ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 169

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
7 juni 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 553/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet programma voor onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen ( 1 )

1

 

*

Besluit nr. 554/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 over de deelname van de Unie aan het door verschillende lidstaten opgezette gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma Actief en ondersteund leven

14

 

*

Besluit nr. 555/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet Europees programma voor innovatie en onderzoek op het gebied van de metrologie (EMPIR) ( 1 )

27

 

*

Besluit nr. 556/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de deelname van de Unie aan een tweede, door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschapsprogramma voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP2)

38

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 ( 1 )

54

 

*

Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 ( 1 )

77

 

*

Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 ( 1 )

108

 

*

Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën ( 1 )

130

 

*

Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel ( 1 )

152

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/1


BESLUIT Nr. 553/2014/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet programma voor onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 185 en artikel 188, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 3 maart 2010 met als titel „Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” („de Europa 2020-strategie”) benadrukte de Commissie de noodzaak van het creëren van gunstige voorwaarden voor investeringen in kennis en innovatie om in de Unie slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren. Deze strategie is zowel door het Europees Parlement als door de Raad onderschreven.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020), („Horizon 2020”) vastgesteld. Horizon 2020 is erop gericht een grotere impact op onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door bij te dragen aan de versterking van publiek-publieke partnerschappen, onder meer door deelname van de Unie aan door verscheidene lidstaten overeenkomstig artikel 185 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgezette programma’s.

(3)

Publiek-publieke partnerschappen dienen als doel te hebben grotere synergieën tot stand te brengen, de coördinatie te vergroten en nodeloze overlapping met onderzoeksprogramma’s van de Unie en internationale, nationale en regionale onderzoeksprogramma’s te vermijden, en dienen de algemene beginselen van Horizon 2020, in het bijzonder de beginselen in verband met openheid en transparantie, na te leven. Voorts dient ervoor te worden gezorgd dat wetenschappelijke publicaties vrij toegankelijk zijn.

(4)

Bij Beschikking nr. 743/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) besloot de Gemeenschap een financiële bijdrage te verstrekken aan Eurostars, een gezamenlijk programma voor onderzoek en ontwikkeling dat werd opgezet door alle lidstaten en vijf andere deelnemende staten, in het kader van Eureka, een intergouvernementeel initiatief dat in 1985 is genomen voor het bevorderen van samenwerking bij industrieel onderzoek („Eurostars”).

(5)

In april 2012 deed de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag toekomen over de tussentijdse evaluatie van Eurostars, die twee jaar na de start van het programma door een groep van onafhankelijke deskundigen was uitgevoerd. De algemene mening van de deskundigen was dat de doelstellingen van Eurostars werden gehaald, dat het een meerwaarde biedt voor Europese onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen („kmo’s”) en dat het na 2013 moest worden voortgezet. Tevens wordt geoordeeld dat Eurostars tegemoetkomt aan een aantal reële behoeften van kmo’s die zich bezighouden met onderzoek en ontwikkeling. Het heeft een groot aantal financieringsaanvragen aangetrokken waarbij het aantal subsidiabele projecten de oorspronkelijke begroting overschreed. Er werd een aantal verbeteringen aanbevolen. Die betroffen met name de noodzaak van verdere integratie van nationale programma’s en van verbetering van de operationele prestaties, teneinde de time-to-contract te verkorten en de procedures transparanter te maken.

(6)

Als definitie van kmo geldt de definitie die wordt gegeven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (5).

(7)

Overeenkomstig Besluit 2013/743/EU van de Raad (6) kan steun worden verleend aan een actie waarmee wordt voortgebouwd op Eurostars en waarmee dat programma wordt aangepast overeenkomstig de aanbevelingen in het verslag van de tussentijdse evaluatie ervan.

(8)

Het tweede, door verscheidene lidstaten ondernomen Programma voor onderzoek en ontwikkeling, dat erop is gericht om door kleine en middelgrote ondernemingen uitgevoerd onderzoek en ontwikkeling te ondersteunen, moet in het verlengde van de Europa 2020-strategie, het vlaggenschipinitiatief „Innovatie-Unie” ervan en de mededeling van de Commissie van 17 juli 2012, met als titel „Een versterkt partnerschap voor topkwaliteit en groei voor de Europese onderzoeksruimte”, zal gericht zijn op het ondersteunen van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kmo’s door het cofinancieren van marktgerichte onderzoeksprojecten op elk terrein. Op zichzelf genomen, en in combinatie met de activiteiten die vallen onder de in Horizon 2020 vermelde doelstelling „Leiderschap in ontsluitende en industriële technologieën”, zal het programma bijdragen aan de doelstellingen van het onderdeel „Industrieel leiderschap” van dat programma teneinde de ontwikkeling van de technologieën en innovaties die het fundament vormen van de ondernemingen van morgen te bespoedigen en innovatieve Europese kmo’s te helpen om uit te groeien tot wereldwijd toonaangevende ondernemingen. Als onderdeel van de verbeteringen aan het voorgaande Eurostarsprogramma dient bij Eurostars-2 te worden gestreefd naar een kortere subsidietoekenningstermijn, grotere integratie en een eenvoudiger, transparanter en doelmatiger administratie, wat uiteindelijk onderzoek en ontwikkeling verrichtende kmo’s ten goede komt. Handhaving van de bottom-up-benadering en de ondernemingsgerichte agenda met zijn voornaamste focus op marktpotentieel van het voorgaande Eurostarsprogramma is essentieel voor het welslagen van Eurostars-2.

(9)

Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 moeten oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Eurostars-2 uiterlijk op 31 december 2020 geopend worden. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden geopend tot en met 31 december 2021.

(10)

Tijdens de Eureka-Ministerconferentie van 22 juni 2012 in Boedapest werd overeenstemming bereikt over een strategische visie voor Eurostars-2 („document van Boedapest”). De ministers zegden toe steun te zullen verlenen voor de voortzetting van Eurostars nadat het in 2013 afloopt, voor de duur van de looptijd van Horizon 2020. Het zal een versterkt partnerschap behelzen waarbij de aanbevelingen in het verslag van de tussentijdse evaluatie van Eurostars worden gevolgd. In het document van Boedapest worden de volgende twee hoofddoelstellingen voor Eurostars-2 geformuleerd: ten eerste het verbeteren van de synchronisatie en onderlinge afstemming van de nationale onderzoeksprogramma’s op het gebied van financiering („structurele doelstelling”), wat essentieel is voor het realiseren van de Europese Onderzoeksruimte door de deelnemende staten; ten tweede, het ondersteunen van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kmo’s die betrokken zijn bij transnationale onderzoeks- en innovatieprojecten („inhoudelijke doelstelling”). In het Document van Boedapest wordt de Unie verzocht deel te nemen aan Eurostars-2.

(11)

Ten behoeve van de vereenvoudiging dienen de administratieve lasten voor alle betrokken partijen te worden verminderd. Overlappende audits en onevenredige documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Bij het uitvoeren van audits moet, in voorkomend geval, rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van nationale programma’s.

(12)

Audits van de ontvangers van financiële middelen van de Unie die in het kader van Eurostars-2 worden verstrekt, dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013.

(13)

De deelnemende staten zijn voornemens om gedurende de looptijd van Eurostars-2 (2014-2020) financieel bij te dragen aan de uitvoering ervan.

(14)

Eurostars-2-activiteiten moeten in overeenstemming zijn met de doelstellingen en de bottom-up-beginselen van Horizon 2020, en met de in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 vastgelegde algemene beginselen en voorwaarden.

(15)

Er dient een maximum te worden vastgesteld voor de financiële bijdrage van de Unie aan Eurostars-2 gedurende de looptijd van Horizon 2020. Binnen de grenzen van dat maximum dient de bijdrage van de Unie flexibel te zijn en dient zij ten minste een derde maar niet meer dan de helft van die van de deelnemende staten te bedragen om er zeker van te zijn dat de noodzakelijke kritische massa wordt bereikt om te kunnen beantwoorden aan de vraag van projecten die in aanmerking komen voor financiële steun, om een groot hefboomeffect te creëren en om de nationale onderzoeksprogramma’s van de deelnemende staten beter te integreren.

(16)

Overeenkomstig de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1291/2013 dienen alle lidstaten en met Horizon 2020 geassocieerde landen aan Eurostars-2 te kunnen deelnemen.

(17)

Elk Eureka-lid of land dat met Eureka geassocieerd is maar geen lidstaat is, of een land dat aan Horizon 2020 geassocieerd is, kan een partnerland van Eurostars-2 worden.

(18)

De financiële bijdrage van de Unie dient afhankelijk te worden gesteld van formele toezeggingen van de deelnemende staten dat zij zullen bijdragen aan de uitvoering van Eurostars-2 en van de nakoming van die toezeggingen. Financiële steun in het kader van Eurostars-2 dient voornamelijk te geschieden in de vorm van subsidies voor projecten die na oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Eurostars-2 worden geselecteerd. Teneinde de doelstellingen van Eurostars-2 te verwezenlijken, dienen de deelnemende staten een financiële bijdrage te garanderen die groot genoeg is om een redelijk aantal van de na elke oproep geselecteerde voorstellen te financieren.

(19)

De gezamenlijke uitvoering van Eurostars-2 vereist een uitvoeringsstructuur. De deelnemende staten zijn overeengekomen om het Eureka-secretariaat (hierna „ESE” genoemd) aan te wijzen als de uitvoeringsstructuur voor Eurostars-2. Het ESE is een internationale vereniging zonder winstoogmerk die in 1997 door de Eureka-landen werd opgericht naar Belgisch recht, en, die sinds 2008 belast is met de uitvoering van Eurostars. Het fungeert tegelijkertijd als secretariaat van het Eureka-initiatief, dat een eigen governancesysteem heeft voor het beheer van Eureka-projecten anders dan Eurostars-projecten. De Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, is een van de oprichtende leden van het Eureka-initiatief en volwaardig lid van het Eureka-secretariaat.

(20)

Voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Eurostars-2 dient het ESE te worden belast met de organisatie van de oproepen tot het indienen van voorstellen, de toetsing van de subsidiabiliteitscriteria, de peer-review, de selectie en monitoring van projecten en de toewijzing van de bijdrage van de Unie. De beoordeling van projectvoorstellen dient centraal te worden uitgevoerd door onafhankelijke externe deskundigen, onder verantwoordelijkheid van het ESE, na een oproep tot het indienen van voorstellen. De ranglijst van projecten dient voor de deelnemende staten bindend te zijn wat betreft de toekenning van middelen uit de financiële bijdrage van de Unie en uit de bijdrage van de deelnemende staten.

(21)

Er dient met Eurostars-2 in het algemeen een duidelijke vooruitgang te worden gemaakt met de verdere onderlinge afstemming en synchronisatie van de nationale onderzoeks- en innovatieprogramma’s, teneinde te komen tot een daadwerkelijk gezamenlijk programma waarin sprake is van grotere synchronisatie op wetenschappelijk, beheer- en financieel gebied. Grotere wetenschappelijke integratie dient te worden bereikt door het gemeenschappelijk vastleggen en uitvoeren van activiteiten en ervoor te zorgen dat de geselecteerde projecten van topkwaliteit zijn en een grote impact hebben. Beheerintegratie wordt bereikt door verdere verbetering van de „operationele excellentie” en grotere controleerbaarheid van het programma. Grotere financiële integratie wordt gebaseerd op een voldoende grote (totale en jaarlijkse) financiële bijdrage van de staten die aan Eurostars-2 deelnemen en een hoge mate van nationale synchronisatie. Dit dient te worden bereikt door een geleidelijke harmonisatie van de nationale financieringsvoorschriften.

(22)

De financiële bijdrage van de Unie moet worden beheerd volgens het beginsel van gezond financieel beheer en conform de regels betreffende indirect beheer die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8).

(23)

Teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen dient de Commissie het recht te hebben de financiële bijdrage van de Unie te verlagen, op te schorten of stop te zetten wanneer Eurostars-2 ontoereikend, slechts gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd of wanneer de deelnemende staten niet bijdragen of gedeeltelijk of laattijdig bijdragen aan de financiering van Eurostars-2. Dit recht dient te worden vastgelegd in de tussen de Unie en het ESE te sluiten delegatieovereenkomst.

(24)

Voor deelname aan acties onder contract die in het kader van Eurostars-2 worden gefinancierd, geldt Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9). Vanwege de specifieke operationele behoeften van Eurostars-2 is het echter noodzakelijk te voorzien in afwijkingen van die verordening overeenkomstig artikel 1, lid 3, van die verordening.

(25)

Teneinde de deelname te faciliteren van kmo’s die meer vertrouwd zijn met de nationale kanalen en anders alleen binnen de nationale grenzen onderzoeksactiviteiten zouden verrichten, dient de financiële bijdrage uit Eurostars-2 te worden verstrekt volgens de vertrouwde regels van de nationale programma’s en in het kader van een financieringsovereenkomst waarvan de uitvoering onder rechtstreeks beheer staat van de nationale autoriteiten, waarbij de financiering van de Unie wordt gecombineerd met de overeenkomstige nationale financiering. Bijgevolg dient te worden voorzien in een afwijking van artikel 15, lid 9, artikel 18, lid 1, artikel 23, lid 1 en leden 5 tot en met 7, en artikel 28 tot en met artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1290/2013.

(26)

Oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Eurostars-2 moeten ook worden bekendgemaakt op het centraal deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

(27)

De financiële belangen van de Unie dienen gedurende de hele uitgavencyclus te worden beschermd door middel van proportionele maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, voor zover van toepassing, het opleggen van administratieve en financiële sancties, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(28)

De Commissie dient in samenwerking met de deelnemende staten, een tussentijdse evaluatie uit te voeren, waarin met name de kwaliteit en doelmatigheid van Eurostars-2 en de geboekte vooruitgang ten aanzien van de gestelde doelen worden beoordeeld, alsook een eindevaluatie, en van beide evaluaties schriftelijk verslag te doen.

(29)

Op verzoek van de Commissie dienen het ESE en de deelnemende staten alle informatie te verstrekken die de Commissie moet opnemen in de evaluatieverslagen over Eurostars-2.

(30)

Daar de doelstellingen van dit besluit, namelijk het ondersteunen van transnationale onderzoeksactiviteiten van onderzoekintensieve kmo’s en het leveren van een bijdrage aan de integratie, onderlinge afstemming en synchronisatie van nationale programma’s voor onderzoeksfinanciering, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat hiervoor een transnationale dimensie nodig is en nationale programma’s niet complementair zijn en ook niet op elkaar aansluiten, maar, vanwege de omvang en effecten van de actie, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Dit besluit bevat regels betreffende de deelname van de Unie aan het tweede, door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezette programma voor onderzoek en ontwikkeling ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen („Eurostars-2”), en de voorwaarden voor deze deelname.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.

„kmo”: een kleine, middelgrote en micro-onderneming zoals omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG;

2.

„onderzoek en ontwikkeling verrichtende kmo”: een kmo die ten minste aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

a)

die ten minste 10 % van haar omzet herinvesteert in onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten;

b)

ten minste 10 % van haar voltijdsequivalenten aan onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten besteedt;

c)

die hetzij ten minste 5 voltijdsequivalenten heeft (voor kmo’s met niet meer dan 100 voltijdsequivalenten) voor onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten; of

d)

10 voltijdsequivalenten heeft (voor kmo’s met meer dan 100 voltijdsequivalenten) voor onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten.

Artikel 3

Doelstellingen

Met Eurostars-2 worden de volgende doelen nagestreefd:

1.

het bevorderen van onderzoeksactiviteiten die voldoen aan de volgende voorwaarden:

a)

de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van transnationale samenwerking tussen onderzoek en ontwikkeling verrichtende kmo’s of tussen kmo’s en andere actoren van de innovatieketen (bv. universiteiten, onderzoeksorganisaties);

b)

de resultaten worden naar verwachting binnen twee jaar na voltooiing van een activiteit op de markt gebracht;

2.

de toegankelijkheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van publieke middelen voor kmo’s in Europa vergroten door de nationale financieringsmechanismen van de deelnemende staten op elkaar af te stemmen, te harmoniseren en te synchroniseren;

3.

het bevorderen en verhogen van de deelname van kmo’s zonder eerdere ervaring in transnationaal onderzoek.

Artikel 4

Deelname aan en partnerschap met Eurostars-2

1.   De Unie neemt deel aan Eurostars-2, dat gezamenlijk wordt opgezet door België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Israël, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Turkije, het Verenigd Koninkrijk en Zweden en Zwitserland (de „deelnemende staten”), onder de voorwaarden van dit besluit.

2.   Elke andere dan in lid 1 vermelde lidstaat en elk ander land dat is geassocieerd met Horizon 2020, kan aan Eurostars-2 deelnemen, mits die lidstaat of dat land voldoet aan de voorwaarde van artikel 6, lid 1, onder c). Wanneer het aan de voorwaarde van artikel 6, lid 1, onder c), voldoet, wordt het ten behoeve van dit besluit als deelnemende staat beschouwd.

3.   Elk Eureka-lid of met Eureka geassocieerd land dat geen lidstaat is, of een aan Horizon 2020 geassocieerd land is, kan een partnerland van Eurostars-2 worden, indien het voldoet aan de voorwaarde van artikel 6, lid 1, onder c). Deze Eureka-leden of met Eureka geassocieerde landen die aan de voorwaarde van artikel 6, lid 1, onder c), voldoen, worden ten behoeve van dit besluit als partnerlanden beschouwd. Juridische entiteiten uit deze partnerlanden komen niet in aanmerking voor een financiële bijdrage van de Unie in het kader van Eurostars-2.

Artikel 5

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie, inclusief EVA-kredieten, aan Eurostars-2 bedraagt ten hoogste 287 000 000 EUR. De financiële bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten die in de algemene begroting van de Unie zijn toegewezen aan de relevante onderdelen van het specifiek programma tot uitvoering van Horizon 2020 zoals vastgesteld bij Besluit 2013/743/EU, overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), vi), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en met name uit kredieten in de rubriek „innovatie in kmo’s” onder deel II.

2.   De bijdrage van de Unie bedraagt ten minste een derde van die van de deelnemende staten als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a), met dien verstande dat het in lid 1 vastgestelde bedrag niet mag worden overschreden. Zij dekt werkingskosten, waaronder de kosten van het beoordelen van de voorstellen, en administratieve kosten. Indien het percentage van de bijdrage van de Unie gedurende de looptijd van Eurostars-2 moet worden aangepast, mag de bijdrage van de Unie worden opgetrokken tot ten hoogste de helft van de bijdragen van de deelnemende staten als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a).

3.   Ten hoogste 4 % van de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage van de Unie kan worden gebruikt ter dekking van de administratieve kosten van Eurostars-2. De nationale administratieve kosten voor de uitvoering van Eurostars-2 worden door de deelnemende staten gedragen.

Artikel 6

Voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie wordt uitsluitend betaald indien:

a)

de deelnemende staten aantonen dat Eurostars-2 is opgezet overeenkomstig de in artikel 3 geformuleerde doelstellingen;

b)

de deelnemende staten of de door de deelnemende staten aangewezen organisaties het „ESE” aanwijzen als de structuur die verantwoordelijk is voor de uitvoering van Eurostars-2 en voor het ontvangen, toewijzen en monitoren van de financiële bijdrage van de Unie;

c)

elke deelnemende staat zich ertoe verbindt aan de financiering van Eurostars-2 bij te dragen;

d)

het ESE aantoont over de noodzakelijke capaciteit te beschikken voor de uitvoering van Eurostars-2, waaronder de capaciteit voor het ontvangen, toewijzen en monitoren van de financiële bijdrage van de Unie, in het kader van indirect beheer van de Uniebegroting overeenkomstig de artikelen 58, 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012; en

e)

een governancemodel voor Eurostars-2 wordt opgezet, overeenkomstig bijlage II.

2.   Gedurende de uitvoering van Eurostars-2 gelden als aanvullende voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Unie:

a)

verwezenlijking door het ESE van de in artikel 3 geformuleerde Eurostars-2-doelstellingen en uitvoering van de in bijlage I omschreven activiteiten overeenkomstig de in artikel 8 genoemde regels voor deelname en verspreiding;

b)

handhaving van een passend en doelmatig governancemodel dat in overeenstemming is met bijlage II;

c)

naleving door het ESE van de verslagleggingsvereisten van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

d)

effectieve betaling door de deelnemende staten van de financiële bijdrage aan alle deelnemers aan Eurostars-2-projecten die na de oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Eurostars-2 worden geselecteerd voor financiering, ter nakoming van de in lid 1, onder c), van dit artikel bedoelde verbintenissen;

e)

toewijzing van de middelen uit de nationale begrotingen voor Eurostars-2-projecten en van de financiële bijdrage van de Unie in overeenstemming met de ranglijst van projecten; en

f)

aantonen dat duidelijke vorderingen worden gemaakt met de wetenschappelijke, management- en financiële samenwerking door de vaststelling van minimum operationele prestatiedoelen en mijlpalen voor de uitvoering van Eurostars-2.

Artikel 7

Bijdrage van de deelnemende staten

1.   De bijdrage van de deelnemende staten bestaat uit de volgende financiële bijdragen:

a)

cofinanciering van geselecteerde Eurostars-2-projecten via relevante nationale financieringsvormen, hoofdzakelijk door middel van subsidies. De Commissie kan de gevestigde regels inzake subsidie-equivalenten toepassen op de waardering van bijdragen van de deelnemende staten in andere vormen dan subsidies;

b)

financiële bijdrage aan de administratieve kosten van Eurostars-2 die niet worden gedekt door de in artikel 5, lid 3, bedoelde bijdrage van de Unie.

2.   Elke deelnemende staat wijst een nationale financieringsinstantie aan om de nationale deelnemers aan Eurostars-2 overeenkomstig artikel 8 financiële ondersteuning te verlenen.

Artikel 8

Regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten

1.   Voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1290/2013 wordt het ESE als financieringsorgaan beschouwd.

2.   In afwijking van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 controleren de nationale financieringsinstanties, gecoördineerd door het ESE, de financiële draagkracht van alle aanvragers voor financiering op grond van Eurostars-2.

3.   In afwijking van artikel 18, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1290/2013, worden de subsidie-overeenkomsten met de begunstigden van acties onder contract uit hoofde van Eurostars-2 ondertekend door de betrokken nationale financieringsinstanties.

4.   In afwijking van artikel 23, lid 1, alsmede leden 5, 6 en 7, en de artikelen 28 tot en met 34 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 zijn op de door de nationale financieringsinstanties beheerde Eurostars-2-subsidies de financieringsvoorschriften van de deelnemende nationale programma’s van toepassing.

Artikel 9

Uitvoering van Eurostars-2

1.   Eurostars-2 wordt uitgevoerd op basis van jaarlijkse werkplannen.

2.   De financiële steun die in het kader van Eurostars-2 wordt verstrekt, wordt hoofdzakelijk verstrekt in de vorm van subsidies en na een oproep tot het indienen van voorstellen.

Artikel 10

Overeenkomsten tussen de Unie en het ESE

1.   Onder voorbehoud van een positieve ex-antebeoordeling van het ESE overeenkomstig artikel 61, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, sluit de Commissie, namens de Unie, een delegatieovereenkomst en overeenkomsten inzake de overdracht van middelen op jaarbasis met het ESE.

2.   De in lid 1 bedoelde delegatieovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig artikel 58, lid 3, artikel 60 en artikel 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en overeenkomstig artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012. Hierin wordt tevens het volgende vastgelegd:

a)

de eisen voor het ESE met betrekking tot de in bijlage II bij Besluit (EU) nr. 2013/743 van de Raad vermelde prestatie-indicatoren;

b)

de eisen voor de ESE-bijdrage met betrekking tot de monitoring als bedoeld in bijlage II bij Besluit (EU) nr. 2013/743 van de Raad;

c)

specifieke prestatie-indicatoren voor de werking van het ESE met betrekking tot Eurostars-2;

d)

vereisten voor het ESE met betrekking tot de verstrekking van informatie over administratieve en van detailcijfers over de uitvoering van Eurostars-2;

e)

regelingen met betrekking tot de verstrekking van de gegevens die de Commissie nodig heeft om aan haar verplichtingen inzake verspreiding en verslaglegging te kunnen voldoen;

f)

een verplichting voor het ESE om voorafgaand aan elke overdracht van de financiële bijdrage van de Unie bilaterale overeenkomsten met de nationale financieringsinstanties te ondertekenen, waarin de minimale operationele prestatiedoelen en mijlpalen voor de uitvoering van Eurostars-2 zijn vastgelegd;

g)

bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Eurostars-2, in het bijzonder op het centraal deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

Artikel 11

Beëindiging, verlaging of opschorting van de financiële bijdrage van de Unie

1.   Indien Eurostars-2 niet of op ontoereikende wijze, slechts gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie stopzetten, verlagen of opschorten naar evenredigheid van de mate waarin Eurostars-2 daadwerkelijk is uitgevoerd.

2.   Indien de deelnemende staten niet, slechts gedeeltelijk of laattijdig bijdragen in de financiering van Eurostars-2, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie stopzetten, naar evenredigheid verlagen of opschorten, waarbij rekening wordt gehouden met het financieringsbedrag dat de deelnemende staten voor de uitvoering van Eurostars-2 beschikbaar hebben gesteld.

Artikel 12

Audits achteraf

1.   Het ESE ziet erop toe dat de respectievelijke nationale financieringsinstanties audits achteraf uitvoeren van de uitgaven die in verband met acties onder contract zijn gedaan overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

2.   De Commissie kan besluiten de in lid 1 bedoelde audits zelf uit te voeren. In dergelijke gevallen, doet zij dat overeenkomstig de toepasselijke voorschriften, met name Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, (EU) nr. 1290/2013 Verordening (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Unie worden gevrijwaard door de toepassing van preventieve maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door de uitvoering van doeltreffende audits en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, het opleggen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende bestuurlijke en financiële sancties.

2.   Het ESE verschaft het personeel van de Commissie en andere door haar of de Rekenkamer gemachtigde personen toegang tot zijn terreinen en lokalen en tot alle informatie, ook in elektronische vorm, die zij nodig hebben voor het uitvoeren van hun audits.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (10) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een overeenkomst, besluit of contract waarvoor in het kader van dit besluit financiering wordt verstrekt.

4.   Contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van dit besluit, bevatten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer, OLAF en het ESE uitdrukkelijk machtigen om dergelijke controles en onderzoeken overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden uit te voeren.

5.   Bij de uitvoering van Eurostars-2 nemen de deelnemende staten alle wetgevende, regelgevende, administratieve of andere maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie en met name om te verzekeren dat aan de Unie verschuldigde bedragen volledig worden ingevorderd, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

Artikel 14

Verstrekking van informatie

1.   Op verzoek van de Commissie doet het ESE haar alle voor het opstellen van de in artikel 15 bedoelde verslagen benodigde informatie toekomen.

2.   De deelnemende staten doen de Commissie via het ESE alle door het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer gevraagde informatie over het financieel beheer van Eurostars-2 toekomen.

3.   De Commissie neemt de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie op in de in artikel 15 bedoelde verslagen.

Artikel 15

Evaluatie

1.   De Commissie verricht vóór 30 juni 2017, in nauwe samenwerking met de deelnemende staten en met de hulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie van Eurostars-2. Zij stelt van deze evaluatie een verslag op met onder meer de conclusies van de evaluatie en haar opmerkingen. De Commissie doet het verslag uiterlijk 31 december 2017 aan het Europees Parlement en de Raad toekomen. Bij de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 wordt rekening gehouden met het resultaat van de tussentijdse evaluatie van Eurostars-2.

2.   Aan het einde van de deelname van de Unie aan Eurostars-2, doch uiterlijk op 31 december 2022, verricht de Commissie een eindevaluatie van het programma. De Commissie stelt van deze evaluatie een verslag op waarin de resultaten van die evaluatie moeten worden opgenomen. Zij stuurt dit verslag naar het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 17

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Advies van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 mei 2014.

(3)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(4)  Beschikking nr. 743/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de deelneming door de Gemeenschap aan een door verscheidene lidstaten opgezet programma voor onderzoek en ontwikkeling dat gericht is op de ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 201 van 30.7.2008, blz. 58).

(5)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(6)  Besluit van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(10)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

Tenuitvoerlegging van Eurostars-2

1.

Het ESE organiseert voortdurend oproepen tot het indienen van voorstellen met bepaalde indieningstermijnen voor het toekennen van financiële steun voor acties onder contract.

2.

Aanvragers dienen hun projectvoorstellen in bij het ESE, dat fungeert als het enige loket.

3.

Na afloop van de termijn voor het indienen van voorstellen verricht het ESE een centrale subsidiabiliteitscontrole op basis van de in het jaarlijkse werkplan omschreven subsidiabiliteitscriteria. De deelnemende staten mogen geen andere of aanvullende subsidiabiliteitscriteria toevoegen.

4.

De nationale financieringsinstanties, gecoördineerd door het ESE, gaan de financiële draagkracht van de deelnemers na aan de hand van gemeenschappelijke, duidelijke en transparante regels.

5.

Subsidiabele projectvoorstellen worden centraal beoordeeld en gerangschikt door een groep van externe onafhankelijke deskundigen, volgens de criteria van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1290/2013, volgens transparante procedures.

6.

Het ESE zorgt voor een procedure voor de beoordeling van evaluaties overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1290/2013.

7.

Zodra de ranglijst in haar geheel is goedgekeurd door de in bijlage II bedoelde Eurostars-2-groep op hoog niveau, is zij bindend voor de toekenning van middelen uit de nationale begrotingen die voor Eurostars-2 projecten zijn gereserveerd.

8.

Zodra de ranglijst is goedgekeurd, financiert elke deelnemende staat via de daarvoor aangewezen nationale financieringsinstantie zijn nationale deelnemers in de projecten die voor financiering zijn geselecteerd, en stelt het alles in het werk om te waarborgen dat de top-50 van de op de ranglijst voorkomende projecten en ten minste 50 % tot 75 % van de projecten boven de drempels worden gefinancierd. De financiële bijdrage aan de deelnemers wordt berekend volgens de financieringsvoorschriften van het nationale programma van de relevante aan Eurostars-2 deelnemende staat. De financiële bijdrage van de Unie wordt door het ESE aan de nationale financieringsinstanties overgemaakt, mits deze hun financiële bijdragen aan de projecten hebben betaald.

9.

Alle in aanmerking komende deelnemers aan een centraal geselecteerd project worden gefinancierd. Bij het verstrekken van financiële steun door de nationale financieringsinstanties aan centraal geselecteerde projectdeelnemers worden de beginselen gelijke behandeling, transparantie en cofinanciering in acht genomen.

10.

Het ESE is verantwoordelijk voor de evaluatie van projecten, voor het informeren van de nationale financieringsinstanties, voor het coördineren van het synchronisatieproces, voor het monitoren van projecten door verslaglegging over projecten en audits door de nationale financieringsinstanties, en voor verslaglegging aan de Commissie waarbij wordt gewaarborgd dat de subsidietoekenningstermijn kort is. Het ESE neemt ook passende maatregelen om erkenning van de bijdrage van de Unie aan Eurostars-2, zowel aan het programma zelf als aan individuele projecten, aan te moedigen. Het bevordert een goede zichtbaarheid van de bijdrage van de Unie, door in alle publicaties, zowel in gedrukte als elektronische vorm, die met Eurostars-2 verband houden, het Horizon 2020-logo te gebruiken.

11.

Het ESE sluit met de nationale financieringsinstanties van de deelnemende staten bilaterale overeenkomsten betreffende Eurostars-2. In die bilaterale overeenkomsten betreffende Eurostars-2 worden de verantwoordelijkheden van de contracterende partijen vastgelegd, overeenkomstig de regels, doelstellingen en uitvoering van Eurostars-2. De bilaterale overeenkomsten betreffende Eurostars-2 omvatten voorschriften inzake de overdracht van de bijdrage van de Unie en de minimum operationele doelstellingen en nationale stapsgewijs te bereiken mijlpalen voor verdere integratie en synchronisatie van nationale programma’s, met inbegrip van een kortere subsidietoekenningstermijn, overeenkomstig de Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Verordening (EU) nr. 1290/2013. Die doelstellingen en mijlpalen worden overeengekomen met de Eurostars-2-groep op hoog niveau, na raadpleging van de Commissie. De ondertekening van de bilaterale overeenkomst betreffende Eurostars-2 en het voldoen aan de operationele doelstellingen en mijlpalen zijn een randvoorwaarde voor de verstrekking van de bijdrage van de Unie.

12.

Het ESE kan met de nationale financieringsinstanties van partnerlanden bilaterale Eurostars-2-overeenkomsten sluiten. In die bilaterale Eurostars-2-overeenkomsten worden de verantwoordelijkheden van de partijen omschreven overeenkomstig de regels, doelstellingen en uitvoeringsmodaliteiten van Eurostars-2, wordt bepaald wat de voorwaarden voor partnerschap met Eurostars-2 zijn, en worden de minimum operationele doelstellingen geformuleerd, waaronder een korte subsidietoekenningstermijn.

13.

Onder de deelnemende staten worden tevens netwerkactiviteiten en uitwisseling van beste praktijken georganiseerd, teneinde integratie op wetenschappelijk, beheer- en financieel niveau te promoten.

14.

Andere activiteiten omvatten onder meer bemiddelings-, programmapromotie- en netwerkactiviteiten met andere belanghebbenden (investeerders, onderzoekers en innoveerders en intermediairs), met name om in alle deelnemende staten de deelname van begunstigden te verbreden en kmo’s zonder ervaring in transnationale onderzoeksprojecten te betrekken.


BIJLAGE II

Governance van Eurostars-2

1.

Het ESE beheert Eurostars-2.

Het hoofd van het ESE fungeert als diens wettelijke vertegenwoordiger en is als zodanig verantwoordelijk voor de uitvoering van Eurostars-2 en in het bijzonder voor:

a)

het voorbereiden van de jaarlijkse begroting voor de oproepen tot het indienen van voorstellen, de centrale organisatie van gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen en de ontvangst van de projectvoorstellen (één-loket); de centrale organisatie van het toetsen van de subsidiabiliteit en beoordelen van voorstellen aan de hand van gemeenschappelijke subsidiabiliteits- en beoordelingscriteria, de centrale organisatie van de rangschikking en selectie van voorstellen voor financiering en de projectmonitoring en follow-up; de ontvangst, toewijzing en monitoring van de bijdrage van de Unie;

b)

het bij de nationale financieringsinstanties opvragen van de informatie die nodig is voor de overdracht van de bijdrage van de Unie;

c)

de promotie van Eurostars-2;

d)

de verslaglegging aan de Eurostars-2-groep op hoog niveau en de Commissie over het Eurostars-2-programma;

e)

het informeren van het Eureka-netwerk over de Eurostars-2-activiteiten;

f)

de ondertekening van de delegatieovereenkomst met de Commissie, de bilaterale overeenkomsten met de nationale financieringsinstanties en de contracten met de deskundigen die de aanvragen beoordelen die in het kader van Eurostars-2 worden gedaan;

g)

aannemen van het jaarlijkse werkplan voor Eurostars-2 na voorafgaande instemming van de Eurostars-2-groep op hoog niveau en van de Commissie.

2.

De Eurostars-2-groep op hoog niveau, die is samengesteld uit de nationale vertegenwoordigers van de deelnemende staten in de Eureka groep op hoog niveau, houdt toezicht op de activiteiten die het ESE met betrekking tot Eurostars-2 onderneemt, door:

a)

toe te zien op de uitvoering van Eurostars-2;

b)

de leden van de Adviesgroep Eurostars-2 te benoemen;

c)

het jaarlijkse werkplan goed te keuren;

d)

de ranglijst van te financieren Eurostars-2-projecten goed te keuren en het toekenningsbesluit te nemen.

De Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, heeft de status van waarnemer in de Eurostars-2-groep op hoog niveau. De Commissie wordt uitgenodigd voor de vergaderingen van de Groep, ontvangt alle zittingsdocumenten en kan aan de besprekingen deelnemen.

Partnerlanden zijn gerechtigd een vertegenwoordiger naar de vergaderingen van de Eurostars-2-groep op hoog niveau te sturen als waarnemer.

3.

De Adviesgroep Eurostars-2 is samengesteld uit de nationale projectcoördinatoren van Eureka uit de deelnemende staten (personen binnen de nationale overheid of een nationale instantie die zich bezighouden met de operationele aspecten van het beheer van Eureka/het Eurostarsprogramma, en die belast zijn met de promotie van Eurostars-2 in de deelnemende staten). De Commissie en de partnerlanden kunnen vertegenwoordigers naar de vergaderingen van de Adviesgroep sturen als waarnemers. De vergaderingen van de Adviesgroep worden voorgezeten door het ESE.

De Adviesgroep adviseert het ESE en de Eurostars-2-groep op hoog niveau over de regelingen voor de uitvoering van Eurostars-2.

4.

De nationale financieringsinstanties zijn belast met het beheer van financiële steun aan de nationale deelnemers.


7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/14


BESLUIT Nr. 554/2014/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

over de deelname van de Unie aan het door verschillende lidstaten opgezette gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma „Actief en ondersteund leven”

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 185 en artikel 188, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 3 maart 2010, getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (de „Europa 2020-strategie”), onderstreepte de Commissie de noodzaak van het scheppen van gunstige voorwaarden voor investering in kennis en innovatie teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken in de Unie. Deze strategie is zowel door het Europees Parlement als door de Raad onderschreven.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) werd Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”), ingesteld. Horizon 2020 is erop gericht een groter effect op onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door bij te dragen tot de versterking van publiek-publieke partnerschappen, onder meer door deelneming van de Unie aan door verscheidene lidstaten overeenkomstig artikel 185 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgezette programma's.

(3)

Publiek-publieke partnerschappen dienen als doel te hebben grotere synergie tot stand te brengen, de coördinatie te intensiveren en overlapping met uniale, internationale, nationale en regionale onderzoeksprogramma's te voorkomen, en dienen de algemene beginselen van Horizon 2020, in het bijzonder de beginselen in verband met openheid en transparantie, na te leven. Bovendien moet de vrije toegang tot wetenschappelijke publicaties worden gewaarborgd.

(4)

Beschikking nr. 742/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet in een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan het gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor Omgevingsondersteund leven (Ambient Assisted Living Joint Programme (AAL)) („het gezamenlijke AAL-programma”) die overeenkomt met die van de lidstaten, maar niet meer dan 150 000 000 EUR bedraagt voor de duur van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), vastgelegd bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(5)

In december 2012 heeft de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag van de tussentijdse evaluatie van het gezamenlijke AAL-programma voorgelegd. Deze evaluatie is uitgevoerd door een groep deskundigen. Hun algemene bevinding was dat met het gezamenlijke AAL-programma opmerkelijke resultaten zijn behaald, dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen, en dat het programma na de huidige financieringsperiode voortgezet zou moeten worden. De groep deskundigen wees echter ook op enkele tekortkomingen, in het bijzonder op de noodzaak de gebruiker meer bij projecten te betrekken, al van in de vroegst mogelijke fase, en op de noodzaak van verdere verbeteringen van de operationele prestaties als het gaat om de contracteringstermijn en de betalingstermijn.

(6)

Uit de tussentijdse evaluatie van 2010 en het raadplegingsproces van 2012 bleek dat er uiteenlopende financieringsinstrumenten, subsidiabiliteitsregels en terugbetalingsstelsels bestaan. De deelnemende staten zouden hier via de algemene vergadering van het AAL-programma over kunnen reflecteren en de uitwisseling van goede praktijken kunnen bevorderen.

(7)

In haar mededeling van 12 oktober 2006 met de titel „De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?” benadrukte de Commissie dat vergrijzing voor alle lidstaten een van de belangrijkste uitdagingen is, en dat intensiever gebruik van nieuwe technologieën de kosten beter beheersbaar kan maken, het welzijn van ouderen en hun actieve deelname aan de samenleving kan bevorderen en het concurrentievermogen van de economie van de Unie kan verbeteren.

(8)

De Commissie heeft uit hoofde van het vlaggenschipinitiatief „Innovatie-Unie” van de Europa 2020-strategie de vergrijzing van de bevolking aangemerkt als een van de maatschappelijke uitdagingen waarbij innovatieve doorbraken een belangrijke rol kunnen spelen. Hierdoor krijgt het concurrentievermogen een impuls, worden Europese ondernemingen in staat gesteld het voortouw te nemen bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën, te groeien en op nieuwe groeimarkten wereldleider te zijn, verbetert de kwaliteit en efficiëntie van overheidsdiensten en wordt zodoende bijgedragen tot het scheppen van grote aantallen nieuwe, hoogwaardige banen.

(9)

In de Unie hebben ongeveer 20 miljoen mensen een baan in de gezondheidszorg of de sociale dienstverlening („white-coat”-banen), een cijfer dat in de komende jaren waarschijnlijk nog zal stijgen ten gevolge van de vergrijzing. Opleiding en een leven lang leren in deze gevoelige sector moeten een prioriteit zijn. Daarom moet de behoefte aan banen in deze sector en investeringen in moderne vaardigheden, zoals het gebruik van informatietechnologie, nader worden beoordeeld.

(10)

In haar mededeling van 19 mei 2010 met als titel „Een digitale agenda voor Europa” stelt de Commissie voor het gezamenlijke AAL-programma te versterken om eraan bij te dragen de uitdaging van de vergrijzing van de bevolking het hoofd te bieden.

(11)

In haar mededeling van 29 februari 2012 met als titel „Verdere ontwikkeling van het strategische uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden” stelt de Commissie voor, rekening te houden met de desbetreffende prioriteiten van het strategisch uitvoeringsplan voor toekomstige programma's en instrumenten voor onderzoek en innovatie die onderdeel zijn van Horizon 2020. De Commissie heeft eveneens voorgesteld rekening te houden met de bijdragen die het gezamenlijke AAL-programma kan leveren aan het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden.

(12)

In het Europees innovatiepartnerschap op het gebied van actief en gezond ouder worden, vastgesteld op grond van de Innovatie-Unie, staat dat voor innovatieve, op informatie- en communicatietechnologie (ICT) gebaseerde oplossingen naar verwachting een belangrijke rol zal zijn weggelegd bij het realiseren van de doelstelling om tegen 2020 twee extra gezonde levensjaren te winnen en de levenskwaliteit voor burgers en de efficiëntie van de zorgstelsels in de Unie te verbeteren. In het strategische uitvoeringsplan zijn voor drie gebieden prioriteiten vastgesteld om de innovatie op het gebied van actief en gezond ouder worden te versnellen en uit te breiden: preventie en gezondheidsbevordering, zorg en behandeling, en zelfstandig leven en sociale inclusie.

(13)

Aangezien ICT-systemen een grote hoeveelheid persoonsgegevens en persoonlijke profielen verwerken en in real-time communiceren, waardoor het risico op inbreuken op de gegevensbeveiliging erg groot is, dient rekening te worden gehouden met gegevensbeschermingsaspecten. Daarenboven dient het recht op privacy te worden geëerbiedigd.

(14)

Het onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma Actief en ondersteund leven („het AAL-programma”) moet voortbouwen op de verworvenheden van het vorige programma en de tekortkomingen ervan verhelpen door de gebruiker van in de vroegste fase voldoende nauw bij alle projecten te betrekken teneinde ervoor te zorgen dat de ontwikkelde oplossingen aanvaardbaar zijn en aansluiten op specifieke behoeften, alsmede door het AAL-programma beter uit te voeren.

(15)

De uitvoering van het AAL-programma dient uit te gaan van een brede definitie van innovatie, die ook organisatorische, zakelijke, technologische, maatschappelijke en milieuaspecten dient te omvatten. Deze definitie moet een multidisciplinaire aanpak garanderen en ervoor zorgen dat de sociale en menswetenschappen in het AAL-programma worden geïntegreerd.

(16)

De activiteiten onder het AAL-programma moeten in overeenstemming zijn met de doelstellingen en de prioriteiten inzake onderzoek en innovatie van Horizon 2020, en met de in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 vastgelegde algemene beginselen en voorwaarden.

(17)

Er moet een plafond worden vastgesteld voor de financiële deelname van de Unie aan het AAL-programma voor de duur van Horizon 2020. De financiële deelname van de Unie aan het AAL-programma mag de financiële bijdrage van de deelnemende staten voor de duur van Horizon 2020 niet overtreffen, om de hefboomwerking te versterken en ervoor te zorgen dat de deelnemende staten actief betrokken zijn bij de verwezenlijking van de AAL-programmadoelstellingen.

(18)

Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 moeten oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het AAL-programma uiterlijk op 31 december 2020 worden gedaan. In met redenen omklede gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden gedaan tot en met 31 december 2021.

(19)

Overeenkomstig de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1291/2013, hebben elke lidstaat die en elk land dat bij Horizon 2020 is betrokken, het recht om op elk gepast tijdstip aan het AAL-programma deel te nemen.

(20)

Om ervoor te zorgen dat de financiële toezegging van de Unie overeenkomt met die van de deelnemende staten, dient de financiële bijdrage van de Unie afhankelijk te worden gemaakt van de formele toezeggingen van de deelnemende staten voordat het AAL-programma van start gaat, en van de garantie dat deze toezeggingen ook worden nagekomen. De bijdrage van de deelnemende staten aan het AAL-programma is inclusief de administratieve kosten die op nationaal niveau worden gemaakt om het AAL-programma doeltreffend uit te voeren.

(21)

De gezamenlijke uitvoering van het AAL-programma vergt een uitvoeringsstructuur. De deelnemende staten hebben overeenstemming bereikt over de uitvoeringsstructuur voor het AAL-programma en hebben in 2007 de ivzw „Omgevingsondersteund leven” („Ambient Assisted Living ivzw”) opgericht, een internationale non-profitvereniging met rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht („AALA”). Aangezien de bestaande bestuursstructuur van het gezamenlijke AAL-programma volgens de tussentijdse evaluatie doeltreffend en van goede kwaliteit is, dient de AALA als uitvoeringsstructuur te worden gebruikt en als toewijzende en controlerende instantie van het AAL-programma te fungeren. De AALA dient de financiële bijdrage van de Unie te beheren en een doeltreffende uitvoering van het AAL-programma te garanderen.

(22)

Om de doelstellingen van het AAL-programma te verwezenlijken, dient de AALA de financiële steun voornamelijk te verlenen in de vorm van subsidies voor de deelnemers aan de door de AALA geselecteerde maatregelen. Deze activiteiten dienen te worden geselecteerd op basis van oproepen tot het indienen van voorstellen onder verantwoordelijkheid van de AALA, die daarbij door onafhankelijke externe deskundigen moet worden bijgestaan. De rangorde dient bindend te zijn wat betreft de selectie van de voorstellen en de toewijzing van middelen uit de financiële bijdrage van de Unie en de nationale begrotingen voor de projecten van het AAL-programma.

(23)

De financiële bijdrage van de Unie dient te worden beheerd overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en de regels betreffende indirect beheer zoals vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (7).

(24)

Met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Unie dient de Commissie door middel van evenredige maatregelen het recht te hebben om de financiële bijdrage van de Unie te verlagen, in te houden of te beëindigen als het AAL-programma ontoereikend, gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd, of als de deelnemende staten niet, gedeeltelijk of laattijdig bijdragen aan de financiering van het AAL-programma. Deze rechten moeten in de tussen de Unie en de AALA te sluiten delegatieovereenkomst worden vermeld.

(25)

Ten behoeve van de vereenvoudiging dienen de administratieve lasten voor alle betrokken partijen te worden verminderd. Overlappende controles en onevenredige documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Bij het uitvoeren van controles moet, in voorkomend geval, rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van nationale programma's.

(26)

Voor deelname aan acties onder contract die in het kader van het AAL-programma worden gefinancierd, geldt het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). Vanwege specifieke operationele behoeften van het AAL-programma is het echter noodzakelijk te voorzien in afwijkingen van die verordening overeenkomstig artikel 1, lid 3, van die verordening.

(27)

Oproepen tot het indienen van voorstellen door de AALA moeten worden bekendgemaakt op het gemeenschappelijk deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

(28)

Specifieke afwijkingen van Verordening (EU) nr. 1290/2013 zijn gerechtvaardigd omdat het AAL-programma is bedoeld als een marktgericht onderzoeks- en innovatieprogramma waarin veel verschillende nationale financieringsstromen samenkomen (zoals financieringsprogramma's op het gebied van onderzoeksinnovatie, gezondheid en het bedrijfsleven). Omdat deze nationale programma's naar hun aard uiteenlopende regels voor deelname hebben, mag niet worden verwacht dat zij volledig op Verordening (EU) nr. 1290/2013 zijn afgestemd. Daarnaast richt het AAL-programma zich met name op het midden- en kleinbedrijf en op gebruikersorganisaties die doorgaans niet aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de Unie deelnemen. Om de deelname van deze ondernemingen en organisaties te vergemakkelijken, wordt de financiële bijdrage van de Unie verstrekt in overeenstemming met de gebruikelijke regels van de nationale financieringsprogramma's, via één subsidie waarin de financiering van de Unie met de bijbehorende nationale financiering wordt gecombineerd.

(29)

De financiële belangen van de Unie dienen te worden beschermd door gedurende de gehele uitgavencyclus evenredige maatregelen te nemen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane middelen, ten onrechte betaalde of onjuist bestede middelen en waar nodig de toepassing van administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(30)

De Commissie dient, met de hulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie uit te voeren waarin met name een oordeel wordt gegeven over de kwaliteit en de doelmatigheid van het AAL-programma en de mate waarin vooruitgang wordt geboekt ten aanzien van de gestelde doelen, en voorts een slotevaluatie te maken en een verslag van deze evaluaties op te stellen.

(31)

De evaluatie dient op nauwkeurige en actuele informatie gebaseerd te zijn. Op verzoek van de Commissie dienen de AALA en de deelnemende staten daarom alle informatie te overleggen die de Commissie nodig heeft voor de verslagen over de evaluatie van het AAL-programma.

(32)

De in het kader van het AAL-programma geplande acties moeten de Europese openbare stelsels voor gezondheidszorg en zorg helpen onderbouwen, omdat zij een essentieel instrument zijn voor het behoud van het maatschappelijk welzijn en het dichten van de welvaartskloof tussen regio's en bevolkingsgroepen, die steeds alarmerender proporties aanneemt als gevolg van de heersende economische en sociale crisis.

(33)

Het AAL-programma dient te zorgen voor de daadwerkelijke bevordering van gendergelijkheid zoals neergelegd in Horizon 2020. Het AAL-programma dient de gendergelijkheid en de genderdimensie in onderzoeks- en innovatieonderwerpen te bevorderen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar het genderevenwicht, afhankelijk van de plaatselijke situatie, in evaluatiepanels en in organen zoals adviesgroepen en deskundigengroepen. De genderdimensie moet naar behoren worden geïntegreerd in onderzoek en innovatie in het kader van strategieën, programma's en projecten, en in alle fasen van de onderzoekscyclus worden doorgevoerd.

(34)

Het AAL-programma dient in overeenstemming te zijn met de in Horizon 2020 neergelegde ethische beginselen. Bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan het beginsel van evenredigheid, het recht op privacy, het recht op bescherming van persoonsgegevens, het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit, het recht op non-discriminatie en de noodzaak om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te verzekeren.

(35)

Daar de deelnemende staten besloten hebben het AAL-programma voort te zetten en daar de doelstellingen van dit besluit, namelijk het beleid van de Unie op het gebied van het actief en gezond ouder worden rechtstreeks te ondersteunen en aan te vullen, onvoldoende door de afzonderlijke lidstaten maar vanwege de omvang van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Deelname aan het AAL-programma

1.   De Unie neemt deel aan het onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma Actief en ondersteund leven („AAL-programma”) dat in gezamenlijkheid is opgezet door België, Cyprus, Denemarken, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland (de „deelnemende staten”), overeenkomstig de in dit besluit vastgestelde voorwaarden.

2.   Elke andere lidstaat dan genoemd in lid 1 en elk ander land dat is betrokken bij Horizon 2020, kan zich op ieder gewenst moment aansluiten bij het AAL-programma op voorwaarde dat aan de voorwaarde in artikel 3, lid 1, onder c), van dit besluit wordt voldaan. Indien het aan de in artikel 3, lid 1, onder c), vastgestelde voorwaarde voldoet, wordt het in het kader van dit besluit als deelnemende staat beschouwd.

Artikel 2

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie aan het AAL-programma ter dekking van de administratieve kosten en de operationele kosten bedraagt ten hoogste 175 000 000 EUR. De financiële bijdrage van de Unie wordt voldaan door middel van kredieten die in de algemene begroting van de Unie zijn toegewezen aan de relevante onderdelen van het specifieke programma voor de uitvoering van Horizon 2020, zoals vastgesteld bij Besluit 2013/743/EU van de Raad (9) overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), punt vi), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

2.   De jaarlijkse financiële verplichting van de Unie aan het AAL-programma bedraagt niet meer dan de jaarlijkse verplichting van de deelnemende staten aan het AAL-programma.

3.   Ten hoogste 6 % van de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage van de Unie wordt gebruikt om bij te dragen aan de administratieve kosten van het AAL-programma.

Artikel 3

Voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie wordt verleend nadat het volgende is geregeld:

a)

het bewijs van de deelnemende staten dat het AAL-programma in overeenstemming met de bijlagen I en II is opgezet;

b)

de aanwijzing door de deelnemende staten of door de deelnemende staten aangewezen organisaties, van de AALA, als verantwoordelijke structuur voor de uitvoering van het AAL-programma en voor de toewijzing van en de controle op de financiële bijdrage van de Unie;

c)

een toezegging van elke deelnemende staat om bij te dragen aan de financiering van het AAL-programma;

d)

door de AALA te leveren bewijs dat deze in staat is om het AAL-programma uit te voeren, inclusief het toewijzen van en het toezicht houden op de bijdrage van de Unie in het kader van indirect beheer van de begroting van de Unie overeenkomstig de artikelen 58, 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012; en

e)

het opzetten van een bestuursstructuur voor het AAL-programma in overeenstemming met bijlage III.

2.   Als het AAL-programma wordt uitgevoerd, wordt de financiële bijdrage van de Unie verleend nadat het volgende is geregeld:

a)

de uitvoering door de AALA van de in bijlage I opgenomen doelstellingen en de in bijlage II bij dit besluit opgenomen activiteiten van het AAL-programma in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1290/2013, met inachtneming van artikel 5 van dit besluit;

b)

het handhaven van een passend en doelmatig governancemodel in overeenstemming met bijlage III;

c)

de naleving door de AALA van de verslagleggingsvereisten die zijn vastgelegd in artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012; en

d)

het nakomen door elke deelnemende staat van de toezegging bedoeld in lid 1, onder c), en het nakomen van de jaarlijkse verplichtingen om bij te dragen aan de financiering van het AAL-programma.

Artikel 4

Bijdragen van deelnemende staten

De bijdragen van de deelnemende staten bestaan uit het volgende:

a)

financiële bijdragen aan de op grond van het AAL-programma ondersteunde acties onder contract in overeenstemming met bijlage II;

b)

bijdragen in natura die overeenkomen met de administratieve kosten die de nationale overheden hebben gemaakt voor een effectieve uitvoering van het AAL-programma in overeenstemming met bijlage II.

Artikel 5

Regels voor deelname en de verspreiding van resultaten

1.   Voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1290/2013 wordt de AALA aangemerkt als een financieringsorgaan en biedt zij financiële steun aan acties onder contract, overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

2.   In afwijking van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1290/2013, wordt de financiële capaciteit van de deelnemers geverifieerd door de aangewezen beheersorganisatie van het nationale programma, volgens de regels van deelname aan de aangewezen nationale programma's.

3.   In afwijking van artikel 18, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1290/2013, worden de subsidieovereenkomsten met deelnemers door het aangewezen beheeragentschap van het nationale programma ondertekend.

4.   In afwijking van artikel 23, lid 1, alsmede leden 5 tot en met 7, en de artikelen 25 tot en met 35 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 zijn op de door de nationale financieringsinstanties beheerde subsidies de financieringsregels van de deelnemende nationale programma's van toepassing.

5.   In afwijking van de artikelen 41 tot en met 49 van Verordening (EU) nr. 1290/2013, zijn de regels van de aangewezen nationale programma's betreffende de resultaten en de rechten van toegang tot bestaande kennis en resultaten van toepassing, onverminderd het beginsel van vrije toegang tot wetenschappelijke publicaties dat is neergelegd in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 6

Uitvoering van het AAL-programma

Het AAL-programma wordt uitgevoerd op basis van een strategie die wordt uitgevoerd volgens jaarlijkse werkplannen in overeenstemming met bijlage II.

Artikel 7

Overeenkomsten tussen de Unie en de AALA

1.   Onder voorbehoud van een positieve voorafgaande evaluatie van de AALA overeenkomstig artikel 61, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 sluit de Commissie namens de Unie met de AALA een delegatieovereenkomst en jaarlijkse overeenkomsten betreffende de overschrijving van middelen.

2.   De in lid 1 bedoelde delegatieovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig artikel 58, lid 3, en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en overeenkomstig artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012. In de overeenkomst wordt ook het volgende overeengekomen:

a)

de eisen met betrekking tot de bijdrage van de AALA aangaande de relevante prestatie-indicatoren in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de eisen met betrekking tot de bijdrage van de AALA aan de controle als bedoeld in Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren die nodig zijn voor de controle op het functioneren van de AALA overeenkomstig artikel 3, lid 2;

d)

de regelingen met betrekking tot het verstrekken van de informatie en gegevens die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat de Commissie aan haar verspreidings- en verslagleggingsverplichtingen kan voldoen;

e)

bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen door de AALA, in het bijzonder op het gemeenschappelijk deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

Artikel 8

Beëindiging, vermindering of opschorting van de financiële bijdrage van de Unie

1.   Indien het AAL-programma niet wordt uitgevoerd in overeenstemming met de in artikel 3 vermelde voorwaarden, kan de Commissie, in lijn met de daadwerkelijke uitvoering van het AAL-programma, de financiële bijdrage van de Unie beëindigen, proportioneel verminderen of opschorten.

2.   Indien de deelnemende staten niet, gedeeltelijk of laattijdig hun bijdrage voldoen aan de financiering van het AAL-programma, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie beëindigen, proportioneel verminderen of opschorten, rekening houdend met het bedrag van de middelen die door de deelnemende staten voor de uitvoering van het AAL-programma zijn toegewezen.

Artikel 9

Audits achteraf

1.   Audits achteraf van uitgaven aan indirecte acties worden door de aangewezen beheeragentschappen van het nationale programma uitgevoerd overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

2.   De Commissie kan besluiten de in lid 1 bedoelde audits zelf uit te voeren. Zij doet dat desgevallend overeenkomstig de toepasselijke voorschriften, met name de bepalingen van de Verordeningen (EU, Euratom) nr. 966/2012, (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 10

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde dit besluit gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onrechtmatige daden, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan onderzoek verrichten, inclusief controles en verificaties ter plaatse, overeenkomstig de bepalingen en procedures die zijn vastgelegd in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (10) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013van het Europees Parlement en de Raad (11), teneinde vast te stellen of er in verband met een subsidieovereenkomst die of subsidiebesluit of contract dat krachtens dit besluit is gefinancierd, sprake is van fraude, corruptie of andere onrechtmatige daden die de financiële belangen van de Unie schaden.

3.   De contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten die voortvloeien uit de uitvoering van dit besluit, bevatten bepalingen die de Commissie, de AALA, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om audits en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

4.   De AALA verleent het personeel van de Commissie en andere door de Commissie of de Rekenkamer gemachtigde personen toegang tot haar locaties en bedrijfsruimten en tot alle informatie, inclusief elektronische informatie, die nodig is om de in lid 3 bedoelde audits uit te voeren.

5.   Bij de uitvoering van het AAL-programma nemen de deelnemende staten de wetgevende, regelgevende, bestuurlijke of andere maatregelen die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, met name om de aan de Unie verschuldigde bedragen volledig terug te vorderen, zulks overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

Artikel 11

Verstrekking van informatie

1.   Op verzoek van de Commissie overlegt de AALA alle informatie aan de Commissie die deze nodig heeft om de in artikel 12 bedoelde verslagen voor te bereiden.

2.   De deelnemende staten overleggen via de AALA alle ter zake doende informatie waarom door het Europees Parlement of de Raad met betrekking tot het financiële beheer van het AAL-programma is gevraagd.

3.   De Commissie neemt de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie in de in artikel 12 vermelde verslagen op.

Artikel 12

Evaluatie

1.   De Commissie voert vóór 30 juni 2017, met de hulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie van het AAL-programma uit. De Commissie stelt van die evaluatie een verslag op, dat de conclusies van de evaluatie en de opmerkingen van de Commissie bevat. De Commissie stuurt dat verslag uiterlijk op 31 december 2017 naar het Europees Parlement en de Raad. Bij de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 zal met het resultaat van de tussentijdse evaluatie van het AAL-programma rekening worden gehouden.

2.   Aan het eind van de deelname van de Unie aan het AAL-programma, maar uiterlijk op 31 december 2022, voert de Commissie een slotevaluatie van het AAL-programma uit. De Commissie stelt een verslag van die evaluatie op met de uitkomsten van de evaluatie. De Commissie stuurt dit verslag naar het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Advies van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 mei 2014.

(3)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(4)  Besluit nr. 742/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de deelneming van de Gemeenschap aan een door verscheidene lidstaten opgezet onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma dat de levenskwaliteit van ouderen beoogt te verbeteren door middel van het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (PB L 201 van 30.7.2008, blz. 49).

(5)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding in het kader van „Horizon 2020” — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(9)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(10)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

DOELSTELLINGEN VAN HET AAL-PROGRAMMA

1.

De doelstellingen van het AAL-programma zijn:

1.1.

het versnellen van de opkomst en invoering van relevante, betaalbare en geïntegreerde innovatieve, op ICT gebaseerde oplossingen om thuis, in de gemeenschap en op het werk actief en gezond ouder te worden en zo de levenskwaliteit, autonomie, sociale inclusie, deelname aan het sociale leven, vaardigheden en inzetbaarheid van ouderen te verbeteren en bij te dragen tot het vergroten van de efficiëntie en doeltreffendheid in de gezondheids- en welzijnszorg;

1.2.

het ondersteunen van de ontwikkeling van oplossingen die bijdragen tot de onafhankelijkheid en het verlichten van een gevoel van sociaal isolement bij ouderen, op zodanige wijze dat de ICT-component het menselijk contact niet vermindert maar daaraan complementair is. In het kader van het AAL-programma ondersteunde, op ICT gebaseerde oplossingen moeten zo ontworpen worden dat ook niet-ICT-elementen daarin geïntegreerd worden;

1.3.

het garanderen en verder ontwikkelen van een kritische massa van activiteiten op het gebied van toegepast onderzoek en toegepaste ontwikkeling en innovatie op het niveau van de Unie en op het gebied van op ICT gebaseerde producten en diensten voor actief en gezond ouder worden;

1.4.

het ontwikkelen van kosteneffectieve, toegankelijke en, in voorkomend geval, energie-efficiënte oplossingen, waaronder het vaststellen van relevante interoperabiliteitsnormen en het faciliteren van de lokalisering en aanpassing van gemeenschappelijke oplossingen die verenigbaar zijn met de uiteenlopende sociale voorkeuren, sociaaleconomische factoren (zoals energiearmoede en sociale inclusie), genderaspecten, en regelgevingsaspecten op nationaal en regionaal niveau, die de persoonlijke levenssfeer en de waardigheid van ouderen eerbiedigen, waaronder de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens door de toepassing van geavanceerde privacy-by-design en, in voorkomend geval, de toegang tot diensten in landelijke en perifere gebieden vergemakkelijken en nuttig zijn voor andere groepen, zoals mensen met een beperking. Teneinde de toegankelijkheid te verbeteren, wordt het „design for all”-concept bij de ontwikkeling en toepassing van oplossingen gestimuleerd.

2.

Het AAL-programma creëert een gunstig klimaat voor de deelname van het midden- en kleinbedrijf.

3.

Het AAL-programma richt zich op marktgerichte toegepaste onderzoeks- en innovatieactiviteiten en vormt een aanvulling op gerelateerd langetermijnonderzoek en grootschalige innovatieactiviteiten uit hoofde van Horizon 2020 en andere Europese en nationale initiatieven, zoals gezamenlijke programmeringsinitiatieven en -activiteiten die worden ontplooid binnen het Europees Instituut voor technologie en de relevante kennis- en innovatiegemeenschappen. Het draagt tevens bij aan de uitvoering van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden.


BIJLAGE II

ACTIVITEITEN VAN HET AAL-PROGRAMMA

I.   Acties onder contract

1.

Bij de uitvoering van het AAL-programma worden voornamelijk marktgerichte onderzoeks- en innovatieprojecten op het gebied van actief en gezond ouder worden ondersteund die moeten aantonen dat de projectresultaten binnen een realistische termijn kunnen worden geëxploiteerd; deze acties onder contract in het kader van het AAL-programma zullen voornamelijk worden gefinancierd door middel van subsidies. De financiering mag ook andere vormen aannemen, zoals prijzen, precommerciële inkoop en overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen.

2.

Daarnaast kunnen acties worden ondersteund die gericht zijn op bemiddeling, de promotie van het programma, in het bijzonder om landen bij het AAL-programma te betrekken die er momenteel niet aan deelnemen, op het onder de aandacht brengen van de huidige mogelijkheden, het bevorderen van de ontwikkeling van innovatieve oplossingen, het samenbrengen van organisaties en investeerders aan de vraag- en de aanbodkant en het faciliteren van de toegang tot financiering en investeerders.

3.

Ook acties gericht op het verbeteren van voorstellen, haalbaarheidsonderzoeken en workshops kunnen worden ondersteund. Samenwerking met de regio's van de Unie mag worden overwogen om de groep van bij het AAL-programma betrokken belanghebbenden uit te breiden.

4.

Activiteiten dienen gericht te zijn op het consolideren en analyseren van verschillende methoden om de eindgebruiker te betrekken bij de ontwikkeling van empirisch onderbouwde richtsnoeren voor optimale praktijken.

II.   Uitvoering

1.

Het AAL-programma wordt uitgevoerd op basis van de jaarlijkse werkplannen waarin de financieringsvormen en de onderwerpen voor de oproepen tot het indienen van voorstellen zijn vastgelegd. De werkplannen worden overeenkomstig een door de AALA aangenomen, bekendgemaakte strategie opgesteld, waarin de uitdagingen en de prioriteiten worden vastgesteld.

2.

De jaarlijkse werkplannen worden met de Commissie overeengekomen en dienen als basis voor de jaarlijkse financiële bijdrage van de Unie.

3.

De uitvoering van het AAL-programma houdt raadpleging in, ook over de strategie, van belanghebbenden ter zake (onder meer personen die bij overheidsinstanties met de besluitvorming belast zijn, vertegenwoordigers van gebruikers, dienstverleners in de private sector en verzekeraars, alsook het bedrijfsleven, inclusief het midden- en kleinbedrijf) met betrekking tot de prioriteiten op het gebied van toegepast onderzoek en toegepaste innovatie.

4.

Bij de uitvoering van het AAL-programma wordt rekening gehouden met demografische ontwikkelingen en demografisch onderzoek met het oog op oplossingen die toegesneden zijn op de sociale en economische situatie in de gehele Unie.

5.

Bij de uitvoering van het AAL-programma wordt rekening gehouden met het industrie-, klimaat- en energiebeleid van de Unie. Het AAL-programma bevordert tevens de energie-efficiëntie en houdt rekening met de noodzaak energiearmoede aan te pakken.

6.

Er wordt terdege rekening gehouden met vraagstukken op het gebied van gender, ethiek, sociale en menswetenschappen en privacy, overeenkomstig de beginselen en regels van Horizon 2020. Tevens worden de relevante Unie- en nationale wetgeving en internationale richtsnoeren, in het bijzonder betreffende het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens, in acht genomen.

7.

Overeenkomstig de marktgerichte aard van het AAL-programma en overeenkomstig de regels in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, garandeert de AALA de termijn voor de besluitvorming in verband met subsidiëring en de termijn voor het uitbetalen van subsidie overeenkomstig de Verordening (EU) nr. 1290/2013 en ziet zij erop toe dat deze door de deelnemende staten gedurende de uitvoering van het AAL-programma worden nageleefd.

8.

Elke deelnemende staat zet zich vanaf de vroegste fase van alle onderzoeks- en innovatieprojecten sterk in voor de deelname van organisaties die de actoren aan de vraagkant vertegenwoordigen, met inbegrip van de eindgebruikers.

9.

Elke deelnemende staat co-financiert zijn nationale deelnemers wier voorstellen zijn geselecteerd via de nationale instanties die daarnaast ook de co-financiering door de specifieke uitvoeringsstructuur doorsluizen op basis van een gemeenschappelijke projectbeschrijving die onderdeel is van een overeenkomst die moet worden gesloten tussen de respectieve beheeragentschappen van het nationale programma en hun nationale deelnemers voor elk project.

10.

Wanneer de termijn voor de oproep tot het indienen van projectvoorstellen is verstreken, voert de AALA samen met de aangewezen beheeragentschappen van het nationale programma een centrale subsidiabiliteitscontrole uit. De controle geschiedt op basis van de gemeenschappelijke subsidiabiliteitscriteria van het AAL-programma die samen met de oproep tot het indienen van projectvoorstellen worden bekendgemaakt.

11.

De AALA gaat met hulp van de nationale beheeragentschappen na of aan de aanvullende nationale subsidiabiliteitscriteria die zijn vermeld in de oproepen tot het indienen van projectvoorstellen is voldaan.

12.

Deze nationale subsidiabiliteitscriteria hebben alleen betrekking op de juridische en financiële status van de individuele aanvragers en niet op de inhoud van het voorstel, en betreffen de volgende aspecten:

12.1.

type aanvrager, zoals juridisch statuut en doel;

12.2.

aansprakelijkheid en levensvatbaarheid, zoals financiële soliditeit, de nakoming van fiscale en sociale verplichtingen.

13.

Subsidiabele projectvoorstellen worden met hulp van onafhankelijke deskundigen door de AALA geëvalueerd op basis van transparante en gemeenschappelijke evaluatiecriteria, die zijn beschreven in de bekendgemaakte oproep tot het indienen van voorstellen, waarna een lijst van de projecten wordt opgesteld, in volgorde van de behaalde score. De projecten worden overeenkomstig die rangschikking geselecteerd, waarbij wordt gelet op de beschikbare middelen. Zodra deze selectie door de algemene vergadering van de AALA is aangenomen, is zij bindend voor de deelnemende staten.

14.

Indien een projectdeelnemer niet voldoet aan een of meer nationale subsidiabiliteitscriteria of indien de bijbehorende nationale begroting voor de toegezegde financiering is uitgeput, kan de raad van bestuur van de AALA besluiten dat een aanvullende centrale onafhankelijke evaluatie van het betreffende voorstel met hulp van onafhankelijke deskundigen dient te worden uitgevoerd om te beoordelen of het project zonder de deelnemer in kwestie of met een door de projectdeelnemers voorgestelde vervangende deelnemer kan worden uitgevoerd.

15.

De juridische en financiële aspecten met betrekking tot deelnemers aan voor financiering geselecteerde projecten worden door het aangewezen beheeragentschap van het nationale programma behandeld. Hierbij worden nationale bestuurlijke regels en beginselen gehanteerd.


BIJLAGE III

BEHEER VAN HET AAL-PROGRAMMA

De organisatiestructuur van het AAL-programma is als volgt:

1.

De AALA treedt op als de specifieke door de deelnemende staten opgezette uitvoeringsstructuur.

2.

De AALA is verantwoordelijk voor alle activiteiten van het AAL-programma. De taken van de AALA omvatten contract- en begrotingsbeheer, de ontwikkeling van de jaarlijkse werkplannen, het organiseren van oproepen tot het indienen van voorstellen, het uitvoeren van de evaluatie en het rangschikken van de voorstellen die voor financiering in aanmerking komen.

3.

Daarnaast houdt de AALA toezicht op en is zij verantwoordelijk voor projectmonitoring en betaalt zij de bijdragen van de Unie aan de aangewezen beheeragentschappen van de nationale programma's. Tevens organiseert zij activiteiten op het gebied van de verspreiding.

4.

De AALA staat onder leiding van de algemene vergadering. De algemene vergadering is het besluitvormingsorgaan van het AAL-programma. Zij benoemt de leden van de raad van bestuur en houdt toezicht op de uitvoering van het AAL-programma, hetgeen ook de goedkeuring van de strategie en de jaarlijkse werkplannen, de toewijzing van nationale middelen aan projecten en de behandeling van nieuwe lidmaatschapsaanvragen behelst. Zij werkt op basis van het beginsel één stem per land. De besluiten worden genomen met gewone meerderheid van stemmen, behalve wanneer het gaat om besluiten inzake opvolging, toetreding of uitsluiting van leden of ontbinding van de AALA, waarvoor in de statuten van de AALA specifieke voorschriften kunnen worden opgenomen.

5.

De Commissie neemt als waarnemer deel aan de bijeenkomsten van de algemene vergadering van de AALA en keurt het jaarlijkse werkplan goed. De Commissie wordt voor alle vergaderingen van de AALA uitgenodigd en kan aan de besprekingen deelnemen. De Commissie wordt geïnformeerd over alle relevante documenten die worden verspreid in verband met de algemene vergadering van de AALA.

6.

De raad van bestuur van de AALA — bestaande uit ten minste een voorzitter, een vicevoorzitter, een penningmeester en een vice-penningmeester — wordt gekozen door de algemene vergadering van de AALA en wordt belast met specifieke beheerstaken, zoals de begrotingsplanning, het personeelsbeheer en het contractbeheer. De raad van bestuur treedt op als juridisch vertegenwoordiger van de AALA en brengt verslag uit aan de algemene vergadering van de AALA.

7.

De centrale beheereenheid, opgericht als onderdeel van de AALA, is verantwoordelijk voor het centrale beheer van de uitvoering van het AAL-programma in nauw overleg en in nauwe samenwerking met de beheeragentschappen van het nationale programma, die door de deelnemende staten worden gemachtigd om werkzaamheden te verrichten die verband houden met projectbeheer en de bestuurlijke en juridische aspecten betreffende de nationale projectdeelnemers en om steun te verlenen bij het evalueren van en het onderhandelen over projectvoorstellen. De centrale beheereenheid en de beheeragentschappen van het nationale programma werken als beheereenheid samen onder toezicht van de AALA.

8.

Er wordt door de AALA een adviesorgaan opgericht met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, gebruikers en andere relevante belanghebbenden, waarbij wordt gezocht naar evenwicht tussen generaties en geslachten. Dit adviesorgaan doet de AALA aanbevelingen over de algehele programmastrategie, inzake prioriteiten en thema's voor oproepen tot het indienen van voorstellen en inzake andere relevante acties van het AAL-programma.


7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/27


BESLUIT Nr. 555/2014/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende de deelname van de Unie aan een door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet Europees programma voor innovatie en onderzoek op het gebied van de metrologie (EMPIR)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 185 en artikel 188, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 3 maart 2010 met als titel "Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" ("de Europa 2020-strategie") benadrukte de Commissie de noodzaak van het creëren van gunstige voorwaarden voor investeringen in kennis en innovatie om in de Unie slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken. Deze strategie is zowel door het Europees Parlement als door de Raad onderschreven.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) ("Horizon 2020") ingesteld. Horizon 2020 is erop gericht een grotere impact op onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door bij te dragen aan de versterking van publiek-publieke partnerschappen, onder meer door deelname van de Unie aan door verscheidene lidstaten overeenkomstig artikel 185 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgezette programma's.

(3)

Publiek-publieke partnerschappen dienen als doel te hebben grotere synergieën tot stand te brengen, de coördinatie te vergroten en onnodige overlapping met onderzoeksprogramma's van de Unie en internationale, nationale en regionale onderzoeksprogramma's te vermijden, en dienen de algemene beginselen van Horizon 2020, in het bijzonder die in verband met openheid en transparantie, volledig na te leven. Bovendien moet worden gezorgd voor vrije toegang tot wetenschappelijke publicaties.

(4)

Bij Beschikking nr. 912/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), besloot de Gemeenschap om een financiële bijdrage te verlenen aan het Europees programma voor metrologisch onderzoek (het "EMRP" - European Metrology Research Programme), evenredig aan de bijdrage van de deelnemende staten maar niet groter dan 200 000 000 EUR, voor de looptijd van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), als vastgesteld bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(5)

In april 2012 legde de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor betreffende de tussentijdse evaluatie van het Europees programma voor metrologisch onderzoek - EMRP. Deze tussentijdse evaluatie was drie jaar na het van start gaan van het programma uitgevoerd door een panel van deskundigen. In het algemeen was het panel van deskundigen van mening dat het EMRP een goed beheerd gemeenschappelijk Europees onderzoeksprogramma is dat reeds een sterke wetenschappelijke, financiële en beheersmatige integratie heeft verwezenlijkt. Het panel van deskundigen constateerde evenwel een beperkte benutting door de industrie, beperkte openstelling voor topwetenschap buiten de meetinstituten en ontoereikende capaciteitsopbouw. Ook was het panel van deskundigen van mening dat door de uitvoering van het EMRP een inclusievere Europese ruimte voor metrologisch onderzoek zou kunnen worden opgebouwd.

(6)

Op grond van Besluit 2013/743/EU van de Raad (6) kan het EMRP verder worden ondersteund.

(7)

Het Europees metrologisch programma voor onderzoek en innovatie ("EMPIR" - European Metrology Programme for Innovation and Research), dat is afgestemd op de Europa 2020-strategie en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven, en in het bijzonder "Innovatie-Unie", "Een digitale agenda voor Europa", "Efficiënt hulpbronnen gebruik in Europa" en "Een industriebeleid in een tijd van mondialisering", zal een ambitieuzer en meer omvattend programma zijn dat gedurende een periode van tien jaar (2014-2024) wordt uitgevoerd door 28 deelnemende staten. In het kader van de verbetering van het voorgaande programma omvat het EMPIR-activiteiten voor innovatie en exploitatie van de industrie, voor onderzoek ten behoeve van normen, standaardisering en regelgeving, en voor capaciteitsopbouw.

(8)

De deelnemende staten zijn voornemens gedurende de looptijd van het EMPIR, te weten 2014-2024, bij te dragen aan de uitvoering ervan. Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 moeten oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van EMPIR uiterlijk op 31 december 2020 worden gedaan. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden gedaan tot en met 31 december 2021.

(9)

Activiteiten in het kader van het EMPIR moeten in overeenstemming zijn met de doelstellingen en de prioriteiten inzake onderzoek en innovatie van Horizon 2020, en met de in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 vastgelegde algemene beginselen en voorwaarden.

(10)

Er moet voor de looptijd van Horizon 2020 een maximum worden vastgesteld voor de financiële deelname van de Unie aan het EMPIR. Binnen de grenzen van dat maximum moet de bijdrage van de Unie gelijkwaardig zijn aan de bijdrage van de deelnemende staten aan het EMPIR, teneinde een sterk hefboomeffect te verkrijgen en te zorgen voor een sterkere integratie van de programma's van deelnemende staten.

(11)

Overeenkomstig de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1291/2013 moeten alle lidstaten en alle met het kaderprogramma Horizon 2020 geassocieerde landen in aanmerking komen voor deelname aan het EMPIR.

(12)

De financiële bijdrage van de Unie moet afhankelijk zijn van de formele toezegging van de deelnemende staten dat zij zullen bijdragen aan de uitvoering van het EMPIR, en van het nakomen van die toezegging. De bijdragen van deelnemende staten aan het EMPIR moeten een bijdrage aan de administratieve kosten omvatten van ten hoogste 5 % van de begroting van het EMPIR. Deelnemende staten moeten zich ertoe verbinden om hun bijdrage aan het EMPIR zo nodig te verhogen met een reservebudget van 50 % van hun toezegging om zeker te stellen dat zij in staat zijn hun nationale entiteiten, zoals nationale meetinstituten (NMI's) en specifieke instituten (SI's) die deelnemen aan de geselecteerde projecten, te financieren.

(13)

Voor de gemeenschappelijke uitvoering van het EMPIR is een uitvoeringsstructuur vereist. De deelnemende staten hebben overeenstemming bereikt over de uitvoeringsstructuur voor het EMRP en hebben in 2007 EURAMET e.V. ("EURAMET") opgericht, de Europese regionale metrologische organisatie, een vereniging zonder winstoogmerk naar Duits recht. EURAMET is tevens belast met taken en verplichtingen met betrekking tot de meer algemene Europese en mondiale harmonisatie van de metrologie. Lidmaatschap van EURAMET staat open voor alle Europese NMI's, als leden, en voor SI's, als geassocieerde leden. Het bestaan van nationale programma's voor metrologisch onderzoek is geen voorwaarde voor het lidmaatschap van EURAMET. Gelet op het feit dat, volgens het verslag betreffende de tussentijdse evaluatie van het EMRP, de bestuursstructuur van EURAMET doelmatig en van hoge kwaliteit is gebleken voor de uitvoering van het EMRP, moet EURAMET ook gebruikt worden voor de uitvoering van het EMPIR. EURAMET moet derhalve de ontvanger worden van de financiële bijdrage van de Unie.

(14)

Om de doelstellingen van het EMPIR te verwezenlijken, moet EURAMET financiële steun bieden, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies voor deelnemers aan acties die op het niveau van EURAMET worden geselecteerd. Deze acties moeten worden geselecteerd na uitnodigingen tot het indienen van voorstellen onder de verantwoordelijkheid van EURAMET. De ranglijst moet bindend zijn ten aanzien van de selectie van voorstellen en de toewijzing van gelden uit de financiële bijdrage van de Unie en uit de bijdragen van de deelnemende staten voor EMPIR-projecten.

(15)

De financiële bijdrage van de Unie moet worden beheerd in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer en de relevante voorschriften voor indirect beheer, vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7) en in de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8).

(16)

Ter bescherming van de financiële belangen van de Unie moet de Commissie het recht hebben om de financiële bijdrage van de Unie te verlagen, op te schorten of te beëindigen als het EMPIR ontoereikend, slechts gedeeltelijk of te laat wordt uitgevoerd, dan wel als de deelnemende staten niet, slechts gedeeltelijk of te laat bijdragen aan de financiering van het EMPIR. In deze rechten moet worden voorzien in de tussen de Unie en EURAMET te sluiten delegatieovereenkomst.

(17)

Ten behoeve van de vereenvoudiging dienen de administratieve lasten voor alle betrokken partijen te worden verminderd. Overlappende controles en onevenredige documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Bij het uitvoeren van controles moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van nationale programma's.

(18)

Audits van de ontvangers van financiële middelen van de Unie die in het kader van dit besluit worden verstrekt, dienen ervoor te zorgen dat de administratieve lasten worden verminderd en dit overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013.

(19)

Voor deelname aan acties onder contract die in het kader van het EMPIR worden gefinancierd, geldt het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9). Vanwege specifieke operationele behoeften van het EMPIR is het echter noodzakelijk te voorzien in afwijkingen van die verordening overeenkomstig artikel 1, lid 3, van die verordening.

(20)

De bijdrage van de deelnemende staten bestaat hoofdzakelijk in institutionele financiering van de aan de geselecteerde projecten deelnemende NMI's en SI's. De bijdrage van de deelnemende staten moet ook een geldelijke bijdrage in de administratieve kosten van het EMPIR omvatten. Een gedeelte van de bijdrage van de Unie moet worden toegewezen aan andere entiteiten dan de aan de geselecteerde projecten deelnemende NMI's en SI's. De berekening van de financiële bijdrage van de Unie voor aan EMPIR-projecten deelnemende NMI's en SI's moet van dien aard zijn dat de bijdrage van de Unie aan het EMPIR niet groter wordt dan de bijdrage van de deelnemende staten. Aangezien de institutionele financiering van de NMI's en SI's door deelnemende staten overeenkomt met de aan de EMPIR-projecten toegewezen en niet door de bijdrage van de Unie vergoede overheadkosten, moet het vaste percentage voor de financiering van de indirecte subsidiabele kosten van de NMI's en SI's worden aangepast ten opzichte van het in Verordening (EU) nr. 1290/2013 vastgelegde vaste percentage. Het vaste percentage voor de financiering van de indirect subsidiabele kosten van het NMI en SI moet worden bepaald op basis van de volledige indirecte kosten die door de aan EMRP-projecten deelnemende NMI's en SI's als subsidiabel zijn aangemerkt. Deze kosten zijn stabiel en vormen een betrouwbare raming van de door aan EMPIR-projecten deelnemende NMI's en SI's gemaakte kosten. Aangezien deze indirecte kosten 140 % van de totale directe subsidiabele kosten van de NMI's en SI's bedragen, met uitzondering van direct subsidiabele kosten voor onderaanneming en voor gratis bijdragen in natura die niet in de instituten zelf worden gebruikt, moet het vaste percentage voor de financiering van indirecte kosten van de NMI's en SI's, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1290/2013, worden verlaagd van 25 %, zoals opgenomen in Verordening (EU) nr. 1290/2013, naar 5 %. Het is derhalve passend om voor de NMI's en SI's te voorzien in een afwijking van artikel 29 van de betreffende verordening. Andere aan EMPIR-projecten deelnemende entiteiten moeten worden gefinancierd overeenkomstig die verordening.

(21)

Oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het EMPIR moeten ook worden bekendgemaakt op het centraal deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

(22)

Op het moment van de tussentijdse evaluatie van het EMPIR moet opnieuw worden bekeken of het financieringsmodel geschikt is om de bijdragen uit fondsen van de Unie en die uit andere fondsen met elkaar te laten overeenstemmen.

(23)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd door middel van evenredige maatregelen in alle stadia van de uitgavencyclus, waaronder preventie en detectie van en onderzoek naar onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd gebruikte middelen en, indien passend, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(24)

De Commissie moet in een tussentijdse evaluatie met name de kwaliteit en de doelmatigheid van het EMPIR en de gemaakte voortgang naar de vastgestelde doelstellingen beoordelen, een eindevaluatie verrichten, en een verslag over die evaluaties opstellen.

(25)

Op verzoek van de Commissie moeten EURAMET en de deelnemende staten alle informatie verstrekken die de Commissie moet opnemen in de evaluatieverslagen over het EMPIR.

(26)

De doelstelling van het besluit is de deelname van de Unie aan het EMPIR, en wel ter ondersteuning van het leveren van passende, geïntegreerde metrologische maatoplossingen en het opzetten van een geïntegreerd Europees systeem voor metrologisch onderzoek met een kritische massa en actieve betrokkenheid op regionaal, nationaal, Europees en internationaal niveau, hetgeen niet voldoende door de afzonderlijke lidstaten kan worden verwezenlijkt. De omvang en complexiteit van de metrologische vereisten vergen investeringen die de kernbegroting voor onderzoek van NMI's en hun SI's te boven gaan. De topkwaliteit die vereist is voor onderzoek en ontwikkeling van grensverleggende metrologische oplossingen, is verspreid over de nationale grenzen heen en kan derhalve niet samen worden gebracht op nationaal niveau alleen. Aangezien de doelstelling derhalve beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt door het integreren van nationale inspanningen tot een samenhangende Europese benadering, door het bijeenbrengen van gecompartimenteerde nationale onderzoeksprogramma's, door bij te dragen aan het opzetten van gemeenschappelijke, grensoverschrijdende onderzoeks- en financieringsstrategieën, en door de vereiste kritische massa van actoren en investeringen te verwezenlijken, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Deelname aan het Europees metrologisch programma voor innovatie en onderzoek

1.   De Unie neemt deel aan het Europees metrologisch programma voor innovatie en onderzoek (hierna "EMPIR") dat gezamenlijk wordt opgezet door België, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland ("de deelnemende staten") overeenkomstig de in dit besluit vastgelegde voorwaarden.

2.   Elke andere dan in lid 1 vermelde lidstaat en elk ander land dat is geassocieerd met Horizon 2020, kan deelnemen aan het EMPIR, mits het voldoet aan de voorwaarde in artikel 3, lid 1, onder c), van dit besluit. Indien het voldoet aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder c), van dit besluit, wordt het voor de toepassing van dit besluit beschouwd als een deelnemende staat.

Artikel 2

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie aan het EMPIR, EVA-kredieten inbegrepen, bedraagt ten hoogste 300 000 000 EUR. De financiële bijdrage van de Unie wordt betaald uit kredieten op de algemene begroting van de Unie die worden toegewezen aan de toepasselijke onderdelen van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020, vastgesteld bij Besluit 2013/743/EU, overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), vi), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en in het bijzonder uit deel II "Industrieel leiderschap" en deel III "Maatschappelijke uitdagingen".

2.   De financiële bijdrage van de Unie aan het EMPIR is gelijk aan de bijdragen van de deelnemende staten, tot ten hoogste het in het eerste lid vastgelegde bedrag, de bijdragen van de deelnemende staten aan administratieve kosten die meer dan 5 % van de begroting van het EMPIR bedragen, niet meegerekend.

3.   De financiële bijdrage van de Unie wordt niet gebruikt voor de administratieve kosten van het EMPIR.

Artikel 3

Voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie wordt verleend op de volgende voorwaarden:

a)

de deelnemende staten tonen aan dat het EMPIR wordt opgezet in overeenstemming met de bijlagen I en II;

b)

de deelnemende staten of door deelnemende staten aangewezen NMI's wijzen EURAMET e.V. ("EURAMET") aan als de structuur belast met de uitvoering van het EMPIR en met het ontvangen en toewijzen van de financiële bijdrage van de Unie, en het toezicht daarop;

c)

elke deelnemende staat zegt toe om bij te dragen in de financiering van het EMPIR en om een reservebudget vast te leggen van 50 % van het toegezegde bedrag;

d)

EURAMET toont aan dat het in staat is het EMPIR uit te voeren, met name de financiële bijdrage van de Unie te ontvangen, toe te wijzen en er toezicht op te houden in het kader van indirect beheer van de begroting van de Unie, overeenkomstig de artikelen 58, 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012; en

e)

in overeenstemming met bijlage III wordt een bestuursmodel voor het EMPIR opgezet.

2.   Tijdens de uitvoering van het EMPIR is de financiële bijdrage van de Unie tevens afhankelijk van:

a)

de tenuitvoerlegging, door EURAMET, van de in bijlage I vastgelegde doelstellingen van het EMPIR en het uitvoeren van de in bijlage II vastgelegde activiteiten, overeenkomstig de in artikel 5 bedoelde regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten;

b)

de instandhouding van een passend en doelmatig bestuursmodel, overeenkomstig bijlage III;

c)

het voldoen, door EURAMET, aan de verslagleggingsvereisten van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012; en

d)

de nakoming van de in lid 1, onder c), van dit artikel bedoelde toezeggingen.

Artikel 4

Bijdragen van deelnemende staten

De bijdragen van de deelnemende staten bestaan uit het volgende:

a)

bijdragen via institutionele financiering van de NMI's en SI's die deelnemen aan EMPIR-projecten;

b)

financiële bijdragen in de administratieve kosten van het EMPIR.

Artikel 5

Regels voor deelname en de verspreiding van resultaten

1.   Voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1290/2013 wordt EURAMET beschouwd als een financieringsorgaan en biedt zij financiële steun aan acties onder contract, overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

2.   In afwijking van artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 worden indirect subsidiabele kosten van NMI's en SI's die deelnemen aan door het EMPIR gefinancierde projecten bepaald door toepassing van een vast percentage van 5 % van hun totale directe subsidiabele kosten, met uitzondering van directe subsidiabele kosten voor uitbesteding en de kosten van door derden ter beschikking gestelde middelen die niet op de locatie van de begunstigde zelf worden gebruikt, alsook financiële steun aan derden.

3.   De in artikel 12 bedoelde tussentijdse evaluatie van het EMPIR omvat een beoordeling van de volledige indirecte kosten van de aan EMPIR-projecten deelnemende NMI's en SI's en van de bijbehorende institutionele financiering.

4.   Op grond van deze beoordeling en voor de toepassing van artikel 2, lid 2, kan EURAMET het in het lid 2 van dit artikel bepaalde vaste percentage aanpassen.

5.   Indien dit onvoldoende is, kan EURAMET in afwijking van artikel 28, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 een lager vergoedingspercentage toepassen op de subsidiabele kosten van de NMI's en SI's die deelnemen aan door het EMPIR gefinancierde projecten.

Artikel 6

Uitvoering van het EMPIR

1.   Het EMPIR wordt uitgevoerd op basis van jaarlijkse werkplannen.

2.   EURAMET biedt, volgend op uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies, financiële steun aan deelnemers.

Alvorens de onderwerpen per uitnodiging tot het indienen van voorstellen vast te stellen, verzoekt EURAMET de geïnteresseerde personen of organisaties uit de wereld van het metrologisch onderzoek, alsook de gebruikers, om mogelijke onderzoeksthema's aan te dragen.

Artikel 7

Overeenkomsten tussen de Unie en EURAMET

1.   Afhankelijk van een positieve evaluatie vooraf van EURAMET in overeenstemming met artikel 61, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, sluit de Commissie namens de Unie met EURAMET een delegatieovereenkomst en jaarlijkse overeenkomsten voor de overdracht van middelen.

2.   De in het eerste lid bedoelde delegatieovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig artikel 58, lid 3, en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012. Hierin wordt tevens het volgende vastgelegd:

a)

de vereisten voor de EURAMET-bijdrage met betrekking tot de prestatie-indicatoren als omschreven in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de vereisten voor de EURAMET-bijdrage met betrekking tot de monitoring als bedoeld in bijlage III bij Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren met betrekking tot de werking van EURAMET;

d)

de vereisten voor EURAMET met betrekking tot de verstrekking van informatie betreffende administratieve kosten en gedetailleerde cijfers met betrekking tot de uitvoering van het EMPIR;

e)

de regelingen met betrekking tot de verstrekking van de benodigde gegevens om de Commissie in staat te stellen haar verplichtingen inzake de verspreiding van resultaten en verslaglegging na te komen;

f)

bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het EMPIR, in het bijzonder op het centraal deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

Artikel 8

Beëindiging, vermindering of opschorting van de financiële bijdrage van de Unie

Indien het EMPIR niet dan wel op ontoereikende wijze, gedeeltelijk of te laat wordt uitgevoerd, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie beëindigen, naar evenredigheid verlagen of opschorten afhankelijk van de mate waarin het EMPIR daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

Als de deelnemende staten niet, slechts gedeeltelijk of te laat bijdragen aan de financiering van het EMPIR, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie beëindigen, naar evenredigheid verlagen of opschorten, rekening houdend met het financieringsbedrag dat door de deelnemende staten is toegewezen voor de uitvoering van het EMPIR.

Artikel 9

Audits achteraf

1.   Audits achteraf van uitgaven voor acties onder contract worden in overeenstemming met artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 verricht door EURAMET.

2.   De Commissie kan besluiten de in lid 1 bedoelde auditzelf uit te voeren. Zij doet dat in overeenstemming met de toepasselijke regels, met name Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, Verordening (EU) nr. 1290/2013 en Verordening (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 10

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van de krachtens dit besluit gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   EURAMET verleent het personeel van de Commissie en andere door haar gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot zijn terreinen en gebouwen en tot alle voor het verrichten van de audits vereiste informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan in verband met een subsidieovereenkomst, een subsidiebesluit of een contract die/dat krachtens dit besluit wordt gefinancierd overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad (10) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) onderzoeken uitvoeren, waaronder controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

4.   Contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten die voortvloeien uit de toepassing van dit besluit bevatten bepalingen die de Commissie, EURAMET, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om dergelijke audits en onderzoeken uit te voeren, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

5.   Bij de uitvoering van het EMPIR treffen de deelnemende staten de benodigde wettelijke, bestuursrechtelijke en andere maatregelen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name met het oog op een volledige terugvordering van aan de Unie verschuldigde bedragen, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

Artikel 11

Verstrekking van informatie

1.   EURAMET verstrekt, op verzoek van de Commissie, alle informatie die benodigd is voor het opstellen van de in artikel 12 bedoelde verslagen.

2.   De deelnemende staten verstrekken de Commissie, via EURAMET, alle door het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer verlangde informatie met betrekking tot het financieel beheer van het EMPIR.

3.   De Commissie neemt de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie op in de in artikel 12 bedoelde verslagen.

Artikel 12

Evaluatie

1.   De Commissie verricht vóór 30 juni 2017, met behulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie van het EMPIR. De Commissie stelt over die evaluatie een verslag op met haar conclusies over de evaluatie en opmerkingen. De Commissie doet het verslag uiterlijk op 31 december 2017 aan het Europees Parlement en de Raad toekomen. Bij de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 wordt rekening gehouden met het resultaat van de tussentijdse evaluatie van het EMPIR.

2.   Wanneer de deelname van de Unie aan het EMPIR eindigt, doch uiterlijk op 31 december 2024, onderwerpt de Commissie het EMPIR aan een eindevaluatie. De Commissie stelt over die evaluatie een verslag op waarin de resultaten van die evaluatie moet worden opgenomen. De Commissie doet het verslag aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Advies van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 mei 2014.

(3)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(4)  Beschikking nr. 912/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 over de deelneming van de Gemeenschap aan een Europees programma voor metrologisch onderzoek en ontwikkeling dat door verschillende lidstaten is opgezet (PB L 257 van 30.9.2009, blz. 12).

(5)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van "Horizon 2020" - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van "Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)" en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(10)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

DOELSTELLINGEN VAN HET EMPIR

Het EMPIR streeft de volgende algemene doelstellingen na:

a)

het leveren van geschikte, geïntegreerde metrologische maatoplossingen ter ondersteuning van innovatie en industrieel concurrentievermogen alsook van meettechnologieën voor het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen zoals gezondheid, milieu en energie, met inbegrip van de ondersteuning van beleidsontwikkeling en -uitvoering;

b)

het opzetten van een geïntegreerd Europees systeem voor metrologisch onderzoek met kritische massa en actieve betrokkenheid op regionaal, nationaal, Europees en internationaal niveau.


BIJLAGE II

DOOR HET EMPIR ONDERSTEUNDE ACTIES ONDER CONTRACT

1.

Het EMPIR kan de volgende acties onder contract op het gebied van gemeenschappelijk onderzoek en gemeenschappelijke technologische ontwikkeling ondersteunen:

1.1.

wetenschappelijk-technische acties ter ondersteuning van fundamentele wetenschappelijke metrologie waarmee de grondslag wordt gelegd voor alle daarop volgende stappen, waaronder onderzoek naar en ontwikkeling van toegepaste metrologie en aan de metrologie verwante diensten;

1.2.

metrologisch onderzoek teneinde oplossingen aan te dragen voor maatschappelijke uitdagingen, met name in verband met energie, milieu en gezondheid;

1.3.

onderzoek met het oog op de ontwikkeling van nieuwe meetinstrumenten gericht op een industriële benutting van nieuwe meettechnologieën ter bevordering van innovatie in de industrie;

1.4.

prenormatief en conormatief metrologisch onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van normdocumenten met een hoge prioriteit gericht op de benutting van de deskundigheid van meetinstituten van de deelnemende staten ter ondersteuning van beleidsuitvoering en voor het sneller op de markt brengen van innovatieve producten en diensten;

1.5.

activiteiten voor metrologische capaciteitsopbouw op verschillende technologische niveaus, die gericht zijn op het verkrijgen van een evenwichtig en geïntegreerd metrologisch systeem in de deelnemende staten, die het deze staten mogelijk maken hun wetenschappelijke en technische capaciteit inzake metrologie te ontwikkelen.

2.

Het EMPIR kan voorts acties voor de verspreiding en exploitatie van de resultaten van metrologisch onderzoek ondersteunen.

Het EMPIR kan andere acties ondersteunen die specifiek gericht zijn op meetinstituten die geen of beperkte wetenschappelijke capaciteiten hebben, door deze te ondersteunen bij de benutting van andere programma's van de Unie, nationale of regionale programma's voor opleiding en mobiliteit, grensoverschrijdende samenwerking of investering in de metrologische infrastructuur.

3.

Het EMPIR kan ondersteuning bieden aan het organiseren van netwerkactiviteiten om het EMPIR bekendheid te geven en de effecten van het programma te optimaliseren.

4.

De in punt 1 bedoelde acties onder contract worden uitgevoerd door NMI's en SI's overeenkomstig de aanwijzing door de passende nationale autoriteit. Het EMPIR stimuleert en ondersteunt echter de deelname van andere entiteiten aan alle oproepen van het EMPIR. Naar verwachting zal deze aanpak ertoe leiden dat ongeveer 15 % van de begroting van het EMPIR naar dergelijke entiteiten gaat.


BIJLAGE III

UITVOERING EN BESTUUR VAN HET EMPIR

I   De rol van EURAMET

1.

EURAMET wordt belast met de uitvoering van het EMPIR, met inachtneming van de bepalingen van artikel 3. Zij beheert de financiële bijdrage van de Unie aan het EMPIR en wordt belast met het opstellen en uitvoeren van het jaarlijkse werkplan, het organiseren van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, het beheer van de evaluatie en het opstellen van de ranglijst van voorstellen alsmede alle andere activiteiten die voortvloeien uit het jaarlijkse werkplan. EURAMET wordt belast met het subsidiebeheer, waaronder het ondertekenen van subsidieovereenkomsten, het ontvangen en toewijzen van en het toezicht houden op het gebruik van de financiële bijdrage en betalingen van de Unie aan EMPIR-deelnemers in de geselecteerde projecten.

Het toezicht op de financiële bijdrage van de Unie betreft alle activiteiten inzake controle en audits, met controles vooraf en/of achteraf, benodigd voor de uitvoering van de door de Commissie aan EURAMET gedelegeerde taken. Bij deze activiteiten wordt gestreefd naar een redelijke zekerheid betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en van de subsidiabiliteit van de uit hoofde van subsidieovereenkomsten gedeclareerde kosten.

2.

EURAMET kan de deelnemende staten belasten met bepaalde administratieve en logistieke taken in het kader van de uitvoering van het EMPIR.

II   De organisatiestructuur van EURAMET in verband met de uitvoering van het EMPIR

1.

De algemene vergadering is het hoogste gezag in alle EURAMET-aangelegenheden. Het EMPIR-comité beheert het programma binnen een door EURAMET gedefinieerd kader, zodat EURAMET ervoor kan zorgen dat de uitvoering van het programma aan de doelstellingen ervan beantwoordt.

Het EMPIR-comité bestaat uit vertegenwoordigers van EURAMET-leden uit de deelnemende staten. Het gewicht der stemmen wordt aan de hand van een vierkantswortelformule berekend op basis van de bijdragen van de verschillende landen.

Het EMPIR-comité neemt in het bijzonder beslissingen over de strategische agenda voor onderzoek en ontwikkeling, de planning van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, de procedure voor de toetsing van evaluaties, de selectie van de volgens de ranglijsten te financieren projecten en het toezicht op de vorderingen van de gefinancierde projecten. Het stelt na goedkeuring van de Commissie het jaarlijkse werkplan vast.

De Commissie heeft de status van waarnemer bij de vergaderingen van het EMPIR-comité. Voor het vaststellen van het jaarlijkse werkplan door het EMPIR-comité is echter voorafgaande goedkeuring door de Commissie vereist. Het EMPIR-comité nodigt de Commissie uit voor zijn vergaderingen en zendt de Commissie de relevante documenten toe. De Commissie kan deelnemen aan de besprekingen van het EMPIR-comité.

2.

De voorzitter van het EMPIR-comité en zijn of haar plaatsvervanger worden verkozen door het EMPIR-comité. De voorzitter van het EMPIR-comité is een van de twee vicevoorzitters van EURAMET. De voorzitter van het EMPIR-comité vertegenwoordigt EURAMET wat betreft zaken die verband houden met het EMPIR.

3.

De onderzoeksraad bestaat uit zeer deskundige personen uit de industrie, uit de onderzoekswereld, van universitaire instellingen en van internationale organisaties van belanghebbenden. De raad levert onafhankelijk strategisch advies over het jaarlijkse werkplan van het EMPIR. De leden van de onderzoeksraad worden aangesteld door de algemene vergadering van EURAMET.

4.

Het secretariaat van EURAMET, belast met de algemene administratieve ondersteuning van EURAMET, beheert de bankrekeningen voor het EMPIR.

5.

De eenheid beheerondersteuning wordt opgezet als onderdeel van het secretariaat van EURAMET en wordt belast met de uitvoering en het dagelijks beheer van het EMPIR.


7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/38


BESLUIT Nr. 556/2014/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 mei 2014

betreffende de deelname van de Unie aan een tweede, door verscheidene lidstaten gezamenlijk opgezet partnerschapsprogramma voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP2)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 185 en artikel 188, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 3 maart 2010„Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” („de Europa 2020-strategie”), benadrukte de Commissie de noodzaak gunstige voorwaarden te scheppen voor investeringen in kennis en innovatie, teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei in de Unie te realiseren. Deze strategie is zowel door het Europees Parlement als door de Raad onderschreven.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) werd Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”), ingesteld. Horizon 2020 is erop gericht een groter effect op onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door bij te dragen aan de versterking van publiek-publieke partnerschappen, onder meer door deelname van de Unie aan door verscheidene lidstaten overeenkomstig artikel 185 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgezette programma’s.

(3)

Publiek-publieke partnerschappen dienen als doel te hebben grotere synergie tot stand te brengen, de coördinatie te intensiveren en overlapping met uniale, internationale, nationale en regionale onderzoeksprogramma’s te voorkomen, en dienen de algemene beginselen van Horizon 2020, in het bijzonder de beginselen in verband met openheid en transparantie, volledig na te leven. Voorts moet worden gezorgd voor vrije toegang tot wetenschappelijke publicaties.

(4)

Bij Beschikking nr. 1209/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), besloot de Gemeenschap om financieel deel te nemen aan het „Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden” („European and Developing countries Clinical Trials Partnership” - EDCTP1), zulks voor de duur van het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006), zoals vastgesteld bij Besluit nr. 1513/2002 van het Europees Parlement en de Raad (5), en voor een bedrag conform de bijdrage van de deelnemende landen, met een maximum van 200 000 000 EUR. EDCTP1 werd ook ondersteund in het kader van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), zoals vastgesteld bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).

(5)

In 2009 stelden onafhankelijke deskundigen het verslag van de tussentijdse evaluatie van EDCTP1 vast. Naar het oordeel van het panel van deskundigen was het EDCTP1 een uniek platform voor een werkelijke dialoog met Afrikaanse wetenschappers en gaf het een eerste aanzet voor het overbruggen van de kloof tussen Noord en Zuid door de ontwikkeling van onderzoekscapaciteit en door het aanbieden van leer- en werkmogelijkheden voor jonge Afrikaanse onderzoekers. Naar aanleiding van dat verslag moeten er voor een tweede programma „partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden” („EDCTP2-programma”) een aantal fundamentele zaken in aanmerking worden genomen: de huidige reikwijdte van EDCTP1 moet gewijzigd en uitgebreid worden; de capaciteiten in de ontwikkelingslanden voor het degelijk verrichten en beheren van klinische proeven dienen, waar nodig, verder te worden ontwikkeld en versterkt, met name de rol en ontwikkeling van ethische toetsingscommissies en de bijbehorende regelgeving, de coördinatie, samenwerking en, in voorkomend geval, de integratie van nationale Europese programma’s moeten verder worden verbeterd; de samenwerking met andere belangrijke publieke en private partners, onder wie de farmaceutische industrie, en publiek-private partnerschappen zoals Product Development Partnerships („PDP’s”), het maatschappelijk middenveld, en niet-gouvernementele organisaties en stichtingen moet worden versterkt en uitgebreid; er moeten duidelijke en transparante bestuursregels zijn; er moeten synergieën met het externe optreden van Europa worden bevorderd, met name met ontwikkelingssamenwerking van de Unie; de voorschriften voor medefinanciering moeten worden verduidelijkt en vereenvoudigd; en de instrumenten voor toezicht moeten worden verbeterd.

(6)

Op grond van Besluit 2013/743/EU (7) kan aan het EDCTP2-programma nadere steun worden verleend.

(7)

De Unie is een belangrijke financier van onderzoek naar armoedegerelateerde ziekten en verwaarloosde infectieziekten. Bijna een kwart (22 %) van de wereldwijde overheidsinvesteringen op dit gebied is afkomstig van de Commissie en de lidstaten. De Unie is bovendien een belangrijke wereldwijde speler op het gebied van volksgezondheid. Zo leveren de Commissie en de lidstaten bijvoorbeeld ongeveer de helft van de middelen voor het Wereldfonds ter bestrijding van hiv/aids, tuberculose en malaria.

(8)

Onder het EDCTP1 zijn belangrijke resultaten geboekt en zijn er acht betere medische behandelingen ontwikkeld, in het bijzonder voor pasgeborenen, kinderen en zwangere of borstvoeding gevende vrouwen met hiv/aids of malaria. Het heeft geresulteerd in het opzetten van de eerste vier regionale Afrikaanse expertisenetwerken voor de bevordering van Zuid-Zuid-samenwerking op het gebied van klinisch onderzoek, en meer dan 400 Afrikaanse onderzoekers hebben opleidingen gevolgd. Ook heeft het bijgedragen aan de totstandkoming van het pan-Afrikaanse register voor klinische proeven en het Afrikaanse forum voor toezichthouders op vaccins.

(9)

Ondanks belangrijke resultaten die met EDCTP1 zijn bereikt, vormen armoedegerelateerde ziekten vanwege hun maatschappelijke en economische lasten nog steeds een belangrijke hinderpaal voor de duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden, met name in Sub-Sahara Afrika. Er bestaan nog steeds geen doeltreffende, veilige, geschikte, betaalbare en op de specifieke omstandigheden van ontwikkelingslanden afgestemde medische behandelingen voor de meeste armoedegerelateerde ziekten en er wordt nog steeds onvoldoende geïnvesteerd in klinisch onderzoek omdat klinische proeven duur zijn en het rendement wegens marktfalen beperkt is. Onderstreept moet worden dat slechts 10 % van de wereldwijd voor onderzoek bestemde middelen wordt aangewend voor onderzoek naar ziekten die wereldwijd 90 % van de aandoeningen veroorzaken. Bovendien zijn Europese onderzoeksactiviteiten en -programma’s vaak nog steeds versnipperd en bereiken derhalve geen kritische massa of zijn overlappend, terwijl de onderzoekscapaciteit en de investeringen in ontwikkelingslanden ontoereikend zijn.

(10)

Steun verlenen aan de bestrijding van armoedegerelateerde ziekten zou er ook toe bijdragen dat de Europese burgers van deze ziekten worden gevrijwaard aangezien de toenemende wereldwijde mobiliteit (waaronder het toerisme), migratiebewegingen en verschuivingen in de geografische verspreiding van deze ziekten inhouden dat Europa kan worden geconfronteerd met nieuwe of terugkerende uitdagingen ten gevolge van deze ziekten.

(11)

Op 15 juni 2010 nam het Europees Parlement een resolutie aan over de vorderingen met de Millennium Ontwikkelingsdoelen („Millennium Development Goals - MDG”), voorafgaand aan de VN-vergadering op hoog niveau van september 2010, waarin het de Commissie, de lidstaten en de ontwikkelingslanden verzocht om MDG 5 (inzake de verbetering van de gezondheid van moeders), MDG 4 (inzake kindersterfte) en MDG 6 (inzake hiv/aids, malaria en tuberculose) op een samenhangende en holistische wijze aan te pakken.

(12)

De Unie hecht aan de conclusies van de Rio+20-conferentie van 2012 over het ontwikkelen en bereiken van internationaal vastgestelde doelen voor duurzame ontwikkeling („Sustainable Development Goals - SDG”), die zijn gebaseerd op de MDG en waarin deze zijn verwerkt.

(13)

In 2000 startte de Unie een beleidsdialoog op hoog niveau met Afrika, die uitmondde in een strategisch partnerschap tussen Afrika en de EU, in 2007 gevolgd door de vaststelling van een gezamenlijke Afrika-EU Strategie en in 2011 door een beleidsdialoog op hoog niveau over wetenschap, technologie en innovatie.

(14)

Op 31 maart 2010 presenteerde de Commissie een mededeling over de rol van de Unie in de volksgezondheid in de wereld, waarin werd opgeroepen tot een meer gecoördineerde benadering van de lidstaten op relevante beleidsterreinen bij het vaststellen en gezamenlijk aanpakken van gezamenlijke mondiale prioriteiten voor gezondheidsonderzoek. De Commissie wees in deze mededeling ook op de noodzaak om billijke en universele beschikbaarheid van hoogwaardige gezondheidszorg te bevorderen en onderzoek dat ten goede komt aan de gezondheid van alle burgers effectief en rechtvaardig te financieren.

(15)

In de conclusies van de Raad van 10 mei 2010 inzake de rol van de EU ten aanzien van de volksgezondheid in de wereld verzocht de Raad de Unie doeltreffende en billijke financiering te bevorderen van onderzoek dat ten goede komt aan de gezondheid van alle mensen en dat garandeert dat innovaties en interventies leiden tot betaalbare en toegankelijke oplossingen. In het bijzonder moeten modellen worden onderzocht die de kosten van onderzoek en ontwikkeling („O&O”) loskoppelen van de prijzen van geneesmiddelen, en moeten mogelijkheden worden verkend voor de overdracht van technologie naar ontwikkelingslanden.

(16)

In haar mededeling van 21 september 2011 over partnerschappen in onderzoek en innovatie, bedeelde de Commissie aan partnerschappen die institutionele, nationale en continentale grenzen overschrijden een centrale plaats in het onderzoeksbeleid van de Unie toe.

(17)

De Commissie heeft in haar mededeling van 27 februari 2013, getiteld „Een waardig leven voor iedereen: armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven” nogmaals bevestigd alles in het werk te willen stellen om uiterlijk in 2015 de MDG te helpen verwezenlijken, en heeft zij erop gewezen dat het door de EU gefinancierde onderzoek in het kader van EDTCP1 heeft bijgedragen tot verwezenlijking van de MDG.

(18)

Conform de doelstellingen van Horizon 2020 moet elke lidstaat en elk met Horizon 2020 geassocieerd land het recht hebben om aan het EDCTP2-programma deel te nemen.

(19)

Een bijdrage aan de exploratie van open innovatiemodellen voor door behoeften aangestuurd onderzoek, en aan beschikbare en betaalbare resultaten in overeenstemming met andere toezeggingen van de Unie op het vlak van O&O inzake gezondheid, dient te worden overwogen.

(20)

De deelnemende landen zijn voornemens gedurende de looptijd van het EDCTP2-programma, namelijk 2014-2024, aan de uitvoering daarvan bij te dragen. Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 moeten oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van het EDCTP2-programma uiterlijk op 31 december 2020 geopend worden. In met redenen omklede gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden geopend tot en met 31 december 2021.

(21)

Voor de looptijd van Horizon 2020 moet een maximum voor de financiële bijdrage van de Unie aan het EDCTP2-programma worden vastgesteld. Met inachtneming van dat maximum moet de bijdrage van de Unie gelijk zijn aan de bijdragen van de in dit besluit genoemde landen, om een groot hefboomeffect te bewerkstelligen en een meer verregaande integratie van de programma’s van deze landen te waarborgen.

(22)

Voor de financiële bijdrage van de Unie is vereist dat de deelnemende landen formeel toezeggen aan de tenuitvoerlegging van het EDCTP2-programma te zullen bijdragen, en dat zij deze toezeggingen nakomen.

(23)

Voor de gezamenlijke tenuitvoerlegging van het EDCTP2-programma moet een uitvoeringsstructuur tot stand worden gebracht. De deelnemende staten hebben overeenstemming bereikt over de uitvoeringsstructuur voor het EDCTP2-programma en hebben de EDCTP2-uitvoeringsstructuur („EDCTP2-IS”) opgezet. De EDCTP2-IS ontvangt de financiële bijdrage van de Unie en waarborgt een doelmatige uitvoering van het EDCTP2-programma.

(24)

Activiteiten in het kader van EDCTP2 moeten in overeenstemming zijn met de doelstellingen en de prioriteiten inzake onderzoek en innovatie van Horizon 2020, en de in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 vastgelegde algemene beginselen en voorwaarden.

(25)

Oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van EDCTP2-IS moeten ook worden bekendgemaakt op het uniek deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

(26)

De financiële bijdrage van de Unie moet worden beheerd onder eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer en in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften inzake indirect beheer zoals opgenomen in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8), en gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (9).

(27)

Om de financiële belangen van de Unie te beschermen moet de Commissie het recht hebben de financiële bijdrage van de Unie te verminderen, op te schorten of te beëindigen indien het EDCTP2-programma ontoereikend, gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd of indien de deelnemende landen niet, slechts gedeeltelijk of laattijdig bijdragen aan de financiering van het EDCTP2. Deze rechten moeten worden vastgelegd in de door de Unie en de EDCTP2-IS te sluiten delegatieovereenkomst.

(28)

Met het oog op een doelmatige uitvoering van het EDCTP2 zou financiële ondersteuning door de EDCTP2-IS hoofdzakelijk moeten worden verstrekt in de vorm van subsidies aan deelnemers aan activiteiten die worden geselecteerd door de EDCTP2-IS. Deze activiteiten moeten worden geselecteerd na open en concurrerende uitnodigingen tot het indienen van voorstellen onder verantwoordelijkheid van de EDCTP2-IS.

(29)

Deelname aan acties onder contract in het kader van het EDCTP2 moet plaatsvinden in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10). Wegens de specifieke uitvoeringsvereisten voor het EDCTP2-programma is het echter nodig te voorzien in afwijkingen van die verordening, overeenkomstig artikel 1, lid 3, daarvan.

(30)

Afwijkingen van artikel 9, lid 1, onder b), artikel 10, lid 1, onder c), en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1290/2013 zijn nodig om deelname van Afrikaanse organisaties te vragen en financiering daarvan mogelijk te maken alsmede, in het kader van gezamenlijke uitnodigingen tot het doen van voorstellen, samenwerking tussen het EDCTP2 en andere rechtspersonen.

(31)

Ten behoeve van vereenvoudiging dienen administratieve lasten voor alle betrokken partijen te worden verminderd. Overlappende controles en onevenredige documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Bij het uitvoeren van controles moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van nationale programma’s.

(32)

Controles van begunstigden van in overeenstemming met dit besluit verstrekte Unie-financiering moeten in overeenstemming met Horizon 2020 een vermindering van de administratieve lasten waarborgen.

(33)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(34)

De Commissie dient tussentijdse evaluaties uit te voeren, waarbij met name kwaliteit en doelmatigheid van het EDCTP2-programma en de bij de te bereiken doelen gemaakte vorderingen worden beoordeeld, alsmede een eindevaluatie, en dient verslagen van deze evaluaties op te stellen.

(35)

Op verzoek van de Commissie verstrekken de EDCTP2-IS en de deelnemende landen alle informatie die door de Commissie in de evaluatieverslagen van het EDCTP2 moet worden opgenomen.

(36)

Het is van wezenlijk belang dat de onderzoeksactiviteiten die in het kader van het EDCTP2 plaatsvinden, volledig in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de aanvullende protocollen, de ethische beginselen zoals opgenomen in de Verklaring van Helsinki van de World Medical Association van 2008, normen voor goede klinische praktijken van de Internationale Conferentie voor harmonisatie van technische eisen voor de registratie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, de toepasselijke Unie-wetgeving en de lokale ethische eisen van de landen waar de onderzoeksactiviteiten moeten plaatsvinden.

(37)

Het is van essentieel belang dat altijd geïnformeerde toestemming voor in ontwikkelingslanden verrichte klinische proeven dient te worden verkregen op een manier die werkelijk geïnformeerd en vrijwillig is.

(38)

Het is ook van belang dat de maatregelen die in het kader van het programma EDCTP2 worden genomen, in overeenstemming zijn met de beleidsmaatregelen van de Unie inzake ontwikkeling. In dit verband moeten synergieën tussen EDCTP2 en het Europees Ontwikkelingsfonds worden gezocht.

(39)

Door EDCTP2 gefinancierde activiteiten moeten, in het kader van de beoogde samenwerking met internationale initiatieven voor ontwikkelingssamenwerking, waar passend rekening houden met de aanbevelingen van relevante initiatieven van de Wereldgezondsheidsorganisatie (WHO - World Health Organisation), met inbegrip van de consultatieve werkgroep van deskundigen inzake onderzoek en ontwikkeling („CEWG”).

(40)

Het wetenschappelijk gezondheidspanel is in het kader van Horizon 2020 ingesteld als een wetenschapsgedreven platform voor belanghebbenden, teneinde wetenschappelijke input te leveren, een samenhangende en gerichte wetenschappelijke analyse te verstrekken van knelpunten en kansen op het gebied van onderzoek en innovatie in verband met de maatschappelijke uitdaging „gezondheidszorg, demografische veranderingen en welzijn”, bij te dragen tot het vaststellen van de onderzoeks- en innovatieprioriteiten ter zake, en een Uniebrede wetenschappelijke deelname aan zijn activiteiten te bevorderen. Het helpt, door middel van actieve samenwerking met belanghebbenden, bij het opbouwen van capaciteiten en bij het delen van kennis, en intensievere samenwerking in de gehele Unie op dat gebied stimuleren. EDCTP2 moet derhalve samenwerken met het wetenschappelijk gezondheidspanel en er waar passend informatie mee uitwisselen.

(41)

Aangezien de doelstellingen van dit besluit, te weten bijdragen aan de vermindering van de sociale en economische lasten van armoedegerelateerde ziekten in ontwikkelingslanden en met name in Sub-Sahara Afrika, door de klinische ontwikkeling te bespoedigen van doeltreffende, veilige, toegankelijke, geschikte en betaalbare medische interventies voor armoedegerelateerde ziekten, niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden bereikt doordat de noodzakelijke kritische massa zowel in menselijke als in financiële termen ontbreekt en derhalve vanwege de omvang van het optreden zij beter door de Unie worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen aannemen in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Deelname aan het tweede Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden

1.   De Unie neemt in overeenstemming met de voorwaarden van dit besluit deel aan het tweede programma inzake Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (hierna het „EDCTP2” genoemd), dat gezamenlijk is opgezet door Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland (de „deelnemende landen”).

2.   Elke andere lidstaat dan de in lid 1 genoemde en elk ander land dat geassocieerd is met Horizon 2020, kan aan het EDCTP2-programma deelnemen, mits aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder e, van dit besluit wordt voldaan. Mits het aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder e), voldoet, wordt het voor de toepassing van dit besluit beschouwd als een „deelnemend land”.

Artikel 2

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie aan het EDCTP2-programma bedraagt, met inbegrip van EVA-kredieten, ten hoogste 683 000 000 EUR ten einde de bijdragen van de deelnemende landen te evenaren.

2.   De financiële bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten die in de algemene begroting van de Unie zijn toegewezen aan de relevante onderdelen van het bij Besluit 2013/743/EU ingestelde specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020, en met name uit de kredieten in het kader van de specifieke doelstelling „Gezondheidszorg, demografische veranderingen en welzijn” overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), punt vi), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

3.   Ten hoogste 6 % van de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage van de Unie kan door de uitvoeringsstructuur voor het EDCTP2 (de „EDCTP2-IS”) ter dekking van zijn administratieve kosten worden aangewend.

Artikel 3

Voorwaarden voor de financiële bijdrage van de Unie

1.   Voor de financiële bijdrage van de Unie gelden de volgende voorwaarden:

a)

de deelnemende landen tonen aan dat het EDCTP2-programma is opgezet in overeenstemming met de bijlagen I, II en III;

b)

de deelnemende landen of de door de deelnemende landen aangewezen organisaties wijzen de EDCTP2-IS (organisatie met rechtspersoonlijkheid) aan als de voor de uitvoering van het EDCTP2-programma en de voor de ontvangst, toewijzing en monitoring van de bijdragen van de deelnemende landen en van de Unie verantwoordelijke structuur;

c)

de EDCTP2-IS toont aan dat zij in staat is het EDCTP2-programma uit te voeren, met inbegrip van het ontvangen, toewijzen en monitoren van de bijdrage van de Unie in het kader van het indirecte beheer van de begroting van de Unie in overeenstemming met de artikelen 58, 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

d)

vaststelling van een beheersmodel voor het EDCTP2-programma in overeenstemming met bijlage III; en

e)

de toezegging van elk deelnemend land dat het aan de financiering van het EDCTP2-programma zal bijdragen.

2.   Gedurende de uitvoering van het EDCTP2-programma gelden voor verlening van de financiële bijdrage van de Unie de volgende voorwaarden:

a)

uitvoering door de EDCTP2-IS van de in bijlage I bij dit besluit vermelde doelstellingen en van de in bijlage II bij dit besluit vermelde activiteiten, met name de activiteiten en de acties onder contract die zij financiert, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1290/2013 als bedoeld in artikel 6 van dit besluit;

b)

instandhouding van een passend en doelmatig beheersmodel voor het EDCTP2-programma, in overeenstemming met bijlage III;

c)

naleving van de verslagleggingsvereisten van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 door de EDCTP2-IS; en

d)

nakoming van de in lid 1, onder e), bedoelde toezeggingen.

Artikel 4

Activiteiten van het EDCTP2-programma

1.   De activiteiten in het kader van het EDCTP2-programma dienen ter verwezenlijking van de in bijlage I beschreven doelstellingen en zijn in overeenstemming met bijlage II.

De activiteiten kunnen nationale programma-activiteiten van deelnemende landen omvatten, met inbegrip van activiteiten die worden ondernomen door publieke of private onderzoeksorganisaties zonder winstoogmerk, en nieuwe activiteiten, met inbegrip van onder het beheer van de EDCTP2-IS gedane oproepen tot het indienen van voorstellen.

De activiteiten worden opgenomen in het werkplan van het EDCTP2-programma, dat door de EDCTP2-IS jaarlijks wordt vastgesteld („het jaarlijks werkplan van het EDCTP2”) na de positieve uitkomst van de externe beoordeling ervan door internationale collegiale toetsing, met inachtneming van de doelstellingen van het EDCTP2-programma.

2.   Het jaarlijks werkplan van het EDCTP2 specificeert de geraamde waarde van elke activiteit en voorziet in de toekenning van de door de EDCTP2-IS beheerde financiële middelen, waaronder de financiële bijdrage van de Unie.

Het jaarlijks werkplan van het EDCTP2 maakt onderscheid tussen door de Unie gefinancierde of medegefinancierde activiteiten en activiteiten die door deelnemende landen of uit andere bronnen worden gefinancierd.

3.   De EDCTP2-IS geeft uitvoering aan het jaarlijks werkplan van het EDCTP2.

De EDCTP2-IS monitort en brengt aan de Commissie verslag uit over de uitvoering van alle activiteiten die daarin zijn opgenomen of die zijn geselecteerd naar aanleiding van door de EDCTP2–IS beheerde oproepen tot het indienen van voorstellen.

4.   Activiteiten uit het jaarlijks werkplan van het EDCTP2 die niet door de EDCTP2-IS worden gefinancierd, worden uitgevoerd in overeenstemming met door de deelnemende landen en de Commissie in overleg vast te stellen gemeenschappelijke beginselen, met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in dit besluit, in Titel VI van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en in Verordening (EU) nr. 1290/2013, met name de beginselen van gelijke behandeling, transparantie, en onafhankelijke, door middel van collegiale toetsing uitgevoerde, evaluatie en selectie. De deelnemende landen en de Commissie dienen ook overeenstemming te bereiken over de vereisten voor verslaglegging jegens de EDCTP2-IS, waaronder die met betrekking tot de indicatoren voor elk van deze activiteiten.

Activiteiten die door de EDCTP2-IS in overeenstemming met het jaarlijks werkplan van het EDCTP2 of naar aanleiding van door haar beheerde oproepen tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd, worden beschouwd als acties onder contract in de zin van Verordening (EU) nr. 1290/2013 en worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 6 van dit besluit.

5.   Elke mededeling of bekendmaking op het werkterrein van het EDCTP2-programma, die in nauwe samenwerking met het EDCTP2 tot stand komt, wordt, ongeacht of deze uitgaat van de EDCTP2-IS, een deelnemend land of deelnemers aan een activiteit, aangeduid of medeaangeduid als [„naam van de activiteit] is onderdeel van het door de Europese Unie gesteunde EDCTP2”.

Artikel 5

Bijdragen van deelnemende landen

1.   De bijdragen van de deelnemende landen bestaan uit het volgende:

a)

financiële bijdragen aan de EDCTP2-IS;

b)

bijdragen in natura in de vorm van de kosten die de deelnemende landen maken bij de uitvoering van activiteiten die zijn opgenomen en duidelijk omschreven in het jaarlijks werkplan van het EDCTP2 of die met het administratieve budget voor de EDCTP2-IS verband houden.

2.   Met het oog op de waardering van de bijdragen als bedoeld in lid 1, onder b), worden de kosten vastgesteld volgens de gebruikelijke boekhoudkundige methoden en boekhoudkundige normen van het desbetreffende deelnemende land en de toepasselijke internationale boekhoudnormen/internationale normen voor financiële verslaglegging.

Artikel 6

Regels voor deelname en de verspreiding van resultaten

1.   Verordening (EU) nr. 1290/2013 is van toepassing op door de EDCTP2-IS geselecteerde en gefinancierde acties onder contract, op basis van het jaarlijks werkplan van het EDCTP2, of als resultaat van onder het beheer van EDCTP2-IS gedane oproepen tot het indienen van voorstellen. In overeenstemming met die verordening wordt de EDCTP2-IS beschouwd als financieringsorgaan, en biedt zij financiële ondersteuning aan acties onder contract, in overeenstemming met bijlage II bij dit besluit.

2.   In afwijking van het bepaalde in artikel 9, lid 1, onder b) van Verordening (EU) nr. 1290/2013, bedraagt het minimumaantal deelnemers twee in twee verschillende deelnemende landen gevestigde juridische entiteiten alsmede een derde juridische entiteit in een land in Sub-Sahara Afrika dat is opgenomen in het jaarlijks werkplan van het EDCTP2.

3.   In afwijking van het bepaalde in artikel 10, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1290/2013, komen juridische entiteiten die zijn gevestigd in een land in Sub-Sahara Afrika dat is opgenomen in het jaarlijks werkplan van het EDCTP2, in aanmerking voor financiële bijstand.

4.   Wanneer een dergelijke activiteit is opgenomen in het jaarlijks werkplan van het EDCTP2, kan de EDCTP2-IS, in overeenstemming met de ingevolge artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1290/2013, opgestelde regels, samen met derde landen of wetenschappelijke en technologische organisaties en instanties ervan, met internationale organisaties of met andere derden, met name niet-gouvernementele organisaties, oproepen tot het indienen van voorstellen doen.

Artikel 7

Overeenkomsten tussen de Unie en de EDCTP2-IS

1.   Na een positieve beoordeling vooraf van de EDCTP2-IS in overeenstemming met artikel 61, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 sluit de Commissie namens de Unie met de EDCTP-IS een delegatieovereenkomst en overeenkomsten over de jaarlijkse overboeking van gelden.

2.   De in lid 1 bedoelde delegatieovereenkomst wordt in overeenstemming met artikel 58, lid 3, en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 gesloten. Onder meer wordt daarin het volgende geregeld:

a)

de eisen voor de EDCTP2-IS-bijdrage met betrekking tot de prestatie-indicatoren als omschreven in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de eisen voor de EDCTP2-IS-bijdrage met betrekking tot de monitoring als bedoeld in bijlage III bij Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren voor het functioneren van de EDCTP2-IS;

d)

de eisen voor de EDCTP2-IS met betrekking tot de verstrekking van informatie over administratieve kosten en uitvoerige cijfers met betrekking tot de uitvoering van EDCTP2;

e)

de regelingen met betrekking tot de verstrekking van gegevens waarmee de Commissie kan voldoen aan haar verplichtingen met betrekking tot verspreiding en verslaglegging;

f)

de regeling voor goed- of afkeuring door de Commissie van het concept voor het jaarlijks werkplan van het EDCTP2, voordat het door de EDCTP2-IS wordt vastgesteld; en

g)

bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van EDCTP2, in het bijzonder op het uniek deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020.

Artikel 8

Beëindiging, vermindering of opschorting van de financiële bijdrage van de Unie

Indien het EDCTP2-programma niet, ontoereikend, gedeeltelijk of laattijdig wordt uitgevoerd, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie beëindigen, naar evenredigheid verminderen of opschorten naar rato van de daadwerkelijke uitvoering van het EDCTP2.

Indien de deelnemende landen niet, slechts gedeeltelijk of laattijdig bijdragen aan de financiering van het EDCTP2-programma, kan de Commissie de financiële bijdrage van de Unie beëindigen, naar evenredigheid verminderen of opschorten, rekening houdend met het door de deelnemende landen toegekende financieringsbedrag voor de uitvoering van het EDCTP2-programma.

Artikel 9

Audits achteraf

1.   Audits achteraf van uitgaven aan acties onder contract worden in overeenstemming met artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 verricht door de EDCTP2-IS.

2.   De Commissie kan besluiten de in het eerste lid bedoelde audits zelf uit te voeren. Desgevallend doet zij dat in overeenstemming met de toepasselijke regels, met name de bepalingen van de Verordeningen (EU, Euratom) nr. 966/2012, (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 10

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De EDCTP2-IS verleent personeelsleden van de Commissie en andere door haar gemachtigde personen alsmede de Rekenkamer toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, ook in elektronisch formaat, die benodigd is voor het verrichten van hun controles.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 (11) van de Raad en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter- plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidieovereenkomst of subsidiebesluit of een contract dat in het kader van dit besluit wordt gefinancierd.

4.   In contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten die voortvloeien uit de uitvoering van dit besluit, moeten bepalingen worden opgenomen die de Commissie, de EDCTP2-IS, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om dergelijke controles en onderzoeken in overeenstemming met hun bevoegdheden te verrichten.

5.   Bij de uitvoering van het EDCTP2-programma treffen de deelnemende landen de wettelijke, bestuursrechtelijke en andere maatregelen die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en meer in het bijzonder om in overeenstemming met Verordening (EU), Euratom nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie volledige terugvordering van alle aan de Unie verschuldigde bedragen mogelijk te maken.

Artikel 11

Verstrekking van informatie

1.   Op verzoek zendt de EDCTP2-IS alle benodigde informatie voor het opstellen van de in artikel 12 bedoelde verslagen toe aan de Commissie.

2.   De deelnemende staten wordt verzocht de Commissie via de EDCTP2-IS alle aanvullende informatie te verstrekken die door het Europees Parlement, de Raad of de Rekenkamer over het financiële beheer van het EDCTP2 wordt gevraagd.

3.   De Commissie neemt de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie in de in artikel 12 bedoelde verslagen op.

Artikel 12

Evaluatie

1.   De Commissie voert vóór 30 juni 2017, met behulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie uit van het EDCTPP2-programma. Van die evaluatie stelt de Commissie een verslag op, waarin de conclusies van de evaluatie en de opmerkingen van de Commissie worden opgenomen. De Commissie zendt dat verslag uiterlijk op 31 december 2017 toe aan het Europees Parlement en de Raad. Tijdens de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 zal met het resultaat van de tussentijdse evaluatie van het EDCTP2-programma rekening worden gehouden.

2.   Aan het eind van de deelname van de Unie aan het EDCTP2 maar uiterlijk op 31 december 2023 verricht de Commissie nogmaals een tussentijdse evaluatie van het EDCTP2. Van die evaluatie stelt de Commissie een verslag op, waarin de uitkomsten van die evaluatie worden opgenomen. De Commissie zendt dat verslag toe aan het Europees Parlement en aan de Raad.

3.   De Commissie verricht een eindevaluatie van het EDCTP2-programma per 31 december 2026. De Commissie zendt de uitkomsten van die evaluatie toe aan het Europees Parlement en aan de Raad.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Advies van 10 december 2013. (Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 mei 2014.

(3)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(4)  Beschikking nr. 1209/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende de deelname van de Gemeenschap aan een programma voor onderzoek en ontwikkeling met het oog op de ontwikkeling van nieuwe klinische interventies voor de bestrijding van hiv/aids, malaria en tuberculose door middel van een partnerschap op lange termijn tussen Europa en de ontwikkelingslanden, opgezet door verscheidene lidstaten (PB L 169 van 8.7.2003, blz. 1).

(5)  Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1).

(6)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(7)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81)

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


BIJLAGE I

DOELSTELLINGEN VAN HET EDCTP2-PROGRAMMA

Het EDCTP2 draagt bij tot de volgende doelstellingen:

1.   Algemene doelstelling

EDCTP2 zal bijdragen aan het verlagen van de maatschappelijke en economische lasten van armoedegerelateerde ziekten in ontwikkelingslanden, met name in Sub-Sahara Afrika, door de klinische ontwikkeling van doeltreffende, veilige, toegankelijke, geschikte en betaalbare medische interventies (1) voor armoedegerelateerde ziekten in partnerschap met Sub-Sahara Afrika te versnellen.

2.   Specifieke doelstellingen

Om bij te dragen aan het bereiken van de algemene doelstelling moet EDCTP2 de volgende specifieke doelstellingen verwezenlijken:

a)

ontwikkelen van meer nieuwe of verbeterde medische interventies voor hiv/aids, tuberculose, malaria en andere armoedegerelateerde ziekten, ook de verwaarloosde daaronder. Aan het eind van het programma moet ten minste 1 nieuwe medische interventie zijn ontwikkeld; opstelling van ongeveer 30 richtsnoeren voor beter of ruimer gebruik van bestaande medische interventies; boeken van vooruitgang met de klinische ontwikkeling van ongeveer 20 potentiële medische interventies;

b)

verbeteren van de samenwerking met landen in Sub-Sahara Afrika, met name bij de ontwikkeling van hun mogelijkheden voor het uitvoeren van klinische proeven met volledige inachtneming van fundamentele ethische beginselen en toepasselijke nationale, Europese en internationale wetgeving, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en zijn Aanvullende protocollen, de Verklaring van Helsinki van de World Medical Association in de versie van 2008 en de normen voor goede klinische praktijken van de Internationale Conferentie voor harmonisatie van technische eisen voor de registratie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik (ICH);

c)

verbetering van de coördinatie, afstemming en, voor zover van toepassing, integratie van relevante nationale programma’s ter verhoging van de kosteneffectiviteit van Europese overheidsinvesteringen. Bovendien moeten de onderzoeksprioriteiten doelgericht worden vastgesteld om sneller resultaten te behalen en bij te dragen tot de beheersing en uitroeiing van armoedegerelateerde ziekten, ook de verwaarloosde daaronder;

d)

versterken van de internationale samenwerking met andere publieke en/of private partners om ervoor te zorgen dat de effecten van alle onderzoek worden gemaximaliseerd en dat synergieën in aanmerking kunnen worden genomen en om een hefboomeffect van de middelen en investeringen te kunnen bewerkstelligen;

e)

vergroting van de effecten door effectieve samenwerking met relevante Unie-initiatieven, waaronder de ontwikkelingssamenwerking van de Unie.

3.   Operationele indicatoren en doelstellingen

Om de in punt 2 omschreven specifieke doelstellingen te verwezenlijken, worden de volgende indicatoren onderworpen aan toezicht gedurende het EDCTP2-programma:

a)

ondersteunen van klinische proeven met nieuwe of verbeterde medische interventies voor armoedegerelateerde ziekten, ook de verwaarloosde daaronder, door samenwerkingsverbanden tussen Europese en ontwikkelingslanden, met name uit Sub-Sahara Afrika:

 

Indicator: vergroten van het aantal gesteunde klinische proeven die tot nieuwe producten, processen, methodologieën, diagnostiek, behandelingen of preventie leiden, tot ten minste 150 in vergelijking met 88 in het kader van EDCTP1.

 

Indicator: in stand houden of vergroten van het aandeel door de EDCTP-IS financieel gesteunde klinische proeven onder Afrikaanse leiding.

 

Indicator: streven naar het verhogen van het aantal na collegiale toetsing gepubliceerde wetenschappelijke artikelen tot drie keer het aantal van EDCTP1.

b)

ondersteunen van de opbouw van onderzoekscapaciteit in landen in Sub-Sahara Afrika om de uitvoering van klinische proeven mogelijk te maken en het wegtrekken van deskundigheid („brain drain”) te beperken:

 

Indicator: streven naar het in stand houden of vergroten van de deelname van Sub-Sahara Afrika aan het EDCTP2-programma.

 

Indicator: vergroten van het aantal beurzen voor onderzoekers en master- of doctoraatsstudenten uit Sub-Sahara Afrika vanaf 400 in het kader van EDCTP1, waarbij zij sterk worden aangemoedigd en gesteund om hun onderzoekscarrière na hun beurs voort te zetten in Sub-Sahara Afrika.

 

Indicator: vergroten van het aantal ondersteunde maatregelen voor het opbouwen van capaciteit voor klinische proeven in Sub-Sahara Afrika vanaf 74 in het kader van EDCTP1.

c)

een onderzoeksagenda ontwikkelen voor EDCTP2 op basis van gemeenschappelijke prioriteringscriteria en een gemeenschappelijke evaluatie, waarbij echter wordt erkend dat de bijdragen van nationale programma’s en EDTCP van elkaar kunnen verschillen.

streefcijfer: ten minste 50 % van de overheidsinvesteringen van deelnemende landen worden geïntegreerd, afgestemd of gecoördineerd via het EDCTP2-programma.

d)

waarborgen van de doelmatigheid van de uitvoering van het EDCTP2-programma:

de administratieve kosten bedragen minder dan 5 % van de EDCTP2-IS-begroting.

e)

tot stand brengen van samenwerking en ontwikkeling van gezamenlijke activiteiten met andere publieke en private financiers.

 

streefcijfer: verhogen van de bijdragen van ontwikkelingslanden tot ten minste 30 000 000 EUR in vergelijking tot 14 000 000 EUR in het kader van EDCTP1.

 

streefcijfer: verwerven van aanvullende bijdragen van publieke of private financiers van ten minste 500 000 000 EUR in vergelijking tot 71 000 000 EUR in het kader van EDCTP1.

f)

Tot stand brengen van samenwerking en ontwikkeling van gezamenlijke activiteiten met Europese, nationale en internationale initiatieven voor ontwikkelingssamenwerking, met inbegrip van relevante initiatieven van de WHO, waar passend, om complementariteit te waarborgen en de effecten van de resultaten van door het EDCTP gefinancierde activiteiten te vergroten.


(1)  Voor de toepassing van deze richtlijn omvatten „medische interventies” maatregelen die ten doel hebben de gezondheid te verbeteren of in stand te houden of het verloop van een ziekte te veranderen, in het bijzonder preventie en behandeling met geneesmiddelen, biociden en vaccins, inclusief de toedieningswijze daarvan, de follow-up van behandeling en preventie onder de betrokken populatie en de medische diagnostiek om de ontwikkeling van ziekte/gezondheid in de gaten te houden.


BIJLAGE II

ACTIVITEITEN EN UITVOERING VAN HET EDCTP2-PROGRAMMA

1.   Activiteiten

De volgende activiteiten worden opgenomen in het EDCTP2-programma:

a)

stimuleren van netwerkactiviteiten, coördinatie, afstemming, samenwerking en integratie van nationale onderzoeksprogramma’s en -activiteiten op het gebied van armoedegerelateerde ziekten, ook de verwaarloosde daaronder, op wetenschappelijk, beheersmatig en financieel niveau;

b)

ondersteunen van klinische onderzoeksproeven en daaraan gerelateerde activiteiten op het gebied van armoedegerelateerde ziekten, waaronder met name hiv/aids, malaria, tuberculose en andere armoedegerelateerde ziekten, ook de verwaarloosde daaronder;

c)

bevorderen van de ontwikkeling van capaciteit voor klinische proeven en daaraan gerelateerd onderzoek in ontwikkelingslanden, met name in Sub-Sahara Afrika, door middel van subsidies voor: loopbaanontwikkeling van junior en senior onderzoeksassistenten, bevordering van mobiliteit, subsidies voor uitwisselingen van personeel, opleidingsnetwerken voor onderzoek, versterking van ethische en regulerende instanties, advisering en samenwerkingsverbanden op individueel of institutioneel of regionaal niveau;

d)

tot stand brengen van samenwerking en ontwikkeling van gezamenlijke activiteiten met andere publieke en private financiers;

e)

waarborgen van bewustzijn, aanvaarding en erkenning van het EDCTP2-programma en zijn activiteiten door bekendheid te geven en communicatie, niet alleen op het niveau van de Unie en in ontwikkelingslanden maar ook op wereldwijd niveau.

2.   Vaststelling en uitvoering van het programma

Het EDCTP2 wordt door de EDCTP2-IS uitgevoerd op basis van een jaarwerkplan en een strategisch meerjarenwerkplan, die door de EDCTP2-IS, in overleg met de relevante belanghebbenden, worden opgesteld en die na goedkeuring, via collegiale toetsing, door de Commissie, door de algemene vergadering van de EDCTP2-IS worden vastgesteld.

In het jaarwerkplan worden de onderwerpen en activiteiten omschreven waaraan zal worden gewerkt, met inbegrip van door de EDCTP-IS bekend te maken oproepen tot het indienen van voorstellen voor de selectie en de financiering van acties onder contract, alsmede de budgetten en de EDCTP-financiering voor die onderwerpen en activiteiten. Waar passend kan EDCTP2 informatie uitwisselen met andere publieke of private initiatieven, met inbegrip van initiatieven in het kader van Horizon 2020.

Het jaarwerkplan maakt onderscheid tussen door de Unie gefinancierde en medegefinancierde acties enerzijds en door deelnemende landen of uit andere bronnen gefinancierde acties anderzijds.

Het meerjarig strategisch werkplan stelt een gemeenschappelijke strategische onderzoeksagenda vast die op jaarbasis wordt voorbereid en bijgewerkt.

De EDCTP2-IS monitort de uitvoering van de in het werkplan opgenomen activiteiten, waaronder acties onder contract die zijn geselecteerd door oproepen tot het indienen van voorstellen welke de EDCTP-IS beheert. De EDCTP-IS kent financiering in dit verband toe en beheert deze in overeenstemming met dit besluit en de daadwerkelijke uitvoering van in het kader van de eerdere werkplannen geselecteerde en vastgelegde activiteiten.

3.   Verwachte prestaties van de uitvoering van het EDCTP2-programma

Jaarlijks wordt door de EDCTP2-IS een jaarverslag opgesteld met daarin een uitvoerig overzicht van de uitvoering van EDCTP2-programma. Dat overzicht bevat informatie over elke overeenkomstig het werkplan geselecteerde activiteit, met inbegrip van acties onder contract die zijn geselecteerd naar aanleiding van door de EDCTP2-IS beheerde oproepen tot het indienen van voorstellen. Die informatie omvat een omschrijving van elke activiteit, met inbegrip van acties onder contract, het budget ervan, de waarde van de eventueel toegekende financiering, en de status ervan.

Met betrekking tot de door de EDCTP2-IS beheerde oproepen tot het indienen van voorstellen omvat het jaarverslag ook informatie over het aantal voor financiering voorgedragen en geselecteerde projecten, het nader omschreven gebruik van de financiële bijdrage van de Unie, de verdeling van nationale en andere bijdragen, waaronder nadere bijzonderheden over de bijdragen in natura, de soorten deelnemers, landenstatistieken, bemiddelingsevenementen en verspreidingsactiviteiten. Het jaarverslag kan indien passend ook informatie bevatten over de maatregelen die zijn genomen om de toegang tot uit EDCTP-2 voortkomende producten te vergemakkelijken.

In het jaarverslag wordt ook informatie opgenomen over de vooruitgang die is geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen van het EDCTP2-programma zoals omschreven in bijlage I.

Daarnaast verstrekt de EDCTP2-IS alle verslagen en informatie die zijn voorzien in dit besluit en in de met de Unie gesloten overeenkomst.


BIJLAGE III

BESTUUR VAN HET EDCTP2-PROGRAMMA

Het EDCTP2-programma kent de volgende organisatiestructuur:

1.

De EDCTP2-IS wordt bestuurd door een algemene vergadering („AV”) waarin alle deelnemende landen zijn vertegenwoordigd.

De AV heeft als belangrijkste taak om te waarborgen dat al het nodige in het werk wordt gesteld om de doelstellingen van het EDCTP2-programma te bereiken en dat de middelen ervan op een juiste wijze en doelmatig worden beheerd. De AV stelt het jaarwerkplan vast.

De AV neemt haar besluiten bij consensus. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, neemt de AV haar besluiten bij meerderheid van ten minste 75 % van de stemmen.

De Unie wordt vertegenwoordigd door de Commissie, wordt bij alle vergaderingen van de AV als waarnemer uitgenodigd en ontvangt alle benodigde documenten. Zij kan aan de beraadslagingen deelnemen.

2.

De AV benoemt een raad van bestuur die toezicht houdt op het secretariaat van de EDCTP2-IS („SEC”) dat door de AV wordt ingesteld als uitvoerend orgaan van het EDCTP2-programma. De raad van bestuur bestaat uit een door de AV vast te stellen aantal leden, zijnde niet minder dan vijf.

Het SEC heeft ten minste de volgende taken:

a)

uitvoeren van het jaarwerkplan;

b)

ondersteunen van de AV;

c)

toezien op, en verslag doen van, de uitvoering van het EDCTP2-programma;

d)

beheren van de financiële bijdragen van de Unie, de deelnemende landen en eventuele derden en verslag over het gebruik ervan uitbrengen aan de AV en de Unie;

e)

vergroten van de zichtbaarheid van het EDCTP2-programma door het geven van bekendheid en communicatie;

f)

onderhouden van de contacten met de Commissie in overeenstemming met de delegatieovereenkomst als bedoeld in artikel 7.

3.

Een wetenschappelijke adviescommissie („Scientific Advisory Committee - SAC”) adviseert de AV over de strategische prioriteiten van het EDCTP2-programma.

Het SAC wordt door de AV benoemd en bestaat uit onafhankelijke Europese en Afrikaanse deskundigen op gebieden die relevant zijn voor het EDCTP2-programma, rekening houdend met het genderevenwicht.

Het SAC heeft de volgende taken:

a)

adviseren van de AV over prioriteiten en strategische behoeften met betrekking tot klinische proeven in Afrika;

b)

adviseren van de AV over inhoud, reikwijdte en omvang van het EDCTP2-jaarwerkplan, met inbegrip van de daarin opgenomen ziekten en te hanteren benaderingen, vanuit een wetenschappelijk en technisch standpunt;

c)

beoordelen van de wetenschappelijke en technische aspecten van de uitvoering van het EDCTP2-programma en uitbrengen van een advies over zijn jaarverslag.

Bij de uitoefening van haar taken bewaakt de SAC hoge ethische gedragsnormen voor klinische proeven en bevordert zij de toepassing daarvan, en onderhoudt zij contacten met regelgevende instanties voor vaccins.

De SAC kan de AV aanbevelen wetenschappelijke subcommissies, taskforces en werkgroepen in te stellen.

De AV stelt het aantal commissieleden, hun stemrecht en de wijze waarop zij worden benoemd vast in overeenstemming met artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1290/2013. De AV kan binnen de SAC gespecialiseerde werkgroepen instellen met aanvullende onafhankelijke deskundigen voor specifieke taken.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/54


VERORDENING (EU) Nr. 557/2014 VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 187 en artikel 188, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Publiek-private partnerschappen in de vorm van gezamenlijke technologie-initiatieven werden voor het eerste mogelijk gemaakt door Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1).

(2)

In Beschikking 2006/971/EG van de Raad (2) werden specifieke publiek-private partnerschappen aangeduid die moeten worden ondersteund, waaronder een publiek-privaat partnerschap met betrekking tot het gezamenlijk technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen tussen de Unie en de Europese federatie van de farmaceutische industrie en verenigingen („European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations” — „Efpia”).

(3)

De mededeling van de Commissie met als titel „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (de „Europa 2020-strategie”), onderschreven door het Europees Parlement en de Raad, benadrukt dat gunstige voorwaarden voor investeringen in kennis en innovatie moeten worden ontwikkeld teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei in de Unie te verwezenlijken.

(4)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) werd Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”) vastgesteld. Horizon 2020 beoogt een groter effect met betrekking tot onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door financiering uit hoofde van Horizon 2020 en uit de private sector te combineren in publiek-private partnerschappen voor kerngebieden waarop onderzoek en innovatie die kunnen bijdragen tot de bredere concurrentiedoelstellingen van de Unie, het aantrekken van particuliere investeringen en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Deze partnerschappen dienen gebaseerd te zijn op een langetermijnbetrokkenheid, waarbij sprake is van een evenwichtige bijdrage door alle partners; ze moeten worden afgerekend op het behalen van hun doelstellingen en moeten worden afgestemd op de strategische doelstellingen van de Unie op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het beheer en de werking van deze partnerschappen moeten open, transparant, effectief en efficiënt zijn, en moeten een brede reeks belanghebbenden die op hun specifieke gebieden actief zijn, de gelegenheid bieden deel te nemen. In overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1291/2013 kan de betrokkenheid van de Unie bij deze partnerschappen bestaan in financiële bijdragen aan gemeenschappelijke ondernemingen die op grond van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uit hoofde van Besluit nr. 1982/2006/EG zijn opgericht.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Besluit 2013/743/EU van de Raad) (4) dienen de krachtens Besluit nr. 1982/2006/EG opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen verdere ondersteuning te krijgen onder de voorwaarden omschreven in Besluit 2013/743/EU.

(6)

De gemeenschappelijke onderneming die uitvoering geeft aan het gezamenlijk technologie — initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (Innovative Medicine Initiative) (hierna „de Gemeenschappelijke Onderneming IMI”), die is opgericht bij Verordening (EG) nr. 73/2008 van de Raad (5), heeft aangetoond dat middelen doeltreffend kunnen worden gemobiliseerd door een aantal partners uit de farmaceutische industrie, de academische wereld, kleine en middelgrote ondernemingen („kmo’s”; elders ook aangeduid als het midden- en kleinbedrijf of het mkb), patiëntenorganisaties en toezichthouders bij elkaar te brengen.

(7)

Voorts heeft de Gemeenschappelijke Onderneming IMI geleid tot een nauwere samenwerking tussen belanghebbenden op het gebied van medisch onderzoek en innovatie doordat hierdoor de expertise van andere partners toegankelijker is gemaakt en de samenwerking tussen de farmaceutische industrie en andere belanghebbenden in de Unie is geïntensiveerd dankzij de vaststelling van alomvattende onderzoeksagenda’s en een horizontale beleidscoördinatie. Geen enkel ander Europees of nationaal programma is er in geslaagd een zo intensieve samenwerking tussen bedrijven uit de farmaceutische sector mogelijk te maken als het gezamenlijk technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen („IMI”). In de tussentijdse evaluatie van de gemeenschappelijke onderneming IMI werd onderstreept dat de onderneming de verschillende belanghebbenden in staat stelt om van elkaar te leren en het wederzijds begrip tussen de belanghebbenden versterkt, hetgeen alle partijen tot voordeel strekt en in niet geringe mate heeft bijgedragen tot de overgang naar een open innovatiemodel voor biofarmaceutisch onderzoek.

(8)

Er moet onderzoek in verband met de toekomst van de geneeskunde worden verricht op gebieden waar de combinatie van doelstellingen met betrekking tot de maatschappij, de volksgezondheid en het concurrentievermogen van de biomedische industrie het noodzakelijk maakt dat middelen worden gebundeld en de samenwerking tussen de publieke en de private sector wordt gestimuleerd, met deelname van kmo’s. De reikwijdte van het initiatief moet worden uitgebreid om alle aspecten van onderzoek en innovatie op biowetenschappelijk gebied te dekken. Dat is belangrijk voor de volksgezondheid, zoals wordt aangegeven in het verslag van de Wereldgezondheidsorganisatie, met als titel „Priority Medicines for Europe and the World”, dat is geactualiseerd in 2013. Er moet derhalve naar worden gestreefd dat er meer partners, met inbegrip van middelgrote ondernemingen, uit verschillende sectoren, zoals biomedische beeldvorming, medische informatietechnologie, de diagnostische en/of diergezondheidssector, bij het initiatief worden betrokken. Bredere deelname kan bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe benaderingen en technologieën voor de preventie, diagnose en behandeling van ziekten die een groot effect hebben op de volksgezondheid.

(9)

Een nieuwe gemeenschappelijke onderneming moet worden opgericht om uitvoering te geven aan het gezamenlijk technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (hierna „de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2”) en moet de Gemeenschappelijke Onderneming IMI vervangen en opvolgen. De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 moet ernaar streven de capaciteit te versterken van kleinere actoren, zoals onderzoeksorganisaties, universiteiten en kmo’s, opdat zij kunnen deelnemen aan open innovatiemodellen, en moet de betrokkenheid van kmo’s bij haar activiteiten stimuleren, in overeenstemming met haar doelstellingen.

(10)

Bij de voortzetting van dit initiatief moeten ook de ervaringen in aanmerking worden genomen die zijn opgedaan met de werkzaamheden die in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI zijn uitgevoerd, alsmede de resultaten van de desbetreffende tussentijdse evaluatie en aanbevelingen van belanghebbenden en voor de uitvoering moeten een meer doelgerichte structuur en regels worden gebruikt die de efficiëntie verhogen en leiden tot vereenvoudigingen op operationeel gebied. Hiertoe moet in het kader van IMI 2 een financieel reglement worden aangenomen dat is afgestemd op de behoeften van de onderneming, overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(11)

De andere leden dan de Unie, van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 hebben schriftelijk ingestemd met het voortzetten van de onderzoeksactiviteiten op het gebied van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 binnen een structuur die beter past bij de aard van een publiek-privaat partnerschap. Het is passend dat de andere leden dan de Unie, uit de particuliere sector die aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 deelnemen, de in de bijlage bij deze verordening opgenomen statuten aanvaarden door middel van een schriftelijke instemming.

(12)

Opdat de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 verder kunnen worden ontwikkeld, dient het lidmaatschap ook open te staan voor andere juridische entiteiten. Voorts moet juridische entiteiten die belangstelling hebben voor het ondersteunen van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, de mogelijkheid worden geboden om geassocieerde partners in de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 te worden.

(13)

Elke in aanmerking komende instelling moet kunnen deelnemer of coördinator van de geselecteerde projecten worden.

(14)

Opdat deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt moet de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 de deelnemers hoofdzakelijk financieel ondersteunen in de vorm van subsidies na open en vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen.

(15)

De deelnemers moeten volledig worden geïnformeerd over alle toepasselijke wettelijke en procedurele voorwaarden, daaronder begrepen de voorwaarden die zijn vastgelegd op grond van artikel 1, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), met name wat betreft de subsidiabiliteit en het gebruik en de verspreiding van resultaten. Die voorwaarden moeten consistent en redelijk zijn, en moeten ervoor zorgen dat de deelnemers eerlijk en billijk worden behandeld wat betreft eigendom van, en toegang tot, de resultaten van de projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

(16)

De bijdragen van de andere leden dan de Unie moeten verband houden met de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en, samen met de bijdragen van de geassocieerde partners voor hun specifieke onderzoeksgebied, met de medefinanciering die vereist is om acties op het gebied van onderzoek en innovatie uit te voeren die door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 worden ondersteund.

(17)

Deelname aan acties onder contract die worden gefinancierd door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 moeten voldoen aan Verordening (EU) nr. 1290/2013. De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 moet er bovendien op toezien dat die regels consequent worden toegepast, op basis van de desbetreffende maatregelen die de Commissie heeft vastgesteld.

(18)

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 moet ook gebruikmaken van de elektronische middelen die door de Commissie worden beheerd, teneinde openheid en transparantie te waarborgen en de deelname te vergemakkelijken. Derhalve moeten de oproepen tot het indienen van voorstellen die de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 doet, ook worden bekendgemaakt op het centraal deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020. Voorts moeten relevante gegevens over onder meer voorstellen, aanvragers, subsidies en deelnemers ter beschikking worden gesteld door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, opdat zij in de door de Commissie beheerde elektronische verslagleggings- en verspreidingssystemen kunnen worden opgenomen, in een gepast formaat en volgens de periodiciteit overeenkomstig de verslagleggingsverplichtingen van de Commissie.

(19)

De financiële bijdrage van de Unie moet worden beheerd overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en de relevante regels voor indirect beheer zoals vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8).

(20)

Ten behoeve van de vereenvoudiging dienen de administratieve lasten voor alle betrokken partijen te worden verminderd. Dubbele audits en onevenredige hoeveelheden documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Audits bij ontvangers van financiering van de Unie uit hoofde van deze verordening moeten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013.

(21)

De financiële belangen van de Unie en de overige leden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing van en het onderzoek naar onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen en, indien nodig, financiële sancties in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(22)

De interne auditor van de Commissie oefent met betrekking tot de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 dezelfde bevoegdheden uit als die welke hij uitoefent met betrekking tot de Commissie.

(23)

Gezien de specifieke aard en de huidige status van de gemeenschappelijke ondernemingen, en teneinde de continuïteit met het zevende kaderprogramma te garanderen, dienen de gemeenschappelijke ondernemingen het voorwerp te blijven van een afzonderlijke kwijtingsprocedure. In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 moet de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 derhalve aan het Europees Parlement worden toevertrouwd, op aanbeveling van de Raad. Derhalve mogen de verslagleggingsvereisten van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 niet van toepassing zijn op de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 maar moeten zij zoveel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met die waarin is voorzien voor organen als bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. De controle van de rekeningen en van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen dient door de Rekenkamer te worden verricht.

(24)

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 dient op een open en transparante manier te functioneren door alle relevante informatie tijdig aan haar bevoegde organen ter beschikking te stellen en haar activiteiten, waaronder informatie- en verspreidingsactiviteiten, bij het bredere publiek te bevorderen. Het reglement van orde van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 moet openbaar worden gemaakt.

(25)

Het wetenschappelijk gezondheidspanel was in het kader van Horizon 2020 ingesteld als een wetenschapsgedreven platform voor belanghebbenden, teneinde wetenschappelijke input te leveren, een samenhangende en gerichte wetenschappelijke analyse te verstrekken van knelpunten en kansen op het gebied van onderzoek en innovatie in verband met de maatschappelijke uitdaging inzake gezondheidszorg, demografische veranderingen en welzijn van Horizon 2020, bij te dragen tot het vaststellen van de onderzoeks- en innovatieprioriteiten ter zake, en een Uniebrede wetenschappelijke deelname aan zijn activiteiten te bevorderen. Het helpt, door middel van actieve samenwerking met belanghebbenden, bij het opbouwen van capaciteiten en bij het delen van kennis, en stimuleert intensievere samenwerking in de gehele Unie op dit gebied. De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 dient derhalve waar passend met het wetenschappelijke panel voor gezondheid samen te werken en informatie uit te wisselen.

(26)

Horizon 2020 dient bij te dragen aan het dichten van de kloof binnen de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie, door de synergie met de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) te bevorderen. Derhalve moet de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 streven naar een nauwe wisselwerking met de ESI-fondsen, die specifiek kunnen helpen om lokaal, regionaal en nationaal de onderzoeks- en innovatiecapaciteiten in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 te versterken en doordachte maatregelen op het gebied van specialisatie kunnen ondersteunen.

(27)

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI was opgericht voor een periode die liep tot en met 31 december 2017. De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 moet verdere steun bieden aan het onderzoeksprogramma inzake innovatieve geneesmiddelen door uitvoering te geven aan de resterende acties uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2008, in overeenstemming met diezelfde verordening. De overgang van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI naar de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 moet worden afgestemd op en gesynchroniseerd met de overgang van het zevende kaderprogramma naar Horizon 2020 om ervoor te zorgen dat de voor onderzoek beschikbare financiering optimaal wordt besteed. In het belang van rechtszekerheid en duidelijkheid moet Verordening (EG) nr. 73/2008 derhalve worden ingetrokken en moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld.

(28)

Gezien het doel van Horizon 2020, namelijk meer eenvoud en samenhang, moeten alle oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 de looptijd van Horizon 2020 in acht nemen.

(29)

Daar de doelstelling van deze verordening, met name de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 teneinde het industriële onderzoek en innovatie te versterken over de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het voorkomen van duplicering, het behouden van de kritische massa en het waarborgen van een optimale benutting van de overheidsfinanciering, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

1.   Voor de uitvoering van het gezamenlijke technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen wordt een gemeenschappelijke onderneming in de zin van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (de „Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2”) opgericht voor de periode tot en met 31 december 2024. Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 moeten oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 uiterlijk op 31 december2020 geopend worden. In met redenen omklede gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden geopend tot en met 31 december 2021.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 vervangt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI die is opgericht bij Verordening (EG) nr. 73/2008, en volgt deze op.

3.   De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 vormt een orgaan waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap wordt toevertrouwd, als bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 heeft rechtspersoonlijkheid. In elke lidstaat bezit zij de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Zij kan met name roerend en onroerend goederen verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

5.   De zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 bevindt zich in Brussel, België.

6.   De statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 zijn in de bijlage opgenomen.

Artikel 2

Doelstellingen

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 heeft de volgende doelstellingen:

a)

ondersteuning bieden, overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1291/2013, voor de ontwikkeling en uitvoering van preconcurrentieel onderzoek en van innovatieactiviteiten die van strategisch belang zijn voor de concurrentiepositie en het industrieel leiderschap van de Unie, dan wel specifieke maatschappelijke problemen aanpakken, in het bijzonder zoals omschreven in de delen II en III van bijlage I bij Besluit 2013/743/EU van de Raad, en met name de uitdaging om de gezondheid en het welzijn van de Europese burgers te verbeteren;

b)

bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen, in het bijzonder teneinde:

i)

het succespercentage te verhogen van klinische proeven met geneesmiddelen die volgens de Wereldgezondheidsorganisatie voorrang genieten;

ii)

indien mogelijk, de tijd te verkorten die het kost om bij de ontwikkeling van geneesmiddelen, zoals voor kanker of voor immunologische, respiratorische, neurologische en neurodegeneratieve ziekten, de tweede klinische fase te bereiken;

iii)

nieuwe therapieën te ontwikkelen voor ziekten met een grote behandelingsbehoefte waarin niet is voorzien, zoals in het geval van de ziekte van Alzheimer, of waarvoor de marktprikkels gering zijn, zoals in het geval van antimicrobiële resistentie;

iv)

biomarkers voor diagnostiek en behandeling te ontwikkelen voor ziekten die duidelijk klinisch relevant zijn en die zijn goedgekeurd door de toezichthouders;

v)

het percentage mislukte kandidaat-vaccins in de derde klinische fase te verminderen door middel van nieuwe biomarkers die eerste werkzaamheid aanduiden en veiligheidscontroles;

vi)

het huidige geneesmiddelenontwikkelingsproces te verbeteren door ondersteuning van de ontwikkeling van instrumenten, normen en benaderingen voor het beoordelen van de doeltreffendheid, veiligheid en kwaliteit van gereguleerde gezondheidsproducten.

Artikel 3

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratiekosten en de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 bedraagt maximum 1 638 000 000 EUR en is als volgt samengesteld:

a)

een maximumbedrag van 1 425 000 000 EUR, dat correspondeert met de bijdrage van de Europese Federatie van verenigingen van Farmaceutische bedrijven (European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations — „Efpia”), of van haar samengestelde of gelieerde entiteiten;

b)

een maximumbedrag van 213 000 000 EUR, dat correspondeert met de aanvullende bijdragen van andere leden, geassocieerde partners, of van hun samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten.

De bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten in de algemene begroting van de Unie gereserveerd voor het specifieke programma van Horizon 2020 tot uitvoering van Horizon 2020 overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), iv), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voor organen als bedoeld in artikel 209 van die verordening.

2.   De regelingen betreffende de financiële bijdrage van de Unie worden vastgelegd in een delegatieovereenkomst en jaarlijkse overeenkomsten betreffende de overdracht van middelen, die worden gesloten tussen de Commissie, namens de Unie, en de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

3.   De in lid 2 van dit artikel bedoelde delegatieovereenkomst heeft betrekking op de aspecten vastgelegd in artikel 58, lid 3, en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, alsmede in artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012, alsmede onder meer op de volgende zaken:

a)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 wat betreft de relevante prestatie-indicatoren als bedoeld in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 in het licht van het toezicht als bedoeld in bijlage III bij Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren voor het functioneren van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2;

d)

de regelingen betreffende het verstrekken van de benodigde gegevens om de Commissie in staat te stellen aan haar verplichtingen van informatieverspreiding en verslaglegging te voldoen, onder meer op het centraal deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

e)

bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, tevens op het centraal deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

f)

het gebruik van en de veranderingen in personele middelen, met name aanwerving per functiegroep, rang en categorie, de procedure voor herclassificatie en eventuele wijzigingen van het aantal personeelsleden.

Artikel 4

Bijdragen van andere leden dan de Unie en van geassocieerde partners

1.   De Efpia draagt ten minste 1 425 000 000 EUR bij of draagt er zorg voor dat haar samenstellende of gelieerde entiteiten ten minste dat bedrag verstrekken. Andere leden dan de Unie of geassocieerde partners verstrekken de bijdragen of regelen dat hun samenstellende of gelieerde entiteiten bijdragen verstrekken overeenkomstig de bedragen waartoe zij zich verbonden hebben toen zij lid of geassocieerd partner werden.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrage bestaat uit de bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 zoals vastgelegd in artikel 13, lid 2, artikel 13, lid 3, onder b), en artikel 13, lid 3, onder c), van de opgenomen statuten. Bijdragen in natura welke bestaan uit kosten gemaakt in andere dan de met Horizon 2020 geassocieerde derde landen, worden gemotiveerd en moeten relevant zijn voor de in artikel 2 van deze verordening bepaalde doelstellingen. Op het niveau van het IMI 2-programma zijn deze bijdragen niet hoger dan 30 % van de subsidiabele kosten die door andere leden dan de Unie en door de geassocieerde partners zijn gemaakt.

3.   Andere leden dan de Unie en de geassocieerde partners brengen jaarlijks uiterlijk op 31 januari verslag uit aan de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 over de waarde van de in lid 2 bedoelde bijdragen verstrekt in elk van de voorafgaande begrotingsjaren. Ook de groep vertegenwoordigers van de staten wordt daarvan tijdig ingelicht.

4.   Voor de raming van de in artikel 13, lid 3, onder b), van de statuten bedoelde bijdragen worden de kosten vastgesteld overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de betreffende entiteiten, overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in het land waar de entiteit is gevestigd en overeenkomstig de van toepassing zijnde internationale boekhoudnormen en internationale normen voor financiële verslaglegging (IFRS). De kosten worden gecertificeerd door een door de betrokken entiteit aangewezen onafhankelijke externe auditor. De waarderingsmethode van de bijdragen kan door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 worden geverifieerd indien er enige onduidelijkheid is ontstaan uit de certificering. Indien er nog steeds onduidelijkheden zijn, kan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 een controle uitvoeren.

5.   De Commissie kan overgaan tot het beëindigen, evenredig verlagen of schorsen van de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 dan wel tot het inleiden van de in artikel 21, lid 2, van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure indien de betrokken leden en geassocieerde partners, hun samenstellende of gelieerde entiteiten de in lid 2 van dit artikel bedoelde bijdragen niet, slechts gedeeltelijk of te laat verstrekken.

Artikel 5

Financiële regeling

Onverminderd artikel 12 van deze verordening stelt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 haar specifieke financiële regels vast overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie (9).

Artikel 6

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zoals vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (10) (hierna het „Statuut” en de „Regeling (die van toepassing is op de andere personeelsleden)”) en de regels die gezamenlijk zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie met het doel dit Statuut en deze Regeling ten uitvoer te leggen, zijn van toepassing op het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

2.   De raad van bestuur oefent met betrekking tot het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 de bevoegdheden tot aanstelling uit die krachtens het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en de bevoegdheden krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (hierna „de bevoegdheden tot aanstelling”).

Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut kan de raad van bestuur, op grond van artikel 2, lid 1, van het Statuut en van artikel 6 van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit aannemen om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt subdelegeren.

Indien uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en elke daaropvolgende door hem verleende subdelegatie van die bevoegdheden tijdelijk te schorsen. In dergelijke gevallen, oefent de raad van bestuur de bevoegdheden tot aanstelling zelf uit of worden deze gedelegeerd aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 dan de uitvoerend directeur.

3.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut passende regels aan ter uitvoering van het Statuut en van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

4.   De personele middelen worden bepaald in de personeelsformatie van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, waarin het aantal tijdelijke aantal aanstellingen per functiegroep en per rang alsmede het aantal arbeidscontractanten wordt vermeld uitgedrukt in voltijdequivalenten, in overeenstemming met de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming.

5.   Het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 bestaat uit tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten.

6.   Alle personeelskosten komen ten laste van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

Artikel 7

Gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 kan gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs inzetten die niet in dienst zijn van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2. Het aantal gedetacheerde nationale deskundigen uitgedrukt in voltijdequivalenten wordt toegevoegd aan de in artikel 6, lid 4, bedoelde informatie over het personeel, in overeenstemming met de jaarbegroting.

2.   De raad van bestuur neemt een besluit aan betreffende de regels voor detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en de inzet van stagiairs.

Artikel 8

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is van toepassing op de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en haar personeel.

Artikel 9

Aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2

1.   De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 wordt geregeld door de toepasselijke contractuele bepalingen en door het recht dat op de overeenkomst, het besluit of het contract in kwestie van toepassing is.

2.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door haar personeel bij de uitoefening van zijn taken is veroorzaakt.

3.   Alle betalingen door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 in verband met de aansprakelijkheid, bedoeld in de leden 1 of 2, en de daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en worden gedekt door de middelen ervan.

4.   Alleen de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 kan op haar verplichtingen worden aangesproken.

Artikel 10

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en toepasselijk recht

1.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen:

a)

ingevolge alle arbitragebedingen in door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 gesloten overeenkomsten of contracten of in haar besluiten;

b)

in geschillen over vergoeding van door het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 bij de uitoefening van zijn taken veroorzaakte schade;

c)

bij elk geschil tussen de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en haar personeel binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgelegd in het Statuut en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.

2.   In alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of bij andere rechtshandelingen van de Unie zijn geregeld, is het recht van toepassing van de staat waar de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 zich bevindt.

Artikel 11

Evaluatie

1.   De Commissie voert vóór 30 juni 2017, met de hulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 uit. De Commissie stelt over die evaluatie een verslag op waarin de conclusies over die evaluatie en opmerkingen van de Commissie zijn opgenomen. Dit verslag wordt uiterlijk 31 december 2017 aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld. De resultaten van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 worden meegenomen in de grondige beoordeling en in de tussentijdse evaluatie waarnaar in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 wordt verwezen.

2.   Op grond van de conclusies van de in lid 1 van dit artikel genoemde tussentijdse evaluatie kan de Commissie handelen in overeenstemming met artikel 4, lid 5, of andere passende maatregelen treffen.

3.   Binnen zes maanden na de ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, maar niet later dan twee jaar na de inleiding van de in artikel 21 van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure, verricht de Commissie een eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2. De resultaten van deze eindevaluatie worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 12

Kwijting

In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, wordt de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 gegeven door het Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad en overeenkomstig de procedure waarin het financieel reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 voorziet.

Artikel 13

Audits achteraf

1.   Audits achteraf van uitgaven aan acties onder contract wordt door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 uitgevoerd overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 als onderdeel van de acties onder contract van Horizon 2020.

2.   De Commissie kan zelf besluiten om de in lid 1 bedoelde audits uit te voeren bij de deelnemers die financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 hebben ontvangen. In dergelijke gevallen doet zij dat overeenkomstig de toepasselijke voorschriften, met name Verordeningen (EU, Euratom) nr. 966/2012, (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de leden

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 verleent de diensten van de Commissie en andere door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 of door de Commissie gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot haar terreinen en gebouwen alsmede tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die nodig is voor het uitvoeren van hun audits.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (11) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met uit hoofde van deze verordening gefinancierde overeenkomsten, besluiten of contracten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

3.   Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 2 worden in overeenkomsten, besluiten en contracten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening bepalingen opgenomen waardoor

a)

de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en OLAF uitdrukkelijk gerechtigd zijn tot het overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden uitvoeren van deze audits en verificaties, in overeenstemming met het in de leden 1 en 2 omschreven doel, en

b)

de Commissie en de Rekenkamer uitdrukkelijk gerechtigd zijn tot het overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden uitvoeren van deze audits bij de ontvangers van financiering van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, in overeenstemming met het in de leden 1 en 2 omschreven doel.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 waakt er, door het uitvoeren of laten uitvoeren van de nodige interne en externe controles, over dat de financiële belangen van haar leden op adequate wijze worden beschermd.

5.   De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 treedt toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (13). De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 neemt de nodige maatregelen om interne onderzoeken door het OLAF te vergemakkelijken.

Artikel 15

Vertrouwelijkheid

Onverminderd artikel 16 beschermt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 gevoelige informatie waarvan openbaarmaking de belangen van haar leden of die van deelnemers aan de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 zou kunnen schaden.

Artikel 16

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14) is van toepassing op de documenten in bezit van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

2.   De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 kan praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vaststellen.

3.   Onverminderd artikel 10 van deze verordening, kan tegen door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 genomen besluiten een klacht bij de ombudsman worden ingediend op grond van artikel 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 17

Regels voor deelname en verspreiding

Verordening (EU) nr. 1290/2013 is van toepassing op de door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 gefinancierde acties. Overeenkomstig die verordening wordt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 aangemerkt als een financieringsorgaan en verleent zij financiële bijstand aan acties onder contract zoals vastgelegd in artikel 1 van de statuten.

Artikel 18

Ondersteuning door de gaststaat

Tussen de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en de staat waar haar zetel zich bevindt, kan een administratieve overeenkomst worden gesloten betreffende voorrechten, immuniteiten en andere ondersteuning die door de betreffende staat aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 wordt verstrekt.

Artikel 19

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Verordening (EG) nr. 73/2008 wordt ingetrokken.

2.   Onverminderd lid 1 blijven acties die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2008 zijn ondernomen en financiële verplichtingen in verband met deze acties evenwel aan die verordening onderworpen totdat de acties zijn voltooid.

Ook de acties die voortvloeien uit oproepen tot het indienen van voorstellen waarin is voorzien in krachtens Verordening (EG) nr. 73/2008 vastgestelde jaarlijkse uitvoeringsplannen worden beschouwd als acties die zijn gestart uit hoofde van die verordening.

De in artikel 11, lid 1, van deze verordening bedoelde tussentijdse evaluatie omvat een eindevaluatie van de werkzaamheden van de gemeenschappelijke onderneming voor de uitvoering van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2008.

3.   Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat op grond van Verordening (EG) nr. 73/2008 in dienst is genomen.

De in de eerste alinea bedoelde arbeidscontracten van personeel kunnen op grond van deze verordening worden verlengd overeenkomstig het Statuut en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

De uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2008 benoemde uitvoerend directeur wordt met ingang van 27 juni 2014 voor het resterende deel van zijn ambtstermijn belast met de taken van de uitvoerend directeur waarin deze verordening voorziet. De overige contractvoorwaarden blijven ongewijzigd.

4.   Tenzij de leden van de gemeenschappelijke onderneming IMI op grond van Verordening (EG) nr. 73/2008 anders zijn overeengekomen, worden alle rechten en verplichtingen, met inbegrip van activa, schulden of passiva van de leden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2008, krachtens de onderhavige verordening overgedragen op de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

5.   Alle ongebruikte kredieten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2008 worden overgedragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(2)  Beschikking 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma „Samenwerking” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86).

(3)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(4)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” (2014-2020) en tot intrekking van Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG, 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(5)  Verordening (EG) nr. 73/2008 van de Raad van 20 december 2007 tot oprichting van de gemeenschappelijke onderneming voor de uitvoering van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (PB L 30 van 4.2.2008, blz. 38).

(6)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2).

(10)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(13)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(14)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


BIJLAGE

STATUTEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING VOOR HET INITIATIEF INZAKE INNOVATIEVE GENEESMIDDELEN 2

Artikel 1

Taken

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 voert de volgende taken uit:

a)

het mobiliseren van de middelen van de publieke en private sector die nodig zijn om de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 te verwezenlijken;

b)

het regelmatig evalueren van en aanbrengen van de nodige aanpassingen in de strategische onderzoeksagenda van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 in het licht van de wetenschappelijke ontwikkelingen tijdens de uitvoering ervan;

c)

het tot stand brengen en ontwikkelen van nauwe samenwerking op lange termijn tussen de Unie, andere leden, geassocieerde partners en de andere belanghebbenden zoals andere bedrijfstakken, toezichthouders, patiëntenorganisaties, de academische wereld en klinische centra, evenals samenwerking tussen het bedrijfsleven en de academische wereld;

d)

het vergemakkelijken van de coördinatie met Europese, nationale en internationale activiteiten op dit gebied, en communiceren en interageren met de lidstaten en de met Horizon 2020 geassocieerde landen;

e)

het op doeltreffende wijze hoofdzakelijk via subsidies ondersteunen van preconcurrentieel onderzoek en innovatie op het gebied van de biowetenschappen; wanneer klinische proeven nodig zijn, wordt prioriteit gegeven aan de eerste en de tweede fase; in gemotiveerde gevallen worden de derde en de vierde fase gefinancierd, en wanneer wordt aangetoond dat bepaalde, niet-concurrentiële of preconcurrentiële medische behoeften onvervuld blijven;

f)

het vaststellen en uitvoeren, hoofdzakelijk via vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen, van het jaarlijkse werkplan voor de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2;

g)

het uitschrijven van vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen en uitvoeren van andere voor de financiering noodzakelijke procedures, evalueren van voorstellen, toekennen van subsidies aan projecten op basis van de toepasselijke voorschriften, binnen de grenzen van de beschikbare middelen;

h)

het publiceren van informatie over de projecten, met inbegrip van de deelnemende entiteiten en de hoogte van de financiële bijdrage per deelnemer van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2;

i)

het verrichten van werkzaamheden op het gebied van informatie, communicatie, exploitatie en verspreiding door toepassing van, mutatis mutandis, artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1291/2013, en onder meer de gedetailleerde informatie over de uitkomst van de oproepen tot het indienen van voorstellen beschikbaar en toegankelijk maken in een gemeenschappelijke elektronische Horizon 2020-databank;

j)

het onderhouden van contacten met een grote verscheidenheid van belanghebbenden, waaronder onderzoeksorganisaties en universiteiten;

k)

het voorzien in regelmatige communicatie, onder meer door ten minste eenmaal per jaar een bijeenkomst met belangengroepen en belanghebbenden te organiseren via het forum van belanghebbenden, ter waarborging van de openheid en transparantie van de onderzoeksactiviteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2;

l)

het uitvoeren van alle andere taken die noodzakelijk zijn om de in artikel 2 van deze verordening omschreven doelstellingen te verwezenlijken.

Artikel 2

Leden en geassocieerde partners

1.

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 bestaan uit:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

na aanvaarding van de statuten door middel van schriftelijke instemming, de European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (de „Efpia”).

2.

Mits zij aan de financiering als bedoeld in artikel 13 van deze statuten bijdraagt om de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 als beschreven in artikel 2 van deze verordening, te verwezenlijken en deze statuten aanvaardt, kan elke juridische entiteit die direct of indirect onderzoek en innovatie ondersteunt in een lidstaat of in een met Horizon 2020 geassocieerd land, zich kandidaat stellen voor het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

3.

Onder samenstellende entiteiten van een lid wordt verstaan, de entiteiten die elk lid van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 vormen, overeenkomstig de statuten van dat lid, met uitzondering van de Unie.

4.

Mits zij deze statuten door middel van schriftelijke instemming aanvaardt, kan elke andere juridische entiteit dan de leden of entiteiten waaruit deze zijn samengesteld of die aan hen zijn verbonden, die de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 op het specifieke onderzoeksgebied ervan ondersteunt in een lidstaat of in een met Horizon 2020 geassocieerd land, zich kandidaat stellen om een geassocieerde partner te worden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2. De schriftelijke instemming omschrijft nauwkeurig de reikwijdte van de associatie in termen van inhoud, werkzaamheden en duur.

5.

Geassocieerde partners dragen op dezelfde wijze andere leden dan de Unie bij in de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 overeenkomstig artikel 13 van deze statuten.

De schriftelijke instemming omschrijft nauwkeurig de bijdrage van de geassocieerde partners aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, tot welke hoogte de Unie eveneens zal bijdragen, in overeenstemming met de artikelen 3 en 4 van deze verordening.

Artikel 3

Wijziging van het lidmaatschap en de associatie

1.

Verzoeken om lid of geassocieerde partner van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 te worden, moeten worden gericht aan de raad van bestuur. In het geval van een verzoek om lid te worden, wordt het verzoek vergezeld van een voorstel tot aanpassing van de samenstelling van de raad van bestuur.

2.

De raad van bestuur beoordeelt het verzoek, rekening houdend met de relevantie en de potentiële meerwaarde van de aanvrager voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en het neemt een besluit over de aanvraag.

3.

Elk lid of elke geassocieerde partner mag zijn lidmaatschap van of associatie met de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 beëindigen. De beëindiging wordt effectief en onherroepelijk zes maanden na kennisgeving aan de andere leden en geassocieerde partners. Vanaf dat tijdstip is het voormalige lid of de voormalige geassocieerde partner vrijgesteld van alle verplichtingen behoudens die welke vóór de beëindiging van het lidmaatschap of van de associatie door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 zijn goedgekeurd of aangegaan.

4.

Lidmaatschap van of associatie met de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 kan niet worden overgedragen aan een derde partij, tenzij de raad van bestuur hier vooraf mee heeft ingestemd.

5.

Onmiddellijk na een wijziging van het lidmaatschap of van de associatie op grond van dit artikel maakt de Commissie op haar website een bijgewerkte lijst met de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 bekend, met vermelding van de datum van die wijziging.

Artikel 4

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2

1.

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 zijn:

a)

de raad van bestuur;

b)

de uitvoerend directeur;

c)

het wetenschappelijk comité;

d)

de groep vertegenwoordigers van de staten;

e)

het forum van belanghebbenden.

2.

Het wetenschappelijk comité, de groep vertegenwoordigers van de staten en het forum van belanghebbenden zijn adviesorganen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

Artikel 5

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit vijf vertegenwoordigers per lid.

Artikel 6

Werking van de raad van bestuur

1.

Onverminderd lid 2 heeft elk lid een percentage van 100 stemmen dat overeenkomt met het percentage van zijn bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

De Unie heeft een aandeel van 50 % in de stemmen. De stemrechten van de Unie zijn ondeelbaar. Elk lid mag zijn stemmen verdelen over zijn vertegenwoordigers in de raad van bestuur. De leden stellen alles in het werk om een consensus te bereiken. Als er geen consensus kan worden bereikt, neemt de raad van bestuur besluiten met een meerderheid van ten minste 75 % van alle stemmen, met inbegrip van de stemmen van afwezigen.

De voorzitter van de raad van bestuur wordt jaarlijks bij toerbeurt aangewezen door de Unie en de andere leden.

2.

De raad van bestuur belegt ten minste tweemaal per jaar een gewone vergadering. Op verzoek van een van de leden of van de voorzitter kan de raad van bestuur buitengewone vergaderingen bijeenroepen. De vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter bijeengeroepen en worden in de regel gehouden waar de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 haar zetel heeft.

De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De raad van bestuur nodigt geassocieerde partners uit om aan de beraadslagingen van de raad van bestuur deel te nemen voor die agendapunten die hen aanbelangen. De geassocieerde Partners hebben geen stemrecht.

De voorzitter van de groep vertegenwoordigers van de staten woont de vergaderingen van de raad van bestuur bij en neemt deel aan de beraadslagingen. Hij heeft geen stemrecht.

De voorzitter van het wetenschappelijk comité is gerechtigd om, wanneer punten worden besproken die onder zijn bevoegdheid vallen, de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen en deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De raad van bestuur kan in voorkomend geval andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale overheden binnen de Unie.

3.

De vertegenwoordigers van de leden zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor handelingen in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger in de raad van bestuur.

4.

De raad van bestuur stelt zijn eigen reglement van orde vast.

Artikel 7

Taken van de raad van bestuur

1.

De raad van bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid voor de strategische koers en de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en houdt toezicht op de uitvoering van haar activiteiten.

2.

De Commissie streeft, in het kader van haar rol in de raad van bestuur, naar coördinatie tussen de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en de relevante Horizon 2020-activiteiten teneinde synergiën te bevorderen bij de vaststelling van de prioriteiten van collaboratief onderzoek.

3.

De raad van bestuur voert met name de volgende taken uit:

a)

aanvragen voor nieuw lidmaatschap of associatie overeenkomstig artikel 3 van die statuten beoordelen en aanvaarden of afwijzen;

b)

besluiten over de beëindiging van het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 van elk lid dat of elke geassocieerde partner die zijn verplichtingen niet nakomt;

c)

het financieel reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 overeenkomstig artikel 5 van deze verordening vaststellen;

d)

de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 vaststellen, waaronder de daarmee overeenstemmende personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke posten per functiegroep en per rang en het aantal alsmede het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen wordt vermeld, uitgedrukt in voltijdequivalenten;

e)

de bevoegdheden tot aanstelling van personeel uitoefenen, overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening;

f)

de uitvoerend directeur benoemen, ontslaan, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur verlengen, de uitvoerend directeur adviseren en toezicht houden op de prestaties van de uitvoerend directeur;

g)

de organisatiestructuur van het programmabureau goedkeuren, na een aanbeveling van de uitvoerend directeur;

h)

goedkeuring van het door de uitvoerend directeur in nauwe samenwerking met de bedoelde adviesgroepen voorgestelde jaarlijkse werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen opstellen, na raadpleging van het wetenschappelijk comité en de groep vertegenwoordigers van de staten;

i)

goedkeuren van het jaarlijks activiteitenverslag, met inbegrip van de bijbehorende uitgaven;

j)

voor zover nodig de oprichting van een interne auditcapaciteit bij de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 regelen;

k)

de door de uitvoerend directeur in nauwe samenwerking met de bedoelde adviesgroepen voorgestelde oproepen tot het indienen van voorstellen alsmede, indien van toepassing, de hiermee in verband staande regels voor indienings-, evaluatie-, selectie-, toewijzings- en beroepsprocedures goedkeuren;

l)

de lijst van voor financiering geselecteerde voorstellen goedkeuren;

m)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 vaststellen op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

n)

in voorkomend geval, uitvoeringsregels vaststellen in overeenstemming met het Statuut en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie overeenkomstig artikel 6, lid 3, van deze verordening;

o)

in voorkomend geval, voorschriften voor de detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en voor de inzet van stagiairs vaststellen overeenkomstig artikel 7 van deze verordening;

p)

in voorkomend geval, adviesgroepen oprichten als aanvulling op de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2;

q)

in voorkomende geval, verzoeken tot wijziging van deze verordening van leden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 voorleggen aan de Commissie;

r)

de verantwoordelijkheid dragen voor elke taak die niet specifiek aan een bepaald orgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 is toegewezen; hij kan die taken wel aan een van die organen toewijzen.

Artikel 8

Benoeming, ontslag of verlenging van het ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten. De Commissie draagt er zorg voor dat de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 passend worden vertegenwoordigd in de selectieprocedure.

Met name wordt gezorgd voor een passende vertegenwoordiging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 in de voorselectiefase van de selectieprocedure. Daartoe wijzen de -andere leden dan de Unie in onderlinge overeenstemming een vertegenwoordiger en een waarnemer aan namens de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.

De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt drie jaar. Tegen het einde van die termijn voert de Commissie, in voorkomend geval samen met de andere eden dan de Unie, een evaluatie uit van de prestaties van de uitvoerend directeur en van de toekomstige taken en uitdagingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

4.

De raad van bestuur kan op een voorstel van de Commissie die rekening houdt met de in lid 3 bedoelde evaluatie, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen, voor een periode van ten hoogste vier jaar.

5.

Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.

De uitvoerend directeur kan alleen worden ontslagen na een besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie, met de betrokkenheid van de andere leden dan de Unie voor zover toepasselijk.

Artikel 9

Taken van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur is als hoogste uitvoerende functionaris belast met het dagelijks beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, overeenkomstig de besluiten van de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2. De uitvoerend directeur is verantwoording verschuldigd aan de raad van bestuur.

3.

De uitvoerend directeur voert de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 uit.

4.

De uitvoerend directeur voert op onafhankelijke wijze met name de volgende taken uit:

a)

de ontwerpjaarbegroting opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur, met inbegrip van de bijbehorende personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke posten per functiegroep en per rang alsmede het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen wordt vermeld, uitgedrukt in voltijdequivalenten;

b)

opstellen, in nauwe samenwerking met de bedoelde adviesgroepen, van het jaarlijkse werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen, en aan de raad van bestuur voorleggen voor goedkeuring;

c)

de jaarrekening voor advies voorleggen aan de raad van bestuur;

d)

het jaarlijks activiteitenverslag opstellen, met inbegrip de informatie over de overeenkomstige uitgaven, en dit ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

e)

de lijst van voor financiering geselecteerde voorstellen ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

f)

de groep vertegenwoordigers van de staten en het wetenschappelijk comité regelmatig informeren over alle zaken die van belang zijn voor hun adviserende taak;

g)

afzonderlijke overeenkomsten en besluiten ondertekenen;

h)

aanbestedingscontracten ondertekenen;

i)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 uitvoeren;

j)

de werkzaamheden en het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 binnen de grenzen van de bevoegdheidsdelegatie door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening organiseren, leiden en er toezicht op uitoefenen;

k)

een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem instellen en toezien op de werking ervan en substantiële wijzigingen aan dat systeem melden aan de raad van bestuur;

l)

er zorg voor dragen dat risicobeoordeling en risicobeheer plaatsvinden;

m)

alle andere maatregelen treffen die noodzakelijk zijn ter beoordeling van de door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 gemaakte vorderingen bij de verwezenlijking van haar doelstellingen;

n)

alle andere taken uitvoeren die de raad van bestuur aan de uitvoerend directeur toevertrouwt of delegeert.

5.

De uitvoerend directeur richt een programmabureau op voor de uitvoering, onder zijn verantwoordelijkheid, van alle ondersteunende taken die voortvloeien uit deze verordening. Het programmabureau wordt samengesteld uit personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en voert met name de volgende taken uit:

a)

bijstand verlenen bij het opzetten en beheren van een geschikt boekhoudsysteem in overeenstemming met de financiële regeling van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2;

b)

de in het jaarlijkse werkplan opgenomen oproepen tot het indienen van voorstellen beheren en de overeenkomsten en besluiten beheren en coördineren;

c)

de leden en andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 alle relevante informatie en bijstand verlenen die zij nodig hebben voor het vervullen van hun taken, alsmede reageren op hun specifieke verzoeken;

d)

fungeren als het secretariaat van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en assistentie verlenen aan elke door de raad van bestuur opgerichte adviesgroep.

Artikel 10

Wetenschappelijk comité

1.

Het wetenschappelijk comité bestaat uit maximaal 11 leden die voor twee jaar worden benoemd; hun mandaat is verlengbaar. Het kiest een voorzitter uit zijn leden voor de periode van twee jaar.

Indien dat noodzakelijk is voor specifieke incidentele taken kunnen er aanvullende deskundigen worden aangewezen voor beperkte duur. Zij worden geselecteerd volgens dezelfde procedure als voor de vaste leden van het wetenschappelijk comité.

2.

Bij de ledensamenstelling van het wetenschappelijk comité wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van wereldwijd erkende deskundigen uit de academische wereld, de industrie en toezichthouders. Gezamenlijk beschikken de leden van het wetenschappelijk comité voor het technische domein over de nodige wetenschappelijke competentie en expertise om met betrekking tot de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 strategische aanbevelingen met een wetenschappelijke basis te kunnen verstrekken.

3.

De raad van bestuur stelt de specifieke criteria en het selectieproces vast voor de samenstelling van het wetenschappelijk comité en benoemt de leden ervan. De raad van bestuur neemt de potentiële kandidaten die de groep vertegenwoordigers van de staten voorstelt, in overweging.

4.

Het wetenschappelijk comité wordt belast met de volgende taken:

a)

advies uitbrengen over de wetenschappelijke prioriteiten die moeten worden opgenomen in de strategische onderzoeksagenda, rekening houdend met aanverwante activiteiten van Horizon 2020;

b)

advies uitbrengen over de in de jaarlijkse werkplannen op te nemen wetenschappelijke prioriteiten;

c)

advies uitbrengen over de in het jaarlijks activiteitenverslag beschreven wetenschappelijke prestaties.

5.

Het wetenschappelijk comité vergadert ten minste tweemaal per jaar. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter.

6.

Het wetenschappelijk comité kan, met instemming van de voorzitter, andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen.

7.

Het wetenschappelijk comité stelt zijn eigen reglement van orde vast.

Artikel 11

Groep vertegenwoordigers van de staten

1.

De groep vertegenwoordigers van de staten bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat en één van elk met Horizon 2020 geassocieerd land. De groep kiest een voorzitter uit haar midden.

De groep vertegenwoordigers van de staten komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter. De voorzitter van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur of hun vertegenwoordigers wonen de vergadering bij.

2.

De voorzitter van de groep vertegenwoordigers van de staten kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale overheden binnen de Unie en van kmo-organisaties.

3.

De groep vertegenwoordigers van de staten wordt geraadpleegd en verstrekt met name informatiebeoordelingen en advies over de volgende zaken:

a)

de vorderingen met het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en de verwezenlijking van haar doelstellingen, met inbegrip van het proces van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen en het beoordelen van de voorstellen;

b)

het actualiseren van de strategische oriëntatie;

c)

de samenhang met Horizon 2020;

d)

de jaarlijkse werkplannen;

e)

de betrokkenheid van kmo’s.

4.

De groep vertegenwoordigers van de staten verschaft tevens informatie aan en treedt op als contactpunt met de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 in verband met de volgende zaken:

a)

de status van relevante nationale of regionale onderzoeks- en innovatieprogramma’s en het aanwijzen van mogelijke gebieden voor samenwerking, met inbegrip van de toepassing ervan, om synergie mogelijk te maken en doublures te voorkomen;

b)

specifieke nationale of regionale maatregelen betreffende evenementen waarop informatie wordt verspreid, gerichte technische workshops en activiteiten op het gebied van communicatie.

5.

De groep vertegenwoordigers van de staten kan op eigen initiatief aanbevelingen of voorstellen tot de raad van bestuur richten betreffende technische, bestuurlijke en financiële zaken, alsmede betreffende jaarplannen, in het bijzonder wanneer die zaken van invloed zijn op nationale of regionale belangen.

De raad van bestuur informeert de groep vertegenwoordigers van de staten zonder onnodige vertraging over het aan die aanbevelingen of voorstellen gegeven gevolg, of het motiveert waarom er geen gevolg aan is gegeven.

6.

De groep vertegenwoordigers van de staten ontvangt regelmatig informatie over onder meer de deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 gefinancierde acties onder contract, over de uitkomst van iedere uitnodiging tot het indienen van voorstellen en over de uitvoering van projecten, over de in artikel 4, lid 2, van deze verordening bedoelde motivering voor activiteiten, over de synergie met andere relevante programma’s van de Unie en over de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

7.

De groep vertegenwoordigers van de staten stelt haar eigen reglement van orde vast.

Artikel 12

Forum van belanghebbenden

1.

Het forum van belanghebbenden staat open voor alle publieke en private belanghebbenden, internationale belangengroepen uit de lidstaten, geassocieerde landen en andere landen.

2.

Het forum van belanghebbenden wordt geïnformeerd over de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en wordt uitgenodigd opmerkingen voor te leggen.

3.

De vergaderingen van de forum van belanghebbenden wordt bijeengeroepen door de uitvoerend directeur.

Artikel 13

Financieringsbronnen

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 wordt gezamenlijk gefinancierd door de Unie, de andere leden dan de Unie en de geassocieerde partners of hun samenstellende of gelieerde entiteiten, door middel van in tranches betaalde financiële bijdragen en bijdragen die bestaan uit de door hen gemaakte kosten bij de tenuitvoerlegging die niet door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 worden vergoed.

2.

De administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 bedragen niet meer dan 85 200 000 EUR en worden bekostigd uit financiële bijdragen die op jaarbasis gelijkelijk worden verdeeld over de Unie en de andere leden dan de Unie. Indien een deel van de bijdrage voor administratieve kosten niet wordt gebruikt, kan dit ter beschikking worden gesteld om de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 te betalen.

3.

De operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 worden bekostigd uit de volgende bijdragen:

a)

een financiële bijdrage van de Unie;

b)

bijdragen in natura van de andere leden dan de Unie en de geassocieerde partners, of van hun samenstellende of gelieerde entiteiten, bestaande uit de door hen opgelopen kosten bij de uitvoering van acties onder contract en in verband met de adviesgroepen, indien het jaarlijks werkplan daarin voorziet, minus de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en alle andere financiële bijdragen van de Unie aan die kosten.

c)

een financiële bijdrage van de andere leden dan de Unie en de geassocieerde partners, of van hun samenstellende of gelieerde entiteiten die in aanvulling op of in de plaats van de onder b), bedoelde bijdrage kan worden verleend.

4.

De middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 die in haar begroting worden opgevoerd, bestaan uit de volgende bijdragen:

a)

de financiële bijdragen van de leden aan de administratieve kosten;

b)

de financiële bijdragen van de leden en de geassocieerde partners aan de operationele kosten;

c)

alle door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 gegenereerde inkomsten;

d)

alle andere financiële bijdragen, middelen en inkomsten.

Interesten op de door haar leden en geassocieerde partners aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 betaalde bijdragen worden beschouwd als haar inkomsten.

5.

Alle middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 en haar activiteiten worden gebruikt voor de in artikel 2 van deze verordening bepaalde doelstellingen.

6.

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 is eigenaar van alle voor de vervulling van haar bepaalde doelstellingen door haar gegenereerde of aan haar overgedragen activa.

7.

Wanneer de inkomsten de uitgaven overschrijden, geeft dit, behalve bij ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, geen aanleiding tot betalingen aan de leden van de gemeenschappelijke onderneming.

Artikel 14

Financiële vastleggingen

De financiële vastleggingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 mogen het bedrag van de beschikbare of door haar leden of geassocieerde partners voor haar begroting vastgelegde financiële middelen niet overschrijden.

Artikel 15

Begrotingsjaar

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

Artikel 16

Operationele en financiële planning

1.

De uitvoerend directeur legt de raad van bestuur ter goedkeuring een ontwerp voor het jaarlijkse werkplan voor, met inbegrip van een gedetailleerd plan voor de onderzoeks- en innovatieactiviteiten, de administratieve werkzaamheden en de bijbehorende ramingen van de uitgaven voor het komende jaar. In het ontwerpwerkplan wordt tevens de geraamde waarde van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder b), van de statuten te leveren bijdragen vermeld.

2.

Het jaarlijks werkplan voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar aangenomen. Het jaarlijkse werkplan wordt openbaar gemaakt.

3.

De uitvoerend directeur stelt de ontwerpjaarbegroting voor het volgende jaar op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

4.

De jaarbegroting voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar aangenomen door de raad van bestuur.

5.

De jaarbegroting wordt aangepast op grond van de omvang van de financiële bijdrage van de Unie zoals vastgelegd in de begroting van de Unie.

Artikel 17

Operationele en financiële verslaglegging

1.

De uitvoerend directeur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad van bestuur over de uitvoering van de taken van de uitvoerend directeur in overeenstemming met de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

De uitvoerend directeur dient binnen twee maanden na de sluiting van elk boekjaar ter goedkeuring een jaarlijks activiteitenverslag in bij de raad van bestuur over de vooruitgang die in het voorgaande kalenderjaar door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 is geboekt, met name in verhouding tot het jaarwerkplan voor dat jaar. Het jaarlijks activiteitenverslag bevat informatie over onder meer de volgende zaken:

a)

onderzoek, innovatie en andere uitgevoerde acties en de bijbehorende uitgaven;

b)

de ingediende voorstellen, met inbegrip van een opsplitsing per deelnemerstype, waaronder kmo’s, en per land;

c)

de voor financiering aangewezen acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder kmo’s, en per land, met vermelding van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 aan de afzonderlijke deelnemers en acties.

2.

Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijkse activiteitenverslag openbaar gemaakt.

3.

Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 de voorlopige rekeningen in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar stuurt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 het verslag over het begrotings- en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de rekenplichtige, na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 op en legt de uitvoerend directeur deze ter fine van advies aan de raad van bestuur voor.

De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2.

Uiterlijk op 1 juli van het daaropvolgende begrotingsjaar zendt de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen, samen met het advies van de raad van bestuur, toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De uitvoerend directeur bezorgt aan de Rekenkamer een antwoord als reactie op de door haar in het kader van haar jaarverslag geformuleerde opmerkingen, en zulks uiterlijk 30 september. De uitvoerend directeur legt het antwoord tevens over aan de raad van bestuur.

De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 18

Interne audit

De interne auditor van de Commissie oefent ten aanzien van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 dezelfde bevoegdheden uit als die welke hij met betrekking tot de Commissie uitoefent.

Artikel 19

Aansprakelijkheid van leden en verzekering

1.

De financiële aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 is beperkt tot de door hen reeds betaalde bijdrage aan de administratieve kosten.

2.

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 sluit de nodige verzekeringen af en houdt deze aan.

Artikel 20

Belangenconflicten

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2, haar organen en haar personeel vermijden elk belangenconflict bij de uitvoering van hun activiteiten.

2.

De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 stelt regels vast om belangconflicten in verband met de leden, de organen en het personeel van de gemeenschappelijke onderneming te voorkomen en te beheersen. Die regels omvatten bepalingen ter voorkoming van belangenconflicten betreffende de vertegenwoordigers van de leden die zitting hebben in de raad van bestuur.

Artikel 21

Ontbinding

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 wordt ontbonden aan het einde van de in artikel 1 van deze verordening vastgelegde periode.

2.

Naast hetgeen is bepaald in lid 1, wordt de ontbindingsprocedure automatisch ingeleid ingeval de Unie of alle andere leden zich uit de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 terug trekken.

3.

Voor de uitvoering van de procedure tot ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 benoemt de raad van bestuur een of meer vereffenaars die handelen volgens de door de raad van bestuur verstrekte instructies.

4.

Wanneer de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 wordt ontbonden, worden haar activa gebruikt ter voldoening van haar verplichtingen en voor de uitgaven in verband met haar ontbinding. Een eventueel overschot wordt op het moment van de ontbinding verdeeld over de leden in verhouding tot hun financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2. Een eventueel overschot dat de Unie toevalt, wordt teruggeboekt naar de begroting van de Unie.

5.

Er wordt een ad-hoc procedure ingesteld om een passende afwikkeling te verzekeren van alle door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 gesloten overeenkomsten of genomen besluiten, alsmede van alle aanbestedingscontracten waarvan de duur die van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 overschrijdt.


7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/77


VERORDENING (EU) Nr. 558/2014 VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 187 en artikel 188, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aanvankelijk werd in publiek-private partnerschappen in de vorm van gezamenlijke technologie-initiatieven voorzien bij Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

(2)

Besluit nr. 2006/971/EG van de Raad (3) benoemde specifieke te ondersteunen publiek-private partnerschappen, waaronder een publiek-privaat partnerschap op het specifieke gebied van het gezamenlijke technologie-initiatief Clean Sky.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (de „Europa 2020-strategie”), die zowel door het Europees Parlement als door de Raad onderschreven werd, werd de nadruk gelegd op de noodzaak van het ontwikkelen van gunstige omstandigheden voor investeringen in kennis en innovatie teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei in de Unie te verwezenlijken.

(4)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) is Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”) vastgesteld. Horizon 2020 beoogt een groter effect met betrekking tot onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door financiering uit hoofde van Horizon 2020 en uit de private sector te combineren in publiek-private partnerschappen voor kerngebieden waarop onderzoek en innovatie kunnen bijdragen tot de bredere concurrentiedoelstellingen van de Unie, als hefboom kunnen dienen voor private investeringen en kunnen helpen maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Deze partnerschappen dienen gebaseerd te zijn op een langetermijnbetrokkenheid, waarbij sprake is van een evenwichtige bijdrage door alle partners; zij moeten worden afgerekend op het behalen van hun doelstellingen en moeten worden afgestemd op de strategische doelstellingen van de Unie inzake onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het beheer en de werking van deze partnerschappen moeten open, transparant, doeltreffend en efficiënt zijn, en moeten een brede reeks belanghebbenden die op hun specifieke gebieden actief zijn, de gelegenheid bieden deel te nemen. In overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1291/2013, kan de betrokkenheid van de Unie bij deze partnerschappen de vorm aannemen van financiële bijdragen aan gemeenschappelijke ondernemingen die op basis van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) krachtens Besluit nr. 1982/2006/EG zijn opgericht.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Besluit 2013/743/EU van de Raad (5) dienen de krachtens Besluit nr. 1982/2006/EG opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen verdere ondersteuning te krijgen onder de voorwaarden omschreven in Besluit (EU) nr. 2013/743/EU.

(6)

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky, opgericht bij Verordening (EG) nr. 71/2008 van de Raad (6) verwezenlijkt haar doelstellingen van het stimuleren van nieuw onderzoek in het kader van een publiek-privaat partnerschap dat langdurige samenwerking tussen belanghebbenden in de Europese luchtvaart mogelijk maakt. Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) hebben zeer intensief deelgenomen aan Clean Sky; circa 40 % van de begroting voor oproepen tot het indienen van voorstellen werd aan hen toegekend. Uit de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky is gebleken dat de Gemeenschappelijke Onderneming slaagt in het stimuleren van ontwikkelingen richting milieudoelstellingen. Voorts is Clean Sky erin geslaagd de intensieve en uitgebreide medewerking te verwerven van alle belangrijke sectoren in de Unie en een groot aantal kmo’s. Dit heeft geleid tot nieuwe samenwerkingsverbanden en tot de deelname van nieuwe organisaties. Daarom moet de ondersteuning van het onderzoeksgebied van de onderneming worden voortgezet teneinde haar doelstellingen zoals omschreven in deze verordening te verwezenlijken.

(7)

Bij de voortgezette ondersteuning van het Clean Sky-onderzoeksprogramma moet tevens rekening worden gehouden met de ervaring opgedaan bij de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky, met inbegrip van de resultaten van de tussentijdse evaluatie en de aanbevelingen van de belanghebbenden en moet ten uitvoer worden gelegd met gebruikmaking van een doelmatigere structuur en regels om de efficiëntie te verbeteren en de onderneming te vereenvoudigen. Daartoe moet de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 specifiek op haar behoeften aansluitende financiële regels vaststellen overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (7).

(8)

De private leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky hebben schriftelijk ingestemd met het uitvoeren van de onderzoeksactiviteiten in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky volgens een structuur die beter aansluit op de kenmerken van een publiek-privaat partnerschap. De private leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 worden geacht de in bijlage I bij deze verordening omschreven statuten te onderschrijven door middel van een instemmingsbrief.

(9)

Voor de verwezenlijking van haar doelstellingen moet de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 leden en deelnemers financiële bijstand bieden, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies na openbare en vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen.

(10)

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 dient op een open en transparante manier te functioneren door alle relevante informatie tijdig beschikbaar stellen aan de daarvoor aangewezen instanties binnen de onderneming, en door haar activiteiten, waaronder informatie- en verspreidingsactiviteiten, bij het bredere publiek te bevorderen. Het reglement van orde van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 moet openbaar worden gemaakt.

(11)

De bijdragen van de private leden moeten zich niet alleen beperken tot de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en tot de medefinanciering die vereist is voor het uitvoeren van onderzoeks- en innovatieactiviteiten ondersteund door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, maar moeten ook eerder aangegeven en door de private leden te ondernemen aanvullende activiteiten bestrijken, zoals omschreven in een aanvullendeactiviteitenplan. Om een goed overzicht van de hefboomwerking van die aanvullende activiteiten te verkrijgen, moeten zij een bijdrage leveren aan het bredere gemeenschappelijk technologie-initiatief Clean Sky.

(12)

Deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 gefinancierde acties onder contract moeten voldoen aan Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 moet er bovendien op toezien dat deze regels consequent worden toegepast, op basis van de desbetreffende maatregelen van de Commissie.

(13)

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 moet ook door de Commissie beheerde elektronische middelen inzetten om openheid en transparantie te waarborgen en deelname te bevorderen. Derhalve moeten de oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 ook worden bekendgemaakt op het uniek deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020. Voorts moet de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, in een passend formaat en zo vaak als de verslagleggingsverplichtingen van de Commissie dat vergen, relevante gegevens beschikbaar stellen over onder meer voorstellen, aanvragers, subsidies en deelnemers, om deze op te kunnen nemen in de door de Commissie beheerde elektronische verslagleggings- en verspreidingssystemen in het kader van Horizon 2020.

(14)

Bij de classificatie van technologisch onderzoek, productontwikkeling en demonstratieactiviteiten moet de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 rekening houden met de OESO-definities betreffende het niveau van technologische paraatheid (Technological Readiness Level).

(15)

De financiële bijdrage van de EU moet worden beheerd overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en de regels voor indirect beheer omschreven in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (9).

(16)

Ten behoeve van de vereenvoudiging dienen de administratieve lasten voor alle betrokken partijen te worden verminderd. Overlappende audits en onevenredige hoeveelheden documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Controles bij degenen die EU-financiering ontvangen uit hoofde van deze Verordening moeten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013.

(17)

De financiële belangen van de Unie en van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 moeten worden beschermd door evenredige maatregelen in alle fasen van de uitgavencyclus, waaronder de preventie en opsporing van en het onderzoek naar onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen en, indien van toepassing, het opleggen van administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(18)

De interne controleur van de Commissie oefent jegens de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 dezelfde bevoegdheden uit als jegens de Commissie.

(19)

Gezien de specifieke aard en de huidige status van de gemeenschappelijke ondernemingen, en teneinde de continuïteit met het 7e kaderprogramma te garanderen, dienen de gemeenschappelijke ondernemingen het voorwerp te blijven van een afzonderlijke kwijtingsprocedure. In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 moet de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 derhalve door het Europees Parlement worden verleend, op aanbeveling van de Raad. Om die reden mogen de verslagleggingsvereisten van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 niet van toepassing zijn op de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, maar moeten zij zo veel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met die waarin is voorzien voor organen als bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. De controle van de rekeningen en van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen dient door de Rekenkamer te worden verricht.

(20)

Voor het verlenen van financiële bijstand van de Unie aan grootschalige activiteiten die over meerdere jaren zijn gespreid, dient te worden voorzien in de mogelijkheid om meerjaarlijkse vastleggingen in de begroting van de Unie en de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 te splitsen in jaarlijkse tranches. Verbintenissen die de Unie en de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 op lange termijn verbinden moeten het mogelijk maken om de onzekerheden in verband met de uitvoering van dergelijke grootschalige activiteiten te beperken.

(21)

Horizon 2020 dient bij te dragen tot het dichten van de kloof binnen de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie door synergie met de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) te bevorderen. Derhalve moet de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 streven naar een nauwe wisselwerking met de ESI-fondsen; die kunnen meer bepaald helpen om lokale, regionale en nationale onderzoeks- en innovatievermogens in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 te versterken en kunnen doordachte inspanningen op het gebied van specialisatie ondersteunen.

(22)

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky is opgericht voor een periode tot en met 31 december 2017. De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 moet voortgezette steun aan het Clean Sky-onderzoeksprogramma bieden door uitvoering te geven aan de resterende acties uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008, in overeenstemming met diezelfde verordening. De overgang van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky naar de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 moet worden afgestemd op en gesynchroniseerd met de overgang van het zevende kaderprogramma naar Horizon 2020, opdat de voor onderzoek beschikbare financiering optimaal wordt gebruikt. In het belang van de rechtszekerheid en de duidelijkheid moet Verordening (EG) nr. 71/2008 derhalve worden ingetrokken en moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld.

(23)

Gelet op het algemene doel van Horizon 2020, namelijk meer eenvoud en samenhang, moeten alle oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 de looptijd van Horizon 2020 in acht nemen.

(24)

Gezien het belang van voortdurende innovatie voor het concurrentievermogen van de vervoerssector van de Unie en het aantal gemeenschappelijke ondernemingen op dit gebied, moet, meer bepaald met het oog op de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020, te zijner tijd worden nagegaan of de inspanningen in collaboratief onderzoek op vervoersgebied opportuun zijn.

(25)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 tot het versterken van industrieel onderzoek en industriële innovatie in de hele Unie niet voldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten, maar beter, door het voorkomen van duplicering, het behouden van kritische massa en het verzekeren van een optimale benutting van overheidsfinanciering, op het niveau van de Unie kunnen worden gerealiseerd, kan de Unie maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde beginsel van subsidiariteit. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vastgelegde beginsel van evenredigheid, strekt deze verordening zich niet verder uit dan tot hetgeen noodzakelijk is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

1.   Voor de toepassing van het gezamenlijk technologie-initiatief in de luchtvaart wordt een gemeenschappelijke onderneming in de zin van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2”) opgericht voor een periode tot en met 31 december 2024. Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 worden oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 uiterlijk op 31 december 2020 geopend. In met redenen omklede gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden geopend uiterlijk op 31 december 2021.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 vervangt de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky opgericht bij Verordening (EG) nr. 71/2008 en volgt deze op.

3.   De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 is een orgaan waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap wordt toevertrouwd als bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 heeft rechtspersoonlijkheid. In elke lidstaat bezit zij de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Ze kan roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

5.   De zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 bevindt zich in Brussel, België.

6.   De statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 zijn in bijlage I opgenomen.

Artikel 2

Doelstellingen

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 heeft de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen aan de voltooiing van de onderzoeksactiviteiten die zijn ingezet uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 en aan de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1291/2013, en met name de uitdaging van slim, groen en geïntegreerd vervoer van onderdeel III — maatschappelijke uitdagingen — van Besluit 2013/743/EU;

b)

bijdragen aan het verbeteren van de milieueffecten van luchtvaarttechnologieën, met inbegrip van de technologieën van kleinschalige luchtvaart, en bijdragen aan het ontwikkelen van een sterke en concurrerende luchtvaartindustrie en -toeleveringsketen in Europa.

Ditkan worden verwezenlijkt door de ontwikkeling van schonere luchtvervoertechnologieën te versnellen, zodat ze zo spoedig mogelijk kunnen worden ingevoerd, en in het bijzonder de integratie, demonstratie en validering van technologieën die onderstaande kunnen:

i)

verbeteren van de brandstofzuinigheid van vliegtuigen en daarmee het verlagen van de CO2-uitstoot met 20 tot 30 % ten opzichte van volgens de huidige techniek gebouwde vliegtuigen die per 2014 in gebruik worden genomen;

ii)

verlagen van de NOx- en geluidsemissies van vliegtuigen met 20 tot 30 % ten opzichte van volgens de huidige techniek gebouwde vliegtuigen die per 2014 in gebruik worden genomen.

Artikel 3

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratiekosten en de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 bedraagt tot 1 755 000 000 EUR. De bijdrage wordt betaald uit de kredieten in de algemene begroting van de Unie gereserveerd voor het specifieke programma van Horizon 2020 voor de uitvoering van Horizon 2020 overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c) iv), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voor organen als bedoeld in artikel 209 van die verordening.

2.   De regelingen betreffende de financiële bijdrage van de Unie worden vastgelegd in een delegatieovereenkomst en jaarlijkse overeenkomsten betreffende de overdracht van middelen, die worden gesloten tussen de Commissie, namens de Unie, en de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

3.   De in lid 2 van dit artikel bedoelde delegatieovereenkomst heeft betrekking op de aspecten vastgelegd in artikel 58, lid 3, en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en in artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie, alsmede onder meer op de volgende zaken:

a)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 wat betreft de relevante prestatie-indicatoren als bedoeld in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 in het licht van het toezicht als bedoeld in bijlage III bij Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren in verband met het functioneren van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2;

d)

de regelingen betreffende het verstrekken van de gegevens die nodig zijn om de Commissie in staat te stellen te voldoen aan haar verplichtingen op het gebied van informatieverspreiding en rapportage, onder meer op het uniek deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

e)

bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, eveneens op het uniek deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

f)

de inzet van personeel en wijzigingen op dat gebied, met name de aanwerving per functiegroep, rang en categorie, de procedure voor herclassificatie en eventuele wijzigingen van het aantal personeelsleden.

Artikel 4

Bijdragen van andere leden dan de Unie

1.   Elke leider en kernpartner van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 regelt dat de aan hem verbonden entiteiten hun respectieve bijdragen doen. De totale bijdrage van alle leden bedraagt ten minste 2 193 750 000 EUR gedurende de in artikel 1 omschreven periode.

2.   De in lid 1 bedoelde bijdrage bestaat uit het volgende:

a)

bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 overeenkomstig artikel 15, lid 2, en artikel 15, lid 3, onder b), van de statuten;

b)

bijdragen in natura van ten minste 965 250 000 EUR gedurende de in artikel 1 omschreven periode door de leiders en kernpartners of de aan hen verbonden entiteiten, bestaande uit de door hen opgelopen kosten bij het uitvoeren van aanvullende activiteiten buiten het werkplan van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 die bijdragen aan het gezamenlijke technologie-initiatief Clean Sky. Die kosten kunnen overeenkomstig de toepasselijke regels en procedures door andere financieringsprogramma’s van de Unie worden gedragen. In dergelijke gevallen komt de financiële bijdrage van de Unie niet in de plaats van de bijdragen in nature van de leiders en kernpartners of de aan hen verbonden entiteiten.

De in de eerste alinea, onder b) genoemde kosten komen niet in aanmerking voor financiële bijstand door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2. De betreffende activiteiten worden omschreven in een plan voor aanvullende activiteiten waarin de geraamde waarde van die bijdragen wordt aangegeven.

3.   De leiders en kernpartners van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 brengen jaarlijks op uiterlijk 31 januari een verklaring uit aan de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 over de waarde van de in elk van de voorafgaande begrotingsjaren geleverde bijdragen, zoals bedoeld in het tweede lid. De Groep vertegenwoordigers van de staten wordt ook op de hoogte gesteld.

4.   Voor de waardering van de in het tweede lid, eerste alinea, onder b) en in artikel 15, lid 3, onder b) van de statuten bedoelde kosten worden de kosten vastgesteld overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de betreffende entiteiten, overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in het land waar de entiteit is gevestigd en overeenkomstig de van toepassing zijnde internationale boekhoudnormen en internationale normen voor financiële verslaglegging. De kosten worden gecertificeerd door een door de betreffende entiteit aangewezen onafhankelijke externe auditor. De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 kan de waarderingsmethode verifiëren als er onzekerheid ontstaat rond de inhoud van de certificering. Voor de toepassing van deze verordening worden de kosten van bijkomende activiteiten niet gecontroleerd door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, noch door enige andere Unie-instantie.

5.   De Commissie kan overgaan tot het beëindigen, evenredig verlagen of opschorten van de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 dan wel tot het inleiden van de in artikel 24, lid 2, van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure indien de andere leden dan de Unie of de aan hen verbonden entiteiten de in lid 2 van dit artikel bedoelde bijdragen niet verstrekken, slechts gedeeltelijk verstrekken of te laat verstrekken. Het besluit van de Commissie belet niet dat subsidiabele kosten, die op het moment waarop dat besluit aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 wordt bekendgemaakt reeds door deze leden waren gemaakt, worden vergoed.

Artikel 5

Financiële regeling

Onverminderd artikel 12 van deze verordening stelt de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 een specifieke financiële regeling vast overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 (10).

Artikel 6

Personeel

1.   Het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zoals vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (11) („statuut” en „regeling”) en de regels die gezamenlijk en de regels die bij overeenkomst zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie met het doel dit statuut en deze regeling toe te passen, zijn van toepassing op het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

2.   De raad van bestuur oefent met betrekking tot het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 de bevoegdheden tot aanstelling uit die krachtens het statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en die krachtens de regeling zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (hierna „de bevoegdheden tot aanstelling”).

De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het statuut en artikel 6 van de regeling, waarin hij de relevante bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden voor opschorting van die delegatie vaststelt. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en enige door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen. In een dergelijk geval oefent de raad van bestuur deze bevoegdheden tot aanstelling zelf uit of delegeert hij ze aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid van de Gemeenschappelijke Onderneming dan de uitvoerend directeur.

3.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het statuut passende regels aan ter uitvoering van het statuut en van de regeling.

4.   De personele middelen worden bepaald in de personeelsformatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang en het aantal arbeidscontractanten wordt vermeld uitgedrukt in voltijdequivalenten, in overeenstemming met de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming.

5.   Het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 bestaat uit tijdelijk personeel en arbeidscontractanten.

6.   Alle personeelskosten komen ten laste van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

Artikel 7

Gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 kan gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs inzetten die niet in dienst zijn bij de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2. Het aantal gedetacheerde nationale deskundigen uitgedrukt in voltijdequivalenten wordt toegevoegd aan de in artikel 6, lid 4, bedoelde informatie over het personeel, in overeenstemming met de jaarbegroting.

2.   De raad van bestuur neemt een besluit aan betreffende de regels voor detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en de inzet van stagiairs.

Artikel 8

Voorrechten en immuniteiten

Het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU gehechte Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en haar personeel.

Artikel 9

Aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2

1.   De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 wordt geregeld door de desbetreffende contractuele bepalingen en door de wetgeving die van toepassing is op de overeenkomst, het besluit of het contract in kwestie.

2.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door haar personeel bij de uitoefening van zijn taken is veroorzaakt.

3.   Elke betaling door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 in verband met de aansprakelijkheid, bedoeld in lid 1 of lid 2, en de daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en worden gedekt uit haar middelen.

4.   Alleen de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 kan op haar verplichtingen worden aangesproken.

Artikel 10

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en toepasselijke wetgeving

1.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen:

a)

ingevolge alle arbitragebedingen in door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 gesloten overeenkomsten of contracten, of in haar besluiten;

b)

bij geschillen met betrekking tot vergoeding van schade die door het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 is veroorzaakt bij de uitoefening van zijn taken;

c)

bij elk geschil tussen de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en haar personeel binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgelegd in het statuut en de regeling.

2.   In alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of andere rechtshandelingen van de Unie zijn geregeld, is het recht van toepassing van de staat waar de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 zich bevindt.

Artikel 11

Evaluatie

1.   De Commissie voert uiterlijk op 30 juni 2017, met de hulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 uit. De Commissie stelt een verslag over deze evaluatie op, met haar uit de evaluatie te trekken conclusies en haar opmerkingen. De Commissie zendt dat verslag uiterlijk op 31 december 2017 toe aan het Europees Parlement en aan de Raad. De resultaten van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 worden meegenomen in de diepgaande beoordeling en de tussentijdse evaluatie als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

2.   Op grond van de conclusies van de in lid 1 van dit artikel bedoelde tussentijdse evaluatie kan de Commissie handelen in overeenstemming met artikel 4, lid 5, of andere passende maatregelen treffen.

3.   Binnen zes maanden na de ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, maar in ieder geval niet meer dan twee jaar na de inleiding van de in artikel 24 van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure, verricht de Commissie een eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2. De resultaten van die eindevaluatie worden aan het Europees Parlement en aan de Raad voorgelegd.

Artikel 12

Kwijting

In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, wordt de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 verleend door het Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad en overeenkomstig de procedure waarin de financiële regeling van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voorziet.

Artikel 13

Controles achteraf

1.   Controles achteraf van uitgaven aan acties onder contract worden overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 uitgevoerd als onderdeel van de acties onder contract van Horizon 2020.

2.   De Commissie kan beslissen de in lid 1 bedoelde controles zelf te verrichten. In dergelijke gevallen doet zij dat overeenkomstig de toepasselijke voorschriften, met name de bepalingen van de Verordeningen (EU, Euratom) nr. 966/2012, (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de leden

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 verleent de diensten van de Commissie en andere door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 of de Commissie gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die benodigd is voor het uitvoeren van hun audits.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (12) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) onderzoeken uitvoeren, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een overeenkomst, besluit of contract dat in het kader van deze verordening wordt gefinancierd.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 worden in overeenkomsten, besluiten en contracten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening bepalingen opgenomen waardoor de Commissie, de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk worden gerechtigd tot het uitvoeren van audits en onderzoeken voor de in die leden bedoelde doeleinden, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 zorgt er, door het uitvoeren of laten uitvoeren van de nodige interne en externe controles, voor dat de financiële belangen van haar leden op adequate wijze worden beschermd.

5.   De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 treedt toe tot het interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (14). De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 neemt de nodige maatregelen aan om interne onderzoeken door OLAF te vergemakkelijken.

Artikel 15

Vertrouwelijkheid

Onverminderd artikel 16 beschermt de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 de gevoelige informatie waarvan openbaarmaking de belangen van haar leden of die van deelnemers aan de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 zou kunnen schaden.

Artikel 16

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (15) is van toepassing op de documenten in bezit van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

2.   De raad van bestuur kan de praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vaststellen.

3.   Onverminderd artikel 10 van deze verordening kan tegen door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 genomen besluiten een klacht bij de ombudsman worden ingediend op grond van artikel 228 VWEU.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 stelt de praktische regelingen vast voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (16).

Artikel 17

Regels voor deelname en de verspreiding van resultaten

Verordening (EU) nr. 1290/2013 is van toepassing op de door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 gefinancierde acties. Overeenkomstig die verordening wordt de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 aangemerkt als een financieringsorgaan en verleent zij financiële bijstand aan acties onder contract zoals vastgelegd in artikel 2 van de statuten.

Artikel 18

Ondersteuning door het gastland

Tussen de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en de lidstaat waar haar zetel zich bevindt, kan een administratieve overeenkomst worden gesloten betreffende voorrechten, immuniteiten en andere ondersteunende maatregelen die door de betreffende lidstaat aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 worden verstrekt.

Artikel 19

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Verordening (EG) nr. 71/2008 wordt ingetrokken.

2.   Onverminderd lid 1 blijven acties die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 zijn ondernomen en financiële verplichtingen in verband met deze acties aan die verordening onderworpen totdat de acties zijn voltooid.

Acties die voortvloeien uit oproepen tot het indienen van voorstellen waarin wordt voorzien in jaarlijkse uitvoeringsplannen die zijn vastgesteld uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 worden eveneens aangemerkt als acties ingeleid uit hoofde van die verordening.

De in artikel 11, lid 1, van deze verordening bedoelde tussentijdse evaluatie omvat een eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008.

3.   Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat op grond van Verordening (EG) nr. 71/2008 in dienst is genomen.

De in de eerste alinea bedoelde arbeidscontracten van personeel kunnen op grond van deze verordening worden verlengd overeenkomstig het statuut en de regeling.

Met name wordt de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 benoemde uitvoerend directeur met ingang van 27 juni 2014 voor het resterende deel van zijn ambtstermijn belast met de taken van de uitvoerend directeur waarin deze verordening voorziet. De overige contractvoorwaarden blijven ongewijzigd.

4.   Tenzij de leden op grond van Verordening (EG) nr. 71/2008 anders zijn overeengekomen, worden alle rechten en verplichtingen, met inbegrip van activa, schulden of verplichtingen van de leden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 overgedragen op de leden uit hoofde van deze verordening.

5.   Alle ongebruikte kredieten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 worden overgedragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  Advies van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(3)  Besluit nr. 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma „Samenwerking” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86).

(4)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de vaststelling van „Horizon 2020” — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(5)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(6)  Verordening (EG) nr. 71/2008 van de Raad van 20 december 2007 betreffende de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky (PB L 30 van 4.2.2008, blz. 1).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan en de verspreiding van de resultaten van „Horizon 2020” — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2).

(11)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(12)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(15)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(16)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).


BIJLAGE I

STATUTEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING CLEAN SKY

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze statuten gelden de volgende definities:

a)   „geassocieerd lid”: een juridische entiteit die op grond van Verordening (EG) nr. 71/2008 is aangewezen en die deze statuten heeft aanvaard door ondertekening van een instemmingsbrief; het lidmaatschap van het geassocieerd lid wordt beëindigd zodra de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 ingeleide acties waarbij zij betrokken is, worden beëindigd, en uiterlijk op 31 december 2017;

b)   „kernpartner”: een juridische entiteit die deelneemt aan een ITD of IADP of aan horizontale activiteiten, die is aangewezen na een oproep zoals omschreven in artikel 4, lid 2, en die deze statuten heeft aanvaard door ondertekening van een instemmingsbrief;

c)   „IADP” (Innovative Aircraft Demonstration Platform): een van de in artikel 11 genoemde innovatieve vliegtuigdemonstratieplatforms;

d)   „ITD” (Integrated Technology Demonstrator): een van de in artikel 11 genoemde demonstratiemodellen van geïntegreerde technologie;

e)   „leider”: een medeleider van een van de ITD’s, IADP’s of horizontale activiteiten;

f)   „deelnemend geassocieerd lid”: een verbonden entiteit zoals omschreven in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 die activiteiten van de/het desbetreffende leider, geassocieerd lid of kernpartner verricht overeenkomstig de in de desbetreffende subsidieovereenkomsten of besluiten vastgelegde voorwaarden;

g)   „horizontale activiteiten” of „TA’s”: acties die relevant zijn voor meerdere ITD’s en/of IADP’s en waarvoor coördinatie en beheer met betrekking tot al deze ITD’s en/of IADP’s vereist is voor een optimale verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2;

Artikel 2

Taken

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 verricht de volgende taken:

a)

financiële steun bieden aan acties onder contract voor onderzoek en innovatie, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies;

b)

het bijeenbrengen van een spectrum aan ITD’s en IADP’s ondersteund door TA’s, met de nadruk op innovatieve technologieën en de ontwikkeling van demonstratiemodellen op ware grootte;

c)

de werkzaamheden in het kader van de ITD’s, IADP’s en TA’s concentreren op cruciale resultaten die kunnen bijdragen tot het bereiken van de doelen van de Unie op milieu- en concurrentiegebied, zoals ook vervat in het Witboek van de Commissie van 2011 getiteld „Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte — werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem”;

d)

het versterken van het technologische verificatieproces zodat zaken die toekomstige marktpenetratie belemmeren, kunnen worden geïdentificeerd en weggenomen;

e)

het bundelen van gebruikerseisen zodat richting kan worden gegeven aan investeringen in onderzoek en ontwikkeling van werkbare en commercieel interessante oplossingen;

f)

waar nodig, zorgen voor de aanwezigheid van aanbestedingscontracten, door middel van openbare aanbestedingen;

g)

het mobiliseren van de benodigde middelen uit de publieke en private sector;

h)

als schakel fungeren tussen nationale en internationale activiteiten in het technische domein van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, met name met de Gemeenschappelijke Onderneming SESAR die is opgericht bij Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad (1);

i)

de betrokkenheid van kmo’s bij haar activiteiten stimuleren, in overeenstemming met de doelstellingen van het zevende kaderprogramma en van Horizon 2020;

j)

nauwe samenwerking tot stand brengen en zorg dragen voor de coördinatie met aanverwante Europese (in het bijzonder binnen de kaderprogramma’s), nationale en grensoverschrijdende activiteiten;

k)

activiteiten voor voorlichting, communicatie, exploitatie en informatieverspreiding door het mutatis mutandis toepassen van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1291/2013, en het beschikbaar en toegankelijk maken in een gemeenschappelijke Horizon 2020-e-gegevensbank van de uitvoerige informatie over de resultaten van oproepen tot het indienen van voorstellen;

l)

contacten onderhouden met een brede groep van belanghebbenden, waaronder onderzoeksorganisaties en universiteiten;

m)

alle andere taken die nodig zijn om de in artikel 2 van deze verordening vastgelegde doelstellingen te bereiken.

Artikel 3

Leden

1.

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

na aanvaarding van deze statuten door middel van een instemmingsbrief de leiders en geassocieerde leden als genoemd in bijlage II bij deze verordening, en de overeenkomstig artikel 4, lid 2, aan te wijzen kernpartners.

2.

De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 dan de Unie worden aangeduid als de „private leden”.

Artikel 4

Wijzigingen in het lidmaatschap

1.

Mits zij aan de in artikel 15 van deze statuten genoemde financiering bijdraagt om de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 als beschreven in artikel 2 van deze verordening te bereiken, en de statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 aanvaardt, kan elke juridische entiteit die gevestigd is in een lidstaat of in een met Horizon 2020 geassocieerd land zich kandidaat stellen om in overeenstemming met lid 2 van dit artikel kernpartner te worden.

2.

De kernpartners en hun desbetreffende verbonden entiteiten worden aangewezen door middel van een openbare, niet-discriminerende en vergelijkende oproep en worden onderworpen aan een onafhankelijke evaluatie. Oproepen worden gedaan om te voorzien in belangrijke vaardigheden die nodig zijn om het programma te kunnen uitvoeren. Ze worden bekendgemaakt op de website van Clean Sky en via de groep met vertegenwoordigers van de staten en andere kanalen meegedeeld met het oog op een zo uitgebreid mogelijke deelname.

3.

Elk lid kan zijn lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 beëindigen. De beëindiging wordt zes maanden nadat de andere leden door dit lid ervan op de hoogte zijn gesteld onherroepelijk van kracht. Vanaf dat tijdstip is het voormalige lid vrijgesteld van alle verplichtingen behoudens die welke vóór de beëindiging van het lidmaatschap door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 zijn goedgekeurd of aangegaan.

4.

Lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 kan niet worden overgedragen aan een derde partij, tenzij de raad van bestuur hier vooraf mee heeft ingestemd.

5.

Na een wijziging van het lidmaatschap op grond van dit artikel maakt de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 onmiddellijk op haar website een bijgewerkte lijst van haar leden bekend, onder vermelding van de datum van die wijziging.

6.

Het lidmaatschap van geassocieerde leden wordt automatisch beëindigd zodra de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 ingeleide acties waarbij zij zijn betrokken worden beëindigd, en uiterlijk op 31 december 2017.

Artikel 5

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2

1.

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 zijn:

a)

de raad van bestuur;

b)

de uitvoerend directeur;

c)

de stuurgroepen;

d)

het wetenschappelijk comité;

e)

de groep met vertegenwoordigers van de staten.

2.

Het wetenschappelijk comité en de groep met vertegenwoordigers van de staten vormen adviesorganen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

Artikel 6

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit de volgende personen:

a)

één vertegenwoordiger van de Commissie namens de Unie;

b)

één vertegenwoordiger van elke leider;

c)

één vertegenwoordiger van kernpartners per ITD;

d)

één vertegenwoordiger van geassocieerde leden per ITD;

e)

één vertegenwoordiger van kernpartners per IADP.

Artikel 7

Werking van de raad van bestuur

1.

De Unie heeft een aandeel van 50 % in de stemmen. De stem van de Unie is ondeelbaar. Elke andere vertegenwoordiger heeft een gelijk aantal stemmen. De vertegenwoordigers spannen zich tot het uiterste in om consensus te bereiken. Als er geen consensus kan worden bereikt, neemt de raad van bestuur besluiten met een meerderheid van ten minste 80 % van alle stemmen, met inbegrip van de stemmen van afwezigen.

2.

De raad van bestuur kiest zijn voorzitter voor een periode van twee jaar.

3.

De raad van bestuur belegt ten minste tweemaal per jaar een gewone vergadering. Hij kan buitengewone vergaderingen houden op verzoek van de Commissie of van een meerderheid van de private leden, dan wel op verzoek van de voorzitter. Vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter bijeengeroepen en worden in de regel gehouden waar de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 haar zetel heeft.

De uitvoerend directeur heeft het recht deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De voorzitter of vicevoorzitter van de groep met vertegenwoordigers van de staten is gerechtigd om de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bij te wonen en deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De voorzitter van het wetenschappelijk comité is gerechtigd om, wanneer punten worden besproken die onder zijn bevoegdheid vallen, de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bij te wonen en deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De raad van bestuur kan andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale overheden in de Unie.

4.

De vertegenwoordigers van de leden zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor handelingen die zij verrichten in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger in de raad van bestuur.

5.

De raad van bestuur stelt zijn eigen reglement van orde vast.

6.

De raad van bestuur stelt passende overgangsmaatregelen vast.

Artikel 8

Taken van de raad van bestuur

1.

De raad van bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid voor de strategische richtingbepaling en de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en houdt toezicht op de uitvoering van haar activiteiten.

De Commissie streeft, in het kader van haar rol in de raad van bestuur, naar coördinatie tussen de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en de relevante Horizon 2020-activiteiten, teneinde synergie te bevorderen bij de vaststelling van de prioriteiten van collaboratief onderzoek.

2.

De raad van bestuur voert met name de volgende taken uit:

a)

aanvragen voor nieuw lidmaatschap overeenkomstig artikel 4 van deze statuten beoordelen en aanvaarden of afwijzen;

b)

beslissen over de beëindiging van het lidmaatschap bij de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 van leden die hun verplichtingen niet nakomen;

c)

aannemen van het financieel reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 overeenkomstig artikel 5 van deze verordening;

d)

de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 vaststellen, waaronder de overeenkomstige personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang en het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen wordt vermeld, uitgedrukt in voltijdequivalenten;

e)

uitoefenen van de bevoegdheden tot aanstelling met betrekking tot personeel, overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening;

f)

de uitvoerend directeur benoemen, ontslaan, zijn ambtstermijn verlengen, hem richtsnoeren geven en toezicht houden op zijn prestaties;

g)

de organisatiestructuur van het programmabureau goedkeuren, op grond van een aanbeveling van de uitvoerend directeur;

h)

het werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen vaststellen, op voorstel van de uitvoerend directeur en na raadpleging van het wetenschappelijk comité en de groep met vertegenwoordigers van de staten;

i)

het in artikel 4, lid 2, onder b), van deze verordening bedoelde plan voor aanvullende activiteiten goedkeuren op grond van een voorstel van de private leden en na overleg, in voorkomend geval, met een ad-hocadviesgroep;

j)

advies krijgen en geven over het in artikel 4, lid 3, van deze verordening bedoelde rapport;

k)

het jaarlijkse activiteitenverslag, met inbegrip van de bijbehorende uitgaven goedkeuren;

l)

indien passend, zorg dragen voor het opzetten van een interne-controlecapaciteit bij de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2;

m)

zorgen voor procedures voor openbare en transparante oproepen en oproepen goedkeuren alsmede, indien van toepassing, de hiermee in verband staande regels voor indienings-, selectie-, toewijzings- en beroepsprocedures;

n)

de lijst van voor financiering geselecteerde voorstellen en inschrijvingen goedkeuren aan de hand van de door een panel van onafhankelijke deskundigen opgestelde rangschikking;

o)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 vaststellen op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

p)

indien passend, uitvoeringsregels vaststellen voor het statuut en de regeling in overeenstemming met artikel 6, lid 3, van deze verordening;

q)

indien passend, regels vaststellen voor de detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en voor de inzet van stagiairs in overeenstemming met artikel 7 van deze verordening;

r)

indien passend, adviesgroepen oprichten als aanvulling op de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2;

s)

indien passend, een verzoek tot wijziging van deze verordening, voorgesteld door een lid van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, indienen bij de Commissie;

t)

de verantwoordelijkheid dragen voor elke taak die niet aan een specifiek orgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 is toegewezen; hij kan dergelijke taken wel aan een van die organen toewijzen.

Artikel 9

Benoeming, ontslag of verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur wordt na een openbare en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten. De Commissie draagt er zorg voor dat de vertegenwoordiging van de private leden indien passend, wordt betrokken bij de selectieprocedure.

Er wordt met name gezorgd voor een passende vertegenwoordiging van de private leden tijdens de voorselectiefase van de selectieprocedure. Daartoe wijzen de private leden in onderlinge overeenstemming een vertegenwoordiger en een waarnemer aan namens de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 op grond van artikel 2, onder a), van de regeling.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.

De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt drie jaar. Tegen het einde van die termijn voert de Commissie, in voorkomend geval samen met private leden, een evaluatie uit van de prestaties van de uitvoerend directeur en van de toekomstige taken en uitdagingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

4.

De raad van bestuur kan op een voorstel van de Commissie die rekening houdt met de in het derde lid bedoelde evaluatie, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen, voor een termijn van ten hoogste vijf jaar.

5.

Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.

De uitvoerend directeur kan slechts uit zijn of haar functie worden ontheven na een besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie, met de betrokkenheid van de private leden voor zover toepasselijk.

Artikel 10

Taken van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur is als hoogste uitvoerende functionaris belast met het dagelijks beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, overeenkomstig de besluiten van de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

3.

De uitvoerend directeur voert de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 uit.

4.

De uitvoerend directeur voert met name de volgende taken onafhankelijk uit:

a)

de jaarlijkse ontwerpbegroting opstellen, met inbegrip van de daarmee overeenkomende personeelsformatie en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur, en geeft daarbij het aantal tijdelijke ambten per rang en functiegroep aan en het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen, uitgedrukt in voltijdsequivalenten;

b)

het werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

c)

de jaarrekeningen voor advies voorleggen aan de raad van bestuur;

d)

het jaarlijkse activiteitenverslag, met inbegrip van de informatie inzake de bijbehorende uitgaven, opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

e)

geschillen binnen ITD’s of IADP’s of TA’s in tweede aanleg beslechten;

f)

geschillen tussen ITD’s of IADP’s of TA’s in eerste aanleg beslechten;

g)

toezicht houden op de oproepen tot het indienen van voorstellen op basis van de inhoud en onderwerpen voorgesteld door de desbetreffende ITD/IADP-stuurgroep en in overeenstemming met de programmadoelstellingen, en de lijst met voor financiering aangewezen acties ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

h)

de groep met de vertegenwoordigers van de staten en het wetenschappelijk comité regelmatig informeren over alle zaken die van belang zijn voor hun adviserende taak;

i)

afzonderlijke overeenkomsten en besluiten ondertekenen;

j)

aanbestedingscontracten ondertekenen;

k)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 uitvoeren;

l)

de werkzaamheden en het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 organiseren, er leiding aan geven en er toezicht op houden binnen de grenzen van de bevoegdheidsdelegatie door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening;

m)

een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem instellen, toezien op de werking ervan en elke ingrijpende wijziging melden aan de raad van bestuur;

n)

er zorg voor dragen dat risicoanalyses en risicobeheer worden toegepast;

o)

alle andere benodigde maatregelen treffen ter beoordeling van de door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 gemaakte vorderingen bij de verwezenlijking van haar doelstellingen;

p)

alle andere taken uitvoeren die de raad van bestuur aan de uitvoerend directeur toevertrouwt of delegeert;

q)

zorg dragen voor de coördinatie van de verschillende ITD’s, IADP’s en TA’s en passende maatregelen treffen voor het beheer van raakvlakken, het voorkomen van onnodige overlapping van projecten en het bevorderen van synergieën tussen ITD’s, IADP’s en TA’s;

r)

voorstellen doen aan de raad van bestuur voor de aanpassing van de technische inhoud en de verdeling van de begrotingstoewijzingen over de ITD’s, IADP’s en TA’s;

s)

zorg dragen voor een doeltreffende communicatie tussen de technologie-evaluator, IADP’s en ITD’s en erop toezien dat termijnen voor het verstrekken van de benodigde gegevens aan de technologie-evaluator worden nageleefd;

t)

het voorzitterschap vervullen van het bestuurslichaam van de technologie-evaluator en er zorg voor dragen dat alle passende maatregelen worden getroffen om de technologie-evaluator in staat te stellen zijn in artikel 12 van deze statuten omschreven taken te verrichten;

u)

er zorg voor dragen dat de geplande doelstellingen en tijdschema’s worden verwezenlijkt, de ITD- en IADP-activiteiten coördineren en opvolgen, en eventueel gewenste aanpassingen van de doelstellingen en het bijbehorende tijdschema voorstellen;

v)

toezien op de door de ITD’s en IADP’s gemaakte vorderingen bij het verwezenlijken van de doelstellingen, met name op basis van de beoordelingen van de technologie- evaluator;

w)

eventuele overschrijvingen van begrotingskredieten kleiner dan 10 % van de jaarbegroting tussen en binnen ITD’s en IADP’s goedkeuren;

x)

de uitwisseling van informatie met de Groep met vertegenwoordigers van de staten organiseren.

5.

De uitvoerend directeur zet een programmabureau op voor de uitvoering, onder zijn verantwoordelijkheid, van alle uit deze verordening voortvloeiende ondersteunende taken. Het programmabureau wordt samengesteld uit personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en wordt met name belast met de volgende taken:

a)

bijstand verlenen bij het opzetten en beheren van een geschikt boekhoudsysteem in overeenstemming met de financiële regeling van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2;

b)

beheren van de in het werkplan opgenomen oproepen en toepassen van de overeenkomsten en besluiten, waaronder de coördinatie daarvan;

c)

de leden en andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 alle informatie en bijstand verlenen die zij nodig hebben voor het vervullen van hun taken, en reageren op hun specifieke verzoeken;

d)

fungeren als het secretariaat van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en alle door de raad van bestuur opgerichte adviesgroepen ondersteunen.

Artikel 11

Stuurgroepen

1.

Er worden stuurgroepen opgericht voor de volgende ITD’s en IADP’s:

a)

IADP Grote passagiersvliegtuigen;

b)

IADP Vliegtuigen voor regionaal verkeer;

c)

IADP Draaivleugelvliegtuigen;

d)

ITD Casco’s;

e)

ITD Motoren;

f)

ITD Systemen.

2.

De stuurgroepen voor de volgende ITD’s van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky blijven bestaan en opereren op grond van de bestaande regels (wat betreft de samenstelling, vergaderingen, taken en het reglement van orde) zoals bepaald op grond van Verordening (EG) nr. 71/2008 totdat de uit die Verordening (EG) nr. 71/2008 voortvloeiende acties worden beëindigd:

a)

ITD Smart-vliegtuig met vaste vleugels

b)

ITD Groen regiovliegtuig

c)

ITD Groen draaivleugelvliegtuig

d)

ITD Systemen voor groen luchtverkeer

e)

ITD Duurzame en groene motoren

f)

ITD Eco-design

3.

Elke stuurgroep bestaat uit:

a)

een voorzitter - een hoge vertegenwoordiger van de leider(s) van de ITD of IADP;

b)

een vertegenwoordiger van elke kernpartner van het ITD of IADP; vertegenwoordigers van de leiders van andere ITD’s of IADP’s mogen ook deelnemen;

c)

een of meer vertegenwoordigers van het programmabureau, aangewezen door de uitvoerend directeur.

4.

Elke stuurgroep komt ten minste eens per drie maanden bijeen. Buitengewone vergaderingen worden bijeengeroepen op verzoek van de voorzitter of van de uitvoerend directeur.

Een vertegenwoordiger van de Commissie kan als waarnemer aan de vergaderingen deelnemen.

Private leden met belang bij de resultaten van het ITD of IADP kunnen worden uitgenodigd.

5.

Elke stuurgroep is verantwoordelijk voor:

a)

sturing van en toezicht op de technische functies van het eigen ITD of IADP en het nemen van beslissingen namens de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 omtrent technische zaken die specifiek zijn voor het betreffende ITD of IADP, conform de subsidieovereenkomsten of -besluiten;

b)

rapportage aan de uitvoerend directeur op basis van door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 vast te stellen rapportage-indicatoren;

c)

de technologie-evaluator alle benodigde gegevens verstrekken in een vorm die wordt overeengekomen met de technologie-evaluator op grond van de voorwaarden van het mandaat dat de raad van bestuur de technologie-evaluator heeft verleend voor de beoordeling;

d)

de gedetailleerde jaarlijkse uitvoeringsplannen voor het ITD of IADP vaststellen in overeenstemming met het werkplan;

e)

voorstellen doen met betrekking tot de inhoud van de oproepen tot het indienen van voorstellen;

f)

adviseren over de inhoud van openbare aanbestedingen die de Gemeenschappelijke Onderneming tezamen en in samenwerking met de betreffende leden doet uitgaan;

g)

de toerbeurt vaststellen voor de vertegenwoordigers van de kernpartners in de raad van bestuur. De besluiten over deze aangelegenheid worden uitsluitend door de vertegenwoordigers van de kernpartners genomen. De vertegenwoordigers van de leiders hebben geen stemrecht;

h)

geschillen binnen het ITD of IADP beslechten;

i)

wijzigingen van de begrotingstoewijzingen binnen het eigen ITD of IADP voorstellen aan de uitvoerend directeur.

6.

Elke stuurgroep stelt zijn eigen reglement van orde vast op grond van een door alle stuurgroepen gebruikt model.

Artikel 12

Technologie-evaluator en andere horizontale activiteiten

1.

Een onafhankelijke technologie-evaluator, in de vorm van een horizontale activiteit, bestaat gedurende de gehele duur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky

De technologie-evaluator wordt belast met de volgende taken:

a)

toezicht houden op en beoordelen van de milieueffecten en maatschappelijke gevolgen van de technologische resultaten die voortvloeien uit afzonderlijke ITD’s en IADP’s voor alle activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming, met name door kwantificering van de verwachte verbeteringen wat betreft de totale geluidsemissies en de uitstoot van broeikasgassen en verontreinigende stoffen in de lucht door de luchtvaartsector in toekomstscenario’s in vergelijking met basisscenario’s;

b)

aan ITD’s en IADP’s feedback geven om optimalisatie van hun prestaties in het licht van hun respectieve doelen en doelstellingen mogelijk te maken;

c)

via de uitvoerend directeur de raad van bestuur gegevens verstrekken over milieueffecten en maatschappelijke gevolgen van de Clean Sky-activiteiten in hun geheel teneinde de raad van bestuur in staat te stellen alle nodige maatregelen te treffen om de voordelen van de Clean Sky-programma’s als geheel te optimaliseren ten opzichte van de doelen en doelstellingen op hoog niveau van de respectieve programma’s;

d)

via de leden, de uitvoerend directeur en andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming regelmatig inlichtingen verstrekken over de gevolgen van de technologische resultaten van de ITD’s en IADP’s.

2.

De uitvoerend directeur vervult het voorzitterschap van het bestuurslichaam van de technologie-evaluator. De samenstelling en het reglement van orde van het comité wordt vastgesteld door de raad van bestuur op grond van een voorstel van de uitvoerend directeur.

3.

Eco-design en Horizontale activiteit kleinschalig luchtvervoer krijgen elk een coördinatiecomité, belast met de coördinatie van hun activiteiten in samenwerking met ITD’s en IADP’s. Het coördinatiecomité wordt voorgezeten door de respectieve leider(s). De samenstelling en het reglement van orde van het comité wordt vastgesteld door de raad van bestuur op grond van een voorstel van de uitvoerend directeur.

Artikel 13

Wetenschappelijk comité

1.

Het wetenschappelijk comité bestaat uit niet meer dan 12 leden. Het kiest een voorzitter uit zijn leden.

2.

Bij de ledensamenstelling van het wetenschappelijk comité wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van wereldwijd erkende deskundigen uit de academische wereld, de industrie en toezichthouders. Gezamenlijk beschikken de leden van het wetenschappelijk comité voor het technische domein over de nodige wetenschappelijke competentie en expertise om de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 aanbevelingen met een wetenschappelijke basis te kunnen verstrekken.

3.

De raad van bestuur stelt de criteria en het selectieproces vast voor de samenstelling van het wetenschappelijk comité en benoemt de leden ervan. De raad van bestuur neemt de door de groep met vertegenwoordigers van de staten voorgestelde potentiële kandidaten in aanmerking.

4.

Het wetenschappelijk comité wordt belast met de volgende taken:

a)

advies uitbrengen over de in de werkplannen op te nemen wetenschappelijke prioriteiten;

b)

advies uitbrengen over de in het jaarlijkse activiteitenverslag beschreven wetenschappelijke prestaties.

5.

Het wetenschappelijk comité komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter.

6.

Het wetenschappelijk comité kan, met instemming van de voorzitter, andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen.

7.

Het wetenschappelijk comité stelt zijn eigen reglement van orde vast.

Artikel 14

Groep met vertegenwoordigers van de staten

1.

De groep met vertegenwoordigers van de staten bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat en één van elk met Horizon 2020 geassocieerd land. De groep kiest een voorzitter en vicevoorzitter uit zijn leden.

2.

De groep met vertegenwoordigers van de staten komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter. De uitvoerend directeur en de voorzitter van de raad van bestuur of hun vertegenwoordigers wonen de vergaderingen bij.

De voorzitter van de groep met vertegenwoordigers van de staten kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale overheden in de Unie en vertegenwoordigers van verenigingen van kmo’s.

3.

De groep met vertegenwoordigers van de staten wordt geraadpleegd en beoordeelt met name informatie en brengt advies uit, over de volgende zaken:

a)

in het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 gemaakte vorderingen bij de verwezenlijking van haar doelstellingen;

b)

actualisering van de strategische richtingbepaling;

c)

de samenhang met Horizon 2020;

d)

werkplannen;

e)

betrokkenheid van kmo’s.

4.

De groep met vertegenwoordigers van de staten verstrekt tevens informatie aan en vormt een contactpunt met de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 in verband met de volgende zaken:

a)

de status van relevante nationale of regionale onderzoeks- en innovatieprogramma’s en de identificatie van mogelijke samenwerkingsgebieden, met inbegrip van de invoering van luchtvaarttechnologieën;

b)

specifieke maatregelen op nationaal of regionaal niveau betreffende evenementen voor verspreiding van informatie, gerichte technische workshops en activiteiten op het gebied van communicatie.

5.

De groep met vertegenwoordigers van de staten kan op eigen initiatief de raad van bestuur aanbevelingen of voorstellen doen op het gebied van technische, bestuurlijke en financiële onderwerpen of jaarplannen, met name wanneer deze onderwerpen gevolgen hebben voor nationale of regionale belangen.

De raad van bestuur informeert onverwijld de groep met vertegenwoordigers van de staten over het gevolg dat het aan die aanbevelingen of voorstellen heeft gegeven, en als het er geen gevolg aan heeft gegeven, geeft het daarvoor de reden aan.

6.

De groep met vertegenwoordigers van de staten ontvangt regelmatig informatie, onder meer over de deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 gefinancierde acties, over het resultaat van elke oproep en projectuitvoering, over synergieën met andere relevante Unie-programma’s en over de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

7.

De groep met vertegenwoordigers van de staten stelt zijn eigen reglement van orde vast.

Artikel 15

Financieringsbronnen

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 wordt gezamenlijk gefinancierd door de Unie en de private leden en hun geassocieerde entiteiten, door middel van in tranches uitbetaalde bijdragen en van bijdragen die bestaan uit de door hen opgelopen kosten bij de uitvoering van acties onder contract die niet door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 worden vergoed.

2.

De administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 mogen niet meer dan 78 000 000 EUR bedragen en worden betaald uit financiële bijdragen die op jaarbasis gelijkelijk worden verdeeld over de Unie en de private leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2. Indien een deel van de bijdrage voor administratieve kosten niet wordt gebruikt, kan dit ter beschikking worden gesteld om de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 te betalen.

3.

De operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 worden als volgt betaald:

a)

een financiële bijdrage van de Unie;

b)

bijdragen in natura van de leiders en kernpartners en hun geassocieerde entiteiten, bestaande uit de door hen opgelopen kosten bij de uitvoering van acties onder contract minus de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en alle andere bijdragen van de Unie aan die kosten.

4.

De middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 die op haar begroting worden opgevoerd, bestaan uit de volgende bijdragen:

a)

de financiële bijdragen van leden aan de administratieve kosten;

b)

de financiële bijdrage van de Unie aan de exploitatiekosten;

c)

alle door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 gegenereerde inkomsten;

d)

alle andere financiële bijdragen, middelen en inkomsten.

Interesten op door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 van haar leden ontvangen bijdragen gelden als inkomsten.

5.

Alle middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 en haar activiteiten worden besteed aan de in artikel 2 van deze verordening vastgelegde doelstellingen.

6.

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 is eigenaar van alle activa die in het kader van de verwezenlijking van haar doelstellingen door haar worden gegenereerd of aan haar worden overgedragen.

7.

Behalve bij ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 geeft dit, indien de inkomsten de uitgaven overschrijden, geen aanleiding tot betalingen aan de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

Artikel 16

Toewijzing van de bijdrage van de Unie

1.

De voor operationele kosten bestemde bijdrage van de Unie wordt als volgt toegewezen:

a)

tot 40 % van de totale financiering door de Unie wordt toegewezen aan leiders en hun deelnemende geassocieerde leden;

b)

tot 30 % van de totale financiering door de Unie wordt toegewezen aan kernpartners en hun deelnemende geassocieerde leden;

c)

ten minste 30 % van de totale financiering door de Unie wordt toegewezen door middel van vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen en openbare aanbestedingen. Er wordt in het bijzonder gelet op een toereikende deelname van kmo’s.

2.

Financiering uit hoofde van lid 1 wordt toegewezen na evaluatie van de voorstellen door onafhankelijke deskundigen.

3.

Bijlage III bij deze verordening bevat een indicatieve opsplitsing van de toewijzing van de bijdrage van de Unie aan de ITD’s, IADP’s en TA’s.

Artikel 17

Financiële verbintenissen

1.

De financiële verbintenissen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 mogen het bedrag van de beschikbare of door haar leden voor haar begroting vastgelegde financiële middelen niet overschrijden.

2.

Vastleggingen in de begroting kunnen in jaarlijkse tranches worden opgedeeld. Bij de vastlegging van de jaarlijkse tranches houden de Commissie en de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 ieder jaar rekening met de voortgang van de projecten of projectfasen waarvoor financiële bijstand is toegekend, met de geraamde behoeften en met de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen.

Het indicatieve tijdschema voor de vastlegging van de jaarlijkse tranches wordt aan de betrokken ontvangers van financiering van de Unie meegedeeld.

Artikel 18

Begrotingsjaar

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.

Artikel 19

Operationele en financiële planning

1.

De uitvoerend directeur legt de raad van bestuur ter goedkeuring een ontwerp voor het meerjarige of jaarlijkse werkplan voor, met inbegrip van een gedetailleerd plan voor de onderzoeks- en innovatieactiviteiten, de administratieve werkzaamheden en de bijbehorende ramingen van de uitgaven. In het ontwerpwerkplan wordt tevens de geraamde waarde van de overeenkomstig artikel 15, lid 3, onder b), van de statuten te leveren bijdragen vermeld.

2.

Het werkplan wordt aan het einde van het jaar vóór de uitvoering ervan goedgekeurd. Het werkplan wordt voor het publiek toegankelijk gemaakt.

3.

De uitvoerend directeur stelt de jaarlijkse ontwerpbegroting voor het volgende jaar op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

4.

De jaarlijkse begroting voor een bepaald jaar wordt aan het einde van het daaraan voorafgaande jaar door de raad van bestuur goedgekeurd.

5.

De jaarlijkse begroting wordt aangepast aan de hoogte van de financiële bijdrage van de Unie die in de begroting van de Unie is vastgesteld.

Artikel 20

Operationele en financiële verslaglegging

1.

De uitvoerend directeur doet jaarlijks verslag aan de raad van bestuur over de uitvoering van de taken van de uitvoerend directeur overeenkomstig de financiële regeling van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

Binnen twee maanden na de sluiting van elk begrotingsjaar legt de uitvoerend directeur de raad van bestuur ter goedkeuring een jaarlijks activiteitenverslag voor over de door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 in het voorafgaande kalenderjaar gemaakte vorderingen, met name in verhouding tot het jaarwerkplan voor dat jaar. Dit jaarlijks activiteitenverslag bevat onder meer informatie over de volgende zaken:

a)

onderzoek, innovatie en andere uitgevoerde acties en de daarmee verband houdende uitgaven;

b)

de ingediende acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder kmo’s, en per land;

c)

de voor financiering aangewezen acties, met inbegrip van een opsplitsing per soort deelnemer, waaronder kmo’s, en per land, met vermelding van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 aan de afzonderlijke deelnemers en acties.

2.

Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijkse activiteitenverslag publiek toegankelijk gemaakt.

3.

Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 de voorlopige rekeningen in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar stuurt de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 het verslag over het begrotings- en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 maakt de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 op en legt de uitvoerend directeur deze ter fine van advies aan de raad van bestuur voor.

De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

Uiterlijk op 1 juli van het volgende begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zendt de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen, samen met het advies van de raad van bestuur, toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De uitvoerend directeur verstrekt de Rekenkamer een antwoord als reactie op de door haar in het kader van haar jaarverslag geformuleerde opmerkingen, en zulks uiterlijk op 30 september. De uitvoerend directeur legt dat antwoord tevens voor aan de raad van bestuur.

De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 21

Interne controle

De interne controleur van de Commissie oefent jegens de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 dezelfde bevoegdheden uit als jegens de Commissie.

Artikel 22

Aansprakelijkheid van leden en verzekering

1.

De financiële aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 is beperkt tot de reeds door hen betaalde bijdragen aan de administratieve kosten.

2.

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 sluit de nodige verzekeringen af en houdt deze aan.

Artikel 23

Belangenconflicten

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, haar organen en haar personeel vermijden elk belangenconflict bij de uitvoering van hun activiteiten.

2.

De raad van bestuur neemt ter voorkoming en beheersing van belangenconflicten regels aan die van toepassing zijn op leden, organen en personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2. Deze regels omvatten bepalingen ter voorkoming van belangenconflicten met betrekking tot de vertegenwoordigers van de leden die zitting hebben in de raad van bestuur.

Artikel 24

Ontbinding

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 wordt ontbonden aan het einde van de in artikel 1 van deze verordening omschreven periode.

2.

In aanvulling op lid 1, wordt de ontbindingsprocedure automatisch in werking gesteld als de Unie dan wel alle private leden zich terugtrekt/terugtrekken uit de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.

3.

Voor de uitvoering van de procedure tot ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 benoemt de raad van bestuur een of meer vereffenaars die handelen volgens de door de raad van bestuur verstrekte instructies.

4.

Wanneer de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 wordt ontbonden, worden haar activa gebruikt ter voldoening van haar verplichtingen en voor de uitgaven in verband met haar ontbinding. Een eventueel overschot wordt op het moment van de ontbinding verdeeld over de leden in verhouding tot hun financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2. Een eventueel overschot dat de Unie toevalt, wordt teruggeboekt naar de begroting van de Unie.

5.

Er wordt een ad-hocprocedure ingesteld om een passende afwikkeling te verzekeren van alle door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 gesloten overeenkomsten of genomen besluiten, alsmede van alle aanbestedingscontracten met een langere duur dan de duur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2.


(1)  Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR) (PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1).


BIJLAGE II

PRIVATE LEDEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING CLEAN SKY 2

1.   LEIDERS:

1.

AgustaWestland SpA en AgustaWestland Limited

2.

Airbus SAS

3.

Alenia Aermacchi SpA

4.

Dassault Aviation SA

5.

Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt (DLR) e.V.

6.

EADS-CASA

7.

Airbus Helicopters SAS

8.

Evektor

9.

Fraunhofer Gesellschaft zur Förderung der angewandten Forschung e.V

10.

Liebherr-Aerospace Lindenberg GmbH

11.

MTU Aero Engines AG

12.

Piaggio Aero Industries

13.

Rolls-Royce Plc.

14.

SAAB AB

15.

Safran SA

16.

Thales Avionics SAS

2.   GEASSOCIEERDE LEDEN

Lijst van geassocieerde leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 op grond van Verordening (EG) nr. 71/2008 die uit hoofde van deze verordening ook leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 zijn tot de voltooiing van hun uit hoofde van Verordening (EG) nr. 71/2008 ingeleide acties (1).

1.

LMS International NV

2.

Micromega Dynamics

3.

EPFL Ecole Polytechnique Lausanne

4.

ETH Zurich

5.

Huntsman Advanced Materials

6.

RUAG Schweiz AG

7.

University of Applied Sciences NW Switzerland (FHNW)

8.

DIEHL Aerospace

9.

DLR

10.

EADS Deutschland GmbH

11.

HADEG Recycling GmbH

12.

MTU Aero Engines

13.

Aeronova Aerospace SAU

14.

Aeronova Engineering Solutions

15.

Aeronova Manufacturing Engineering

16.

ITP

17.

EADS France

18.

ONERA

19.

Zodiac ECE

20.

Zodiac Intertechnique

21.

Zodiac Aerazur

22.

HAI

23.

IAI

24.

Aerosoft

25.

Avio

26.

CIRA

27.

CSM

28.

DEMA

29.

FOX BIT

30.

IMAST

31.

Piaggio Aero Industries

32.

Politecnico di Torino

33.

Università degli Studi Di Napoli „Federico II” Polo delle Scienze e della Tecnologia

34.

Selex ES

35.

SICAMB SPA

36.

Università di Bologna

37.

Università degli Studi di Pisa

38.

ATR

39.

ELSIS

40.

University of Malta

41.

Aeronamic

42.

Airborne Technology Centre

43.

KIN Machinebouw bv

44.

Eurocarbon

45.

Fokker Aerostructures bv (2)

46.

Fokker Elmo

47.

Green Systems for Aircraft Foundation (GSAF)

48.

Igor Stichting IGOR

49.

Microflown Technologies

50.

NLR

51.

Stichting NL Cluster for ED

52.

Stichting NL Cluster for SFWA

53.

Sergem Engineering

54.

GKN Aerospace Norway (3)

55.

TU Delft

56.

Universiteit Twente

57.

PZL — Świdnik

58.

Avioane Craiova

59.

INCAS

60.

Romaero

61.

Straero

62.

GKN Aerospace Sweden AB (4)

63.

CYTEC (5)

64.

Cranfield University

65.

QinetiQ

66.

University of Nottingham


(1)  Deze lijst is gebaseerd op bijlage II bij Verordening (EG) nr. 71/2008, bijgewerkt op grond van de bestaande, door de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky ondertekende subsidieovereenkomsten.

(2)  Voorheen Stork Aerospace

(3)  Voorheen Volvo Aero Norge AS

(4)  Voorheen Volvo Aero Corporation.

(5)  Voorheen UMECO Structural Materials (DERBY) Limited; voorheen Advanced Composites Group (ACG).


BIJLAGE III

INDICATIEVE TOEWIJZING VAN BIJDRAGEN VAN DE UNIE AAN ITD’S/IADP’S/TA’S

 

100 %

IADP’s

Grote passagiersvliegtuigen

32 %

Vliegtuigen voor regionaal verkeer

6 %

Hefschroefvliegtuigen

12 %

ITD’s

Casco’s

19 %

Motoren

17 %

Systemen

14 %

Horizontale activiteiten

Technologie-evaluator

1 % van de bovengenoemde IADP/ITD-waarden

Horizontale activiteit Eco-design

2 % van de bovengenoemde IADP/ITD-waarden

Horizontale activiteit kleinschalig luchtvervoer

4 % van de bovengenoemde IADP/ITD-waarden


7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/108


VERORDENING (EU) Nr. 559/2014 VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 187 en 188, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Publiek-private partnerschappen in de vorm van gezamenlijke technologie-initiatieven werden voor het eerst mogelijk gemaakt door Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

(2)

In Beschikking 2006/971/EG van de Raad (3) werden specifieke publiek-private partnerschappen aangeduid die moeten worden ondersteund, waaronder een publiek-privaat partnerschap op het specifieke gebied van het gezamenlijke technologie-initiatief voor brandstofcellen en waterstof.

(3)

De mededeling van de Commissie met als titel „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (de „Europa 2020-strategie”), onderschreven door het Europees Parlement en de Raad, benadrukt dat gunstige voorwaarden voor investeringen in kennis en innovatie moeten worden ontwikkeld teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei in de Unie te verwezenlijken.

(4)

Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) („Horizon 2020”) beoogt een groter effect met betrekking tot onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door financiering uit hoofde van Horizon 2020 en uit de private sector te combineren in publiek-private partnerschappen voor kerngebieden waarop onderzoek en innovatie die kunnen bijdragen aan de bredere concurrentiedoelstellingen van de Unie, het aantrekken van particuliere investeringen en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Deze partnerschappen dienen gebaseerd te zijn op een langetermijnbetrokkenheid, waarbij sprake is van een evenwichtige bijdrage door alle partners, verantwoording schuldig te zijn voor het halen van hun doelstellingen en moeten worden afgestemd op de strategische doelstellingen van de Unie op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het beheer en de werking van deze partnerschappen moeten open, transparant, effectief en efficiënt zijn, en moeten een brede reeks belanghebbenden die op hun specifieke gebieden actief zijn, de gelegenheid bieden deel te nemen. In overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1291/2013, kan de betrokkenheid van de Unie bij die publiek-private partnerschappen de vorm aannemen van financiële bijdragen aan gemeenschappelijke ondernemingen die op basis van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) uit hoofde van Besluit nr. 1982/2006/EG zijn opgericht.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Besluit 2013/743/EU van de Raad (5) dienen de krachtens Besluit nr. 1982/2006/EG opgerichte gemeenschappelijke ondernemingen verdere ondersteuning te krijgen onder de voorwaarden omschreven in Besluit 2013/743/EU.

(6)

De Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof (hierna: FCH — Fuel Cells and Hydrogen) die is opgericht bij Verordening (EG) nr. 521/2008 van de Raad (6) heeft aangetoond dat waterstof als schone energiedrager en brandstofcellen als energieomzetters mogelijkheden bieden voor de ontwikkeling van schone systemen die de uitstoot beperken, de energiezekerheid versterken en de economie stimuleren. De tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH vermeld in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s met als titel „Partnerschappen in onderzoek en innovatie”, heeft aangetoond dat de gemeenschappelijke onderneming goede diensten heeft bewezen als platform voor het smeden van een sterk partnerschap, het aantrekken van publieke en private financiering en het vergroten van de betrokkenheid van het bedrijfsleven, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s, elders ook aangeduid als het midden- en kleinbedrijf/mkb). Die evolutie heeft eveneens een intensivering van de activiteiten rond de productie, opslag en distributie van waterstof aanbevolen, hetgeen dan ook in de nieuwe doelstellingen is opgenomen. Daarom moet de ondersteuning van het onderzoeksgebied van de gemeenschappelijke onderneming worden voortgezet om een portefeuille van schone, efficiënte en betaalbare oplossingen te ontwikkelen totdat deze rijp zijn voor marktintroductie.

(7)

Daartoe, moet een nieuwe gemeenschappelijke onderneming in uitvoering van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake brandstofcellen en waterstof (de „Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2”) worden opgericht en moet deze de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof vervangen en opvolgen.

(8)

Bij het voortzetten van de ondersteuning van het onderzoeksprogramma inzake brandstofcellen en waterstof moet tevens rekening worden gehouden met de ervaring die is opgedaan bij de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH, met inbegrip van de resultaten van de eerste tussentijdse evaluatie van de Commissie en de resultaten van de raadpleging van belanghebbenden. Die doorlopende ondersteuning dient te worden tenuitvoergelegd door gebruik van een structuur en van regels die geschikter zijn voor het doel ervan, zodat de efficiëntie toeneemt en vereenvoudiging wordt bewerkstelligd. Hiertoe moet de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 specifiek op haar behoeften aansluitende financiële regels vaststellen, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(9)

De andere leden dan de Unie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH hebben zich schriftelijk akkoord verklaard de onderzoeksactiviteiten in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH uit te voeren binnen een structuur die is aangepast aan de aard van een publiek-privaat partnerschap. De andere leden dan de Unie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 worden geacht de in de bijlage bij deze verordening omschreven statuten te onderschrijven door middel van een instemmingsbrief.

(10)

Voor de verwezenlijking van haar doelstellingen moet de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies, financiële bijstand bieden, aan deelnemers na openbare en vergelijkende uitnodigingen tot het indienen van voorstellen.

(11)

Bijdragen van de andere leden dan de Unie en hun samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten mogen niet uitsluitend beperkt zijn tot de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en tot de medefinanciering die vereist is voor het uitvoeren van onderzoeks- en innovatieactiviteiten die steun krijgen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2. Hun bijdragen moeten ook betrekking hebben op door de andere leden dan de Unie of hun samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten te ondernemen aanvullende activiteiten zoals omschreven in een aanvullendeactiviteitenplan. Om een goed overzicht van de hefboomwerking te verkrijgen moeten die aanvullende activiteiten een bijdrage vertegenwoordigen aan het bredere gezamenlijke technologie-initiatief brandstofcellen en waterstof.

(12)

Iedere in aanmerking komende instantie kan als deelnemer of coördinator bij de geselecteerde projecten worden betrokken. Naargelang de specifieke behoeften van het beleid of de aard en de doelstelling van de actie als bepaald in het werkplan, kan worden verlangd dat de deelnemers samenstellende entiteiten van een ander lid dan de Unie zijn overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(13)

De specifieke kenmerken van de brandstofcel- en waterstofsector, met name dat het om een sector gaat die nog in de kinderschoenen staat, waarvan de investeringen nog geen duidelijk rendement opleveren en waarvan de belangrijkste voordelen van maatschappelijke aard zijn, rechtvaardigen dat de bijdrage van de Unie hoger is dan de bijdrage van de andere leden dan de Unie. Om een bredere representativiteit van de groeperingen die lid zijn van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 te bevorderen en de deelname van nieuwe samenstellende entiteiten aan het gezamenlijke technologie-initiatief te ondersteunen, moet de bijdrage van de Unie in twee tranches worden verdeeld, waarvan de tweede afhankelijk moet worden gemaakt van aanvullende verbintenissen, met name van nieuwe samenstellende entiteiten.

(14)

Bij de beoordeling van het algehele effect van het gezamenlijke technologie-initiatief brandstofcellen en waterstof zal rekening worden gehouden met de investeringen van alle andere juridische entiteiten dan de Unie die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gezamenlijke technologie-initiatief brandstofcellen en waterstof. De kosten die alle juridische entiteiten hebben gemaakt inzake aanvullende activiteiten buiten het werkplan van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 welke bijdragen tot de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 moeten worden gedeclareerd bij de ondertekening van subsidieovereenkomsten. Deze algemene investeringen in het gezamenlijke technologie-initiatief brandstofcellen en waterstof zullen naar verwacht ten minste 665 000 000 EUR bedragen.

(15)

Deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gefinancierde acties onder contract moet voldoen aan Verordening (EU) nr. 1290/2013. De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dient er voorts voor te zorgen dat deze regels op basis van door de Commissie vastgestelde relevante maatregelen consequent worden toegepast.

(16)

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 moet ook gebruikmaken van de elektronische middelen die door de Commissie worden beheerd, teneinde openheid en transparantie te waarborgen en deelname te vergemakkelijken. De door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gedane oproepen tot het indienen van voorstellen dienen ook op het centraal deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020 te worden bekendgemaakt. Voorts moeten relevante gegevens over onder meer voorstellen, aanvragers, subsidies en deelnemers door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 ter beschikking worden gesteld opdat zij in de door de Commissie beheerde elektronische verslagleggings- en verspreidingssystemen kunnen worden opgenomen, in een gepast formaat en volgens de periodiciteit overeenkomstig de verslagleggingsverplichtingen van de Commissie.

(17)

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dient rekening te houden met de OESO-definities met betrekking tot de niveaus van technische paraatheid in de classificatie van technologisch onderzoek, productontwikkeling en demonstratieactiviteiten.

(18)

De financiële bijdrage van de Unie moet worden beheerd volgens het beginsel van goed financieel beheer en de toepasselijke regels voor indirect beheer van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (9).

(19)

Ten behoeve van de vereenvoudiging dienen de administratieve lasten voor alle partijen te worden verminderd. Dubbele audits en onevenredige hoeveelheden documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Audits bij ontvangers van financiering van de Unie uit hoofde van deze verordening moeten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013 worden uitgevoerd.

(20)

De financiële belangen van de Unie en van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie en opsporing van en het onderzoek naar onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen en, indiennodig, het opleggen van administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(21)

De interne auditor van de Commissie dient ten aanzien van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dezelfde bevoegdheden uit te oefenen als ten aanzien van de Commissie.

(22)

Gezien de specifieke aard en de huidige status van gemeenschappelijke ondernemingen en teneinde de continuïteit met het Zevende kaderprogramma te bewaren moet op gemeenschappelijke ondernemingen een afzonderlijke kwijting van toepassing blijven. In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 dient de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad te worden verleend. De in artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vervatte verslagleggingsvereisten gelden derhalve niet voor de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 maar zij moeten zoveel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met de verslagleggingsvereisten voor organen als bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Het controleren van de rekeningen en van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen dient door de Rekenkamer te worden verricht.

(23)

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dient op een open en transparante manier te functioneren door alle relevante informatie tijdig aan haar bevoegde organen te verstrekken en haar activiteiten, waaronder informatie- en verspreidingsactiviteiten, bij het bredere publiek te bevorderen. Het reglement van orde van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 moet openbaar worden gemaakt.

(24)

Horizon 2020 dient bij te dragen aan het dichten van de kloof tussen onderzoek en innovatie binnen de Unie door het bevorderen van synergiën met de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESIF). Daarom moet de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 streven naar een nauwe wisselwerking met de ESIF te ontwikkelen, welke specifiek kan bijdragen tot het versterken van de plaatselijke, de regionale en de nationale onderzoeks- en innovatiecapaciteiten in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en doordachte maatregelen op het gebied van specialisatie kunnen ondersteunen.

(25)

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 was opgericht voor een periode die liep tot en met 31 december 2017. De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 moet verder steun verlenen aan het onderzoeksprogramma voor brandstofcellen en waterstof door uitvoering te geven aan de resterende acties uit hoofde van Verordening (EG) nr. 521/2008 en in overeenstemming met diezelfde verordening. De overgang van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH naar de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 moet worden afgestemd op en gesynchroniseerd met de overgang van het zevende kaderprogramma naar Horizon 2020 om ervoor te zorgen dat de voor onderzoek beschikbare financiering optimaal wordt besteed. In het belang van de rechtszekerheid en de duidelijkheid moet Verordening (EG) nr. 521/2008 derhalve worden ingetrokken en moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld.

(26)

Gezien het doel van Horizon 2020, namelijk meer eenvoud en samenhang, moeten alle oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Gemeenschappelijke Verordening FCH 2 de looptijd van Horizon 2020 in acht nemen.

(27)

Daar de doelstelling van deze verordening, met name het oprichten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 teneinde het industriële onderzoek en innovatie te versterken over de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het voorkomen van duplicering, het behouden van de kritische massa en het waarborgen van een optimale benutting van de overheidsfinanciering, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

1.   Voor de uitvoering van het gezamenlijke technologie-initiatief inzake brandstofcellen en waterstof wordt een gemeenschappelijke onderneming in de zin van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna de „Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2”) opgericht voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2024. Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 moeten oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 uiterlijk op 31 december 2020 geopend worden. In naar behoren gemotiveerde gevallen, kunnen voorstellen worden geopend tot en met 31 december 2021.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 vervangt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH als opgericht bij Verordening (EG) nr. 521/2008, en volgt deze op.

3.   De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 vormt een orgaan waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd als bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 heeft rechtspersoonlijkheid. In elke lidstaat bezit zij de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. De gemeenschappelijke onderneming kan met name roerend en onroerend goederen verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

5.   De zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 bevindt zich in Brussel, België.

6.   De statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 zijn in de bijlage opgenomen.

Artikel 2

Doelstellingen

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 heeft de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen aan de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1291/2013 en in het bijzonder de uitdaging van zekere, schone en efficiënte energie en de uitdaging van slim, groen en geïntegreerd vervoer onder deel III van bijlage I bij Besluit 2013/743/EU;

b)

bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het gezamenlijke technologie-initiatief inzake brandstofcellen en waterstof, door de ontwikkeling van een sterke, duurzame en mondiaal concurrerende brandstofcel- en waterstofsector in de Unie.

2.   Zij moet met name:

a)

de productiekosten van brandstofcelsystemen voor vervoerstoepassingen terugdringen en de levensduur ervan verlengen tot niveaus die kunnen concurreren met conventionele technologieën;

b)

zorgen voor een verhoging van de elektrische efficiëntie en de duurzaamheid van de verschillende soorten brandstofcellen die worden gebruikt voor de elektriciteitsproductie, tot niveaus die kunnen concurreren met conventionele technologieën, terwijl de kosten verlagen;

c)

de energie-efficiëntie van het produceren van waterstof uit hoofdzakelijk elektrolyse van water en hernieuwbare bronnen verhogen en tegelijk de exploitatiekosten en de kapitaalkosten terugdringen, zodat het waterstofproductiesysteem en de conversie met behulp van het brandstofcelsysteem als gecombineerd systeem kunnen concurreren met de op de markt beschikbare alternatieven voor elektriciteitsproductie;

d)

op grote schaal de uitvoerbaarheid demonstreren van het gebruik van waterstof ter ondersteuning van de integratie van hernieuwbare energiebronnen in de energiesystemen, onder meer door het gebruik ervan als concurrerend opslagmedium voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen;

e)

het gebruik terugdringen van de door de EU gedefinieerde „kritieke grondstoffen”, bijvoorbeeld door middel van grondstoffen die platinumvrij zijn of die een laag platinumgehalte hebben en door zeldzame aardmetalen te recycleren of het gebruik ervan terug te dringen of te vermijden.

Artikel 3

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratiekosten en de exploitatiekosten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 bedraagt hoogstens 665 000 000 EUR en is als volgt samengesteld:

a)

hoogstens 570 000 000 EUR correspondeert met de door de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, of hun samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten overeenkomstig artikel 4, lid 1, vastgelegde bijdrage;

b)

hoogstens 95 000 000 EUR correspondeert met een door de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, of hun samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten overeenkomstig artikel 4, lid 1, eventuele aanvullende bijdrage die boven het in artikel 4, lid 1, gespecificeerde minimumbedrag wordt vastgelegd.

De financiële bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten in de algemene begroting van de Unie gereserveerd voor het specifieke programma van Horizon 2020 voor de uitvoering van Horizon 2020 overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), iv), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voor organen als bedoeld in artikel 209 van die verordening.

2.   De regelingen betreffende de financiële bijdrage van de Unie worden vastgelegd in een delegatieovereenkomst en jaarlijkse overeenkomsten betreffende de overdracht van middelen, die worden gesloten tussen de Commissie, namens de Unie, en de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

3.   De in lid 2 van dit artikel bedoelde delegatieovereenkomst heeft betrekking op de aspecten vastgelegd in artikel 58, lid 3, en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en in artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012, alsmede onder meer op de volgende zaken:

a)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wat betreft de relevante prestatie-indicatoren als bedoeld in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wat betreft de voortgangscontrole als bedoeld in bijlage III bij Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren in verband met het functioneren van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2;

d)

de regeling betreffende de verstrekking van de gegevens die nodig zijn om te waarborgen dat de Commissie kan voldoen aan haar verspreidings- en verslagleggingsverplichtingen, onder meer op het centraal deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

e)

voorzieningen waardoor de door Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gedane oproepen tot het indienen van voorstellen ook op het centraal deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020 bekend kunnen worden gemaakt;

f)

het gebruik van en de veranderingen in personele middelen, met name aanwerving per functiegroep, rang en categorie, de procedure voor herclassificatie en eventuele wijzigingen van het aantal personeelsleden.

Artikel 4

Bijdragen van andere leden dan de Unie

1.   De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dan de Unie dragen gedurende de in artikel 1 bepaalde periode in totaal ten minste 380 000 000 EUR bij of zorgen ervoor dat hun samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten deze bijdrage verstrekken.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrage bestaat uit het volgende:

a)

bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 als bepaald in artikel 13, lid 2, en artikel 13, lid 3, onder b), van de in de bijlage opgenomen statuten;

b)

bijdragen in natura van ten minste 285 000 000 EUR gedurende de in artikel 1 bepaalde periode door de andere leden dan de Unie of hun samenstellende entiteiten of hun gelieerde entiteiten, bestaande uit de door hen gemaakte kosten bij het uitvoeren van aanvullende activiteiten buiten het werkplan van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 die bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het gezamenlijke technologie-initiatief FCH. Die kosten kunnen overeenkomstig de toepasselijke regels en procedures door andere financieringsprogramma’s van de Unie worden gedragen. In dergelijke gevallen komt de financiering van de Unie niet in de plaats van de bijdragen in natura van de andere leden dan de Unie of hun samenstellende entiteiten of hun gelieerde entiteiten.

De onder b) van dit lid bedoelde kosten komen niet in aanmerking voor financiële steun van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2. De dienovereenkomstige activiteiten worden vermeld in een jaarlijks aanvullend-activiteitenplan waarin de geraamde waarde van die bijdragen wordt aangegeven.

3.   De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dan de Unie brengen jaarlijks uiterlijk op 31 januari verslag uit aan de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 over de waarde van de in lid 2 bedoelde bijdragen die in elk van de voorgaande begrotingsjaren zijn verstrekt.

4.   Voor de raming van de bijdragen genoemd in lid 2, onder b), van dit artikel en artikel 13, lid 3, onder b), van de in de bijlage opgenomen statuten worden de kosten bepaald overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de betrokken entiteiten, overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in het land waar de entiteit is gevestigd en conform de vigerende internationale boekhoudkundige normen of internationale normen voor financiële verslaglegging (IFRS). De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke externe auditor aangewezen door de betrokken entiteit. Als de certificering enige onzekerheid laat, kan de ramingsmethode door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 worden gecontroleerd. In het kader van deze verordening worden de kosten van bijkomende activiteiten niet door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 of enig ander Unie-orgaan gecontroleerd.

5.   De Commissie kan overgaan tot het beëindigen, evenredig verlagen of schorsen van de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dan wel tot het inleiden van de in artikel 21, lid 2, van de statuten ontbindingsprocedure indien de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, of hun samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten de in lid 2 van dit artikel bedoelde bijdragen niet verstrekken, slechts gedeeltelijk verstrekken of te laat verstrekken. De beslissing van de Commissie belet niet dat de subsidiabele kosten worden terugbetaald die de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, op het tijdstip van de kennisgeving van de beslissing waarbij de bijdrage van de Unie wordt beëindigd, evenredig wordt verlaagd of geschorst aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 ter kennis is gebracht.

Artikel 5

Financiële regeling

Onverminderd artikel 12 van deze verordening, stelt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 specifieke financiële regels vast overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie (10).

Artikel 6

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zoals vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (11) (hierna „het statuut” en de „regeling (die van toepassing is op de andere personeelsleden)”) en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld met het doel dit statuut en deze regeling toe te passen, zijn van toepassing op het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

2.   De raad van bestuur oefent met betrekking tot het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 de bevoegdheden tot aanstelling uit die krachtens het statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en de bevoegdheden die krachtens de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn toegekend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag (hierna „de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”).

Overeenkomstig artikel 110 van het statuut kan de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het statuut en op basis van artikel 6 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit aannemen om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt subdelegeren.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en elke daaropvolgende door hem verleende subdelegatie van die bevoegdheden tijdelijk te schorsen. In dergelijke gevallen, oefent de raad van bestuur de bevoegdheden tot aanstelling zelf uit of delegeert zij deze aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dan de uitvoerend directeur.

3.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het statuut passende regels aan ter uitvoering van het statuut en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

4.   De personele middelen worden bepaald in de personeelsformatie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang alsmede het aantal arbeidscontractanten wordt vermeld uitgedrukt in voltijdequivalenten, in overeenstemming met de jaarbegroting van de gemeenschappelijke onderneming.

5.   Het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 bestaat uit tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten.

6.   Alle personeelskosten komen ten laste van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

Artikel 7

Gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 kan gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs inzetten die niet in dienst zijn bij de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2. Het aantal gedetacheerde nationale deskundigen uitgedrukt in voltijdequivalenten wordt toegevoegd aan de in artikel 6, lid 4, bedoelde informatie over het personeel, in overeenstemming met de jaarbegroting.

2.   De raad van bestuur neemt een besluit aan betreffende de regels voor detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en de inzet van stagiairs.

Artikel 8

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is van toepassing op de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en haar personeel.

Artikel 9

Aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2

1.   De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wordt geregeld door de toepasselijke contractuele bepalingen en door de wetgeving die van toepassing is op de overeenkomst, het besluit of het contract in kwestie.

2.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die haar personeel bij de uitoefening van zijn taken heeft veroorzaakt.

3.   Alle betalingen door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in verband met de aansprakelijkheid, bedoeld in de leden 1 of 2, en de daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en worden gedekt door de middelen van de gemeenschappelijk onderneming FCH 2.

4.   Alleen de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 kan op haar verplichtingen worden aangesproken.

Artikel 10

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en toepasselijk recht

1.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen:

a)

ingevolge alle arbitragebedingen in door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gesloten overeenkomsten, of contracten, of in de besluiten ervan;

b)

in geschillen over vergoeding van schade die het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 veroorzaakt bij de uitoefening van zijn taken;

c)

bij elk geschil tussen de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en haar personeel binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgelegd in het statuut van de ambtenaren en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   In alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of andere rechtshandelingen van de Unie zijn geregeld, is het recht van toepassing van de staat waar de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 zich bevindt.

Artikel 11

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 30 juni 2017 verricht de Commissie, met hulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, waarbij met name de volgende elementen worden beoordeeld: het niveau van deelname en bijdragen aan de acties onder contract door zowel de samenstellende entiteiten van de andere leden dan de Unie of gelieerde entiteiten als andere juridische entiteiten. De Commissie stelt een verslag op over die evaluatie en neemt daarin onder meer haar conclusies en opmerkingen op. De Commissie zendt dat verslag uiterlijk op 31 december 2017 aan het Europees Parlement en aan de Raad. Met de resultaten van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wordt rekening gehouden bij de diepgaande beoordeling en de tussentijdse evaluatie als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

2.   Op grond van de conclusies van de in lid 1 van dit artikel bedoelde tussentijdse evaluatie kan de Commissie handelen in overeenstemming met artikel 4, lid 5, of andere passende maatregelen treffen.

3.   Binnen zes maanden na de ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, maar niet meer dan twee jaar na de inleiding van de in artikel 21 van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure, verricht de Commissie een eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2. De resultaten van deze eindevaluatie worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

Artikel 12

Kwijting

In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wordt voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 kwijting verleend door het Europees Parlement, zulks op aanbeveling van de Raad overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

Artikel 13

Audits achteraf

1.   Audits achteraf van uitgaven aan acties onder contract worden door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 uitgevoerd als onderdeel van de acties onder contract van Horizon 2020.

2.   De Commissie kan besluiten om de in lid 1 van dit artikel bedoelde audits zelf uit te voeren. In dergelijke gevallen volgt zij de toepasselijke procedures, in het bijzonder de bepalingen in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, Verordening (EU) nr. 1290/2013 en Verordening (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de leden

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 verleent het personeel van de Commissie en andere door de Commissie of de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot haar terreinen en gebouwen alsmede tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die nodig is voor het uitvoeren van hun audits.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (12) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een overeenkomst, een besluit of een contract dat krachtens deze verordening wordt gefinancierd.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 worden in contracten, overeenkomsten en besluiten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening bepalingen opgenomen waardoor de Commissie, de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk worden gerechtigd tot het uitvoeren van dergelijke audits en onderzoeken, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 waakt er, door het uitvoeren of laten uitvoeren van de nodige interne en externe controles, over dat de financiële belangen van haar leden op adequate wijze worden beschermd.

5.   De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 treedt toe tot het interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (14). De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 neemt de nodige maatregelen om interne onderzoeken door het OLAF te vergemakkelijken.

Artikel 15

Vertrouwelijkheid

Onverminderd het bepaalde in artikel 16 beschermt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gevoelige informatie waarvan openbaarmaking de belangen van haar leden of die van deelnemers aan de werkzaamheden van de gemeenschappelijke onderneming zou kunnen schaden.

Artikel 16

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (15) is van toepassing op de documenten in bezit van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

2.   De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 kan de praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vaststellen.

3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van deze verordening kan tegen door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 genomen besluiten een klacht bij de ombudsman worden ingediend onder de in artikel 228 VWEU bepaalde voorwaarden.

Artikel 17

Regels voor deelname en verspreiding

Verordening (EU) nr. 1290/2013 is van toepassing op door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gefinancierde acties. Overeenkomstig die verordening wordt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 beschouwd als een financieringsorgaan en verleent zij financiële steun voor acties onder contract als bepaald in artikel 1 van de statuten.

Ingevolge artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1290/2013 kunnen in de werkplannen aanvullende voorwaarden worden gesteld overeenkomstig specifieke beleidsvereisten of de aard en doelstellingen van de actie.

Artikel 18

Ondersteuning door de gaststaat

Tussen de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en de staat waar haar zetel zich bevindt, kan een administratieve overeenkomst worden gesloten betreffende voorrechten, immuniteiten en andere ondersteuning die door de betreffende staat aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wordt verstrekt.

Artikel 19

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Verordening (EG) nr. 521/2008 wordt ingetrokken.

2.   Onverminderd lid 1 blijven acties die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 521/2008 zijn ondernomen en de financiële verplichtingen in verband met deze acties evenwel aan die verordening onderworpen totdat de acties zijn voltooid.

De in artikel 11, lid 1, van deze verordening bedoelde tussentijdse evaluatie omvat een eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH uit hoofde van Verordening (EG) nr. 521/2008.

3.   Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat op grond van Verordening (EG) nr. 521/2008 in dienst is genomen.

De in de eerste alinea bedoelde arbeidscontracten van personeel kunnen op grond van deze verordening worden verlengd overeenkomstig het statuut en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

Met name wordt de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 521/2008 benoemde uitvoerend directeur met ingang van 27 juni 2014 voor de resterende duur van de ambtstermijn belast met de in deze verordening vastgestelde taken van de uitvoerend directeur. De overige contractvoorwaarden blijven ongewijzigd.

4.   Tenzij de leden op grond van Verordening (EG) nr. 521/2008 anders zijn overeengekomen, worden alle rechten en verplichtingen, met inbegrip van activa, schulden of passiva van de leden uit hoofde van Verordening (EG) nr. 521/2008 overgedragen op de leden conform deze verordening.

5.   Alle ongebruikte kredieten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 521/2008 worden overgedragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  Advies van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(3)  Beschikking 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma „Samenwerking” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86).

(4)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(5)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(6)  Verordening (EG) nr. 521/2008 van de Raad van 30 mei 2008 betreffende de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof (PB L 153 van 12.6.2008, blz. 1).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan en de verspreiding van de resultaten van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2).

(11)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(12)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(15)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


BIJLAGE

STATUTEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING INZAKE BRANSTOFCELLEN EN WATERSTOF 2

Artikel 1

Taken

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 verricht de volgende taken:

a)

het verlenen van financiële steun aan acties onder contract voor onderzoek en innovatie, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies;

b)

het tot stand brengen van de kritische massa aan onderzoeksinspanningen om vertrouwen te geven aan de industrie, publieke en private investeerders, besluitvormers en andere belanghebbenden teneinde een programma op lange termijn aan te vatten;

c)

het integreren van onderzoek en technologische ontwikkeling, centraal stellen van het realiseren van duurzaamheids- en industriële concurrentiedoelstellingen betreffende kosten, prestatie en duurzaamheid op lange termijn en ondervangen van kritieke technische problemen;

d)

het stimuleren van innovatie en van het ontstaan van nieuwe waardeketens;

e)

het faciliteren van de interactie tussen industrie, universiteiten en onderzoekscentra;

f)

het bevorderen van de betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen bij haar activiteiten, in overeenstemming met de doelstellingen van Horizon 2020;

g)

het uitvoeren van breed opgezet sociaal-technisch-economisch onderzoek voor het beoordelen en monitoren van technologische vooruitgang en niet-technische hinderpalen voor markttoegang;

h)

het aanmoedigen van de ontwikkeling van nieuwe voorschriften en normen en evalueren van bestaande voorschriften en normen om kunstmatige hindernissen voor markttoegang uit de weg te ruimen en de onderlinge uitwisselbaarheid, interoperabiliteit, grensoverschrijdende handel en uitvoermarkten te ondersteunen;

i)

het waarborgen van het efficiënt beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2;

j)

het vastleggen van de financiering van de Unie en aantrekken van middelen uit de private sector en andere middelen van de publieke sector die nodig zijn voor de uitvoering van onderzoek en innovatie op het gebied van brandstofcellen en waterstof;

k)

het bevorderen en faciliteren van de betrokkenheid van de industrie bij aanvullende, niet via acties onder contract uitgevoerde activiteiten;

l)

het verrichten van activiteiten voor informatiecommunicatie, exploitatie en informatieverspreiding door dienovereenkomstige toepassing van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1291/2013, met inbegrip van het beschikbaar stellen en toegankelijk maken van de gedetailleerde resultaten van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen in een gemeenschappelijke elektronische Horizon 2020-databank;

m)

het onderhouden van contacten met een grote verscheidenheid van belanghebbenden, waaronder onderzoeksorganisaties en universiteiten;

n)

alle andere taken die nodig zijn om de in artikel 2 van deze verordening vastgelegde doelstellingen te bereiken.

Artikel 2

Leden

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

na aanvaarding van deze statuten door middel van een instemmingsbrief, de ivzw New Energy World Industry Grouping, een non-profitorganisatie naar Belgisch recht (registratienummer: 890 025 478, met permanent kantoor in Brussel, België) (de „industriegroepering”), en

c)

na aanvaarding van deze statuten door middel van een instemmingsbrief, de ivzw New European Research Grouping on Fuel Cells and Hydrogen, een non-profitorganisatie naar Belgisch recht (registratienummer: 0897.679.372, met permanent kantoor in Brussel, België) („onderzoeksgroepering”).

De samenstellende entiteiten zijn de entiteiten gevormd door elk van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dan de Unie, overeenkomstig de statuten van het lid in kwestie.

Artikel 3

Wijziging van het lidmaatschap

1.

Elk lid kan zijn lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 beëindigen. De beëindiging wordt zes maanden nadat de andere leden ervan op de hoogte zijn gesteld onherroepelijk van kracht. Vanaf dat tijdstip is het voormalige lid vrijgesteld van alle verplichtingen behoudens die welke vóór de beëindiging van het lidmaatschap door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 zijn goedgekeurd of aangegaan.

2.

Het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 kan niet aan derden worden overgedragen, tenzij de raad van bestuur hier vooraf mee heeft ingestemd.

3.

Onmiddellijk na een wijziging van het lidmaatschap op grond van dit artikel maakt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 op haar website een actuele lijst met de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 bekend, samen met de datum waarop die wijziging van kracht wordt.

Artikel 4

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2

1.

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 zijn:

a)

de raad van bestuur;

b)

de uitvoerend directeur;

c)

het wetenschappelijk comité;

d)

de groep vertegenwoordigers van de staten;

e)

het forum van belanghebbenden.

2.

Het wetenschappelijk comité, de groep vertegenwoordigers van de staten en het forum van belanghebbenden vormen adviesorganen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

Artikel 5

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit de volgende personen:

a)

drie vertegenwoordigers van de Commissie, namens de Unie;

b)

zes vertegenwoordigers van de industriegroepering, van wie ten minste één kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigt;

c)

één vertegenwoordiger van de onderzoeksgroepering.

Artikel 6

Functioneren van de raad van bestuur

1.

De Unie heeft een aandeel van 50 % in de stemrechten. De stemrechten van de Unie zijn ondeelbaar. De industriegroepering heeft een aandeel van 43 % in de stemrechten en de onderzoeksgroepering een aandeel van 7 % in de stemrechten. De leden stellen alles in het werk om een consensus te bereiken. Als er geen consensus kan worden bereikt, neemt de raad van bestuur besluiten met een meerderheid van ten minste 75 % van alle stemmen, met inbegrip van de stemmen van de afwezigen.

2.

De raad van bestuur kiest zijn voorzitter voor een periode van twee jaar.

3.

De raad van bestuur belegt ten minste tweemaal per jaar een gewone vergadering. Hij kan buitengewone vergaderingen houden op verzoek van de Commissie of van een meerderheid van de vertegenwoordigers van de industriegroepering en de onderzoeksgroepering, dan wel op verzoek van de voorzitter. De vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter bijeengeroepen en worden in de regel gehouden waar de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 haar zetel heeft.

De uitvoerend directeur is gerechtigd om deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De voorzitter van de groep vertegenwoordigers van de staten is gerechtigd om de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bij te wonen en deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De voorzitter van het wetenschappelijk comité is gerechtigd om de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemer bij te wonen en deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De raad van bestuur kan desgevallend andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale overheden binnen de Unie.

4.

De vertegenwoordigers van de leden zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor handelingen die zij verrichten in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger in de raad van bestuur.

5.

De raad van bestuur stelt zelf zijn reglement van orde vast.

Artikel 7

Taken van de raad van bestuur

1.

De raad van bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid voor het bepalen van de strategische koers en de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, en houdt toezicht op de uitvoering van haar activiteiten.

2.

De Commissie spant zich in het kader van haar taak als lid van de raad van bestuur in om de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en de relevante activiteiten van Horizon 2020 te coördineren teneinde synergiën te bevorderen bij het bepalen van de prioriteiten binnen de onderzoekssamenwerking.

3.

De raad van bestuur voert met name de volgende taken uit:

a)

besluiten over de beëindiging van het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 van elk lid dat zijn verplichtingen niet naleeft;

b)

de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 vaststellen overeenkomstig artikel 5 van deze verordening;

c)

de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 vaststellen, waaronder de personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke ambten per functiegroep en per rang alsmede het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen worden vermeld, uitgedrukt in voltijdsequivalenten;

d)

de bevoegdheden uitoefenen tot aanstelling van personeel, overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening;

e)

de uitvoerend directeur benoemen, ontslaan, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur verlengen, de uitvoerend directeur adviseren en toezicht houden op de prestaties van de uitvoerend directeur;

f)

de organisatiestructuur van het programmabureau goedkeuren, op grond van een aanbeveling van de uitvoerend directeur;

g)

het jaarlijkse werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen vaststellen, op voorstel van de uitvoerend directeur en na raadpleging van het wetenschappelijk comité en de groep vertegenwoordigers van de staten;

h)

het in artikel 4, lid 2, onder b), van deze verordening bedoelde jaarplan voor aanvullende activiteiten goedkeuren op grond van een voorstel van de andere leden dan de Unie en na overleg, indien passend, met een ad-hoc adviesgroep;

i)

het jaarlijks activiteitenverslag, met inbegrip van de bijbehorende uitgaven, goedkeuren;

j)

indien van toepassing zorg dragen voor het opzetten van een interne auditcapaciteit bij de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2;

k)

de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen alsmede, in voorkomend geval, de daarmee samenhangende regels voor indienings-, evaluatie-, selectie-, gunnings- en beroepsprocedures goedkeuren;

l)

de lijst van voor financiering geselecteerde acties goedkeuren op basis van de door een panel van onafhankelijke deskundigen opgestelde ranking;

m)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 vaststellen op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

n)

in voorkomend geval, uitvoeringsregels voor het statuut en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, vaststellen in overeenstemming met artikel 6, lid 3, van deze verordening;

o)

in voorkomend geval, regels voor de detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en voor het inzetten van stagiairs vaststellen overeenkomstig artikel 7 van deze verordening;

p)

in voorkomend geval, adviesgroepen oprichten als aanvulling op de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2;

q)

in voorkomend geval, een verzoek tot wijziging van deze verordening, voorgesteld door een lid van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, indienen bij de Commissie;

r)

de verantwoordelijkheid dragen voor elke taak waarmee geen bepaald orgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 specifiek is belast en die hij aan een van deze organen kan toewijzen.

Artikel 8

Benoeming, ontslag of verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur wordt na een openbare en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur aangesteld uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten. De Commissie draagt er zorg voor dat de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, passend worden vertegenwoordigd in de selectieprocedure.

Met name wordt gezorgd voor een passende vertegenwoordiging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, in de voorselectiefase van de selectieprocedure. Daartoe wijzen de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, in onderlinge overeenstemming een vertegenwoordiger en een waarnemer aan namens de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangenomen als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 op grond van artikel 2, onder a), van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst van de uitvoerend directeur wordt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.

De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt drie jaar. Tegen het einde van die termijn voert de Commissie, die de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, daarbij op passende wijze betrekt, een evaluatie uit van de prestaties van de uitvoerend directeur en van de toekomstige taken en uitdagingen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

4.

De raad van bestuur kan, op voorstel van de Commissie die rekening houdt met de in paragraaf 3 bedoelde evaluatie, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen, voor een periode van ten hoogste vier jaar.

5.

Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.

De uitvoerend directeur kan alleen worden ontslagen bij een besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Unie, die de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, dan de Unie, daarbij op passende wijze betrekt.

Artikel 9

Taken van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur is als hoogste uitvoerende functionaris belast met het dagelijks beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 overeenkomstig de besluiten van de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2. De uitvoerend directeur is verantwoording verschuldigd aan de raad van bestuur.

3.

De uitvoerend directeur voert de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 uit.

4.

De uitvoerend directeur voert met name en op onafhankelijke wijze de volgende taken uit:

a)

de ontwerpjaarbegroting opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur, met inbegrip van de bijbehorende personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke ambten per functiegroep en per rang alsmede het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen worden vermeld, uitgedrukt in voltijdsequivalenten;

b)

het jaarlijks werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

c)

de jaarrekening voor advies voorleggen aan de raad van bestuur;

d)

het jaarlijkse activiteitenverslag, met inbegrip van de informatie over bijbehorende uitgaven, opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

e)

het verslag over bijdragen in natura aan acties onder contract zoals bepaald in artikel 13, lid 3, onder b), van de statuten, voorleggen aan de raad van bestuur;

f)

de lijst met voor financiering aangewezen voorstellen ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

g)

de groep vertegenwoordigers van de staten en het wetenschappelijk comité regelmatig informeren over alle kwesties die van belang zijn voor hun adviserende rol;

h)

afzonderlijke subsidieovereenkomsten en -besluiten ondertekenen;

i)

de aanbestedingscontracten ondertekenen;

j)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 uitvoeren;

k)

de werkzaamheden en het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 organiseren, er leiding aan geven en er toezicht op houden binnen de grenzen van de bevoegdheidsdelegatie door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening;

l)

een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem instellen en toezien op de werking ervan en substantiële wijzigingen aan dat systeem melden aan de raad van bestuur;

m)

er zorg voor dragen dat risicoanalyses en risicobeheer worden toegepast;

n)

alle benodigde maatregelen treffen ter beoordeling van de door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gemaakte vorderingen bij de verwezenlijking van haar doelstellingen;

o)

alle andere taken uitvoeren die de raad van bestuur aan de uitvoerend directeur toevertrouwt of delegeert.

5.

De uitvoerend directeur richt een programmabureau op voor de uitvoering, onder zijn/haar verantwoordelijkheid, van alle ondersteunende taken die voortvloeien uit deze verordening. Het programmabureau wordt samengesteld uit personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en wordt met name belast met de volgende taken:

a)

bijstand verlenen bij het opzetten en beheren van een geschikt boekhoudsysteem in overeenstemming met de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2;

b)

de in het jaarlijks werkplan opgenomen oproepen tot het indienen van voorstellen beheren en de overeenkomsten en besluiten beheren en coördineren;

c)

de leden en andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 alle relevante informatie en bijstand verlenen die zij nodig hebben voor het vervullen van hun taken, alsmede reageren op hun specifieke verzoeken;

d)

fungeren als het secretariaat van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en assistentie verlenen aan elke door de raad van bestuur opgerichte adviesgroep.

Artikel 10

Wetenschappelijk comité

1.

Het wetenschappelijk comité bestaat uit maximaal negen leden. Het kiest een voorzitter uit zijn leden.

2.

Bij de ledensamenstelling van het wetenschappelijk comité wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van wereldwijd erkende deskundigen uit de academische wereld, de industrie en toezichthouders. Gezamenlijk beschikken de leden van het wetenschappelijk comité voor het technische domein over de nodige wetenschappelijke competentie en expertise om de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wetenschappelijk onderbouwde aanbevelingen te kunnen verstrekken.

3.

De raad van bestuur stelt de specifieke criteria en het selectieproces vast voor de samenstelling van het wetenschappelijk comité en benoemt de leden ervan. De raad van bestuur neem de potentiële kandidaten die de groep vertegenwoordigers van de staten voorstelt in overweging.

4.

Het wetenschappelijk comité wordt belast met de volgende taken:

a)

advies uitbrengen over de in de jaarlijkse werkplannen op te nemen wetenschappelijke prioriteiten;

b)

advies uitbrengen over de in het jaarlijks activiteitenverslag beschreven wetenschappelijke prestaties.

5.

Het wetenschappelijk comité komt ten minste twee keer per jaar bijeen. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter.

6.

Het wetenschappelijk comité kan, met instemming van de voorzitter, andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen.

7.

Het wetenschappelijk comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Groep vertegenwoordigers van de staten

1.

De groep vertegenwoordigers van de staten bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat en één vertegenwoordiger van elk met Horizon 2020 geassocieerd land. Zij kiest een voorzitter uit haar leden.

2.

De groep vertegenwoordigers van de staten komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter. De uitvoerend directeur en de voorzitter van de raad van bestuur of hun vertegenwoordigers wonen de vergaderingen bij.

De voorzitter van de groep vertegenwoordigers van de staten kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale overheden binnen de Unie.

3.

De groep vertegenwoordigers van de staten wordt geraadpleegd en verstrekt meer bepaald informatiebeoordelingen en advies over de volgende zaken:

a)

de vorderingen met het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en de verwezenlijking van haar doelstellingen;

b)

het actualiseren van de strategische oriëntatie;

c)

de samenhang met Horizon 2020;

d)

de jaarlijkse werkplannen;

e)

de betrokkenheid vankmo’s.

4.

De groep vertegenwoordigers van de staten verstrekt tevens informatie aan en vormt een contactpunt met de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in verband met de volgende zaken:

a)

de status van relevante nationale of regionale onderzoeks- en innovatieprogramma’s en aanwijzen van mogelijke gebieden voor samenwerking, met inbegrip van de markttoepassing van FCH-technologieën, om synergie mogelijk te maken en doublures te vermijden;

b)

specifieke maatregelen op nationaal of regionaal niveau betreffende evenementen voor verspreiding van informatie, gerichte technische workshops en activiteiten op het gebied van communicatie.

5.

De groep vertegenwoordigers van staten kan op eigen initiatief aanbevelingen of voorstellen tot de raad van bestuur richten betreffende technische, bestuurlijke en financiële zaken, als mede betreffende jaarplannen, in het bijzonder wanneer die zaken van invloed zijn op nationale of regionale belangen.

De raad van bestuur informeert de groep vertegenwoordigers van de staten zonder onnodige vertraging over het aan die aanbevelingen of voorstellen gegeven gevolg, met inbegrip van de motivering indien er geen gevolg aan is gegeven.

6.

De groep vertegenwoordigers van de staten ontvangt regelmatig informatie over onder meer de deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gefinancierde acties onder contract, over de uitkomst van iedere uitnodiging tot het indienen van voorstellen en over de uitvoering van projecten, over de synergie met andere relevante programma’s van de Unie en over de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

7.

De groep vertegenwoordigers van de staten bij de FCH 2 stelt haar reglement van orde vast.

Artikel 12

Forum van belanghebbenden

1.

Het forum van belanghebbenden staat open voor alle publieke en private belanghebbenden, internationale belangengroepen uit de lidstaten, geassocieerde landen en andere landen.

2.

Het forum van belanghebbenden wordt geïnformeerd over de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en wordt verzocht zijn opmerkingen kenbaar te maken.

3.

De vergaderingen van het forum van belanghebbenden worden bijeengeroepen door de uitvoerend directeur.

Artikel 13

Financieringsbronnen

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wordt gezamenlijk gefinancierd door de Unie en de andere leden dan de Unie of hun samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten door middel van in tranches uitbetaalde bijdragen en van bijdragen die bestaan uit de door hen gemaakte kosten bij de uitvoering van acties onder contract die niet door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 worden vergoed.

2.

De administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 bedragen ten hoogste 38 000 000 EUR en worden gedekt door de financiële bijdragen die op jaarbasis worden verdeeld tussen de Unie en de andere leden. De Unie draagt 50 % bij, de industriegroepering 43 % en de onderzoeksgroepering 7 %. Indien een deel van de bijdrage voor administratieve kosten niet wordt gebruikt, kan dit ter beschikking worden gesteld om de exploitatiekosten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 te betalen.

3.

De exploitatiekosten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 worden als volgt gedekt:

a)

een financiële bijdrage van de Unie;

b)

bijdragen in natura van de samenstellende entiteiten of gelieerde entiteiten van de andere leden dan de Unie die deelnemen aan acties onder contract, bestaande uit de door hen gemaakte kosten bij het uitvoeren van acties onder contract minus de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en alle andere bijdragen van de Unie aan die kosten.

4.

De middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 die op haar begroting worden opgevoerd, bestaan uit de volgende bijdragen:

a)

de financiële bijdragen van leden aan de administratieve kosten;

b)

de financiële bijdrage van de Unie aan de exploitatiekosten;

c)

alle door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gegenereerde inkomsten;

d)

alle andere financiële bijdragen, middelen en inkomsten.

Interesten op door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 van haar leden ontvangen bijdragen gelden als inkomsten.

5.

Alle middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 en haar activiteiten worden besteed aan de in artikel 2 van deze verordening vastgelegde doelstellingen.

6.

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 is eigenaar van alle voor de verwezenlijking van haar in artikel 2 bepaalde doelstellingen door haar gegenereerde of aan haar overgedragen activa.

7.

Wanneer de inkomsten de uitgaven overschrijden, geeft dit, behalve bij ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, geen aanleiding tot betalingen aan de leden van de gemeenschappelijke onderneming.

Artikel 14

Financïële vastleggingen

De door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 aangegane financiële vastleggingen mogen het bedrag van de beschikbare of door haar leden aan haar begroting toegezegde financiële middelen niet overschrijden.

Artikel 15

Begrotingsjaar

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

Artikel 16

Operationele en financiële planning

1.

De uitvoerend directeur legt de raad van bestuur ter goedkeuring een ontwerp voor het jaarlijks werkplan voor, met inbegrip van een gedetailleerd plan voor de onderzoeks- en innovatieactiviteiten, de administratieve werkzaamheden en de bijbehorende ramingen van de uitgaven voor het komende jaar. In het ontwerpwerkplan wordt tevens de geraamde waarde van de overeenkomstig artikel 13, lid 3, onder b), van de statuten, te leveren bijdragen vermeld.

2.

Het jaarlijks werkplan voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het einde van het voorgaande jaar goedgekeurd. Het jaarlijks werkplan wordt openbaar gemaakt.

3.

De uitvoerend directeur stelt de ontwerpjaarbegroting voor het volgende jaar op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

4.

De jaarbegroting voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het einde van het voorgaande jaar goedgekeurd door de raad van bestuur.

5.

De jaarbegroting wordt aangepast op grond van de omvang van de financiële bijdrage van de Unie zoals vastgelegd in de begroting van de Unie.

Artikel 17

Operationele en financiële verslaglegging

1.

De uitvoerend directeur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad van bestuur over de uitvoering van de taken van de uitvoerende directeur overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

Binnen twee maanden na de sluiting van elk begrotingsjaar legt de uitvoerend directeur aan de raad van bestuur een jaarlijks activiteitenverslag voor over de door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in het voorgaande kalenderjaar gemaakte vorderingen, met name bij de uitvoering van het jaarlijks werkplan voor het betrokken jaar. Het jaarlijks activiteitenverslag bevat informatie over onder meer de volgende zaken:

a)

onderzoek, innovatie en andere uitgevoerde acties en de bijbehorende uitgaven;

b)

de ingediende acties, met inbegrip van een opsplitsing naar type deelnemer, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen, en naar land;

c)

de voor financiering aangewezen acties, met inbegrip van een opsplitsing naar type deelnemer, waaronder kmo’s, en naar land, met vermelding van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 aan de afzonderlijke deelnemers en acties.

2.

Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijks activiteitenverslag openbaar gemaakt.

3.

Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 de voorlopige rekeningen aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer.

Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar zendt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 het verslag over het beheer van de begroting en de financiële middelen aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 ingevolge artikel 148 of Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, stelt de rekenplichtige de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 op en legt de uitvoerend directeur die voor advies voor aan de raad van bestuur.

De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

De uitvoerend directeur zendt de definitieve rekeningen samen met het advies van de raad van bestuur uiterlijk op 1 juli na elk begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen die de Rekenkamer in zijn jaarverslag heeft gemaakt. De uitvoerend directeur zendt dit antwoord tevens aan de raad van bestuur.

De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op diens verzoek alle informatie die nodig is voor een vlot verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 18

Interne audit

De interne auditor van de Commissie oefent ten aanzien van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 dezelfde bevoegdheden uit als ten aanzien van de Commissie.

Artikel 19

Aansprakelijkheid van leden en verzekering

1.

De financiële aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 is beperkt tot de door hen reeds betaalde bijdrage aan de administratieve kosten.

2.

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 sluit de nodige verzekeringen af en houdt deze aan.

Artikel 20

Belangenconflicten

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2, haar organen en haar personeel vermijden elk belangenconflict bij de uitvoering van hun activiteiten.

2.

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 stelt regels vast voor het voorkomen en beslechten van belangenconflicten waarbij haar leden, organen en personeelsleden betrokken zijn. Deze regels omvatten bepalingen ter voorkoming van belangenconflicten voor de vertegenwoordigers van de leden die zitting hebben in de raad van bestuur.

Artikel 21

Ontbinding

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wordt ontbonden aan het einde van de in artikel 1 van deze verordening bepaalde periode.

2.

Naast hetgeen is bepaald in lid 1, wordt de ontbindingsprocedure automatisch ingeleid in geval van terugtrekking door de Unie of door alle andere leden dan de Unie uit de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2.

3.

Voor de uitvoering van de procedure tot ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 benoemt de raad van bestuur een of meer vereffenaars die handelen volgens de door de raad van bestuur verstrekte instructies.

4.

Wanneer de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 wordt ontbonden, worden haar activa gebruikt ter voldoening van haar verplichtingen en voor de uitgaven in verband met haar ontbinding. Een eventueel overschot wordt op het moment van de ontbinding verdeeld over de leden in verhouding tot hun financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2. Een eventueel overschot dat de Unie toevalt, wordt teruggeboekt naar de begroting van de Unie.

5.

Er wordt een ad-hocprocedure ingesteld om een passende afwikkeling te verzekeren van alle door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gesloten overeenkomsten of genomen besluiten, alsmede van alle aanbestedingscontracten waarvan de duur die van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 overschrijdt.


7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/130


VERORDENING (EU) Nr. 560/2014 VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 187 en 188, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Publiek-private partnerschappen in de vorm van gezamenlijke technologie-initiatieven werden voor het eerst mogelijk gemaakt door Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

(2)

In Besluit 2006/971/EG van de Raad (3) werden specifieke publiek-private partnerschappen vermeld die ondersteund moeten worden.

(3)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) is Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”) vastgesteld. Horizon 2020 beoogt een groter effect met betrekking tot onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door financiering uit hoofde van het kaderprogramma Horizon 2020 en uit de private sector te combineren door middel van publiek-private partnerschappen voor kerngebieden van onderzoek en innovatie die kunnen bijdragen aan de bredere concurrentiedoelstellingen van de Unie, het aantrekken van private investeringen en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Deze partnerschappen dienen gebaseerd te zijn op een langetermijnbetrokkenheid, waarbij sprake is van een evenwichtige bijdrage door alle partners, verantwoording schuldig te zijn voor het behalen van hun doelstellingen en op één lijn te staan met de strategische doelstellingen van de Unie op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het beheer en het functioneren van deze partnerschappen moeten open, transparant, doeltreffend en efficiënt zijn, en moeten een brede reeks belanghebbenden die op hun specifieke gebieden actief zijn, de gelegenheid bieden deel te nemen. In overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1291/2013, kan de betrokkenheid van de Unie bij deze partnerschappen de vorm aannemen van financiële bijdragen aan gemeenschappelijke ondernemingen die op basis van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) krachtens Besluit nr. 1982/2006/EG zijn opgericht.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Besluit 2013/743/EU van de Raad (5) kunnen de in het kader van Horizon 2020 opgezette gemeenschappelijke ondernemingen worden ondersteund onder de in dat besluit bepaalde voorwaarden.

(5)

In de mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (de „Europa 2020-strategie”), die zowel door het Europees Parlement als door de Raad onderschreven werd, werd de nadruk gelegd op de noodzaak van het ontwikkelen van gunstige omstandigheden voor investeringen in kennis en innovatie teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei in de Unie te verwezenlijken.

(6)

Het Bio-based Industries Consortium (het „BIC”) heeft een visiedocument en een strategische innovatie- en onderzoeksagenda ontwikkeld, op basis van uitgebreid overleg met publieke en private belanghebbenden. De strategische innovatie- en onderzoeksagenda beschrijft de belangrijkste technologische en innovatie-uitdagingen die moeten worden aangegaan om duurzame en concurrerende biogebaseerde industrieën in Europa te verwezenlijken en vermeldt de door een gezamenlijk technologie-initiatief Biogebaseerde industrieën (het „BBI-initiatief”) te verrichten activiteiten inzake onderzoek, demonstratie en markttoepassing.

(7)

Het BIC werd als non-profitorganisatie opgericht om de industriegroep te vertegenwoordigen die het BBI-initiatief ondersteunt. Het ledenbestand bestrijkt de hele biogebaseerde waardeketen en bestaat uit grote industrieën, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), regionale clusters, Europese bedrijfsorganisaties en Europese technologieplatformen. Het doel van het BIC is de technologische en economische ontwikkeling van de biogebaseerde industrieën in Europa te garanderen en te bevorderen. Elke geïnteresseerde belanghebbende in de biogebaseerde waardeketen kan zich aansluiten. Zij past ten aanzien van het lidmaatschap de algemene beginselen van openheid en transparantie toe die een brede industriële deelname waarborgen.

(8)

Iedere in aanmerking komende instantie kan als deelnemer of coördinator bij de geselecteerde projecten worden betrokken.

(9)

De mededeling van de Commissie van 13 februari 2012 getiteld „Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa” en met name haar actieplan roept op tot een publiek-privaat partnerschap ter ondersteuning van de verwezenlijking van duurzame en concurrerende biogebaseerde industrieën en waardeketens in Europa. In het licht van de evolutie naar een samenleving zonder aardolie, wordt met de mededeling beoogd de biomassaproducerende en -verwerkende sectoren beter te integreren om zo tegenstrijdigheden tussen voedselzekerheid, schaarse natuurlijke hulpbronnen en milieudoelstellingen te overwinnen door in de industrie en voor het opwekken van energie gebruik te maken van biomassa.

(10)

In de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel” wordt het strategische belang van biogebaseerde industrieën voor het concurrentievermogen van Europa in de toekomst, waarop reeds in de mededeling van de Commissie van 21 december 2007 getiteld „Een Europees initiatief voor leidende markten” was gewezen, bevestigd en wordt op het BBI-initiatief aangedrongen.

(11)

Biogebaseerde industrieën en hun waardeketens staan voor complexe en aanzienlijke technologie- en innovatie-uitdagingen. Als ontluikende bedrijfstak moeten biogebaseerde industrieën de verspreide aanwezigheid van technische competenties en de weinige publiekelijk toegankelijke gegevens over de werkelijke beschikbaarheid van hulpbronnen te boven komen om duurzame en concurrerende waardeketens op te kunnen bouwen. Om die uitdagingen aan te gaan, moet op Europees niveau op gerichte en coherente wijze een kritische massa bereikt worden wat betreft de schaal van de activiteiten, excellentie en innovatiepotentieel.

(12)

Het BBI-initiatief moet een tegenwicht bieden voor de diverse soorten markttekortkomingen die een ontradend effect hebben op private investeringen in preconcurrentiële activiteiten inzake onderzoek, demonstratie en markttoepassing voor biogebaseerde industrieën in Europa. Meer bepaald moet het initiatief vaststellen of er betrouwbare biomassavoorraden beschikbaar zullen zijn, waarbij ook andere concurrerende maatschappelijke en milieuvereisten in aanmerking moeten worden genomen, en moet het de ontwikkeling ondersteunen van geavanceerde verwerkingstechnologieën, grootschalige demonstratieactiviteiten en beleidsinstrumenten, om aldus private onderzoeks- en innovatie-investeringen in de ontwikkeling van duurzame en concurrerende biogebaseerde producten en biobrandstoffen minder risicovol te maken.

(13)

Het BBI-initiatief moet een publiek-privaat partnerschap zijn dat erop gericht is investeringen in de ontwikkeling van een duurzame biogebaseerde industrie in Europa te doen toenemen. Het initiatief moet sociaaleconomische en milieuvoordelen opleveren voor Europese burgers, het concurrentievermogen van Europa vergroten en bijdragen tot het neerzetten van Europa als cruciale speler in onderzoek, demonstratie en markttoepassing met betrekking tot geavanceerde biogebaseerde producten en biobrandstoffen.

(14)

De doelstelling van het BBI-initiatief is een programma voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten in Europa uit te voeren dat de beschikbaarheid beoordeelt van hernieuwbare biologische hulpbronnen die gebruikt kunnen worden voor de productie van biogebaseerde materialen en op basis daarvan de verwezenlijking van duurzame biogebaseerde waardeketens ondersteunt. Die activiteiten moeten worden uitgevoerd door middel van samenwerking tussen belanghebbenden in alle schakels van de biogebaseerde waardeketens, met inbegrip van primaire productie- en verwerkingsindustrieën, consumentenmerken, kmo’s, centra voor onderzoek en technologie en universiteiten.

(15)

De ambitie en de reikwijdte van de doelstellingen van het BBI-initiatief, de schaal van de financiële en technische hulpbronnen die aangeboord moeten worden en de noodzaak om doeltreffende coördinatie en synergie van hulpbronnen en financiering te bereiken, vereisen de betrokkenheid van de EU. Daarom moet een gemeenschappelijke onderneming voor de uitvoering van het gezamenlijke technologie-initiatief inzake biogebaseerde industrieën (de „Gemeenschappelijke Onderneming BBI”) rechtspersoonlijkheid krijgen.

(16)

Het doel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI moet worden bereikt door middel van de ondersteuning van onderzoeks- en innovatieactiviteiten door het benutten van hulpbronnen uit de publieke en de private sector. Daartoe moet de Gemeenschappelijke Onderneming BBI uitnodigingen tot het indienen van voorstellen organiseren voor het ondersteunen van activiteiten inzake onderzoek, demonstratie en markttoepassing.

(17)

Om een maximale impact te bereiken moet de Gemeenschappelijke Onderneming BBI nauwe synergieën ontwikkelen met andere programma’s van de Unie op terreinen zoals onderwijs, milieu, concurrentiekracht en kmo’s, alsmede met de middelen van het cohesiebeleid en het beleid inzake plattelandsontwikkeling, die specifiek kunnen helpen om nationale en regionale onderzoeks- en innovatievermogens uit te breiden in het kader van strategieën voor slimme specialisatie.

(18)

Horizon 2020 moet meehelpen de kloof in de Unie op het gebied van onderzoek en innovatie te dichten door synergie met de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) te bevorderen. De Gemeenschappelijke Onderneming BBI moet daarom streven naar nauwe interactie met de ESI-fondsen, die specifiek kunnen helpen om lokale, regionale en nationale onderzoeks- en innovatievermogens op het gebied van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI te versterken en slimme specialisatie te ondersteunen.

(19)

De Unie en het BIC moeten de stichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI zijn.

(20)

De regels voor de organisatie en het functioneren van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI moeten, als onderdeel van deze verordening, in de statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI worden vastgelegd.

(21)

Het BIC heeft zich schriftelijk akkoord verklaard de onderzoeksactiviteiten op het gebied van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI uit te voeren binnen een structuur die is aangepast aan de aard van een publiek-privaat partnerschap. Het is passend dat het BIC de in de bijlage bij deze verordening opgenomen statuten aanvaardt door een instemmingsbrief te ondertekenen.

(22)

Voor de verwezenlijking van haar doelstellingen moet de Gemeenschappelijke Onderneming BBI haar financiële steun voor acties door middel van open en doorzichtige procedures toekennen, hoofdzakelijk in de vorm van subsidies aan deelnemers na open en vergelijkende uitnodigingen tot het indienen van voorstellen.

(23)

Bijdragen van andere leden dan de Unie mogen niet beperkt zijn tot de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en tot de medefinanciering die vereist is voor het uitvoeren van onderzoeks- en innovatieacties die steun krijgen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI. Hun bijdragen moeten ook door de andere leden dan de Unie te ondernemen aanvullende activiteiten bestrijken, zoals omschreven in een aanvullendeactiviteitenplan. Om een goed overzicht van de hefboomwerking van die aanvullende activiteiten te verkrijgen moeten zij een bijdrage vertegenwoordigen aan het bredere BBI-initiatief.

(24)

De deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gefinancierde acties onder contract moet geschieden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6). Voorts moet in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI de consequente toepassing van die regels, op basis van toepasselijke door de Commissie vaststelde maatregelen, gewaarborgd zijn.

(25)

Tevens dient de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gebruik te maken van door de Commissie beheerde elektronische middelen om openheid en transparantie te garanderen en de deelname te vergemakkelijken. De oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI moeten daarom ook op het uniek deelnemersportaal worden bekendgemaakt, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020. Voorts moeten ter zake dienende gegevens over onder meer voorstellen, aanvragen, subsidies en deelnemers door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI in een passend formaat en zo vaak als de verslagleggingsverplichtingen van de Commissie vergen, beschikbaar worden gesteld voor opname in de door de Commissie beheerde elektronische verslagleggings- en verspreidingssystemen van Horizon 2020.

(26)

De financiële bijdrage van de EU aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI moet worden beheerd volgens het beginsel van goed financieel beheer en de toepasselijke regels voor indirect beheer van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8).

(27)

Ten behoeve van de vereenvoudiging dienen de administratieve lasten voor alle betrokken partijen te worden verminderd. Overlappende controles en onevenredige hoeveelheden documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Degenen die in het kader van deze verordening middelen van de Unie ontvangen, moeten worden gecontroleerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013.

(28)

De financiële belangen van de Unie en de overige leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd via evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen en, indien nodig, financiële sancties in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(29)

De intern controleur van de Commissie oefent ten aanzien van de Gemeenschappelijke onderneming BBI dezelfde bevoegdheden uit als met betrekking tot de Commissie.

(30)

Gezien de specifieke aard en de huidige status van de gemeenschappelijke ondernemingen en teneinde continuïteit met het zevende kaderprogramma te verzekeren, moet er voor de gemeenschappelijke ondernemingen een afzonderlijke kwijting blijven bestaan. In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, moet derhalve voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI kwijting worden verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad. De verslagleggingsvoorschriften van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn derhalve niet van toepassing op de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, maar moeten zo veel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met de voorschriften voor organen waarin artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voorziet. De controle van de rekeningen en van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen dient door de Rekenkamer te worden verricht.

(31)

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI dient op open en transparante wijze te werk te gaan door tijdig alle relevante informatie aan haar betrokken organen te verstrekken en door haar activiteiten te propageren, onder meer door voorlichtings- en verspreidingsactiviteiten ten behoeve van het grote publiek. Het reglement van orde van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI moet openbaar zijn.

(32)

Om de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI te vergemakkelijken, moet de Commissie worden belast met het opzetten en de initiële werking van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI totdat deze voldoende operationele capaciteit heeft om haar eigen begroting uit te voeren.

(33)

Gelet op het doel van Horizon 2020, namelijk meer eenvoud en samenhang, moeten alle oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI in beginsel de looptijd van Horizon 2020 in acht nemen.

(34)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het versterken van industriële onderzoeks- en innovatieactiviteiten in de hele Unie door middel van de tenuitvoerlegging van het BBI-initiatief door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar op grond van het voorkomen van duplicering, het behouden van kritische massa en het waarborgen van een optimale benutting van overheidsfinanciering, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde beginsel van subsidiariteit. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vastgelegde beginsel van evenredigheid, strekt deze verordening zich niet verder uit dan tot hetgeen noodzakelijk is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

1.   Om het Gezamenlijke Technologie-initiatief inzake biogebaseerde industrieën („BBI-initiatief”) ten uitvoer te leggen wordt een gemeenschappelijke onderneming in de zin van artikel 187 VWEU („Gemeenschappelijke Onderneming BBI”) opgericht voor de periode tot en met 31 december 2024. Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 worden oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI uiterlijk op 31 december 2020 geopend. In met redenen omklede gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden geopend uiterlijk op 31 december 2021.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming BBI is een orgaan waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd als bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

3.   De Gemeenschappelijke Onderneming BBI heeft rechtspersoonlijkheid. In alle lidstaten bezit zij de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Zij kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

4.   De zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI bevindt zich in Brussel, België.

5.   De statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI („de statuten”) zijn in de bijlage opgenomen.

Artikel 2

Doelstellingen

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI heeft de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen aan de uitvoering van Verordening (EU) nr. 1291/2013 en met name deel III van Besluit 2013/743/EU;

b)

bijdragen tot de doelstellingen van het BBI-initiatief van een duurzame koolstofarme economie die efficiënter omspringt met haar hulpbronnen en voor toenemende economische groei en werkgelegenheid, met name in plattelandsgebieden, door duurzame en concurrerende biogebaseerde industrieën in Europa te ontwikkelen op basis van geavanceerde bioraffinaderijen die hun biomassa uit een duurzame bron verkrijgen, en meer in het bijzonder:

i)

technologieën demonstreren waarmee uit Europese biomassa nieuwe chemische bouwstenen, nieuwe materialen en nieuwe consumptiegoederen kunnen worden vervaardigd, die de behoefte aan fossiele input vervangen;

ii)

bedrijfsmodellen ontwikkelen waarin economische actoren van de gehele waardeketen worden geïntegreerd; van de toevoer van biomassa naar bioraffinaderijen tot bij de consument van biogebaseerde materialen, chemische stoffen en brandstoffen, onder andere door nieuwe sectoroverschrijdende interconnecties op te zetten en sectoroverschrijdende clusters te ondersteunen, en

iii)

vlaggenschipbioraffinaderijen opzetten die de technologieën en bedrijfsmodellen voor biogebaseerde materialen, chemische stoffen en brandstoffen gebruiken en kosten- en prestatieniveaus demonstreren die concurreren met die van alternatieven uit fossiele bronnen.

Artikel 3

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie, met inbegrip van EVA-kredieten, aan de administratiekosten en de exploitatiekosten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI bedraagt tot 975 000 000 EUR. De bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten in de algemene begroting van de Unie gereserveerd voor het bij Besluit nr. 743/2013/EU vastgestelde specifieke programma van Horizon 2020 voor de uitvoering van Horizon 2020, overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c) iv), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voor organen als bedoeld in artikel 209 van die verordening.

2.   De regeling betreffende de financiële bijdrage van de Unie wordt vastgelegd in een delegatieovereenkomst en jaarlijkse overeenkomsten betreffende de overdracht van middelen, die worden gesloten tussen de Commissie, namens de Unie, en de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

3.   In de in lid 2 van dit artikel bedoelde delegatieovereenkomst worden de elementen behandeld die zijn vastgelegd in artikel 58, lid 3, artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, en in artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012, en onder meer de volgende zaken:

a)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI wat betreft de toepasselijke prestatie-indicatoren als bedoeld in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI in het licht van het toezicht als bedoeld in bijlage III bij Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren in verband met het functioneren van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI;

d)

de regeling betreffende het verstrekken van de benodigde gegevens om de Commissie in staat te stellen aan haar verplichtingen van informatieverspreiding en verslaglegging te voldoen, onder meer via het uniek deelnemersportaal alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

e)

bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Gemeenschappelijke Onderneming BBI, ook op het uniek deelnemersportaal, alsmede via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

f)

het gebruik van en de veranderingen in personele middelen, met name aanwerving per functiegroep, rang en categorie, de procedure voor herclassificatie en eventuele wijzigingen van het aantal personeelsleden.

Artikel 4

Bijdragen van andere leden dan de Unie

1.   Andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI dan de Unie dragen gedurende de in artikel 1 bepaalde periode in totaal ten minste 2 730 000 000 EUR bij of zorgen ervoor dat hun samenstellende entiteiten deze bijdrage verstrekken.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdragen bestaan uit het volgende:

a)

bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, zoals vastgesteld in artikel 12, lid 2, en artikel 12, lid 3, onder b) en c), van de statuten;

b)

bijdragen in natura van ten minste 1 755 000 000 EUR gedurende de in artikel 1 bepaalde periode door de andere leden dan de Unie of hun samenstellende entiteiten, bestaande uit de kosten die zij hebben gemaakt bij het uitvoeren van aanvullende activiteiten buiten het werkplan van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI die bijdragen aan het BBI-initiatief. Die kosten kunnen overeenkomstig de toepasselijke regels en procedures door andere financieringsprogramma’s van de Unie worden gedragen. In dergelijke gevallen komt de financiering van de Unie niet in de plaats van de bijdragen in nature van de andere leden dan de Unie of hun samenstellende entiteiten.

De onder b) bedoelde kosten komen niet in aanmerking voor financiële steun van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI. De dienovereenkomstige activiteiten worden vermeld in een jaarlijks aanvullendeactiviteitenplan waarin de geraamde waarde van die bijdragen wordt aangegeven.

3.   De andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI dan de Unie brengen jaarlijks op uiterlijk 31 januari rapport uit aan de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI over de waarde van de in elk van de voorgaande begrotingsjaren verstrekte in lid 2 bedoelde bijdragen. Daarnaast wordt de groep vertegenwoordigers van de staten tijdig daarvan ingelicht.

4.   Voor de waardering van de in lid 2, onder b), van dit artikel en in artikel 12, lid 3, onder c), van de statuten bedoelde bijdragen worden de kosten vastgesteld overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de betrokken entiteiten, overeenkomstig de boekhoudkundige normen die van toepassing zijn in het land waar de entiteit is gevestigd en conform de vigerende internationale standaarden voor de jaarrekeningen en internationale standaarden voor financiële verslaglegging. De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke externe auditor aangewezen door de betrokken entiteit. De Gemeenschappelijke Onderneming BBI kan de waarderingsmethode verifiëren als er onzekerheid ontstaat over de inhoud van de certificering. Voor de toepassing van deze verordening worden kosten van bijkomende activiteiten niet gecontroleerd door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, noch door enige andere Unie-instantie.

5.   De Commissie kan overgaan tot het beëindigen, evenredig verlagen of opschorten van de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI dan wel tot het inleiden van de in artikel 20, lid 2, van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure, indien de leden of hun samenstellende entiteiten de in lid 2 van dit artikel bedoelde bijdragen niet verstrekken, slechts gedeeltelijk verstrekken of te laat verstrekken. Het besluit van de Commissie laat onverlet dat subsidiabele kosten die de leden reeds hebben gemaakt op het ogenblik dat het besluit aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI wordt meegedeeld, worden terugbetaald.

Artikel 5

Financiële regeling

Onverminderd artikel 12 van deze verordening neemt de Gemeenschappelijke Onderneming BBI een specifieke financiële regeling aan overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 (9).

Artikel 6

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zoals vastgelegd in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (10) („Statuut” en „Regeling”) en de regels die gezamenlijk zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie met het doel dit Statuut en deze Regeling toe te passen, zijn van toepassing op het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

2.   De raad van bestuur oefent met betrekking tot het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI de bevoegdheden tot aanstelling uit die krachtens het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend en die krachtens de Regeling zijn toegekend aan het tot het sluiten van een arbeidscontract bevoegde gezag („de bevoegdheden tot aanstelling”).

Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut stelt de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de Regeling, een besluit vast om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheid op zijn beurt delegeren.

Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en enige door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen. In een dergelijk geval oefent de raad van bestuur deze bevoegdheden tot aanstelling zelf uit of delegeert hij ze aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI dan de uitvoerend directeur.

3.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut passende regels aan ter uitvoering van het Statuut en van de Regeling.

4.   De personele middelen worden bepaald in de personeelsformatie van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang en het aantal contractmedewerkers wordt vermeld uitgedrukt in voltijdequivalenten, in overeenstemming met de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming.

5.   Het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI bestaat uit tijdelijk personeel en arbeidscontractanten.

6.   Alle personeelskosten komen ten laste van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

Artikel 7

Gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming BBI kan gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs inzetten die niet in dienst zijn bij de Gemeenschappelijke Onderneming BBI. Het aantal gedetacheerde nationale deskundigen uitgedrukt in voltijdequivalenten wordt toegevoegd aan de in artikel 6, lid 4, bedoelde informatie over de personele middelen, in overeenstemming met de jaarbegroting.

2.   De raad van bestuur stelt per besluit de regels vast voor detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en de inzet van stagiairs.

Artikel 8

Voorrechten en immuniteiten

Het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU gehechte Protocol nr. 7 inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en haar personeel.

Artikel 9

Aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI

1.   De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI wordt geregeld door de toepasselijke contractuele bepalingen en door het recht dat op de overeenkomst, het besluit of het contract in kwestie van toepassing is.

2.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door haar personeel bij de uitoefening van zijn taken is veroorzaakt.

3.   Elke betaling door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI in verband met de aansprakelijkheid, bedoeld in de leden 1 en 2, en de daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en worden gedekt uit de middelen daarvan.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming BBI is als enige verantwoordelijk voor het nakomen van haar verplichtingen.

Artikel 10

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en toepasselijke wetgeving

1.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen:

a)

ingevolge alle arbitragebedingen in door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gesloten overeenkomsten of contracten, of in haar besluiten;

b)

bij geschillen over vergoeding van schade die door het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI is veroorzaakt bij de uitoefening van zijn taken;

c)

bij elk geschil tussen de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en haar personeel binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgelegd in het Statuut en de Regeling.

2.   Met betrekking tot alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of andere rechtshandelingen van de Unie zijn geregeld, is het recht van toepassing van de staat waar de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI zich bevindt.

Artikel 11

Evaluatie

1.   De Commissie voert uiterlijk op 30 juni 2017, met de hulp van onafhankelijke deskundigen, een tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI uit. De Commissie stelt over deze evaluatie een rapport op met conclusies over de evaluatie en met haar opmerkingen. De Commissie zendt dat rapport uiterlijk op 31 december 2017 toe aan het Europees Parlement en de Raad. Met de resultaten van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI wordt rekening gehouden bij de diepgaande beoordeling en de tussentijdse evaluatie bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1291/2013.

2.   Op grond van de conclusies van de in lid 1 van dit artikel bedoelde tussentijdse evaluatie kan de Commissie handelen in overeenstemming met artikel 4, lid 5, of andere passende maatregelen treffen.

3.   Binnen zes maanden na de ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, maar niet later dan twee jaar na de inleiding van de in artikel 20 van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure, verricht de Commissie een eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI. De resultaten van die eindevaluatie worden ingediend bij het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 12

Kwijting

In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, wordt voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI kwijting verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

Artikel 13

Controle achteraf

1.   Controle achteraf van uitgaven voor acties onder contract wordt door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI uitgevoerd overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013, als onderdeel van de acties onder contract van Horizon 2020.

2.   Omwille van de consistentie kan de Commissie beslissen de in lid 1 van dit artikel bedoelde controles zelf te verrichten. In dergelijke gevallen doet zij dat overeenkomstig de toepasselijke voorschriften, met name de Verordeningen (EU, Euratom) nr. 966/2012, (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de leden

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming BBI verleent de diensten van de Commissie en andere door de Gemeenschappelijk Onderneming BBI of door de Commissie gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot haar terreinen en gebouwen en tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die benodigd is voor het uitvoeren van hun controles.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (11) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een overeenkomst, besluit of contract dat krachtens deze verordening wordt gefinancierd.

3.   Onverminderd leden 1 en 2, worden in overeenkomsten, besluiten en contracten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening bepalingen opgenomen die de Commissie, de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk machtigen tot het uitvoeren van dergelijke audits en onderzoeken, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming BBI zorgt ervoor, door het uitvoeren of laten uitvoeren van de nodige interne en externe controles, dat de financiële belangen van haar leden op adequate wijze worden beschermd.

5.   De Gemeenschappelijke Onderneming BBI treedt toe tot het interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (13). De Gemeenschappelijke Onderneming BBI neemt de nodige maatregelen aan om interne onderzoeken door het OLAF te vergemakkelijken.

Artikel 15

Vertrouwelijkheid

Onverminderd artikel 16 beschermt de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gevoelige informatie waarvan openbaarmaking de belangen van haar leden of die van deelnemers aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI zou kunnen schaden.

Artikel 16

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14) is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

2.   De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI kan de praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vaststellen.

3.   Onverminderd artikel 10 van deze verordening kan tegen door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 genomen besluiten een klacht bij de ombudsman worden ingediend onder de in artikel 228 VWEU bepaalde voorwaarden.

Artikel 17

Regels voor deelname en de verspreiding van resultaten

Verordening (EU) nr. 1290/2013 is van toepassing op de door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gefinancierde acties. Overeenkomstig die verordening wordt de Gemeenschappelijke Onderneming BBI aangemerkt als een financieringsorgaan en verleent zij financiële steun voor acties onder contract als bepaald in artikel 1 van de statuten.

Artikel 18

Ondersteuning door het gastland

Tussen de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en de lidstaat waar haar zetel zich bevindt, kan een administratieve overeenkomst worden gesloten betreffende voorrechten, immuniteiten en andere door die lidstaat aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI te verlenen ondersteuning.

Artikel 19

Initiële acties

1.   De Commissie is belast met het opzetten en de initiële werking van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI totdat deze voldoende operationele capaciteit heeft om de eigen begroting uit te voeren. De Commissie verricht, overeenkomstig het Unierecht, alle nodige acties in samenwerking met de andere leden en met de betrokkenheid van de bevoegde organen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

2.   Voor de toepassing van het in lid 1 bedoelde:

a)

kan de Commissie, totdat de uitvoerend directeur, na zijn benoeming door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 8 van de statuten, zijn taken opneemt, een ambtenaar van de Commissie aanstellen om als tijdelijk uit voerend directeur op te treden en de taken waarmee de uitvoerend directeur belast is, uit te voeren; deze kan worden bijgestaan door een beperkt aantal ambtenaren van de Commissie;

b)

oefent de tijdelijk directeur in afwijking van artikel 6, lid 2, van deze verordening de bevoegdheid tot aanstelling uit;

c)

kan de Commissie tijdelijk een beperkt aantal van haar ambtenaren toewijzen.

3.   De tijdelijk uitvoerend directeur kan alle betalingen binnen de kredieten van de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI goedkeuren wanneer ze zijn goedgekeurd door de raad van bestuur, en kan contracten, inclusief personeelscontracten, sluiten nadat de personeelsformatie van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI is goedgekeurd.

4.   De tijdelijk uitvoerend directeur bepaalt in samenspraak met de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en na goedkeuring door de raad van bestuur de datum waarop de Gemeenschappelijke Onderneming BBI de capaciteit zal hebben om haar eigen begroting uit te voeren. Vanaf die datum onthoudt de Commissie zich van het aangaan van verbintenissen en uitvoeren van betalingen voor de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  Advies van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(3)  Besluit van de Raad 2006/971/EG van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma „Samenwerking” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86).

(4)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(5)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van „Horizon 2020” — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(6)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan en de verspreiding van de resultaten van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2).

(10)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(13)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(14)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


BIJLAGE

STATUTEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING BIOGEBASEERDE INDUSTRIEËN

Artikel 1

Taken

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI verricht de volgende taken:

a)

zorgen voor de opzet en het duurzame beheer van het BBI-initiatief;

b)

aantrekken van de benodigde middelen uit de publieke en private sector;

c)

opzetten en ontwikkelen van een nauwe samenwerking op lange termijn tussen de Unie, de sector en de andere belanghebbenden;

d)

zorgen voor de efficiënte werking van het BBI-initiatief;

e)

bereiken van kritische massa in onderzoeksinspanningen om een langetermijnprogramma op te starten;

f)

bewaken van de voortgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI;

g)

financieel ondersteunen van onderzoeks- en innovatieacties onder contract hoofdzakelijk door het toekennen van subsidies;

h)

activiteiten voor voorlichting, communicatie, exploitatie en informatieverspreiding door het mutatis mutandis toepassen van artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1291/2013, en het beschikbaar en toegankelijk maken in een gemeenschappelijke Horizon 2020-e-gegevensbank van de uitvoerige informatie over de resultaten van oproepen tot het indienen van voorstellen;

i)

contact houden met een breed scala van belanghebbenden, waaronder onderzoeksorganisaties en universiteiten;

j)

alle andere taken die nodig zijn om de in artikel 2 van deze verordening bepaalde doelstellingen te bereiken.

Artikel 2

Leden

1.

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

na de aanvaarding van deze statuten door middel van een instemmingsbrief, het Bio-based Industries Consortium Aisbl (het „BIC”), een non-profitorganisatie naar Belgisch recht, met permanent kantoor in Brussel, België.

2.

De „samenstellende entiteiten” zijn de entiteiten gevormd door elk van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI dan de Unie, overeenkomstig de statuten van het lid in kwestie.

Artikel 3

Wijziging van het lidmaatschap

1.

Elke rechtspersoon in een lidstaat of in een met Horizon 2020 geassocieerd land die directe of indirecte steun verleent aan onderzoek en innovatie kan zich kandidaat stellen om lid te worden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI mits hij aan de in artikel 12 genoemde financiering bijdraagt om de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI als bepaald in artikel 2 van deze verordening te bereiken, en de statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI aanvaardt.

2.

Elke aanvraag voor een lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI moet gericht worden tot de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming en vergezeld gaan van een voorstel tot wijziging van de samenstelling van die raad.

3.

De raad van bestuur beoordeelt de aanvraag rekening houdend met de relevantie en de potentiële meerwaarde van de aanvrager wat betreft het bereiken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en beslist over de aanvraag.

4.

Elk lid kan zijn lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI beëindigen. De beëindiging wordt onherroepelijk van kracht zes maanden nadat de andere leden ervan op de hoogte zijn gesteld. Vanaf de datum van beëindiging is het voormalige lid vrijgesteld van alle verplichtingen behoudens die welke vóór de beëindiging van het lidmaatschap door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI zijn goedgekeurd of aangegaan.

5.

Het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI kan niet worden overgedragen aan een derde, tenzij de raad van bestuur hier vooraf mee heeft ingestemd.

6.

Na een wijziging van het lidmaatschap op grond van dit artikel maakt de Gemeenschappelijke Onderneming BBI onmiddellijk op haar website een bijgewerkte lijst van haar leden bekend, onder vermelding van de datum van die wijziging.

Artikel 4

Organisatie van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI

1.

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI zijn:

a)

de raad van bestuur;

b)

de uitvoerend directeur;

c)

het wetenschappelijk comité;

d)

de groep vertegenwoordigers van de staten.

2.

Het wetenschappelijk comité en de groep vertegenwoordigers van de staten zijn adviesorganen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

Artikel 5

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit:

a)

vijf vertegenwoordigers van de Commissie namens de Unie, en

b)

vijf vertegenwoordigers van andere leden dan de Unie, waarvan ten minste één vertegenwoordiger van de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

Artikel 6

Werking van de raad van bestuur

1.

De Unie heeft een aandeel van 50 % in de stemmen. De stemmen van de Unie zijn ondeelbaar. De andere leden dan de Unie hebben een gelijk aantal stemmen. De leden stellen alles in het werk om een consensus te bereiken. Als er geen consensus kan worden bereikt, neemt de raad van bestuur besluiten met een meerderheid van ten minste 75 % van alle stemmen, met inbegrip van de stemmen van afwezigen.

2.

De raad van bestuur kiest zijn voorzitter voor een periode van twee jaar.

3.

De raad van bestuur komt tweemaal per jaar bijeen in gewone vergadering. Hij kan buitengewone vergaderingen houden op verzoek van de Commissie of van een meerderheid van de andere leden dan de Unie, dan wel op verzoek van de voorzitter. De vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter bijeengeroepen en worden in de regel gehouden waar de Gemeenschappelijke Onderneming BBI haar zetel heeft.

De uitvoerend directeur is gerechtigd om deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

De voorzitter van de groep vertegenwoordigers van de staten is gerechtigd om de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen als waarnemer en deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft geen stemrecht.

Wanneer kwesties worden besproken waarvoor hij bevoegd is, is de voorzitter van het Wetenschappelijk Comité gerechtigd om de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen als waarnemer en deel te nemen aan de beraadslagingen, maar heeft hij geen stemrecht.

De raad van bestuur kan, per geval, andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale instanties in de Unie en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

4.

De vertegenwoordigers van de leden zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor handelingen die zij verrichten in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger in de raad van bestuur.

5.

De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 7

Taken van de raad van bestuur

1.

De raad van bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid voor de strategische richtingbepaling en de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en houdt toezicht op de uitvoering van haar activiteiten.

2.

Binnen haar rol in de raad van bestuur streeft de Commissie ernaar de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en de betrokken activiteiten van Horizon 2020 te coördineren, met het oog op het bevorderen van de synergie bij het vaststellen van de prioriteiten voor het gezamenlijk onderzoek.

3.

De raad van bestuur voert met name de volgende taken uit:

a)

aanvragen voor een lidmaatschap overeenkomstig artikel 3 van deze statuten beoordelen en aanvaarden of afwijzen;

b)

beslissen over de beëindiging van het lidmaatschap bij de Gemeenschappelijke Onderneming BBI van leden die hun verplichtingen niet nakomen;

c)

de financiële regeling van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI vaststellen overeenkomstig artikel 5 van deze verordening;

d)

de jaarbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI vaststellen, waaronder de overeenkomstige personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang en het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen wordt vermeld, uitgedrukt in voltijdequivalenten;

e)

de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uitoefenen met betrekking tot personeel, overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening;

f)

de uitvoerend directeur benoemen, ontslaan, zijn ambtstermijn verlengen, hem adviseren en toezicht houden op zijn prestaties;

g)

de organisatiestructuur van het programmabureau goedkeuren, na een aanbeveling van de uitvoerend directeur;

h)

het jaarlijkse werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen vaststellen, op voorstel van de uitvoerend directeur en na raadpleging van het wetenschappelijk comité en de groep vertegenwoordigers van de staten;

i)

het in artikel 4, lid 2, onder b), van deze verordening bedoelde jaarlijkse aanvullendeactiviteitenplan goedkeuren op grond van een voorstel van de andere leden dan de Unie, zo nodig na overleg met een ad-hocadviesgroep;

j)

het jaarlijkse activiteitenverslag met inbegrip van de bijbehorende uitgaven goedkeuren;

k)

indien van toepassing zorg dragen voor het opzetten van een interne controlecapaciteit bij de Gemeenschappelijke Onderneming BBI;

l)

de uitnodigingen tot indiening van voorstellen alsmede, in voorkomend geval, de daarmee samenhangende regels voor indienings-, selectie-, gunnings- en beroepsprocedures goedkeuren;

m)

de lijst van voor financiering geselecteerde acties goedkeuren op basis van de door een panel van onafhankelijke deskundigen opgestelde rangschikking;

n)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI vaststellen op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

o)

waar passend uitvoeringsregels voor het Statuut en de Regeling vaststellen in overeenstemming met artikel 6, lid 3, van deze verordening;

p)

waar passend regels voor de detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en voor de inzet van stagiairs vaststellen in overeenstemming met artikel 7 van deze verordening;

q)

waar passend adviesgroepen oprichten als aanvulling op de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI;

r)

waar passend door leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI voorgestelde verzoeken tot wijziging van deze verordening indienen bij de Commissie;

s)

de verantwoordelijkheid dragen voor elke taak die niet specifiek aan een specifiek orgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI is toegewezen, die hij wel aan een van die organen kan toewijzen.

Artikel 8

Benoeming, ontslag of verlenging van het ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur wordt na een openbare en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten. De Commissie zorgt er voor dat, indien van toepassing, de vertegenwoordiging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI wordt betrokken bij de selectieprocedure.

Meer bepaald wordt er gezorgd voor een passende vertegenwoordiging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI in de voorselectiefase van de selectieprocedure. Daartoe benoemen de andere leden dan de Unie in onderlinge overeenstemming zowel een vertegenwoordiger als een waarnemer namens de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt in dienst genomen als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt de Gemeenschappelijke Onderneming BBI vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.

De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt drie jaar. Voor het einde van die termijn verricht de Commissie, indien passend met betrokkenheid van de andere leden dan de Unie, een beoordeling van de prestaties van de uitvoerend directeur en van de toekomstige taken en uitdagingen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

4.

De raad van bestuur kan op een voorstel van de Commissie, die rekening houdt met de in lid 3 bedoelde beoordeling, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen voor een periode van ten hoogste vier jaar.

5.

Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.

De uitvoerend directeur kan slechts uit zijn functie worden ontheven na een besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie, met de betrokkenheid van de andere leden dan de Unie indien passend.

Artikel 9

Taken van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur is als hoogste uitvoerende functionaris belast met het dagelijks beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, overeenkomstig de besluiten van de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI. De uitvoerend directeur is verantwoording verschuldigd aan de raad van bestuur.

3.

De uitvoerend directeur voert de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI uit.

4.

De uitvoerend directeur voert met name en op onafhankelijke wijze de volgende taken uit:

a)

de ontwerpjaarbegroting opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur, met inbegrip van de bijbehorende personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke aanstellingen per functiegroep en per rang en het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen wordt vermeld, uitgedrukt in voltijdequivalenten;

b)

het jaarlijkse werkplan en de bijbehorende uitgavenramingen opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

c)

de jaarrekening voor advies voorleggen aan de raad van bestuur;

d)

het jaarlijkse activiteitenverslag, met inbegrip van de informatie inzake de bijbehorende uitgaven, opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

e)

de lijst van voor financiering geselecteerde activiteiten ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

f)

de groep vertegenwoordigers van de staten en het wetenschappelijk comité regelmatig informeren over alle zaken die van belang zijn voor hun adviserende taak;

g)

afzonderlijke overeenkomsten en besluiten ondertekenen;

h)

aanbestedingscontracten ondertekenen;

i)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI uitvoeren;

j)

de werkzaamheden en het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI organiseren, er leiding aan geven en er toezicht op houden binnen de grenzen van de bevoegdheidsdelegatie door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening;

k)

een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem instellen en toezien op het functioneren ervan, en belangrijke wijzigingen erin aan de raad van bestuur rapporteren;

l)

er zorg voor dragen dat risicoanalyses en risicobeheer worden toegepast;

m)

alle andere nodige maatregelen nemen voor het beoordelen van de vooruitgang van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI in de richting van het behalen van de doelstellingen daarvan;

n)

alle andere taken uitvoeren die de raad van bestuur aan de uitvoerend directeur toevertrouwt of delegeert.

5.

De uitvoerend directeur stelt een programmabureau in voor de uitvoering, onder zijn verantwoordelijkheid, van alle ondersteunende taken die voortvloeien uit deze verordening. Het programmabureau wordt samengesteld uit personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en wordt meer bepaald belast met de volgende taken:

a)

bijstand verlenen bij het opzetten en beheren van een geschikt boekhoudsysteem in overeenstemming met de financiële regeling van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI;

b)

beheren van de in het jaarlijks werkplan opgenomen uitnodiging tot het indienen van voorstellen en van het beheer van de overeenkomsten en besluiten, met inbegrip van de coördinatie daarvan;

c)

de leden en andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI alle relevante informatie en ondersteuning bieden die zij nodig hebben voor het vervullen van hun taken, en reageren op hun specifieke verzoeken;

d)

fungeren als het secretariaat van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en assistentie verlenen aan door de raad van bestuur opgerichte adviesgroepen.

Artikel 10

Wetenschappelijk comité

1.

Het wetenschappelijk comité bestaat uit niet meer dan vijftien leden. Het kiest een voorzitter uit zijn leden.

2.

Bij de samenstelling van het comité wordt gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mondiaal erkende deskundigen uit de academische wereld, de industrie, kmo’s en reguleringsinstanties. Gezamenlijk beschikken de leden van het wetenschappelijk comité over de nodige wetenschappelijke competenties en expertise op technisch gebied om de Gemeenschappelijke Onderneming BBI wetenschappelijk onderbouwde aanbevelingen te kunnen verstrekken.

3.

De raad van bestuur stelt de specifieke criteria en het selectieproces vast voor de samenstelling van het wetenschappelijk comité en benoemt de leden ervan. De raad van bestuur neemt de door de groep vertegenwoordigers van de staten van de BBI voorgestelde potentiële kandidaten in overweging.

4.

Het wetenschappelijk comité verricht de volgende taken:

a)

advies uitbrengen over de in de jaarlijkse werkplannen op te nemen wetenschappelijke prioriteiten;

b)

advies uitbrengen over de in het jaarlijkse activiteitenverslag beschreven wetenschappelijke prestaties.

5.

Het wetenschappelijk comité vergadert ten minste tweemaal per jaar. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter.

6.

Het wetenschappelijk comité kan, met instemming van de voorzitter, andere personen uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen.

7.

Het wetenschappelijk comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Groep met vertegenwoordigers van de staten

1.

De groep met vertegenwoordigers van de staten bestaat uit één vertegenwoordiger van elke lidstaat en één van elk met Horizon 2020 geassocieerd land. Zij kiest een voorzitter uit haar leden.

2.

De groep vertegenwoordigers van de staten komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. De vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter. De uitvoerend directeur en de voorzitter van de raad van bestuur of hun vertegenwoordigers wonen de vergaderingen bij.

De voorzitter van de groep met vertegenwoordigers van de staten kan andere personen uitnodigen om de vergaderingen als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale overheden in de Unie, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld of vertegenwoordigers van verenigingen van kmo’s.

3.

De groep vertegenwoordigers van de staten wordt geraadpleegd en verstrekt meer bepaald informatiebeoordelingen en advies over de volgende zaken:

a)

de vorderingen met het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en het halen van haar doelen, met inbegrip van het proces van de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen en het beoordelen van de voorstellen;

b)

actualiseren van de strategische oriëntatie;

c)

samenhang met Horizon 2020;

d)

jaarlijkse werkplannen;

e)

betrokkenheid van kmo’s.

4.

De groep vertegenwoordigers van de staten verstrekt tevens informatie aan en fungeert als interface binnen de Gemeenschappelijke Onderneming BBI in verband met de volgende zaken:

a)

de status van relevante nationale of regionale onderzoeks- en innovatieprogramma’s en aanwijzen van mogelijke gebieden voor samenwerking, met inbegrip van de markttoepassing van relevante technologieën, om synergie mogelijk te maken en doublures te vermijden;

b)

specifieke maatregelen op nationaal of regionaal niveau betreffende evenementen voor verspreiding van informatie, gerichte technische workshops en activiteiten op het gebied van communicatie;

c)

specifieke maatregelen die zijn genomen op nationaal of regionaal niveau voor de ontplooiing van activiteiten met betrekking tot het BBI-initiatief.

5.

De groep vertegenwoordigers van staten kan op eigen initiatief aanbevelingen of voorstellen tot de raad van bestuur richten betreffende technische, bestuurlijke en financiële zaken, als mede betreffende jaarplannen, in het bijzonder wanneer die zaken van invloed zijn op nationale of regionale belangen.

De raad van bestuur informeert de groep vertegenwoordigers van de staten zonder onnodige vertraging over het aan die aanbevelingen of voorstellen gegeven gevolg, of hij verstrekt zijn motivering indien er geen gevolg aan is gegeven.

6.

De groep vertegenwoordigers van de staten ontvangt regelmatig informatie over onder meer de deelname aan door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gefinancierde acties onder contract, over de uitkomst van iedere uitnodiging tot het indienen van voorstellen en over de uitvoering van projecten, over de synergie met andere relevante programma’s van de Unie en over de uitvoering van de begroting van de BBI.

7.

De groep vertegenwoordigers van de staten stelt haar reglement van orde vast.

Artikel 12

Financieringsbronnen

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI wordt gezamenlijk gefinancierd door de Unie en de andere leden dan de Unie of hun samenstellende entiteiten, door middel van in tranches uitbetaalde bijdragen en van bijdragen die bestaan uit de door hen gemaakte kosten bij de uitvoering van acties onder contract die niet door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI worden vergoed.

2.

De administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI bedragen niet meer dan 58 500 000 EUR en worden gedekt door middel van financiële bijdragen die gelijkelijk op jaarbasis worden verdeeld tussen de Unie en de andere leden dan de Unie. Indien een deel van de bijdrage voor administratieve kosten niet wordt gebruikt, kan dit ter beschikking worden gesteld om de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI te betalen.

3.

De operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI worden gedekt door middel van:

a)

de financiële bijdrage van de Unie;

b)

de financiële bijdrage van de andere leden dan de Unie;

c)

bijdragen in natura van de andere leden dan de Unie of hun samenstellende entiteiten, bestaande uit de door hen gemaakte kosten bij de uitvoering van acties onder contract minus de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en alle andere bijdragen van de Unie aan die kosten.

4.

De financiële bijdrage van de andere leden dan de Unie aan de operationele kosten als bedoeld in lid 3, onder b), bedraagt ten minste 182 500 000 EUR voor de in artikel 1 van deze verordening bepaalde periode.

5.

De middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI die op haar begroting worden opgevoerd, bestaan uit de volgende bijdragen:

a)

de financiële bijdragen van de leden aan de administratieve kosten;

b)

de financiële bijdragen van de leden aan de operationele kosten;

c)

eventuele door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gegenereerde inkomsten;

d)

eventuele andere financiële bijdragen, middelen en inkomsten.

Eventuele rente op door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI van haar leden ontvangen bijdragen worden als haar inkomsten beschouwd.

6.

Alle middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI en haar activiteiten worden besteed aan de in artikel 2 van deze verordening bepaalde doelstellingen.

7.

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI is eigenaar van alle voor de vervulling van haar doelstellingen door haar gegenereerde of aan haar overgedragen activa.

8.

Wanneer de inkomsten de uitgaven overschrijden, geeft dit, behalve bij ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, geen aanleiding tot betalingen aan de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

Artikel 13

Financiële verplichtingen

De financiële verplichtingen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI mogen het bedrag van de beschikbare of door haar leden voor haar begroting vastgelegde financiële middelen niet overschrijden.

Artikel 14

Begrotingsjaar

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

Artikel 15

Operationele en financiële planning

1.

De uitvoerend directeur legt de raad van bestuur ter goedkeuring een ontwerp voor van het jaarlijkse werkplan, met inbegrip van een gedetailleerd plan voor de onderzoeks- en innovatieactiviteiten, de administratieve werkzaamheden en de bijbehorende ramingen van de uitgaven voor het komende jaar. In het ontwerpwerkplan wordt tevens de geraamde waarde van de overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder c), van de statuten te leveren bijdragen vermeld.

2.

Het jaarlijkse werkplan voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar aangenomen. Het jaarlijkse werkplan wordt openbaar gemaakt.

3.

De uitvoerend directeur stelt de ontwerpjaarbegroting voor het volgende jaar op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

4.

De jaarbegroting voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het einde van het voorgaande jaar goedgekeurd door de raad van bestuur.

5.

De jaarbegroting wordt aangepast op grond van de omvang van de financiële bijdrage van de Unie als vastgelegd in de begroting van de Unie.

Artikel 16

Operationele en financiële verslaglegging

1.

De uitvoerend directeur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad van bestuur over de uitvoering van de taken van de uitvoerend directeur in overeenstemming met de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

Binnen twee maanden na afloop van elk begrotingsjaar legt de uitvoerend directeur de raad van bestuur ter goedkeuring een jaarlijks activiteitenverslag voor over de door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI in het voorafgaande kalenderjaar gemaakte vorderingen, met name ten aanzien van het jaarlijkse werkplan voor dat jaar. Het jaarlijks activiteitenverslag bevat informatie over, onder andere, de volgende zaken:

a)

onderzoek, innovatie en andere uitgevoerde acties en de bijbehorende uitgaven;

b)

de ingediende acties, met inbegrip van een opsplitsing naar type deelnemer, waaronder kmo’s, en naar land;

c)

de voor financiering geselecteerde acties, met inbegrip van een opsplitsing naar type deelnemer, waaronder kmo’s, en naar land, met vermelding van de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI aan de afzonderlijke deelnemers en acties.

2.

Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijkse activiteitenverslag openbaar gemaakt.

3.

Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI de voorlopige rekeningen in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zendt de Gemeenschappelijke Onderneming BBI het verslag over het begrotings- en financieel beheer aan, het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012 maakt de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI, nadat hij de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI heeft ontvangen, de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI op en legt hij deze ter fine van advies aan de raad van bestuur voor.

De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

Uiterlijk op 1 juli van het volgende financiële jaar zendt de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen, samen met het advies van de raad van bestuur, toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende financiële jaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De uitvoerend directeur doet de Rekenkamer een antwoord toekomen als reactie op de door haar in het kader van haar jaarverslag geformuleerde opmerkingen, en zulks uiterlijk op 30 september. De uitvoerend directeur dient dit antwoord tevens in bij de raad van bestuur.

De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 17

Interne controle

De intern controleur van de Commissie oefent jegens de Gemeenschappelijke Onderneming BBI dezelfde bevoegdheden uit als jegens de Commissie.

Artikel 18

Aansprakelijkheid van leden en verzekering

1.

De financiële aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI is beperkt tot de reeds door hen betaalde bijdragen aan de administratieve kosten.

2.

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI sluit de nodige verzekeringen af en houdt deze aan.

Artikel 19

Belangenconflicten

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI en haar werknemers vermijden elk belangenconflict bij de uitvoering van hun activiteiten.

2.

De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI stelt regels vast voor de preventie en het beheersen van belangenconflicten met betrekking tot haar leden, organen en werknemers. Deze regels omvatten de bepalingen teneinde belangenconflicten te voorkomen ten aanzien van de vertegenwoordigers van de leden die zitting hebben in de raad van bestuur.

Artikel 20

Ontbinding

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI wordt ontbonden aan het einde van de in artikel 1 van deze verordening bepaalde periode.

2.

Behalve in het in lid 1 genoemde geval, wordt de ontbindingsprocedure automatisch in werking gesteld als de Unie dan wel alle andere eden dan de Unie zich terugtrekt/terugtrekken uit de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

3.

Voor de uitvoering van de procedure tot ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI benoemt de raad van bestuur een of meer liquidateurs die handelen volgens de door de raad van bestuur verstrekte instructies.

4.

Wanneer de Gemeenschappelijke Onderneming BBI wordt ontbonden, worden haar activa gebruikt ter voldoening van haar verplichtingen en voor de uitgaven in verband met haar ontbinding. Een eventueel overschot wordt op het moment van de ontbinding verdeeld over de leden in verhouding tot hun financiële bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI. Een eventueel overschot dat de Unie toevalt, wordt teruggeboekt naar de begroting van de Unie.

5.

Er wordt een ad-hocprocedure ingesteld om een passende afwikkeling te garanderen van alle door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gesloten overeenkomsten of genomen besluiten, alsmede van alle aanbestedingscontracten waarvan de looptijd langer is dan de looptijd van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.


7.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 169/152


VERORDENING (EU) Nr. 561/2014 VAN DE RAAD

van 6 mei 2014

tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 187 en artikel 188, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Publiek-private partnerschappen in de vorm van gezamenlijke technologie-initiatieven werden voor het eerst mogelijk gemaakt door Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

(2)

In Beschikking 2006/971/EG van de Raad (3) werden specifieke publiek-private partnerschappen aangeduid die moeten worden ondersteund, waaronder publiek-private partnerschappen op de specifieke gebieden die onder de gezamenlijke technologie-initiatieven nano-elektronica (Eniac) en ingebedde computersystemen (Artemis) vallen.

(3)

De mededeling van de Commissie met als titel „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (de „Europa 2020-strategie”), onderschreven door het Europees Parlement en de Raad, benadrukt dat gunstige voorwaarden voor investeringen in kennis en innovatie moeten worden ontwikkeld teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei in de Unie te verwezenlijken.

(4)

Bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) werd Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) („Horizon 2020”) vastgesteld. Horizon 2020 beoogt een groter effect met betrekking tot onderzoek en innovatie te bewerkstelligen door financiering uit hoofde van Horizon 2020 en uit de private sector te combineren in publiek-private partnerschappen voor kerngebieden waarop onderzoek en innovatie kunnen bijdragen tot de bredere concurrentiedoelstellingen van de Unie, als hefboom kunnen dienen voor private investeringen en kunnen helpen bij het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen. Deze partnerschappen dienen gebaseerd te zijn op een langetermijnbetrokkenheid, waarbij sprake is van een evenwichtige bijdrage door alle partners; ze moeten worden afgerekend op het behalen van hun doelstellingen en moeten worden afgestemd op de strategische doelstellingen van de Unie inzake onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het beheer en de werking van deze partnerschappen moeten open, transparant, effectief en efficiënt zijn, en moeten een brede reeks belanghebbenden die op hun specifieke gebieden actief zijn, de gelegenheid bieden deel te nemen. In overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1291/2013 kan de betrokkenheid van de Unie bij die partnerschappen de vorm aannemen van financiële bijdragen aan gemeenschappelijke ondernemingen die op grond van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) uit hoofde van Besluit nr. 1982/2006/EG zijn opgericht.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013 en Besluit 2013/743/EU van de Raad (5) moet verdere steun worden verleend aan gemeenschappelijke ondernemingen die zijn opgericht uit hoofde van Besluit nr. 1982/2006/EG, volgens de voorwaarden van Besluit 2013/743/EU. De prioriteit „Industrieel leiderschap” is gericht op twee specifieke actielijnen op het gebied van informatie- en communicatietechnologieën: „Micro- en nano-elektronica” en „Een nieuwe generatie componenten en systemen: de constructie van geavanceerde en slimme ingebedde componenten en systemen”. Artemis en Eniac moeten in één initiatief worden gecombineerd.

(6)

In de mededeling van de Commissie van 26 juni 2012 met als titel „Een Europese strategie voor sleuteltechnologieën — een brug naar groei en banen” worden cruciale ontsluitende technologieën, waaronder micro- en nano-elektronica, als een onontbeerlijke bron van innovatie aangeduid. Er bestaat momenteel een kloof tussen het genereren van fundamentele kennis en de commerciële toepassing ervan in de vorm van goederen en diensten. Dit probleem moet onder meer worden aangepakt door gerichte steun voor proefproductielijnen en proefprojecten op innovatiegebied, waaronder grootschalige, die erop gericht zijn om technologie en producten in de bedrijfspraktijk te valideren en integratie en kruisbestuiving tussen de diverse cruciale ontsluitende technologieën te bevorderen.

(7)

Volgens de mededeling van de Commissie van 23 mei 2013 met als titel „Een Europese strategie voor micro- en nano-elektronische onderdelen en systemen” bevorderen micro- en nano-elektronische componenten en systemen de innovatie en het concurrentievermogen in alle belangrijke economische sectoren. Omdat deze sector zo belangrijk is en de belanghebbenden in de Unie voor grote uitdagingen staan, zijn dringend maatregelen nodig om de zwakke schakels in de Europese innovatie- en waardeketens te versterken. Daarom wordt voorgesteld een mechanisme op Unieniveau op te zetten om de steunverlening van de lidstaten, de Unie en de particuliere sector voor onderzoek en innovatie in elektronische componenten te combineren en gerichter te maken.

(8)

Teneinde Europa opnieuw een leidende positie binnen het ecosysteem voor nano-elektronica te geven, hebben de belanghebbenden in de bedrijfstak en de onderzoekswereld voorgesteld een strategisch programma voor onderzoek en innovatie in het leven te roepen, waarvoor tot aan het jaar 2020 een totale investering van 100 miljard EUR beschikbaar is; dit programma moet de mondiale op nano-elektronica gebaseerde inkomsten van Europa verhogen tot ruim 200 miljard EUR per jaar en 250 000 extra directe en indirecte arbeidsplaatsen creëren.

(9)

De term „elektronische componenten en systemen” dient micro- en nano-elektronica, ingebedde/cyberfysieke systemen en toepassingen en slimme geïntegreerde systemen en toepassingen te omvatten.

(10)

De bij Verordening (EG) nr. 72/2008 van de Raad (6) opgerichte Gemeenschappelijke Onderneming Eniac heeft met succes een onderzoeksagenda ten uitvoer gelegd om binnen de sector nano-elektronica relevante gebieden te versterken zodat Europa zijn concurrentievermogen kon vergroten door investeringen in prioritaire thema’s te stimuleren en daarbij het hele ecosysteem te betrekken.

(11)

De Gemeenschappelijke Onderneming Artemis, die bij Verordening (EG) nr. 74/2008 van de Raad (7) is opgericht, heeft met succes haar strategische positie aangetoond, die top-downsturing combineert met de vaststelling op bottom-upbasis van de aan te pakken technische problemen, en aldus projecten heeft aangetrokken waarvan de resultaten rechtstreeks relevant zijn voor de bedrijfswereld.

(12)

Uit de tussentijdse evaluaties van de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis is gebleken dat zij nuttige en geschikte instrumenten zijn, dat hun krachten kunnen worden gebundeld en dat zij een aanzienlijke impact hebben op hun respectieve terreinen. De onderzoeksterreinen waarop de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis actief zijn, moeten daarom steun blijven krijgen, teneinde het concurrentievermogen van de sector elektronische componenten en systemen in Europa verder te verbeteren en de inspanningen te concentreren op een door de publieke en particuliere betrokkenen overeen te komen geheel van strategische activiteiten.

(13)

Bij de verdere ondersteuning voor onderzoeksprogramma’s op het gebied van nano-elektronica en ingebedde computersystemen moet worden voortgebouwd op de ervaring met de activiteiten van Eniac en Artemis, inclusief de resultaten van de tussentijdse evaluatie, de aanbevelingen van de belanghebbenden en de noodzaak van een doeltreffende coördinatie en synergie van middelen.

(14)

Er wordt steeds intensiever samengewerkt door de betrokkenen bij de Europese technologieplatforms Artemis, Eniac en European Technology Platform on Smart Systems Integration (EPoSS), zoals blijkt uit de strategische onderzoeks- en innovatieagenda op hoog niveau die de bedrijfstak voor ICT-componenten en -systemen in 2012 heeft opgesteld. Om de synergiën die het gevolg zijn van die wisselwerking optimaal te benutten en uit te bouwen, dient één gemeenschappelijke onderneming te worden opgericht, die actief is op het gebied van elektronische componenten en systemen, met inbegrip van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis, en waarvan de structuur en de regels geschikter zijn om efficiëntie te bevorderen en vereenvoudiging tot stand te brengen („de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel”). Daartoe dient de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel financiële regels vast te stellen die in overeenstemming zijn met haar behoeften, overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8).

(15)

Teneinde uitvoering te geven aan de strategische onderzoeks- en innovatieagenda op hoog niveau die de belanghebbenden in de bedrijfstak hebben voorgesteld, zijn verschillende vormen van ondersteuning vereist: nationale, regionale en intergouvernementele programma’s, een kaderprogramma van de Unie en een gezamenlijk technologie-initiatief in de vorm van een publiek-privaat partnerschap.

(16)

Met een publiek-privaat partnerschap voor elektronische componenten en systemen moeten de financiële en technische middelen worden bijeengebracht die noodzakelijk zijn om de complexiteit van de steeds snellere innovatie op dit terrein te beheersen. Leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel dienen derhalve te zijn: de Unie, de lidstaten en de met Horizon 2020 geassocieerde landen („geassocieerde landen”) op basis van vrijwilligheid, alsmede, als particuliere leden, verenigingen die als vertegenwoordigers optreden van de ondernemingen door welke zij zijn opgericht, en andere organisaties die in Europa actief zijn op het gebied van elektronische componenten en systemen. De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel moet openstaan voor nieuwe leden.

(17)

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel dient zich te richten op duidelijk gedefinieerde thema’s met als doel de Europese bedrijfstakken in staat te stellen de meest innovatieve technologieën te ontwerpen, te fabriceren en in elektronische componenten en systemen te gebruiken. Gestructureerde en gecoördineerde financiële steun op Europees niveau is noodzakelijk om in een uiterst competitieve internationale context de technologische koppositie van onderzoeksteams en Europese industrieën te behouden, in heel Europa een snel en breed industrieel rendement uit dit technologische leiderschap te halen en daardoor belangrijke spill-overeffecten voor de samenleving te creëren, risico’s te delen en krachten te bundelen door strategieën en investeringen op het gemeenschappelijke Europese belang te richten. Als een lidstaat of groep van lidstaten daartoe een aanvraag doet, kan de Commissie overwegen de initiatieven van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel als belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang aan te merken, indien aan alle voorwaarden wordt voldaan.

(18)

De particuliere verenigingen Aeneas, Artemisia en EPoSS hebben schriftelijk aangegeven ermee in te stemmen dat de onderzoeks- en innovatieactiviteiten in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden uitgevoerd binnen een structuur die goed bij de aard van een publiek-privaat partnerschap past. Het is dienstig dat deze particuliere verenigingen de in de bijlage bij deze verordening opgenomen statuten aanvaarden door middel van een verklaring van aanvaarding.

(19)

Voor de verwezenlijking van haar doelstellingen dient de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel financiële steun te verstrekken, voornamelijk in de vorm van subsidies aan deelnemers, op basis van openbare vergelijkende oproepen tot het indienen van voorstellen. Dergelijke financiële steun dient te worden gericht op gevallen waarin de ontwikkeling van het betrokken programma is verhinderd door aantoonbaar falen van de markt, en dient een stimulerend effect te hebben, in die zin dat het gedrag van de begunstigde erdoor wordt gewijzigd.

(20)

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel dient op een open en transparante manier te functioneren door alle relevante beschikbare informatie aan haar toepasselijke organen ter beschikking te stellen en haar activiteiten, waaronder informatie- en verspreidingsactiviteiten, bij het bredere publiek te bevorderen. Het reglement van orde van de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel moet openbaar worden gemaakt.

(21)

Bij het beoordelen van de algemene impact van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel dient rekening te worden gehouden met investeringen van andere rechtspersonen dan de Unie en de staten die deelnemen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel (de „aan Ecsel deelnemende staten”), die bijdragen tot de doelstellingen ervan. Deze totale investeringen bedragen naar verwachting minstens 2 340 000 000 EUR.

(22)

Om gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de interne markt te handhaven, moet de subsidiëring door het kaderprogramma van de Unie worden opgezet overeenkomstig de regelgeving inzake staatssteun om de doeltreffendheid van de overheidsinvesteringen te waarborgen en marktverstoringen, zoals het verdringen van private financiering, het creëren van ineffectieve marktstructuren of het in stand houden van inefficiënte bedrijven, te voorkomen.

(23)

De deelname aan acties onder contract die door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden gefinancierd, dient te voldoen aan Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9). De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel moet er bovendien op toezien dat die regels consequent worden toegepast, op basis van de desbetreffende maatregelen die de Commissie heeft vastgesteld. Specifieke criteria betreffende het in aanmerking komen van afzonderlijke aanvragers voor financiering door de aan Ecsel deelnemende staten, kunnen door de bevoegde autoriteiten worden bepaald. Staten die aan Ecsel deelnemen kunnen specifieke regels inzake de subsidiabiliteit van kosten vaststellen indien zij de afhandeling van hun bijdragen aan deelnemers in acties onder contract niet aan de gemeenschappelijke onderneming toevertrouwen.

(24)

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel moet ook gebruikmaken van de elektronische middelen die door de Commissie worden beheerd, teneinde openheid en transparantie te waarborgen en de deelname eraan te vergemakkelijken. Derhalve moeten de oproepen tot het indienen van voorstellen die door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden geopend, ook worden bekendgemaakt op het centraal deelnemersportaal, en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020. Voorts moet de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel relevante gegevens over onder meer voorstellen, aanvragers, subsidies en deelnemers, in een passend formaat en zo vaak als de verslagleggingsverplichtingen van de Commissie dat vergen, ter beschikking stellen om deze gegevens op te kunnen nemen in de door de Commissie beheerde elektronische verslagleggings- en verspreidingssystemen in het kader van Horizon 2020.

(25)

Bij de classificatie van technologisch onderzoek, productontwikkeling en demonstratieactiviteiten moet de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel de OESO-definities betreffende het niveau van technologische paraatheid (Technological Readiness Level) in acht nemen.

(26)

De financiële bijdrage van de Unie dient te worden beheerd in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer en de relevante regels voor indirect beheer vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en in de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (10).

(27)

Ten behoeve van de vereenvoudiging dienen de administratieve lasten voor alle betrokken partijen te worden verminderd. Dubbele audits en onevenredige hoeveelheden documentatie en verslaglegging moeten worden vermeden. Audits bij ontvangers van financiering van de Unie uit hoofde van deze verordening moeten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1291/2013.

(28)

De financiële belangen van de Unie en van de andere deelnemers aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing van en het onderzoek naar onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen en, indien nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

(29)

De interne auditor van de Commissie oefent ten aanzien van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel dezelfde bevoegdheden uit als ten aanzien van de Commissie.

(30)

Gezien de specifieke aard en de huidige status van de gemeenschappelijke ondernemingen, en teneinde de continuïteit met het Zevende kaderprogramma te garanderen, dienen de gemeenschappelijke ondernemingen het voorwerp te blijven van een afzonderlijke kwijtingsprocedure. In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 moet de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel derhalve aan het Europees Parlement worden toevertrouwd, op aanbeveling van de Raad. De verslagleggingsvereisten van artikel 60, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn derhalve niet van toepassing op de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, maar moeten zij zo veel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met die waarin is voorzien voor organen als bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. De controle van de rekeningen en van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen dient door de Rekenkamer te worden verricht.

(31)

Horizon 2020 moet bijdragen aan het dichten van de kloof tussen onderzoek en innovatie binnen de Unie, door synergiën met de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) te stimuleren. Derhalve moet de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel streven naar een nauwe wisselwerking met de ESIF; die specifiek kunnen helpen om lokale, regionale en nationale onderzoeks- en innovatiecapaciteiten in het kader van Ecsel te versterken en doordachte maatregelen op het gebied van specialisatie kunnen ondersteunen.

(32)

De Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis waren opgericht voor een periode die liep tot en met 31 december 2017. De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel moet verdere steun bieden aan onderzoeksprogramma’s op het gebied van nano-elektronica en ingebedde computersystemen door uitvoering te geven aan de resterende acties uit hoofde van Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008, in overeenstemming met diezelfde verordeningen. De overgang naar de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis naar de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel moet worden afgestemd op en gesynchroniseerd met de overgang van het zevende kaderprogramma naar Horizon 2020, om ervoor te zorgen dat de voor onderzoek beschikbare financiering optimaal wordt besteed. In het belang van de rechtszekerheid en de duidelijkheid dienen de Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008 te worden ingetrokken en dienen overgangsbepalingen te worden vastgesteld,

(33)

Gezien het doel van Horizon 2020, namelijk meer eenvoud en samenhang, moeten alle oproepen tot het indienen van voorstellen door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel in beginsel de looptijd van het kaderprogramma Horizon 2020 in acht nemen.

(34)

Daar de doelstelling van deze verordening, met name de versterking van het industriële onderzoek en innovatie over de hele Unie door middel van het uitvoeren, door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake „Elektronische Componenten en Systemen voor Europees Leiderschap”, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het voorkomen van duplicering, het behouden van de kritische massa en het waarborgen van een optimale benutting van de overheidsfinanciering, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Oprichting

1.   Voor de uitvoering van het gezamenlijke technologie-initiatief inzake elektronische componenten en systemen voor Europees leiderschap) wordt voor de periode tot en met 31 december 2024 een gemeenschappelijke onderneming in de zin van artikel 187 VWEU opgericht (de „Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel”). Teneinde rekening te houden met de looptijd van Horizon 2020 moeten oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel uiterlijk op 31 december 2020 geopend worden. In met redenen omklede gevallen kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden geopend tot en met 31 december 2021.

2.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel vervangt de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis, die oorspronkelijk werden opgericht bij respectievelijk Verordening (EG) nr. 72/2008 en Verordening (EG) nr. 74/2008, en volgt deze op.

3.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel is een orgaan waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd, als bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel heeft rechtspersoonlijkheid. In elke lidstaat bezit zij de ruimste handelingsbevoegdheid die door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Zij kan in het bijzonder roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

5.   De zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel bevindt zich in Brussel, België.

6.   De statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel („de statuten”) zijn in de bijlage opgenomen.

Artikel 2

Doelstellingen en toepassingsgebied

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel heeft de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen tot de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 1291/2013 en in het bijzonder deel II van Besluit 2013/743/EU van de Raad;

b)

bijdragen tot de ontwikkeling van een sterke branche van elektronische componenten en systemen in de Unie, die wereldwijd kan concurreren;

c)

ervoor zorgen dat elektronische componenten en systemen beschikbaar zijn voor essentiële markten en voor het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, zodat Europa op het gebied van technologische ontwikkelingen een pionier blijft, de kloof tussen onderzoek en commercialisering wordt overbrugd, de innovatiecapaciteit wordt versterkt en de economische groei en werkgelegenheid in de Unie gestimuleerd;

d)

de strategieën van de lidstaten op elkaar afstemmen om particuliere investeringen aan te trekken en bij te dragen tot de effectiviteit van de overheidssteun, door overlapping en fragmentatie te voorkomen, en door de deelname van belangrijke spelers op het gebied van onderzoek en innovatie te faciliteren;

e)

in stand houden en uitbreiden van de Europese capaciteit voor de fabricage van halfgeleiders en slimme systemen, met inbegrip van een leidende positie op het gebied van productieapparatuur en materiaalverwerking;

f)

een leidende positie veiligstellen en versterken op het gebied van ontwerp en systeemtechniek, met inbegrip van ingebedde technologieën;

g)

alle belanghebbenden toegang verlenen tot infrastructuur van wereldniveau voor het ontwerp en de fabricage van elektronische componenten en ingebedde/cyberfysieke en slimme systemen, en

h)

een dynamisch ecosysteem opzetten waarin kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) actief zijn, om zo bestaande clusters te versterken en het ontstaan van nieuwe clusters in veelbelovende nieuwe segmenten te bevorderen.

2.   De werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden gebaseerd op de resultaten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis en het Europees technologieplatform EPoSS, en van werk dat via andere nationale en Europese programma’s is gefinancierd. Deze werkzaamheden stimuleren, op een passende en evenwichtige manier, nieuwe ontwikkelingen en synergiën op de volgende hoofdgebieden:

a)

ontwerptechnologieën, -processen en -integratie, apparatuur, materialen en fabricage op het gebied van micro- en nano-elektronica, gericht op miniaturisering, diversificatie en differentiatie en heterogene integratie;

b)

processen, methoden, instrumenten en platforms, referentieontwerpen en -architecturen voor software en regelintensieve ingebedde/cyberfysieke systemen, die zorgen voor naadloze connectiviteit en interoperabiliteit, functionele veiligheid, een hoge graad van beschikbaarheid en betrouwbaarheid voor professionele en consumententoepassingen, alsmede daarmee verbonden diensten, en

c)

multidisciplinaire benaderingen voor slimme systemen, ondersteund door ontwikkelingen op het gebied van holistisch ontwerp en geavanceerde fabricagemethoden, met als doel de verwezenlijking van zelfstandige en flexibele slimme systemen die over geavanceerde interfaces beschikken en complexe functionaliteit bieden op basis van bijvoorbeeld naadloze integratie van sensor-, actuator-, verwerkings-, energievoorzienings- en netwerkfuncties.

Artikel 3

Financiële bijdrage van de Unie

1.   De financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel ter dekking van administratieve en operationele kosten bedraagt, met inbegrip van EVA-kredieten, ten hoogste 1 184 874 000 EUR. Deze financiële bijdrage van de Unie wordt betaald uit de kredieten die in de algemene begroting van de Europese Unie worden toegewezen voor het specifieke programma tot uitvoering van Horizon 2020 (2014-2020), vastgesteld bij Besluit 743/2013/EU. Overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder c), iv), en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 wordt de uitvoering van de begroting, wat de financiële bijdrage van de Unie betreft, toevertrouwd aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, die optreedt als een orgaan zoals bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

2.   De regeling voor de financiële bijdrage van de Unie wordt vastgelegd in een delegatieovereenkomst en in overeenkomsten inzake de jaarlijkse overschrijving van middelen, die door de Commissie namens de Unie worden gesloten met de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

3.   In de in lid 2 van dit artikel bedoelde delegatieovereenkomst worden de punten geregeld die worden genoemd in artikel 58, lid 3, en de artikelen 60 en 61 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en in artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012, alsmede onder meer de volgende elementen:

a)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel wat betreft de relevante prestatie-indicatoren als bedoeld in bijlage II bij Besluit 2013/743/EU;

b)

de voorwaarden voor de bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel in het licht van het toezicht als bedoeld in bijlage III bij Besluit 2013/743/EU;

c)

de specifieke prestatie-indicatoren betreffende de werking van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel;

d)

de regelingen betreffende het verstrekken van de benodigde gegevens om de Commissie in staat te stellen aan haar verplichtingen van informatieverspreiding en rapportage, als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1291/2013, te voldoen, onder meer op het centraal deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

e)

bepalingen inzake de bekendmaking van oproepen tot het indienen van voorstellen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, tevens op het centraal deelnemersportaal en via andere door de Commissie beheerde elektronische verspreidingsmiddelen van Horizon 2020;

f)

de inzet van personeel en wijzigingen op dat gebied, met name de werving per functiegroep, rang en categorie, de procedure voor herclassificatie en eventuele wijzigingen van het aantal personeelsleden.

Artikel 4

Bijdragen van andere leden dan de Unie

1.   De aan Ecsel deelnemende staten leveren een financiële bijdrage aan de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, in overeenstemming met de financiële bijdrage van de Unie. Het bedrag van ten minste 1 170 000 000 EUR over de periode bedoeld in artikel 1, wordt beoogd.

2.   De particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel leveren een financiële bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, of dragen ervoor zorg dat hun samenstellende of gelieerde entiteiten die bijdrage leveren. Het bedrag van ten minste 1 657 500 000 EUR over de periode bedoeld in artikel 1, wordt beoogd.

3.   De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde bijdragen bestaan uit de bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, bedoeld in artikel 16, lid 2, artikel 16, lid 3, onder b), en artikel 16, lid 3, onder c), van de statuten.

4.   De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, afgezien van de Unie, brengen jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de raad van bestuur verslag uit over de hoogte van de bijdragen die zij in elk van de voorgaande begrotingsjaren overeenkomstig de leden 1 en 2 hebben geleverd.

5.   Voor de waardering van de in artikel 16, lid 3, onder c), van de statuten bedoelde bijdragen, worden de kosten vastgesteld overeenkomstig de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van de betrokken entiteiten, de toepasselijke boekhoudnormen van het land waar elke entiteit is gevestigd, de toepasselijke internationale normen inzake financiële verslaglegging (IFRS). De kosten worden gecertificeerd door een onafhankelijke externe controleur die is aangewezen door de desbetreffende entiteit. De waarderingsmethode van de bijdragen kan door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden geverifieerd indien er enige onduidelijkheid is ontstaan uit de certificering. Indien er nog onduidelijkheden zijn, dan kan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel een audit uitvoeren.

6.   De Commissie kan corrigerende maatregelen nemen en eventueel de financiële bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel beëindigen, evenredig verlagen of schorsen, dan wel de in artikel 26, lid 2, van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure inleiden, indien andere leden dan de Unie, met inbegrip van hun samenstellende en gelieerde entiteiten, de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde bijdragen niet, slechts gedeeltelijk of te laat verstrekken.

Artikel 5

Financiële regels

Onverminderd artikel 12 van deze verordening, stelt de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel haar specifieke financiële regels vast overeenkomstig artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie (11).

Artikel 6

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (12) van de Raad („het Statuut” en „de Regeling (die van toepassing is op andere personeelsleden)”), en de door de instellingen van de Europese Unie gezamenlijk vastgestelde regelingen ter uitvoering van het Statuut en de Regeling, zijn van toepassing op het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

2.   De raad van bestuur oefent, ten aanzien van het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, de bevoegdheden uit die bij het Statuut worden verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag alsmede de bevoegdheden die bij de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden worden verleend aan het tot het aangaan van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag (de „bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”).

Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut kan de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit aannemen om de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden subdelegeren.

In uitzonderlijke omstandigheden kan de raad van bestuur besluiten om de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en aan elke door hem verleende subdelegaties van die bevoegdheden tijdelijk te schorsen. In dergelijke gevallen, oefent de raad van bestuur de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag zelf uit of delegeert het die aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel dan de uitvoerend directeur.

3.   De raad van bestuur stelt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut passende bepalingen vast voor de tenuitvoerlegging van het Statuut en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

4.   De personele middelen worden vastgesteld in de personeelsformatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, waarin overeenkomstig de jaarlijkse begroting het aantal tijdelijke ambten per functiegroep en per rang, en het aantal arbeidscontractanten, uitgedrukt in voltijdsequivalenten, is aangegeven.

5.   Het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel bestaat uit tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten.

6.   Alle personeelskosten komen ten laste van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Artikel 7

Gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel kan een beroep doen op gedetacheerde nationale deskundigen en stagiairs, die niet bij de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel in dienst zijn. Het aantal gedetacheerde nationale deskundigen, uitgedrukt in voltijdsequivalenten, wordt opgeteld bij de in artikel 6, lid 4, bedoelde informatie over personele middelen, overeenkomstig de jaarlijkse begroting.

2.   Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en voor het inzetten van stagiairs.

Artikel 8

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en VWEU, is van toepassing op de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en haar personeel.

Artikel 9

Aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel

1.   De contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel wordt geregeld door de toepasselijke contractuele bepalingen en door het recht dat van toepassing is op het desbetreffende contract.

2.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door haar personeelsleden bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt.

3.   Alle betalingen door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel in verband met de aansprakelijkheid, bedoeld in de leden 1 en 2, en de daarmee verband houdende kosten en uitgaven worden beschouwd als uitgaven van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en worden gedekt door de middelen ervan.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel draagt de uitsluitende verantwoordelijkheid voor het nakomen van haar verplichtingen.

Artikel 10

Bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie en toepasselijk recht

1.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen:

a)

krachtens alle arbitragebedingen in door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel gesloten overeenkomsten en contracten en door haar genomen besluiten;

b)

in geschillen over de vergoeding van schade die door personeelsleden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel wordt veroorzaakt bij de uitoefening van hun taken;

c)

in elk geschil tussen de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en haar personeelsleden, binnen de grenzen en onder de voorwaarden van het Statuut en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   Op alle aangelegenheden waarbij een geassocieerd land is betrokken, zijn de specifieke bepalingen van de desbetreffende overeenkomsten van toepassing.

3.   Op alle aangelegenheden die niet bij deze verordening of bij andere rechtshandelingen van de Unie zijn geregeld, is het recht van de staat waar de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zich bevindt, van toepassing.

Artikel 11

Evaluatie

1.   Voor 30 juni 2017 voert de Commissie met de hulp van onafhankelijke deskundigen een tussentijdse evaluatie uit van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, waarbij in het bijzonder wordt beoordeeld in welke mate de particuliere leden en hun samenstellende en gelieerde entiteiten, alsmede andere juridische entiteiten, participeren in en bijdragen aan acties onder contract. De Commissie stelt een verslag over die evaluatie op waarin de conclusies over de evaluatie de opmerkingen door de Commissie zijn opgenomen. De Commissie legt dit verslag uiterlijk op 31 december 2017 over aan het Europees Parlement en de Raad. De resultaten van de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden meegenomen in de grondige beoordeling en in de tussentijdse evaluatie waarnaar in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 wordt verwezen.

2.   Naar aanleiding van de conclusies van de in lid 1 van dit artikel bedoelde tussentijdse evaluatie kan de Commissie optreden overeenkomstig artikel 4, lid 6, of andere passende maatregelen treffen.

3.   Binnen zes maanden na de ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, maar uiterlijk twee jaar na het inleiden van de in artikel 26 van de statuten bedoelde ontbindingsprocedure, verricht de Commissie een eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel. De resultaten van die eindevaluatie worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 12

Kwijting

In afwijking van artikel 60, lid 7, en artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, wordt de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel gegeven door het Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad en overeenkomstig de procedure waarin het financieel reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voorziet.

Artikel 13

Audits achteraf

1.   Audits achteraf van uitgaven aan acties onder contract wordt door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel uitgevoerd overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1291/2013 als onderdeel van de acties onder contract van Horizon 2020.

2.   De Commissie kan beslissen de in lid 1 van dit artikel bedoelde audits zelf te verrichten. In dergelijke gevallen, doet zij dat overeenkomstig de toepasselijke regels, met name Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, Verordening (EU) nr. 1290/2013 en Verordening (EU) nr. 1291/2013.

Artikel 14

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel verleent de diensten van de Commissie en andere door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel of door de Commissie gemachtigde personen, alsmede de Rekenkamer, toegang tot haar terreinen en gebouwen alsmede tot alle informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, die nodig is voor het uitvoeren van hun audits.

2.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 (13) en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14) onderzoeken uitvoeren, waaronder controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er, in verband met een overeenkomst, besluit of contract gefinancierd uit hoofde van deze verordening, sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

3.   Onverminderd de leden 1 en 2 worden in contracten, overeenkomsten en besluiten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening bepalingen opgenomen waardoor de Commissie, de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk worden gemachtigd tot het uitvoeren van dergelijke controles en onderzoeken, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

4.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel ziet er, door het uitvoeren of doen uitvoeren van de nodige interne en externe controles, op toe dat de financiële belangen van haar leden op passende wijze worden beschermd.

5.   De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (15). De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel stelt de nodige maatregelen vast om interne onderzoeken door OLAF te vergemakkelijken.

Artikel 15

Vertrouwelijkheid

Onverminderd artikel 16 beschermt de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel gevoelige informatie waarvan bekendmaking de belangen van haar leden of die van deelnemers aan de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zou kunnen schaden.

Artikel 16

Transparantie

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (16) is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

2.   De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel kan de praktische regelingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vaststellen.

3.   Onverminderd artikel 10 van deze verordening kan tegen besluiten die uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden genomen, op grond van artikel 228 VWEU een klacht worden ingediend bij de ombudsman.

Artikel 17

Regels voor deelname en de verspreiding van resultaten

1.   Verordening (EU) nr. 1290/2013 is van toepassing op de door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel gefinancierde acties. Overeenkomstig die verordening wordt de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel aangemerkt als een financieringsorgaan en verleent zij financiële bijstand aan acties onder contract zoals vastgelegd in artikel 1, onder a), van de statuten.

2.   Specifieke criteria betreffende de subsidiabiliteit van afzonderlijke aanvragers voor financiering door de aan Ecsel deelnemende staten, kunnen door de bevoegde financierende autoriteiten worden bepaald. Deze criteria kunnen onder meer betrekking hebben op het type aanvrager, zoals juridisch statuut en doel, aansprakelijkheids- en levensvatbaarheidsvoorwaarden, waaronder financiële soliditeit, en het vervullen van fiscale en sociale verplichtingen.

3.   Indien een aan Ecsel deelnemende staat de afhandeling van zijn bijdragen aan deelnemers in acties onder contract niet aan de gemeenschappelijke onderneming toevertrouwt via door de gemeenschappelijke onderneming aangegane subsidieovereenkomsten met deelnemers, kan die staat specifieke regels vastleggen betreffende de subsidiabiliteit van kosten voor het financieren van deelnemers.

4.   De in dit artikel bedoelde specifieke criteria en regels worden in het werkplan opgenomen.

Artikel 18

Ondersteuning door de gaststaat

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en de staat waar haar zetel zich bevindt, kunnen een administratieve overeenkomst sluiten betreffende voorrechten en immuniteiten en andere ondersteuning die de desbetreffende staat aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zal bieden.

Artikel 19

Intrekking en overgangsbepalingen

1.   De Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008 worden ingetrokken.

2.   Onverminderd lid 1 blijven op acties die uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008 zijn ondernomen, alsmede op uit hoofde van die verordeningen vastgestelde jaarlijkse uitvoeringsplannen, de bepalingen van die verordeningen van toepassing totdat de acties zijn voltooid.

3.   Naast de in artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 2, van deze verordening bedoelde bijdragen worden met het oog op de voltooiing van uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008 gestarte acties gedurende de periode 2014-2017 de volgende bijdragen aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel betaald:

a)

2 050 000 EUR door de Unie;

b)

1 430 000 EUR door de vereniging Aeneas;

c)

975 000 EUR door de vereniging Artemisia.

De in artikel 11, lid 1, van deze verordening bedoelde tussentijdse evaluatie omvat een eindevaluatie van de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008.

4.   De uit hoofde van Verordening (EG) nr. 72/2008 benoemde uitvoerend directeur wordt met ingang van 27 juni 2014 voor het resterende deel van zijn ambtstermijn belast met de taken van de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel waarin deze verordening voorziet. De overige voorwaarden van het contract van de uitvoerend directeur blijven ongewijzigd.

5.   Indien de in artikel 4 van dit artikel bedoelde uitvoerend directeur zijn eerste ambtstermijn nog niet had beëindigd, wordt hij benoemd voor het resterende deel van die ambtstermijn, met de mogelijkheid van een verlenging met ten hoogste vier jaar, overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de statuten. Indien de in artikel 4 bedoelde uitvoerend directeur reeds aan zijn tweede ambtstermijn was begonnen, kan die ambtstermijn niet worden verlengd. De uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, mag na afloop van de volledige termijn van zijn/haar ambtstermijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.   Het arbeidscontract van de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 74/2008 benoemde uitvoerend directeur wordt vóór 27 juni 2014 beëindigd.

7.   Onverminderd de leden 4 en 5 heeft deze verordening geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat op grond van Verordening (EG) nr. 72/2008 of Verordening (EG) nr. 74/2008 is aangeworven. De contracten van deze personeelsleden kunnen worden verlengd overeenkomstig het Statuut en de Regeling voor de andere personeelsleden en in overeenstemming met de begrotingsbeperkingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

8.   De uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel roept de eerste vergadering van de raad van bestuur en de raad van openbare instanties bijeen.

9.   Tenzij de leden van de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis op grond van de Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008 onderling anders zijn overeengekomen, worden alle rechten en verplichtingen, met inbegrip van activa, schulden of passiva van de leden van die gemeenschappelijke ondernemingen uit hoofde van genoemde verordeningen overgedragen op de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel uit hoofde van de onderhavige verordening.

10.   Ongebruikte kredieten uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008 worden overgedragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel. Bedragen die de verenigingen Aeneas en Artemisia verschuldigd zijn voor de administratieve kredieten van de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis voor de periode 2008-2013 worden overgedragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel overeenkomstig een met de Commissie overeen te komen regeling.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  Advies van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1).

(3)  Beschikking 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma „Samenwerking” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86).

(4)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de vaststelling van Horizon 2020 — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(5)  Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van "Horizon 2020" - Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

(6)  Verordening (EG) nr. 72/2008 van de Raad van 20 december 2007 betreffende de oprichting van de „Gemeenschappelijke Onderneming Eniac” (PB L 30 van 4.2.2008, blz. 21).

(7)  Verordening (EG) nr. 74/2008 van de Raad van 20 december 2007 betreffende de oprichting van de „Gemeenschappelijke Onderneming Artemis” voor de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk technologie-initiatief inzake ingebedde computersystemen (PB L 30 van 4.2.2008, blz. 52).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van „Horizon 2020” — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81).

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(11)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2).

(12)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(13)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(14)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(15)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(16)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


BIJLAGE

STATUTEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING ECSEL

Artikel 1

Taken

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voert de volgende taken uit:

a)

het verlenen van financiële steun aan acties onder contract op het gebied van onderzoek en innovatie, voornamelijk in de vorm van subsidies;

b)

het zorgen voor duurzaam beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel;

c)

het tot stand brengen van nauwe samenwerking en zorgen voor coördinatie met Europese activiteiten (met name Horizon 2020), nationale en transnationale activiteiten, organisaties en belanghebbenden met als doel de totstandbrenging van een vruchtbare innovatie-omgeving in Europa door het scheppen van synergieën, en verbeteren van de exploitatie van onderzoeks- en ontwikkelingsresultaten op het gebied van elektronische componenten en systemen;

d)

het opstellen en vaststellen van eventuele noodzakelijke aanpassingen aan het meerjarige strategische plan;

e)

het opstellen en uitvoeren van werkplannen voor de uitvoering van het meerjarige strategische plan;

f)

het uitschrijven van open oproepen tot het indienen van voorstellen, evalueren van voorstellen en toekennen van financiering aan acties onder contract, via open en transparante procedures en binnen de grenzen van de beschikbare middelen;

g)

het bekendmaken van informatie over de acties onder contract;

h)

het bewaken van de uitvoering van de acties onder contract en beheren van de subsidieovereenkomsten of -besluiten;

i)

het bewaken van de algehele voortgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel;

j)

het verrichten van werkzaamheden op het gebied van informatie, communicatie, exploitatie en verspreiding door toepassing van, mutatis mutandis, artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1291/2013, met inbegrip van het beschikbaar stellen en toegankelijk maken van de gedetailleerde resultaten van oproepen tot het indienen van voorstellen in een gemeenschappelijke elektronische Horizon 2020 databank;

k)

het onderhouden van contacten met een grote verscheidenheid van belanghebbenden, waaronder onderzoeksorganisaties en universiteiten;

l)

het uitvoeren van eventuele andere taken die nodig zijn voor de totstandbrenging van de in artikel 2 van deze verordening vermelde doelstellingen.

Artikel 2

Leden

1.

De leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zijn:

a)

de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie;

b)

België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk, Zweden, en

c)

na aanvaarding van deze statuten door middel van een goedkeuringsbrief, de vereniging Aeneas, een overeenkomstig Frans recht geregistreerde vereniging waarvan de zetel gevestigd is te Parijs (Frankrijk); de vereniging Artemisia, een vereniging naar Nederlands recht waarvan de zetel gevestigd is te Eindhoven (Nederland); de vereniging EPoSS, een vereniging naar Duits recht waarvan de zetel gevestigd is te Berlijn (Duitsland).

2.

De landen die lid zijn van de gemeenschappelijke onderneming ECSEL worden in de statuten "aan ECSEL deelnemende staten" genoemd. Elke aan Ecsel deelnemende staat benoemt zijn vertegenwoordiger in de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en wijst de nationale entiteit of entiteiten aan die zal/zullen voldoen aan zijn verplichtingen met betrekking tot de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

3.

In die statuten, worden de aan Ecsel deelnemende staten en de Commissie tezamen de „openbare instanties” van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel genoemd.

4.

In die statuten worden de particuliere verenigingen worden „particuliere leden” van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel genoemd en de „samenstellende” entiteiten zijn de entiteiten waaruit elk particulier lid bestaat, zoals vastgelegd in de statuten van het desbetreffend lid.

Artikel 3

Wijziging van het lidmaatschap

1.

Lidstaten van de Europese Unie of geassocieerde landen die niet zijn opgenomen in artikel 2, lid 1, onder b), worden lid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel nadat zij de raad van bestuur in kennis hebben gesteld van hun schriftelijke aanvaarding van deze statuten en alle andere bepalingen die het functioneren van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel regelen.

2.

Mits zij bijdragen aan de in artikel 16, lid 4, bedoelde financiering om de in artikel 2 van deze verordening vastgestelde doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel te bereiken en deze statuten aanvaarden, kunnen de volgende entiteiten het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel aanvragen:

a)

andere landen dan de in lid 1 bedoelde landen die onderzoeks- en innovatiebeleid of programma’s op het gebied van elektronische componenten en systemen uitvoeren;

b)

andere rechtspersonen die direct of indirect onderzoek en innovatie in een lidstaat of in een geassocieerd land ondersteunen.

3.

Aanvragen van het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel als bedoeld in lid 2 worden gericht tot de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel. De raad beoordeelt de aanvraag en houdt daarbij rekening met de relevantie en de potentiële toegevoegde waarde van de aanvrager voor het bereiken van de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en beslist hij over de aanvraag.

4.

Elk lid kan zijn lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel opzeggen. Die opzegging wordt zes maanden na de kennisgeving aan de andere leden onherroepelijk van kracht. Vanaf de datum van opzegging wordt het voormalige lid ontheven van alle andere verplichtingen dan die welke door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zijn goedgekeurd en aangegaan voordat dat lid kennis had gegeven van de opzegging van zijn lidmaatschap.

5.

Het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel kan, zonder de voorafgaande toestemming van de raad van bestuur, niet worden overgedragen op een derde partij.

6.

Onmiddellijk da elke wijziging van het lidmaatschap ingevolge dit artikel, maakt de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel op haar website een geactualiseerde ledenlijst bekend samen met de datum van die wijziging.

Artikel 4

Organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel

De organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zijn:

a)

de raad van bestuur;

b)

de uitvoerend directeur;

c)

de raad van openbare instanties;

d)

de raad van particuliere leden.

Artikel 5

Samenstelling van de raad van bestuur

De raad van bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Elk lid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel benoemt zijn vertegenwoordigers en een delegatieleider die beschikt over het stemrecht van het lid binnen de raad van bestuur.

Artikel 6

Werking van de raad van bestuur

1.

De stemrechten in de raad van bestuur worden als volgt verdeeld:

a)

de particuliere leden tezamen,

b)

de Commissie, en

c)

de aan Ecsel deelnemende staten, hebben elk een derde deel van de stemmen.

De leden doen hun uiterste best om tot consensus te komen. Wanneer geen consensus kan worden bereikt, neemt de raad van bestuur besluiten met een meerderheid van ten minste 75 % van alle stemmen, met inbegrip van de stemmen van alle niet-aanwezige leden.

2.

Voor de eerste twee begrotingsjaren worden de stemrechten van de aan Ecsel deelnemende staten als volgt verdeeld:

a)

elke aan Ecsel deelnemende staat krijgt één percent;

b)

het overblijvende percentage wordt jaarlijks onder de aan Ecsel deelnemende staten verdeeld naar evenredigheid met hun daadwerkelijke financiële bijdrage in de twee afgelopen jaren, met inbegrip van hun bijdragen aan de Gemeenschappelijke Ondernemingen Eniac en Artemis.

Voor de daaropvolgende begrotingsjaren wordt de verdeling van de stemmen van de aan Ecsel deelnemende staten jaarlijks vastgelegd en naar de mate waarin zij de afgelopen twee begrotingsjaren middelen hebben toegezegd voor acties onder contract.

De stemrechten van de particuliere leden worden gelijkelijk over de particuliere verenigingen verdeeld, tenzij de raad van particuliere leden anders beslist.

De stemrechten van elk nieuw lid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel dat geen lidstaat van de Europese Unie en geen geassocieerd land is, wordt door de raad van bestuur bepaald voordat dat lid toetreedt tot de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

3.

De raad van bestuur kiest een voorzitter voor een termijn van ten minste één jaar.

4.

De raad van bestuur belegt ten minste tweemaal per jaar een gewone vergadering. De raad kan buitengewone vergaderingen beleggen op verzoek van de Commissie, van een meerderheid van de vertegenwoordigers van de aan Ecsel deelnemende staten, van een meerderheid van de particuliere leden of van de voorzitter, dan wel op verzoek van de uitvoerend directeur overeenkomstig artikel 16, lid 5. De vergaderingen van de raad van bestuur worden bijeengeroepen door zijn voorzitter en zullen gewoonlijk plaatsvinden in de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Het quorum van de raad van bestuur bestaat uit de Commissie, de particuliere leden en ten minste drie delegatieleiders van de aan Ecsel deelnemende staten.

De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, tenzij de raad van bestuur daar anders over beslist, zij het zonder stemrecht.

De raad van bestuur kan op ad hoc basis andere personen uitnodigen om de vergadering als waarnemer bij te wonen, met name vertegenwoordigers van regionale overheden binnen de Unie.

5.

De vertegenwoordigers van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor handelingen die zij verrichten in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger in de raad van bestuur.

6.

De raad van bestuur stelt zijn eigen reglement van orde vast.

Artikel 7

Taken van de raad van bestuur

1.

De raad van bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid voor de strategische oriëntatie en de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van haar activiteiten.

2.

De Commissie streeft, in het kader van haar rol in de raad van bestuur, naar coördinatie tussen de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en de relevante Horizon 2020-activiteiten teneinde synergiën te bevorderen bij de vaststelling van de prioriteiten van gezamenlijk onderzoek.

3.

De raad van bestuur voert met name de volgende taken uit:

a)

nieuwe lidmaatschapsaanvragen beoordelen, aanvaarden of afwijzen overeenkomstig artikel 3, lid 3, van deze statuten;

b)

besluiten over de beëindiging van het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel van elk lid dat zijn verplichtingen niet nakomt;

c)

het financieel reglement van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel vaststellen overeenkomstig artikel 5 van deze verordening;

d)

de jaarlijkse begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel goedkeuren, met inbegrip van de daarmee overeenstemmende personeelsformatie waarin, uitgedrukt in voltijdsequivalenten, het aantal tijdelijke ambten per functiegroep en per rang, het aantal arbeidscontractanten en het aantal gedetacheerde nationale deskundigen is aangegeven;

e)

de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uitoefenen overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening;

f)

de uitvoerend directeur benoemen, ontslaan, zijn ambtstermijn verlengen, hem richtsnoeren geven en toezicht houden op zijn prestaties;

g)

de organisatiestructuur van het programmabureau goedkeuren op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

h)

het in artikel 21, lid 1, bedoelde meerjarige strategische plan goedkeuren;

i)

het werkplan en de daarmee verband houdende, in artikel 21, lid 2, bedoelde uitgavenramingen goedkeuren;

j)

het jaarlijks activiteitenverslag goedkeuren, met inbegrip van de in artikel 22, lid 1, bedoelde, daarmee verband houdende uitgaven;

k)

naar behoren regelen dat op aanbeveling van de uitvoerend directeur een internecontrolecapaciteit van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel wordt opgezet;

l)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel vaststellen op aanbeveling van de uitvoerend directeur;

m)

in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van deze verordening uitvoeringsbepalingen voor het Statuut van de ambtenaren en de Regeling die van toepassing is op andere personeelsleden vaststellen;

n)

eventueel regels vaststellen voor de detachering van nationale deskundigen naar de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en voor het inzetten van stagiairs overeenkomstig artikel 7, lid 2, van deze verordening;

o)

in aanvulling op de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel eventueel adviesgroepen opzetten;

p)

eventueel bij de Commissie verzoeken indienen om deze verordening op voorstel van een lid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel te wijzigen;

q)

de verantwoordelijkheid dragen voor elke taak die niet specifiek aan een bepaald orgaan van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel is toegewezen; hij kan die taken wel aan elk orgaan van de gemeenschapppelijke onderneming Ecsel toewijzen.

Artikel 8

Benoeming, ontslag of verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgedragen kandidaten. De Commissie betrekt de vertegenwoordiging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel eventueel bij de selectieprocedure.

Met name wordt gezorgd voor een passende vertegenwoordiging van de andere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel bij de voorselectiefase van de procedure. Daartoe benoemen de aan Ecsel deelnemende staten en de particuliere leden in onderlinge overeenstemming een vertegenwoordiger en een waarnemer namens de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt op grond van artikel 2, onder a), van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden benoemd als tijdelijk functionaris van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.

De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt drie jaar. Aan het einde van die periode beoordeelt de Commissie, eventueel gezamenlijk met de aan Ecsel deelnemende staten en de particuliere leden, het functioneren van de uitvoerend directeur en evalueert zij de toekomstige taken en uitdagingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

4.

De raad van bestuur kan, op voorstel van de Commissie die rekening houdt met de in lid 3 bedoelde evaluatie, de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen, voor een periode van ten hoogste vier jaar.

5.

Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een andere selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.

De uitvoerend directeur kan alleen worden ontslagen na een besluit daartoe van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie, eventueel gezamenlijk met de aan Ecsel deelnemende staten en de particuliere leden.

Artikel 9

Taken van de uitvoerend directeur

1.

De uitvoerend directeur is als hoogste uitvoerende functionaris belast met het dagelijks beheer van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel overeenkomstig de besluiten van de raad van bestuur.

2.

De uitvoerend directeur is de wettelijke vertegenwoordiger van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel. De uitvoerend directeur is verantwoording verschuldigd aan de raad van bestuur.

3.

De uitvoerend directeur voert de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel uit.

4.

De uitvoerend directeur voert op onafhankelijke wijze in het bijzonder de volgende taken uit:

a)

het ontwerp van meerjarig strategisch plan consolideren en ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen; dit plan bestaat uit de door de raad van particuliere leden voorgestelde meerjarige strategische onderzoeks- en innovatieagenda, en de meerjarige financiële vooruitzichten van de openbare instanties;

b)

de ontwerp van jaarbegroting opstellen en ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur, met inbegrip van de bijbehorende personeelsformatie, waarin het aantal tijdelijke posten per functiegroep en per rang alsmede het aantal arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen wordt vermeld, uitgedrukt in voltijdsequivalenten;

c)

het ontwerp van werkplan opstellen en dit ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen; dat plan omvat een beschrijving van het toepassingsgebied van de oproepen tot het indienen van voorstellen dat nodig is om het onderzoeks- en innovatieactiviteitenplan dat door de raad van particuliere leden is voorgesteld, uit te voeren, alsmede de daarmee verband houdende, door de openbare instanties voorgestelde uitgavenramingen;

d)

de jaarrekeningen voor advies aan de raad van bestuur voorleggen;

e)

het jaarlijks activiteitenverslag, met inbegrip van de informatie inzake overeenkomstige uitgaven, opstellen en ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorleggen;

f)

afzonderlijke subsidie-overeenkomsten en -besluiten ondertekenen;

g)

contracten voor opdrachten ondertekenen;

h)

het communicatiebeleid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel uitvoeren;

i)

de werkzaamheden en het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel organiseren, leiden en superviseren binnen de grenzen van de overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening door de raad van bestuur gedelegeerde bevoegdheden;

j)

een doeltreffend en efficiënt interne controlesysteem instellen en toezien op het functioneren ervan, en belangrijke wijzigingen erin aan de raad van bestuur rapporteren;

k)

er zorg voor dragen dat risicobeoordeling en risicobeheer plaatsvinden;

l)

alle andere maatregelen nemen die nodig zijn voor de beoordeling van de voortgang die de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel boekt bij de verwezenlijking van haar doelstellingen zoals vastgesteld in artikel 2 van deze verordening;

m)

eventuele andere taken uitvoeren die door de raad van bestuur aan de uitvoerend directeur zijn toevertrouwd of gedelegeerd.

5.

De uitvoerend directeur zet een programmabureau op voor de uitvoering, onder zijn verantwoordelijkheid, van alle uit deze verordening voortvloeiende ondersteunende taken. Het programmabureau bestaat uit het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en voert met name de volgende taken uit:

a)

ondersteuning bieden bij het instellen en het beheer van een passend boekhoudsysteem overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel;

b)

de in het werkplan vastgestelde oproepen tot het indienen van voorstellen beheren en de subsidie-overeenkomsten en -besluiten administreren;

c)

de leden en de andere organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel alle relevante informatie en de nodige ondersteuning geven zodat zij hun taken kunnen vervullen, en aan hun specifieke verzoeken voldoen;

d)

als secretariaat voor de organen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel fungeren en ondersteuning bieden aan alle adviesgroepen die door de raad van bestuur zijn opgezet.

Artikel 10

Samenstelling van de raad van openbare instanties

De raad van openbare instanties bestaat uit vertegenwoordigers van de openbare instanties van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Elke openbare instantie benoemt haar vertegenwoordigers en een delegatieleider die beschikt over het stemrecht in de raad van openbare instanties.

Artikel 11

Werking van de raad van openbare instanties

1.

De stemrechten in de raad van openbare instanties worden op jaarbasis toegewezen aan de openbare instanties in verhouding tot hun financiële bijdrage aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor datzelfde jaar overeenkomstig artikel 18, lid 4, met een maximum voor elk lid van 50 % van het totale aantal stemmen in de raad van openbare instanties.

Indien minder dan drie aan Ecsel deelnemende staten aan de uitvoerend directeur mededeling hebben gedaan van hun financiële bijdrage overeenkomstig artikel 18, lid 4, beschikt de Commissie over 50 % van de stemmen, terwijl de overige 50 % gelijkelijk wordt verdeeld over de aan Ecsel deelnemende staten.

De openbare instanties doen hun uiterste best om tot een consensus te komen. Wanneer geen consensus kan worden bereikt, neemt de raad van openbare instanties besluiten met een meerderheid van ten minste 75 % van alle stemmen, met inbegrip van de stemmen van alle niet-aanwezige aan Ecsel deelnemende staten.

Elke openbare instantie heeft een vetorecht bij alle kwesties die verband houden met de besteding van haar eigen financiële bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

2.

De raad van openbare instanties kiest een voorzitter voor een termijn van ten minste twee jaar.

3.

De raad van openbare instanties belegt ten minste tweemaal per jaar een gewone vergadering. De raad kan op verzoek van de Commissie of een meerderheid van de vertegenwoordigers van de aan Ecsel deelnemende staten of op verzoek van de voorzitter buitengewone vergaderingen beleggen. De vergaderingen van de raad van openbare instanties worden bijeengeroepen door zijn voorzitter en zullen gewoonlijk plaatsvinden in de zetel van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Het quorum van de raad van openbare instanties bestaat uit de Commissie en de delegatieleiders van ten minste drie aan Ecsel deelnemende staten.

De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, tenzij de raad van bestuur daar anders over beslist, zij het zonder stemrecht.

Lidstaten of met het kaderprogramma geassocieerde landen die geen lid zijn van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, kunnen als waarnemer aan de raad van openbare instanties deelnemen. Waarnemers ontvangen alle relevante documenten en kunnen advies geven over alle door de raad van openbare instanties genomen besluiten. Waarnemers zijn gebonden aan de vertrouwelijkheidsregels die van toepassing zijn op de leden van de raad van openbare instanties.

De raad van openbare instanties kan zo nodig werkgroepen instellen die algemeen gecoördineerd zullen worden door één of meer openbare instanties.

De raad van openbare instanties stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 12

Taken van de raad van openbare instanties

De raad van openbare instanties:

a)

zorgt ervoor dat de beginselen van eerlijkheid en transparantie naar behoren worden nagekomen bij de toewijzing van overheidsmiddelen aan deelnemers aan acties onder contract;

b)

stelt de voorschriften vast voor de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen en voor de evaluatie, de selectie en de monitoring van de acties onder contract;

c)

keurt het openen van de oproep tot het indienen van voorstellen goed overeenkomstig het werkplan;

d)

stelt de rangorde van de voorstellen vast op basis van de selectie- en toekenningscriteria, rekening houdend met de bijdrage die zij leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de oproep en de synergie met de nationale prioriteiten;

e)

neemt een besluit over de toekenning van overheidsmiddelen voor geselecteerde voorstellen tot maximaal de beschikbare budgetten, rekening houdend met de overeenkomstig artikel 18, lid 5, uitgevoerde verificaties. Dergelijk besluit is bindend en definitief voor aan de aan Ecsel deelnemende staten, zonder verdere evaluatie- of selectieprocedure.

Artikel 13

Samenstelling van de raad van particuliere leden

De raad van particuliere leden bestaat uit vertegenwoordigers van de particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Elk particulier lid benoemt zijn vertegenwoordigers en een delegatieleider die beschikt over het stemrecht in de raad van particuliere leden.

Artikel 14

Werking van de raad van particuliere leden

1.

De raad van particuliere leden komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.

2.

De raad van particuliere leden kan zo nodig werkgroepen instellen die algemeen gecoördineerd zullen worden door één of meer leden.

3.

De raad van particuliere leden kiest zijn voorzitter.

4.

De raad van particuliere leden stelt zijn eigen reglement van orde vast.

Artikel 15

Taken van de raad van particuliere leden

De raad van particuliere leden:

a)

stelt het in artikel 21, lid 1, bedoelde ontwerp van meerjarige strategische onderzoeks- en innovatieagenda op dat erop gericht is de in artikel 2 van deze verordening vastgestelde doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel te bereiken, en actualiseert dat regelmatig;

b)

stelt ieder jaar het ontwerp van onderzoeks- en innovatieactiviteitenplan voor het volgende jaar op als basis voor de in artikel 21, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen;

c)

dient het ontwerp van meerjarige strategische onderzoeks- en innovatieagenda en het jaarlijkse ontwerp van onderzoeks- en innovatieactiviteitenplan in bij de uitvoerend directeur binnen de door de raad van bestuur vastgestelde termijnen;

d)

organiseert een forum van adviserende belanghebbenden dat openstaat voor alle publieke en private belanghebbenden op het gebied van elektronische componenten en systemen, om hen te informeren en feedback in te winnen over het ontwerp van meerjarige strategische onderzoeks- en innovatieagenda en het ontwerp van onderzoeks- en innovatieactiviteitenplan voor een bepaald jaar.

Artikel 16

Financieringsbronnen

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel wordt door haar leden gezamenlijk gefinancierd door middel van financiële bijdragen die in termijnen worden betaald en door bijdragen in natura die bestaan uit de kosten die door de particuliere leden of de samenstellende en gelieerde entiteiten daarvan bij de uitvoering van acties onder contract worden gemaakt en die niet door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden terugbetaald.

2.

De administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden bekostigd uit de bijdragen die bedoeld worden in:

a)

artikel 3, lid 1, van deze verordening voor de financiële bijdrage van de Unie die ten hoogste 15 255 000 EUR bedraagt;

b)

artikel 4, lid 2, van deze verordening voor de bijdragen van de particuliere leden, die ten hoogste 19 710 000 EUR of maximaal 1 % van de som van de totale kosten van alle projecten bedragen, naargelang wat het hoogste bedrag is, maar zonder een bedrag van 48 000 000 EUR te overschrijden, en

c)

artikel 19, lid 2, van deze verordening voor de voltooiing van de bij de Verordeningen (EG) nr. 72/2008 en (EG) nr. 74/2008 gestarte acties.

Indien een deel van de bijdragen voor administratieve kosten niet wordt gebruikt, kan het ter beschikking worden gesteld om de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel te dekken.

3.

De operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden gedekt door middel van:

a)

een financiële bijdrage van de Unie;

b)

financiële bijdragen van de aan Ecsel deelnemende staten;

c)

bijdragen in natura door de particuliere leden of hun samenstellende en gelieerde entiteiten, bestaande uit de kosten die zij maken voor de uitvoering van acties onder contract minus de bijdragen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, de aan Ecsel deelnemende staten en iedere andere bijdrage van de Unie in die kosten.

4.

De in de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel opgenomen middelen bestaan uit de volgende bijdragen:

a)

de financiële bijdragen van de leden aan de administratieve kosten;

b)

de financiële bijdragen van de leden aan de operationele kosten, met inbegrip van die van de aan Ecsel deelnemende staten die de uitvoering overeenkomstig artikel 17, lid 1, aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel toevertrouwen;

c)

alle door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel gegenereerde inkomsten;

d)

alle andere financiële bijdragen, middelen en inkomsten.

Interesten op de bijdragen die aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zijn betaald, gelden als inkomsten.

5.

Wanneer een lid van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zijn verplichtingen in verband met de overeengekomen financiële bijdrage niet nakomt, maakt de uitvoerend directeur daarvan schriftelijk melding en stelt hij een redelijke termijn vast waarbinnen de tekortkoming moet worden hersteld. Indien de betalingsachterstand niet binnen die termijn is weggewerkt, roept de uitvoerend directeur een vergadering van de raad van bestuur bijeen om te besluiten of het lidmaatschap van het desbetreffende lid moet worden ingetrokken, dan wel of andere maatregelen moeten worden genomen tot het lid zijn verbintenissen wel nakomt.

6.

Alle middelen en activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zijn bedoeld om de in artikel 2 van deze verordening vastgestelde doelstellingen te bereiken.

7.

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel is eigenaar van alle activa die voor de vervulling van haar in artikel 2 van deze verordening vastgestelde doelstellingen door haar zijn gegenereerd of aan haar zijn overgedragen.

8.

Behalve bij ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, worden de inkomsten, voor zover zij meer bedragen dan de uitgaven, niet aan de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel uitbetaald.

Artikel 17

Bijdragen van de aan Ecsel deelnemende staten

1.

De aan Ecsel deelnemende staten kunnen de uitvoering van hun bijdragen aan de deelnemers aan acties onder contract toevertrouwen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel door middel van subsidieovereenkomsten met de deelnemers die door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel zijn gesloten. Ook kunnen zij de betaling van hun bijdragen aan de deelnemers toevertrouwen aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, dan wel de betalingen zelf uitvoeren op basis van door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel uitgevoerde verificaties.

2.

Indien een aan Ecsel deelnemende staat de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel niet belast met de in lid 1 beschreven taken, doet die staat al het nodige om eigen subsidieovereenkomsten op te stellen, binnen een vergelijkbare termijn als deze die geldt voor de subsidieovereenkomsten van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel. De verificatie van de subsidiabiliteit van kosten door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel als bedoeld in artikel 18, lid 7, kan door de aan Ecsel deelnemende staat worden gebruikt als onderdeel van zijn eigen betalingsproces.

3.

De regelingen voor de samenwerking tussen de aan Ecsel deelnemende staten en de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden vastgesteld door middel van een administratieve regeling die moet worden gesloten tussen de entiteiten die daartoe door de aan Ecsel deelnemende staten zijn aangewezen, en de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

4.

Wanneer de aan Ecsel deelnemende staten overeenkomstig lid 1 taken aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel toevertrouwen, worden de in lid 3 bedoelde administratieve regelingen aangevuld met jaarlijkse regelingen tussen de daartoe door de aan Ecsel deelnemende staten en de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel aangewezen entiteiten, waarin de voorwaarden voor de financiële bijdrage van de aan Ecsel deelnemende staten aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden vastgesteld.

5.

Lidstaten, geassocieerde landen en derde landen die geen lid zijn van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel kunnen soortgelijke regelingen treffen met de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Artikel 18

Financiering van acties onder contract

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel steunt acties onder contract via open en concurrerende oproepen tot het indienen van voorstellen en de plaatsing van overheidsmiddelen binnen de grenzen van de beschikbare budgetten. Overheidssteun in het kader van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel laat de staatssteunregels onverlet.

2.

De financiële bijdrage van de openbare instanties is die welke in artikel 16, lid 3, onder a) en b), wordt genoemd als vergoeding van de subsidiabele kosten aan de deelnemers aan acties onder contract. De specifieke vergoedingspercentages door de Unie en door elke aan Ecsel deelnemende staat worden in het werkplan opgenomen.

3.

De openbare instanties delen de uitvoerend directeur mee welke bedragen zij hebben gereserveerd voor elke oproep tot het indienen van voorstellen die in het werkplan moeten worden opgenomen en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 17, lid 1, op tijd voor de opstelling van de ontwerpbegroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, rekening houdend met de reikwijdte van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten waarop het werkplan betrekking heeft.

4.

De uitvoerend directeur verifieert de subsidiabiliteit van de aanvragers van financiering door de Unie, en de aan Ecsel deelnemende staten verifiëren de subsidiabiliteit van hun aanvragers aan de hand van vooraf vastgestelde nationale financieringscriteria en delen de resultaten mee aan de uitvoerend directeur.

5.

Op basis van de in lid 4 bedoelde verificaties stelt de uitvoerend directeur de voorgestelde lijst van acties onder contract vast die voor financiering in aanmerking komen, uitgesplitst naar aanvragers, en deelt hij deze mee aan de raad van openbare instanties, die besluit over de maximumtoewijzing aan overheidsmiddelen overeenkomstig artikel 12, onder e), en de uitvoerend directeur opdracht geeft om met de betrokken deelnemers overeenkomsten tot stand te brengen.

6.

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel neemt alle nodige maatregelen, waaronder de verificatie van de subsidiabiliteit van de kosten, voor de betaling van overheidsmiddelen aan de verschillende deelnemers overeenkomstig de regelingen bedoeld in artikel 17, leden 3 en 4.

7.

De aan Ecsel deelnemende staten verlangen geen aanvullende technische monitoring en verslaglegging bovenop die welke door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel worden geëist.

Artikel 19

Financiële verbintenissen

De financiële verbintenissen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel mogen het bedrag van de beschikbare of door haar leden voor haar begroting vastgelegde financiële middelen niet overschrijden.

Artikel 20

Begrotingsjaar

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

Artikel 21

Operationele en financiële planning

1.

In het meerjarige strategische plan worden de strategie en de plannen voor het bereiken van de in artikel 2 van deze verordening vermelde doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel nader uitgewerkt in de vorm van een meerjarige strategische onderzoeks- en innovatieagenda van de raad van particuliere leden en de meerjarige financiële perspectieven van de openbare instanties. Daarin moeten onderzoeks- en innovatieprioriteiten worden bepaald voor de ontwikkeling en invoering van sleutelcompetenties voor elektronicacomponenten en -systemen voor verschillende toepassingsgebieden, teneinde het Europese concurrentievermogen te versterken en nieuwe markten en maatschappelijke toepassingen helpen tot stand te brengen. Het moet regelmatig worden herzien overeenkomstig de ontwikkeling van de behoeften van de industrie in Europa.

2.

De uitvoerend directeur legt de raad van bestuur een ontwerp ter vaststelling van een jaarlijks of meerjarig werkplan voor, waarin het onderzoeks- en innovatieactiviteitenplan, de administratieve activiteiten en de daarmee verband houdende uitgavenramingen zijn opgenomen.

3.

Het werkplan wordt voor het eind van het jaar dat voorafgaat aan de uitvoering ervan goedgekeurd. Het werkplan wordt openbaar gemaakt.

4.

De uitvoerend directeur stelt de ontwerpjaarbegroting voor het volgende jaar op en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur.

5.

De jaarbegroting voor een bepaald jaar wordt aan het einde van het daaraan voorafgaande jaar door de raad van bestuur goedgekeurd.

6.

De jaarbegroting wordt aangepast aan de hoogte van de financiële bijdrage van de Unie die in de begroting van de Unie is vastgelegd.

Artikel 22

Operationele en financiële verslaglegging

1.

De uitvoerend directeur brengt ieder jaar aan de raad van bestuur verslag uit over de uitvoering van de taken van de uitvoerend directeur overeenkomstig de financiële regels van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

De uitvoerend directeur dient binnen twee maanden na de sluiting van elk begrotingsjaar ter goedkeuring een jaarlijks activiteitenverslag in bij de raad van bestuur over de vooruitgang die in het voorgaande kalenderjaar door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel is geboekt, met name in verhouding tot het jaarwerkplan voor dat jaar. In het jaarlijks activiteitenverslag wordt onder meer informatie over de volgende zaken opgenomen:

a)

onderzoek, innovatie en andere uitgevoerde acties en de daarmee verband houdende uitgaven;

b)

de ingediende voorstellen, met inbegrip van een uitsplitsing per type deelnemer (waaronder kleine en middelgrote ondernemingen) en per land;

c)

de voorstellen die voor financiering zijn geselecteerd, met een uitsplitsing per type deelnemer (waaronder kleine en middelgrote ondernemingen), en per land, waarin de bijdragen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel en de aan Ecsel deelnemende staten aan de individuele deelnemers en de acties onder contract zijn aangegeven.

2.

Na goedkeuring door de raad van bestuur wordt het jaarlijkse activiteitenverslag voor het publiek toegankelijk gemaakt.

3.

Uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel de voorlopige rekeningen in bij de rekenplichtige van de Commissie en bij de Rekenkamer.

Uiterlijk op 31 maart van het volgende begrotingsjaar stuurt de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel het verslag over het begrotings- en financieel beheer toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, maakt de rekenplichtige van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel op en legt de uitvoerend directeur deze ter fine van advies aan de raad van bestuur voor.

De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

Uiterlijk op 1 juli van het volgende begrotingsjaar zendt de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen, samen met het advies van de raad van bestuur, toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

De definitieve rekeningen worden uiterlijk op 15 november van het volgende begrotingsjaar bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De uitvoerend directeur stuurt aan de Rekenkamer een antwoord toe als reactie op de door haar in het kader van haar jaarverslag geformuleerde opmerkingen, en zulks uiterlijk 30 september. De uitvoerend directeur zendt het antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Artikel 23

Interne audit

De intern auditor van de Commissie oefent ten aanzien van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel dezelfde bevoegdheden uit als ten aanzien van de Commissie.

Artikel 24

Aansprakelijkheid van leden en verzekering

1.

De financiële aansprakelijkheid van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor de schulden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel is beperkt tot de bijdrage die zij reeds hebben betaald voor de administratieve kosten.

2.

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel sluit de nodige verzekeringen af en houdt deze aan.

Artikel 25

Belangenconflicten

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, haar organen en haar personeel vermijden elk belangenconflict bij de uitvoering van hun activiteiten.

2.

De raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel kan regels vaststellen om belangenconflicten ten aanzien van de leden van die onderneming, haar organen en haar personeel te voorkomen en te beheersen. Die regels omvatten bepalingen ter voorkoming van belangenconflicten voor de vertegenwoordigers van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel die zitting hebben in de raad van bestuur of in de raad van openbare instanties.

Artikel 26

Ontbinding

1.

De Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel wordt ontbonden aan het einde van de in artikel 1 van deze verordening bedoelde periode.

2.

Naast hetgeen is bepaald in lid 1, treedt de ontbindingsprocedure treedt automatisch in werking als de Unie of alle particuliere leden zich terugtrekken uit de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.

3.

Voor de uitvoering van de procedure tot ontbinding van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel benoemt de raad van bestuur een of meer vereffenaars die handelen volgens de door de raad van bestuur genomen besluiten.

4.

Wanneer de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel wordt geliquideerd, worden haar activa gebruikt ter voldoening van haar verplichtingen en voor de uitgaven in verband met haar ontbinding. Een eventueel overschot wordt op het moment van de ontbinding verdeeld over de leden in verhouding tot hun financiële bijdrage aan de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel. Een eventueel overschot dat de Unie toevalt, wordt teruggeboekt naar de begroting van de Unie.

5.

Er wordt een ad-hoc procedure ingesteld voor een passende afwikkeling van alle door de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel gesloten overeenkomsten of genomen besluiten, alsmede van alle aanbestedingscontracten met een langere looptijd dan die van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel.