ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
23.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/1 |
BESLUIT 2014/537/GBVB VAN DE RAAD
van 3 juli 2014
betreffende de ondertekening en sluiting namens de Europese Unie van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Centraal-Afrikaanse Republiek betreffende de nadere bepalingen voor de overdracht aan de Centraal-Afrikaanse Republiek van door de militaire operatie van de Europese Unie (EUFOR RCA) gedurende de uitoefening van haar mandaat vastgehouden personen en betreffende de voor deze personen geldende garanties
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 37, in samenhang met artikel 218, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 10 februari 2014 Besluit 2014/73/GBVB (1) inzake een militaire operatie van de Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUFOR RCA) vastgesteld. |
(2) |
Nadat de Raad op 14 maart 2014 een besluit houdende machtiging tot het aanknopen van onderhandelingen had vastgesteld, heeft de hoge vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag betreffende de Europese Unie onderhandelingen gevoerd over een Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Centraal-Afrikaanse Republiek betreffende de nadere bepalingen voor de overdracht aan de Centraal-Afrikaanse Republiek van door de militaire operatie van de Europese Unie (EUFOR RCA) gedurende de uitoefening van haar mandaat vastgehouden personen en betreffende de voor deze personen geldende garanties (de „overeenkomst”). |
(3) |
Overeenkomstig artikel 5 van het Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Denemarken neemt niet deel aan de uitvoering van dit besluit en draagt derhalve niet bij aan de financiering van deze operatie. |
(4) |
De overeenkomst moet worden goedgekeurd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Centraal-Afrikaanse Republiek betreffende de nadere bepalingen voor de overdracht aan de Centraal-Afrikaanse Republiek van door de militaire operatie van de Europese Unie (EUFOR RCA) gedurende de uitoefening van haar mandaat vastgehouden personen en betreffende de voor deze personen geldende garanties wordt namens de Unie goedgekeurd.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst te ondertekenen teneinde de Unie te binden.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 3 juli 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
S. GOZI
(1) Besluit 2014/73/GBVB van de Raad van 10 februari 2014 inzake een militaire operatie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUFOR RCA) (PB L 40 van 11.2.2014, blz. 59).
23.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/3 |
VERTALING
OVEREENKOMST
tussen de Europese Unie en de Centraal-Afrikaanse Republiek betreffende de nadere bepalingen voor de overdracht aan de Centraal-Afrikaanse Republiek van door de militaire operatie van de Europese Unie (EUFOR RCA) in het kader van de uitoefening van haar mandaat vastgehouden personen, en betreffende de voor deze personen geldende garanties
DE EUROPESE UNIE, hierna „EU” genoemd,
enerzijds, en
DE CENTRAAL-AFRIKAANSE REPUBLIEK, hierna „CAR” genoemd,
anderzijds,
hierna gezamenlijk „de partijen” te noemen;
WENSENDE samen te werken aan het herstel van de veiligheid en de rechtsstaat in de Centraal-Afrikaanse Republiek en bij te dragen tot het verbeteren van de humanitaire situatie en de bescherming van de burgerbevolking;
VERWIJZEND naar Resolutie 2134 (2014) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, en in het bijzonder punt 44, dat de operatie van de Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek machtigt alle nodige maatregelen te nemen voor de uitvoering van haar missies;
VERWIJZEND naar Besluit 2014/73/GBVB van de Raad van de Europese Unie, waarbij ter uitvoering van Resolutie 2134 (2014) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, een militaire operatie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUFOR RCA) wordt opgezet; teneinde bij te dragen aan de stabilisatie van de situatie,
OVERWEGENDE dat het nodig kan zijn personen voor korte duur vast te houden om het mandaat van EUFOR RCA te vervullen, in het bijzonder om hen te kunnen overdragen aan de autoriteiten van de CAR, met name wanneer zij ervan worden verdacht ernstige misdrijven volgens het strafrecht van de CAR te hebben gepleegd, of om de veiligheid van EUFOR RCA en haar personeel te garanderen;
OVERWEGENDE dat EUFOR RCA deze vasthouding verricht krachtens Resolutie 2134 (2014) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, in het bijzonder punt 44, overeenkomstig de toepasselijke regels van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, en er zo veel mogelijk voor zorgt dat de bevoegde autoriteiten van de CAR daarvan in kennis worden gesteld;
OVERWEGENDE dat de vasthouding van deze personen door EUFOR RCA gevolgd kan worden door de overdracht van deze personen aan de bevoegde autoriteiten van de CAR, voor zover de toepasselijke regels van het internationaal recht dit toelaten, dan wel door hun invrijheidstelling;
OVERWEGENDE dat het vasthouden van deze personen door EUFOR RCA ook kan worden gevolgd door een door EUFOR RCA in het kader van het oorlogsrecht opgelegde internering of door een hechtenis waartoe EUFOR RCA van de gerechtelijke autoriteiten van de CAR toestemming heeft gekregen;
ERKENNENDE dat met de CAR overeenstemming moet worden bereikt over de nadere bepalingen voor de overdracht van deze personen en over de garanties die op deze personen van toepassing zijn, in het bijzonder gedurende de strafprocedure die door de CAR tegen hen kan worden aangespannen;
OVERWEGENDE dat deze overeenkomst geen afbreuk doet aan de rechten en de verplichtingen van de CAR uit hoofde van het statuut inzake het Internationaal Strafhof, noch aan de plechtige belofte van de EU dat zij het Strafhof zal steunen;
BESEFFENDE dat de situatie in de CAR bij het Internationaal Strafhof aanhangig is gemaakt en wensende samen te werken met het Strafhof;
WENSENDE samen te werken met de conform punt 24 van Resolutie 2127 (2013) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ingestelde internationale onderzoekscommissie die belast is met het onderzoek naar de overtredingen van het internationale humanitair recht, het internationale recht van de mensenrechten en de schendingen van de mensenrechten waaraan de conflictpartijen in de CAR zich sedert 1 januari 2013 schuldig hebben gemaakt;
VASTBESLOTEN hun juridische verplichtingen na te komen en de vervulling ervan te garanderen, met name hun verplichtingen uit hoofde van het toepasselijke internationaal humanitair recht en het toepasselijke internationaal recht inzake de mensenrechten, en in dit verband herinnerend aan punt 48 van Resolutie 2134 (2014) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Algemene bepalingen
Artikel 1
Deze overeenkomst strekt tot vaststelling van de beginselen en de procedures voor enerzijds de overdracht aan de CAR van personen die door EUFOR RCA worden vastgehouden en anderzijds de garanties die aan deze personen worden geboden nadat zij aan de CAR zijn overgedragen, teneinde er zorg voor te dragen dat de partijen hun verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht nakomen.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1. „EUFOR RCA”: EUFOR RCA in de betekenis die daaraan wordt gehecht in de op 13 maart 2014 afgesloten briefwisseling tussen de CAR en de EU;
2. „overgedragen personen”: de personen die door EUFOR RCA in het kader van de uitoefening van haar mandaat zijn vastgehouden, wanneer zij worden verdacht van ernstige misdrijven of overtredingen krachtens het strafrecht van de CAR, en die door EUFOR RCA aan de CAR zijn overgedragen;
3. „derde”: iedere staat of organisatie die geen partij is bij deze overeenkomst.
Voorwaarden voor de overdracht
Artikel 3
1. EUFOR RCA draagt de door haar vastgehouden personen aan de CAR over onder de hierna volgende voorwaarden.
2. EUFOR RCA draagt een persoon niet over aan de CAR indien er gronden zijn om aan te nemen dat de in dit verdrag geboden garanties niet zullen worden nagekomen.
3. Alvorens iemand over te dragen:
a) |
informeert EUFOR RCA de betrokkene tijdig van het besluit tot overdracht; |
b) |
biedt EUFOR RCA de betrokkene de mogelijkheid bezwaren tegen de overdracht te uiten; |
c) |
onderzoekt EUFOR RCA elk bezwaar dat is geuit, alvorens een definitief besluit over de overdracht te nemen. |
4. Indien een persoon die wordt vastgehouden door EUFOR RCA, niet onmiddellijk wordt overgedragen aan de CAR, mag EUFOR RCA hem blijven vasthouden, mits de bevoegde gerechtelijke autoriteiten van de CAR daarvoor toestemming hebben gegeven. Tijdens de voorlopige vasthouding geniet de betrokkene de rechten en waarborgen die door het internationaal recht worden geboden aan personen die voorlopig worden vastgehouden.
5. Op het moment van de overdracht informeert EUFOR RCA, met instemming van de overgedragen persoon, het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en, in voorkomend geval, iedere andere in artikel 6, lid 1, bedoelde instantie en, voor niet-ingezetenen, de consulaire instanties van het land waarvan de betrokkene onderdaan is.
6. Op het moment van de overdracht draagt EUFOR RCA alle informatie waarover zij beschikt, over aan de gerechtelijke autoriteiten van de CAR.
7. EUFOR RCA houdt een register bij van alle gegevens over iedere persoon die overeenkomstig lid 4 wordt overgedragen of vastgehouden. Deze informatie omvat de identiteit, de plaats van detentie, de datum van overdracht, de gezondheidstoestand van de betrokkene en elke beslissing die ten aanzien van hem is genomen.
Behandeling van overgedragen personen
Artikel 4
1. De CAR behandelt alle overgedragen personen in alle omstandigheden op een menselijke wijze, zonder nadelig onderscheid te maken, en in overeenstemming met de regels van het toepasselijke internationale recht.
2. Op basis hiervan genieten de personen die onder deze overeenkomst vallen, overeenkomstig de toepasselijke voorschriften van het internationale recht van de mensenrechten dezelfde garanties als die van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984 en de relevante bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966 en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning van 20 december 2006, alsmede de garanties van het gemeenschappelijke artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en van het tweede Aanvullend Protocol betreffende de bescherming van slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten (Protocol II) van 8 juni 1977 overeenkomstig het toepasselijke internationale humanitair recht.
3. De CAR behandelt de overgedragen personen die jonger zijn dan 18 jaar overeenkomstig het internationaal humanitair recht en het internationaal recht op het gebied van de mensenrechten, in het bijzonder het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 en het facultatieve protocol daarbij van 25 mei 2000, door hen met name in staat te stellen de band met hun familie in stand te houden en door hen vast te houden op een plaats of in een ruimte die gescheiden is van die voor volwassenen, behalve wanneer gezinnen als gezinseenheid worden gehuisvest.
4. Indien de doodstraf of een straf die een wrede, onmenselijke of onterende behandeling inhoudt, wordt geriskeerd, wordt deze straf door de CAR niet geëist, opgelegd of uitgevoerd ten aanzien van een overgedragen persoon.
5. Een krachtens dit artikel overgedragen persoon kan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de EU later niet worden overgedragen aan een derde partij. In het geval van latere overdracht aan een derde vergewist de CAR zich ervan dat deze derde de in de leden 1, 2 en 3 genoemde garanties naleeft en dat, indien de doodstraf of een straf die een wrede, onmenselijke of onterende behandeling inhoudt, wordt geriskeerd, deze straf niet wordt geëist, opgelegd of uitgevoerd ten aanzien van een overgedragen persoon. In het geval van een latere overdracht aan enige derde partij garandeert de CAR aan de Unie een onbeperkt recht van toegang tot de aldus overgedragen personen.
Registratie, toezicht op de detentievoorwaarden van de overgedragen personen en toegang tot de gedetineerde personen
Artikel 5
1. De overgedragen personen kunnen bij de CAR verzoeken en klachten indienen over de wijze waarop zij behandeld worden. De CAR verbindt zich ertoe al deze verzoeken en klachten onverwijld te onderzoeken en onmiddellijk door te geven aan EUFOR RCA.
2. Indien de EU van oordeel is dat de behandeling van een overgedragen persoon niet in overeenstemming is met deze overeenkomst, verzoekt zij de CAR de nodige corrigerende maatregelen te nemen. De CAR voert deze maatregelen zo spoedig mogelijk uit.
3. De vertegenwoordigers van de EU of van EUFOR RCA zijn gemachtigd alle plaatsen waar de overgedragen personen zich bevinden te bezoeken. Zij hebben toegang tot alle ruimten die door de overgedragen personen worden benut. Zij zijn tevens gemachtigd de plaatsen van detentie, vertrek, doorreis of aankomst van de overgedragen personen te bezoeken. Zij kunnen zich, indien nodig met de hulp van een tolk, zonder getuigen onderhouden met de overgedragen personen en met iedere persoon die de EU of EUFOR RCA relevant acht.
4. Deze vertegenwoordigers kunnen de plaatsen en terreinen die zij wensen te bezoeken volledig vrij kiezen. De duur en de frequentie van de bezoeken zijn niet beperkt. De toegang wordt hen uitsluitend ontzegd om dringende militaire redenen en dan nog alleen bij wijze van tijdelijke uitzondering.
5. In het geval van latere overdracht aan een derde garandeert de CAR dat de EU een onbeperkt recht van toegang tot de overgedragen personen heeft.
6. EUFOR RCA houdt een register bij van alle gegevens betreffende iedere overgedragen persoon. Deze informatie omvat de identiteit van de betrokkene, de begindatum van de detentie na overdracht en, in voorkomend geval, de datum van invrijheidstelling, de plaats van detentie, de gezondheidstoestand van de betrokkene en alle beslissingen die ten aanzien van de betrokkene zijn genomen.
7. Dit register kan op verzoek worden geraadpleegd door de vertegenwoordigers van de EU of door EUFOR RCA.
Artikel 6
1. Het ICRC of iedere andere onpartijdige humanitaire organisatie die door de partijen gezamenlijk is erkend, beschikt over een permanent recht van toegang tot de overgedragen personen.
2. De overgedragen personen kunnen aan het ICRC en, in voorkomend geval, aan iedere andere in lid 1 bedoelde instantie verzoeken en klachten over de wijze waarop zij worden behandeld, doen toekomen.
3. Het in artikel 5, lid 6, bedoelde register kan door het ICRC of, in voorkomend geval, iedere andere in lid 1 bedoelde instantie worden geraadpleegd.
4. Het ICRC of, in voorkomend geval, iedere andere in lid 1 bedoelde instantie is gemachtigd alle plaatsen waar de overgedragen personen zich bevinden te bezoeken. Zij hebben toegang tot alle ruimten die door de overgedragen personen worden benut. Zij zijn tevens gemachtigd de plaatsen van detentie, vertrek, doorreis of aankomst van de overgedragen personen te bezoeken. Zij mogen zich, indien nodig met behulp van een tolk, zonder getuigen onderhouden met de overgedragen personen en met iedere persoon die de EU of EUFOR RCA relevant acht.
5. Deze vertegenwoordigers kunnen de plaatsen en terreinen die zij wensen te bezoeken volledig vrij kiezen. De duur en de frequentie van de bezoeken zijn niet beperkt. De toegang wordt hen uitsluitend ontzegd om dringende militaire redenen en dan nog alleen bij wijze van tijdelijke uitzondering.
6. Het ICRC of, in voorkomend geval, iedere andere in lid 1 bedoelde instantie wordt door de CAR in kennis gesteld van de invrijheidstelling van enige overgedragen persoon.
Internationaal Strafhof
Artikel 7
EUFOR RCA kan personen die door EUFOR RCA worden vastgehouden en ten aanzien van wie het Internationaal Strafhof een bevel tot aanhouding overeenkomstig artikel 58 van zijn statuut heeft uitgevaardigd, overdragen aan het Internationaal Strafhof. EUFOR RCA stelt de CAR vooraf in kennis van de overdracht.
Slotbepalingen
Artikel 8
De bevoegde autoriteiten van de CAR en de commandant van EUFOR RCA kunnen regelingen voor de uitvoering van deze overeenkomst vaststellen.
Artikel 9
Geschillen betreffende de interpretatie of de toepassing van deze overeenkomst worden beslecht door middel van overleg tussen de partijen.
Artikel 10
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de datum van ondertekening en blijft van kracht tot de inzet van EUFOR RCA is beëindigd, tenzij de partijen in onderlinge overeenstemming besluiten de overeenkomst te beëindigen of totdat een van de partijen de overeenkomst één maand vooraf opzegt door schriftelijke kennisgeving.
2. Deze overeenkomst kan te allen tijde op basis van schriftelijke overeenstemming tussen de partijen worden gewijzigd.
3. Het aflopen of opzeggen van deze overeenkomst heeft geen gevolgen voor de rechten en plichten die uit de uitvoering van deze overeenkomst zijn voortgevloeid voordat deze afgelopen of opgezegd was, zulks met inbegrip van de verplichtingen van de partijen betreffende de behandeling van de overgedragen personen en het permanente recht op toegang tot hen.
Gedaan te Bangui, 18 juli 2014, in twee exemplaren in de Franse taal.
Voor de Europese Unie
Voor de Centraal-Afrikaanse Republiek
23.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/7 |
BESLUIT 2014/538/GBVB VAN DE RAAD
van 8 juli 2014
betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Columbia tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Columbia aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 37, in samenhang met artikel 218, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De voorwaarden voor de deelname van derde staten aan crisisbeheersingsoperaties van de Unie dienen te worden vastgelegd in een overeenkomst tot vaststelling van een kader voor de mogelijke deelname in de toekomst, in plaats van per geval voor elke desbetreffende operatie te worden bepaald. |
(2) |
Ingevolge de vaststelling door de Raad, op 17 februari 2014, van een besluit houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen, heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid onderhandeld over een Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Columbia tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Columbia aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie („de overeenkomst”). |
(3) |
De overeenkomst dient te worden goedgekeurd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Columbia tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Columbia aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie wordt namens de Unie goedgekeurd.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst te ondertekenen teneinde de Unie te binden.
Artikel 3
De voorzitter van de Raad verricht, namens de Unie, de in artikel 17, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (1).
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 8 juli 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
P. C. PADOAN
(1) De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst wordt door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
23.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/8 |
VERTALING
OVEREENKOMST
tussen de Europese Unie en de Republiek Colombia tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Colombia aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie
DE EUROPESE UNIE (de „Unie” of de „EU”)
enerzijds, en
DE REPUBLIEK COLOMBIA,
anderzijds,
hierna gezamenlijk „de partijen” genoemd,
overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In het kader van haar gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid kan de Europese Unie besluiten over te gaan tot crisisbeheersingsoperaties waaronder de taken vallen die in de artikelen 42, lid 1, en artikel 43, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie staan, overeenkomstig het besluit van de Raad. |
(2) |
De Republiek Colombia en de EU erkennen het belang van de vrede in de wereld voor de ontwikkeling van alle staten, en blijven zich inzetten om bij te dragen aan het handhaven van vrede en veiligheid in hun respectieve buurlanden en in de bredere wereld, gebaseerd op de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. |
(3) |
Gezien het engagement van de partijen om hun samenwerking te versterken in aangelegenheden betreffende veiligheid en defensie, en erkennende dat de vermogens en vaardigheden van de veiligheidstroepen van de Republiek Colombia kunnen worden gebruikt in crisisbeheersingsoperaties van de EU. |
(4) |
De Republiek Colombia en de EU wensen algemene voorwaarden voor de deelname van de Republiek Colombia aan EU-crisisbeheersingsoperaties vast te leggen in een overeenkomst tot vaststelling van een kader voor de mogelijke deelname in de toekomst, zodat die voorwaarden niet per geval voor elke operatie hoeven te worden bepaald. |
(5) |
Een dergelijke overeenkomst mag geen afbreuk doen aan de autonome besluitvorming van de Unie en mag niet vooruitlopen op de per geval te nemen besluiten van de Republiek Colombia om deel te nemen aan een crisisbeheersingsoperatie van de EU. |
(6) |
De Unie zal besluiten of derde staten worden uitgenodigd deel te nemen aan een crisisbeheersingsoperatie van de EU. De Republiek Colombia kan deze uitnodiging van de Unie aannemen en haar bijdrage aanbieden. De Unie zal dan een besluit nemen over het aanvaarden van de voorgestelde bijdrage, |
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
DEEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Besluiten in verband met de deelname
1. Naar aanleiding van het besluit van de Unie om de Republiek Colombia uit te nodigen deel te nemen aan een crisisbeheersingsoperatie van de EU, zal de Republiek Colombia, bij de uitvoering van deze overeenkomst, het besluit van haar bevoegde autoriteit over haar deelneming, met inbegrip van haar voorgenomen bijdrage, mededelen aan de Europese Unie.
2. De Unie evalueert het bijdragevoorstel van de Republiek Colombia in overleg met de Republiek Colombia.
3. De Europese Unie verstrekt de Republiek Colombia zo spoedig mogelijk een eerste indicatie van de vermoedelijke bijdrage aan de gemeenschappelijke kosten van de operatie teneinde de Republiek Colombia bij te staan bij de formulering van haar aanbod.
4. De Unie deelt de Republiek Colombia het resultaat van haar evaluatie en besluit over het bijdragevoorstel van de Republiek Colombia schriftelijk mee teneinde de deelname van de Republiek Colombia overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst te waarborgen.
5. Het aanbod van de Republiek Colombia overeenkomstig lid 1 en de inwilliging hiervan door de EU op grond van lid 4, vormen de basis voor de toepassing van deze overeenkomst op elke specifieke crisisbeheersingsoperatie.
6. De Republiek Colombia kan zich op eigen initiatief of op verzoek van de Unie en na overleg tussen de partijen te allen tijde geheel of gedeeltelijk terugtrekken uit de deelname aan een crisisbeheersingsoperatie van de Unie.
Artikel 2
Kader
1. De Republiek Colombia sluit zich aan bij het desbetreffende besluit van de Raad waarbij de Raad van de Europese Unie besluit dat de Unie een crisisbeheersingsoperatie zal uitvoeren, en bij ieder ander besluit waarbij de Raad van de Europese Unie besluit een crisisbeheersingsoperatie van de EU te verlengen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst en alle andere vereiste uitvoeringsbepalingen.
2. De bijdrage van de Republiek Colombia aan een crisisbeheersingsoperatie van de EU doet geen afbreuk aan de autonome besluitvorming van de Unie.
Artikel 3
Status van het personeel en de troepen van de Republiek Colombia
1. De status van het personeel dat door de Republiek Colombia wordt gedetacheerd naar een civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU en/of van de strijdkrachten die door de Republiek Colombia worden geleverd voor een militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU, wordt geregeld door de desbetreffende overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten/missie, indien die is gesloten, of door een andere overeenkomst tussen de Unie en de staat/staten waar de operatie wordt uitgevoerd. De Republiek Colombia wordt hiervan in kennis gesteld.
2. De status van het personeel dat is gedetacheerd naar het hoofdkwartier of de commando-onderdelen buiten de staat/de staten waar de EU-crisisbeheersingsoperatie plaatsvindt, berust op afspraken tussen het betrokken hoofdkwartier en de betrokken commando-onderdelen en de bevoegde autoriteiten van de Republiek Colombia.
3. Onverminderd de in lid 1 bedoelde overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten/missie, oefent de Republiek Colombia rechtsmacht uit over haar personeel dat deelneemt aan de EU-crisisbeheersingsoperatie. Indien troepen van de Republiek Colombia aan boord van een schip of een vliegtuig van een lidstaat van de Europese Unie opereren, kan die lidstaat daarover rechtsmacht uitoefenen behoudens bestaande en/of toekomstige overeenkomsten en overeenkomstig zijn wet- en regelgeving en het internationaal recht.
4. De Republiek Colombia is verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen van of aangaande leden van haar personeel, met betrekking tot de deelname aan een crisisbeheersingsoperatie van de EU, en stelt overeenkomstig haar wet- en regelgeving in voorkomend geval een, inzonderheid juridische of tuchtrechtelijke, vordering in tegen leden van haar personeel.
5. De partijen komen overeen af te zien van al hun vorderingen tegen elkaar, behoudens vorderingen uit overeenkomst, voor het geval dat middelen die eigendom zijn van of ingezet worden door een van de partijen schade oplopen, verloren gaan of vernield worden, of voor het geval dat personeel van een van de partijen in het kader van zijn officiële dienst in de uitoefening van activiteiten uit hoofde van deze overeenkomst een letsel oploopt of overlijdt, uitgezonderd in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag.
6. De Republiek Colombia legt bij de ondertekening van deze overeenkomst een verklaring af inzake het afzien van schadevorderingen tegen een staat die deelneemt aan een crisisbeheersingsoperatie van de EU waaraan de Republiek Colombia deelneemt.
7. De Unie zorgt ervoor dat de lidstaten van de Europese Unie bij de ondertekening van deze overeenkomst een verklaring afleggen inzake het afzien van schadevorderingen met betrekking tot de toekomstige deelname van de Republiek Colombia aan een EU-crisisbeheersingsoperatie.
Artikel 4
Gerubriceerde informatie
1. De Republiek Colombia neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gerubriceerde EU-informatie wordt beschermd overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie, vervat in Besluit 2013/488/EU van de Raad (1), en overeenkomstig verdere richtsnoeren van de bevoegde autoriteiten, waaronder van de operationeel commandant van de Unie in het geval van een militaire EU-crisisbeheersingsoperatie en het hoofd van de missie in het geval van een civiele EU-crisisbeheersingsoperatie.
2. Indien de partijen een overeenkomst over beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie sluiten, geldt die overeenkomst ook voor een crisisbeheersingsoperatie van de EU.
DEEL II
BEPALINGEN INZAKE DE DEELNAME AAN CIVIELE CRISISBEHEERSINGSOPERATIES VAN DE EU
Artikel 5
Personeel dat gedetacheerd wordt naar een civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU
1. De Republiek Colombia:
a) |
draagt er zorg voor dat het personeel dat zij naar een civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU detacheert, zijn taak uitoefent overeenkomstig:
|
b) |
stelt de civiele operationele commandant tijdig in kennis van elke wijziging in haar bijdrage aan de civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU. |
2. Door de Republiek Colombia naar een civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU gedetacheerd personeel wordt door een bevoegde autoriteit van de Republiek Colombia medisch gekeurd, ingeënt en medisch geschikt verklaard voor de opdracht en legt een afschrift van die verklaring voor.
3. Het door de Republiek Colombia gedetacheerde personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door de belangen van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU.
Artikel 6
Commandostructuur
1. Alle personeelsleden die deelnemen aan een civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU blijven volledig onder het bevel van de nationale autoriteiten van hun land.
2. De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan de civiele operationele commandant van de Unie.
3. De civiele operationele commandant draagt verantwoordelijkheid voor de civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU en oefent het strategische commando en de strategische controle erover uit.
4. Het hoofd van de missie draagt verantwoordelijkheid voor de civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU en oefent het commando en de controle erover uit op het terrein, en draagt zorg voor de dagelijkse leiding van de operatie.
5. Overeenkomstig de in artikel 2, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde rechtsinstrumenten heeft de Republiek Colombia wat betreft de dagelijkse leiding van de operatie dezelfde rechten en verplichtingen als de aan de operatie deelnemende lidstaten van de Europese Unie.
6. Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel van de civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU. De betrokken nationale autoriteit neemt zo nodig tuchtrechtelijke maatregelen.
7. De Republiek Colombia stelt een contactpersoon voor het nationaal contingent (NPC) aan die haar nationaal contingent in de operatie vertegenwoordigt. De NPC rapporteert aan het hoofd van de missie over nationale aangelegenheden en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent van de Republiek Colombia.
8. Het besluit om de operatie te beëindigen wordt door de Unie genomen na overleg met de Republiek Colombia, als de Republiek Colombia nog deelneemt aan de civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU op het ogenblik dat de operatie wordt beëindigd.
Artikel 7
Financiële aspecten
1. Onverminderd artikel 8 draagt de Republiek Colombia alle kosten in verband met haar deelname aan een civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU, afgezien van de lopende kosten als omschreven in de operationele begroting van de operatie.
2. In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke of rechtspersonen van de staat/de staten waar de operatie plaatsvindt, worden kwesties in verband met mogelijke aansprakelijkheid van en schadevergoeding door de Republiek Colombia geregeld onder de voorwaarden van de in artikel 3, lid 1, bedoelde overeenkomst over de status van de missie of eventuele toepasselijke alternatieve bepalingen.
Artikel 8
Bijdragen in de operationele begroting
1. Behoudens lid 4 van dit artikel draagt de Republiek Colombia bij aan de financiering van de operationele begroting van de betrokken civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU.
2. Deze bijdrage aan de operationele begroting wordt berekend volgens de onderstaande formule die het laagste bedrag oplevert:
a) |
het gedeelte van het referentiebedrag voor de operationele begroting dat evenredig is met de verhouding tussen het bruto nationaal inkomen (BNI) van de Republiek Colombia en het totale bruto nationaal inkomen van alle staten die bijdragen aan de operationele begroting van de operatie; of |
b) |
het gedeelte van het referentiebedrag voor de operationele begroting dat evenredig is met de verhouding tussen het aantal personeelsleden van de Republiek Colombia dat aan de operatie deelneemt en het totale aantal personeelsleden van alle staten die aan de operatie deelnemen. |
3. Niettegenstaande het bepaalde in de leden 1 en 2 levert de Republiek Colombia geen bijdrage aan de financiering van de dagvergoedingen die worden uitbetaald aan het personeel uit de lidstaten van de Europese Unie.
4. Niettegenstaande lid 1 stelt de Unie in beginsel de Republiek Colombia vrij van financiële bijdragen aan een specifieke civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU als de Unie besluit dat de Republiek Colombia een aanzienlijke bijdrage levert aan die operatie.
5. Behoudens lid 1 worden eventuele regelingen over de betaling van de bijdragen van de Republiek Colombia aan de operationele begroting van een civiele crisisbeheersingsoperatie van de EU ondertekend door de bevoegde autoriteiten van de partijen en bevatten die regelingen onder meer de volgende bepalingen inzake:
a) |
het bedrag van de betrokken financiële bijdrage; |
b) |
de regelingen voor de betaling van de financiële bijdrage, en |
c) |
de auditprocedure. |
DEEL III
BEPALINGEN INZAKE DE DEELNAME AAN MILITAIRE CRISISBEHEERSINGSOPERATIES VAN DE EU
Artikel 9
Deelname aan een militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU
1. De Republiek Colombia zorgt ervoor dat haar troepen en personeel die deelnemen aan een militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU hun taak uitoefenen overeenkomstig:
a) |
het desbetreffende besluit van de Raad en latere wijzigingen daarvan als bedoeld in artikel 2, lid 1; |
b) |
het operatieplan; en |
c) |
alle toepasselijke uitvoeringsregelingen. |
2. De Republiek Colombia informeert de operationeel commandant van de EU tijdig over elke wijziging in haar deelname aan de operatie.
3. Het door de Republiek Colombia gedetacheerde personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van de militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU.
Artikel 10
Commandostructuur
1. Alle aan de militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU deelnemende troepen en personeelsleden blijven volledig onder bevel van de nationale autoriteiten van hun land.
2. De nationale autoriteiten dragen het operationeel en tactisch bevel en/of het operationeel en tactisch toezicht over hun strijdkrachten en personeelsleden over aan de operationeel commandant van de EU, die het recht heeft zijn gezag te delegeren.
3. Overeenkomstig de in artikel 2, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde rechtsinstrumenten heeft de Republiek Colombia wat betreft de dagelijkse leiding van de operatie dezelfde rechten en verplichtingen als de aan de operatie deelnemende lidstaten van de Europese Unie.
4. De operationeel commandant van de EU kan te allen tijde, na overleg met de Republiek Colombia, om de terugtrekking van de bijdrage van de Republiek Colombia verzoeken.
5. De Republiek Colombia benoemt een hoge militaire vertegenwoordiger („HMV”) die haar nationale contingent in de militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU vertegenwoordigt. De HMV overlegt met de commandant van de EU-strijdkrachten over alle aangelegenheden die van invloed zijn op de operatie en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent van de Republiek Colombia.
Artikel 11
Financiële aspecten
1. Onverminderd artikel 12 van deze overeenkomst draagt de Republiek Colombia alle kosten in verband met haar deelname aan de operatie, tenzij de kosten vallen onder de gemeenschappelijke financiering in de zin van de rechtsinstrumenten als bedoeld in artikel 2, lid 1, en in Besluit 2011/871/GBVB van de Raad (2).
2. In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke of rechtspersonen van de staat/de staten waar de operatie plaatsvindt, worden kwesties in verband met mogelijke aansprakelijkheid van en schadevergoeding door de Republiek Colombia geregeld onder de voorwaarden van de in artikel 3, lid 1, bedoelde overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten of eventuele toepasselijke alternatieve bepalingen.
Artikel 12
Bijdragen in de gemeenschappelijke kosten
1. Behoudens lid 3 van dit artikel en niettegenstaande artikel 1, lid 5, draagt de Republiek Colombia bij aan de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU.
2. Deze bijdrage aan de gemeenschappelijke kosten wordt berekend volgens de onderstaande formule die het laagste bedrag oplevert:
a) |
het gedeelte van de gemeenschappelijke kosten dat evenredig is met de verhouding tussen het BNI van de Republiek Colombia en het totale BNI van alle staten die bijdragen in de gemeenschappelijke kosten van de operatie, of |
b) |
het gedeelte van de gemeenschappelijke kosten dat evenredig is met de verhouding tussen het aantal personeelsleden van de Republiek Colombia dat aan de operatie deelneemt en het totale aantal personeelsleden van alle staten die aan de operatie deelnemen. |
Wanneer de formule onder b), wordt gebruikt en de Republiek Colombia alleen aan het operationeel hoofdkwartier of alleen aan het hoofdkwartier van de troepenmacht personeel bijdraagt, wordt uitgegaan van de verhouding tussen dat personeel en het totale personeel van het respectieve hoofdkwartier. In de andere gevallen wordt uitgegaan van de verhouding tussen het totale door de Republiek Colombia gedetacheerde personeel en het totale personeel van de operatie.
3. Niettegenstaande lid 1 stelt de Unie in beginsel de Republiek Colombia vrij van financiële bijdragen aan de gemeenschappelijke kosten van een specifieke militaire crisisbeheersingsoperatie van de EU als de Unie besluit dat de Republiek Colombia een aanzienlijke bijdrage levert aan deze operatie.
4. Behoudens lid 1 worden eventuele regelingen over de betaling van de bijdragen van de Republiek Colombia aan de gemeenschappelijke kosten gesloten door de bevoegde autoriteiten van de partijen en bevatten die regelingen onder meer de volgende bepalingen inzake:
a) |
het bedrag van de betrokken financiële bijdrage; |
b) |
de regelingen voor de betaling van de financiële bijdrage, en |
c) |
de auditprocedure. |
DEEL IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 13
Regelingen voor de uitvoering van de overeenkomst
Onverminderd artikel 8, lid 5, en artikel 12, lid 4, worden de voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen getroffen tussen de bevoegde autoriteiten van de partijen.
Artikel 14
Bevoegde autoriteiten
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder bevoegde autoriteiten van de Republiek Colombia verstaan het ministerie van Nationale Defensie tenzij anders aan de Europese Unie is meegedeeld.
Artikel 15
Niet-naleving
Indien een van de partijen de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst niet nakomt, heeft de andere partij het recht om deze overeenkomst schriftelijk te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand.
Artikel 16
Geschillenbeslechting
Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden langs diplomatieke weg tussen de partijen opgelost.
Artikel 17
Inwerkingtreding, duur en opzegging
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de wederzijdse kennisgeving van de partijen dat de voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst noodzakelijke interne juridische procedures zijn afgerond.
2. Deze overeenkomst wordt op verzoek van een der partijen geëvalueerd.
3. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de partijen. De wijzigingen treden in werking overeenkomstig de in lid 1 bedoelde procedure.
4. Deze overeenkomst kan door één partij worden opgezegd door schriftelijke kennisgeving van opzegging aan de andere partij. De opzegging treedt in werking zes maanden na de ontvangst van de kennisgeving door de andere partij.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve partijen, deze overeenkomst hebben ondertekend.
Gedaan te Bogota, de vijfde augustus tweeduizend veertien, in de Engelse en de Spaanse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn.
Voor de Europese Unie
Voor de Republiek Colombia
(1) Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).
(2) Besluit 2011/871/GBVB van de Raad van 19 december 2011 tot instelling van een mechanisme voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van de operaties van de Europese Unie die gevolgen hebben op militair of defensiegebied (Athena) (PB L 343 van 23.12.2011, blz. 35).
VERKLARING DOOR DE LIDSTATEN VAN DE EU DIE EEN BESLUIT VAN DE RAAD VAN DE EU UITVOEREN BETREFFENDE EEN CRISISBEHEERSINGSOPERATIE VAN DE EU WAARAAN DE REPUBLIEK COLOMBIA DEELNEEMT, INZAKE HET AFZIEN VAN SCHADEVORDERINGEN
„De EU-lidstaten die een besluit van de Raad van de EU uitvoeren inzake een crisisbeheersingsoperatie van de EU waaraan de Republiek Colombia deelneemt, zullen ernaar streven, voor zover hun nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen de Republiek Colombia wegens lichamelijk letsel of overlijden van hun personeel, of schade aan of verlies van de middelen die hun eigendom zijn en die door de crisisbeheersingsoperatie van de EU zijn gebruikt, als het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:
— |
door voor een crisisbeheersingsoperatie van de EU geleverd personeel van de Republiek Colombia is veroorzaakt in de uitvoering van zijn taken in het kader van de crisisbeheersingsoperatie van de EU, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag, of |
— |
voortvloeit uit het gebruik van middelen van de Republiek Colombia, mits die middelen zijn gebruikt in het kader van de operatie en er bij het gebruik van die middelen geen sprake was van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van door de Republiek Colombia voor de crisisbeheersingsoperatie van de EU geleverd personeel.” |
VERKLARING DOOR DE REPUBLIEK COLOMBIA INZAKE HET AFZIEN VAN SCHADEVORDERINGEN TEGEN STATEN DIE DEELNEMEN AAN CRISISBEHEERSINGSOPERATIES EU
„De Republiek Colombia heeft ingestemd met deelname aan een crisisbeheersingsoperatie van de EU en zal ernaar streven, voor zover haar nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen staten die aan de crisisbeheersingsoperatie van de EU deelnemen wegens lichamelijk letsel of het overlijden van haar personeel dan wel schade aan of verlies van de middelen die haar eigendom zijn en die door de crisisbeheersingsoperatie van de EU zijn gebruikt, als het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:
— |
door personeel is veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de crisisbeheersingsoperatie van de EU, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag, of |
— |
voortvloeit uit het gebruik van middelen die eigendom zijn van aan de crisisbeheersingsoperatie van de EU deelnemende staten, mits die middelen zijn gebruikt in het kader van de operatie en er bij het gebruik van die middelen geen sprake was van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van personeel van de crisisbeheersingsoperatie van de EU.” |
VERORDENINGEN
23.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/16 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 916/2014 VAN DE COMMISSIE
van 22 augustus 2014
tot goedkeuring van de basisstof sacharose overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 23, lid 5, juncto artikel 13, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 24 april 2013 heeft de Commissie van ITAB een aanvraag overeenkomstig artikel 23, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 ontvangen betreffende de goedkeuring van sacharose als basisstof. De aanvraag ging vergezeld van de in artikel 23, lid 3, tweede alinea, voorgeschreven informatie. |
(2) |
De Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gevraagd wetenschappelijke bijstand te verlenen. Op 12 juni 2014 heeft de EFSA een technisch verslag over de betrokken stof bij de Commissie ingediend (2). Op 11 juli 2014 heeft de Commissie het evaluatieverslag (3) en het ontwerp van deze verordening betreffende de goedkeuring van sacharose aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd. |
(3) |
Uit de door de aanvrager verstrekte documentatie blijkt dat sacharose voldoet aan de criteria van een voedingsmiddel zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4). Bovendien wordt de stof niet voornamelijk voor gewasbeschermingsdoeleinden gebruikt, maar is zij niettemin nuttig op het gebied van gewasbescherming in een product dat bestaat uit de stof en water. Daarom moet de stof als basisstof worden beschouwd. |
(4) |
Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat sacharose in het algemeen zal voldoen aan de voorschriften van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, met name voor de toepassingen die zijn onderzocht en in het evaluatieverslag van de Commissie zijn opgenomen. Daarom moet sacharose worden goedgekeurd als basisstof. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 2, juncto artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis moeten aan de goedkeuring echter bepaalde voorwaarden worden verbonden, die zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 (5) van de Commissie dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Goedkeuring van een basisstof
De stof sacharose, als gespecificeerd in bijlage I, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden goedgekeurd als basisstof.
Artikel 2
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
Deel C van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 augustus 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Outcome of the consultation with Member States and EFSA on the basic substance application for sucrose/saccharoseand the conclusions drawn by EFSA on the specific points raised. 2014:EN-616, 27 blz.
(3) http://ec.europa.eu/sanco_pesticides/public/?event=homepage
(4) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
BIJLAGE I
Triviale naam Identificatie-nummers |
IUPAC-naam |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Specifieke bepalingen |
Sacharose CAS-nr.: 57-50-1 |
α-D-glucopyranosyl-(1→2)-β-D-fructofuranoside of β-D-fructofuranosyl-(2→1)-α-D-glucopyranoside |
Levensmiddelen-kwaliteit |
1 januari 2015 |
Goedkeuring geldt alleen voor gebruik van de basisstof als elicitor van het natuurlijke zelfverdedigingsmechanisme van het gewas. Sacharose mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over sacharose (SANCO/11406/2014), met name de aanhangsels I en II, dat op 11 juli 2014 door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is goedgekeurd. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit, de specificatie en de wijze van gebruik van de basisstof.
BIJLAGE II
Aan deel C van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
Nummer |
Triviale naam Identificatienummers |
IUPAC-naam |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Specifieke bepalingen |
„3 |
Sacharose CAS-nr.: 57-50-1 |
α-D-glucopyranosyl-(1→2)-β-D-fructofuranoside of β-D-fructofuranosyl-(2→1)-α-D-glucopyranoside |
Levensmiddelen-kwaliteit |
1 januari 2015 |
Goedkeuring geldt alleen voor gebruik van de basisstof als elicitor van het natuurlijke zelfverdedigingsmechanisme van het gewas. Sacharose mag worden gebruikt overeenkomstig de specifieke voorwaarden in de conclusies van het evaluatieverslag over sacharose (SANCO/11406/2014), met name de aanhangsels I en II, dat op 11 juli 2014 door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is goedgekeurd.” |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit, de specificatie en de wijze van gebruik van de basisstof.
23.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/19 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 917/2014 VAN DE COMMISSIE
van 22 augustus 2014
tot goedkeuring van de werkzame stof Streptomyces lydicus stam WYEC 108 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn een besluit is genomen vóór 14 juni 2011. Voor Streptomyces lydicus stam WYEC 108 is bij Uitvoeringsbesluit 2011/253/EU van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG heeft Nederlandop 6 augustus 2010 van FuturEco Bioscience S.L. een aanvraag ontvangen voor de opneming van de werkzame stof Streptomyces lydicus stam WYEC 108 in bijlage I bij die richtlijn. Bij Uitvoeringsbesluit 2011/253/EU is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht wordt aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen. |
(3) |
Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 4 mei 2012 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend. |
(4) |
Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over de risicobeoordeling van de werkzame stof Streptomyces lydicus stam WYEC 108 (4) als bestrijdingsmiddel op 14 oktober 2013 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en zijn in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders gefinaliseerd op 11 juli 2014 in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor Streptomyces lydicus stam WYEC 108. |
(5) |
Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die Streptomyces lydicus stam WYEC 108 bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet Streptomyces lydicus stam WYEC 108 worden goedgekeurd. |
(6) |
Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien. |
(7) |
Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die Streptomyces lydicus stam WYEC 108 bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van de bijwerking van het volledige dossier conform bijlage III, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing volgens de uniforme beginselen. |
(8) |
Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (5) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan opleveren. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating kan aantonen dat hij toegang heeft tot een dossier dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (6) dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Goedkeuring van de werkzame stof
De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof Streptomyces lydicus stam WYEC 108 wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden goedgekeurd.
Artikel 2
Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen
1. De lidstaten moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, zo nodig, bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die Streptomyces lydicus stam WYEC 108 als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 juni 2015 wijzigen of intrekken.
Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de eisen van bijlage II bij voornoemde richtlijn voldoet.
2. In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen, als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat Streptomyces lydicus stam WYEC 108 bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 december 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:
a) |
als Streptomyces lydicus stam WYEC 108 de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 juni 2016 wordt gewijzigd of ingetrokken, of |
b) |
als het gewasbeschermingsmiddel naast Streptomyces lydicus stam WYEC 108 nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 juni 2016 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken. |
Artikel 3
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 4
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2015.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 augustus 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(3) Uitvoeringsbesluit 2011/253/EU van de Commissie van 26 april 2011 houdende de principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van metobromuron, S-abscisinezuur, Bacillus amyloliquefaciens subsp. plantarum D747, Bacillus pumilus QST 2808 en Streptomyces lydicus WYEC 108 in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad volledig is (PB L 106 van 27.4.2011, blz. 13).
(4) EFSA Journal 2013; 11(11):3425. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu.
(5) Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
BIJLAGE I
Benaming, Identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||
Streptomyces lydicus stam WYEC 108 Collectienummer: American Type Culture Collection (USDA) ATCC 55445 |
Niet van toepassing. |
Minimumconcentratie: 5,0 × 108 kve/g |
1 januari 2015 |
31 december 2024 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Streptomyces lydicus stam WYEC 108 (met name de aanhangsels I en II) dat op 11 juli 2014 door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is gefinaliseerd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:
De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
BIJLAGE II
In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
Nummer |
Benaming, Identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||
„79 |
Streptomyces lydicus stam WYEC 108 Collectienummer: American Type Culture Collection (USDA) ATCC 55445 |
Niet van toepassing. |
Minimumconcentratie: 5,0 × 108 kve/g |
1 januari 2015 |
31 december 2024 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Streptomyces lydicus stam WYEC 108 (met name de aanhangsels I en II) dat op 11 juli 2014 door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is afgerond. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:
De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.” |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
23.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/24 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 918/2014 VAN DE COMMISSIE
van 22 augustus 2014
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof onvertakte vlinderferomonen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, onder c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De werkzame stof onvertakte vlinderferomonen is in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2) opgenomen bij Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie (3) volgens de procedure van artikel 24 ter van Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie (4). Sinds de vervanging van Richtlijn 91/414/EEG door Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt deze stof geacht krachtens die verordening te zijn goedgekeurd en is zij opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (5). |
(2) |
Overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EG) nr. 2229/2004 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 13 december 2013 haar standpunt over het ontwerpevaluatieverslag voor onvertakte vlinderferomonen (6) aan de Commissie voorgelegd. De EFSA heeft haar standpunt over onvertakte vlinderferomonen aan de kennisgever meegedeeld, die door de Commissie is verzocht het ontwerpevaluatieverslag voor onvertakte vlinderferomonen te becommentariëren. Het ontwerpevaluatieverslag en het standpunt van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders onderzocht en op 11 juli 2014 goedgekeurd in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor onvertakte vlinderferomonen. |
(3) |
Er wordt bevestigd dat de werkzame stof onvertakte vlinderferomonen geacht moet worden krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 te zijn goedgekeurd. |
(4) |
Onvertakte vlinderferomonen vormen een groep feromonen die natuurlijk geproduceerd worden door insecten van de orde der Leptidoptera. Zij delen een gemeenschappelijke structurele definitie en een gemeenschappelijk werkingsmechanisme. Het evaluatieverslag voor onvertakte vlinderferomonen (SANCO/2633/2008) bevat een lijst van afzonderlijke verbindingen met de gemeenschappelijke structurele definitie van onvertakte vlinderferomonen die in toegelaten gewasbeschermingsmiddelen voorkomen. Deze lijst wordt indien nodig aangepast. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in samenhang met artikel 6 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het nodig dat de goedkeuringsvoorwaarden voor onvertakte vlinderferomonen worden gewijzigd. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden gevraagd. |
(6) |
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 augustus 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(3) Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie van 18 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde verscheidene werkzame stoffen op te nemen (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 89).
(4) Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie van 3 december 2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 379 van 24.12.2004, blz. 13).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(6) Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Conclusie over de intercollegiale toetsing van de risicobeoordeling van de werkzame stof onvertakte vlinderferomonen als bestrijdingsmiddel. EFSA Journal 2014; 12(1):3524. 537 blz., doi:10.2903/j.efsa.2014.3524. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu/efsajournal
BIJLAGE
In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt rij 255 met betrekking tot de werkzame stof onvertakte vlinderferomonen vervangen door:
Nummer |
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||
„255 |
Onvertakte vlinderferomonen |
Evaluatieverslag (SANCO/2633/2008) |
Evaluatieverslag (SANCO/2633/2008) |
1 september 2009 |
31 augustus 2019 |
DEEL A Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als lokstof. DEEL B Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over onvertakte vlinderferomonen (SANCO/2633/2008) (en met name met de aanhangsels I en II), dat door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders is goedgekeurd. De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten. De kennisgever moet bevestigende informatie verstrekken over:
De aanvrager moet uiterlijk op 31 december 2015 de in punt 1 bedoelde informatie en uiterlijk op 31 december 2016 de in punt 2 bedoelde informatie bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA indienen.”. |
23.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 251/27 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 919/2014 VAN DE COMMISSIE
van 22 augustus 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 augustus 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0707 00 05 |
TR |
81,4 |
ZZ |
81,4 |
|
0709 93 10 |
TR |
103,7 |
ZZ |
103,7 |
|
0805 50 10 |
AR |
146,9 |
TR |
145,8 |
|
UY |
150,0 |
|
ZA |
152,5 |
|
ZZ |
148,8 |
|
0806 10 10 |
BR |
181,7 |
CL |
73,7 |
|
EG |
200,2 |
|
MA |
170,3 |
|
TR |
136,1 |
|
ZA |
318,8 |
|
ZZ |
180,1 |
|
0808 10 80 |
AR |
83,7 |
BR |
66,9 |
|
CL |
84,1 |
|
CN |
120,5 |
|
NZ |
127,8 |
|
PE |
21,0 |
|
US |
131,3 |
|
ZA |
117,0 |
|
ZZ |
94,0 |
|
0808 30 90 |
AR |
40,6 |
CL |
88,5 |
|
TR |
125,6 |
|
ZA |
100,6 |
|
ZZ |
88,8 |
|
0809 30 |
MK |
60,6 |
TR |
120,2 |
|
ZZ |
90,4 |
|
0809 40 05 |
BA |
37,0 |
ZA |
206,3 |
|
ZZ |
121,7 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.