de hand van de modellen in bijlage IV bij de onderhavige verordening in kennis van de steunbedragen die zij hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 79, lid 1, of artikel 85, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en de artikelen 4 en 5 van de onderhavige verordening.

Artikel 11

Betaling van de financiële bijstand van de Unie

De uitgaven van de lidstaten voor de betalingen in het kader van de onderhavige verordening komen slechts voor financiële bijstand van de Unie in aanmerking indien deze uiterlijk op 30 juni 2015 zijn betaald.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 932/2014 van de Commissie van 29 augustus 2014 tot vaststelling van tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van producenten van bepaalde soorten groenten en fruit en tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 913/2014 (PB L 259 van 30.8.2014, blz. 2).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE I

Per lidstaat toegewezen maximumhoeveelheden producten als bedoeld in artikel 2, lid 1

(ton)

Appelen en peren

Pruimen, tafeldruiven en kiwi's

Tomaten, wortelen, niet-scherpsmakende pepers, komkommers en augurken

Sinaasappelen, clementines en mandarijnen

België

43 300

1 380

14 750

0

Duitsland

13 100

0

0

0

Griekenland

5 100

28 475

750

10 750

Spanje

8 700

6 900

20 400

58 600

Frankrijk

28 950

500

1 600

0

Kroatië

1 050

0

0

7 900

Italië

35 805

38 845

0

2 620

Cyprus

0

0

0

16 220

Litouwen

0

0

4 000

0

Hongarije

725

570

0

0

Nederland

22 200

0

6 800

0

Polen

18 750

0

0

0

Portugal

4 120

225

0

0


BIJLAGE II

Maximale steunbedragen voor het uit de markt nemen van niet in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 opgenomen producten als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 van deze verordening

Product

Maximaal steunbedrag (EUR/100 kg)

Gratis verstrekking

Overige bestemmingen

Wortelen

12,81

8,54

Kool

5,81

3,88

Niet-scherpsmakende pepers

44,4

30

Broccoli

15,69

10,52

Komkommers en augurken

24

16

Paddenstoelen

43,99

29,33

Pruimen

34

20,4

Zacht fruit

12,76

8,5

Druiven voor tafelgebruik

39,16

26,11

Kiwi's

29,69

19,79


BIJLAGE III

Modellen voor kennisgevingen als bedoeld in artikel 10

KENNISGEVING VAN MARKTONTTREKKINGEN — GRATIS VERSTREKKING

Lidstaat:

Betrokken periode:

Datum:


Product

Producentenorganisaties

Niet-aangesloten producenten

Totale hoeveelheid (t)

Totale financiële bijstand van de Unie (EUR)

Hoeveel-heid (t)

Financiële bijstand van de Unie (EUR)

Hoeveel-heid (t)

Financiële bijstand van de Unie (EUR)

uit de markt nemen

vervoer

sorteren en verpakken

TOTAAL

uit de markt nemen

vervoer

sorteren en verpakken

TOTAAL

(a)

(b)

(c)

(d)

(e) = (b) + (c) + (d)

(f)

(g)

(h)

(i)

(j) = (g) + (h) + (i)

(k) = (a) + (f)

(l) = (e) + (j)

Appelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Peren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal appelen en peren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tomaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wortelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet-scherpsmakende pepers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Komkommers en augurken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal groenten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pruimen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Druiven voor tafelgebruik

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kiwi's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal ander fruit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sinaasappelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Clementines

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mandarijnen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal citrusvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kool

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bloemkool en broccoli

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paddenstoelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zacht fruit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

*

Per kennisgeving wordt één afzonderlijk Excelformulier ingevuld.

KENNISGEVING VAN MARKTONTTREKKINGEN — OVERIGE BESTEMMINGEN

Lidstaat:

Betrokken periode:

Datum:


Product

Producentenorganisaties

Niet-aangesloten producenten

Totale hoeveelheid (t)

Totale financiële bijstand van de Unie (EUR)

Hoeveelheid

(t)

Financiële bijstand van de Unie

(EUR)

Hoeveelheid

(t)

Financiële bijstand van de Unie

(EUR)

(a)

(b)

(c)

(d)

(e) = (a) + (c)

(f) = (b) + (d)

Appelen

 

 

 

 

 

 

Peren

 

 

 

 

 

 

Totaal appelen en peren

 

 

 

 

 

 

Tomaten

 

 

 

 

 

 

Wortelen

 

 

 

 

 

 

Niet-scherpsmakende pepers

 

 

 

 

 

 

Komkommers en augurken

 

 

 

 

 

 

Totaal groenten

 

 

 

 

 

 

Pruimen

 

 

 

 

 

 

Druiven voor tafelgebruik

 

 

 

 

 

 

Kiwi's

 

 

 

 

 

 

Totaal ander fruit

 

 

 

 

 

 

Sinaasappelen

 

 

 

 

 

 

Clementines

 

 

 

 

 

 

Mandarijnen

 

 

 

 

 

 

Totaal citrusvruchten

 

 

 

 

 

 

Kool

 

 

 

 

 

 

Bloemkool en broccoli

 

 

 

 

 

 

Paddenstoelen

 

 

 

 

 

 

Zacht fruit

 

 

 

 

 

 

Totaal andere

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

 

 

 

 

 

 

*

Per kennisgeving wordt één afzonderlijk Excelformulier ingevuld.

KENNISGEVING VAN NIET OOGSTEN EN GROEN OOGSTEN

Lidstaat:

Betrokken periode:

Datum:


Product

Producentenorganisaties

Niet-aangesloten producenten

Totale hoeveelheid

(t)

Totale financiële bijstand van de Unie (EUR)

Oppervlakte

(ha)

Hoeveelheid

(t)

Financiële bijstand van de Unie

(EUR)

Oppervlakte

(ha)

Hoeveelheid

(t)

Financiële bijstand van de Unie

(EUR)

(a)

(b)

(c)

(d)

(e)

(f)

(g) = (b) + (e)

(h) = (c) + (f)

Appelen

 

 

 

 

 

 

 

 

Peren

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal appelen en peren

 

 

 

 

 

 

 

 

Tomaten

 

 

 

 

 

 

 

 

Wortelen

 

 

 

 

 

 

 

 

Niet-scherpsmakende pepers

 

 

 

 

 

 

 

 

Komkommers en augurken

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal groenten

 

 

 

 

 

 

 

 

Pruimen

 

 

 

 

 

 

 

 

Druiven voor tafelgebruik

 

 

 

 

 

 

 

 

Kiwi's

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal ander fruit

 

 

 

 

 

 

 

 

Sinaasappelen

 

 

 

 

 

 

 

 

Clementines

 

 

 

 

 

 

 

 

Mandarijnen

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal citrusvruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

Kool

 

 

 

 

 

 

 

 

Bloemkool en broccoli

 

 

 

 

 

 

 

 

Paddenstoelen

 

 

 

 

 

 

 

 

Zacht fruit

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal andere

 

 

 

 

 

 

 

 

TOTAAL

 

 

 

 

 

 

 

 

*

Per kennisgeving wordt één afzonderlijk Excelformulier ingevuld.


BIJLAGE IV

MET DE EERSTE KENNISGEVING MEE TE STUREN TABELLEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LID 1

MARKTONTTREKKINGEN — OVERIGE BESTEMMINGEN

Door de lidstaten overeenkomstig artikel 79, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en de artikelen 4 en 5 van de onderhavige verordening vastgestelde maximale steunbedragen

Lidstaat:

Datum:


Product

Bijdrage van de producentenorganisatie

(EUR/100 kg)

Financiële bijstand van de Unie

(EUR/100 kg)

Appelen

 

 

Peren

 

 

Tomaten

 

 

Wortelen

 

 

Kool

 

 

Niet-scherpsmakende pepers

 

 

Bloemkool en broccoli

 

 

Komkommers en augurken

 

 

Paddenstoelen

 

 

Pruimen

 

 

Zacht fruit

 

 

Druiven voor tafelgebruik

 

 

Kiwi's

 

 

Sinaasappelen

 

 

Clementines

 

 

Mandarijnen

 

 

NIET OOGSTEN EN GROEN OOGSTEN

Door de lidstaten overeenkomstig artikel 85, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 en artikel 6 van de onderhavige verordening vastgestelde maximale steunbedragen

Lidstaat:

Datum:


Product

Vollegrondteelt

Kasteelt

Bijdrage van de producentenorganisatie

(EUR/ha)

Financiële bijstand van de Unie

(EUR/ha)

Bijdrage van de producentenorganisatie

(EUR/ha)

Financiële bijstand van de Unie

(EUR/ha)

Appelen

 

 

 

 

Peren

 

 

 

 

Tomaten

 

 

 

 

Wortelen

 

 

 

 

Kool

 

 

 

 

Niet-scherpsmakende pepers

 

 

 

 

Bloemkool en broccoli

 

 

 

 

Komkommers en augurken

 

 

 

 

Paddenstoelen

 

 

 

 

Pruimen

 

 

 

 

Zacht fruit

 

 

 

 

Druiven voor tafelgebruik

 

 

 

 

Kiwi's

 

 

 

 

Sinaasappelen

 

 

 

 

Clementines

 

 

 

 

Mandarijnen

 

 

 

 


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/40


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1032/2014 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

67,6

TR

85,0

XS

74,9

ZZ

75,8

0707 00 05

MK

29,8

TR

100,6

ZZ

65,2

0709 93 10

TR

110,7

ZZ

110,7

0805 50 10

AR

139,2

CL

139,2

IL

107,6

TR

120,7

UY

112,1

ZA

171,0

ZZ

131,6

0806 10 10

BR

167,9

MK

103,8

TR

119,6

ZZ

130,4

0808 10 80

BA

41,5

BR

56,4

CL

101,5

NZ

110,2

US

135,4

ZA

97,0

ZZ

90,3

0808 30 90

CN

104,2

TR

115,8

ZZ

110,0

0809 40 05

MK

13,1

ZZ

13,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1033/2014 VAN DE COMMISSIE

van 29 september 2014

tot vaststelling, voor de sector suiker, van de vanaf 1 oktober 2014 geldende representatieve prijzen en bedragen van de aanvullende invoerrechten voor melasse

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 183,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie (2) is bepaald dat de cif-invoerprijs van melasse van de in artikel 27 van die verordening gedefinieerde standaardkwaliteit als de representatieve prijs wordt beschouwd.

(2)

Bij de vaststelling van de representatieve prijzen moet rekening worden gehouden met alle in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 951/2006 genoemde gegevens, behalve in de in artikel 30 van die verordening genoemde gevallen, en deze prijzen mogen, in voorkomend geval, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 33 van die verordening.

(3)

Voor de aanpassing van prijzen die geen betrekking hebben op de standaardkwaliteit, dienen de prijzen naargelang van de kwaliteit van de aangeboden melasse te worden verhoogd of verlaagd overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EG) nr. 951/2006.

(4)

Indien er een verschil is tussen de reactieprijs voor het betrokken product en de representatieve prijs, moeten aanvullende invoerrechten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 39 van Verordening (EG) nr. 951/2006. Bij schorsing van de invoerrechten op grond van artikel 40 van die verordening moeten specifieke bedragen voor deze rechten worden vastgesteld.

(5)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor melasse van de GN-codes 1703 10 00 en 1703 90 00 moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EG) nr. 951/2006.

(6)

Omdat het noodzakelijk is dat deze maatregel zo spoedig mogelijk na de beschikbaarstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, dient de onderhavige verordening op de dag van de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor melasse van de GN-codes 1703 10 00 en 1703 90 00 worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 september 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24).


BIJLAGE

Vaststelling, voor de sector suiker, van de vanaf 1 oktober 2014 geldende representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor melasse

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

Naar aanleiding van de in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde schorsing toe te passen recht per 100 kg netto van het betrokken product (1)

1703 10 00 (2)

13,48

0

1703 90 00 (2)

15,93

0


(1)  Dit bedrag komt overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EG) nr. 951/2006 in de plaats van het voor die producten vastgestelde recht van het gemeenschappelijke douanetarief.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in artikel 27 van Verordening (EG) nr. 951/2006.


BESLUITEN

30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/45


BESLUIT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN

van 24 september 2014

houdende benoeming van rechters bij het Hof van Justitie

(2014/680/EU, Euratom)

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 19,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 253 en 255,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ambtstermijn van veertien rechters en vier advocaten-generaal bij het Hof van Justitie verstrijkt op 6 oktober 2015. Er dienen nieuwe rechters en advocaten-generaal te worden benoemd voor de periode van 7 oktober 2015 tot en met 6 oktober 2021.

(2)

De heer Koen LENAERTS en mevrouw Rosario SILVA DE LAPUERTA zijn voorgedragen om in functie te blijven als rechter bij het Hof van Justitie.

(3)

Het comité dat is ingesteld bij artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft advies uitgebracht over de geschiktheid van de heer Koen LENAERTS en van mevrouw Rosario SILVA DE LAPUERTA voor de uitoefening van het ambt van rechter bij het Hof van Justitie,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van 7 oktober 2015 tot en met 6 oktober 2021 worden benoemd tot rechter bij het Hof van Justitie:

de heer Koen LENAERTS,

mevrouw Rosario SILVA DE LAPUERTA.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 24 september 2014.

De voorzitter

S. SANNINO


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/46


BESLUIT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN

van 24 september 2014

houdende benoeming van een rechter bij het Hof van Justitie

(2014/681/EU, Euratom)

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 19,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 253 en 255,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de artikelen 5 en 7 van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en naar aanleiding van het aftreden van de heer George ARESTIS met ingang van 6 oktober 2014, dient een nieuwe rechter bij het Hof van Justitie te worden benoemd voor de resterende duur van de ambtsperiode van de heer George ARESTIS, zijnde voor de periode tot en met 6 oktober 2018.

(2)

Voor het vacant geworden ambt is de heer Constantinos LYCOURGOS voorgedragen.

(3)

Het comité dat is ingesteld bij artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft advies uitgebracht over de geschiktheid van de heer Constantinos LYCOURGOS voor de uitoefening van het ambt van rechter bij het Hof van Justitie,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Constantinos LYCOURGOS wordt benoemd tot rechter bij het Hof van Justitie voor de periode van 7 oktober 2014 tot en met 6 oktober 2018.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 24 september 2014.

De voorzitter

S. SANNINO


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/47


BESLUIT VAN DE RAAD

van 25 september 2014

houdende benoeming van een Bulgaarse plaatsvervanger in het Comité van de Regio's

(2014/682/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Bulgaarse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers in het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld. Op 10 juli 2012 is bij Besluit 2012/403/EU van de Raad (3) mevrouw Kornelia MARINOVA benoemd als plaatsvervanger tot en met 25 januari 2015.

(2)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van mevrouw Kornelia MARINOVA,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2015, benoemd als plaatsvervanger:

mevrouw Madlena BOYADZHIEVA, Chair of the Municipal Council of the Municipality of Teteven.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 25 september 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

F. GUIDI


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.

(3)  Besluit 2012/403/EU van 10 juli 2012 houdende benoeming van zes Bulgaarse leden en van acht Bulgaarse plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's(PB L 188 van 18.7.2012, blz. 16).


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/48


BESLUIT VAN DE RAAD

van 25 september 2014

houdende benoeming van een Brits lid in het Comité van de Regio's

(2014/683/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Britse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld. Op 11 maart 2014 is de heer Andrew LEWER bij Besluit 2014/C 74/01 van de Raad (3) tot lid benoemd tot en met 25 januari 2015.

(2)

Er is een zetel van lid vrijgekomen door het beëindigen van het mandaat van de heer Andrew LEWER,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wordt benoemd tot lid van het Comité van de Regio's voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:

mevrouw Ann STRIBLEY, Councillor.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 25 september 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

F. GUIDI


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.

(3)  Besluit van de Raad van 11 maart 2014 houdende benoeming van vier Britse leden in het Comité van de Regio's (PB C 74 van 13.3.2014, blz. 1).


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/49


BESLUIT VAN DE RAAD

van 25 september 2014

houdende benoeming van negen Griekse leden en van twaalf Griekse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's

(2014/684/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Griekse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009, respectievelijk 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld. Op 9 april 2010 is bij Besluit 2010/217/EU van de Raad (3) de heer Dimitris MARAVELIAS tot plaatsvervanger benoemd tot en met 25 januari 2015. Op 21 maart 2011 zijn bij Besluit 2011/191/EU van de Raad (4) de heren Ioannis BOUTARIS, Dimitrios KALOGEROPOULOS, Georgios KOTRONIAS, Nikolaos PAPANDREOU, Ioannis SGOUROS en Grigorios ZAFEIROPOULOS benoemd tot leden, en zijn de heren Pavlos ALTINIS, Athanasios GIAKALIS, Aristeidis GIANNAKIDIS, Dimitrios DRAKOS, Polydoros LAMPRINOUDIS, Christos LAPPAS, Ioannis MACHAIRIDIS en Dimitrios BIRMPAS benoemd tot plaatsvervangers tot en met 25 januari 2015. Op 29 oktober 2012 is bij Besluit 2012/676/EU van de Raad (5) de heer Spyridon SPYRIDON benoemd tot lid en de heer Dimitrios PETROVITS tot plaatsvervanger tot en met 25 januari 2015.

(2)

In het Comité van de Regio's zijn negen zetels van lid vrijgekomen door de beëindiging van het mandaat van de heren Ioannis BOUTARIS, Theodoros GKOTSOPOULOS, Dimitrios KALOGEROPOULOS, Georgios KOTRONIAS, Nikolaos PAPANDREOU, Ioannis SGOUROS, Konstantinos SIMITSIS, Spyridon SPYRIDON en Grigorios ZAFEIROPOULOS.

(3)

In het Comité van de Regio's zijn twaalf zetels van plaatsvervanger vrijgekomen door de beëindiging van het mandaat van de heren Pavlos ALTINIS, Dimitrios BIRMPAS, Dimitrios DRAKOS, Athanasios GIAKALIS, Aristeidis GIANNAKIDIS, Ioannis KOURAKIS, Polydoros LAMPRINOUDIS, Christos LAPPAS, Ioannis MACHAIRIDIS, Dimitrios MARAVELIAS, Dimitrios PETROVITS en Dimitrios PREVEZANOS,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Worden benoemd in het Comité van de Regio's voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:

a)

tot lid:

de heer Konstantinos AGORASTOS, Governor of Thessaly Region

de heer Dimitrios KALOGEROPOULOS, Advisor, politically accountable to the elected Municipal Council of Maroussi (change of mandate)

de heer Stavros KALAFATIS, Municipal Councillor of Thessaloniki

de heer Alexandros KAHRIMANIS, Governor of the Region of Epirus

de heer Ioannis KOURAKIS, Municipal Councillor of Heraklion

de heer Dimitrios MARAVELIAS, Regional Councillor of Attica

de heer Ioannis SGOUROS, Regional Councillor of Attica (change of mandate)

de heer Konstantinos TZANAKOULIS, Municipal Councillor of Larissa

de heer Nikolaos CHIOTAKIS, Municipal Councillor of Kifissia

alsmede

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Dimitrios BIRMPAS, Mayor of Aigaleo (change of mandate)

de heer Ioannis BOUTARIS, Mayor of Thessaloniki

de heer Fotios CHATZIDIAKOS, Mayor of Rhodes

de heer Georgios DAKIS, Regional Councillor, West Macedonia Region

de heer Nikolaos KARAPANOS, Mayor of the city of Messolonghi

de heer Panagiotis KATSIVELAS, Mayor of Trifylia

de heer Charalampos KOKKINOS, Regional Councillor, South Aegean Region

mevrouw Anna PAPADIMITRIOU, Regional Councillor, Region of Attica

de heer Dimitrios PETROVITS, Deputy Governor, Region of Evros (change of mandate)

de heer Dimitrios PREVEZANOS, Mayor of Skiathos (change of mandate)

de heer Konstantinos SIMITSIS, Municipal Councillor of Kavala

de heer Petros SOULAS, Mayor of Kordelio-Evosmos.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 25 september 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

F. GUIDI


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.

(3)  Besluit 2010/217/EU van de Raad van 9 april 2010 houdende benoeming van een Grieks lid en een Griekse plaatsvervanger van het Comité van de Regio's (PB L 96 van 16.4.2010, blz. 7).

(4)  Besluit 2011/191/EU van de Raad van 21 maart 2011 houdende benoeming van tien Griekse leden en van negen Griekse plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio's (PB L 81 van 29.3.2011, blz. 12).

(5)  Besluit 2012/676/EU van de Raad van 29 oktober 2012 houdende benoeming van een Grieks lid en een Griekse plaatsvervanger in het Comité van de Regio's (PB L 305 van 1.11.2012, blz. 26).


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/51


BESLUIT 2014/685/GBVB VAN DE RAAD

van 29 september 2014

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (1), EULEX KOSOVO

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 4 februari 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB (2) vastgesteld.

(2)

Op 8 juni 2010 heeft de Raad Besluit 2010/322/GBVB (3) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB werd gewijzigd en voor een periode van twee jaar werd verlengd tot en met 14 juni 2012.

(3)

Op 5 juni 2012 heeft de Raad Besluit 2012/291/GBVB (4) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB werd gewijzigd en voor een periode van twee jaar werd verlengd tot en met 14 juni 2014.

(4)

De Raad heeft op 12 juni 2014 Besluit 2014/349/GBVB (5) vastgesteld tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB, waarbij dit optreden voor een periode van twee jaar, tot en met 14 juni 2016, wordt verlengd en een financieel referentiebedrag voor de periode van 15 juni 2014 tot en met 14 oktober 2014 wordt vastgesteld.

(5)

Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB moet worden gewijzigd om te voorzien in een nieuw financieel referentiebedrag voor de periode van 15 oktober 2014 tot en met 14 juni 2015.

(6)

Binnen het kader van zijn mandaat en gezien de conclusies van het Politiek en Veiligheidscomité van 2 september 2014 moet EULEX KOSOVO ook steun verlenen aan verplaatste strafrechtelijke procedures binnen een lidstaat, onder voorbehoud van de sluiting van alle noodzakelijke wettelijke regelingen voor alle stadia van deze procedures.

(7)

EULEX KOSOVO zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag kan hinderen.

(8)

Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 3 bis

Verplaatste gerechtelijke procedures

1.   Met het oog op de vervulling van zijn opdracht, met inbegrip van zijn uitvoerende bevoegdheden, zoals bedoeld in artikel 3, onder a) en d), ondersteunt EULEX KOSOVO verplaatste gerechtelijke procedures binnen een lidstaat, met het oog op strafvervolging en berechting van strafrechtelijke aanklachten die voortvloeien uit het onderzoek naar de beweringen in het verslag getiteld „onmenselijke behandeling van mensen en de illegale handel in menselijke organen in Kosovo” dat op 12 december 2010 is gepubliceerd door de speciale rapporteur van de commissie Juridische Zaken en Mensenrechten van de Raad van Europa.

2.   De rechters en openbare aanklagers die voor de procedures verantwoordelijk zijn, genieten volledige onafhankelijkheid en autonomie bij de uitvoering van hun taken.”

.

2)

Aan artikel 8, lid 2, wordt de volgende zin toegevoegd:

„De rechters en openbare aanklagers van EULEX KOSOVO moeten voldoen aan de hoogste professionele kwalificaties die nodig zijn voor het niveau of de complexiteit van de aan hen voorgelegde materie en worden benoemd na een onafhankelijk selectieproces.”

.

3)

In artikel 16, lid 1, wordt de laatste alinea vervangen door:

„Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 oktober 2014 tot en met 14 juni 2015 moet dekken, bedraagt 55 820 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag voor de daaropvolgende periode voor EULEX KOSOVO wordt vastgesteld door de Raad.”

.

4)

Aan artikel 18 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   De aan de hoge vertegenwoordiger verleende machtiging tot vrijgave, aan derde partijen en bevoegde lokale autoriteiten, van gerubriceerde EU-informatie en -documenten die ten behoeve van EULEX KOSOVO overeenkomstig de leden 1 en 2 zijn gegenereerd, geldt niet voor informatie die is verzameld of documenten die zijn gegenereerd ten behoeve van de gerechtelijke procedures die worden uitgevoerd in het kader van het mandaat van EULEX KOSOVO. Dit belet niet de vrijgave van niet-gevoelige informatie die betrekking heeft op de administratieve organisatie of efficiëntie van de procedures.”

.

5)

In artikel 20 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het verstrijkt op 14 juni 2016. De Raad, handelend op voorstel van de hoge vertegenwoordiger, en met inachtneming van bijkomende fondsen voor financiering alsmede bijdragen van andere partners, neemt de nodige besluiten om ervoor te zorgen dat het mandaat van EULEX KOSOVO ter ondersteuning van de verplaatste gerechtelijke procedures als bedoeld in artikel 3 bis en de betrokken noodzakelijke financiële middelen van toepassing blijven totdat deze gerechtelijke procedures zijn afgerond.”

.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 29 september 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GOZI


(1)  Deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244(1999) van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(2)  Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB van 4 februari 2008 inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92).

(3)  Besluit 2010/322/GBVB van de Raad van 8 juni 2010 tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (PB L 145 van 11.6.2010, blz. 13).

(4)  Besluit 2012/291/GBVB van de Raad van 5 juni 2012 tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (PB L 146 van 6.6.2012, blz. 46).

(5)  Besluit 2014/349/GBVB van de Raad van 12 juni 2014 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 42).


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/53


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 3 juli 2014

betreffende steunmaatregel SA.33927 (12/C) (ex 11/NN)

door België ten uitvoer gelegd — Garantieregeling ter bescherming van de aandelen van individuele leden van financiële coöperaties

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 1021)

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/686/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   DE PROCEDURE

(1)

Bij schrijven van 7 november 2011 heeft de Belgische Staat de Commissie kennis gegeven van het feit dat zij een garantieregeling had opgezet (hierna „de garantieregeling voor coöperaties” of „de maatregel” genoemd) ten behoeve van de aandelen van individuele vennoten in erkende coöperaties die ofwel onder prudentieel toezicht van de Nationale Bank van België (hierna „NBB” genoemd) staan of die ten minste de helft van hun activa hebben geïnvesteerd in een instelling die onder dat soort toezicht staat (hierna „financiële coöperaties” genoemd).

(2)

Bij schrijven van 6 december 2011 heeft de Commissie de Belgische Staat erop gewezen dat de maatregel onrechtmatige staatssteun kon vormen (2) en heeft zij er op aangedrongen dat de Belgische Staat zou afzien van verdere stappen om de maatregel ten uitvoer te leggen. De Commissie heeft de Belgische Staat verzocht opmerkingen te maken bij haar voorlopige bevindingen, hetgeen de Belgische Staat bij schrijven van 22 december 2011 heeft gedaan.

(3)

Bij besluit van 3 april 2012 (hierna „het besluit tot inleiding van de procedure” genoemd) heeft de Commissie België ervan in kennis gesteld dat zij de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „het Verdrag” genoemd) had ingeleid ten aanzien van de maatregel en heeft zij België, overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (3), gelast de maatregel te schorsen totdat de Commissie zich over de verenigbaarheid van de maatregel met de interne markt had uitgesproken. De Commissie heeft geëist dat België onverwijld alle maatregelen zou staken waarmee de garantieregeling voor coöperaties verder ten uitvoer zou worden gelegd en zou afzien van alle betalingen in het kader van de regeling. Het besluit tot inleiding van de procedure — waarmee de Commissie ook belanghebbenden heeft opgeroepen hun opmerkingen over de maatregel te maken — is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (4).

(4)

Bij brieven van 24 april en 31 mei 2012 heeft de Belgische Staat om extra tijd verzocht om op het besluit tot inleiding van de procedure te reageren, verzoek waartegen de Commissie geen bezwaar heeft gemaakt. Bij schrijven van 18 juni 2012 heeft de Belgische Staat een reactie op het besluit tot inleiding van de procedure ingediend, waaraan onder meer een brief was gehecht die de gouverneur van de NBB op 7 oktober 2011 aan de Belgische minister van Financiën had gezonden.

(5)

Op 17 augustus 2012 heeft Groep-ARCO (hierna „ARCO” genoemd (5)) ook een reactie op het besluit tot inleiding van de procedure ingediend. Op 29 augustus 2012 heeft de Commissie deze verklaring aan de Belgische Staat doorgezonden, om de lidstaat de gelegenheid te geven te reageren op de opmerkingen van ARCO. Op 16 oktober 2012 heeft de Belgische Staat echter aangegeven van deze gelegenheid geen gebruik te zullen maken.

(6)

De Commissie heeft verdere vragen over de maatregel gesteld, met name op 17 september 2012 en op 24 juli 2013, waarop de Belgische Staat op, respectievelijk, 5 december 2012 en 20 september 2013 heeft geantwoord.

2.   FEITELIJKE ACHTERGROND

2.1.   Totstandkoming van de aangemelde maatregel

(7)

De instelling van de garantieregeling voor coöperaties hield verband met reddingsmaatregelen in een andere staatssteunzaak.

(8)

Op 30 september 2008 kondigde Dexia namelijk een kapitaalverhoging van 6,4 miljard EUR aan, waarop werd ingetekend door haar bestaande aandeelhouders (waaronder ARCO) en door de Belgische, Franse en Luxemburgse overheid. Voor de bijzondere Kamercommissie van het Belgisch Parlement die belast was met het onderzoek van de omstandigheden die hebben geleid tot de ontmanteling van Dexia (hierna „de Dexia-commissie” genoemd), heeft de Belgische minister van Financiën op het tijdstip van de steunverlening aan Dexia in 2008 verklaard dat, na verzoeken om maatregelen te nemen ten behoeve van ARCO, er reeds in september/oktober 2008 een politiek besluit was genomen om een garantieregeling voor coöperaties op te zetten. Hij verklaarde dat, om een akkoord over Dexia te bereiken, de regering tezelfdertijd ook een besluit over ARCO en Ethias moest nemen (6). Ook uit verklaringen van de huidige minister van Financiën volgt dat de verbintenis van 2008 is aangegaan opdat ARCO zou toestemmen om deel te nemen aan de redding van Dexia (7).

i)   Persberichten

(9)

Op 10 oktober 2008 heeft de Belgische regering via een persbericht van de diensten van de minister van Financiën aangekondigd dat zij had besloten om:

het bedrag van de bestaande depositobescherming door het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten te verhogen van 20 000 EUR tot 100 000 EUR, en

een vergelijkbare regeling beschikbaar te stellen voor andere financiële producten (met name tak 21-levensverzekeringsproducten (8) en aandelen in financiële coöperaties) (9).

(10)

Op 21 januari 2009 hebben de eerste minister en de minister van Financiën — in een gezamenlijk persbericht — de toezegging bevestigd die de vorige regering (10) had gedaan om een garantieregeling voor coöperaties in te voeren (11). Diezelfde dag heeft ARCO het persbericht van de Belgische regering op haar website geplaatst. Daarentegen hebben andere financiële coöperaties zich gedistantieerd van de gelijkschakeling van deposito's en aandelen in financiële coöperaties, die aan de garantieregeling voor coöperaties ten grondslag ligt (12).

ii)   Het wetgevingsproces

(11)

Op 15 oktober 2008 heeft het Belgische Parlement een wet goedgekeurd (13) waardoor de Belgische regering maatregelen kon nemen om de financiële stabiliteit te bewaren. Op 14 november 2008 (14) heeft de Belgische Staat een koninklijk besluit gepubliceerd waarmee de bescherming in het kader van de depositogarantieregeling voor kredietinstellingen werd opgetrokken tot 100 000 EUR, terwijl ook een verzekeringsgarantieregeling voor tak 21-verzekeringsproducten werd ingevoerd. Op 29 oktober 2008 had het Comité voor financiële stabiliteit een gunstig advies uitgebracht over het ontwerp van koninklijk besluit (15).

(12)

Op 14 april 2009 (16) heeft de Belgische Staat de wet van 15 oktober 2008 gewijzigd, zodat de regering bij koninklijk besluit een systeem kon opzetten voor het garanderen van het kapitaal dat individuele vennoten in financiële coöperaties hebben gestort. Bij koninklijk besluit van 10 oktober 2011 (17) heeft de Belgische overheid het koninklijk besluit van 14 november 2008 gewijzigd. Dit koninklijk besluit van 10 oktober 2011 bevat ook technische details over de garantieregeling voor coöperaties.

(13)

Op 7 oktober 2011 heeft de gouverneur van de NBB een brief geschreven aan de toenmalige minister van Financiën om een advies uit te brengen over het (ontwerp van) koninklijk besluit van 10 oktober 2011, een procedurele fase die volgens de organieke wet betreffende de NBB (18) verplicht was. De gouverneur merkte op dat de regering, ingeval van een plotse crisis op de financiële markten of in geval van een ernstige dreiging van een systemische crisis, rechtmatig een koninklijk besluit kan vaststellen betreffende een garantieregeling voor coöperaties. De gouverneur concludeerde dat die omstandigheden vervuld leken te zijn en dat een garantieregeling voor coöperaties zou helpen om de effecten van dit soort crisis te beperken (19). Tegelijk zag de gouverneur in die brief uitdrukkelijk ervan af om een standpunt in te nemen over de vraag of individuele aandelen van financiële coöperaties in wezen deposito's zijn (20). Ook werd in die brief erop gewezen dat de maatregel staatssteunproblemen kon doen rijzen (21) en maakte de gouverneur zich zorgen dat het niet-verplichte karakter van de garantieregeling voor coöperaties kon leiden tot problemen van „adverse selectie” (22).

(14)

Op 13 oktober 2011 hebben de drie coöperatieve vennootschappen van ARCO (ARCOFIN, ARCOPAR en ARCOPLUS) een aanvraag ingediend om toe te treden tot de garantieregeling voor coöperaties. De Belgische regering heeft dit verzoek goedgekeurd bij koninklijk besluit van 7 november 2011 (23). In het kader van de toepassing daarvan heeft ARCO in totaal 2,05 miljoen EUR premies betaald (24).

(15)

De algemene vergaderingen van ARCOFIN, ARCOPAR en ARCOPLUS hebben op 8 december 2011 ingestemd met het voorstel van hun respectievelijke raad van bestuur om hun vennootschap vrijwillig te vereffenen.

2.2.   Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels

(16)

Artikel 3 van Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (25) verplicht iedere lidstaat om:

„… erop toe [te zien] dat op zijn grondgebied een of meer depositogarantiestelsels worden ingevoerd en officieel worden erkend. Uitgezonderd in [bepaalde] omstandigheden […], mogen kredietinstellingen (26) waaraan […] in die lidstaat vergunning is verleend, alleen deposito's (27) aanvaarden indien zij aan een van die stelsels deelnemen.”.

(17)

In 1998 heeft de Belgische Staat Richtlijn 94/19/EG omgezet in nationaal recht en heeft hij een depositogarantieregeling opgezet die alle deposito's van een depositohouder ingeval van onbeschikbaarheid dekt. In België werd een depositobeschermingsregeling (hierna „het Fonds” genoemd) belast met het garanderen van deposito's. Bij koninklijk besluit van 14 november 2008 heeft de Belgische Staat nadien het zogeheten Bijzonder Beschermingsfonds opgericht, dat latere initiatieven van de Belgische Staat bestrijkt (28).

(18)

In zijn oorspronkelijke vorm voorzag artikel 7 van Richtlijn 94/19/EG erin dat het totaal van de deposito's van een zelfde deposant gedekt moest zijn tot een bedrag van 20 000 EUR. Op zijn bijeenkomst van 7 oktober 2008 is de Ecofin-Raad overeengekomen dat de dekking zoals die toen in Richtlijn 94/19/EG was bepaald, diende te worden verhoogd. Volgens het persbericht van de Ecofin-Raad was afgesproken dat:

„alle lidstaten, aanvankelijk gedurende ten minste één jaar, zullen instaan voor een depositogarantie van ten minste 50 000 EUR per individuele spaarder, waarbij veel lidstaten hebben aangekondigd hun minimumbescherming op te trekken tot 100 000 EUR. Wij zijn ingenomen met het voornemen van de Commissie om met spoed een passend voorstel aan te reiken dat de convergentie van depositogarantiestelsels moet bevorderen.” (29).

(19)

Wat dekking betreft, is in artikel 2 van Richtlijn 94/19/EG bepaald dat dit soort stelsels geen kapitaalinstrumenten van kredietinstellingen mag beschermen (30).

(20)

Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad (31) verhoogde de dekking van depositogarantiestelsels (eerst tot minimaal 50 000 EUR en nadien in beginsel tot minimaal en maximaal 100 000 EUR tegen 31 december 2010).

(21)

Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (32) biedt beleggers compensatie ingeval een beleggingsonderneming niet in staat is om de aan een investeerder toebehorende activa terug te geven. Dit soort compensatie is bijvoorbeeld beschikbaar wanneer er bij een onderneming sprake is van fraude of nalatigheid of wanneer zich in de systemen van een onderneming fouten of problemen voordoen. Toch dekken beleggerscompensatiestelsels niet het investeringsrisico (bijvoorbeeld wanneer een belegger aandelen heeft gekocht, die daarna in waarde dalen).

2.3.   Het Belgische rechtskader voor coöperaties

(22)

Het Belgische wetboek van vennootschappen (33) — en met name de artikelen 350 tot en met 436 — geeft het gedetailleerde rechtskader voor coöperatieve vennootschappen. Het bepaalt dat een coöperatieve vennootschap in haar statuten moet kiezen of zij de rechtsvorm aanneemt van een „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” (cvba) (d.w.z. dat de verliezen van de vennoten beperkt blijven tot het kapitaal dat zij investeerden) of die van een „vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid” (cvoa) (d.w.z. dat de vennoten persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap en hun verliezen dus groter kunnen zijn dan het kapitaal dat zij investeerden).

(23)

Het Belgische wetboek van vennootschappen (met name de artikelen 362, 364, 366, 367 en 374) laat ook een aantal beperkingen toe op de overdraagbaarheid van aandelen van een coöperatieve vennootschap. Aandelen van een coöperatieve vennootschap kunnen worden verkocht aan andere vennoten van de coöperatieve vennootschap, maar in de statuten van de coöperatieve vennootschap kunnen aan dit soort overdracht voorwaarden worden verbonden. Aan derden kunnen de aandelen slechts worden overgedragen onder de voorwaarden en aan de personen bedoeld in artikel 366 van het Belgische wetboek van vennootschappen.

(24)

Voorts is in het Belgische wetboek van vennootschappen (artikel 367) bepaald dat de vennoten hun recht om uit te treden alleen mogen uitoefenen tijdens de eerste zes maanden van het boekjaar. In het geval van dit soort uittreding is in artikel 374 van het Belgische wetboek van vennootschappen bepaald dat de betrokken vennoot recht heeft op uitkering van de waarde van zijn aandelen, zoals die zal blijken uit de balans van de coöperatieve vennootschap.

(25)

Wordt in het Belgische wetboek van vennootschappen het algemene raamwerk voor coöperatieve vennootschappen vastgesteld, dan zijn in het koninklijk besluit van 8 januari 1962 (34) de erkenningscriteria vastgesteld voor de zogeheten „erkende coöperatieve vennootschappen” (35). Concreet betekent dit dat een erkende coöperatieve vennootschap de toetreding of de uitsluiting van vennoten niet uit speculatieve overwegingen mag weigeren of uitspreken; de aandelen in het vennootschapskapitaal hebben, zelfs al zijn ze van ongelijke waarde, gelijke rechten; alle coöperatieve vennoten hebben op de algemene vergadering, in alle zaken, gelijk stemrecht; de beheerders en commissarissen moeten door de algemene vergadering zijn benoemd; het bedrijfsoverschot van de coöperatie mag, na aftrek van alle kosten, aan de vennoten alleen worden uitgekeerd naar rata van de verrichtingen die zij met de vennootschap hebben gedaan, en het over de aandelen van de coöperatieve vennootschap uitgekeerde dividend mag een bepaalde, bij koninklijk besluit vastgestelde rentevoet niet overschrijden.

(26)

Artikel 21 van het Belgische wetboek van de inkomstenbelastingen bepaalt dat dividend uitgekeerd over aandelen in erkende coöperatieve vennootschappen — tot een bepaald bedrag — is vrijgesteld van roerende voorheffing (36).

2.4.   Beschrijving van de maatregel

(27)

De garantieregeling voor coöperaties dekt het kapitaal (en niet de potentiële kapitaalwinst) van individuele vennoten tot maximaal 100 000 EUR.

(28)

Anders dan bij de depositogarantieregeling voor kredietinstellingen is de toetreding tot de garantieregeling voor coöperaties facultatief.

(29)

Indien financiële coöperaties willen toetreden tot de garantieregeling voor coöperaties, moeten zij daartoe een verzoek indienen bij de minister van Financiën. Binnen één maand moet de Ministerraad beslissen om de financiële coöperatie die daartoe een verzoek doet, al dan niet toe te laten tot de garantieregeling voor coöperaties, zo nodig onder voorwaarden. Die voorwaarden kunnen onder meer zijn:

a)

de verplichting om openbare aanbieding van kapitaalaandelen aan institutionele vennoten voor te behouden;

b)

een verbintenis van alle institutionele vennoten om geen gestorte gelden of aandelen terug te nemen en niet uit te treden, behoudens in het kader van een overdracht van aandelen, en

c)

de begrenzing van de rente op de aandelen in het vennootschapskapitaal tot 4,5 % per jaar.

(30)

Wanneer een financiële coöperatie bescherming heeft aangevraagd, kan zij de regeling gedurende één jaar niet verlaten. Na die periode kan de coöperatieve vennootschap haar deelneming stopzetten uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van de beschermingsperiode. Het is niet mogelijk om reeds betaalde vergoedingen, in welke vorm ook, terug te vorderen. Indien een coöperatie besluit uit de garantieregeling voor coöperaties te stappen, moet zij drie jaar wachten voordat zij opnieuw kan deelnemen.

(31)

Alleen aandelen uitgegeven vóór de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 10 oktober 2011 vallen onder de maatregel.

(32)

De garantieregeling voor coöperaties staat alleen open voor individuele vennoten — niet voor institutionele vennoten van financiële coöperaties.

(33)

De financiering van het Bijzonder Beschermingsfonds is afkomstig van:

i)

een jaarlijkse bijdrage van 0,15 % van het te beschermen bedrag (verschuldigd door alle deelnemers), en

ii)

een eenmalige toetredingsvergoeding van 0,10 % van het te beschermen bedrag (verschuldigd door de coöperatieve vennootschappen).

(34)

Daarnaast kan van financiële coöperaties ook worden geëist dat zij aan het Bijzonder Beschermingsfonds een meerwaardevergoeding betalen met betrekking tot genoteerde aandelen die zij houden. Deze meerwaardevergoeding bedraagt maximaal 10 % van het verschil tussen de effectief ontvangen verkoopprijs voor de betrokken aandelen (of, bij gebreke aan verkoop gedurende een periode van drie jaar volgend op het einde van de looptijd van de beschermingsregeling, de gemiddelde slotkoers van het betrokken aandeel gedurende de dertig kalenderdagen voorafgaand aan de derde verjaardag van de beëindiging van de deelname aan de beschermingsregeling) en de door de regering op het ogenblik van de toetreding van de financiële coöperatie tot de beschermingsregeling bepaalde referentieprijs.

(35)

Het Bijzonder Beschermingsfonds gaat over tot betalingen wanneer de coöperatieve vennootschap failliet is verklaard of wanneer de financiële toezichthouder het Bijzonder Beschermingsfonds ervan in kennis heeft gesteld dat de financiële coöperatie de vennoten die willen uittreden, niet meer kan terugbetalen.

(36)

Indien het Bijzonder Beschermingsfonds over onvoldoende middelen beschikt om zijn verplichtingen na te komen, zal de Deposito- en Consignatiekas — een overheidsinstantie zonder rechtspersoonlijkheid — de nodige middelen voorschieten. Afhankelijk van de vraag of de in gebreke blijvende instelling verplicht is aangesloten dan wel een coöperatieve vennootschap is, zal dit voorschot later worden aangezuiverd door:

het toewijzen van 50 % van de jaarlijkse bijdragen die verplicht aangeslotenen verschuldigd zijn;

het toewijzen van een bijzondere jaarlijkse bijdrage die verschuldigd is door financiële coöperaties (waarvoor de toetreding vrijwillig is).

(37)

Indien het Bijzonder Beschermingsfonds tussenbeide komt, neemt het de rechten van de individuele vennoten van de coöperatie over en krijgt het dezelfde rangorde als de overige resterende vennoten. Dit aspect verschilt van de depositogarantieregeling voor kredietinstellingen, waar het Fonds eenzelfde rang toekomt als de overige schuldeisers van de betrokken onderneming.

2.5.   Beschrijving van ARCO

(38)

Historisch gezien was ARCO de aandeelhouder van Artesia Banking Corporation NV (Artesia), die zelf voor 100 % eigenaar was van BACOB Bank en voor 82 % van verzekeringsmaatschappij DVV. Door de fusie van Artesia met Dexia in 2001 werd ARCO de grootste aandeelhouder van Dexia, met een belang van rond 15 % (37).

(39)

ARCO is een groepsnaam voor ARCOPAR, ARCOPLUS en ARCOFIN, die alle drie erkende coöperatieve vennootschappen zijn (38). ARCO heeft meer dan 800 000 vennoten, van wie 99 % particulieren zijn. Het kapitaal van individuele vennoten in de vennootschappen was als volgt: 1,3 miljard EUR in ARCOPAR, 46 miljoen EUR in ARCOPLUS en 140 miljoen EUR in ARCOFIN.

(40)

In de statuten van ARCOPAR, ARCOPLUS en ARCOFIN is vastgelegd dat de drie entiteiten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn (39).

(41)

De statuten van alle drie de entiteiten bevatten ook bepalingen die relevant zijn voor vennoten die willen uittreden.

(42)

Zo kan ARCOPAR volgens haar statuten de uittreding beperken indien meer dan 10 % van het totale kapitaal van de coöperatieve vennootschap of 10 % van haar vennoten in de loop van hetzelfde boekjaar zou wegvallen (40). Een vennoot die uit ARCOPAR wil uittreden, zou zijn kapitaal terugkrijgen. Houders van zogeheten ARCOPAR-aandelen categorie A, B en C (41) hebben ook recht op een bonusreserve (42).

(43)

In artikel 35 van de statuten van ARCOPAR wordt beschreven wat ARCOPAR-aandeelhouders ontvangen bij een vereffening. In wezen zullen vennoten worden terugbetaald indien er na afbetaling van de maatschappelijke schulden en lasten een positief saldo overblijft (43).

(44)

De risico's verbonden aan beleggen in ARCO-aandelen worden bijvoorbeeld beschreven in het door de Belgische autoriteiten in juni 2008 goedgekeurde ARCOPAR-prospectus dat werd gepubliceerd voor de kapitaalmarktoperatie die tussen 7 juli en 30 september 2008 plaatsvond. Dat prospectus maakt duidelijk dat winst met betrekking tot Dexia meer dan 69 % vertegenwoordigde van de nettowinst van ARCOPAR in de boekjaren 2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008. In het prospectus werd ook gewezen op het risico van grootschalige uittreding, terwijl ook werd beklemtoond dat aandeelhouders alles kunnen verliezen in het geval van een vereffening. Tegelijk blijkt uit de jaarverslagen van de vennootschap duidelijk dat ARCO een hefboom op haar balans had gezet door schulden aan te gaan om te kunnen investeren (44).

2.6.   Gronden voor het inleiden van de procedure

(45)

In haar besluit tot inleiding van de procedure was de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat de aangemelde maatregel voldeed aan de vier (cumulatieve) criteria om van staatssteun te kunnen spreken, en had zij betwijfeld of de maatregel met de interne markt verenigbaar kon worden verklaard.

(46)

De Commissie was tot de bevinding gekomen dat de maatregel aan de Belgische Staat viel toe te rekenen, aangezien hij werd gefinancierd uit het Bijzonder Beschermingsfonds. Daartoe, zo constateerde de Commissie, is in de Belgische wetgeving de bijdrage bepaald die deelnemers aan het Bijzonder Beschermingsfonds verschuldigd zijn, en ook hoe die middelen zullen worden gebruikt. Bovendien, zo tekende de Commissie aan, schiet de Deposito- en Consignatiekas middelen voor aan het Bijzonder Beschermingsfonds, mocht de behoefte daaraan zich voordoen. De Commissie vroeg zich af hoe de Deposito- en Consignatiekas zou worden terugbetaald, omdat niet duidelijk was of financiële coöperaties over voldoende financiële middelen zouden beschikken. Voorts vroeg de Commissie zich af of het feit dat toetreding voor financiële coöperaties facultatief is, een hinderpaal kon zijn voor een daadwerkelijke herfinanciering van het Bijzonder Beschermingsfonds.

(47)

De Commissie kwam tot de conclusie dat financiële coöperaties als ondernemingen konden worden beschouwd en dat de maatregel voor hen een selectief voordeel vormde. Wat het selectieve voordeel betreft, leek de garantieregeling voor coöperaties te hebben geholpen om ofwel nieuw kapitaal aan te trekken, of bestaand kapitaal te behouden en bestaande vennoten ervan te overtuigen om niet uit te treden uit de financiële coöperatie. Die bescherming was met name van belang in tijden van financiële onzekerheid, zoals de periode tussen het najaar 2008 en het tijdstip waarop het koninklijk besluit werd goedgekeurd, omdat de coöperaties in die periode daadwerkelijk werden beschermd tegen het risico van uitkering van aanzienlijke scheidingsaandelen.

(48)

Ook merkte de Commissie op dat de bescherming verregaand was en dat de Belgische Staat toetreding tot de garantieregeling voor coöperaties toestond, ongeacht de financiële gezondheid van de financiële coöperatie die het verzoek daartoe indiende. In het voorbeeld van ARCO mochten financiële coöperaties toetreden tot de garantieregeling voor coöperaties toen zij reeds insolvent waren, om kort nadien in vereffening te worden gesteld.

(49)

De Commissie concludeerde ook dat de maatregel de mededinging verstoorde omdat financiële coöperaties concurreren op de markt voor retail beleggingsproducten waar zij een selectief voordeel genoten dat niet beschikbaar was voor andere marktspelers met vergelijkbare producten.

(50)

Voorts geloofde de Commissie dat de garantieregeling voor coöperaties het handelsverkeer binnen de Unie beïnvloedde. Immers, talrijke internationale aanbieders van investeringsproducten zijn op de Belgische markt actief en het marktaandeel dat financiële coöperaties dankzij de maatregel kunnen behouden, is voor die andere marktpartijen niet beschikbaar.

(51)

De Commissie vroeg zich af of de financiële coöperaties als financiële instellingen konden worden beschouwd en of die factor implicaties had voor de toepasselijkheid van de bankenmededeling van 2008 (45). De conclusie van de Commissie was dat, aangezien financiële coöperaties geen financiële instellingen in de zin van de bankenmededeling van 2008 zijn, de steun rechtstreeks aan het Verdrag zou moeten worden getoetst.

(52)

Concreet betekent dit dat een maatregel, wil deze met de interne markt verenigbaar zijn op grond van artikel 107, lid 3, onder b), noodzakelijk, geschikt en evenredig moet zijn. De Commissie had twijfel of de maatregel aan een van die drie cumulatieve criteria voldeed. Zo betwijfelde zij of de bescherming van vennoten van financiële coöperaties noodzakelijk was om een ernstige verstoring in de Belgische economie te voorkomen. Ten aanzien van mogelijke overloopeffecten stipte de Commissie aan dat België al diverse maatregelen had opgezet (bv. verhoging van de depositogarantiebescherming tot 100 000 EUR en staatssteunmaatregelen voor diverse banken, in uiteenlopende vorm (herkapitalisatiemaatregelen, liquiditeitsmaatregelen, maatregelen ten behoeve van probleemactiva en ad-hocmaatregelen)). Zij zag dan ook niet in waarom het, naast al die maatregelen, noodzakelijk was om vennoten van financiële coöperaties te beschermen.

(53)

De Commissie betwijfelde dat de maatregel een geschikt instrument was om vennoten van financiële coöperaties te beschermen. In dat verband merkte zij op dat financiële coöperaties geen financiële instellingen zijn en dat zij, gezien hun omvang, niet systeemrelevant leken te zijn. Zij verzocht de Belgische Staat uiteen te zetten via welke kanalen verliezen op investeringen — die ook speelden voor investeerders in bijvoorbeeld beleggingsfondsen — aanzienlijke negatieve overloopeffecten voor de Belgische economie zouden opleveren.

(54)

Ten slotte betwijfelde de Commissie ook of de maatregel evenredig was. In de eerste plaats was voor de Commissie niet duidelijk of financiële coöperaties een billijke vergoeding voor de garantie zouden betalen. In de tweede plaats merkte de Commissie op dat de keuzemogelijkheid om al dan niet toe te treden, gecombineerd met het ontbreken van een levensvatbaarheidtoets tijdens de toetredingsprocedure voor de Belgische Staat, betekende dat financiële coöperaties een prikkel hadden om pas toe te treden zodra duidelijk wordt dat de garantie zal worden uitgewonnen. Een en ander zou tot situaties kunnen leiden waarbij begunstigden een beroep kunnen doen op de garantie, terwijl zij toch in ruime mate alle betalingen daarvoor kunnen vermijden. Ten slotte betwijfelde de Commissie ook of de garantieregeling voor coöperaties de mededinging niet buitensporig zou verstoren, omdat aandeelhouders van concurrenten niet werden beschermd, hetgeen ten goede kwam aan de toegang van financiële coöperaties tot kapitaal en hun algemene marktaandeel op de markt voor retailinvesteringen.

3.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN BIJ HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE

3.1.   Opmerkingen van ARCO

(55)

Volgens ARCO heeft de Belgische overheid op 10 oktober 2008 besloten en aangekondigd om de garantieregeling voor coöperaties in te stellen als onderdeel van een ruimer pakket maatregelen (optrekken van de depositogarantie voor spaardeposito's van kredietinstellingen tot 100 000 EUR en uitbreiding van de garantieregeling tot tak 21-levensverzekeringsproducten en individuele vennoten van financiële coöperaties). ARCO voerde aan dat het besluit van 10 oktober 2008 voor tak 21-producten ten uitvoer werd gelegd met de wet van 15 oktober 2008 en het koninklijk besluit van 14 november 2008, terwijl dat voor aandelencertificaten uitgegeven door financiële coöperaties gebeurde met de wet van 14 april 2009 en het koninklijk besluit van 10 oktober 2011.

(56)

Volgens ARCO is de garantieregeling voor coöperaties geen staatssteun omdat daarmee geen financieel voordeel wordt verleend aan financiële coöperaties. Ook voerde ARCO aan dat de Commissie had geconcludeerd dat een garantieregeling voor tak 21-producten van verzekeringsondernemingen geen staatssteun behelsde, omdat deze open stond voor alle verzekeringsondernemingen — en dus niet selectief was (46). Daarnaast betoogde ARCO dat de garantieregeling voor coöperaties open staat voor alle financiële coöperaties op gelijke voorwaarden — en dus niet selectief is.

(57)

Aansluitend bij opmerkingen van de Belgische overheid, betoogde ARCO dat alle kenmerken van aandelen van financiële coöperaties bevestigen dat zij aan dezelfde cliëntenbehoeften beantwoorden als deposito's en door de wetgever ook als dusdanig worden behandeld. ARCO beklemtoonde dat de Belgische overheid zich zorgen maakte over een besmettingseffect. Indien de Belgische Staat de garantieregeling voor coöperaties niet had opgezet, zou hij het investeerdersvertrouwen hebben ondermijnd en dit zou hebben kunnen leiden tot een stormloop op alle spaarproducten.

3.2.   Opmerkingen van de Belgische Staat

(58)

De Belgische Staat betoogde dat de garantieregeling voor coöperaties niet voldoet aan alle (cumulatieve) staatssteuncriteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag en dus geen staatssteun is. Meer concreet verklaarde de Belgische Staat dat aan drie staatssteuncriteria niet is voldaan. In de eerste plaats verdedigde de Belgische Staat het standpunt dat de maatregel slechts steun aan individuen vormt — niet aan ondernemingen. Vervolgens voerde hij aan dat de maatregel geen selectief voordeel voor financiële coöperaties vormt en ten slotte betoogde de Belgische Staat dat de maatregel niet verstorend is.

(59)

Wat betreft het argument dat de steun niet aan ondernemingen ten goede komt, betoogde de Belgische Staat dat de normale depositogarantieregeling voor kredietinstellingen, met inbegrip van de uitbreiding ervan (d.w.z. de garantieregeling voor coöperaties), was goedgekeurd in toepassing van en in overeenstemming met besluiten van de Ecofin-Raad, Richtlijn 94/19/EG (als gewijzigd) en Richtlijn 97/9/EG.

(60)

De Belgische Staat verdedigde het standpunt dat individuele aandelen van financiële coöperaties alle kenmerken vertonen van deposito's en ook als dusdanig worden gekocht. Hij wees op de volgende kenmerken:

i)

de (individuele) begunstigden van de garantieregeling voor coöperaties verdienen dezelfde bescherming als depositohouders bij andere instellingen die in dezelfde zakelijke sector actief zijn en die aan hetzelfde toezicht zijn onderworpen;

ii)

voor belastingdoeleinden zijn dividenden uitgekeerd door financiële coöperaties en rente betaald op deposito's beide — tot een bepaald bedrag — vrijgesteld van roerende voorheffing (47);

iii)

individuele vennoten van financiële coöperaties kunnen alleen tot een bepaald maximumbedrag van het kapitaal intekenen, afhankelijk van de bepalingen van de statuten van de financiële coöperatie;

iv)

vennoten van financiële coöperaties kunnen alleen uittreden tijdens de eerste zes maanden van het boekjaar en een vennoot die wil uittreden, heeft geen recht op een pro rata aandeel in de meerwaarde van de coöperatieve vennootschap. Volgens de Belgische Staat geeft de waarde van de coöperatieve aandelen niet de waarde van de onderliggende activa van de financiële coöperatie weer en concurreren aandelen in financiële coöperaties dus niet met beleggingsproducten in het algemeen, maar alleen met de subset van producten die reeds een staatsgarantie genieten (d.w.z. deposito's en tak 21-levensverzekeringsproducten);

v)

de aandelen in financiële coöperaties zijn op naam en de overdraagbaarheid ervan is bij wet beperkt (48). Zij zijn niet vrij verhandelbaar met het oog op het boeken van meerwaarden. Vennoten in financiële coöperaties hebben alleen recht op een bescheiden (belastingvrij) dividend en een scheidingsaandeel;

vi)

aandelen in financiële coöperaties kunnen niet worden aangemerkt als investeringen in aandelen van een vennootschap of een beursgenoteerde entiteit;

vii)

aandelen van financiële coöperaties kunnen niet worden aangemerkt als een risico-investering omdat vennoten van financiële coöperaties geen kapitaalwinst kunnen ontvangen;

viii)

de garantieregeling voor coöperaties beschermt alleen de aandelen van individuen (en niet van instellingen).

(61)

Wat het ontbreken van een selectief voordeel betreft, heeft de Belgische Staat erop gewezen dat de garantieregeling voor coöperaties alleen ziet op aandelen in financiële coöperaties die vóór 10 oktober 2011 zijn uitgegeven. Ook wees hij erop dat na die datum financiële coöperaties de garantieregeling voor coöperaties niet meer konden gebruiken om zichzelf op markten te positioneren. De Belgische Staat maakte ook duidelijk dat ARCO sinds september 2008 geen nieuwe aandelen heeft uitgegeven.

(62)

Voorts ontkende de Belgische Staat dat de garantieregeling voor coöperaties financiële coöperaties heeft geholpen om bestaand kapitaal te behouden. Ter onderbouwing van die stelling verklaarde hij dat het bij het persbericht van 10 oktober 2008 gewoon om een voorstel voor een beleidsinitiatief ging, waarin alleen terloops sprake was van financiële coöperaties. Volgens de Belgische Staat was dit persbericht van 10 oktober 2008 geen gedetailleerd akkoord dat was afgestemd met andere gelijklopende persberichten van financiële coöperaties. In dat verband maakte de Belgische Staat een onderscheid tussen zijn persbericht en de persberichten van de Britse regering en Lloyds in de zaak-Lloyds (49), waarnaar de Commissie in het besluit tot inleiding van de procedure verwees. De conclusie van de Belgische Staat was dan ook dat het persbericht van 10 oktober 2008 niet het soort maatregel is waarmee een selectief voordeel aan financiële coöperaties wordt verleend. Wat betreft het persbericht dat nadien op 21 januari 2009 uitging, vond de Belgische Staat het normaal dat ARCO dat persbericht onmiddellijk op haar website heeft geplaatst, omdat alle financiële coöperaties (waaronder ARCO) toentertijd deze kwestie van nabij volgden.

(63)

De Belgische Staat beklemtoonde dat de Commissie dezelfde benadering moest hanteren als zij ten aanzien van Ethias had gehanteerd, en moest concluderen dat de garantieregeling voor coöperaties niet selectief is. Ook betoogde de Belgische Staat dat de bijzondere positie van echte coöperaties reeds werd erkend door het Hof van Justitie in de zaak-Paint Graphos (50). De Belgische Staat wees met name op punt 61 van het arrest-Paint Graphos, waaruit blijkt dat dit soort coöperatieve vennootschappen, gelet op hun specifieke kenmerken, „in beginsel niet kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare feitelijke en juridische situatie te bevinden als commerciële ondernemingen”.

(64)

De Belgische Staat verschafte ook informatie over het aantal ARCO-vennoten dat sinds het uitbreken van de crisis uit de entiteit is uitgetreden. In de boekjaren in de aanloop naar de vrijwillige vereffening, bedroeg het aantal ARCO-vennoten dat vroeg om hun kapitaal teruggestort te krijgen, 9 764 in 2007/2008, 21 250 in 2008/2009 en 23 762 in 2010/2011.

(65)

Wat het verstorende effect van de maatregel betreft, betoogde de Belgische Staat dat de Commissie, voor zover redelijkerwijs mogelijk, had moeten uitleggen met welke financiële producten aandelen in financiële coöperaties concurreren, ook al erkenden de Belgische autoriteiten dat de Commissie in een staatssteunprocedure niet verplicht is een gedetailleerde marktafbakening uit te voeren. De Belgische Staat beweerde in wezen dat individuele vennoten van financiële coöperaties dezelfde mate van bescherming werd geboden als beleggers in alle vergelijkbare deposito-/spaarproducten.

(66)

Ook hebben de Belgische autoriteiten uitgelegd dat de garantieregeling voor coöperaties hetzelfde doel dient als Richtlijn 94/19/EG, d.w.z. de deposito's van individuele spaarders beschermen, om het vertrouwen van depositohouders te behouden en een grotere stabiliteit van de financiële markten te bereiken. De Belgische Staat gelooft dat depositogarantieregelingen van andere lidstaten soms ook niet-traditionele depositoproducten dekken en voerde aan dat de Commissie die factor mee in rekening moest nemen (51).

(67)

De Belgische Staat beklemtoonde ook dat, mocht de Commissie concluderen dat de garantieregeling voor coöperaties staatssteun vormt, de steun als verenigbaar met de interne markt dient te worden beschouwd op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag. De Belgische Staat vond het niet ter zake doen of ARCO al dan niet een financiële instelling is in de zin van de bankenmededeling van 2008. Volgens de Belgische Staat was de cruciale vraag die de Commissie moest beantwoorden, de vraag of de garantieregeling voor coöperaties een passend en noodzakelijk antwoord is om een ernstige verstoring in de economie te voorkomen.

(68)

De Belgische Staat verdedigde het standpunt dat de maatregel noodzakelijk is, dat de effecten ervan tot het minimum beperkt blijven en dat er mechanismen voor lastendeling zijn opgezet.

(69)

In de eerste plaats ontwikkelde de Belgische Staat het argument dat de garantieregeling voor coöperaties passend en geschikt is om depositohouders in België gerust te stellen.

(70)

België gaf toe dat het theoretisch mogelijk was dat instellingen die beschermde deposito's op hun balans hebben, een indirect voordeel kunnen halen uit het bestaan van dit soort beschermingsregelingen, omdat deze helpen om een bank-runte voorkomen. Het verklaarde echter dat depositogarantieregelingen noodzakelijk zijn om bank-runs en een verstoring van de financiële markten te voorkomen. De Belgische Staat betoogde dat de garantieregeling voor coöperaties nodig was om een afkalving van het vertrouwen van het publiek in het Belgische financiële bestel te voorkomen. De basiskenmerken van aandelen in coöperaties als spaarproducten en het feit dat meer dan de helft van de door coöperaties gehouden middelen geïnvesteerd zijn in banken, versterkt de gelijkenissen met deposito's en laat het belang ervan voor het Belgische bancaire systeem duidelijk zien. Een ongecontroleerd faillissement van financiële coöperaties zou een sneeuwbaleffect hebben op alle financiële instellingen en de Belgische economie. Voor aandelen van financiële coöperaties niet dezelfde mate van bescherming bieden als voor basisdeposito's, zou hetzelfde risico hebben ingehouden als geen bescherming bieden voor deposito's. Dit zou een grote impact op het vertrouwen van het publiek in alle depositoproducten in België hebben gehad en zou een systeemrisico hebben doen ontstaan. Ter staving van die argumenten wees de Belgische Staat op het feit dat het aantal (individuele) vennoten van financiële coöperaties hoog is, vergeleken met de totale bevolking in België (52).

(71)

De Belgische Staat maakte ook ernstig bezwaar tegen de bewoordingen die de Commissie in het besluit tot inleiding van de procedure had gehanteerd, en met name de term „capital instruments” in overweging 62 en „risk capital” in voetnoot 35.

(72)

Om de noodzaak van de garantieregeling voor coöperaties aan te tonen, heeft de Belgische Staat de Commissie ook de brief van Comité voor financiële stabiliteit van 29 oktober 2008 (53) en de brief van de gouverneur van de NBB van 7 oktober 2011 aan de toenmalige minister van Financiën (54) overgemaakt.

(73)

In zijn opmerkingen over de verenigbaarheid van de maatregel, verwees de Belgische Staat naar het besluit van de Commissie over Ethias. Volgens de Belgische Staat accepteerde de Commissie maatregelen ten behoeve van Ethias, met inbegrip van de uitbreiding van de depositogarantieregeling naar tak 21-producten, als passende en noodzakelijke maatregelen om een ernstige verstoring in de Belgische economie te voorkomen.

(74)

In de tweede plaats herhaalde de Belgische Staat zijn standpunt dat de maatregel evenredig is. De financiële coöperaties delen de lasten, onder meer via hun bijdragen aan het Bijzonder Beschermingsfonds. De Belgische Staat vond de hoogte van de vergoeding voor de garantie redelijk en vergelijkbaar met de bijdragen voor garantieregelingen van andere beschermde instellingen. Hij was het niet eens met het argument dat het vrijwillige karakter van de garantieregeling voor coöperaties de maatregel onevenredig zou maken.

(75)

Subsidiair betoogde de Belgische Staat dat, mocht de Commissie tot de conclusie komen dat de maatregel staatssteun is, zij zou moeten besluiten dat de maatregel verenigbare liquidatiesteun is. De Belgische Staat herhaalde dat in het koninklijk besluit van 7 november 2011 duidelijk is bepaald dat betalingen door het Bijzonder Beschermingsfonds ingeval van vereffening van een van de betrokken coöperaties pas zouden plaatsvinden nadat de vereffenaar de uiteindelijke afhandeling van de vereffening zoals goedgekeurd door de algemene vergadering van de betrokken vennootschappen heeft neergelegd.

(76)

De Belgische Staat verdedigde ook het standpunt dat, aangezien individuen geen ondernemingen zijn, het schorsingsbevel van de Commissie niet gold voor de betaling aan individuen na de vereffening van ARCO.

(77)

Later heeft de Belgische Staat bijkomende opmerkingen ingediend via een nota die op 18 maart 2014 — dus na het verstrijken van de toegekende deadline — werd verstuurd.

(78)

De Belgische Staat is van oordeel dat de Commissie de uitvoering van de aan individuele vennoten toegekende garantieregeling niet kan verbieden. Zij zou de Belgische Staat ook niet mogen opleggen om af te zien van elke uitbetaling op basis van de garantieregeling noch om de uitbetaalde stortingen op basis van de garantieregeling aan individuele personen terug te vorderen.

(79)

Individuele vennoten zijn inderdaad geen ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag en de uitvoering van de garantie in hoofde van de individuele vennoten zou geen impact hebben op ARCO noch op de mogelijkheden van de Belgische Staat om de steun waarvan de vennootschappen hebben genoten terug te vorderen.

4.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

4.1.   De begunstigde van de maatregel

(80)

Vooraf wil de Commissie herhalen dat zij in overweging 18 van het besluit tot inleiding van de procedure heeft aangevoerd dat de garantieregeling voor coöperaties ten goede kwam aan financiële coöperaties. Na een grondig onderzoek van de chronologie en de kenmerken van de maatregel is echter gebleken dat ARCO de enige echte begunstigde van de maatregel was, zoals in dit onderdeel zal worden beschreven.

(81)

In de voorliggende zaak constateert de Commissie dat er een belangrijk verschil is tussen ARCO en de andere financiële coöperaties die potentieel voor toetreding tot de garantieregeling voor coöperaties in aanmerking komen.

(82)

Uit de beschrijving van de feiten (55) blijkt duidelijk dat de garantieregeling voor coöperaties van bij de aanvang op maat was gemaakt van ARCO, dat in moeilijkheden was gekomen door zijn investeringen in Dexia. ARCO was uiteindelijk ook de enige financiële coöperatie die een aanvraag heeft ingediend om tot de maatregel te worden toegelaten.

(83)

Ten aanzien van de andere financiële coöperaties wijst de Commissie erop dat de garantieregeling voor coöperaties een vrijwillige regeling is, dat de Ministerraad beoordelingsmarge had ten aanzien van het al dan niet toelaten tot de garantieregeling voor coöperaties van een financiële coöperatie die daarom verzocht en de voorwaarden waarop dat kon gebeuren, en dat geen enkele andere financiële coöperatie een aanvraag heeft ingediend om tot de garantieregeling voor coöperaties te worden toegelaten en dat een aantal van hen zich er zelfs van heeft gedistantieerd. Voorts wijst de Commissie erop dat bij geen andere financiële coöperatie de problemen met investeringen dezelfde omvang hadden als bij ARCO met haar investeringen in Dexia.

(84)

Daarom is de conclusie van de Commissie dat ARCO de enige reële begunstigde van de garantieregeling voor coöperaties is, die economische activiteiten uitoefent.

4.2.   Aankondiging en tenuitvoerlegging van de maatregel vormen één enkel optreden

(85)

De Commissie wijst erop dat de regering op 10 oktober 2008 tot de maatregel had besloten en deze had aangekondigd (56). Het is duidelijk dat de Belgische regering had besloten om ARCO het voordeel van een garantieregeling voor coöperaties aan te bieden op hetzelfde moment dat in 2008 de maatregel ten behoeve van Dexia werd uitgewerkt (57). Een ander persbericht van 21 januari 2009 gaf meer details over de maatregel en nadien werd begonnen met het omzetten in wetgeving van de toezegging van de regering.

(86)

De Commissie neemt nota van de bindende en ondubbelzinnige bewoording van de persberichten van 10 oktober 2008 en 21 januari 2009, waarin termen worden gebruikt als „heeft beslist” en „het engagement”, waarmee een gewettigd vertrouwen werd gewekt ten aanzien van de nakoming ervan.

(87)

De persberichten gingen ook uit via de officiële kanalen: het persbericht van 10 oktober 2008 ging uit van de diensten van de minister van Financiën, terwijl het persbericht van 21 januari 2009 werd uitgezonden namens de eerste minister en de minister van Financiën. Het herhaalde karakter van de communicatie met de pers versterkte de onderliggende boodschap.

(88)

De Commissie tekent aan dat het reeds van bij het persbericht van 10 oktober 2008 duidelijk was dat de garantieregeling voor coöperaties zou worden vormgegeven als een uitbreiding van de depositogarantieregeling. Het persbericht van 21 januari 2009 bevat verdere technische details. Zodra het persbericht van 21 januari 2009 was bekendgemaakt, heeft ARCO het op haar website gezet. Dit laatste initiatief was duidelijk bedoeld om individuele vennoten gerust te stellen. Bovendien constateert de Commissie de coherentie van de maatregel in de tijd, aangezien de maatregel niet ingrijpend is gewijzigd tussen de initiële aankondiging ervan op 10 oktober 2008 en het uiteindelijke koninklijk besluit.

(89)

In zijn arrest van 19 maart 2013 in de zaak-Bouygues (58) heeft het Hof van Justitie verklaard dat de aankondiging van een maatregel en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging ervan als één enkel optreden kunnen worden bezien, indien dergelijke maatregelen gerechtvaardigd zijn, gelet op de chronologie en de doeleinden van de aankondiging alsook op de tenuitvoerlegging ervan en de toestand van de onderneming op het tijdstip van dat optreden. Evenzo heeft de Belgische Staat in het geval van deze zaak op 10 oktober 2008 besloten tot en aankondiging gedaan van een maatregel, die nadien voor dezelfde doeleinden ten aanzien van de oorspronkelijk beoogde begunstigde ten uitvoer is gelegd. Bovendien heeft de Commissie in haar besluiten aankondiging en tenuitvoerlegging als één enkele maatregel beschouwd en geoordeeld dat dit soort maatregel een voordeel tot stand brengt vanaf de datum van de aankondiging ervan (59). Ten slotte dient aangestipt te worden dat de in mei 2014 in functie zijnde minister van Financiën de maatregel gekwalificeerd heeft als een verbintenis aangegaan in 2008 (60).

(90)

Op grond van de informatie in de overwegingen 85 tot en met 89 concludeert de Commissie dat de aankondiging en de tenuitvoerlegging van de garantieregeling voor coöperaties als één enkele maatregel moeten worden behandeld.

4.3.   De vraag of er sprake is van steun

(91)

Zoals aangegeven in artikel 107, lid 1, van het Verdrag, zijn, behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(92)

Zowel de Belgische Staat als ARCO voeren aan dat de Commissie de vraag of ARCO staatssteun heeft ontvangen, dient te onderzoeken op basis van een ander besluit van de Commissie, namelijk het besluit in de zaak-Ethias (61). Het begrip „staatssteun” is evenwel een objectief concept dat in het Verdrag is omschreven. Om als staatssteun te worden aangemerkt, moet een maatregel voldoen aan de volgende vier (cumulatieve) staatssteuncriteria: i) de maatregel moet zijn verleend door de staat of uit staatsmiddelen; ii) hij moet de begunstigde van de steun een selectief voordeel opleveren; iii) hij moet de mededinging verstoren (of kunnen verstoren), en iv) hij moet het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden.

(93)

De Commissie is verplicht deze vier criteria te toetsen en zal dit doen in de overwegingen 94 tot en met 110.

Staatsmiddelen

(94)

De Commissie dient na te gaan of de garantieregeling voor coöperaties werd bekostigd uit staatsmiddelen en of zij valt toe te rekenen aan de staat.

(95)

Volgens vaste rechtspraak (62) omvat artikel 107, lid 1, van het Verdrag alle geldelijke middelen die de overheid daadwerkelijk kan gebruiken om ondernemingen te steunen, ongeacht of deze middelen permanent deel uitmaken van het vermogen van de staat, mits zij constant onder staatscontrole — en daarmee ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten — staan.

(96)

Met name is er sprake van staatssteun wanneer middelen die afkomstig zijn uit krachtens de wetgeving van de staat verplichte bijdragen die overeenkomstig deze wetgeving worden beheerd en verdeeld, zelfs indien zij worden beheerd door instellingen die los staan van de overheid. Voor de toepassing van de staatssteunregels komt het niet aan op de situatie van de organen of ondernemingen die de steun verlenen.

(97)

Wat de organisatie van de garantieregeling voor coöperaties betreft, merkt de Commissie op dat Belgische wetgeving de bijdragen vaststelt die de deelnemers moeten betalen, en dat Belgische wetgeving ook bepaalt hoe die middelen zullen worden gebruikt. Daarom worden de middelen van het Bijzonder Beschermingsfonds beschouwd als staatsmiddelen, zelfs al zijn zij oorspronkelijk afkomstig van particuliere bronnen.

(98)

Bovendien kan de Deposito- en Consignatiekas (een overheidsinstantie), indien dat nodig blijkt, de middelen voorschieten die nodig zijn om de uitbetalingen te doen die het Bijzonder Beschermingsfonds geacht wordt te doen. Dat aspect van de garantieregeling voor coöperaties creëert hoe dan ook een voldoende concreet economisch risico waarmee de begroting van de lidstaat wordt bezwaard, om voor de toepassing van artikel 107 van het Verdrag van staatsmiddelen te kunnen spreken (63).

(99)

Wat betreft de toerekenbaarheid van de maatregel aan de Belgische Staat, is het duidelijk dat de garantieregeling voor coöperaties niet kan worden beschouwd als een omzetting van Richtlijn 94/19/EG. Richtlijn 94/19/EG verplicht lidstaten alleen tot het invoeren van een depositogarantiestelsel voor deposito's van kredietinstellingen en in artikel 2 van die richtlijn is uitdrukkelijk bepaald dat alle instrumenten die onder de definitie van „eigen vermogen” van kredietinstellingen zouden vallen, van terugbetaling door een garantiestelsel zijn uitgesloten. Indien een lidstaat besluit andere terugbetalingsregelingen op te zetten die andere financiële producten garanderen, dan vloeit dat soort besluit niet voort uit het Unierecht, maar is het een initiatief van de lidstaat zelf (64). De Commissie merkt op dat de Belgische Staat verwijst naar de beleggerscompensatieregeling, maar die vergelijking doet hier niet ter zake omdat beleggerscompensatieregelingen niet zijn bedoeld om beleggingsrisico's af te dekken. Zoals reeds in overweging 21 is uiteengezet, zijn beleggerscompensatiestelsels alleen bedoeld voor gevallen waarin een beleggingsonderneming wegens fraude of problemen met de systemen van de onderneming niet in staat is om de aan een investeerder toebehorende activa terug te geven.

Selectief voordeel

(100)

De Commissie concludeert dat de garantieregeling voor coöperaties ARCO een voordeel heeft opgeleverd. Het Hof van Justitie is het ermee eens dat ondernemingen een voordeel kunnen verkrijgen in de vorm van betere toegang tot kapitaal in omstandigheden waarin een maatregel van een lidstaat ten behoeve van investeerders ervoor zorgt dat deze meer bereid zijn om hun middelen te beleggen in een specifieke groep beleggingsdoelen (65). In het geval van deze maatregel werden de entiteiten van de Groep-ARCO daarmee geholpen om hun bestaande kapitaal te behouden en bestaande vennoten van de coöperatieve vennootschap te overtuigen niet uit die financiële coöperaties te treden (66), hetgeen een bijzonder belangrijk voordeel was in een nerveuze markt, die zo kenmerkend was voor de periode kort na het faillissement van Lehman Brothers. Op 21 januari 2009 heeft ARCO een persbericht van de Belgische regering op haar website geplaatst om haar vennoten gerust te stellen, hetgeen duidelijk maakt dat het feit dat ARCO in staat was beleggers gerust te stellen, een belangrijk voordeel voor ARCO was. In dat verband merkt de Commissie op dat in het in de zomer 2008 gepubliceerde ARCO-prospectus (67) werd gewezen op het risico van individuele vennoten die de financiële coöperatie zouden verlaten (68)  (69).

(101)

De maatregel is ook duidelijk selectief. In de eerste plaats geldt hij alleen voor houders van aandelen in financiële coöperaties — en niet voor houders van beleggingsproducten die door concurrerende ondernemingen worden uitgegeven. Zodoende konden financiële partijen die conservatieve obligatie- of geldmarktfondsen of beleggingsfondsen met kapitaalgarantie aanbieden, hun cliënten geen vergelijkbare garantie bieden. De Belgische Staat betoogt dat individuele aandelen van financiële coöperaties in wezen vergelijkbaar zijn met deposito's (70). Toch heeft een aantal elementen dat de Belgische Staat aanvoerde, betrekking op coöperaties in het algemeen — en niet op financiële coöperaties. Bovendien maakt de beschrijving die de Belgische Staat van aandelen van financiële coöperaties geeft, geen melding van relevante informatie zoals de risico's van investeren in die instrumenten (71), die niet kenmerkend zijn voor deposito's.

(102)

Het selectieve karakter van de maatregel blijkt ook wanneer de behandeling van financiële coöperaties wordt vergeleken met die van andere erkende, niet-financiële coöperaties. De Belgische Staat beriep zich op het arrest-Paint Graphos om te pleiten voor een bijzondere behandeling van individuele vennoten van financiële coöperaties. Het arrest-Paint Graphos betrof een uitspraak over een prejudiciële vraag van een Italiaanse rechter die wilde weten of de belastingvoordelen waarvan productie- en arbeidscoöperaties het voordeel genieten, konden worden gekwalificeerd als „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag. Het Hof concludeerde in zijn arrest dat het belastingvoordeel diende te worden getoetst aan de vier cumulatieve staatssteuncriteria en het gaf nadere aanwijzingen met name over de vraag hoe te beoordelen of dit soort belastingvoordeel een selectief voordeel vormt (72). Het Hof verklaarde dat diende te worden bepaald: i) of dit soort belastingvoordeel kon worden gerechtvaardigd door de inherente kenmerken van het belastingstelsel (73); ii) of er afdoende controle- en toezichtprocedures voorhanden waren (74), en iii) of het belastingvoordeel evenredig was en niet verder ging dan het noodzakelijke minimum (75).

(103)

De Commissie oordeelt dat de argumentatie van de Belgische staat niet kan slagen omdat de aard van het voordeel toegekend door de maatregel kwalitatief anders is dan het voordeel beoordeeld in Paint Graphos. De door België uitgewerkte maatregel brengt een positief voordeel met zich mee en niet de vrijstelling van een fiscale verplichting of van een betalingsverplichting. Daardoor kan de door het Hof van Jusitie gesteunde drievoudige analyse om na te gaan of een fiscaal voordeel of een uitzondering op een heffing selectief is, niet toegepast worden.

(104)

Zelfs als de Paint Graphos analyse zou kunnen toegepast worden op de maatregel, dan zijn de kenmerken van de maatregel dusdanig dat de maatregel selectief blijft.

(105)

In de eerste plaats tekent de Commissie aan dat het in de zaak-Paint Graphos gaat om àlle productie- en arbeidscoöperaties, en niet om een betrekkelijk kleine subsector, zoals financiële coöperaties. Indien er, zoals België beweert, een bijzondere behandeling moet zijn voor „echte” coöperaties, dan dient die bijzondere behandeling te gelden voor alle erkende coöperaties. De enge focus van de maatregel op uitsluitend financiële coöperaties is daarom op zich al voldoende om het selectieve karakter van de maatregel aan te tonen.

(106)

In de tweede plaats wijst de Commissie erop dat, volgens de Belgische Staat, financiële coöperaties vanaf 10 oktober 2008 bijkomende voorrechten leken te verdienen. De Commissie wijst erop dat vóór die datum erkende coöperaties door hun bijzonder statuut een zekere gunstige behandeling kregen in de vorm van een vrijstelling van roerende voorheffing (76). In dit besluit spreekt de Commissie zich niet uit over de vraag of dat belastingvoordeel evenredig is, maar zij gelooft dat er geen redenen waren om op 10 oktober 2008 plots een bijkomende compensatie of bescherming in te voeren voor vennootschappen die het statuut van financiële coöperatie hebben.

(107)

Ten slotte gelooft de Commissie dat, zelfs indien zij, zoals door België bepleit, zou meegaan in de analyse uit de zaak-Paint Graphos, er geen rechtvaardigingsgronden zijn om een 100 %-garantie af te geven aan individuele vennoten van ARCO (d.w.z. deel i) van de Paint-Graphos-analyse), waarvan de entiteiten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn. Door de aard van die vennootschappen zoals die is vastgesteld in de algemene regels van het Belgische vennootschapsrecht, hadden individuele ARCO-vennoten zich ervan bewust moeten zijn dat zij hun volledige kapitaal konden verliezen in het geval van een vereffening (77). Voorts is een 100 %-bescherming van alle door de individuele vennoten van financiële coöperaties onderschreven kapitaal geen evenredige maatregel (deel iii) van de Paint-Graphos-analyse) omdat die vennoten zouden worden afgeschermd tegen alle risico's, hetgeen een buitensporig voordeel zou opleveren aan de vennootschappen waarvan zij vennoten zijn (78).

Verstoring van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten

(108)

De garantieregeling voor coöperaties verleent financiële coöperaties een voordeel dat andere spelers die retail beleggingsproducten en andere erkende, niet-financiële coöperaties aanbieden, niet hebben. Dankzij de maatregel heeft ARCO haar marktaandeel langer kunnen behouden. ARCO kreeg niet te maken met een uitstroom van kapitaal, of pas later en in mindere mate dan zonder de maatregel het geval was geweest. Daardoor kwam kapitaal dat anders beschikbaar was geweest om te investeren, niet beschikbaar voor andere spelers, die op hun merites moesten concurreren en dus geen beroep konden doen op de garantieregeling voor coöperaties. Bijgevolg verstoort de garantieregeling voor coöperaties de mededinging (79).

(109)

Wanneer een lidstaat steun toekent aan een onderneming, kan de binnenlandse activiteit in stand blijven of stijgen, met als gevolg dat de kansen van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen om in die lidstaat (verder) op de markt te komen, afnemen (80). Aangezien er op de Belgische markt talrijke internationale aanbieders van beleggingsproducten zijn, beïnvloedt de maatregel wel degelijk het handelsverkeer binnen de Unie.

Conclusie

(110)

Op grond van de in de overwegingen 91 tot en met 109 gemaakte analyse concludeert de Commissie dat de garantieregeling voor coöperaties staatsmiddelen behelst, een selectief voordeel voor ARCO vormt, de mededinging verstoort en het handelsverkeer binnen de Unie ongunstig beïnvloedt en zodoende aan alle staatssteuncriteria voldoet. Al deze elementen zijn ten laatste aanwezig wanneer het Koninklijk besluit van 10 oktober 2011 wordt aangenomen, maar het voordeel gecreëerd door de maatregel bestond al op het ogenblik dat de Belgische regering op 10 oktober 2008 aankondigde dat de maatregel gecreëerd zou worden. Het volledig bedrag van het voordeel moet in rekening worden gebracht wanneer de verenigbaarheid van de maatregel wordt beoordeeld en — als het nodig zou zijn — wanneer de steun moet teruggevorderd worden.

4.4.   Verenigbaarheid van de steun

(111)

Nu is komen vast te staan dat de garantieregeling voor coöperaties staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag is, moet de Commissie nagaan of die steun met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard.

(112)

In artikel 107, lid 1, van het Verdrag is bepaald dat staatssteun onverenigbaar is met de interne markt — en dus verboden — behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien. In artikel 107, leden 2 en 3, van het Verdrag worden vervolgens twee categorieën verenigbare steun afgebakend.

(113)

In de eerste plaats somt artikel 107, lid 2, van het Verdrag de categorieën staatssteun op die automatisch zijn vrijgesteld van het principiële verbod, maar de garantieregeling voor coöperaties valt niet onder een van die categorieën.

(114)

In de tweede plaats bestrijkt artikel 107, lid 3, van het Verdrag diverse categorieën steun die met de interne markt verenigbaar kunnen worden verklaard. In theorie zou artikel 107, lid 3, onder b) of c), van het Verdrag hier kunnen worden toegepast.

(115)

Wat artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreft, heeft de Commissie in richtsnoeren en steunkaders uiteengezet hoe zij de afwijking van die bepaling op bepaalde soorten steun zal toepassen. De Commissie tekent echter aan dat de maatregel niet overeenstemt met een van de soorten steun die onder die richtsnoeren of steunkaders vallen. Bovendien heeft België noch ARCO een doelstelling van gemeenschappelijk belang vermeld voor de toepassing van die bepaling. Daarom dient de Commissie de maatregel op zijn eventuele verenigbaarheid alleen te toetsen aan artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag.

(116)

Ten aanzien van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag merkt de Commissie op dat de Belgische Staat betoogt dat, mocht de Commissie concluderen dat de garantieregeling voor coöperaties staatssteun behelst, de maatregel dient te worden getoetst aan artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag. Op grond van die bepaling kan steun namelijk met de interne markt verenigbaar worden verklaard indien de steun noodzakelijk is om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen.

(117)

Artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag vergt evenwel een restrictieve uitlegging van wat als een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat kan worden beschouwd. De betrokken verstoring moet de gehele economie van een lidstaat raken, en niet enkel de economie van een van de streken of gebiedsdelen van die lidstaat (81).

(118)

Toen de financiële crisis in het najaar 2008 zijn eerste dieptepunt bereikte, besloot de Commissie in de bankenmededeling van 2008 dat artikel 107, lid 3, onder b), zou kunnen worden gebruikt voor het beoordelen van staatssteunmaatregelen om de problemen bij financiële instellingen aan te pakken (82).

(119)

Buiten de financiële sector heeft de Commissie, eveneens op grond van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag, de tijdelijke kaderregeling van de Unie inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (83) uitgewerkt. Dat steunkader is echter niet op de maatregel van toepassing. Het is net bedoeld voor de reële economie, doordat het lidstaten in staat wil stellen om geschikte maatregelen te nemen om betere toegang tot financiering te geven aan ondernemingen die bereid zijn te investeren tijdens de financiële crisis, op een moment dat bankfinanciering schaarser werd. De problemen van ARCO houden geen verband met een tekort aan bankfinanciering, maar met activa (d.w.z. aandelen-Dexia) waarvan de waardering neerwaarts moest worden bijgesteld. Voorts valt de garantieregeling voor coöperaties — die een 100 %-garantie biedt voor schuldinstrumenten — niet onder een van de steuncategorieën die in dat steunkader in onderdeel 4.3 ter sprake komen.

(120)

Aangezien financiële coöperaties geen financiële instellingen in de zin van de bankenmededeling van 2008 zijn (84), zal de steun rechtstreeks aan het Verdrag moeten worden getoetst. Wil de maatregel voldoen aan de algemene voorwaarden voor verenigbaarheid op grond van artikel 107, lid 3, van het Verdrag, dan moet hij aan de volgende voorwaarden voldoen (85):

a)    geschikt instrument : de steun moet doelgericht zijn, zodat daarmee daadwerkelijk de doelstelling van het opheffen van een ernstige verstoring in de economie kan worden behaald. Dit zou niet het geval zijn indien de maatregel geen geschikt instrument was om de verstoring op te heffen;

b)    noodzaak : de steun moet door het bedrag en de vorm ervan noodzakelijk zijn om de doelstelling te behalen. Hij moet dus beperkt zijn tot het minimumbedrag dat nodig is om de doelstelling te behalen, en moet de vorm hebben die het meest geschikt is om de verstoring op te heffen;

c)    evenredigheid : de positieve effecten van de maatregel moeten goed worden afgewogen tegen de concurrentieverstoringen, zodat deze verstoringen beperkt blijven tot het minimum dat nodig is om de doelstellingen van de maatregel te bereiken.

(121)

Wat betreft de vraag of de maatregel een geschikt instrument is, merkt de Commissie op dat de impact van financiële coöperaties op de ruimere economie fundamenteel verschilt van die van klassieke banken, die zijn blootgesteld aan bank-runs. Indien alle houders van bankdeposito's besluiten om hun geld op hetzelfde tijdstip af te halen, zou de bank verplicht zijn om al haar illiquide activa op korte termijn van de hand te doen (met dus fire salestot gevolg), hetgeen ernstige gevolgen zou hebben voor de kredietverschaffing aan de reële economie en ook een neerwaartse spiraal voor de prijzen van activa op gang kan brengen. Financiële coöperaties verschaffen echter geen krediet aan de reële economie. Zij hebben ook wettelijk het recht om uittredingen te beperken (86), zodat een ongecontroleerde afstoting van activa in beginsel kan worden vermeden. Dit laatste element wijst, wat betreft de systemische effecten, op een belangrijk verschil tussen deposito's en aandelen in coöperaties.

(122)

Het is ook duidelijk dat, uit juridisch oogpunt, vennoten van een financiële coöperatie vennoten zijn van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Als gevolg van dat statuut zijn individuele vennoten van financiële coöperaties, juridisch gezien, blootgesteld aan de mogelijkheid dat zij hun initieel ingelegde kapitaal geheel of ten dele verliezen. In dat verband neemt de Commissie ook nota van het feit dat de gouverneur van de NBB niet heeft bevestigd dat aandelen van financiële coöperaties vergelijkbaar zijn met spaardeposito's bij een kredietinstelling (87).

(123)

Voorts wijst de Commissie er op dat de positie van individuele vennoten van financiële coöperaties in de „watervalstructuur” (88) bij de vereffening of het faillissement van die entiteiten sterk verschilt van die van een houder van een spaardeposito bij een kredietinstelling. Kredietinstellingen zijn gereglementeerde entiteiten waarvoor de toezichthouder erop toeziet dat er een bepaald bedrag aan kapitaal beschikbaar is. Dat kapitaal vormt een eerste buffer ingeval van vereffening of faillissement. Vennoten van financiële coöperaties genieten echter niet dit soort bescherming. Bij vereffening of faillissement worden zij als eerste getroffen.

(124)

Op basis van de argumenten die in de overwegingen 121, 122 en 123 werden ontwikkeld, concludeert de Commissie dat de garantieregeling voor coöperaties aan financiële coöperaties en hun individuele vennoten gewoon bescherming biedt tegen de gevolgen van hun beleggingen uit het verleden. Het is echter geen geschikte maatregel om een ernstige verstoring in de Belgische economie te voorkomen.

(125)

Wat betreft de vraag of de maatregel noodzakelijk is, herhaalt de Commissie dat de Belgische Staat reeds aanzienlijke maatregelen heeft genomen om een verstoring in zijn economie te voorkomen. Hij heeft reeds andere maatregelen opgezet voor het stabiliseren van het Belgische financiële bestel en met name de banken en andere financiële instellingen waarin financiële coöperaties geïnvesteerd hadden. De Belgische depositogarantieregeling bood bescherming voor deposito's tot maximaal 100 000 EUR en de Belgische Staat heeft Fortis, KBC, Dexia en Ethias geholpen met herkapitalisatiemaatregelen, liquiditeitsmaatregelen, maatregelen ten behoeve van probleemactiva en ad-hocmaatregelen. De Commissie concludeert dat het niet noodzakelijk was om bescherming te bieden aan sommige individuele aandeelhouders in het geval van financiële coöperaties, die per slot van rekening vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn.

(126)

Wat betreft de brief van de gouverneur van de NBB waarnaar de Belgische Staat verwijst, tekent de Commissie aan dat deze dateert van oktober 2011, dus van lang na 10 oktober 2008, datum van de aankondiging van de maatregel. Bovendien blijkt uit de bewoording van die brief niet dat de maatregel noodzakelijk is om een ernstige verstoring van de Belgische economie te voorkomen. In de brief staat gewoon dat met de maatregel de negatieve effecten van de (systeem)crisis beperkt zouden kunnen (89) worden. Wat betreft de brief van het Comité voor financiële stabiliteit merkt de Commissie dat die gewoon handelt over de verhoging van de bescherming door de depositogarantieregeling en de invoering van de garantieregeling voor tak 21-verzekeringsproducten.

(127)

Ten aanzien van de vraag of de maatregel evenredig is, merkt de Commissie op dat de vormgeving van de maatregel onvoldoende garanties biedt tegen adverse selectie (90). Het vrijwillige karakter van de garantieregeling voor coöperaties, gekoppeld aan het feit dat er kennelijk geen levensvatbaarheidstoets is, creëert een prikkel om pas toe treden zodra duidelijk wordt dat de garantie zal worden uitgewonnen. In dit soort scenario kan de begunstigde van de garantie gebruikmaken, terwijl hij toch in ruime mate alle betalingen daarvoor kan vermijden tot net vóór de vereffening.

(128)

De Commissie denkt ook dat de garantieregeling voor coöperaties buitensporige verstoringen van de normale marktwerking oplevert. Dankzij de maatregel kon ARCO haar marktpositie op de markt voor retail financiële producten beschermen en daardoor had dit een negatief effect (of kon het dit hebben) op het marktaandeel en de winstgevendheid van concurrenten die geen beroep konden doen op de garantieregeling voor coöperaties.

(129)

Concluderend, de maatregel kan niet met de interne markt verenigbaar worden verklaard, omdat hij geschikt, noodzakelijk noch evenredig is voor de toepassing van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag en omdat hij niet onder de toepassing valt van enige andere bepaling betreffende de verenigbaarheid van staatssteun.

4.5.   Berekening van de steun

(130)

Wat betreft de berekening van het van ARCO terug te vorderen voordeel, neemt de Commissie de volgende parameters en feiten in aanmerking (91):

de maximumomvang aan kapitaaluitstroom volgens de statuten van ARCO, dat beperkt is tot 10 % van het totale kapitaal of 10 % van haar vennoten (92);

het feit dat alleen individuele vennoten door de garantieregeling voor coöperaties gedekt worden;

de specifieke vormgeving van de garantieregeling voor coöperaties die, enerzijds, vrijwillig was en de financiële coöperaties de keuze liet om al dan niet toe treden, terwijl zij, anderzijds, zelfs financiële coöperaties met een hoog risico op faillissement of vereffening toestond om een aanvraag tot toetreding tot de regeling in te dienen (zoals het geval was toen — kort na de toetreding van ARCOFIN, ARCOPAR en ARCOPLUS tot de garantieregeling — de algemene vergaderingen van ARCOFIN, ARCOPAR en ARCOPLUS op 8 december 2011 het voorstel van hun respectievelijke raden van bestuur goedkeurden om over te gaan tot de vrijwillige vereffening);

het feit dat ARCO, lang voordat zij in vrijwilllige vereffening werd gesteld, reeds in een ongezonde financiële situatie verkeerde, omdat zij — zoals beschreven in de overwegingen 38, 44 en 82 — zwaar had geïnvesteerd in aandelen-Dexia, een bank die in het najaar 2008 van het faillissement moest worden gered door de Belgische, Franse en Luxemburgse overheid, met als gevolg dat een forse daling van de waarde van aandelen-Dexia nog ongunstig uitwerkte op de financiële positie van ARCO, met name omdat ARCO via een hefboom had deelgenomen aan de redding van Dexia door schulden aan te gaan, en

het feit dat ARCO in 2011 een eenmalige toetredings- en garantiepremie heeft betaald.

(131)

Het voordeel dat ARCO verkreeg was een bescherming tegen een uitstroom van kapitaal, die ARCO anders alleen had kunnen stoppen door de bepalingen van haar statuten toe te passen zodra zij 10 % (93) van haar kapitaal of 10 % van haar vennoten zag wegvallen. Een uitstroom in dergelijke omvang zou zich waarschijnlijk voordoen zodra ARCO ofwel, objectief gezien, zou terechtkomen in een situatie van te hoge schuldenlast, een faillissements- of vereffeningsprocedure, of, meer subjectief zoals in een aantal andere gevallen van bank-runs (94), zodra haar vennoten ARCO niet langer als een veilige belegging zouden gaan zien, bijvoorbeeld door haar sterke blootstelling aan de financiële situatie en marktwaarde van Dexia.

(132)

De Commissie hanteert een voorzichtige (95) benadering bij de berekening van het voordeel dat ARCO heeft verkregen, doordat zij de mogelijke uitstroom van slechts één jaarlijkse periode in aanmerking neemt — in plaats van meerdere perioden. Door op die basis te werk te gaan, zou de berekening het minimale effect van de garantieregeling voor coöperaties in beeld moeten brengen, al kan de garantie in werkelijkheid ook hebben belet dat ARCO meerdere malen met de maximale uitstroom van vennoten en kapitaal te maken had gekregen. Volgens de statuten kon ARCO een kapitaaluitstroom stopzetten indien ofwel 10 % van het kapitaal of 10 % van de vennoten was weggevallen. Voor de berekening van het steunbedrag gaat de Commissie ervan uit dat ARCO uit deze beide opties het meer doeltreffende alternatief zou kiezen, namelijk het alternatief dat een hoger kapitaalniveau zou hebben veilig gesteld. Wat betreft de optie met betrekking tot een uitstroom van de vennotenbasis zal de Commissie het laagste aantal individuele vennoten tijdens de periode waarin het voordeel aanwezig was (ingaande per 10 oktober 2008) hanteren, hetgeen andermaal een conservatieve aanname is, en aan die vennoten het gemiddelde aandeel in het kapitaal van dat jaar toewijzen. Wat betreft de optie met betrekking tot de uitstroom van kapitaal zal de Commissie ook het jaar met het laagste volume kapitaal hanteren.

(133)

De Commissie houdt ook rekening met het feit dat het voordeel van de maatregel ten dele werd verminderd doordat ARCO, dat bestond uit de drie rechtspersonen ARCOPAR, ARCOFIN en ARCOPLUS, slechts een eenmalige toetredingsvergoeding en een garantiepremie voor één jaar moest betalen, ook al vonden die betalingen pas plaats in het najaar 2011, net voordat ARCO de vrijwillige vereffening aanvroeg.

(134)

Het dankzij de maatregel verkregen voordeel is dus het laagste bedrag dat met de volgende twee berekeningen wordt verkregen: a) 10 % van kapitaal van het jaar met het laagste kapitaal in de periode van 10 oktober 2008 tot en met 8 december 2011, minus het totale reeds aan premies betaalde bedrag, en b) 10 % van het laagste aantal vennoten in de periode van 10 oktober 2008 tot en met 8 december 2011, vermenigvuldigd met het gemiddelde aandeel in het kapitaal per vennoot in datzelfde jaar, minus het totale reeds aan premies betaalde bedrag.

(135)

In absolute termen neemt de kans dat beleggers hun kapitaal wegtrekken mettertijd toe, waardoor het moeilijker wordt om de rente te berekenen die over het verkregen voordeel moet worden betaald. Om het door ARCO verkregen voordeel volledig te niet te kunnen doen en tegelijk de lidstaat te laten beschikken over een werkbare methode waarmee de terugvorderingsrente kan worden berekend (96), is de Commissie van oordeel dat het gehele voordeel ten minste vanaf 8 december 2011 volledig beschikbaar was en verlangt zij dat de terug te vorderen bedragen rente omvatten vanaf 8 december 2011 tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

(136)

Om de steunberekening te kunnen verifiëren, vraagt de Commissie dat België de Commissie een lijst zou verschaffen van het aantal ARCOPAR-, ARCOFIN- en ARCOPLUS-vennoten voor de periode van 10 oktober 2008 tot en met 8 december 2011, zoals geregistreerd per ultimo van elk jaar.

(137)

In haar aanvullende opmerkingen ingediend meer dan anderhalf jaar na het verstrijken van de deadline om opmerkingen te leveren op het besluit tot inleiding van de procedure, brengt de Belgische Staat geen fundamenteel nieuwe elementen aan. De Belgische Staat stelt dat de Commissie de uitvoering van de aan individuele vennoten toegekende garantieregeling niet kan verbieden. Zij zou ook niet aan de staat kunnen opleggen om elke uitbetaling in hoofde van de garantieregeling op te schorten noch om alle uitbetaalde betalingen op basis van de garantieregeling aan individuele aandeelhouders te recupereren.

(138)

Ter ondersteuning van deze opmerkingen, herinnert de Belgische Staat eraan dat de individuele vennoten geen ondernemingen zijn in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag en is hij van oordeel dat de uitvoering van de garantieregeling in het voordeel van de individuele vennoten geen impact zou hebben op ARCO noch op de mogelijkheden van de Belgische Staat om de steun te recupereren.

(139)

Bij wijze van antwoord, geeft de Commissie aan dat de som waarvan het huidige besluit de terugvordering vraagt wel degelijk het steunbedrag is ten voordele van ARCO.

(140)

Voorts onderstreept de Commissie dat in toepassing van artikel 108, lid 2, van het Verdrag, de vaststelling dat een staatssteunmaatregel onverenigbaar is met de interne markt, volstaat om de lidstaat op te leggen de maatregel definitief te schorsen (97). De Belgische Staat kan dus niet beweren dat het verbod om een niet-verenigbare staatssteunmaatregel te implementeren in strijd is met het Unierecht.

(141)

De Belgische Staat moest dus de injunctiebeslissing respecteren die genomen werd in het besluit om de procedure te openen, die elke uitvoering van de maatregel opschortte, wat betekende dat geen enkele uitbetaling gedaan kon worden.

(142)

Het is dan ook gerechtvaardigd dat België zich verder onthoudt van elke uitbetaling die zou voortvloeien uit de maatregel.

Conclusie

(143)

De Commissie constateert dat de garantieregeling voor coöperaties staatssteun vormt ten faveure van ARCOPAR, ARCOFIN en ARCOPLUS die België, in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd. De Belgische Staat dient de aan de garantieregeling voor coöperaties ten grondslag liggende wetgeving (met name de wet van 14 april 2009 en het koninklijk besluit van 10 oktober 2011) in te trekken en dient het voordeel terug te vorderen van ARCOPAR, ARCOFIN en ARCOPLUS,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De garantieregeling, die België in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verstrekt heeft in het voordeel van de financiële coöperatieven van ARCO en in het bijzonder ARCOFIN, ARCOPAR en ARCOPLUS is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 2

1.   België vordert de in artikel 1 bedoelde ontvangen steun van de begunstigden terug voor het laagste bedrag dat de volgende twee berekeningen opleveren:

a)

10 % van kapitaal van het jaar met het laagste kapitaal in de periode van 10 oktober 2008 tot en met 8 december 2011, minus het totale reeds aan premies betaalde bedrag, of

b)

10 % van het laagste aantal vennoten in de periode van 10 oktober 2008 tot en met 8 december 2011, vermenigvuldigd met het gemiddelde aandeel in het kapitaal per vennoot in datzelfde jaar, minus het totale reeds aan premies betaalde bedrag.

2.   De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf 8 december 2011 tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (98).

4.   België blijft zich onthouden van elke uitbetaling ten gevolge van de maatregel van de steun bedoeld in artikel 1 vanaf de datum van kennisgeving van dit besluit.

Artikel 3

1.   België beëindigt de staatssteunmaatregel bedoeld in artikel 1 omdat deze maatregel niet verenigbaar is met de interne markt.

2.   De terugvordering van de in artikel 1 bedoelde steun geschiedt onverwijld en daadwerkelijk.

3.   België zorgt ervoor dat het onderhavige besluit binnen vier maanden vanaf de datum van kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 4

1.   België deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit de volgende informatie mee:

a)

een nadere beschrijving van de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen;

b)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigde gelast werd de steun terug te betalen.

2.   België houdt de Commissie op de hoogte van de voortgang van de nationale maatregelen genomen ter uitvoering van dit besluit en dit tot de volledige terugvordering van de in artikel 1 bedoelde steun. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld inlichtingen over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen. Het verstrekt eveneens gedetailleerde inlichtingen over de reeds van de begunstigde teruggevorderde steunbedragen en terugvorderingsrente.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 3 juli 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 213 van 19.7.2012, blz. 64.

(2)  Ook de Belgische Raad van State heeft erop gewezen dat de maatregel mogelijk als staatssteun zou kunnen worden aangemerkt; zie het Advies van de Raad van State nr. 46.131/2 van 4 maart 2009.

(3)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(4)  Zie voetnoot 1.

(5)  Een nadere beschrijving van ARCO is te vinden in de overwegingen 38 t/m 44.

(6)  Zie http://www.dekamer.be/kvvcr/pdf_sections/comm/dexia/N031_20120125reynders.pdf Transcripties Dexia-commissie — hoorzitting van 25.1.2012 met minister Reynders, blz. 7 en 32. In die transcripties staat het volgende te lezen: „…, en 2008, des membres du gouvernement sont intervenus en Conseil restreint afin de demander à l'Etat d'intervenir pour Ethias et pour ARCO. Compte tenu de la situation de crise dans laquelle on était, le gouvernement s'est engagé le 10 octobre 2008 et le 21 janvier 2009 à protéger la part de capital des coopérateurs personnes physiques dans des sociétés coopératives… dans une décision politique, j'ai donc bien compris à un moment donné que je ne pourrais pas — et le premier ministre aussi à l'époque — boucler l'accord avec nos collègues [p.m.: Frankrijk en Luxemburg waren de andere lidstaten die bij het Dexia-dossier betrokken waren] et avec la direction de Dexia — si en même temps, il n'y avait pas des décisions prises sur Ethias et sur ARCO. […] Donc, pour les coopérateurs des coopératives, nous avions pris cet engagement […] Alors pourquoi en trois étapes et pourquoi avec pas mal de temps? Parce qu'il a d'abord fallu faire en sorte que cet accord politique puisse se traduire dans un texte.”.

(7)  In een artikel van 15 mei 2014 in het weekblad Trends (p.20) — dat ook gepubliceerd werd op de persoonlijke website van de toen in functie zijnde minister van Financiën (http://www.koengeens.be/news/2014/05/15/dubbelinterview-in-trends-met-kris-peeters-en-koen-geens), heeft de minister het volgende verklaard: „Eind september 2008 bij de eerste Dexia-crisis werd aan de Gemeentelijke Holding, ARCO en Ethias gevraagd om deel te nemen aan een kapitaalverhoging waarvoor ze het geld niet hadden. De achterban van onder andere ARCO en Ethias had waarborgen nodig, anders zouden ze hun spaargeld weghalen. Dat had het faillissement van ARCO betekend. Die waarborg heeft dus veel te maken met de context van dat moment. ARCO, Ethias en de Gemeentelijke Holding waren verplicht om mee te gaan in de kaptaalverhoing van Dexia, omdat er geen andere oplossing was. Dat was 2008. […] Op dat moment kende de federale wetgever — met vijf partijen — een overheidswaarborg toe. Het resultaat was dat de ARCO-spaarders hun geld lieten staan. Ze dachten: we moeten blijven steunen, en als het misloopt is er een vangnet.”.

(8)  Een tak 21-levensverzekeringsproduct wordt gedefinieerd in punt 21 van bijlage I bij het Koninklijk besluit houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen. Het gaat om verzekeringsproducten, niet verbonden met beleggingsfondsen (in tegenstelling tot zogeheten tak 23-levensverzekeringsproducten). Tak 21-producten bieden in beginsel een gegarandeerd rendement op de investering dat kan worden verhoogd door een participatie in de investeringsresultaten van de verzekeringsonderneming.

(9)  Het persbericht bevat de volgende alinea: „De regering heeft beslist om de bescherming die dit Fonds verleent, uit te breiden naar andere instellingen van de financiële sector (met name verzekeringsondernemingen en erkende coöperatieven) die hierom zouden verzoeken voor de producten die gelijkgesteld zijn met bankdeposito's zoals bepaalde producten die deel uitmaken van Tak 21. Bepaalde instellingen hebben al hun belangstelling hiervoor laten blijken.”.

(10)  Op 18 december 2008 had de vorige regering ontslag genomen en op 30 december 2008 trad een nieuwe regering aan.

(11)  In dat persbericht herhaalde de Belgische regering haar toezegging om een garantieregeling voor coöperaties op te zetten: „De regering bevestigt het engagement genomen door de vorige regering, om een waarborgregeling aan te bieden voor de vennoten van bestaande erkende coöperatieve vennootschappen […]”. Dat persbericht bevatte ook technische details over de garantieregeling voor coöperaties.

(12)  Argen-Co heeft in zijn prospectus voor de uitgifte van coöperatieve aandelen van 5 oktober 2010 verklaard (blz. 4): „de aandelen kwalificeren noch als een schuldinstrument uitgegeven door een kredietinstelling, noch als een spaardeposito, en de aandelen worden bijgevolg niet gedekt door enige depositobeschermingsregeling.” Een vergelijkbare boodschap heeft Lanbokas/Agricaisse op blz. 6 van zijn prospectus van 15 mei 2009 meegegeven, waar zij verklaarde dat wie aandelen in de coöperatie koopt, ermee rekening moet houden dat er geen bescherming door de depositobeschermingsregeling is.

(13)  Belgisch Staatsblad van 17.10.2008, 2e ed., N. 2008-3690 [2008/03425].

(14)  Belgisch Staatsblad van 17.11.2008, 2e ed., N. 2008-4088 [2008/03450].

(15)  Het Comité voor financiële stabiliteit (CFS) concludeerde dat de uitbreiding van de depositogarantieregeling van onmisbaar belang was voor de stabiliteit van het Belgische financieel bestel. (Het Comité voor financiële stabiliteit „estime que les mesures proposées sont effectivement indispensables afin de préserver la stabilité du système financier belge et doivent pouvoir entrer en vigueur dans les plus brefs délais”.).

(16)  Belgisch Staatsblad van 21.4.2009, 1e ed., N. 2009-1426 [2009/03147].

(17)  Belgisch Staatsblad van 12.10.2011, 2e ed., N. 2011-2682 [2011/205241].

(18)  Na de instelling van de garantieregeling voor coöperaties werd de wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België in die zin aangepast en werd artikel 36/24 ingevoegd (http://www.nbb.be/doc/ts/Enterprise/juridisch/N/organieke_wet.pdf).

(19)  „Les circonstances actuelles nous semblent répondre à ces conditions, en ce que la crise des dettes souveraines, les perturbations actuelles sur les marchés financiers et le dysfonctionnement des marchés interbancaires font peser sur notre économie un risque grave de cette crise systémique. A cet effet, une garantie d'Etat couvrante les parts des coopérateurs de certaines sociétés coopératives agréées permettrait de limiter les effets de cette crise.”.

(20)  „Le législateur justifie cette disposition sur la base d'une assimilation des parts de coopérateurs de certaines sociétés coopératives à des dépôts bancaires. Le présent avis étant limité à l'avant-projet d'Arrêté royal, il n'examine pas l'assimilation pratiquée par le législateur”.

(21)  „Prima facie, il ne nous semble pas évident de convaincre à coup sûr la Commission de ce que la mesure que l'avant-projet d'Arrêté royal vise à exécuter s'adresse bien à tous les acteurs comparables du marché et ne relève donc pas du champ d'application des règles sur les Aides d'Etat”.

(22)  „Ce caractère facultative donne lieu à un risque de sélection adverse par lequel seules les sociétés coopératives fortement exposées à des risques de perte contribueraient effectivement au Fonds Spécial de Protection”.

(23)  Belgisch Staatsblad van 18.11.2011, 2e ed., N. 2011-2974 [2011/03368].

(24)  ARCOPAR betaalde in totaal 1 794 102 EUR, ARCOFIN betaalde 193 391 EUR en ARCOPLUS betaalde 63 265 EUR.

(25)  Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5).

(26)  Artikel 1, punt 4, van Richtlijn 94/19/EG omschrijft een „kredietinstelling” als „een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van deposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening”.

(27)  Artikel 1, punt 1, van Richtlijn 94/19/EG omschrijft „deposito's” als „een creditsaldo dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat de kredietinstelling onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden dient terug te betalen, alsmede schulden belichaamd in door deze kredietinstelling uitgegeven schuldbewijzen.”

(28)  Voor deposito's de tranche tussen 50 000 EUR en 100 000 EUR, en de dekking (tot 100 000 EUR) voor tak 21-levensverzekeringsproducten en individuele aandelen in financiële coöperaties.

(29)  http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ecofin/103566.pdf

(30)  Artikel 2 van Richtlijn 94/19/EG luidt als volgt: „Van terugbetaling door een garantiestelsel zijn uitgesloten: […]

alle instrumenten die zouden vallen onder de definitie van „eigen vermogen” in artikel 2 van Richtlijn 89/299/EEG van de Raad van 17 april 1989 betreffende het eigen vermogen van kredietinstellingen”.

(31)  Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (PB L 68 van 13.3.2009, blz. 3).

(32)  Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22).

(33)  Belgisch Staatsblad van 6.8.1999, 2e ed., N. 99-2630 [99/09646].

(34)  http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/loi_a.pl?language=nl&caller=list&cn=1999050769&la=n&fromtab =wet&sql = dt='wetboek%20van%20vennootschappen'&tri = dd+as+rank&rech=1&numero=1

(35)  De Nationale Raad voor Coöperatie, die werd opgericht bij wet van 20 juli 1955, speelt een belangrijke rol in de erkenning van erkende coöperaties.

(36)  Datzelfde artikel van het wetboek van de inkomstenbelastingen lijst andere financiële producten op waarvan de inkomsten geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van roerende voorheffing.

(37)  Bron: Maarten Van Dijck, Ondernemen met coöperatief kapitaal. Groep ARCO 1935-2005 (= KADOC-Diversen 38) Leuven-Tielt, KADOC/Lannoo, 2005, blz. 176-177.

(38)  Belangrijk is dat ARCOFIN meteen na de Dexia-operatie in 2001 tijdelijk haar status van erkende coöperatieve vennootschap heeft opgegeven. In Ondernemen met coöperatief kapitaal. Groep ARCO 1935-2005 (blz. 192-193) wordt die periode als volgt beschreven: „Groep ARCO wijzigde enkele maanden na de Dexia-operatie de statuten van haar coöperatieve vennootschappen om de aandeelhouders die reeds aandeelhouder waren vóór de Dexia-operatie, mee te laten delen in de betere winstvooruitzichten voor Dexia Groep en de ARCO-vennootschappen. […] De nieuwe statuten voorzagen dat voortaan minimum 80 % en maximum 90 % van de courante jaarwinst aan de aandeelhouders zou worden uitgekeerd. Daarmee kon het Arcofin-dividend in maart 2003 reeds opgetrokken worden van 6 % netto tot 8 % bruto. Omdat door die verhoging het reglementaire maximumdividend (6 %) voor erkende coöperatieve vennootschappen werd overschreden, liet Arcofin het statuut door de Nationale Raad voor de Coöperatie erkende coöperatie vallen. Dat impliceerde dat de vrijstelling van roerende voorheffing op het dividend verviel. Na roerende voorheffing hield het merendeel van de aandeelhouders echter nog 6,8 % netto over. In maart 2005 werd het brutodividend opgetrokken tot 8,5 %.”.

(39)  http://www.groeparco.be/website/groeparco/assets/files/arcopar/ARCOPAR_20100629_NL.pdf

(40)  In de statuten is bepaald dat „de uittreding mag […] worden geweigerd als door de uittreding meer dan 1/10 van de vennoten of meer dan 1/10 van het geplaatst kapitaal in de loop van het zelfde boekjaar zou wegvallen […]”.

(41)  Dit zijn aandelen uit de periode van vóór de fusie met Dexia.

(42)  Op zijn website (http://www.groeparco.be/faq/be-nl/1/detail/item/789/) legt ARCO uit dat het concept van de „bonusreserve” in 2004 in de statuten is ingevoerd. In de mate dat de resultaten van ARCOPAR het toelieten, kon tot en met 2010 een bedrag worden toegevoegd aan een bijzondere reserve van de vennootschap, genaamd „bonusreserve”. De vennoten die reeds vóór 3 juli 2001 waren toegetreden tot de vennootschap (en dus houder waren van zogeheten aandelen van categorie A, B of C), hebben bij hun uittreding recht op een proportioneel deel van die bonusreserve. Dit bedrag uit de bonusreserve komt bovenop de nominale waarde van hun aandelen. Voorbeeld: Vennoot X treedt uit met 100 EUR aan kapitaal en het totaal aan kapitaal categorie A, B en C bedraagt 10 000 EUR. Daardoor is vennoot X eigenaar van 1/100ste van het totale kapitaal van de vennootschap. De bonusreserve bedraagt 500 EUR. Toepassing van de verhouding 1/100ste levert een bedrag van 5 EUR op. Vennoot X ontvangt naar aanleiding van zijn uitreding 100 EUR kapitaal + 5 EUR bonusreserve.

(43)  Artikel 35 van de statuten van ARCOPAR luidt als volgt: „Alle activa van de vennootschap worden gerealiseerd tenzij de Algemene Vergadering anders beslist. Indien niet alle aandelen in dezelfde mate werden volgestort, herstellen de vereffenaars het evenwicht, hetzij door bijkomende opvragingen te doen, hetzij door voorafgaandelijke betalingen te doen. Na afbetaling van de maatschappelijke schulden en lasten, zal het overschot eerst dienen om de sommen die op de aandelen werden gestort, terug te betalen. In alle geval moet het eventueel saldo van de vereffening aangewend worden rekening houdend met de doelstellingen van de vennootschap.”.

(44)  De schuldratio (schulden/totale passiva) van ARCOPAR bedroeg 19,1 % (per 31.3.2011), terwijl de schuldratio van ARCOPLUS 6,5 % bedroeg (per 31.3.2011) en die van ARCOFIN 25,9 % (per 31.12.2010).

(45)  Mededeling van de Commissie „De toepassing van de staatssteunregels op maatregelen in het kader van de huidige wereldwijde financiële crisis genomen met betrekking tot financiële instellingen” (PB C 270 van 25.10.2008, blz. 8).

(46)  Besluit van de Commissie van 20 mei 2009 betreffende steunmaatregel N 256/09 — België — Herstructureringssteun voor Ethias (PB C 252 van 18.9.2010, blz. 5). Overweging 99 van dat besluit luidt als volgt: „De Commissie tekent aan dat de regeling op dezelfde voorwaarden open staat voor alle marktdeelnemers, ook al is de uitbreiding van de regeling Ethias wel ten goede gekomen. Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat het met de maatregel verleende voordeel niet selectief is en dus geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.”.

(47)  Zie ook overweging 26 en voetnoot 36.

(48)  Zie overweging 23.

(49)  Besluit van de Commissie van 18 november 2009 betreffende steunmaatregel N 428/09 — Restructuring of Lloyds Banking Group (PB C 46 van 24.2.2010, blz. 2), overweging 124.

(50)  Zie arrest van 8 september 2011, gevoegde zaken C-78/08 tot C-80/08, Paint Graphos Soc. coop. arl e.a., Jurispr. 2011, blz. I-7611, punt 61.

(51)  Zo verwijst de Belgische Staat bijvoorbeeld naar de Ierse depositogarantieregeling die ook deposito's boven het plafond van 100 000 EUR dekt, het Deense garantiefonds voor depositohouders en beleggers dat, volgens de Belgische Staat, volledige dekking biedt voor pensioenrekeningen, cliëntenrekeningen van advocaten en de deposito's van de aankoopprijs voor vastgoed tot negen maanden na de storting, en de Cypriotische Autoriteit voor het toezicht op en de ontwikkeling van coöperatieve vennootschappen die, volgens de Belgische Staat, vaste deposito's beschermt voor de leden van de coöperatieve spaarverenigingen.

(52)  De Belgische Staat verklaarde dat ARCO 800 000 individuele vennoten heeft, Cera meer dan 400 000, Lanbokas/Agricaisse 150 000 en Argen-Co bijna 70 000.

(53)  Zie ook overweging 11.

(54)  Zie ook overweging 13.

(55)  Zie met name de uiteenzetting van de toenmalige minister van Financiën voor de Dexia-commissie, zoals beschreven in overweging 8 en voetnoot 6. Zie ook de verklaringen van in mei 2014 in functie zijnde minister van Financiën in het weekblad Trends zoals beschreven in voetnoot 7.

(56)  Zoals ook werd bevestigd door de uiteenzetting van de toenmalige minister van Financiën voor de Dexia-commissie, zoals beschreven in overweging 8 en voetnoot 6.

(57)  „En même temps” in de verklaringen van de toenmalige minister van Financiën voor de Dexia-commissie, beschreven in voetnoot 6.

(58)  Zie arrest van 19 maart 2013, gevoegde zaken C-399/10 P en C-401/10 P, Bouygues SA en Bouygues Télécom SA/Commissie e.a. (nog niet gepubliceerd in de Jurispr.).

(59)  Zie bijvoorbeeld overweging 48 van het besluit van de Commissie van 30 maart 2010 betreffende steunmaatregel NN11/10 — Ierland — Rescue measure in favour of INBS (PB C 60 van 25.2.2011, blz. 23): „The Commission furthermore observes that the aid was effectively granted on 22 december 2009 on the basis of the indication by the minister for Finance of his intention to recapitalise INBS”; overweging 41 van het besluit van de Commissie van 10 augustus 2010 betreffende steunmaatregel NN 35/2010 — Ierland — Temporary approval of the third recapitalisation in favour of Anglo Irish Bank (PB C 290 van 27.10.2010, blz. 4): „The Commission furthermore observes that the recapitalisation was effectively granted on 30 June 2010, on the basis of the indication by the minister for Finance to recapitalise Anglo”; overwegingen 49 en 50 van het besluit van de Commissie van 27 juli 2012 betreffende steunmaatregel SA.34824 — Griekenland — Herkapitalisatie van de Nationale Bank van Griekenland door het Griekse fonds voor financiële stabiliteit (PB C 359 van 21.11.2012, blz. 18): „The bridge recapitalisation finalised on 28 May 2012 is the implementation of the obligation undertaken in the commitment letter and thus a continuation of the same aid”.(Een vergelijkbare redenering werd ook ontwikkeld in andere Griekse bankzaken; zie steunmaatregel SA.34823 — Herkapitalisatie van Alpha Bank door het Griekse fonds voor financiële stabiliteit (PB C 357 van 20.11.2012, blz. 36); steunmaatregel SA.34825 — Herkapitalisatie van EFG Eurobank door het Griekse fonds voor financiële stabiliteit (PB C 359 van 21.11.2012, blz. 31), en steunmaatregel SA.34826 — Herkapitalisatie van Piraeus Bank door het Griekse fonds voor financiële stabiliteit (PB C 359 van 21.11.2012, blz. 43).)

(60)  Zie voetnoot 7

(61)  Zoals beschreven in de overwegingen 56 en 63.

(62)  Zie arrest van 19 december 2013, zaak C-262/12, Association Vent De Colère! Fédération nationale e.a./Ministre de l'Écologie, du Développement durable, des Transports et du Logement en Ministre de l'Économie, des Finances et de l'Industrie, (nog niet gepubliceerd in de Jurispr.), punt 21, en arrest van 12 december 1996, zaak T-358/94, Compagnie nationale Air France/Commissie, Jurispr. 1996, blz. II-2109, punten 63 t/m 69.

(63)  Zie arrest van 8 september 2011, zaak C-279/08 P, Commissie/Nederland, Jurispr. 2011, blz. I-7671, punt 111.

(64)  Zie in dat verband arrest van 23 april 2009, zaak C-460/07, Sandra Puffer/Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Linz, Jurispr. 2009, blz. I-3251, punten 69 t/m 71, en arrest van 5 april 2006, zaak T-351/02, Deutsche Bahn AG/Commissie, Jurispr. 2006, blz. II-1047, punten 99 t/m 104.

(65)  Arrest van 19 september 2000, zaak C-156/98, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2000, blz. I-6857, punten 26 en 27 en zaak C-382/99 Nederland/Commissie, Jurispr. 2002, I-5163, punt 38 en punt 60 t/m 66. Zie ook zaak T-445/05 Associazione italiana del risparmio gestito en Fineco Asset Management/Commissie Jurispr. 2009 II-289, punt 131.

(66)  Zie de woorden van de huidige minister van Financiën in een interview met het weekblad Trends zoals geciteerd in voetnoot 7.

(67)  Zie voetnoot 39.

(68)  Zie overweging 44.

(69)  Bovendien heeft ARCO dankzij de maatregel een voordeel verkregen doordat zij de garantieregeling voor coöperaties kon gebruiken om nieuw kapitaal aan te trekken, ook al erkent de Commissie dat ARCO sinds 10 oktober 2008 van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Daarentegen hebben andere financiële coöperaties zoals Argen-Co en Lanbokas/Agricaisse weliswaar nieuw kapitaal aangetrokken, maar hebben zij zich, zoals beschreven in voetnoot 12, uitdrukkelijk gedistantieerd van de garantieregeling voor coöperaties.

(70)  Zie overweging 60, met een beschrijving van wat volgens de Belgische Staat de cruciale kenmerken zijn van individuele aandelen van financiële coöperaties.

(71)  Overweging 44 maakt duidelijk dat ARCO-vennoten houder zijn van een via een hefboom gefinancierde investering in activa, die worden gekenmerkt door een groot single-name-risico (nl. Dexia).

(72)  Zie de punten 48 t/m 76 van het arrest.

(73)  De punten 67 t/m 73 van het arrest.

(74)  Punt 74 van het arrest.

(75)  De punten 75 en 76 van het arrest.

(76)  Zie overweging 26.

(77)  Zie de samenvatting in overweging 44 met een beschrijving van de risicofactoren met betrekking tot het in de zomer 2008 uitgegeven prospectus voor ARCOPAR-aandelen.

(78)  Omdat de analyse in overweging 107 voldoende heeft duidelijk gemaakt dat de garantieregeling voor coöperaties niet voldoet aan de criteria beschreven in het arrest-Paint Graphos, hoeft de Commissie zich in het kader van dit besluit niet zelf uit te spreken over de vraag of er afdoende controle- en toezichtsmechanismen voorhanden zijn om te voorkomen dat economische entiteiten hun specifieke rechtsvorm alleen kiezen om het voordeel te genieten van de voor dit type vennootschap voorziene voordelen (deel ii) van de Paint-Graphos-analyse).

(79)  Zie voor een gelijklopende analyse, de bevindingen van het Hof van Justitie in zijn arrest van 19 september 2000 in zaak C-156/98, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2000, blz. I-6857, punten 29 t/m 31.

(80)  Zie arrest van 8 mei 2013, gevoegde zaken C-197/11 en C-203/11, Eric Libert e.a./Vlaamse regering en All Projects & Developments NV e.a./Vlaamse regering, (nog niet gepubliceerd in de Jurispr.), punten 76 t/m 79.

(81)  Zie arrest van 15 december 1999, gevoegde zaken T-132/96 en T-143/96, Freistaat Sachsen, Volkswagen AG en Volkswagen Sachsen GmbH/Commissie, Jurispr. 1999, blz. II-3663, punt 167.

(82)  Tezelfdertijd werd in punt 11 van de bankenmededeling van 2008 toegevoegd dat het gebruik van artikel 107, lid 3, onder b), op dat moment niet kon worden uitgebreid tot buiten de financiële sector.

(83)  PB C 83 van 7.4.2009, blz. 1.

(84)  Activiteiten van financiële instellingen zijn bijvoorbeeld de werkzaamheden opgenomen in de lijst van bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1).

(85)  Zie arrest van 17 september 1980, zaak 730/79, Philip Morris Holland BV/Commissie, Jurispr. 1980, blz. 2671.

(86)  Zie overweging 41.

(87)  Zoals aangegeven in overweging 13.

(88)  Wanneer een onderneming failliet wordt verklaard, verliezen schuldeisers hun investering, afhankelijk van hun rangorde in de aansprakelijkheidsstructuur. Dat proces wordt de „watervalstructuur” genoemd.

(89)  De Commissie stipt aan dat de brief namelijk de voorwaardelijke wijs „permettrait” gebruikt en niet de meer uitgesproken, onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd „permettra”.

(90)  Zie ook de opmerkingen van de gouverneur van de NBB in overweging 13.

(91)  Eenvoudigheidshalve heeft de Commissie een model met één periode uitgewerkt, waarbij de aanname is dat individuele vennoten slechts in die ene periode kunnen uittreden. Dat is een voorzichtige aanname.

(92)  Zie voetnoot 40.

(93)  De Commissie merkt op dat, indien de overige ARCO-vennoten hun geld niet zouden terugtrekken, individuele vennoten een groter percentage zouden kunnen terugtrekken. Om echter een voorzichtige benadering te hanteren, heeft de Commissie bij deze berekeningen een percentage van 10 % toegepast.

(94)  Voor een typisch geval van een bank die in het kader van de recente financiële crisis met een bank-run te maken kreeg, vergelijk de zaak-Northern Rock (PB C 149 van 1.7.2009, blz. 16).

(95)  D.w.z. dat het voordeel hiermee potentieel wordt onderschat.

(96)  Zie arrest van 28 juli 2011, zaak C-403/10 P, Mediaset SpA/Europese Commissie, Jurispr. 2011, blz. I-117*, punten 126 en 127, en de aldaar aangehaalde rechtspraak.

(97)  Zie arrest van 11 november 2011 in de zaak T-348/08, Elliniki Nafpigokataskevastiki en anderen/Commissie (Jurispr. II, p.380, punt 133).

(98)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).


30.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 284/76


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 26 september 2014

tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de productie van pulp, papier en karton

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 6750)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/687/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), met name artikel 13, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU schrijft voor dat de Commissie een uitwisseling van informatie over industriële emissies organiseert tussen zichzelf, de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming, teneinde het opstellen van de BBT-referentiedocumenten als bepaald in artikel 3, lid 11, van die richtlijn te vergemakkelijken.

(2)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU heeft de uitwisseling van informatie betrekking op de prestaties van installaties en technieken wat betreft emissies uitgedrukt als gemiddelden over de korte en de lange termijn, naargelang van het geval, en de daarmee samenhangende referentieomstandigheden, verbruik en aard van de grondstoffen, waterverbruik, energieverbruik en afvalproductie, op de gebruikte technieken, de daarmee samenhangende monitoring, de effecten op alle milieucompartimenten, de economische en technische levensvatbaarheid en de ontwikkelingen daarin, alsook op de beste beschikbare technieken en de technieken in opkomst die worden vastgesteld na bestudering van de onder a) en b) van artikel 13, lid 2, van die richtlijn vermelde punten.

(3)

„BBT-conclusies” als gedefinieerd in artikel 3, lid 12, van Richtlijn 2010/75/EU zijn het belangrijkste deel van BBT-referentiedocumenten en bevatten de conclusies over de beste beschikbare technieken, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden verbruiksniveaus en, in voorkomend geval, toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen.

(4)

Overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU moeten de BBT-conclusies het ijkpunt vormen voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden voor installaties als bedoeld in hoofdstuk II van die richtlijn.

(5)

Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU schrijft voor dat de bevoegde autoriteit emissiegrenswaarden vaststelt die waarborgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus zoals vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, van Richtlijn 2010/75/EU bedoelde besluiten over BBT-conclusies.

(6)

Artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU voorziet in afwijkingen op het vereiste van artikel 15, lid 3, indien de kosten voor het halen van emissieniveaus met betrekking tot de BBT buitensporig hoog zijn in verhouding tot de milieuvoordelen als gevolg van de geografische ligging, de plaatselijke milieusituatie of de technische kenmerken van de betrokken installatie.

(7)

Op grond van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU moeten de in artikel 14, lid 1, onder c), van de richtlijn bedoelde eisen inzake monitoring worden gebaseerd op de in de BBT-conclusies beschreven conclusies inzake monitoring.

(8)

Overeenkomstig artikel 21, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU moet de bevoegde autoriteit, binnen vier jaar na de bekendmaking van de besluiten over BBT-conclusies, alle vergunningsvoorwaarden toetsen en indien nodig actualiseren en erop toezien dat de installatie aan die vergunningsvoorwaarden voldoet.

(9)

Bij het besluit van de Commissie van 16 mei 2011 (2) is een forum voor de uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies opgericht dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming.

(10)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU heeft de Commissie op 20 september 2013 het advies van dat forum ingewonnen over de voorgestelde inhoud van het BBT-referentiedocument voor de productie van pulp, papier en karton en heeft zij dat voor het publiek toegankelijk gemaakt (3).

(11)

De in dit besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 75, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De BBT-conclusies voor de productie van pulp, papier en karton zijn in de bijlage bij dit besluit opgenomen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 september 2014.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.

(2)  PB C 146 van 17.5.2011, blz. 3.

(3)  https://circabc.europa.eu/w/browse/6516b21a-7f84-4532-b0e1-52d411bd0309


BIJLAGE

BBT-CONCLUSIES VOOR DE FABRICAGE VAN PULP, PAPIER EN KARTON

TOEPASSINGSGEBIED 79
ALGEMENE BESCHOUWINGEN 80
MET BBT GEASSOCIEERDE EMISSIENIVEAUS 80
MIDDELINGSTIJDEN VOOR EMISSIES IN HET WATER 80
REFERENTIEOMSTANDIGHEDEN VOOR EMISSIES IN DE LUCHT 80
MIDDELINGSTIJDEN VOOR EMISSIES IN DE LUCHT 81
DEFINITIES 81

1.1.

Algemene BBT-conclusies voor de pulp- en papierindustrie

84

1.1.1.

Milieubeheersysteem

84

1.1.2.

Materialenbeheer en goede bedrijfspraktijk

85

1.1.3.

Water- en afvalwaterbeheer

86

1.1.4.

Energieverbruik en -efficiëntie

87

1.1.5.

Geuremissies

88

1.1.6.

Monitoren van belangrijke procesparameters en van emissies in het water en in de lucht

89

1.1.7.

Afvalbeheer

91

1.1.8.

Emissies naar het water

92

1.1.9.

Geluidsemissies

93

1.1.10.

Ontmanteling

94

1.2.

BBT-conclusies voor kraftcelstofproductie (kraftcelstofproces)

94

1.2.1.

Afvalwater en emissies naar het water

94

1.2.2.

Emissies naar de lucht

96

1.2.3.

Afvalproductie

102

1.2.4.

Energieverbruik en -efficiëntie

103

1.3.

BBT-conclusies voor het pulpproces op basis van sulfiet (sulfietcelstofproces)

104

1.3.1.

Afvalwater en emissies naar het water

104

1.3.2.

Emissies naar de lucht

106

1.3.3.

Energieverbruik en -efficiëntie

108

1.4.

BBT-conclusies voor mechanische pulpproductie en chemisch-mechanische pulpproductie

109

1.4.1.

Afvalwater en emissies naar het water

109

1.4.2.

Energieverbruik en -efficiëntie

110

1.5.

BBT-conclusies voor de verwerking van papier voor hergebruik

111

1.5.1.

Materialenbeheer

111

1.5.2.

Afvalwater en emissies naar het water

112

1.5.3.

Energieverbruik en -efficiëntie

114

1.6.

BBT-conclusies voor de papierproductie en aanverwante processen

114

1.6.1.

Afvalwater en emissies naar het water

114

1.6.2.

Emissies naar de lucht

117

1.6.3.

Afvalproductie

117

1.6.4.

Energieverbruik en -efficiëntie

117

1.7.

Beschrijving van technieken

118

1.7.1.

Beschrijving van de technieken voor de preventie en bestrijding van emissies in de lucht

118

1.7.2.

Beschrijving van technieken om het verbruik van vers water, de hoeveelheid afvalwater en de verontreiniging ervan te verminderen

121

1.7.3.

Beschrijving van technieken voor afvalpreventie en afvalbeheer

126

TOEPASSINGSGEBIED

Deze BBT-conclusies hebben betrekking op de activiteiten die zijn beschreven in punt 6.1, onder a), en punt 6.1, onder b), van bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU, namelijk de geïntegreerde en niet-geïntegreerde fabricage, in industriële installaties, van:

a)

papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;

b)

papier of karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 t per dag.

Deze BBT-conclusies hebben in het bijzonder betrekking op de volgende processen en activiteiten:

i)

chemische pulpproductie:

a)

pulpproces op basis van sulfaat (kraft),

b)

pulpproces op basis van sulfiet,

ii)

mechanische en chemisch-mechanische pulpproductie,

iii)

verwerking van papier voor recycling met en zonder ontinkting,

iv)

papierproductie en aanverwante processen,

v)

alle terugwinningsinstallaties en kalkovens geëxploiteerd in pulp- en papierfabrieken.

Deze BBT-conclusies hebben geen betrekking op de volgende activiteiten:

i)

fabricage van papierpulp uit niet-houtachtig ruw vezelmateriaal (bijv. pulp uit eenjarige planten),

ii)

stationaire verbrandingsmotoren,

iii)

stookinstallaties voor het opwekken van stoom en elektriciteit, anders dan terugwinningsinstallaties,

iv)

drogers met interne branders voor papiermachines en coaters.

Andere referentiedocumenten die relevant zijn voor de activiteiten waarop deze BBT-conclusies betrekking hebben:

Referentiedocumenten

Activiteit

Industriële koelsystemen (ICS)

Industriële koelsystemen, bijvoorbeeld koeltorens, platenwarmtewisselaars

Economische aspecten en cross-media-effecten (ECM)

Economische aspecten en cross-media-effecten van technieken

Emissies uit opslag (EFS)

Emissies van tanks, leidingen en opgeslagen chemicaliën

Energie-efficiëntie (ENE)

Algemene energie-efficiëntie

Grote stookinstallaties (LCP)

Productie van stoom en elektriciteit in pulp- en papierfabrieken door stookinstallaties

Algemene monitoringsbeginselen (MON)

Emissiemonitoring

Afvalverbranding (WI)

Afvalverbranding en -meeverbranding

Afvalverwerkingsindustrie (WT)

Voorbereiding van afval als brandstof

ALGEMENE BESCHOUWINGEN

De technieken die in deze BBT-conclusies worden opgesomd en beschreven, zijn niet prescriptief en niet limitatief. Er mogen andere technieken worden gebruikt die ten minste een gelijkwaardig niveau van milieubescherming garanderen.

Tenzij anders aangegeven, kunnen de BBT-conclusies algemeen worden toegepast.

MET BBT GEASSOCIEERDE EMISSIENIVEAUS

Waar met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN's) voor dezelfde gemiddelde periode worden opgegeven in andere eenheden (bijv. concentratie van de specifieke belastingwaarden (per ton nettoproductie)), moeten deze verschillende manieren om BBT-GEN's uit te drukken, worden gezien als gelijkwaardige alternatieven.

Voor geïntegreerde en multiproductpulp- en papierfabrieken dienen de BBT-GEN's die worden bepaald voor de individuele processen (pulpproductie, papierproductie) en/of producten te worden gecombineerd volgens een mengregel op basis van het aandeel in het debiet.

MIDDELINGSTIJDEN VOOR EMISSIES IN HET WATER

Tenzij anders vermeld, worden de middelingstijden met betrekking tot BBT-GEN's voor emissies in het water als volgt gedefinieerd.

Daggemiddelde

Gemiddelde over een bemonsteringsperiode van 24 uur genomen als een debietsproportioneel samengesteld monster (1) of, mits voldoende stroomstabiliteit wordt aangetoond, als een tijdsproportioneel monster (1)

Jaargemiddelde

Gemiddelde van alle daggemiddelden genomen binnen een jaar, gewogen op basis van de dagelijkse productie, en uitgedrukt als massa van uitgestoten stoffen per eenheid van massa van de gegenereerde of verwerkte producten/materialen

REFERENTIEOMSTANDIGHEDEN VOOR EMISSIES IN DE LUCHT

De BBT-GEN's voor emissies in de lucht refereren naar standaardcondities: droog gas, een temperatuur van 273,15 K, en een druk van 101,3 kPa. Waar BBT-GEN's worden uitgedrukt als concentratiewaarden, wordt het referentie-O2-niveau ( % van het volume) aangegeven.

Omrekening naar referentiezuurstofgehalte

De formule voor de berekening van de emissieconcentratie met een referentiezuurstofgehalte wordt hieronder weergegeven.

waarbij:

ER (mg/Nm3)

:

emissieconcentratie getoetst aan referentiezuurstofgehalte OR

OR (vol %)

:

referentiezuurstofconcentratie

EM (mg/Nm3)

:

emissieconcentratie getoetst aan het gemeten zuurstofgehalte OM

OM (vol %)

:

gemeten zuurstofconcentratie.

MIDDELINGSTIJDEN VOOR EMISSIES IN DE LUCHT

Tenzij anders vermeld, worden de middelingstijden met betrekking tot de BBT-GEN's voor emissies in de lucht als volgt gedefinieerd.

Daggemiddelde

Gemiddelde over een periode van 24 uur op basis van geldige uurgemiddelden uit continue metingen

Gemiddelde van de hele bemonsteringsperiode

Gemiddelde waarde van drie opeenvolgende metingen van ten minste 30 minuten elk

Jaargemiddelde

In het geval van continue meting: gemiddelde van alle geldige uurgemiddelden. In het geval van periodieke metingen: gemiddelde van alle „gemiddelden van de hele bemonsteringsperiode” verkregen gedurende een jaar.

DEFINITIES

Voor de toepassing van deze BBT-conclusies gelden de volgende definities:

Gebruikt begrip

Definitie

Nieuwe installatie

Een installatie die voor het eerst wordt toegestaan op het terrein van de installatie na de publicatie van deze BBT-conclusies of een volledige vervanging van een installatie op bestaande fundamenten van de installatie na de publicatie van deze BBT-conclusies.

Bestaande installatie

Een andere dan een nieuwe installatie.

Grondige renovatie

Een significante wijziging in het ontwerp of de technologie van een installatie/reductiesysteem, met grote aanpassingen of vervanging van de verwerkingseenheden en bijbehorende apparatuur.

Nieuw stofreductiesysteem

Een stofreductiesysteem dat voor het eerst in gebruik wordt genomen op het terrein van de installatie na de publicatie van deze BBT-conclusies.

Bestaand stofreductiesysteem

Een andere dan een nieuw stofreductiesysteem.

Niet-condenseerbare, geurende gassen (NCG)

Niet-condenseerbare geurende gassen, met betrekking tot onwelriekende gassen van kraftcelstofproductie.

Geconcentreerde, niet-condenseerbare geurende gassen (CNCG)

Geconcentreerde, niet-condenseerbare geurende gassen (of „sterk geurende gassen”): TRS-houdende gassen uit het koken, verdampen en strippen van condensaten.

Sterk geurende gassen

Geconcentreerde, niet-condenseerbare geurende gassen (CNCG).

Zwak geurende gassen

Verdunde, niet-condenseerbare geurende gassen: TRS-houdende gassen die geen sterk geurende gassen zijn (bijv. gassen uit tanks, spoelfilters, spanenbakken, kalkmodderfilters, drogers).

Zwakke restgassen

Zwakke gassen die worden uitgestoten op andere manieren dan via een terugwinningsinstallatie, een kalkoven of een TRS-brander.

Continue meting

Metingen met behulp van een geautomatiseerd meetsysteem (AMS) dat permanent ter plekke is geïnstalleerd.

Periodieke meting

Bepaling van een te meten grootheid of waarde op bepaalde tijdstippen met behulp van handmatige of geautomatiseerde methoden.

Diffuse emissies

Emissies die voortkomen uit een direct (niet-gekanaliseerd) contact van vluchtige stoffen of stof met de omgeving onder normale bedrijfsomstandigheden.

Geïntegreerde productie

Zowel de pulp als het papier/karton worden geproduceerd op dezelfde locatie. De pulp wordt in de regel niet gedroogd voor de fabricage van het papier/karton.

Niet-geïntegreerde productie

De productie van ofwel a) marktpulp (voor verkoop) in fabrieken waar geen papiermachines in gebruik zijn, dan wel van b) papier/karton uitsluitend op basis van pulp die in andere fabrieken is geproduceerd (marktpulp).

Nettoproductie

i)

Voor papierfabrieken: de uitgepakte, verkoopbare productie na de laatste rollensnijmachine, d.w.z. voordat het wordt omgezet.

ii)

Voor offline coaters: productie na het coaten.

iii)

Voor tissuepapierfabrieken: verkoopbare productie na de tissuepapiermachine voor terugspoelprocessen zonder kern.

iv)

Voor marktpulpfabrieken: productie na verpakking (in ADt of luchtgedroogde ton).

v)

Voor geïntegreerde fabrieken: nettopulp, productie verwijst naar de productie na verpakking (in ADt) plus de naar de papierfabriek gebrachte pulp (pulp berekend op 90 % droogheid, wat neerkomt op luchtdroog). Nettoproductie van papier: zelfde alsi)

Gespecialiseerde papierfabriek

Een fabriek die papier en karton van verschillende kwaliteitsniveaus voor speciale (industriële en/of niet-industriële) doeleinden produceert dat wordt gekenmerkt door specifieke eigenschappen, een relatief kleine eindafzetmarkt of niche-toepassingen die vaak speciaal zijn ontworpen voor een bepaalde klant of groep van eindgebruikers. Voorbeelden van speciale papiersoorten zijn sigarettenpapier, papieren filters, gemetalliseerd papier, thermisch papier, zelfkopiërend papier, zelfklevende etiketten, papier met castcoating, evenals gipsliners en speciaal papier voor behandeling met paraffine, isolatie, dakbedekking, asfaltering, en andere specifieke toepassingen of behandelingen. Al deze soorten vallen buiten de standaardpapiercategorieën.

Hardhout

Groep van houtsoorten zoals esp, beuk, berk en eucalyptus. De term hardhout wordt gebruikt als het tegenovergestelde van naaldhout.

Naaldhout

Hout van naaldbomen, waaronder dennen en sparren. De term naaldhout wordt gebruikt als het tegenovergestelde van hardhout.

Basische ontsluiting

Proces in de kalkcyclus waarin hydroxide (witte vloeistof) wordt geregenereerd door de reactie Ca(OH)2 + CO3 2- → CaCO3 (s) + 2 OH-

ACRONIEMEN

Gebruikt begrip

Definitie

ADt

Air Dry tonne of luchtgedroogde ton (van pulp) uitgedrukt als 90 % droog.

AOX

Adsorbeerbare gehalogeneerde organische verbindingen gemeten volgens de EN ISO 9562-standaardmethode voor afvalwater.

BZV

Biochemisch zuurstofverbruik. De hoeveelheid opgeloste zuurstof die micro-organismen nodig hebben om organische materie in afvalwater af te breken.

CMP

Chemisch-mechanische pulp.

CTMP

Chemisch-thermomechanische pulp.

CZV

Chemisch zuurstofverbruik; de hoeveelheid chemisch oxideerbare organische stoffen in afvalwater (normaliter verwijst dit naar de analyse met dichromaatoxidatie).

DS

Droge stof, uitgedrukt in gewichtsprocent.

DTPA

Diethyleentriaminepenta-azijnzuur (complexeermiddel/chelaatmiddel gebruikt bij bleking met peroxide).

ECF

Elementair-chloorvrij.

EDTA

Ethyleendiaminetetra-azijnzuur (complexeermiddel/chelaatmiddel).

H2S

Waterstofsulfide.

LWC

Lichtgewicht gecoat papier.

NOx

De som van stikstofoxide (NO) en stikstofdioxide (NO2), uitgedrukt als NO2.

NSSC

Neutraal sulfiet, half-chemisch.

GRV

Gerecyclede vezels.

SO2

Zwaveldioxide.

TCF

Volledig chloorvrij

Totaal stikstof (Tot-N)

Totaal stikstof (Tot-N), uitgedrukt als N, met inbegrip van organische stikstof, vrije ammoniak en ammonium (NH4 +-N), nitrieten (NO2 --N) en nitraten (NO3 --N).

Totaal fosfor (Tot-P)

Totaal fosfor (Tot-P), uitgedrukt als P, met inbegrip van ontbonden fosfor plus onoplosbare fosfor die is overgedragen in het afvalwater in de vorm van precipitaten of binnen microben.

TMP

Thermomechanische pulp.

TOC

Totaal organische koolstof.

TRS

Totaal gereduceerde zwavel. De som van de volgende gereduceerde onwelriekende zwavelverbindingen gegenereerd in het pulpproductieproces: waterstofsulfide, methylmercaptaan, dimethylsulfide en dimethyldisulfide, uitgedrukt als zwavel.

TSS

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (in afvalwater). Zwevende deeltjes bestaan uit kleine stukjes vezel, vulstoffen, fijnkorrelige deeltjes, niet-vaste biomassa (agglomeratie van micro-organismen) en andere kleine deeltjes.

VOS

Vluchtige organische stoffen, zoals bepaald in artikel 3, lid 45, van Richtlijn 2010/75/EU.

1.1.   ALGEMENE BBT-CONCLUSIES VOOR DE PULP- EN PAPIERINDUSTRIE

De processpecifieke BBT-conclusies vermeld in hoofdstuk 1.2 tot 1.6 zijn van toepassing naast de algemene BBT-conclusies vermeld in dit hoofdstuk.

1.1.1.   Milieubeheersysteem

BBT 1.

De BBT ter verbetering van de algehele milieuprestaties van installaties voor de productie van pulp, papier en karton is de invoering en naleving van een milieubeheersysteem (MBS) dat alle volgende kenmerken bevat:

a)

betrokkenheid van het kader, met inbegrip van het hoger kader;

b)

vaststelling van een milieubeleid dat de continue verbetering van de installatie door het kader omvat;

c)

planning en vaststelling van de noodzakelijke procedures, doelstellingen en streefcijfers, samen met de financiële planning en investeringen;

d)

toepassing van procedures met bijzondere aandacht voor:

i)

structuur en verantwoordelijkheid,

ii)

opleiding, bewustzijn en vakbekwaamheid,

iii)

communicatie,

iv)

betrokkenheid van de werknemers,

v)

documentatie,

vi)

efficiënte procesbeheersing,

vii)

onderhoudsprogramma's,

viii)

paraatheid ten overstaan van noodsituaties en rampenplannen,

ix)

waarborgen van de naleving van het milieurecht;

e)

controle van de uitvoering en nemen van corrigerende maatregelen, met bijzondere aandacht voor:

i)

monitoring en meting (zie ook het „Reference Document on the General Principles of Monitoring”),

ii)

corrigerende en preventieve maatregelen,

iii)

bijhouden van gegevens,

iv)

(waar mogelijk) onafhankelijke interne en externe controle om te bepalen of het MBS voldoet aan de voorgenomen regelingen en naar behoren ten uitvoer is gelegd en bijgehouden;

f)

herziening van het MBS en de continue geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid ervan door het hoger kader;

g)

volgen van de ontwikkelingen op het vlak van schonere technologieën;

h)

aandacht voor de milieueffecten van de uiteindelijke ontmanteling van de installatie bij de ontwerpfase van een nieuwe fabriek, en gedurende de gehele levensduur;

i)

toepassing van de sectorale benchmarking op een regelmatige basis.

Toepasbaarheid

Het toepassingsgebied (bijv. de gedetailleerdheid) en de aard van het MBS (bijv. gestandaardiseerd of niet-gestandaardiseerd) zal in het algemeen gerelateerd zijn aan de aard, de omvang en complexiteit van de installatie, en de reeks milieueffecten die het kan hebben.

1.1.2.   Materialenbeheer en goede bedrijfspraktijk

BBT 2.

De BBT ter beperking van het milieueffect van het productieproces is de toepassing van de principes van goede bedrijfspraktijk door gebruik te maken van de onderstaande technieken.

 

Techniek

a

Zorgvuldig selecteren en controleren van chemicaliën en additieven

b

Input-outputanalyse maken met een lijst van chemische stoffen, met inbegrip van de hoeveelheden en toxicologische eigenschappen

c

Het gebruik van chemicaliën beperken tot het vereiste minimumniveau in overeenstemming met de kwaliteitsspecificaties van het eindproduct

d

Het gebruik vermijden van schadelijke stoffen (bijv. dispersie van nonylfenolethoxylaat, reinigingsmiddelen of oppervlakteactieve stoffen) en deze vervangen door minder schadelijke alternatieven

e

De hoeveelheid stoffen beperken die de bodem indringen door lekken, luchtafzetting en de inadequate opslag van grondstoffen, producten of residuen

f

Een programma opzetten voor het beheersen van lekken en het verder inkapselen van relevante bronnen om verontreiniging van bodem en grondwater te voorkomen

g

Optimaal ontwerpen van de leidingen en opslagsystemen om de oppervlakken schoon te houden en de behoefte voor spoelen en reinigen te verminderen

BBT 3.

De BBT om te verhinderen dat niet gemakkelijk biologisch afbreekbare organische chelaatvormers zoals EDTA of DTPA bij het bleken met peroxide vrijkomen, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Aan de hand van periodieke metingen bepalen welke hoeveelheid chelaatvormers in het milieu terechtkomt

Niet van toepassing voor installaties die geen chelaatvormers gebruiken

b

Procesoptimalisatie om het verbruik en de uitstoot van niet gemakkelijk biologisch afbreekbare chelaatvormers te beperken

Niet van toepassing op installaties die 70 % of meer van EDTA/DTPA verwijderen met hun afwaterzuiveringsinstallatie of -proces

c

Preferentieel gebruik van biologisch afbreekbare of verwijderbare chelaatvormers en geleidelijke afbouw van het gebruik van niet-afbreekbare producten

De toepasbaarheid hangt af van de beschikbaarheid van passende vervangingsmiddelen (biologisch afbreekbare agentia die bijv. voldoen aan de helderheidsvereisten van pulp)

1.1.3.   Water- en afvalwaterbeheer

BBT 4.

De BBT om de productie en de verontreiniging van afvalwater ten gevolge van houtopslag en verwerking te verminderen, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Droge ontschorsing (zie beschrijving hoofdstuk 1.7.2.1)

Beperkte toepasbaarheid wanneer hoge zuiverheid en helderheid met TCF-bleken vereist is

b

Houtblokken zodanig verplaatsen om te vermijden dat schors en hout worden verontreinigd met zand en stenen

Algemeen toepasbaar

c

Plaveien van de werf waar het hout opgeslagen ligt en in het bijzonder de oppervlakken waar de spaanders worden opgeslagen

Toepasbaarheid kan worden beperkt door de omvang van de werf en het opslagoppervlakte

d

De stroom van regenwater controleren en afstromend water komende van de houtwerf beperken

Algemeen toepasbaar

e

Opvangen van verontreinigd afstromend water van de houtwerf en het afscheiden van zwevende stoffen uit het afvalwater vóór biologische zuivering

De toepasbaarheid kan worden beperkt door de mate waarin het afstromend water is verontreinigd (lage concentratie) en/of door de omvang van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (grote volumes)

Het BBT-gerelateerde afvalwaterdebiet bij droge ontschorsing bedraagt 0,5 — 2,5 m3/ADt.

BBT 5.

De BBT om het watergebruik en de productie van afvalwater te verminderen, is het watersysteem af te sluiten voor zover dit technisch haalbaar is gezien de vereisten inzake pulp- en papierindustriekwaliteit, en toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Monitoren en optimaliseren van het waterverbruik

Algemeen toepasbaar

b

Evaluatie van mogelijkheden inzake waterhercirculatie

c

Een evenwicht zoeken tussen de mate waarin watercircuits worden afgesloten en de potentiële nadelen ervan; indien nodig bijkomende apparatuur toevoegen

d

Scheiden van minder verontreinigd afdichtingswater uit pompen voor het creëren van vacua en hergebruik

e

Schoon koelwater scheiden van verontreinigd proceswater en hergebruiken

f

Proceswater hergebruiken in plaats van vers water (waterhercirculatie en sluiten van watercircuits)

Van toepassing op nieuwe installaties en grondige renovaties.

Toepasbaarheid kan beperkt zijn als gevolg van de waterkwaliteit en/of kwaliteitseisen voor het product of als gevolg van technische beperkingen (zoals neerslag/aanzetting in het watersysteem) of verhoogde geurhinder

g

In-line-behandeling van (delen van) proceswater om de waterkwaliteit te verbeteren met het oog op hercirculatie of hergebruik

Algemeen toepasbaar

De BBT-gerelateerde afvalwaterstroom op het tijdstip van de lozing na de behandeling van het afvalwater uitgedrukt in jaargemiddelden bedraagt:

Sector

BBT-gerelateerde afvalwaterstroom

Gebleekte kraft

25 - 50 m3/ADt

Ongebleekte sulfaatcellulose

15 - 40 m3/ADt

Met sulfiet gebleekte pulp van papierkwaliteit

25 - 50 m3/ADt

Magnesiumpulp

45 - 70 m3/ADt

Oplosbare pulp

40 - 60 m3/ADt

NSSC-pulp

11 - 20 m3/ADt

Mechanische pulp

9 - 16 m3/t

CTMP en CMP

9 - 16 m3/ADt

GRV-papierfabrieken zonder ontinkting

1,5 - 10 m3/t (het hogere gedeelte van het bereik wordt vooral gerelateerd aan de productie van vouwkarton)

GRV-papierfabrieken met ontinkting

8 - 15 m3/t

GRV-fabrieken voor tissuepapier zonder ontinkting

10 - 25 m3/t

Niet-geïntegreerde papierfabrieken

3,5 - 20 m3/t

1.1.4.   Energieverbruik en -efficiëntie

BBT 6.

De BBT om het brandstof- en energieverbruik in de pulp- en papierfabrieken te verminderen, is de toepassing van techniek a en een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Een energiebeheersysteem gebruiken dat:

i)

het volledige verbruik en de productie van energie van de fabriek controleert;

ii)

de mogelijkheden voor de terugwinning van energie opspoort, kwantificeert en optimaliseert, en

iii)

de geoptimaliseerde situatie inzake energieverbruik monitort en beschermt

Algemeen toepasbaar

b

Energie terugwinnen door het verbranden van afvalstoffen en residuen uit de productie van pulp en papier met een hoog organisch gehalte en een hoge calorische waarde, rekening houdend met BBT 12

Alleen van toepassing indien de recycling of het hergebruik van afvalstoffen en residuen van de productie van pulp en papier met een hoog organisch gehalte en hoge calorische waarde niet mogelijk is

c

Zoveel mogelijk voorzien in de stoom- en energiebehoefte van de productieprocessen door middel van warmtekrachtkoppeling (WKK)

Toepasbaar voor alle nieuwe installaties en voor grondig gerenoveerde energiecentrales. Toepasbaarheid in bestaande installaties kan beperkt worden door de indeling van de fabriek en de beschikbare ruimte

d

Restwarmte gebruiken voor het drogen van biomassa en slib, om stoomketelwater en proceswater te verwarmen, om gebouwen te verwarmen enz.

De toepasbaarheid van deze techniek kan worden beperkt wanneer de warmtebronnen en locaties ver uit elkaar liggen

e

Thermocompressoren gebruiken

Van toepassing op zowel nieuwe en bestaande installaties voor alle soorten papier als voor coatingmachines, zolang er stoom onder middelhoge druk beschikbaar is

f

Fittings van stoom- en condensaatleidingen isoleren

Algemeen toepasbaar

g

Energie-efficiënte afzuigsystemen gebruiken voor ontwatering

h

Uiterst efficiënte elektrische motoren, pompen en roerinrichtingen gebruiken

i

Frequentieregelaars gebruiken voor ventilatoren, compressoren en pompen

j

Het stoomdrukniveau afstemmen op de werkelijke behoefte

Beschrijving

Techniek c:Gelijktijdig opwekken van warmte en elektriciteit en/of mechanische energie in één enkel proces, ook warmtekrachtkoppelingcentrale (WKK) genoemd. WKK-installaties in de pulp- en papierindustrie maken doorgaans gebruik van stoomturbines en/of gasturbines. De economische levensvatbaarheid van deze installaties (mogelijke besparing en terugverdientijd) zal vnl. afhangen van de kostprijs van elektriciteit en brandstoffen.

1.1.5.   Geuremissies

Met betrekking tot de uitstoot van onwelriekende zwavelhoudende gassen uit kraft- en sulfietcelstoffabrieken, zie de processpecifieke BBT vermeld in de paragrafen 1.2.2 en 1.3.2.

BBT 7.

De BBT om de emissie van geurstoffen afkomstig uit het afvalwater te voorkomen en te beperken, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

I.   Toepasbaar voor geuren gerelateerd aan gesloten watersystemen

a

Papierfabriekprocessen, voorraad- en wateropslagtanks, leidingen en kisten op een zodanige wijze ontwerpen dat langdurige retentietijden, dode zones of gebieden met slechte menging in de watercircuits en aanverwante eenheden worden vermeden, teneinde ongecontroleerde afzettingen te voorkomen en het verval en de ontbinding van organische en biologische materie te voorkomen.

b

Biociden, dispergeermiddelen of oxiderende middelen (bijv. katalytische desinfectie met waterstofperoxide) gebruiken om de geur en de groei van rottingsbacteriën te beheersen.

c

Interne verwerkingsprocessen („nieren”) opzetten om de concentratie van organisch materiaal en dus mogelijk geurproblemen in het witwatersysteem te verminderen.

II.   Toepasbaar voor geuren als gevolg van afvalwaterzuivering en slibverwerking, teneinde te vermijden dat omstandigheden ontstaan waarin afvalwater of slib anaeroob wordt

a

Gesloten rioleringssystemen installeren met gecontroleerde ventilatie, en in sommige gevallen gebruikmaken van chemicaliën om waterstofsulfide in de riolering te oxideren en de vorming ervan tegen te gaan.

b

Overbeluchting in egalisatiebassins vermijden maar voor voldoende menging blijven zorgen.

c

Zorgen voor voldoende ventilatiecapaciteit en mengeigenschappen in ventilatietanks; het ventilatiesysteem regelmatig controleren.

d

Zorgen voor een goede werking van de secundaire nabezinker en het terugpompen van slib.

e

De retentietijd van slib in slibopslagplaatsen beperken door het slib voortdurend door de ontwateringseenheden te sturen.

f

Ervoor zorgen dat afvalwater niet langer dan nodig in het lekwaterreservoir blijft; het lekwaterreservoir leeg houden.

g

Als slibdrogers worden gebruikt, de rookgassen van de thermische slibdrogers zuiveren door gaszuivering en/of biofiltratie (zoals compostfilters).

h

Het gebruik van luchtkoeltorens vermijden voor onbehandeld afvalwater door platenwarmtewisselaars te gebruiken.

1.1.6.   Monitoren van belangrijke procesparameters en van emissies in het water en in de lucht

BBT 8.

De BBT is de belangrijkste procesparameters in acht te nemen in overeenstemming met de volgende tabel.

I.   De voornaamste procesparameters monitoren die relevant zijn voor emissies in de lucht

Parameter

Meetfrequentie

Druk, temperatuur, zuurstof, CO en waterdampgehalte in rookgassen voor verbrandingsprocessen

Continu

II.   De voornaamste procesparameters monitoren die relevant zijn voor emissies in het water

Parameter

Meetfrequentie

Waterdebiet, temperatuur en pH

Continu

P- en N-gehalte in biomassa, slibvolume-index, overtollige ammoniak en orthofosfaat in het afvalwater, en microscopische controle van de biomassa

Periodiek

Debiet en CH4-gehalte van biogas dat is ontstaan in de anaerobe behandeling van afvalwater

Continu

Het H2S- en CO2-gehalte in biogas dat is ontstaan bij de anaerobe afvalwaterbehandeling

Periodiek

BBT 9.

De BBT is om de emissies in de lucht regelmatig, met de aangegeven frequentie en in overeenstemming met de EN-normen, te monitoren en te meten, zoals hieronder vermeld. Als de EN-normen niet beschikbaar zijn, is de BBT om de ISO-, nationale of andere internationale normen te hanteren teneinde te zorgen voor gegevens die van een vergelijkbare wetenschappelijke kwaliteit zijn.

 

Parameter

Meetfrequentie

Emissiebron

Monitoring heeft betrekking op

a

NOx en SO2

Continu

Terugwinningsinstallatie

BBT 21

BBT 22

BBT 36

BBT 37

Periodiek of continu

Kalkoven

BBT 24

BBT 26

Periodiek of continu

Speciale NCG-brander

BBT 28

BBT 29

b

Stof

Periodiek of continu

Terugwinningsinstallatie (kraft) en kalkoven

BBT 23

BBT 27

Periodiek

Terugwinningsinstallatie (sulfiet)

BBT 37

c

TRS (volledige gereduceerde zwavel, inclusief H2S)

Continu

Terugwinningsinstallatie

BBT 21

Periodiek of continu

Kalkoven en speciale NCG-brander

BBT 24

BBT 25

BBT 28

Periodiek

Diffuse emissies uit verschillende bronnen (zoals de vezellijn, opslagtanks, spanenbakken enz.) en restgassen van zwak geurende gassen

BBT 11

BBT 20

d

NH3

Periodiek

Terugwinningsinstallatie die is voorzien van SNCR

BBT 36

BBT 10.

De BBT is om de emissies in het water te meten met de hieronder vermelde frequentie en in overeenstemming met de EN-normen. Als er geen EN-normen beschikbaar zijn, is de BBT om ISO-normen of andere internationale normen te gebruiken, die garanderen dat er gegevens van vergelijkbare wetenschappelijke kwaliteit worden aangeleverd.

 

Parameter

Meetfrequentie

Monitoring heeft betrekking op

a

Chemisch zuurstofverbruik (CZV) of

Totale organische koolstof (TOC) (2)

Dagelijks (3)  (4)

BBT 19

BBT 33

BBT 40

BBT 45

BBT 50

b

BZV5 of BZV7

Wekelijks (eenmaal per week)

c

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

Dagelijks (3)  (4)

d

Totaal stikstof

Wekelijks (eenmaal per week) (3)

e

Totaal fosfor

Wekelijks (eenmaal per week) (3)

f

EDTA, DTPA (5)

Maandelijks (eenmaal per maand)

g

AOX (in overeenstemming met EN ISO 9562:2004) (6)

Maandelijks (eenmaal per maand)

BBT 19: sulfaatcellulose

Eens in de twee maanden

BBT 33: behalve TCF- en NSSC-fabrieken

BBT 40: behalve CTMP- en CMP-fabrieken

BBT 45

BBT 50

h

Relevante metalen (bijv. Zn, Cu, Cd, Pb, Ni)

Eenmaal per jaar

 

BBT 11.

De BBT is om de diffuse zwavelemissies uit relevante bronnen regelmatig te controleren.

Beschrijving

De beoordeling van diffuse zwavelemissies kan gebeuren aan de hand van periodieke metingen en de beoordeling van diffuse emissies die worden uitgestoten door verschillende bronnen (bijv. de vezellijn, opslagtanks, spanenbakken enz.) door directe metingen.

1.1.7.   Afvalbeheer

BBT 12.

De BBT om de hoeveelheid afval die wordt verwijderd te verminderen, is het instellen van een afvalevaluatie (met afvalinventarissen) en een afvalbeheersysteem dat het hergebruik van afval mogelijk maakt, dan wel bij ontbreken van de installatie van een systeem voor afvalrecycling of bij ontbreken van de installatie van „andere vormen van terugwinning”, door toepassing van een combinatie van de hieronder vermelde technieken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Gescheiden inzameling van de verschillende afvalfracties (inclusief scheiding en classificatie van gevaarlijk afval)

Zie hoofdstuk 1.7.3

Algemeen toepasbaar

b

Het samenvoegen van de juiste fracties van residuen om mengelingen te verkrijgen die beter kunnen worden benut

Algemeen toepasbaar

c

Voorbehandeling van procesresiduen voor hergebruik of recycling

Algemeen toepasbaar

d

Materiaalterugwinning en recycling van reststoffen in de installatie

Algemeen toepasbaar

e

Terugwinning van energie uit afval met een hoog organisch gehalte binnen en buiten de installatie

Voor gebruik buiten de installatie hangt de toepasbaarheid af van de beschikbaarheid van een derde partij

f

Gebruik van extern materiaal

Afhankelijk van de beschikbaarheid van een derde partij

g

Voorbehandeling van afval voor verwijdering

Algemeen toepasbaar

1.1.8.   Emissies naar het water

Nadere informatie over de behandeling van afvalwater in de pulp- en papierfabrieken en processpecifieke BBT-GEN's komt aan bod in hoofdstuk 1.2 tot en met 1.6.

BBT 13.

De BBT om de emissies van nutriënten (stikstof en fosfor) in ontvangende wateren te verminderen, is chemische additieven met een hoog stikstof- en fosforgehalte te vervangen door additieven met een laag stikstof- en fosforgehalte.

Toepasbaarheid

Toepasbaar indien de stikstof in de chemische additieven niet biologisch beschikbaar is (d.w.z. het kan niet dienen als voedingsstof in het kader van biologische behandeling) of indien de nutriëntenbalans een overschot vertoont.

BBT 14.

De BBT om de emissies van verontreinigende stoffen in ontvangende wateren te beperken, is alle onderstaande technieken te gebruiken.

 

Techniek

Beschrijving

a

Primaire (fysisch-chemische) behandeling

Zie paragraaf 1.7.2.2

b

Secundaire (biologische) behandeling (7)

BBT 15.

Wanneer verdere verwijdering van organische stoffen, stikstof of fosfor nodig is, is het BBT om de tertiaire behandeling toe te passen, zoals beschreven in paragraaf 1.7.2.2.

BBT 16.

De BBT om de emissies van verontreinigende stoffen in ontvangende wateren uit biologische waterzuiveringsinstallaties te verminderen, is de toepassing van alle onderstaande technieken.

 

Techniek

a

Optimaal ontwerp en exploitatie van de biologische zuiveringsinstallatie

b

Regelmatig controleren van de actieve biomassa

c

De aanvoer van nutriënten (stikstof en fosfor) afstemmen op de werkelijke behoefte aan actieve biomassa

1.1.9.   Geluidsemissies

BBT 17.

De BBT om de geluidsemissies van de pulp- en papierindustrie te verminderen, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Geluidsreductieprogramma

Een geluidsreductieprogramma omvat de vaststelling van bronnen en getroffen gebieden, berekeningen en metingen van geluidsniveaus om bronnen te rangschikken op basis van het geluidsniveau, en de vaststelling van de meest kostenefficiënte combinatie van technieken, en de uitvoering en bewaking ervan.

Algemeen toepasbaar.

b

Strategische planning van de locatie van apparatuur, eenheden en gebouwen

Het geluidsniveau kan worden verminderd door de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger te vergroten en door gebouwen te gebruiken als geluidsschermen.

Algemeen toepasbaar voor nieuwe installaties. In bestaande installaties kan de verplaatsing van apparatuur en productie-eenheden worden beperkt door het gebrek aan ruimte of door buitensporige kosten.

c

Operationele en beheerstechnieken in gebouwen waarin zich lawaaierige apparatuur bevindt

Dit omvat:

verbeterde inspectie en onderhoud van apparatuur om storingen te voorkomen

sluiten van ramen en deuren in lawaaierige zones

apparatuur laten bedienen door ervaren personeel

's nachts lawaaierige activiteiten vermijden

tijdens onderhoud maatregelen treffen voor geluidsdemping

Algemeen toepasbaar.

d

Lawaaierige apparatuur en eenheden insluiten

Lawaaierige apparatuur insluiten, zoals bij het verplaatsen van hout de hydraulische aggregaten en compressoren in afzonderlijke ruimten onderbrengen, zoals gebouwen of geluiddichte kasten, die zowel aan de binnenkant als de buitenkant zijn voorzien van schokabsorberende materialen.

e

Gebruik van geluidsarme apparatuur en geluidsdempers op apparatuur en leidingen.

f

Trillingsisolatie

Trillingsisolatie van machines en ontkoppelde opstelling van de geluidsbronnen en potentieel resonerende componenten.

g

Geluidsisolatie van gebouwen

Dit omvat mogelijk het gebruik van:

geluidsdempende materialen in wanden en plafonds

geluidsdempende deuren

dubbele beglazing

h

Lawaaibestrijding

De verspreiding van lawaai kan worden verminderd door barrières tussen zenders en ontvangers te plaatsen. Geschikte barrières zijn beschermingswanden, taluds en gebouwen. Geschikte technieken voor lawaaibestrijding omvatten de montage van geluiddempers op lawaaierige apparatuur zoals stoomventielen en ventilatieopeningen.

Algemeen toepasbaar voor nieuwe installaties. In bestaande installaties kan het plaatsen van barrières beperkt zijn wegens gebrek aan ruimte.

i

Het gebruik van grotere machines voor het verplaatsen van hout, zodat de hijs- en transporttijden en het lawaai van boomstammen die worden opgestapeld of op de voedingstafel vallen worden verminderd.

Algemeen toepasbaar.

j

Betere werkwijzen, door bijvoorbeeld de boomstammen van een lagere hoogte los te laten als ze worden gestapeld of op de aanvoertafel worden geplaatst; onmiddellijke resultaten voor het geluidsniveau voor de arbeiders.

1.1.10.   Ontmanteling

BBT 18.

De BBT ter voorkoming van verontreinigingsrisico's wanneer een installatie wordt ontmanteld, is de toepassing van de volgende algemene technieken.

 

Techniek

a

Ervoor zorgen dat ondergrondse opslagtanks en leidingen ofwel in de ontwerpfase worden vermeden ofwel dat hun locatie goed bekend is en gedocumenteerd wordt.

b

Instructies vaststellen voor het legen van procesapparatuur, vaten en leidingen.

c

Ervoor zorgen dat de installatie op een schone manier wordt afgesloten door het terrein schoon te maken en te herstellen in zijn oorspronkelijke staat. Indien mogelijk moeten de natuurlijke bodemfuncties worden beschermd.

d

Een monitoringprogramma gebruiken om met name het grondwater te controleren en om mogelijke toekomstige effecten op de locatie of de aangrenzende gebieden te detecteren.

e

Op basis van een risicoanalyse een transparant plan ontwikkelen voor stopzetting van de activiteiten op het terrein en sluiting van de installatie, waarin rekening wordt gehouden met specifieke plaatselijke omstandigheden.

1.2.   BBT-CONCLUSIES VOOR KRAFTCELSTOFPRODUCTIE (KRAFTCELSTOFPROCES)

Voor geïntegreerde pulp- en papierfabrieken die aan kraftcelstofproductie doen, zijn de processpecifieke BBT-conclusies voor papierproductie in hoofdstuk 1.6 van toepassing, in aanvulling op de BBT-conclusies van dit hoofdstuk.

1.2.1.   Afvalwater en emissies naar het water

BBT 19.

De BBT om de uitstoot van verontreinigende stoffen van de hele fabriek in ontvangende wateren te beperken, is het gebruik van TCF-bleking of moderne ECF-bleking (zie beschrijving in paragraaf 1.7.2.1), en de toepassing van een geschikte combinatie van de technieken die worden vermeld in BBT 13, BBT 14, BBT 15 en BBT 16, alsmede van de hierna vermelde technieken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Gematigd koken voor het bleken

Zie paragraaf 1.7.2.1

Algemeen toepasbaar

b

Lignineverwijdering met zuurstof voor het bleken

c

Gesloten screening van pulp die nog bruin is en efficiënte spoeling ervan

d

Gedeeltelijk hergebruik van het proceswater in de bleekinstallatie

Het hergebruik van water kan worden beperkt door de vorming van aanslag bij het bleken.

e

Efficiënte controle op lekken en insluiting met een systeem voor terugwinning

Algemeen toepasbaar

f

Zorgen voor voldoende verdamping van zwart residuloog en voor voldoende ketelcapaciteit om piekbelastingen te kunnen dragen

Algemeen toepasbaar

g

Het strippen van verontreinigde condensaten en daarbij de condensaten hergebruiken

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 1 en tabel 2. Deze BBT-gerelateerde emissieniveaus zijn niet toepasbaar voor fabrieken die oplosbare kraftpulp produceren.

Het referentiedebiet voor kraftpulpfabrieken wordt besproken in BBT 5.

Tabel 1

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe lozing van afvalwater in ontvangende wateren door een fabriek die gebleekte kraftpulp produceert

Parameter

Jaargemiddelde

kg/ADt (8)

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

7 - 20

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,3 - 1,5

Totaal stikstof

0,05 - 0,25 (9)

Totaal fosfor

0,01 - 0,03 (9)

Eucalyptus: 0,02 - 0,11 kg/ADt (10)

Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX) (11)  (12)

0 - 0,2


Tabel 2

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissie van afvalwater in ontvangende wateren door een fabriek die ongebleekte kraftpulp produceert

Parameter

Jaargemiddelde

kg/ADt (13)

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

2,5 - 8

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,3 - 1,0

Totaal stikstof

0,1 - 0,2 (14)

Totaal fosfor

0,01 - 0,02 (14)

De BZV-concentratie in het behandelde afvalwater zal naar verwachting laag zijn (rond 25 mg/l in een samengesteld monster genomen over een periode van 24 uur).

1.2.2.   Emissies naar de lucht

1.2.2.1.   Vermindering van de emissies van sterk en zwak geurende gassen

BBT 20.

De BBT om de geuremissies en de totale emissies ten gevolge van sterk en zwak geurende gassen te verminderen, is diffuse emissies te voorkomen door alle procesgebaseerde, zwavelhoudende afgassen af te vangen, met inbegrip van zwavelhoudende emissies langs ventilatiegaten, door toepassing van alle onderstaande technieken.

 

Techniek

Beschrijving

a

Collectorsystemen voor sterk en zwak geurende gassen, met de volgende elementen:

afdekkingen, afzuigkappen, leidingen, en afzuigsysteem met voldoende capaciteit;

systeem voor continue detectie van lekken;

veiligheidsmaatregelen en apparatuur.

b

Verbranding van sterke en zwakke niet-condenseerbare gassen

De verbranding kan gebeuren met behulp van een:

terugwinningsinstallatie

kalkoven (15)

speciale brander voor niet-condenseerbare gassen die is uitgerust met een gaswasser voor het verwijderen van SOx, of een

stoomketel (16)

Om ervoor te zorgen dat sterk geurende gassen steeds kunnen worden verbrand, worden back-upsystemen geïnstalleerd. Kalkovens kunnen dienen als back-up voor terugwinningsinstallaties; verdere back-upapparatuur zijn fakkels en ketelinstallaties

c

Detecteren wanneer het verbrandingssysteem niet beschikbaar is en eventuele, daaruit resulterende emissies (17)

Toepasbaarheid

Algemeen toepasbaar voor nieuwe installaties en voor grondige renovaties van bestaande installaties. Bij bestaande installaties kan het installeren van de nodige apparatuur worden bemoeilijkt door de indeling en door ruimtebeperkingen. De toepasbaarheid van verbranding kan beperkt zijn om veiligheidsredenen en in dit geval kunnen natte gaswassers worden gebruikt.

De BBT-gerelateerde emissieniveaus van de totale gereduceerde zwavel (TRS) in restgassen van zwak geurende gassen bedragen 0,05 — 0,2 kg S/ADt.

1.2.2.2.   Vermindering van de emissies van een terugwinningsinstallatie

SO2- en TRS-emissies

BBT 21.

De BBT om de SO2- en TRS-emissies van een terugwinningsinstallatie te verminderen, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Beschrijving

a

Het drogestofgehalte (DS) van zwart residuloog verhogen

Het zwart residuloog kan door middel van verdamping worden geconcentreerd voor het verbranden

b

Optimale verbranding

De omstandigheden voor het verbranden kunnen worden geoptimaliseerd met een goed mengsel van lucht en brandstof, en met een goede controle over de lading die de oven ingaat enz.

c

Natte gaswasser

Zie paragraaf 1.7.1.3

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 3.

Tabel 3

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor SO2 en TRS-emissies uit een terugwinningsinstallatie

Parameter

Daggemiddelde (18)  (19)

mg/Nm3 bij 6 % O2

Jaargemiddelde (18)

mg/Nm3 bij 6 % O2

Jaargemiddelde (18)

kg S/ADt

SO2

DS < 75 %

10 - 70

5 - 50

DS 75 - 83 % (20)

10 - 50

5 - 25

Totaal gereduceerde zwavel (TRS)

1 - 10 (21)

1 - 5

Gasvormige S (TRS-S + SO2-S)

DS < 75 %

0,03 - 0,17

DS 75 - 83 % (20)

0,03 - 0,13

Emissies van NOx

BBT 22.

De BBT om de emissies van NOx uit een terugwinningsinstallatie te verminderen, is het gebruik van een geoptimaliseerd verbrandingssysteem dat over alle volgende functies beschikt.

 

Techniek

a

Computergestuurde controle van de verbranding

b

Goede menging van brandstof en lucht

c

Systemen voor gefaseerde luchttoevoer, waarbij bijv. gebruik wordt gemaakt van verschillende luchtroosters en luchtinvoerpoorten

Toepasbaarheid

Techniek cis toepasbaar voor nieuwe terugwinningsinstallaties en na een grondige renovatie van terugwinningsinstallaties, aangezien voor deze techniek ingrijpende wijzigingen aan de luchttoevoer en de oven nodig zijn.

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 4.

Tabel 4

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor emissies van NOx van een terugwinningsinstallatie

Parameter

Jaargemiddelde (22)

mg/Nm3 bij 6 % O2

Jaargemiddelde (22)

kg NOx/ADt

NOx

Naaldhout

120 - 200 (23)

DS < 75 %: 0,8 - 1,4

DS 75 - 83 % (24): 1,0 - 1,6

Hardhout

120 - 200 (23)

DS < 75 %: 0,8 - 1,4

DS 75 - 83 % (24): 1,0 - 1,7

Stofemissies

BBT 23.

De BBT om de stofemissies van een terugwinningsinstallatie te verminderen, is het gebruik van een elektrostatische stofvanger of van een combinatie van een elektrostatische stofvanger en een natte gaswasser.

Beschrijving

Zie paragraaf 1.7.1.1.

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 5.

Tabel 5

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor stofemissies van een terugwinningsinstallatie

Parameter

Stofreductiesysteem

Jaargemiddelde

mg/Nm3 bij 6 % O2

Jaargemiddelde

kg stof/ADt

Stof

Nieuw of grondige renovatie

10 - 25

0,02 - 0,20

Bestaand

10 - 40 (25)

0,02 - 0,3 (25)

1.2.2.3.   Vermindering van de emissies van een kalkoven

Emissies van SO2

BBT 24.

De BBT om de SO2-emissies van een kalkoven te verminderen, is de toepassing van een van de volgende technieken of een combinatie daarvan.

 

Techniek

Beschrijving

a

Brandstofselectie/laagzwavelige brandstof

Zie paragraaf 1.7.1.3

b

Het verbranden van zwavelhoudende sterk geurende gassen in de kalkoven beperken

c

Het Na2S-gehalte in de kalkmoddertoevoer controleren

d

Alkalische gaswasser

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 6.

Tabel 6

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor SO2 en zwavel van een kalkoven

Parameter (26)

Jaargemiddelde

mg SO2/Nm3 bij 6 % O2

Jaargemiddelde

kg S/ADt

SO2 wanneer sterke gassen niet in de kalkoven worden verbrand

5 - 70

SO2 wanneer sterke gassen in de kalkoven worden verbrand

55 - 120

Gasvormige S (TRS-S + SO2-S) wanneer sterke gassen niet in de kalkoven worden verbrand

0,005 - 0,07

Gasvormige S (TRS-S + SO2-S) wanneer sterke gassen in de kalkoven worden verbrand

0,055 - 0,12

TRS-emissies

BBT 25.

De BBT om de TRS-emissies van een kalkoven te verminderen, is de toepassing van een van de volgende technieken of een combinatie daarvan.

 

Techniek

Beschrijving

a

Beheersing van de overtollige zuurstof

Zie paragraaf 1.7.1.3

b

Het Na2S-gehalte in de kalkmoddertoevoer controleren

c

Combinatie van ESP- en alkalische gaswasser

Zie paragraaf 1.7.1.1

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 7.

Tabel 7

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor TRS-emissies van een kalkoven

Parameter

Jaargemiddelde

mg S/Nm3 bij 6 % O2

Totaal gereduceerde zwavel (TRS)

< 1 - 10 (27)

NOx-emissies

BBT 26.

De BBT om de NOx-emissies van een kalkoven te verminderen, is de toepassing van een van de volgende technieken of een combinatie daarvan.

 

Techniek

Beschrijving

a

Geoptimaliseerde verbranding en beheersing van de verbranding

Zie paragraaf 1.7.1.2

b

Goede menging van brandstof en lucht

c

Brander voor lage NOx

d

Brandstofselectie/brandstof met laag stikstofgehalte

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 8.

Tabel 8

BBT-gerelateerde NOx-emissieniveaus van een kalkoven

Parameter

Jaargemiddelde

mg/Nm3 bij 6 % O2

Jaargemiddelde

kg NOx/ADt

NOx

Vloeibare brandstoffen

100 - 200 (28)

0,1 - 0,2 (28)

Gasvormige brandstoffen

100 - 350 (29)

0,1 - 0,3 (29)

Stofemissies

BBT 27.

De BBT om de stofemissies van een kalkoven te verminderen, is het gebruik van een elektrostatische stofvanger of een combinatie van een elektrostatische stofvanger en een natte gaswasser.

Beschrijving

Zie paragraaf 1.7.1.1.

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 9.

Tabel 9

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor stofemissies van een kalkoven

Parameter

Stofreductiesysteem

Jaargemiddelde

mg/Nm3 bij 6 % O2

Jaargemiddelde

kg stof/ADt

Stof

Nieuw of grondige renovaties

10 - 25

0,005 - 0,02

Bestaand

10 - 30 (30)

0,005 - 0,03 (30)

1.2.2.4.   Vermindering van de emissies van een brander voor sterk geurende gassen (speciale TRS-brander)

BBT 28.

De BBT om de SO2-emissies uit de verbranding van sterk geurende gassen in een speciale TRS-brander te verminderen, is het gebruik van een alkalische SO2-gaswasser.

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 10.

Tabel 10

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor SO2 en TRS-emissies uit de verbranding van sterk geurende gassen in een speciale TRS-brander

Parameter

Jaargemiddelde

mg/Nm3 bij 9 % O2

Jaargemiddelde

kg S/ADt

SO2

20 - 120

TRS

1 - 5

 

Gasvormige S (TRS-S + SO2-S)

0,002 - 0,05 (31)

BBT 29.

De BBT om de NOx-emissies uit de verbranding van sterk geurende gassen in een speciale TRS-brander te verminderen, is het gebruik van een van de volgende technieken of een combinatie daarvan.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Optimaliseren van de brander/ verbranding

Zie paragraaf 1.7.1.2

Algemeen toepasbaar

b

Gefaseerde verbranding

Zie paragraaf 1.7.1.2

Algemeen toepasbaar voor nieuwe installaties en grondige renovaties. Voor bestaande fabrieken alleen toepasbaar als er genoeg ruimte is om nieuwe apparatuur te plaatsen

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 11.

Tabel 11

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor NOx-emissies uit de verbranding van sterk geurende gassen in een speciale TRS-brander

Parameter

Jaargemiddelde

mg/Nm3 bij 9 % O2

Jaargemiddelde

kg NOx/ADt

NOx

50 - 400 (32)

0,01 - 0,1 (32)

1.2.3.   Afvalproductie

BBT 30.

De BBT om afvalproductie te voorkomen en de hoeveelheid te verwijderen vast afval zoveel mogelijk te beperken, is hergebruik van stof uit de ESP's van de terugwinningsinstallatie met zwart residuloog.

Toepasbaarheid

Hercirculatie van stof kan beperkt zijn als zich deeltjes in het stof bevinden die niet eigen zijn aan het proces.

1.2.4.   Energieverbruik en -efficiëntie

BBT 31.

De BBT om het verbruik van thermische energie (stoom) te verminderen, de voordelen van de gebruikte energiedragers zoveel mogelijk te benutten en het stroomverbruik te beperken, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

a

Hoog drogestofgehalte van schors, door het gebruik van efficiënte persing of drogen

b

Stoomketels met hoog rendement, bijvoorbeeld lage rookgastemperaturen

c

Efficiënte systemen voor secundaire verwarming

d

Sluiten van watersystemen, waaronder bleekinstallatie

e

Hoge pulpconcentratie (techniek voor gemiddelde of hoge consistentie)

f

Verdampingsinstallatie met hoog rendement

g

Terugwinning van warmte uit de oplostanks, bijv. door ventilatiegaswassers

h

Terugwinning en het gebruik van lagetemperatuurstromen van afvalwater en andere restwarmtebronnen om gebouwen, stoomketelwater en proceswater te verwarmen

i

Adequaat gebruik van secundaire warmte en secundair condensaat

j

Monitoring en controle van processen met behulp van geavanceerde beheersystemen

k

Optimalisatie van geïntegreerd warmtewisselaarnetwerk

l

Warmteterugwinning uit rookgas van de terugwinningsinstallatie tussen de ESP en de ventilator

m

Bij het screenen en schoonmaken zorgen voor een zo hoog mogelijke pulpconsistentie

n

Snelheidsregeling gebruiken voor diverse grote motoren

o

Efficiënte vacuümpompen gebruiken

p

Adequate dimensionering van leidingen, pompen en ventilatoren

q

Geoptimaliseerd peil in de tanks

BBT 32.

De BBT om het rendement van de stroomproductie te vergroten, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

a

Hoog gehalte van zwarte residuloog (verhoogt efficiëntie van de ketel, stoomproductie en dus ook de opwekking van elektriciteit)

b

Hoge druk en temperatuur in de terugwinningsinstallatie: in nieuwe terugwinningsinstallaties dient de druk minstens 100 bar en de temperatuur 510 °C bedragen

c

De druk van de uitlaatstoom in de tegendrukturbine zo laag als technisch haalbaar

d

Condensatieturbine voor het opwekken van elektriciteit uit overtollige stoom

e

Hoge efficiëntie van de turbine

f

Voorverwarmen voedingswater tot een temperatuur dicht bij het kookpunt

g

Voorverwarmen van de verbrandingslucht en brandstof die naar de ketels wordt gevoerd

1.3.   BBT-CONCLUSIES VOOR HET PULPPROCES OP BASIS VAN SULFIET (SULFIETCELSTOFPROCES)

Voor geïntegreerde pulp- en papierfabrieken die werken met sulfiet, zijn de processpecifieke BBT-conclusies voor de fabricage van papier zoals vermeld in hoofdstuk 1.6 van toepassing, in aanvulling op de BBT in dit hoofdstuk.

1.3.1.   Afvalwater en emissies naar het water

BBT 33.

De BBT om emissies van verontreinigende stoffen in ontvangende wateren uit de hele fabriek te voorkomen en te beperken, is de toepassing van een adequate combinatie van de technieken die worden beschreven in BBT 13, BBT 14, BBT 15 en BBT 16, alsmede een van de volgende technieken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Uitgebreid aangepast koken voor het bleken.

Zie paragraaf 1.7.2.1

De toepasbaarheid kan worden beperkt door kwaliteitsvereisten inzake pulp (wanneer een hoge sterkte vereist is).

b

Lignineverwijdering met zuurstof voor het bleken.

c

Gesloten screening van pulp die nog bruin is en efficiënte spoeling ervan.

Algemeen toepasbaar.

d

Verdamping van afvalwater uit de fase van de hete alkalische extractie en verbranding van concentraten in een natriumcarbonaatketel.

Beperkte toepasbaarheid voor fabrieken van oplosbare pulp, wanneer de biologische behandeling in meerdere fasen van het afvalwater zorgt voor een algemeen gunstigere milieusituatie.

e

Chloorvrij bleken.

Beperkte toepasbaarheid voor fabrieken die marktpapierpulp met hoge helderheid produceren en voor fabrieken die speciale pulp voor chemische toepassingen produceren.

f

Bleken in gesloten systeem.

Alleen toepasbaar voor installaties die bij het bleken dezelfde basis voor het koken en aanpassing van de pH gebruiken.

g

Voorbleken op basis van MgO en hercirculatie van wasvloeistoffen van het voorbleken tot het spoelen van bruine pulp.

De toepasbaarheid kan beperkt zijn door factoren zoals productkwaliteit (bijv. zuiverheid, netheid en helderheid), kappanummer na het koken, hydraulische capaciteit van de installatie en de capaciteit van de tanks, verdampers en terugwinningsinstallaties, en de mogelijkheid om de wasapparatuur te reinigen.

h

pH-aanpassing van zwak residuloog vóór of in de verdampingsinstallatie.

Algemeen toepasbaar voor installaties die gebruikmaken van magnesium. Er is reservecapaciteit nodig in de terugwinningsinstallatie en het as circuit.

i

Anaerobe behandeling van de condensaten uit de verdampers.

Algemeen toepasbaar.

j

Stripping en terugwinning van SO2 van de condensaten uit de verdampers.

Toepassing als het nodig is om de anaerobe afvalwaterbehandeling te beschermen.

k

Effectieve controle en beheersing van lekken, ook met systeem voor de terugwinning van chemicaliën en energie.

Algemeen toepasbaar.

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 12 en tabel 13. Deze BBT-gerelateerde emissieniveaus zijn niet toepasbaar voor fabrieken die oplosbare pulp produceren en voor de productie van speciale pulp voor chemische toepassingen.

Het referentiedebiet voor afvalwater in sulfietfabrieken wordt vermeld in BBT 5.

Tabel 12

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissie van afvalwater in ontvangende wateren van een pulpfabriek die pulp van papierkwaliteit produceert op basis van gebleekt sulfiet, en op basis van magnefiet

Parameter

Pulp van papierkwaliteit op basis van gebleekt sulfiet (33)

Pulp van papierkwaliteit op basis van magnefiet (33)

 

Jaargemiddelde

kg/ADt (34)

Jaargemiddelde

kg/ADt

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

10 - 30 (35)

20 - 35

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,4 - 1,5

0,5 - 2,0

Totaal stikstof

0,15 - 0,3

0,1 - 0,25

Totaal fosfor

0,01 - 0,05 (35)

0,01 - 0,07

 

Jaargemiddelde

mg/l

 

Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX)

0,5 - 1,5 (36)  (37)

 


Tabel 13

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissie van afvalwater in ontvangende wateren van een sulfietpulpfabriek die NSSC-pulp produceert

Parameter

Jaargemiddelde

kg/ADt (38)

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

3,2 - 11

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,5 - 1,3

Totaal stikstof

0,1 - 0,2 (39)

Totaal fosfor

0,01 - 0,02

De BZV-concentratie in het behandelde afvalwater zal naar verwachting laag zijn (rond 25 mg/l in een samengesteld monster genomen over een periode van 24 uur).

1.3.2.   Emissies naar de lucht

BBT 34.

De BBT om emissies van SO2 te vermijden en te beperken, is alle sterk geconcentreerde SO2-gasstromen uit de productie van zuur residuloog, kookketels, diffusieketels of blaastanks te vergaren, teneinde de zwavelcomponenten terug te winnen.

BBT 35.

De BBT om diffuse zwavelhoudende geuremissies uit spoeling, screening en verdampers te voorkomen en te beperken, is het verzamelen van deze zwakke gassen en het toepassen van een van de onderstaande technieken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Verbranding in een terugwinningsinstallatie

Zie paragraaf 1.7.1.3

Niet toepasbaar voor sulfietpulpfabrieken die koken op basis van calcium. Deze fabrieken maken geen gebruik van een terugwinningsinstallatie

b

Natte gaswasser

Zie paragraaf 1.7.1.3

Algemeen toepasbaar

BBT 36.

De BBT om de NOx-emissies uit een terugwinningsinstallatie te verminderen, is het gebruik te maken van een geoptimaliseerd verbrandingssysteem op basis van een van de volgende technieken of een combinatie daarvan.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Optimaliseren van de terugwinningsinstallatie door het beheersen van de stookcondities

Zie paragraaf 1.7.1.2

Algemeen toepasbaar

b

Inspuiting van gebruikt residuloog

Toepasbaar voor nieuwe grote terugwinningsinstallaties en grote terugwinningsinstallaties na een grondige renovatie

c

Selectieve niet-katalytische reductie (SNCR)

Aanpassing van bestaande terugwinningsinstallaties kan beperkt zijn als gevolg van problemen met aanslag en de toegenomen vereisten voor onderhoud die hieruit voortvloeien. Voor fabrieken die werken op basis van ammonium werd geen toepassing gemeld, maar als gevolg van specifieke omstandigheden in het rookgas wordt verwacht dat de SNCR geen effect zal hebben. Niet toepasbaar voor fabrieken die werken op basis van natrium wegens explosiegevaar

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 14.

Tabel 14

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor NOx- en NH3-emissies uit een terugwinningsinstallatie

Parameter

Daggemiddelde

mg/Nm3 bij 5 % O2

Jaargemiddelde

mg/Nm3 bij 5 % O2

NOx

100 - 350 (40)

100 - 270 (40)

NH3 (ammoniakslip voor SNCR)

< 5

BBT 37.

De BBT om de emissies van stof en SO2 uit een terugwinningsinstallatie te verminderen, is de toepassing van een van de hieronder vermelde technieken en het zoveel mogelijk beperken van de zure werking van de gaswassers teneinde hun goede werking te garanderen.

 

Techniek

Beschrijving

a

ESP of multicyclonen met meertrapse venturigaswassers

Zie paragraaf 1.7.1.3

b

ESP of multicyclonen met stroomafwaartse, meertrapse gaswassers met dubbele inlaat

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 15.

Tabel 15

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor stof en SO2 uit een terugwinningsinstallatie

Parameter

Gemiddelde over de bemonsteringsperiode

mg/Nm3 bij 5 % O2

Stof

5 - 20 (41)  (42)

 

Daggemiddelde

mg/Nm3 bij 5 % O2

Jaargemiddelde

mg/Nm3 bij 5 % O2

SO2

100 - 300 (43)  (44)  (45)

50 - 250 (43)  (44)

Het BBT-gerelateerde milieuprestatieniveau is een zuurwerking van ongeveer 240 uur per jaar voor de gaswassers, en minder dan 24 uur per maand voor de laatste monosulfietgaswasser.

1.3.3.   Energieverbruik en -efficiëntie

BBT 38.

De BBT om het verbruik van thermische energie (stoom) te verminderen, de voordelen van de energiedragers die worden gebruikt te maximaliseren, en het verbruik van elektriciteit te verminderen, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

a

Hoog drogestofgehalte van schors door gebruik van efficiënte persen of door drogen

b

Stoomketels met hoog rendement, bijvoorbeeld lage rookgastemperaturen

c

Efficiënte secundaire verwarmingsinstallatie

d

Sluiten van watersystemen, waaronder bleekinstallaties

e

Hoge pulpconsistentie (technieken voor gemiddelde of hoge dichtheid)

f

Terugwinning en het gebruik van lagetemperatuurstromen van afvalwater en andere restwarmtebronnen om gebouwen, stoomketelwater en proceswater te verwarmen

g

Adequaat gebruik van secundaire warmte en secundair condensaat

h

Monitoring en controle van processen met behulp van geavanceerde beheersystemen

i

Optimalisatie van geïntegreerd warmtewisselaarnetwerk

j

Zorgen voor een zo hoog mogelijke pulpconsistentie

k

Geoptimaliseerd peil in de tanks

BBT 39.

De BBT om het rendement van de elektriciteitsopwekking te vergroten, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

a

Hoge druk en temperatuur in de terugwinningsinstallatie

b

De druk van de uitlaatstoom in de tegendrukturbine zo laag als technisch haalbaar

c

Condensatieturbine voor het opwekken van elektriciteit uit overtollige stoom

d

Hoge efficiëntie van de turbine

e

Voorverwarmen voedingswater tot een temperatuur dicht bij het kookpunt

f

Voorverwarmen van de verbrandingslucht en brandstof die naar de ketels wordt gevoerd

1.4.   BBT-CONCLUSIES VOOR MECHANISCHE PULPPRODUCTIE EN CHEMISCH-MECHANISCHE PULPPRODUCTIE

De BBT-conclusies in dit hoofdstuk hebben betrekking op alle geïntegreerde fabrieken voor mechanische pulp, papier en karton, en op fabrieken voor mechanische pulp, CTMP- en CMP-pulpfabrieken. BBT 49, BBT 51, BBT 52c en BBT 53 zijn ook van toepassing op geïntegreerde fabrieken voor mechanische pulp, papier en karton, in aanvulling op de BBT-conclusies in deze paragraaf.

1.4.1.   Afvalwater en emissies naar het water

BBT 40.

De BBT om het watergebruik, de hoeveelheid afvalwater en de verontreiniging ervan te verminderen, is de toepassing van een geschikte combinatie van de technieken die staan vermeld in BBT 13, BBT 14, BBT 15 en BBT 16, en de onderstaande technieken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Tegenstroom van proceswater en scheiding van watersystemen.

Zie paragraaf 1.7.2.1

Algemeen toepasbaar

b

Bleken van pulp met hoge consistentie.

c

Wasstadium vóór de raffinage van mechanische pulp uit naaldhout met behulp van voorbehandeling van schilfers.

d

Vervangen van NaOH door Ca(OH)2 of Mg(OH)2 als alkali bij bleken met peroxide.

Toepasbaarheid kan bij de hoogste niveaus van helderheid beperkt zijn

e

Terugwinnen van vezels en vulmiddelen en behandeling van wit residuloog (papierproductie).

Algemeen toepasbaar

f

Optimaal ontwerp en constructie van tanks en kisten (papierproductie).

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 16. Deze BBT-GEN's zijn niet toepasbaar voor mechanische pulpfabrieken. De referentiehoeveelheid van afvalwater voor geïntegreerde mechanische CTM- en CTMP-pulpfabrieken wordt vermeld in BBT 5.

Tabel 16

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissie van afvalwater in ontvangende wateren uit de geïntegreerde productie van papier en karton uit mechanische pulp die in de installatie is geproduceerd

Parameter

Jaargemiddelde

kg/t

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

0,9 - 4,5 (46)

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,06 - 0,45

Totaal stikstof

0,03 - 0,1 (47)

Totaal fosfor

0,001 - 0,01


Tabel 17

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissie van afvalwater in ontvangende wateren uit een CTMP- of CMP-pulpfabriek

Parameter

Jaargemiddelde

kg/ADt

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

12 - 20

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,5 - 0,9

Totaal stikstof

0,15 - 0,18 (48)

Totaal fosfor

0,001 - 0,01

De BZV-concentratie in het behandelde afvalwater zal naar verwachting laag zijn (rond 25 mg/l in een samengesteld monster dat over een periode van 24 uur is genomen).

1.4.2.   Energieverbruik en -efficiëntie

BBT 41.

De BBT om het verbruik van thermische en elektrische energie te verminderen, is de toepassing van een combinatie van de onderstaande technieken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Het gebruik van energie-efficiënte raffinage-installaties

Van toepassing bij vervanging, revisie of vernieuwen van procesapparatuur

b

Uitgebreide terugwinning van secundaire warmte van TMP- en CTMP-raffinage-installaties en hergebruik van teruggewonnen stoom bij het drogen van papier of pulp

Algemeen toepasbaar

c

Minimaliseren van vezelverlies door gebruik te maken van efficiënte systemen voor het raffineren van niet-aanvaarde stoffen (secundaire raffinage-installaties)

d

Installeren van energiebesparende apparatuur, waaronder geautomatiseerde procesbeheersing in plaats van handmatige systemen

e

Verminderen van het watergebruik door interne behandeling van proceswater en hercirculatiesystemen

f

Vermindering van het directe gebruik van stoom door zorgvuldige procesintegratie, bijv pinch-analyse

1.5.   BBT-CONCLUSIES VOOR DE VERWERKING VAN PAPIER VOOR HERGEBRUIK

De BBT-conclusies in dit hoofdstuk zijn toepasbaar voor alle geïntegreerde GRV-fabrieken en GRV-pulpfabrieken. BBT 49, BBT 51, BBT 52c en BBT 53 zijn ook van toepassing op papierfabricage in geïntegreerde pulp-, papier-, en kartonfabrieken, in aanvulling op de BBT-conclusies in deze paragraaf.

1.5.1.   Materialenbeheer

BBT 42.

De BBT om de verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen of het gevaar daarvan te beperken, en het wegwaaien van papier voor hergebruik en diffuse stofemissies van de recyclingwerf te verminderen, is de toepassing van een van de volgende technieken of een combinatie daarvan.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Verharding van de opslagruimte voor papier dat voor hergebruik is bestemd

Algemeen toepasbaar

b

Opvangen van verontreinigd afstromend water uit de opslagplaats van voor hergebruik bestemd papier en dit water behandelen in een afvalwaterbehandelingsinstallatie (niet-verontreinigd hemelwater, bijv. van de daken, kan afzonderlijk worden afgevoerd)

De toepasbaarheid kan worden beperkt door de mate van vervuiling van het afstromend water (lage concentratie) en/of de omvang van de afvalwaterbehandelingsinstallatie (grote volumes)

c

Rondom de opslagplaats van voor hergebruik bestemd papier een omheining plaatsen om wegwaaien te voorkomen

Algemeen toepasbaar

d

De opslagplaats regelmatig reinigen, de bijbehorende paden vegen en de geulen leegmaken om diffuse stofemissies te beperken. Dit zorgt ervoor dat er minder papierresten en vezels in het rond vliegen, en minder papier wordt geplet door voertuigen op het terrein, wat tot extra stofemissies kan leiden, vooral in het droge seizoen

Algemeen toepasbaar

e

Opslaan van balen of los papier onder een dak om het materiaal te beschermen tegen weersinvloeden (vocht, microbiologische afbraakprocessen enz.)

Toepasbaarheid kan worden beperkt door de grootte van het gebied

1.5.2.   Afvalwater en emissies naar het water

BBT 43.

De BBT om het watergebruik, de hoeveelheid afvalwater en de verontreiniging te verminderen, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Beschrijving

a

Scheiden van de watersystemen

Zie paragraaf 1.7.2.1

b

Tegenstroom van proceswater en hercirculatie van water

c

Gedeeltelijk hergebruiken van behandeld afvalwater na biologische behandeling

Veel RCF-papierfabrieken gebruiken een deel van het biologisch behandeld afvalwater in het watercircuit opnieuw, met name fabrieken die golfpapier of Testliner produceren.

d

Helder maken van wit water

Zie hoofdstuk 1.7.2.1

BBT 44.

De BBT om geavanceerde sluiting van watercircuits te handhaven in fabrieken die papier verwerken voor hergebruik, en om mogelijke nadelige effecten van het verhoogde hergebruik van proceswater te vermijden, is de toepassing van een van de volgende technieken of een combinatie daarvan.

 

Techniek

Beschrijving

a

Monitoren en continu controleren van de kwaliteit van het proceswater

Zie paragraaf 1.7.2.1

b

Voorkomen en verwijderen van biofilms door gebruik te maken van methoden die de uitstoot van biociden zoveel mogelijk beperken

c

Verwijderen van calcium uit proceswater door gecontroleerde neerslag van calciumcarbonaat

Toepasbaarheid

Technieken a — c zijn van toepassing op GRV-papierfabrieken met geavanceerde watercircuitsluiting.

BBT 45.

De BBT om de verontreiniging van afvalwater van de hele fabriek dat in ontvangende wateren terechtkomt te voorkomen en te beperken, is de toepassing van een geschikte combinatie van de technieken die vermeld worden in BBT 13, BBT 14, BBT 15, BBT 16, BBT 43 en BBT 44.

Voor geïntegreerde RCF-papierfabrieken omvatten de BBT-GEN's de emissies uit papierproductie, aangezien de witwatercircuits van de papiermachine nauw verbonden zijn met die van de voorraadvoorbereiding.

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 18 en tabel 19.

De BBT-gerelateerde emissieniveaus in tabel 18 zijn ook van toepassing op pulpfabrieken die GRV gebruiken zonder ontinkting, en de BBT-gerelateerde emissieniveaus in Tabel 19 zijn ook van toepassing op pulpfabrieken die GRV gebruiken met ontinkting.

De referentiehoeveelheid afvalwater voor GRV-fabrieken wordt vermeld in BBT 5.

Tabel 18

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissie van afvalwater in ontvangende wateren uit de geïntegreerde productie van papier en karton op basis van pulp uit gerecyclede vezels die zonder ontinkting ter plaatse is geproduceerd

Parameter

Jaargemiddelde

kg/t

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

0,4 (49) - 1,4

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,02 - 0,2 (50)

Totaal stikstof

0,008 - 0,09

Totaal fosfor

0,001 - 0,005 (51)

Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX)

0,05 voor natsterk papier


Tabel 19

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissie van afvalwater in ontvangende wateren uit de geïntegreerde productie van papier en karton op basis van pulp uit gerecyclede vezels die met ontinkting ter plaatse is geproduceerd

Parameter

Jaargemiddelde

kg/t

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

0,9 - 3,0

0,9 - 4,0 voor tissuepaper

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,08 - 0,3

0,1 - 0,4 voor tissuepaper

Totaal stikstof

0,01 - 0,1

0,01 - 0,15 voor tissuepaper

Totaal fosfor

0,002 - 0,01

0,002 - 0,015 voor tissuepaper

Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX)

0,05 voor natsterk papier

De BZV-concentratie in het behandelde afvalwater zal naar verwachting laag zijn (rond 25 mg/l in een samengesteld monster dat over een periode van 24 uur is genomen).

1.5.3.   Energieverbruik en -efficiëntie

BBT 46.

De BBT om het verbruik van elektrische energie binnen GRV-verwerkende papierfabrieken te verminderen is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Verpulpen met hoge consistentie voor uiteenvallend papier voor recycling in gescheiden vezels

Algemeen toepasbaar op nieuwe installaties en voor bestaande installaties na een grondige renovatie

b

Efficiënte grove en fijne screening door het optimaliseren van rotorontwerp, zeven en zeefbediening, waardoor het gebruik van kleinere apparaten met lager specifiek energieverbruik mogelijk wordt

c

Energiebesparende concepten voor grondstofvoorbereiding zo vroeg mogelijk bij het herpulpen, waarbij minder en geoptimaliseerde machineonderdelen worden gebruikt en waardoor de energie-intensieve verwerking van vezels wordt beperkt

1.6.   BBT-CONCLUSIES VOOR DE PAPIERPRODUCTIE EN AANVERWANTE PROCESSEN

De BBT-conclusies in dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle niet-geïntegreerde papierfabrieken en kartonfabrieken, en op de papier- en kartonproductie van geïntegreerde kraft-, sulfiet-, CTMP- en CMP-fabrieken.

BBT 49, BBT 51, BBT 52c en BBT 53 zijn van toepassing op alle geïntegreerde pulp- en papierfabrieken.

Voor geïntegreerde kraft-, sulfiet-, CTMP- en CMP-fabrieken is de processpecifieke BBT voor het verpulpen ook van toepassing, in aanvulling op de BBT-conclusies in dit hoofdstuk.

1.6.1.   Afvalwater en emissies naar het water

BBT 47.

De BBT om het ontstaan van afvalwater te verminderen, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Optimaal ontwerp en bouw van tanks en kisten

Zie paragraaf 1.7.2.1

Van toepassing op nieuwe installaties en op bestaande installaties na een grondige renovatie

b

Herwinning van vezels en vulmiddelen en de behandeling van witwater

Algemeen toepasbaar

c

Waterhercirculatie

Algemeen toepasbaar. Opgeloste organische, anorganische en colloïdale stoffen kunnen het hergebruik van water in zeefgedeelte beperken

d

Optimaliseren van de douches in de papiermachine

Algemeen toepasbaar

BBT 48.

De BBT om het watergebruik en emissies in het water uit speciale papierfabrieken te beperken, is de toepassing van een combinatie van de volgende technieken.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Verbeteren van de papierproductieplanning

Betere planning om de productie op het vlak van batchcombinaties en lengte te optimaliseren

Algemeen toepasbaar

b

Het beheer van de watercircuits afstemmen op veranderingen

De watercircuits aanpassen om te kunnen inspelen op veranderende papiersoorten, kleuren en chemische additieven

c

Afvalwaterbehandelingsinstallatie gereed om in te spelen op veranderingen

Afvalwaterbehandeling aanpassen om te kunnen inspelen op variaties van hoeveelheden, lage concentraties en verschillende types en variërende hoeveelheden van chemische additieven

d

Aanpassing van het systeem voor papieruitval en de inhoud van de kuipen

e

Minimalisering van de afgifte van chemische additieven (bijv. vet-/waterafstotende middelen) die per- of polyfluorverbindingen bevatten of bijdragen tot de vorming ervan

Enkel van toepassing op installaties die papier met vet- of waterafstotende eigenschappen produceren

f

Overschakelen op AOX-bevattende producthulpmiddelen (bijv. ter vervanging van natsterktemiddelen gebaseerd op epichloorhydrineharsen)

Enkel van toepassing op installaties die papier produceren met hoge natsterkte

BBT 49.

De BBT om de uitstoot van emissies van coatingkleuren en bindmiddelen die de werking van de biologische afvalwaterbehandelingsinstallatie kunnen verstoren te verminderen, is de toepassing van techniek a) hieronder of, indien dit technisch niet haalbaar is, techniek b) hieronder.

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Terugwinnen van coatingkleuren/hergebruiken van pigmenten

Afvalwater met coatingkleuren wordt gescheiden ingezameld. De coatingchemicaliën worden teruggewonnen door bijvoorbeeld:

i)

ultrafiltratie;

ii)

een screening-flocculatie-ontwateringsproces met hergebruik van de pigmenten in het coatingproces. Het gezuiverde water kan in het proces worden hergebruikt

Voor ultrafiltratie kan de toepasbaarheid beperkt zijn wanneer:

het afvalwatervolume heel klein is,

er coatingafvalwater ontstaat op verschillende plaatsen in de fabriek,

zich veel veranderingen voordoen op het vlak van coating, of

verschillende coatingkleurrecepten onverenigbaar zijn.

b

Voorbehandeling van afvalwater dat coatingkleuren bevat

Afvalwater dat coatingkleuren bevat, wordt bijvoorbeeld behandeld door flocculatie om de daarop volgende biologische afvalwaterbehandeling te beschermen

Algemeen toepasbaar

BBT 50.

De BBT om de verontreiniging van afvalwater van de hele fabriek dat in ontvangende wateren terechtkomt te voorkomen en te beperken, is de toepassing van een geschikte combinatie van de technieken die vermeld worden in BBT 13, BBT 14, BBT 15, BBT 47, BBT 48 en BBT 49.

BBT-gerelateerde emissieniveaus

Zie tabel 20 en tabel 21.

De BBT-GEN's in tabel 20 en tabel 21 zijn ook van toepassing op het productieproces voor papier en karton van geïntegreerde kraft-, sulfiet-, CTMP- en CMP-pulp- en papierfabrieken.

De referentiehoeveelheid voor afvalwater in geïntegreerde papier- en kartonfabrieken staat vermeld in BBT 5.

Tabel 20

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissies van afvalwater in ontvangende wateren uit niet-geïntegreerde papier- en kartonfabrieken (met uitzondering van speciaal papier)

Parameter

Jaargemiddelde

kg/t

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

0,15 - 1,5 (52)

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,02 - 0,35

Totaal stikstof

0,01 - 0,1

0,01 - 0,15 voor tissuepapier

Totaal fosfor

0,003 - 0,012

Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX)

0,05 voor decoratie- en natsterktepapier

De BZV-concentratie in het behandelde afvalwater zal naar verwachting laag zijn (rond 25 mg/l in een samengesteld monster genomen over een periode van 24 uur).

Tabel 21

BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de directe emissie van afvalwater in ontvangende wateren uit een niet-geïntegreerde fabriek die speciaal papier vervaardigt

Parameter

Jaargemiddelde

kg/t (53)

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

0,3 - 5 (54)

Totale hoeveelheid zwevende deeltjes (TSS)

0,10 - 1

Totaal stikstof

0,015 - 0,4

Totaal fosfor

0,002 - 0,04

Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX)

0,05 voor decoratie- en natsterktepapier

1.6.2.   Emissies naar de lucht

BBT 51.

De BBT om de VOS-emissies van offline- of onlinecoaters te verminderen, is het kiezen van coatingkleurrecepten (composities) die de VOS-emissies verminderen.

1.6.3.   Afvalproductie

BBT 52.

De BBT om de hoeveelheid te verwijderen afval te minimaliseren, is het ontstaan van afval te voorkomen en dat afval te hergebruiken door toepassing van een combinatie van de volgende technieken (zie algemene BBT 20).

 

Techniek

Beschrijving

Toepasbaarheid

a

Herwinning van vezels en vulmiddelen en de behandeling van witwater

Zie paragraaf 1.7.2.1

Algemeen toepasbaar

b

Hercirculatiesysteem voor papieruitval

Papieruitval afkomstig van verschillende locaties/fasen van het papierfabricageproces wordt verzameld, opnieuw verpulpt en opnieuw gebruikt als grondstof

Algemeen toepasbaar

c

Terugwinnen van coatingkleuren/hergebruiken van pigmenten

Zie paragraaf 1.7.2.1

 

d

Hergebruik van vezelslib uit de primaire afvalwaterbehandeling

Slib met een hoog vezelgehalte uit de primaire behandeling van afvalwater kan worden hergebruikt in een productieproces

De toepasbaarheid kan worden beperkt door de productkwaliteit vereisten

1.6.4.   Energieverbruik en -efficiëntie

BBT 53.

De BBT om het verbruik van thermische en elektrische energie te verminderen, is de toepassing van een combinatie van de onderstaande technieken.

 

Techniek

Toepasbaarheid

a

Energiebesparende screeningtechnieken (geoptimaliseerd rotorontwerp, zeven en zeefbediening)

Toepasbaar op nieuwe fabrieken of na grondige renovaties

b

Raffineren volgens de beste praktijken met warmteterugwinning uit de raffinage-installaties

c

Geoptimaliseerde ontwatering in het persgedeelte van de papiermachine/brede kneeppers

Niet van toepassing op tissuepapier en vele speciale papiersoorten

d

Terugwinning van stoomcondensaat en het gebruik van efficiënte terugwinningssystemen voor afvoerluchtwarmte

Algemeen toepasbaar

e

Vermindering van direct gebruik van stoom via zorgvuldige procesintegratie door bijvoorbeeld pinch-analyse

f

Raffinage-installaties met hoog rendement

Van toepassing op nieuwe installaties

g

Optimalisatie van de werkmodus in bestaande raffinage-installaties (bijv. vermindering van „no load”-stroomvereisten)

Algemeen toepasbaar

h

Geoptimaliseerd ontwerp van pompen, frequentieregelaars voor pompen, versnellingsloze aandrijfmechanismen

i

Moderne raffinagetechnologieën

j

Stoomkistverwarming van de vezelmat om de waterafvoereigenschappen/ontwateringscapaciteit te verbeteren

Niet van toepassing op tissuepapier en vele speciale papiersoorten

k

Geoptimaliseerd afzuigsysteem (bijv. turboventilatoren in plaats van waterringpompen)

Algemeen toepasbaar

l

Optimaliseren van de stroomopwekking en onderhoud van het distributienetwerk

m

Optimalisatie van de warmteterugwinning, luchtsysteem, isolatie

n

Gebruik van motoren met hoog rendement (EFF1)

o

Voorverwarmen van douchewater met een warmtewisselaar

p

Het gebruik van restwarmte voor het drogen van slib of de opwaardering van ontwaterde biomassa

q

Warmteterugwinning uit axiale blazers (indien gebruikt) voor de luchttoevoer van de droogkap

r

Warmteterugwinning van de afgevoerde lucht uit de Yankee-kap met een druppeltoren

s

Warmteterugwinning uit de infrarode warme uitlaatgassen

1.7.   BESCHRIJVING VAN TECHNIEKEN

1.7.1.   Beschrijving van de technieken voor de preventie en bestrijding van emissies in de lucht

1.7.1.1.   Stof

Techniek

Beschrijving

Elektrostatische stofvanger (ESP)

Elektrostatische stofvangers geven een lading aan deeltjes, zodat ze onder invloed van een elektrisch veld worden gescheiden. Ze zijn geschikt om in zeer uiteenlopende omstandigheden te werken.

Alkalische gaswasser

Zie paragraaf 1.7.1.3 (gaswasser).

1.7.1.2.   NOx

Techniek

Beschrijving

Vermindering van de lucht-/brandstofverhouding

De techniek is hoofdzakelijk gebaseerd op de volgende eigenschappen:

zorgvuldige controle van lucht die wordt gebruikt voor verbranding (laag zuurstofoverschot),

minimaliseren van luchtlekken in de oven,

gewijzigd ontwerp van de verbrandingskamer van de oven.

Geoptimaliseerde verbranding en beheersing van de verbranding

Deze techniek, die is gebaseerd op een permanente monitoring van geschikte verbrandingsparameters (bijv. O2-, CO-gehalte, brandstof-/luchtverhouding, onverbrande componenten), maakt gebruik van controletechnologie om de verbranding in de beste omstandigheden te laten plaatsvinden.

NOx-vorming en -emissies kunnen worden verminderd door de lopende parameters, de luchtverdeling, het zuurstofoverschot, de vorm van de vlam en het temperatuurprofiel te regelen.

Gefaseerde verbranding

Gefaseerde verbranding is gebaseerd op het gebruik van twee verbrandingszones, regelbare luchtverhoudingen en temperaturen in een eerste kamer. De eerste verbrandingszone werkt in sub-stoichiometrische omstandigheden om ammoniakverbindingen bij hoge temperaturen om te zetten in elementaire stikstof. In de tweede zone wordt met extra luchttoevoer de verbranding voltooid bij een lagere temperatuur. Na de verbranding in twee fasen stroomt het rookgas naar een tweede kamer zodat de warmte uit de gassen kan worden teruggewonnen, waardoor stoom ontstaat.

Brandstofselectie/brandstof met laag stikstofgehalte

Het gebruik van brandstoffen met een laag stikstofgehalte vermindert de NOx-emissies die het gevolg zijn van de oxidatie van stikstof tijdens de verbranding.

De verbranding van brandstoffen op basis van CNCG of biomassa verhoogt de NOx-emissies in vergelijking met olie en aardgas, doordat CNCG en alle van hout afgeleide brandstoffen meer stikstof bevatten dan olie en aardgas.

Door de hogere verbrandingstemperaturen, leidt het verbranden van gas tot hogere NOx-niveaus dan het verbanden van olie.

Branders met lage NOx-uitstoot

Branders met lage NOx-uitstoot verminderen de piektemperatuur van de vlam, wat de verbranding vertraagt maar vollediger maakt. Daardoor verbetert de warmteoverdracht (verhoogd emissievermogen van de vlam). Dit kan gepaard gaan met een gewijzigd ontwerp van de verbrandingskamer van de ovenkamer.

Inspuiting van gebruikt residuloog op verschillende niveaus

De injectie van gebruikt sulfietresiduloog in de ketel op verschillende verticale niveaus voorkomt de vorming van NOx en zorgt voor volledige verbranding.

Selectieve niet-katalytische reductie (SNCR)

De techniek is gebaseerd op de reductie van NOx tot stikstof door een reactie met ammoniak of ureum bij een hoge temperatuur. Ammoniakwater (tot 25 % NH3), een ammoniakprecursorverbinding of ureumoplossing wordt geïnjecteerd in het verbrandingsgas om NO tot N2 te reduceren. De reactie heeft een optimaal effect in een temperatuurbereik van ongeveer 830 °C tot 1 050 °C, en voldoende retentietijd moet worden voorzien om de geïnjecteerde stoffen te laten reageren met NO. De dosering van ammoniak of ureum moeten worden gecontroleerd om de NH3-slip op een laag peil te houden.

1.7.1.3.   Preventie en beheersing van SO2-/TRS-emissies

Techniek

Beschrijving

Ingedikt zwart residuloog

Door het hogere drogestofgehalte van het zwart residuloog neemt de verbrandingstemperatuur toe. Hierdoor verdampt er meer natrium (Na), dat de SO2 kan binden, waardoor Na2SO4 ontstaat en dus de emissies van SO2 uit de terugwinningsinstallatie verminderen. Een nadeel van de hogere temperatuur is dat de emissies van NOx kunnen toenemen.

Brandstof selectie/brandstof met laag S-gehalte

Het gebruik van zwavelarme brandstoffen met een zwavelgehalte van ongeveer 0,02-0,05 % naar gewicht (bijv. biomassa uit bossen, schors, laagzwavelige olie, gas) vermindert de SO2-emissies uit de oxidatie van de in de brandstof aanwezige zwavel tijdens de verbranding.

Optimale verbranding

Technieken zoals een beheersysteem voor doelmatige verbrandingssnelheid (lucht-brandstof, temperatuur, verblijftijd), beheersing van overmatige zuurstof of goede menging van lucht en brandstof.

Het Na2S-gehalte in de kalkmoddertoevoer controleren

Efficiëntie bij het spoelen en filteren van de kalkmodder vermindert de concentratie van Na2S, waardoor tijdens het herverbrandingsproces de vorming van waterstofsulfide in de oven vermindert.

Opvangen en terugwinnen van SO2-emissies

Sterk geconcentreerde SO2-gasstromen uit de productie van zuur residuloog, kookketels, diffusie-installaties of blaastanks worden opgevangen. SO2 wordt gerecupereerd in absorptietanks met verschillende drukniveaus, zowel om financiële als milieuredenen.

Verbranding van geurende gassen en TRS

Verzamelde sterke gassen kunnen worden vernietigd door ze te verbranden in de terugwinningsinstallatie, in speciale TRS-branders, of in de kalkoven. Verzamelde zwakke gassen zijn geschikt om te worden verbrand in de terugwinningsinstallatie, de kalkoven, de krachtketel of in de TRS-brander. Oplosbare tankaflaatgassen kunnen in moderne terugwinningsinstallaties worden verbrand.

Opvangen en verbranden van zwakke gassen in een terugwinningsinstallatie

Verbranding van zwakke gassen (groot volume, lage SO2-concentraties) in combinatie met een back-upsysteem.

Zwakke gassen en andere geurcomponenten worden gelijktijdig opgevangen om in de terugwinningsinstallatie te worden verbrand. Van de uitlaatgassen van de terugwinningsinstallatie wordt daarna de zwaveldioxide teruggewonnen door tegenstroomse en meertrapse gaswassers, en vervolgens hergebruikt als een chemische kookstof. Als back-up worden gaswassers gebruikt.

Natte gaswasser

Gasvormige verbindingen worden opgelost in een geschikte vloeistof (water of alkalische oplossing). Gelijktijdige verwijdering van vaste en gasvormige verbindingen kan worden bereikt. Stroomafwaarts van de natte gaswasser worden de rookgassen verzadigd met water. Daar is een scheiding van de druppels vereist voordat de rookgassen kunnen worden afgevoerd. De resulterende vloeistof moet worden behandeld met een afvalwaterproces en de onoplosbare stof wordt verzameld door sedimentatie of filtratie.

ESP of multicyclonen met meertrapse venturigaswassers of stroomafwaartse meertrapse gaswassers met dubbele inlaat

Het stof wordt gescheiden met een elektrostatische filter of meertraps cycloon. Voor het magnesiumsulfietprocedé bestaat het stof in de ESP voornamelijk uit MgO, maar ook in mindere mate uit K-, Na- of Ca-verbindingen. De teruggewonnen MgO-as wordt gesuspendeerd met water en gereinigd door het te wassen en blussen met Mg(OH)2, dat vervolgens wordt gebruikt als alkalische wasoplossing in de meertrapse gaswassers om de zwavelcomponent van de kookchemicaliën terug te winnen. Voor het ammoniumsulfietprocedé wordt de ammoniakbestanddeel (NH3) niet teruggewonnen, omdat deze tijdens het verbrandingsproces uiteenvalt in stikstof. Na het verwijderen van stof wordt het rookgas afgekoeld door het met water door een koelinggaswasser te leiden. Vervolgens komt het in een drie- of meertrapse gaswasser van het rookgas, waar de SO2-emissies worden gewassen met de alkalische oplossing op basis van Mg(OH)2 bij het magnesiumsulfietprocedé, en met een 100 % verse NH3-oplossing bij het ammoniumsulfietprocedé.

1.7.2.   Beschrijving van technieken om het watergebruik, de hoeveelheid afvalwater en de verontreiniging ervan te verminderen

1.7.2.1.   Procesgeïntegreerde technieken

Techniek

Beschrijving

Droge ontschorsing

Droge ontschorsing van houtblokken in droogtrommels (water wordt alleen gebruikt bij het spoelen van de houtblokken, en vervolgens hergebruikt, met slechts een minimale zuivering aan de afvalwaterbehandelinsinstallatie).

Volledig chloorvrij bleken (TCF)

Bij TCF bleken wordt het gebruik van chloorhoudende bleekmiddelen volledig vermeden, zodat deze ook niet voorkomen in de emissies van organische stoffen en organochloorverbindingen.

Modern elementair chloorvrij bleken (ECF)

Modern ECF minimaliseert het gebruik van chloordioxide door een van de volgende stappen (of een combinatie daarvan) in het bleekproces te gebruiken: zuurstof, hydrolyse met heet zuur, ozon bij gemiddelde en hoge consistentie, fasen met atmosferische waterstofperoxide en onder druk gebrachte waterstofperoxide of het gebruik van hete chloordioxide.

Uitgebreide lignineverwijdering

Uitgebreide lignineverwijdering d.m.v. a) aangepast koken of b) lignineverwijdering met zuurstof verhoogt de mate van onthouting van pulp (wat het kappanummer verlaagt) voor het bleken en vermindert het gebruik van bleekmiddelen en het CZV-gehalte van het afvalwater. Het verlagen van het kappanummer met één eenheid voor het bleken, kan de CZV die in de bleekinstallatie vrijkomt met circa 2 kg CZV/ADt verminderen. De verwijderde lignine kan worden teruggewonnen en naar het terugwinningssysteem voor chemicaliën en energie worden geleid.

a)

Uitgebreid aangepast koken

Uitgebreid koken (systemen voor grote hoeveelheden of continue systemen) slaat op kooktijden onder optimale omstandigheden (bijv. aanpassing van de alkaliconcentratie zodat deze aan het begin van het kookproces lager is en aan het einde hoger), teneinde een maximale hoeveelheid lignine te verwijderen voor het bleken zonder onnodige afbraak van koolhydraten of overmatig verlies van pulpsterkte. Op deze manier kan het gebruik van chemicaliën in de daaropvolgende bleekfase en de organische belasting van het afvalwater van de bleekinstallatie worden verminderd.

b)

Lignineverwijdering met zuurstof

Lignineverwijdering met zuurstof is een optie om een substantieel deel van de lignine die overblijft na het koken te verwijderen, voor het geval de kookinstallatie met hogere kappanummers moet werken. De pulp reageert onder alkalische omstandigheden met zuurstof om een deel van de resterende lignine verwijderen.

Gesloten en efficiënte screening en spoeling van pulp die nog bruin is gebleven

Screening van pulp die nog bruin is gebleven, gebeurt met van gaten voorziene zeven in meerdere fasen binnen een gesloten circuit. Onzuiverheden en scheven worden zo in een vroeg stadium verwijderd.

Bij de spoeling van bruine pulp worden organische en anorganische chemicaliën uit de pulpvezels opgelost. De bruine pulp kan eerst worden gespoeld in de vergister, en daarna in efficiënte spoelers voor en na de lignineverwijdering met zuurstof lignineverwijdering, dus vóór het bleken. Carry-over, het gebruik van chemicaliën bij het bleken en het verontreinigingsgehalte van afvalwater worden hiermee verminderd. Bovendien wordt het op deze manier mogelijk om kookchemicaliën uit het spoelwater terug te winnen. Efficiënt spoelen wordt gedaan door tegenstrooms spoelen in meerdere fasen door gebruik van filters en persen. Het watersysteem in de zeefinstallatie is volledig gesloten.

Gedeeltelijk hergebruik van het proceswater in de bleekinstallatie

Zure en alkalische filtraten worden binnen de bleekinstallatie hergebruikt, en dit tegen de pulpstroom in. Water wordt ofwel door de afvalwaterbehandelingsinstallatie gestuurd of, in enkele gevallen, naar het systeem voor spoeling na de zuurstofbehandeling.

Efficiënte spoelmachines in de tussenliggende spoelfasen zijn een voorwaarde voor lage emissies. In efficiënte bleekinstallaties (kraft) wordt een afvalwatervolume bereikt van 12 - 25 m3/ADt.

Doeltreffende controle op en beheersing van lekken, ook met terugwinning van chemicaliën en energie

Een doeltreffend systeem voor beheersing van lekken, overloop en terugwinning ter preventie van onopzettelijke afgifte van hoge organische en soms giftige ladingen of hoge pH-piekwaarden (in de secundaire waterbehandelingsinstallatie) omvat:

geleidbaarheid- of pH-controle op strategische locaties om verliezen en lekken op te sporen;

verzamelen van omgeleid of gelekt residuloog met de hoogst mogelijke concentratie van vaste stoffen;

terugleiden van opgevangen residuloog en vezels naar de meest geëigende plaats in het proces;

voorkomen dat lekken van geconcentreerde of schadelijke stromen uit belangrijke procesgebieden (inclusief tallolie en terpentijn) in de biologische afvalwaterbehandeling terechtkomen;

adequaat gedimensioneerde buffertanks voor het verzamelen en opslaan van giftig of heet geconcentreerd residuloog.

Zorgen voor voldoende verdamping van zwart residuloog en voor voldoende ketelcapaciteit om piekbelastingen te kunnen dragen

Voldoende capaciteit in de verdampingsinstallatie voor zwart residuloog en in de terugwinningsinstallatie maakt het mogelijk adequaat om te gaan met extra hoeveelheden residuloog en droge stoffen ten gevolge van het opvangen van lekken of afvalwater uit de bleekinstallatie afvalwater. Dit vermindert het verlies van zwak zwart residuloog, ander geconcentreerd procesafvalwater en potentiële filtraten uit de bleekinstallatie.

De multi-effectverdamper concentreert zwak zwart residuloog uit spoelwater waarmee bruine pulp is behandeld en, in sommige gevallen, ook bioslib van de afvalwaterbehandelingsinstallatie en/of zoutaanzetting uit de ClO2-installatie. Extra verdampingcapaciteit boven op de normale werking geeft voldoende contingentie om lekken op te vangen en om potentiële terugwinningsstromen van bleekmiddelfiltraat te behandelen.

Het strippen van verontreinigde condensaten en daarbij de condensaten hergebruiken

Het strippen van de verontreinigde (rotte) condensaten en het hergebruik van de condensaten in het proces vermindert het watergebruik in een fabriek en de hoeveelheid organische stoffen die in de afvalwaterbehandelingsinstallatie terechtkomen.

In een stripkolom wordt de stoom tegen de stroomrichting in door de eerder gefiltreerde procescondensaten geleid die gereduceerde zwavelverbindingen, terpenen, methanol en andere organische verbindingen bevatten. De vluchtige stoffen van het condensaat komen samen in de bovenste damplagen als niet-condenseerbare gassen en methanol, en worden aan het systeem onttrokken. De gezuiverde condensaten kunnen worden hergebruikt in het procedé, bijvoorbeeld voor het spoelen in de bleekinstallatie, voor het spoelen van bruine pulp, in het gedeelte voor de basische ontsluiting (modderspoeling en verdunning, modderfilterdouches), als TRS-spoelvloeistof voor kalkovens, of als bereidingswater voor wit residuloog.

De gestripte niet-condenseerbare gassen uit de meest geconcentreerde condensaten worden naar het opvangsysteem voor sterke onwelriekende gassen geleid en verbrand. Gestripte gassen uit matig verontreinigde condensaten worden vergaard in het systeem voor lage volumes van sterk geconcentreerd gas (LVHC — low volume high concentration) en verbrand.

Verdampen en verbranden van afvalwater uit de fase van de hete alkalische extractie

Het afvalwater wordt eerst geconcentreerd door verdamping en vervolgens in een terugwinningsinstallatie verbrand als biobrandstof. Natriumcarbonaathoudend stof en smelt van de bodem van de oven worden opgelost om te worden teruggewonnen als sodaoplossing.

Hercirculatie van spoelvloeistoffen van voorbleken tot spoelen van bruine pulp, en verdamping om de emissies uit MgO-voorbleken te verminderen

Vereisten voor het gebruik van deze techniek is een relatief laag kappanummer na koken (bijv. 14 - 16), voldoende capaciteit van de tanks, verdampers en terugwinningsinstallatie om bijkomende hoeveelheden te kunnen verwerken, de mogelijkheid om afzettingen uit de spoelapparatuur te verwijderen, en een matig helderheidsniveau van de pulp (≤ 87 % ISO) omdat deze techniek in sommige gevallen kan leiden tot een licht verlies van helderheid.

Voor producenten van marktpapierpulp of andere producenten die een hoge helderheid moeten bereiken (> 87 % ISO), kan het moeilijk zijn om het voorbleken met MgO toe te passen.

Tegenstroom van procedéwater

In geïntegreerde fabrieken wordt vers water voornamelijk in het systeem gebracht via de papiermachinedouches, vanwaar het stroomopwaarts naar de pulpafdeling wordt geleid.

Scheiding van watersystemen

Watersystemen van verschillende verwerkingseenheden (bijv. verpulpingseenheid, bleekinstallatie en papiermachine) worden gescheiden door de pulp te spoelen en te ontwateren. Deze scheiding voorkomt de overdracht van verontreinigende stoffen naar volgende stappen in het procedé en zorgt ervoor dat ontregelende stoffen uit kleinere volumes kunnen worden verwijderd.

Bleken (met peroxide) van hoge consistenties

Bij het bleken van hoge consistenties wordt de pulp ontwaterd door bijvoorbeeld een dubbele draad of een andere pers voor de bleekmiddelen worden toegevoegd. Dit zorgt voor een efficiënter gebruik van bleekmiddelen en resulteert in schonere pulp, minder overdracht van schadelijke stoffen naar de papiermachine, en minder CZV. Resterende peroxide kan worden gehercirculeerd en hergebruikt.

Herwinning van vezels en vulmiddelen en de behandeling van witwater

Witwater uit de papiermachine kan worden behandeld met de volgende technieken:

a)

„Save-all”-apparatuur (meestal trommel- of schijffiltereenheden of eenheden voor flotatie onder luchtinblazing enz.) die vaste stoffen (vezels en vulstof) uit het water haalt. Flotatie onder luchtinblazing in witwaterkringlopen zet zwevende stoffen, fijnkorrelige stoffen, kleine colloïdale stoffen en anionische stoffen om in vlokken die vervolgens worden verwijderd. De teruggewonnen vezels en vulstoffen worden teruggeleid naar het procedé. Helder witwater kan worden hergebruikt in douches waar minder strenge eisen worden gesteld aan de kwaliteit van het water.

b)

Aanvullende ultrafiltratie van het voorgefilterde witwater resulteert in een superhelder filtraat met voldoende kwaliteit om onder hoge druk te worden gebruikt als douchewater, afdichtingswater en voor de verdunning van chemische additieven.

Helder maken van wit water

De systemen voor waterzuivering die bijna uitsluitend worden gebruikt in de papierindustrie zijn gebaseerd op sedimentatie, filtratie (schijffilter) en flotatie. De meest gebruikte techniek is flotatie onder luchtinblazing. Anionisch afval en fijnkorrelige stoffen worden samengevoegd tot fysiek bewerkbare vlokken door het gebruik van toevoegingsmiddelen. Hoogmoleculaire wateroplosbare polymeren of anorganische elektrolyten worden gebruikt als vlokmiddelen. De vlokken worden vervolgens naar het zuiveringsbekken geleid. Bij flotatie onder luchtinblazing wordt de gesuspendeerde vaste stof aan luchtbellen vastgehecht.

Waterhercirculatie

Geklaard water wordt gehercirculeerd als procedéwater binnen een eenheid, of in geïntegreerde fabrieken van de papiermachine naar de pulpinstallatie, en van de pulpinstallatie naar de ontschorsingsinstallatie. Afvalwater wordt hoofdzakelijk afgevoerd uit de punten met de hoogste verontreiniging (bijv. helder filtraat van de schijffilter bij het verpulping, ontschorsen).

Optimaal ontwerp en bouw van tanks en kisten (papierfabricage)

Opslagtanks voor achterblijvend en witwater zijn zo ontworpen dat ze kunnen omgaan met schommelingen in het procedé en wisselende stromen tijdens de start-ups en shut-downs.

Spoelfase voor het raffineren mechanische pulp uit naaldhout

Sommige fabrieken doen aan voorbehandeling van naaldhoutspanen door een combinatie van voorverwarmen onder druk, hoge compressie en impregnatie om de pulpeigenschappen te verbeteren. Een spoelfase vóór raffinage en bleken zorgt voor een aanzienlijke vermindering van de CZV door een kleine, maar zeer geconcentreerde stroom afvalwater te verwijderen die afzonderlijk kan worden behandeld.

Vervanging van NaOH door Ca(OH)2 of Mg(OH)2 als alkali bij het bleken met peroxide

Het gebruik van Ca(OH)2 als alkali zorgt voor ongeveer 30 % minder CZV-emissiebelasting, terwijl de hoge helderheid behouden blijft. Ook Mg(OH)2 wordt gebruikt ter vervanging van NaOH.

Bleken in gesloten kringloop

In sulfietpulpfabrieken waar natrium als kookbasis wordt gebruikt, kan het afvalwater van de bleekinstallatie worden behandeld, bijvoorbeeld met flotatie en afscheiding van hars en vetzuren die bleken in gesloten kringloop mogelijk maken. De filtraten uit het bleken en spoelen worden hergebruikt in de eerste spoelfase na het koken en uiteindelijk teruggevoerd naar de chemische terugwinningsinstallaties voor chemicaliën.

pH-aanpassing van zwak residuloog voor/binnen de verdampingsinstallatie

Neutralisering vindt plaats voor de verdamping of na de eerste verdamping om organische zuren in het concentraat opgelost te houden, zodat ze samen met de gebruikte residuloog naar de terugwinningsinstallatie kunnen worden weggeleid.

Anaerobe behandeling van de condensaten van de verdampers

Zie paragraaf 1.7.2.2 (gecombineerde anaerobe/aerobe behandeling).

Strippen en terugwinnen van SO2 uit condensaten van verdampers

SO2 wordt uit de condensaten gehaald; concentraten worden biologisch behandeld, terwijl de gestripte SO2 wordt weggeleid om als chemische kookstof te worden teruggewonnen.

Monitoren en continu controleren van de kwaliteit van het proceswater

Optimalisatie van het geheel van vezels, water en chemische additieven is noodzakelijk voor geavanceerde gesloten watersystemen. Dit vereist een continue monitoring van de waterkwaliteit, de motivatie en kennis van het personeel, en de door hen genomen maatregelen om de vereiste waterkwaliteit te waarborgen.

Voorkomen en verwijderen van biofilms door gebruik te maken van methoden die de uitstoot van biociden zoveel mogelijk beperken

Een continue aanvoer van micro-organismen via water en vezels zorgt in elke papierfabriek voor een specifiek microbiologisch evenwicht. Om uitgebreide groei van de micro-organismen, afzettingen van samenklittende biomassa of biofilms in watercircuits en apparatuur te voorkomen, worden vaak biodispersanten of biociden gebruikt. Bij het gebruik van katalytische desinfectie met waterstofperoxide worden biofilms en vrije ziektekiemen in procedéwater en papierslurrie verwijderd zonder het gebruik van biociden.

Verwijdering van calcium uit procedéwater door gecontroleerde precipitatie van calciumcarbonaat

Het verlagen van de calciumconcentratie door gecontroleerde verwijdering van calciumcarbonaat (bijv. in een cel voor flotatie onder luchtinblazing) zorgt voor een lager risico van ongewenste precipitatie van calciumcarbonaat of ketelsteenvorming in watersystemen en apparatuur, bijvoorbeeld in sectierollen, draden, vilt en douchesproeiers, leidingen of biologische waterbehandelingsinstallaties.

Optimalisatie van de douches in de papiermachine

Optimalisatie van de douches omvat: a) het hergebruik van procedéwater (bijv. geklaard witwater) om het watergebruik van vers water te verminderen, en b) het gebruik van sproeiers voor de douches met een speciaal ontwerp.

1.7.2.2.   Behandeling van afvalwater

Techniek

Beschrijving

Primaire behandeling

Fysisch-chemische behandeling zoals egalisatie, neutralisatie of sedimentatie.

Egalisatie (bijv. in de egalisatiebassins) wordt gebruikt om grote variaties in debiet, temperatuur en de concentratie van verontreinigende stoffen te voorkomen en zo te vermijden dat het systeem voor waterbehandeling wordt overbelast.

Secundaire (biologische) behandeling

Voor de behandeling van afvalwater door middel van micro-organismen zijn de beschikbare procedés aerobe en anaerobe behandeling. In het kader van een tweede zuivering worden vaste stoffen en biomassa uit afvalwater gehaald door sedimentatie, soms gecombineerd met flocculatie.

a)

Aerobische behandeling

Bij aerobische biologische behandeling van afvalwater wordt biologisch afbreekbaar en colloïdaal materiaal in het water door micro-organismen omgezet met behulp van lucht, deels in vaste stof (biomassa) en deels in kooldioxide en water. De gebruikte procedés zijn:

in één of twee stappen geactiveerd slib;

biofilmreactorprocessen;

biofilm/geactiveerd slib (compacte installatie voor biologische behandeling). Deze techniek bestaat erin bewegende reservoirlagen te combineren met geactiveerd slib (BAS).

De geproduceerde biomassa (overtollig slib) wordt uit het afvalwater gehaald voordat het water wordt geloosd.

b)

Gecombineerde anaerobe/aerobische behandeling

Anaerobe afvalwaterbehandeling zet de organische inhoud van afvalwater bij gebrek aan lucht door middel van micro-organismen om in methaan, koolstofdioxide, sulfide enz. Het proces voltrekt zich in een luchtdichte tankreactor. De micro-organismen worden in de tank bewaard als biomassa (slib). Het biogas dat bij dit biologische proces ontstaat, bestaat uit methaan, koolstofdioxide en andere gassen zoals waterstof en waterstofsulfide, en is geschikt voor energieopwekking.

Anaerobe behandeling moet vanwege de resterende CZV-belasting worden beschouwd als voorbehandeling voor aerobe behandeling. Anaerobe voorbehandeling vermindert de hoeveelheid slib die ontstaat uit biologische behandeling.

Tertiaire behandeling

Geavanceerde behandeling omvat technieken zoals filtratie voor verdere verwijdering van vaste stoffen, nitrificatie en denitrificatie voor stikstofverwijdering of flocculatie/precipitatie gevolgd door filtratie voor fosforverwijdering. Tertiaire behandeling wordt gewoonlijk gedaan in gevallen waarin primaire en biologische behandeling niet volstaan zijn om de lage niveaus van TSS, stikstof of fosfor te bereiken die bijvoorbeeld nodig kunnen zijn als gevolg van lokale omstandigheden.

Goed ontworpen en geëxploiteerd biologische behandelingsinstallatie

Een goed ontworpen en geëxploiteerde biologische behandelingsinstallatie betekent het passende ontwerp en adequate dimensionering van de behandelingstanks/-bassins (bijv. bezinkingstanks) in het licht van hydraulische belasting en belasting in de vorm van verontreinigende stoffen. Lage TSS-emissies worden bereikt door te zorgen voor de goede bezinking van de actieve biomassa. Periodieke toetsingen van het ontwerp, de dimensionering en de werking van de waterbehandelingsinstallatie maken het gemakkelijker om deze doelstellingen te bereiken.

1.7.3.   Beschrijving van technieken voor afvalpreventie en afvalbeheer

Techniek

Beschrijving

Afvalevaluatie- en afvalbeheersysteem

Afvalevaluatie- en afvalbeheersystemen worden gebruikt om haalbare opties voor het optimaliseren van preventie, hergebruik, terugwinning, recycling en verwijdering van afvalstoffen te vinden. Afvalinventarissen maken het mogelijk om het type, de kenmerken, de hoeveelheid en de herkomst van elke afvalfractie te bepalen en in te delen.

Gescheiden inzameling van verschillende afvalfracties

De gescheiden inzameling van de verschillende afvalfracties op de punten van oorsprong en in voorkomend geval van tussentijdse opslag, kan de mogelijkheden voor hergebruik of hercirculatie ten goede komen. Gescheiden inzameling omvat ook segregatie en indeling van gevaarlijke afvalfracties (bijv. olie- en vetresten, hydraulische en transformatoroliën, afgedankte batterijen, afgedankte elektrische apparatuur, oplosmiddelen, verf, bestrijdingsmiddelen of chemische residuen).

Samenvoeging van geschikte restfracties

Het samenvoegen van de geschikte fracties van residu, afhankelijk van de gewenste opties voor hergebruik/recycling, verdere behandeling en verwijdering.

Voorbehandeling van procesresiduen voor hergebruik of recycling

Voorbehandeling betreft technieken als:

ontwatering van bijvoorbeeld slib, schors of afval, en in sommige gevallen het drogen ter verbetering van de herbruikbaarheid (bijv. verhogen van calorische waarde vóór verbranding), of

ontwatering om het gewicht en volume voor transport te verminderen. Voor het ontwateren worden bandpersen, schroefpersen, decanteercentrifuges of kamerfilterpersen gebruikt;

pletten/versnipperen van afval van bijvoorbeeld GRV-procedés en verwijdering van metalen onderdelen om de brandbaarheid te verbeteren;

indien landbouwgebruik wordt voorzien: biologische stabilisatie vóór ontwatering.

Materiaalterugwinning en recycling van reststoffen in de installatie

Procedés voor terugwinning van materialen omvatten technieken zoals:

scheiden van vezels uit waterstromen en hercirculatie als grondstof;

terugwinning van chemische additieven, coatingpigmenten enz.;

terugwinning van kookchemicaliën door middel van terugwinningsinstallaties, basische ontsluiting enz.

Terugwinning van energie uit afval met een hoog organisch gehalte binnen en buiten de installatie

Met het oog op energieterugwinning worden residuen uit ontschorsen, versplinteren, zeven enz., zoals schors, vezelslib of andere hoofdzakelijk organische resten, vanwege hun calorische waarde verbrand in verbrandingsovens of biomassacentrales.

Gebruik van extern materiaal

Materieel gebruik van geschikt afval uit de pulp- en papierproductie kan in andere industriële sectoren worden verwezenlijkt door bijvoorbeeld:

stoken in kalkovens of vermengen in cement, produceren van keramiek of bakstenen (omvat ook de terugwinning van energie);

compostering van papierslib of uitspreiden op het land van geschikte afvalfracties in de landbouw;

gebruik van anorganische afvalfracties (zand, stenen, grind, as, kalk) in de bouw, zoals bestrating, wegen, deklagen enz.

De geschiktheid van afvalfracties voor gebruik buiten de installatie wordt bepaald door de samenstelling van het afval (bijv. het gehalte aan anorganische stoffen/mineralen) en het bewijs dat het geplande hergebruik geen enkele schade toebrengt aan het milieu of de gezondheid.

Voorbehandeling van afvalfractie voor de verwijdering

Voorbehandeling van afval voor verkoop omvat maatregelen (ontwatering, drogen enz.) om het gewicht en het volume te verminderen voor transport of verwijdering.


(1)  In bijzondere gevallen kan het nodig zijn om een andere bemonsteringsprocedure (bijv. schepstaalname) toe te passen.

(2)  De trend is om uit economische en ecologische overwegingen CZV te vervangen door TOC. Als TOC al wordt gemeten als een voorname sleutelprocesparameter, is het niet nodig om CZV te meten. Er moet echter wel een correlatie tussen de twee parameters worden vastgesteld voor de specifieke emissiebron en de stap van de afvalwaterbehandeling.

(3)  Er kunnen ook snelle testmethodes worden gebruikt. De resultaten van de snelle tests moet regelmatig gecontroleerd worden (bijv. maandelijks) in overeenstemming met de EN-normen of, als de EN-normen niet beschikbaar zijn, in overeenstemming met de ISO-, nationale of andere internationale normen die garanderen dat er gegevens van vergelijkbare wetenschappelijke kwaliteit worden aangeleverd.

(4)  Voor fabrieken die minder dan zeven dagen per week in bedrijf zijn, mag de meetfrequentie voor CZV en TSS worden gereduceerd in overeenstemming met het aantal dagen dat de fabriek in bedrijf is of om de bemonsteringsperiode te verlengen tot 48 of 72 uur.

(5)  Van toepassing wanneer EDTA of DTPA (chelaatvormers) worden gebruikt in het proces.

(6)  Niet van toepassing op installaties die kunnen aantonen dat er geen AOX wordt gegenereerd of toegevoegd via chemische additieven en grondstoffen.

(7)  Niet van toepassing op installaties waar de biologische belasting van het afvalwater na de primaire behandeling zeer laag is, zoals het geval is voor sommige papierfabrieken die speciaal papier produceren.

(8)  Het BBT-GEN-bereik slaat op de productie van marktpulp en het pulpproductiegedeelte van geïntegreerde fabrieken (emissies van de papierproductie zijn hierin niet inbegrepen).

(9)  Een compacte biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie kan iets hogere emissieniveaus met zich brengen.

(10)  Het hoogste segment slaat op fabrieken die eucalyptus gebruiken uit regio's die rijker zijn aan fosfor (bijv. Iberische eucalyptus).

(11)  Toepasbaar voor fabrieken die chloorhoudende bleekmiddelen gebruiken.

(12)  Voor fabrieken die pulp produceren met een hoge sterkte, stijfheid en hoge zuiverheid (bijv. voor karton bestemd voor het verpakken van vloeistoffen en LWC), kunnen zich AOX-emissies tot 0,25 kg/ADt voordoen.

(13)  Het BBT-GEN-bereik slaat op de productie van marktpulp en het pulpproductiegedeelte van geïntegreerde fabrieken (emissies van de papierproductie zijn hierin niet inbegrepen).

(14)  Een compacte biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie kan iets hogere emissieniveaus met zich brengen.

(15)  De SOx-emissieniveaus van de kalkoven nemen aanzienlijk toe wanneer sterke niet-condenseerbare gassen (NCG) naar de oven worden geleid en er geen alkaline-gaswasser wordt gebruikt.

(16)  Toepasbaar voor de behandeling van zwak geurende gassen.

(17)  Toepasbaar voor de behandeling van sterk geurende gassen.

(18)  Het DS-gehalte van het zwart residuloog verhogen leidt tot lagere SO2-emissies en hogere NOx-emissies. Daardoor kan de NOx-uitstoot van een terugwinningsinstallatie met lage emissieniveaus voor SO2, aan de hoge kant van het bereik zijn, en vice versa.

(19)  BBT-GEN's hebben geen betrekking op de perioden waarin de terugwinningsinstallatie werkt met een DS-gehalte dat veel lager ligt dan het normale DS-gehalte ten gevolge van een stillegging of onderhoud van de installatie voor de concentratie van zwart residuloog.

(20)  Indien een terugwinningsinstallatie zwart residuloog met een DS > 83 %, zou verbranden, dan zouden de emissieniveaus van SO2 en gasvormige S van geval tot geval moeten worden beschouwd.

(21)  Het bereik is van toepassing zonder de verbranding van sterk geurende gassen.

DS = drogestofgehalte van het zwart residuloog.

(22)  Het DS-gehalte van het zwart residuloog verhogen leidt tot lagere SO2-emissies en hogere NOx-emissies. Daardoor kan de NOx-uitstoot van een terugwinningsinstallatie met lage emissieniveaus voor SO2, aan de hoge kant van het bereik zijn, en vice versa.

(23)  Het werkelijke NOx-emissieniveau van een terugwinningsinstallatie hangt af van het DS-gehalte en het stikstofgehalte van het zwart residuloog en de hoeveelheid en de combinatie van niet-condenseerbare gassen en andere stikstofhoudende stromen die worden verbrand (bijv. oplossend tankventilatiegas, methanol die wordt gescheiden van het condensaat, of bioslib). Hoe hoger het DS-gehalte, het stikstofgehalte in het zwart residuloog en de hoeveelheid niet-condenseerbare gassen en andere stikstofhoudende stromen die worden verbrand, hoe dichter de emissies de BBT-GEN-maxima zullen benaderen.

(24)  Indien een terugwinningsinstallatie zwarte residuloog met een DS > 83 % zou verbanden, dan zouden de emissieniveaus van NOx geval per geval moeten worden beschouwd.

DS = drogestofgehalte van zwarte residuloog.

(25)  Voor een bestaande terugwinningsinstallatie die is uitgerust met een ESP die het einde van zijn operationele levensduur nadert, kunnen de emissies na verloop van tijd stijgen naar 50 mg/Nm3 (wat overeenkomt met 0,4 kg/ADt).

(26)  „Sterke gassen” zijn onder andere methanol en terpentijn.

(27)  Voor kalkovens die sterke gassen verbranden (waaronder methanol en terpentijn), kan het GEN-bereik oplopen tot 40 mg/Nm3.

(28)  Bij het gebruik van vloeibare brandstoffen afkomstig van plantaardig materiaal (bijv. terpentine, methanol, tallolie), waaronder brandstoffen die worden verkregen als bijproducten van het pulpproductieproces, kunnen zich emissieniveaus tot 350 mg/Nm3 voordoen (wat overeenkomt met 0,35 kg NOx/ADt).

(29)  Bij het gebruik van gasvormige brandstoffen afkomstig van plantaardig materiaal (bijv. niet-condenseerbare gassen), waaronder brandstoffen die worden verkregen als bijproducten van het pulpproductieproces, kunnen zich emissieniveaus tot 450 mg/Nm3 voordoen (wat overeenkomt met 0,45 kg NOx/ADt).

(30)  Voor een bestaande kalkoven die is uitgerust met een ESP die het einde van zijn operationele levensduur nadert, kunnen de emissies na verloop van tijd oplopen tot 50 mg/Nm3 (wat overeenkomt met 0,05 kg/ADt).

(31)  Deze BBT-GEN is gebaseerd op een gasstroom van 100 tot 200 Nm3/ADt.

(32)  In bestaande installaties waar verbranding in fasen niet haalbaar is, kunnen zich emissieniveaus tot 1 000 mg/Nm3 voordoen (wat overeenkomst met 0,2 kg/ADt).

(33)  Het BBT-GEN-bereik slaat op de productie van marktpulp en het pulpproductiegedeelte van geïntegreerde fabrieken (emissies van de papierproductie zijn hierin niet inbegrepen).

(34)  De BBT-GEN's zijn niet van toepassing op fabrieken die vetvrije pulp produceren).

(35)  De BBT-GEN's voor CZV en totale fosfor zijn niet toepasbaar voor marktpulp op basis van eucalyptus

(36)  Fabrieken die marktpulp produceren op basis van sulfiet mogen een zachte ClO2-bleekfase toevoegen om aan de productvereisten te voldoen, wat resulteert in AOX-emissies.

(37)  Niet toepasbaar voor chloorvrije fabrieken.

(38)  Het BBT-GEN-bereik slaat op de productie van marktpulp en het pulpproductiegedeelte van geïntegreerde fabrieken (emissies van de papierproductie zijn hierin niet inbegrepen).

(39)  Als gevolg van processpecifieke emissies is de BBT-GEN voor totale stikstof niet toepasbaar voor NSSC-verpulping op basis van ammonium.

(40)  Voor fabrieken die werken op basis van ammonium kunnen zich hogere NOx-emissieniveaus voordoen: tot 580 mg/Nm3 als daggemiddelde en tot 450 mg/Nm3 als jaargemiddelde.

(41)  Voor terugwinningsinstallaties in fabrieken die meer dan 25 % hardhout als grondstof gebruiken (kaliumrijk), kunnen zich hogere stofemissies voordoen: tot 30 mg/Nm3.

(42)  De BBT-GEN voor stof is niet toepasbaar voor fabrieken die werken met ammonium.

(43)  Als gevolg van processpecifieke hogere emissies, is de BBT-GEN voor SO2 niet toepasbaar voor terugwinningsinstallaties die permanent worden gebruikt in zure omstandigheden, d.w.z. bij het gebruik van sulfietresiduloog als spoelmiddel voor gaswassers in het kader van het sulfietterugwinningsproces.

(44)  Voor bestaande meertrapse venturigaswassers kunnen zich hogere emissies van SO2 voordoen: tot 400 mg/Nm3 als daggemiddelde en tot 350 mg/Nm3 als jaargemiddelde.

(45)  Niet toepasbaar tijdens „zuurwerking”, d.w.z. perioden waarin preventieve spoeling en reiniging plaatsvindt om aanzetting in de gaswassers te verwijderen. Tijdens deze perioden kunnen de emissies oplopen tot 300 - 500 mg SO2/Nm3 (bij 5 % O2) bij de reiniging van een van de gaswassers en tot 1 200 mg SO2/Nm3 (halfuurgemiddelden, bij 5 % O2) wanneer de laatste gaswasser wordt gereinigd.

(46)  Bij sterk gebleekte mechanische pulp (70 - 100 % van de vezels in het eindproduct), kunnen emissieniveaus tot 8 kg/t voorkomen.

(47)  Wanneer geen biologisch afbreekbare of verwijderbare chelaatmiddelen kunnen worden gebruikt ten gevolge van pulpkwaliteitsvereisten (bijv. hoge helderheid), kunnen de emissies van totale stikstof hoger zijn dan deze BBT-GEN en moeten deze van geval tot geval worden beoordeeld.

(48)  Wanneer geen biologisch afbreekbare of verwijderbare chelaatmiddelen kunnen worden gebruikt ten gevolge van pulpkwaliteitsvereisten (bijv. hoge helderheid), kunnen de emissies van totale stikstof hoger zijn dan deze BBT-GEN, en moeten deze van geval tot geval worden beoordeeld.

(49)  Voor fabrieken met volledig gesloten watercircuits zijn er geen CZV-emissies.

(50)  Voor bestaande installaties kunnen niveaus tot 0,45 kg/t voorkomen ten gevolge van de voortdurende afname van de kwaliteit van het papier voor hergebruik en de moeilijkheid om de afvalwaterinstallatie voortdurend te verbeteren.

(51)  Voor fabrieken met een hoeveelheid afvalwater van 5 en 10 m3/t bedraagt het maximale bereik 0,008 kg/t.

(52)  Voor fabrieken die grafisch papier produceren, verwijzen de hoogste waarden in het bereik naar fabrieken die papier vervaardigen en daarbij zetmeel gebruiken voor het coatingproces.

(53)  In fabrieken met speciale eigenschappen, zoals een hoog aantal veranderingen van papiersoort (bijv. ≥ 5 per dag als jaargemiddelde) of die zeer licht speciaal papier vervaardigen (≤ 30 g/m2 als jaargemiddelde) kunnen hogere emissies voorkomen dan de hogere waarden in het bereik.

(54)  De hogere waarden in het BBT-GEN-bereik verwijzen naar fabrieken die zeer fijn papier vervaardigen, dat een intensieve raffinage vereist, en naar fabrieken met regelmatige veranderingen van papiersoort (bijv. ≥ 1 - 2 veranderingen/dag als jaargemiddelde).