ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 248

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
22 augustus 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 913/2014 van de Commissie van 21 augustus 2014 tot vaststelling van tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van producenten van perziken en nectarines

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 914/2014 van de Commissie van 21 augustus 2014 tot 217e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al Qaida-netwerk

7

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 915/2014 van de Commissie van 21 augustus 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

10

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/536/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 14 augustus 2014 tot verlening van een ontheffing voor de Helleense Republiek van bepaalde voorschriften van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad

12

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 913/2014 VAN DE COMMISSIE

van 21 augustus 2014

tot vaststelling van tijdelijke buitengewone maatregelen ter ondersteuning van producenten van perziken en nectarines

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 219, lid 1, in samenhang met artikel 228,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het seizoensgebonden hoge aanbod van perziken en nectarines en de daling van de consumptie wegens ongunstige weersomstandigheden op het hoogtepunt van de oogst hebben tot een moeilijke marktsituatie met aanzienlijke prijsdalingen voor deze vruchten geleid. Door de beperkte mogelijkheid tot opslag van deze bederfelijke vruchten is er in een dergelijke situatie geen snelle verbetering mogelijk. Voorts dreigt het door Rusland aangekondigde verbod op de invoer van groenten en fruit uit de Unie naar Rusland de situatie op de markt voor perziken en nectarines te verergeren. Zo is een situatie op de markt ontstaan waarvoor de normale in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013 beschikbare maatregelen ontoereikend lijken te zijn.

(2)

Om te voorkomen dat de bestaande marktsituatie uitgroeit tot een ernstiger of langdurige marktverstoring, moet dringend actie worden ondernomen om buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de producenten van perziken en nectarines in deze fase van de oogst vast te stellen.

(3)

Het uit de markt nemen van producten is een doeltreffende crisisbeheersmaatregel in geval van overschotten van groenten en fruit als gevolg van tijdelijke en onvoorspelbare omstandigheden.

(4)

Om de gevolgen van plotse prijsdalingen deze zomer op te vangen, moet de bestaande financiële bijstand van de Unie voor de gratis verstrekking van uit de markt genomen producten aan bepaalde organisaties, zoals liefdadigheidsinstellingen en scholen, tijdelijk worden verhoogd. Daarom moet financiële bijstand van de Unie worden verleend tot een maximum van 10 % van het door elke producentenorganisatie in de handel gebrachte volume.

(5)

In het licht van de uitzonderlijke marktverstoringen en om ervoor te zorgen dat alle producenten van perziken en nectarines door de Unie worden ondersteund, moet de financiële bijstand van de Unie worden uitgebreid tot producenten van perziken en nectarines die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn.

(6)

Producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn, moeten 50 % van de bedragen ontvangen waarin is voorzien in het kader van de bestaande financiële bijstand van de Unie. Zij moeten echter aan dezelfde of vergelijkbare voorwaarden als producentenorganisaties voldoen. Daarom moeten zij in dit verband, net als erkende producentenorganisaties, aan de ter zake relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (2) voldoen.

(7)

Daarnaast moet een hogere consumptie van perziken en nectarines helpen de marktsituatie sneller te stabiliseren. Om de consumptie te bevorderen moeten afzetbevorderingscampagnes worden gevoerd. Daarom moet aan producentenorganisaties aanvullende steun van de Unie worden verleend voor afzetbevorderingscampagnes.

(8)

De aanvullende steun voor afzetbevorderingsactiviteiten moet over de lidstaten worden verdeeld op basis van hun productie van perziken en nectarines in 2012. De productie is vooral geconcentreerd in vier lidstaten. 24 lidstaten samen zijn slechts goed voor 3,7 % van de totale productie van perziken en nectarines van de Unie. Om een efficiënt gebruik van het beschikbare budget te waarborgen, mag geen toewijzing worden verleend aan de lidstaten waarvan het aandeel in de productie van de Unie minder dan 1 % bedraagt.

(9)

Het moet aan de betrokken lidstaten worden overgelaten hoe zij de in de onderhavige verordening bedoelde aanvullende steun zullen toewijzen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, behalve wanneer bij de onderhavige verordening in afwijkingen van die verordeningen is voorzien.

(10)

Om een onmiddellijk effect op de markt te hebben en bij te dragen aan de stabilisering van de prijzen moeten de in de onderhavige verordening bedoelde tijdelijke aanvullende steunmaatregelen van toepassing zijn met ingang van de datum van de aankondiging van die maatregelen door de Commissie op 11 augustus 2014,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij de onderhavige verordening worden regels vastgesteld voor tijdelijke buitengewone steunmaatregelen voor perziken en nectarines van GN-code 0809 30 die voor verse consumptie zijn bestemd.

2.   De in lid 1 bedoelde steunmaatregelen hebben betrekking op:

a)

acties voor het uit de markt nemen van producten, verricht van 11 augustus tot en met 30 september 2014 door overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit alsook door producenten die geen lid van zulke organisaties zijn, en

b)

afzetbevorderingsactiviteiten als bedoeld in artikel 33, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, verricht van 11 augustus tot en met 31 december 2014 door overeenkomstig artikel 154 van die verordening erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit.

Artikel 2

Financiële bijstand aan producentenorganisaties voor het uit de markt nemen van producten

1.   Voor de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde acties voor het uit de markt nemen van producten, is financiële bijstand van de Unie voor het uit de markt nemen van producten voor gratis verstrekking uit hoofde van artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 beschikbaar voor maximaal 10 % van het volume van de in de handel gebrachte productie van elke producentenorganisatie.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijstand van de Unie wordt ook beschikbaar gesteld aan producentenorganisaties die in hun operationele programma's niet in dergelijke acties voor het uit de markt nemen van producten voorzien. Artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is niet van toepassing in het kader van financiële bijstand van de Unie uit hoofde van het onderhavige artikel.

3.   De in lid 1 bedoelde financiële bijstand van de Unie wordt niet meegeteld voor het berekenen van de in artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maxima.

4.   Het in artikel 33, lid 3, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maximum van één derde van de uitgaven en het in artikel 66, lid 3, onder c), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde maximum van 25 % voor de verhoging van het actiefonds zijn niet van toepassing op uitgaven met betrekking tot in artikel 1, lid 2, onder a), van de onderhavige verordening bedoelde acties voor het uit de markt nemen van producten.

5.   Uitgaven overeenkomstig dit artikel maken deel uit van het actiefonds van de producentenorganisaties.

Artikel 3

Financiële steun aan producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn

1.   Uit hoofde van het onderhavige artikel wordt aan producenten van groenten en fruit die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn financiële bijstand van de Unie verleend ten belope van 50 % van de in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 opgenomen bedragen.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijstand van de Unie wordt beschikbaar gesteld voor de levering van producten, die vervolgens door een producentenorganisatie overeenkomstig artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 uit de markt worden genomen, voor zover het laagste van de in lid 3, eerste alinea, van dat artikel vastgestelde maxima in acht wordt genomen.

3.   De producenten sluiten een contract met een erkende producentenorganisatie voor de volledige uit hoofde van dit artikel te leveren hoeveelheid producten. Producentenorganisaties aanvaarden alle redelijke verzoeken van producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn. Alvorens het contract te ondertekenen, vergewist de producentenorganisatie zich ervan dat de contractueel te leveren hoeveelheid niet hoger is dan het laagste van de volgende maxima:

a)

10 % van de totale productie van de producent in 2012, op basis van door de producent te verstrekken schriftelijke bewijsstukken, en

b)

de gemiddelde opbrengst per hectare van de producentenorganisatie en haar leden voor respectievelijk perziken en nectarines in 2012, vermenigvuldigd met 10 % van het door de producent in 2014 voor de productie van respectievelijk perziken en nectarines gebruikte areaal, op basis van door de producenten te verstrekken schriftelijke bewijsstukken.

De lidstaten stellen een productieopbrengst voor respectievelijk perziken en nectarines vast die moet worden gebruikt door producentenorganisaties die in 2012 geen perziken en/of nectarines in de handel hebben gebracht. Indien de lidstaten regionale opbrengsten vaststellen, zijn de regio's die welke zijn gedefinieerd overeenkomstig artikel 91, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, indien van toepassing.

4.   De financiële bijstand van de Unie aan producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn, wordt betaald door de producentenorganisatie waarmee de niet-aangesloten producent overeenkomstig lid 3 een contract heeft ondertekend.

5.   De bedragen die overeenstemmen met de reële kosten van de producentenorganisatie voor het uit de markt nemen van de respectieve producten worden door de producentenorganisatie ingehouden. De kosten worden bewezen door middel van facturen.

6.   Wanneer de erkenning van een producentenorganisatie is geschorst overeenkomstig artikel 114, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 worden haar leden voor de toepassing van het onderhavige artikel beschouwd als producenten die geen lid van een erkende producentenorganisatie zijn.

7.   De in Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 alsook in artikel 2, leden 2 tot en met 5, van de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden voor het uit de markt nemen van producten en de bijbehorende sancties voor niet-naleving van die voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing voor de toepassing van het onderhavige artikel.

Artikel 4

Controles met betrekking tot het uit de markt nemen van producten

De in de artikelen 2 en 3 bedoelde acties voor het uit de markt nemen van producten worden onderworpen aan controles van het eerste niveau overeenkomstig artikel 108 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011. De controles dekken respectievelijk ten minste 10 % van de hoeveelheid uit de markt genomen producten en 10 % van de uit hoofde van de maatregelen ondersteunde producentenorganisaties en producenten die geen lid van een productenorganisatie zijn.

Artikel 5

Aanvullende steun aan producentenorganisaties voor afzetbevorderingsactiviteiten

1.   De uitgaven van de Unie voor de aanvullende steun voor de in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde afzetbevorderingsactiviteiten bedragen niet meer dan 3 000 000 EUR.

Dit bedrag wordt aan de lidstaten toegewezen overeenkomstig de bijlage.

2.   De producentenorganisaties dienen uiterlijk op 15 oktober 2014 bij de lidstaten initiële aanvragen voor de in lid 1 bedoelde aanvullende steun in. De lidstaten beslissen als volgt over de aanvragen en over de verdeling van de aanvullende steun over de producentenorganisaties:

a)

indien de goedgekeurde verzoeken het overeenkomstig de bijlage aan een lidstaat toegewezen maximumbedrag overschrijden, stelt de lidstaat een toewijzingscoëfficiënt vast op basis van de ontvangen verzoeken;

b)

indien de goedgekeurde verzoeken het maximumbedrag van de steun niet overschrijden wordt de toewijzingscoëfficiënt vastgesteld op 100 %.

3.   De in lid 1 bedoelde aanvullende steun wordt ook beschikbaar gesteld aan producentenorganisaties die in hun operationele programma's niet in dergelijke afzetbevorderingsactiviteiten voorzien. Artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is niet van toepassing op aanvullende steun uit hoofde van het onderhavige artikel.

4.   De in lid 1 bedoelde aanvullende steun wordt niet meegeteld voor het berekenen van de in artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maxima.

5.   Het in artikel 33, lid 3, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maximum van één derde van de uitgaven en het in artikel 66, lid 3, onder c), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde maximum van 25 % voor de verhoging van het actiefonds zijn niet van toepassing op uitgaven met betrekking tot in artikel 1, lid 2, onder b), van de onderhavige verordening bedoelde afzetbevorderingsactiviteiten.

6.   Uitgaven overeenkomstig dit artikel maken deel uit van het actiefonds van de producentenorganisaties.

Artikel 6

Aanvraag voor en betaling van steun van de Unie

1.   Producentenorganisaties vragen de betaling van de financiële bijstand van de Unie die aan hen en/of aan producenten die geen lid van een producentenorganisatie zijn, moet worden betaald, en de betaling van de aanvullende steun die aan hen moet worden betaald, als volgt aan:

a)

uiterlijk op 31 oktober 2014 voor de financiële bijstand van de Unie voor de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde acties voor het uit de markt nemen van producten, en

b)

uiterlijk op 30 januari 2015 voor de aanvullende steun van de Unie voor in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde afzetbevorderingsactiviteiten.

2.   In afwijking van artikel 72, leden 1 en 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 vragen producentenorganisaties de betaling van de totale bedragen van de financiële bijstand van de Unie en de aanvullende steun als bedoeld in lid 1 van het onderhavige artikel uiterlijk aan op de respectieve data die in dat lid worden genoemd.

3.   Het in artikel 72, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 vastgestelde maximum van 80 % van het oorspronkelijk goedgekeurde bedrag van de steun voor een operationeel programma is niet van toepassing.

Artikel 7

Kennisgevingen en uitgavendeclaraties

1.   De lidstaten delen de Commissie het volgende mee:

a)

uiterlijk op 28 november 2014, de totale uit de markt genomen hoeveelheden en de totale financiële bijstand van de Unie die is aangevraagd voor het uit de markt nemen van de producten, en

b)

uiterlijk op 27 februari 2015, de afzetbevorderingsactiviteiten en de totale aanvullende steun die voor de desbetreffende afzetbevorderingsactiviteiten is aangevraagd.

2.   De lidstaten declareren uiterlijk op 27 februari 2015 aan de Commissie de uitgaven voor de in artikel 1 bedoelde acties voor het uit de markt nemen van producten en/of afzetbevorderingsactiviteiten.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 11 augustus 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 augustus 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE

De aan de lidstaten toegewezen maximumbedragen voor de aanvullende steun voor afzetbevorderingsactiviteiten als bedoeld in artikel 5, lid 1:

Lidstaat

Maximaal steunbedrag (EUR)

Griekenland

317 215

Spanje

1 132 495

Frankrijk

262 089

Italië

1 288 201

Totaal

3 000 000


22.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 914/2014 VAN DE COMMISSIE

van 21 augustus 2014

tot 217e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al Qaida-netwerk

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al Qaida-netwerk (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), artikel 7 bis, lid 1, en artikel 7 bis, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 15 augustus 2014 besloten zes natuurlijke personen toe te voegen aan de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. Het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft daarnaast op 4 augustus besloten twee vermeldingen op de lijst te wijzigen.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt.

(4)

Om de doeltreffendheid van de in deze verordening vastgestelde maatregelen te garanderen dient deze verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 augustus 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende vermeldingen worden toegevoegd aan de lijst „Natuurlijke personen”:

a)

„Abdelrahman Mouhamad Zafir al Dabidi al Jahani (ook bekend als a) Abd Al-Rahman Muhammad Zafir Al-Dubaysi Al-Juhni, b) Abd Al-Rahman Muhammad Zafir al-Dubaysi al-Jahni, c) Abd Al-Rahman Muhammad Zafir al-Dubaysi al-Jahani, d) Abd Al-Rahman Muhammad Zafir al-Dubaysi al-Juhani, e) Abdulrhman Mohammed D. Aljahani, f) Abu al-Wafa', g) Abu Anas, h) Abd al-Rahman Muhammad Zafir al-Dabisi al-Jahani, i) Abu Wafa al-Saudi, j) Abu al-Wafa, k) Abd al-Rahman Muhammad Thafir al-Jahni, l) Abd al-Rahman Muhammad al-Juhani, m) Abdelrahman Mouhamad Zafir al Dabissi Juhan, n) Abdelrahman Mouhamad Zafir al Dabissi Juhani, o) Abou Wafa al Saoudi). Geboortedatum: a) 4 december 1971 b) 1977. Geboorteplaats: Kharj, Saudi-Arabië. Nationaliteit: Saudi-Arabisch. Paspoortnummer: F50859. Nationaal identificatienummer: Nationaal identificatienummer van Saudi Arabië 1027508157. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 15.8.2014.”

;

b)

„Hajjaj Bin Fahd al Ajmi (ook bekend als a) Hijaj Fahid Hijaj Muhammad Sahib al-Ajmi, b) Hicac Fehid Hicac Muhammed Sebib al-Acmi, c) Hajjaj bin-Fahad al-Ajmi, d) Sheikh Hajaj al-Ajami, e) Hajaj al-Ajami, f) Ajaj Ajami). Geboortedatum: 10 augustus 1987. Geboorteplaats: Koeweit. Nationaliteit: Koeweits. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 15.8.2014.”

;

c)

„Abou Mohamed al Adnani (ook bekend als a) Yaser Khalaf Nazzal Alrawi, b) Jaber Taha Falah, c) Abou Khattab, d) Abou Sadeq Alrawi, e) Tah al Binchi, f) Abu Mohammed al-Adnani, g) Taha Sobhi Falaha, h) Yasser Khalaf Hussein Nazal al-Rawi, i) Abu Baker al-Khatab, j) Abu Sadek al-Rawi, k) Taha al-Banshi, l) Abu Mohamed al-Adnani, m) Abu-Mohammad al-Adnani al-Shami, n) Hajj Ibrahim). Geboortedatum: Rond 1977. Geboorteplaats: Binnish, Arabische Republiek Syrië. Nationaliteit: Iraaks. Overige informatie: Officiële woordvoerder van de Islamitische Staat van Irak en de Levant (ISIS), in de lijst opgenomen als Al-Qa'ida in Irak. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 15.8.2014.”

;

d)

„Said Arif (ook bekend alsa) Said Mohamed Arif, b) Omar Gharib, c) Abderahmane, d) Abdallah al-Jazairi, e) Slimane Chabani, f) Souleiman). Geboortedatum: a) 25 juni 1964, b) 5 december 1965. Geboorteplaats: Oran, Algerije. Nationaliteit: Algerijns. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 15.8.2014.”

;

e)

„Abdul Mohsen Abdallah Ibrahim al Charekh (ook bekend alsa) Abdul Mohsen Abdullah Ibrahim Al-Sharikh, b) Sanafi al Nasr). Geboortedatum: 13 juli 1985. Geboorteplaats: Saqra, Saudi Arabië. Nationaliteit: Saudi-Arabisch. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 15.8.2014.”

;

f)

„Hamid Hamad Hamid al-'Ali. Geboortedatum: 17 november 1960. Geboorteplaats: a) Koeweit, b) Qatar. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 15.8.2014.”

.

2)

De vermelding „Khalid Abd Al-Rahman Hamd Al-Fawaz (ook bekend alsa) Al-Fauwaz, Khaled, b) Al-Fauwaz, Khaled A., c) Al-Fawwaz, Khalid, d) Al Fawwaz, Khalik, e) Al-Fawwaz, Khaled, f) Al Fawwaz, Khaled, g) Khalid Abdulrahman H. Al Fawaz). Adres: Londen, Verenigd Koninkrijk. Geboortedatum: 24.8.1962. Geboorteplaats: Koeweit. Nationaliteit: Saudi-Arabisch. Paspoortnummer: 456682 (afgegeven op 6.11.1990, vervallen op 13.9.1995). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 24.4.2002.” op de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Khalid Abd Al-Rahman Hamd Al-Fawaz (ook bekend alsa) Khaled Al-Fauwaz, b) Khaled A. Al-Fauwaz, c) Khalid Al-Fawwaz, d) Khalik Al Fawwaz, e) Khaled Al-Fawwaz, f) Khaled Al Fawwaz, g) Khalid Abdulrahman H. Al Fawaz). Adres: Verenigde Staten van Amerika. Geboortedatum: 24.8.1962. Geboorteplaats: Koeweit. Nationaliteit: Saudi-Arabisch. Paspoortnummer: 456682 (afgegeven op 6.11.1990, vervallen op 13.9.1995). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 24.4.2002.”

.

3)

De vermelding „Mostafa Kamel Mostafa Ibrahim (ook bekend als a) Mustafa Kamel Mustafa, b) Adam Ramsey Eaman, c) Kamel Mustapha Mustapha, d) Mustapha Kamel Mustapha, e) Abu Hamza, f) Mostafa Kamel Mostafa, g) Abu Hamza Al-Masri, h) Al-Masri, Abu Hamza, i) Al-Misri, Abu Hamza). Adres: a) 9 Aldbourne Road, Shepherds Bush, Londen W12 OLW, Verenigd Koninkrijk; b) 8 Adie Road, Hammersmith, Londen W6 OPW, Verenigd Koninkrijk. Geboortedatum: 15.4.1958. Geboorteplaats: Alexandrië, Egypte. Nationaliteit: Brits. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 24.4.2002.” op de lijst „Natuurlijke personen” wordt vervangen door:

„Mostafa Kamel Mostafa Ibrahim (ook bekend als a) Mustafa Kamel Mustafa, b) Adam Ramsey Eaman, c) Kamel Mustapha Mustapha, d) Mustapha Kamel Mustapha, e) Mostafa Kamel Mostafa, f) Abu Hamza Al-Masri, g) Abu Hamza, h) Abu Hamza Al-Misri). Adres: Verenigde Staten van Amerika. Geboortedatum: 15.4.1958. Geboorteplaats: Alexandrië, Egypte. Nationaliteit: Brits. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 24.4.2002.”

.

22.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 915/2014 VAN DE COMMISSIE

van 21 augustus 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 augustus 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0707 00 05

TR

81,4

ZZ

81,4

0709 93 10

TR

101,7

ZZ

101,7

0805 50 10

AR

190,7

TR

145,8

UY

174,8

ZA

166,0

ZZ

169,3

0806 10 10

BR

182,2

EG

205,5

MA

170,3

TR

137,4

ZZ

173,9

0808 10 80

AR

128,9

BR

76,1

CL

98,4

CN

120,3

NZ

131,8

PE

21,0

US

130,6

ZA

108,5

ZZ

102,0

0808 30 90

AR

35,0

CL

88,5

TR

126,4

ZA

106,7

ZZ

89,2

0809 30

MK

62,9

TR

121,8

ZZ

92,4

0809 40 05

BA

41,0

ZA

205,1

ZZ

123,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

22.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 248/12


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 14 augustus 2014

tot verlening van een ontheffing voor de Helleense Republiek van bepaalde voorschriften van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 5902)

(2014/536/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (1), en met name artikel 44, lid 1, en artikel 48,

Gezien de aanvragen door de Helleense Republiek van 17 januari 2012 en 5 december 2003,

Na de lidstaten van deze aanvraag in kennis te hebben gesteld,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 17 januari 2012 heeft het Griekse ministerie van Milieu, Energie en Klimaatverandering („YPEKA”) overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG bij de Commissie een aanvraag („de aanvraag”) ingediend om een ontheffing te krijgen van het bepaalde in de hoofdstukken III en VIII van die richtlijn voor sommige Griekse eilanden die geen interconnectie hebben met het elektriciteitssysteem van het vasteland van Griekenland (de zogenaamde „Non-Interconnected Islands” — NII's).

(2)

Op 12 september 2012 heeft de Commissie de Griekse regelgevende autoriteit voor energie („RAE”) verzocht haar standpunt over deze aanvraag in te dienen. De RAE heeft op 16 november 2012 aan dit verzoek voldaan het „RAE-advies”).

(3)

De RAE heeft nog meer documenten ingediend om de aanvraag te onderbouwen, namelijk op 17 december 2013, 23 december 2013, 4 februari 2014, 28 februari 2014 en 17 maart 2014.

(4)

Op 14 maart 2014 (met een addendum dat op 20 maart 2014 werd opgestuurd) heeft de Commissie de lidstaten in kennis gesteld van de aanvraag overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG met het verzoek om, indien nodig, vóór 25 maart 2014 opmerkingen in te dienen. Er zijn geen opmerkingen ingediend.

(5)

Met zijn aanvraag heeft YPEKA de op 5 december 2003 door het ministerie van Ontwikkeling op grond van artikel 26, lid 1, van Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) ingediende aanvraag (de „oorspronkelijke aanvraag”) om een ontheffing met betrekking tot sommige bepalingen van Richtlijn 2003/54/EG, hernieuwd. Hoewel de eerste stappen waren ondernomen om de oorspronkelijke aanvraag te beoordelen, is de ontheffing op grond van artikel 26, lid 1, van Richtlijn 2003/54/EG noch toegewezen, noch geweigerd.

2.   DE DOOR YPEKA INGEDIENDE AANVRAAG

2.1.   TOEPASSINGSGEBIED VAN DE GEVRAAGDE ONTHEFFING

(6)

In de aanvraag wordt om ontheffing met betrekking tot het bepaalde in de hoofdstukken III en VIII van Richtlijn 2009/72/EG verzocht.

(7)

Hoofdstuk III van Richtlijn 2009/72/EG heeft betrekking op de vergunnings- en aanbestedingsprocedure voor nieuwe capaciteit. Hoofdstuk VIII heeft betrekking op de toegang van derden, de openstelling van de markt en directe lijnen.

2.2.   HUIDIGE ORGANISATIE VAN HET ELEKTRICITEITSSYSTEEM OP DE NII's

(8)

De Griekse energiemarkten worden primair aangestuurd door de Griekse Wet 4001/2011 ter omzetting van Richtlijn 2009/72/EG. Wet 4001/2011 is op 22 augustus 2011 in werking getreden.

(9)

DEDDIE SA („DEDDIE”) is de Griekse distributiesysteembeheerder, die voor 100 % eigendom is van, maar juridisch en functioneel ontvlochten is van de Griekse openbare elektriciteitsmaatschappij (Public Power Corporation „PPC”), de huidige Griekse elektriciteitsproducent en -leverancier. De door DEDDIE geëxploiteerde netactiva zijn eigendom van PPC.

(10)

Op grond van artikel 127 van Wet 4001/2011 is DEDDIE verantwoordelijk voor de ontwikkeling, de exploitatie en het onderhoud van het Griekse elektriciteitsdistributiesysteem op de NII's.

(11)

Bovendien is DEDDIE verantwoordelijk voor de exploitatie van de elektriciteitssystemen op de NII's. Deze taken omvatten het volgende: i) opstellen van een productieontwikkelingsplan voor geïsoleerde microsystemen, met inbegrip van een programma om een interconnectie tussen deze systemen en andere NII's tot stand te brengen; ii) ervoor zorgen dat er locaties beschikbaar zijn om nieuwe productiecapaciteit te installeren, bestaande capaciteit of leveringscomponenten uit te breiden en het Griekse elektriciteitsdistributiesysteem naar niet-geïnterconnecteerde eilanden en geïsoleerde microsystemen uit te breiden, en iii) contracten afsluiten met licentiehouders die zich bezighouden met leveranties van elektriciteit aan en vanuit het systeem, het voorzien in ondersteunende diensten voor de distributiesystemen van NII's en de vergoeding van de elektriciteitsproducenten, van kosten aan afnemers en leveranciers voor elektriciteit die aan hen geleverd is en van andere kredieten en debetposten op speciale rekeningen, zoals die voor het vergoeden van de kosten van openbaredienstverplichtingen.

(12)

In artikel 137, lid 1, van Wet 4001/2011 is bepaald dat alle elektriciteitsverbruikers als in aanmerking komende afnemers moeten worden aangemerkt, met uitzondering van afnemers die zijn gevestigd in geïsoleerde micronetten overeenkomstig artikel 139 van diezelfde wet.

(13)

In artikel 133, lid 3, van Wet 4001/2011 is het volgende bepaald:

„Met uitzondering van gevallen waarin elektriciteit wordt geproduceerd met hernieuwbare energiebronnen of door hoogrendementswarmtekrachtkoppeling of hybride centrales en in het geval van particuliere producenten, wordt, wanneer een ontheffing overeenkomstig artikel 139 is verleend, alleen een opwekkingsvergunning verleend aan PPC SA overeenkomstig bepaalde vergunningsverordeningen. PPC SA is verantwoordelijk voor de continue voorziening van geïsoleerde microsystemen waarvoor het een vergunning heeft en voor de instandhouding van de financiële exploitatie van de elektriciteitssystemen op die eilanden op de lange termijn.”

.

(14)

In artikel 134, van Wet 4001/2011 is het volgende bepaald:

„Onverminderd het bepaalde in artikel 139 van deze wet, worden voorzieningsvergunningen voor geïsoleerde micronetten alleen afgegeven aan PPC SA overeenkomstig de vereisten van de vergunningsverordeningen. PPC SA moet niet in aanmerking komende afnemers op hun verzoek van elektriciteit voorzien.”

.

(15)

Overeenkomstig artikel 139 van Wet 4001/2011 zijn ontheffingen van die wet mogelijk op grond van artikel 44 van Richtlijn 2009/72/EG.

(16)

Krachtens het overeenkomstig artikel 28 van de Griekse Wet 3426/2005 vastgestelde Ministeriële Besluit PD5/EL/B/F-IB/12924 wordt de levering van elektriciteit aan verbruikers op de NII's door welke elektriciteitsproducent dan ook als een openbaredienstverplichting van algemeen economisch belang beschouwd („de NII PSO” — PSO = Public Service Obligation). Om redenen van sociale cohesie moeten elektriciteitsleveranciers op de NII's elektriciteit leveren tegen een tarief dat per categorie verbruiker gelijk is aan dat wat geldt op het Griekse geïnterconnecteerde systeem.

(17)

Krachtens artikel 52 van de Griekse Wet nr. 4001/2011 hebben afnemers op niet-geïnterconnecteerde eilanden recht op speciale diensten, zowel wat de tarieven als wat de voorwaarden voor kwaliteit en voorzieningszekerheid betreft, en moeten de desbetreffende contractuele voorwaarden transparant zijn. Leveranciers van de NII PSO ontvangen in ruil voor het vervullen van hun openbaredienstverplichtingen een financiële compensatie die wordt berekend op basis van de in RAE-Besluit 24/2014 (3) vastgestelde methode. Deze methode is gebaseerd op het verschil tussen de volledige (variabele en vaste) productiekosten op de niet-geïnterconnecteerde eilanden en de volledige marktprijs waarmee leveranciers in het geïnterconnecteerde systeem te maken hebben (marginale systeemkosten plus alle andere mechanismen in het Griekse geïnterconnecteerde systeem). De compensatie voor de NII PSO wordt per maand en per autonoom eilandsysteem berekend en is onderworpen aan controle door de RAE. De compensatie voor de NII PSO wordt ingevorderd via een heffing op alle afnemers, waaronder de afnemers op de NII's (4). Het NII PSO-mechanisme wordt beheerd door LAGIE, een marktspeler in staatseigendom. Bij Ministerieel Besluit D5-EL/B/F1/oik.27547 van december 2011 (5), gebaseerd op de bepalingen van artikel 55, lid 3, van Wet 4001/2011, is bepaald dat de NII PSO door alle leveranciers moet worden aangeboden, waardoor alle leveranciers in aanmerking komen voor de NII PSO-compensatie.

(18)

In de afgeleide wetgeving worden de levering en de productie van elektriciteit op de NII's nader geregeld. Met name heeft de RAE bij haar Besluit nr. 39/2014 van 28 januari 2014 de wet inzake het beheer van elektrische opwekkingssystemen op de niet-geïnterconnecteerde eilanden („de NII-wet”) goedgekeurd, waarbij vele kwesties in verband met de exploitatie van de geïsoleerde systemen op de NII's worden geregeld, onder meer de openstelling van de markt, de regulering van de markt en de elektriciteitsproductie. De NII-wet is op 17 februari 2014 gepubliceerd en in werking getreden.

2.3.   AANZIENLIJKE PROBLEMEN BIJ DE EXPLOITATIE VAN GEÏSOLEERDE SYSTEMEN

(19)

In de YPEKA-aanvraag worden met name de volgende problemen in verband met de exploitatie van de Griekse geïsoleerde elektriciteitssystemen belicht:

a)

de grote variatie van de elektriciteitsvraag in geïsoleerde microsystemen, die nog wordt geaccentueerd door: i) het toeristische aspect van de economische ontwikkeling van de eilanden, en ii) de toegenomen marktpenetratie van hernieuwbare energiebronnen („RES” — Renewable Energy Sources).

Die elementen hebben een negatieve invloed zowel op de belastingsfactor van thermische of conventionele productiecapaciteit als op de mogelijkheid om de kosten van investeringen in dergelijke productiecapaciteit terug te winnen;

b)

de grote variabiliteit van de weersomstandigheden op de eilanden die een invloed heeft op de vraag en storingen van de productiesystemen veroorzaakt, waardoor ruime reserves vereist zijn.

(20)

In de aanvraag worden de volgende problemen voor de ontwikkeling van conventionele elektriciteitsproductie binnen de kleine Griekse geïsoleerde elektriciteitssystemen belicht:

a)

de moeilijkheid, of zelfs de onmogelijkheid, om geschikte locaties te vinden voor conventionele elektriciteitscentrales in de geïsoleerde microsystemen, in de eerste plaats als gevolg van weerstand van de bevolking;

b)

de geringe omvang van de NII's die aanleiding geeft tot grote herzieningen van de langetermijnplanning voor de ontwikkeling van thermische elektriciteitsproductie als gevolg van niet te voorspellen investeringen door elektriciteitsverbruikers (bv. grote toeristencomplexen of voorzieningen voor vaartuigen) waarvoor flexibel en adequaat op de elektriciteitsvraag moet worden gereageerd;

c)

de vraag naar elektriciteit in de geïsoleerde NII-systemen zal naar verwachting tot 2017 met 2 % per jaar toenemen. Hoewel PPC vergunningen heeft gekregen voor de bouw van de extra benodigde capaciteit en hoewel die bouw reeds gepland is (hetgeen naar verwachting de vraag van alle NII's tot 2017, met de nodige capaciteitsreserves, zal dekken), is het niet altijd gelukt de termijnen na te leven;

d)

de geringe omvang van de belasting van het netwerk, de grote variaties qua belasting en de grotere penetratie van energie uit hernieuwbare bronnen („RES” — renewable energy sources) in de meeste geïsoleerde microsystemen, beperkt de beschikbare technologische oplossingen voor conventionele opwekking, en beperkt de keuze tot kleine opwekkingsinstallaties die worden gestookt met zware stookolie met laag zwavelgehalte of met lichte olie;

e)

de aanbestedingsprocedures voor nieuwe elektriciteitsproductiecapaciteit nemen veel tijd in beslag. Er gaan tweeëneenhalf tot drie jaar voorbij van het moment waarop de vergunning is verleend tot het moment waarop de generatoren in werking treden;

f)

het opstellen van plannen om interconnectoren aan te leggen tussen het Griekse geïnterconnecteerde systeem en de geïsoleerde microsystemen op de NII's ondermijnt de belangstelling om te investeren in conventionele productiecapaciteit op de NII's zelf. Interconnectieprojecten met de Cycladen en met Kreta zijn gepland.

(21)

Als gevolg hiervan moeten regelmatig noodoplossingen worden vastgesteld, zoals de huur van mobiele dieselgeneratoren of gasturbines. Een situatie waarin per geval een afzonderlijke vergunning voor noodopwekking moet worden afgegeven, is onwenselijk, aangezien daartoe materieel moet worden gehuurd in plaats van aangekocht, hetgeen economisch onvoordelig is. In de aanvraag staan verschillende voorbeelden waarbij onvoorziene omstandigheden aanleiding hebben gegeven tot langdurig gebruik van mobiele generatoren.

(22)

In de aanvraag worden de volgende problemen met betrekking tot de openstelling van de markt voor geïsoleerde elektriciteitssystemen op de NII's belicht:

a)

om de openstelling van de markt mogelijk te maken, moet specifieke infrastructuur worden ontwikkeld en geïnstalleerd in de geïsoleerde systemen op de NII's. De desbetreffende infrastructuur vereist de bouw van controlecentra voor het beheer van: i) de dagelijkse programmering van de productie, en ii) de marktafwikkeling in elk geïsoleerd systeem door verdeling van de productiekosten in elk geïsoleerd systeem over de daarin actieve leveranciers.

De vereiste infrastructuur is duur en de kosten worden gedragen door de verbruikers;

b)

als gevolg van de NII PSO zijn de kleinhandelsprijzen voor elektriciteit dezelfde voor elke categorie verbruikers op het gehele Griekse grondgebied. De elektriciteitsproducenten op de NII's maken echter hogere kosten, in vergelijking met de productiekosten in het geïnterconnecteerde systeem, en moeten die hogere kosten kunnen recupereren van de leveranciers die op de NII's actief zijn, meer bepaald door hun compensatie voor het vervullen van de openbaredienstverplichtingen te herverdelen in verhouding tot de hoeveelheid aan hun klanten verkochte elektriciteit.

Er wordt beklemtoond dat de grote variatie van de waarde van de gemiddelde jaarlijkse variabele productiekosten per NII het afwikkelingsmechanisme op de markt ingewikkeld maakt.

(23)

Dientengevolge stelt YPEKA zich op het standpunt dat de totstandbrenging van de nodige infrastructuur voor de exploitatie van en het toezicht op de elektriciteitsmarkt samen met het openstellen van de markt voor de geïsoleerde systemen op de NII's kosten met zich meebrengt die zwaarder wegen dan de mogelijke baten van openstelling van de markt voor de consument.

(24)

In de aanvraag wordt geen datum genoemd waarop de gevraagde ontheffing afloopt.

3.   HET STANDPUNT VAN DE RAE

3.1.   TOEPASSINGSGEBIED VAN DE ONTHEFFING

3.1.1.   Ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk III van Richtlijn 2009/72/EG

(25)

De RAE is van mening dat ontheffingen, overeenkomstig artikel 44, lid 1, van het bepaalde in hoofdstuk III niet van toepassing behoren te zijn op de installatie van nieuwe productiecapaciteit die kan worden ontwikkeld in een geïsoleerd systeem, maar uitsluitend op het opknappen, verbeteren en vergroten van de bestaande capaciteit. Met bestaande productiecapaciteit worden de elektriciteitscentrales bedoeld die reeds in werking of in aanbouw zijn op de NII's. Iedere nieuwe elektriciteitscentrale die op die eilanden in gebruik wordt genomen, wordt als nieuwe productiecapaciteit beschouwd.

(26)

De RAE merkt op dat onafhankelijke elektriciteitsproducenten („IPP's” — Independent Power Producers), dat wil zeggen andere producenten dan PPC, de laatste twee decennia grote interesse hebben getoond voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en elektriciteitscentrales met warmtekrachtkoppeling. Bijgevolg mag de toegang van derden tot de elektriciteitssystemen van alle NII's wat hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling betreft, niet worden beperkt.

(27)

De RAE stelt dat het zich niet verzet tegen het verlenen van een ontheffing voor de inbedrijfstelling van nieuwe conventionele elektriciteitscentrales, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In artikel 44, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG wordt niet voorzien in de mogelijkheid van ontheffing voor nieuwe capaciteit.

(28)

De RAE is van oordeel dat de capaciteitsuitbreiding van bestaande conventionele centrales voornamelijk nodig is ter leniging van een gebrek aan capaciteit op de NII's op de korte termijn als gevolg van onverwachte schade aan bestaande capaciteit of vertraagde installatie van nieuwe capaciteit, met name ten tijde van perioden met grote vraag (bv. zomerpieken). Voor dergelijke uitbreidingen gelden open aanbestedingsprocedures overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG. Dergelijke procedures zijn tijdrovend en niet geschikt voor noodsituaties waarbij haast geboden is.

(29)

De RAE aanvaardt dat PPC dergelijke noodsituaties het hoofd moet bieden. Ermee rekening houdend dat PPC in staat is mobiele conventionele eenheden te verplaatsen van eilanden waar een capaciteitsoverschot is naar die met een capaciteitstekort, is deze oplossing wellicht ook de meest economische.

(30)

De RAE benadrukt dat bij iedere ontheffing de juiste vergunningsprocedure voor noodsituaties moet kunnen worden gespecificeerd, en, meer in het bijzonder, moet worden aangegeven welke van de in artikel 7 van Richtlijn 2009/72/EG genoemde criteria door de vergunningverlenende autoriteiten moeten worden onderzocht.

(31)

De RAE is van mening dat de ontheffing moet worden verleend voor een beperkte duur van maximaal 10 jaar.

3.1.2.   Ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk VIII van de Richtlijn

(32)

Volgens de RAE is de voorziening van elektriciteit op de NII's praktisch verbonden met de NII PSO en de NII PSO-compensatie omdat: i) de kosten van elektriciteitsproductie op de NII's aanzienlijk hoger liggen dan die op het vasteland, en ii) de Griekse staat een uniforme prijsstelling per categorie afnemers op het gehele grondgebied eist.

(33)

De NII-wet voorziet in de installatie van bepaalde meet- en opnameapparatuur op de NII's voor bemetering per uur, energiebeheer en controlecentra, monitoring en bijbehorende IT-systemen. De RAE beklemtoont dat deze infrastructuur onmisbaar is om ervoor te zorgen dat:

a)

de PSO-kosten transparant en niet-discriminerend zijn en kunnen worden getoetst;

b)

de elektrische systemen zelf goed functioneren en juist worden beheerd om de meest economische exploitatiewijze en derhalve een grotere verlaging van de kosten van NII PSO voor elektriciteitsverbruikers te bewerkstelligen;

c)

een grotere marktpenetratie van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling mogelijk wordt, onder meer technologieën voor hernieuwbare energie waaraan voor het beheer complexe en speciale eisen worden gesteld, zoals hernieuwbare energiebronnen met opslag, thermische zonne-energie enz.;

d)

de nodige transparantie bij het beheer van de geïsoleerde systemen wordt gegarandeerd, waarbij niet-discriminatoire behandeling van alle marktdeelnemers, met name van producenten, wordt gegarandeerd.

(34)

De RAE benadrukt derhalve dat, ongeacht de vraag of één dan wel meer leveranciers een vergunning hebben om binnen een geïsoleerd microsysteem actief te zijn, deze infrastructuur in de geïsoleerde systemen op de NII's geïnstalleerd moet worden.

(35)

De geraamde kosten voor de installatie van deze infrastructuur bedraagt naar verwachting maximaal 20 tot 30 miljoen EUR voor alle NII's, met inbegrip van Kreta en Rhodos. De RAE vindt dit bedrag redelijk, met name wanneer rekening wordt gehouden met de verwachte voordelen, namelijk het waarborgen van transparantie en verificatie van de NII PSO, alsmede de goede en beheerste exploitatie van de geïsoleerde elektriciteitssystemen.

(36)

In tegenstelling tot YPEKA is RAE van mening dat het aan meer dan één leverancier verlenen van een vergunning om activiteiten te ontplooien in een bepaald geïsoleerd systeem op de NII's geen aanzienlijke extra kosten met zich meebrengt, aangezien diezelfde infrastructuur in ieder geval reeds nodig is voor de dagelijkse programmering van op de NII's gelegen eenheden, de marktafwikkeling en het vervullen van de NII PSO.

(37)

Verder is de RAE van mening dat de NII-consumenten aanzienlijke extra voordelen hebben wanneer aan meer dan één leverancier wordt toegestaan actief te zijn.

(38)

De RAE is derhalve van mening dat de permanente uitsluiting van alternatieve leveranciers op NII-markten niet gerechtvaardigd is. De hierboven beschreven installatie van de nodige infrastructuur zal naar verwachting in een periode van drie tot vijf jaar zijn voltooid. De RAE is geen tegenstander van een beperking van een mogelijke ontheffing tot uitsluitend deze periode, zonder verdere verlengingen.

(39)

De RAE merkt verder op dat wanneer de status van een geïsoleerd systeem op de NII's verandert, waardoor het niet langer binnen de categorie geïsoleerde kleine of microsystemen valt, aan de ontheffing automatisch een einde moet worden gesteld. Dit kan gebeuren wanneer geïsoleerde systemen op de NII's met het geïnterconnecteerde Griekse systeem worden verbonden.

4.   BEOORDELING

4.1.   WETTELIJKE BASIS VOOR DE TOEPASSING

(40)

Krachtens artikel 44, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG kan worden afgeweken van sommige bepalingen van de richtlijn, wanneer de desbetreffende ontheffing geldt voor geïsoleerde kleine en microsystemen.

(41)

Overeenkomstig artikel 2, definitie 26, van Richtlijn 2009/72/EG is een „klein geïsoleerd systeem” een systeem met een verbruik van minder dan 3 000 GWh in 1996 waarvan minder dan 5 % van het jaarverbruik via interconnectie met andere systemen wordt verkregen.

(42)

Overeenkomstig artikel 2, definitie 27, van Richtlijn 2009/72/EG is een „geïsoleerd microsysteem” een systeem met een verbruik van minder dan 500 GWh in 1996 zonder interconnectie met andere systemen.

(43)

De in de aanvraag vermelde geïsoleerde systemen bestaan uit één en, soms, uit verschillende NII's (zie kolom 1 en 2 van de tabel). Zelfs al bestaat een geïsoleerd systeem uit verschillende NII's die onderling geïnterconnecteerd zijn, dan nog is het elektriciteitssysteem dat door die onderling verbonden NII's wordt gevormd, geïsoleerd, in die zin dat het met geen enkel ander elektriciteitssysteem is verbonden.

(44)

In de aanvraag wordt gesteld dat 31 van de 32 geïsoleerde systemen geïsoleerde microsystemen zijn, waarvan het grootste Rhodos is. De geïsoleerde microsystemen waarvoor de aanvraag is ingediend, vertegenwoordigden 5,24 % van de totale elektriciteitsverkoop in Griekenland in 2010. Het geïsoleerde systeem Kreta wordt als klein geïsoleerd systeem beschouwd. Kreta vertegenwoordigde in 2010 3,01 % van de Griekse elektriciteitsvraag.

Jaarlijkse vraag geïsoleerde systemen

 

 

Jaarlijkse vraag (MWh)

Jaarlijkse vraag in 1996

Naam IS (geïsoleerd systeem)

NII's die deel uitmaken van het IS

1996

2003

2010

2013

< 3 000 GWh

< 500 GWh

Kreta

 

1 562 300

2 444 543

3 014 392

2 825 132

Ja

Neen

Rhodos

Rhodos

Chalki

386 630

650 115

764 401

760 658

Ja

Ja

Kos-Kalymnos

Kos

Kalymnos

Lipsi

Leros

Nisyros-Giali

Tilos

Telendos

Pserimos

156 340

281 574

351 959

352 984

Ja

Ja

Lesvos

Lesvos

153 650

259 552

308 454

288 230

Ja

Ja

Chios

Chios

Psara

Oinousses

110 480

180 868

214 449

200 042

Ja

Ja

Paros

Paros

Antiparos

Naxos

Iraklia

Koufonisia

Schinousa

Ios

Sikinos

Folegandros

95 340

164 761

208 206

194 740

Ja

Ja

Samos

Samos

Fournoi

Thymena

90 170

136 283

151 017

137 315

Ja

Ja

Syros

Syros

56 920

100 429

107 270

95 302

Ja

Ja

Thira

Thira

Thirasia

47 680

88 073

117 957

120 199

Ja

Ja

Mykonos-Dilos

Mykonos-Dilos

45 740

78 049

115 071

112 978

Ja

Ja

Limnos

Limnos

35 650

55 340

62 710

59 672

Ja

Ja

Karpathos

Karpathos

Kasos

26 580

30 397

37 829

36 931

Ja

Ja

Milos

Milos

Kimolos

15 460

37 331

45 819

45 402

Ja

Ja

Ikaria

Ikaria

13 110

24 359

28 845

27 613

Ja

Ja

Skyros

Skyros

9 380

14 053

16 150

14 782

Ja

Ja

Patmos

Patmos

8 770

13 988

16 738

17 020

Ja

Ja

Sifnos

Sifnos

6 540

13 180

17 966

16 521

Ja

Ja

Symi

Symi

5 250

9 819

15 054

14 662

Ja

Ja

Amorgos

Amorgos

3 840

7 284

9 816

9 072

Ja

Ja

Kythnos

Kythnos

3 610

7 089

8 309

7 991

Ja

Ja

Serifos

Serifos

2 830

6 793

8 162

7 654

Ja

Ja

Astypalea

Astypalea

2 470

5 283

6 997

6 670

Ja

Ja

Megisti

Megisti

770

1 863

2 751

3 005

Ja

Ja

Ag. Efstratios

Ag. Efstratios

540

937

1 058

1 075

Ja

Ja

Anafi

Anafi

400

858

1 110

1 179

Ja

Ja

Othoni

Othoni

330

588

674

632

Ja

Ja

Erikousa

Erikousa

220

452

710

746

Ja

Ja

Agathonisi

Agathonisi

190

388

522

642

Ja

Ja

Donousa

Donousa

180

417

676

690

Ja

Ja

Antikithyra

Antikithyra

70

199

228

241

Ja

Ja

Arkii-Marathi

Arkii-Marathi

0

175

248

312

Ja

Ja

Gavdos

Gavdos

0

0

365

471

Ja

Ja

(45)

In de bovenstaande tabel worden de in de aanvraag vermelde geïsoleerde systemen genoemd en is bepaalde informatie over elk van die systemen opgenomen. Uit deze informatie kan worden afgeleid dat alle geïsoleerde systemen, behalve Kreta, in 1996 een elektriciteitsvraag hadden die bedoelde systemen kenmerkt als geïsoleerde microsystemen in de zin van artikel 2, definitie 27, van Richtlijn 2009/72/EG. Ten aanzien van Kreta moet bovendien worden vermeld dat het procentuele aandeel van de vraag waaraan op dat eiland via interconnectoren wordt voldaan, tot nu toe altijd nul is geweest, dat wil zeggen minder dan 5 %, aangezien het eiland nog steeds niet verbonden is met enig ander elektriciteitssysteem. Kreta is derhalve een klein geïsoleerd systeem in de zin van artikel 2, definitie 26, van Richtlijn 2009/72/EG.

(46)

De RAE heeft in haar advies geen commentaar geleverd op de in de aanvraag vermelde geïsoleerde systemen.

(47)

De Commissie concludeert hieruit dat de in kolom 1 van de bovenstaande tabel vermelde geïsoleerde systemen allemaal geïsoleerde microsystemen zijn in de zin van artikel 2, definitie 27, van Richtlijn 2009/72/EG, behalve Kreta, dat een klein geïsoleerd systeem is in de zin van artikel 2, definitie 26, van die richtlijn.

4.2.   AANZIENLIJKE PROBLEMEN MET DE EXPLOITATIE VAN CONVENTIONELE ELEKTRICITEITSCENTRALES IN DE GEÏSOLEERDE MICROSYSTEMEN

(48)

De Commissie is van mening dat er in de geïsoleerde microsystemen sprake is van aanzienlijke problemen met de exploitatie van conventionele elektriciteitscentrales. Dit heeft vooral de volgende redenen:

a)

de beperkte omvang van de belasting waarvoor op de eilanden elektriciteit moet worden geproduceerd, maakt de installatie van grotere, efficiëntere en kosteneffectieve conventionele centrales onmogelijk, ook al omdat een geïsoleerd systeem, wanneer het binnen aanvaardbare veiligheidsmarges moet kunnen werken, niet van één enkele centrale mag afhangen.

De jaarlijkse piekbelasting bedroeg in 2013 in geen van de geïsoleerde microsystemen meer dan 188,5 MW. De gemiddelde en de mediane piekbelasting zijn, met respectievelijk 20,8 en 4,2 MW, veel kleiner.

Geen van de op dit moment geïnstalleerde conventionele centrales in de geïsoleerde microsystemen heeft een capaciteit van meer dan 27 MW. De gemiddelde en de mediane omvang van de centrales zijn, met respectievelijk 3,9 en 1,1 MW, veel kleiner.

De geringe omvang van het te leveren vermogen en de sterke fluctuering van de vraag, die nog wordt versterkt door het grotere aandeel van hernieuwbare energiebronnen, beperken ook de keuze van technologieën van de conventionele elektriciteitscentrales die binnen geïsoleerde microsystemen kunnen worden gebruikt.

Alle conventionele productiecapaciteit in de geïsoleerde NII-systemen bestaat uit met diesel of stookolie gestookte centrales;

b)

de jaarlijkse belastingsfactoren in alle geïsoleerde microsystemen zijn laag. De belastingsfactor bedroeg in 2012 in geen van de geïsoleerde microsystemen meer dan 0,54. De gemiddelde en de mediane piekbelasting die beide 0,38 bedragen, zijn nog kleiner. Gezien de prioritaire toegang van hernieuwbare energiebronnen en het feit dat de hier gebruikte belastingsfactoren het gehele elektriciteitssysteem van de geïsoleerde microsystemen weerspiegelen, is de belastingsfactor voor conventionele elektriciteitscentrales op de NII's nog lager.

De jaarlijkse belastingsfactor in het Griekse geïnterconnecteerde systeem bedraagt normaliter 50 % voor alle eenheden en 65 % voor thermische productie-eenheden (6).

De jaarlijkse belastingsfactor is een indicatie voor het feitelijke gebruik dat gedurende een bepaald jaar van de elektriciteitscentrales wordt gemaakt, en dus voor hun capaciteit om inkomsten te genereren.

Het grotere aandeel van hernieuwbare energiebronnen zal het door conventionele centrales te leveren vermogen verder verminderen;

c)

er zijn verschillende projecten die erop gericht zijn de NII's, met name de Cycladen en Kreta, met het Griekse geïnterconnecteerde systeem te verbinden. Zoals hierboven uitgelegd zijn de conventionele elektriciteitscentrales op de NII's niet zo efficiënt als de elektriciteitscentrales in het geïnterconnecteerde systeem. Het is derhalve onwaarschijnlijk dat zij economisch levensvatbaar zullen zijn zodra de NII's waarop ze staan, geïnterconnecteerd zijn.

De mogelijke interconnectie van een geïsoleerd systeem werkt derhalve sterk ontmoedigend op investeringen in conventionele capaciteit op de NII's;

d)

aangezien het te leveren vermogen vrij gering is, zullen vrij kleine veranderingen in de vraag naar alle waarschijnlijkheid de binnen een bepaald geïsoleerd systeem vereiste productiecapaciteit beïnvloeden. Het gebrek aan interconnectiecapaciteit houdt in dat alle veranderingen op het gebied van de vraag noodzakelijkerwijs moeten worden beantwoord door binnen het geïsoleerde microsysteem zelf aanwezige productiecapaciteit.

Deze factor vergroot de noodzaak van een flexibele en adequate reactie op wijzigingen van de vraag op de langere termijn.

Deze flexibiliteitsbehoefte wordt nog versterkt door de waargenomen moeilijkheden om geschikte plaatsen voor conventionele elektriciteitscentrales op de NII's te vinden en door de grote duur van de vergunningsprocedures;

e)

de verhouding tussen de maximale en de minimale jaarlijkse vraag bedroeg in 2012 (7) in alle geïsoleerde microsystemen ten minste 3,35, maar ligt in sommige geïsoleerde microsystemen vaak veel hoger. De gemiddelde en de mediane verhouding tussen maximale en minimale vraag bedragen respectievelijk 6,27 en 5,98.

De verhouding tussen maximale en minimale vraag in 2010 in het Griekse geïnterconnecteerde systeem is ongeveer 3.

De hogere verhouding tussen de maximale en minimale vraag geven aan hoeveel flexibiliteit en hoeveel reserves er, zelfs binnen een bepaald jaar, beschikbaar moeten zijn binnen de productiecapaciteit in een geïsoleerd systeem.

Het is in dat verband opmerkelijk dat in 2012 voor ongeveer 60 % van de geïsoleerde microsystemen gebruik werd gemaakt van mobiele generatoren.

(49)

De Commissie concludeert derhalve dat er in de geïsoleerde systemen op de NII's sprake is van aanzienlijke problemen met de exploitatie van conventionele elektriciteitscentrales, zoals aangegeven in bovenstaande tabel.

4.3.   BEOORDELING VAN DE GEVRAAGDE ONTHEFFING MET BETREKKING TOT HOOFDSTUK III

4.3.1.   De ontheffing met betrekking tot hoofdstuk III kan niet worden toegepast op nieuwe capaciteit

(50)

Overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG kan alleen een ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk III worden verleend wanneer sprake is van het opknappen, verbeteren en vergroten van de bestaande capaciteit.

(51)

Daarom kan voor nieuwe capaciteit geen ontheffing worden verleend van het bepaalde in hoofdstuk III van Richtlijn 2009/72/EG.

(52)

Mocht de vergunningsprocedure voor nieuwe capaciteit geen bevredigende vergunning voor nieuwe capaciteit voor de geïsoleerde systemen op de NII's opleveren, dan kunnen de Griekse autoriteiten in plaats daarvan overwegen, gegeven het feit dat de geïsoleerde systemen op de NII's distributienetwerken zijn, om ook voor nieuwe kleine conventionele capaciteit gebruik te maken van het bepaalde in artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2009/72/EG. Dergelijke nieuwe kleine conventionele capaciteit kan bijvoorbeeld tijdelijke productiecapaciteit omvatten die voor de lange termijn beschikbaar kan worden gesteld zonder permanente toewijzing aan een specifieke locatie.

4.3.2.   De ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk III kan niet worden toegepast op Kreta

(53)

Zoals hierboven reeds is vermeld, zijn alle NII's geïsoleerde microsystemen, met uitzondering van Kreta, dat een klein geïsoleerd systeem is.

(54)

Daarom kan voor Kreta geen ontheffing worden verleend van het bepaalde in hoofdstuk III van Richtlijn 2009/72/EG.

4.3.3.   De ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk III geldt niet voor hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling.

(55)

In de aanvraag wordt niet expliciet vermeld dat de gevraagde ontheffing uitsluitend betrekking heeft op conventionele centrales.

(56)

In artikel 133, lid 3, van Wet 4001/2011 wordt elektriciteit geproduceerd met gebruikmaking van hernieuwbare energiebronnen, hoogrendementswarmtekrachtkoppeling of hybride centrales en door particuliere producenten echter uitdrukkelijk uitgesloten van de werkingssfeer van de exclusieve productievergunning die aan PPC kan worden toegekend. Hetzelfde volgt uit artikel 225 van de NII-wet.

(57)

Bovendien wordt in de rechtvaardiging alleen verwezen naar de aanzienlijke problemen met de exploitatie van conventionele elektriciteitscentrales. De redenering is juist dat die centrales met aanzienlijke problemen te kampen hebben als gevolg van, onder meer, het toenemende aandeel van hernieuwbare energiebronnen.

(58)

Ook al was derhalve met de aanvraag geprobeerd een ontheffing te verkrijgen van de bepalingen van hoofdstuk III van Richtlijn 2009/72/EG voor andere centrales dan conventionele elektriciteitscentrales, dan nog kan de ontheffing niet worden toegestaan, aangezien daarvoor geen gronden ter rechtvaardiging zijn gegeven.

4.3.4.   De ontheffing voor vergunningen voor het opknappen, verbeteren en vergroten van bestaande capaciteit kan worden verleend

(59)

Met het oog op de bovengenoemde aanzienlijke problemen bij de exploitatie van conventionele energiecentrales binnen kleine geïsoleerde systemen, kan een ontheffing worden verleend voor vergunningen voor bestaande conventionele capaciteit, voor zover het het opknappen, verbeteren en vergroten van de bestaande conventionele capaciteit betreft. Dergelijke vergunningen kunnen rechtstreeks aan PPC worden verleend.

(60)

Voor de toepassing van deze ontheffing:

a)

omvat de bestaande conventionele productiecapaciteit projecten voor de bouw van conventionele productiecapaciteit waarvoor door RAE reeds een vergunning is verleend die op de dag waarop dit besluit in werking treedt, niet is geannuleerd;

b)

wordt de volledige afbraak van de voornaamste productiecapaciteit op een bestaande locatie en vervanging ervan door een nieuwe installatie voor elektriciteitsproductie beschouwd als de bouw van nieuwe capaciteit;

c)

staat de plaatsing van tijdelijke productiecapaciteit op het terrein van de bestaande capaciteit gelijk aan een uitbreiding van de bestaande capaciteit.

(61)

Niettemin zijn er geen gronden voor een ontheffing met betrekking tot de criteria en voorwaarden, zoals neergelegd in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2009/72/EG, in het kader waarvan toestemming is verleend aan PPC.

(62)

Wanneer de ontheffing bovendien rechtstreeks aan PPC wordt toegestaan, is het belangrijk dat in de voorwaarden de verplichtingen worden vermeld ten aanzien van de tijd waarop de conventionele elektriciteitscentrale waarvoor de vergunning is verleend, volledig operationeel moet zijn en dat bepalingen worden opgenomen die de volledige en effectieve naleving van die verplichtingen garanderen. Wanneer die rechtstreekse vergunning afloopt, kan de RAE naar eigen inzicht besluiten de vergunning te verlengen, maar alleen als de redenen voor de afloop niet aan PPC toe te schrijven zijn. De RAE moet bij het aflopen van de vergunning een vergunningsprocedure organiseren die volledig in overeenstemming is met artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG zodat derden kunnen deelnemen.

4.3.5.   De ontheffing kan geen betrekking hebben op aanbestedingen voor nieuwe capaciteit

(63)

Aanbestedingen in de zin van artikel 8 van Richtlijn 2009/72/EG hebben per definitie betrekking op capaciteit die nog moet worden gebouwd en waarvoor vergunning moet worden verleend; het betreft dus per definitie nieuwe capaciteit.

(64)

Om de hierboven reeds uiteengezette redenen kan een ontheffing voor nieuwe capaciteit niet worden verleend overeenkomstig artikel 44, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG.

4.4.   BEOORDELING VAN DE GEVRAAGDE ONTHEFFING MET BETREKKING TOT HOOFDSTUK VIII

4.4.1.   De ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk VIII geldt niet voor artikel 32 inzake toegang van derden

(65)

De aanvraag heeft betrekking op een ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk VIII van Richtlijn 2009/72/EG en kan dus in beginsel ook worden opgevat als een aanvraag om ontheffing van de bepalingen van artikel 32 inzake toegang van derden.

(66)

In de aanvraag wordt niet gespecificeerd of de aangevraagde ontheffing ook betrekking heeft op artikel 32 van Richtlijn 2009/72/EG, en evenmin worden gronden gegeven die een dergelijke ontheffing rechtvaardigen. DEDDIE is daarentegen op grond van Wet 4001/2011 en de NII-wet verplicht op niet-discriminerende wijze toegang te verlenen tot het door DEDDIE beheerde distributiesysteem (bv. artikel 127 van Wet 4001/2011). Bijgevolg kan deze ontheffing niet worden verleend.

4.4.2.   Ontheffing van het bepaalde in artikel 33 inzake openstelling van de markt en wederkerigheid

4.4.2.1.   Geen gronden voor een permanente ontheffing met betrekking tot artikel 33 van Richtlijn 2009/72/EG

(67)

In de aanvraag wordt voornamelijk gesteld dat PPC de enige leverancier moet blijven die mag leveren aan afnemers op de NII's omdat de ontwikkeling van de nodige infrastructuur voor het beheer en het toezicht op de elektriciteitsmarkt in geïsoleerde microsystemen en de marktopening voor andere leveranciers, voor de NII-beheerders operationele kosten met zich brengen die groter zijn dan de eventuele baten van openstelling van de markt voor de consument.

(68)

Zoals duidelijk wordt uit het advies van de RAE, wordt met de op de NII's geïnstalleerde infrastructuur beoogd te garanderen dat aan de openbaredienstverplichtingen op die eilanden overeenkomstig de bestaande wetgeving kan worden voldaan, op een transparante, toetsbare en niet-discriminerende wijze. Bovendien is de desbetreffende infrastructuur vanuit technisch en economisch gezichtspunt nodig om de geïsoleerde NII-systemen te beheren. Aangezien de infrastructuur in ieder geval vereist is om aan die eisen te voldoen, ongeacht het aantal leveranciers dat een vergunning heeft op de NII's, doet marktopening bijgevolg de infrastructurele kosten niet toenemen.

(69)

Ook al is vergelijkbare infrastructuur nodig, dan nog houdt openstelling van de markt niet intrinsiek verband met het technische beheer van de geïsoleerde systemen op de NII's of de desbetreffende openbaredienstverplichtingen, aangezien er geen causaal verband bestaat tussen de technische en de economische exploitatie van deze geïsoleerde systemen en het vervullen van de NII PSO overeenkomstig de betrokken wettelijke vereisten, enerzijds, en de vraag of één of verscheidene leveranciers een vergunning hebben om de elektriciteitsverbruikers op de NII's van stroom te voorzien, anderzijds.

(70)

Het klopt dat de hogere productiekosten op de NII's, in vergelijking met de kosten in het geïnterconnecteerde systeem, moeten worden gerecupereerd van de leveranciers die actief zijn op de NII's, meer bepaald door hun compensatie voor het vervullen van de openbaredienstverplichtingen te herverdelen in verhouding tot de hoeveelheid aan hun klanten verkochte elektriciteit. Vaststelling van de productiekosten op de NII's is echter hoe dan ook nodig om de financiële compensatie voor de NII PSO vast te stellen, ongeacht het aantal leveranciers dat op de NII's actief is.

(71)

De enige extra eis voor openstelling van de markt is de verdeling over alle leveranciers van de respectieve delen van de NII PSO-compensatie aan de hand van de hoeveelheid elektriciteit die zij aan hun klanten hebben verkocht. Zelfs de daarmee samenhangende klantgegevens, met name bemeteringsgegevens, zijn vereist, ongeacht de vraag of één dan wel meer dan één leverancier een vergunning heeft om op de NII's gevestigde klanten van elektriciteit te voorzien.

(72)

Dientengevolge houdt het verlenen van de NII PSO-compensatie aan leveranciers de capaciteit in om de bemeteringsgegevens van klanten toe te schrijven aan een specifieke van een vergunning voorziene leverancier, wat in wezen een administratief proces is dat volledig of voor een zeer groot deel gebaseerd is op gegevens die hoe dan ook worden ingezameld, ongeacht de vraag of er op de NII's al dan niet van een open markt sprake is. In de tweede plaats is deze capaciteit een voorafgaandelijke voorwaarde voor de goede werking van elke elektriciteitsmarkt. Dergelijke kosten kunnen derhalve niet worden aanvaard als grond voor een ontheffing op het gebied van openstelling van de markt, aangezien zij niet specifiek zijn voor de exploitatie van geïsoleerde systemen op de NII's, maar verband houden met een aanzienlijk probleem bij de exploitatie daarvan.

(73)

Het is belangrijk op te merken dat het opstellen van registers om bemeteringsinformatie aan leveranciers toe te kennen, deel uitmaakt van de op te zetten infrastructuur is. Hoewel de totstandbrenging van de volledige geplande infrastructuur de optimale werking van geïsoleerde elektriciteitssystemen zal vergemakkelijken, is de volledige uitvoering van de daarmee samenhangende investeringen echter geen noodzakelijke voorwaarde om de markt te kunnen openstellen.

(74)

Het feit dat de gemiddelde jaarlijkse variabele productiekosten per NII aanzienlijk kunnen fluctueren, is irrelevant. Ook al zou hiervoor bewijs worden geleverd, dan nog betreft een dergelijke fluctuatie de productiekosten van elektriciteit binnen de geïsoleerde NII-systemen. Vaststelling van dit bedrag is reeds vereist om de NII PSO te kunnen beheren overeenkomstig de wettelijke vereisten en wordt bovendien niet in het minst beïnvloed door het aantal leveranciers met een vergunning om NII-klanten van stroom te voorzien. Gezien het feit dat de administratie van de NII PSO voor elk geïsoleerd systeem afzonderlijk reeds gebaseerd is op een maandelijks systeem, is het bovendien moeilijk voor te stellen dat grote jaarlijkse variaties per NII aanleiding kunnen geven tot materiële problemen.

(75)

Uit het bovenstaande volgt dat het aantal leveranciers dat een vergunning heeft om aan afnemers op de NII's te leveren geen enkele intrinsieke samenhangt heeft noch met de technische en economische exploitatie van de geïsoleerde systemen, noch met het vervullen van de NII PSO overeenkomstig de betrokken wettelijke vereisten.

(76)

Bovendien kan worden opgemerkt dat de openstelling van de markt voordelen heeft die opwegen tegen de eventuele kosten daarvan. Zoals de RAE opmerkt zouden alternatieve leveranciers op de NII's de op de NII's gevestigde klanten aanzienlijke extra voordelen kunnen opleveren door de levering van elektriciteit te combineren met het bieden van andere diensten.

(77)

Daarom mag het verzoek om een permanente ontheffing van het bepaalde in artikel 33 niet worden ingewilligd.

4.4.2.2.   Beperking in de tijd, voor een geïsoleerd systeem, van een ontheffing van het bepaalde in artikel 33 van Richtlijn 2009/72/EG

(78)

Gezien het bovenstaande moet worden erkend dat een openstelling van de markt vereist dat praktische regelingen worden opgezet om ervoor te zorgen dat de geïsoleerde systemen op de NII's volledig overeenkomstig de NII-wet kunnen worden beheerd. Praktische problemen in verband met de openstelling van de markt zijn onder meer het ontbreken van registers die nodig zijn voor de toekenning van meters en bemeteringsgegevens aan leveranciers of het feit dat de optimale infrastructuurconfiguratie nog niet is geïnstalleerd. Op deze basis kan worden overwogen een qua tijdsduur beperkte ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 33 van Richtlijn 2009/72/EG.

(79)

Bij de beoordeling van de duur van een dergelijke ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk VIII zijn de volgende twee overwegingen van belang:

a)

zoals reeds aangegeven is het belangrijkste element dat nodig is om openstelling van de markt op de NII's mogelijk te maken, de beschikbaarheid van een register op de NII's dat de toekenning van bemeteringsgegevens aan een bepaalde leverancier mogelijk maakt. In artikel 327, lid 4, van de NII-wet is bepaald dat het voor dit doel vereiste register uiterlijk 2 jaar na de inwerkingtreding van de NII-wet volledig moet zijn opgesteld. De beschikbaarheid van het register is een noodzakelijke voorwaarde voor de openstelling van de markt in praktische zin;

b)

de voltooiing van het investeringsprogramma voor de op de NII's te installeren infrastructuur zou het praktische beheer van de openstelling van de markt op de NII's zeker vergemakkelijken. Dit is echter geen noodzakelijke vereiste. In artikel 237, lid 7, van de NII-wet is een regeling vastgesteld op grond waarvan alle huidige NII's verondersteld zijn uiterlijk 5 jaar na de inwerkingtreding van de NII-wet te worden uitgerust met de op die eilanden te installeren aanvullende infrastructuur.

(80)

Dientengevolge zou een ontheffing ten aanzien van de openstelling van de markt moeten worden verleend voor ten minste 2 jaar na de inwerkingtreding van de NII-wet, dat wil zeggen tot 17 februari 2016, tot het moment dus waarop de registers, die een noodzakelijke voorwaarde voor openstelling van de markt zijn, zijn opgesteld. Aangezien de volledige infrastructuur uiterlijk 5 jaar na de inwerkingtreding van de NII-wet moet zijn geïnstalleerd, moet de geldigheid van de ontheffing in ieder geval worden beperkt tot 5 jaar na de inwerkingtreding van de NII-wet, dat wil zeggen tot 17 februari 2019 voor alle geïsoleerde NII-systemen. Aangezien de ontheffing echter alleen kan worden gerechtvaardigd wanneer aanzienlijke en materiële problemen de openstelling van de markt in de weg staan, welke problemen rechtstreeks toe te schrijven zijn aan het feit dat het programma voor investeringen in de infrastructuur niet is voltooid, moet regelmatig worden nagegaan of die problemen nog voortduren op een bepaald geïsoleerd NII-systeem. Bij die toetsing moet als uitgangssituatie een door de bevoegde Griekse autoriteiten goedgekeurd investeringsplan van DEDDIE voor de installatie van de vereiste infrastructuur op de NII's worden gebruikt. Dit plan moet derhalve uiterlijk op 17 februari 2015 zijn voltooid en goedgekeurd.

(81)

Om de openstelling van de markt niet onnodig te vertragen, moet het infrastructuurinvesteringsplan van DEDDIE door de RAE worden goedgekeurd en moeten de geïsoleerde systemen van Kreta en Rhodos prioriteit krijgen, aangezien dat de NII's met de grootste bevolkingsaantallen zijn.

(82)

Vanaf 17 februari 2016 moet DEDDIE elk jaar, tot 17 februari 2019, een door de RAE goed te keuren verslag opstellen waarin moet worden gespecificeerd op welke gronden de openstelling van de markt in een bepaald geïsoleerd NII-systeem is uitgesteld. Dit verslag moet worden gepubliceerd en aan de Commissie worden bekendgemaakt.

4.4.3.   De ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk VIII geldt niet voor artikel 34

(83)

De aanvraag betreft de ontheffing van het bepaalde in hoofdstuk VIII van Richtlijn 2009/72/EG en kan dus in beginsel ook worden opgevat als aanvraag om een ontheffing van de bepalingen van artikel 34 inzake directe lijnen in de zin van artikel 2, definitie 15, van die richtlijn.

(84)

In de aanvraag wordt niet gespecificeerd of de aangevraagde ontheffing ook betrekking heeft op artikel 34 van Richtlijn 2009/72/EG.

(85)

Ook al was derhalve met de aanvraag geprobeerd een ontheffing te verkrijgen ten aanzien van artikel 34 van Richtlijn 2009/72/EG, dan nog mag de ontheffing niet worden verleend, aangezien daarvoor geen gronden ter rechtvaardiging zijn gegeven.

4.4.4.   Interconnectoren — toepassing van de ontheffing van het bepaalde in de hoofdstukken III en VIII

(86)

De onderhavige ontheffing heeft betrekking op geïsoleerde microsystemen die juist worden gekenmerkt door het feit dat zij niet, of, in het geval van kleine geïsoleerde systemen, slechts voor een zeer beperkt deel, verbonden zijn met andere elektriciteitssystemen.

(87)

Het volgende is echter het geval:

a)

volgens het recent goedgekeurde tienjarige ontwikkelingsplan van de Griekse transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit, „ADMIE SA”, zal de interconnectie van de Cycladen naar verwachting tegen 2018 zijn voltooid, in drie fasen, waarbij sommige eilanden van de Cycladen ver vóór die datum met het Griekse geïnterconnecteerde systeem zullen worden verbonden;

b)

bovendien zal de interconnectie met Kreta naar verwachting tegen 2020 klaar zijn. De relevante delen van het project voor de eerste drie jaar zijn opgenomen in het tienjarig ontwikkelingsplan van ADMIE dat in 2013 is goedgekeurd. Het uiteindelijke plan moet worden opgenomen in het tienjarige ontwikkelingsplan dat in 2014 zal worden goedgekeurd.

(88)

Het is nodig om expliciet te bepalen dat aan de onderhavige ontheffing voor een geïsoleerd systeem automatisch een einde komt zodra een interconnectie tussen een bepaald geïsoleerd systeem en het Griekse geïnterconnecteerde systeem volledig operationeel is geworden.

(89)

DEDDIE is voor 100 % eigendom van PPC, ook al is het wettelijk en functioneel ontbundeld. In tegenstelling tot een distributiesysteembeheerder in de zin van Richtlijn 2009/72/EG heeft DEDDIE ook een uitgebreid takenpakket op het gebied van de exploitatie van de geïsoleerde systemen van de NII's en van de exploitatie van de elektriciteitsproductie op de NII's, met inbegrip van de conventionele productiecapaciteit die het eigendom is van PPC, en, derhalve, van de financiële vergoeding daarvoor. Zoals hierboven uiteengezet, beïnvloed interconnectie de economische levensvatbaarheid van de conventionele elektriciteitscentrales die momenteel binnen de geïsoleerde systemen op de NII's zijn geïnstalleerd.

(90)

Ontheffingen mogen alleen worden toegestaan indien zij evenredig zijn en niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is. Daarom moeten duidelijke stimulansen worden gegeven en moet transparantie worden betracht ten aanzien van besluiten inzake de interconnectie van de geïsoleerde systemen op de NII's.

(91)

Artikel 108 van Wet 4001/2011 luidt als volgt:

„ADMIE SA dient elk jaar uiterlijk op 31 januari een tienjarig ontwikkelingsplan voor het Griekse elektriciteitstransmissiesysteem in […]. In dat plan moeten voornamelijk worden opgenomen: […] c) een technische en financiële kostenbatenanalyse voor belangrijke transmissiewerkzaamheden […], met name voor […] connectoren tussen eilanden en het transmissiesysteem, met inbegrip van een tijdsschema, de geraamde kasstromen en financieringseisen voor alle investeringsprojecten.”

.

(92)

Met het oog op duidelijke stimulansen en transparantie ten aanzien van besluiten in verband met de interconnectie, al dan niet, van de geïsoleerde NII-systemen, moeten de Griekse autoriteiten ervoor zorgen dat:

a)

ADMIE, DEDDIE en RAE, wanneer zij vergunningen verlenen of aanbestedingen organiseren voor bestaande of nieuwe capaciteit voor een bepaald geïsoleerd system op een NII, systematisch het alternatief van interconnectie van het geïsoleerde systeem waarvan het betrokken eiland onderdeel uitmaakt, in overweging nemen. Vergunningen voor bestaande of nieuwe capaciteit moeten worden geweigerd als de aanleg van een interconnector kosteneffectiever is. De kosten moeten alle kosten omvatten om elektriciteit aan eindafnemers binnen het geïsoleerde systeem te leveren, inclusief de NII PSO-compensatie;

b)

bij de kostenbatenstudie voor belangrijke transmissiewerkzaamheden door ADMIE, zoals bepaald in artikel 108 van Wet 4001/2011, alleen rekening wordt gehouden met de efficiënte kosten van de investering in en exploitatie van de interconnectie. Met name mag geen rekening worden gehouden met verloren inkomsten of waardevermindering van de conventionele productie-installaties die reeds op de NII's zijn geïnstalleerd;

c)

de RAE samen met ADMIE's tienjarig investeringsplan, als bedoeld in artikel 108 van Wet 4001/2011, de algemene kosten publiceert, met inbegrip van de NII PSO-compensatie, van het leveren van elektriciteit aan klanten in elk van de geïsoleerde systemen van de NII's. Tenzij de aanleg van een interconnector is opgenomen in het tienjarige investeringsplan van ADMIE, zoals bepaald in artikel 108 van Wet 4001/2011 als goedgekeurd door de RAE, organiseert de RAE op eigen initiatief of op verzoek van een derde partij een aanbesteding, zoals bepaald in artikel 22, lid 7, onder b), van Richtlijn 2009/72/EG, voor de aanleg van een interconnector die twee of meerdere geïsoleerde NII-systemen onderling verbindt. Een interconnector moet worden aangelegd als door de aanleg de algemene kosten, inclusief de NII PSO-compensatie, van het leveren van elektriciteit aan de NII-klanten worden verlaagd;

d)

de RAE een duidelijke deadline vaststelt voor de voltooiing van de aanleg van een interconnector. Als de interconnector niet of niet binnen de door de RAE gestelde termijn wordt aangelegd, moet schadevergoeding worden geëist voor de niet-gerealiseerde kostenbesparingen.

4.5.   LOOPTIJD

(93)

De feiten waarop de onderhavige ontheffing is gebaseerd, moeten opnieuw worden bekeken, met name nadat de plannen voor de interconnectie van sommige geïsoleerde systemen moeten zijn voltooid en de uiterste termijnen voor het installeren van de infrastructuur als bedoeld in artikel 237 van de NII-wet zijn verstreken.

(94)

Dientengevolge zijn alle ontheffingen geldig tot 1 januari 2021.

4.6.   TERUGWERKENDE KRACHT

(95)

Zoals hierboven is vermeld, is de aanvraag van 17 januari 2012 een hernieuwing van de oorspronkelijke, in 2003 ingediende aanvraag.

(96)

Artikel 26, lid 1, van Richtlijn 2003/54/EG, ingetrokken bij Richtlijn 2009/72/EG, bevatte ook bepalingen op grond waarvan de lidstaten om ontheffing van sommige bepalingen van die richtlijn konden vragen wanneer zich wezenlijke exploitatieproblemen zouden voordoen voor hun geïsoleerde kleine en microsystemen. Op grond van artikel 48 van Richtlijn 2009/72/EG moeten verwijzingen naar het ingetrokken artikel 26, lid 1, van Richtlijn 2003/54/EG worden opgevat als verwijzingen naar artikel 44, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG.

(97)

De definities van kleine geïsoleerde systemen en geïsoleerde microsystemen van artikel 2, punten 26 en 27, van Richtlijn 2003/54/EG zijn dezelfde als die van artikel 2, punten 26 en 27, van Richtlijn 2009/72/EG.

(98)

Beide definities verwijzen naar het elektriciteitsverbruik in geïsoleerde systemen in 1996; ook die verwijzing is ongewijzigd. Kreta was bovendien noch in 2003, noch in 2012, noch op het moment waarop het onderhavige besluit in werking treedt, met het Griekse geïnterconnecteerde systeem verbonden.

(99)

Dientengevolge kwamen alle geïsoleerde kleine en microsystemen die in de aanvraag voor die kwalificatie in aanmerking komen, ook voor die kwalificatie in aanmerking toen de oorspronkelijke aanvraag werd ingediend en wanneer het onderhavige ontheffingsbesluit van kracht wordt.

(100)

Daarom hebben zich ten aanzien van de geïsoleerde kleine en microsystemen die in aanmerking kunnen komen voor een ontheffing op grond van Richtlijn 2003/54/EG en van Richtlijn 2009/72/EG ook geen wettelijke of feitelijke veranderingen voorgedaan.

(101)

Op grond van artikel 26, lid 1, van Richtlijn 2003/54/EG kan een ontheffing worden verleend ten aanzien van hoofdstuk III, dat bepalingen bevat die, evenals die van hoofdstuk III van Richtlijn 2009/72/EG, betrekking hebben op vergunnings- en aanbestedingsprocedures voor nieuwe capaciteit.

(102)

Op grond van artikel 26, lid 1, van Richtlijn 2003/54/EG kan een ontheffing worden verleend ten aanzien van hoofdstuk VII, dat bepalingen bevat die, evenals die van hoofdstuk VIII van Richtlijn 2009/72/EG, betrekking hebben op toegang van derden, openstelling van de markt en directe lijnen.

(103)

Als de Commissie in reactie op de oorspronkelijke aanvraag een ontheffing had toegestaan, dan had zij dat onder dezelfde voorwaarden kunnen doen als die van de onderhavige ontheffing met betrekking tot Richtlijn 2009/72/EG.

(104)

Bovendien hebben zich sinds 2003 geen wijzigingen van de feitelijke omstandigheden voorgedaan. De geografische situatie van de NII's, de economische factoren die de exploitatie van de elektrische systemen binnen de geïsoleerde NII-systemen bepalen en de aard van de aanzienlijke problemen die er zijn met de exploitatie van conventionele elektriciteitscentrales binnen de geïsoleerde NII-systemen, zijn sinds 2003 niet wezenlijk gewijzigd.

(105)

De oorspronkelijke aanvraag is sinds 2003 in behandeling. Het niet-nemen van maatregelen door de Commissie mag niet ten nadele gaan van de Helleense Republiek. De Helleense Republiek heeft voldaan aan haar verplichtingen overeenkomstig artikel 26, lid 1, van Richtlijn 2003/54/EG en artikel 44, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG en heeft een naar behoren gemotiveerd verzoek om een ontheffing op grond van die artikelen ingediend voor de geïsoleerde systemen op de NII's.

(106)

Het is derhalve passend dat het onderhavige ontheffingsbesluit van kracht wordt met ingang van de datum van de oorspronkelijke aanvraag, namelijk 5 december 2003,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op de in de tabel vermelde geïsoleerde kleine en microsystemen.

Voor de doeleinden van dit besluit is Kreta een klein geïsoleerd systeem en zijn alle andere geïsoleerde systemen geïsoleerde microsystemen.

Artikel 2

1.   Er wordt een ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 33 van Richtlijn 2009/72/EG voor geïsoleerde kleine en microsystemen.

2.   Deze ontheffing geldt tot 17 februari 2016, of indien dat later is, totdat de aanleg van de infrastructuur volledig voltooid is, zoals bedoeld in artikel 237, lid 7, van de NII-wet. In elk geval loopt deze ontheffing af op 17 februari 2019.

3.   De Griekse autoriteiten stellen uiterlijk op 17 februari 2015 een plan op voor de investeringen in de in artikel 237, lid 7, van de NII-wet bedoelde infrastructuur, waarin voor elk geïsoleerd NII-systeem afzonderlijk wordt gespecificeerd op welke datum de infrastructuur uiterlijk geïnstalleerd moet zijn. In dit plan krijgen Kreta en Rhodos voorrang.

4.   Met ingang van 17 februari 2016, en daarna ieder jaar tot 17 februari 2019, stellen de Griekse autoriteiten een verslag op waarin zij voor elk geïsoleerd NII-systeem het volgende specificeren: a) of openstelling van de markt heeft plaatsgevonden; b) de status van de infrastructuur-investeringen ten opzichte van het betrokken plan; c) de aanzienlijke materiële problemen die resteren alvorens de markt kan worden opengesteld, en d) of die problemen rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan het niet voltooien van de infrastructuur-investeringen als bedoeld in artikel 237, lid 7, van de NII-wet.

Artikel 3

1.   Er wordt een ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2009/72/EG, waardoor de vergunningen voor het opknappen, verbeteren en vergroten van de bestaande conventionele capaciteit binnen geïsoleerde microsystemen rechtstreeks aan PPC kunnen worden verleend.

2.   Voor de toepassing van deze ontheffing:

a)

omvat de bestaande conventionele productiecapaciteit projecten voor het opknappen, verbeteren en vergroten van conventionele productiecapaciteit waarvoor een door RAE afgegeven vergunning bestaat op de dag waarop van dit besluit kennis wordt gegeven;

b)

wordt de volledige afbraak van de voornaamste productiecapaciteit op een bestaande locatie en de vervanging daarvan door een nieuwe installatie voor elektriciteitsproductie niet beschouwd als werkzaamheden aan bestaande capaciteit maar opgevat als de bouw van nieuwe capaciteit;

c)

staat de plaatsing van tijdelijke conventionele productiecapaciteit op het terrein van de bestaande capaciteit gelijk aan de uitbreiding van bestaande capaciteit.

3.   Na afloop van de overeenkomstig lid 1 verleende vergunning kan de RAE die vergunning naar eigen inzicht verlengen, mits de vertragingen veroorzaakt werden door problemen waarop PPC geen enkele invloed heeft.

4.   Deze ontheffing is niet langer van toepassing op vergunningen die zijn toegekend overeenkomstig lid 1 en die zijn verlopen of ingetrokken.

5.   Alle andere bepalingen van artikel 7 van Richtlijn 2009/72/EG blijven volledig van toepassing.

6.   Deze ontheffing geldt tot en met 1 januari 2021.

Artikel 4

1.   De in dit besluit vastgestelde ontheffingen zijn niet langer van toepassing op geïsoleerde kleine en microsystemen zodra die geïnterconnecteerd zijn met het geïnterconnecteerde systeem.

2.   De Griekse autoriteiten:

a)

nemen, wanneer zij vergunningen verlenen of aanbestedingen organiseren voor nieuwe capaciteit binnen een bepaald geïsoleerd NII-system, systematisch het alternatief van interconnectie van het geïsoleerde systeem waarvan het betrokken eiland onderdeel uitmaakt, in overweging. Een vergunning voor bestaande of nieuwe capaciteit wordt geweigerd als de aanleg van een interconnector kosteneffectiever is. De kosten omvatten alle kosten om elektriciteit aan eindafnemers binnen het geïsoleerde systeem te leveren, inclusief de NII PSO-compensatie;

b)

zorgen ervoor dat bij de kostenbatenstudie voor belangrijke transmissiewerkzaamheden door ADMIE, zoals bepaald in artikel 108 van Wet 4001/2011, alleen rekening wordt gehouden met de efficiënte kosten van de investering in en de exploitatie van de geplande interconnectie. Met verloren inkomsten of waardevermindering van de conventionele productie-installaties die reeds op de NII's zijn geïnstalleerd, mag geen rekening worden gehouden;

c)

publiceren samen met ADMIE's tienjarig investeringsplan, als bedoeld in artikel 108 van Wet 4001/2011, de algemene kosten, inclusief de NII PSO-compensatie, van het leveren van elektriciteit aan klanten in elk van de geïsoleerde systemen van de NII's. Tenzij de aanleg van een interconnector is opgenomen in het tienjarige investeringsplan van ADMIE, zoals bepaald in artikel 108 van Wet 4001/2011 als goedgekeurd door de RAE, organiseren de Griekse autoriteiten, op eigen initiatief of op verzoek van een derde partij, een aanbesteding, zoals bepaald in artikel 22, lid 7, onder b), van Richtlijn 2009/72/EG, voor de aanleg van een interconnector die twee of meerdere geïsoleerde NII-systemen onderling verbindt. Een interconnector wordt aangelegd, als door de aanleg de algemene kosten, inclusief de NII PSO-compensatie, van het leveren van elektriciteit aan de NII-klanten worden verlaagd;

d)

stellen een duidelijke deadline vast voor de voltooiing van de aanleg van een interconnector. Als de interconnector niet, of niet binnen de gestelde termijn wordt aangelegd, eisen de Griekse autoriteiten schadevergoeding voor de niet-gerealiseerde kostenbesparingen.

Artikel 5

Dit besluit is van toepassing met ingang van 5 december 2003.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 14 augustus 2014.

Voor de Commissie

Michel BARNIER

Vicevoorzitter


(1)  PB L 211 van 18.8.2009, blz. 55).

(2)  Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37).

(3)  Griekse Staatscourant 270/B/7.2.2014

(4)  Op grond van artikel 36 van Wet 4067/2012 zijn de extra kosten niet langer ten laste van de leveranciers, maar van de consument. Volgens dat artikel is het stelsel van toepassing in afwachting van de toewijzing van de PSO overeenkomstig artikel 55 van Wet 4001/2011 en naar aanleiding van de sluiting van de NII-wet overeenkomstig artikel 130 van Wet 4001/2011.

(5)  Griekse Staatscourant 2783/B/2.12.2011.

(6)  Op dit moment worden zij in verband met de uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van de Griekse economische crisis voor alle eenheden tot 37 % en voor thermische eenheden tot 42 % verlaagd.

(7)  De cijfers hebben voor alle geïsoleerde systemen betrekking op 2012, behalve in enkele gevallen waar 2011 is gebruikt, aangezien dat de laatst beschikbare cijfers waren.