|
ISSN 1977-0758 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
|
|
|
Rectificaties |
|
|
|
* |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 632/2014 VAN DE COMMISSIE
van 13 mei 2014
tot goedkeuring van de werkzame stof flubendiamide overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor vóór 14 juni 2011 een besluit is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor flubendiamide is bij Beschikking 2006/927/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan. |
|
(2) |
Griekenland heeft op 30 maart 2006 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Bayer CropScience AG een aanvraag ontvangen tot opneming van de werkzame stof flubendiamide in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2006/927/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht kan worden aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen. |
|
(3) |
Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. Griekenland, de aangewezen lidstaat-rapporteur, heeft op 1 september 2008 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend. Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie (4) is de aanvrager op 14 juli 2011 om aanvullende informatie verzocht. In april 2012 heeft Griekenland de evaluatie van de aanvullende informatie ingediend in de vorm van een bijgewerkt ontwerpbeoordelingsverslag. |
|
(4) |
Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over de risicobeoordeling van de werkzame stof flubendiamide als bestrijdingsmiddel (5) op 1 juli 2013 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 20 maart 2014 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor flubendiamide. |
|
(5) |
Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die flubendiamide bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet flubendiamide worden goedgekeurd. |
|
(6) |
Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien. |
|
(7) |
Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die flubendiamide bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en evaluatie van de bijwerking van het volledige dossier conform bijlage III, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing volgens de uniforme beginselen. |
|
(8) |
Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (6) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, problemen kan opleveren. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen geen nieuwe verplichtingen op. |
|
(9) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (7) dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Goedkeuring van de werkzame stof
De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof flubendiamide wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.
Artikel 2
Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen
1. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 moeten de lidstaten indien nodig de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die flubendiamide als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 28 februari 2015 wijzigen of intrekken.
Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name of aan de voorwaarden van bijlage I bij deze verordening is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in de kolom betreffende de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van Richtlijn 91/414/EEG en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan de eisen van bijlage II bij voornoemde richtlijn voldoet.
2. In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen, als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat flubendiamide bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 augustus 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:
|
a) |
als flubendiamide de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 29 februari 2016 wordt gewijzigd of ingetrokken, of |
|
b) |
als het gewasbeschermingsmiddel naast flubendiamide nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 29 februari 2016 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken. |
Artikel 3
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 4
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 mei 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(3) Beschikking 2006/927/EG van de Commissie van 13 december 2006 houdende de principiële erkenning dat het dossier dat is ingediend voor grondig onderzoek met het oog op de eventuele opneming van flubendiamide in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig is (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 54).
(4) Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn niet op de markt waren (PB L 53 van 26.2.2011, blz. 51).
(5) EFSA Journal 2013; 11(7):3270. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu.
(6) Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10).
(7) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
BIJLAGE I
|
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid (1) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||
|
Flubendiamide CAS-nr.: 272451-65-7 CIPAC-nr.: 788 |
3-jood-N'-(2-mesyl-1,1-dimethylethyl)-N-{4-[1,2,2,2-tetrafluor-1-(trifluormethyl)ethyl]-o-tolyl}ftaalamide |
≥ 960 g/kg |
1 september 2014 |
31 augustus 2024 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over flubendiamide (en met name met de aanhangsels I en II) dat op 20 maart 2014 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:
De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten. |
(1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
BIJLAGE II
In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:
|
Nummer |
Benaming, identificatienummers |
IUPAC-benaming |
Zuiverheid (*1) |
Datum van goedkeuring |
Geldigheidsduur |
Specifieke bepalingen |
||||
|
„74 |
Flubendiamide CAS-nr.: 272451-65-7 CIPAC-nr.: 788 |
3-jood-N'-(2-mesyl-1,1-dimethylethyl)-N-{4-[1,2,2,2-tetrafluor-1-(trifluormethyl)ethyl]-o-tolyl}ftaalamide |
≥ 960 g/kg |
1 september 2014 |
31 augustus 2024 |
Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over flubendiamide (en met name met de aanhangsels I en II) dat op 20 maart 2014 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:
De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.”. |
(*1) Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/6 |
VERORDENING (EU) Nr. 633/2014 VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad en van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de specifieke voorschriften voor het hanteren van grof vrij wild en voor de postmortemkeuring van vrij wild
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 10, leden 1 en 2,
Gezien Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (2), en met name artikel 17, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EG) nr. 853/2004 stelt specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong vast. Zij bevat onder meer voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vlees van vrij wild. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat dergelijk vlees alleen in de handel wordt gebracht als het wordt geproduceerd overeenkomstig bijlage III, sectie IV, bij die verordening. |
|
(2) |
In Richtlijn 89/662/EEG van de Raad (3) wordt bepaald dat de lidstaten erop moeten toezien dat veterinaire controles bij de oorsprong en ter bestemming worden verricht op producten van dierlijke oorsprong die binnen de EU in de handel worden gebracht. |
|
(3) |
Uit de audits die het Voedsel- en Veterinair Bureau van de Europese Commissie op het niveau van de Unie heeft uitgevoerd in de lidstaten, is naar voren gekomen dat het verhandelen van niet-gevild grof vrij wild van een jachtlocatie naar een erkende wildverwerkingsinrichting die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, een gangbare praktijk is voor een aanzienlijk deel van het in de Unie geproduceerde vlees van vrij wild. |
|
(4) |
Deze praktijk heeft geleid tot onzekerheden over de praktische toepassing van de huidige bepalingen van Verordening (EG) nr. 853/2004 en de noodzaak om te voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 89/662/EEG, en met name aan de verplichting om te zorgen voor een passend niveau van officiële controles bij de oorsprong. |
|
(5) |
Om ervoor te zorgen dat de bepalingen van Verordening (EG) nr. 853/2004 en van Richtlijn 89/662/EEG worden nageleefd, is daarom een aanvulling nodig op de bepalingen van Verordening (EG) nr. 853/2004 betreffende het vervoer van en de handel in niet-gevild grof vrij wild in de vorm van certificering van de naleving van de EU-bepalingen op de plaats van oorsprong. Om onevenredig hoge administratieve lasten te vermijden, moet een alternatieve aanpak op basis van een verklaring van een deskundige worden toegestaan indien de wildverwerkingsinrichting in de buurt van het jachtterrein zich in een andere lidstaat bevindt. |
|
(6) |
Verordening (EG) nr. 853/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(7) |
Bijlage I, sectie IV, hoofdstuk VIII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004 bevat de specifieke voorschriften voor officiële controles betreffende vlees van vrij wild. Volgens de bepalingen van dat hoofdstuk moet de officiële dierenarts van de wildverwerkingsinrichting bij de postmortemkeuring rekening houden met de verklaring of de informatie die de bij de jacht betrokken deskundige heeft verstrekt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004. In gevallen waarin niet-gevild grof vrij wild wordt vervoerd vanuit een jachtlocatie in een andere lidstaat, dienen de officiële dierenartsen tevens te controleren of de zending vergezeld gaat van het desbetreffende certificaat en rekening te houden met de informatie in dat certificaat. |
|
(8) |
Verordening (EG) nr. 854/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2014 voor alle zendingen die vanaf die datum in de lidstaten van bestemming aankomen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
(2) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.
(3) Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13).
BIJLAGE I
In bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 komt punt 8 als volgt te luiden:
|
„8. |
Bovendien mag niet-gevild grof vrij wild:
|
BIJLAGE II
In bijlage I, sectie IV, hoofdstuk VIII, deel A, bij Verordening (EG) nr. 854/2004 wordt het volgende punt 2 bis toegevoegd:
|
„2 bis. |
De officiële dierenarts moet controleren dat niet-gevild grof vrij wild dat vanuit het grondgebied van een andere lidstaat naar de wildverwerkingsinrichting wordt vervoerd, vergezeld gaat van een gezondheidscertificaat volgens het model in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 636/2014 van de Commissie (*1) of de verklaring(en) in overeenstemming met bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, punt 8, onder b), bij Verordening (EG) nr. 853/2004. De officiële dierenarts moet rekening houden met de inhoud van dat certificaat of die verklaring(en). |
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/9 |
VERORDENING (EU) Nr. 634/2014 VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van Interpretatie 21 van het International Financial Reporting Interpretations Committee
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) is een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd. |
|
(2) |
Op 20 mei 2013 heeft de International Accounting Standards Board Interpretatie 21 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) Heffingen gepubliceerd. |
|
(3) |
Bij de toepassing van International Accounting Standard 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa hebben zich uiteenlopende praktijken ontwikkeld wat het tijdstip betreft waarop een entiteit overgaat tot de opname van een verplichting tot betaling van een heffing. |
|
(4) |
Doel van IFRIC-interpretatie 21 is leidraden te verschaffen voor een passende administratieve verwerking van heffingen die onder het toepassingsgebied van International Accounting Standard 37 vallen, zodat jaarrekeningen beter vergelijkbaar zijn voor gebruikers. |
|
(5) |
Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van de European Financial Reporting Advisory Group heeft bevestigd dat IFRIC-interpretatie 21 beantwoordt aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. |
|
(6) |
Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRIC-interpretatie 21 Heffingen ingevoegd.
Artikel 2
Elke onderneming past IFRIC-interpretatie 21 Heffingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 17 juni 2014 van start gaat.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1
(2) Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).
BIJLAGE
INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARDS
IFRIC 21 IFRIC-interpretatie 21 Heffingen (*1)
REFERENTIES
|
— |
IAS 1 |
Presentatie van de jaarrekening |
|
— |
IAS 8 |
Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten |
|
— |
IAS 12 |
Winstbelastingen |
|
— |
IAS 20 |
Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun |
|
— |
IAS 24 |
Informatieverschaffing over verbonden partijen |
|
— |
IAS 34 |
Tussentijdse financiële verslaggeving |
|
— |
IAS 37 |
Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa |
|
— |
IFRIC 6 |
Verplichtingen die voortvloeien uit deelneming aan een specifieke markt — Afgedankte elektrische en elektronische apparatuur |
ACHTERGROND
|
1. |
De overheid kan een entiteit een heffing opleggen. Het IFRS Interpretations Committee heeft verzoeken ontvangen om leidraden te verschaffen over hoe heffingen administratief moeten worden verwerkt in de jaarrekening van de entiteit die de heffing betaalt. Het betreft meer in het bijzonder de vraag wanneer moet worden overgegaan tot de opname van een verplichting tot betaling van een heffing die administratief is verwerkt overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. |
TOEPASSINGSGEBIED
|
2. |
Deze interpretatie heeft betrekking op de administratieve verwerking van een verplichting tot betaling van een heffing indien deze verplichting onder het toepassingsgebied van IAS 37 valt. Zij heeft ook betrekking op de administratieve verwerking van een verplichting tot betaling van een heffing waarvan timing en bedrag zeker zijn. |
|
3. |
Deze interpretatie heeft geen betrekking op de administratieve verwerking van de kosten die uit de opname van een verplichting tot betaling van een heffing voortvloeien. Entiteiten moeten andere standaarden toepassen om uit te maken of uit de opname van een verplichting tot betaling van een heffing een actief of een last voortvloeit. |
|
4. |
Voor de toepassing van deze interpretatie is een heffing een door de overheid krachtens wetgeving (d.w.z. wetten en/of regelgeving) aan entiteiten opgelegde uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen, met uitzondering van:
„Overheid” verwijst naar lokale, nationale of internationale overheden, overheidsinstellingen en gelijkaardige instanties. |
|
5. |
Een door een entiteit gedane betaling voor de verwerving van een actief, dan wel voor de verrichting van diensten op grond van een contractuele overeenkomst met de overheid voldoet niet aan de definitie van een heffing. |
|
6. |
Een entiteit is niet verplicht deze interpretatie toe te passen op verplichtingen die uit emissiehandelssystemen voortvloeien. |
PROBLEEMSTELLING
|
7. |
Om te verduidelijken hoe een verplichting tot betaling van een heffing administratief moet worden verwerkt, worden in deze interpretatie de volgende vragen behandeld:
|
CONSENSUS
|
8. |
De tot verplichting leidende gebeurtenis die tot een verplichting tot betaling van een heffing aanleiding geeft, is de activiteit die de betaling van de heffing, als omschreven in de wetgeving, teweegbrengt. Indien bijvoorbeeld de activiteit die de betaling van de heffing teweegbrengt, het genereren van opbrengsten in de lopende periode is en indien de berekening van deze heffing is gebaseerd op de opbrengsten die in een eerdere periode zijn gegenereerd, dan is de tot verplichting leidende gebeurtenis voor die heffing het genereren van opbrengsten in de lopende periode. Het genereren van opbrengsten in de eerdere periode is noodzakelijk, maar niet voldoende, om tot een bestaande verplichting aanleiding te geven. |
|
9. |
Een entiteit heeft geen feitelijke verplichting tot betaling van een heffing die zal worden geactiveerd door in een toekomstige periode activiteiten uit te oefenen vanwege het feit dat de entiteit onder economische dwang staat om in die toekomstige periode activiteiten te blijven uitoefenen. |
|
10. |
De opstelling van een jaarrekening in de veronderstelling dat de continuïteit van een entiteit gewaarborgd is, houdt niet in dat de entiteit een bestaande verplichting tot betaling van een heffing heeft die zal worden geactiveerd door in een toekomstige periode activiteiten uit te oefenen. |
|
11. |
De verplichting tot betaling van een heffing wordt geleidelijk opgenomen als de tot verplichting leidende gebeurtenis over een bepaalde tijdsperiode plaatsvindt (d.w.z. als de activiteit die de betaling van de heffing, als omschreven in de wetgeving, teweegbrengt, over een bepaalde tijdsperiode plaatsvindt). Indien bijvoorbeeld de tot verplichting leidende gebeurtenis het genereren van opbrengsten over een bepaalde tijdsperiode is, wordt de overeenkomstige verplichting opgenomen naarmate de entiteit die opbrengsten genereert. |
|
12. |
Indien een verplichting tot betaling van een heffing wordt geactiveerd als een minimumdrempel wordt bereikt, dan wordt de verplichting die daaruit voortvloeit administratief verwerkt in overeenstemming met de beginselen die in de alinea's 8 tot en met 14 (en met name in de alinea's 8 en 11) van deze interpretatie zijn vastgelegd. Indien bijvoorbeeld de tot verplichting leidende gebeurtenis het bereiken van een minimale activiteitsdrempel is (zoals ofwel een minimumbedrag aan gegenereerde opbrengsten of omzet, ofwel een minimale productiehoeveelheid), dan wordt de overeenkomstige verplichting opgenomen wanneer deze minimale activiteitsdrempel is bereikt. |
|
13. |
Een entiteit past in het tussentijds financieel verslag dezelfde opnamegrondslagen toe als in de jaarrekening. Dit heeft tot gevolg dat een verplichting tot betaling van een heffing in het tussentijds financieel verslag:
|
|
14. |
Een entiteit neemt een actief op als zij een heffing heeft vooruitbetaald maar nog geen bestaande verplichting tot betaling van die heffing heeft. |
(*1) „Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org”.
Bijlage A
Ingangsdatum en overgang
Deze bijlage is een integraal onderdeel van de interpretatie en heeft hetzelfde gezag als de andere delen van de interpretatie.
|
A1 |
Entiteiten moeten deze interpretatie toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze interpretatie op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
|
A2 |
Uit de eerste toepassing van deze interpretatie voortvloeiende wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten retroactief administratief worden verwerkt overeenkomstig IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. |
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/14 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 635/2014 VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
tot opening van een tariefcontingent voor de invoer van industriële suiker tot het einde van het verkoopseizoen 2016/2017
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 (1), en met name artikel 193,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
In artikel 139, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is bepaald dat de in artikel 140, lid 2, van die verordening bedoelde producten mogen worden vervaardigd met behulp van suiker die boven de in artikel 136 van die verordening bedoelde quota is geproduceerd. Deze producten mogen echter ook worden vervaardigd met behulp van in de Unie ingevoerde suiker. Om de voor deze productie vereiste grondstofvoorziening te garanderen, is het dienstig de toepassing van de invoerrechten voor bepaalde hoeveelheden industriële suiker te schorsen. |
|
(2) |
Uit de ervaring van de laatste verkoopseizoenen is gebleken dat de schorsing van de invoerrechten op een hoeveelheid van 400 000 ton voor de productie van de in artikel 140, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde producten bestemde suiker per verkoopseizoen volstaat om de grondstofvoorziening die nodig is voor de vervaardiging van deze producten in de Unie in de loop van het betrokken verkoopseizoen te garanderen. |
|
(3) |
Om de belanghebbenden de zekerheid te bieden dat de voor de vervaardiging van de in artikel 140, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde producten vereiste grondstoffen elk verkoopseizoen tot het einde van de quotaregeling voortdurend beschikbaar zijn, is het dienstig te voorzien in de schorsing van de invoerrechten voor een bepaalde hoeveelheid suiker voor elk van de drie volgende verkoopseizoenen: 2014/2015 tot en met 2016/2017. |
|
(4) |
Bovendien zijn in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 891/2009 van de Commissie (2) de beheersvoorschriften vastgesteld voor de tariefcontingenten voor suiker voor industriële invoer met volgnummer 09.4390. |
|
(5) |
Het is derhalve noodzakelijk vast te stellen voor welke hoeveelheden industriële suiker geen invoerrechten gelden voor de verkoopseizoenen 2014/2015 tot en met 2016/2017. |
|
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De invoerrechten voor onder GN-code 1701 vallende industriële suiker met volgnummer 09.4390 worden voor elk van de drie verkoopseizoenen van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2017 geschorst voor een hoeveelheid van 400 000 ton.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2017.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 891/2009 van de Commissie van 25 september 2009 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van communautaire tariefcontingenten in de sector suiker (PB L 254 van 26.9.2009, blz. 82).
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/16 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 636/2014 VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
betreffende een modelcertificaat voor de handel in niet-onthuid grof vrij wild
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 7, lid 2, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EG) nr. 853/2004 stelt specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong vast. Zij bevat onder meer voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vlees van vrij wild. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten ervoor zorgen dat dergelijk vlees alleen in de handel wordt gebracht indien het wordt geproduceerd overeenkomstig bijlage III, sectie IV, bij die verordening. |
|
(2) |
Verordening (EG) nr. 853/2004 bepaalt tevens dat er modellen worden vastgesteld van certificaten waarvan de zendingen producten van dierlijke oorsprong vergezeld moeten gaan. |
|
(3) |
Verordening (EU) nr. 633/2014 van de Commissie (2) tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bepaalt dat niet-onthuid grof vrij wild naar een in een andere lidstaat gevestigde wildbewerkingsinrichting mag worden verzonden op voorwaarde dat het tijdens het vervoer naar die wildbewerkingsinrichting vergezeld gaat van een certificaat waaruit blijkt dat wordt voldaan aan bijlage III, sectie IV, bij Verordening (EG) nr. 853/2004. |
|
(4) |
Om de handel in niet-onthuid grof vrij wild te vergemakkelijken, moet een modelcertificaat voor het handelsverkeer tussen de lidstaten beschikbaar worden gesteld. |
|
(5) |
Aangezien niet-onthuide kadavers van grof vrij wild drager kunnen zijn van ziektekiemen die bij dieren ziekten veroorzaken, mag het grof wild niet zijn verzameld in gebieden waarvoor om gezondheidsredenen voor de betrokken soort een verbodsmaatregel of een beperkende maatregel is ingesteld overeenkomstig de nationale of Uniewetgeving. De handel in niet-onthuide kadavers van wilde zwijnen mag alleen plaatsvinden met inachtneming van Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU van de Commissie (3). |
|
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Naar de lidstaten verzonden zendingen niet-onthuid grof vrij wild moeten vergezeld gaan van een certificaat volgens het model in de bijlage.
Met dit certificaat wordt bevestigd dat de zending in voorkomend geval vergezeld gaat van een schriftelijke verklaring over het onderzoek door een gekwalificeerde persoon alsmede van de relevante delen van de kadavers, overeenkomstig bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
(2) Verordening (EU) nr. 633/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad en van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de specifieke voorschriften voor het hanteren van grof vrij wild en voor de post mortem keuring van vrij wild (zie bladzijde 6 van dit Publicatieblad).
(3) Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU van de Commissie van 13 december 2013 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (PB L 338 van 17.12.2013, blz. 102).
BIJLAGE
Model van een gezondheidscertificaat voor de handel in niet-onthuid grof vrij wild
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/20 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 637/2014 VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1979/2006 wat betreft het invoertariefcontingent voor conserven van paddenstoelen van oorsprong uit China
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EG) nr. 1979/2006 van de Commissie (2) heeft betrekking op de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor uit derde landen ingevoerde conserven van paddenstoelen. |
|
(2) |
De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Volksrepubliek China uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (3) — goedgekeurd bij Besluit 2014/116/EU van de Raad (4) — voorziet in de toevoeging van 800 ton (uitgedrukt in uitgelekt gewicht) aan het aan de Volksrepubliek China toegewezen EU-tariefcontingent voor verduurzaamde paddenstoelen van de soort Agaricus van de GN-codes 0711 51 00 , 2003 10 20 en 2003 10 30 . |
|
(3) |
De verhoging van dit tariefcontingent moet worden weergegeven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1979/2006. |
|
(4) |
Verordening (EG) nr. 1979/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EG) nr. 1979/2006
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1979/2006 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.
(2) Verordening (EG) nr. 1979/2006 van de Commissie van 22 december 2006 betreffende de opening en de wijze van beheer van tariefcontingenten voor uit derde landen ingevoerde conserven van paddenstoelen (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 91).
(3) PB L 64 van 4.3.2014, blz. 2.
(4) Besluit 2014/116/EU van de Raad van 28 januari 2014 betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Volksrepubliek China uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (PB L 64 van 4.3.2014, blz. 1).
BIJLAGE
„BIJLAGE I
Omvang (in ton uitgelekt nettogewicht), volgnummer en periode van toepassing van de in artikel 1, lid 1, bedoelde tariefcontingenten
|
Land van oorsprong |
Volgnummer |
Van 1 januari tot en met 31 december van elk jaar |
|
China |
Traditionele importeurs: 09.4157 |
29 750 |
|
|
Nieuwe importeurs: 09.4193 |
|
|
Andere derde landen |
Traditionele importeurs: 09.4158 |
5 030 ” |
|
Nieuwe importeurs: 09.4194 |
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/22 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 638/2014 VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
|
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
|
(EUR/100 kg) |
||
|
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
|
0702 00 00 |
MK |
62,3 |
|
TR |
59,5 |
|
|
ZZ |
60,9 |
|
|
0707 00 05 |
MK |
27,9 |
|
TR |
97,7 |
|
|
ZZ |
62,8 |
|
|
0709 93 10 |
TR |
111,5 |
|
ZA |
27,3 |
|
|
ZZ |
69,4 |
|
|
0805 50 10 |
AR |
103,3 |
|
TR |
120,8 |
|
|
ZA |
116,3 |
|
|
ZZ |
113,5 |
|
|
0808 10 80 |
AR |
102,2 |
|
BR |
85,3 |
|
|
CL |
99,7 |
|
|
CN |
98,7 |
|
|
NZ |
133,8 |
|
|
US |
183,9 |
|
|
UY |
168,2 |
|
|
ZA |
128,5 |
|
|
ZZ |
125,0 |
|
|
0809 10 00 |
TR |
254,4 |
|
ZZ |
254,4 |
|
|
0809 29 00 |
TR |
363,9 |
|
ZZ |
363,9 |
|
|
0809 30 |
MA |
135,6 |
|
ZZ |
135,6 |
|
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/24 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 13 mei 2014
betreffende de sluiting van het tussen de Europese Unie en de Republiek Madagaskar overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen beide partijen
(2014/351/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Op 15 november 2007 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 31/2008 betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Madagaskar (1) vastgesteld (hierna „de partnerschapsovereenkomst” genoemd). |
|
(2) |
De Unie heeft met de Republiek Madagaskar onderhandeld over een nieuw Protocol waarbij aan de vaartuigen van de Unie vangstmogelijkheden worden geboden in de wateren waarover Madagaskar de soevereiniteit of de jurisdictie voor visserijaangelegenheden heeft (hierna: „het nieuwe protocol” genoemd). |
|
(3) |
Dit nieuwe protocol is op grond van Besluit 2012/826/EU van de Raad (2) ondertekend en wordt vanaf 28 november 2012 voorlopig toegepast. |
|
(4) |
Het protocol dient te worden goedgekeurd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het tussen de Europese Unie en de Republiek Madagaskar overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen beide partijen (3) (hierna: „het protocol” genoemd), wordt namens de Unie goedgekeurd.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de in artikel 16 van het protocol bedoelde kennisgeving (4).
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 13 mei 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
E. VENIZELOS
(1) PB L 15 van 18.1.2008, blz. 1.
(2) Besluit 2012/826/EU van de Raad van 28 november 2012 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en de voorlopige toepassing van het tussen de Europese Unie en de Republiek Madagaskar overeengekomen Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector tussen beide partijen
(3) De tekst van het protocol is samen met het ondertekeningsbesluit bekendgemaakt in PB L 361 van 31.12.2012, blz. 12
(4) De datum van inwerkingtreding van het protocol zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/26 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 21 mei 2014
tot aanwijzing van de Culturele Hoofdstad van Europa 2018 in Nederland
(2014/352/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit nr. 1622/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement „Culturele Hoofdstad van Europa” voor de periode 2007 tot 2019 (1), en met name artikel 9, lid 3,
Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,
Gezien het verslag van de jury van september 2013 over de selectieprocedure voor de Culturele Hoofdstad van Europa in Nederland,
Overwegende hetgeen volgt:
Gezien het feit dat aan de in artikel 4 van Besluit nr. 1622/2006/EG bedoelde criteria volledig is voldaan,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Leeuwarden wordt aangewezen als „Culturele Hoofdstad van Europa 2018” in Nederland.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 21 mei 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
A. KYRIAZIS
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/27 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
van 21 mei 2014
betreffende de praktische en procedurele regelingen inzake de benoeming door de Raad van drie deskundigen van de jury voor de selectie- en monitoringprocedures voor de actie „Culturele Hoofdsteden van Europa” voor de periode 2020-2033
(2014/353/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit nr. 445/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van een actie van de Unie voor het evenement „Culturele Hoofdsteden van Europa” voor de periode 2020 tot 2033 en tot intrekking van Besluit nr. 1622/2006/EG (1), en met name artikel 6,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 6 van Besluit nr. 445/2014/EU dient er een jury van onafhankelijke deskundigen („de jury”) te worden ingesteld, die belast is met de selectie- en monitoringprocedures. De jury dient te bestaan uit tien deskundigen die worden benoemd door de instellingen en organen van de Unie; drie onder hen dienen door de Raad voor een periode van drie jaar te worden benoemd. Wat echter de instelling van de eerste jury betreft, dient de Raad zijn deskundigen voor één jaar te benoemen, teneinde een in de tijd gespreide vervanging van deskundigen mogelijk te maken en aldus te voorkomen dat ervaring en kennis verloren gaan. |
|
(2) |
De instellingen en organen zijn gerechtigd de deskundigen overeenkomstig hun respectieve procedures te selecteren. Overeenkomstig artikel 6, lid 3, eerste alinea, van Besluit nr. 445/2014/EU dienen de deskundigen echter te worden geselecteerd uit een groep van potentiële Europese deskundigen die door de Commissie wordt voorgesteld. |
|
(3) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, vierde alinea, van Besluit nr. 445/2014/EU dienen de instellingen en organen van de Unie er bij het selecteren van hun deskundigen zorg voor te dragen dat de complementariteit van de competenties, een evenwichtige geografische spreiding en het genderevenwicht gewaarborgd zijn in de algehele samenstelling van de jury. |
|
(4) |
De Raad dient de praktische en procedurele regelingen vast te stellen voor de benoeming van zijn drie deskundigen in de jury. |
|
(5) |
Deze regelingen dienen eerlijk, niet-discriminerend, transparant en gemakkelijk uitvoerbaar te zijn, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt geloot onder lidstaten. Het staat de lidstaten vrij al dan niet aan de loting deel te nemen. Teneinde echter de kans op een belangenconflict zo klein mogelijk te maken, neemt een lidstaat waar een stad is gelegen die tijdens de ambtstermijn van de deskundigen van de jury voorwerp zal zijn van selectie of monitoring, niet aan de loting deel. Een overeenkomstig dit beginsel opgestelde lijst van uitgesloten lidstaten staat in de bijlage bij dit besluit.
2. Met het oog op een ruime geografische spreiding worden lidstaten die deskundigen voor benoeming door de Raad hebben aanbevolen voor de vorige termijn, eveneens van de loting uitgesloten.
Artikel 2
1. De eerste drie lidstaten die worden geloot, mogen elk één deskundige aanbevelen.
2. Elk van deze drie lidstaten selecteert daartoe één deskundige uit de door de Commissie opgerichte groep van potentiële Europese deskundigen, en beveelt aan deze voor de jury te benoemen.
3. Aan de hand van deze aanbevelingen en na een gedegen doorlichting van de aanbevolen deskundigen door de bevoegde voorbereidende Raadsinstantie, benoemt de Raad de drie deskundigen die voor een periode van drie jaar in de jury voor de selectie- en monitoringprocedures zullen zetelen.
4. In afwijking van lid 3 gelden de volgende bepalingen:
|
a) |
de Raad benoemt zijn deskundigen voor de jury voor 2015 voor een termijn van één jaar; |
|
b) |
de voor het jaar 2015 benoemde deskundigen worden niettemin geacht ook voor de termijn 2016-2018 te zijn benoemd. |
Overeenkomstig artikel 1, lid 1, dienen lidstaten waar steden gelegen zijn die moeten worden geselecteerd of gemonitord door de jury voor 2015 én door de jury voor 2016-2018, derhalve te worden uitgesloten van de loting voor de benoeming van de deskundigen van de jury voor 2015.
5. Bij ontslag, overlijden of permanente arbeidsongeschiktheid van een deskundige van de jury beveelt de lidstaat die deze deskundige heeft aanbevolen, de benoeming van een vervanger aan voor de rest van de ambtstermijn van die deskundige. De in dit artikel bedoelde procedure is van toepassing.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 21 mei 2014
Voor de Raad
De voorzitter
A. KYRIAZIS
BIJLAGE
Lijst van lidstaten die van de loting zijn uitgesloten (1) (2)
|
Ambtstermijn van door de Raad benoemde deskundigen in de jury |
Lidstaten waar steden gelegen zijn die het voorwerp uitmaken van door de deskundigenjury uitgevoerde selectie- of monitoringprocedures |
|
JURY 2015 |
Kroatië (2020) Ierland (2020) Griekenland (2021) Roemenië (2021) |
|
JURY 2016-2018 |
Kroatië (2020) Ierland (2020) Griekenland (2021) Roemenië (2021) Litouwen (2022) Luxemburg (2022) Hongarije (2023) Verenigd Koninkrijk (2023) Estland (2024) Oostenrijk (2024) |
|
JURY 2019-2021 |
Kroatië (2020) Ierland (2020) Griekenland (2021) Roemenië (2021) Litouwen (2022) Luxemburg (2022) Hongarije (2023) Verenigd Koninkrijk (2023) Estland (2024) Oostenrijk (2024) Slovenië (2025) Duitsland (2025) Slowakije (2026) Finland (2026) Letland (2027) Portugal (2027) |
|
JURY 2022-2024 |
Hongarije (2023) Verenigd Koninkrijk (2023) Estland (2024) Oostenrijk (2024) Slovenië (2025) Duitsland (2025) Slowakije (2026) Finland (2026) Letland (2027) Portugal (2027) Tsjechië (2028) Frankrijk (2028) Polen (2029) Zweden (2029) Cyprus (2030) België (2030) |
|
JURY 2025-2027 |
Slowakije (2026) Finland (2026) Letland (2027) Portugal (2027) Tsjechië (2028) Frankrijk (2028) Polen (2029) Zweden (2029) Cyprus (2030) België (2030) Malta (2031) Spanje (2031) Bulgarije (2032) Denemarken (2032) Nederland (2033) Italië (2033) |
|
JURY 2028-2030 |
Polen (2029) Zweden (2029) Cyprus (2030) België (2030) Malta (2031) Spanje (2031) Bulgarije (2032) Denemarken (2032) Nederland (2033) Italië (2033) |
|
JURY 2031-2033 |
Bulgarije (2032) Denemarken (2032) Nederland (2033) Italië (2033) |
(1) Lijst gebaseerd op de volgorde waarin lidstaten het evenement „Culturele hoofdstad van Europa” mogen organiseren; deze volgorde is vastgelegd in de aan Besluit nr. 445/2014/EU gehechte kalender.
(2) Overeenkomstig artikel 1, lid 2, van dit besluit worden lidstaten die deskundigen voor benoeming door de Raad hebben aanbevolen voor de vorige termijn, eveneens uitgesloten.
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/31 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 12 juni 2014
houdende benoeming van een lid van het Wetenschappelijk en Technisch Comité
(2014/354/Euratom)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 134,
Gezien het advies van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Besluit 2013/412/Euratom (1) heeft de Raad de leden van het Wetenschappelijk en Technisch Comité („het Comité”) benoemd voor het tijdvak van 25 juli 2013 tot en met 24 juli 2018. |
|
(2) |
Door het aftreden van de heer Edouard SINNER is een zetel in bovengenoemd comité vrijgekomen. Derhalve dient een nieuw lid te worden benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn van de heer Edouard SINNER, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De heer Roland ZEYEN wordt benoemd tot lid van het Wetenschappelijk en Technisch Comité tot en met 24 juli 2018.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Luxemburg, 12 juni 2014.
Voor de Raad
De voorzitter
Y. MANIATIS
(1) Besluit 2013/412/Euratom van de Raad van 22 juli 2013 houdende hernieuwing van de benoeming van de leden van het Wetenschappelijk en Technisch Comité en houdende intrekking van het besluit van 13 november 2012 houdende benoeming van de leden van het Wetenschappelijk en Technisch Comité (PB L 205 van 1.8.2013, blz. 11).
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/32 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 12 juni 2014
tot wijziging van Besluit 2011/163/EU tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3772)
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/355/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (1), en met name artikel 29, lid 1, vierde alinea, en lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Richtlijn 96/23/EG stelt controlemaatregelen vast voor de in bijlage I bij die richtlijn vermelde stoffen en groepen residuen. Bedoelde richtlijn vereist dat derde landen waaruit de lidstaten door die richtlijn bestreken dieren en dierlijke producten mogen invoeren, een residubewakingsplan indienen dat de nodige garanties biedt. Dit plan moet ten minste de groepen residuen en stoffen omvatten die in die bijlage I zijn vermeld. |
|
(2) |
Bij Besluit 2011/163/EU van de Commissie (2) zijn de in artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG bedoelde plannen („de plannen”) goedgekeurd die bepaalde in de lijst van de bijlage bij dat besluit opgenomen derde landen hadden ingediend voor de in die lijst genoemde dieren en dierlijke producten. |
|
(3) |
In het licht van de door bepaalde derde landen ingediende recente plannen en de door de Commissie verkregen aanvullende informatie is het nodig dat de lijst van derde landen waaruit de lidstaten bepaalde dieren en dierlijke producten mogen invoeren, als bedoeld in Richtlijn 96/23/EG en momenteel opgenomen in de lijst van de bijlage bij Besluit 2011/163/EU („de lijst”), wordt bijgewerkt. |
|
(4) |
De Pitcairneilanden hebben bij de Commissie een plan voor honing ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Een vermelding voor de Pitcairneilanden voor honing moet daarom in de lijst worden opgenomen. |
|
(5) |
Rwanda heeft bij de Commissie een plan voor honing ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Een vermelding voor Rwanda voor honing moet daarom in de lijst worden opgenomen. |
|
(6) |
Oekraïne heeft bij de Commissie een plan voor runderen en varkens ingediend. Dat plan biedt voldoende garanties en moet worden goedgekeurd. Vermeldingen voor Oekraïne voor runderen en varkens moeten daarom in de lijst worden opgenomen. |
|
(7) |
De Verenigde Arabische Emiraten zijn momenteel opgenomen in de lijst voor aquacultuurproducten en melk (alleen kamelenmelk). De Verenigde Arabische Emiraten hebben echter niet het door artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG vereiste plan voor aquacultuurproducten ingediend. De vermelding voor de Verenigde Arabische Emiraten voor aquacultuurproducten moet daarom uit de lijst worden geschrapt. |
|
(8) |
Besluit 2011/163/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(9) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Besluit 2011/163/EU wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 12 juni 2014.
Voor de Commissie
Tonio BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.
(2) Besluit 2011/63/EU van de Commissie van 16 maart 2011 tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad (PB L 70 van 17.3.2011, blz. 40).
BIJLAGE
„BIJLAGE
|
ISO 2-code |
Land |
Runderen |
Schapen/geiten |
Varkens |
Paarden |
Pluimvee |
Aquacultuurproducten |
Melk |
Eieren |
Konijnen |
Vrij wild |
Gekweekt wild |
Honing |
|
AD |
Andorra |
X |
X |
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
AE |
Verenigde Arabische Emiraten |
|
|
|
|
|
|
X (1) |
|
|
|
|
|
|
AL |
Albanië |
|
X |
|
|
|
X |
|
X |
|
|
|
|
|
AM |
Armenië |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
AR |
Argentinië |
X |
X |
|
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
|
AU |
Australië |
X |
X |
|
X |
|
X |
X |
|
|
X |
X |
X |
|
BA |
Bosnië en Herzegovina |
|
|
|
|
X |
X |
X |
X |
|
|
|
X |
|
BD |
Bangladesh |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
BN |
Brunei |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
BR |
Brazilië |
X |
|
|
X |
X |
X |
|
|
|
|
|
X |
|
BW |
Botswana |
X |
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
X |
|
|
BY |
Belarus |
|
|
|
X (2) |
|
X |
X |
X |
|
|
|
|
|
BZ |
Belize |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
CA |
Canada |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
|
CH |
Zwitserland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
|
CL |
Chili |
X |
X |
X |
|
X |
X |
X |
|
|
X |
|
X |
|
CM |
Kameroen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
CN |
China |
|
|
|
|
X |
X |
|
X |
X |
|
|
X |
|
CO |
Colombia |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
CR |
Costa Rica |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
CU |
Cuba |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
X |
|
EC |
Ecuador |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
ET |
Ethiopië |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
FK |
Falklandeilanden |
X |
X |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
FO |
Faeröer |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
GH |
Ghana |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
GM |
Gambia |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
GL |
Groenland |
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
X |
X |
|
|
GT |
Guatemala |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
X |
|
HN |
Honduras |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
ID |
Indonesië |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
IL |
Israël |
|
|
|
|
X |
X |
X |
X |
|
|
X |
X |
|
IN |
India |
|
|
|
|
|
X |
|
X |
|
|
|
X |
|
IR |
Iran |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
JM |
Jamaica |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
JP |
Japan |
X |
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
KE |
Kenia |
|
|
|
|
|
|
X (1) |
|
|
|
|
|
|
KG |
Kirgizië |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
KR |
Zuid-Korea |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
LB |
Libanon |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
LK |
Sri Lanka |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
MA |
Marokko |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
MD |
Moldavië |
|
|
|
|
X |
X |
|
X |
|
|
|
X |
|
ME |
Montenegro |
X |
X |
X |
|
X |
X |
|
X |
|
|
|
X |
|
MG |
Madagaskar |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
X |
|
MK |
voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (4) |
X |
X |
X |
|
X |
X |
X |
X |
|
X |
|
X |
|
MU |
Mauritius |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
MX |
Mexico |
|
|
|
X |
|
X |
|
X |
|
|
|
X |
|
MY |
Maleisië |
|
|
|
|
X (3) |
X |
|
|
|
|
|
|
|
MZ |
Mozambique |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
NA |
Namibië |
X |
X |
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
NC |
Nieuw-Caledonië |
X (3) |
|
|
|
|
X |
|
|
|
X |
X |
X |
|
NI |
Nicaragua |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
X |
|
NZ |
Nieuw-Zeeland |
X |
X |
|
X |
|
X |
X |
|
|
X |
X |
X |
|
PA |
Panama |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
PE |
Peru |
|
|
|
|
X |
X |
|
|
|
|
|
|
|
PF |
Frans-Polynesië |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
PH |
Filipijnen |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
PN |
Pitcairneilanden |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
PY |
Paraguay |
X |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
RS |
Servië (5) |
X |
X |
X |
X (2) |
X |
X |
X |
X |
|
X |
|
X |
|
RU |
Rusland |
X |
X |
X |
|
X |
|
X |
X |
|
|
X (6) |
X |
|
RW |
Rwanda |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
SA |
Saudi-Arabië |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
SG |
Singapore |
X (3) |
X (3) |
X (3) |
|
X (3) |
X |
X (3) |
|
|
|
|
|
|
SM |
San Marino |
X |
|
X (3) |
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
SR |
Suriname |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
SV |
El Salvador |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
SZ |
Swaziland |
X |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TH |
Thailand |
|
|
|
|
X |
X |
|
|
|
|
|
X |
|
TN |
Tunesië |
|
|
|
|
X |
X |
|
|
|
X |
|
|
|
TR |
Turkije |
|
|
|
|
X |
X |
X |
X |
|
|
|
X |
|
TW |
Taiwan |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
X |
|
TZ |
Tanzania |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
X |
|
UA |
Oekraïne |
X |
|
X |
|
X |
X |
X |
X |
|
|
|
X |
|
UG |
Uganda |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
X |
|
US |
Verenigde Staten |
X |
X |
X |
|
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
|
UY |
Uruguay |
X |
X |
|
X |
|
X |
X |
|
|
X |
|
X |
|
VE |
Venezuela |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
|
|
VN |
Vietnam |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
|
X |
|
ZA |
Zuid-Afrika |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
X |
|
|
ZM |
Zambia |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
X |
|
ZW |
Zimbabwe |
|
|
|
|
|
X |
|
|
|
|
X |
|
(1) Alleen kamelenmelk.
(2) Uitvoer naar de Unie van levende paardachtigen voor de slacht (uitsluitend dieren voor de levensmiddelenproductie).
(3) Derde landen die alleen grondstoffen uit lidstaten gebruiken of andere derde landen die zijn goedgekeurd voor de invoer van dergelijke grondstoffen naar de Unie, overeenkomstig artikel 2.
(4) Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de definitieve naam van dit land zal worden vastgelegd in aansluiting op de lopende onderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties.
(5) Uitgezonderd Kosovo (deze benaming laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo).
(6) Alleen voor rendieren uit de regio's Moermansk en Yamalo-Nenets.”
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/38 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 12 juni 2014
tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2012/138/EU wat betreft de voorwaarden voor het binnenbrengen en het vervoer van nader omschreven planten binnen de Unie om het binnenbrengen en de verspreiding van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3798)
(2014/356/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), met name artikel 16, lid 3, vierde zin,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Uitvoeringsbesluit 2012/138/EU (2) staat het binnenbrengen in de Unie toe van planten die gedurende een periode van ten minste twee jaar vóór de uitvoer zijn geteeld in een plaats van productie die vrij is van Anoplophora chinensis (Forster) (hierna „nader omschreven organisme” genoemd). |
|
(2) |
Uit door China verstrekte informatie blijkt dat planten die jonger zijn dan twee jaar en die permanent zijn geteeld in een plaats van productie die weliswaar niet is gelegen in een ziektevrij gebied maar die vrij van het nader omschreven organisme is verklaard, geen extra risico van het binnenbrengen van dat organisme meebrengen. Daarom is het passend, de invoer van dergelijke planten toe te staan. |
|
(3) |
Het is ook wenselijk om het binnenbrengen van dergelijke planten uit andere derde landen en vervoer binnen de Unie toe te staan. |
|
(4) |
Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit 2012/138/EU moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(5) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit 2012/138/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 12 juni 2014.
Voor de Commissie
Tonio BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.
(2) Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 1 maart 2012 tot vaststelling van noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Anoplophora chinensis (Forster) te voorkomen (PB L 64 van 3.3.2012, blz. 38).
BIJLAGE
Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit 2012/138/EU wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
Afdeling 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
2) |
De inleidende zin van Afdeling 2, punt 1, wordt vervangen door: „De nader omschreven planten van oorsprong (1) uit afgebakende gebieden in de Unie mogen alleen binnen de Unie worden vervoerd als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat is opgesteld en afgegeven overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (2) en gedurende een periode van minstens twee jaar vóór het vervoer zijn geteeld, of wat planten jonger dan twee jaar betreft permanent zijn geteeld, in een plaats van productie:”. |
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/40 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
betreffende de overeenstemming van de Europese normenreeksen EN 957 (delen 2 en 4 tot en met 10) en EN ISO 20957 (deel 1) voor vast opgestelde trainingsapparatuur en van tien Europese normen voor turntoestellen met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad, en betreffende de bekendmaking van de referenties van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/357/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (1), en met name artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2001/95/EG verplicht producenten ertoe uitsluitend veilige producten op de markt te brengen. |
|
(2) |
Volgens artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2001/95/EG wordt een product verondersteld veilig te zijn, wat de risico's en risicocategorieën betreft die zijn geregeld in de betrokken nationale normen, wanneer het voldoet aan de niet-bindende nationale normen tot omzetting van Europese normen waarvan de referenties door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van die richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. |
|
(3) |
Krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2001/95/EG worden Europese normen door Europese normalisatieorganisaties (ENO's) vastgesteld op basis van door de Commissie verleende mandaten. |
|
(4) |
Krachtens artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/95/EG moet de Commissie de referenties van die normen bekendmaken. |
|
(5) |
Op 27 juli 2011 stelde de Commissie Besluit 2011/476/EU inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor vast opgestelde trainingsapparatuur krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten voldoen (2) vast. |
|
(6) |
Op 5 september 2012 gaf de Commissie de ENO's onder nr. M/506 een normalisatiemandaat voor de ontwikkeling van Europese normen voor vast opgestelde trainingsapparatuur met als doel de voornaamste met dergelijke apparatuur verbonden risico's aan te pakken, uitgaande van het principe dat het risico van letsel of aantasting van de gezondheid en de veiligheid bij een normaal, verantwoord en te verwachten gebruik van vast opgestelde trainingsapparatuur door middel van het ontwerp of veiligheidsmaatregelen zo veel mogelijk moet worden beperkt. Volgens het mandaat moest het volgende in aanmerking worden genomen: de stabiliteit van vrijstaande apparatuur; scherpe randen en bramen; uiteinden van buizen; punten met beknellings- en kneuzingsgevaar door draaiende of anderszins bewegende delen binnen de toegankelijke omgeving; gewichten; op- en afklimmen van de apparatuur; instel- en vergrendelingsmechanismen; kabels, riemen en kettingen; draadkabels en katrollen; leirollen voor touwen en riemen; intrekpunten; plaatsing van de handgrepen; geïntegreerde, aangebrachte en draaiende handgrepen; elektrische veiligheid; en blokkeermogelijkheid voor de uitschakeling van de stroom. |
|
(7) |
Het Europees Comité voor normalisatie (CEN) heeft de reeks Europese normen EN 957 (delen 2 en 4 tot en met 10) en de Europese norm EN ISO 20957 (deel 1) voor vast opgestelde trainingsapparatuur vastgesteld die binnen de reikwijdte van het mandaat van de Commissie vallen. |
|
(8) |
De Europese normenreeks EN 957 (delen 2 en 4 tot en met 10) en de Europese norm EN ISO 20957 (deel 1) voor vast opgestelde trainingsapparatuur beantwoorden aan mandaat M/506 en voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG. De referenties ervan moeten dienovereenkomstig in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt. |
|
(9) |
Op 27 juli 2011 stelde de Commissie Besluit 2011/479/EU inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor turntoestellen krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten voldoen (3) vast. |
|
(10) |
Op 5 september 2012 gaf de Commissie de ENO's onder nr. M/507 een normalisatiemandaat voor de ontwikkeling van Europese normen voor turntoestellen met als doel de voornaamste met die toestellen verbonden risico's aan te pakken, namelijk risico's als gevolg van: onvoldoende draagvermogen van het toestel, verlies aan stabiliteit van het toestel, het gebruik van elektrische energie en van stroomcircuits, toegepaste mechanische of hydraulische energie, het gebruik van het toestel zelf (waaronder vallen, snijwonden, beknelling, verstikking, botsingen en overbelasting van het lichaam), de toegankelijkheid van het toestel (met inbegrip van toegankelijkheid in het geval van defecten en noodsituaties), mogelijke interacties tussen het toestel en toevallige omstanders (bijvoorbeeld toeschouwers), onvoldoende onderhoud, de montage, demontage en hantering van de toestellen, en de blootstelling aan chemische stoffen. |
|
(11) |
Het Europees Comité voor normalisatie (CEN) heeft tien Europese normen vastgesteld voor turntoestellen die binnen de reikwijdte van het mandaat van de Commissie vallen. |
|
(12) |
Deze tien Europese normen voor turntoestellen beantwoorden aan mandaat M/507 en voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG. De referenties ervan moeten dienovereenkomstig in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt. |
|
(13) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2001/95/EG ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De volgende Europese normen voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG wat de risico's betreft die in die normen zijn geregeld:
|
a) |
EN ISO 20957-1:2013 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 1: Algemene veiligheidseisen en beproevingsmethoden (ISO 20957-1:2013)”, |
|
b) |
EN 957-2:2003 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 2: Krachttrainingsapparatuur, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
c) |
EN 957-4:2006+A1:2010 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 4: Krachttrainingsbanken, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
d) |
EN 957-5:2009 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 5: Trainingsapparatuur met pedalen, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
e) |
EN 957-6:2010 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 6: Tredmolens, aanvullende specifieke veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
f) |
EN 957-7:1998 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 7: Roeiapparaten, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
g) |
EN 957-8:1998 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 8: Stap-, traploop- en klimapparaten — Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
h) |
EN 957-9:2003 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 9: Elliptische oefentoestellen, additionele veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
i) |
EN 957-10:2005 „Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 10: Trainingsfietsen met een vast wiel of zonder freewheel, aanvullende specifieke veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
j) |
EN 913:2008 „Turntoestellen — Algemene veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
k) |
EN 914:2008 „Turntoestellen — Bruggen met gelijke liggers en bruggen met ongelijke liggers — Eisen en beproevingsmethoden inclusief veiligheid”, |
|
l) |
EN 915:2008 „Turntoestellen — Bruggen met ongelijke liggers — Functionele eisen en veiligheidseisen, beproevingsmethoden”, |
|
m) |
EN 916:2003 „Turntoestellen — Springkasten — Eisen (inclusief veiligheid) en beproevingsmethoden”, |
|
n) |
EN 12196:2003 „Turntoestellen — Paarden en turnbokken — Functionele- en veiligheidseisen, beproevingsmethoden”, |
|
o) |
EN 12197:1997 „Turntoestellen — Rekstokken — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
p) |
EN 12346:1998 „Turntoestellen — Balken, ladders en klimrekken — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden”, |
|
q) |
EN 12432:1998 „Turntoestellen — Evenwichtsbalken — Functionele en veiligheidseisen, beproevingsmethoden”, |
|
r) |
EN 12655:1998 „Turntoestellen — Ringentoestellen — Functionele en veiligheidseisen, beproevingsmethoden”, |
|
s) |
EN 13219:2008 „Turntoestellen — Trampolines — Functionele en veiligheidseisen, beproevingsmethoden”. |
Artikel 2
De referenties van normen EN ISO 20957-1:2013, EN 957-2:2003, EN 957-4:2006+A1:2010, EN 957-5:2009, EN 957-6:2010, EN 957-7:1998, EN 957-8:1998, EN 957-9:2003, EN 957-10:2005, EN 913:2008, EN 914:2008, EN 915:2008, EN 916:2003, EN 12196:2003, EN 12197:1997, EN 12346:1998, EN 12432:1998, EN 12655:1998 en EN 13219:2008 zullen in deel C van het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/43 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
betreffende de overeenstemming van de Europese norm EN 16281:2013 voor door de consument gemonteerde kinderveilige vergrendelingen voor ramen en balkondeuren met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de bekendmaking van de referentie van die norm in het Publicatieblad van de Europese Unie
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/358/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (1), en met name artikel 4, lid 2, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2001/95/EG verplicht producenten ertoe uitsluitend veilige producten op de markt te brengen. |
|
(2) |
Volgens artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2001/95/EG wordt een product verondersteld veilig te zijn, wat de risico's en risicocategorieën betreft die zijn geregeld in de betrokken nationale normen, wanneer het voldoet aan de niet-bindende nationale normen tot omzetting van Europese normen waarvan de referenties door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van die richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. |
|
(3) |
Krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2001/95/EG worden Europese normen door Europese normalisatieorganisaties (ENO's) vastgesteld op basis van door de Commissie verleende mandaten. |
|
(4) |
Krachtens artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/95/EG moet de Commissie de referenties van die normen bekendmaken. |
|
(5) |
Op 7 januari 2010 stelde de Commissie Besluit 2010/11/EU vast inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor door de consument gemonteerde kinderveilige vergrendelingen voor ramen en balkondeuren krachtens Richtlijn 2001/95/EG moeten voldoen (2). |
|
(6) |
Op 10 mei 2010 gaf de Commissie de ENO's onder nr. M/465 een mandaat voor de opstelling van een Europese norm voor door de consument gemonteerde kinderveilige vergrendelingen voor ramen en balkondeuren met als doel het risico van verstikking als gevolg van kleine onderdelen, het risico van fysiek letsel als gevolg van scherpe randen en uitstekende delen en het risico van beknelling van vingers aan te pakken. Volgens het mandaat moesten bovendien geschikte tests worden vastgesteld betreffende de kinderveiligheid van de vergrendelingen, het behoud van de structurele integriteit ervan gedurende de gehele verwachte levensduur en de verouderings- en weerbestendigheid ervan. |
|
(7) |
Ingevolge het mandaat van de Commissie heeft het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) de Europese norm EN 16281:2013 voor door de consument gemonteerde kinderveilige vergrendelingen voor ramen en balkondeuren vastgesteld. |
|
(8) |
De Europese norm EN 16281:2013 beantwoordt aan mandaat M/465 en voldoet aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG. De referentie ervan moet dienovereenkomstig worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
|
(9) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2001/95/EG ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De Europese norm EN 16281:2013 „Kinderveilige producten — Door de consument gemonteerde kinderveilige vergrendelingen voor ramen en balkondeuren — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden” voldoet aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG wat de risico's betreft die onder die norm vallen.
Artikel 2
De referentie van de norm EN 16281:2013 zal worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/45 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 13 juni 2014
betreffende de overeenstemming van de Europese normen EN 15649-1:2009+A2:2013 en EN 15649-6:2009+A1:2013 voor drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de bekendmaking van de referenties van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/359/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (1), en met name artikel 4, lid 2, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2001/95/EG verplicht producenten ertoe uitsluitend veilige producten op de markt te brengen. |
|
(2) |
Volgens artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2001/95/EG wordt een product verondersteld veilig te zijn, wat de risico's en risicocategorieën betreft die zijn geregeld in de betrokken nationale normen, wanneer het voldoet aan de niet-bindende nationale normen tot omzetting van Europese normen waarvan de referenties door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van die richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. |
|
(3) |
Krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2001/95/EG worden Europese normen door Europese normalisatieorganisaties (ENO's) vastgesteld op basis van door de Commissie verleende mandaten. |
|
(4) |
Krachtens artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2001/95/EG moet de Commissie de referenties van die normen bekendmaken. |
|
(5) |
Op 21 april 2005 stelde de Commissie Beschikking 2005/323/EG vast inzake de veiligheidseisen waaraan de Europese normen met betrekking tot drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) moeten voldoen. |
|
(6) |
Op 6 september 2005 gaf de Commissie de ENO's onder nr. M/372 een mandaat voor de opstelling van Europese normen om de voornaamste aan drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water verbonden risico's aan te pakken, met name (bijna-)verdrinkingsongevallen en andere risico's zoals die welke verband houden met het ontwerp van het product, bijvoorbeeld wegdrijven, verlies van houvast, val van grote hoogte, boven of onder het wateroppervlak beklemd of verstrikt raken, plotseling verlies van het drijfvermogen, kapseizen, koudeshock en andere aan het gebruik ervan inherente risico's zoals aanvaring en botsing, en risico's als gevolg van wind, stromingen en getijden. |
|
(7) |
Ingevolge het mandaat van de Commissie heeft het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) een reeks Europese normen (EN 15649, delen 1 tot en met 7) met betrekking tot drijvende vrijetijdsartikelen vastgesteld; op 18 juli 2013 stelde de Commissie Uitvoeringsbesluit 2013/390/EU (3) vast, waarin wordt verklaard dat de Europese normen EN 15649 (delen 1 tot en met 7) voor drijvende vrijetijdsartikelen voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG voor de risico's waarop zij betrekking hebben, en maakte zij de referenties ervan bekend in deel C van het Publicatieblad van de Europese Unie. |
|
(8) |
Sindsdien heeft het CEN de volgende Europese normen voor drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water herzien: EN 15649-1:2009+A2:2013 en EN 15649-6:2009+A1:2013. |
|
(9) |
De Europese normen EN 15649:2009+A2:2013 en EN 15649-6:2009/A1:2013 beantwoorden aan mandaat M/372 en voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG. De referenties ervan moeten bijgevolg worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
|
(10) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2001/95/EG ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De volgende Europese normen voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG wat de risico's betreft die onder die normen vallen:
|
a) |
EN 15649-1:2009+A2:2013 „Drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 1: classificatie, materialen, algemene eisen en beproevingsmethoden”; |
|
b) |
EN 15649-6:2009+A1:2013 „Drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 6: aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor toestellen van klasse D”. |
Artikel 2
De referenties van de normen EN 15649-1:2009+A2:2013 en EN 15649-6:2009+A1:2013 zullen worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 13 juni 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/47 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 14 april 2014
betreffende de oprichting van een administratieve raad voor toetsing en zijn werkwijze
(ECB/2014/16)
(2014/360/EU)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), inzonderheid artikel 24,
Overwegende:
|
(1) |
Op een overeenkomstig artikel 24, lid 5 ingediend verzoek om toetsing verricht de administratieve raad voor toetsing krachtens artikel 24, lid 1 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 een interne administratieve toetsing van de besluiten die de Europese Centrale Bank (ECB) krachtens de haar bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 opgedragen bevoegdheden heeft genomen. |
|
(2) |
Krachtens artikel 24, lid 10 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 stelt de ECB de werkwijze van de administratieve raad voor toetsing vast die openbaar wordt gemaakt. |
|
(3) |
Overeenkomstig artikel 24, lid 11 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 laat de oprichting van de administratieve raad voor toetsing het recht om overeenkomstig de Verdragen beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverlet. |
|
(4) |
Een toetsing door de administratieve raad voor toetsing is een optionele toetsing voor personen tot wie een ECB-besluit uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is gericht of dat deze persoon rechtstreeks en individueel raakt, vooraleer beroep in te stellen bij het Hof van Justitie, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
INLEIDEND HOOFDSTUK
Artikel 1
Aanvullende karakter
Dit besluit vult het reglement van orde van de Europese Centrale Bank aan. De in dit besluit gebezigde terminologie heeft dezelfde betekenis als de termen zoals bedoeld in het reglement van orde van de Europese Centrale Bank.
HOOFDSTUK I
DE ADMINISTRATIEVE RAAD VOOR TOETSING
Artikel 2
Oprichting
De administratieve raad voor toetsing (hierna de „administratieve raad”) wordt bij deze opgericht.
Artikel 3
Samenstelling
1. De administratieve raad bestaat uit vijf leden die worden vervangen door twee plaatsvervangers volgens de in lid 3 vastgelegde voorwaarden.
2. De leden van de administratieve raad en de twee plaatsvervangers zijn personen van hoog aanzien die lidstaatonderdaan zijn en bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van toezicht, te beschikken in de sector van de banken of andere financiële diensten. Zij mogen geen deel uitmaken van het huidige ECB-personeel en het huidige personeel van de nationale bevoegde autoriteiten of andere nationale of tot de Unie behorende instellingen, organen, en instanties die betrokken zijn bij de taken die de ECB krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 uitoefent.
3. De twee plaatsvervangers vervangen de leden van de administratieve raad bij tijdelijke ongeschiktheid, overlijden, ingediend ontslag dan wel ontzetting uit het ambt, dan wel indien er gerechtvaardigde gronden zijn voor ernstige bedenkingen aangaande het bestaan van een belangenconflict. Belangenconflicten ontstaan wanneer de leden van de administratieve raad privé of persoonlijke belangen hebben die de onpartijdige en objectieve uitvoering van hun taken zouden kunnen beïnvloeden of lijken te beïnvloeden.
Artikel 4
Benoeming
1. De Raad van bestuur benoemt de leden van de administratieve raad en de twee plaatsvervangers, waarbij de Raad van bestuur voor zover mogelijk voor een passende geografische verdeling over de lidstaten en een genderevenwicht zorgt.
2. Na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van blijken van belangstelling, dient de directie, de raad van toezicht gehoord hebbende, bij de Raad van bestuur nominaties in voor de leden van de administratieve raad en de twee vervangers, zulks uiterlijk één maand voor het begin van de vergadering van de Raad van bestuur tijdens welke de benoeming vastgesteld zal worden.
3. De één keer verlengbare ambtstermijn voor de leden van de administratieve raad en de twee plaatsvervangers bedraagt vijf jaar.
4. De leden van de administratieve raad en de twee plaatsvervangers handelen onafhankelijk, zulks indachtig het openbaar belang. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie en leggen een openbare verbintenisverklaring en een openbare belangenverklaring af waaruit moet blijken of zij directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd, of waaruit de afwezigheid van een dergelijk belang moet blijken.
5. De Raad van bestuur stelt de benoemingsvoorwaarden voor de leden van de administratieve raad en de twee plaatsvervangers vast.
Artikel 5
Voorzitter en vicevoorzitter
1. De administratieve raad wijst zijn voorzitter en vicevoorzitter aan.
2. De voorzitter staat in voor de werking van de administratieve raad, de efficiënte toetsingsuitvoering en de naleving van haar werkwijze.
3. De vicevoorzitter staat de voorzitter bij in de uitoefening van hun bevoegdheden en neemt bij ontstentenis van de voorzitter, dan wel op diens verzoek, diens plaats in om de werking van de administratieve raad te waarborgen.
Artikel 6
Secretaris van de administratieve raad
1. De secretaris van de raad van toezicht treedt op als secretaris van de administratieve raad (hierna de „secretaris”).
2. De secretaris is verantwoordelijk voor het voorbereiden van de efficiënte toetsingsuitvoering, het organiseren van de voorbereidende hoorzittingen en hoorzittingen, het opstellen van de respectieve notulen, het onderhouden van het toetsingsregister en het anderszins ondersteuning verlenen in verband met de toetsingen.
3. De ECB verleent de administratieve raad passende ondersteuning, waaronder juridische expertise ter ondersteuning van de beoordeling van de uitoefening van ECB-bevoegdheden uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013.
HOOFDSTUK II
VERZOEK OM TOETSING
Artikel 7
Kennisgeving van toetsing
1. Enige natuurlijke of rechtspersoon, tot wie een ECB-besluit is gericht uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013, of welk besluit deze persoon rechtstreeks en individueel raakt, die voornemens is een verzoek om interne administratieve toetsing in de dienen (hierna de „verzoeker”), dient een schriftelijke kennisgeving van toetsing in bij de secretaris onder vermelding van het betwiste besluit. De kennisgeving van toetsing wordt in een van de officiële talen van de Unie ingediend.
2. De secretaris bevestigt de ontvangst van de kennisgeving van toetsing onverwijld aan de verzoeker.
3. De kennisgeving van toetsing wordt uiterlijk binnen een maand na de kennisgeving van het besluit aan de verzoeker ingediend dan wel, bij gebreke van die kennisgeving, uiterlijk binnen een maand na de dag waarop de verzoeker kennis verkreeg van het besluit.
4. Het betwiste besluit wordt aan de kennisgeving van toetsing aangehecht: a) die de onderliggende gronden vermeldt; b) die de gronden voor het verzoek vermeldt, indien een verzoek strekt tot het bewerkstelligen van schorsende werking van de toetsing; c) waaraan kopieën zijn gehecht van documenten waarop de verzoeker zich wil baseren, en d) die een samenvatting van de punten a) tot en met c) omvat, indien de kennisgeving van toetsing meer dan 10 bladzijden beslaat.
5. De kennisgeving van toetsing vermeldt duidelijk alle contactgegevens van de verzoeker, zodat de secretaris de verzoeker of diens vertegenwoordiger, al naar gelang het geval, mededelingen kan sturen. De secretaris stuurt de verzoeker een ontvangstbevestiging, die vermeldt of de kennisgeving van toetsing al dan niet compleet is.
6. De verzoeker kan de kennisgeving van toetsing steeds intrekken door de secretaris in kennis te stellen van de intrekking.
7. Na indiening bij de secretaris worden de kennisgeving van toetsing en de daaraan aangehechte documenten intern onverwijld doorgestuurd opdat de ECB in de procedure vertegenwoordigd kan worden.
Artikel 8
Rapporteur
Na ontvangst van een kennisgeving van toetsing wijst de voorzitter voor de toetsing uit de leden van de administratieve raad, waaronder de voorzitter, een rapporteur aan. Bij de aanwijzing van de rapporteur houdt de voorzitter rekening met de specifieke deskundigheid van elk lid van de administratieve raad.
Artikel 9
Schorsende werking
1. Behoudens lid 2 schorst indiening van de kennisgeving van toetsing de toepassing van het betwiste besluit niet.
2. Ongeacht lid 1, kan de Raad van bestuur op voorstel van de administratieve raad besluiten de toepassing van het betwiste besluit te schorsen, mits het verzoek om toetsing ontvankelijk is en niet kennelijk ongegrond en de Raad van bestuur van mening is dat de onmiddellijke toepassing van het betwiste besluit onherstelbare schade kan veroorzaken. De Raad van bestuur schorst de toepassing van het betwiste besluit, na kennis te hebben genomen van het advies van de raad van toezicht, al naar gelang.
3. De in de werkwijze vastgelegde procedures, waaronder de in artikel 12 en 14 ten aanzien van instructies en hoorzittingen vastgelegde procedures, zijn van toepassing voor zover vereist voor het beslechten van enige schorsingskwestie.
HOOFDSTUK III
TOETSING
Artikel 10
Toetsingsreikwijdte voor de administratieve raad
1. Overeenkomstig artikel 24, lid 1 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 behelst de interne administratieve toetsing de toetsing van de procedurele en materiële conformiteit van het betrokken besluit met Verordening (EU) nr. 1024/2013.
2. De toetsing door de administratieve raad is beperkt tot het onderzoeken van de gronden waarop de verzoeker zich baseert en zoals vermeld in de kennisgeving van toetsing.
Artikel 11
Ontvankelijkheid van het verzoek om toetsing
1. De administratieve raad stelt vast of en in hoeverre het verzoek om toetsing ontvankelijk is, vooraleer de juridische gegrondheid onderzocht wordt. Indien de administratieve raad het verzoek om toetsing geheel of deels niet-ontvankelijk acht, wordt deze beoordeling overeenkomstig artikel 17 opgenomen in het advies van de administratieve raad.
2. Een kennisgeving van toetsing die is ingediend ten aanzien van een nieuw besluit van de Raad van bestuur zoals bedoeld in artikel 24, lid 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is niet-ontvankelijk.
Artikel 12
Instructies
De voorzitter, namens de administratieve raad, kan instructies geven voor de efficiënte uitvoering van de toetsing, waaronder instructies om documenten te produceren of informatie te verstrekken. De secretaris stuurt die instructies naar de betrokken partijen. De voorzitter kan met andere leden voor die doeleinden overleggen.
Artikel 13
Niet-naleving
1. Indien de verzoeker zonder redelijke rechtvaardiging een instructie van de administratieve raad of een bepaling van deze werkwijze niet naleeft, kan de administratieve raad de verzoeker verwijzen in de kosten van de uit de vertraging voortvloeiende procedures.
2. Vooraleer een bevel overeenkomstig lid 1 uit te vaardigen, stelt de administratieve raad de verzoeker hiervan in kennis, om deze de gelegenheid te geven zich tegen de uitvaardiging van een dergelijk bevel te verweren.
Artikel 14
Hoorzitting
1. De administratieve raad kan een hoorzitting organiseren wanneer de raad van mening is dat zulks voor een billijke beoordeling van de toetsing noodzakelijk is. Zowel de verzoeker alsook de ECB zal worden verzocht tijdens de hoorzitting een mondelinge uiteenzetting te geven.
2. De voorzitter geeft instructies aangaande de volgorde, vorm en datum van de hoorzitting.
3. De hoorzitting vindt plaats in de ECB-gebouwen. De secretaris is aanwezig. Derden hebben geen toegang tot de hoorzitting.
4. In uitzonderlijke gevallen kan de voorzitter de hoorzitting op verzoek van de verzoeker of de ECB, of op eigen initiatief verdagen.
5. Indien een partij van een mondelinge hoorzitting in kennis is gesteld en niet verschijnt, kan de administratieve raad bij ontstentenis van deze partij de hoorzitting voortzetten.
Artikel 15
Bewijsvoering
1. De verzoeker kan de administratieve raad verzoeken bewijsmateriaal aan te mogen voeren, zulks in de vorm van een schriftelijke verklaring, een getuige of deskundigenbewijs.
2. De verzoeker kan de administratieve raad verzoeken voor een mondelinge getuigenverklaring ter hoorzitting een getuige of een deskundige op te mogen roepen die een schriftelijke verklaring afgelegd heeft. De ECB kan de administratieve raad eveneens verzoeken een getuige of een deskundige op te mogen roepen om ter hoorzitting een mondelinge getuigenverklaring af te leggen.
3. Toestemming wordt slechts verleend indien de administratieve raad zulks nodig acht voor een billijke beoordeling van de toetsing.
4. De administratieve raad ondervraagt de getuigen of deskundigen. Dat bewijs wordt binnen de toegestane tijd geleverd. De verzoeker kan alleen door de ECB opgeroepen getuigen of deskundigen aan een kruisverhoor onderwerpen, indien zulks nodig is voor een billijke beoordeling van de toetsing.
HOOFDSTUK IV
BESLUITVORMINGSPROCES
Artikel 16
Advies inzake de toetsing
1. De administratieve raad stelt een advies op inzake de toetsing, zulks binnen een termijn die gelet op de urgentie van de zaak als passend wordt aangemerkt, doch uiterlijk binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het verzoek om toetsing.
2. Het advies behelst dat het oorspronkelijke besluit opgeheven en vervangen wordt door een besluit waarvan de inhoud identiek is aan die van het oorspronkelijke besluit, of vervangen wordt door een besluit waarvan de inhoud gewijzigd is ten opzichte van het oorspronkelijke besluit. In het laatste geval omvat het advies de nodige ontwerpwijzigingen.
3. Een meerderheid van minstens drie leden van de administratieve raad stelt het advies vast.
4. Het advies is schriftelijk en wordt gemotiveerd, en wordt onverwijld naar de raad van toezicht gestuurd.
5. Het advies is voor de raad van toezicht en de Raad van bestuur niet bindend.
Artikel 17
Het opstellen van een nieuw ontwerpbesluit
1. De raad van toezicht beoordeelt het advies van de administratieve raad en stelt aan de Raad van bestuur een nieuw ontwerpbesluit voor. De beoordeling door de raad van toezicht is niet beperkt tot het onderzoek van de motivering door de verzoeker zoals bedoeld in de kennisgeving van toetsing, maar kan in zijn voorstel voor een nieuw ontwerpbesluit ook rekening houden met andere factoren.
2. Het nieuwe ontwerpbesluit van de raad van toezicht dat het oorspronkelijke besluit vervangt door een besluit waarvan de inhoud identiek is aan die van het oorspronkelijke besluit, wordt binnen tien werkdagen na ontvangst van het advies van de administratieve raad bij de Raad van bestuur ingediend. Een nieuw ontwerpbesluit van de raad van toezicht dat het oorspronkelijke besluit opheft of wijzigt wordt binnen 20 werkdagen na ontvangst van het advies van de administratieve raad bij de Raad van bestuur ingediend.
Artikel 18
Kennisgeving
De secretaris van de Raad van bestuur stelt de partijen in kennis van het advies van de administratieve raad, het nieuwe ontwerpbesluit van de raad van toezicht en het nieuwe door de Raad van bestuur vastgestelde besluit.
HOOFDSTUK V
BEROEP BIJ HET HOF
Artikel 19
Beroep bij het Hof van Justitie
Dit besluit laat het recht om overeenkomstig de Verdragen beroep in te stellen bij het Hof van Justitie, onverlet.
HOOFDSTUK VI
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 20
Toegang tot dossiers
1. Het recht van verweer van de verzoeker wordt ten volle geëerbiedigd. In dit kader, en nadat de verzoeker een schriftelijke kennisgeving van toetsing heeft ingediend, heeft de verzoeker recht op toegang tot het ECB-dossier, zulks met inachtneming van het legitieme belang van andere rechtspersonen en natuurlijke personen dan de betrokken partij, zulks ter bescherming van hun bedrijfsgeheimen.
2. De dossiers bestaan uit alle documenten die de ECB tijdens de ECB-toezichtprocedure heeft verkregen, geproduceerd of samengesteld, ongeacht het opslagmedium.
3. Het recht op toegang tot het dossier geldt niet voor vertrouwelijke informatie.
4. Binnen het kader van dit artikel vallen onder vertrouwelijk informatie interne documenten van de ECB of een nationale bevoegde autoriteit en correspondentie tussen de ECB en een nationale bevoegde autoriteit of tussen nationale bevoegde autoriteiten.
5. Niets in dit artikel belet de ECB gegevens openbaar te maken en te gebruiken indien dit noodzakelijk is om bewijs te leveren van een inbreuk.
6. De ECB kan vaststellen dat toegang verleend kan worden tot een dossier op één van de volgende manieren en met inachtneming van de technische capaciteiten van de partijen: a) middels cd-rom('s) of enig ander elektronisch al dan niet in de toekomst beschikbaar gegevensopslagmedium; b) middels de partijen per post toegezonden schriftelijke kopieën van het toegankelijke dossier; c) door hen uit te nodigen het toegankelijke dossier ten burele van de ECB te onderzoeken.
Artikel 21
Verwijzing in de kosten
1. De toetsingskosten omvatten de redelijke met de toetsing gemoeide kosten.
2. Na de kennisgeving van het nieuwe besluit van de Raad van bestuur of nadat de verzoeker de kennisgeving van toetsing heeft ingetrokken, stelt de raad van toezicht voor welk deel van de kosten de verzoeker moet dragen. De verzoeker kan zich hiertegen verweren.
3. De verzoeker draagt de onevenredige door hem gemaakte kosten inzake de indiening van schriftelijk of mondeling bewijs en vertegenwoordiging in rechte.
4. De verzoeker draagt geen kosten indien de Raad van bestuur het oorspronkelijke besluit ten gevolge van de kennisgeving van toetsing opheft of wijzigt. Zulks geldt niet voor onevenredige door de verzoeker gemaakte kosten inzake de indiening van schriftelijk of mondeling bewijs en vertegenwoordiging in rechte, welke onevenredige kosten de verzoeker draagt.
5. De Raad van bestuur besluit over de kostenverdeling overeenkomstig de procedure van artikel 13 octies.2 van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank.
6. Indien verwijzing in de kosten plaatsvindt, moet de betaling binnen 20 werkdagen geschieden.
Artikel 22
Vertrouwelijkheid en beroepsgeheim
1. De leden van de administratieve raad en hun plaatsvervangers zijn gebonden aan de beroepsgeheimvereisten zoals bedoeld in artikel 37 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, zelfs na beëindiging van hun taken.
2. De beraadslagingen van de administratieve raad zijn vertrouwelijk, tenzij de Raad van bestuur de president van de ECB toestaat de uitkomst van de besprekingen openbaar te maken.
3. Door administratieve raad opgestelde of aangehouden documenten zijn ECB-documenten en moeten derhalve overeenkomstig artikel 23, lid 3 van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank geclassificeerd en verwerkt worden (2).
Artikel 23
Aanvullende regels
1. De administratieve raad kan aanvullende regels vaststellen om haar beraadslagingen en werkzaamheden te regelen.
2. De administratieve raad kan formulieren en gidsen opstellen.
3. De door de administratieve raad vastgestelde aanvullende regels, formulieren en gidsen worden aan de raad van toezicht gerapporteerd en op de ECB-website bekendgemaakt.
Artikel 24
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Frankfurt am Main, 14 april 2014.
De president van de ECB
Mario DRAGHI
Rectificaties
|
14.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 175/54 |
Rectificatie van Verordening (EU) nr. 1273/2013 van de Commissie van 6 december 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 454/2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het trans-Europees spoorwegsysteem
( Publicatieblad van de Europese Unie L 328 van 7 december 2013 )
Bladzijde 72, artikel 1, onder b):
in plaats van:
|
„b) |
Artikel 5 wordt vervangen door:
„Artikel 5 De op Europees niveau optredende representatieve instanties van de spoorwegsector als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad (*) zullen de telematicatoepassingen ten behoeve van het reizigersvervoer als bedoeld in punt 7.3 van bijlage I verder ontwikkelen in samenwerking met een vertegenwoordiger van de verkopers van vervoerbewijzen en een vertegenwoordiger van de Europese reizigers. Het Europees Spoorwegbureau publiceert de resultaten van fase 1 (toepassingsrichtsnoeren, architectuur, governance en masterplan) op zijn website.”, |
te lezen:
|
„b) |
Artikel 5 wordt vervangen door:
„Artikel 5 De op Europees niveau optredende representatieve instanties van de spoorwegsector als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad (*) zullen de telematicatoepassingen ten behoeve van het reizigersvervoer als bedoeld in punt 7.3 van bijlage I verder ontwikkelen in samenwerking met een vertegenwoordiger van de verkopers van vervoersbewijzen en een vertegenwoordiger van de Europese reizigers. Het Europees Spoorwegbureau publiceert de resultaten van fase 1 (toepassingsrichtsnoeren, architectuur, governance en masterplan) op zijn website.”. |
Bladzijde 72, artikel 1, onder c):
in plaats van:
|
„c) |
Artikel 6 wordt vervangen door:
„Artikel 6 De lidstaten stellen alle op hun grondgebied gevestigde spoorwegondernemingen, stationsbeheerders en verkopers van vervoerbewijzen in kennis van deze verordening en belasten een nationaal contactpunt (NCP) met de follow-up van de tenuitvoerlegging daarvan. De rol van de NCP's is beschreven in bijlage VI.”.”, |
te lezen:
|
„c) |
Artikel 6 wordt vervangen door:
„Artikel 6 De lidstaten dragen er zorg voor dat spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, stationsbeheerders en verkopers van vervoersbewijzen worden ingelicht over deze verordening en belasten een nationaal contactpunt (NCP) met de follow-up van de tenuitvoerlegging daarvan. De rol van de NCP's is beschreven in bijlage VI.”.”. |