ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 210 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
2014/465/EU |
|
|
* |
Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 juli 2014 betreffende de goedkeuring van de efficiënte alternator van DENSO als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie ( 1 ) |
|
|
Rectificaties |
|
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
17.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 210/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 775/2014 VAN DE COMMISSIE
van 16 juli 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (1), en met name artikel 12, lid 2, te lezen in samenhang met artikel 3 van Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2014 tot wijziging van bepaalde verordeningen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek voor wat de procedures tot het nemen van bepaalde maatregelen betreft (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 wordt een verbod ingesteld op de uitvoer van goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan het voltrekken van de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en worden controles ingesteld op de uitvoer van bepaalde goederen die voor dergelijke toepassingen kunnen worden gebruikt. De verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die worden erkend in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de eerbiediging en de bescherming van de menselijke waardigheid, het recht op leven en het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. |
(2) |
De lijsten van goederen waarop de controles en de verbodsbepalingen van toepassing zijn, werden herzien in overleg met een groep deskundigen. |
(3) |
Over het algemeen wordt erkend dat gewone handboeien kunnen worden gebruikt om mensen in bedwang te houden bij rechtshandhaving en dergelijke handboeien gelden als normale uitrustingsstukken voor de autoriteiten voor rechtshandhaving. De VN-Standaard-minimumregels voor de behandeling van gevangenen verbieden het gebruik van ketenen of kluisters om mensen in bedwang te houden en bepalen dat handboeien en andere dergelijke middelen nooit als straf mogen worden aangewend. Het gebruik van andere middelen dan ketenen of kluisters om mensen in bedwang te houden is alleen geoorloofd voor specifieke doeleinden, meer bepaald om de ontsnapping van een gevangene tijdens verplaatsingen te voorkomen, of om te verhinderen dat een gevangene zichzelf of anderen schade berokkent. |
(4) |
Duim- en vingerboeien en halsbanden worden beschouwd als ongeoorloofd voor gebruik bij de rechtshandhaving, terwijl het gebruik van beenboeien bij rechtshandhaving over het algemeen niet als geoorloofd wordt beschouwd. Getande duim- en vingerboeien, duim- en vingerschroeven, stangboeien en beenboeien met gewichten kunnen door hun karakteristieken grotere pijn of groter lijden veroorzaken dan andere duim- en vingerboeien of beenboeien. |
(5) |
Het gebruik van een combinatie van mechanische boeien kan grote pijn of groot lijden veroorzaken, bijvoorbeeld wanneer de handboeien en de enkelboeien achter de rug worden samengebonden. Dergelijke technieken om mensen in bedwang te houden leiden vaak tot een risico van verstikking, vooral bij gebruik van halsbanden. |
(6) |
Het is daarom noodzakelijk om de handel in duim- en vingerboeien, duim- en vingerschroeven, stangboeien en beenboeien met gewichten te verbieden. Aangezien het gebruik van klemmen en boeien, andere dan normale handboeien, bij uitzondering verantwoord kan zijn, dient de uitvoer ervan te worden gecontroleerd. |
(7) |
Dergelijke controle is ook passend voor de uitvoer van individuele boeien of ringen, zoals halsbanden of ringen voor beenboeien. |
(8) |
Een definitie van „gewone handboeien” (door vaststelling van de afmetingen van de individuele boeien) moet grotere duidelijkheid verschaffen over de diverse typen handboeien waarvoor geen controle bij uitvoer plaatsvindt. |
(9) |
Het gebruik van mechanische boeien, zoals handboeien, om een gevangene vast te maken aan een vast voorwerp dat verankerd is in de vloer, een muur of het plafond, is geen aanvaardbare manier om mensen in bedwang te houden. Het is daarom noodzakelijk de handel in boeien die zo kunnen worden verankerd, te verbieden. |
(10) |
Net als combinaties van mechanische boeien kunnen multipuntboeien grotere pijn of groter lijden veroorzaken dan gewone handboeien. Dwangstoelen, klemplanken en dwangbedden beperken de bewegingsvrijheid van een gevangene in veel grotere mate dan het gelijktijdige gebruik van bijvoorbeeld handboeien en enkelboeien. Het inherente risico van foltering of onmenselijke behandeling neemt toe wanneer dergelijke technieken om mensen in bedwang te houden gedurende langere tijd worden toegepast. Het is daarom noodzakelijk de handel in dwangstoelen, klemplanken en dwangbedden te verbieden. |
(11) |
Stoelen, planken en bedden die slechts met riemen of gordels zijn uitgerust, dienen van dit verbod te worden uitgezonderd, omdat het gebruik daarvan in bepaalde situaties voor een kortere periode gerechtvaardigd kan zijn, bijvoorbeeld om te verhinderen dat geagiteerde patiënten zichzelf of anderen schade berokkenen. Voor het gebruik van riemen, gordels of andere dwangmiddelen op patiënten is er echter geen enkele therapeutische of medische rechtvaardiging. |
(12) |
Kooibedden of bedden met netten zijn geen passend middel om patiënten of gevangenen in bedwang te houden. De handel in dergelijke bedden dient daarom te worden verboden. |
(13) |
Om personeel en andere mensen tegen spuwen te beschermen worden gevangenen soms verplicht een zogenaamd spuwmasker te dragen. Aangezien een dergelijk masker de mond en soms ook de neus afsluit, bestaat er een inherent risico van verstikking. Indien het wordt gecombineerd met andere dwangmiddelen, zoals handboeien, bestaat ook het gevaar van nekletsels. De uitvoer van spuwmaskers dient daarom te worden gecontroleerd. |
(14) |
In het algemeen gelden stokken of knuppels als normale uitrusting voor de rechtshandhavingsautoriteiten en gelden schilden als normale verdedigingsuitrusting. De handel in knuppels met spijkers is reeds verboden aangezien dergelijke knuppels grotere pijn of lijden kunnen veroorzaken dan gewone knuppels. Volgens hetzelfde principe dient ook de handel in schilden met spijkers te worden verboden. |
(15) |
Lijfstraffen zoals geseling gelden als foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende straffen. Knoeten en andere zwepen met meerdere strengen of riemen die zijn ontworpen voor het geselen van mensen bij wijze van bestraffing, kunnen niet legitiem worden gebruikt. Zwepen met één enkele streng of riem, voorzien van nagels, weerhaken en dergelijke, kunnen door hun aard grote pijn of lijden veroorzaken en kunnen niet legitiem worden gebruikt. Het is daarom noodzakelijk de handel in dergelijke zwepen te verbieden. Zwepen met één enkele gewone streng of riem kunnen echter zowel op legitieme als op niet-legitieme wijze worden gebruikt en de handel in deze zwepen dient daarom niet te worden verboden. |
(16) |
Wat betreft stroomschokwapens en soortgelijke apparaten zoals omschreven in punt 2.1 van bijlage II en punt 2.1 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1236/2005, is het dienstig de ontladingseis van 10 000 volt te schrappen, zulks om te vermijden dat het verbod op de handel en de uitvoercontroles zouden worden omzeild door het gebruik van wapens en apparaten die een elektrische schok kunnen toedienen met een net iets lagere nullastspanning. |
(17) |
Het is ook van groot belang de reikwijdte van de uitvoercontroles naast de reeds erdoor bestreken draagbare wapens uit te breiden tot vaste of monteerbare wapens met elektrische ontlading die een groot bereik hebben en waarmee meerdere personen kunnen worden geraakt. Dergelijke wapens worden vaak als zogenaamde niet-dodelijke wapens aangemerkt, maar zij kunnen minstens zoveel grote pijn of lijden veroorzaken als draagbare wapens met elektrische ontlading. |
(18) |
Wat betreft draagbare wapens of apparaten die verdovende chemische stoffen verspreiden, is het dienstig de reikwijdte van de uitvoercontroles uit te breiden tot wapens en apparaten die irriterende chemische stoffen verspreiden die worden gebruikt voor oproerbeheersing. |
(19) |
Aangezien apparaten voor de verspreiding van irriterende chemische stoffen voor gebruik in gebouwen op de markt worden gebracht, en het gebruik van dergelijke stoffen binnenshuis een risico betekent van grote pijn of lijden dat niet bestaat bij traditioneel gebruik in open lucht, dient de uitvoer van dergelijke apparaten te worden gecontroleerd. |
(20) |
De uitvoercontroles dienen ook te worden toegepast op vaste of monteerbare apparaten voor de verspreiding van verdovende of irriterende stoffen met groot bereik, voor zover dergelijke apparaten nog niet vallen onder de uitvoercontroles overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (3). Dergelijke apparaten worden vaak als zogenaamde niet-dodelijke technologie aangemerkt, maar zij kunnen minstens zoveel grote pijn of lijden veroorzaken als draagbare wapens en apparaten. Hoewel water geen verdovende of irriterende chemische stof is, kunnen waterkanonnen worden gebruikt om dergelijke stoffen te verspreiden in vloeibare vorm en de uitvoer ervan dient te worden gecontroleerd. |
(21) |
De uitvoercontroles betreffende capsicum-oleohars (OC) en pelargoonzuurvanillylamide (PAVA) dienen te worden aangevuld door uitvoercontroles op bepaalde mengsels die deze stoffen bevatten, en die als zodanig kunnen worden gebruikt als verdovende of irriterende stof of voor de vervaardiging van dergelijke stoffen. Het is van belang te verduidelijken dat eventuele verwijzingen naar verdovende of irriterende chemische stoffen moeten worden begrepen als omvattende capsicum-oleohars en de relevante mengsels die deze hars bevatten. |
(22) |
De code van OC in de gecombineerde nomenclatuur (GN) dient te worden vervangen door een andere code en een reeks codes dient te worden toegevoegd in de lijsten van goederen van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1236/2005. |
(23) |
De maatregelen waarin deze verordening voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor gemeenschappelijke voorschriften voor de uitvoer van producten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1236/2005 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage II wordt vervangen door de tekst van bijlage I bij deze verordening. |
2) |
Bijlage III wordt vervangen door de tekst van bijlage II bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 juli 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.
(2) PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1.
(3) Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).
BIJLAGE I
„BIJLAGE II
Lijst van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde goederen
Inleidende opmerking:
De in deze bijlage voorkomende GN-codes verwijzen naar de codes die zijn opgenomen in het tweede deel van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1).
Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door „ex”, maken de onder Verordening (EG) nr. 1236/2005 vallende goederen slechts een deel uit van de goederen waarop de GN-code betrekking heeft. In dat geval zijn de in deze bijlage gegeven omschrijving en de GN-code tezamen bepalend.
Opmerkingen:
1. |
De punten 1.3 en 1.4 in sectie 1 betreffende goederen die zijn bedoeld voor de executie van mensen, bestrijken niet medisch-technische goederen. |
2. |
De doelstelling van de controles op de uitvoer van de goederen, vermeld in deze bijlage, mag niet worden omzeild door de uitvoer van niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen (met inbegrip van fabrieken) die één of meer aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen bevatten, als deze onderdelen het voornaamste element van de goederen vormen en gemakkelijk kunnen worden verwijderd of voor andere doeleinden worden aangewend.
|
GN-code |
Beschrijving |
||||||
|
|
||||||
ex 4421 90 97 ex 8208 90 00 |
|
||||||
ex 8543 70 90 ex 9401 79 00 ex 9401 80 00 ex 9402 10 00 |
|
||||||
ex 9406 00 38 ex 9406 00 80 |
|
||||||
ex 8413 81 00 ex 9018 90 50 ex 9018 90 60 ex 9018 90 84 |
|
||||||
|
|
||||||
ex 8543 70 90 |
|
||||||
ex 7326 90 98 ex 7616 99 90 ex 8301 50 00 ex 3926 90 97 ex 4203 30 00 ex 4203 40 00 ex 4205 00 90 |
|
||||||
ex 7326 90 98 ex 7616 99 90 ex 8301 50 00 ex 3926 90 97 ex 4203 30 00 ex 4203 40 00 ex 4205 00 90 ex 6217 10 00 ex 6307 90 98 |
|
||||||
ex 7326 90 98 ex 7616 99 90 ex 8301 50 00 ex 3926 90 97 ex 4203 30 00 ex 4203 40 00 ex 4205 00 90 ex 6217 10 00 ex 6307 90 98 |
|
||||||
ex 9401 61 00 ex 9401 69 00 ex 9401 71 00 ex 9401 79 00 ex 9401 80 00 ex 9402 10 00 |
|
||||||
ex 9402 90 00 ex 9403 20 20 ex 9403 20 80 ex 9403 50 00 ex 9403 70 00 ex 9403 81 00 ex 9403 89 00 |
|
||||||
ex 9402 90 00 ex 9403 20 20 ex 9403 50 00 ex 9403 70 00 ex 9403 81 00 ex 9403 89 00 |
|
||||||
ex 9402 90 00 ex 9403 20 20 ex 9403 50 00 ex 9403 70 00 ex 9403 81 00 ex 9403 89 00 |
|
||||||
|
|
||||||
ex 9304 00 00 |
|
||||||
ex 3926 90 97 ex 7326 90 98 |
|
||||||
|
|
||||||
ex 6602 00 00 |
|
||||||
ex 6602 00 00 |
|
BIJLAGE II
„BIJLAGE III
Lijst van de in artikel 5 bedoelde goederen
Inleidende opmerking:
De in deze bijlage voorkomende GN-codes verwijzen naar de codes die zijn opgenomen in het tweede deel van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief.
Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door „ex”, maken de onder Verordening (EG) nr. 1236/2005 vallende goederen slechts een deel uit van de goederen waarop de GN-code betrekking heeft. In dat geval zijn de in deze bijlage gegeven omschrijving en de GN-code tezamen bepalend.
Opmerkingen:
1. |
De doelstelling van de controles op de uitvoer van de goederen, vermeld in deze bijlage, mag niet worden omzeild door de uitvoer van niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen (met inbegrip van fabrieken) die één of meer aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen bevatten, als deze onderdelen het voornaamste element van de goederen vormen en gemakkelijk kunnen worden verwijderd of voor andere doeleinden worden aangewend.
|
2. |
In sommige gevallen zijn chemische stoffen vermeld met naam en CAS-nummer. Onder de lijst vallen chemische stoffen met dezelfde structuurformule (inclusief hydraten), ongeacht naam of CAS-nummer. De CAS-nummers zijn vermeld om een bepaalde chemische stof of een bepaald mengsel gemakkelijker te kunnen identificeren, ongeacht de nomenclatuur. CAS-nummers kunnen niet als eenduidige identificatienummers gebruikt worden, omdat sommige vormen van de op de lijst vermelde chemische stoffen andere CAS-nummers hebben, en ook mengsels die een op de lijst voorkomende chemische stof bevatten, andere CAS-nummers kunnen hebben. |
GN-code |
Beschrijving |
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
ex 7326 90 98 ex 7616 99 90 ex 8301 50 00 ex 3926 90 97 ex 4203 30 00 ex 4203 40 00 ex 4205 00 90 ex 6217 10 00 ex 6307 90 98 |
|
||||||||||||||||||
ex 7326 90 98 ex 7616 99 90 ex 8301 50 00 ex 3926 90 97 ex 4203 30 00 ex 4203 40 00 ex 4205 00 90 ex 6217 10 00 ex 6307 90 98 |
|
||||||||||||||||||
ex 6505 00 10 ex 6505 00 90 ex 6506 91 00 ex 6506 99 10 ex 6506 99 90 |
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
ex 8543 70 90 ex 9304 00 00 |
|
||||||||||||||||||
ex 8543 90 00 ex 9305 99 00 |
|
||||||||||||||||||
ex 8543 70 90 ex 9304 00 00 |
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
ex 8424 20 00 ex 8424 89 00 ex 9304 00 00 |
|
||||||||||||||||||
ex 2924 29 98 |
|
||||||||||||||||||
ex 3301 90 30 |
|
||||||||||||||||||
ex 2924 29 98 ex 2939 99 00 ex 3301 90 30 ex 3302 10 90 ex 3302 90 10 ex 3302 90 90 ex 3824 90 97 |
|
||||||||||||||||||
ex 8424 20 00 ex 8424 89 00 |
|
||||||||||||||||||
ex 8424 20 00 ex 8424 89 00 ex 9304 00 00 |
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
ex 2933 53 90 [a) tot en met f)] ex 2933 59 95 [g) en h)] |
|
||||||||||||||||||
ex 3003 90 00 ex 3004 90 00 ex 3824 90 97 |
Opmerking: Dit artikel omvat tevens producten die een of meer van de anesthetica bevatten die zijn vermeld in de lijst van kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten. |
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
ex 8208 90 00 |
|
(1) Meest recente versie goedgekeurd door de Raad op 11 maart 2013 (PB C 90 van 27.3.2013, blz. 1).
(2) Zie in het bijzonder Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1) en Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
17.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 210/11 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 776/2014 VAN DE COMMISSIE
van 16 juli 2014
tot vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose tot het einde van het verkoopseizoen 2014/2015
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 139, lid 2, en artikel 144, eerste alinea, onder g),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 139, lid 1, eerste alinea, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mag suiker of isoglucose die boven het in artikel 136 van die verordening bedoelde quotum wordt geproduceerd, slechts worden uitgevoerd binnen de door de Commissie vast te stellen kwantitatieve grens. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie (2) zijn uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor uitvoer buiten het quotum, met name ten aanzien van de afgifte van uitvoercertificaten. In het licht van mogelijke kansen op de exportmarkten dient de kwantitatieve grens echter per verkoopseizoen te worden bepaald. |
(3) |
Bepaalde suiker- en isoglucoseproducenten in de Unie hebben uitvoer uit de Unie uitgebouwd tot een belangrijk onderdeel van hun economische activiteiten en hebben buiten de Unie traditionele markten tot stand gebracht. Uitvoer van suiker en isoglucose naar deze markten kan ook zonder uitvoerrestituties economisch levensvatbaar zijn. Daarom dient een kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose te worden vastgesteld, zodat de betrokken EU-producenten hun traditionele markten kunnen blijven bevoorraden. |
(4) |
Voor het verkoopseizoen 2014/2015 wordt geraamd dat de marktvraag wordt gedekt wanneer de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker initieel wordt vastgesteld op 650 000 ton, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, en wanneer die voor buiten het quotum geproduceerde isoglucose initieel wordt vastgesteld op 70 000 ton, uitgedrukt in droge stof. |
(5) |
De concurrentiepositie van suiker die uit de Unie wordt uitgevoerd naar bepaalde dichtbij gelegen bestemmingen en naar derde landen die Unieproducten een preferentiële behandeling bij invoer geven, is momenteel bijzonder gunstig. Vanwege het ontbreken van de juiste instrumenten voor de verlening van wederzijdse bijstand bij de bestrijding van onregelmatigheden moeten bepaalde dichtbij gelegen bestemmingen worden uitgesloten als in aanmerking komende bestemming voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker, teneinde het risico van fraude tot een minimum te beperken en misbruik in verband met eventuele wederinvoer of het opnieuw binnenbrengen in de Unie van de betrokken producten te voorkomen. |
(6) |
Aangezien het geschatte risico van fraude met isoglucose vanwege de aard van het product lager is, hoeven geen beperkingen te worden ingesteld voor bestemmingen waarnaar buiten het quotum geproduceerde isoglucose wordt uitgevoerd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker
1. Voor het verkoopseizoen 2014/2015 bedraagt de in artikel 139, lid 1, eerste alinea, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde kwantitatieve grens 650 000 ton voor de uitvoer zonder restitutie van buiten het quotum geproduceerde witte suiker van GN-code 1701 99.
2. Uitvoer binnen de in lid 1 vastgestelde kwantitatieve grens is toegestaan voor alle bestemmingen, met uitsluiting van:
a) |
derde landen: Albanië, Andorra, Bosnië en Herzegovina, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Kosovo (3), Liechtenstein, Montenegro, San Marino en Servië; |
b) |
gebieden van de lidstaten die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Unie: de Faeröer, Groenland, Helgoland, Ceuta, Melilla, de gemeenten Livigno en Campione d'Italia, en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent; |
c) |
Europese grondgebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Unie: Gibraltar. |
Artikel 2
Vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde isoglucose
1. Voor het verkoopseizoen 2014/2015 bedraagt de in artikel 139, lid 1, eerste alinea, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde kwantitatieve grens 70 000 ton, uitgedrukt in droge stof, voor de uitvoer zonder restitutie van buiten het quotum geproduceerde isoglucose van de GN-codes 1702 40 10, 1702 60 10 en 1702 90 30.
2. Uitvoer van de in lid 1 bedoelde producten is slechts toegestaan indien die producten aan de voorwaarden van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 951/2006 voldoen.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2014.
Zij vervalt op 30 september 2015.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 juli 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24).
(3) Deze aanduiding laat de standpunten over de status onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.
17.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 210/13 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 777/2014 VAN DE COMMISSIE
van 16 juli 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 juli 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
69,6 |
TR |
67,1 |
|
ZZ |
68,4 |
|
0707 00 05 |
AL |
74,4 |
MK |
27,7 |
|
TR |
76,0 |
|
ZZ |
59,4 |
|
0709 93 10 |
TR |
90,3 |
ZZ |
90,3 |
|
0805 50 10 |
AR |
119,4 |
BO |
89,3 |
|
CL |
123,3 |
|
EG |
75,0 |
|
TR |
155,1 |
|
UY |
124,0 |
|
ZA |
100,9 |
|
ZZ |
112,4 |
|
0808 10 80 |
AR |
213,3 |
BR |
115,4 |
|
CL |
115,0 |
|
NZ |
131,0 |
|
US |
143,9 |
|
ZA |
142,3 |
|
ZZ |
143,5 |
|
0808 30 90 |
AR |
163,1 |
CL |
132,2 |
|
NZ |
191,9 |
|
ZA |
92,2 |
|
ZZ |
144,9 |
|
0809 10 00 |
BA |
82,8 |
TR |
226,4 |
|
XS |
87,6 |
|
ZZ |
132,3 |
|
0809 29 00 |
TR |
340,2 |
ZZ |
340,2 |
|
0809 30 |
MK |
70,6 |
TR |
148,2 |
|
XS |
50,2 |
|
ZZ |
89,7 |
|
0809 40 05 |
BA |
71,9 |
ZZ |
71,9 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
17.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 210/15 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 778/2014 VAN DE COMMISSIE
van 16 juli 2014
betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor de deelperiode van 1 september 2014 tot en met 30 november 2014
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188,
Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie (3) is voorzien in de opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en de instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten. |
(2) |
De hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 door traditionele importeurs en door nieuwe importeurs A-certificaten zijn aangevraagd gedurende de eerste zeven dagen van juli 2014, overtreffen de beschikbare hoeveelheden voor producten van oorsprong uit China. |
(3) |
Derhalve moet, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006, worden vastgesteld in welke mate de uiterlijk op 14 juli 2014 aan de Commissie toegezonden aanvragen van A-certificaten kunnen worden ingewilligd overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 341/2007. |
(4) |
Met het oog op een efficiënt beheer van de procedure voor afgifte van de invoercertificaten dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Aanvragen voor A-invoercertificaten die op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 zijn ingediend gedurende de eerste zeven dagen van juli 2014 en die aan de Commissie zijn toegezonden uiterlijk op 14 juli 2014, worden ingewilligd tot de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde percentages van de gevraagde hoeveelheden.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 16 juli 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.
(3) Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie van 29 maart 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten (PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12).
BIJLAGE
Oorsprong |
Volgnummer |
Toewijzingscoëfficiënt |
||
Argentinië |
|
|
||
|
09.4104 |
X |
||
|
09.4099 |
X |
||
China |
|
|
||
|
09.4105 |
54,563852 % |
||
|
09.4100 |
0,424206 % |
||
Andere derde landen |
|
|
||
|
09.4106 |
— |
||
|
09.4102 |
— |
„X” |
: |
Voor deze oorsprong is voor de betrokken deelperiode geen hoeveelheid beschikbaar. |
„—” |
: |
Er is de Commissie geen certificaataanvraag toegezonden. |
BESLUITEN
17.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 210/17 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 16 juli 2014
betreffende de goedkeuring van de efficiënte alternator van DENSO als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/465/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 12, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 31 oktober 2013 heeft de toeleverancier DENSO Corporation (hierna de „aanvrager” genoemd) een aanvraag ingediend voor goedkeuring van de „DENSO efficient alternator” (hierna „efficiënte alternator van DENSO” genoemd) als innoverende technologie. De aanvraag is beoordeeld op volledigheid overeenkomstig artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie (2). De Commissie stelde vast dat in de oorspronkelijke aanvraag relevante informatie ontbrak en verzocht de aanvrager ze te completeren. De aanvrager verstrekte die informatie op 30 januari 2014. De aanvraag werd geacht volledig te zijn en de periode voor de beoordeling van de aanvraag door de Commissie ging in op de dag volgende op de datum van de officiële ontvangst, d.w.z. 31 januari 2014. |
(2) |
De aanvraag is beoordeeld overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 en de Technical Guidelines for the preparation of applications for the approval of innovative technologies pursuant to Regulation (EC) No 443/2009 („de technische richtsnoeren”) (3). |
(3) |
De aanvraag heeft betrekking op de efficiënte alternator van DENSO voor de afgifteklassen 150A, 180A, en 210A. De alternator heeft een rendement van ten minste 77 % zoals vastgesteld overeenkomstig de in punt 5.1.2 van bijlage I bij de technische richtsnoeren beschreven aanpak van het VDA (Verband der Automobilindustrie). Deze aanpak verwijst naar de testmethodologie beschreven in de internationale norm ISO 8854:2012 (4). Het rendement van de alternator van de aanvrager is groter dan dat van de basisalternator doordat de volgende drie verliezen worden beperkt: rectificatieverliezen, door het optimaliseren van de rectificatie via het gebruik van een „MOSFET-module”, d.w.z. een metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistor); ijzerverliezen in de stator, door het gebruik van een dunne gelamineerde kern van magnetisch staal, en koperverliezen in de stator, door het gebruik van een „segment conductor” die een grotere factor ruimte en een korter spoeluiteinde heeft. Deze technologie verschilt dus van de bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie (5) als eco-innovatie goedgekeurde Valeo Efficient Generation Alternator. |
(4) |
De Commissie is van oordeel dat uit de in de aanvraag verstrekte informatie blijkt dat aan de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en in de artikelen 2 en 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 bedoelde voorwaarden en criteria is voldaan. |
(5) |
De aanvrager heeft aangetoond dat een hoogrendementsalternator van het type beschreven in deze toepassing in niet meer dan 3 % van de in het referentiejaar 2009 geregistreerde nieuwe personenauto's is toegepast. |
(6) |
Om te bepalen welke CO2-besparingen deze innoverende technologie bij montage in een voertuig zal opleveren, moet het basisvoertuig worden aangegeven waaraan de doelmatigheid van het met de innoverende technologie uitgeruste voertuig overeenkomstig de artikelen 5 en 8 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 getoetst moet worden. De Commissie is van oordeel dat een alternator met een rendement van 67 % als passende basistechnologie kan gelden wanneer de innoverende technologie op een nieuw voertuigtype wordt gemonteerd. Indien de efficiënte alternator van DENSO in een bestaand voertuigtype wordt gemonteerd, moet de meest recente in de handel gebrachte versie van dat type alternator als basistechnologie worden genomen. |
(7) |
De aanvrager heeft een testmethode voor de CO2-reducties voorgelegd die formules bevat die consistent zijn met de in de technische richtsnoeren beschreven formules voor de vereenvoudigde benadering met betrekking tot efficiënte alternatoren. De Commissie is van oordeel dat de testmethode verifieerbare, reproduceerbare en vergelijkbare resultaten zal opleveren en dat de methode de CO2-emissievoordelen van de innoverende technologie op realistische wijze en met een sterke statistische significantie kan aantonen, overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011. |
(8) |
De Commissie merkt op dat de aanvrager in zijn methodologie gebruik heeft gemaakt van een formule voor de berekening van de standaardafwijking van de rendementswaarde van de alternator die de nauwkeurigheid van de resultaten vergroot in vergelijking met formule 1) van de methode bepaald in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU. Op alle andere vlakken zijn de testmethode van de aanvrager en de formule om de CO2-besparing te berekenen, identiek aan die van het uitvoeringsbesluit. Bijgevolg meent de Commissie dat de methode bepaald in Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU moet worden gebruikt om te bepalen hoezeer de CO2-uitstoot wordt verlaagd als gevolg van het gebruik van de efficiënte alternator van DENSO. Gezien de verbeterde nauwkeurigheid dankzij de berekening van de standaardafwijking die DENSO voorstelt, is het raadzaam formule 1) bepaald in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU, aan te passen. De aanpassing heeft geen invloed op de CO2-besparingen die zijn gecertificeerd met de methode van Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU vóór de inwerkingtreding van dit besluit. |
(9) |
Tegen die achtergrond is de Commissie van oordeel dat de aanvrager afdoende heeft aangetoond dat de door de innoverende technologie bereikte emissiereductie ten minste 1 g CO2/km bedraagt. |
(10) |
De Commissie merkt op dat de uit de innoverende technologie voortvloeiende besparingen deels op de standaardtestcyclus mogen worden aangetoond en dat de te certificeren definitieve totale besparingen derhalve overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 moeten worden bepaald. |
(11) |
De Commissie stelt vast dat het verificatierapport door het Vehicle Certification Agency (VCA) (een onafhankelijke en gecertificeerde instantie) is opgesteld en dat het de conclusies ondersteunt die in de aanvraag zijn uiteengezet. |
(12) |
Tegen die achtergrond moet er volgens de Commissie geen bezwaar worden gemaakt tegen de goedkeuring van de innoverende technologie in kwestie. |
(13) |
Om de algemene eco-innovatiecode vast te stellen die overeenkomstig de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) in de desbetreffende typegoedkeuringsdocumenten moet worden vermeld, moet voor de bij dit besluit goedgekeurde innoverende technologie de individuele code worden gespecificeerd. |
(14) |
Fabrikanten die de CO2-besparingen die uit de toepassing van de bij dit besluit goedgekeurde innovatieve technologie voortvloeien, willen aanwenden voor een verlaging van hun gemiddelde specifieke CO2-emissies en zo hun specifieke emissiedoelstellingen te verwezenlijken, moeten overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 in hun aanvraag voor een EG-typegoedkeuringscertificaat voor de betrokken voertuigen naar dit besluit verwijzen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De efficiënte alternator van DENSO die een rendement heeft van ten minste 77 % door drie verschillende verliezen in te perken en bestemd is voor gebruik in voertuigen van categorie M1, wordt goedgekeurd als innoverende technologie in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009.
2. De reductie van de CO2-emissies door het gebruik van de in lid 1 genoemde alternator wordt bepaald volgens de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU beschreven methode.
3. Krachtens artikel 11, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 mag de overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde CO2-emissiereductie slechts worden gecertificeerd en in het certificaat van overeenstemming en de desbetreffende typegoedkeuringsdocumentatie zoals omschreven in de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG worden opgenomen als de reductie gelijk is aan of meer is dan de in artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 vastgestelde drempelwaarde.
4. De individuele eco-innovatiecode die moet worden vermeld in de typegoedkeuringsdocumentatie voor de bij dit besluit goedgekeurde innoverende technologie, is „6”.
Artikel 2
Wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU
1. In punt 2 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU wordt formule 1) vervangen door:
„”.
2. Deze wijziging heeft geen invloed op de certificering die overeenkomstig artikel 11 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 is verricht vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 16 juli 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie van 25 juli 2011 tot vaststelling van een procedure voor de goedkeuring en certificering van innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 194 van 26.7.2011, blz. 19).
(3) http://ec.europa.eu/clima/policies/transport/vehicles/cars/docs/guidelines_en.pdf
(4) „ISO 8854” genoemd. Road vehicles — Alternators with regulators — Test methods and general requirements Referentienummer: ISO 8854:2012(E).
(5) Uitvoeringsbesluit 2013/341/EU van de Commissie van 27 juni 2013 betreffende de goedkeuring van de Valeo Efficient Generation Alternator als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 179 van 29.6.2013, blz. 98).
(6) Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).
Rectificaties
17.7.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 210/20 |
Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 774/2014 van de Commissie van 15 juli 2014 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 juli 2014
( Publicatieblad van de Europese Unie L 209 van 16 juli 2014 )
Bladzijde 53: in bijlage II wordt punt 1 als volgt gewijzigd:
„1. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:
|
(1) Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).”.