ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 184

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
25 juni 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 696/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten aan erucazuur in plantaardige oliën en vetten en in levensmiddelen die plantaardige oliën en vetten bevatten ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 697/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 906/2009 ten aanzien van de toepassingsperiode ervan ( 1 )

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 698/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2076/2002 wat betreft delta-endotoxin van Bacillus thuringiensis  ( 1 )

4

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 699/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 over het ontwerp van het gemeenschappelijke logo voor de identificatie van personen die geneesmiddelen op afstand aan de bevolking te koop aanbieden, en over de technische, elektronische en cryptografische vereisten voor de verificatie van de authenticiteit van het gemeenschappelijke logo ( 1 )

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 700/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 686/2012 wat betreft de lidstaat-rapporteur voor de werkzame stof dimethomorf ( 1 )

8

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 701/2014 van de Commissie van 24 juni 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2014/82/EU van de Commissie van 24 juni 2014 tot wijziging van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad op het gebied van algemene vakkennis, medische eisen en vergunningsvereisten ( 1 )

11

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/390/EU

 

*

Besluit van de Raad van 23 juni 2014 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité van de EER met betrekking tot een wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

16

 

 

2014/391/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 23 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan matrassen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4083)  ( 1 )

18

 

 

2014/392/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 24 juni 2014 over de oprichting van het Consortium voor een Midden-Europese onderzoeksinfrastructuur (Ceric-Eric)

49

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/1


VERORDENING (EU) Nr. 696/2014 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten aan erucazuur in plantaardige oliën en vetten en in levensmiddelen die plantaardige oliën en vetten bevatten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) zijn maximumgehalten aan verontreinigingen in levensmiddelen vastgesteld.

(2)

Een maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten die als zodanig voor menselijke consumptie zijn bestemd en levensmiddelen waaraan oliën en vetten zijn toegevoegd, is vastgesteld bij Richtlijn 76/621/EEG van de Raad (3). Erucazuur is een natuurlijk plantentoxine dat valt onder de definitie van verontreiniging van Verordening (EEG) nr. 315/93, aangezien de aanwezigheid van erucazuur in levensmiddelen voortvloeit uit de landbouwproductiewijze en in het bijzonder de keuze van het ras. Om de wetgeving te vereenvoudigen moet in Verordening (EG) nr. 1881/2006 een maximumgehalte voor erucazuur worden vastgesteld. Ook moeten de bepalingen voor levensmiddelen met een vetgehalte van niet meer dan 5 % worden geharmoniseerd. Vervolgens moet Richtlijn 76/621/EEG door een afzonderlijke handeling worden ingetrokken.

(3)

Het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding heeft in zijn advies van 17 september 1993 over de essentiële eisen voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding al gepleit voor een maximumgehalte aan erucazuur (4).

(4)

Bij Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie (5) is een strenger maximumgehalte aan erucazuur in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vastgesteld; dit maximumgehalte moet ook in Verordening (EG) nr. 1881/2006 worden vermeld.

(5)

Verordening (EG) nr. 1881/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt de volgende afdeling 8 „Inherente plantentoxinen” toegevoegd:

„Afdeling 8: Inherente plantentoxinen

Levensmiddelen (1)

Maximumgehalten (g/kg)

8.1.

Erucazuur

 

8.1.1.

Plantaardige oliën en vetten

50 (6)

8.1.2.

Levensmiddelen waaraan oliën of vetten zijn toegevoegd, met uitzondering van de in punt 8.1.3 bedoelde levensmiddelen

50 (6)

8.1.3.

Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (8)

10 (6)

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

(3)  Richtlijn 76/621/EEG van de Raad van 20 juli 1976 betreffende de vaststelling van het maximumgehalte aan erucazuur in oliën en vetten, die als zodanig voor menselijke consumptie zijn bestemd, alsmede in levensmiddelen waaraan oliën of vetten zijn toegevoegd (PB L 202 van 28.7.1976, blz. 35).

(4)  http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/reports/scf_reports_34.pdf

(5)  Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie van 22 december 2006 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en tot wijziging van Richtlijn 1999/21/EG (PB L 401 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Het maximumgehalte heeft betrekking op het gehalte aan erucazuur, berekend ten opzichte van het totaalgehalte aan vetzuren in het vetaandeel van het levensmiddel.”.


25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/3


VERORDENING (EU) Nr. 697/2014 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 906/2009 ten aanzien van de toepassingsperiode ervan

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 246/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (1), en met name artikel 1,

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 906/2009 van de Commissie (2) verleent aan lijnvaartconsortia een groepsvrijstelling van het verbod dat is vervat in artikel 101, lid 1, van het Verdrag, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Die verordening loopt op 25 april 2015 af, in overeenstemming met de maximale looptijd van vijf jaar waarin artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 246/2009 voorziet. Op basis van de ervaring die de Commissie met de toepassing van de groepsvrijstelling heeft opgedaan, lijken de rechtvaardigingsgronden voor een groepsvrijstelling voor consortia nog steeds te gelden en de voorwaarden op basis waarvan het toepassingsgebied en de inhoud van Verordening (EG) nr. 906/2009 zijn vastgesteld, niet substantieel veranderd.

(2)

Verordening (EG) nr. 906/2009 heeft de regels die van toepassing zijn op consortia vereenvoudigd en substantieel gewijzigd. Aangezien het nieuwe rechtskader nog maar gedurende korte tijd is ingesteld en wordt toegepast, moeten in dit stadium verdere wijzigingen worden vermeden. Daardoor zal worden vermeden dat de nalevingskosten van de ondernemers in de sector worden verhoogd.

(3)

De toepassingsperiode van Verordening (EG) nr. 906/2009 dient derhalve met vijf jaar te worden verlengd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 906/2009 wordt „25 april 2015” vervangen door „25 april 2020”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 25 april 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 79 van 25.3.2009, blz. 1. Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 101 en 102 VWEU geworden.

(2)  Verordening (EG) nr. 906/2009 van de Commissie van 28 september 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (PB L 256 van 29.9.2009, blz. 31).


25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 698/2014 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2076/2002 wat betreft delta-endotoxin van Bacillus thuringiensis

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Delta-endotoxin van Bacillus thuringiensis is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2076/2002 van de Commissie (2), de lijst van werkzame stoffen die niet als werkzame stof zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3). De reden voor die opneming was dat er geen verbintenis was gemeld dat het voor die werkzame stof vereiste dossier zou worden opgesteld.

(2)

De Commissie heeft zich gerealiseerd dat de opneming van delta-endotoxin van Bacillus thuringiensis in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2076/2002 tot verwarring zou kunnen leiden omdat in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4) diverse stammen van Bacillus thuringiensis als goedgekeurde werkzame stoffen zijn opgenomen.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2076/2002 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2076/2002

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2076/2002 wordt de vermelding „Delta-endotoxin van Bacillus thuringiensis” geschrapt.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 2076/2002 van de Commissie van 20 november 2002 houdende verlenging van de in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad bedoelde termijn en betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij die richtlijn en de intrekking van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten (PB L 319 van 23.11.2002, blz. 3).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).


25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 699/2014 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2014

over het ontwerp van het gemeenschappelijke logo voor de identificatie van personen die geneesmiddelen op afstand aan de bevolking te koop aanbieden, en over de technische, elektronische en cryptografische vereisten voor de verificatie van de authenticiteit van het gemeenschappelijke logo

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1), en met name artikel 85 quater, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 85 quater, lid 3, van Richtlijn 2001/83/EG moet een gemeenschappelijk logo worden ingevoerd dat in de hele Unie herkenbaar is en waarmee kan worden vastgesteld in welke lidstaat de persoon is gevestigd die op afstand geneesmiddelen aan de bevolking te koop aanbiedt via diensten van de informatiemaatschappij.

(2)

Overeenkomstig artikel 85 quater, lid 3, onder a), van Richtlijn 2001/83/EG moet de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen om de werking van het gemeenschappelijke logo te harmoniseren, met betrekking tot de technische, elektronische en cryptografische vereisten voor de verificatie van de authenticiteit van het gemeenschappelijke logo. Deze specificaties moeten een hoog veiligheidsniveau vereisen en moeten elk frauduleus gebruik van het logo verhinderen.

(3)

Overeenkomstig artikel 85 quater, lid 1, onder d), iii), wordt de controle van de authenticiteit van het gemeenschappelijke logo uitgevoerd via een hyperlink tussen het logo en de vermelding van de persoon die gemachtigd of gerechtigd is op afstand geneesmiddelen aan de bevolking te koop aan te bieden via diensten van de informatiemaatschappij in de in artikel 85 quater, lid 4, onder c), bedoelde lijst. Daarom moeten deze hyperlinks permanent en beveiligd zijn.

(4)

Om frauduleus gebruik van het logo te verhinderen moeten de nationale websites waarnaar verwezen wordt in artikel 85 quater, lid 4, worden beveiligd, geüpdatet, en gehost op een vertrouwd domein.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het ontwerp van het gemeenschappelijke logo bedoeld in artikel 85 quater, lid 3, onder b), van Richtlijn 2001/83/EG stemt overeen met het model in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

De website, zoals bedoeld in artikel 85 quater, lid 4, is zodanig toegankelijk dat het publiek makkelijk kan worden gegarandeerd dat het de betrouwbare site is voor dit doel.

Artikel 3

De hyperlink, zoals bedoeld in artikel 85 quater, lid 1, onder d), iii), van Richtlijn 2001/83/EG, tussen enerzijds de website van de persoon die gemachtigd of gerechtigd is op afstand geneesmiddelen aan de bevolking te leveren via diensten van de informatiemaatschappij, en anderzijds de website die de nationale lijst zoals bedoeld in artikel 85 quater, lid 4, onder c), van de Richtlijn host, is vaststaand en wederkerig.

De informatiedoorgang tussen de websites die gemachtigd of gerechtigd zijn op afstand geneesmiddelen aan de bevolking te leveren via diensten van de informatiemaatschappij en de website die de nationale lijsten host, wordt met passende middelen beveiligd.

Artikel 4

De websites die instaan voor de hosting van de nationale lijsten, die in overeenstemming met artikel 85 quater, lid 4, onder c), van Richtlijn 2001/83/EG werden opgesteld, worden beveiligd en geüpdatet, met een vermelding van het tijdstip van de laatste update, zodat de hyperlink, zoals bedoeld in artikel 3, eerste alinea, betrouwbaar kan functioneren.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.


BIJLAGE

1.

Het in artikel 1 bedoelde model voor het gemeenschappelijke logo is het volgende:

Image

2.

De referentiekleuren zijn: PANTONE 421 CMYK 13/11/8/26 RGB 204/204/204; PANTONE 7731 CMYK 79/0/89/22 RGB 0/153/51; PANTONE 376 CMYK 54/0/100/0 RGB 153/204/51; PANTONE 7480 CMYK 75/0/71/0.

3.

De nationale vlag van de lidstaat in welke de natuurlijke of rechtspersoon is gevestigd die op afstand geneesmiddelen aan de bevolking levert via diensten van de informatiemaatschappij, moet in de witte rechthoek worden ingevoegd, die zich links in het midden van het gemeenschappelijke logo bevindt.

4.

De taal van de tekst in het gemeenschappelijke logo moet worden bepaald door de lidstaat bedoeld in punt 3.

5.

Het gemeenschappelijke logo moet een minimumbreedte van 90 pixels hebben.

6.

Het gemeenschappelijke logo mag niet bewegen.

7.

Als een symbool in kleur wordt gebruikt tegen een gekleurde achtergrond die het symbool moeilijk zichtbaar maakt, kan aan de buitenzijde rond het symbool een begrenzende lijn worden aangebracht om het contrast met de achtergrondkleuren te verbeteren.


25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 700/2014 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2014

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 686/2012 wat betreft de lidstaat-rapporteur voor de werkzame stof dimethomorf

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 19,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 686/2012 van de Commissie (2) wordt de beoordeling van werkzame stoffen waarvan de goedkeuring uiterlijk op 31 december 2018 vervalt, in het kader van de verlengingsprocedure aan de lidstaten toevertrouwd, en wordt voor elke werkzame stof een rapporteur en een corapporteur aangewezen. Op verzoek van de aanvrager en in overleg met de betrokken lidstaten wordt het noodzakelijk geacht om een andere lidstaat-rapporteur voor dimethomorf aan te wijzen, met inachtneming van de evenwichtige verdeling van de verantwoordelijkheden en werkzaamheden tussen de lidstaten. De beoordeling van dimethomorf in het kader van de verlengingsprocedure dient van nu af aan te worden toevertrouwd aan Nederland.

(2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 686/2012 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 686/2012 wordt de vermelding voor de werkzame stof dimethomorf vervangen door:

„Dimethomorf

NL

DE”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 686/2012 van de Commissie van 26 juli 2012 waarbij de beoordeling van de werkzame stoffen waarvan de goedkeuring uiterlijk op 31 december 2018 vervalt, in het kader van de verlengingsprocedure aan de lidstaten wordt toevertrouwd (PB L 200 van 27.7.2012, blz. 5).


25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 701/2014 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

67,9

TR

53,9

ZZ

60,9

0707 00 05

MK

50,7

TR

85,3

ZZ

68,0

0709 93 10

TR

109,6

ZZ

109,6

0805 50 10

AR

91,0

BO

130,6

TR

141,7

ZA

127,2

ZZ

122,6

0808 10 80

AR

113,5

BR

90,8

CL

103,8

CN

130,3

NZ

134,1

US

148,2

ZA

130,8

ZZ

121,6

0809 10 00

TR

227,9

ZZ

227,9

0809 29 00

TR

306,2

ZZ

306,2

0809 30

MK

87,8

ZZ

87,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/11


RICHTLIJN 2014/82/EU VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2014

tot wijziging van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad op het gebied van algemene vakkennis, medische eisen en vergunningsvereisten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (1), en met name artikel 31,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Richtlijn 2007/59/EG is bepaald dat een doeltreffend gezichtsvermogen voor beide ogen niet vereist is indien de machinist over een adequate aanpassing en toereikende compenserende ervaring beschikt en alleen indien hij het binoculaire gezichtsvermogen na indiensttreding heeft verloren. Deze bepaling is strijdig met de andere eisen in bijlage II bij Richtlijn 2007/59/EG inzake het gezichtsvermogen en kan het hoge veiligheidsniveau in het spoorverkeer in het gedrang brengen.

(2)

Bovendien zijn een aantal eisen in de bijlagen IV en VI bij Richtlijn 2007/59/EG inzake de vergunning en het bevoegdheidsbewijs onduidelijk, waardoor deze in de lidstaten op verschillende manieren worden toegepast en de invoering van een geharmoniseerde machinistenvergunning in de Unie in het gedrang komt.

(3)

Op 7 mei 2012 heeft het Europees Spoorwegbureau aan de Europese Commissie advies uitgebracht over de wijzigingen van de bijlagen II, IV en VI bij Richtlijn 2007/59/EG. De in het Europees Comité voor de sociale dialoog vertegenwoordigde instanties zijn geraadpleegd overeenkomstig artikel 31 van die richtlijn.

(4)

Er moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld voor machinisten die vóόr de datum van toepassing van deze richtlijn hun vergunning overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG hebben behaald of zullen behalen.

(5)

Richtlijn 2007/59/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat de Commissie bijstand verleent overeenkomstig artikel 32, lid 1, van Richtlijn 2007/59/EG.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2007/59/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

In punt „1.2. Gezichtsvermogen”, wordt het zevende streepje vervangen door:

„—

gezichtsvermogen voor beide ogen: doeltreffend;”.

2)

Bijlage IV wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij de onderhavige richtlijn.

3)

Bijlage VI wordt gewijzigd als aangegeven in bijlage II bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

Machinisten die vóór de in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bedoelde toepassingsdatum overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG hun vergunning hebben behaald of zullen behalen, worden geacht aan de eisen van die richtlijn te voldoen.

Artikel 3

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 januari 2016.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de voornaamste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.   De verplichting tot omzetting en uitvoering van deze richtlijn is niet van toepassing op Cyprus en Malta zolang deze landen op hun respectieve grondgebied niet over een spoorwegnet beschikken.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51.


BIJLAGE I

„BIJLAGE IV

ALGEMENE VAKKENNIS EN VERGUNNINGSVEREISTEN

De doelstelling van de „algemene opleiding” is het verwerven van de „algemene” vakkennis over alle relevante aspecten van het beroep van machinist. In de algemene opleiding ligt de nadruk op de basiskennis en de principes die op alle types rollend materieel en alle infrastructuur van toepassing zijn. Deze opleiding kan zonder praktijkoefeningen worden georganiseerd.

Kennis over specifieke types rollend materieel of van de veiligheids- en exploitatievoorschriften en -technieken voor specifieke infrastructuur maken geen deel uit van de „algemene” vakkennis. Opleiding over specifieke types rollend materieel of infrastructuur houdt verband met het bevoegdheidsbewijs van de machinist en is gespecificeerd in de bijlagen V en VI.

De algemene opleiding bestrijkt de hierna in de punten (1) tot en met (7) genoemde onderwerpen. De volgorde daarvan is geen weerspiegeling van een bepaalde prioriteit.

De in de lijst gebruikte werkwoorden verwijzen naar de aard van de door de leerling te verwerven vaardigheden. Hun betekenis wordt omschreven in de volgende tabel:

Aard van de bekwaamheid

Omschrijving

kennen, beschrijven

beschrijft het verwerven van kennis (gegevens, feiten) die nodig is om verbanden te begrijpen

begrijpen, herkennen

beschrijft de herkenning en het memoriseren van inhoud, de uitvoering van taken en het oplossen van problemen in een bepaald kader

(1)

De taken van een machinist, de werkomgeving, de rol en verantwoordelijkheid binnen de spoorwegexploitatie, de professionele en persoonlijke eisen waaraan machinisten dienen te voldoen:

a)

kennis van de algemene beginselen van de regelgeving en de toepasselijke regels inzake spoorwegexploitatie en -veiligheid (eisen en procedures voor de certificering van machinisten, gevaarlijke goederen, milieubescherming, brandbescherming enz.);

b)

inzicht in de specifieke eisen en de professionele en persoonlijke vereisten (voornamelijk zelfstandig werken, ploegendiensten over perioden van meer dan 24 uur, individuele bescherming en veiligheid, lezen en bijwerken van documenten enz.);

c)

inzicht in het gedrag dat conform is met de veiligheidskritieke verantwoordelijkheden (geneesmiddelen, alcohol, drugs en andere psychoactieve stoffen, ziekte, stress, vermoeidheid enz);

d)

kennis van de referentie- en exploitatiedocumenten (bv. regelgevings-, route- en machinistenhandboek enz.);

e)

kennis van de verantwoordelijkheden en functies van de betrokken personen;

f)

inzicht in het belang van nauwkeurigheid bij het uitvoeren van taken en in de werkmethoden;

g)

inzicht inzake veiligheid en gezondheid op het werk (bv. gedragsregels op of in de nabijheid van sporen, regels om tractie-eenheden op een veilige manier te betreden of te verlaten, ergonomie, regels inzake de veiligheid van het personeel, persoonlijke beschermingsmiddelen enz.);

h)

kennis van de gedragsregels en -principes (stressbeheer, extreme situaties enz.);

i)

kennis van de beginselen van milieubescherming (duurzaam rijden enz.).

(2)

Spoorwegtechnologieën, met inbegrip van de veiligheidsbeginselen die aan de exploitatievoorschriften ten grondslag liggen:

a)

kennis van de beginselen, voorschriften en regels inzake de veiligheid van de spoorwegexploitatie;

b)

kennis van de verantwoordelijkheden en functies van de betrokken personen.

(3)

Basisbeginselen van de spoorweginfrastructuur:

a)

kennis van de structurele en systeembeginselen en -parameters;

b)

kennis van de algemene kenmerken van sporen, stations, emplacementen;

c)

kennis op het gebied van spoorweginfrastructuur (bruggen, tunnels, wissels enz.);

d)

kennis inzake exploitatiemodi (enkelspoor, dubbelspoor enz.);

e)

kennis op het gebied van sein- en treinbesturingssystemen;

f)

kennis op het gebied van veiligheidsinstallaties (warmloperdetectoren, rookdetectors in tunnels enz.);

g)

kennis op het gebied van stroomvoorziening (bovenleiding, derde rail enz.).

(4)

Basisbeginselen van operationele communicatie:

a)

kennis van het belang van communicatie en de communicatiemiddelen en -procedures;

b)

inzicht in de personen waarmee de machinist contact moet opnemen en hun rol en verantwoordelijkheden (personeel van de infrastructuurbeheerder, verplichtingen van ander treinpersoneel enz.);

c)

inzicht in de situaties/voorvallen waarin moet worden gecommuniceerd;

d)

inzicht in communicatiemethoden.

(5)

Treinen, de samenstelling daarvan en de technische eisen voor tractievoertuigen, wagons, rijtuigen en ander rollend materieel:

a)

kennis van de algemene types tractie (elektrisch, diesel, stoom enz.):

b)

de indeling van een voertuig kunnen beschrijven (bogies, wagenkast, stuurcabine, beveiligingssystemen enz.);

c)

kennis van de inhoud en het systeem van de opschriften;

d)

kennis van de documentatie inzake de treinsamenstelling;

e)

inzicht in het remsysteem en de prestatieberekening;

f)

de treinsnelheid kunnen bepalen;

g)

de maximumbelasting en -krachten op de koppeling kunnen bepalen;

h)

de werking en het doel van het treinbeheersysteem kennen.

(6)

Algemene risico's bij de exploitatie van de spoorwegen:

a)

inzicht in de diverse uitgangspunten van de verkeersveiligheid;

b)

kennis van de risico's van de spoorwegexploitatie en van de verschillende methoden om deze te beperken;

c)

kennis van veiligheidsincidenten en weten hoe men zich dient te gedragen/dient te reageren;

d)

kennis van de procedures die bij ongevallen met personen moeten worden gevolgd (bv. evacuatie).

(7)

Basisbeginselen van de fysica:

a)

inzicht in de op de wielen uitgeoefende krachten;

b)

kennis van de factoren die de acceleratie- en remprestaties beïnvloeden (weersomstandigheden, remuitrusting, adhesieproblemen, zandstrooien enz.);

c)

kennis van de beginselen van elektriciteit (circuits, meten van voltage enz.)”


BIJLAGE II

In bijlage VI wordt punt 8 vervangen door:

„8.   TAALEXAMEN

Machinisten die contact met de infrastructuurbeheerder moeten onderhouden over kritieke veiligheidskwesties dienen te beschikken over kennis van de taal die door de betrokken infrastructuurbeheerder wordt voorgeschreven. Deze taalkennis moet hen in staat stellen actief en doeltreffend te communiceren onder normale omstandigheden, in moeilijke situaties en in noodsituaties.

Zij moeten de in de TSI „Exploitatie en verkeersleiding” opgenomen berichten en communicatiemethodiek kunnen toepassen. Machinisten moeten in staat zijn de taal te begrijpen (luisteren en lezen) en in die taal te communiceren (spreken en schrijven) op niveau B1 van het door de Raad van Europa vastgestelde gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen (CEFR) (1).



BESLUITEN

25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/16


BESLUIT VAN DE RAAD

van 23 juni 2014

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het Gemengd Comité van de EER met betrekking tot een wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

(2014/390/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 173 en artikel 195, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol nr. 31 bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”) bevat bepalingen en regelingen betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden.

(2)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(3)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst dient dus te worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken.

(4)

Het door de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt dient gebaseerd te zijn op het aangehechte ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden, wordt gebaseerd op het aan dit besluit gehechte ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 23 juni 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. …/2014

van

tot wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de „EER-overeenkomst”), en met name de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de EER-overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (1).

(2)

Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst moet dus worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2014 mogelijk te maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 7, lid 5, van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst wordt het volgende toegevoegd:

„—

32013 R 1287: Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

Liechtenstein en Noorwegen worden vrijgesteld van deelname en financiële bijdrage aan dit programma.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de laatste kennisgeving zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst (2).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen

van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33.

(2)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]


25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/18


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2014

tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan matrassen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 4083)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/391/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben.

(2)

In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productgroep specifieke EU-milieukeurcriteria moeten worden vastgesteld.

(3)

In Beschikking 2009/598/EG van de Commissie (2) zijn de milieucriteria vastgesteld, alsook de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle voor matrassen, die geldig zijn tot 30 juni 2014.

(4)

Om beter de nieuwste ontwikkelingen op de markt te kunnen volgen voor deze productgroep en rekening te houden met de innovatie van de laatste jaren, is het passend om het toepassingsgebied van de productgroep te wijzigen en herziene milieucriteria vast te stellen.

(5)

De herziene criteria, evenals de eisen voor beoordeling en controle moeten, rekening houdend met de innovatiecyclus voor deze productgroep, vier jaar geldig zijn vanaf de datum van vaststelling van dit besluit. Deze criteria zijn erop gericht materiaal te gebruiken die op duurzamere wijze zijn geproduceerd (uitgaande van een aanpak op basis van de analyse van de levenscyclus), het gebruik van gevaarlijke stoffen, het niveau van gevaarlijke residuen en de bijdrage van matrassen aan luchtvervuiling binnenshuis te beperken en een duurzaam product van hoge kwaliteit dat eenvoudig te repareren en demonteren is te bevorderen.

(6)

Beschikking 2009/598/EG moet bijgevolg door dit besluit worden vervangen.

(7)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor producenten van wie de producten de EU-milieukeur voor matrassen is toegekend op grond van de criteria die zijn vastgesteld in Beschikking 2009/598/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen teneinde te voldoen aan de herziene criteria en eisen.

(8)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De productgroep „matrassen” omvat producten voor gebruik binnenshuis die een oppervlak bieden om op te slapen of te rusten en die bestaan uit een hoes van textiel die is gevuld met materiaal die op een bestaande ondersteunende bedconstructie kan worden gelegd of die is ontworpen om vrijstaand te worden gebruikt.

2.   De productgroep omvat geen houten of gestoffeerde bedbodems, luchtmatrassen en waterbedden of matrassen geclassificeerd volgens Richtlijn 93/42/EEG van de Raad (3).

Artikel 2

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „matras voor een kinderledikant”: een matras dat korter is dan 1 400 mm;

2.   „totaal verwijderbare stof”: een stof die met gebruik van een van de volgende testmethoden binnen 28 dagen een afbreekbaarheid van opgeloste organische koolstof van 80 % laat zien: OESO 303A/B, ISO 11733;

3.   „inherent biologisch afbreekbare stof”: een stof die met gebruik van een van de volgende testmethoden binnen 28 dagen een afbreekbaarheid van opgeloste organische koolstof van 70 % ofwel 60 % van de theoretisch maximale zuurstofdepletie of koolstofdioxidevorming laat zien: ISO 14593, OESO 302 A, ISO 9887, OESO 302 B, ISO 9888, OESO 302 C;

4.   „gemakkelijk biologisch afbreekbare stof”: een stof die met gebruik van een van de volgende testmethoden binnen 28 dagen een afbreekbaarheid van opgeloste organische koolstof van 70 % ofwel 60 % van de theoretisch maximale zuurstofdepletie of koolstofdioxidevorming laat zien: OESO 301 A, ISO 7827, OESO 301 B, ISO 9439, OESO 301 C, OESO 301 D, ISO 10708, OESO 301 E, OESO 301 F, ISO 9408;

5.   „semivluchtige organische stof (SVOS)”: een organische stof die elueert in een gaschromatografische kolom tussen n-hexadecaan (exclusief) en n-docosaan (inclusief) en met een kookpunt hoger dan ongeveer 287 °C, waarbij de meting wordt uitgevoerd met behulp van een capillaire kolom gecoat met 5 % fenyl/95 % methylpolysiloxaan;

6.   „zeer vluchtige organische stof (ZVOS)”: een organische stof die elueert in een gaschromatografische kolom voor n-hexaan en met een kookpunt lager dan ongeveer 68 °C, waarbij de meting wordt uitgevoerd met behulp van een capillaire kolom gecoat met 5 % fenyl/95 % methylpolysiloxaan;

7.   „vluchtige organische stof (VOS)”: : een organische stof die elueert in een gaschromatografische kolom tussen, en inclusief, n-hexaan en n-hexadecaan met een kookpunt tussen ongeveer 68 °C en 287 °C, waarbij de meting wordt uitgevoerd met behulp van een capillaire kolom gecoat met 5 % fenyl/95 % methylpolysiloxaan.

Artikel 3

Om krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur, moet een product behoren tot de productgroep „matrassen” zoals gedefinieerd in artikel 1 van dit besluit, en moet het product voldoen aan de criteria en aan de hieraan gerelateerde eisen inzake beoordeling en controle die zijn uiteengezet in de bijlage.

Artikel 4

De criteria voor de productgroep „matrassen” en de eisen voor beoordeling en controle zijn vier jaar geldig vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.

Artikel 5

Het voor administratieve doeleinden aan de productgroep „matrassen” toegekende codenummer is „014”.

Artikel 6

Beschikking 2009/598/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

1.   In afwijking van artikel 6 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productgroep „matrassen” die zijn ingediend vóór de datum waarop dit besluit is vastgesteld, beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die zijn vastgelegd in Beschikking 2009/598/EG.

2.   Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die vallen in de productgroep „matrassen” die binnen twee maanden na de datum van vaststelling van dit besluit worden ingediend, mogen gebaseerd zijn op zowel de in Beschikking 2009/598/EG als de in dit besluit vastgestelde criteria.

Die aanvragen zullen worden beoordeeld overeenkomstig de criteria waarop ze zijn gebaseerd.

3.   Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in Beschikking 2009/598/EG uiteengezette criteria mag worden gebruikt gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld.

Artikel 8

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2014.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  Beschikking 2009/598/EG van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan matrassen (PB L 203 van 5.8.2009, blz. 65).

(3)  Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1).


BIJLAGE

KADER

Eisen inzake beoordeling en controle

De specifieke eisen inzake beoordeling en controle worden bij elk criterium vermeld.

Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analyses, testverslagen of ander bewijsmateriaal in te dienen waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan, kunnen deze afkomstig zijn van de aanvrager en/of diens leverancier(s) en/of hun leveranciers enz.

Bevoegde instanties erkennen bij voorkeur volgens ISO 17025 geaccrediteerde tests en controles door organen die zijn geaccrediteerd krachtens de norm EN 45011 of een gelijkwaardige internationale norm.

Eventueel mogen andere testmethoden worden gebruikt dan de methoden die voor elk criterium worden vermeld, indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt als gelijkwaardig worden geaccepteerd.

Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie vragen en onafhankelijke controles uitvoeren.

Voorwaarde is dat het product voldoet aan alle respectieve wettelijke eisen van het land/de landen waar het product op de markt zal worden gebracht. De aanvrager bevestigt in een verklaring dat het product aan deze vereiste voldoet.

EU-MILIEUKEURCRITERIA

Criteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor matrassen

1.

Latexschuimrubber

2.

Polyurethaanschuim (PUR-schuim)

3.

Draad en springveren

4.

Kokosvezels

5.

Textiel (stoffen en vezels die worden gebruikt als matrashoes en/of vulmateriaal)

6.

Lijmen en kleefstoffen

7.

Vlamvertragers

8.

Biociden

9.

Weekmakers

10.

Verboden of beperkte stoffen en mengsels

11.

Emissie van specifieke vluchtige organische stoffen (SVOS'en, VOS'en, ZVOS'en) uit het matras

12.

Technische prestaties

13.

Ontwerp voor demontage en terugwinning van materialen

14.

Informatie op de EU-milieukeur

15.

Aanvullende informatie voor consumenten

De milieukeurcriteria geven de matrassen aan die in de handel zijn en de beste milieuprestaties hebben.

Hoewel het gebruik van chemische producten en het vrijkomen van verontreinigende stoffen onderdeel vormen van het productieproces, wordt het gebruik van gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk voorkomen, of beperkt tot het laagste niveau dat nodig is om een correcte functie van de matrassen te verkrijgen en tegelijkertijd te voldoen aan strenge kwaliteits- en veiligheidsnormen. Om deze reden worden in uitzonderlijke omstandigheden afwijkende voorwaarden vastgesteld voor specifieke stoffen/groepen stoffen om zo de milieubelasting niet te verschuiven naar andere fasen in de levenscyclus of andere gevolgen en uitsluitend wanneer er op de markt geen andere haalbare alternatieven zijn.

Criterium 1. Latexschuimrubber

Opmerking: aan de volgende eisen hoeft alleen te worden voldaan indien latexschuimrubber meer dan 5 % van het totale gewicht van het matras uitmaakt.

1.1.   Aan beperkingen onderworpen stoffen

De concentraties van de hieronder vermelde stoffen in het latexschuimrubber mogen de volgende waarden niet overschrijden:

Groep stoffen

Stof

Grenswaarde (ppm)

Voorwaarden voor beoordeling en controle

Chloorfenolen

Mono- en dichloorfenolen (zouten en esters)

1

A

Andere chloorfenolen

0,1

A

Zware metalen

As (arseen)

0,5

B

Cd (cadmium)

0,1

B

Co (kobalt)

0,5

B

Cr (chroom), totaal

1

B

Cu (koper)

2

B

Hg (kwik)

0,02

B

Ni (nikkel)

1

B

Pb (lood)

0,5

B

Sb (antimoon)

0,5

B

Bestrijdingsmiddelen (1)

Aldrin

0,04

C

o,p-DDE

0,04

C

p,p-DDE

0,04

C

o,p-DDD

0,04

C

p,p-DDD

0,04

C

o,p-DDT

0,04

C

p,p-DDT

0,04

C

Diazinon

0,04

C

Dichloorfenthion

0,04

C

Dichloorvos

0,04

C

Dieldrin

0,04

C

 

Endrin

0,04

C

Heptachloor

0,04

C

Heptachloorepoxide

0,04

C

Hexachloorbenzeen

0,04

C

Hexachloorcyclohexaan

0,04

C

α-Hexachloorcyclohexaan

0,04

C

β-Hexachloorcyclohexaan

0,04

C

γ-Hexachloorcyclohexaan (lindaan)

0,04

C

δ-Hexachloorcyclohexaan

0,04

C

Malathion

0,04

C

Methoxychloor

0,04

C

Mirex

0,04

C

Parathion-ethyl

0,04

C

Parathion-methyl

0,04

C

Andere specifieke stoffen waarvan het gebruik beperkt is

Butadieen

1

D

Beoordeling en controle:

A.

De aanvrager overlegt voor chloorfenolen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen: 5 g van het monster wordt gemalen en de chloorfenolen worden geëxtraheerd in de vorm van fenol (PCP), natriumzout (SPP) of esters. De extracten worden geanalyseerd met behulp van gaschromatografie (GC). De detectie vindt plaats met behulp van een massaspectrometer of elektronenvangstdetector (ECD).

B.

De aanvrager overlegt voor zware metalen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Het gemalen monster wordt geëlueerd in overeenstemming met DIN 38414-S4 of een gelijkwaardige norm in een verhouding van 1:10. Het daaruit verkregen filtraat wordt door een membraanfilter van 0,45 μm gefilterd (indien nodig met behulp van een drukfiltratie). De verkregen oplossing wordt onderzocht op het gehalte aan zware metalen door middel van optische emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-OES), ook bekend als atoomemissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES) of door middel van atoomabsorptiespectrometrie met behulp van een hydride of koudedampproces.

C.

De aanvrager overlegt voor bestrijdingsmiddelen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen: 2 g van het monster wordt geëxtraheerd in een ultrasoon bad met een mengsel van hexaan en dichloormethaan (85/15). Het extract wordt schoongemaakt door middel van schudden in acetonitril of door adsorptiechromatografie met behulp van florisil. De meting en kwantificatie worden bepaald door middel van gaschromatografie met detectie op een elektronenvangstdetector of door gekoppelde gaschromatografie/massaspectrometrie. Latexschuimrubber met een gehalte aan natuurlijk schuimrubber van minstens 20 % wordt op bestrijdingsmiddelen getest.

D.

De aanvrager overlegt voor butadieen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Na het vermalen en wegen van het latexschuimrubber worden monsters genomen door middel van headspace-chromatografie). Het butadieengehalte wordt bepaald middels gaschromatografie met detectie door vlamionisatie.

1.2.   Emissie van bepaalde vluchtige organische stoffen (SVOS'en, VOS'en, ZVOS'en)

De concentraties in de ruimte van de hieronder vermelde stoffen, berekend met behulp van de proefruimtemethode, bedragen na 24 uur niet meer dan de volgende waarden:

Stof

Grenswaarde (mg/m3)

1,1,1-Trichloorethaan

0,2

4-Fenylcyclohexeen

0,02

Koolstofdisulfide

0,02

Formaldehyde

0,005

Nitrosaminen (2)

0,0005

Styreen

0,01

Tetrachloorethyleen

0,15

Tolueen

0,1

Trichloorethyleen

0,05

Vinylchloride

0,0001

Vinylcyclohexeen

0,002

Aromatische koolwaterstoffen (totaal)

0,3

VOS'en (totaal)

0,5

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. De proefruimteanalyse moet worden uitgevoerd in overeenstemming met ISO-norm 16000-9. Het ingepakte monster moet minstens 24 uur op kamertemperatuur worden bewaard. Na deze periode wordt het monster uitgepakt en direct naar de proefruimte overgebracht. Het monster wordt geplaatst op een monsterhouder die luchttoegang van alle kanten mogelijk maakt. De klimaatfactoren worden aangepast in overeenstemming met ISO-norm 16000-9. Ten behoeve van de vergelijking van testresultaten moet de plaatsspecifieke ventilatiesnelheid (q = n/l) 1 zijn. De ventilatiesnelheid moet tussen 0,5 en 1 liggen. De luchtbemonstering wordt uitgevoerd 24 + 1 uur nadat het monster in de proefruimte is geplaatst gedurende 1 uur op DNPH-patronen voor de analyse van formaldehyde en andere aldehyden en op Tenax TA voor de analyse van andere vluchtige organische stoffen. De bemonstering van andere stoffen mag langer duren, maar moet binnen 30 uur zijn voltooid.

De analyse van formaldehyde en andere aldehyden moet voldoen aan de ISO-norm 16000-3. Tenzij anders is aangegeven, moet de analyse van andere vluchtige organische stoffen voldoen aan de ISO-norm 16000-6.

Tests die worden uitgevoerd overeenkomstig de norm CEN/TS 16516 worden als gelijkwaardig beschouwd aan de ISO 16000-serie.

De analyse van nitrosaminen wordt uitgevoerd met behulp van gaschromatografie in combinatie met een detector voor thermische energieanalyse (GC-TEA) in overeenstemming met de methode BGI 505-23 (voorheen: ZH 1/120.23) of een gelijkwaardige methode.

1.3.   Kleurstoffen

Bij het gebruik van kleurstoffen wordt criterium 5.5 in acht genomen.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt hetzij een verklaring van de fabrikant van het schuim dat er geen kleurstoffen zijn gebruikt of, in geval van gebruik, een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met ondersteunende documentatie.

Criterium 2. Polyurethaanschuim (PUR-schuim)

Opmerking: aan de volgende eisen moet alleen worden voldaan indien PUR-schuim meer dan 5 % van het totale gewicht van het matras uitmaakt.

2.1.   Aan beperkingen onderworpen stoffen

De concentraties van de hieronder vermelde stoffen in het PUR-schuim mogen de volgende waarden niet overschrijden:

Groep stoffen

Stof (acroniem, CAS-nummer, elementsymbool)

Grenswaarde

Voorwaarden voor beoordeling en controle

Biociden

Stoffen die zijn beperkt overeenkomstig criterium 8.1

Niet doelbewust toegevoegd

A

Zware metalen

As (arseen)

0,2 ppm

B

Cd (cadmium)

0,1 ppm

B

Co (kobalt)

0,5 ppm

B

Cr (chroom), totaal

1,0 ppm

B

Cr VI (chroom-VI)

0,01 ppm

B

Cu (koper)

2,0 ppm

B

Hg (kwik)

0,02 ppm

B

Ni (nikkel)

1,0 ppm

B

Pb (lood)

0,2 ppm

B

Sb (antimoon)

0,5 ppm

B

Se (seleen)

0,5 ppm

B

Weekmakers

Diisononylftalaat (DINP, 28553-12-0)

0,01 % w/w (som)

C

Di-n-octylftalaat (DNOP, 117-84-0)

 

 

Bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP, 117-81-7)

Diisodecylftalaat (DIDP, 26761-40-0)

Butylbenzylftalaat (BBP, 85-68-7)

Dibutylftalaat (DBP, 84-74-2)

Ftalaten

Niet doelbewust toegevoegd

A

TDA en MDA

2,4-Tolueendiamine (2,4-TDA, 95-80-7)

5,0 ppm

D

4,4'-Diaminodifenylmethaan

5,0 ppm

D

(4,4'-MDA, 101-77-9)

 

 

Organische tinstoffen

Tributyltin (TBT)

50 ppb

E

Dibutyltin (DBT)

100 ppb

E

Monobutyltin (MBT)

100 ppb

E

Tetrabutyltin (TeBT)

Mono-octyltin (MOT)

Dioctyltin (DOT)

Tricyclohexyltin (TcyT)

Trifenyltin (TPhT)

Som

500 ppb

E

Andere specifieke stoffen waarvan het gebruik beperkt is

Gechloreerde of broomhoudende dioxinen of furanen

Niet doelbewust toegevoegd

A

Gechloreerde koolwaterstoffen (1,1,2,2-tetrachloorethaan, pentachloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, 1,1-dichloorethyleen)

Niet doelbewust toegevoegd

A

 

Gechloreerde fenolen (PCP, TeCP, 87-86-5)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Hexachloorcyclohexaan (58-89-9)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Monomethyldibroomdifenylmethaan (99688-47-8)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Monomethyldichloordifenylmethaan (81161-70-8)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Nitrieten

Niet doelbewust toegevoegd

A

Polygebromeerde bifenylen (PBB, 59536-65-1)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Pentabroomdifenylether (PeBDE, 32534-81-9)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Octabroomdifenylether (OBDE, 32536-52-0)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Polygechloreerde bifenylen (PCB, 1336-36-3)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Polygechloreerde terfenylen (PCT, 61788-33-8)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Tris(2,3-dibromo-propyl)fosfaat (TRIS, 126-72-7)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Trimethylfosfaat (512-56-1)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Tris(aziridinyl)fosfinoxide (TEPA, 545-55-1)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Tris(2-chloorethyl)fosfaat (TCEP, 115-96-8)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Dimethylmethylfosfonaat (DMMP, 756-79-6)

Niet doelbewust toegevoegd

A

Beoordeling en controle:

A.

De aanvrager overlegt voor biociden, ftalaten en andere specifieke stoffen die zijn beperkt een verklaring die wordt ondersteund door verklaringen van fabrikanten van het schuim waarin wordt bevestigd dat de genoemde stoffen niet doelbewust zijn toegevoegd aan de formulering van het schuim.

B.

De aanvrager overlegt voor zware metalen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Het gemalen monster wordt geëlueerd in overeenstemming met DIN 38414-S4 of een gelijkwaardige norm in een verhouding van 1:10. Het daaruit verkregen filtraat wordt door een membraanfilter van 0,45 μm gefilterd (indien nodig met behulp van drukfiltratie). De verkregen oplossing wordt onderzocht op het gehalte aan zware metalen door middel van atoomemissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES of ICP-OES) of door middel van atoomabsorptiespectrometrie met behulp van een hydride of koudedampproces.

C.

De aanvrager overlegt voor het totaalgehalte aan weekmakers een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Het monster is een composiet bestaande uit zes delen die worden genomen van onder het oppervlak van elk monster (tot een maximum van 2 cm vanaf het oppervlak). De extractie wordt uitgevoerd met dichloormethaan met gebruik van een gevalideerde methode en gevolgd door een analyse met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC/MS) of hoogwaardige vloeistofchromatografie (HPLC/UV).

D.

De aanvrager overlegt voor TDA en MDA een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Het monster is een composiet bestaande uit zes delen die worden genomen van onder het oppervlak van elk monster (tot een maximum van 2 cm vanaf het oppervlak). De extractie wordt uitgevoerd met 1 % waterige azijnzuuroplossing. Er worden vier herhalingsextracties van hetzelfde schuimmonster uitgevoerd waarbij in alle gevallen een verhouding van het monstergewicht tot het volume van 1:5 wordt behouden. De extracten worden gecombineerd, aangevuld tot een bekend volume, gefiltreerd en geanalyseerd met behulp van hoogwaardige vloeistofchromatografie (HPLC-UV) of HPLC-MS. Indien gebruikgemaakt wordt van HPLC-UV en er een vermoeden van verstoring bestaat, wordt een nieuwe analyse met behulp van hoogwaardige vloeistofchromatografie-massaspectrometrie (HPLC-MS) uitgevoerd.

E.

De aanvrager overlegt voor organische tinstoffen een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen. Het monster is een composiet bestaande uit zes delen die worden genomen van onder het oppervlak van elk monster (tot een maximum van 2 cm vanaf het oppervlak). De extractie vindt plaats gedurende 1 uur in een ultrasoon bad bij kamertemperatuur. De extractieagens is een mengsel dat als volgt is samengesteld: 1 750 ml methanol + 300 ml azijnzuur + 250 ml buffer (pH 4,5). De buffer is een oplossing van 164 g natriumacetaat in 1 200 ml water en 165 ml azijnzuur dat met water moet worden verdund tot een volume van 2 000 ml. Na de extractie worden de alkyl-tinverbindingen gederivatiseerd door toevoeging van een oplossing van natriumtetraethylboraat in tetrahydrofuraan (THF). Het derivaat wordt geëxtraheerd met n-hexaan en het monster wordt onderworpen aan een tweede extractieproces. Beide hexaanextracten worden gecombineerd en verder gebruikt om de tinhoudende organische stoffen te bepalen door middel van gaschromatografie met massaselectieve detectie in SIM-modus.

2.2.   Emissie van specifieke vluchtige organische stoffen (SVOS'en, VOS'en, ZVOS'en)

De concentraties in de ruimte van de hieronder vermelde stoffen, berekend met behulp van de proefruimtemethode, bedragen na 72 uur niet meer dan de volgende waarden.

Stof (CAS-nummer)

Grenswaarde (mg/m3)

Formaldehyde (50-00-0)

0,005

Tolueen (108-88-3)

0,1

Styreen (100-42-5)

0,005

Elke detecteerbare stof die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3) is ingedeeld in de categorie C1A of C1B

0,005

Som van alle gedetecteerde stoffen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld in categorie C1A of C1B

0,04

Aromatische koolwaterstoffen

0,5

VOS'en (totaal)

0,5

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verslag waarin de resultaten van de volgende testprocedure zijn opgenomen: het schuimmonster wordt onder in een ruimte voor de emissieproef geplaatst en gedurende drie dagen geconditioneerd op 23 °C en 50 % relatieve vochtigheid, waarbij een luchtverversingssnelheid wordt toegepast van 0,5 per uur en een ruimtelading L van 0,4 m2/m3 (= totaal blootgesteld oppervlak van het monster in verhouding tot de afmetingen van de ruimte zonder afdichtingsranden en achterkant) in overeenstemming met de ISO-normen 16000-9 en 16000-11. De bemonstering vindt 72 ± 2 uur na het laden van de ruimte plaats gedurende 1 uur met behulp van Tenax TA en DNHP-patronen voor de analyse van respectievelijk VOS en formaldehyde. De VOS-emissies worden gevangen in Tenax TA-absorptiebuizen en vervolgens geanalyseerd door middel van GC-MS met thermische desorptie overeenkomstig ISO-norm 16000-6. De resultaten worden semikwantitatief uitgedrukt als tolueenequivalenten. Alle gespecificeerde afzonderlijke componenten worden gerapporteerd vanaf een concentratiegrens ≥ 1 μg/m3. De totale VOS-waarde is de som van alle componenten met een concentratie ≥ 1 μg/m3 die binnen het retentietijdvenster van n-hexaan (C6) tot n-hexadecaan (C16) elueren, beide inclusief. De som van alle detecteerbare componenten die volgens Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld in categorie C1A of C1B is de som van al deze stoffen met een concentratie ≥ 1 μg/m3. Indien de testresultaten de standaardgrenzen overschrijden, moet een stofspecifieke kwantificering worden uitgevoerd. Formaldehyde kan worden bepaald door het verzamelen van de bemonsterde lucht op een DNPH-patroon en daaropvolgende analyse met behulp van HPLC/UV in overeenstemming met ISO-norm 16000-3.

Tests die worden uitgevoerd overeenkomstig de norm CEN/TS 16516 worden als gelijkwaardig beschouwd aan de ISO-normserie 16000.

Opmerking:

Het volume van de ruimte bedraagt 0,5 of 1 m3.

In proefruimten van 0,5 m3 wordt één monster (25 cm × 20 cm × 15 cm) gebruikt die verticaal op een zijde van 20 cm × 15 cm staat.

In proefruimten van 1 m3 worden twee monsters (25 cm × 20 cm × 15 cm) gebruikt die verticaal op een zijde van 20 cm × 15 cm staan; in dit geval worden beide monsters in de proefruimte geplaatst met een onderlinge afstand van 15 cm.

2.3.   Kleurstoffen

Bij het gebruik van kleurstoffen wordt criterium 5.5 in acht genomen.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt hetzij een verklaring van de fabrikant van het schuim dat er geen kleurstoffen zijn gebruikt of, in geval van gebruik, een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met ondersteunende documentatie.

2.4.   Totaal chloorgehalte van isocyanaten

Wanneer gemengde isomeren van tolueendi-isocyanaten (TDI) worden gebruikt bij de productie van PUR-schuim, mag het totale chloorgehalte van deze isocyanaten niet meer bedragen dan 0,07 gewichtsprocent.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring van de fabrikant van het schuim waarin hij verklaart dat deze stoffen niet worden gebruikt of de resultaten van de in overeenstemming met ASTM D4661-93 of gelijkwaardige testmethoden uitgevoerde tests.

2.5.   Blaasmiddelen

Gehalogeneerde organische verbindingen mogen niet worden gebruikt als blaasmiddel of hulpblaasmiddel.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een verklaring indienen van de fabrikant van het schuim dat dergelijke stoffen niet zijn gebruikt.

Criterium 3. Draad en springveren

Opmerking: aan de volgende eisen hoeft alleen te worden voldaan indien draad en springveren meer dan 5 % van het totale gewicht van het matras uitmaken.

3.1.   Ontvetten

Wanneer draad en/of springveren worden ontvet en/of schoongemaakt met organische oplosmiddelen, moet daarbij een gesloten schoonmaak-/ontvettingssysteem worden gebruikt.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring van gelijke strekking van de fabrikant van het draad en/of de springveren.

3.2.   Galvaniseren

Het oppervlak van springveren mag niet worden bekleed met een galvanische metaallaag.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring van gelijke strekking van de fabrikant van het draad en/of de springveren.

Criterium 4. Kokosvezels

Opmerking: aan de volgende eis hoeft alleen te worden voldaan indien kokosvezels meer dan 5 % van het totale gewicht van het matras uitmaken.

De criteria voor latexschuimrubber worden in acht genomen wanneer latex wordt gebruikt om kokosvezels te bekleden met rubber.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt ofwel een verklaring dat er geen met rubber beklede kokosvezels zijn gebruikt dan wel de testverslagen zoals vereist in criterium 1 voor latexschuimrubber.

Criterium 5. Textiel (stoffen en vezels die worden gebruikt als matrashoes en/of vulmateriaal)

Opmerkingen:

1.

Alle eisen (5.1 tot en met 5.11) worden in acht genomen voor de matrashoes (d.w.z. tijk).

2.

Bij vulmateriaal (d.w.z. opvulling) wordt eis 5.1 in acht genomen. Wanneer wol wordt gebruikt als vulmateriaal, worden de eisen 5.1, 5.2 en 5.8 in acht genomen.

3.

Van alle textiel waaraan de EU-milieukeur, zoals vastgesteld in Besluit 2014/350/EU van de Commissie (4) is toegekend, wordt automatisch uitgegaan dat het voldoet aan de eisen 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8, 5.10 en 5.11. Om aan het matras de EU-milieukeur toe te kunnen kennen, moet echter ook worden aangetoond dat voor de matrashoes wordt voldaan aan criterium 5.9.

5.1.   Algemene eisen betreffende gevaarlijke stoffen (waaronder vlamvertragers, biociden en weekmakers) (toepasselijkheid: alle textiel)

Alle textiel: bij alle textiel worden de criteria 7 (vlamvertragers), 8 (biociden), 9 (weekmakers) en 10 (gevaarlijke stoffen) in acht genomen.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met ondersteunende documentatie die voor het respectieve criterium (7, 8, 9 en 10) is vereist.

5.2.   Hulpstoffen die worden gebruikt in preparaten en formuleringen (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels en vulmateriaal gemaakt van wol)

Alle hoezen: de volgende stoffen worden niet gebruikt in preparaten of formuleringen die worden gebruikt voor de productie van matrashoezen. De grenswaarden voor de aanwezigheid van alkylfenolen en APEO's op de hoes worden in acht genomen.

Vulmateriaal gemaakt van wol: alkylfenolen en APEO's worden niet gebruikt in preparaten of formuleringen die worden gebruikt voor de productie van vulmateriaal gemaakt van wol; de grenswaarden voor de aanwezigheid ervan in het vulmateriaal worden in acht genomen.

Stof (CAS-nummer/acroniem)

Grenswaarde (mg/kg)

Voorwaarden voor beoordeling en controle

Alkylfenolen:

25 (som)

A

nonylfenol, gemengde isomeren (25154-52-3)

4-nonylfenol (104-40-5)

4-nonylfenol, vertakt (84852-15-3)

octylfenol (27193-28-8)

4-octylfenol (1806-26-4)

4-tert-octylfenol (140-66-9)

Alkylfenolethoxylaten (APEO's) en derivaten daarvan:

 

 

polyoxyethyloctylfenol (9002-93-1)

polyoxyethylnonylfenol (9016-45-9)

polyoxyethyl-p-nonylfenol (26027-38-3)

bis(gehydrogeneerde talkalkyl)dimethylammoniumchloride (DTDMAC)

Niet gebruikt

B

distearyldimethylammoniumchloride (DSDMAC)

di(geharde talk)dimethylammoniumchloride (DHTDMAC)

ethyleendiaminetetra-acetaat (EDTA)

diethyleentriaminepenta-acetaat (DTPA)

4-(1,1,3,3-tetramethylbutyl)fenol

1-methyl-2-pyrrolidon

nitrilotriazijnzuur (NTA)

Beoordeling en controle:

A.

De aanvrager overlegt een verslag waarin de resultaten zijn opgenomen van de tests van het eindproduct die worden uitgevoerd door middel van solventextractie gevolgd door vloeistofchromatografie-massaspectrometrie (LC-MS).

B.

De aanvrager overlegt een verklaring van de leverancier dat deze stoffen niet worden gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen voor alle productiefasen.

5.3.   Oppervlakteactieve stoffen, wasverzachters en complexvormers bij natte processen (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels)

Alle oppervlakteactieve stoffen, verzachters en complexvormers: minstens 95 gewichtsprocent van de oppervlakteactieve stoffen, verzachters en complexvormers voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a)

ze zijn gemakkelijk biologisch afbreekbaar onder aerobe omstandigheden;

b)

ze zijn inherent biologisch afbreekbaar of verwijderbaar in afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Niet-ionogene en kationogene oppervlakteactieve stoffen: alle niet-ionogene en kationogene oppervlakteactieve stoffen moeten ook gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn in anaerobe omstandigheden.

Als referentie voor de biologische afbreekbaarheid moet gebruik worden gemaakt van de databank voor ingrediënten van detergenten:

http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/did_list/didlist_part_a_nl.pdf

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt passende documentatie middels veiligheidsinformatiebladen en verklaringen van leveranciers.

Dit wordt voor alle oppervlakteactieve stoffen, verzachters en complexvormers ondersteund door passende OESO- of ISO-tests voor:

Gemakkelijke biologische afbreekbaarheid (OESO 301 A, ISO 7827, OESO 301 B, ISO 9439, OESO 301 C, OESO 301 D, ISO 10708, OESO 301 E, OESO 301 F, ISO 9408)

Inherente biologische afbreekbaarheid (ISO 14593, OESO 302 A, ISO 9887, OESO 302 B, ISO 9888, OESO 302 C)

Verwijderbaarheid (OESO 303A/B, ISO 11733)

Voor niet-ionogene en kationogene oppervlakteactieve stoffen wordt dit ondersteund door passende OESO- of ISO-tests (ISO 11734, ECETOC nr. 28 (juni 1988), OESO 311).

5.4.   Bleken van pulp, garen, weefsels en eindproducten (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels)

Gechloreerde middelen mogen niet worden gebruikt voor het bleken van garen, weefsels of eindproducten, met uitzondering van synthetische cellulosevezels.

Pulp dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van synthetische cellulosevezels (bv. viscose) wordt gebleekt zonder elementair chloor. De daaruit volgende totale hoeveelheid chloor en organisch gebonden chloor in de afgewerkte vezels (OX) bedraagt niet meer dan 150 ppm of bedraagt in het afvalwater afkomstig van de vervaardiging van pulp (AOX) niet meer dan 0,170 kg/ADt pulp.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring van de leverancier dat er geen gechloreerde bleekmiddelen zijn gebruikt.

Voor synthetische cellulosevezels overlegt de aanvrager een testverslag waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de OX- of AOX-eis, met behulp van de juiste testmethode:

OX: ISO 11480 (gecontroleerde verbranding en microcoulometrie)

AOX: ISO 9562

5.5.   Kleurstoffen (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels)

Op kleurstoffen zijn de volgende beperkingen van toepassing.

Het gebruik van kleurstoffen in textiel voldoet tevens aan criterium 10 betreffende gevaarlijke stoffen en derhalve zijn ook de verwante afwijkende omstandigheden van toepassing. Afwijkende omstandigheden hebben betrekking op de hantering van kleurstoffen in de kleurstoffabriek, het kleurproces en de kleurverwijdering uit het afvalwater van kleurstoffabrieken.

Groep stoffen

Criterium

Beoordeling en controle

i.

Gehalogeneerde draagstoffen

Bij het gebruik van gedispergeerde kleurstoffen mogen gehalogeneerde kleurstofversnellers (draagstoffen) niet worden gebruikt voor de kleuring van polyester-, acryl- of polyamidevezels en weefsels die van deze vezels worden gemaakt of mengsels van polyester en wol (Voorbeelden van draagstoffen zijn: 1,2-dichloorbenzeen, 1,2,4-trichloorbenzeen, chloorfenoxyethanol).

A

ii.

Azokleurstoffen

Azokleurstoffen waaruit bij ontleding aromatische aminen vrijkomen waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend zijn, mogen niet worden gebruikt in acryl-, katoen-, polyamide- en wolvezels en weefsels die van deze vezels zijn gemaakt. De grenswaarde voor het gehalte aan elk arylamine in het eindproduct bedraagt 30 mg/kg.

B

 

Arylamine

CAS-nummer

 

 

4-aminodifenyl

92-67-1

 

 

benzidine

92-87-5

 

 

4-chloor-o-toluïdine

95-69-2

 

 

2-naftylamine

91-59-8

 

 

o-amino-azotolueen

97-56-3

 

 

2-amino-4-nitrotolueen

99-55-8

 

 

p-chlooraniline

106-47-8

 

 

2,4-diaminoanisool

615-05-4

 

 

4,4'-diaminodifenylmethaan

101-77-9

 

 

3,3'-dichloorbenzidine

91-94-1

 

 

3,3'-dimethoxybenzidine

119-90-4

 

 

3,3'-dimethylbenzidine

119-93-7

 

 

3,3'-dimethyl-4,4'-diaminodifenylmethaan

838-88-0

 

 

p-cresidine

120-71-8

 

 

4,4'-methyleenbis(2-chlooraniline)

101-14-4

 

 

4,4'-oxydianiline

101-80-4

 

 

4,4'-thiodianiline

139-65-1

 

 

o-toluïdine

95-53-4

 

 

2,4-diaminotolueen

95-80-7

 

 

2,4,5-trimethylaniline

137-17-7

 

 

o-anisidine (2-methoxyaniline)

90-04-0

 

 

2,4-xylidine

95-68-1

 

 

2,6-xylidine

87-62-7

 

 

4-aminoazobenzeen

60-09-3

 

 

Hieronder een indicatieve lijst van azokleurstoffen waaruit bij ontleding arylaminen kunnen ontstaan.

 

 

Gedispergeerde kleurstoffen waaruit bij ontleding aromatische aminen kunnen ontstaan

 

 

Disperse Orange 60

Disperse Yellow 7

 

 

Disperse Orange 149

Disperse Yellow 23

 

 

Disperse Red 151

Disperse Yellow 56

 

 

Disperse Red 221

Disperse Yellow 218

 

 

Basische kleurstoffen waaruit bij ontleding aromatische aminen kunnen ontstaan

 

 

Basic Brown 4

Basic Red 114

 

 

Basic Red 42

Basic Yellow 82

 

 

Basic Red 76

Basic Yellow 103

 

 

Basic Red 111

 

 

 

Zure kleurstoffen waaruit bij ontleding aromatische aminen kunnen ontstaan

 

 

CI Acid Black 29

CI Acid Red 24

CI Acid Red 128

 

 

CI Acid Black 94

CI Acid Red 26

CI Acid Red 115

 

 

CI Acid Black 131

CI Acid Red 26:1

CI Acid Red 128

 

 

CI Acid Black 132

CI Acid Red 26:2

CI Acid Red 135

 

 

CI Acid Black 209

CI Acid Red 35

CI Acid Red 148

 

 

CI Acid Black 232

CI Acid Red 48

CI Acid Red 150

 

 

CI Acid Brown 415

CI Acid Red 73

CI Acid Red 158

 

 

CI Acid Orange 17

CI Acid Red 85

CI Acid Red 167

 

 

CI Acid Orange 24

CI Acid Red 104

CI Acid Red 170

 

 

CI Acid Orange 45

CI Acid Red 114

CI Acid Red 264

 

 

CI Acid Red 4

CI Acid Red 115

CI Acid Red 265

 

 

CI Acid Red 5

CI Acid Red 116

CI Acid Red 420

 

 

CI Acid Red 8

CI Acid Red 119:1

CI Acid Violet 12

 

 

Directe kleurstoffen waaruit bij ontleding aromatische aminen kunnen ontstaan

 

 

Direct Black 4

Basic Brown 4

Direct Red 13

 

 

Direct Black 29

Direct Brown 6

Direct Red 17

 

 

Direct Black 38

Direct Brown 25

Direct Red 21

 

 

Direct Black 154

Direct Brown 27

Direct Red 24

 

 

Direct Blue 1

Direct Brown 31

Direct Red 26

 

 

Direct Blue 2

Direct Brown 33

Direct Red 22

 

 

Direct Blue 3

Direct Brown 51

Direct Red 28

 

 

Direct Blue 6

Direct Brown 59

Direct Red 37

 

 

Direct Blue 8

Direct Brown 74

Direct Red 39

 

 

Direct Blue 9

Direct Brown 79

Direct Red 44

 

 

Direct Blue 10

Direct Brown 95

Direct Red 46

 

 

Direct Blue 14

Direct Brown 101

Direct Red 62

 

 

Direct Blue 15

Direct Brown 154

Direct Red 67

 

 

Direct Blue 21

Direct Brown 222

Direct Red 72

 

 

Direct Blue 22

Direct Brown 223

Direct Red 126

 

 

Direct Blue 25

Direct Green 1

Direct Red 168

 

 

Direct Blue 35

Direct Green 6

Direct Red 216

 

 

Direct Blue 76

Direct Green 8

Direct Red 264

 

 

Direct Blue 116

Direct Green 8.1

Direct Violet 1

 

 

Direct Blue 151

Direct Green 85

Direct Violet 4

 

 

Direct Blue 160

Direct Orange 1

Direct Violet 12

 

 

Direct Blue 173

Direct Orange 6

Direct Violet 13

 

 

Direct Blue 192

Direct Orange 7

Direct Violet 14

 

 

Direct Blue 201

Direct Orange 8

Direct Violet 21

 

 

Direct Blue 215

Direct Orange 10

Direct Violet 22

 

 

Direct Blue 295

Direct Orange 108

Direct Yellow 1

 

 

Direct Blue 306

Direct Red 1

Direct Yellow 24

 

 

Direct Brown 1

Direct Red 2

Direct Yellow 48

 

 

Direct Brown 1:2

Direct Red 7

 

 

 

Direct Brown 2

Direct Red 10

 

 

iii.

CMR-kleurstoffen

Kleurstoffen die carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch zijn, worden niet gebruikt in vezels en weefsels.

A

 

Kleurstoffen die carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch zijn

CAS-nummer

 

 

C.I. Acid Red 26

3761-53-3

 

 

C.I. Basic Red 9

569-61-9

 

 

C.I. Basic Violet 14

632-99-5

 

 

C.I. Direct Black 38

1937-37-7

 

 

C.I. Direct Blue 6

2602-46-2

 

 

C.I. Direct Red 28

573-58-0

 

 

C.I. Disperse Blue 1

2475-45-8

 

 

C.I. Disperse Orange 11

82-28-0

 

 

C.I. Disperse Yellow 3

2832-40-8

 

iv.

Potentieel sensibiliserende kleurstoffen

Kleurstoffen die potentieel sensibiliserend zijn, worden niet gebruikt in acryl-, polyamide- en polyestervezels en stoffen die van deze vezels zijn gemaakt.

A

 

Dispergerende kleurstoffen die potentieel sensibiliserend zijn

CAS-nummer

 

 

C.I. Disperse Blue 1

2475-45-8

 

 

C.I. Disperse Blue 3

2475-46-9

 

 

C.I. Disperse Blue 7

3179-90-6

 

 

C.I. Disperse Blue 26

3860-63-7

 

 

C.I. Disperse Blue 35

12222-75-2

 

 

C.I. Disperse Blue 102

12222-97-8

 

 

C.I. Disperse Blue 106

12223-01-7

 

 

C.I. Disperse Blue 124

61951-51-7

 

 

C.I. Disperse Brown 1

23355-64-8

 

 

C.I. Disperse Orange 1

2581-69-3

 

 

C.I. Disperse Orange 3

730-40-5

 

 

C.I. Disperse Orange 37

12223-33-5

 

 

C.I. Disperse Orange 76

13301-61-6

 

 

C.I. Disperse Red 1

2872-52-8

 

 

C.I. Disperse Red 11

2872-48-2

 

 

C.I. Disperse Red 17

3179-89-3

 

 

C.I. Disperse Yellow 1

119-15-3

 

 

C.I. Disperse Yellow 3

2832-40-8

 

 

C.I. Disperse Yellow 9

6373-73-5

 

 

C.I. Disperse Yellow 39

12236-29-2

 

 

C.I. Disperse Yellow 49

54824-37-2

 

v.

Chroombeitskleuring

Chroombeitskleuring wordt niet gebruikt in polyamide- en wolvezels en stoffen die van deze vezels zijn gemaakt.

A

vi.

Metaalcomplexkleurstoffen

Metaalcomplexkleurstoffen op basis van koper, chroom en nikkel mogen alleen worden gebruikt voor het kleuren van wol, polyamide of mengsels van deze vezels met synthetische cellulosevezels (bv. viscose).

A

Beoordeling en controle:

A.

De aanvrager overlegt een verklaring van de leverancier dat deze stoffen niet worden gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen.

B.

De aanvrager overlegt een verslag waarin de resultaten van de eindproducttests zijn opgenomen. Het gehalte aan azokleurstoffen in het eindproduct wordt getest overeenkomstig EN 14362-1 en 14362-3. De grenswaarde is 30 mg/kg voor elke arylamine. (Noot: Wat de aanwezigheid van 4-aminoazobenzeen betreft, kunnen fout-positieve bepalingen voorkomen en is bevestiging dus aanbevolen).

5.6.   Extraheerbare metalen (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels)

De volgende grenswaarden zijn van toepassing:

Metaal

Grenswaarden (mg/kg)

Hoezen voor matrassen voor kinderledikanten

Alle andere producten

Antimoon (Sb)

30,0

30,0

Arseen (As)

0,2

1,0

Cadmium (Cd)

0,1

0,1

Chroom (Cr):

 

 

Textiel gekleurd met metaalcomplexkleurstoffen

1,0

2,0

Alle andere textiel

0,5

1,0

Kobalt (Co)

 

 

Textiel gekleurd met metaalcomplexkleurstoffen

1,0

4,0

Alle andere textiel

1,0

1,0

Koper (Cu)

25,0

50,0

Lood (Pb)

0,2

1,0

Nikkel (Ni):

 

 

Textiel gekleurd met metaalcomplexkleurstoffen

1,0

1,0

Alle andere textiel

0,5

1,0

Kwik (Hg)

0,02

0,02

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verslag waarin de resultaten zijn opgenomen van de eindproducttest als controle van de grenswaarden. De tests bestaan uit extractie overeenkomstig ISO 105-E04 (zure zweetoplossing) en detectie middels massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-MS) of optische emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-OES, ook bekend als ICP-AES).

5.7.   Water-, vlek- en olieafstotende middelen (toepasbaarheid: hoezen van ongeacht welke vezels)

Er mogen geen gefluoreerde water-, vlek- of olieafstotende behandelingen worden toegepast. Dit geldt ook voor behandelingen op basis van per- en polyfluorkoolstoffen.

Niet gefluoreerde behandelingen zijn gemakkelijk biologisch afbreekbaar en niet bio-accumulerend in aquatische milieus, met inbegrip van aquatisch sediment. Zij voldoen bovendien aan criterium 10 betreffende gevaarlijke stoffen.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring van de leverancier dat deze stoffen niet worden gebruikt, ondersteund door veiligheidsinformatiebladen, en toont aan dat aan criterium 10 wordt voldaan.

5.8.   Afvalwaterlozing afkomstig van natte processen (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels en vulmateriaal gemaakt van wol)

Afvalwaterlozing in het milieu mag 20 g COD/kg textielverwerking niet overschrijden. Deze eis is van toepassing op weef-, kleur-, druk- en afwerkingsprocessen die worden gebruikt voor de vervaardiging van het product/de producten. Metingen worden stroomafwaarts genomen van de op het terrein aanwezige afvalwaterzuiveringsinstallatie of de afvalwaterzuiveringsinstallatie die zich elders bevindt en die het afvalwater van deze verwerkingslocaties ontvangt.

Indien het afvalwater ter plekke wordt behandeld en direct wordt geloosd in het oppervlaktewater, gelden verder de volgende eisen:

i)

pH tussen 6 en 9 (tenzij de pH van het water waarin wordt geloosd buiten dit bereik ligt);

ii)

temperatuur van minder dan 35 °C (tenzij de temperatuur van het water waarin wordt geloosd hoger is dan deze waarde).

Wanneer overeenkomstig een afwijkingsvoorwaarde in criterium 10 a) kleurverwijdering vereist is, dan moet worden voldaan aan de volgende spectrale absorptiecoëfficiënten:

i)

7 m–1 bij 436 nm (gele sector);

ii)

5 m–1 bij 525 nm (rode sector);

iii)

3 m–1 bij 620 nm (blauwe sector).

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt gedetailleerde documentatie en testverslagen, waarbij gebruik is gemaakt van ISO 6060 voor de bepaling van COD en ISO 7887 voor de bepaling van kleur, en waarin wordt aangetoond dat aan dit criterium wordt voldaan op basis van maandelijkse gemiddelden voor de zes maanden voorafgaand aan de toepassing, samen met een verklaring van overeenstemming. Uit de gegevens blijkt de naleving door de productielocatie of, indien het afvalwater elders wordt behandeld, door de exploitant van de afvalwaterzuivering.

5.9.   Mechanische weerstand (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels)

De mechanische eigenschappen van matrashoezen voldoen aan de volgende testnormen.

Eigenschap

Eis

Testmethode

Scheursterkte

Geweven stoffen ≥ 15 N

Niet-geweven stoffen ≥ 20 N

Gebreide stoffen: niet van toepassing

ISO 13937-2 (geweven stoffen)

ISO 9073-4 (niet-geweven)

Slippen van de naad

Geweven stoffen ≥ 16 steken: maximum 6 mm

Geweven stoffen < 16 steken: maximum 10 mm

Gebreide stoffen en niet-geweven stoffen: niet van toepassing

ISO 13936-2 (met een belasting van 60 N voor alle geweven stoffen)

Treksterkte

Geweven stoffen ≥ 350 N

Gebreide stoffen en niet-geweven stoffen: niet van toepassing

ISO 13934-1

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt verslagen waarin de resultaten worden beschreven van de tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig ISO 13937-2 of ISO 9073-4 voor scheursterkte, ISO 13936-2 (met een belasting van 60 N) voor het slippen van de naad en ISO 13934-1 voor treksterkte.

5.10.   Duurzaamheid van de vlamvertragende functie (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels)

Verwijderbare en wasbare hoezen behouden hun functionaliteit na vijftig was- en droogcycli bij minimaal 75 °C. Hoezen die niet bestemd zijn om te worden verwijderd en gewassen behouden hun functionaliteit na een weektest.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt verslagen van de tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig de volgende normen, zoals toepasselijk:

ISO 6330 in combinatie met ISO 12138 voor huishoudelijke wascycli en ISO 10528 voor industriële wascycli in geval van verwijderbare en wasbare hoezen.

BS 5651 of gelijkwaardig in het geval de hoes niet bestemd is om te worden verwijderd en gewassen.

5.11.   Wijzigingen in de afmetingen (toepasselijkheid: hoezen gemaakt van ongeacht welke vezels)

Voor matrashoezen die verwijderbaar en wasbaar zijn, overschrijden de wijzigingen in de afmetingen na het wassen en drogen op huishoudelijke of industriële wastemperaturen en onder dezelfde wasomstandigheden niet:

geweven stoffen: ± 3 %

niet-geweven stoffen ± 5 %

Dit criterium is niet van toepassing op stoffen die niet worden benoemd als „wasbaar”.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt testverslagen waarin naar de betreffende normen wordt verwezen. Als testmethode wordt ISO 6330 in combinatie met EN 25077 gebruikt. Tenzij op de hoes anders is vermeld, gelden de standaardomstandigheden voor wassen 3A (60 °C), drogen C (plat drogen) en strijken overeenkomstig de weerfselsamenstelling.

Criterium 6. Lijmen en kleefstoffen

Lijmen die organische oplosmiddelen bevatten, mogen niet worden gebruikt. Lijmen en kleefstoffen die worden gebruikt voor de montage van het product voldoen ook aan criterium 10 betreffende gevaarlijke stoffen.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring dat deze stoffen niet worden gebruikt of een verklaring van leveranciers samen met ondersteunende documentatie en toont aan dat aan criterium 10 wordt voldaan.

Criterium 7. Vlamvertragers

De volgende vlamvertragers worden niet doelbewust toegevoegd aan het product, een artikel daarvan of enig homogeen onderdeel daarvan:

Naam

CAS-nummer

Acroniem

Decabroomdifenlyether

1163-19-5

decaBDE

Hexabroomcyclododecaan

25637-99-4

HBCD/HBCDD

Octabroomdifenylether

32536-52-0

octaBDE

Pentabroomdifenylether

32534-81-9

pentaBDE

Polybroombifenylen

59536-65-1

PBB's

Gechloreerde paraffines met een korte keten (C10-C13)

85535-84-8

SCCP

Tris-(2,3-dibroompropyl)fosfaat

126-72-7

TRIS

Tris(2-chloorethyl)fosfaat

115-96-8

TCEP

Tris(aziridinyl)fosfineoxide

545-55-1

TEPA

Het gebruik van vlamvertragers moet voldoen aan criterium 10 betreffende gevaarlijke stoffen.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verklaring en laat leveranciers deze overleggen, dat deze stoffen niet worden gebruikt. Hierin wordt bevestigd dat de vermelde vlamvertragers geen deel uitmaken van het product, een artikel daarvan of een homogeen onderdeel daarvan. Tevens wordt een lijst verstrekt van stoffen die zijn toegevoegd voor de vlamvertragende eigenschappen, waaronder de concentraties en verwante gevarenaanduidingen/waarschuwingszinnen, en wordt aangetoond dat aan criterium 10 wordt voldaan.

Criterium 8. Biociden

8.1.   Productie

Het toestaan van het gebruik van actieve biociden in het product geschiedt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5) (lijst beschikbaar op: http://ec.europa.eu/environment/biocides/annexi_and_ia.htm) en voldoet aan criterium 10 betreffende gevaarlijke stoffen.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt verklaringen dat de stoffen niet worden gebruikt of bewijs dat het gebruik van biociden is toegestaan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012. Tevens wordt een lijst verstrekt van biociden die aan het product zijn toegevoegd, de concentraties daarvan, en de verwante gevarenaanduidingen/waarschuwingszinnen, en toont aan dat aan criterium 10 wordt voldaan.

8.2.   Vervoer

Chloorfenolen (zouten en esters daarvan), polychloorbifenyl (PCB), tinhoudende organische stoffen (waaronder TBT, TPhT, DBT en DOT) en dimethylfumaraat (DMFu) worden niet gebruikt tijdens het vervoer of de opslag van het product, een artikel daarvan of een homogeen onderdeel daarvan.

Beoordeling en verificatie: de aanvrager overlegt een verklaring en laat leveranciers deze overleggen, dat deze stoffen niet worden gebruikt, zoals van toepassing. Hierin wordt bevestigd dat deze stoffen niet zijn gebruikt tijdens het vervoer of de opslag van het product, een artikel daarvan of een homogeen onderdeel daarvan. Tevens wordt een lijst verstrekt van biociden die zijn toegevoegd aan het product, waaronder de concentraties en verwante gevarenaanduidingen/waarschuwingszinnen, en wordt aangetoond dat aan criterium 10 wordt voldaan.

Criterium 9. Weekmakers

De volgende weekmakers worden niet doelbewust toegevoegd aan het product, een artikel daarvan en enig homogeen onderdeel daarvan:

Naam

CAS-nummer

Acroniem

Diisononylftalaat (6)

28553-12-0; 68515-48-0

DINP

Di-n-octylftalaat

117-84-0

DNOP

Bis(2-ethylhexyl)ftalaat

117-81-7

DEHP

Diisodecylftalaat (6)

26761-40-0; 68515-49-1

DIDP

Butylbenzylftalaat

85-68-7

bbp

Dibutylftalaat

84-74-2

DBP

Diisobutylftalaat

84-69-5

DIBP

Di-C6-8-vertakte alkyftalaten

71888-89-6

DIHP

Di-C7-11-vertakte alkylftalaten

68515-42-4

DHNUP

Di-n-hexylftalaat

84-75-3

DHP

Bis(2-methoxyethyl)ftalaat

117-82-8

DMEP

De som van de verboden weekmakers is lager dan 0,10 gewichtsprocent. Het gebruik van weekmakers voldoet aan criterium 10 betreffende gevaarlijke stoffen.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt en laat leveranciers een verklaring overleggen, dat deze stoffen niet worden gebruikt. Hierin wordt bevestigd dat de vermelde stoffen geen deel uitmaken van het product, een artikel daarvan of een homogeen onderdeel daarvan. Veiligheidsinformatiebladen van de formulering van de polymeren kunnen worden opgevraagd om te bevestigen dat de vermelde stoffen geen deel uitmaken van het product. Tevens wordt een lijst verstrekt van weekmakers die aan het product zijn toegevoegd, de concentraties daarvan, en verwante gevarenaanduidingen/waarschuwingszinnen, en wordt aangetoond dat aan criterium 10 wordt voldaan. Aanvullende controle voor het totaalgehalte aan ftalaten kan worden vereist in overeenstemming met ISO 14389 wanneer de kwaliteit van de informatie als onvoldoende wordt beschouwd.

Criterium 10. Verboden of beperkte stoffen en mengsels

a)   Gevaarlijke stoffen en mengsels

De EU-milieukeur mag niet worden verleend als het product of enig artikel daarvan, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (7) of enig homogeen onderdeel ervan een stof of mengsel bevat dat voldoet aan de criteria voor indeling met een gevarenaanduiding of waarschuwingszin zoals vermeld in onderstaande tabel, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1272/2008 of Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (8), of een stof of mengsel bevat waarnaar wordt verwezen in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, tenzij specifiek toestemming is gegeven om af te wijken.

De meest recente door de Unie vastgestelde voorschriften hebben voorrang op de vermelde gevarenaanduidingen en waarschuwingszinnen. Aanvragers zorgen er daarom voor dat indelingen zijn gebaseerd op de meest recente indelingsvoorschriften.

De gevarenaanduidingen en waarschuwingszinnen in de onderstaande tabel verwijzen over het algemeen naar stoffen. Indien er echter geen informatie over de stoffen kan worden verkregen, zijn de indelingsregels voor mengsels van toepassing.

Uitgesloten van bovenstaande eis is het gebruik van stoffen of mengsels waarvan de eigenschappen tijdens de verwerking veranderen (ze worden bijvoorbeeld niet meer biologisch beschikbaar, hun chemische samenstelling verandert), waardoor het gevaar in kwestie niet meer van toepassing is. Dit omvat bijvoorbeeld gemodificeerde polymeren en monomeren of additieven die covalent binden binnen kunststof coatings.

Gevarenaanduiding (9)

Waarschuwingszin (10)

H300 Dodelijk bij inslikken

R28

H301 Giftig bij inslikken

R25

H304 Kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terechtkomt

R65

H310 Dodelijk bij contact met de huid

R27

H311 Giftig bij contact met de huid

R24

H330 Dodelijk bij inademing

R23/26

H331 Giftig bij inademing

R23

H340 Kan genetische schade veroorzaken

R46

H341 Verdacht van het veroorzaken van genetische schade

R68

H350 Kan kanker veroorzaken

R45

H350i Kan kanker veroorzaken bij inademing

R49

H351 Verdacht van het veroorzaken van kanker

R40

H360F Kan de vruchtbaarheid schaden

R60

H360D Kan het ongeboren kind schaden

R61

H360FD Kan de vruchtbaarheid schaden. Kan het ongeboren kind schaden

R60/61/60-61

H360Fd Kan de vruchtbaarheid schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R60/63

H360Df Kan het ongeboren kind schaden. Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden

R61/62

H361f Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden

R62

H361d Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R63

H361fd Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid te schaden. Wordt ervan verdacht het ongeboren kind te schaden

R62-63

H362 Kan schadelijk zijn via de borstvoeding

R64

H370 Veroorzaakt schade aan organen

R39/23/24/25/26/27/28

H371 Kan schade aan organen veroorzaken

R68/20/21/22

H372 Veroorzaakt schade aan organen

R48/25/24/23

H373 Kan schade aan organen veroorzaken

R48/20/21/22

H400 Zeer giftig voor in het water levende organismen

R50

H410 Zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R50-53

H411 Giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R51-53

H412 Schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen

R52-53

H413 Kan langdurige schadelijke gevolgen voor in het water levende organismen hebben

R53

EUH059 Gevaarlijk voor de ozonlaag

R59

EUH029 Vormt giftig gas in contact met water

R29

EUH031 Vormt giftig gas in contact met zuren

R31

EUH032 Vormt zeer giftig gas in contact met zuren

R32

EUH070 Giftig bij oogcontact

R39-41

H317 (subcategorie 1A): Kan een allergische huidreactie veroorzaken (reactiestartende concentratie ≥ 0,1 % w/w) (11)

R43

H317 (subcategorie 1B): Kan een allergische huidreactie veroorzaken (reactiestartende concentratie ≥ 1,0 % w/w) (11)

H334: Kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken

R42

In overeenstemming met artikel 6, lid 7, van Verordening (EG) nr. 66/2010 zijn de volgende stoffen specifiek uitgezonderd van de eisen zoals vastgelegd in criterium 10 a) en in overeenstemming met de hieronder vastgestelde uitzonderingsvoorwaarden. Voor elke stof wordt voldaan aan alle uitzonderingsvoorwaarden voor de gespecificeerde gevarenaanduidingen.

Stoffen/Groepen stoffen

Afwijkende indeling

Uitzonderingsvoorwaarden

Antimoontrioxide (ATO)

H351

ATO wordt gebruikt als katalysator in polyester of als vlamvertrager synergist in textiel voor backcoating.

Uitstoot in de lucht op de werkvloer waar ATO wordt toegepast, moet voldoen aan een achturige grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling van 0,5 mg/m3.

Nikkel

H317, H351, H372

Nikkel maakt deel uit van roestvrij staal.

Kleurstof voor kleuren van en drukken zonder pigment in textiel

H301, H311, H331, H317, H334

Fabrieken die kleurstof aanbrengen en drukkers maken gebruik van stofvrije kleurstofformuleringen of automatische dosering en distributie van kleurstoffen om de blootstelling van werknemers te minimaliseren.

 

H411, H412, H413

Het gebruik van reactieve, directe, kuip- en zwavelkleurstoffen met deze indeling voldoen aan minstens een van de volgende voorwaarden:

er worden kleurstoffen met hoge affiniteit gebruikt;

er wordt gebruikgemaakt van instrumenten voor de combinatie van kleuren;

er wordt gebruikgemaakt van standaardpraktijkvoorschriften voor het kleuringsproces;

bij de afvalwaterzuivering wordt gebruikgemaakt van kleurverwijdering (zie criterium 5.8);

er worden kleurprocessen met oplossingen gebruikt;

er wordt gebruikgemaakt van drukprocessen met digitale inkjetprinters.

Het gebruik van kleuroplossingen en/of digitale drukprocessen zijn van deze voorwaarden vrijgesteld.

Vlamvertragers die worden gebruikt in textiel

H317 (1B), H373, H411, H412, H413

Het product wordt zo ontworpen dat wordt voldaan aan de brandbeschermingseisen zoals opgenomen in ISO- of EN-normen, normen en regels in verband met overheidsopdrachten, en wetgeving van de lidstaten.

Het product voldoet aan de eisen voor de duurzaamheid van de functie (zie criterium 5.10)

Optische witmakers

H411, H412, H413

Optische witmakers worden alleen toegepast als additieven bij de productie van acryl-, polyamide- en polyestervezels.

Water-, vuil- en vlekafstotende middelen

H413

Het water-, vuil- en vlekafstotende middel en de afbraakproducten ervan moeten gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn en niet bioaccumulerend zijn in aquatische omgevingen, met inbegrip van aquatisch sediment.

Hulpstoffen die worden gebruikt in textiel (waaronder: draagstoffen, stabilisatoren, dispergeermiddelen, oppervlakteactieve stoffen, verdikkingsmiddelen, bindmiddelen)

H301, H371, H373, H334, H411, H412, H413, EUH070

Recepten worden geformuleerd met behulp van automatische doseersystemen en processen volgen de standaardpraktijkvoorschriften.

H311, H331, H317 (1B)

Overblijvende hulpstoffen die dienovereenkomstig zijn ingedeeld, mogen in het eindproduct niet aanwezig zijn in een concentratie groter dan 1,0 % w/w.

Lijmen en kleefstoffen

H304, H341, H362, H371, H373, H400, H410, H411, H412, H413, EUH059, EUH029, EUH031, EUH032, EUH070, H317, H334

Lijmen en kleefstoffen voldoen aan de in criterium 6 vermelde voorwaarden.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt de materiaalstaat van het product en een lijst met alle artikelen en homogene onderdelen ervan.

De aanvrager controleert op de aanwezigheid van stoffen en mengsels die ingedeeld kunnen worden volgens de hierboven in het criterium opgenomen gevarenaanduidingen of waarschuwingszinnen. De aanvrager overlegt een conformiteitsverklaring met criterium 10 a) voor het product, elk artikel of elk homogeen onderdeel ervan.

Aanvragers selecteren de passende controlevorm. De belangrijkste controlevormen zijn als volgt voorzien:

Artikelen die zijn vervaardigd overeenkomstig een specifieke chemische formulering (bv. latex en PUR-schuim): er worden veiligheidsinformatiebladen overgelegd voor het eindartikel of voor de stoffen en mengsels waaruit het eindartikel bestaat boven een limiet van 0,10 % w/w.

Homogene onderdelen en bijbehorende behandelingen of onzuiverheden (bv. kunststof en metalen onderdelen): er worden veiligheidsinformatiebladen overgelegd voor de materialen waaruit dat deel van het product bestaat en voor stoffen en mengsels die zijn gebruikt voor de formulering en behandeling van de materialen die voor meer dan 0,10 % w/w voorkomen in het einddeel.

Chemische recepten die worden gebruikt om een specifieke functie te verstrekken aan het product of textielonderdelen van het product (bv. lijmen en kleefstoffen, vlamvertragers, biociden, weekmakers, kleurstoffen): er worden veiligheidsinformatiebladen overgelegd voor stoffen en mengsels die worden gebruikt bij de montage van het eindproduct of stoffen en mengsels die zijn toegepast op textielonderdelen tijdens de productie-, kleur-, druk- en afwerkingsprocessen en die overblijven in de textielonderdelen.

De verklaring omvat hiermee verband houdende documentatie, zoals door de leveranciers ervan ondertekende conformiteitsverklaringen dat de stoffen, mengsels of materialen niet vallen in een van de gevarenklassen die bij de in bovenstaande lijst genoemde gevarenaanduidingen of waarschuwingszinnen horen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, voor zover dit ten minste kan worden bepaald aan de hand van de informatie die voldoet aan de in bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 genoemde eisen.

De verstrekte informatie moet betrekking hebben op de vorm of fysieke staat van de stoffen of mengsels zoals gebruikt in het eindproduct.

De volgende technische informatie wordt verstrekt ter ondersteuning van de verklaring van de indeling of niet-indeling voor elke stof en elk mengsel:

i)

voor stoffen die niet zijn geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 of die nog geen geharmoniseerde CLP-indeling hebben: informatie die voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in bijlage VII bij die verordening;

ii)

voor stoffen die zijn geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 en die niet voldoen aan de eisen voor CLP-indeling: informatie gebaseerd op het REACH-registratiedossier waaruit de niet-ingedeelde status van de stof blijkt;

iii)

voor stoffen die beschikken over een geharmoniseerde indeling of die vallen onder een zelfindeling: veiligheidsinformatiebladen, indien beschikbaar. Indien deze niet beschikbaar zijn of de stof zelf is ingedeeld, dan wordt informatie verstrekt die relevant is voor de gevarenindeling van de stof overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006;

iv)

in het geval van mengsels: veiligheidsinformatiebladen, indien beschikbaar. Indien deze niet beschikbaar zijn, wordt de berekening van de indeling van het mengsel overgelegd in overeenstemming met de in Verordening (EG) nr. 1272/2008 vastgestelde voorschriften, samen met informatie die relevant is voor de gevarenindeling van het mengsel, overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Veiligheidsinformatiebladen worden ingevuld in overeenstemming met de richtsnoeren in deel 10, 11 en 12 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (Richtsnoeren voor de samenstelling van veiligheidsinformatiebladen). Onvolledig ingevulde veiligheidsinformatiebladen moeten worden aangevuld met verklaringen van de leveranciers van de chemicaliën.

Informatie over de intrinsieke eigenschappen van stoffen kan worden verkregen door andere middelen dan met tests, bijvoorbeeld door het gebruik van alternatieve methoden, zoals in-vitromethoden, via kwantitatieve structuuractiviteitmodellen of door het gebruik van groepering of „read-across” overeenkomstig bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006. Het uitwisselen van relevante gegevens binnen de gehele toeleveringsketen wordt sterk aangemoedigd.

Wanneer stoffen worden gebruikt die afwijken dan worden in de verklaring deze afwijkende stoffen specifiek geïdentificeerd en wordt ondersteunend bewijs overgelegd waaruit blijkt hoe aan de afwijkende voorwaarden wordt voldaan.

b)   Stoffen die zijn opgenomen in de lijst overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006

Er wordt geen afwijking toegestaan van het verbod in artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 66/2010 voor stoffen die zijn geïdentificeerd als zeer zorgwekkende stoffen en zijn opgenomen in de lijst waarin is voorzien in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, die voorkomen in mengsels, in een voorwerp of in een homogeen deel van het product in concentraties hoger dan 0,10 gewichtsprocent.

Beoordeling en controle: op de datum van toepassing wordt verwezen naar de meest recente lijst met zeer zorgwekkende stoffen. De aanvrager moet een verklaring verstrekken dat aan criterium 10 b) is voldaan, samen met hiermee verband houdende documentatie, waaronder door de leveranciers van de materialen ondertekende conformiteitsverklaringen en kopieën van relevante veiligheidsinformatiebladen voor stoffen of mengsels overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1907/2006. De concentratiegrenzen moeten worden opgegeven in de veiligheidsinformatiebladen op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor stoffen en mengsels.

Criterium 11. Emissie van specifieke vluchtige organische stoffen (SVOS'en, VOS'en, ZVOS'en) uit het matras

De bijdrage van matrassen aan het VOS-gehalte van de lucht binnenshuis mag de onderstaande vermelde grenswaarden niet overschrijden voor een periode van zeven dagen of 28 dagen.

De waarden worden berekend met behulp van de emissieproefruimte en onder verwijzing naar de Europese referentieruimte, door middel van analogie met de procedure zoals vermeld in de door de AgBB ontwikkelde „Gezondheidsgerelateerde beoordelingsprocedure voor de emissie van vluchtige organische stoffen uit bouwproducten” (de versie uit 2012 is beschikbaar op http://www.umweltbundesamt.de/sites/default/files/medien/377/dokumente/agbb_evaluation_scheme_2012.pdf).

Stof

Eindwaarde

7e dag

Eindwaarde

28e dag

Formaldehyde

< 0,06 mg/m3

< 0,06 mg/m3

Overige aldehyden

< 0,06 mg/m3

< 0,06 mg/m3

VOS'en (totaal)

< 0,5 mg/m3

< 0,2 mg/m3

SVOS'en (totaal)

< 0,1 mg/m3

< 0,04 mg/m3

Elke gedetecteerde stof die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld in categorie C1A of C1B

< 0,001 mg/m3

< 0,001 mg/m3

Beoordeling en controle: de aanvrager voert een proefruimtebeoordeling uit in overeenstemming met de norm EN ISO 16000-9. De analyse van formaldehyde en andere aldehyden voldoet aan de ISO-norm 16000-3; de analyse van de VOS'en en SVOS'en voldoet aan de ISO-norm 16000-6. Tests die worden uitgevoerd overeenkomstig de norm CEN/TS 16516 worden als gelijkwaardig beschouwd aan de ISO-normserie 16000.

De testresultaten worden berekend voor een ventilatiesnelheid „q” voor het specifieke gebied van 0,5 m3/m2h, overeenkomstig een belastingsfactor „L” van 1 m2/m3 en een luchtverversingssnelheid „n” van 0,5 per uur. In al deze gevallen bepalen alle oppervlakken (onderkant, bovenkant en zijkanten) van het matras het oppervlak dat wordt gebruikt voor de berekening van de belastingsfactor. De test dient op een geheel matras te worden uitgevoerd. Mocht dit om enige reden niet mogelijk zijn, dan kan een van de volgende alternatieve testprocedures worden toegepast:

1.

uitvoering van de test op een representatief monster van het matras (d.w.z. een helft, een kwart of een achtste); afgesneden hoeken worden met behulp van passende middelen luchtdicht afgesloten. Om een conservatieve raming te verstrekken van de voor de hele matras verwachte concentratiewaarden worden de bij het monster geregistreerde concentraties overeenkomstig volume opgeschaald (d.w.z. emissies worden vermenigvuldigd met een factor 2, 4 of 8);

2.

uitvoering van de test voor elk afzonderlijk onderdeel waaruit het matras bestaat. Om een conservatieve raming te verstrekken van de voor de hele matras verwachte concentratiewaarden, worden bijdragen die worden geregistreerd met enkele componenten gecombineerd met gebruik van de formule CM = Σ ωi·Ci, waarbij:

„CM” (μg·m-3) de algehele bijdrage is uit de gehele matras;

„Ci” (μg·m-3·kgi -1) de bijdrage is per massa-eenheid verkregen uit elk element „i” waaruit het matras bestaat;

„ωi” (kgi) het gewicht is van het element „i” in de gehele matras.

De emissies van alle elementen van het matras worden opgesomd zonder rekening te houden met adsorptie of de barrière-effecten (worstcasebenadering).

Criterium 12. Technische prestaties

12.1.   Kwaliteit

Het matras wordt zodanig ontworpen dat er een kwaliteitsproduct in de handel wordt gebracht dat voldoet aan de behoeften van de consument.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt een verslag waarin de gevolgde aanpak en de ondernomen acties worden beschreven om de kwaliteit van het product te verkrijgen, hoe wordt voldaan aan specifieke functiekenmerken en de inachtneming van eisen op het gebied van welzijn met betrekking tot warmte en luchtvochtigheid. Met de volgende aspecten moet rekening worden gehouden: onderzoek en ontwikkeling, materiaalselectie, interne test- en controleprocedures om aan te tonen dat wordt voldaan aan de functiekenmerken en de inachtneming van eisen op het gebied van welzijn met betrekking tot warmte en luchtvochtigheid.

12.2.   Duurzaamheid

Matrassen beschikken over de volgende functiekenmerken:

hoogteverlies < 15 %,

stevigheidsverlies < 20 %.

Beoordeling en controle: de aanvrager moet een testverslag indienen waarin de resultaten worden beschreven die zijn verkregen met behulp van de volgende testmethode: EN 1957. Met het hoogte- en stevigheidsverlies wordt bedoeld het verschil tussen de waarden die in het begin van de duurzaamheidsproef (na 100 cycli) en die welke na de afronding van de proef (na 30 000 cycli) worden gemeten.

12.3.   Garantie

In de garantiedocumentatie wordt een lijst opgenomen over hoe het matras moet worden gebruikt, onderhouden en afgevoerd. De garantie voor het matras is geldig voor een periode van minstens tien jaar. Dit voorschrift is niet van toepassing op matrassen van kinderledikanten.

Beoordeling en controle: de aanvrager overlegt documentatie waaruit de tenuitvoerlegging blijkt van de garantieregeling.

Criterium 13. Ontwerp voor demontage en terugwinning van materialen

De fabrikant toont aan dat het matras kan worden gedemonteerd voor de volgende doeleinden:

herstel en vervanging van versleten delen;

vervanging van oudere of verouderde delen;

scheiding van onderdelen en materialen voor de mogelijke recycling ervan.

Beoordeling en controle: bij de aanvraag wordt een verslag ingediend waarin de demontage wordt beschreven van het matras en de mogelijke afvoer van elk onderdeel. Bijvoorbeeld de volgende acties kunnen de demontage van het matras vereenvoudigen: naaien in plaats van verlijmen, gebruik van verwijderbare hoezen, gebruik van één enkel recycleerbaar materiaal voor elk homogeen onderdeel.

Criterium 14. Informatie op de EU-milieukeur

De EU-milieukeur mag zowel op de verpakking als op het product worden aangebracht. Als gebruik wordt gemaakt van het facultatieve etiket met tekstvak, dan bevat het de volgende tekst:

„Duurzaam product van hoge kwaliteit”

„Gebruik van gevaarlijke stoffen beperkt”

„Luchtverontreiniging binnenshuis verminderd”

Daarnaast wordt de volgende tekst weergegeven:

„Ga voor meer informatie over waarom dit product de EU-milieukeur heeft verkregen naar http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/”.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring dat aan dit criterium is voldaan en visueel bewijs.

Criterium 15. Aanvullende informatie voor consumenten

De aanvrager verstrekt schriftelijk of in audiovisuele vorm aan consumenten een lijst met aanbevelingen voor gebruik, onderhoud en afvoer van het matras.

Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring en visueel bewijs.


(1)  Uitsluitend voor schuimrubber dat voor minstens 20 gewichtsprocent uit natuurlijke latex bestaat.

(2)  N-nitrosodimethylamine (NDMA), N-nitrosodiethylamine (NDEA), N-nitrosomethylethylamine (NMEA), N-nitrosodiiso-propylamine (NDIPA), N-nitrosodi-n-propylamine (NDPA), N-nitrosodi-n-butylamine (NDBA), N-nitrosopyrrolidinone (NPYR), N-nitrosopiperidine (NPIP), N-nitrosomorfoline (NMOR).

(3)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(4)  Besluit 2014/350/EU van de Commissie van 5 juni 2014 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan textielproducten (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 45)

(5)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(6)  Uitsluitend voor matrassen voor kinderledikanten.

(7)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(8)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken va gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).

(9)  Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008.

(10)  Overeenkomstig de Richtlijnen 67/548/EEG, 2006/121/EG en 1999/45/EG.

(11)  Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 286/2011 van de Commissie van 10 maart 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing daarvan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB L 83 van 30.3.2011, blz. 1).


25.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 184/49


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2014

over de oprichting van het Consortium voor een Midden-Europese onderzoeksinfrastructuur (Ceric-Eric)

(2014/392/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (1), en met name artikel 6, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Tsjechische Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Oostenrijk, Roemenië, de Republiek Servië en de Republiek Slovenië hebben bij de Commissie een aanvraag ingediend voor de oprichting van het Consortium voor een Midden-Europese onderzoeksinfrastructuur als Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur („Ceric-Eric”).

(2)

De Italiaanse Republiek is door de Tsjechische Republiek, de Republiek Oostenrijk, Roemenië, de Republiek Servië en de Republiek Slovenië aangewezen als lidstaat van ontvangst van Ceric-Eric.

(3)

Elk lid van Ceric-Eric moet bijdragen in natura door het exploiteren, ter beschikking stellen en voortdurend verbeteren van één partnervoorziening ter waarde van meer dan 100 miljoen EUR aan investeringen en meer dan 10 miljoen EUR aan totale jaarlijkse exploitatiekosten.

(4)

De Italiaanse Republiek heeft als lidstaat van ontvangst een bijdrage van 5,5 miljoen EUR geleverd aan de oprichting en versterking van geïntegreerde Ceric-Eric-acties, en overweegt verdere bijdragen om de Ceric-Eric-integratie en exploitatie te verbeteren en te versterken, met inbegrip van opleiding, technologieoverdracht en communicatie.

(5)

Door de integratie van multidisciplinaire capaciteiten op het gebied van analyse, synthese en monstervoorbehandeling op nationaal niveau bij de lidstaten in een unieke gedistribueerde onderzoeksinfrastructuur moet Ceric-Eric bijdragen aan de Europese onderzoeksruimte.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 20 van Verordening (EG) nr. 723/2009 ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Hierbij wordt het Consortium voor een Midden-Europese onderzoeksinfrastructuur als Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (Ceric-Eric) opgericht.

2.   De statuten van Ceric-Eric zijn opgenomen in de bijlage. Deze statuten worden regelmatig bijgewerkt en worden ter beschikking gesteld van het publiek op de website van Ceric-Eric en op zijn statutaire zetel.

3.   De essentiële elementen van de statuten van Ceric-Eric die overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 723/2009 slechts kunnen worden gewijzigd na goedkeuring door de Commissie, zijn opgenomen in de artikelen 1, 5, 8, 9, 18, 19, 21, 24, 26 en 27.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1.


BIJLAGE

STATUTEN VAN CERIC-ERIC

HOOFDSTUK I — ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Oprichting, naam en statutaire zetel

Artikel 2

Vertegenwoordigende entiteit

Artikel 3

Toetreding van nieuwe leden

Artikel 4

Waarnemers

Artikel 5

Doelstellingen, taken en activiteiten

Artikel 6

Middelen

Artikel 7

Begrotingsjaar, jaarrekeningen en begrotingsbeginselen

Artikel 8

Gebruikerstoegangsbeleid

Artikel 9

Aansprakelijkheid

HOOFDSTUK II — BESTUUR

Artikel 10

Bestuursorganen van Ceric-Eric

Artikel 11

Algemene Vergadering

Artikel 12

Bevoegdheden van de Algemene Vergadering en stemvereisten

Artikel 13

Uitvoerend directeur

Artikel 14

Raad van directeuren van partnervoorzieningen

Artikel 15

Internationaal Wetenschappelijk en Technisch Raadgevend Comité (Istac)

Artikel 16

Onafhankelijk Comité van auditdeskundigen

Artikel 17

Audit en effectbeoordeling

Artikel 18

Personeelsbeleid

Artikel 19

Intellectuele eigendom, vertrouwelijkheid en gegevensbeleid

Artikel 20

Overdracht van technologie en samenwerking met de industrie

Artikel 21

Aanbestedingsbeleid

Artikel 22

Communicatie en verspreiding

HOOFDSTUK III — SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Werktaal

Artikel 24

Geldigheidsduur en opzegging

Artikel 25

Niet-nakoming van verplichtingen

Artikel 26

Afwikkelingsvoorwaarden

Artikel 27

Liquidatie en afwikkeling van de activa

Artikel 28

Wijziging van de statuten

Artikel 29

Geconsolideerde versie van de statuten

PREAMBULE

De regeringen van de Tsjechische Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Oostenrijk, Roemenië, de Republiek Servië en de Republiek Slovenië, hierna „de leden” genoemd,

REKENING HOUDEND met de belangen van elk lid in onderzoeksgebieden die van belang zijn voor en gebaseerd zijn op het gebruik van synchrotronlicht en andere microscopische sondes voor analyse- en modificatietechnieken, met name voor voorbereiding en karakterisering van materialen, structurele onderzoeken en beeldvorming in de biowetenschappen, nanowetenschap en nanotechnologie, op het gebied van cultureel erfgoed, in de milieu- en materiaalwetenschappen in het algemeen, alsook voorzieningen met capaciteiten voor monstervoorbereiding;

OVERWEGENDE dat deze onderzoeksactiviteiten en -technieken een sterke potentiële basis vormen voor wetenschappelijke en technologische ontwikkeling van de betrokken leden en dat een internationale aanpak op pan-Europees niveau een specifiek voordeel kan zijn om meer vaart te zetten achter de groei, en kan bijdragen aan de versterking van het concurrentievermogen van de Midden-Europese ruimte en van de bijdrage hiervan aan de Europese onderzoeksruimte, ook door verbetering van de kwaliteit en de capaciteit in het onderwijs, de technologie en in het aantrekken van andere sociaaleconomische opbrengsten;

INDACHTIG de reeds bestaande vormen van samenwerking tussen verschillende onderzoeksinstellingen van de leden, en de zeer positieve resultaten van deze samenwerking;

REKENING HOUDEND met de aanwezigheid van instrumenten en faciliteiten van topniveau in de genoemde onderzoeksgebieden, in de bovengenoemde landen die lid zijn en in andere Midden-Europese landen;

OVERWEGENDE dat het in het belang zou zijn voor elk van deze landen en voor de opbouw van een Europese ruimte voor onderzoek en innovatie de kwaliteit en de integratie van hun capaciteiten in een gemeenschappelijke Europese gedistribueerde onderzoeksinfrastructuur te vergroten en te versterken, versnippering tegen te gaan en ten volle gebruik te maken van de capaciteiten van de leden om gebruikers uit te hele wereld aan te trekken, en contact te leggen met capaciteiten en middelen op internationaal niveau;

ERKENNENDE dat de betekenis van deze voorzieningen voor de regio en voor Europa groter wordt door het aanbieden van een geïntegreerde en bredere reeks diensten, aangezien de aanvullende voorzieningen verder worden ontwikkeld en gebundeld en worden opengesteld voor de internationale wetenschappelijke gemeenschappen door collegiale toetsing; deze grotere betekenis krijgen zij door het positieve, op mededinging gebaseerde effect (gemeenschappelijke evaluatie op hoog niveau, benchmarking en beheer) op de sociaaleconomische en educatieve ontwikkeling van de gehele regio, en door het voorkomen van een „braindrain” en bij te dragen aan mogelijke nieuwe industriële ontwikkelingen;

GEZIEN Verordening (EG) nr. 723/2009, die voorziet in een gemeenschappelijk rechtskader voor de consortia voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (Eric), hierna „de verordening” genoemd;

ERKENNENDE dat de verordening een passend rechtskader voor een versterkte coöperatieve onderneming vormt;

OVERWEGENDE dat op basis van het memorandum van overeenstemming „For the Establishment of an European Research Infrastructure Consortium (Eric) of Analytical Research Infrastructures — Central European Research Infrastructure Consortium — „Ceric-Eric””, ondertekend tijdens de vergadering van 26 juni 2011 van de „Salzburggroep” van ministers van Onderzoek de belanghebbende leden besloten een werkgroep op te richten om alle voorbereidende activiteiten te verrichten die nodig zijn voor de oprichting van een Eric;

NA ONDERZOEK van het verslag van deze werkgroep, dat onder meer bevestigt dat de verordening het meest geschikte rechtskader voor hun coöperatieve onderneming is;

GELET op de steun die het Ceric-Eric-concept heeft ontvangen van de „Salzburggroep” van de Midden-Europese ministers van Onderzoek tijdens de vergadering van Bregenz van 26 juni 2011, en de verklaring waarin de leden toezeggen een begin te maken met Ceric-Eric, ondertekend in Wenen op 31 augustus 2012;

GELET op de steun die wordt gegeven aan het Ceric-Eric-concept in de „Verklaring van Triëst” die is aangenomen tijdens de ministeriële bijeenkomst over wetenschap en technologie in 2011 in het kader van het „Midden-Europees Initiatief (CEI)”, nog eens bevestigd tijdens de vergadering van 19 september 2012;

OVERWEGENDE dat de leden de Europese Commissie verzoeken Ceric-Eric op te richten als juridische entiteit van het Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC),

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Oprichting, naam en statutaire zetel

1.   Er wordt een gedistribueerde Europese onderzoeksinfrastructuur opgericht, genaamd het „Consortium voor een Midden-Europese onderzoeksinfrastructuur”, hierna „Ceric-Eric” genoemd.

2.   De statutaire zetel van Ceric-Eric bevindt zich in Triëst (Italië). De Algemene Vergadering overweegt ten minste om de vijf jaar of de statutaire zetel in hetzelfde land moet blijven of moet worden overgebracht naar het grondgebied van een ander lid. Het lid waar de statutaire zetel zich bevindt, verschaft via een vertegenwoordigende entiteit, zoals omschreven in artikel 2, de middelen voor de gemeenschappelijke centrale operationele activiteiten van Ceric-Eric, met inbegrip van alle financiële middelen die hiervoor nodig zijn, in overeenstemming met artikel 6.

Artikel 2

Vertegenwoordigende entiteit

1.   Elk lid kan één „Vertegenwoordigende entiteit” aanwijzen, zijnde een openbare entiteit, met inbegrip van regionale of particuliere entiteiten met een openbaredienstverleningstaak, overeenkomstig lid 3, voor het uitvoeren van specifieke rechten en verplichtingen die bij uitsluiting zijn gedelegeerd in rechtstreeks verband met het toepassingsgebied en de activiteiten van Ceric-Eric.

2.   De Vertegenwoordigende entiteit is een instelling die steun kan bieden aan de wetenschappelijke/technische exploitatie van Ceric-Eric, met inbegrip van de verlening van toegang tot één voorziening („partnervoorziening”) waarvan zij de eigendom heeft en die de wetenschappelijke en technische capaciteiten heeft om bij te dragen aan de gemeenschappelijke strategische doelstellingen, doeleinden en de toegangsmogelijkheden zoals omschreven in de artikelen 5 en 6.

3.   Elk lid stelt de Algemene Vergadering in kennis van elke wijziging van zijn vertegenwoordigende entiteit, van de specifieke rechten en verplichtingen die aan haar zijn gedelegeerd, van de beëindiging van de aanstelling of van andere relevante wijzigingen, indien van toepassing. De Algemene Vergadering stelt interne regels vast waarin de omvang van de activiteiten en de rol van de vertegenwoordigende entiteiten worden bepaald, in het bijzonder wat de procedures voor het verstrekken van bijdragen in natura betreft.

4.   Elk lid of elke vertegenwoordigende entiteit legt de Algemene Vergadering ter goedkeuring één voorziening als partnervoorziening voor. De partnervoorziening binnen de Vertegenwoordigende entiteit wordt duidelijk omschreven om op adequate wijze te kunnen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de deelname aan de wetenschappelijke en technische activiteiten van Ceric-Eric.

5.   De partnervoorziening wordt geëvalueerd volgens de procedure van artikel 12, lid 3, onder h), en is het enige nationale referentiepunt om de toegang en de hulpverlening aan onderzoekers en technici alsook hun internationale opleiding en benchmarking te stimuleren en te ondersteunen.

Artikel 3

Toetreding van nieuwe leden

1.   Ceric-Eric staat open voor toetreding van nieuwe leden die beschikken over een uitstekende analytische voorziening of voorzieningen voor monstervoorbereiding overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, die kunnen worden gebruikt voor de ontwikkeling en/of de terbeschikkingstelling van passende technische en wetenschappelijke deskundigheid en middelen, en voor de toepassing van het opentoegangbeleid.

2.   De toetreding van nieuwe leden wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Algemene Vergadering.

3.   De Algemene Vergadering stelt criteria en procedures op voor de beoordeling van partnervoorzieningen van nieuwe leden.

Artikel 4

Waarnemers

1.   De lidstaten van de Europese Unie, derde landen en intergouvernementele organisaties kunnen de status van waarnemer in Ceric-Eric krijgen door middel van specifieke overeenkomsten die ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Algemene Vergadering zoals bepaald in artikel 12, lid 3, onder a).

2.   De waarnemers zijn:

a)

landen of intergouvernementele organisaties, in het bijzonder wanneer zij voornemens zijn het volwaardige lidmaatschap aan te vragen terwijl zij nog bezig zijn met de ontwikkeling van geschikte partnervoorzieningen;

b)

landen en intergouvernementele organisaties die betrokken zijn bij gezamenlijke projecten met een specifiek toepassingsgebied en een specifieke tijdsduur.

3.   Elke waarnemer mag één vertegenwoordiger aanwijzen die de Algemene Vergadering bijwoont zonder stemrecht.

Artikel 5

Doelstellingen, taken en activiteiten

1.   Ceric-Eric heeft als doel, bij te dragen aan Europees onderzoek en technologische ontwikkeling van topniveau en aan demonstratieprogramma's en projecten, en aldus een toegevoegde waarde te bieden voor de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte (EOR) en het innovatiepotentieel ervan, en daarbij de gunstige invloed ervan op de wetenschappelijke, industriële en economische ontwikkeling te stimuleren.

2.   Ceric-Eric moet de integratie bevorderen van nationale multidisciplinaire capaciteiten van de overwegend in Midden-Europa functionerende partnervoorzieningen van de leden op het gebied van analyse, synthese en monstervoorbereiding in een unieke, op EU niveau verdeelde onderzoeksinfrastructuur, die onderzoekers op de hele wereld ter beschikking moet staan. Ceric-Eric moet in het kader van een internationaal systeem voor toegang en collegiale toetsing op voorstel van de leden gratis vrije toegang op basis van prestatie en beschikbare bronnen bieden, en een optimaal gebruik van bronnen en van beschikbare knowhow garanderen.

3.   Ceric-Eric mag beperkte economische activiteiten uitoefenen op voorwaarde dat die nauw verbonden zijn met zijn belangrijkste taak en dat de verrichting daarvan niet in gevaar wordt gebracht.

4.   Om zijn doelstellingen te bereiken, moet Ceric-Eric met name:

a)

het volledige wetenschappelijke potentieel van de Midden-Europese ruimte op het gebied van synchrotronlicht en andere microscopische sonden voor analyse- en modificatietechnieken benutten, met name voor voorbereiding en karakterisering van materialen, structurele onderzoeken en beeldvorming in de biowetenschappen, nanowetenschap en nanotechnologie, op het gebied van cultureel erfgoed en in de milieu- en materiaalwetenschappen. Dit moet worden bereikt door nauwe samenwerking met de gebruikersgemeenschappen, de ontwikkeling en beschikbaarstelling van een reeks aanvullende bronnen en instrumenten, efficiënte diensten en de optimale voorwaarden voor de gebruikers en door actief op zoek te gaan naar en banden aan te knopen met potentiële nieuwe gebruikers;

b)

gebruikers die in het kader van een internationale collegiale toetsing op grond van hun kwaliteit zijn uitgekozen, gratis toegang bieden. Door deze aanpak moeten in de deelnemende landen de mogelijkheden tot verbetering van de kwaliteit en de effectiviteit van hun onderzoeksgroepen door internationale samenwerking/internationale concurrentie worden ondersteund;

c)

optimaal gebruikmaken van middelen en know-how door coördinatie van onderzoek en ontwikkeling van nieuwe technologieën, door de bevordering en de coördinatie van gezamenlijke opleiding van wetenschappelijk en technisch personeel en jonge onderzoekers, en door samenwerking met gemeenschappen en het bedrijfsleven in de buurlanden;

d)

een gemeenschappelijke strategie en beleid voor de bescherming en het gebruik van intellectuele-eigendomsrechten en knowhow ontwikkelen, waarbij industriële ontwikkelingen en gebruikers worden ondersteund;

e)

zorgen voor een efficiënte interne en externe communicatie, met gecoördineerde activiteiten op het gebied van promotie, zoeken naar nieuwe gebruikers en marketing;

f)

financiering aanvragen.

Artikel 6

Middelen

1.   De aan Ceric-Eric beschikbaar gestelde middelen bestaan uit:

a)

bijdragen in natura van de leden of vertegenwoordigende entiteiten voor normale activiteiten van Ceric-Eric. Wanneer de Algemene Vergadering bij consensus toestemt, kunnen de leden of de vertegenwoordigende entiteiten ook financiële bijdragen geven, mits aan de voorwaarden en beperkingen van artikel 12 is voldaan.

b)

bijdragen in natura en/of financiële bijdragen van de leden, waarnemers en/of andere publieke of particuliere entiteiten voor specifieke projecten van Ceric-Eric. De Algemene Vergadering keurt specifieke projecten en daarmee samenhangende verplichtingen goed overeenkomstig artikel 9. Voor bijdragen in natura gelden specifieke boekhoudkundige bepalingen.

c)

financiële subsidies, dragers, bijdragen van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. De Algemene Vergadering stelt regels en procedures vast voor het gebruik van inkomsten uit de externe contracten en bijdragen, goedgekeurd door de Algemene Vergadering overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder l), met name uit door de EU gefinancierde activiteiten.

d)

inkomsten uit beperkte economische activiteiten. Ceric-Eric mag beperkte economische activiteiten uitoefenen, zoals de gezamenlijke ontwikkeling van commerciële diensten. Deze diensten moeten financieel zelfvoorzienend zijn en de initiële investeringen afdekken voor de hele duur en de omvang ervan. Opbrengsten moeten apart worden vermeld.

e)

andere inkomsten en financiële middelen. Met het oog op de ontwikkeling van specifieke activiteiten of projecten die onder het toepassingsgebied van artikel 5 vallen, mag Ceric-Eric leningen afsluiten, onder voorbehoud van goedkeuring door de Algemene Vergadering met gekwalificeerde meerderheid van de leden, zoals bepaald in artikel 12.

f)

gratis prestaties en subsidies zoals die van charitatieve instellingen, loterijfondsen en entiteiten zonder winstoogmerk. Met goedkeuring van de Algemene Vergadering mag Ceric-Eric subsidies, speciale bijdragen, giften, schenkingen en andere betalingen aannemen van elke natuurlijke persoon of juridische entiteit, zoals een charitatieve instelling of een loterijfonds, voor de taken en activiteiten die in de statuten zijn vastgelegd.

2.   De middelen die beschikbaar zijn voor Ceric-Eric mogen uitsluitend worden gebruikt voor de uitvoering van de in artikel 5 genoemde taken en werkzaamheden.

3.   De capaciteiten van Ceric-Eric worden gebaseerd op bijdragen in natura van de leden of vertegenwoordigende entiteiten om het gemeenschappelijke doel te verwezenlijken. Deze bijdragen — zoals gemeenschappelijk gebruik van faciliteiten, toegangverlening tot faciliteiten, gespecialiseerde technische competenties en voorzieningen, opleiding — worden geëvalueerd en verantwoord, zodat de waarde ervan als bijdragen in natura aan Ceric-Eric kan worden geboekt.

4.   Bovendien kunnen instrumentele en andere in natura geleverde middelen ook toegangstijd tot instrumenten, gedetacheerd personeel en andere soorten middelen zoals overeengekomen door de leden of vertegenwoordigende entiteiten omvatten. De Algemene Vergadering stelt een gemeenschappelijk boekhoudsysteem vast, alsmede regels voor de goedkeuring van bijdragen in natura, de raming van de waarde, de vaststelling van de kosten en de beoordeling van de kredietwaardigheid. De waarde van deze bijdragen in natura moet worden opgenomen in de jaarlijkse begroting en in de desbetreffende financiële verslagen.

Artikel 7

Begrotingsjaar, jaarrekeningen en begrotingsbeginselen

1.   Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december. De jaarrekening omvat de overeengekomen waarde van ontvangen bijdragen in natura en andere ontvangsten, als bedoeld in artikel 6.

2.   De jaarrekeningen en de jaarlijkse begrotingen worden goedgekeurd door de Algemene Vergadering. De jaarrekening wordt goedgekeurd binnen vier maanden of, in uitzonderlijke gevallen, binnen zes maanden na afloop van het begrotingsjaar. De jaarrekeningen gaan vergezeld van een verslag over het beheer op financieel en begrotingsgebied voor het betrokken begrotingsjaar.

3.   Wat de opstelling, neerlegging, controle en openbaarmaking van de jaarrekening betreft, is Ceric-Eric onderworpen aan de voorschriften van de toepasselijke nationale wet- en regelgeving.

4.   Ceric-Eric houdt rekening met bijdragen in natura en financiële bijdragen en lasten en zorgt voor een goed financieel beheer met het oog op een evenwichtige begroting.

5.   Vrijstellingen van btw, accijnzen en andere heffingen, op basis van de artikelen 143, lid 1, onder g), en 151, lid 1, onder b), van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (1), in overeenstemming met de artikelen 50 en 51 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad (2), en op basis van artikel 12 van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad (3), gelden alleen voor aankopen door Ceric-Eric en aankopen door elk lid, in rechtstreeks verband met en voor het officiële en exclusieve gebruik van Ceric-Eric, mits deze aankopen uitsluitend zijn gedaan met het oog op de niet-economische activiteiten van Ceric-Eric en in overeenstemming met die activiteiten. Btw-vrijstellingen zijn beperkt tot aankopen met een waarde van meer dan 300 EUR.

6.   Ceric-Eric boekt de kosten en ontvangsten van zijn economische activiteiten afzonderlijk en vraagt daarvoor marktprijzen of — wanneer deze niet kunnen worden vastgesteld — de volledige kosten plus een redelijke marge. Deze activiteiten vallen niet onder de belastingvrijstellingen.

Artikel 8

Gebruikerstoegangsbeleid

1.   Ceric-Eric biedt externe gebruikers gratis vrije toegang tot de wetenschappelijke voorzieningen van de partnervoorzieningen, via een gemeenschappelijk toegangspunt en door middel van selectie op basis van een internationaal systeem van collegiale toetsing, met als enig criterium de wetenschappelijke kwaliteit van de voorgenomen experimenten, om zo een open werkmodus („ERA open Operation mode”) te ontwikkelen en de beste internationale gebruikers aan te trekken. Daartoe neemt Ceric-Eric alle mogelijke maatregelen om een vrije open toegang tot de wetenschappelijke voorzieningen te garanderen.

2.   Gebruikers die voor onderzoek voor eigen gebruik en/of voor opleiding en onderwijs toegang tot technische en/of wetenschappelijke diensten nodig hebben en krijgen, mogen eveneens worden toegelaten indien dit niet in strijd is met het opentoegangbeleid en mits de kosten van de diensten naar behoren worden vergoed.

3.   De Algemene Vergadering stelt strategieën en procedures voor gebruikerstoegangsbeleid op, voor zowel „openbaar” onderzoek als voor onderzoek voor eigen gebruik.

Artikel 9

Aansprakelijkheid

1.   Ceric-Eric is aansprakelijk voor zijn schulden.

2.   De financiële aansprakelijkheid van de leden, of hun vertegenwoordigende entiteiten, voor de schulden van Ceric-Eric is beperkt tot hun respectieve jaarlijkse bijdragen aan Ceric-Eric.

3.   Ceric-Eric sluit passende verzekeringen af ter dekking van de risico's die inherent zijn aan de opbouw en de exploitatie van de Ceric-Eric-infrastructuur.

4.   De verplichtingen in verband met specifieke projecten die namens een of meer leden en/of waarnemers binnen Ceric-Eric worden uitgevoerd, worden vastgesteld door de Algemene Vergadering. Daarnaast stelt de Algemene Vergadering de aansprakelijkheid vast voor andere kwesties die hiermee samenhangen, bijvoorbeeld in verband met het gebruik van bijdragen in natura, waaronder die van waarnemers en externe financieringsentiteiten.

HOOFDSTUK II

BESTUUR

Artikel 10

Bestuursorganen van Ceric-Eric

De bestuursorganen van Ceric-Eric zijn de Algemene Vergadering, de uitvoerend directeur, de Raad van directeuren van partnervoorzieningen en het Internationaal Wetenschappelijk en Technisch Raadgevend Comité (Istac).

Artikel 11

Algemene Vergadering

1.   Elk lid wordt in de Algemene Vergadering vertegenwoordigd door ten hoogste twee afgevaardigden. De afgevaardigden worden door het lid benoemd voor een termijn van drie jaar. Het mandaat van de afgevaardigden kan drie maanden vóór het einde van de termijn worden vernieuwd. Elk lid stelt de voorzitter van de Algemene Vergadering onverwijld schriftelijk in kennis van de benoeming of de beëindiging van de benoeming van zijn afgevaardigden. Indien één of beide afgevaardigden van een lid niet in staat zijn een vergadering bij te wonen en zij door een ander bevoegd persoon moeten worden vertegenwoordigd, stuurt het betrokken lid de voorzitter van de Algemene Vergadering overeenkomstig het reglement van orde van de Algemene Vergadering voorafgaand aan de vergadering een schriftelijke kennisgeving.

2.   De afgevaardigden kunnen worden vergezeld door adviseurs en deskundigen overeenkomstig het reglement van orde van de Algemene Vergadering.

3.   Elk lid heeft één ondeelbare stem en wordt vertegenwoordigd wanneer ten minste één gemachtigde aanwezig is in persoon of per teleconferentie overeenkomstig het reglement van orde van de Algemene Vergadering.

4.   De overeenkomstig artikel 15 benoemde voorzitter van de Istac woont de bijeenkomsten van de Algemene Vergadering bij met adviserende stem.

5.   De bijeenkomst van de Algemene Vergadering is rechtsgeldig wanneer ten minste twee derde van de leden zijn vertegenwoordigd. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, wordt een tweede bijeenkomst van de Algemene Vergadering bijeengeroepen met dezelfde agenda, en wel zo spoedig als volgens het reglement van orde van de Algemene Vergadering mogelijk is. Behalve voor de in artikel 12, leden 2 en 3, bedoelde aangelegenheden wordt bij een tweede bijeenkomst van de Algemene Vergadering het quorum geacht te zijn bereikt indien ten minste de helft van de leden is vertegenwoordigd.

6.   De voorzitter van de Algemene Vergadering wordt uit de afgevaardigden verkozen met een gekwalificeerde meerderheid zoals bedoeld in artikel 12 voor een termijn van drie jaar. Op voorstel van de voorzitter kan er een vicevoorzitter worden gekozen met dezelfde meerderheid en voor dezelfde termijn als de voorzitter. Bij afwezigheid van de voorzitter en de ondervoorzitter wordt de Algemene Vergadering voorgezeten door de afgevaardigde met de hoogste anciënniteit wat benoeming betreft.

7.   Besluiten van de Algemene Vergadering worden genomen overeenkomstig artikel 12.

8.   De Algemene Vergadering komt ten minste een keer per jaar bijeen. De Algemene Vergadering wordt ook bijeengeroepen op verzoek van ten minste drie leden, of van de uitvoerend directeur, indien dit noodzakelijk is in het belang van Ceric-Eric.

9.   De Algemene Vergadering stelt haar eigen reglement van orde op overeenkomstig de statuten.

10.   De kosten van deelname aan de Algemene Vergadering worden gedragen door de leden of hun vertegenwoordigende entiteiten.

11.   De plaatselijke organisatiekosten van de bijeenkomsten van de Algemene Vergaderingen worden beschouwd als een bijdrage in natura van het lid dat de vergadering organiseert.

Artikel 12

Bevoegdheden van de Algemene Vergadering en stemvereisten

1.   De Algemene Vergadering is het hoogste bestuursorgaan van Ceric-Eric en beslist over het beleid van Ceric-Eric op wetenschappelijk, technisch en administratief gebied. De Algemene Vergadering geeft de uitvoerend directeur passende instructies.

2.   De Algemene Vergadering beslist bij consensus over voorstellen tot wijziging van de statuten overeenkomstig de procedure die in de verordening is vastgesteld.

3.   De volgende kwesties moeten worden goedgekeurd door de Algemene Vergadering met een gekwalificeerde meerderheid van twee derde van de leden met stemrecht:

a)

toetreding van nieuwe leden en de status van waarnemers;

b)

voorstellen voor een contante bijdrage van leden, binnen de grenzen en voorwaarden die door elk lid zijn vastgesteld;

c)

organisatorische en functionele structuur van Ceric-Eric;

d)

reglement van orde van de Algemene Vergadering;

e)

financieel reglement en eventuele andere voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de statuten;

f)

benoeming van de voorzitter en leden van het Internationaal Raadgevend Wetenschappelijk en Technisch Comité;

g)

het opnemen van leningen;

h)

goedkeuring of weigering van een specifieke voorziening die door een lid wordt voorgesteld als partnervoorziening, gebaseerd op de evaluatie door de Istac of door een internationaal ad hoc-evaluatiecomité;

i)

benoeming of beëindiging van de benoeming van de uitvoerend directeur en de toekenning van bevoegdheden;

j)

beëindiging van de deelname aan Ceric-Eric van een lid dat niet aan zijn verplichtingen voldoet;

k)

afwikkeling van Ceric-Eric en de afwikkeling van de activa;

l)

goedkeuring van externe contracten en bijdragen.

4.   De volgende kwesties moeten worden goedgekeurd door de Algemene Vergadering met een gekwalificeerde meerderheid van twee derde van de aanwezige leden met stemrecht:

a)

verkiezing van de voorzitter en de vicevoorzitter van de Algemene Vergadering;

b)

vaststelling van het wetenschappelijk en technisch programma van Ceric-Eric;

c)

vaststelling van het jaarlijkse programma voor normale activiteiten en van de begroting van Ceric-Eric;

d)

goedkeuring van specifieke projecten en desbetreffende begrotingen;

e)

toekenning van gecrediteerde waarden voor bijdragen in natura;

f)

vaststelling van het jaarlijks activiteitenverslag;

g)

afsluiting van de jaarrekeningen;

h)

oprichting van raadgevende comités of andere organen.

5.   Tenzij anders bepaald in de statuten, worden alle andere besluiten van de Algemene Vergadering genomen met een meerderheid van de aanwezige en hun stem uitbrengende leden.

6.   Elk lid heeft één stem in de Algemene Vergadering, op voorwaarde dat de lidstaten van de Europese Unie of de geassocieerde landen op elk moment samen de meerderheid van de stemrechten hebben. Onthoudingen worden niet in aanmerking genomen voor het behalen van de meerderheid van de stemmen. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter van de Algemene Vergadering doorslaggevend.

7.   De Algemene Vergadering heeft tevens alle andere bevoegdheden en verricht alle andere taken die nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Ceric-Eric.

Artikel 13

Uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt benoemd door de Algemene Vergadering.

2.   De uitvoerend directeur is het uitvoerend orgaan en de wettelijk vertegenwoordiger van Ceric-Eric. De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van Ceric-Eric en woont de Algemene Vergaderingen bij met raadgevende stem.

3.   De uitvoerend directeur legt de Algemene Vergadering de volgende documenten voor:

a)

het jaarverslag over de Ceric-Eric activiteiten;

b)

in overleg met Istac en/of andere adviesorgaan, het voorstel voor het wetenschappelijk en technisch jaarprogramma van Ceric-Eric, samen met een beschrijving van de bijdragen in natura die door elk lid worden verstrekt;

c)

het voorstel voor de begroting van Ceric-Eric voor het komende begrotingsjaar, overeenkomstig het financieel reglement, met inbegrip van de boeking van de bijdragen in natura voor de gewone activiteiten en de specifieke projecten;

d)

de jaarrekeningen van het voorgaande begrotingsjaar;

e)

andere documenten die moeten worden besproken en goedgekeurd door de Algemene Vergadering.

Artikel 14

Raad van directeuren van partnervoorzieningen

1.   De raad van directeuren van partnervoorzieningen bestaat uit de directeuren van de partnervoorzieningen die zijn benoemd door de leden of vertegenwoordigende entiteiten.

2.   De raad van directeuren van partnervoorzieningen kiest uit zijn leden een voorzitter.

3.   De raad van directeuren van partnervoorzieningen ziet toe op de coördinatie van de uitvoering van de strategieën die door de Algemene Vergadering zijn goedgekeurd. Hij zorgt voor coherentie en consistentie bij Ceric-Eric en voor samenwerking tussen de leden.

4.   De raad van directeuren van partnervoorzieningen wordt door de uitvoerend directeur geraadpleegd over alle voorstellen die worden voorgelegd aan de Algemene Vergadering met betrekking tot:

a)

het voorstel voor het wetenschappelijk en technisch jaarprogramma van Ceric-Eric, samen met de bijdragen in natura die door elk lid worden verstrekt;

b)

het voorstel voor de begroting van Ceric-Eric voor het komende begrotingsjaar, overeenkomstig het financieel reglement, met inbegrip van de boeking van de bijdragen in natura voor de gewone activiteiten en de specifieke projecten.

5.   De modaliteiten voor de werking van de raad van directeuren van partnervoorzieningen worden vastgesteld in het reglement van orde dat moet worden goedgekeurd door de Algemene Vergadering.

Artikel 15

Internationaal Wetenschappelijk en Technisch Raadgevend Comité (Istac)

1.   De Algemene Vergadering benoemt overeenkomstig artikel 12 de Istac-leden; het moet gaan om prominente persoonlijkheden op de gebieden die relevant zijn voor Ceric-Eric, en hun aantal wordt vastgesteld door de Algemene Vergadering.

2.   Behoudens uitzonderlijke omstandigheden stelt het Istac uit zijn midden een voorzitter voor, die wordt benoemd door de Algemene Vergadering.

3.   Het Istac verstrekt onafhankelijk advies aan de Algemene Vergadering en aan de uitvoerend directeur over alle strategische kwesties en over de wetenschappelijke en technische activiteiten van Ceric-Eric.

4.   Het Istac evalueert met name voorstellen voor nieuwe partnervoorzieningen en de werkzaamheden van de bestaande voorzieningen, en adviseert de Algemene Vergadering over de aanvaarding en de voortzetting ervan.

5.   De functioneringskosten van het Istac worden op voet van gelijkheid gedragen door de leden, of door de Ceric-Eric-begroting.

Artikel 16

Onafhankelijk Comité van auditdeskundigen

1.   De Algemene Vergadering richt een Onafhankelijk Comité van auditdeskundigen op, dat certificeert dat de aankopen die zijn gedaan voor gebruik als bijdragen in natura, die door de Algemene Vergadering zijn opgenomen in de jaarlijkse begroting van Ceric-Eric, voldoen aan de eisen van artikel 7, lid 5.

2.   De leden van het Onafhankelijk Comité van auditdeskundigen worden benoemd door de Algemene Vergadering voor een termijn van drie jaar, die niet kan worden verlengd.

3.   Het Onafhankelijk Comité van auditdeskundigen wordt bijgestaan door technische deskundigen en brengt verslag uit op elke bijeenkomst van de Algemene Vergadering.

Artikel 17

Audit en effectbeoordeling

1.   Ceric-Eric-rekeningen en de algemene begrotingen en de waarde van de bijdragen in natura voor zijn activiteiten worden gecertificeerd door onafhankelijke auditoren die zijn aangewezen door de Algemene Vergadering. De kosten van deze audits komen ten laste van Ceric-Eric.

2.   Ceric-Eric verricht een periodieke evaluatie van de kwaliteit van zijn wetenschappelijke activiteiten, en een beoordeling van het effect ervan op de Europese onderzoeksruimte, op de regio's waar zijn partnervoorzieningen zijn gevestigd, en op internationaal niveau. Hierbij wordt zowel rekening gehouden met de uitvoering van Ceric-Eric als consortium als met de afzonderlijke partnervoorzieningen.

Artikel 18

Personeelsbeleid

1.   Ceric-Eric waarborgt gelijke behandeling en gelijke kansen voor zijn personeel en ondersteunt mobiliteit tussen de partners en in het algemeen binnen de Midden-Europese ruimte of daarbuiten. Ceric-Eric streeft naar het in dienst nemen van jonge personeelsleden zoals studenten, onderzoekers en technici voor opleiding in een internationaal-open milieu.

2.   Het personeel dat nodig is om de Ceric-Eric-activiteiten uit te voeren, wordt in de regel gedetacheerd naar Ceric-Eric door de leden of de vertegenwoordigende entiteiten, waarnemers of andere samenwerkende instellingen.

3.   De kosten in verband met de gedetacheerde medewerkers worden gedragen door het detacherende lid of de vertegenwoordigende entiteit en worden, behoudens uitzonderlijke gevallen, geboekt als deel van de bijdrage in natura. Detacheringen in verband met specifieke projecten of voor opleidingsdoeleinden kunnen ook worden geboekt in overeenstemming met de specifieke voorwaarden van het project.

4.   Het beleid en de interne voorschriften voor het in dienst nemen van personeel door Ceric-Eric worden vastgesteld door de Algemene Vergadering en gebaseerd op overeenkomsten voor bepaalde tijd.

Artikel 19

Intellectuele eigendom, vertrouwelijkheid en gegevensbeleid

1.   Intellectuele eigendom wordt verstaan in de betekenis zoals gedefinieerd in artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor intellectuele eigendom, gesloten op 14 juli 1967.

2.   De uitwisseling en integratie van intellectuele-eigendomsrechten tussen leden of vertegenwoordigende entiteiten is onderworpen aan interne voorschriften, goedgekeurd door de Algemene Vergadering met het oog op het vergroten van de toegevoegde waarde van intellectuele eigendom en van het effect op de regionale economieën en de economie van de EU. In de interne voorschriften wordt ook de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde gegevens geregeld.

3.   Intellectuele eigendom die is verkregen uit activiteiten die door Ceric-Eric zijn gefinancierd, zijn eigendom van Ceric-Eric.

4.   Ceric-Eric moet voldoen aan de geldende wetgeving inzake de bescherming van gegevens en privacy.

Artikel 20

Overdracht van technologie en samenwerking met de industrie

Ceric-Eric is verspreid over meerdere plaatsen en dient als contactpunt voor de Europese industrie door:

a)

verstrekking van O&O-contacten en samenwerking met de industrie, bijvoorbeeld door gezamenlijke ontwikkelingswerkzaamheden, prekwalificatie door de ontwikkeling van prototypes;

b)

verbetering van het economisch succes van individuele leden of vertegenwoordigende entiteiten door het opbouwen van synergie en gemeenschappelijke kenmerken bij de overdracht van kennis en technologie;

c)

nadruk te leggen op de betrokkenheid van de industrie en de kansen voor de industrie;

d)

bevordering en ondersteuning van het ontstaan van spin-off-bedrijven uit het onderzoek.

Artikel 21

Aanbestedingsbeleid

Het aanbestedingsbeleid van Ceric-Eric is gebaseerd op de beginselen van transparantie, non-discriminatie en mededinging, en moet tevens garanderen dat de inschrijvingen voldoen aan de hoogste technische, financiële en leveringstechnische vereisten; de industrie moet vroegtijdig worden ingelicht over de vereiste specificaties voor de vervaardiging van geavanceerde componenten en systemen.

Artikel 22

Communicatie en verspreiding

1.   De taken en activiteiten van Ceric-Eric zijn gericht op de versterking van het Europees onderzoek, en de communicatie- en verspreidingsactiviteiten moeten deze strategische aanpak ondersteunen.

2.   Ceric-Eric bevordert de verspreiding van wetenschappelijke publicaties en technisch-wetenschappelijke kennis die voortvloeit uit zijn activiteiten aan de wetenschappelijke gemeenschap, de industrie en het grote publiek.

3.   Ceric-Eric onderhoudt indien nodig contact met de betrokken beleidsmakers om zijn doelstellingen te bereiken.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Werktaal

De werktaal van Ceric-Eric is het Engels.

Artikel 24

Geldigheidsduur en opzegging

1.   Ceric-Eric wordt opgericht voor een eerste termijn van tien jaar en wordt vervolgens automatisch met telkens tien jaar verlengd.

2.   Leden kunnen hun lidmaatschap van Ceric-Eric na een eerste termijn van vijf jaar opzeggen door middel van een schriftelijke, één jaar vooraf in te dienen kennisgeving. De opzegging wordt van kracht aan het einde van het financiële jaar volgende op dat waarin de kennisgeving is ingediend, of op een latere datum die door het lid wordt voorgesteld.

3.   Een opzeggend lid blijft gebonden aan alle lopende verplichtingen en verbintenissen jegens Ceric-Eric en derde partijen die bestonden op het tijdstip waarop de opzegging van kracht is geworden, en aan eventuele vergoedingen van chade ten laste van Ceric-Eric als gevolg van besluiten of handelingen die dateren van vóór het moment van de opzegging.

Artikel 25

Niet-nakoming van verplichtingen

Indien een lid niet aan zijn belangrijkste verplichtingen krachtens de statuten voldoet, is het niet langer lid van Ceric-Eric na een besluit van de Algemene Vergadering, genomen met een gekwalificeerde meerderheid van twee derde van de leden met stemrecht. Het in gebreke blijvende lid heeft geen stemrecht bij het desbetreffende besluit.

Artikel 26

Ontbindingsvoorwaarden

Ceric-Eric worden ontbonden als gevolg van

a)

opzegging van een of meer leden waardoor niet langer aan de voorschriften van de verordening kan worden voldaan;

b)

de onmogelijkheid om de doelstellingen van Ceric-Eric te verwezenlijken;

c)

onderlinge overeenstemming van de leden.

Artikel 27

Liquidatie en afwikkeling van de activa

1.   In geval van ontbinding van Ceric-Eric, blijft Ceric-Eric gebonden aan alle lopende verplichtingen en verbintenissen jegens derden.

2.   Voor de liquidatie van Ceric-Eric als gevolg van een van de in artikel 26 genoemde voorwaarden voor ontbinding is een besluit vereist van de Algemene Vergadering, genomen met een gekwalificeerde meerderheid van twee derde van alle leden met stemrecht, en de liquidatie moet worden gemeld aan de Europese Commissie overeenkomstig artikel 16 van de verordening. Bij dit besluit wordt ten minste het volgende vastgesteld:

a)

aantal curatoren en werkingsregels van het comité van vereffenaars, indien er sprake is van meerdere vereffenaars;

b)

benoeming van de curatoren en aanwijzing van de curatoren die de wettelijke vertegenwoordiger van de liquidatie van Ceric-Eric zijn;

c)

de criteria van de ontbinding, met inbegrip van de mogelijke overdracht van de activiteiten aan een andere juridische entiteit, en de bevoegdheden van de curatoren.

Artikel 28

Wijziging van de statuten

Voorstellen voor wijzigingen van de statuten worden goedgekeurd door de Algemene Vergadering bij consensus en ingediend bij de Commissie overeenkomstig artikel 11 van de verordening.

Artikel 29

Geconsolideerde versie van de statuten

Deze statuten worden bijgewerkt en worden ter beschikking gesteld van het publiek op de website van Ceric-Eric en op zijn statutaire zetel. Iedere wijziging van de statuten wordt duidelijk aangegeven met een toelichting waarin wordt vermeld of het wijzigingsvoorstel een essentieel of niet-essentieel onderdeel van de statuten betreft overeenkomstig artikel 11 van de verordening en de voor goedkeuring gevolgde procedure.


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 77 van 23.3.2011, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG (PB L 9 van 14.1.2009, blz. 12).