ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN |
|
|
* |
||
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 878/2014 van de Commissie van 12 augustus 2014 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen dichloorprop-P, metconazool en triclopyr ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
* |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 880/2014 van de Commissie van 12 augustus 2014 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof Cydia pomonella Granulovirus (CpGV) ( 1 ) |
|
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
2014/527/EU |
|
|
* |
||
|
|
RICHTSNOEREN |
|
|
|
2014/528/EU |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/1 |
Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Wanneer wijzigingen worden aangenomen van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1), dient Denemarken, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst van 19 oktober 2005 tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2) (hierna „de overeenkomst” genoemd), gesloten bij Besluit 2006/325/EG van de Raad (3), de Commissie in kennis te stellen van zijn besluit om de inhoud van deze wijzigingen al dan niet ten uitvoer te leggen.
Verordening (EU) nr. 542/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1215/2012, met betrekking tot de toe te passen regels aangaande het eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof (4) is op 15 mei 2014 aangenomen.
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de overeenkomst heeft Denemarken de Commissie op 2 juni 2014 per brief in kennis gesteld van zijn besluit om de inhoud van Verordening (EU) nr. 542/2014 ten uitvoer te leggen. De bepalingen van Verordening (EU) nr. 542/2014 zijn daardoor van toepassing op de betrekkingen tussen de Europese Unie en Denemarken.
Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de overeenkomst schept de kennisgeving van Denemarken dat de inhoud van de wijzigingen in Denemarken ten uitvoer is gelegd, wederzijdse verplichtingen voor dat land en de Europese Unie. Verordening (EU) nr. 542/2014 houdt derhalve een wijziging van de overeenkomst in en wordt geacht aan de overeenkomst te zijn gehecht.
Wat artikel 3, leden 3 en 4, van de overeenkomst betreft, kan de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 542/2014 in Denemarken administratief plaatsvinden. De vereiste administratieve maatregelen zijn op 18 juni in werking getreden.
(1) PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.
(2) PB L 299 van 16.11.2005, blz. 62.
(3) PB L 120 van 5.5.2006, blz. 22.
(4) PB L 163 van 29.5.2014, blz. 1.
VERORDENINGEN
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/2 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 873/2014 VAN DE COMMISSIE
van 8 augustus 2014
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
Artikel 2
Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 8 augustus 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Martine REICHERTS
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
||
(1) |
(2) |
(3) |
||
|
8414 20 80 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur (ARI) en de bewoordingen van de GN-codes 8414, 8414 20 en 8414 20 80. Gezien zijn objectieve kenmerken betreft het product een met de hand bediende luchtpomp die uitsluitend door mankracht wordt aangedreven. Handpompen die uitsluitend door mankracht worden aangedreven en die zijn ontworpen om specifieke luchtmatrassen op te pompen, behoren tot de onderverdelingen 8414 20 20 en 8414 20 80 (zie ook de toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur (GN-toelichtingen), onderverdelingen 8414 20 20 en 8414 20 80). Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 8414 20 80 als andere handpompen, voor lucht. |
||
|
8414 20 80 |
De indeling is vastgesteld op basis van ARI 1, 3 c) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bewoordingen van de GN-codes 8414, 8414 20 en 8414 20 80. Enerzijds is het product een opblaasbaar kussen en behoort het als zodanig tot de kampeerartikelen van post 6306 (zie ook de GS-toelichtingen op post 6306 onder punt 5). Anderzijds is het product tevens een met de hand bediende luchtpomp die uitsluitend door mankracht wordt aangedreven en is ontworpen om specifieke luchtmatrassen op te pompen, en behoort het als zodanig tot post 8414 (zie ook de GN-toelichtingen op onderverdelingen 8414 20 20 en 8414 20 80). Aangezien de ene post niet specifieker is dan de andere in de zin van ARI 3 a) en het product niet kan worden ingedeeld aan de hand van het bepaalde onder ARI 3 b), wordt van de verschillende in aanmerking komende posten in de zin van ARI 3 c), de post toegepast die in volgorde van nummering van de twee posten (6306 en 8414) als laatste is geplaatst. Het product moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 8414 20 80 als andere handpompen, voor lucht. |
|
|
Foto A |
Foto B |
(1) De foto is louter ter informatie.
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/6 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 874/2014 VAN DE COMMISSIE
van 8 augustus 2014
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
Artikel 2
Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 8 augustus 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Martine REICHERTS
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
(1) |
(2) |
(3) |
Ringvormig textielovertrek van weefsel van polyester, bedoeld voor banden van specifieke soorten auto's ter verbetering van de loopvlakfunctie van de band tijdens het rijden op sneeuw. De binnenkant van het centrale deel van het artikel is vervaardigd uit draden van sterke ononderbroken polyestervezels, die voor een stevige structuur zorgen. De buitenkant van het centrale deel van het artikel is vervaardigd uit draden van onderbroken polyestervezels met twee verschillende afmetingen, die door middel van het ruwe oppervlak voor absorptie en grip zorgen. Het centrale deel van het artikel dat het deel van de band bedekt dat contact maakt met de grond, is dus sterker bestand tegen scheuren en heeft betere absorptie- en gripeigenschappen dan de andere delen. De andere delen van het artikel zijn delen die de zijwanden van de band bedekken, en zijn zo gemaakt dat zij het artikel op zijn plaats houden tijdens het rijden. Alle delen zijn aan elkaar genaaid. Aan één kant van het artikel zijn vier stroken van geweven polypropyleen bevestigd, die als handvat kunnen worden gebruikt wanneer het artikel over de band wordt getrokken. (Zie foto) (1) |
6307 90 98 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 7, onder f), bij afdeling XI en de bewoordingen van de GN-codes 6307, 6307 90 en 6307 90 98. Indeling als een toebehoren bedoeld bij onderverdeling 8708 70 is uitgesloten omdat het artikel de loopvlakfunctie van de band bij het rijden op sneeuw alleen maar verbetert en het voertuig derhalve niet aanpast voor speciale werkzaamheden of geschikt maakt voor bijkomende mogelijkheden en het ook geen bijzondere werkzaamheden verricht die verband houden met de hoofdfunctie van het voertuig (zie zaak C-152/10, Unomedical, Jurispr. 2011, blz. I-5433, punt 29). Bijgevolg, en op basis van het feit dat het artikel uitsluitend is vervaardigd uit textielstoffen en dat de verschillende delen aan elkaar zijn genaaid, moet het worden ingedeeld onder GN-code 6307 90 98 als „ander geconfectioneerd artikel”. |
(1) De afbeelding is louter ter informatie.
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/9 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 875/2014 VAN DE COMMISSIE
van 8 augustus 2014
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
Artikel 2
Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 8 augustus 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Martine REICHERTS
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
||||||||
(1) |
(2) |
(3) |
||||||||
Een artikel (een zogenaamd „led-paneel”) in een behuizing van aluminium met afmetingen van circa 40 × 40 × 7 cm, omvattende de volgende onderdelen:
Het artikel wordt aangebracht voor gebruik in een modulaire led-videomuur. Het omvat geen videoprocessor. Het led-paneel, al dan niet verbonden met andere panelen, kan geen videobeelden rechtstreeks van een videobron afspelen. Het kan alleen signalen afspelen afkomstig van een dedicated videoprocessor (een zogenaamde „digitizer”), die de signalen verwerkt en verdeelt over het totale aantal panelen in de led-videomuur. Het paneel kan, als het verbonden is met de videoprocessor, beelden in een groot aantal (281 triljoen) kleuren afspelen. Zie afbeeldingen (1) |
8529 90 92 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 2 b) op afdeling XVI en de bewoordingen van de GN-codes 8529, 8529 90 en 8529 90 92. Gezien de objectieve kenmerken van het led-paneel, zoals de aanwezigheid van de bevestigingshaken, de aansluitingen en de mogelijkheid om beelden in een groot aantal kleuren af te spelen, is het paneel bedoeld om te worden verbonden met andere panelen en een dedicated externe videoprocessor in een led-videomuur van onderverdeling 8528 59. Het oorspronkelijke videosignaal wordt door de videoprocessor verwerkt en doorgegeven aan de led-videomuur. De videoprocessor verdeelt het volledige videosignaal over het totale aantal panelen. Wanneer er één paneel ontbreekt of niet functioneert, wordt het videosignaal niet volledig op de videomuur afgespeeld. Ieder paneel wordt dus geacht een essentieel onderdeel te zijn voor het functioneren van de led-videomuur als geheel. Indeling met toepassing van aantekening 2 a) op afdeling XVI is uitgesloten omdat het led-paneel, al dan niet verbonden met andere panelen, alleen kan functioneren in combinatie met de videoprocessor. Indeling onder post 8528 als een monitor of onder post 8531 als een toestel voor zichtbare signalen is derhalve uitgesloten. Het artikel moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 8529 90 92 als andere delen voor toestellen bedoeld bij post 8528. |
|
|
(1) De afbeeldingen zijn louter ter informatie.
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/12 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 876/2014 VAN DE COMMISSIE
van 8 augustus 2014
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
Artikel 2
Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 8 augustus 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Martine REICHERTS
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
||||||||||||
(1) |
(2) |
(3) |
||||||||||||
Een draagbaar, op batterijen werkend toestel voor het opnemen en vastleggen van stilstaande beelden en videobeelden (een zogenoemde „actiecamera”) met afmetingen van ongeveer 6 × 4 × 2 cm en een gewicht van ongeveer 74 g, bestaande uit:
Het toestel beschikt niet over een zoom, zoeker of een scherm om opgenomen beelden te bekijken. Het toestel is niet ontworpen om in de hand te houden, maar om bijvoorbeeld op een helm te installeren. Het is bedoeld om te worden gebruikt voor het vastleggen van dynamische impressies van de omgeving tijdens buitenactiviteiten, zoals fietsen, surfen en skiën. De videokwaliteit kan worden aangepast, variërend van 848 × 480 tot en met 1 920 × 1 080 pixels. Stilstaande beelden kunnen alleen met een kwaliteit van 5,0 megapixels worden opgenomen. De kwaliteit van stilstaande beelden (zoals beeldscherpte, kleur en objectsamenstelling) kan niet op het toestel worden aangepast. Het toestel kan videobestanden in MPEG4-formaat opnemen en vastleggen. De maximale resolutie voor de video-opname is 1 920 × 1 080 pixels bij 30 beelden per seconde voor een onafgebroken periode van maximaal 3 uur met een volledig opgeladen batterij. Het vastleggen kan alleen door de gebruiker worden stopgezet. De vastgelegde beelden worden in aparte bestanden van elk ongeveer 15 minuten opgenomen. Zoals het toestel is aangeboden, heeft het de mogelijkheid om bestanden van een automatische gegevensverwerkende machine naar het apparaat over te brengen via de usb-interface. |
8525 80 99 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 3 op afdeling XVI en de bewoordingen van de GN-codes 8525, 8525 80 en 8525 80 99. Gelet op de objectieve kenmerken van het toestel, zoals zijn beperkte omvang en gewicht, het feit dat het bijvoorbeeld op een helm moet worden geïnstalleerd en zijn capaciteit om gedurende een onafgebroken periode van maximaal 3 uur beelden op te kunnen nemen, is de hoofdfunctie van de camera het vastleggen van videobeelden. Hoewel het toestel het ontwerp heeft van een digitale camera, kan het gedurende een onafgebroken periode van maximaal 3 uur beelden opnemen met een kwaliteit van minstens 800 × 600 pixels bij 30 beelden per seconde. Het vastleggen wordt na 30 minuten niet automatisch uitgeschakeld (zie ook de GN-toelichtingen op onderverdelingen 8525 80 30, 8525 80 91 en 8525 80 99). Het feit dat de vastgelegde beelden in aparte bestanden van elk ongeveer 15 minuten worden opgenomen, heeft geen invloed op de capaciteit van de camera om ononderbroken beelden op te kunnen nemen. Indeling onder onderverdeling 8525 80 30 als digitale fototoestellen is daarom uitgesloten. Omdat het toestel videobestanden kan opnemen van andere bronnen dan de ingebouwde cameralens, is indeling onder GN-code 8525 80 91 als videocamera-opnametoestellen enkel voorzien van een opnamemogelijkheid van het door de televisiecamera geregistreerde beeld en geluid, uitgesloten. Het toestel moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 8525 80 99 als andere videocamera-opnametoestellen. |
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/15 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 877/2014 VAN DE COMMISSIE
van 8 augustus 2014
tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer. |
(3) |
Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen. |
(4) |
Er dient te worden bepaald dat een bindende tariefinlichting die is afgegeven voor onder deze verordening vallende goederen en die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog gedurende een bepaalde periode mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Die periode moet worden vastgesteld op drie maanden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
Artikel 2
Een bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met deze verordening, mag op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 nog gedurende een periode van drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden gebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 8 augustus 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Martine REICHERTS
Lid van de Commissie
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
BIJLAGE
Omschrijving |
Indeling (GN-code) |
Motivering |
||||||||||||||||
(1) |
(2) |
(3) |
||||||||||||||||
Een apparaat (zogenoemd „lcd-scherm voor videomuren”) met een lcd-kleurenmonitor en een automatische gegevensverwerkende machine met afmetingen van ongeveer 91 × 53 × 12 cm. De monitor met een beeldschermdiagonaal van ongeveer 102 cm (40 inches) heeft de volgende kenmerken:
De ingebouwde automatische gegevensverwerkende machine bevat een microprocessor, een geheugen van 1 GB en een harde schijf van 40 GB. Het apparaat bevat ook een audioversterker, twee luidsprekers, een aan/uit-toets en bedieningstoetsen en wordt aangeboden met een afstandsbediening. Het apparaat beschikt over de volgende aansluitingen: VGA In, DVI-D In/Out, HDMI, CVBS (AV), RS232C In/Out, Audio In/Out en LAN. Het apparaat wordt aangeboden om te worden gebruikt als component in lcd-videomuren. De geïntegreerde automatische gegevensverwerkende machine wordt gebruikt als een videomuurprocessor voor de bediening van de videomuur via een netwerk van maximaal 5 × 5 videomuurconfiguraties. Het apparaat kan zelfstandig functioneren als een monitor of als een automatische gegevensverwerkende machine. |
8528 59 31 |
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 3 op afdeling XVI en de bewoordingen van de GN-codes 8528, 8528 59 en 8528 59 31. Het apparaat is ontworpen om twee functies van afdeling XVI uit te voeren (gegevensverwerking van post 8471 en het weergeven van beelden van post 8528). Krachtens aantekening 3 op deze afdeling, moet het worden ingedeeld naar de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het apparaat. Gelet op het concept en ontwerp, zoals het feit dat de automatische gegevensverwerkende machine wordt gebruikt als een videomuurprocessor voor videomuurcontrole via een netwerk van maximaal 5 × 5 videomuurconfiguraties, is het apparaat bedoeld om te worden gebruikt als beeldschermcomponent in een lcd-videomuur. Daarom is de hoofdfunctie van het apparaat dat van een monitor van post 8528. Indeling onder post 8471 als een automatische gegevensverwerkende machine is daarom uitgesloten. Gezien zijn objectieve kenmerken, zoals de grootte van het scherm, de ondersteunde videoformaten, een pixelafstand die niet geschikt is voor langdurig kijken van dichtbij, de hoge helderheid, de aanwezigheid van een afstandsbediening, de audiocircuits met versterking en de PiP-functie, is de monitor niet van de soort die uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt in een automatisch gegevensverwerkend systeem van post 8471. Indeling onder onderverdeling 8528 51 00 is daarom uitgesloten. Aangezien de monitor signalen van een automatische gegevensverwerkende machine kan weergeven op een niveau dat toereikend is voor praktisch gebruik met die machine, wordt hij geacht signalen van automatische gegevensverwerkende machines te kunnen weergeven met een aanvaardbaar niveau van functionaliteit. Het apparaat moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 8528 59 31 als andere platte beeldschermen die signalen kunnen weergeven van automatische gegevensverwerkende machines met een aanvaardbaar niveau van functionaliteit met een lcd-beeldscherm. |
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/18 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 878/2014 VAN DE COMMISSIE
van 12 augustus 2014
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen dichloorprop-P, metconazool en triclopyr
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die geacht worden te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009. |
(2) |
De goedkeuring van de werkzame stoffen dichloorprop-P, metconazool en triclopyr verloopt op 31 mei 2017. Er zijn aanvragen ingediend voor de verlenging van de goedkeuring van die werkzame stoffen. Aangezien de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (3) van toepassing zijn op de werkzame stoffen, moet voldoende tijd worden geboden om de verlengingsprocedure overeenkomstig die verordening af te ronden. Daardoor zal de goedkeuring van die werkzame stoffen waarschijnlijk verstrijken voordat een besluit over de verlenging ervan is genomen. Daarom moet de geldigheidsduur daarvan worden verlengd. |
(3) |
Verordening (EU) nr. 540/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(4) |
Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin geen aanvullend dossier overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 wordt ingediend uiterlijk 30 maanden vóór de respectieve vervaldatum, als vastgesteld in de bijlage bij deze verordening, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of op de vroegste datum daarna. |
(5) |
Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie in gevallen waarin zij bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring wordt voldaan, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 augustus 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).
BIJLAGE
Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 133, dichloorprop-P, wordt de datum „31 mei 2017” vervangen door „30 april 2018”. |
2) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 134, metconazool, wordt de datum „31 mei 2017” vervangen door „30 april 2018”. |
3) |
In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 136, triclopyr, wordt de datum „31 mei 2017” vervangen door „30 april 2018”. |
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/20 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 879/2014 VAN DE COMMISSIE
van 12 augustus 2014
tot vaststelling van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad op de rechtstreekse betalingen toe te passen aanpassingscoëfficiënt voor kalenderjaar 2014
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 26, lid 3,
Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 dient een reserve met als doel het beschikbaar stellen van aanvullende steun voor de landbouwsector in geval van ernstige crisissituaties die de landbouwproductie of distributie treffen, te worden aangelegd door aan het begin van elk jaar een vermindering op de rechtstreekse betalingen toe te passen door middel van het in artikel 26 van die verordening bedoelde mechanisme voor financiële discipline. |
(2) |
Om te garanderen dat de in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (2) vermelde jaarlijkse maxima ter financiering van de marktgerelateerde uitgaven en de rechtstreekse betalingen in acht worden genomen, moet krachtens artikel 26, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 een aanpassingscoëfficiënt voor de rechtstreekse betalingen worden vastgesteld wanneer de ramingen voor de financiering van de maatregelen die in het kader van dit submaximum voor een bepaald begrotingsjaar worden gefinancierd, erop wijzen dat de toepasselijke jaarlijkse maxima zullen worden overschreden. |
(3) |
Het bedrag van de reserve voor crisissituaties in de landbouwsector, dat is opgenomen in de ontwerpbegroting van de Commissie voor 2015, bedraagt 433 miljoen EUR (lopende prijzen). Om dit bedrag te financieren moet het mechanisme voor financiële discipline van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (3) vermelde rechtstreekse betalingen voor kalenderjaar 2014. |
(4) |
Uit de ramingen voor de rechtstreekse betalingen en marktgerelateerde uitgaven als vastgesteld in de ontwerpbegroting van de Commissie voor 2015 blijkt dat geen extra financiële discipline vereist is. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 heeft de Commissie op 21 maart 2014 een voorstel aangenomen voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 op de rechtstreekse betalingen toe te passen aanpassingscoëfficiënt voor kalenderjaar 2014 (4). |
(6) |
Het Europees Parlement en de Raad hebben die aanpassingscoëfficiënt niet uiterlijk op 30 juni 2014 bepaald. Derhalve moet de Commissie de aanpassingscoëfficiënt overeenkomstig artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 middels een uitvoeringshandeling vaststellen en het Europees Parlement en de Raad daarvan onmiddellijk in kennis stellen. |
(7) |
Overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 kan de Commissie, op basis van nieuwe elementen waarover zij beschikt, de aanpassingscoëfficiënt uiterlijk op 1 december 2014 aanpassen. In het geval van nieuwe informatie zal de Commissie daar rekening mee houden en zal zij uiterlijk op 1 december 2014 een uitvoeringsverordening tot aanpassing van de aanpassingscoëfficiënt vaststellen in het kader van de nota van wijzigingen bij de ontwerpbegroting 2015. |
(8) |
Landbouwers die een steunaanvraag voor rechtstreekse betalingen voor een bepaald kalenderjaar (N) indienen, ontvangen de betaling doorgaans binnen een vastgestelde betalingstermijn die in het begrotingsjaar (N + 1) valt. De lidstaten hebben echter de mogelijkheid om te eniger tijd en binnen bepaalde grenzen betalingen aan landbouwers te doen nadat deze betalingstermijn is verstreken. Dergelijke betalingen kunnen in een later begrotingsjaar vallen. Bij de toepassing van de financiële discipline voor een bepaald kalenderjaar dient de aanpassingscoëfficiënt niet te worden toegepast op betalingen in het kader van steunaanvragen die zijn ingediend in andere kalenderjaren dan dat waarvoor de financiële discipline geldt. Daarom moet met het oog op een gelijke behandeling van de landbouwers worden bepaald dat de aanpassingscoëfficiënt alleen wordt toegepast op betalingen in het kader van steunaanvragen die zijn ingediend in het kalenderjaar waarvoor de financiële discipline geldt, ongeacht het moment waarop de betaling aan de landbouwers wordt gedaan. |
(9) |
In artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) is bepaald dat de krachtens artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde aanpassingscoëfficiënt voor rechtstreekse betalingen alleen van toepassing is op rechtstreekse betalingen van meer dan 2 000 EUR die in het desbetreffende kalenderjaar aan een landbouwer worden toegekend. Voorts is in artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bepaald dat ingevolge de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen de aanpassingscoëfficiënt pas vanaf 1 januari 2016 van toepassing is op Bulgarije en Roemenië en vanaf 1 januari 2022 op Kroatië. De bij deze verordening te bepalen aanpassingscoëfficiënt is dus niet van toepassing op betalingen aan landbouwers in deze lidstaten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Met het oog op de in de artikelen 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde aanpassing en overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden de in artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 73/2009 gedefinieerde betalingen van meer dan 2 000 EUR die aan een landbouwer moeten worden toegekend in het kader van een voor kalenderjaar 2014 ingediende steunaanvraag, verlaagd met 1,301951 %.
2. De in lid 1 bedoelde verlaging geldt niet voor Bulgarije, Kroatië en Roemenië.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 augustus 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.
(2) Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
(3) Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).
(4) COM(2014) 175.
(5) Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/22 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 880/2014 VAN DE COMMISSIE
van 12 augustus 2014
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof Cydia pomonella Granulovirus (CpGV)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, onder c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtlijn 2008/113/EG van de Commissie (2) is de werkzame stof Cydia pomonella Granulovirus (CpGV) in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen volgens de procedure van artikel 24 ter van Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie (4). Sinds de vervanging van Richtlijn 91/414/EEG door Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt deze stof geacht krachtens die verordening te zijn goedgekeurd en is zij opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (5). |
(2) |
Overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EG) nr. 2229/2004 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 4 april 2012 (6) haar standpunt over het ontwerpevaluatieverslag voor Cydia pomonella Granulovirus (CpGV) aan de Commissie voorgelegd. De EFSA heeft haar standpunt over Cydia pomonella Granulovirus (CpGV) aan de kennisgever meegedeeld. De Commissie heeft de kennisgever verzocht opmerkingen over het ontwerpevaluatieverslag in te dienen. Het ontwerpevaluatieverslag en het standpunt van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie onderzocht. Het ontwerpevaluatieverslag werd op 11 juli 2014 afgerond in het kader van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor Cydia pomonella Granulovirus (CpGV). |
(3) |
Er wordt bevestigd dat de werkzame stof Cydia pomonella Granulovirus (CpGV) moet worden geacht krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 te zijn goedgekeurd. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in samenhang met artikel 6 daarvan en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis, en met name de onlangs gepubliceerde richtsnoeren over microbiële verontreinigingsgrenswaarden voor microbiële gewasbeschermingsmiddelen (7), moeten de goedkeuringsvoorwaarden worden gewijzigd, met name de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof en de aard en maximumgehalte van bepaalde onzuiverheden. |
(5) |
Verordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
In de kolom „Zuiverheid” van rij 198, Cydia pomonella Granulovirus (CpGV), van deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 worden de woorden „verontreinigende micro-organismen (Bacillus cereus) < 1 × 106” vervangen door „Minimumconcentratie: 1 × 1013 OB/l (occlusielichamen/l) en verontreinigende micro-organismen (Bacillus cereus) in het geformuleerde product < 1 × 107 CFU/g”.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 augustus 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Richtlijn 2008/113/EG van de Commissie van 8 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde verscheidene micro-organismen op te nemen als werkzame stoffen (PB L 330 van 9.12.2008, blz. 6).
(3) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie van 3 december 2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 379 van 24.12.2004, blz. 13).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(6) EFSA Journal (2012); 10(4):2655. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu.
(7) Werkdocument over microbiële verontreinigingsgrenswaarden voor microbiële ongediertebestrijdingsmiddelen (SANCO/12116/2012 Rev. 0, September 2012).
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/24 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 881/2014 VAN DE COMMISSIE
van 12 augustus 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 augustus 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0707 00 05 |
TR |
81,4 |
ZZ |
81,4 |
|
0709 93 10 |
TR |
90,7 |
ZZ |
90,7 |
|
0805 50 10 |
AR |
172,4 |
CL |
209,1 |
|
TR |
74,0 |
|
UY |
139,2 |
|
ZA |
164,4 |
|
ZZ |
151,8 |
|
0806 10 10 |
BR |
182,9 |
EG |
209,3 |
|
MA |
170,6 |
|
MX |
246,5 |
|
TR |
153,7 |
|
ZZ |
192,6 |
|
0808 10 80 |
AR |
85,0 |
BR |
96,0 |
|
CL |
104,8 |
|
CN |
120,7 |
|
NZ |
124,7 |
|
US |
142,8 |
|
ZA |
115,0 |
|
ZZ |
112,7 |
|
0808 30 90 |
AR |
191,9 |
CL |
84,4 |
|
TR |
143,7 |
|
ZA |
84,1 |
|
ZZ |
126,0 |
|
0809 30 |
MK |
65,1 |
TR |
132,3 |
|
ZZ |
98,7 |
|
0809 40 05 |
BA |
45,7 |
MK |
49,3 |
|
TR |
127,6 |
|
ZZ |
74,2 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/26 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 9 juli 2014
tot intrekking van Besluit ECB/2013/22 inzake tijdelijke maatregelen betreffende de beleenbaarheid van door de Republiek Cyprus uitgegeven of volledig gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen en Besluit ECB/2013/36 inzake aanvullende met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen
(ECB/2014/32)
(2014/527/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje van artikel 127, lid 2,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid het eerste streepje van artikel 3.1, artikel 12.1, artikel 18 en het tweede streepje van artikel 34.1,
Gezien Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetaire-beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (1), en met name hoofdstuk 1.6, hoofdstuk 6.3.1 en hoofdstuk 6.3.2 van bijlage I,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De inhoud van Besluit ECB/2013/22 (2) en Besluit ECB/2013/36 (3) moet opgenomen worden in Richtsnoer ECB/2013/4, de kernrechtshandeling aangaande tijdelijke met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen. |
(2) |
Omwille van duidelijkheid en consistentie en met het oog op de vereenvoudiging van het onderpandkader van het Eurosysteem worden deze stappen middels een herschikking van Richtsnoer ECB/2013/4 (4) uitgevoerd. |
(3) |
Besluit ECB/2013/22 en Besluit ECB/2013/36 moeten daarom ingetrokken worden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Intrekking van Besluit ECB/2013/22 en Besluit ECB/2013/36
1. Besluit ECB/2013/22 en Besluit ECB/2013/36 worden met ingang van 20 augustus 2014 ingetrokken.
2. Verwijzingen naar de ingetrokken besluiten worden opgevat als verwijzingen naar Richtsnoer ECB/2014/31.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt op 9 juli 2014 in werking.
Gedaan te Frankfurt am Main, 9 juli 2014.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1.
(2) Besluit ECB/2013/22 van 5 juli 2013 inzake tijdelijke maatregelen betreffende de beleenbaarheid van door de Republiek Cyprusuitgegeven of volledig gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen (PB L 195 van 18.7.2013, blz. 27).
(3) Besluit ECB/2013/36 van 26 september 2013 inzake aanvullende met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid vanonderpand verband houdende maatregelen (PB L 301 van 12.11.2013, blz. 13).
(4) Richtsnoer ECB/2013/4 van 20 maart 2013 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (PB L 95 van 5.4.2013, blz. 23).
RICHTSNOEREN
13.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 240/28 |
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
9 juli 2014
inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9
(herschikking)
(ECB/2014/31)
(2014/528/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het eerste streepje van artikel 127, lid 2,
Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid het eerste streepje van artikel 3.1, artikel 5.1, artikel 12.1, artikel 14.3 en artikel 18.2,
Overwegende:
(1) |
Richtsnoer ECB/2013/4 (1) is aanzienlijk gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen zullen volgen, vergt duidelijkheid dat Richtsnoer ECB/2013/4 herschikt wordt. |
(2) |
Conform artikel 18.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank mogen de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna de „NCB's”) krediettransacties verrichten met kredietinstellingen en andere marktpartijen, waarbij de verleende kredieten worden gedekt door toereikend onderpand. De algemene voorwaarden waaronder de ECB en de NCB's bereid zijn krediettransacties te verrichten, waaronder de beleenbaarheidscriteria van onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, zijn vastgelegd in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 (2). |
(3) |
Op 8 december 2011 en op 20 juni 2012 heeft de Raad van bestuur aanvullende de kredietverleningssteun versterkende maatregelen genomen ter ondersteuning van bancaire kredietverlening en liquiditeit in de geldmarkt van het eurogebied, waaronder de maatregelen in Besluit ECB/2011/25 (3). Bovendien moesten verwijzingen naar de reserveratio in Richtsnoer ECB/2007/9 (4) aangepast worden aan de wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank (ECB/2003/9) (5) die zijn ingevoerd door Verordening (EU) nr. 1358/2011 van de Europese Centrale Bank (ECB/2011/26) (6). |
(4) |
Besluit ECB/2012/4 (7) bepaalde dat NCB's niet gehouden moeten zijn als onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem beleenbare bankbrieven te aanvaarden, die een lidstaat garandeert uit hoofde van een programma van de Europese Unie/het Internationaal Monetair Fonds, dan wel beleenbare bankbrieven gegarandeerd door een lidstaat, waarvan de kredietbeoordeling niet voldoet aan de benchmark voor de vaststelling van minimumvereisten van het Eurosysteem voor hoge kredietstandaards. |
(5) |
Besluit ECB/2012/12 (8) wijzigde tevens de uitzondering op het verbod op nauwe banden, zoals vastgelegd in afdeling 6.2.3.2. van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, zulks met betrekking tot door de overheid gegarandeerde bankbrieven die wederpartijen voor eigen gebruik als onderpand aanbieden. |
(6) |
Op 2 augustus 2012 werd Besluit ECB/2011/25 vervangen door Richtsnoer ECB/2012/18 (9) dat de NCB's binnen het kader van hun contractuele of wettelijke regelingen implementeerden. Luidens Richtsnoer ECB/2012/18 mochten de aan krediettransacties van het Eurosysteem deelnemende wederpartijen in uitzonderlijke omstandigheden hun niveaus van 3 juli 2012 van de voor eigen gebruik door de overheid gegarandeerde bankbrieven verhogen, op voorwaarde van ex-ante goedkeuring door de Raad van bestuur. Bij de aan Raad van bestuur ter ex-ante goedkeuring ingediende verzoeken moet een financieringsplan zijn gevoegd. |
(7) |
Richtsnoer ECB/2012/18 werd op 10 oktober 2012 door Richtsnoer ECB/2012/23 (10) gewijzigd, welk richtsnoer tijdelijk de beleenbaarheidscriteria verruimde voor als onderpand in monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem gebruikte activa, door daarbij in Britse pond, yen of US dollars luidende verhandelbare schuldinstrumenten te aanvaarden als beleenbare activa voor monetairebeleidstransacties. Waarderingsverlagingen die de historische volatiliteit van de betrokken wisselkoersen weerspiegelen, werden op dergelijke verhandelbare schuldinstrumenten toegepast. |
(8) |
Richtsnoer ECB/2013/2 (11) detailleert de procedure voor de vroegtijdige aflossing van langerlopende herfinancieringstransacties door wederpartijen om te waarborgen dat alle NCB's dezelfde voorwaarden toepassen. Met name is de sanctieregeling van appendix 6 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 van toepassing indien wederpartijen op de door hen verkozen vervaldag voor vroegtijdige aflossing het aan de betrokken NCB af te lossen bedrag niet of gedeeltelijk voldoen. |
(9) |
Richtsnoer ECB/2012/18 werd voorts gewijzigd om de inhoud van Besluit ECB/2012/34 (12) op te nemen en om ervoor te zorgen dat NCB's niet verplicht worden beleenbare ongedekte bankbrieven als onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem te aanvaarden die: a) zijn uitgegeven door de wederpartijen die deze bankbrieven gebruiken of door met de wederpartij nauw verbonden entiteiten, en b) die volledig werden gegarandeerd door een lidstaat waarvan de kredietbeoordeling niet voldoet aan de hoge kredietstandaards van het Eurosysteem en die volgens de Raad van bestuur voldoen aan een programma van de Europese Unie/het Internationaal Monetair Fonds. |
(10) |
Voor de duidelijkheid en eenvoud werd Richtsnoer ECB/2012/18 op 20 maart 2013 vervangen door Richtsnoer ECB/2013/4 dat de NCB's binnen het kader van hun contractuele of wettelijke regelingen implementeerden. |
(11) |
Met het oog op duidelijkheid en eenvoud werd de inhoud van Besluit ECB/2011/4 (13), Besluit ECB/2011/10 (14) en Besluit ECB/2012/32 (15) opgenomen in Richtsnoer ECB/2013/4 met alle overige tijdelijke met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen. |
(12) |
Richtsnoer ECB/2013/4 werd op 5 juli 2013 door Besluit ECB/2013/22 (16) gewijzigd en op 12 maart 2014 door Richtsnoer ECB/2014/12 (17) om rekening te houden met de eurogebiedlidstaten die naar de mening van de Raad van bestuur voldoen aan een programma van de Europese Unie/het Internationaal Monetair Fonds, alsook om wijzigingen in het onderpandskader van het Eurosysteem weer te geven. Na opeenvolgende wijzigingen van de lijst van eurogebiedlidstaten die voldoen aan een programma van de Europese Unie/het Internationaal Monetair Fonds, is een nadere aanpassing van Richtsnoer ECB/2013/4 noodzakelijk. |
(13) |
Besluit ECB/2013/36 (18) past de surpluspercentages en schuldendienstcontinuïteitsbepalingen aan die van toepassing zijn op effecten op onderpand van activa welke aanvaard werden krachtens aanvullende tijdelijke maatregelen die verband houden met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem, zoals bepaald in Richtsnoer ECB/2013/4 en wijzigt tevens de beleenbaarheidscriteria die toegepast werden op de hierna genoemde aanvullende kredietvorderingen. |
(14) |
Omwille van duidelijkheid en eenvoud moet de inhoud van Besluit ECB/2013/22 en Besluit ECB/2013/36 in dit richtsnoer opgenomen worden. |
(15) |
Op 22 mei 2014 besloot de Raad van bestuur dat naast bepaalde in Richtsnoer ECB/2013/4 vastgelegde aanvullende kredietvorderingen, NCB's bepaalde kortlopende door niet-financiële vennootschappen uitgegeven schuldinstrumenten kunnen aanvaarden die niet zouden voldoen aan de beleenbaarheidscriteria van het Eurosysteem voor verhandelbare activa, zulks op voorwaarde dat zij voldoen aan de door de Raad van bestuur vastgestelde beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen. Dit besluit vergt nadere aanpassing van Richtsnoer ECB/2013/4. |
(16) |
De in dit richtsnoer vastgelegde aanvullende maatregelen moeten tijdelijk van toepassing zijn tot de Raad van bestuur van mening is dat zij niet langer noodzakelijk zijn om een goede doorwerking van het monetaire beleid te verzekeren, |
HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:
Artikel 1
Aanvullende met herfinancieringstransacties en beleenbaar onderpand verband houdende maatregelen
1. De regels voor het verrichten van monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheidscriteria voor onderpand zoals vastgelegd in dit richtsnoer zijn in samenhang met Richtsnoer ECB/2011/14 van toepassing.
2. Dit richtsnoer geldt bij een discrepantie tussen dit richtsnoer en Richtsnoer ECB/2011/14, zoals op nationaal niveau door de NCB's uitgevoerd. De NCB's blijven alle bepalingen van Richtsnoer ECB/2011/14 ongewijzigd toepassen, tenzij dit richtsnoer anderszins bepaalt.
3. Binnen het kader van artikel 6, lid 1 en artikel 8 worden de Helleense Republiek en de Republiek Cyprus beschouwd als eurogebiedlidstaten die voldoen aan een programma van de Europese Unie/het Internationaal Monetair Fonds.
Artikel 2
Mogelijkheid tot verlaging van het bedrag van langerlopende herfinancieringstransacties, dan wel tot beëindiging van deze transacties
1. Het Eurosysteem kan besluiten dat wederpartijen voor de vervaldag onder bepaalde voorwaarden het bedrag van bepaalde langerlopende herfinancieringstransacties kunnen verlagen, dan wel deze transacties kunnen beëindigen (die vroegtijdige verlaging of beëindiging worden gezamenlijk „vroegtijdige aflossing” genoemd). De tenderaankondiging vermeldt of de mogelijkheid tot verlaging van het bedrag van de betrokken transacties, dan wel de beëindiging van de betrokken transacties, voor de vervaldag van toepassing is, alsook vanaf welke datum die keuzemogelijkheid geëffectueerd kan worden. Deze informatie kan eveneens op een andere door het Eurosysteem passend geachte wijze verstrekt worden.
2. Een wederpartij kan besluiten voor de vervaldag het bedrag van de langerlopende herfinancieringstransacties te verlagen, dan wel deze transacties te beëindigen, door de betrokken NCB in kennis te stellen van het bedrag dat zij uit hoofde van de procedure tot vroegtijdige aflossing wil voldoen, alsook van de datum waarop zij die vroegtijdige aflossing wil effectueren, zulks tenminste één week voorafgaande aan de datum van vroegtijdige aflossing. Tenzij anders aangegeven door het Eurosysteem, kan vroegtijdige aflossing op elke dag geëffectueerd worden die samenvalt met de afwikkelingsdag van een basis-herfinancieringstransactie van het Eurosysteem, mits de wederpartij de in deze paragraaf aangeduide inkennisstelling tenminste één week voor die datum effectueert.
3. De in lid 2 genoemde inkennisstelling wordt voor de wederpartij één week voor de voornoemde datum van vroegtijdige aflossing bindend. Indien de wederpartij het op de vervaldag uit hoofde van de procedure voor vroegtijdige aflossing verschuldigde bedrag niet of gedeeltelijk voldoet, kan zulks resulteren in de oplegging van een geldboete zoals vermeld in afdeling 1 van appendix 6 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14. De bepalingen van afdeling 1 van appendix 6 die toepasselijk zijn op het schenden van regels inzake tendertransacties zijn van toepassing, indien een wederpartij op de in lid 2 genoemde datum van vroegtijdige aflossing het dan verschuldigde bedrag niet of gedeeltelijk voldoet. De oplegging van een geldboete geschiedt zonder afbreuk te doen aan het recht van de NCB om ingeval van een tekortkoming in de nakoming de in bijlage II bij Richtsnoer ECB/2011/14 vastgelegde verhaalsmogelijkheden uit te oefenen.
Artikel 3
Aanvullende toelating van bepaalde effecten op onderpand van activa
1. Naast de uit hoofde van hoofdstuk 6 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 beleenbare effecten op onderpand van activa, komen effecten op onderpand van activa die niet voldoen aan de kredietbeoordelingsvereisten van afdeling 6.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, maar voor het overige voldoen aan alle op effecten op onderpand van activa uit hoofde van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 toepasselijke beleenbaarheidscriteria, in aanmerking als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem, mits zij twee ratings hebben van minstens „triple-B” (19) van enige voor de uitgifte toegelaten externe kredietbeoordelingsinstelling. Zij voldoen tevens aan de volgende voorwaarden:
a) |
de kasstroom genererende activa die dienen als onderpand voor de effecten op onderpand van activa behoren tot één van de volgende activacategorieën: i) hypothecair krediet; ii) leningen aan kleine en middelgrote bedrijven (kmo's); iii) commercieel hypothecair krediet; iv) autoleningen; v) ontvangen leasingbedragen; vi) consumentenkrediet; viii) kredietkaartontvangsten |
b) |
geen vermenging van uiteenlopende activacategorieën bij de kasstroom genererende activa; |
c) |
de kasstroom genererende activa die dienen als onderpand voor de effecten op onderpand van activa, omvatten geen leningen die:
|
d) |
de transactiedocumentatie inzake effecten op onderpand van activa omvat schuldendienstcontinuïteitsbepalingen. |
2. Op de in lid 1 genoemde effecten op onderpand van activa die twee ratings hebben van minstens single-A (20) is een surpluspercentage van 10 % van toepassing.
3. Op de in lid 1 genoemde effecten op onderpand van activa die niet twee ratings hebben van minstens single-A is een surpluspercentage van 22 % van toepassing.
4. Een wederpartij mag uit hoofde van lid 1 beleenbare effecten op onderpand van activa niet als onderpand aanbieden, indien de wederpartij of enige derde waarmee zij nauwe banden heeft, rentehedging aanbiedt met betrekking tot die effecten op onderpand van activa.
5. Een NCB kan als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem effecten op onderpand van activa aanvaarden waarvan de onderliggende activa woninghypotheken omvatten of leningen aan kmo's, of beide, en die niet voldoen aan de kredietbeoordelingsvereisten van afdeling 6.3.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, noch aan de in lid 1, onder a) tot en met d), en hiervoor in lid 4 genoemde vereisten, maar voor het overige voldoen aan alle op effecten op onderpand van activa uit hoofde van Richtsnoer ECB/2011/14 toepasselijke beleenbaarheidscriteria en twee ratings hebben van minstens triple B. Dergelijke effecten op onderpand van activa worden beperkt tot effecten op onderpand van activa die voor 20 juni 2012 zijn uitgegeven, waarop een surpluspercentage van 22 % van toepassing is.
6. Effecten op onderpand van activa met schuldendienstcontinuïteitsbepalingen die voldoen aan Richtsnoer ECB/2013/4 en die voor 1 oktober 2013 op de lijst van beleenbare activa stonden, blijven tot 1 oktober 2014 beleenbaar.
7. Voor de toepassing van dit artikel gelden de volgende definities:
a) „woninghypotheek”: afgezien van leningen met woninghypotheken als onderpand, omvat woninghypotheek gegarandeerde leningen voor woningen (zonder een hypotheek) indien de garantie bij verzuim direct verschuldigd is. Dergelijke garanties kunnen verschillende contractuele vormen aannemen, waaronder verzekeringscontracten, mits ze verstrekt worden door een entiteit uit de publieke sector of een financiële instelling die onder publiek toezicht staat. De kredietbeoordeling van de garant ter fine van dergelijke garanties dient gedurende de looptijd van de transactie te voldoen aan kredietkwaliteitsstap 3 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem;
b) „kleine onderneming” en „middelgrote onderneming”: een entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm, indien de omzet van die entiteit, of indien de entiteit deel is van een geconsolideerde groep, de omzet van de geconsolideerde groep, lager is dan 50 miljoen EUR;
c) „niet-renderende lening”: omvat leningen met een achterstalligheid van 90 dagen of meer bij interest of hoofdsom en waarbij de debiteur in verzuim is, zoals bepaald in artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21), of indien gegronde twijfel bestaat aan de volledige voldoening;
d) „gestructureerde lening”: een structuur met achtergestelde kredietvorderingen;
e) „syndicaatslening”: een door een groep van leninggevers in een leningssyndicaat verstrekte lening;
f) „hefboomfinancieringslening”: een lening die wordt verstrekt aan een onderneming met een reeds aanzienlijke schuldenlast, bijvoorbeeld een buy-out of een overnamefinanciering, waarbij de lening strekt tot verkrijging van aandelen van een onderneming die tevens de debiteur van de lening is;
g) „schuldendienstcontinuïteitsbepalingen”: bepalingen in de juridische documentatie van een effect op onderpand van activa die voorzien in vervanging van de beheerder ofwel voorzien in een facilitator die zorgt voor vervanging van de beheerder (bij gebreke van bepalingen inzake vervanging van de beheerder). Indien er bepalingen inzake een facilitator voor vervanging van de beheerder zijn opgenomen, dient een facilitator voor vervanging van de beheerder benoemd te worden, aan wie wordt opgedragen een geschikte vervanger van de beheerder te vinden, zulks binnen 60 dagen nadat de voorwaarde voor vervanging is vervuld, zulks om tijdige betaling en aflossing van het effect op onderpand van activa te verzekeren. Deze bepalingen dienen ook voorwaarden te bevatten voor de vervanging van de beheerder en de benoeming van een vervanger. Die voorwaarden kunnen al dan niet gebaseerd zijn op ratings, bijvoorbeeld niet-nakoming van verplichtingen door de huidige beheerder.
Artikel 4
Aanvullende toelating van bepaalde kredietvorderingen
1. Een NCB kan als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem kredietvorderingen aanvaarden die niet voldoen aan de beleenbaarheidscriteria van het Eurosysteem.
2. Een NCB die besluit overeenkomstig lid 1 kredietvorderingen te aanvaarden, stelt daartoe beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen op middels geëxpliciteerde afwijkingen van de vereisten van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14. Die beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen omvatten het criterium dat kredietvorderingen zijn onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat van de NCB die de beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen opstelt. De beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen zijn onderworpen aan voorafgaande goedkeuring door de Raad van bestuur.
3. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen NCB's, mits verkregen voorafgaande goedkeuring door de Raad van bestuur, kredietvorderingen aanvaarden:
a) |
in het kader van toepassing van de beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen die een andere NCB heeft opgesteld op grond van lid 1 en 2, of |
b) |
die worden beheerst door het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de accepterende NCB is gevestigd; |
c) |
die zijn opgenomen in een pool van kredietvorderingen of onroerend goed als onderpand hebben, indien het recht dat van toepassing is op de kredietvordering of de betreffende debiteur (of de garant indien toepasselijk) het recht is van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de accepterende NCB is gevestigd. |
4. Een andere NCB verleent slechts bijstand aan een NCB die overeenkomstig lid 1 kredietvorderingen aanvaardt, indien zulks bilateraal tussen beide NCB's is overeengekomen en mits verkregen voorafgaande goedkeuring door de Raad van bestuur.
Artikel 5
Aanvaarding van bepaalde kortlopende schuldinstrumenten
1. Een NCB kan als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem bepaalde kortlopende schuldinstrumenten aanvaarden die niet voldoen aan de beleenbaarheidscriteria van het Eurosysteem voor verhandelbare activa zoals bedoeld in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.
2. NCB's die besluiten kortlopende schuldinstrumenten overeenkomstig lid 1 te aanvaarden, stellen daartoe de beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen op, mits zij voldoen aan de door de Raad van bestuur vastgestelde normen. Die beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen omvatten de volgende op kortlopende schuldinstrumenten toepasselijke criteria:
a) |
zij zijn uitgegeven door in het eurogebied gevestigde niet-financiële vennootschappen (22). De garant van het kortlopende schuldinstrument (indien toepasselijk) moet eveneens een in het eurogebied gevestigde niet-financiële vennootschap zijn, tenzij voor het kortlopende schuldinstrument geen garantie vereist is om aan de hoge kredietstandaards te voldoen, zoals bepaald in alinea d); |
b) |
zij worden niet toegelaten tot de handel op een markt die het Eurosysteem als aanvaardbaar beschouwt, zoals bedoeld in afdeling 6.2.1.5 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14; |
c) |
zij luiden in euro; |
d) |
zij voldoen aan de vereisten van hoge kredietstandaards die de betrokken NCB heeft opgesteld en welke in de plaats treden van de vereisten zoals vastgelegd afdeling 6.3.2 en 6.3.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14; |
e) |
tenzij anders bepaald in alinea a) tot en met d), voldoen zij aan de beleenbaarheidsvereisten van het Eurosysteem voor verhandelbare activa zoals vastgelegd in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14. |
3. Tenzij uit hoofde van een bilaterale overeenkomst met een andere NCB, kan een NCB uit hoofde van lid 1 en 2 geen kortlopende schuldinstrumenten aanvaarden die in het eurogebied zijn uitgegeven:
a) |
bij die andere NCB, of |
b) |
bij een centrale effectenbewaarinstelling die i) het Eurosysteem positief heeft beoordeeld krachtens standaards en beoordelingsprocedures zoals bedoeld in het „Framework for the assessment of securities settlement systems and links to determine their eligibility for use in Eurosystem credit operations” (23), en ii) is gevestigd in de eurogebiedlidstaat waarin de andere NCB gevestigd is. |
4. Binnen het kader van dit artikel wordt onder „kortlopende schuldinstrumenten” schuldinstrumenten verstaan met een looptijd van hoogstens 365 dagen bij uitgifte en op enig tijdstip daarna.
Artikel 6
Aanvaarding van bepaalde door de overheid gegarandeerde bankbrieven
1. Een NCB zal niet gehouden zijn beleenbare ongedekte bankbrieven als onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem te aanvaarden:
a) |
die niet voldoen aan het Eurosysteemvereiste van hoge kredietstandaards; |
b) |
die zijn uitgegeven door de wederpartij die deze bankbrieven gebruikt of zijn uitgegeven door met de wederpartij nauw verbonden entiteiten, en |
c) |
die een lidstaat volledig garandeert:
|
2. NCB's stellen de Raad van bestuur ervan in kennis, dat zij besluiten de in lid 1 omschreven effecten niet als onderpand te aanvaarden.
3. Wederpartijen mogen ongedekte bankbrieven, die door henzelf of nauw met hun verbonden entiteiten zijn uitgegeven en die een EER-overheidsentiteit, die het recht heeft belastingen te heffen, garandeert, niet als onderpand aanbieden voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem, indien de waarde van de aangeboden bankbrieven hoger is dan de nominale waarde van deze op 3 juli 2012 reeds als onderpand aangeboden obligaties.
4. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan de Raad van bestuur tijdelijke uitzonderingen op het in lid 3 vastgelegde vereiste toestaan, zulks voor maximaal drie jaar. Bij een verzoek tot het toestaan van uitzonderingen wordt een financieringsplan gevoegd dat vermeldt hoe de verzoekende wederpartij het eigen gebruik van ongedekte door de overheid gegarandeerde bankbrieven geleidelijk zal afschaffen, zulks ten laatste drie jaar na het toestaan van de uitzondering. Sinds 3 juli 2012 toegestane uitzonderingen blijven tot hun herzieningsdatum van toepassing.
Artikel 7
Toelating van bepaalde in Britse pond, yen of US dollar luidende activa als beleenbaar onderpand
1. De in afdeling 6.2.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 beschreven verhandelbare schuldinstrumenten, vormen, indien luidend in Britse pond, yen of US dollar, beleenbaar onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem mits: a) deze in het eurogebied worden uitgegeven en aangehouden/afgewikkeld; b) de emittent is gevestigd in de Europese Economische Ruimte, en c) deze voldoen aan alle overige beleenbaarheidscriteria van afdeling 6.2.1 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.
2. Het Eurosysteem past op die verhandelbare schuldinstrumenten de volgende waarderingsverlagingen toe: a) een verlaging van 16 % op in Britse pond of US dollar luidende activa, en b) een verlaging van 26 % op in yen luidende activa.
3. In lid 1 aangeduide verhandelbare schuldinstrumenten met coupons die gekoppeld zijn aan één geldmarktrente in de denominatievaluta, of aan inflatie-indexen zonder discrete marge, zonder margeaanwas (range accrual), clickcoupons (ratchets) of gelijkaardige complexe structuren voor het betrokken land, zijn eveneens beleenbaar onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem.
4. Na goedkeuring door de Raad van bestuur kan de ECB op haar website www.ecb.europa.eu een lijst openbaar maken van overige benchmark vreemde-valuta rentes als aanvulling op de in lid 3 genoemde.
5. Op de in vreemde valuta luidende verhandelbare activa zijn slechts de artikelen 1, 3, 6, 7 en 9 van dit richtsnoer van toepassing.
Artikel 8
Opschorting van de vereisten voor kredietkwaliteitsdrempels voor bepaalde verhandelbare instrumenten
1. De minimumvereisten van het Eurosysteem voor kredietkwaliteitsdrempels, zoals vastgelegd in de regels inzake het kredietbeoordelingskader van het Eurosysteem voor verhandelbare activa, zulks in afdeling 6.3.2 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, worden overeenkomstig lid 2 opgeschort.
2. De kredietkwaliteitsdrempel van het Eurosysteem is niet van toepassing op verhandelbare schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door dan wel volledig worden gegarandeerd door centrale regeringen van eurogebiedlidstaten, zulks uit hoofde van een programma van de Europese Unie/Internationaal Monetair Fonds, tenzij de Raad van bestuur besluit dat de betrokken lidstaat niet voldoet aan de voorwaarde voor het programma inzake financiële steun en/of het macro-economische programma.
3. Op door de centrale regering van de Helleense Republiek of de Republiek Cyprus uitgegeven of volledig gegarandeerde verhandelbare schuldinstrumenten zijn de in de bijlagen I en II bij dit richtsnoer vastgelegde surpluspercentages van toepassing.
Artikel 9
Vankrachtwording, implementatie en toepassing
1. Dit richtsnoer wordt op 9 juli 2014 van kracht.
2. De NCB's nemen de nodige maatregelen om te voldoen aan artikel 1, lid 3, artikel 3, lid 2, lid 3, lid 5 en lid 6, artikel 3, lid 7, onder g), artikel 4, lid 3, onder c) en artikel 8, lid 3 en passen dit richtsnoer met ingang van 20 augustus 2014 toe. Zij stellen de ECB uiterlijk 6 augustus 2014 in kennis van de teksten en de middelen in verband met artikel 1, lid 3, artikel 3, lid 2, lid 3, lid 5 en lid 6, artikel 3, lid 7, onder g), artikel 4, lid 3, onder c) en artikel 8, lid 3 uiterlijk 6 augustus 2014, en voorts maatregelen in verband met artikel 5 overeenkomstig de door de Raad van bestuur vastgestelde procedures.
3. Artikel 6 is tot en met 28 februari 2015 van toepassing.
Artikel 10
Wijzigingen van Richtsnoer ECB/2007/9
In deel 5 van bijlage III wordt de alinea na tabel 2 als volgt vervangen:
„Berekening van de vaste aftrek voor controledoeleinden (R6):
Vaste aftrek: de aftrek geldt voor iedere kredietinstelling. Iedere kredietinstelling trekt een maximum vaste aftrek af om de administratieve kosten voor het beheer van zeer geringe reservevereisten terug te dringen. Indien [reservebasis × reserveratio] minder is dan 100 000 EUR, is de vaste aftrek gelijk aan [reservebasis × reserveratio]. Indien [reservebasis × reserveratio] groter is dan of gelijk aan 100 000 EUR, is de vaste aftrek gelijk aan 100 000 EUR. instellingen die het is toegestaan als een groep op geconsolideerde basis statistische gegevens te rapporteren (zoals gedefinieerd in deel 2, afdeling 1 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32)) houden minimumreserves aan via een van de instellingen in de groep die uitsluitend als bemiddelende instelling voor deze instellingen optreedt. Overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) (24), heeft in het laatste geval uitsluitend de groep als geheel recht op de vaste aftrek.
De minimumreserves (of: „vereiste reserves”) worden als volgt berekend:
Minimumreserves (of: „vereiste” reserves) = reservebasis × reserveratio — vaste aftrek
De reserveratio is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1745/2003 (ECB/2003/9) van toepassing.
Artikel 11
Intrekking
1. Richtsnoer ECB/2013/4 wordt met ingang van 20 augustus 2014 ingetrokken.
2. Verwijzingen naar Richtsnoer ECB/2013/4 worden geïnterpreteerd als verwijzingen naar dit richtsnoer en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage IV.
Artikel 12
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.
Gedaan te Frankfurt am Main, 9 juli 2014.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
(1) Richtsnoer ECB/2013/4 van 20 maart 2013 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (PB L 95 van 5.4.2013, blz. 23).
(2) Richtsnoer ECB/2011/14 van 20 september 2011 betreffende monetaire beleidsinstrumenten en -procedures van het Eurosysteem (PB L 331 van 14.12.2011, blz. 1).
(3) Besluit ECB/2011/25 van 14 december 2011 inzake aanvullende met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen (PB L 341 van 22.12.2011, blz. 65).
(4) Richtsnoer ECB/2007/9 van 1 augustus 2007 betreffende monetaire statistieken en statistieken inzake financiële instellingen en markten (PB L 341 van 27.12.2007, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) (PB L 250 van 2.10.2003, blz. 10).
(6) Verordening (EU) nr. 1358/2011 van de Europese Centrale Bank van 14 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1745/2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) (ECB/2011/26) (PB L 338 van 21.12.2011, blz. 51).
(7) Besluit ECB/2012/4 van 21 maart 2012 tot wijziging van Besluit ECB/2011/25 inzake aanvullende tijdelijke met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen (PB L 91 van 29.3.2012, blz. 27).
(8) Besluit ECB/2012/12 van 3 juli 2012 tot wijziging van Besluit ECB/2011/25 inzake aanvullende tijdelijke met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen (PB L 186 van 14.7.2012, blz. 38).
(9) Richtsnoer ECB/2012/18 van 2 augustus 2012 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (PB L 218 van 15.8.2012, blz. 20).
(10) Besluit ECB/2012/23 van 10 oktober 2012 tot wijziging van Besluit ECB/2012/18 inzake aanvullende tijdelijke met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen (PB L 284 van 17.10.2012, blz. 14).
(11) Besluit ECB/2013/2 van 23 januari 2013 tot wijziging van Besluit ECB/2012/18 inzake aanvullende tijdelijke met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen (PB L 34 van 5.2.2013, blz. 18).
(12) Besluit ECB/2012/34 van 19 december 2012 betreffende tijdelijke wijzigingen van de regels betreffende de beleenbaarheid van in vreemde valuta luidend onderpand (PB L 14 van 18.1.2013, blz. 22).
(13) Besluit ECB/2011/4 van 31 maart 2011 inzake tijdelijke maatregelen betreffende door de Ierse regering uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldinstrumenten (PB L 94 van 8.4.2011, blz. 33).
(14) Besluit ECB/2011/10 van 7 juli 2011 inzake tijdelijke maatregelen betreffende door de Portugese regering uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldinstrumenten (PB L 182 van 12.7.2011, blz. 31).
(15) Besluit ECB/2012/32 van 19 december 2012 inzake tijdelijke maatregelen betreffende de beleenbaarheid van door de Helleense Republiek uitgegeven of volledig gegarandeerde verhandelbare schuldbewijzen (PB L 359 van 29.12.2012, blz. 74).
(16) Besluit ECB/2013/22 van 5 juli 2013 inzake tijdelijke maatregelen betreffende door de Republiek Cyprus uitgegeven of gegarandeerde verhandelbare schuldinstrumenten (PB L 195 van 18.7.2013, blz. 27).
(17) Richtsnoer ECB/2014/12 van 12 maart 2014 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2013/4 inzake aanvullende tijdelijke met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (PB L 166 van 5.6.2014, blz. 42).
(18) Besluit ECB/2013/36 van 26 september 2013 inzake aanvullende met herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand verband houdende maatregelen (PB L 301 van 12.11.2013, blz. 13).
(19) Een „triple-B” rating is een rating van minstens „Baa3” van Moody's, „BBB-” van Fitch of Standard & Poor's of een rating van „BBBL” van DBRS.
(20) Een „single-A” rating is een rating van minstens „A3”' van Moody's, „A-” van Fitch of Standard & Poor's of een rating van „AL” van DBRS.
(21) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(22) Niet-financiële vennootschappen zoals bepaald in het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 95).
(23) Beschikbaar op de ECB-website: www.ecb.europa.eu.
BIJLAGE I
Overzicht van surpluspercentages die van toepassing zijn op door de Helleense Republiek uitgegeven of volledig gegarandeerde verhandelbare schuldinstrumenten
Griekse overheidsobligaties (GGB's) |
Looptijdsegment |
Surpluspercentages voor vastrentende coupons en variabele instrumenten |
Surpluspercentages voor nulcoupon |
0-1 |
15,0 |
15,0 |
|
1-3 |
33,0 |
35,5 |
|
3-5 |
45,0 |
48,5 |
|
5-7 |
54,0 |
58,5 |
|
7-10 |
56,0 |
62,0 |
|
> 10 |
57,0 |
71,0 |
|
Door de overheid gegarandeerde bankbrieven GGBs en niet-financiële bedrijfsobilgaties |
Looptijdsegment |
Surpluspercentages voor vastrentende coupons en variabele instrumenten |
Surpluspercentages voor nulcoupon |
0-1 |
23,0 |
23,0 |
|
1-3 |
42,5 |
45,0 |
|
3-5 |
55,5 |
59,0 |
|
5-7 |
64,5 |
69,5 |
|
7-10 |
67,0 |
72,5 |
|
> 10 |
67,5 |
81,0 |
BIJLAGE II
Overzicht van surpluspercentages die van toepassing zijn op door de Republiek Cyprus uitgegeven of volledig gegarandeerde verhandelbare schuldinstrumenten
Overheidsobligaties |
Looptijdsegment |
Surpluspercentages voor vastrentende coupons en variabele instrumenten |
Surpluspercentages voor zero coupon |
0-1 |
14,5 |
14,5 |
|
1-3 |
27,5 |
29,5 |
|
3-5 |
37,5 |
40,0 |
|
5-7 |
41,0 |
45,0 |
|
7-10 |
47,5 |
52,5 |
|
> 10 |
57,0 |
71,0 |
|
Door de overheid gegarandeerde bankbrieven en door de overheid gegarandeerde niet-financiële bedrijfsobligaties |
Looptijdsegment |
Surpluspercentages voor vastrentende coupons en variabele instrumenten |
Surpluspercentages voor zero coupon |
0-1 |
23,0 |
23,0 |
|
1-3 |
37,0 |
39,0 |
|
3-5 |
47,5 |
50,5 |
|
5-7 |
51,5 |
55,5 |
|
7-10 |
58,0 |
63,0 |
|
> 10 |
68,0 |
81,5 |
BIJLAGE III
INGETROKKEN RICHTSNOER EN OPEENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN
Richtsnoer ECB/2013/4 (PB L 95 van 5.4.2013, blz. 23).
Richtsnoer ECB/2014/12 (PB L 166 van 5.6.2014, blz. 42).
BIJLAGE IV
CONCORDANTIETABEL
Richtsnoer ECB/2013/4 |
Dit richtsnoer |
Artikelen 1 en 2 |
Artikelen 1 en 2 |
Artikel 3, leden 4 en 5 |
Artikel 3, leden 4 en 5 |
Artikel 3, lid 6 |
Artikel 3, lid 7 |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 3, leden 6 en 1 |
Artikel 3, lid 7, onder a) |
Artikel 3, leden 6 en 2 |
Artikel 3, lid 7, onder b) |
Artikel 3, leden 6 en 3 |
Artikel 3, lid 7, onder c) |
Artikel 3, leden 6 en 4 |
Artikel 3, lid 7, onder d) |
Artikel 3, leden 6 en 5 |
Artikel 3, lid 7, onder e) |
Artikel 3, leden 6 en 6 |
Artikel 3, lid 7, onder f) |
— |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6 |
Artikel 6 |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Artikel 8 |
Artikel 8 |
Artikel 9 |
Artikel 9 |
Artikel 10 |
— |
Artikel 11 |
Artikel 11 |
Artikel 12 |
Richtsnoer ECB/2014/12 |
Dit richtsnoer |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 3, lid 1 |
Besluit ECB/2013/22 |
Dit richtsnoer |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 8, lid 3 |
Bijlage |
Bijlage II |
Besluit ECB/2013/36 |
Dit richtsnoer |
Artikel 2, lid 1, onder a) |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 2, lid 1, onder b) |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 3, lid 5 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 3, lid 7, onder g) |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 3, lid 6 |
Artikel 4, onder c) |
Artikel 4, lid 3, onder c) |