ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 205

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
12 juli 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie betreffende het van kracht worden van de verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika

1

 

 

2014/451/EU

 

*

Besluit van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de ondertekening en de sluiting van de Deelnameovereenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya)

2

 

 

Deelname-Overeenkomst Tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya)

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 753/2014 van de Raad van 11 juli 2014 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 754/2014 van de Commissie van 11 juli 2014 betreffende de weigering van de toelating van Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding ( 1 )

10

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 755/2014 van de Commissie van 11 juli 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

12

 

*

Verordening (EU) nr. 756/2014 van de Europese Centrale Bank van 8 juli 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1072/2013 (ECB/2013/34) met betrekking tot statistieken van door monetaire financiële instellingen gehanteerde rentetarieven (ECB/2014/30)

14

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/452/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 juli 2014 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

15

 

 

2014/453/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 juli 2014 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

18

 

 

2014/454/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 juli 2014 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

20

 

*

Besluit 2014/455/GBVB van de Raad van 11 juli 2014 tot wijziging van Besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

22

 

 

2014/456/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 4 februari 2014 betreffende de door Spanje ten uitvoer gelegde maatregel SA.21817 (C 3/07) (ex NN 66/06) inzake Spaanse elektriciteitstarieven: gebruikers (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 7741)  ( 1 )

25

 

 

2014/457/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 4 februari 2014 betreffende de door Spanje ten uitvoer gelegde maatregel SA.36559 (C 3/07) (ex NN 66/06) inzake Spaanse elektriciteitstarieven: distributeurs (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 7743)  ( 1 )

45

 

 

2014/458/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 9 juli 2014 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4479)

62

 

 

2014/459/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 10 juli 2014 betreffende het op de markt brengen, voor essentiële toepassingen, van biociden die koper bevatten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4611)

76

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/1


Informatie betreffende het van kracht worden van de verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika

De verlenging van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de regering van de Verenigde Staten van Amerika, welke overeenkomst is ondertekend op 5 december 1997 (1) en is verlengd in 2004 (2), 2009 (3), en 2014 (4), is in overeenstemming met artikel 12, onder a), van de overeenkomst op 13 juni 2014 van kracht geworden. De verlenging van de overeenkomst met een nieuwe termijn van vijf jaar, overeenkomstig artikel 12, onder b), ervan, is ingegaan op 14 oktober 2013.


(1)  PB L 284 van 22.10.1998, blz. 37.

(2)  PB L 335 van 11.11.2004, blz. 5.

(3)  PB L 90 van 2.4.2009, blz. 20.

(4)  PB L 128 van 30.4.2014, blz. 43.


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/2


BESLUIT VAN DE RAAD

van 26 mei 2014

betreffende de ondertekening en de sluiting van de Deelnameovereenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya)

(2014/451/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 37, in samenhang met artikel 218, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10, lid 4, van Besluit 2013/233/GBVB van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (1) van de Raad inzake EUBAM Libya staat dat de nadere regelingen betreffende de deelneming van derde staten worden vastgesteld in krachtens artikel 37 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te sluiten overeenkomsten en, voor zover nodig, in aanvullende technische regelingen.

(2)

Nadat de Raad op 17 maart 2014 een besluit had genomen waarin machtiging werd verleend voor het openen van onderhandelingen, heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid onderhandeld over een Deelnameovereenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (hierna „de deelnameovereenkomst” genoemd).

(3)

De deelnameovereenkomst dient te worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Deelnameovereenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) is goedgekeurd namens de Unie.

De tekst van de deelnameovereenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de deelnameovereenkomst te ondertekenen teneinde de Unie daardoor te binden.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad verstrekt namens de Unie de in artikel 9, lid 1, van de deelnameovereenkomst bedoelde kennisgeving.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 26 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

Ch. VASILAKOS


(1)  PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15.


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/3


VERTALING

DEELNAME-OVEREENKOMST

Tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya)

DE EUROPESE UNIE („EU” of „Unie”),

enerzijds, en

DE ZWITSERSE BONDSSTAAT,

anderzijds,

hierna gezamenlijk „de partijen” genoemd,

REKENING HOUDEND MET:

Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (1),

De brief d.d. 6 november 2013 van het hoofd van het Zwitserse departement van Buitenlandse Zaken (FDFA), waarin een bijdrage aan EUBAM Libya wordt aangeboden,

Besluit EUBAM Libya/2/2014 van het Politiek en Veiligheidscomité van 14 januari 2014 inzake de aanvaarding van de bijdrage van de Zwitserse Bondsstaat aan de missie van de Europese Unie in Libië (2),

Besluit EUBAM Libya/1/2014 van het Politiek en Veiligheidscomité van 14 januari 2014 tot instelling van het Comité van contribuanten aan de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (3),

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Deelname aan de missie

1.   De Zwitserse Bondsstaat sluit zich aan bij Besluit 2013/233/GBVB van de Raad en bij ieder ander besluit waarbij de Raad van de Europese Unie besluit EUBAM Libya te verlengen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst en eventuele vereiste uitvoeringsregelingen.

2.   De bijdrage van de Zwitserse Bondsstaat aan EUBAM Libya doet geen afbreuk aan de autonome besluitvorming van de Unie.

3.   De Zwitserse Bondsstaat draagt er zorg voor dat zijn personeel dat aan EUBAM Libya deelneemt, zijn taak uitoefent overeenkomstig:

Besluit 2013/233/GBVB van de Raad en alle eventuele latere wijzigingen;

het missieplan;

de uitvoeringsmaatregelen.

4.   Personeel dat door de Zwitserse Bondsstaat bij EUBAM Libya gedetacheerd wordt, laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van EUBAM Libya.

5.   De Zwitserse Bondsstaat brengt het hoofd van de missie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid tijdig op de hoogte van elke wijziging in zijn bijdrage aan de operatie.

Artikel 2

Status van het personeel

1.   De status van het personeel dat door de Zwitserse Bondsstaat wordt geleverd aan EUBAM Libya wordt geregeld in de overeenkomst tussen de Europese Unie en Libië betreffende de status van EUBAM Libya in Libië.

2.   Onverminderd de in lid 1 bedoelde overeenkomst over de status van de missie oefent de Zwitserse Bondsstaat rechtsmacht uit ten aanzien van zijn personeel dat aan EUBAM Libya deelneemt.

3.   De Zwitserse Bondsstaat is verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen aangaande de deelname aan EUBAM Libya in Libië, afkomstig van of met betrekking tot leden van zijn personeel. De Zwitserse Bondsstaat is verantwoordelijk voor het overeenkomstig zijn wet- en regelgeving instellen van vorderingen, in rechte of tuchtrechtelijk, tegen leden van zijn personeel.

4.   De partijen komen overeen af te zien van al hun wederzijdse vorderingen, behoudens vorderingen uit overeenkomst, voor het geval dat middelen die eigendom zijn van of ingezet worden door een van de partijen schade oplopen, verloren gaan of vernield worden als gevolg van de uitoefening van hun taken in verband met activiteiten uit hoofde van deze overeenkomst, uitgezonderd in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag.

5.   De Zwitserse Bondsstaat legt bij de ondertekening van deze overeenkomst een verklaring af inzake het afzien van schadevorderingen tegen een aan EUBAM Libya deelnemende staat.

6.   De Unie draagt er zorg voor dat haar lidstaten bij de ondertekening van deze overeenkomst een verklaring afleggen inzake het afzien van schadevorderingen, wat betreft de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan EUBAM Libya.

Artikel 3

Gerubriceerde informatie

De Overeenkomst tussen de Zwitserse Bondsstaat en de Europese Unie inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens (4), ondertekend te Brussel op 28 april 2008, is van toepassing in het kader van EUBAM Libya.

Artikel 4

Commandostructuur

1.   Aan EUBAM Libya deelnemend Zwitsers personeel blijft volledig onder bevel van de autoriteiten van zijn land.

2.   De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over hun personeel over aan de civiele operationele commandant van de Unie.

3.   De civiele operationele commandant neemt de verantwoordelijkheid voor EUBAM Libya op zich en oefent het commando en de controle erover uit op strategisch niveau.

4.   Het hoofd van de missie neemt de verantwoordelijkheid voor EUBAM Libya op zich en oefent het commando en de controle erover uit.

5.   Het hoofd van de missie leidt EUBAM Libya en zorgt voor het dagelijks beheer ervan.

6.   De Zwitserse Bondsstaat heeft bij de dagelijkse aansturing van de operatie dezelfde rechten en verplichtingen als de deelnemende lidstaten van de EU.

7.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel van EUBAM Libya. De Zwitserse nationale autoriteit neemt zo nodig tuchtrechtelijke maatregelen.

8.   Door de Zwitserse Bondsstaat wordt een contactpersoon voor het nationaal contingent (NCP) aangesteld om zijn nationaal contingent in EUBAM Libya te vertegenwoordigen. De NCP rapporteert aan het hoofd van de missie over nationale aangelegenheden en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.

9.   Het besluit om de missie te beëindigen wordt door de Unie genomen na overleg met de Zwitserse Bondsstaat, als dit land nog deelneemt aan EUBAM Libya op de datum waarop de missie wordt beëindigd.

Artikel 5

Financiële aspecten

1.   De Zwitserse Bondsstaat draagt alle kosten in verband met zijn deelname aan EUBAM Libya, onverminderd lid 3.

2.   In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van de staat/de staten waar de missie plaatsvindt, betaalt de Zwitserse Bondsstaat, wanneer zijn aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding, in voorkomend geval onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de bepalingen betreffende de status van de strijdkrachten, als bedoeld in artikel 2, lid 1.

3.   De Unie stelt de Zwitserse Bondsstaat vrij van elke financiële bijdrage aan de gemeenschappelijke kosten van EUBAM Libya.

Artikel 6

Regelingen voor de uitvoering van de overeenkomst

De voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen worden getroffen door de bevoegde autoriteiten van de Unie en de bevoegde autoriteiten van de Zwitserse Bondsstaat.

Artikel 7

Niet-naleving

Indien een van de partijen de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst niet naleeft, heeft de andere partij het recht om deze overeenkomst schriftelijk te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand.

Artikel 8

Beslechting van geschillen

Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden langs diplomatieke weg tussen de partijen beslecht.

Artikel 9

Inwerkingtreding en beëindiging

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgend op de wederzijdse kennisgeving van de partijen dat de voor dat doel noodzakelijke interne procedures zijn voltooid.

2.   Deze overeenkomst wordt voorlopig toegepast vanaf de datum van de ondertekening.

3.   Deze overeenkomst blijft van kracht zolang de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan de missie duurt.

4.   Elke partij kan deze overeenkomst opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. De beëindiging is drie maanden na de datum van de kennisgeving een feit.

Gedaan te Brussel, de vierde juli tweeduizend veertien, in twee exemplaren in het Engels.

Voor de Europese Unie

Voor de Zwitserse Bondsstaat


(1)  PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15.

(2)  PB L 14 van 18.1.2014, blz. 15.

(3)  PB L 14 van 18.1.2014, blz. 13.

(4)  PB L 181 van 10.7.2008, blz. 58.


Verklaringen van de lidstaten van de EU

„Bij de uitvoering van Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya), zullen de lidstaten van de EU, voor zover hun nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk afzien van schadevorderingen tegen de Zwitserse Bondsstaat wegens lichamelijk letsel of dood van een lid van hun personeel, c.q. schade aan of verlies van middelen die hun eigendom zijn en die door EUBAM Libya zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door personeel van de Zwitserse Bondsstaat werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van EUBAM Libya, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag, of

is voortgevloeid uit het gebruik van middelen die eigendom zijn van de Zwitserse Bondsstaat en die middelen gebruikt werden in het kader van de missie, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van het uit de Zwitserse Bondsstaat afkomstige personeel van de EU-missie dat die middelen gebruikte.”.


Verklaring van de Zwitserse Bondsstaat

„Bij de uitvoering van Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya), zal de Zwitserse Bondsstaat, voor zover zijn nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk afzien van schadevorderingen tegen elke andere aan EUBAM Libya deelnemende staat wegens lichamelijk letsel of dood van een lid van zijn personeel, c.q. schade aan of verlies van middelen die zijn eigendom zijn en die door de missie van de EU zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van EUBAM Libya, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag, of

voortvloeide uit het gebruik van middelen die eigendom zijn van aan de EU-missie deelnemende staten, op voorwaarde dat deze middelen ten behoeve van de missie zijn gebruikt, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van het personeel van de EU-missie dat deze middelen gebruikte.”.


VERORDENINGEN

12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 753/2014 VAN DE RAAD

van 11 juli 2014

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1), en met name artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 maart 2014 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 269/2014 vastgesteld.

(2)

Gezien de ernst van de situatie in Oekraïne, is de Raad van oordeel dat bijkomende personen moeten worden toegevoegd aan de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 296/2014 opgenomen lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 296/2014 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening genoemde personen worden toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 296/2014.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GOZI


(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 6.


BIJLAGE

LIJST VAN PERSONEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Aleksandr Yurevich BORODAI (Александр Юрьевич Бородай)

Geboorte-datum: 25.7.1972, Moskou

Zogenoemd „minister-president van de Volksrepubliek Donjetsk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Donjetsk” (verklaarde bijvoorbeeld op 8 juli het volgende: „Onze strijdkrachten voeren een speciale actie uit tegen de Oekraïense „fascisten””). Ondertekenaar van het memorandum van overeenstemming inzake de „Novorossiya-Unie” („Unie van Nieuw-Rusland”).

12.7.2014

2.

Alexander KHODAKOVSKY (Александр Сергеевич Ходаковский)

 

Zogenoemd „minister van Veiligheid van de Volksrepubliek Donjetsk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische veiligheidsactiviteiten van de zogenoemde „Volksrepubliek Donjetsk”.

12.7.2014

3.

Alexandr Aleksandrovich KALYUSSKY, (Александр Александрович Калюсский)

 

Zogenoemd „de facto vice-minister-president; minister van Sociale Zaken van de Volksrepubliek Donjetsk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Donjetsk”.

12.7.2014

4.

Alexander KHRYAKOV

 

Zogenoemd „minister van Informatie en Massa-communicatie van de Volksrepubliek Donjetsk”.

Verantwoordelijk voor de pro-separatistische propaganda-activiteiten van de zogenoemde „Volksrepubliek Donjetsk”.

12.7.2014

5.

Marat BASHIROV

 

Zogenoemd „minister-president van de Raad van Ministers van de Volksrepubliek Lugansk” (bevestigd op 8 juli).

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Lugansk”.

12.7.2014

6.

Vasyl NIKITIN

 

Zogenoemd „vice-minister-president van de Raad van Ministers van de Volksrepubliek Lugansk”, (voordien „minister-president van de Volksrepubliek Lugansk”, en voormalig woordvoerder van het „Leger van het Zuidoosten”).

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Lugansk”.

Is de man achter de verklaring van het Leger van het Zuidoosten dat de Oekraïense presidentsverkiezingen in de „Volksrepubliek Lugansk” niet kunnen plaatsvinden vanwege de „nieuwe” status van de regio.

12.7.2014

7.

Aleksey KARYAKIN (Алексей Карякин)

1979

Zogenoemd „voorzitter van de Hoge Raad van de Volksrepubliek Lugansk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de „Hoge Raad”, verantwoordelijk voor het verzoek aan de Russische Federatie om de onafhankelijkheid van de „Volksrepubliek Lugansk” te erkennen.

Ondertekenaar van het memorandum van overeenstemming inzake de „Novorossiya-Unie” („Unie van Nieuw-Rusland”).

12.7.2014

8.

Yurij IVAKIN (Юрий Ивакин)

 

Zogenoemd „minister van Binnenlandse Zaken van de Volksrepubliek Lugansk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Lugansk”.

12.7.2014

9.

Igor PLOTNITSKY

 

Zogenoemd „minister van Defensie van de Volksrepubliek Lugansk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Lugansk”.

12.7.2014

10.

Nikolay KOZITSYN

20.6.1956, regio Donjetsk

Commandant van het Kozakkenleger.

Voert het bevel over separatisten in het oosten van Oekraïne die strijden tegen de Oekraïense overheidstroepen.

12.7.2014

11.

Oleksiy MOZGOVY (Олексій Мозговий)

 

Een van de leiders van de gewapende groeperingen in het oosten van Oekraïne.

Verantwoordelijk voor het opleiden van separatisten die worden ingezet in de strijd tegen de Oekraïense overheidstroepen.

12.7.2014


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 754/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 juli 2014

betreffende de weigering van de toelating van Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van toelatingsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Bij artikel 10, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1831/2003, in samenhang met artikel 10, leden 1 tot en met 4, van die verordening, worden specifieke bepalingen vastgesteld voor de evaluatie van in de Unie als inkuiltoevoegingsmiddelen gebruikte producten op de datum waarop die verordening van toepassing werd.

(2)

Overeenkomstig artikel 10, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 werden Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044), voorheen Lactococcus lactis (NCIMB 30044), in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding opgenomen als inkuiltoevoegingsmiddelen voor alle diersoorten.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003, in samenhang met artikel 7 van die verordening, werden aanvragen ingediend voor de verlening van een toelating voor Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten, waarbij is verzocht om die toevoegingsmiddelen in te delen in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „inkuiltoevoegingsmiddelen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 6 maart 2014 (2) geconcludeerd dat Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) resistent zijn tegen tetracycline, een antibioticum dat in de menselijke en de diergeneeskunde wordt gebruikt.

(5)

Volgens de beschikbare informatie kan het risico niet worden uitgesloten dat Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) de resistentie tegen dit antibioticum overdragen naar andere micro-organismen. Bijgevolg is niet bewezen dat Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) geen negatief effect hebben op de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu, indien zij worden gebruikt als toevoegingsmiddelen voor diervoeding onder de voorgestelde voorwaarden.

(6)

Aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 gestelde voorwaarden voor verlening van de toelating is dus niet voldaan. Bijgevolg dient de toelating van Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) als toevoegingsmiddel voor diervoeding te worden geweigerd.

(7)

Aangezien verder gebruik van Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding een risico kan vormen voor de diergezondheid en voor de gezondheid van de mens, moeten deze additieven zo spoedig mogelijk uit de handel worden genomen. Om praktische redenen is het echter noodzakelijk de belanghebbende partijen een overgangsperiode te gunnen waarbinnen zij hun bestaande voorraden van met deze additieven geproduceerd kuilvoer kunnen opgebruiken.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Weigering van de toelating

De toelating van Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) als toevoegingsmiddel voor diervoeding wordt geweigerd.

Artikel 2

Overgangsmaatregelen

1.   De bestaande voorraden van Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) en van voormengsels daarmee worden zo spoedig mogelijk uit de handel genomen, uiterlijk op 30 september 2014.

2.   Kuilvoer dat met Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30068) en Pediococcus pentosaceus (NCIMB 30044) of met voormengsels daarmee is geproduceerd vóór 1 augustus 2014, kan worden opgebruikt zolang de voorraad strekt.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2014; 12(3):3609 en EFSA Journal 2014; 12(3):3610.


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 755/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 juli 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

53,5

MK

97,3

TR

53,3

XS

47,9

ZZ

63,0

0707 00 05

AL

74,4

MK

27,7

TR

76,0

ZZ

59,4

0709 93 10

TR

97,2

ZZ

97,2

0805 50 10

AR

92,8

TR

148,4

UY

122,9

ZA

112,0

ZZ

119,0

0808 10 80

AR

106,9

BR

111,7

CL

103,6

NZ

132,2

ZA

120,0

ZZ

114,9

0808 30 90

AR

76,3

CL

99,3

NZ

184,8

ZA

98,2

ZZ

114,7

0809 10 00

BA

82,8

MK

85,8

TR

242,4

XS

59,5

ZZ

117,6

0809 29 00

TR

236,1

ZZ

236,1

0809 30

MK

60,6

TR

138,6

ZZ

99,6

0809 40 05

BA

70,3

ZZ

70,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/14


VERORDENING (EU) Nr. 756/2014 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 8 juli 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1072/2013 (ECB/2013/34) met betrekking tot statistieken van door monetaire financiële instellingen gehanteerde rentetarieven

(ECB/2014/30)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid artikel 5,

Gezien Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), inzonderheid artikel 5, lid 1, en artikel 6, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1072/2013 van de Europese Centrale Bank (ECB/2013/34) (2) is op 27 november 2013 in werking getreden en is met ingang van 1 januari 2015 van toepassing op de rapportage van rentegegevens van monetaire financiële instellingen (MFI's).

(2)

Verordening (EU) nr. 1072/2013 (ECB/2013/34) schrijft afzonderlijke rapportage voor van het transactievolume van nieuwe contracten van overgesloten leningen en tegelijkertijd schrijft paragraaf 4 van deel 13 van bijlage II bij Richtsnoer ECB/2014/15 (3) ook de verstrekking van gegevens voor inzake de rentetarieven die van toepassing zijn op overgesloten leningen.

(3)

Het is noodzakelijk de reikwijdte van overgesloten leningen in Verordening (EU) nr. 1072/2013 (ECB/2013/34) af te stemmen op Richtsnoer ECB/2014/15, waardoor een correcte registratie wordt verzekerd van heronderhandelingen over leningen die plaatsvinden in de rapportageperiode gedurende welke de lening werd verstrekt, evenals de accurate rapportage van het transactievolume van overgesloten leningen indien deze leningen nog niet volledig zijn opgenomen, d.w.z. leningen die in tranches worden opgenomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging

In afdeling VI van deel 2 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1072/2013 (ECB/2013/34) wordt paragraaf 22 als volgt vervangen:

„22.

Voor de afzonderlijke rapportage van het transactievolume van nieuwe contracten van overgesloten leningen aan huishoudens en niet-financiële vennootschappen in MFI-rentestatistieken omvat overgesloten leningen alle nieuw afgesloten leningen, m.u.v. doorlopende leningen en rekening-courantkredieten en schulden op kredietkaarten, die zijn toegekend, maar nog niet zijn terugbetaald ten tijde van heronderhandeling daarover.”.

Artikel 2

Slotbepalingen

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 8 juli 2014.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(2)  Verordening (EU) nr. 1072/2013 van de Europese Centrale Bank van 24 september 2013 met betrekking tot statistieken van door monetaire financiële instellingen gehanteerde rentetarieven (ECB/2013/34) (PB L 297 van 7.11.2013, blz. 51).

(3)  Richtsnoer ECB/2014/15 van 4 april 2014 betreffende monetaire en financiële statistieken (vastgesteld op 4 april 2014 en beschikbaar op de ECB-website: www.ecb.europa.eu). Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


BESLUITEN

12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/15


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 juli 2014

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

(2014/452/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 19, lid 2, artikel 21, lid 2, en de artikelen 114, 168, 169 en 197, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan Protocol nr. 31 bij die overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst bevat bepalingen en regelingen betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.

(4)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(5)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken.

(6)

Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden is gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 juli 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

P. C. PADOAN


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van het programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITE VAN DE EER Nr. …/2014

van

tot wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITE VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (1).

(2)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In Protocol nr. 31 wordt artikel 5 als volgt gewijzigd:

1)

In lid 5 worden de woorden „, in het programma bedoeld in het veertiende streepje, met ingang van 1 januari 2014” ingevoegd na de woorden „in het programma bedoeld in het dertiende streepje, met ingang van 1 januari 2012.”.

2)

In lid 8 wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32013 R 1381: Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020 (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62).

Liechtenstein neemt alleen deel aan de activiteiten in het kader van de begrotingsonderdelen 33 01 04 01 — Ondersteunende uitgaven voor Rechten en Burgerschap en 33 02 02 — Bestrijding van discriminatie en bevordering van gelijkheid.

Noorwegen wordt vrijgesteld van deelname en financiële bijdrage aan dit programma.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (2).

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van, en het EER-supplement bij, het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 354 van 28.12.2013, blz. 62.

(2)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/18


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 juli 2014

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

(2014/453/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan Protocol 31 bij die overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)

Protocol 31 bevat bepalingen en regelingen betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.

(4)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(5)

Protocol 31 moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken.

(6)

Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden is gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 juli 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

P. C. PADOAN


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITE VAN DE EER Nr. …/2014

van

tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (1).

(2)

Protocol 31 bij de EER-overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In Protocol 31 bij de EER-overeenkomst wordt in punt 5 van artikel 2 het volgende toegevoegd:

„—

32013 R 1316: Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

De deelname van de EVA-staten beperkt zich tot de telecommunicatiesector van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen.

Liechtenstein wordt vrijgesteld van deelname en financiële bijdrage aan dit programma.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (2).

Het is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van, en het EER-supplement bij, het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129.

(2)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/20


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 juli 2014

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over een wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

(2014/454/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan bijlage XX (Milieu) bij die overeenkomst bij besluit van het Gemengd Comité van de EER worden gewijzigd.

(3)

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Het door de Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt moet derhalve worden gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 8 juli 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

P. C. PADOAN


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITE VAN DE EER Nr. …/2014

van

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITE VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna de „EER-overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (1), gerectificeerd bij PB L 161 van 29.6.2010, blz. 11, moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Bijlage XX bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 1k (Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad) het volgende ingevoegd:

„1 l.

32009 L 0128: Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71), gerectificeerd bij PB L 161 van 29.6.2010, blz. 11.

De bepalingen van de richtlijn worden voor de toepassing van deze Overeenkomst als volgt aangepast:

Wat Noorwegen betreft, worden in artikel 4, lid 2, de woorden „26 november 2012” vervangen door de woorden „1 januari 2016”.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Richtlijn 2009/128/EG, gerectificeerd bij PB L 161 van 29.6.2010, blz. 11, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (2), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… (3) van het Gemengd Comité van de EER [waarbij Verordening (EG) nr. 1107/2009 in de EER-overeenkomst werd opgenomen], als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van, en het EER-supplement bij, het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, …

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71.

(2)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

(3)  PB L …


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/22


BESLUIT 2014/455/GBVB VAN DE RAAD

van 11 juli 2014

tot wijziging van Besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien Besluit 2014/145/GBVB van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 maart 2014 heeft de Raad Besluit 2014/145/GBVB vastgesteld.

(2)

Gezien de ernst van de situatie in Oekraïne, is de Raad van oordeel dat bijkomende personen moeten worden toegevoegd aan de in de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB opgenomen lijst van personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen.

(3)

De bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij dit besluit genoemde personen worden toegevoegd aan de lijst in de bijlage bij Besluit 2014/145/GBVB.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

S. GOZI


(1)  PB L 78 van 17.3.2014, blz. 16.


BIJLAGE

LIJST VAN PERSONEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 1

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum van plaatsing op de lijst

1.

Aleksandr Yurevich BORODAI (Александр Юрьевич Бородай)

Geboorte-datum: 25.7.1972, Moskou

Zogenoemd „minister-president van de Volksrepubliek Donjetsk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Donjetsk” (verklaarde bijvoorbeeld op 8 juli het volgende: „Onze strijdkrachten voeren een speciale actie uit tegen de Oekraïense „fascisten””). Ondertekenaar van het memorandum van overeenstemming inzake de „Novorossiya-Unie” („Unie van Nieuw-Rusland”).

12.7.2014

2.

Alexander KHODAKOVSKY (Александр Сергеевич Ходаковский)

 

Zogenoemd „minister van Veiligheid van de Volksrepubliek Donjetsk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische veiligheidsactiviteiten van de zogenoemde „Volksrepubliek Donjetsk”.

12.7.2014

3.

Alexandr Aleksandrovich KALYUSSKY, (Александр Александрович Калюсский)

 

Zogenoemd „de facto vice-minister-president; minister van Sociale Zaken van de Volksrepubliek Donjetsk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Donjetsk”.

12.7.2014

4.

Alexander KHRYAKOV

 

Zogenoemd „minister van Informatie en Massa-communicatie van de Volksrepubliek Donjetsk”.

Verantwoordelijk voor de pro-separatistische propaganda-activiteiten van de zogenoemde „Volksrepubliek Donjetsk”.

12.7.2014

5.

Marat BASHIROV

 

Zogenoemd „minister-president van de Raad van Ministers van de Volksrepubliek Lugansk” (bevestigd op 8 juli).

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Lugansk”.

12.7.2014

6.

Vasyl NIKITIN

 

Zogenoemd „vice-minister-president van de Raad van Ministers van de Volksrepubliek Lugansk”, (voordien „minister-president van de Volksrepubliek Lugansk”, en voormalig woordvoerder van het „Leger van het Zuidoosten”).

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Lugansk”.

Is de man achter de verklaring van het Leger van het Zuidoosten dat de Oekraïense presidentsverkiezingen in de „Volksrepubliek Lugansk” niet kunnen plaatsvinden vanwege de „nieuwe” status van de regio.

12.7.2014

7.

Aleksey KARYAKIN (Алексей Карякин)

1979

Zogenoemd „voorzitter van de Hoge Raad van de Volksrepubliek Lugansk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de „Hoge Raad”, verantwoordelijk voor het verzoek aan de Russische Federatie om de onafhankelijkheid van de „Volksrepubliek Lugansk” te erkennen.

Ondertekenaar van het memorandum van overeenstemming inzake de „Novorossiya-Unie” („Unie van Nieuw-Rusland”).

12.7.2014

8.

Yurij IVAKIN (Юрий Ивакин)

 

Zogenoemd „minister van Binnenlandse Zaken van de Volksrepubliek Lugansk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Lugansk”.

12.7.2014

9.

Igor PLOTNITSKY

 

Zogenoemd „minister van Defensie van de Volksrepubliek Lugansk”.

Verantwoordelijk voor de separatistische „overheids-activiteiten” van de zogenoemde „regering van de Volksrepubliek Lugansk”.

12.7.2014

10.

Nikolay KOZITSYN

20.6.1956, regio Donjetsk

Commandant van het Kozakkenleger.

Voert het bevel over separatisten in het oosten van Oekraïne die strijden tegen de Oekraïense overheidstroepen.

12.7.2014

11.

Oleksiy MOZGOVY (Олексій Мозговий)

 

Een van de leiders van de gewapende groeperingen in het oosten van Oekraïne.

Verantwoordelijk voor het opleiden van separatisten die worden ingezet in de strijd tegen de Oekraïense overheidstroepen.

12.7.2014


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/25


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2014

betreffende de door Spanje ten uitvoer gelegde maatregel SA.21817 (C 3/07) (ex NN 66/06) inzake Spaanse elektriciteitstarieven: gebruikers

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 7741)

(Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/456/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 27 april 2006 hebben de ondernemingen Céntrica plc en Céntrica Energía S.L.U. (hierna gezamenlijk „Céntrica” genoemd) bij de Commissie een klacht ingediend met betrekking tot het in Spanje in 2005 toegepaste stelsel van gereglementeerde elektriciteitstarieven.

(2)

Bij brief van 27 juli 2006 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht om informatie over bovengenoemde maatregel. De Commissie heeft de verlangde informatie ontvangen bij brief van 22 augustus 2006.

(3)

Op 12 oktober 2006 is de zaak geregistreerd als niet-aangemelde steun (zaak NN 66/06).

(4)

Bij brief van 9 november 2006 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht om nadere toelichtingen over de maatregel. De Spaanse autoriteiten hebben geantwoord bij brief van 12 december 2006.

(5)

De Commissie heeft de Spaanse autoriteiten bij brief van 24 januari 2007 in kennis gesteld van haar besluit om ten aanzien van deze maatregel de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in te leiden.

(6)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de steunmaatregel te maken.

(7)

De Spaanse autoriteiten hebben bij brief van 26 februari 2007 hun opmerkingen kenbaar gemaakt.

(8)

De Commissie heeft opmerkingen van de volgende belanghebbenden ontvangen: deelregering van Galicië (brief van 23 maart 2007), Céntrica (brieven van 26 maart 2007 en 3 juli 2007), ACIE — Vereniging van onafhankelijke energieleveranciers (Asociación de Comercializadores Independientes de Energía) (brief van 26 maart 2007), regering van Asturië (brief van 27 maart 2007), AEGE — Vereniging van energie-intensieve afnemers (Asociación de empresas con gran consumo de energía) (brief van 2 april 2007, aangevuld op 21 november 2011), Asturiana de Zinc — AZSA (brief van 3 april 2007), Ferroatlántica — metaalproducent (brief van 3 april 2007), Alcoa (brief van 3 april 2007), UNESA — Spaanse vereniging voor de elektriciteitsindustrie (Asociación Española de la Industria Eléctrica) (brief van 25 april 2007), ENEL Viesgo (brief van 26 april 2007), Iberdrola (brief van 26 april 2007), Unión Fenosa Distribución (brief van 27 april 2007), Hidrocantábrico Distribución Eléctrica (brief van 27 april 2007), Endesa Distribución Eléctrica (brief van 27 april 2007).

(9)

Bij brieven van 15 mei 2007 en 6 juli 2007 heeft de Commissie de opmerkingen van de belanghebbenden toegezonden aan de Spaanse autoriteiten, die in de gelegenheid werden gesteld opmerkingen te maken. Deze opmerkingen zijn toegezonden bij brief van 2 augustus 2007.

(10)

Céntrica heeft aanvullende inlichtingen verstrekt bij brieven van 1 juni 2007, 28 augustus 2007, 4 februari 2008 en 1 maart 2008; AEGE bij brief van 21 november 2011 en Ferroatlántica bij brief van 5 december 2011.

(11)

Bij brieven van 30 juli 2009, 19 maart 2010, 6 oktober 2011, 12 april 2012, 31 augustus 2012, 4 februari 2013 en 17 juli 2013 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht om verdere toelichting over de maatregel. De Spaanse autoriteiten hebben geantwoord bij brieven van respectievelijk 5 oktober 2009, 26 april 2010, 7 december 2011, 12 juni 2012, 18 oktober 2012, 11 februari 2013 en 4 oktober 2013.

(12)

Op 19 april 2013 is het dossier opgesplitst in twee delen: de onderhavige zaak SA.21817 (C 3/07 ex NN 66/06), die betrekking heeft op de steunmaatregelen ten gunste van de eindgebruikers van elektriciteit, en zaak SA.36559 (C 3a/07 ex NN 66/06), die betrekking heeft op de steunmaatregelen ten gunste van de elektriciteitsdistributeurs. Het onderhavige besluit heeft uitsluitend betrekking op de mogelijke steunmaatregelen ten gunste van de onder de procedure vallende eindgebruikers van elektriciteit, dat wil zeggen, met uitsluiting van huishoudens en kleine ondernemingen.

2.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

HET SPAANSE ELEKTRICITEITSSYSTEEM IN 2005

(13)

In het bij wet 54/1997 van 27 november 1997 vastgestelde rechtskader voor de elektriciteitssector (Ley del Sector Eléctrico, hierna „LSE” genoemd) dat van toepassing was in 2005, wordt de levering van elektriciteit aan eindgebruikers met gereglementeerde tarieven een gereglementeerde activiteit genoemd. Deze taak werd bij wet aan de distributeurs toegewezen.

(14)

In 2005 konden alle eindgebruikers van elektriciteit op de Spaanse markt hetzij leveringscontracten sluiten met onafhankelijke leveranciers, hetzij stroom afnemen tegen door de Staat vastgestelde gereglementeerde tarieven. Op de gereglementeerde markt hadden alle eindgebruikers die hierom verzochten, recht op levering door hun plaatselijke distributeur tegen het integrale gereglementeerde tarief (all-in prijs), afhankelijk van hun profiel en verbruik. Op de vrije markt betaalden afnemers een heffing voor de toegang tot het netwerk die ook gereglementeerd was, en moesten zij daarbovenop de kosten voor de levering van energie dragen. Sinds de voltooiing van de hervorming van de elektriciteitssector in 2009 leveren distributeurs niet langer elektriciteit tegen integrale gereglementeerde tarieven.

(15)

De integrale gereglementeerde tarieven en de gereglementeerde heffingen voor de toegang tot het netwerk werden vooraf vastgesteld voor het hele jaar, doorgaans vóór het eind van jaar N – 1, maar konden in de loop van het jaar worden aangepast (3). Voor de jaarlijkse verhoging van de tarieven gold evenwel een maximumgrens (4). In principe werden de tarieven en heffingen vastgesteld op basis van prognoses, om ervoor te zorgen dat de gereglementeerde inkomsten uit de toepassing ervan toereikend waren om alle gereglementeerde kosten van het elektriciteitssysteem te dekken. In 2005 omvatten deze gereglementeerde kosten de levering van energie tegen integrale tarieven, de kosten van de aanschaf van energie in het kader van bijzondere regelingen (hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling enz.); de transport- en distributiekosten, vraagbeheersmaatregelen, de extra kosten voor elektriciteitsopwekking op de Spaanse eilanden, steun voor de steenkoolindustrie, de tekorten van vorige jaren enz. Er waren geen voorschriften op grond waarvan een bepaalde categorie van inkomsten of een deel daarvan werd toegewezen aan een bepaalde categorie van kosten of een deel daarvan. De inkomsten uit de heffing voor de toegang tot het netwerk waren dan ook noch geheel, noch gedeeltelijk bestemd voor de financiering van bijvoorbeeld subsidies voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen of de productie van elektriciteit in de Spaanse eilandgebieden.

(16)

In 2005 waren er niet minder dan 25 gereglementeerde tarieven voor eindgebruikers, afhankelijk van de hoogte, het profiel en de bestemming van het gebruik en van de aansluitspanning. Daarnaast werden voor de eindgebruikers op de vrije markt nog negen andere gereglementeerde heffingen voor de toegang tot het netwerk toegepast, die eveneens gebaseerd waren op de aansluitspanning en andere kenmerken.

(17)

Op 30 december 2004 hebben de Spaanse autoriteiten de elektriciteitstarieven voor 2005 vastgesteld (5), uitgesplitst naar de volgende categorieën gebruikers:

INTEGRALE TARIEVEN

Laagspanning

1.0.

Vermogen van maximaal 770 kW

2.0.

Algemeen, vermogen van niet meer dan 15 kW

3.0.

Algemeen

4.0.

Algemeen, langdurig gebruik

B.0

Straatverlichting

R.0

Landbouwirrigatie

Hoogspanning

Algemene tarieven

Kortstondig gebruik

1.1.

Algemeen, niet meer dan 36 kV

1.2.

Algemeen, meer dan 36 kV, maar niet meer dan 72,5 kV

1.3.

Algemeen, meer dan 72,5 kV, maar niet meer dan 145 kV

1.4.

Algemeen, meer dan 145 kV

Middelmatig gebruik

2.1.

Niet meer dan 36 kV

2.2.

Meer dan 36 kV, maar niet meer dan 72,5 kV

2.3.

Meer dan 72,5 kV, maar niet meer dan 145 kV

2.4.

Meer dan 145 kV

Langdurig gebruik

3.1.

Niet meer dan 36 kV

3.2.

Meer dan 36 kV, maar niet meer dan 72,5 kV

3.3.

Meer dan 72,5 kV, maar niet meer dan 145 kV

3.4.

Meer dan 145 kV

Tractietarieven

T.1

Niet meer dan 36 kV

T.2

Meer dan 36 kV, maar niet meer dan 72,5 kV

T.3

Meer dan 72,5 kV, maar niet meer dan 145 kV

Tarieven voor landbouwirrigatie

R.1

Niet meer dan 36 kV

R.2

Meer dan 36 kV, maar niet meer dan 72,5 kV

R.3

Meer dan 72,5 kV, maar niet meer dan 145 kV

G.   Tarief voor grootgebruikers (G4)

Tarieven voor verkoop aan distributeurs

D.1

Niet meer dan 36 kV

D.2

Meer dan 36 kV, maar niet meer dan 72,5 kV

D.3

Meer dan 72,5 kV, maar niet meer dan 145 kV

D.4

Meer dan 145 kV

TARIEVEN VOOR TOEGANG

Laagspanning

2,0 A

Normaal toegangstarief laagspanning

2,0 NA

Normale toegangstarieven laagspanning met onderscheid tussen dag en nacht

3,0 A

Algemeen toegangstarief laagspanning

Hoogspanning

3.1.A

Toegangstarief voor spanningen van niet meer dan 36 kV (vermogen van niet meer dan 450 kW)

6.1

Toegangstarief voor spanningen van niet meer dan 36 kV (vermogen van meer dan 450 kW)

6.2

Toegangstarief voor spanningen van meer dan 36 kV, maar niet meer dan 72,5 kV (vermogen van meer dan 450 kW)

6.3

Toegangstarief voor spanningen van meer dan 72,5 kV, maar niet meer dan 145 kV (vermogen van meer dan 450 kW)

6.4

Toegangstarief voor spanningen van meer dan 145 kV (vermogen van meer dan 450 kW)

6.5

Toegangstarief voor internationaal handelsverkeer

(18)

De integrale gereglementeerde tarieven konden worden opgesplitst in een component die was bedoeld om de transport- en distributiekosten en de algemene kosten te dekken (heffing voor de toegang tot het netwerk) en een component die de kosten van de aanschaf van elektriciteit op de groothandelsmarkt weergeeft (energiecomponent). Daarnaast gold voor vraagbeheersdiensten een systeem van kortingen op integrale tarieven (bijvoorbeeld geaccepteerde stroomonderbrekingen na kennisgeving of verbruik geconcentreerd tijdens daluren). Vanaf 2005 heeft Spanje wijzigingen ingevoerd in het stelsel van gereglementeerde tarieven. De laatste wijziging dateert van 2013, toen Spanje een nieuw rechtskader voor de elektriciteitssector invoerde (wet nr. 24/13) dat onder andere voorzag in de hervorming van de prijsreglementering op de detailmarkt. Spanje kondigde aan dat deze nieuwe wet en de uitvoeringsbepalingen daarvan in 2014 zouden worden vastgesteld. Hieronder wordt een aantal integrale basistarieven voor het laagste niveau van bovengenoemde categorieën weergegeven (d.w.z. niet meer dan 145 kV) die van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2005:

Tabel 1

Basisbedrag gereglementeerde integrale tarieven 2005

 

A/Onderdeel vermogen

B/Onderdeel energie

Integraal tarief voor het onderdeel vermogen-energie

 

 

 

 

EUR/kW maand

EUR/kWh

EUR/MWh

 

 

 

Laagspanning

 

 

 

 

 

 

1.0

Vermogen < 770 W

0,277110

0,062287

62,67

 

 

 

3.0

Algemeen

1,430269

0,083728

85,71

 

 

 

4.0

Algemeen, langdurig gebruik

2,284634

0,076513

79,69

 

 

 

Hoogspanning

 

 

 

 

 

 

1.4

Kortstondig gebruik, algemeen > 145 kV

1,759358

0,058412

60,86

 

 

 

2.4

Kortstondig gebruik, algemeen > 145 kV

3,632629

0,053224

58,27

 

 

 

3.4

Langdurig gebruik, algemeen > 145 kV

9,511921

0,042908

56,12

 

 

 

G.

Grootgebruikers G4

10,208070

0,011265

25,44

 

 

 

Bron: Bijlage I bij Koninklijk Besluit 2392/2004, berekeningen van de Commissie.

(19)

De Spaanse Nationale Energiecommissie (Comisión Nacional de Energía, hierna „de CNE” genoemd) stelde dat de integrale tarieven van 2005 over het geheel genomen niet alle leveringskosten, en met name niet de kosten voor de aanschaf van elektriciteit op de groothandelsmarkt weerspiegelden. Met name lagen, zoals weergegeven in de grafiek hieronder, de impliciete prijzen in de gemiddelde gereglementeerde tarieven slechts in vijf maanden (tussen januari en februari 2005) en tussen april en juni 2005 onder de gemiddelde prijzen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit. Omgekeerd zijn de gemiddelde groothandelsprijzen in de 14 maanden tussen oktober 2006 en december 2007 scherp gedaald tot onder de impliciete energieprijzen in de gemiddelde integrale gereglementeerde tarieven, en was het verschil veel groter dan in de zeven maanden in 2005 waarin de groothandelsprijzen hoger lagen dan de impliciete prijzen in de integrale tarieven.

Grafiek 1

Gewogen gemiddelde groothandelsprijs en impliciete energieprijs in het integrale tarief

Image

Bron: CNE — Verslag over de ontwikkeling van de concurrentie op de gas- en elektriciteitsmarkt. Periode 2005-2007, blz. 84.

HET TARIEFTEKORT VAN 2005

(20)

De rekeningen van het elektriciteitssysteem, die gebaseerd zijn op de reële gereglementeerde inkomsten en kosten, werden eenmaal per jaar vereffend. In 2005 genereerde de hoogte waarop de gereglementeerde tarieven en de heffingen voor de toegang tot het netwerk waren vastgesteld, niet voldoende inkomsten om alle ex post gedocumenteerde gereglementeerde kosten voor het hele jaar te kunnen dekken. De door de CNE aan het eind van het jaar verrichte definitieve vereffening voor 2005 gaf een tekort van 3 811 miljoen EUR te zien. Het was niet de eerste keer dat de vereffening een tekort te zien gaf, hoewel dat van 2005 een ongekende hoogte bereikte. In 2000, 2001 en 2002 werden kleinere tekorten genoteerd.

(21)

De regering had met name de reële kosten voor de aanschaf van elektriciteit onderschat. Terwijl het elektriciteitsverbruik door eindgebruikers op de gereglementeerde markt en de vrije markt zich in 2005 min of meer ontwikkelde zoals voorspeld in december 2004, liepen de groothandelsprijzen als gevolg van een aantal onvoorziene prijsverhogingen in de loop van het jaar op tot 62,4 EUR/MWh in 2005, tegenover 35,61 EUR/MWh in 2004, wat de gemiddelde groothandelsprijs in 2005 op 59,47 EUR/MWh brengt. Oorzaken voor deze verhoging waren onder andere de extreme droogte in het betrokken jaar (waardoor de productie van waterkracht met 55 % daalde), de stijging van de olieprijzen, de doorberekening van de marktprijs voor CO2-emissierechten die gratis werden toegekend uit hoofde van de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, en een toename van de energievraag die groter was dan de bbp-groei.

(22)

Een andere belangrijke factor bij de toename van de algemene kosten van het systeem was het hoge niveau van de steun voor de productie van hernieuwbare energie. De producenten van hernieuwbare energie konden met name opteren voor een rechtstreekse deelname op de groothandelsmarkt voor elektriciteit of de „pool”. In 2005 was deze optie bijzonder aantrekkelijk, zodat de deelname van producenten van hernieuwbare energieën groter was dan verwacht, waardoor de kosten van het systeem toenamen. Bovendien bedroeg de rechtstreekse steun voor de energiekosten van elektriciteit uit hoofde van de bijzondere regeling (hernieuwbare energieën, warmtekrachtkoppeling), die in de rekeningen als gereglementeerde kosten werden geboekt, 2 701 miljoen EUR in 2005. Ter illustratie: de transport- en distributiekosten van het systeem bedroegen 4 410 miljoen EUR in 2005.

Mechanisme voor de voorfinanciering van het tekort

(23)

Het ontstaan van het tekort ging niet onopgemerkt voorbij. Reeds in maart 2005, toen duidelijk werd dat een tarieftekort ontstond, bepaalden de Spaanse autoriteiten bij artikel 24 van Koninklijk Wetsbesluit 5/2005 (6) dat de middelen die nodig waren om het verschil tussen de kosten en de inkomsten van het elektriciteitssysteem aan te vullen, zouden worden verstrekt door de vijf grootste elektriciteitsbedrijven met inningsrechten, namelijk bedrijven die recht hadden op een compensatie van de gestrande kosten (7), op basis van de volgende percentages:

Iberdrola, SA 35,01 %;

Unión Eléctrica Fenosa, SA: 12,84 %;

Hidroeléctrica del Cantábrico; S.A: 6,08 %;

Endesa, SA 44,16 %;

Elcogas, SA: 1,91 %;

(24)

In Wetsbesluit 5/2005 is bepaald dat het toekomstige tekort zou worden toegerekend aan de vijf hierboven genoemde bedrijven als negatief saldo op een bestaande depositorekening die de CNE gebruikte om gestrande kosten aan deze bedrijven te betalen. Dit betekende in feite dat de leveranciers de middelen moesten voorschieten. Het negatieve saldo op de rekening van de gestrande kosten zou resulteren in inningsrechten die de leveranciers het recht geven in de toekomst ontvangsten te innen bij de elektriciteitsgebruikers. De leveranciers konden deze rechten securitiseren en ze op de markt verkopen. De aan deze leveranciers toegewezen inningsrechten droegen een soort minimumrente (3-maands EURIBOR, berekend op basis van de gemiddelde EURIBOR-percentages voor de maand november van het voorgaande jaar zonder marge).

Mechanisme voor de terugvordering van het tekort via de eindgebruikers

(25)

In juni 2006 hebben de Spaanse autoriteiten een besluit genomen met betrekking tot de voorwaarden voor de terugvordering van het tekort van 2005 via de elektriciteitsgebruikers aan de hand van de gereglementeerde tarieven. Bij Koninklijk Besluit 809/2006 (8) hebben de Spaanse autoriteiten bepaald dat de gebruikers het tekort van 2007 moesten betalen (of, meer bepaald de aan de exploitanten toegekende inningsrechten) over een periode van 14,5 jaar door middel van een bijzondere toeslag die zowel op de integrale tarieven als op de toegangstarieven wordt toegepast. De toeslag, berekend als de jaarlijkse hoeveelheid die nodig is om de netto contante waarde van het tekort van 2005 lineair terug te vorderen over een periode van 14,5 jaar, was vastgesteld op 1,378 % van het integrale tarief en op 3,975 % van het toegangstarief voor 2006. De toepasselijke rentevoet was de 3-maands EURIBOR.

(26)

Deze toeslag komt neer op een „bijdrage met bijzondere bestemming”. De Spaanse autoriteiten hebben bepaald dat de inkomsten uit de bijdrage voor de financiering van het tekort van 2005 op de door de CNE beheerde depositorekening zouden worden gestort. De CNE zou de middelen vervolgens overmaken aan de houders van de inningsrechten, d.w.z. de elektriciteitsmaatschappijen die het tekort financierden of de entiteiten die de inningsrechten vervolgens van hen hadden gekocht, in verhouding tot het deel van het tekort dat door elk van hen is gefinancierd.

Gevolgen van het tarieftekort voor de Spaanse markt

(27)

In 2005 voldeed de vrije markt aan 37,49 % van de Spaanse vraag naar elektriciteit. Deze hoeveelheid komt overeen met een relatief beperkt aantal gebruikers, aangezien slechts 8,5 % onder hen energie op de vrije markt kocht, terwijl 91,5 % de gereglementeerde tarieven behield (dit is minder dan de 97 % in 2004). De hoogspanningsafnemers (grotendeels industriële afnemers) waren de belangrijkste groep op de vrije markt, 38,9 % onder hen had gebruikgemaakt van zijn keuzemogelijkheid en hun aankopen waren goed voor 29 % van het totale elektriciteitsverbruik op het Spaanse vasteland in 2005. De meeste huishoudens en laagspanningsgebruikers, die vanaf 2003 (9) konden kiezen voor de vrije markt, behielden de gereglementeerde tarieven; een aanzienlijk deel van hen koos echter ook voor de vrije markt in 2005. Per 31 december 2005 telde de vrije markt meer dan twee miljoen gebruikers (tegenover 1,3 miljoen in 2004).

(28)

Het gemiddelde prijsvoordeel dat in 2005 door de gereglementeerde tarieven werd geboden, moet evenwel parallel worden gezien met de terugkeer van de gebruikers naar de gereguleerde markt, zij het pas na verloop van tijd. Zoals aangegeven in tabel 2 hieronder nam het aantal afnemers op de vrije markt het hele jaar 2005 toe, maar daalde het in 2006 tot het percentage (8,15 %) dat in de eerste helft van 2005 werd bereikt. Op dezelfde wijze hield de in december 2004 genoteerde daling van de hoeveelheid aan eindgebruikers op de vrije markt geleverde energie aan in het eerste kwartaal van 2005. Na een significante stagnering tussen juni en september 2005 bleef de hoeveelheid dalen in december 2005 en gedurende het hele jaar 2006.

Tabel 2

Aandeel van de bevoorradingscentra en de energie op de vrije markt (uitgedrukt als een percentage van de totale markt) 2004-2006

Elektriciteit

2004

2005

2006

 

maa

jun

sep

dec

maa

jun

sep

dec

maa

jun

sep

dec

uitgedrukt als percentage van de bevoorradingscentra

1,53

2,82

4,21

5,73

7,42

9,42

10,37

10,66

10,20

9,28

8,86

8,15

uitgedrukt als percentage van de energie

29,30

33,60

36,19

33,57

33,15

35,34

41,39

37,41

29,38

27,10

25,74

24,87

Bron:Verslag van de CNE „Informatieve nota over de elektriciteits- en aardgasvoorziening op de geliberaliseerde markten, bijwerking van 31 december 2006”.

(29)

Hoewel de gevolgen van de door de leveranciers geleden verliezen midden 2005 merkbaar werden, toen de groothandelsprijzen aanzienlijk begonnen te stijgen, konden de leveringscontracten niet onmiddellijk worden opgezegd. Daardoor zagen de leveranciers op de vrije markt, met name die welke bij gebrek aan opwekkingscapaciteit elektriciteit op de groothandelsmarkt moesten kopen, zich genoopt biedingen te doen tegen marktvoorwaarden die overeenkomen met het gereglementeerde tarief ondanks de mogelijkheid verliezen te lijden, of hogere prijzen aan te rekenen waarin de reële aanschafkosten zijn doorberekend, waardoor zij marktaandeel verliezen.

3.   BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE OP GROND VAN ARTIKEL 108, LID 2, VWEU

(30)

In het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure worden de door de verschillende categorieën van eindgebruikers betaalde gereglementeerde tarieven vergeleken met de geschatte prijzen die zij bij ontstentenis van deze tarieven op de vrije markt hadden moeten betalen. De schattingen van de marktprijs zijn berekend op basis van de prijs voor elektriciteit op de groothandelsmarkt, de kosten voor de toegang tot het netwerk en een gemiddelde handelsmarge die op 10 EUR/MWh werd geschat, zoals overgelegd door Céntrica.

Tabel 3

Prijsvergelijking per gebruikerscategorie

Gebruikerscategorie

Gereglementeerd tarief

(EUR/MWh)

Geschatte marktprijs (alleen groothandelsprijs, plus toegangstarief)

(EUR/MWh)

Geschatte marktprijs (plus 10 EUR handelsmarge)

1.

Op het hoogspanningsnetwerk aangesloten industriële grootgebruikers (G4-tarief)

23,9

61,17

71,17

2.

Industriële grootgebruikers met onderbreekbare stroomvoorziening

27,0

73,87-76,47

83,87-86,47

3.

Op het hoogspanningsnetwerk aangesloten gebruikers

76,2

81,57

91,57

4.

Huishoudens

101,2

107,75

117,75

5.

Op het laagspanningsnetwerk aangesloten industriële kleingebruikers of nutsbedrijven

103,9

101,07

111,07

Bron: Céntrica.

(31)

Deze tabel duidt op een aanzienlijk voordeel voor de eerste twee categorieën (die de industriële grootgebruikers omvatten). Voor de andere categorieën van eindgebruikers was de vergelijking minder overtuigend, hoewel ook hier een klein voordeel kan worden vastgesteld.

(32)

In het besluit wordt geoordeeld dat het voordeel selectief is toegekend, aangezien de kunstmatig lage prijzen van het gereglementeerde tarief de ondernemingen begunstigden die elektriciteit, in plaats van bijvoorbeeld aardgas, als energiebron gebruikten. Voorts is een de facto en de jure selectiviteit vastgesteld: het nadeel was namelijk onevenredig groter voor de grote industriële eindgebruikers, die in bepaalde gevallen profiteerden van all-in prijzen die minder dan de helft bedroegen van de energiecomponent van de geschatte prijzen op de vrije markt.

(33)

In het besluit tot inleiding van de procedure is aangegeven dat het systeem, door het aanmoedigen van eindgebruikers om terug te keren naar de gereglementeerde markt, ook ten goede had kunnen komen aan de distributeurs, die leken te profiteren van een gegarandeerde winstmarge op hun gereglementeerde activiteiten.

(34)

Voorts wordt in het besluit geoordeeld dat het systeem een overdracht van staatsmiddelen inhield, aangezien de prijstoeslag, die werd gebruikt om het tekort terug te betalen, een parafiscale heffing vormt waarvan de opbrengst via de Spaanse toezichthouder CNE (een overheidsinstantie) wordt doorgesluisd naar de eindgebruikers. In het besluit wordt geconcludeerd dat, gelet op de rechtspraak van het Hof van justitie op dat gebied, deze middelen moeten worden beschouwd als staatsmiddelen.

(35)

Gelet op het feit dat de eindgebruikers opereren op markten die doorgaans openstaan voor concurrentie en handel binnen de Unie, komt de Commissie in het besluit tot de conclusie dat voldaan is aan alle criteria van artikel 107, lid 1, en dat de maatregel staatssteun ten gunste van eindgebruikers inhoudt.

(36)

Na de constatering dat geen van de uitzonderingen van artikel 107 VWEU van toepassing leek te zijn, werd in het besluit nagegaan of de elektriciteitsvoorziening tegen gereglementeerde tarieven kon worden beschouwd als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) en zodoende in aanmerking kon komen voor de uitzondering van artikel 106, lid 2, VWEU. In het besluit is vastgesteld dat de beoordelingsmarge voor de lidstaten om openbare dienstverplichtingen op te leggen in de elektriciteitssector beperkt is bij Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (10) (hierna „de elektriciteitsrichtlijn” genoemd). In deze richtlijn is bepaald dat de lidstaten een openbare dienstverplichting moeten opleggen (die met name het recht inhoudt om tegen redelijke prijzen van elektriciteit te worden voorzien) voor uitsluitend kleine ondernemingen en huishoudens (11). In het besluit wordt geconcludeerd dat de elektriciteitsvoorziening tegen gereglementeerde tarieven voor middelgrote en grote ondernemingen in het licht van de elektriciteitsrichtlijn niet als een echte DAEB kon worden aangemerkt.

(37)

De Commissie had dan ook ernstige twijfels bij het feit dat de steunelementen van de gereglementeerde tarieven die werden toegepast voor andere dan kleine ondernemingen, als verenigbaar met de interne markt konden worden beschouwd.

(38)

In het besluit tot inleiding van de procedure wordt ook opgemerkt dat het mogelijk is dat elektriciteitsdistributeurs staatssteun hebben ontvangen. Dit deel van de zaak valt onder een ander besluit (zaak C 3a/07).

4.   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(39)

Op het verzoek van de Commissie om opmerkingen kenbaar te maken over het besluit tot instelling van een diepgaand onderzoek zijn veel reacties gekomen van industriële grootgebruikers, distributeurs, onafhankelijke leveranciers en regeringen van de Spaanse autonome gemeenschappen. Hieronder worden alleen de opmerkingen samengevat die betrekking hebben op de vermeende staatssteun ten gunste van eindgebruikers van elektriciteit.

OPMERKINGEN VAN ONAFHANKELIJKE LEVERANCIERS

(40)

Er zijn opmerkingen ontvangen van Céntrica en de ACIE, de vereniging van onafhankelijke energieleveranciers. Hun opmerkingen en conclusies zijn grotendeels gelijklopend.

Opmerkingen van Céntrica en de ACIE

(41)

Het belangrijkste aspect van de opmerkingen van Céntrica is het vermeende voordeel voor de elektriciteitsdistributeurs. De door deze onderneming verstrekte cijfers en argumenten wijzen echter ook op het bestaan van staatssteun voor eindgebruikers van elektriciteit.

(42)

Volgens Céntrica impliceerde het naast elkaar bestaan van de vrije en de gereglementeerde markt, en met name de mogelijkheid dat de eindgebruikers ook vrij van de ene op de andere konden overstappen, dat de gereglementeerde tarieven fungeerden als een prijsreferentie of een feitelijke beperking van de vrije marktprijzen. De leveranciers konden geen prijzen boven het gereglementeerde tarief aanrekenen, zo niet zouden zij geen nieuwe afnemers kunnen aantrekken en bestaande afnemers verliezen.

(43)

Op een vrije markt bestaat de door eindgebruikers voor elektriciteit betaalde prijs uit twee componenten: de heffing voor de toegang tot het netwerk en een „leveringscomponent” die voortvloeit uit marktmechanismen en wordt doorberekend aan de detailhandelaar. In de detailhandel hangt de rentabiliteit af van het feit of de door de afnemers betaalde „leveringscomponent” de kosten van de leverancier dekt (d.w.z. de kosten voor de aanschaf van energie op de groothandelsmarkt of zijn eigen productiekosten in het geval van een verticaal geïntegreerde onderneming) en een „handelsmarge” die andere leveringskosten omvat (afzet-, informatica- en factureringskosten enz.) en een vergoeding voor het geïnvesteerde kapitaal. Om deze reden kon een leverancier in een bepaald segment van de vrije markt slechts rendabel opereren indien er een „positieve handelsmarge” was, d.w.z. een verschil tussen de algemene kosten van de leverancier voor de dienstverlening aan zijn afnemers en het gereglementeerde tarief.

(44)

Céntrica heeft het bestaan aangetoond van een concurrentienadeel voor de leveranciers op de vrije markt aan de hand van berekeningen waaruit blijkt dat er in 2005 voor geen enkele categorie van gebruikers (12) handelsmarges waren (of dat de marges die er in het begin van het jaar wel waren, in de loop van het jaar waren verdwenen). Dit impliceerde dat de gereglementeerde tarieven voor onafhankelijke leveranciers te laag waren om rendabel te kunnen concurreren. Volgens Céntrica kon door bepaalde categorieën van eindgebruikers (met name energie-intensieve gebruikers van het G4-tarief en andere industriële grootgebruikers) zelfs vóór het ontstaan van het tarieftekort niet worden geconcurreerd omdat de integrale tarieven hier geen marge voor lieten. Het door Céntrica aangevoerde concurrentienadeel deed zich vooral voor in de gebruikerscategorie van nutsbedrijven en kleine ondernemingen die op het laagspanningsnetwerk zijn aangesloten, en in het segment van de huishoudens.

(45)

In het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure wordt gebruikgemaakt van de door Céntrica verstrekte cijfers, met name van de vergelijking tussen de gereglementeerde tarieven en de geschatte marktprijzen (zie overweging 30 en tabel 3).

(46)

Volgens Céntrica is het systeem in strijd met de elektriciteitsrichtlijn, niet alleen vanwege het discriminerende karakter van de tekortregeling (in het kader waarvan de verliezen van distributeurs wel, maar die van leveranciers niet werden gecompenseerd), maar ook omdat het de gebruikers het recht op transparante prijzen en tarieven ontzegde (13). Aangezien een deel van de in 2005 voor elektriciteit te betalen prijs is doorgeschoven naar latere jaren, waren de aangerekende eindprijzen niet transparant voor de gebruikers.

(47)

Voorts voerde Céntrica aan dat het mechanisme voor de terugbetaling van het tekort om twee belangrijke redenen niet evenwichtig was: in de eerste plaats zou het tekort voornamelijk door laagspanningseindgebruikers worden terugbetaald, hoewel de gebruikers die er het meest hadden toe bijgedragen, grote hoogspanningseindgebruikers waren. Ten tweede werd van de eindgebruikers op de vrije markt verlangd dat zij betaalden voor een tekort waartoe zij niet hadden bijgedragen.

(48)

Céntrica steunde het voorlopige standpunt van de Commissie dat de Spaanse tekortregeling een overdracht van staatsmiddelen inhield. Céntrica stelde voorts dat het besluit van de Spaanse regering om elektriciteitsmaatschappijen toe te staan hun inningsrechten te securitiseren, een overdracht van staatsmiddelen inhield.

(49)

Volgens de vereniging van onafhankelijke energieleveranciers (ACIE) lagen de geschatte kosten voor energievoorziening die als basis hebben gediend voor de gereglementeerde tarieven in 2005, ongeveer 68 % onder de door leveranciers op de groothandelsmarkt betaalde werkelijke kosten voor de aanschaf van energie. De ACIE wees op de ernstige gevolgen van het tarieftekort van 2005 voor onafhankelijke leveranciers. Volgens de vereniging waren de aanschafkosten van leveranciers op de vrije markt gelijk aan die van distributeurs. Bovendien waren zij in feite verplicht zich aan te passen aan het niveau van het integrale tarief dat door de regering per afnemerscategorie was vastgesteld, omdat zij anders geen nieuwe afnemers hadden kunnen aantrekken of bestaande afnemers niet hadden kunnen behouden. De ACIE merkte met name op dat haar leden begin 2005 contracten sloten op basis van de prognoses van de regering voor de groothandelsprijzen en dat zij deze later moesten nakomen, ook al bleken zij niet rendabel te zijn. Daardoor leden onafhankelijke leveranciers verliezen. Céntrica schat haar verliezen in 2005 op 10 miljoen EUR. Volgens de ACIE zagen meerdere leveranciers, waaronder Saltea Comercial, Electranorte, CYD Energía en RWE, zich genoopt de markt te verlaten.

OPMERKINGEN VAN ENERGIE-INTENSIEVE GEBRUIKERS

(50)

De energie-intensieve gebruikers lieten zich in de procedure vertegenwoordigen door hun vereniging AEGE (Asociación de Empresas con Gran Consumo de Energía). Sommige onder hen (Asturiana de Zinc, Ferroatlántica en Alcoa) namen individueel deel. Alcoa is een aluminiumproducent met drie productie-installaties in Spanje (in San Ciprián, La Coruña en Avilés) die in 2005 in aanmerking kwamen voor het integrale G4-tarief (het tarief voor energie-intensieve gebruikers met onderbreekbare stroomvoorziening). Ferroatlántica is een producent van aluminium-ijzerlegeringen die in aanmerking kwam voor het onderbreekbare 3.4-tarief. Asturiana de Zinc is een producent van zink die voor zijn installatie in San Juan de Nieva in aanmerking kwam voor het G4-tarief.

(51)

In hun opmerkingen betwisten de energie-intensieve gebruikers het besluit van de Commissie volgens hetwelk de industriële tarieven (G4 en andere onderbreekbare tarieven) staatssteun vormden, en voeren zij aan dat deze tarieven geen economisch voordeel verschaften, noch staatsmiddelen inhielden, en evenmin de mededinging of het handelsverkeer tussen de lidstaten beïnvloedden.

Ontbreken van economische voordelen

(52)

Volgens de energie-intensieve gebruikers is de referentiewaarde die in het besluit tot inleiding van de procedure wordt gehanteerd om het bestaan van een voordeel vast te stellen, niet correct. De Commissie vergeleek de industriële tarieven met de gemiddelde prijs op de groothandelsmarkt (de „poolprijs”), die zij representatief achtte voor de kosten die deze ondernemingen in normale omstandigheden op de markt zouden hebben betaald. Aangezien werd vastgesteld dat de industriële tarieven onder de „poolprijs” lagen, werd in het besluit tot inleiding van de procedure geconcludeerd dat de tarieven de begunstigden een economisch voordeel verschaften.

(53)

De energie-intensieve gebruikers voeren aan dat de „pool” een spotmarkt is waarop elektriciteit per uur wordt verhandeld voor de volgende dag. Volgens de energie-intensieve gebruikers heeft de „pool” bepaalde tekortkomingen die de doeltreffendheid en het concurrentievermogen negatief beïnvloeden, waardoor de prijzen de marginale opwekkingskosten niet correct weerspiegelen en bijgevolg geen situatie van perfecte concurrentie weergeven. Grote eindgebruikers, die grote hoeveelheden elektriciteit gebruiken en constante gebruiksprofielen hebben, kopen geen elektriciteit aan via de „pool”, maar sluiten doorgaans bilaterale contracten met elektriciteitsleveranciers. Dit wordt bevestigd in het verslag 2005 van de OMEL, waaruit blijkt dat slechts zeven van de in aanmerking komende gebruikers (d.w.z. 5 % van de verhandelde elektriciteit), rechtstreeks via de „pool” aankochten.

(54)

Hoe dan ook, zelfs indien de in de „pool” genoteerde prijzen als een geldige referentie konden worden beschouwd, zou het niet correct zijn om de gemiddelde groothandelsprijs in 2005 te hanteren (zoals de Commissie deed), aangezien deze gemiddelde prijs een afspiegeling is van de vraag naar elektriciteit van leveranciers die heel diverse eindgebruikers bedienden, waaronder huishoudens en kleine ondernemingen. Volgens de AEGE, Ferroatlántica en Asturiana de Zinc zou de in 2005 in de „pool” genoteerde minimumprijs (namelijk 18,36 EUR/MWh) een geschikte referentie zijn omdat deze prijs een afspiegeling zou zijn van de meest concurrerende marktvoorwaarden van de „pool” (waar exploitanten elektriciteit aanbieden tegen een prijs die overeenkomt met de marginale kosten ervan). De situatie van de industriële grootgebruikers is verschillend van die van de rest van de eindgebruikers, en met name van die van de huishoudens. De gemiddelde prijs van de „pool” zou dan ook geen geschikte referentie zijn. Volgens Alcoa moet de Commissie de betwiste tarieven veeleer vergelijken met de prijzen van de door de grote eindgebruikers gesloten bilaterale contracten.

(55)

Alcoa gaf een voorbeeld van een bilaterale marktprijs en gaf aan dat haar drie aluminiumfabrieken steeds in aanmerking zijn gekomen voor het G4-tarief. Alcoa heeft echter nog een andere aluminiumfabriek (Alúmina Española) waarvoor eind 2004 een bilateraal contract werd gesloten met een leverancier. Dit contract had een looptijd van twee jaar, die met een extra jaar kon worden verlengd. De drie aluminiumfabrieken hebben hetzelfde constante gebruiksprofiel als de aluminiumfabrieken. Deze laatste gebruiken echter veel kleinere hoeveelheden elektriciteit (0,35 TWh tegenover 1,3 TWh in de fabrieken van Avilés en La Coruña, en 3,4 TWh in de fabriek van San Ciprián). De gemiddelde in dit contract overeengekomen prijs bedroeg 34,45 EUR/MWh en omvat de kosten van het nucleair moratorium, de kosten voor de toegang tot het netwerk en andere bijkomende kosten. Deze prijs is verkregen via een aanbesteding en de verschillen tussen de offertes van de leveranciers waren kleiner dan vijf euro.

(56)

Volgens Alcoa kan het verschil tussen deze bilaterale prijs (34,45 EUR/MWh) en het G4-tarief (23,90 EUR/MWh) worden verklaard door objectieve factoren. Voor de begunstigden van het G4-tarief gelden regelgevingsbeperkingen die niet gelden voor de bilaterale contracten, zoals de verplichting om alle tegen het G4-tarief aangekochte elektriciteit te gebruiken (zo niet, worden sancties opgelegd), de verplichting om te beschikken over uitrusting voor spanningscontrole en een betalingstermijn van 20 dagen (terwijl voor bilaterale contracten veel voordeliger betalingsvoorwaarden gelden).

(57)

Alcoa concludeert bijgevolg dat een hypothetische marktprijs voor haar drie aluminiumfabrieken door het hogere gebruik van deze fabrieken beduidend onder de 34,45 EUR/MWh zou liggen. Anderzijds zouden de nettokosten voor de bevoorrading van de aluminiumfabriek bij een gemiddelde handelsmarge van 10 EUR/MWh 24,25 EUR/MWh bedragen, wat veel dichter bij het G4-tarief ligt.

(58)

Volgens Ferroatlántica is het in 2005 gehanteerde gereglementeerde 3.4-tarief in het besluit tot inleiding van de procedure fout geïnterpreteerd omdat de kortingen ten onrechte in het basistarief zijn opgenomen en omdat het tarief werd vergeleken met een toegangsheffing die 10 keer hoger lag dan de in dit geval toepasselijke heffing (en dan die van grootgebruikers). Ferroatlántica heeft voorts aangetoond dat de maandelijkse gemiddelde marktprijs in 2004 voor toekomstige contracten voor elektriciteitsvoorziening in 2005 31,68 EUR/MWh bedroeg, terwijl dit in december 2004 31,05 EUR/MWh was. Dit betekent dat een onderneming haar basisvoorziening aan elektriciteit in 2005 tegen deze prijs zou hebben verkregen op het moment waarop de gereglementeerde tarieven werden vastgesteld. Na toevoeging van de „aanvullende diensten” (3,92 EUR/MWh) en het corresponderende toegangstarief (1,70 EUR/MWh) zou een industriële gebruiker een marktprijs van 36,67 EUR/MWh hebben verkregen, wat minder is dan de 56,11 EUR/MWh van het 3.4-tarief dat voor energie-intensieve gebruikers geldt.

(59)

Dankzij andere kortingen op dit tarief konden diensten inzake vraagbeheer worden geleverd en aanvaard ten gunste van de regeling. In dit verband voegt Ferroatlántica toe dat de korting op het tarief diverse verleende diensten weerspiegelde, namelijk het nacht- en weekendtarief, onderbreekbaarheid (het aanvaarden van levering op verzoek van de netwerkexploitant), seizoensgebondenheid (waarbij de levering wordt geconcentreerd in maanden met weinig vraag) en het beheer van reactieve energie. Alleen deze kortingen, die variabel waren en sinds 1995 bij verordening werden vastgesteld, en niet de hoogte van het gereglementeerde tarief, verklaren en rechtvaardigen volgens Ferroatlántica dat in 2005 een lagere gemiddelde prijs voor elektriciteit werd betaald.

(60)

De energie-intensieve gebruikers betwisten de bewering in het besluit tot inleiding van de procedure dat het voordeel niet evenredig was met de gebruikte hoeveelheden en in het geval van grootgebruikers zou toenemen. In dit verband stellen deze gebruikers bijvoorbeeld dat de CNE zelf bevestigde dat het G4-tarief zelfs lager had moeten liggen. De energie-intensieve gebruikers merken op dat grootgebruikers van de G4- of 3.4-tarieven duizend maal meer elektriciteit gebruikten dan de gemiddelde hoogspanningsgebruiker, maar driemaal minder betaalden.

(61)

Het zou dan ook normaal zijn dat grootgebruikers een hogere eenheidskorting op de prijs krijgen. Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat de industriële tarieven een voordeel inhouden, volgens de energie-intensieve gebruikers zeer betwistbaar. Zij wijzen erop dat de Commissie in ieder geval overtuigend bewijs voor het bestaan van dit voordeel moet overleggen.

(62)

Alcoa gaf eveneens aan dat de prijs die zij in Spanje betaalde, nagenoeg gelijk was aan de gemiddelde gewogen prijs die aluminiumfabrieken in de Unie betaalden en zelfs hoger lag dan de gemiddelde gewogen prijs in de EER.

Geen staatsmiddelen

(63)

De energie-intensieve gebruikers voeren aan dat zij het waren die de industriële tarieven rechtstreeks aan de distributeurs betaalden, zonder dat de middelen door de staat werden gecontroleerd, en dat deze regeling overeenkomstig de rechtspraak in de zaak PreussenElektra bijgevolg geen staatsmiddelen inhield.

(64)

De energie-intensieve gebruikers stellen dat er een tijdsinterval was tussen de vaststelling van de tarieven (eind 2004), en de invoering van het mechanisme voor de terugvordering van het tekort bij de gebruikers (pas in juni 2006). In het besluit tot inleiding van de procedure stelt de Commissie dat er sprake was van staatsmiddelen vanwege de invoering van de toeslag in de rekeningen van de gebruikers, wat werd aangemerkt als parafiscale heffing. De energie-intensieve gebruikers stellen dat, als deze hypothese wordt aanvaard, een maatregel die in 2005 geen steun vormde, (ex post) in 2006 steun zou worden, wat in strijd zou zijn met de basisbeginselen van het EU-recht zoals rechtszekerheid en legitieme verwachtingen. Deze gebruikers merken op dat het steunkarakter van een maatregel uitsluitend afhangt van de omstandigheden op het moment van de goedkeuring ervan, en niet mag afhangen van toekomstige gebeurtenissen, vooral wanneer deze redelijkerwijs niet te voorzien zijn. Zij verwijzen naar de uitspraak van de advocaat-generaal Jacobs in de zaak Van Calster (14): „Bij de beoordeling moet worden uitgegaan van de situatie op de datum van de initiële heffing van de bijdragen, en deze situatie kan niet met terugwerkende kracht worden veranderd.”

(65)

De energie-intensieve gebruikers voeren aan dat de gereglementeerde tarieven van 2005 in dat jaar geen staatssteun vormden. De ondernemingen merken op dat de analyse van het financieringsmechanisme in deze omstandigheden niet relevant is, aangezien het pas in 2006 werd ingevoerd. Het onderzoek van de financieringswijze zou pas pertinent zijn als de maatregel vanaf het begin staatssteun vormde. Aangezien de tarieven geen steun inhielden, mag de Commissie zich volgens de energie-intensieve gebruikers niet baseren op de toeslag om tot de tegenovergestelde conclusie te komen.

(66)

De energie-intensieve gebruikers stellen dat, in het geval van parafiscale heffingen, de financieringswijze van een maatregel hoe dan ook slechts relevant is voor de beoordeling van staatssteun wanneer er een „dwingend bestemmingsverband” bestaat tussen de toeslag en de steun, d.w.z. wanneer er een rechtstreeks verband is tussen de maatregel en de financiering ervan (15). De energie-intensieve gebruikers ontkennen het bestaan van dit verband, aangezien de toeslag bestemd was om een tekort te dekken dat resulteerde uit de beëindiging van gereglementeerde activiteiten die niet alleen betrekking hadden op de elektriciteitsvoorziening tegen gereglementeerde tarieven, maar ook op andere kosten van het systeem. De toeslag werd bijgevolg niet specifiek gebruikt om verliezen te dekken die voortvloeien uit de voorziening tegen gereglementeerde tarieven. Ten tweede was er noch een direct, noch een indirect verband tussen de hoogte van de tarieven en de toegepaste toeslag, aangezien het in 2004 vastgestelde tarief onvoorwaardelijk was (en niet werd aangepast in de daaropvolgende jaren).

(67)

De energie-intensieve gebruikers voeren eveneens aan dat de toeslag geen parafiscale last of heffing vormt omdat hij geen fiscale maatregel uit hoofde van het Spaanse recht vormde. Fiscale maatregelen worden gebruikt om overheidsuitgaven te financieren, terwijl de toeslag er in dit geval toe strekte een tekort terug te vorderen van particuliere exploitanten (distributeurs) die gereglementeerde activiteiten uitoefenden binnen het elektriciteitssysteem. Overeenkomstig de Spaanse grondwet kan een nieuwe fiscale maatregel slechts worden ingevoerd bij wet (en niet bij koninklijk besluit). Anderzijds is de staat nooit eigenaar van de inkomsten van de toeslag en mag hij hier evenmin over beschikken, aangezien deze middelen worden overgedragen naar een door de CNE beheerde depositorekening en de staat zich deze middelen niet mag toe-eigenen. Het liquidatieproces is volledig automatisch en de CNE beschikt niet over enige beoordelingsmarge, autonomie of controle over de bestemming of de hoeveelheid van de middelen die moeten worden geliquideerd ten gunste van de diverse marktspelers.

(68)

Volgens de energie-intensieve gebruikers wordt dit door de Commissie erkend in haar besluit betreffende de gestrande kosten in Spanje (16), waarin zij verklaart dat de overdracht van de bedragen via de CNE voornamelijk van boekhoudkundige aard is, en niet concludeert dat de maatregel staatsmiddelen inhield.

(69)

Deze gebruikers voeren aan dat het hier dezelfde situatie betreft als bij de „gestrande kosten”, aangezien de regering in beide gevallen een toeslag heeft ingevoerd die bestemd was om permanente kosten van het systeem te compenseren. Deze argumentatie leek ook te worden bevestigd in een zaak die betrekking had op het Verenigd Koninkrijk (17).

Geen gevolgen voor de mededinging en het handelsverkeer

(70)

Asturiana de Zinc en Alcoa stellen dat, gezien de specifieke kenmerken van de markten voor aluminium en zink, een maatregel betreffende de prijs voor de voor de productie van deze metalen gebruikte elektriciteit niet van invloed is op het handelsverkeer in de Unie, omdat metalen grondstoffen zijn en de prijzen daarvan op wereldniveau op de metaalbeurs van Londen worden vastgesteld. Daarom vertalen de schommelingen van de lokale productiekosten zich niet in verschillen in de wereldprijzen.

(71)

Beide ondernemingen wijzen erop dat in de Unie een toenemend productietekort voor aluminium en zink bestaat, terwijl steeds meer aan de vraag wordt voldaan door uitvoer uit derde landen.

(72)

Indien de sectoren aluminium en zink verdwijnen in Spanje, zouden geen nieuwe exploitanten uit de Unie in de plaats komen omdat de (aluminium)fabrieken in de Unie reeds op volle capaciteit draaien en nieuwe of reeds gevestigde producenten geen prikkels zouden hebben om hun capaciteit te verhogen, aangezien de langetermijnvooruitzichten voor de beschikbaarheid van betaalbare energie onzeker zijn. Het tekort wordt bijgevolg uitsluitend door invoer gedekt.

(73)

Alcoa voert voorts aan dat de tarieven de belangen van andere Europese producenten niet in gevaar brengen, aangezien zij elektriciteit aanbieden tegen een prijs die gelijk is aan de gemiddelde prijs die andere aluminiumproducenten in de EU-25 betalen.

Zelfs al vormden de onderbreekbare industriële tarieven steun, dan nog zouden zij „reeds bestaande steun” vormen

(74)

De energie-intensieve gebruikers stellen dat de betwiste tarieven reeds bestonden vóór de toetreding van Spanje tot de Unie.

(75)

Hoewel de benaming „G4-tarief” formeel is ingevoerd bij ministerieel besluit van 6 maart 1986, bestond het de facto reeds vóór 1 januari 1986, de datum van toetreding van Spanje tot de Unie, omdat het overeenkomt met het vroegere „Industrieel tarief voor langdurig gebruik I”, dat is ingevoerd bij ministerieel besluit van 14 oktober 1983, dus vóór de toetreding van Spanje. Alle eindgebruikers van elektriciteit die profiteerden van het industrieel tarief I, vielen automatisch onder het G4-tarief, dat de facto hetzelfde tarief was, maar een andere naam droeg.

(76)

De andere onderbreekbare tarieven waren eveneens uitdrukkelijk voorzien in het ministerieel besluit van 1983.

(77)

Voorts zou de maatregel volgens de energie-intensieve gebruikers bestaande steun vormen op grond van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (18) omdat de termijn van tien jaar verstreken is.

Legitieme verwachtingen zouden de terugvordering van de steun uitsluiten

(78)

De energie-intensieve gebruikers voeren aan dat, zelfs in de veronderstelling dat de tarieven niet kunnen worden aangemerkt als reeds bestaande steun, het beginsel van legitieme verwachtingen de terugvordering ervan zou uitsluiten. Gedurende het hele jaar 2005 waren de tarieven een rechtstreekse betaling tussen particuliere exploitanten. De gebruikers konden niet voorzien dat de in december 2004 vastgestelde tarieven zouden worden omgezet in steun op grond van een in juni 2006 goedgekeurde regeringsmaatregel. Geen enkele marktdeelnemer, hoe voorzichtig ook, had deze verandering in zijn rechtssituatie kunnen voorzien. Om deze reden hadden de gebruikers de legitieme verwachting dat hun tarieven geen staatssteun inhielden.

OPMERKINGEN VAN DE DEELREGERING VAN GALICIË EN HET PRINSDOM ASTURIË

(79)

In verband met de mogelijke steun aan energie-intensieve gebruikers voert de deelregering van Galicië aan dat de Commissie ten onrechte de prijs van de „pool” heeft gehanteerd als substituut voor de marktprijs, aangezien energie-intensieve gebruikers doorgaans langetermijncontracten tegen veel gunstiger voorwaarden aangaan.

(80)

Gelet op het feit de liberalisering van de Spaanse markt nog niet voltooid is en met name op het feit dat er geen bilaterale contracten zijn tussen producenten en grootgebruikers, is de deelregering van Galicië van oordeel dat de door de producenten betaalde werkelijke kosten voor de elektriciteitsvoorziening aan deze afnemers als referentie zouden moeten worden gebruikt. Een alternatief zou erin bestaan een referentieprijs te verkrijgen op basis van de technische literatuur (Wilson, 1993 (19) y Castro-Rodríguez (20), 1999), en uit te gaan van hetzij de kosten van de efficiëntste technologie die voldoet aan de specifieke behoeften van de energie-intensieve gebruikers, hetzij de gemiddelde kosten van de elektriciteit op verschillende tijdstippen van de dag. Het verschil tussen een aldus verkregen referentieprijs en het in 2005 betaalde gereglementeerde tarief zou veel kleiner zijn. De deelregering van Galicië voert voorts aan dat alle Spaanse gebruikers, inclusief de grootgebruikers, het tekort dat is ontstaan door de in 2005 gehanteerde lage tarieven, hoe dan ook te zijner tijd zullen terugbetalen.

(81)

Los daarvan was de tariefregeling van 2005 juridisch gesproken niet selectief, aangezien de staat niet voornemens was een voordeel te verschaffen aan de eindgebruikers, doch louter fouten maakte in zijn prognoses voor de markttendensen en -prijzen bij de vaststelling van zijn tarieven in 2004. De deelregering van Galicië betwist eveneens de conclusie dat de regeling gevolgen had voor het handelverkeer in de Unie.

(82)

De opmerkingen van het Prinsdom Asturië komen overeen met die van de Spaanse regering, waarnaar zij verwijzen.

OPMERKINGEN VAN SPANJE

(83)

Spanje merkt op dat het systeem van gereglementeerde tarieven van 2005 geen steun inhield, noch voor de eindgebruikers, noch voor de distributeurs.

Er is geen oorzakelijk verband tussen de overheidsmaatregelen en het tekort, en het tekort kan niet aan de staat worden toegerekend

(84)

Spanje stelt dat het tekort niet aan de staat kan worden toegerekend omdat het is veroorzaakt door externe, niet te voorziene omstandigheden en niet door de weloverwogen intentie van de staat om bepaalde activiteiten te subsidiëren.

(85)

Spanje voert aan dat de in 2005 geldende EU-regelgeving niet uitsloot dat elektriciteit werd geleverd tegen door de staat vastgestelde gereglementeerde tarieven. Bijgevolg waren de regelgevende maatregelen van de staat rechtsgeldig, aangezien zij een uiting van nationale soevereiniteit waren. Eén van deze soevereiniteitsrechten bestaat erin de tarieven zo vast te stellen dat de voorziene kosten beantwoorden aan de voorziene vraag.

(86)

Spanje voert aan dat het tekort van 2005 is veroorzaakt door een verschil tussen de prognoses van de regering van de groothandelsprijzen voor elektriciteit en de werkelijke in de „pool” genoteerde prijzen. De uitzonderlijk hoge prijzen in 2005 waren toe te schrijven aan niet te voorziene oorzaken die neerkomen op overmacht.

(87)

Aangezien de groothandelsprijzen door de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de vermeende steun meer stegen dan verwacht, kan het vermeende voordeel niet worden toegeschreven aan een rechtsinstrument. Zelfs wanneer dit voordeel had bestaan (quod non), dan nog zou het veroorzaakt zijn door omstandigheden die geen verband houden met de intenties van de staat. Het bestaan van een geval van overmacht verbreekt het oorzakelijk verband tussen het administratieve besluit tot vaststelling van de tarieven en het concurrentievoordeel dat aanleiding zou hebben gegeven tot staatssteun. Zelfs indien voldaan was aan de objectieve voorwaarde van een oorzakelijk verband (quod non) dan nog zou er geen subjectieve voorwaarde van opzet (toerekenbaarheid) van de kant van de staat zijn.

Geen staatsmiddelen

(88)

Spanje voert aan dat de tarieven geen staatsmiddelen inhielden. In de eerste plaats merkt Spanje in dit verband op dat de toeslag geen heffing is in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake parafiscale heffingen, omdat hij niet wordt geïnd door de staat, noch overeenkomt met een heffing. Volgens Spanje maakt de toeslag een integrerend deel uit van het tarief en heeft hij ook het karakter van een tarief. Het tarief is dus een particuliere prijs.

(89)

In de tweede plaats worden de middelen niet geïnd door de staat en worden zij evenmin ondergebracht in een door de staat aangewezen fonds. De tarieven worden geïnd door distributeurs en niet door de staat. Het gaat derhalve om particuliere prijzen die een billijke vergoeding van de marktdeelnemers garanderen (zoals bedoeld in de LSE). Het betreft geen belastingen, noch openbare prijzen. De staat vergoedt niets, aangezien het systeem voorzag in een vergoeding uit hoofde van de marktkrachten voor niet-gereglementeerde activiteiten en van door de staat vastgestelde toegangstarieven voor gereglementeerde activiteiten. Aangezien het systeem geen last voor de staat meebrengt, zijn er overeenkomstig de rechtspraak in de zaak Sloman Neptun (21) geen staatsmiddelen mee gemoeid. Bovendien gaan deze middelen nooit naar de staatskas, worden zij niet vermeld in de begrotingswetten, noch gecontroleerd door de Rekenkamer en kunnen zij niet via administratieve procedures worden teruggevorderd door de schuldenaren. De interest op schulden aan de staat is niet van toepassing op schulden ten aanzien van het elektriciteitssysteem.

(90)

Spanje herhaalt dat deze middelen worden beheerd door de Spaanse toezichthouder, de CNE, die louter als boekhoudkundige tussenpersoon handelt. Volgens Spanje had de Commissie in haar besluit betreffende de Spaanse gestrande kosten van 2001 (S.A. NN 49/99) reeds vastgesteld dat de overdracht van bedragen via de CNE overwegend boekhoudkundig van aard is. De op de rekening namens de CNE overgemaakte middelen zijn nooit eigendom geweest van deze instantie en zijn onmiddellijk uitbetaald aan de begunstigden overeenkomstig een vooraf vastgesteld bedrag dat geenszins door de CNE kan worden gewijzigd. Op grond van deze overweging kwam de Commissie tot de conclusie dat zij niet in de mogelijkheid verkeerde om te bepalen of de inkomsten uit de in het kader van de regeling voor gestrande kosten ingestelde heffing staatsmiddelen vormen.

Geen voordeel

(91)

Spanje is het niet eens met de Commissie dat de tarieven de eindgebruikers (of distributeurs) een economisch voordeel verschaffen.

(92)

Met betrekking tot de eindgebruikers wijst Spanje er nogmaals op dat het tekort het resultaat is van overmacht en dat het grootgebruikers niet bevoordeelde omdat het met interest werd doorberekend in de tarieven voor de volgende jaren. Het vermeende uit een lagere elektriciteitsprijs voortvloeiende economische voordeel is bijgevolg slechts ogenschijnlijk, aangezien de gebruiker het verschil ten opzichte van de prijzen op de vrije markt met interest terugbetaalt.

Levering tegen gereglementeerde tarieven is een dienst van algemeen economisch belang

(93)

Spanje voert aan dat het bestaan van gereglementeerde tarieven in 2005 niet in strijd was met de wetgeving van de Unie, aangezien de termijn voor de liberisering van de markt voor alle gebruikers, inclusief huishoudens, 1 juli 2007 was.

(94)

Volgens de Spaanse autoriteiten is de levering van elektriciteit een dienst van algemeen belang en moet de staat interveniëren om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van machtsposities die het gevolg zijn van het bestaan van één enkel netwerk (natuurlijk monopolie).

(95)

De parameters voor de vaststelling van de tarieven zijn op objectieve en transparante wijze vastgesteld. Het complexe regelgevende kader voor de vaststelling van de tarieven en de liquidatieprocedure tonen volgens de Spaanse autoriteiten aan dat het tariefsysteem gebaseerd was op een uitvoerige analyse van de kosten en inkomsten van het systeem en op een analyse van de elektriciteitsvraag.

Toezegging van Spanje

(96)

Zoals vermeld in de overwegingen 25 en 26 wordt het tekort van 2005 in jaarlijkse tranches terugbetaald met een rentevoet die overeenkomt met de Euribor-rentevoet zonder marge. Onder voorbehoud van zijn opmerkingen heeft Spanje toegezegd de aan verwerkende ondernemingen met verbindingen van meer dan 1 kV aangerekende rentevoet met terugwerkende kracht te verhogen. Deze verhoging zal worden bepaald in verhouding tot de bijdrage in het tekort van 2005 van de verwerkende ondernemingen waarop de lopende procedure betrekking heeft, en waaraan werd geleverd tegen integrale tarieven. Er zal een marge van 65 basispunten bovenop de Euribor-referentie worden toegepast, waardoor deze nagenoeg overeenkomt met de in de volgende jaren toegepaste rentevoet voor het tekort.

(97)

Het overeenkomstige bedrag zal als volgt worden geïnd bij de verwerkende ondernemingen: wat de jaarlijkse betalingen van het reeds terugbetaalde deel van het tekort van 2005 betreft, zal een eenmalige verhoging van de toegangstarieven worden toegepast; wat de nog terug te betalen bedragen betreft, zal op elk jaarlijks bedrag rechtstreeks een hogere rentevoet worden toegepast, ook weer in de vorm van een verhoging van de toegangstarieven.

5.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

IS ER SPRAKE VAN STAATSSTEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU?

(98)

Een maatregel vormt staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU indien de volgende voorwaarden zijn vervuld: a) de maatregel verschaft de begunstigde een economisch voordeel, b) de maatregel wordt bekostigd door de staat of met staatsmiddelen, c) de maatregel is selectief, d) de maatregel heeft gevolgen voor het handelsverkeer in de Unie en kan de mededinging binnen de Unie verstoren. Aangezien aan al deze voorwaarden moet zijn voldaan, zal de Commissie haar beoordeling beperken tot het bestaan van een economisch voordeel voor de begunstigden.

Aanwezigheid van een economisch voordeel

(99)

Een onderneming is bevoordeeld in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU wanneer zij een economisch voordeel geniet dat zij onder marktomstandigheden niet hadden kunnen verkrijgen. In het onderhavige geval dient bij de beoordeling, rekening houdend met de terugbetaling van het tekort van het elektriciteitssysteem van 2005, te worden nagegaan of er een positief verschil was tussen de in 2005 vastgestelde gereglementeerde tarieven en de marktprijzen die potentiële begunstigden hadden moeten betalen voor de aangekochte elektriciteit en de in het kader van hun tariefregeling verleende diensten. Enig voordeel met betrekking tot de marktomstandigheden moet worden aangetoond onder verwijzing naar de marktprijzen. Deze aspecten, namelijk het bestaan van positieve verschillen, of het ontbreken daarvan, tussen de prijzen van de elektriciteitspool, de marktprijzen en de gereglementeerde tarieven, alsmede de terugbetaling van het tekort, worden hieronder achtereenvolgens onderzocht.

Vergelijking met de gemiddelde prijzen van de elektriciteitspool

(100)

De gemiddelde prijzen van de elektriciteitspool geven een indicatie van het algemene prijsniveau op de groothandelsmarkt. Deze gemiddelde referentieprijs bedroeg het hele jaar lang 2005 59,47 EUR/MWh. Zoals aangegeven en geïllustreerd in overweging 19 (grafiek 1) lagen de gemiddelde groothandelsprijzen in zeven niet opeenvolgende maanden van 2005 hoger dan de impliciete elektriciteitsprijzen van de integrale gereglementeerde tarieven voor alle eindgebruikers. Het bij besluit 2392/2004 vastgestelde gemiddelde tarief lijkt dan ook te hebben geleid tot een positief verschil ten gunste van alle eindgebruikers die voor de gereguleerde tarieven kozen, althans in de meeste maanden van 2005.

(101)

In maandelijkse perioden van minder dan een jaar trad dit verschil niet op in de vijf maanden tussen januari en mei 2005. Er bestond dus geen voordeel voor het gehele systeem van gereglementeerde tarieven. Worden perioden van meer dan een jaar vergeleken, bijvoorbeeld tot en met 30 december 2007, dan wordt het potentiële voordeel bovendien meer dan opgeheven omdat de gemiddelde prijzen van de „pool” in maart 2007 abrupt daalden tot 37 EUR/MWh, terwijl de impliciete prijzen van de gereglementeerde tarieven in diezelfde periode om en bij de 68 EUR/MWh lagen. De impliciete elektriciteitsprijzen van de integrale tarieven lagen vanaf oktober 2006 namelijk veel lager dan de groothandelsprijzen voor elektriciteitsvoorziening (zie grafiek 1). De winsten en de economische voordelen van gebruikers aan wie werd geleverd tegen gereglementeerde tarieven, bij hogere „poolprijzen” dan de impliciete elektriciteitskosten van de gereglementeerde tarieven, kunnen dan ook wegvallen als de prijzen van de „pool” lager liggen dan de impliciete elektriciteitskosten.

(102)

Hieruit volgt dat zowel in maandelijkse perioden van minder dan een jaar in 2005 als in perioden van twee jaar die een deel van 2005 bestrijken, de impliciete energieprijzen van de in 2005 geldende gereglementeerde tarieven geen voordeel lijken te hebben verschaft aan de groep van gebruikers aan wie werd geleverd tegen gereglementeerde tarieven ten opzichte van de groothandelsprijzen van de elektriciteitspool. Feit is echter dat de inkomsten uit de toegangsheffingen en de voor het hele elektriciteitssysteem betaalde gereglementeerde tarieven niet toereikend waren om de gereglementeerde kosten van het systeem in 2005 te dekken. Derhalve dient te worden nagegaan of wordt voorzien in een adequaat mechanisme om te garanderen dat het tekort wordt terugbetaald.

Terugbetaling van het tekort van het elektriciteitssysteem in 2005

(103)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 15, 20, 21 en 22 omvatten de rekeningen van het elektriciteitssysteem in 2005 alle gereglementeerde kosten en inkomsten van het systeem zonder dat bepaalde inkomsten worden toegewezen aan specifieke kosten. Zo werden de transport- en distributiekosten (4 410 miljoen EUR) of de kosten van de steun voor warmtekrachtkoppeling en hernieuwbare elektriciteitsbronnen (2 701 miljoen EUR) niet opgesplitst tussen respectievelijk de gereglementeerde inkomsten uit de integrale tarieven op de gereglementeerde markt en/of de inkomsten uit de gereglementeerde heffingen voor de toegang tot de vrije markt, en werd bij de financiering ervan geen onderscheid gemaakt tussen beide soorten inkomsten. In feite ontvangen alle gebruikers van het systeem een voordeel en kan worden verwacht dat zij bijdragen in de dekking van de kosten van de steun voor efficiënte vormen van warmtekrachtkoppeling en hernieuwbare bronnen of transport- en distributiediensten. In dit systeem van niet-cumulatieve kosten per tarief is het onmogelijk om achteraf de verdeling van de kosten objectief toe te wijzen aan de gebruikers op de vrije markt en de gebruikers van de gereglementeerde tarieven, en binnen deze laatste categorie, aan de 25 in 2005 geldende tariefschalen. Hieruit volgt dat de potentiële voordelen, of het ontbreken daarvan, van het tekort van 2005 voor het elektriciteitssysteem in zijn geheel moeten worden onderzocht.

(104)

In dit verband heeft Spanje een mechanisme voor de terugvordering van het tekort van 2005 in zijn geheel ingevoerd dat verenigbaar is met deze universaliteit van de rekeningen van het destijds toegepaste systeem. Het tekort in de gereglementeerde inkomsten uit het elektriciteitssysteem om de kosten van het systeem te dekken, is opgelost door middel van een injectie met middelen die zijn geïnd via een „bijdrage met bijzondere bestemming” die is ingevoerd bij Koninklijk Besluit 809/2006. Midden 2006 is begonnen met de terugvordering door toepassing van een toeslag van 1,378 % van de integrale gereglementeerde tarieven en van 3,975 % van de toegangsheffingen en, daarna de toeslagen die nodig waren voor de terugvordering van 3,8 miljard EUR plus interesten, over een periode van 14,5 jaar die afloopt in 2020 (zie de overwegingen 25 en 26).

(105)

Hieruit volgt dat dankzij de inkomsten uit de speciale bijdrage ter financiering van het tekort van 2005 de elektriciteitsrekeningen van de gebruikers van het systeem kunnen worden betaald, met de verhoging die nodig is om de rekeningen van het systeem van 2005 achteraf, met een aanzienlijke achterstand, in evenwicht te brengen.

(106)

Het enige betwistbare aspect van de in 2006 gekozen methode om het tekort van het elektriciteitssysteem van 2005 terug te betalen en de rekeningen in evenwicht te brengen, zou derhalve de lage rentevoet zijn die initieel werd toegepast op de jaarlijkse terugbetalingen, namelijk de Euribor-referentierentevoet zonder marge. Zoals uitvoeriger beschreven in de overwegingen 96 en 97 heeft Spanje toegezegd de rentevoet voor verwerkende ondernemingen waarop dit onderzoek betrekking heeft, te verhogen. Spanje verbindt zich ertoe een marge van 65 basispunten bovenop de referentierentevoet toe te passen.

(107)

Door deze wijziging van de maatregel die oorspronkelijk werd toegepast om het tekort van 2005 terug te betalen, met uitsluiting van huishoudens en kleine ondernemingen die de hoogste tarieven van het correctiemechanisme hebben betaald, valt elk hypothetisch voordeel voor de ondernemingen door het betalingsuitstel vanaf 2006 weg. Bovendien heeft de toepassing van een toeslag op het tarief tot gevolg dat de absolute teruggevorderde hoeveelheid voor elke onderneming recht evenredig is met haar elektriciteitsgebruik. Hoe meer elektriciteit wordt gebruikt, hoe hoger de toeslag zal zijn.

Vergelijking met de prijzen op de elektriciteitsmarkt

(108)

In de tweede plaats zijn de in de elektriciteitspool genoteerde prijzen, zoals een aantal belanghebbenden opmerkt, geen geschikte referentie om de door de grootgebruikers in het kader van de gereglementeerde tarieven betaalde elektriciteitsprijzen te vergelijken met de marktprijzen. Volgens het bewijsmateriaal in het verslag 2005 van de elektriciteitsexploitant OMEL betrokken namelijk slechts zeven eindgebruikers (goed voor 5 % van de vraag) hun elektriciteit rechtstreeks van de „pool”, tegenover honderden industriële gebruikers en grote ondernemingen. Industriële gebruikers en andere grootgebruikers, en met name energie-intensieve gebruikers, voor wie energie een aanzienlijk deel van de productiekosten uitmaakt (in het geval van de aluminiumproductie doorgaans 30 tot 40 %), vereisen en krijgen voorspelbare prijs- en leveringsvoorwaarden Deze voorwaarden zijn vastgelegd in contracten met langere termijnen dan day-ahead. De prijzen die elk uur worden genoteerd op de day-aheadmarkt (zoals de elektriciteitspool), geven een indicatie van de gemiddelde marktprijzen voor leveranciers die diensten verlenen aan een gevarieerde afnemersportefeuille, waaronder huishoudens. Zij zijn echter geen geschikte referentie voor de bepaling van de prijzen die op de vrije markt zouden moeten worden betaald door energie-intensieve gebruikers met langere contracttermijnen dan day-ahead. In tegenstelling tot het oordeel in het besluit tot inleiding van de procedure heeft het onderzoek aangetoond dat de gereglementeerde tarieven die lager liggen dan de gemiddelde poolprijzen, niet noodzakelijk een voordeel inhouden ten opzichte van de marktvoorwaarden voor industriële gebruikers, aangezien de poolprijzen voor het merendeel van deze gebruikers geen marktprijzen zijn. De twijfels in dit verband kunnen dan ook worden weggenomen.

(109)

Bovendien was de keuze voor de vrije markt in Spanje in 2005 niet onomkeerbaar. De gebruikers konden steeds kiezen tussen de aantrekkelijkste aanbiedingen op de gereglementeerde markt en de vrije markt, wat tot een zekere prijsconvergentie leidde. De omkeerbaarheid van de leveringsopties doet de prijzen op de detailmarkt automatisch dalen als de groothandelsprijzen pieken, zoals in Spanje in april 2005 het geval was. Wordt deze situatie omgekeerd, dan ontstaat de omgekeerde stimulans om de vrije marktprijzen te verhogen teneinde ze dichter bij de hogere gereglementeerde tarieven te brengen.

(110)

Zoals de vereniging van onafhankelijke leveranciers bevestigt (overwegingen 42 tot en met 49), moesten leveranciers op de vrije markt in de loop van 2005 hun contracten naleven of unilateraal opzeggen, wanneer dat mogelijk was, of opnieuw onderhandelen om hun prijzen te verhogen, met het risico dat hun afnemers voor de gereglementeerde markt kozen. De verliezen die de leveranciers op de vrije markt naar eigen zeggen hebben geleden, geven aan dat de vrije marktprijzen in 2005, met name die van aflopende contracten van een jaar, zich handhaafden op ongeveer de niveaus van de respectieve gereglementeerde tarieven en dat de tarieven de facto dan ook geen economisch voordeel verschaften ten opzichte van de reële marktprijzen.

(111)

Dit impliceert bijgevolg dat twee hypothetische concurrerende industriële gebruikers, waarvan de ene opereert met een eenjarig leveringscontract van januari tot en met december 2005 tegen vrije marktprijzen, en de andere in diezelfde periode tegen gereglementeerde tarieven levert, wanneer alle andere factoren gelijk bleven, dezelfde elektriciteitskosten droegen. Het enige effect van de hoogte van de gereglementeerde tarieven op de vrije marktprijzen in 2005 was namelijk dat aan gebruikers op de vrije markt het indirecte voordeel werd verschaft dat prijsverhogingen werd beperkt, zelfs in de hypothese dat deze verhogingen contractueel mogelijk waren in de loop van het jaar of, op langere termijn, in het hele jaar 2005. De daadwerkelijke of potentiële concurrentie tussen industriële gebruikers die elektriciteit verkrijgen op respectievelijk de vrije markt of de gereglementeerde markt, kon de facto niet worden verstoord door de gereglementeerde tarieven.

(112)

Ten derde verwees de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure met name naar de lage niveaus van het gereguleerde tarief van 23,9 EUR/MWh en 27,0 EUR/MWh die in 2005 golden voor respectievelijk grote industriële gebruikers (G4-tarief) en grote industriële gebruikers met onderbreekbare levering (bijvoorbeeld het tarief 3.4), zoals aangegeven in tabel 3 in overweging 30. Zoals een aantal derden opmerkt, zijn de in het besluit tot inleiding van de procedure betwiste gereglementeerde tarieven geen tarieven, maar gemiddelde prijzen na kortingen. Zonder kortingen bedroegen de in tabel 1 aangegeven niveaus van het bij Koninklijk Besluit 2392/2004 vastgestelde basistarief respectievelijk 56,12 EUR/MWh (tarief 3.4) en 25,44 EUR/MWh (G4-tarief).

(113)

In dit verband heeft het formele onderzoek uitgewezen dat de in het besluit tot inleiding van de procedure genoemde gereglementeerde tarieven voor industriële gebruikers overeenkwamen met de marktprijzen voor de hele periode tussen januari en december 2005, zoals hieronder wordt uiteengezet.

(114)

In de eerste plaats is aangetoond dat in 2005 voor energie-intensieve gebruikers bilaterale marktprijzen van 34,45 EUR/MWh werden toegepast op de vrije markt (overwegingen 55 tot en met 57). Met een handelsmarge onder de gemiddelde marge van tien euro die werd toegevoegd in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, bedragen de leveringskosten bij deze marktprijs bijna 25,44 EUR/MWh van het laagste gereglementeerde tarief (G4) (gemiddelde prijs ex post 23,9 EUR/MWh). Wanneer rekening wordt gehouden met de objectieve verschillen met betrekking tot de levering in het kader van het gereglementeerde tarief, zoals leveringshoeveelheden die 9,7 maal hoger liggen, de investering in controle-uitrusting en de betalingstermijnen, lijkt het lagere gereglementeerde tarief de begunstigden geen onrechtmatig economisch voordeel te hebben verschaft.

(115)

Ten tweede blijkt uit het beschikbare bewijsmateriaal dat in december 2004 eenjarige contracten voor de levering van basislast konden worden gesloten op basis van termijnmarktprijzen van 31,05 EUR/MWh, voor levering tussen januari en december 2005. Voor onderbreekbare industriële gebruikers met een sterke lastmodulatie was er een eindmarktprijs (met aanvullende diensten en toegangstarief) van 36,67 EUR/MWh, wat minder is dan het overeenkomstige basistarief (tarief 3.4) (zie de overwegingen 16, 18 en 58).

(116)

Dankzij aanvullende kortingen in het kader van de gereglementeerde tarieven voor vraagbeheer (bijvoorbeeld lastmodulatie, onderbreekbaarheid) konden gebruikers die deze diensten leverden, lagere gemiddelde prijzen op de gereglementeerde markt verkrijgen (22). Met deze kortingen, die niet specifiek worden behandeld in het besluit tot inleiding van de procedure, werden waardevolle vraaggerichte diensten voor het netwerk vergoed die aanpassingen, investeringen of beperkingen in commerciële of industriële processen vereisen. Lastmodulatie vereist dat industriële of commerciële processen met een hoog elektriciteitsgebruik tijdens daluren plaatsvinden en niet tijdens piekuren, zodat het gebruik en de spanning in het elektriciteitsnetwerk worden beperkt. Zo zijn ook de aan het netwerk geleverde diensten voor onderbreekbaarheid economisch nuttig omdat dit voor de betrokken industriële gebruiker betekent dat wordt aanvaard dat de exploitant van het systeem de levering voor lange tijd (één tot twaalf uur) onderbreekt en dit slechts kort van tevoren aankondigt (een paar seconden tot twee uur), zoals in Spanje het geval was met de betrokken gereglementeerde tarieven.

(117)

De voordelen van deze diensten, met name een gegarandeerde continuïteit van de elektriciteitslevering, worden erkend in de EU-wetgeving. Op grond van Richtlijn 2005/89/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen (23) zijn de lidstaten verplicht rekening te houden met de technologieën voor vraagbeheer en maatregelen te nemen om de belemmeringen voor het gebruik van opzegbare overeenkomsten te verminderen teneinde het evenwicht tussen aanbod en vraag te handhaven. Deze diensten zijn een aanvulling op en kunnen in de plaats komen van andere voorschriften die door de exploitant van het netwerk worden gebruikt om de vraag naar elektriciteit van het netwerk af te stemmen op het aanbod en zo te voorkomen dat de stroom wordt onderbroken of uitvalt, wat sociaal en economisch gesproken duur uitvalt en tot sancties en aansprakelijkheden kan leiden.

(118)

In het specifieke geval van Spanje zijn deze diensten door het ontbreken van een aanzienlijke interconnectiecapaciteit met andere lidstaten en de aanzienlijke penetratie van intermitterende productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in 2005 bijzonder waardevol. De grootteorde van de economische waarde ervan en van de potentiële kosten die in het elektriciteitssysteem kunnen worden vermeden, kan worden geïllustreerd aan de hand van de kosten voor de aanschaf van balanceringsdiensten van de Spaanse exploitant van het netwerk „Red Eléctrica de España”. In 2005 betaalde het Red Eléctrica de España gemiddeld 65 EUR/MWh voor secundaireregelingsdiensten ter verhoging van de energie-efficiëntie (waarbij extra energie online wordt toegevoegd van 15 seconden tot 15 minuten om het netwerk in evenwicht te brengen); voor tertiaireregelingsdiensten waarbij extra energie online wordt toegevoegd van 15 minuten tot 2 uur om de energiereserve van de secundaireregelingsdiensten aan te vullen) bedroeg de gemiddelde prijs in 2005 78 EUR/MWh (met verhogingen tot 600 EUR/MWh) (24). Doordat een deel van de vraag wordt weggehaald uit de piekuren (lastmodulatie) of de capaciteit wordt geboden om ze in kritieke situaties te beperken (onderbreekbare diensten), lijken de kortingen op de betrokken gereglementeerde tarieven (bijvoorbeeld om en bij de 32 EUR/MWh voor het tarief 3.4) economisch gerechtvaardigd.

(119)

Bij ontstentenis van deze kortingen voor vraagbeheersmaatregelen lagen de gereglementeerde tarieven voor op het hoogspanningsnetwerk aangesloten gebruikers (tarieven 1.4 en 2.4) veel hoger, namelijk tussen 58en 61 EUR/MWh voor het basistarief en 76,2 EUR/MWh voor de gemiddelde reële prijs. Vergeleken met termijnmarktprijzen van 31,05 EUR/MWh voor de periode van januari tot december 2005 kan niet worden gesteld dat de marktprijzen hoger liggen dan de gereglementeerde tarieven voor de overgrote meerderheid van industriële en commerciële grootgebruikers.

(120)

Hieruit volgt dat, hoewel de in de elektriciteitspool genoteerde prijzen geen geschikte referentie zijn voor een vergelijking van de door industriële en commerciële grootgebruikers betaalde elektriciteitsprijzen, de reële marktprijzen voor elektriciteitsvoorziening aan eindgebruikers aan wie in 2005 tegen gereglementeerde tarieven werd geleverd, in overeenstemming waren met de respectieve niveaus van de gereglementeerde tarieven.

6.   CONCLUSIES BETREFFENDE DE MAATREGEL

(121)

Gelet op het voorafgaande is de Commissie van oordeel dat ten eerste is aangetoond dat de ondernemingen waaraan elektriciteit werd geleverd tegen integrale gereglementeerde tarieven, geen voordelen verkregen en ten tweede, rekening houdend met de door Spanje aangegane toezegging om de maatregel te wijzigen, een passende rente zal worden aangerekend aan ondernemingen die een deel van hun elektriciteitsrekeningen van 2005 te laat hebben betaald.

(122)

Bijgevolg houdt deze maatregel geen economisch voordeel in voor de verwerkende ondernemingen. Aangezien de criteria van artikel 107, lid 1, VWEU cumulatief zijn, dient niet te worden nagegaan of aan de andere criteria is voldaan.

(123)

De Commissie concludeert derhalve dat, gelet op de door Spanje ingestelde regeling om de schuld van de eindgebruikers terug te vorderen, het in 2005 toegepaste systeem van gereglementeerde tarieven geen aanleiding gaf tot staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Deze conclusie verwijst naar de situatie en de periode waarop de klacht betrekking heeft, en doet geen afbreuk aan de eventuele beoordeling door de Commissie van maatregelen die Spanje na 2005 heeft genomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het door het Koninkrijk Spanje in 2005 toegepaste systeem van gereglementeerde tarieven vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 43 van 27.2.2007, blz. 9.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  In artikel 12, lid 2, van de LSE is bepaald dat de elektriciteitstarieven in principe eenmaal per jaar worden vastgesteld, maar in de loop van het jaar kunnen worden aangepast.

(4)  Overeenkomstig artikel 8 van Koninklijk Besluit 1432/2002 mocht het gemiddelde tarief met niet meer dan 1,40 % (per jaar) worden verhoogd, terwijl de verschillende individuele tarieven slechts mochten worden verhoogd met een percentage dat gelijk is aan de verhoging van het gemiddelde tarief: + 0,60 % (2 % in totaal).

(5)  Koninklijk Besluit 2392/2004 van 30 december 2004 tot vaststelling van het elektriciteitstarief voor 2005, Spaans staatsblad (BOE) nr. 315, blz. 42766.

(6)  Koninklijk Wetsbesluit 5/2005 van 11 maart 2005 inzake dringende hervormingen ter bevordering van de productiviteit en ter verbetering van overheidsopdrachten. Spaans staatsblad (BOE) nr. 62 van 14.3.2005, blz. 8832.

(7)  Gestrande kosten zijn door gevestigde elektriciteitsleveranciers geleden verliezen als gevolg van niet-terugvorderbare investeringen die zijn verricht vóór de liberalisering. De Commissie heeft bij schrijven SG (2001) D/290869 van 6.8.2001 haar goedkeuring gehecht aan de toekenning van compenserende steun ter dekking van deze verliezen overeenkomstig de criteria van de methodiek betreffende gestrande kosten (mededeling van de Commissie betreffende de methodiek voor het analyseren van nationale steunmaatregelen in verband met gestrande kosten). Bij Besluit SG (2001) D/290553 van 25.7.2001 in zaak NN 49/99 heeft de Commissie Spanje toegestaan tot en met 2008 compensatie te verlenen voor gestrande kosten aan de ondernemingen die werden verzocht het tekort van 2005 te prefinancieren.

(8)  Aanvullende bepaling van Koninklijk Besluit 809/2006 van 30 juni 2006 tot herziening van het elektriciteitstarief met ingang van 1 juli 2006. Spaans staatsblad (BOE) nr. 156 van 1.7.2006.

(9)  Spanje heeft de detailmarkt voor elektriciteit eerder geliberaliseerd dan was voorzien in de elektriciteitsrichtlijnen van 1996 en 2003, die voorzagen in een liberalisering tussen 1999 en 2004 voor commerciële eindgebruikers (te beginnen bij de grootste), en op grond waarvan de liberalisering van het segment van de huishoudens pas vanaf 1 juli 2007 verplicht was.

(10)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37.

(11)  In artikel 3, lid 3, van de elektriciteitsrichtlijn is het volgende bepaald: „De lidstaten waarborgen dat alle huishoudelijke afnemers en, indien zij dat dienstig achten, kleine ondernemingen, namelijk ondernemingen die minder dan 50 personen in dienst hebben en een jaaromzet of een financiële balans van ten hoogste 10 miljoen EUR, aanspraak kunnen maken op universele dienstverlening, dat wil zeggen het recht op levering van elektriciteit van een bepaalde kwaliteit tegen redelijke, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare en doorzichtige prijzen op hun grondgebied. Om de universele dienstverlening te waarborgen, kunnen de lidstaten een noodleverancier aanwijzen.”.

(12)  Céntrica deelde de gebruikers in vijf groepen in. Deze indeling komt niet overeen met de in het jaarlijks besluit inzake tarieven bekendgemaakte structuur van de gereglementeerde tarieven, zoals aangegeven in overweging 17.

(13)  Zie bijlage A, onder b) en c), van de elektriciteitsrichtlijn.

(14)  Conclusies van de advocaat-generaal in de gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Van Calster, punt 41.

(15)  Zie arrest van het Hof van 21 oktober 2003, gevoegde zaken C-261/01 en C-262/01, Belgische Staat/Eugène van Calster, Jurispr. 2003, blz. I-2249, punten 49 en 50.

(16)  Beschikking van de Commissie van 25 juli 2001, steunmaatregel NN 49/99 — Spanje. Overgangsregeling voor de elektriciteitsmarkt.

(17)  Brief van de Commissie aan het Verenigd Koninkrijk van 27 februari 2002 (steunmaatregel N 661/99).

(18)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(19)  Wilson, R. (1993), Nonlinear Pricing, Oxford University Press.

(20)  Castro Rodríguez, F. (1999), Wright tariffs in the Spanish electricity industry, The case of residential consumption, Utilities Policy, blz. 17-31.

(21)  Zie arrest van 17 maart 1993, gevoegde zaken C-72/91 en C-73/91, Firma Sloman Neptun Schiffahrts AG/Seebetriebsrat Bodo Ziesemer der Sloman Neptun Schiffahrts AG, Jurispr. 1993 blz. I-00887, punt 21: „Door haar strekking en algemene structuur beoogt bedoelde regeling niet, een voordeel te verschaffen dat voor de staat of de genoemde lichamen een extra last meebrengt”.

(22)  De belangrijkste bron voor de cijfers van het besluit tot inleiding van de procedure is het verslag van de CNE: „EL Consumo Eléctrico en el Mercado Peninsular en el Año 2005”, van 25.7.2006, afdeling 2. Voor de industriële grootgebruikers (onderbreekbaar en met uurtarief „THP — Tarifa Horaria de Potencia”) is in het verslag aangegeven dat de sterke lastmodulatie met levering tijdens daluren, die aanpassingen vereist in de productieprocessen, aanzienlijke kortingen op het tarief van de begunstigde mogelijk maakt.

(23)  PB L 33 van 4.2.2006, blz. 22, zie artikel 3, lid 3, onder c), en artikel 5, lid 2, onder b).

(24)  „El Sistema Eléctrico Español 2005”, blz. 54 en 55, Red Eléctrica de España.


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/45


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2014

betreffende de door Spanje ten uitvoer gelegde maatregel SA.36559 (C 3/07) (ex NN 66/06) inzake Spaanse elektriciteitstarieven: distributeurs

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 7743)

(Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/457/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

PROCEDURE

(1)

Bij brief van 27 april 2006 hebben de ondernemingen Céntrica plc en Céntrica Energía S.L.U. (hierna gezamenlijk „Céntrica” genoemd) bij de Commissie een klacht ingediend met betrekking tot het in Spanje in 2005 toegepaste stelsel van gereglementeerde elektriciteitstarieven.

(2)

Bij brief van 27 juli 2006 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht om informatie over bovengenoemde maatregel. De Commissie heeft de verlangde informatie ontvangen bij brief van 22 augustus 2006.

(3)

Op 12 oktober 2006 is de zaak geregistreerd als niet-aangemelde steun (zaak NN 66/06).

(4)

Bij brief van 9 november 2006 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht om nadere toelichtingen over de maatregel. De Spaanse autoriteiten hebben geantwoord bij brief van 12 december 2006.

(5)

De Commissie heeft de Spaanse autoriteiten bij brief van 24 januari 2007 in kennis gesteld van haar besluit om ten aanzien van deze maatregel de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in te leiden.

(6)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de steunmaatregel te maken.

(7)

De Spaanse autoriteiten hebben bij brief van 26 februari 2007 hun opmerkingen kenbaar gemaakt.

(8)

De Commissie heeft opmerkingen van de volgende belanghebbenden ontvangen: deelregering van Galicië (brief van 23 maart 2007), Céntrica (brieven van 26 maart 2007 en 3 juli 2007), ACIE — Vereniging van onafhankelijke energieleveranciers (Asociación de Comercializadores Independientes de Energía) (brief van 26 maart 2007), regering van Asturië (brief van 27 maart 2007), AEGE — Vereniging van energie-intensieve afnemers (Asociación de empresas con gran consumo de energía) (brief van 2 april 2007, Asturiana de Zinc — AZSA (brief van 3 april 2007), Ferroatlántica — metaalproducent (brief van 3 april 2007), Alcoa (brief van 3 april 2007), UNESA — Spaanse vereniging voor de elektriciteitsindustrie (Asociación Española de la Industria Eléctrica) (brief van 25 april 2007), ENEL Viesgo (brief van 26 april 2007), Iberdrola (brief van 26 april 2007), Unión Fenosa Distribución (brief van 27 april 2007), Hidrocantábrico Distribución Eléctrica (brief van 27 april 2007), Endesa Distribución Eléctrica (brief van 27 april 2007).

(9)

Bij brieven van 15 mei 2007 en 6 juli 2007 heeft de Commissie de opmerkingen van de belanghebbenden toegezonden aan de Spaanse autoriteiten, die in de gelegenheid werden gesteld opmerkingen te maken. Deze opmerkingen zijn toegezonden bij brief van 2 augustus 2007.

(10)

Céntrica heeft aanvullende inlichtingen verstrekt bij brieven van 1 juni 2007, 28 augustus 2007, 4 februari 2008 en 1 maart 2008.

(11)

Bij brieven van 30 juli 2009, 19 maart 2010, 6 oktober 2011, 12 april 2012, 31 augustus 2012, 4 februari 2013 en 17 juli 2013 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten verzocht om verdere toelichting over de maatregel. De Spaanse autoriteiten hebben geantwoord bij brieven van respectievelijk 5 oktober 2009, 26 april 2010, 7 december 2011, 12 juni 2012, 18 oktober 2012, 11 februari 2013 en 4 oktober 2013.

(12)

Op 19 april 2013 is het dossier opgesplitst in twee delen: de onderhavige zaak SA.21817 (C3/07 ex NN 66/06), die betrekking heeft op de steunmaatregelen ten gunste van de eindgebruikers van elektriciteit, en zaak SA.36559 (C3/07 ex NN 66/06), die betrekking heeft op de steunmaatregelen ten gunste van de elektriciteitsdistributeurs. Het onderhavige besluit heeft uitsluitend betrekking op de steunmaatregelen voor elektriciteitsdistributeurs.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

HET SPAANSE ELEKTRICITEITSSYSTEEM IN 2005

Onderscheid tussen gereglementeerde en niet-gereglementeerde activiteiten

(13)

In het bij wet 54/1997 van 27 november 1997 vastgestelde rechtskader voor de elektriciteitssector (Ley del Sector Eléctrico, hierna „LSE” genoemd), die de hoeksteen van het Spaanse elektriciteitssysteem vormt, wordt een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen gereglementeerde en geliberaliseerde activiteiten.

(14)

De productie, invoer, uitvoer en kleinhandelslevering van elektriciteit zijn geliberaliseerde activiteiten, d.w.z. activiteiten die marktdeelnemers vrij kunnen uitoefenen onder marktomstandigheden en waarop de staat geen streng regulerend toezicht in de vorm van bijvoorbeeld controle op prijzen en leveringsvoorwaarden uitoefent.

(15)

De distributie, het transport en de door de marktdeelnemer (3) en de systeemexploitant (4) verrichte activiteiten daarentegen worden volledig gereglementeerd door de staat. In elektriciteitssystemen worden deze activiteiten normaliter gereglementeerd door de staat, aangezien de exploitanten die deze activiteiten verrichten, feitelijk of rechtens een monopolie bezitten. Anders zouden zij zich kunnen onttrekken aan de mededingingsregels en zouden zij monopolieprijzen kunnen toepassen die hoger liggen dan de normale marktprijs.

Normale distributie en levering tegen gereglementeerde tarieven

(16)

In 2005 omvatte de distributie in het Spaanse elektriciteitssysteem drie soorten gereglementeerde activiteiten. Ten eerste was er de normale distributie. Dit soort distributie bestaat in de transmissie van elektriciteit naar de verbruikspunten via de distributienetten, en is een monopolie aangezien er geen alternatieve netwerken zijn. Het tweede soort activiteiten omvatte bepaalde commerciële beheersactiviteiten die nauw verband houden met distributie, zoals het aflezen van meters, het sluiten van contracten, facturatie, dienstverlening aan klanten enz. De derde gereglementeerde activiteit in 2005 was de levering tegen het gereglementeerde tarief, die bij wet werd toegewezen aan de distributeurs, bovenop hun belangrijkste taak (het verlenen van toegang tot de elektriciteitsdistributienetwerken en het beheer daarvan) (5). Na de voltooiing van de hervorming in 2009 leveren de distributeurs niet langer elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven.

(17)

De distributeurs waren bij wet verplicht om de voor de bevoorrading van de afnemers noodzakelijke elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven aan te schaffen op de georganiseerde groothandelsmarkt (hierna „de pool” genoemd), tegen de prijs van de dag (marginale prijs van het systeem of „prijs van de pool”), of rechtstreeks bij de producenten van hernieuwbare energieën (6) en de elektriciteit dan door te verkopen aan de eindgebruikers tegen het geldende gereglementeerde tarief.

Rol van de distributeurs als financiële tussenpersonen van het systeem

(18)

In 2005 waren er niet minder dan 25 gereglementeerde tarieven voor eindgebruikers, afhankelijk van de hoogte, het profiel en/of de bestemming van het gebruik en van de aansluitspanning. Inmiddels gelden voor eindgebruikers nog negen gereglementeerde heffingen voor de toegang tot het netwerk op de vrije markt, ook op basis van de aansluitspanning en andere kenmerken (7). Op de vrije markt betaalden de eindgebruikers de heffingen voor de toegang tot het netwerk aan de leveranciers, die ze op hun beurt doorberekenden aan de distributeurs. Op de gereglementeerde markt waren de heffingen voor de toegang tot het netwerk geïntegreerd in een algemeen gereglementeerd tarief dat de eindgebruikers aan de distributeurs betaalden (het betrof impliciete heffingen). Vanaf 2005 heeft Spanje wijzigingen ingevoerd in het stelsel van gereglementeerde tarieven. De laatste wijziging dateert van 2013, toen Spanje een nieuw rechtskader voor de elektriciteitssector invoerde (wet nr. 24/13) dat onder andere voorzag in de hervorming van de prijsreglementering op de kleinhandelsmarkt. Spanje kondigde aan dat deze nieuwe wet en de uitvoeringsbepalingen daarvan in 2014 zouden worden uitgevoerd.

(19)

De hoogte van de gereglementeerde integrale tarieven en van de gereglementeerde heffingen voor de toegang tot het net werd vooraf vastgesteld, eens in het jaar, doorgaans vóór het eind van jaar N–1, maar kon in de loop van het jaar worden aangepast (8). Voor de jaarlijkse tariefverhogingen gold evenwel een maximum (9). In principe werden alle tarieven en heffingen vastgesteld op basis van prognoses, om ervoor te zorgen dat de gereglementeerde inkomsten uit de toepassing ervan toereikend waren om alle gereglementeerde kosten van het elektriciteitssysteem te dekken. Deze gereglementeerde kosten van het systeem omvatten in 2005 de kosten van de energievoorziening voor de integrale tarieven, de kosten van de aanschaf van energie in het kader van bijzondere steunregelingen (hernieuwbare bronnen, warmtekrachtkoppeling enz.), de transport- en distributiekosten, de maatregelen voor vraagbeheer, de extra kosten voor de elektriciteitsproductie op de Spaanse eilanden, de steun voor steenkool, de tekorten van vorige jaren enz.

(20)

Volgens de Spaanse regelgeving waren en zijn de distributeurs de belangrijkste financiële tussenpersonen van het systeem. Zij beheerden alle inkomsten uit het systeem van gereglementeerde tarieven, d.w.z. de heffingen voor de toegang tot het netwerk en de inkomsten uit de integrale tarieven. Deze inkomsten, hierna gezamenlijk „belastbare inkomsten” genoemd, werden gebruikt om alle gereglementeerde kosten van het systeem te dekken. Er waren geen regels op grond waarvan een bepaalde categorie van inkomsten, of een deel daarvan, werd toegewezen aan een specifieke categorie van kosten, of een deel daarvan. Als gevolg daarvan waren de inkomsten uit de heffingen voor de toegang tot het netwerk geheel noch gedeeltelijk bestemd voor de financiering van de hogere kosten van de steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen of van de productiekosten op de Spaanse eilanden.

(21)

De verrekening vond plaats in het kader van een vereffeningsproces onder de rechtstreekse controle van de Spaanse toezichthouder CNE (Comisión Nacional de Energía). De vergoeding van de distributeurs (voor de activiteiten die verband houden met de distributie op zich) werd ook gefinancierd uit de belastbare inkomsten, na aftrek van alle andere kosten.

Distributeurs versus leveranciers en respectieve prijzen

(22)

Op de Spaanse detailmarkt voor elektriciteit waren in 2005 bijgevolg twee categorieën van marktdeelnemers actief: de distributeurs, die verplicht waren elektriciteit te verkopen tegen gereglementeerde tarieven, en de leveranciers, die tegen vrij overeengekomen voorwaarden elektriciteit verkochten. Om historische redenen maakten de distributeurs in Spanje deel uit van verticaal geïntegreerde groepen (de gevestigde exploitanten) die de distributienetwerken van oudsher exploiteerden in bepaalde geografische gebieden en die alleen veranderingen hebben ondergaan door fusies en consolidaties. Op de gereglementeerde markt pasten de distributeurs integrale tarieven toe zonder onderscheid tussen de kosten voor de aanschaf van energie en de kosten voor de toegang tot het netwerk.

(23)

De leveranciers kunnen tot verticaal geïntegreerde groepen behoren (die doorgaans verschillende productie-, distributie- en leveringsdivisies hebben), maar kunnen ook nieuwe marktdeelnemers zijn. Vaak hebben nieuwe marktdeelnemers niet voldoende productiecapaciteit en opereren zij uitsluitend op de detailmarkt. Céntrica is één van die nieuwe marktdeelnemers. Op de vrije markt rekenden de leveranciers prijzen aan die de (aan de distributeurs te betalen) heffing voor de toegang tot het netwerk en de kosten voor de aanschaf van energie (aanschafkosten op de groothandelsmarkt of kosten van de eigen productie in het geval van verticaal geïntegreerde ondernemingen) moesten dekken, en een „handelsmarge” die andere kosten dekte (verkoopkosten, informaticasystemen, facturatie enz.), evenals een vergoeding op het geïnvesteerde kapitaal.

(24)

In 2005 impliceerde het naast elkaar bestaan van de vrije en de gereglementeerde markt, en met name de mogelijkheid dat de eindgebruikers vrij van de ene op de andere konden overstappen, dat de gereglementeerde tarieven fungeerden als een prijsreferentie (of een feitelijke beperking) van de vrije marktprijzen. Een leverancier kon dus slechts rendabel opereren in een segment als er een positieve handelsmarge was, d.w.z. een zeker verschil tussen de kleinhandelsprijs — in dit geval het gereglementeerde tarief, waarop de afnemer recht had — en de algemene kosten voor dienstverlening aan de afnemers.

Het tarieftekort van 2005

(25)

In 2005 genereerde het niveau waarop de gereglementeerde tarieven en de heffingen voor de toegang tot het netwerk waren vastgesteld, niet voldoende inkomsten om alle ex post gedocumenteerde gereglementeerde kosten voor het hele jaar te kunnen dekken. De door de CNE aan het eind van het jaar verrichte definitieve vereffening voor 2005 gaf een tekort van 3 811 miljoen EUR te zien. Het was niet de eerste keer dat de vereffening een tekort te zien gaf, hoewel dat van 2005 een ongekende hoogte bereikte. In 2000, 2001 en 2002 werden kleinere tekorten genoteerd.

(26)

De regering heeft onder andere de reële kosten van de aanschaf van elektriciteit onderschat. Terwijl het elektriciteitsverbruik door eindgebruikers op de gereglementeerde markt en de vrije markt zich in 2005 over het geheel genomen min of meer ontwikkelde zoals voorspeld in december 2004, liepen de groothandelsprijzen als gevolg van een aantal onvoorziene prijsverhogingen in de loop van het jaar op tot 62,4 EUR/MWh in 2005, tegenover 35,61 EUR/MWh in 2004, wat de gemiddelde groothandelsprijs in 2005 op 59,47 EUR/MWh brengt. Oorzaken voor deze verhoging zijn onder andere de extreme droogte in het betrokken jaar (waardoor de productie van waterkracht met 55 % daalde), de stijging van de olieprijzen, de doorberekening van de marktprijs voor CO2-emissierechten die gratis werden toegekend uit hoofde van de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, en een toename van de energievraag die groter was dan de bbp-groei.

(27)

De Spaanse toezichthouder (de „Comisión Nacional de Energía”) stelde dat de integrale tarieven van 2005 over het geheel genomen niet alle leveringskosten, en met name niet de kosten voor de aanschaf van de energie op de groothandelsmarkt weerspiegelden. Met name lagen, zoals weergegeven in de grafiek hieronder, de impliciete energieprijzen in de gemiddelde integrale gereglementeerde tarieven slechts in vijf maanden (tussen januari en februari 2005 en tussen april en juni 2005) onder de gemiddelde prijzen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit. De gemiddelde groothandelsprijzen in de 14 maanden tussen oktober 2006 en december 2007 zijn evenwel scherp gedaald tot onder de impliciete energieprijzen in de gemiddelde integrale gereglementeerde tarieven, en het verschil was duidelijk groter dan in de zeven maanden in 2005 waarin de groothandelsprijzen hoger lagen dan de impliciete prijzen in de integrale tarieven.

Grafiek 1

Gewogen gemiddelde prijs op de groothandelsmarkt versus impliciete energieprijs in het integrale tarief

Image

Bron: CNE — Verslag over de ontwikkeling van de concurrentie op de gas- en elektriciteitsmarkt. Periode 2005-2007, blz. 84.

(28)

Een andere belangrijke factor bij de toename van de algemene kosten van het systeem was het hoge niveau van de subsidies voor de productie van hernieuwbare energie. De producenten van hernieuwbare energie konden met name opteren voor een rechtstreekse deelname in de „pool”. In 2005 was deze optie bijzonder aantrekkelijk, zodat meer producenten van hernieuwbare energie deelnamen in de „pool” dan was verwacht, wat hogere kosten voor het systeem tot gevolg had. Bovendien bedroeg de rechtstreekse steun voor de kosten van niet aan de „pool” verkochte elektriciteit uit hoofde van de bijzondere regeling (hernieuwbare energieën, warmtekrachtkoppeling), die in de rekeningen als gereglementeerde kosten werden geboekt, 2 701 miljoen EUR in 2005, d.i. een toename met 5,75 % ten opzichte van 2004. Ter illustratie: de transport- en distributiekosten van het systeem bedroegen 4 142 miljoen EUR in 2004, 4 410 miljoen EUR in 2005 en 4 567 miljoen EUR in 2006.

Mechanisme voor de voorfinanciering en de terugbetaling van het tekort

(29)

Het ontstaan van het tekort ging niet onopgemerkt voorbij. Reeds in maart 2005, toen duidelijk werd dat een tarieftekort ontstond, bepaalden de Spaanse autoriteiten bij artikel 24 van Koninklijk Wetsbesluit 5/2005 (10) dat de middelen die nodig waren om het verschil aan te vullen, zouden worden verstrekt door de vijf grootste elektriciteitsbedrijven met „inningsrechten”, namelijk bedrijven die recht hadden op compensaties voor de gestrande kosten (11), op basis van de volgende percentages:

Iberdrola, SA 35,01 %;

Unión Eléctrica Fenosa, SA: 12,84 %;

Hidroeléctrica del Cantábrico, SA: 6,08 %;

Endesa, SA: 44,16 %;

Elcogás, SA: 1,91 %

(30)

Het negatieve saldo op de rekening van de gestrande kosten zou resulteren in inningsrechten die de ondernemingen het recht geven in de toekomst inkomsten te ontvangen van de elektriciteitsgebruikers. De leveranciers konden deze rechten securitiseren en ze op de markt verkopen. Deze ondernemingen, met uitzondering van Elcogás SA, zijn moederondernemingen van verticaal geïntegreerde entiteiten die normaliter actief zijn in de sector elektriciteitsproductie en in de distributiesector via distributiedivisies. Zoals bepaald in artikel 24 van Koninklijk Wetsbesluit 5/2005 zijn het de motieven en de criteria voor de aanwijzing van deze vijf ondernemingen voor de prefinanciering van het tarieftekort van 2005 (in plaats van andere ondernemingen die op de Spaanse markt opereren) die hen recht geven op vergoedingen voor de gestrande kosten en niet, bijvoorbeeld, hun activiteit in de distributiesector. Elcogás SA is en blijft een onderneming die uitsluitend actief is in de productie van elektriciteit (12). Bovendien heeft Spanje met het oog op de prefinanciering van het tekort van het elektriciteitssysteem in latere jaren de moederonderneming van de entiteit aangewezen (bijvoorbeeld Endesa S.A of Iberdrola S.A) of haar productiedivisie (Endesa Generación SA of Iberdrola Generación SA in Koninklijk Wetsbesluit 6/2009), maar nooit de distributiedivisie (d.w.z. Endesa Distribución Eléctrica, S.L, volledige dochteronderneming voor de elektriciteitsdistributie in het systeem van gereglementeerde tarieven in 2005).

(31)

In juni 2006 hebben de Spaanse autoriteiten een besluit genomen met betrekking tot de voorwaarden voor de terugvordering van het tekort van 2005 van de elektriciteitsgebruikers via de gereglementeerde tarieven. Bij Koninklijk Besluit 809/2006 (13) hebben de Spaanse autoriteiten bepaald dat de gebruikers het tekort van 2005 moesten betalen of, meer bepaald, de aan de vijf geselecteerde leveranciers toegekende inningsrechten, over een periode van 14,5 jaar door middel van een bijzondere toeslag die zowel op de integrale tarieven als op de toegangstarieven wordt toegepast. Deze toeslag, berekend als de jaarlijkse hoeveelheid die nodig is om de netto contante waarde van het tekort van 2005 lineair terug te vorderen over een periode van 14,5 jaar, was vastgesteld op 1,378 % van het integrale tarief en op 3,975 % van het toegangstarief voor 2006. De toepasselijke rentevoet was de 3-maands EURIBOR.

(32)

Deze toeslag kwam neer op een „bijdrage met bijzondere bestemming”. De Spaanse autoriteiten hebben bepaald dat de inkomsten uit de bijdrage voor de financiering van het tekort van 2005 op de door de CNE beheerde depositorekening zouden worden gestort. De CNE zou de middelen vervolgens overmaken aan de houders van de inningsrechten, d.w.z. de elektriciteitsmaatschappijen die het tekort financierden of de entiteiten die de inningsrechten vervolgens van hen hadden gekocht, in verhouding tot het deel van het tekort dat door elk van hen is gefinancierd.

Gevolgen van het tarieftekort voor de Spaanse markt

(33)

In 2005 werd 37,49 % van de vraag naar elektriciteit in Spanje op de vrije markt verworven. Deze hoeveelheid komt overeen met een relatief beperkt aantal gebruikers: slechts 8,5 % onder hen kocht energie op de vrije markt, terwijl 91,5 % de gereglementeerde tarieven behield (dit is minder dan de 97 % in 2004). De hoogspanningsafnemers (grotendeels industriële afnemers) waren de belangrijkste groep op de vrije markt, 38,9 % onder hen had gebruikgemaakt van zijn keuzemogelijkheid en hun aankopen waren goed voor 29 % van het totale elektriciteitsverbruik op het Spaanse vasteland in 2005. De meeste huishoudens en de kleine laagspanningsgebruikers, die vanaf 2003 voor de vrije markt konden kiezen (14), behielden de gereglementeerde tarieven; een aanzienlijk deel van hen koos echter ook voor de vrije markt in 2005. Per 31 december 2005 telde de vrije markt meer dan twee miljoen gebruikers (tegenover 1,3 miljoen in 2004).

(34)

Het gemiddelde prijsvoordeel dat in 2005 door de gereglementeerde tarieven werd geboden, moet evenwel parallel worden gezien met de terugkeer van de gebruikers naar de gereglementeerde markt, zij het pas na verloop van tijd. Zoals aangegeven in tabel 2 nam het aantal afnemers op de vrije markt het hele jaar 2005 toe, maar daalde het in 2006 tot het percentage (8,15 %) dat in de eerste helft van 2005 werd bereikt. Op dezelfde wijze hield de in december 2004 genoteerde daling van de hoeveelheid aan de eindgebruikers op de vrije markt geleverde energie aan in de eerste helft van 2005. Na een duidelijke stagnering tussen juni en september 2005 bleef de hoeveelheid in december van dat jaar en gedurende het hele jaar 2006 dalen.

Tabel 2

Aandeel van de bevoorradingscentra en energie op de vrije markt (uitgedrukt als een percentage van de totale markt) 2004-2006

Elektriciteit

2004

2005

2006

 

maa

jun

sep

dec

maa

jun

sep

dec

maa

jun

sep

dec

uitgedrukt als percentage van de bevoorradingscentra

1,53

2,82

4,21

5,73

7,42

9,42

10,37

10,66

10,20

9,28

8,86

8,15

uitgedrukt als percentage van de energie

29,30

33,60

36,19

33,57

33,15

35,34

41,39

37,41

29,38

27,10

25,74

24,87

Bron: Verslag van de CNE „Informatieve nota over de elektriciteits- en aardgasvoorziening op de geliberaliseerde markten, bijwerking van 31 december 2006”.

(35)

Hoewel de impact van de door de leveranciers geleden verliezen midden 2005 merkbaar werd, toen de groothandelsprijzen aanzienlijk begonnen te stijgen, konden de leveringscontracten niet onmiddellijk worden opgezegd. Daardoor zagen de leveranciers op de vrije markt, met name die welke bij gebrek aan opwekkingscapaciteit elektriciteit op de groothandelsmarkt moesten kopen, zich genoopt biedingen te doen tegen marktvoorwaarden die overeenkomen met het gereglementeerde tarief ondanks de mogelijkheid exploitatieverliezen te lijden, of hogere prijzen aan te rekenen waarin de reële aanschafkosten zijn doorberekend, waardoor zij marktaandeel verliezen.

BESLUIT TOT INLEIDING VAN DE PROCEDURE OP GROND VAN ARTIKEL 108, LID 2, VWEU

(36)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele procedure was gebaseerd op de hieronder genoemde redenen.

(37)

In het besluit worden de door de verschillende categorieën van eindgebruikers betaalde gereglementeerde tarieven vergeleken met de geschatte prijzen die zij bij ontstentenis van deze tarieven op de vrije markt hadden moeten betalen, en werd vastgesteld dat er voor de meeste categorieën een voordeel leek te bestaan. De vermeende steun voor de eindgebruikers valt onder een onafhankelijk besluit in zaak SA.21817 — Gereglementeerde elektriciteitstarieven: gebruikers.

(38)

Met betrekking tot de distributeurs is in het besluit tot inleiding van de procedure aangegeven dat het systeem eindgebruikers aanmoedigde om terug te keren naar de gereglementeerde markt en daardoor ook ten goede had kunnen komen aan de distributeurs, die leken te profiteren van een gegarandeerde winstmarge op hun gereglementeerde activiteiten. Dit voordeel leek selectief te zijn toegekend aan de distributeurs, aangezien zij de enige marktdeelnemers waren die elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven mochten verkopen.

(39)

Voorts wordt in het besluit geconcludeerd dat het systeem een overdracht van staatsmiddelen inhield, aangezien de prijstoeslag, die werd gebruikt om het tekort terug te betalen, een parafiscale heffing vormt waarvan de opbrengst via de Spaanse toezichthouder CNE (een overheidsinstantie) wordt doorgesluisd naar de eindgebruikers. In het besluit wordt geconcludeerd dat, gelet op de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie, deze middelen moeten worden beschouwd als staatsmiddelen.

(40)

Gelet op het feit dat zowel de grote eindgebruikers als de distributeurs opereren op markten die doorgaans openstaan voor concurrentie en handel binnen de Unie, komt de Commissie in het besluit tot de conclusie dat voldaan is aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU, en dat de maatregel staatssteun ten gunste van de eindgebruikers en de distributeurs inhoudt.

(41)

Na de constatering dat geen van de uitzonderingen van artikel 107 VWEU van toepassing leek te zijn, werd in het besluit nagegaan of de elektriciteitsvoorziening tegen gereglementeerde tarieven kon worden beschouwd als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) en zodoende in aanmerking kon komen voor de uitzondering van artikel 106, lid 2, VWEU. In het besluit wordt eraan herinnerd dat de beoordelingsmarge voor de lidstaten om openbare dienstverplichtingen op te leggen in de elektriciteitssector beperkt is bij Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG (15) (hierna „de elektriciteitsrichtlijn” genoemd). In deze richtlijn is bepaald dat de lidstaten een openbare dienstverplichting moeten opleggen (die met name het recht inhoudt om tegen redelijke prijzen van elektriciteit te worden voorzien) voor uitsluitend kleine ondernemingen en huishoudens (16). In het besluit wordt geconcludeerd dat de elektriciteitsvoorziening tegen gereglementeerde tarieven voor middelgrote en grote ondernemingen (in tegenstelling tot die voor huishoudens en kleine ondernemingen) in het licht van deze richtlijn niet als een echte DAEB kon worden aangemerkt.

(42)

De Commissie had dan ook ernstige twijfels of de steunelementen van de gereglementeerde tarieven die werden toegepast voor andere dan kleine ondernemingen en voor distributeurs, als verenigbaar met de interne markt konden worden beschouwd.

OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(43)

Op het verzoek van de Commissie om opmerkingen kenbaar te maken over het besluit tot instelling van een diepgaand onderzoek zijn veel reacties gekomen van industriële grootgebruikers, distributeurs, onafhankelijke leveranciers en regeringen van de Spaanse autonome gemeenschappen. Hieronder worden uitsluitend de opmerkingen met betrekking tot het standpunt van de distributeurs onderzocht.

OPMERKINGEN VAN ONAFHANKELIJKE LEVERANCIERS

(44)

Er zijn opmerkingen ontvangen van Céntrica en de ACIE, de vereniging van onafhankelijke energieleveranciers. Hun opmerkingen en conclusies zijn grotendeels gelijklopend en worden samen behandeld.

(45)

Het belangrijkste aspect van de opmerkingen van Céntrica is de vermeende staatssteun voor de elektriciteitsdistributeurs. Céntrica merkte op dat de gemiddelde kosten van de aanschaf van elektriciteit op de groothandelsmarkt in 2005 bijna 70 % meer bedroegen dan de geraamde gemiddelde aankoopprijs in de door de regering bij Koninklijk Besluit 2329/2004 vastgestelde integrale tarieven.

(46)

Als gevolg van het verschil tussen deze prognoses en de reële kosten waren de inkomsten niet toereikend om de kosten te dekken, vooral omdat de prijs die de distributeurs betaalden om elektriciteit aan te kopen, hoger lag dan de gereglementeerde prijs waartegen zij de elektriciteit moesten verkopen. Daardoor noteerden de distributeurs een tekort in hun rekeningen. Dankzij het door de Spaanse autoriteiten ingestelde mechanisme ter dekking van het tekort (waarbij de in aanmerking komende producenten werden verplicht het tekort te prefinancieren in ruil voor een recht op terugbetaling achteraf), bleven de rekeningen van de distributeurs evenwel in evenwicht en werden hun verliezen de facto gecompenseerd door de staat.

(47)

De leveranciers op de vrije markt kregen een verschillende behandeling, hoewel zij vergelijkbare verliezen leden. Volgens Céntrica en de ACIE waren de aanschafkosten van leveranciers op de vrije markt gelijk aan die van distributeurs (17). Bovendien waren zij in feite verplicht zich aan te passen aan het niveau van het integrale tarief dat door de regering per afnemerscategorie was vastgesteld, omdat zij anders geen nieuwe afnemers hadden kunnen aantrekken of bestaande afnemers niet hadden kunnen behouden. De ACIE merkte met name op dat haar leden begin 2005 contracten sloten op basis van de prognoses van de regering voor de groothandelsprijzen en dat zij deze later moesten nakomen, ook al bleken zij niet rendabel te zijn. Daardoor leden onafhankelijke leveranciers verliezen. In tegenstelling tot die van de distributeurs werden deze echter niet door de staat gecompenseerd. Céntrica schat haar verliezen in 2005 op 10 miljoen EUR. Volgens de ACIE zagen meerdere leveranciers, waaronder Saltea Comercial, Electranorte, CYD Energía en RWE, zich genoopt de markt te verlaten.

(48)

Volgens de ACIE en Céntrica vervalste de compensatie van de verliezen van de distributeurs de mededinging, leidde zij tot discriminatie ten opzichte van onafhankelijke leveranciers en moet zij als staatssteun worden beschouwd. Céntrica voerde niet alleen aan dat de compensatie van de verliezen een voordeel op zich inhield, maar ook dat de gevestigde exploitanten (verticaal geïntegreerde ondernemingen) hun marktaandeel konden behouden en verliezen konden voorkomen door afnemers aan te moedigen over te schakelen van hun verlieslatende leveringsdivisies op hun distributiedivisies, die in voorkomend geval een compensatie zouden krijgen.

(49)

Volgens de ACIE en Céntrica was het voordeel voor de gevestigde ondernemingen „specifiek”, d.w.z. selectief, aangezien het financierings- en compensatiemechanisme concreet ten goede kwam aan de distributeurs doordat het hun een financieel en concurrentieel voordeel verschafte ten opzichte van de leveranciers op de vrije markt. Céntrica voerde aan dat het onderscheid tussen distributeurs en leveranciers op de vrije markt louter formeel was: ze concurreerden allebei op dezelfde markt (de detailverkoop van elektriciteit), vielen onder de integrale tarieven (hetzij omdat zij hun wettelijk waren opgelegd, hetzij omdat zij de facto een beperking van de marktprijzen inhielden), schaften elektriciteit aan tegen dezelfde prijs en leden dezelfde verliezen.

(50)

Volgens Céntrica kon de preferentiële behandeling voor de distributeurs niet worden gerechtvaardigd door de logica en de opzet van het elektriciteitssysteem, en kon zij evenmin worden beschouwd als een compensatie voor een dienst van algemeen economisch belang. Volgens Céntrica is het systeem in strijd met de elektriciteitsrichtlijn, niet alleen vanwege het discriminerende karakter van de tekortregeling, maar ook omdat het de gebruikers het recht op transparante prijzen en tarieven ontzegde (18). Aangezien een deel van de in 2005 voor elektriciteit te betalen prijs is doorgeschoven naar latere jaren, waren de aangerekende eindprijzen niet transparant voor de gebruikers.

(51)

Céntrica is van oordeel dat het door de tekortregeling verschafte selectieve voordeel niet alleen ten goede kwam aan de distributeurs, maar ook aan de verticaal geïntegreerde ondernemingen waartoe zij behoorden. Volgens Céntrica moet een verticaal geïntegreerde groep voor de toepassing van de staatssteunvoorschriften worden beschouwd als één enkele onderneming. Céntrica voert aan dat de producenten dankzij het Spaanse systeem hun groothandelsprijzen konden verhogen en nog steeds winst konden boeken. In deze omstandigheden hadden de groepen er belang bij het marktaandeel te behouden waarop hun distributiedivisies rekenden. Derhalve dienen de verticaal geïntegreerde groepen ook als begunstigden van staatssteun te worden beschouwd.

OPMERKINGEN VAN DISTRIBUTEURS

(52)

Er zijn opmerkingen ontvangen van UNESA (vereniging die de distributeurs vertegenwoordigt), Iberdrola Distribución, Unión Fenosa Distribución, Enel Viesgo Distribución en Endesa Distribución. Hun opmerkingen zijn grotendeels gelijklopend en worden samen behandeld.

(53)

De distributeurs (vertegenwoordigd door UNESA) maken een onderscheid tussen enerzijds de distributie op zich en de commerciële beheersactiviteiten, die zij als een DAEB beschouwen, en anderzijds de levering tegen gereglementeerde tarieven, die volgens hen geen staatssteun inhoudt omdat er geen financieel voordeel mee gemoeid is.

(54)

De distributeurs wijzen erop dat de juridische context waarin de leveranciers en de distributeurs hun activiteiten uitoefenden, heel verschillend was, omdat deze laatsten verplicht waren elektriciteit voor levering tegen gereglementeerde tarieven uit bepaalde bronnen te betrekken (hetzij bij de „pool”, hetzij bij de onder de „bijzondere regeling” vallende producenten), terwijl de eersten hun prijzen vrij konden overeenkomen. De distributeurs konden de levering aan gereglementeerde afnemers niet weigeren en konden evenmin afnemers verwerven die niet voor de gereglementeerde tarieven kozen. Bovendien konden de distributeurs geen aanvullende diensten aanbieden, terwijl leveranciers hun leveringsvoorwaarden vrij konden vaststellen.

(55)

Onderstaande tabel geeft de verschillen weer tussen de leveranciers op de vrije markt en de distributeurs wat betreft de detailverkoop van elektriciteit (19).

 

Verplichting tot levering

Potentiële markt

Aanschaf van energie

Leveranciers

Neen

Alle Spaanse gebruikers

Eender welk mechanisme

Distributeurs

Ja

Uitsluitend op hun netwerken aangesloten gebruikers

Via de pool of onder de bijzondere regeling vallende producenten

 

Aankoopprijs op de groothandelsmarkt

Verkoopprijs

Winstmarge

Leveranciers

Vrij

Vrij

Marge op de verkoop

Distributeurs

Gereglementeerde prijs van de „pool” of van de „bijzondere regeling”

Gereglementeerde tarieven

Geen winstmarge

(56)

De distributeurs concluderen bijgevolg dat de leveranciers op de vrije markt, gezien de verschillende juridische en feitelijke context, niet concurreerden met de distributeurs, maar veeleer met de gereglementeerde tarieven, die op de markt als referentieprijs fungeerden.

(57)

De distributeurs voeren aan dat de levering van elektriciteit tegen het gereglementeerde tarief hun geen enkel voordeel opleverde. Terwijl de uit de distributie op zich en het commerciële beheer voortvloeiende vergoeding voor distributeurs een winstmarge omvatte om het geïnvesteerde kapitaal te vergoeden, kregen zij slechts een terugbetaling van hun kosten voor de levering van elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven, zonder enige winstmarge. Met name is voor de kosten die voor een distributeur in aanmerking werden genomen, uitgegaan van de gemiddelde gewogen prijs voor de elektriciteit in de referentieperiode. In bepaalde omstandigheden konden deze kosten lager uitvallen dan de totale reële kosten van de distributeurs. Wanneer de gereglementeerde verkoop een overschot genereerde, bleven deze kosten niet bij de distributeurs maar werden zij bij de vereffening bestemd voor de financiering van andere algemene kosten van het systeem. Het door de staat geaccepteerde bedrag was gelijk aan het verschil tussen de gemiddelde gewogen prijs van de aangeschafte elektriciteit, vermenigvuldigd met de hoeveelheid per distributeur getransporteerde energie, na correctie van de gewone verliezen.

(58)

De distributeurs voeren voorts aan dat zij geen direct of indirect financieel voordeel ontvingen door de terugkeer van afnemers die voor de vrije markt hadden gekozen, naar de gereglementeerde tarieven, aangezien hun vergoeding voor de distributie op zich en het commerciële beheer volledig onafhankelijk waren van het aantal afnemers dat gereglementeerde tarieven betaalde of van de hoeveelheid tegen deze tarieven verkochte elektriciteit.

In de eerste plaats was de vergoeding voor de levering tegen gereglementeerde tarieven, zoals reeds eerder aangegeven, slechts een terugbetaling van kosten.

Ten tweede was de vergoeding voor de distributie op zich ook onafhankelijk van het aantal afnemers dat gereglementeerde tarieven betaalde, aangezien zij gebaseerd was op de hoeveelheid getransporteerde energie, die alle door de distributeurs in het netwerk getransporteerde energie omvatte, ongeacht of deze energie tegen gereglementeerde tarieven of tegen vrije marktprijzen werd verkocht.

Ten derde was de vergoeding voor activiteiten op het gebied van commercieel beheer onafhankelijk van het aantal afnemers dat gereglementeerde tarieven betaalde, aangezien de wet voorzag in betalingen op basis van het aantal gesloten contracten (zowel voor de toegangstarieven als voor de gereglementeerde tarieven), en is er dus geen verband met het aantal afnemers dat gereglementeerde tarieven betaalde. De distributeurs moesten hoe dan ook de verzoeken van alle afnemers behandelen, zoals veranderingen van netwerk, contracten, facturatie van toegangstarieven, het aflezen van meters enz., ongeacht het soort levering.

(59)

De distributeurs concluderen derhalve dat de „compensatie” die zij kregen voor de levering tegen gereglementeerde tarieven, veeleer moet worden beschouwd als een terugbetaling van de bedragen die zij op grond van de wetgeving moesten voorschieten, dan als een schadevergoeding.

(60)

Concreet stelt Iberdrola dat het uit juridisch en economisch oogpunt niet correct zou zijn het tekort aan de distributeurs toe te rekenen. De kosten voor de aanschaf van elektriciteit voor de gereglementeerde markt waren toerekenbaar aan het elektriciteitssysteem en niet aan de distributeurs, die alleen maar wettelijke voorschriften ten uitvoer legden. De inkomsten uit de verkoop tegen gereglementeerde prijzen zijn nooit eigendom van de distributeurs geweest, maar behoorden toe aan het elektriciteitssysteem in zijn geheel. Het systeem moet derhalve worden beschouwd als de „verkoper” van elektriciteit tegen gereglementeerde prijzen. In een dermate gereglementeerd systeem als het Spaanse zou het volgens Iberdrola onredelijk zijn de financiële onevenwichtigheden als gevolg van de regelgevingsstructuur of fouten in de ramingen van de toekomstige energiekosten aan de distributeurs toe te rekenen.

(61)

Iberdrola merkt voorts op dat de distributeurs de inkomsten uit de toeslag niet behielden, maar dat deze als bijdrage met bijzondere bestemming onmiddellijk op de door de CNE geopende depositorekening werd geboekt en werd overgemaakt aan de producenten die het tekort prefinancieren.

OPMERKINGEN VAN HET PRINSDOM ASTURIË

(62)

Aangezien het Prinsdom Asturië dezelfde opmerkingen heeft ingediend als de Spaanse regering, wordt hieronder naar deze laatste verwezen.

OPMERKINGEN VAN SPANJE

(63)

Spanje merkt op dat het systeem van gereglementeerde tarieven van 2005 noch voor de eindgebruikers, noch voor de distributeurs steun inhield. Met name is Spanje van oordeel dat de door de distributeurs ontvangen compensatie in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Hof van Justitie in de zaak Altmark en bijgevolg geen staatssteun inhoudt.

DE VRAAG OF ER SPRAKE IS VAN STEUN

ER IS GEEN OORZAKELIJK VERBAND TUSSEN DE OVERHEIDSMAATREGELEN EN HET TEKORT, EN HET TEKORT KAN NIET AAN DE STAAT WORDEN TOEGEREKEND

(64)

Spanje stelt dat het tekort niet aan de staat kan worden toegerekend omdat het is veroorzaakt door externe, niet te voorziene omstandigheden en niet door de weloverwogen intentie van de staat om bepaalde activiteiten te subsidiëren.

(65)

Spanje voert aan dat de in 2005 geldende EU-regelgeving niet uitsloot dat elektriciteit werd geleverd tegen door de staat vastgestelde gereglementeerde tarieven. Bijgevolg waren de regelgevende maatregelen van de staat rechtsgeldig, aangezien zij een uiting van nationale soevereiniteit waren. Eén van deze soevereiniteitsrechten bestaat erin de tarieven zo vast te stellen dat de voorziene kosten voldoen aan de voorziene vraag.

(66)

De distributeurs inden middelen via de integrale tarieven en de toegangstarieven en maakten vervolgens een deel van deze inkomsten over op bijzondere rekeningen (overeenkomstig de in het jaarlijks besluit inzake tarieven vastgestelde percentages). Daarna brachten zij de bij de „pool” en de onder de „bijzondere regeling” vallende producenten aangekochte elektriciteit in mindering. Wanneer de inkomsten uit de integrale tarieven en de toegangstarieven de kosten van de gereglementeerde activiteiten niet dekten, ontstond een tarieftekort.

(67)

Spanje voert aan dat het tekort van 2005 het gevolg was van een verschil tussen de prognoses van de regering voor de groothandelsprijzen voor elektriciteit en de werkelijke in de „pool” genoteerde prijzen. De uitzonderlijk hoge prijzen van 2005 waren toe te schrijven aan niet te voorziene oorzaken die neerkomen op overmacht (zie overweging 26).

(68)

Aangezien de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de vermeende steun te maken had met een grotere prijsstijging dan voorspeld, kan het beweerde voordeel niet worden toegeschreven aan een rechtshandeling. Zelfs wanneer dit voordeel had bestaan, dan nog zou het veroorzaakt zijn door omstandigheden die geen verband hielden met de intenties van de staat. Het bestaan van overmacht verbreekt het oorzakelijk verband tussen het administratieve besluit tot vaststelling van de tarieven en het concurrentievoordeel dat aanleiding zou hebben gegeven tot staatssteun. Zelfs indien voldaan was aan de objectieve voorwaarde van een oorzakelijk verband, dan nog zou er geen subjectieve voorwaarde van opzet (toerekenbaarheid) van de kant van de staat zijn.

GEEN STAATSMIDDELEN

(69)

Spanje voert aan dat de tarieven geen staatsmiddelen inhielden. In de eerste plaats merkt Spanje in dit verband op dat de toeslag geen heffing is in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake parafiscale heffingen, omdat hij niet wordt geïnd door de staat, noch overeenkomt met een heffing. Volgens Spanje maakt de toeslag een integrerend deel uit van het tarief en heeft hij ook het karakter van een tarief. Het tarief is dus een particuliere prijs.

(70)

In de tweede plaats werden de middelen niet geïnd door de staat en werden zij evenmin ondergebracht in een door de staat aangewezen fonds. De tarieven werden geïnd door distributeurs en niet door de staat. Het ging derhalve om particuliere prijzen die een billijke vergoeding van de marktdeelnemers garandeerden (zoals bedoeld in de LSE). Het betrof geen belastingen, noch openbare prijzen. De staat vergoedde niets, aangezien het systeem voorzag in een vergoeding uit hoofde van de marktkrachten voor niet-gereglementeerde activiteiten en van door de staat vastgestelde toegangstarieven voor gereglementeerde activiteiten. Aangezien het systeem geen last voor de staat inhoudt, zijn er overeenkomstig de jurisprudentie in de zaak Sloman Neptun (20) geen staatsmiddelen mee gemoeid. Bovendien gingen deze middelen nooit naar de staatskas, werden zij niet vermeld in de begrotingswetten, noch gecontroleerd door de Rekenkamer en konden zij niet via administratieve procedures worden teruggevorderd door de schuldenaren. De interest op schulden aan de staat was niet van toepassing op schulden ten aanzien van het elektriciteitssysteem.

(71)

Spanje benadrukt dat deze middelen werden beheerd door de Spaanse toezichthouder, de CNE, die louter als boekhoudkundige tussenpersoon handelde. Volgens de Spaanse autoriteiten had de Commissie in haar besluit betreffende de Spaanse gestrande kosten van 2001 (S.A. NN 49/99) reeds vastgesteld dat de overdracht van bedragen via de CNE overwegend boekhoudkundig van aard is. De op de rekening namens de CNE overgemaakte middelen zijn nooit eigendom geweest van deze instantie en zijn onmiddellijk uitbetaald aan de begunstigden overeenkomstig een vooraf vastgesteld bedrag dat geenszins door de CNE kan worden gewijzigd. Op grond van deze overweging kwam de Commissie tot de conclusie dat zij niet in de mogelijkheid verkeerde om te bepalen of de inkomsten uit de in het kader van de regeling voor gestrande kosten ingestelde heffing staatsmiddelen vormen.

(72)

Ten derde betwist Spanje de conclusie van de Commissie dat de gereglementeerde verkoop van de distributeurs werd gefinancierd uit een „bijzondere heffing” die alle Spaanse eindgebruikers van elektriciteit moesten betalen. Volgens Spanje werden de distributeurs niet „door de staat gefinancierd”, maar kregen zij een redelijke en billijke vergoeding voor de uitvoering van een taak die hun door de wetgeving werd opgelegd.

(73)

Bovendien genereerden de distributeurs door de verkoop van elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven en de aankoop ervan bij de „pool” van producenten een tekort (dat werd gedekt door het bij Koninklijk Besluit 5/2005 ingestelde prefinancieringsmechanisme), maar waren het de producenten en niet de distributeurs die de inkomsten uit de toeslag op de tarieven zouden ontvangen.

GEEN VOORDELEN

(74)

Spanje is het niet eens met de voorlopige conclusie van de Commissie dat de gereglementeerde tarieven de distributeurs een economisch voordeel verschaften.

(75)

Wat de distributeurs betreft, betwist Spanje de conclusie van de Commissie dat de tariefsystemen hen een minimale winstmarge garandeerden. Spanje voert aan dat de levering tegen gereglementeerde tarieven door de distributeurs werd gerechtvaardigd door de noodzaak om een dienst van algemeen belang te garanderen, en dat de vergoeding voor gereglementeerde activiteiten uitsluitend was bestemd om de uit de verplichtingen in verband met deze activiteiten voortvloeiende kosten te dekken.

GEEN GEVOLGEN VOOR DE MEDEDINGING EN HET HANDELSVERKEER TUSSEN DE LIDSTATEN

(76)

Volgens de Spaanse autoriteiten werd de vrijheid van vestiging voor elektriciteitsleveranciers niet beperkt door de regelgeving inzake de levering tegen gereglementeerde tarieven en was er geen preferentiële behandeling ten opzichte van de andere lidstaten.

(77)

In 2005 had het Iberisch schiereiland een dermate lage interconnectiecapaciteit dat er geen echte binnenlandse energiemarkt was. Volgens de Spaanse autoriteiten is de conclusie van de Commissie dat het tarief de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedde, gezien deze geïsoleerde situatie niet in verhouding.

(78)

De Spaanse autoriteiten voeren aan dat de elektriciteit niet werd uitgevoerd naar landen buiten Spanje en dat de in Spanje opererende distributeurs geen Spaanse energie konden verkopen buiten het nationale grondgebied. Anderzijds kon iedere in aanmerking komende onderneming onder dezelfde voorwaarden als Spaanse ondernemingen deelnemen aan de distributieactiviteiten, en dezelfde juridische en economische behandeling krijgen.

(79)

De leveranciers daarentegen oefenden volgens Spanje een vrije, niet gereglementeerde activiteit uit met alle risico's en voordelen van dien. Door deze risico's konden hun activiteiten op de detailmarkt in bepaalde, niet te voorziene omstandigheden onrendabel zijn. De rendabiliteit zou evenwel worden hersteld zodra de tarieven dit mogelijk maakten of de uitzonderlijke omstandigheden zouden verdwijnen.

ANALYSE IN HET LICHT VAN DE JURISPRUDENTIE IN DE ZAAK ALTMARK

(80)

Spanje voert aan dat het bestaan van gereglementeerde tarieven in 2005 niet in strijd was met de wetgeving van de Unie, aangezien de termijn voor de liberisering van de markt voor alle gebruikers, inclusief huishoudens, 1 juli 2007 was.

(81)

Volgens Spanje voldeed de dekking van de kosten van de distributeurs voor de levering van elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven aan de vier criteria van de jurisprudentie in de zaak Altmark en valt deze maatregel bijgevolg niet onder staatssteun.

(82)

In de eerste plaats is de levering van elektriciteit een dienst van algemeen belang en moet de staat interveniëren om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van machtsposities die het gevolg zijn van het bestaan van één enkel netwerk (natuurlijk monopolie). Ondernemingen die gereglementeerde acitiviteiten uitoefenen, vervullen bijgevolg algemene dienstverplichtingen.

(83)

Ten tweede zijn de parameters voor de vaststelling van de tarieven op objectieve en transparante wijze vastgesteld. De vergoeding van de gereglementeerde activiteiten was objectief en transparant. Andere ondernemingen in de Unie konden ook toetreden tot de distributiemarkt.

(84)

Ten derde dekten de betalingen voor gereglementeerde activiteiten uitsluitend de kosten voor het vervullen van de algemene dienstverplichting. De distributeurs konden alleen een terugbetaling krijgen voor de kosten die verband hielden met de gereglementeerde activiteiten.

(85)

Ten vierde tonen het complexe regelgevende kader voor de vaststelling van de tarieven en de liquidatieprocedure aan dat het tariefsysteem gebaseerd was op een uitvoerige analyse van de kosten en inkomsten van het systeem en op een analyse van de elektriciteitsvraag.

(86)

In het licht van het voorgaande concludeert Spanje dat het tariefsysteem geen staatssteun vormde, aangezien het in overeenstemming was met de jurisprudentie in de zaak Altmark.

BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

(87)

Dit besluit is alleen van toepassing op de levering van elektriciteit aan grote en middelgrote ondernemingen door distributeurs tegen gereglementeerde tarieven, en niet op de overige activiteiten van de distributeurs in verband met de distributie op zich. Deze laatste zijn zowel uit juridisch als financieel oogpunt volledig onafhankelijk van de verkoop tegen gereglementeerde tarieven en vallen hoe dan ook niet onder het toepassingsgebied van het besluit tot inleiding van de procedure, waarin alleen twijfels werden geuit ten aanzien van de verenigbaarheid met de interne markt van het voordeel dat aan de distributeurs zou zijn verschaft als gevolg van het lage niveau van de gereglementeerde tarieven en van de maatregelen voor de compensatie en de terugbetaling van het tekort van 2005.

BESTAAN VAN STAATSSTEUN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 107, LID 1, VWEU

(88)

Een maatregel vormt staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU indien de volgende voorwaarden zijn vervuld: a) de maatregel verschaft de begunstigde een economisch voordeel, b) de maatregel wordt bekostigd door de staat of met staatsmiddelen, c) de maatregel is selectief, d) de maatregel heeft gevolgen voor het handelsverkeer in de Unie en kan de mededinging binnen de Unie verstoren. Aangezien deze voorwaarden cumulatief moeten zijn, zal de Commissie haar beoordeling beperken tot het bestaan van een economisch voordeel voor de begunstigden.

Aanwezigheid van een economisch voordeel

(89)

Een onderneming is bevoordeeld in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU wanneer zij een economisch voordeel geniet dat zij onder marktomstandigheden niet had kunnen verkrijgen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in dit verband verklaard dat vergoedingen voor diensten die worden verricht uit hoofde van door de lidstaten opgelegde verplichtingen, die niet meer bedragen dan de jaarlijkse niet-gedekte kosten en bedoeld zijn om te garanderen dat de betrokken ondernemingen geen verliezen lijden, geen steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormen, maar veeleer een tegenprestatie voor de door de betrokken ondernemingen verrichte diensten (21).

(90)

Met betrekking tot met name de elektriciteitssector heeft de Commissie in haar uitgebreide besluitvormingspraktijk op grond van artikel 107, leden 1 en 3, onder c), VWEU in verband met de aan distributeurs opgelegde verplichting om elektriciteit uit bepaalde energiebronnen aan te schaffen tegen een hogere prijs dan de marktprijs, ook geoordeeld dat compensaties ter dekking van het verschil tussen de aanschafkosten en de marktprijzen geen economisch voordeel voor de distributeurs inhouden. In deze gevallen handelden de betrokken marktdeelnemers overeenkomstig de wettelijke verplichtingen als loutere tussenpersonen in het elektriciteitssysteem en werden zij gecompenseerd voor hun kosten zonder dat deze compensatie als een economisch voordeel werd beschouwd, terwijl de regelgeving ook gewoon een aankoopverplichting had kunnen opleggen zonder compensatie van kosten.

(91)

Hetzelfde geldt, meer concreet met betrekking tot de levering van elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven, voor de compensaties ter financiering van de verschillen tussen de inkomsten en de kosten voor de aanschaf van elektriciteit op de groothandelsmarkt tegen de door de in aanmerking komende gebruikers aangevraagde gereglementeerde tarieven (22). Een compensatie van de kosten van distributeurs in de elektriciteitssector voor de aanschaf van elektriciteit houdt bijgevolg niet noodzakelijk een economisch voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU in. De beweerde compensatie voor de Spaanse distributeurs in verband met de kosten voor de levering tegen gereglementeerde tarieven moet worden onderzocht in het licht van deze precedenten.

(92)

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure komt de Commissie op basis van twee argumenten tot de voorlopige conclusie dat aan de Spaanse distributeurs een economisch voordeel ten opzichte van de normale marktvoorwaarden werd verschaft. Ten eerste zouden de distributeurs een gegarandeerde winstmarge hebben verkregen voor de levering tegen het gereglementeerde tarief. Ten tweede zouden de tarieven de inkomsten van de distributeurs verhogen door gebruikers aan te moedigen te kiezen voor de gereglementeerde markt waarop zij actief waren. Deze twee argumenten kunnen worden samengebracht in één enkele stelling, namelijk dat de winst van de distributeurs toenam in verhouding tot hun elektriciteitsleveringen tegen gereglementeerde tarieven in 2005.

(93)

Deze stelling wordt niet ondersteund door de beschikbare beschrijving van het Spaanse elektriciteitssysteem en de in de loop van de procedure verstrekte gegevens (zie de overwegingen 16, 19, 20, 57 en 58). Terwijl de door de distributeurs in 2005 geïnde vergoeding voor de distributie op zich een winstmarge omvatte, kregen de zij voor de levering tegen het gereglementeerde tarief slechts een terugbetaling („erkenning”) van de kosten, zonder enige winstmarge. Op dezelfde wijze was de vergoeding van de distributeurs voor hun eigenlijke distributieactiviteiten onafhankelijk van het aantal afnemers dat de gereglementeerde tarieven betaalde en van de hoeveelheid tegen die tarieven verkochte elektriciteit, en zouden hun inkomsten bijgevolg niet zijn toegenomen als zij diensten tegen gereglementeerde tarieven aan een groter aantal afnemers hadden geleverd.

(94)

De stelling dat de verkoop van elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven de winst van de Spaanse distributeurs in 2005 heeft verhoogd omdat zij profiteerden van een gegarandeerde winstmarge, wordt dus niet geschraagd door de in de loop van de procedure verzamelde gegevens.

(95)

Wat betreft de vraag of de erkenning van de leveringskosten en de compensatie daarvan de distributeurs een economisch voordeel verschafte dat zij onder marktvoorwaarden niet zouden hebben verkregen, zij erop gewezen dat de erkenning van de gedragen kosten in de vorm van inningsrechten die zijn verleend aan de vijf bij artikel 24van Koninklijk Besluit 5/2005 aangewezen ondernemingen (Iberdrola, S.A, Unión Eléctrica Fenosa, SA Hidroeléctrica del Cantábrico S.A, Endesa, S.A en Elcogás, SA) geen vergoeding voor hun distributieactiviteit was. Terwijl de onderneming Elcogás SA (die geen dochteronderneming had) in 2005 en in de daaropvolgende jaren niet actief was in de distributiesector, waren, zoals reeds uiteengezet in de overwegingen 29 en 30, de betrokken ondernemingen namelijk aangewezen krachtens hun bestaande recht om een compensatie voor de gestrande kosten te ontvangen, eventueel rekening houdend met hun productieactiviteit, maar niet met de distributie tegen gereglementeerde tarieven.

(96)

Ten tweede moet, zelfs al kunnen de inningsrechten in verband met de verplichting voor deze vijf ondernemingen om het tekort van het elektriciteitssysteem van 2005 te prefinancieren, worden gezien als een compensatie voor de distributiekosten van de vier ondernemingen die in de distributiesector met gereglementeerde tarieven werkten, rekening worden gehouden met de reële omstandigheden waarin de distributeurs verplicht waren deze volledig gereglementeerde activiteit uit te oefenen. Zoals reeds beschreven in de overwegingen 54 en 55 konden de distributeurs noch winst maken, noch verlies lijden, konden zij evenmin kiezen bij wie zij hun elektriciteit aanschaften en wie hun afnemers waren, noch de verkoopprijs vaststellen of een aanvullende dienst verlenen die een winstmarge zou opleveren. Noch de distributeurs, noch de verticaal geïntegreerde groepen waartoe zij behoorden, hadden een direct of indirect economisch belang bij de levering van elektriciteit tegen het gereglementeerde tarief. Voor een verticaal geïntegreerde groep zou het interessanter zijn geweest de eindgebruikers tegen marktvoorwaarden te bevoorraden, aangezien hun leveringsdivisie winst zou hebben gemaakt op een dergelijke verkoop, wat niet het geval zou zijn als de distributeur van de groep de gebruikers tegen gereglementeerde tarieven zou bevoorraden.

(97)

Bij een vergelijking van de leveringsvoorwaarden op de vrije markt wordt bijgevolg geen rekening gehouden met de juridische en feitelijke verschillen tussen de leveranciers op de vrije markt en de distributeurs die tegen het gereglementeerde tarief leveren. Hoewel de staat in principe aankoop- en verkoopprijzen, evenals andere commerciële voorwaarden kan opleggen aan distributeurs in een elektriciteitssysteem, betekent dit niet dat de compensatie van de door deze laatsten gedragen kosten hun een economisch voordeel verschaft dat zij onder marktvoorwaarden niet zouden hebben verkregen. De tariefregeling, waaraan ook een leveringsverplichting is gekoppeld, laat geen ruimte voor beslissingen over essentiële onderdelen van het aanbod, zoals prijzen en productie. Niet alleen onder hypothetische marktvoorwaarden, d.w.z. zonder regelgevende beperkingen ten aanzien van deze fundamentele parameters, zouden de distributeurs in de mogelijkheid verkeren om voor de eindgebruikers een hoger tarief toe te passen dat alle kosten zou dekken. Nog belangrijker is dat de distributeur (of de exploitant van het hoogspanningsnetwerk voor energie-intensieve gebruikers) in het Spaanse elektriciteitssysteem van 2005, zoals in ieder elektriciteitssysteem, een loutere tussenpersoon is die de gebruiker fysiek aansluit op het netwerk, als een noodzakelijke voorwaarde voor de bevoorrading. Aangezien er in Spanje in 2005 geen alternatief distributienetwerk was, werden de betrokken distributeurs aangewezen en bevoorraadden zij zowel de vrije markt als de gereglementeerde markt. De distributeurs spelen een cruciale rol omdat zij de levering van elektriciteit mogelijk maken, ongeacht de wettelijke regelingen of het beleid, en ongeacht of de concurrentievoorwaarden voor de bevoorrading gebaseerd zijn op marktmechanismen dan wel op regelgeving.

(98)

In een systeem van gereglementeerde tarieven zoals het Spaanse in 2005 wordt bij een normale bedrijfsvoering elk tekort aan middelen in de algemene boekhouding van het systeem in een bepaald jaar doorgaans gecompenseerd door een verhoging van de tarieven en/of toegangsheffingen voor de eindgebruikers in het daaropvolgende jaar, terwijl de kostenverlagingen kunnen leiden tot een overschot waardoor vervolgens lagere tarieven of heffingen kunnen worden toegepast. Wanneer bepaalde categorieën van inkomsten niet vooraf worden toegewezen aan de kosten, kan het evenwel zijn dat de toename (of daling) van de inkomsten en/of kosten geen overeenkomstig tekort of overschot oplevert dat ten goede komt aan de distributeurs. Zoals beschreven in overweging 27, grafiek 1, bijvoorbeeld lagen de impliciete energieprijzen in de gereglementeerde tarieven in de meeste maanden van 2005 over het geheel genomen onder de prijzen op de groothandelsmarkt, terwijl zich in de periode van november 2006 tot en met december 2007 het omgekeerde voordeed, zonder dat dit zich vertaalde in hogere opbrengsten voor de leveringsactiviteiten van de distributeurs tegen gereglementeerde tarieven. Dit is coherent met de regelgevingsstructuur van het systeem, waarin de kosten van onevenwichtigheden in alle of een deel van de kosten en inkomsten van het systeem niet door de distributeurs worden gedragen en zij ook nooit winst zouden maken met deze activiteit. Eventuele uit de verkoop van elektriciteit tegen het gereglementeerde tarief voortvloeiende overschotten zouden dan ook worden gebruikt om andere kosten van het systeem te dekken.

(99)

De distributeurs handelden als financiële tussenpersonen van het elektriciteitssysteem doordat zij alle financiële stromen, zowel de inkomende (gereglementeerde inkomsten uit de tarieven en toegangsheffingen) als de uitgaande (alle algemene kosten van het systeem) centraliseerden. Zoals beschreven in de overwegingen 19, 20 en 28 omvatten de gereglementeerde inkomsten en kosten van het elektriciteitssysteem in 2005 uiteenlopende gereglementeerde kosten die worden gegenereerd door de markt of de gekozen strategie, zoals de kosten voor de aanschaf van elektriciteit, inclusief uit hernieuwbare bronnen, de extra kosten voor de elektriciteitsproductie op de Spaanse eilanden en de transport- en distributiekosten enz., zonder dat specifieke inkomsten vooraf aan bepaalde kosten worden toegewezen. De gereglementeerde inkomsten zijn nooit eigendom geweest van de distributeurs. Alleen de vergoeding voor de distributie op zich ging naar hen, na aftrek van alle overige kosten van het systeem.

(100)

Hieruit volgt dat elk boekhoudkundig tekort zoals dat van 2005, ongeacht de oorzaken ervan, zou worden aangegeven in de boekhouding van de distributeurs, zonder dat er manoeuvreerruimte is voor besluiten over de hoogte van de gereglementeerde inkomsten en kosten of over de financiering van specifieke kosten uit specifieke inkomsten. Zoals blijkt uit de cijfers in overweging 28 bedroegen de transport- en distributiekosten van het elektriciteitssysteem in 2005 4 410 miljoen EUR, wat consistent is met de corresponderende cijfers voor respectievelijk 2004 en 2006. Er is derhalve geen verband tussen het bedrag van de kosten van de distributeurs en het bedrag van het tekort van 2005.

(101)

Bijgevolg lijkt het niet gerechtvaardigd het tekort van 2005 aan te merken als „verliezen van de distributeurs”, aangezien het tekort niet toerekenbaar is aan hen, maar wel aan de regelgevende bepalingen die voorzien in het recht van de eindgebruikers om te worden bevoorraad tegen gereglementeerde tarieven, alsook, in zekere mate, aan de regelgevings- en beleidsopties ter bevordering van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en warmtekrachtkoppeling, bijvoorbeeld. Hieruit volgt dat de financiering van het tekort in de boekhouding van het elektriciteitssysteem door middel van de in de overwegingen 29 tot en met 32 beschreven mechanismen niet bedoeld is om de specifieke verliezen van de distributeurs, dan wel de algemene verliezen van het systeem te stelpen. Zonder de erkenning van het tekort van 3 811 miljoen EUR in 2005 en de prefinanciering ervan door de vijf grote elektriciteitsmaatschappijen was het namelijk niet mogelijk geweest de transport- en distributiekosten van het systeem te betalen, die (zowel op de gereglementeerde als op de vrije markt) ten gunste van alle gebruikers werden gedragen.

(102)

Het formele onderzoek duidt niet op het bestaan van andere voordelen ten gunste van de distributeurs. Het voordeel van de lage gereglementeerde tarieven werd door de distributeurs volledig doorgesluisd naar de eindgebruikers, waardoor zij geen winst op de verkoop maakten en enkel voordeel haalden uit de terugkeer van de gebruikers naar de gereglementeerde markt. Hieruit volgt dat de positie van de distributeurs in Spanje uit financieel oogpunt volledig vergelijkbaar was met die van een schakel in het systeem. In dit verband is de erkenning van de leveringskosten tegen het gereglementeerde tarief in het kader van het Spaanse elektriciteitssysteem van 2005 in beginsel niet verschillend van de compensatie van de kosten voor de aanschaf van elektriciteit die de Commissie zowel wat betreft de elektriciteit uit bepaalde bronnen (overweging 90) als de groothandelselektriciteit voor levering tegen het gereglementeerde tarief (overweging 91) niet als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft aangemerkt.

(103)

Hoewel het besluit tot inleiding van de procedure niet gericht is tot de verticaal geïntegreerde entiteiten waartoe de distributeurs behoren, met gedeeltelijke boekhoudkundige en juridische ontvlechting, is de Commissie, om rekening te houden met de argumenten van Céntrica, ook nagegaan of deze entiteiten indirecte voordelen kunnen hebben verkregen die staatssteun kunnen vormen. Céntrica voerde met name aan dat de geïntegreerde entiteiten die op de vrije markt voor kleinhandelselektriciteit (via een distributiedivisie) opereren, verliezen konden voorkomen door de gebruikers aan te moedigen te kiezen voor hun eigen distributiedivisie. Voorts stelde Céntrica dat er voor producenten die tot een geïntegreerde entiteit behoorden, een stimulans was om de groothandelsprijzen hoog te houden, aangezien de distributiedivisie van de geïntegreerde entiteit (die elektriciteit tegen het gereglementeerde tarief verkocht) tegen verliezen zou worden beschermd.

(104)

De Commissie heeft niet kunnen aantonen dat het feit dat de elektriciteitsgebruikers kozen voor de distributeurs en niet voor de leveranciers, een economisch voordeel inhield. Uit economisch oogpunt werd door deze optie geen winst gegenereerd, doch hooguit voorkomen dat verliezen werden geleden door de leveringsdivisies van de vier verticaal geïntegreerde groepen, met name Iberdrola, S.A, Unión Eléctrica Fenosa, SA Hidroeléctrica del Cantábrico S.A y Endesa, SA; (Elcogás was alleen actief in de sector elektriciteitsproductie). Dit kan echter niet als een voordeel voor de andere vier ondernemingen worden beschouwd, aangezien de leveringsdivisies deze verliezen hoe dan ook hadden kunnen voorkomen door hun leveringscontracten te beëindigen. Het systeem hield dus geen voordeel, maar veeleer een nadeel in voor de leveringsdivisies: het verlies van afnemers. Ook voor de distributeurs was het systeem (om bovengenoemde redenen) financieel neutraal. De producenten zouden hun elektriciteit hoe dan ook op de groothandelsmarkt hebben verkocht.

(105)

Met betrekking tot de vermeende stimulans voor de producenten om de groothandelsprijzen hoog te houden, zij opgemerkt dat, hoewel de door de Spaanse autoriteiten gecreëerde marktomgeving voor de producenten een stimulans had kunnen vormen om hun prijzen te verhogen, de tarieven op zich niet leidden tot een verhoging van de groothandelsprijzen. Een verhoging van de prijzen zou complexe strategieën en een mededingingsbeperkend gedrag van de kant van de producenten vereist hebben. Er is geen rechtstreeks oorzakelijk verband vastgesteld tussen de tarieven en een mogelijke kunstmatige verhoging van de groothandelsprijzen. Dit argument blijft derhalve een onbewezen theoretische hypothese.

(106)

De Commissie is eveneens nagegaan of het systeem, door de concurrenten die vrij opereerden, te dwingen de elektriciteitsmarkt te verlaten, de gevestigde groepen een voordeel kan hebben verschaft door hun marktaandeel te vergroten en om te vormen zodat het in grote lijnen overeenkomt met de omvang van het distributienet van elke groep binnen de verticaal geïntegreerde entiteiten. Dit hypothetische voordeel kon om onderstaande redenen evenmin worden aangetoond.

In de eerste plaats is het niet altijd mogelijk afnemers binnen een groep te „verplaatsen”. Een afnemer van de leveringsdivisie van Endesa in een gebied waar de plaatselijke distributeur Iberdrola actief was, kon niet kiezen voor de distributiedivisie van Endesa, maar alleen voor die van Iberdrola. Anderzijds hield de keuze voor de gereglementeerde markt nettokosten voor de geïntegreerde entiteiten in doordat het tekort dat zij moesten financieren tegen ongunstige voorwaarden, toenam.

Ten tweede haalden de groepen geen winst uit de verkopen van de distributeurs. Het potentiële voordeel door een toename van het marktaandeel kon zich in 2005 (het jaar waarop het onderzoek betrekking heeft) dan ook niet vertalen in winsten. Dit kon alleen in latere jaren, toen de markt weer levensvatbaar werd. Om dit voordeel te concretiseren, hadden de gebruikers aan wie de distributeur van een groep diensten verleende, opnieuw moeten kiezen voor de leveringsdivisie van deze groep. Op dat ogenblik zou een afnemer die overwoog om te veranderen van leverancier, evenwel vrij zijn geweest te kiezen tussen alle leveranciers die op de Spaanse markt opereerden. De Commissie heeft bijgevolg geen concreet voordeel kunnen vaststellen in verband met het loutere feit dat de groepen in de door het onderzoek bestreken periode een groter marktaandeel hadden.

Integendeel, de geïntegreerde groepen hadden een objectief nadeel: de verplichting om het tekort onder niet-rendabele voorwaarden te financieren, aangezien de rentevoet op de inningsrechten lager lag dan een marktconforme rente en de inningsrechten bijgevolg werden gesecuritiseerd met een vergoeding die mogelijk lager lag dan wanneer een marktrente was toegepast.

(107)

Gelet op het bovenstaande heeft de Commissie met betrekking tot de levering aan ondernemingen geconcludeerd dat het in Spanje in 2005 ingevoerde reglementeringssysteem de distributeurs en de geïntegreerde groepen waartoe zij behoorden, geen direct of indirect economisch voordeel verschafte.

(108)

Met betrekking tot het argument van Céntrica dat het systeem discrimineerde tussen distributeurs en leveranciers op de vrije markt, wijst de Commissie er ten slotte op dat slechts pas sprake is van discriminatie indien personen in eenzelfde juridische of feitelijke situatie anders worden behandeld of omgekeerd, indien personen in een verschillende juridische of feitelijke situatie op dezelfde wijze worden behandeld.

(109)

In de eerste plaats is het argument duidelijk niet gefundeerd in het geval van de onderneming Elcogás SA, waaraan inningsrechten werden verleend zonder dat zij actief was in de distributiesector. Ten tweede is niet aangetoond dat de overige vier aangewezen ondernemingen (Iberdrola, S.A, Unión Eléctrica Fenosa, SA Hidroeléctrica del Cantábrico S.A, en Endesa, SA) werden gecompenseerd vanwege hun activiteit als distributeurs die elektriciteit leveren tegen gereglementeerde tarieven, zoals aangegeven in overweging 30. Ten derde bevonden de distributeurs en de leveranciers op de vrije markt zich in het Spaanse elektriciteitssysteem niet in dezelfde juridische en feitelijke situatie. Aan de verplichting om elektriciteit te leveren tegen gereglementeerde tarieven waren regelgevende beperkingen verbonden die maakten dat de distributeurs handelden als loutere financiële tussenpersonen en tussenpersonen in de levering die wetgevende bepalingen ten uitvoer legden, terwijl de levering tegen vrije marktvoorwaarden een volledig geliberaliseerde activiteit was. De door Céntrica betwiste verschillende behandeling kan derhalve niet als discriminatie worden aangemerkt, ondanks het feit dat de hoogte van de gereglementeerde tarieven het liberaliseringsproces ongunstig kan hebben beïnvloed. Dit was echter niet het gevolg van de toekenning van illegale staatssteun aan de distributeurs.

CONCLUSIE

(110)

De door de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure geuite twijfels zijn in de loop van het formele onderzoek weggenomen. De Commissie is van oordeel dat de erkenning door Spanje van de kosten van de elektriciteitsdistributeurs in verband met de levering van elektriciteit tegen gereglementeerde tarieven aan middelgrote en grote ondernemingen de distributeurs geen economisch voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU heeft verschaft.

(111)

Aangezien de criteria van artikel 107, lid 1, VWEU cumulatief zijn, dient niet te worden nagegaan of aan de andere criteria is voldaan. Derhalve concludeert de Commissie dat de maatregel geen staatssteun ten gunste van de elektriciteitsdistributeurs vormt. Deze conclusie verwijst naar de situatie en de periode waarop de klacht betrekking heeft, en doet geen afbreuk aan de eventuele beoordeling door de Commissie van maatregelen die Spanje na 2005 heeft genomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De erkenning door het Koninkrijk Spanje van de door de distributeurs gedragen kosten voor de levering van elektriciteit aan middelgrote en grote ondernemingen tegen gereglementeerde tarieven in 2005 in de vorm van de bij Koninklijk Besluit 5/2005 vastgestelde inningsrechten van Iberdrola, S.A, Unión Eléctrica Fenosa, SA Hidroeléctrica del Cantábrico S.A, Endesa, S.A en Elcogás, SA vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2014.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 43 van 27.2.2007, blz. 9.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  De marktdeelnemer (OMEL) beheert de aan- en verkoop van elektriciteit op de groothandelsmarkt.

(4)  De exploitant van het netwerk (Red Eléctrica de España) moet de veiligheid van de elektriciteitslevering garanderen en zorgen voor de coördinatie van het systeem voor de productie en het transport van elektriciteit garanderen.

(5)  In artikel 11 van Koninklijk Besluit 2819/1998 wordt distributie gedefinieerd als een activiteit met als hoofddoel de transmissie van elektrische energie vanaf het transmissienetwerk tot de verbruikspunten onder adequate kwaliteitsvoorwaarden en de verkoop van elektrische energie aan gebruikers of distributeurs die deze tegen het gereglementeerde tarief aanschaffen.

(6)  De onder de „bijzondere regeling” vallende exploitanten. De „bijzondere regeling” is een tariefregeling voor de energievoorziening in het netwerk: de distributeurs (en de exploitant van het transmissiesysteem) zijn verplicht de totale productie van de in aanmerking komende warmtekrachtcentrales in hun bevoegdheidsgebied die gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen, aan te kopen tegen een door de staat vastgestelde kostendekkende prijs.

(7)  Koninklijk Besluit 2392/2004 van 30 december tot vaststelling van het elektriciteitstarief voor 2005, Spaans staatsblad (BOE) nr. 315, blz. 42766, bijlage I.

(8)  In artikel 12, lid 2, van de LSE is bepaald dat, hoewel de elektriciteitstarieven in principe eenmaal per jaar worden vastgesteld, zij in de loop van dat jaar kunnen worden gewijzigd.

(9)  Overeenkomstig artikel 8 van Koninklijk Besluit 1432/2002 mocht het gemiddelde tarief met niet meer dan 1,40 % (per jaar) worden verhoogd, terwijl de individuele tarieven slechts mochten worden verhoogd met een percentage dat wordt berekend als de verhoging van het gemiddelde tarief:+ 0,60 % (2 % in totaal).

(10)  Koninklijk Wetsbesluit 5/2005 van 11 maart 2005 inzake dringende hervormingen ter bevordering van de productiviteit en ter verbetering van overheidsopdrachten. Spaans staatsblad (BOE) nr. 62 van 14.3.2005, blz. 8832.

(11)  Gestrande kosten zijn door gevestigde elektriciteitsleveranciers geleden verliezen als gevolg van niet-terugvorderbare investeringen die zijn verricht vóór de liberalisering. De Commissie heeft bij schrijven SG (2001) D/290869 van 6.8.2001 haar goedkeuring gehecht aan de toekenning van compenserende steun ter dekking van deze verliezen overeenkomstig de criteria van de methodiek betreffende gestrande kosten (mededeling van de Commissie betreffende de methodiek voor het analyseren van nationale steunmaatregelen in verband met gestrande kosten). Bij Besluit SG (2001) D/290553 van 25.7.2001 in zaak NN 49/99 heeft de Commissie Spanje toegestaan tot en met 2008 compensatie te verlenen voor gestrande kosten aan de ondernemingen die werden verzocht het tekort van 2005 te prefinancieren.

(12)  Jaarrapport 2005, Elcogás SA, beschikbaar op http://www.elcogas.es/images/stories/3-principales-indicadores/1-datos-economico-financieros/esp2005.pdf

(13)  Aanvullende bepaling van Koninklijk Besluit 809/2006 van 30 juni 2006 tot herziening van het elektriciteitstarief met ingang van 1 juli 2006. Spaans staatsblad (BOE) nr. 156 van 1.7.2006.

(14)  Spanje heeft de detailmarkt voor elektriciteit eerder geliberaliseerd dan was voorzien in de elektriciteitsrichtlijnen van 1996 en 2003, die voorzagen in een liberalisering tussen 1999 en 2004 voor commerciële eindgebruikers (te beginnen bij de grootste), en op grond waarvan de liberalisering van het segment van de huishoudens pas vanaf 1 juli 2007 verplicht was.

(15)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37.

(16)  In artikel 3, lid 3, van de elektriciteitsrichtlijn van 2003 is het volgende bepaald: „De lidstaten waarborgen dat alle huishoudelijke afnemers en, indien zij dat dienstig achten, kleine ondernemingen, namelijk ondernemingen die minder dan 50 personen in dienst hebben en een jaaromzet of een financiële balans van ten hoogste 10 miljoen EUR, aanspraak kunnen maken op universele dienstverlening, dat wil zeggen het recht op levering van elektriciteit van een bepaalde kwaliteit tegen redelijke, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare en doorzichtige prijzen op hun grondgebied. Om de universele dienstverlening te waarborgen, kunnen de lidstaten een noodleverancier aanwijzen.”.

(17)  De leveranciers kochten ook elektriciteit op de groothandelsmarkt (de „pool”) en hoewel zij theoretisch bilaterale contracten met de producenten hadden kunnen sluiten, was er voor deze laatsten (grotendeels verticaal geïntegreerde groepen) in de praktijk geen enkele stimulans om dergelijke contracten te sluiten.

(18)  Zie bijlage I, onder b) en c), van Richtlijn 2003/54/EG.

(19)  Bron: Opmerkingen van Iberdrola van 26 april 2007.

(20)  Zie arrest van 17 maart 1993, gevoegde zaken C-72/91 en C-73/91, Firma Sloman Neptun Schiffahrts AG/Seebetriebsrat Bodo Ziesemer der Sloman Neptun Schiffahrts AG, Jurispr. 1993 blz. I-00887, punt 21: „Door haar strekking en algemene structuur beoogt bedoelde regeling niet, een voordeel te verschaffen dat voor de staat of de genoemde lichamen een extra last meebrengt”.

(21)  Zie arrest van 7 februari 1985, zaak C 240/83, Procureur de la République/Association de défense des brûleurs d'huiles usagées (ADBHU), Jurispr. 1985, blz. 531 en met name blz. 543-544 en punt 18.

(22)  Besluit van de Commissie van 12 juni 2012 betreffende steunmaatregel SA.21918 (C 17/07) (ex NN 17/07) van Frankrijk — Gereguleerde elektriciteitstarieven in Frankrijk (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 10), en met name de punten 30 tot en met 37 en 134 tot en met 137.


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/62


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 juli 2014

houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4479)

(Slechts de teksten in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2014/458/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name artikel 7, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), en met name artikel 31,

Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 7, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 en artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 is bepaald dat de Commissie de nodige verificaties verricht, de resultaten daarvan aan de lidstaten meedeelt, kennis neemt van de door de lidstaten gemaakte opmerkingen, bilaterale besprekingen initieert om met de betrokken lidstaten overeenstemming te bereiken en haar conclusies formeel aan deze laatste meedeelt.

(2)

De lidstaten hebben de gelegenheid gekregen een verzoek tot inleiding van een bemiddelingsprocedure in te dienen. Van deze mogelijkheid is in sommige gevallen gebruikgemaakt en de verslagen met de bevindingen zijn door de Commissie onderzocht.

(3)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1258/1999 en Verordening (EG) nr. 1290/2005 mogen uitsluitend landbouwuitgaven worden gefinancierd die zijn verricht op een wijze die niet in strijd is met de EU-voorschriften.

(4)

Uit de verrichte verificaties, de resultaten van de bilaterale besprekingen en de bemiddelingsprocedures is gebleken dat een deel van de door de lidstaten gedeclareerde uitgaven niet aan deze voorwaarde voldoet en derhalve niet uit het EOGFL, afdeling Garantie, het ELGF of het Elfpo kan worden gefinancierd.

(5)

Aangegeven moet worden welke bedragen niet als ten laste van het EOGFL, afdeling Garantie, het ELGF of het Elfpo worden erkend. Het gaat daarbij niet om uitgaven die zijn gedaan vóór de periode van 24 maanden die voorafging aan het tijdstip waarop de Commissie de resultaten van de verificaties schriftelijk aan de lidstaten heeft meegedeeld.

(6)

Voor de gevallen waarop het onderhavige besluit betrekking heeft, heeft de Commissie de lidstaten in een syntheseverslag de raming meegedeeld van de uitgaven die aan financiering moeten worden onttrokken omdat zij niet overeenkomstig de EU-voorschriften zijn verricht.

(7)

Met dit besluit wordt niet vooruitgelopen op de financiële conclusies die de Commissie zou kunnen trekken uit de arresten van het Hof van Justitie in zaken die op 15 maart 2014 aanhangig waren en aangelegenheden betreffen waarop dit besluit betrekking heeft,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde uitgaven van geaccrediteerde betaalorganen van de lidstaten die ten laste van het EOGFL, afdeling Garantie, het ELGF of het Elfpo zijn gedeclareerd, worden aan EU-financiering onttrokken omdat zij niet overeenkomstig de EU-voorschriften zijn verricht.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Letland, Hongarije, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 9 juli 2014.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.


BIJLAGE

LS

Maatregel

Begrotings-jaar

Reden

Type

%

Valuta

Bedrag

Verlaging

Financiële impact

BEGROTINGSPOST: 6701

BE

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2010

Betalingen voor niet-subsidiabele dieren en onjuiste toepassing van sancties

EENMALIG

 

EUR

– 133 335,00

0,00

– 133 335,00

BE

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2011

Betalingen voor niet-subsidiabele dieren en onjuiste toepassing van sancties

EENMALIG

 

EUR

– 62 275,00

0,00

– 62 275,00

BE

Overige rechtstreekse steun — Runderen

2012

Betalingen voor niet-subsidiabele dieren en onjuiste toepassing van sancties

EENMALIG

 

EUR

– 110 550,00

0,00

– 110 550,00

TOTAAL BE

EUR

– 306 160,00

0,00

– 306 160,00

CZ

Andere rechtstreekse steun — artikelen 68-72 van V. 73/2009

2011

Onverschuldigde betalingen en niet-toepassing van verlagingen/uitsluitingen voor dieren met onregelmatigheden

EENMALIG

 

EUR

– 4 195,16

0,00

– 4 195,16

CZ

Andere rechtstreekse steun — artikelen 68-72 van V. 73/2009

2012

Onverschuldigde betalingen en niet-toepassing van verlagingen/uitsluitingen voor dieren met onregelmatigheden

EENMALIG

 

EUR

– 68,74

0,00

– 68,74

TOTAAL CZ

EUR

– 4 263,90

0,00

– 4 263,90

DE

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2008

Geen extrapolatie bij overdeclaratie onder 3 %

EENMALIG

 

EUR

– 106 694,14

0,00

– 106 694,14

DE

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2009

Geen extrapolatie bij overdeclaratie onder 3 %

EENMALIG

 

EUR

– 104 776,14

0,00

– 104 776,14

DE

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2009

Tekortkomingen in verband met de metingstolerantie

EENMALIG

 

EUR

– 56 327,48

0,00

– 56 327,48

DE

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2010

Geen extrapolatie bij overdeclaratie onder 3 %

EENMALIG

 

EUR

– 72 254,33

0,00

– 72 254,33

DE

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2010

Tekortkomingen in verband met de metingstolerantie

EENMALIG

 

EUR

– 56 781,05

0,00

– 56 781,05

TOTAAL DE

EUR

– 396 833,14

0,00

– 396 833,14

DK

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Tekortkomingen bij de controle ter plaatse

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 1 529 693,10

0,00

– 1 529 693,10

DK

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Retroactieve terugvorderingen en niet-correcte behandeling van betalingsrechten

EENMALIG

 

EUR

– 69 494,00

0,00

– 69 494,00

DK

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2012

Tekortkomingen bij de controle ter plaatse

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 1 489 167,20

0,00

– 1 489 167,20

DK

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2012

Retroactieve terugvorderingen en niet-correcte behandeling van betalingsrechten

EENMALIG

 

EUR

– 3 654,00

0,00

– 3 654,00

TOTAAL DK

EUR

– 3 092 008,30

0,00

– 3 092 008,30

ES

Visserijmaatregelen

2004

Administratieve controles zonder definitieve resultaten, tekortkomingen bij de controles ter plaatse en de externe audit

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 185 468,74

0,00

– 185 468,74

ES

Visserijmaatregelen

2005

Administratieve controles zonder definitieve resultaten, tekortkomingen bij de controles ter plaatse en de externe audit

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 253 547,34

0,00

– 253 547,34

ES

Visserijmaatregelen

2006

Administratieve controles zonder definitieve resultaten, tekortkomingen bij de controles ter plaatse en de externe audit

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 117 708,85

0,00

– 117 708,85

ES

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2010

Tekortkomingen bij administratieve controles, controles ter plaatse en terugvorderingen

EENMALIG

 

EUR

– 53 541,40

0,00

– 53 541,40

ES

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Tekortkomingen bij administratieve controles, controles ter plaatse en terugvorderingen

EENMALIG

 

EUR

– 368,20

0,00

– 368,20

ES

Randvoorwaarden

2009

Een te mild sanctiesysteem, aanvraagjaar 2008

EENMALIG

 

EUR

– 191 873,53

– 383,75

– 191 489,78

ES

Randvoorwaarden

2009

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 790 454,36

– 218,52

– 790 235,84

ES

Randvoorwaarden

2009

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2010

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 24 049,41

0,00

– 24 049,41

ES

Randvoorwaarden

2010

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 638,55

0,00

– 638,55

ES

Randvoorwaarden

2010

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 781 951,76

– 1 002,96

– 780 948,80

ES

Randvoorwaarden

2010

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2010

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 30,92

0,00

– 30,92

ES

Randvoorwaarden

2011

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 117,27

0,00

– 117,27

ES

Randvoorwaarden

2011

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 570,44

0,00

– 570,44

ES

Randvoorwaarden

2011

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2010

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 824 194,02

0,00

– 824 194,02

TOTAAL ES

EUR

– 3 224 514,79

– 1 605,23

– 3 222 909,56

FI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2010

Tekortkomingen in het LPIS, controles ter plaatse en berekening van verlagingen

EENMALIG

 

EUR

– 289 992,10

0,00

– 289 992,10

FI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Tekortkomingen in het LPIS, controles ter plaatse en berekening van verlagingen

EENMALIG

 

EUR

– 961 208,71

0,00

– 961 208,71

FI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2012

Tekortkomingen in het LPIS, controles ter plaatse en berekening van verlagingen

EENMALIG

 

EUR

– 1 384 610,18

0,00

– 1 384 610,18

TOTAAL FI

EUR

– 2 635 810,99

0,00

– 2 635 810,99

FR

Melk — Schoolmelk

2009

Te late controles ter plaatse op de schoolmelkregeling (schooljaar 2008-2009)

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 290 282,58

0,00

– 290 282,58

FR

Melk — Schoolmelk

2010

Te late controles ter plaatse op de schoolmelkregeling (schooljaar 2008-2009)

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 351 047,94

0,00

– 351 047,94

FR

Melk — Schoolmelk

2011

Te late controles ter plaatse op de schoolmelkregeling (schooljaar 2008-2009)

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 1 610,58

0,00

– 1 610,58

FR

Melk — Schoolmelk

2012

Te late controles ter plaatse op de schoolmelkregeling (schooljaar 2008-2009)

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 474,30

0,00

– 474,30

FR

Rechten

2010

Onregelmatige toewijzingen van de nationale reserve en consolidering van het voederareaal

FORFAITAIR

10,00 %

EUR

– 5 938 076,49

0,00

– 5 938 076,49

FR

Rechten

2010

Onregelmatige toewijzingen van de nationale reserve en consolidering van het voederareaal

EENMALIG

 

EUR

– 2 584 040,40

0,00

– 2 584 040,40

FR

Rechten

2011

Onregelmatige toewijzingen van de nationale reserve en consolidering van het voederareaal

FORFAITAIR

10,00 %

EUR

– 3 176 345,75

0,00

– 3 176 345,75

FR

Rechten

2011

Onregelmatige toewijzingen van de nationale reserve en consolidering van het voederareaal

EENMALIG

 

EUR

– 2 584 032,47

0,00

– 2 584 032,47

FR

Rechten

2012

Onregelmatige toewijzingen van de nationale reserve en consolidering van het voederareaal

FORFAITAIR

10,00 %

EUR

– 3 176 345,75

0,00

– 3 176 345,75

FR

Rechten

2012

Onregelmatige toewijzingen van de nationale reserve en consolidering van het voederareaal

EENMALIG

 

EUR

– 2 584 031,62

0,00

– 2 584 031,62

TOTAAL FR

EUR

– 20 686 287,88

0,00

– 20 686 287,88

GB

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Tekortkomingen in het LPIS en controles ter plaatse

EENMALIG

 

EUR

– 2 563 473,00

0,00

– 2 563 473,00

TOTAAL GB

EUR

– 2 563 473,00

0,00

– 2 563 473,00

IT

Groenten en fruit — Verwerking tomaten

2008

Tekortkomingen bij de administratieve en de boekhoudkundige controles; geen controle of de registers van producentenorganisaties en verwerkers overeenstemmen met de in het nationale recht voorgeschreven boekhouding

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 2 332 156,30

– 932 862,52

– 1 399 293,78

IT

Groenten en fruit — Verwerking tomaten

2010

Tekortkomingen bij de administratieve en de boekhoudkundige controles; geen controle of de registers van producentenorganisaties en verwerkers overeenstemmen met de in het nationale recht voorgeschreven boekhouding

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

720,02

0,00

720,02

IT

Onregelmatigheden

2012

Gebrek aan informatie over de genomen terugvorderingsmaatregelen

EENMALIG

 

EUR

– 2 362 005,73

0,00

– 2 362 005,73

IT

Onregelmatigheden

2012

Nalatigheid bij inningsprocedure

EENMALIG

 

EUR

– 1 283 164,95

0,00

– 1 283 164,95

IT

Onregelmatigheden

2012

Geen rapportage in bijlage III

EENMALIG

 

EUR

– 1 460 976,88

0,00

– 1 460 976,88

TOTAAL IT

EUR

– 7 437 583,84

– 932 862,52

– 6 504 721,32

LV

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Tekortkomingen naar aanleiding van de kennelijke fouten en in de controles ter plaatse met een foutenpercentage van minder dan 3 %

EENMALIG

 

EUR

– 15 324,30

0,00

– 15 324,30

LV

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2012

Tekortkomingen naar aanleiding van de kennelijke fouten en in de controles ter plaatse met een foutenpercentage van minder dan 3 %

EENMALIG

 

EUR

– 3 399,21

0,00

– 3 399,21

LV

Randvoorwaarden

2009

4 GLMC's niet omschreven, onjuiste berekening van de sanctie, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 254 163,51

0,00

– 254 163,51

LV

Randvoorwaarden

2010

2 GLMC's niet omschreven, tekortkomingen in controles op RVBE4 en tolerantie toegepast voor RVBE7, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 181 777,79

0,00

– 181 777,79

LV

Randvoorwaarden

2010

4 GLMC's niet omschreven, onjuiste berekening van de sanctie, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 179,81

0,00

– 179,81

LV

Randvoorwaarden

2011

2 GLMC's niet omschreven, tekortkomingen in controles op RVBE4 en tolerantie toegepast voor RVBE7, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 100,05

0,00

– 100,05

LV

Randvoorwaarden

2011

4 GLMC's niet omschreven, onjuiste berekening van de sanctie, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

14,86

0,00

14,86

LV

Randvoorwaarden

2011

Tekortkomingen in controles op RVBE4 en tolerantie toegepast voor RVBE7, aanvraagjaar 2010

EENMALIG

 

EUR

– 2 230,28

0,00

– 2 230,28

LV

Randvoorwaarden

2012

2 GLMC's niet omschreven, tekortkomingen in controles op RVBE4 en tolerantie toegepast voor RVBE7, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 0,19

0,00

– 0,19

TOTAAL LV

EUR

– 457 160,28

0,00

– 457 160,28

SE

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2010

Tekortkomingen in het LPIS, aanvraagjaar 2009

EENMALIG

 

EUR

– 1 117 986,60

0,00

– 1 117 986,60

SE

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Tekortkomingen in het LPIS, aanvraagjaar 2010

EENMALIG

 

EUR

– 15 591,00

0,00

– 15 591,00

TOTAAL SE

EUR

– 1 133 577,60

0,00

– 1 133 577,60

SI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2010

Tekortkomingen in de verificatie van kleine percelen, met het oog op de naleving van de definitie van landbouwpercelen

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 85 780,08

– 2 203,29

– 83 576,79

SI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2010

Niet-extrapolatie van controleresultaat bij verschillen van minder dan 3 %

EENMALIG

 

EUR

– 1 771,90

– 10,97

– 1 760,93

SI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Tekortkomingen in de verificatie van kleine percelen, met het oog op de naleving van de definitie van landbouwpercelen

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 115 956,46

0,00

– 115 956,46

SI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2011

Niet-extrapolatie van controleresultaat bij verschillen van minder dan 3 %

EENMALIG

 

EUR

– 6 376,67

– 7,62

– 6 369,05

SI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2012

Tekortkomingen in de verificatie van kleine percelen, met het oog op de naleving van de definitie van landbouwpercelen

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 131 269,23

0,00

– 131 269,23

SI

Ontkoppelde rechtstreekse steun

2012

Niet-extrapolatie van controleresultaat bij verschillen van minder dan 3 %

EENMALIG

 

EUR

– 6 506,76

– 7,78

– 6 498,98

TOTAAL SI

EUR

– 347 661,10

– 2 229,66

– 345 431,44

TOTAAL 6701

EUR

– 42 285 334,82

– 936 697,41

– 41 348 637,41

BEGROTINGSPOST: 6711

DK

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2011

Tekortkomingen bij de controle ter plaatse

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 138 216,28

0,00

– 138 216,28

DK

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2012

Tekortkomingen bij de controle ter plaatse

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 114 814,02

0,00

– 114 814,02

TOTAAL DK

EUR

– 253 030,30

0,00

– 253 030,30

ES

Randvoorwaarden

2009

Gedeeltelijke en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 25 382,59

0,00

– 25 382,59

ES

Randvoorwaarden

2009

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 1 341,72

0,00

– 1 341,72

ES

Randvoorwaarden

2010

Gedeeltelijke en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

18,14

0,00

18,14

ES

Randvoorwaarden

2010

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 34 511,04

0,00

– 34 511,04

ES

Randvoorwaarden

2010

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2010

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 317,20

0,00

– 317,20

ES

Randvoorwaarden

2011

Gedeeltelijke en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 36,65

0,00

– 36,65

ES

Randvoorwaarden

2011

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 69,84

0,00

– 69,84

ES

Randvoorwaarden

2011

Gedeeltelijk en ondoeltreffende controle van een groot aantal RVBE's, aanvraagjaar 2010

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 39 292,14

0,00

– 39 292,14

TOTAAL ES

EUR

– 100 933,04

0,00

– 100 933,04

FI

Plattelandsontwikkeling ELFPO As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2010

Tekortkomingen in het LPIS, controles ter plaatse en berekening van verlagingen

EENMALIG

 

EUR

– 132 350,41

0,00

– 132 350,41

FI

Plattelandsontwikkeling ELFPO As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2011

Tekortkomingen in het LPIS, controles ter plaatse en berekening van verlagingen

EENMALIG

 

EUR

– 449 325,95

0,00

– 449 325,95

FI

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2012

Tekortkomingen in het LPIS, controles ter plaatse en berekening van verlagingen

EENMALIG

 

EUR

– 558 189,31

0,00

– 558 189,31

TOTAAL FI

EUR

– 1 139 865,67

0,00

– 1 139 865,67

GB

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2011

Tekortkomingen in het LPIS en controles ter plaatse

EENMALIG

 

EUR

– 614 769,00

0,00

– 614 769,00

TOTAAL GB

EUR

– 614 769,00

0,00

– 614 769,00

HU

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2009

Ontoereikende essentiële controle — steun betaald aan niet-subsidiabele begunstigden (verplichte opleiding niet bijgewoond)

FORFAITAIR

10,00 %

EUR

– 131 333,83

0,00

– 131 333,83

HU

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2010

Ontoereikende essentiële controle — steun betaald aan niet-subsidiabele begunstigden (verplichte opleiding niet bijgewoond)

FORFAITAIR

10,00 %

EUR

– 149 391,75

0,00

– 149 391,75

HU

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2011

Ontoereikende essentiële controle — steun betaald aan niet-subsidiabele begunstigden (verplichte opleiding niet bijgewoond)

FORFAITAIR

10,00 %

EUR

– 42 101,65

0,00

– 42 101,65

HU

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2012

Ontoereikende essentiële controle — steun betaald aan niet-subsidiabele begunstigden (verplichte opleiding niet bijgewoond)

FORFAITAIR

10,00 %

EUR

– 60 885,25

0,00

– 60 885,25

TOTAAL HU

EUR

– 383 712,48

0,00

– 383 712,48

LV

Randvoorwaarden

2009

4 GLMC's niet omschreven, onjuiste berekening van de sanctie, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 212 566,45

0,00

– 212 566,45

LV

Randvoorwaarden

2010

2 GLMC's niet omschreven, tekortkomingen in controles op RVBE4 en tolerantie toegepast voor RVBE7, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 92 731,87

0,00

– 92 731,87

LV

Randvoorwaarden

2010

4 GLMC's niet omschreven, onjuiste berekening van de sanctie, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

1 146,35

0,00

1 146,35

LV

Randvoorwaarden

2011

2 GLMC's niet omschreven, tekortkomingen in controles op RVBE4 en tolerantie toegepast voor RVBE7, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

249,48

0,00

249,48

LV

Randvoorwaarden

2011

4 GLMC's niet omschreven, onjuiste berekening van de sanctie, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

425,78

0,00

425,78

LV

Randvoorwaarden

2012

2 GLMC's niet omschreven, tekortkomingen in controles op RVBE4 en tolerantie toegepast voor RVBE7, aanvraagjaar 2009

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

106,22

0,00

106,22

LV

Randvoorwaarden

2012

4 GLMC's niet omschreven, onjuiste berekening van de sanctie, aanvraagjaar 2008

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

183,03

0,00

183,03

TOTAAL LV

EUR

– 303 187,46

0,00

– 303 187,46

PL

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2009

Gebrek aan selectiecriteria

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 16 237,92

0,00

– 16 237,92

PL

Plattelandsontwikkeling ElfpoAs 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2010

Gebrek aan selectiecriteria

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 2 189 601,12

0,00

– 2 189 601,12

PL

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2011

Gebrek aan selectiecriteria

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 2 290 180,19

0,00

– 2 290 180,19

PL

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2012

Gebrek aan selectiecriteria

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 1 175 231,69

0,00

– 1 175 231,69

PL

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 1+3 — Investeringsgerichte maatregelen (2007-2013)

2013

Gebrek aan selectiecriteria

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 172 311,40

0,00

– 172 311,40

TOTAAL PL

EUR

– 5 843 562,32

0,00

– 5 843 562,32

PT

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2008

Te late controles ter plaatse

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 81 992,88

– 81 992,88

0,00

PT

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2009

Te late controles ter plaatse

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 3 374 908,49

– 2 911 944,67

– 462 963,82

PT

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2009

Te late controles ter plaatse

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 353 974,42

0,00

– 353 974,42

PT

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2010

Te late controles ter plaatse

FORFAITAIR

2,00 %

EUR

– 213 427,37

0,00

– 213 427,37

PT

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2010

Te late controles ter plaatse

FORFAITAIR

5,00 %

EUR

– 1 682 133,84

– 1 446 076,06

– 236 057,78

TOTAAL PT

EUR

– 5 706 437,00

– 4 440 013,61

– 1 266 423,39

SE

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2010

Tekortkomingen in het LPIS, aanvraagjaar 2009

EENMALIG

 

EUR

– 190 380,00

0,00

– 190 380,00

SE

Plattelandsontwikkeling Elfpo As 2 (2007-2013, areaalgerelateerde maatregelen)

2011

Tekortkomingen in het LPIS, aanvraagjaar 2010

EENMALIG

 

EUR

– 143 719,00

0,00

– 143 719,00

TOTAAL SE

EUR

– 334 099,00

0,00

– 334 099,00

TOTAAL 6711

EUR

– 14 679 596,27

– 4 440 013,61

– 10 239 582,66


12.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/76


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 10 juli 2014

betreffende het op de markt brengen, voor essentiële toepassingen, van biociden die koper bevatten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4611)

(Slechts de teksten in de Engelse, Griekse, Kroatische, en Spaanse taal zijn authentiek)

(2014/459/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (1) bedoelde tienjarige werkprogramma, en met name artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1896/2000 van de Commissie (2), is voor koper een kennisgeving ingediend voor gebruik in productsoort 11, zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

(2)

Binnen de voorgeschreven termijnen is geen volledig dossier ter ondersteuning van de opneming van koper in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG ingediend. Overeenkomstig Besluit 2012/78/EU van de Commissie (4) in samenhang met artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1451/2007, mag koper vanaf 1 februari 2013 niet langer op de markt worden gebracht voor gebruik in productsoort 11.

(3)

Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1451/2007 hebben Kroatië, Spanje, Ierland en Griekenland afzonderlijk aanvragen ingediend bij de Commissie om te kunnen toestaan dat biociden die koper bevatten voor een aantal toepassingen op de markt worden gebracht.

(4)

De Commissie heeft de aanvragen langs elektronische weg publiek beschikbaar gesteld.

(5)

Blijkens sommige aanvragen worden biociden die koper bevatten gebruikt om de groei van organismen in de belangrijkste watertoevoerleidingen van offshore olie- en gasplatforms en andere installaties op zee of aan de kust te verhinderen, wanneer dat gebruik essentieel is ter voorkoming van de blokkering van de toevoer van water dat o.a. dient voor verwerking, drink- en zwemwaterproductie, en bluswerkzaamheden, aangezien blokkering van die toevoer fataal kan zijn voor de gezondheid en veiligheid van het personeel van de installatie.

(6)

Blijkens sommige aanvragen worden biociden die koper bevatten bovendien gebruikt om de groei van organismen in de belangrijkste watertoevoerleidingen van schepen te verhinderen, wanneer dat gebruik essentieel is ter voorkoming van de blokkering van de toevoer van water dat in het hele pijpleiding- en watersysteem van een schip wordt gebruikt. Dit omvat de inwendige delen van alle pijpleidingen, zoals het brandbestrijdingssysteem, die van cruciaal belang zijn voor de veilige werking van het schip.

(7)

Er zijn tijdens de openbare raadpleging over deze aanvragen geen opmerkingen ontvangen. De lidstaten die de aanvragen hebben ingediend, hebben aangevoerd dat op hun grondgebied een voldoende aanbod van technisch en economisch haalbare alternatieven beschikbaar moet zijn om de groei van organismen te verhinderen ter vermindering van het risico dat de belangrijkste watertoevoerleidingen van offshore-installaties, in andere installaties op zee of aan de kust of op schepen worden geblokkeerd.

(8)

Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat het niet verlenen van toestemming voor het gebruik van koper voor het voorkomen van de groei van organismen in de watertoevoer van offshore olie- en gasplatforms, in andere installaties op zee of aan de kust of op schepen, in die lidstaten thans een ernstig risico voor de volksgezondheid zou opleveren. Bovendien kunnen de kosten, logistieke en praktische haalbaarheid van het uitschakelen of vervangen van de huidige op koper gebaseerde systemen op schepen in vele gevallen prohibitief zijn. Ook als vervanging haalbaar is, kan dit enige tijd in beslag nemen. Daarom moeten de gevraagde afwijkingen voor essentiële toepassingen worden toegestaan.

(9)

Tenzij onverwijld een volledige aanvraag voor goedkeuring van het gebruik van koper in productsoort 11 wordt ingediend, moeten gebruikers van biociden die koper bevatten echter alternatieve methoden toepassen voor het voorkomen van de groei van organismen. Het is bijgevolg passend te eisen dat in een dergelijk geval de gebruikers in die lidstaten tijdig actief worden geïnformeerd om hen in staat te stellen die alternatieve methoden te gebruiken vóór de biociden die koper bevatten van de markt moeten worden gehaald,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Mits Kroatië, Spanje, Ierland en Griekenland voldoen aan de voorwaarden van artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 mogen zij toestemming verlenen om biociden die koper bevatten op de markt te brengen (EG nummer 231-159-6; CAS-nummer 7440-50-8) voor het in de bijlage bij dit besluit aangeduide gebruik.

2.   Indien dossiers inzake de goedkeuring van dergelijk gebruik van koper voor productsoort 11 uiterlijk op 31 december 2014 zijn ingediend en door de beoordelende lidstaat als volledig zijn aangemerkt, mogen Kroatië, Spanje, Ierland en Griekenland tot de in artikel 89 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5) gestelde termijn voor gevallen waarin een stof al dan niet is goedgekeurd, toestemming blijven verlenen om die producten op de markt te brengen.

3.   In andere dan de in lid 2 bedoelde gevallen mogen het Kroatië, Spanje, Ierland en Griekenland tot en met 31 december 2017 toestemming blijven verlenen om die producten op de markt te brengen, mits die lidstaten er vanaf 1 januari 2015 voor zorgen dat de gebruikers actief worden geïnformeerd over de dringende noodzaak om voor de betrokken doeleinden alternatieve methoden toe te passen.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje en de Republiek Kroatië.

Gedaan te Brussel, 10 juli 2014.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.

(2)  Verordening (EG) nr. 1896/2000 van de Commissie van 7 september 2000 inzake de eerste fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende biociden bedoelde programma (PB L 228 van 8.9.2000, blz. 6).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Besluit 2012/78/EU van de Commissie van 9 februari 2012 betreffende de niet-opneming van bepaalde stoffen in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 38 van 11.2.2012, blz. 48).

(5)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).


BIJLAGE

GEBRUIK WAARVOOR DE HIERONDER GENOEMDE LIDSTATEN TOELATING MOGEN VERLENEN, MITS VOLDAAN IS AAN DE VOORWAARDEN VAN ARTIKEL 1

Nr.

Lidstaat

Productsoort 11

1.

Kroatië

Voor de verhindering van bioaangroei in de watertoevoer/pompen en in het hele pijpleiding- en watersysteem van een schip.

2.

Spanje

Voor de verhindering van bioaangroei in de watertoevoer/pompen en in het hele pijpleiding- en watersysteem van offshore olie- en gasplatformen, en andere installaties op zee of aan de kust.

Voor de verhindering van bioaangroei in de watertoevoer/pompen en in het hele pijpleiding- en watersysteem van een schip.

3.

Ierland

Voor de verhindering van bioaangroei in de watertoevoer/pompen en in het hele pijpleiding- en watersysteem van offshore olie- en gasplatformen, en andere installaties op zee of aan de kust.

Voor de verhindering van bioaangroei in de watertoevoer/pompen en in het hele pijpleiding- en watersysteem van een schip.

4.

Griekenland

Voor de verhindering van bioaangroei in de watertoevoer/pompen en in het hele pijpleiding- en watersysteem van een schip.