ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 145

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
16 mei 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2014/278/EU

 

*

Besluit van de Raad van 12 mei 2014 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met uitzondering van aangelegenheden die verband houden met overname

1

 

 

2014/279/EU

 

*

Besluit van de Raad van 12 mei 2014 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wat overnameaangelegenheden betreft

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 499/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad door wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie met betrekking tot de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit

5

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 500/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad middels een wijziging van Verordening (EG) nr. 288/2009 van de Commissie wat de verstrekking van steun voor begeleidende maatregelen in het kader van een schoolfruit- en -groenteregeling betreft

12

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 501/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad middels wijziging van Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie wat betreft bepaalde vereisten met betrekking tot landbouwproducten waarvoor particuliere-opslagsteun wordt verleend

14

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 502/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de berekeningsgrondslag voor de verlagingen die de lidstaten vanwege de lineaire verlaging van de betalingen in 2014 en vanwege de financiële discipline voor kalenderjaar 2014 op de landbouwers moeten toepassen

20

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2014 van de Commissie van 8 mei 2014 houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Muscat du Ventoux (BOB))

22

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 504/2014 van de Commissie van 15 mei 2014 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof plantaardige oliën/citronellaolie ( 1 )

28

 

*

Verordening (EU) nr. 505/2014 van de Commissie van 15 mei 2014 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) Nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van karamelkleurstoffen (E 150a-d) in bier en moutdranken ( 1 )

32

 

*

Verordening (EU) nr. 506/2014 van de Commissie van 15 mei 2014 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad en van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat betreft ethyllauroylarginaat als conserveermiddel in bepaalde warmtebehandelde vleesproducten ( 1 )

35

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 507/2014 van de Commissie van 15 mei 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

38

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/280/EU

 

*

Besluit van de Raad van 8 mei 2014 inzake het namens de Europese Unie in te nemen standpunt tijdens de 93e vergadering van de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie met betrekking tot de aanneming van de wijzigingen in de Solas-voorschriften II-1/29, II-2/3, 2/3, 2/9.7, 2/13.4, 2/18, III/20, in de LSA-code en de ESP-code 2011

40

 

 

2014/281/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 14 mei 2014 tot verlening van EU-erkenning aan het Kroatisch scheepvaartregister volgens Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (Kennisgeving geschied onder nummer C(20124) 3014)  ( 1 )

43

 

 

2014/282/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 14 mei 2014 houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit 2012/44/EU van de Commissie tot vaststelling van de voorschriften die van toepassing zijn op de veterinaire controles op levende dieren en producten van dierlijke oorsprong die in de Franse overzeese departementen uit derde landen worden binnengebracht (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3053)  ( 1 )

45

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 12 mei 2014

betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met uitzondering van aangelegenheden die verband houden met overname

(2014/278/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 91 en 100, artikel 191, lid 4, artikelen 207 en 212, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Besluit 2013/40/EU van de Raad (2) is de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (de „overeenkomst”), op 10 mei 2010 ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip.

(2)

Enkele bepalingen van de overeenkomst hebben betrekking op overname en vallen derhalve binnen de werkingssfeer van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, derde deel, titel V. Een afzonderlijk besluit (3) betreffende die bepalingen, zoals vervat in artikel 33, lid 2, van de overeenkomst, zal parallel aan dit besluit worden vastgesteld.

(3)

De overeenkomst dient namens de Unie te worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wordt namens de Unie goedgekeurd, met uitzondering van artikel 33, lid 2 (4).

Artikel 2

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zit het in artikel 44 van de overeenkomst bedoelde Gemengd Comité voor. De Unie of, in voorkomend geval, de Unie en de lidstaten, wordt (worden) in het Gemengd Comité afhankelijk van het onderwerp vertegenwoordigd.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wijst de persoon (personen) aan die bevoegd is (zijn) om namens de Unie de in artikel 49, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten (5).

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  Goedkeuring verleend op 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit 2013/40/EU van de Raad van 10 mei 2010 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (PB L 20 van 23.1.2013, blz. 1).

(3)  Besluit 2014/279/EU van de Raad van 12 mei 2014 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wat overnameaangelegenheden betreft (zie bladzijde 3 van dit Publicatieblad).

(4)  De overeenkomst is bekendgemaakt in PB L 20 van 23.1.2013, blz. 2, samen met het besluit inzake de ondertekening ervan.

(5)  De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt door het secretariaat-generaal van de Raad.


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/3


BESLUIT VAN DE RAAD

van 12 mei 2014

betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wat overnameaangelegenheden betreft

(2014/279/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 79, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Besluit 2013/40/EU van de Raad (2) is de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (de „overeenkomst”), op 10 mei 2010 ondertekend, onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip.

(2)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaten.

(3)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat niet bindend is voor, noch van toepassing is op Denemarken.

(4)

Ten aanzien van de andere bepalingen van de overeenkomst dan artikel 33, lid 2, betreffende overname, zal parallel aan dit besluit een ander besluit (3) worden vastgesteld.

(5)

De overeenkomst dient namens de Unie te worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wordt, wat betreft artikel 33, lid 2, namens de Unie goedgekeurd (4).

Artikel 2

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zit het in artikel 44 van de overeenkomst bedoelde Gemengd Comité voor. De Unie of, in voorkomend geval, de Unie en de lidstaten, wordt (worden) in het Gemengd Comité afhankelijk van het onderwerp vertegenwoordigd.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wijst de persoon (personen) aan die bevoegd is (zijn) om namens de Unie de in artikel 49, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten (5).

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 12 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  Goedkeuring verleend op 16 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit 2013/40/EU van de Raad van 10 mei 2010 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (PB L 20 van 23.1.2013, blz. 1).

(3)  Besluit 2014/278/EU van de Raad van 12 mei 2014 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, met uitzondering van aangelegenheden die verband houden met overname (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(4)  De overeenkomst is bekendgemaakt in PB L 20 van 23.1.2013, blz. 2, samen met het besluit inzake de ondertekening ervan.

(5)  De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt door het secretariaat-generaal van de Raad.


VERORDENINGEN

16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/5


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 499/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2014

tot aanvulling van Verordeningen (EU) nr. 1308/2013 en (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad door wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie met betrekking tot de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 37, onder c), iv), en onder d), xiii), artikel 173, lid 1, onder b), c) en f), artikel 181, lid 2, en artikel 231, lid 1,

Gezien Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (2), en met name artikel 64, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (3) werd vastgesteld op basis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (4), die is ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(2)

Verordening (EU) nr. 1308/2013 bevat een aantal nieuwe bepalingen inzake de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit. Deze bepalingen dienen te worden aangevuld wat betreft de financiële bijdrage van de leden van de producentenorganisatie in de sector groenten en fruit (producentenorganisatie), de afzet van de gehele productie via de producentenorganisatie, de uitbesteding van de activiteiten, de democratische verantwoordingsplicht, de vaststelling van maxima voor de uitgaven inzake crisispreventie en -beheer, de voorwaarden voor herbeplanting van boomgaarden als crisispreventie- en crisisbeheersmaatregel, bepaalde elementen van de procedure in geval van niet-naleving van de erkenningscriteria en de toepassing van het invoerprijssysteem alsmede de voorwaarden voor het stellen van de zekerheid.

(3)

In artikel 160 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is vastgesteld dat de producenten die zijn aangesloten bij een producentenorganisatie op grond van de statuten van die organisatie verplicht zijn hun volledige productie via de organisatie af te zetten. Met het oog op de flexibiliteit in de sector groenten en fruit is het passend de producenten onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid te geven hun productie buiten de producentenorganisatie af te zetten.

(4)

Overeenkomstig artikel 26 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 betreft de hoofdactiviteit van een producentenorganisatie de concentratie van het aanbod en de afzet van de producten van haar leden waarvoor zij is erkend. Er moet worden verduidelijkt hoe deze activiteit wordt verricht, met name in het geval van uitbesteding. Om de lidstaten in staat te stellen de nodige controles te verrichten, dienen producentenorganisaties bovendien documenten te bewaren aan de hand waarvan de lidstaat kan nagaan of de producentenorganisatie haar taken heeft vervuld.

(5)

In artikel 27 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 is vastgesteld dat producentenorganisaties verantwoordelijk moeten blijven voor de uitbestede activiteiten. Het is dienstig nader te bepalen met welke middelen ervoor kan worden gezorgd dat uitbestede activiteiten onder de zeggenschap blijven van de producentenorganisatie die deze activiteiten heeft uitbesteed.

(6)

In artikel 31 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 is bepaald dat de lidstaten alle maatregelen moeten nemen die zij noodzakelijk achten om te voorkomen dat een of meer leden van een producentenorganisatie misbruik maken van hun macht of invloed. De producentenorganisaties moeten aan de lidstaten het bewijs leveren dat zij zich ten opzichte van hun leden van hun democratische verantwoordingsplicht kwijten.. Daartoe moet het maximumpercentage stemrechten en aandelen van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon in het kader van een producentenorganisatie worden beperkt.

(7)

Overeenkomstig artikel 153, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt in de statuten van een producentenorganisatie vastgesteld dat haar leden financiële bijdragen betalen voor de financiering van de organisatie. Om ervoor te zorgen dat de leden van de producentenorganisatie de financiële bijdragen betalen voor de oprichting en de financiering van het in artikel 32 van die verordening bedoelde actiefonds, is het noodzakelijk te voorzien in de opname van een dergelijke verplichting in de statuten van de producentenorganisatie.

(8)

Om situaties te voorkomen waarbij crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen aanleiding geven tot ongelijke financiering binnen een unie van producentenorganisaties, dienen maxima voor de uitgaven inzake crisispreventie en -beheer in het kader van de operationele programma's van unies van producentenorganisaties te worden berekend op het niveau van elke aangesloten producentenorganisatie. Bovendien dienen voorwaarden voor de herbeplanting van boomgaarden als crisispreventie- en crisisbeheersmaatregel te worden vastgesteld. Om ongelijke financiering van operationele programma's te vermijden, dient een maximumpercentage te worden vastgesteld voor de uitgaven die kunnen worden besteed voor de herbeplanting van boomgaarden.

(9)

In artikel 114 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn de sancties vastgesteld die moeten worden toegepast in geval van niet-naleving van de erkenningscriteria. Op grond van artikel 154, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moeten de lidstaten op gezette tijden controles verrichten om zich ervan te verzekeren dat de producentenorganisaties de erkenningscriteria naleven, moeten zij aan die organisaties sancties opleggen in geval van niet-naleving of onregelmatigheden, en zo nodig besluiten de erkenning in te trekken. Een systeem dat een onderscheid maakt tussen belangrijke en minder belangrijke tekortkomingen ten aanzien van de naleving van de erkenningscriteria zou doeltreffender zijn en zou uiteenlopende interpretaties door de lidstaten voorkomen. Het is daarom dienstig een vereenvoudigde procedure en progressieve sancties als bedoeld in artikel 64 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vast te stellen om te vermijden dat producentenorganisaties die niet meer aan de erkenningscriteria voldoen, ten onrechte bijstand van de Unie genieten.

(10)

Artikel 181 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet in de toepassing van het douanewetboek voor de inklaring van goederen die onder het invoerprijssysteem vallen. Aangezien de goederen in kwestie bederfelijk zijn en hun waarde op het tijdstip van de douaneafhandeling niet altijd is vastgesteld, is het noodzakelijk dat de Commissie regels kan vaststellen voor de controle van de juistheid van de gedeclareerde invoerprijs van een zending aan de hand van een forfaitaire waarde bij invoer om meer vaart te zetten achter de douaneafhandeling. Voorts blijkt uit de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van het invoerprijssysteem dat het dienstig is te verzoeken een zekerheid te stellen wanneer de douanewaarde die is bepaald aan de hand van de in artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (5) bedoelde transactiewaarde, meer dan 8 % hoger is dan de door de Commissie berekende forfaitaire invoerwaarde.

(11)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Voor een vlotte overgang voor de in het kader van Verordening (EG) nr. 1234/2007 goedgekeurde operationele programma's naar de nieuwe voorschriften op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 dienen overgangsbepalingen te worden vastgesteld.

(13)

De bepalingen inzake crisispreventie en -beheer moeten van toepassing worden met ingang van 1 januari 2014, de datum waarop de daarmee samenhangende nieuwe bepalingen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van toepassing worden. Om producentenorganisaties in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe bepalingen inzake de voorschriften voor het uitbesteden van werkzaamheden en de democratische verantwoordingsplicht moeten de betrokken bepalingen pas met ingang van 1 januari 2015 van toepassing worden. Artikel 181 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is van toepassing met ingang van 1 oktober 2014 en dus moeten ook de overeenkomstige nieuwe bepalingen van deze verordening inzake de controle van de juistheid van de gedeclareerde invoerprijs van een zending en inzake de voorwaarden voor het stellen van een zekerheid met ingang van diezelfde datum van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 26, lid 1, worden de volgende tweede en derde alinea toegevoegd:

„De afzet gebeurt door de producentenorganisatie of onder toezicht van de producentenorganisatie in het geval van uitbesteding als bedoeld in artikel 27. Het betreft het besluit om het product te verkopen, de keuze van het distributiekanaal en, tenzij de verkoop via een veiling verloopt, de onderhandelingen over de hoeveelheden en de prijzen.

De producentenorganisaties bewaren gedurende ten minste vijf jaar documenten, met inbegrip van boekhoudkundige documenten, waaruit blijkt dat de producentenorganisatie het aanbod heeft geconcentreerd en de producten van haar leden waarvoor zij is erkend, heeft afgezet.”.

2)

Het volgende artikel 26 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 26 bis

Afzet van de productie buiten de producentenorganisatie

Wanneer de producentenorganisatie hiertoe toestemming verleent en wanneer dit in overeenstemming is met de door de producentenorganisatie vastgestelde bepalingen en voorwaarden, mogen de aangesloten producenten:

1.

hun productie of producten rechtstreeks of buiten hun bedrijf aan consumenten verkopen voor persoonlijk gebruik, binnen de grenzen van een percentage dat door de lidstaten op ten minste 10 % wordt vastgesteld;

2.

zelf of via een andere, door hun eigen organisatie aan te wijzen producentenorganisatie, hoeveelheden producten verkopen die slechts een marginaal deel vertegenwoordigen van het volume van de verhandelbare productie van hun organisatie;

3.

zelf of via een andere, door hun eigen organisatie aan te wijzen producentenorganisatie, producten afzetten die, gezien de kenmerken ervan, normaliter niet onder de handelsactiviteiten van de eigen producentenorganisatie vallen.”.

3)

Artikel 27 wordt vervangen door:

„Artikel 27

Uitbesteding

1.   De activiteiten die de lidstaten overeenkomstig artikel 155 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) voor uitbesteding mogen aanmerken, hebben betrekking op de doelstellingen van de producentenorganisaties zoals bepaald in artikel 152, lid 1, onder c), van die verordening en omvatten onder meer de verzameling, de opslag, de verpakking en de afzet van de producten van de bij een producentenorganisatie aangesloten leden.

2.   Een producentenorganisatie die een activiteit uitbesteedt, treft voor de uitvoering van de betrokken activiteit. een commerciële regeling door middel van een schriftelijk contract met een andere entiteit, die onder meer uit één of meer van haar leden of een dochteronderneming kan bestaan. De producentenorganisatie blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de uitbestede activiteit en voor de algemene beheerscontrole en het toezicht op de voor de uitvoering van de activiteit getroffen commerciële regeling.

3.   De algemene beheerscontrole en het toezicht als bedoeld in lid 2 zijn doeltreffend en vereisen dat het uitbestedingscontract:

a)

de producentenorganisatie in staat stelt bindende instructies te geven en bepalingen omvat die het voor de producentenorganisatie mogelijk maakt het contract te beëindigen indien de dienstverlener de bepalingen en de voorwaarden van het uitbestedingscontract niet naleeft;

b)

gedetailleerde bepalingen en voorwaarden vaststelt, inclusief de rapportageverplichtingen en termijnen die de producentenorganisatie in staat stellen de uitbestede activiteiten te evalueren en er daadwerkelijk controle op uit te oefenen.

Uitbestedingscontracten en de onder b) bedoelde verslagen worden door de producentenorganisatie gedurende ten minste 5 jaar bewaard met het oog op controles achteraf en zijn toegankelijk voor alle leden die daarom verzoeken.

(6)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).”."

4)

Artikel 31 wordt vervangen door:

„Artikel 31

Democratische verantwoordingsplicht van de producentenorganisaties

1.   De lidstaten bepalen een maximumpercentage stemrechten en aandelen waarover elke natuurlijke persoon of rechtspersoon in het kader van een producentenorganisatie mag beschikken. Het maximumpercentage stemrechten en aandelen moet minder dan 50 % van de totale stemrechten en minder dan 50 % van de aandelen bedragen. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten een hoger maximumpercentage aandelen waarover een rechtspersoon in het kader van een producentenorganisatie mag beschikken vaststellen op voorwaarde dat machtsmisbruik door deze rechtspersoon in ieder geval wordt vermeden.

In afwijking van de eerste alinea wordt het door de lidstaat vastgestelde maximumpercentage aandelen in het kader van de toepassing van het bepaalde in de eerste alinea, in het geval van producentenorganisaties die een operationeel programma ten uitvoer leggen op 17 mei 2014, slechts van toepassing na afloop van het operationele programma.

2.   De autoriteiten van de lidstaten verrichten controles op de stemrechten en op het aandelenbezit, waaronder controles op de identiteit van de natuurlijke of rechtspersonen die de aandelen bezitten van de leden van de producentenorganisatie die zelf rechtspersonen zijn.

3.   Wanneer een producentenorganisatie een duidelijk omschreven onderdeel van een rechtspersoon is, stellen de lidstaten maatregelen vast om de bevoegdheden op grond waarvan die rechtspersoon besluiten van de producentenorganisatie kan wijzigen, goedkeuren of afwijzen, te beperken of in te trekken.”.

5)

Aan artikel 53 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   Ingevolge de statuten van een producentenorganisatie in de sector groenten en fruit zijn de aangesloten producenten verplicht de in de statuten vastgestelde financiële bijdragen te betalen voor de oprichting en de financiering van het in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde actiefonds.”.

6)

In artikel 62 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:

„5.   Het plafond voor de uitgaven voor crisispreventie en -beheer, als bedoeld in artikel 33, lid 3, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013wordt, in het kader van de operationele programma's van unies van producentenorganisaties, berekend op het niveau van elke aangesloten producentenorganisatie.”.

7)

Het volgende artikel 89 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 89 bis

Herbeplanting van boomgaarden na verplichte rooiing

Wanneer de lidstaten in hun nationale strategie de herbeplanting van boomgaarden na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen als een crisismaatregel opnemen, bepalen zij de soorten en, in voorkomend geval, de rassen die in aanmerking komen voor en de voorwaarden voor de toepassing van die maatregel. In het geval van rooiing om fytosanitaire redenen zijn de door de lidstaten genomen maatregelen voor de herbeplanting van boomgaarden in overeenstemming met Richtlijn 2000/29/EG van de Raad (7).

De herbeplanting van boomgaarden bestrijkt niet meer dan 20 % van de totale uitgaven in het kader van operationele programma's. De lidstaten kunnen besluiten een lager percentage vast te stellen.

(7)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).”."

8)

Artikel 114 wordt vervangen door:

„Artikel 114

Niet-naleving van de erkenningscriteria

1.   Indien een lidstaat niet-naleving door een producentenorganisatie van één van de erkenningscriteria in verband met de voorschriften van de artikelen 21, 23, 26, leden 1 en 2, en van artikel 31 heeft vastgesteld, zendt hij de betrokken producentenorganisatie uiterlijk twee maanden na vaststelling van de niet-naleving bij aangetekend schrijven een schriftelijke aanmaning waarin de geconstateerde tekortkoming en de corrigerende maatregelen worden toegelicht, alsook de termijnen waarbinnen deze maatregelen dienen te worden genomen, met een maximum van vier maanden. Zodra een inbreuk is vastgesteld, schorten de lidstaten de steunbetalingen op totdat de corrigerende maatregelen ten genoegen van de lidstaten zijn genomen.

2.   De niet-naleving van de erkenningscriteria als bedoeld in lid 1 binnen de door de lidstaat vastgestelde termijn, leidt tot de schorsing van de erkenning van de producentenorganisatie. De lidstaat stelt de producentenorganisatie in kennis van de termijn van de schorsing, die niet meer mag bedragen dan twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de schriftelijke aanmaning door de producentenorganisatie. Dit doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de schorsing van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid.

Tijdens de periode van schorsing van de erkenning mag de producentenorganisatie haar activiteiten voortzetten, maar de steunbetalingen worden ingehouden tot de schorsing van de erkenning wordt opgeheven. Het jaarlijkse steunbedrag wordt verlaagd met 2 % voor elke begonnen kalendermaand waarin de erkenning is opgeschort.

De schorsing eindigt op de dag van de controle die aantoont dat de betrokken erkenningscriteria weer worden nageleefd.

3.   Als de criteria aan het eind van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat vastgestelde schorsingsperiode nog steeds niet worden nageleefd, trekt de lidstaat de erkenning in met ingang van de datum waarop de erkenningsvoorwaarden niet langer werden vervuld, of, indien het niet mogelijk is na te gaan wat deze datum was, na de datum waarop de niet-naleving werd vastgesteld. Dit doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de schorsing van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid. Nog verschuldigde steun wordt niet betaald en ten onrechte betaalde steun wordt teruggevorderd.

4.   Indien een lidstaat heeft vastgesteld dat een producentenorganisatie een van de andere in artikel 154 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde en niet in lid 1 vermelde erkenningscriteria niet naleeft, zendt hij de betrokken producentenorganisatie uiterlijk twee maanden na vaststelling van de niet-naleving bij aangetekend schrijven een schriftelijke aanmaning waarin de geconstateerde tekortkoming en de corrigerende maatregelen worden toegelicht, alsook de termijnen waarbinnen deze maatregelen worden genomen, met een maximum van vier maanden.

5.   Indien de in lid 4 bedoelde corrigerende maatregelen niet binnen de door de lidstaat vastgestelde termijn zijn genomen, worden de steunbetalingen geschorst en wordt het jaarlijkse steunbedrag verlaagd met 1 % voor elke begonnen kalendermaand na het verstrijken die termijn. Dit doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de schorsing van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid.

6.   Wanneer een producentenorganisatie aan de lidstaat echter bewijst dat zij ten gevolge van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen, ondanks de genomen noodzakelijke maatregelen ter preventie van risico's, niet kan voldoen aan de erkenningscriteria die zijn vastgesteld in artikel 154, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 met betrekking tot de door de lidstaten vastgestelde minimumhoeveelheid of minimumwaarde van de afzetbare productie, kan de lidstaat voor het betrokken jaar afwijken van de minimumhoeveelheid of de minimumwaarde van de afzetbare productie van deze producentenorganisatie.

7.   In gevallen waar de leden 1, 2, 4 en 5 van toepassing zijn, mogen de lidstaten betalingen verrichten na de in artikel 70 vastgestelde termijn indien dit noodzakelijk is voor de toepassing van dit artikel. Deze betalingen mogen echter niet plaatsvinden na 15 oktober van het tweede jaar volgende op het jaar van uitvoering van het programma.”.

9)

Artikel 137 wordt vervangen door:

„Artikel 137

Als basis te nemen invoerprijs

1.   Artikel 181, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is van toepassing op de producten die zijn vermeld in bijlage XVI.

2.   Wanneer de douanewaarde van de in bijlage XVI, deel A, vermelde producten wordt bepaald aan de hand van de transactiewaarde als bedoeld in artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 en die douanewaarde meer dan 8 % hoger is dan de door de Commissie berekende forfaitaire invoerwaarde op het ogenblik waarop de aangifte voor het vrije verkeer voor die producten wordt ingediend, moet de importeur de in artikel 248, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bedoelde zekerheid stellen. Het uiteindelijk op de in bijlage XVI, deel A, vermelde producten toe te passen invoerrecht is hiertoe gelijk aan het bedrag van de rechten die de importeur zou hebben betaald wanneer de betrokken producten op basis van de forfaitaire invoerwaarde waren ingedeeld.

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer de forfaitaire invoerwaarde hoger is dan de invoerprijzen die zijn opgenomen in bijlage I, derde deel, afdeling I, bijlage 2, bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (8), en wanneer de aangever verzoekt om de onmiddellijke boeking van het bedrag aan rechten dat uiteindelijk op de goederen van toepassing kan zijn, in plaats van het stellen van de zekerheid.

3.   Wanneer de douanewaarde van de in bijlage XVI, deel A, vermelde producten wordt berekend overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2913/92, worden de rechten in mindering gebracht overeenkomstig artikel 136, lid 1, van deze verordening. De importeur moet dan de in artikel 248, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bedoelde zekerheid stellen, die gelijk is aan het bedrag van de rechten die hij zou hebben betaald indien de producten waren ingedeeld op basis van de geldende forfaitaire invoerwaarde.

4.   De douanewaarde van in consignatie ingevoerde goederen wordt rechtstreeks bepaald overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2913/92; daartoe is de overeenkomstig artikel 136 berekende forfaitaire invoerwaarde van toepassing gedurende de desbetreffende periode.

5.   De importeur moet binnen een maand, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken producten zijn verkocht, en uiterlijk binnen vier maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de aangifte voor het vrije verkeer is geaccepteerd, hetzij bewijzen dat de partij is afgezet tegen zodanige condities dat de prijzen als bedoeld in artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 juist zijn, hetzij de douanewaarde als bedoeld in artikel 30, lid 2, onder c), van die verordening bepalen. Onverminderd lid 6 wordt bij niet-inachtneming van een van bovengenoemde termijnen de zekerheid verbeurd.

De zekerheid wordt vrijgegeven voor zover de bewijzen met betrekking tot de afzetvoorwaarden ten genoegen van de douaneautoriteiten zijn geleverd. Is dat niet het geval, dan wordt de zekerheid verbeurd bij wijze van betaling van de invoerrechten.

Om te bewijzen dat de partij is afgezet tegen de in de eerste alinea vastgestelde condities, stelt de importeur naast de factuur alle documenten ter beschikking die nodig zijn voor de uitvoering van de relevante douanecontroles met betrekking tot de verkoop en de afzet van alle producten van de partij in kwestie, met inbegrip van documenten die verband houden met vervoer, verzekering, behandeling en opslag van de partij.

Wanneer de productvariëteit of het handelstype van de groenten en fruit krachtens de in artikel 3 bedoelde handelsnormen op de verpakking moeten worden vermeld, wordt de productvariëteit of het handelstype van de groenten en fruit die deel uitmaken van de partij vermeld op de documenten inzake vervoer, de facturen en de leveringsbon.

6.   Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de importeur kan de in lid 5, eerste alinea, bedoelde termijn van vier maanden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat met ten hoogste drie maanden worden verlengd.

Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij verificatie constateren dat niet aan de eisen van dit artikel is voldaan, vorderen zij het verschuldigde recht in overeenkomstig artikel 220 van Verordening (EEG) nr. 2913/92. Bij de vaststelling van het bedrag of het resterende bedrag aan rechten dat moet worden ingevorderd, wordt een rente toegepast voor de periode vanaf de datum waarop de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht tot en met de datum van de invordering. De rentevoet is de rentevoet die volgens het nationale recht bij invorderingen van toepassing is.

(8)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van 23 juli 1987 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).”."

Artikel 2

Overgangsbepalingen

Wanneer een lidstaat een operationeel programma op grond van artikel 64, lid 2, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 heeft goedgekeurd vóór 20 januari 2014, wordt dat operationele programma geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Onverminderd de artikelen 65 en 66 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 kan een uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1234/2007 goedgekeurd operationeel programma op verzoek van een producentenorganisatie:

a)

doorlopen tot het einde van zijn looptijd;

b)

worden aangepast aan de eisen van Verordening (EU) nr. 1308/2013, of

c)

worden vervangen door een nieuw krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013 goedgekeurd operationeel programma.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, leden 6 en 7, en artikel 2 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 1, lid 9, is van toepassing met ingang van 1 oktober 2014.

Artikel 1, leden 3 en 4, is van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(5)  Verordening (EEG) nr. 2913/1992 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/12


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 500/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad middels een wijziging van Verordening (EG) nr. 288/2009 van de Commissie wat de verstrekking van steun voor begeleidende maatregelen in het kader van een schoolfruit- en -groenteregeling betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 24, lid 1, onder c), en lid 2, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (2) is met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(2)

Krachtens artikel 23, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 kan de in het kader van de schoolfruit- en -groenteregeling verleende Uniesteun ook worden gebruikt ter financiering van begeleidende maatregelen die nodig zijn om de regeling doeltreffend te doen functioneren. Met het oog daarop moeten de doelstellingen en kosten van deze maatregelen worden vastgesteld en moet worden bepaald welke van die kosten in aanmerking komen voor Uniesteun.

(3)

Verordening (EG) nr. 288/2009 van de Commissie (3) bevat voorschriften voor de toepassing van de schoolfruit- en -groenteregeling en met name de op de lidstaten rustende verplichting om in hun strategie een beschrijving te geven van de begeleidende maatregelen die zij van plan zijn vast te stellen om een geslaagde tenuitvoerlegging van de regeling te garanderen. Voorts zijn in die verordening bepalingen inzake de voor Uniesteun in aanmerking komende kosten vastgesteld. Verordening (EG) nr. 288/2009 moet daarom worden uitgebreid met de voorschriften inzake de in artikel 23, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde begeleidende maatregelen.

(4)

Krachtens artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 288/2009 mogen lidstaten die een schoolfruit- en -groenteregeling opzetten, de Uniesteun aanvragen voor één of meer perioden die lopen van 1 augustus tot en met 31 juli. Om rekening te houden met de indeling van het schooljaar, moeten de nieuwe voorschriften inzake de begeleidende maatregelen van toepassing worden met ingang van 1 augustus 2014,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 288/2009

Verordening (EG) nr. 288/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   De lidstaten stellen in hun strategie de in artikel 23, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) bedoelde begeleidende maatregelen vast. De begeleidende maatregelen dienen ter ondersteuning van de distributie van groenten- en fruitproducten en staan rechtstreeks in verband met de doelstellingen van de schoolfruit- en -groenteregeling, i.e. het stimuleren van de groenten- en fruitconsumptie op korte en lange termijn en het bijdragen tot gezonde eetgewoonten. Bij deze maatregelen mogen ook ouders en onderwijzend personeel worden betrokken.

(4)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad. (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).”."

2)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea, onder b), wordt punt iv) toegevoegd:

„iv)

de in artikel 23, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde begeleidende maatregelen, met name:

kosten voor het organiseren van degustatieklassen en van sessies over aanleggen en onderhouden van een moestuin, het organiseren van bezoeken aan landbouwbedrijven en soortgelijke activiteiten om kinderen in contact te brengen met de landbouw;

kosten voor maatregelen om kinderen te onderwijzen in landbouw, gezonde eetgewoonten en milieuvraagstukken die verband houden met de productie, de distributie en de consumptie van groenten- en fruitproducten;

kosten voor maatregelen die worden uitgevoerd om de distributie van producten te ondersteunen en in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de schoolfruit- en -groenteregeling.”;

ii)

de vierde alinea wordt vervangen door:

„De kosten voor in de eerste alinea, onder b), iii) respectievelijk iv), bedoelde communicatie en begeleidende maatregelen mogen niet worden gefinancierd in het kader van andere EU-steunregelingen.”;

b)

aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het totaalbedrag van de EU-middelen ter financiering van de in lid 1, eerste alinea, onder b), iv), bedoelde kosten bedraagt na de in artikel 4, lid 4, bedoelde definitieve toewijzing maximaal 15 % van het jaarlijkse bedrag aan EU-steun dat aan de betrokken lidstaat is toegewezen.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 288/2009 van de Commissie van 7 april 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de toekenning, in het kader van een schoolfruitregeling, van communautaire steun voor de verstrekking van groenten- en fruitproducten, verwerkte groenten- en fruitproducten en banaanproducten aan kinderen in onderwijsinstellingen (PB L 94 van 8.4.2009, blz. 38).


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/14


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 501/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad middels wijziging van Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie wat betreft bepaalde vereisten met betrekking tot landbouwproducten waarvoor particuliere-opslagsteun wordt verleend

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 19, lid 1 en lid 4, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie (2) zijn gemeenschappelijke bepalingen vastgesteld inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten. In de artikelen 28 en 31 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (3) werden de voor particuliere-opslagsteun in aanmerking komende producten opgesomd.

(2)

Verordening (EG) nr. 1234/2007 is met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1308/2013. De bepalingen inzake steun voor particuliere opslag zijn vervat in deel II, titel I, hoofdstuk I, afdeling 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

(3)

In artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn de voor particuliere-opslagsteun in aanmerking komende producten opgesomd. In artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn drie producten meer opgenomen dan in de artikelen 28 en 31 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, meer bepaald vlasvezel, kaas met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA) en uit koemelk geproduceerd mageremelkpoeder.

(4)

Overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mag particuliere-opslagsteun worden verleend indien de betrokken producten voldoen aan de in deel II, titel I, hoofdstuk I, afdeling 3, van die verordening vastgestelde voorwaarden en aan extra, door de Commissie vast te stellen eisen op het gebied van kwaliteit en productkenmerken.

(5)

Voor boter gelden op grond van artikel 17, eerste alinea, onder e), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 andere subsidiabiliteitsvoorwaarden dan die in Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(6)

In Verordening (EG) nr. 826/2008 zijn al bepalingen inzake kwaliteit en productkenmerken alsmede subsidiabiliteitscriteria vastgesteld voor producten die in aanmerking komen voor particuliere-opslagsteun in het kader van de artikelen 28 en 31 van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(7)

Er moet worden overgegaan tot de vaststelling van de kwaliteitseisen en subsidiabiliteitscriteria met betrekking tot hoeveelheden voor vezelvlas, mageremelkpoeder en kaas met een BOB of een BGA, tot de aanpassing van de kwaliteitseisen en subsidiabiliteitscriteria voor boter en tot de integratie van al deze eisen en criteria in Verordening (EG) nr. 826/2008.

(8)

In artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1308/2008 zijn de criteria vastgesteld waarmee de Commissie in haar besluit tot verlening van openbare-opslagsteun rekening moet houden. Het gaat dan met name om criteria als enerzijds de genoteerde gemiddelde marktprijzen in de Unie, de referentiedrempels en de productiekosten voor de betrokken producten, en anderzijds de noodzaak tijdig te reageren op een bijzonder nijpende marktsituatie of bijzonder nijpende economische ontwikkelingen die aanzienlijke negatieve gevolgen hebben voor de marges in de sector.

(9)

Krachtens de artikelen 3 en 5 van Verordening (EG) nr. 826/2008 mag het besluit om particuliere-opslagsteun voor witte suiker en rundvlees te verlenen, worden genomen op basis van de genoteerde gemiddelde marktprijzen in de Unie. Deze artikelen zijn gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1234/2007, die inmiddels is ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1308/2013. Daarom dienen de artikelen 3 en 5 van Verordening (EG) nr. 826/2008 te worden geschrapt.

(10)

De tijdens de contractuele opslagperiode opgeslagen hoeveelheid moet gelijk zijn aan de contractuele hoeveelheid. Voor de toepassing van de artikelen 15, 18 en 34 van Verordening (EG) nr. 826/2008 wordt voor bepaalde voor particuliere-opslagsteun in aanmerking komende producten een zekere tolerantie ten aanzien van de opgeslagen hoeveelheid toegestaan. Voor mageremelkpoeder in big bags en voor lange vlasvezels dient, gezien de kenmerken van deze producten, eveneens een tolerantie te worden bepaald.

(11)

Wat de voor vlasvezel vast te stellen kwaliteitskenmerken betreft, worden lange vlasvezels beschouwd als producten van een hoge kwaliteit die in aanmerking moeten komen voor particuliere-opslagsteun.

(12)

Aangezien boter niet meer in een erkende onderneming hoeft te worden vervaardigd, vervalt de relevantie van de in bijlage II van Verordening (EG) nr. 826/2008 vastgestelde bepalingen die ten doel hebben te certificeren dat de specifieke oorsprongsvereisten voor boter die in een andere lidstaat dan de lidstaat van productie wordt opgeslagen, worden nageleefd. Er dienen nieuwe, vereenvoudigde voorschriften te worden vastgesteld aan de hand waarvan moet worden aangetoond dat de opgeslagen boter voldoet aan de eisen van artikel 9 en artikel 17, eerste alinea, onder e), van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Dezelfde regels moeten gelden voor mageremelkpoeder.

(13)

Verordening (EG) nr. 826/2008 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 826/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Boter en mageremelkpoeder moeten ook voldoen aan de aanvullende eisen die in bijlage II bij deze verordening zijn vastgesteld.”.

2)

De artikelen 3 en 5 worden geschrapt.

3)

Artikel 7, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Offertes en aanvragen voor steun voor de particuliere opslag van boter, mageremelkpoeder en kaas dienen betrekking te hebben op producten die volledig zijn opgeslagen, tenzij anders wordt gespecificeerd in de verordening tot opening van de inschrijvingsprocedure of in de verordening tot het vooraf vaststellen van het steunbedrag.”.

4)

Artikel 15, lid 1, onder b), wordt vervangen door:

„b)

ten minste 99 % van de contractuele hoeveelheid, respectievelijk 90 % voor vleesproducten, 98 % voor olijfolie, 95 % voor kaas, 97 % voor mageremelkpoeder in big bags en 97 % voor lange vlasvezels, tijdens de contractuele opslagperiode voor risico van de contractant in de zin van artikel 19 van de onderhavige verordening in opslag te plaatsen en te houden overeenkomstig de voorwaarden in artikel 22, lid 1, onder a), van de onderhavige verordening;”.

5)

Artikel 18, lid 1, onder b), wordt vervangen door:

„b)

ten minste 99 % van de contractuele hoeveelheid, respectievelijk 90 % voor vleesproducten, 98 % voor olijfolie, 95 % voor kaas, 97 % voor mageremelkpoeder in big bags en 97 % voor lange vlasvezels, tijdens de contractuele opslagperiode voor risico van de contractant in de zin van artikel 19 van de onderhavige verordening in opslag te plaatsen en te houden overeenkomstig de voorwaarden in artikel 22, lid 1, onder a), van de onderhavige verordening;”.

6)

De volgende alinea's wordt toegevoegd aan artikel 34, lid 1:

„Voor mageremelkpoeder in big bags wordt de steun betaald voor de feitelijk opgeslagen hoeveelheid indien deze ten minste 97 % van de contractuele hoeveelheid bedraagt.

Voor lange vlasvezels wordt de steun betaald voor de feitelijk opgeslagen hoeveelheid indien deze ten minste 97 % van de contractuele hoeveelheid bedraagt.”.

7)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

8)

Bijlage II wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten (PB L 223 van 21.8.2008, blz. 3).

(3)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 826/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De delen II en III worden vervangen door:

„II.   Kaas met een BOB/BGA

Steun voor particuliere opslag mag slechts worden verleend voor kaas met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA) die op de eerste dag van de contractuele opslag een ouderdom heeft die in geen geval korter is dan de som van enerzijds de rijpingsperiode als vastgesteld in het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bedoelde productdossier voor de betrokken kaas zoals die na afloop van de contractuele opslag op de markt zal worden gebracht, en anderzijds de rijpingsperiode die volgt op de in het productdossier bepaalde periode en die bijdraagt tot een waardevermeerdering van de kaas.

Als in het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde productdossier geen rijpingsperiode is bepaald, moet de kaas op de eerste dag van de contractuele opslag een ouderdom hebben die in geen geval korter is dan de rijpingsperiode die bijdraagt tot de waardevermeerdering van de kaas.

Voorts moet de kaas aan de volgende eisen voldoen:

a)

elke partij weeg ten minste een ton;

b)

de kaas is voorzien van een eventueel in code weergegeven, onuitwisbare vermelding van de fabriek waar hij is vervaardigd en van de dag van vervaardiging;

c)

de kaas is voorzien van de datum van inslag;

d)

de kaas is als hele kaas opgeslagen in de lidstaat waar hij is vervaardigd en waar hij in aanmerking komt om in het kader van Verordening (EU) nr. 1151/2012 een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding te voeren, en

e)

de kaas is niet eerder voorwerp van een opslagcontract geweest.

De lidstaten mogen ontheffing verlenen van de verplichting de datum van inslag op de kaas te vermelden, indien de beheerder van de opslagplaats zich ertoe verbindt een register bij te houden waarin op de dag van inslag de in de derde alinea, onder b), bedoelde gegevens worden opgenomen.

III.   Boter

Steun voor particuliere opslag mag slechts worden verleend voor boter die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

de boter is geproduceerd uit rechtstreeks en uitsluitend uit koemelk verkregen room en heeft een minimumgehalte aan melkvet van 80 gewichtspercenten, een maximumgehalte aan vetvrije drogestof van melk van 2 gewichtspercenten en een maximumgehalte aan water van 16 gewichtspercenten;

b)

de boter is geproduceerd gedurende een periode van 60 dagen vóór de aanvraagdatum of de datum van indiening van de offerte, en

c)

de minimumhoeveelheid voor offertes en aanvragen voor steun bedraagt 10 ton.

Op de verpakking van de boter moeten ten minste de volgende gegevens, eventueel in code, zijn vermeld:

a)

het identificatienummer van de fabriek en de lidstaat van productie;

b)

de productiedatum;

c)

de datum van inslag;

d)

het productienummer van de partij;

e)

het nettogewicht.

De lidstaten mogen ontheffing verlenen van de verplichting de datum van inslag op de verpakkingen te vermelden, indien de beheerder van de opslagplaats zich ertoe verbindt een register bij te houden waarin op de dag van inslag de in de tweede alinea bedoelde gegevens worden opgenomen.

(1)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).”"

2)

De volgende, nieuwe, delen V en VI worden toegevoegd:

„V.   Mageremelkpoeder

Steun voor particuliere opslag mag slechts worden verleend voor uit koemelk geproduceerd mageremelkpoeder dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het mageremelkpoeder heeft een vetgehalte van maximaal 1,5 % en een watergehalte van maximaal 5 % en het eiwitgehalte van de vetvrije droge stof bedraagt ten minste 34 %;

b)

het mageremelkpoeder is geproduceerd gedurende een periode van 60 dagen vóór de aanvraagdatum of de datum van indiening van de offerte;

c)

het mageremelkpoeder is opgeslagen in zakken met een netto-inhoud van 25 kg of in big bags van maximaal 1 500 kg, waarop ten minste de volgende gegevens, eventueel in code, zijn vermeld:

i)

het identificatienummer van de fabriek en de lidstaat van productie,

ii)

de productiedatum,

iii)

de datum van inslag,

iv)

het productienummer van de partij,

v)

het nettogewicht; en

d)

de minimumhoeveelheid voor offertes en aanvragen voor steun bedraagt 10 ton.

De lidstaten mogen ontheffing verlenen van de verplichting de datum van inslag op de verpakkingen te vermelden, indien de beheerder van de opslagplaats zich ertoe verbindt een register bij te houden waarin op de dag van inslag de in de eerste alinea bedoelde gegevens worden opgenomen.

VI.   Lange vlasvezels

Steun voor particuliere opslag mag slechts worden verleend voor lange vlasvezels die door een volledige scheiding van de vezels en de houtige bestanddelen van de stengel zijn verkregen en die bij het verlaten van de zwingelinrichting bestaan uit evenwijdig in een bundel, laag of lint liggende technische vezels met een gemiddelde lengte van ten minste 50 cm, op voorwaarde dat de minimumhoeveelheid voor offertes en aanvragen voor steun 2 000 kg bedraagt.

Lange vlasvezels mogen worden opgeslagen in balen waarop ten minste de volgende gegevens, eventueel in code, zijn vermeld:

a)

het identificatienummer van de fabriek en de lidstaat van productie;

b)

de datum van inslag;

c)

het nettogewicht.”.



BIJLAGE II

„BIJLAGE II

De boter moet zijn geproduceerd uit room die rechtstreeks en uitsluitend is verkregen uit in de Unie geproduceerde koemelk. Het mageremelkpoeder moet zijn geproduceerd uit in de Unie geproduceerde koemelk.

De naleving van het bepaalde in de eerste alinea kan worden gestaafd hetzij door aan te tonen dat de boter of het mageremelkpoeder is geproduceerd in een onderneming die overeenkomstig bijlage IV, deel III, punt 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1272/2009 van de Commissie (1) is erkend en wordt gecontroleerd op de inachtneming van de in de eerste alinea bepaalde eisen, hetzij door andere adequate bewijsstukken voor te leggen die de naleving van het bepaalde in de eerste alinea aantonen.”


(1)  Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie (PB L 349 van 29.12.2009, blz. 1).


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/20


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 502/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 maart 2014

tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de berekeningsgrondslag voor de verlagingen die de lidstaten vanwege de lineaire verlaging van de betalingen in 2014 en vanwege de financiële discipline voor kalenderjaar 2014 op de landbouwers moeten toepassen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1), en met name artikel 140 bis,

Gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (2), en met name artikel 8, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009, als gewijzigd bij artikel 6, punt 2), van Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) voorziet in een lineaire verlaging van de rechtstreekse betalingen voor 2014. Artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet in een aanpassing van de rechtstreekse betalingen vanwege de financiële discipline. Er moeten regels worden vastgesteld met het oog op een optimale toepassing van deze verlagingen in 2014.

(2)

Bij het berekenen van het bedrag van de betalingen die voor 2014 aan de landbouwers moeten worden verricht, moet de berekeningsmethode voor beide verlagingen omwille van de transparantie en voorspelbaarheid overeenkomen met de berekeningsmethode voor de lineaire verlagingen van rechtstreekse betalingen in het kader van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en met de verlagingen vanwege de financiële discipline in het kader van artikel 11 van die verordening, zoals bepaald in artikel 79, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie (4) en in het kader van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 635/2013 van de Commissie (5).

(3)

Ingevolge artikel 29, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009, als gewijzigd bij artikel 6, punt 1), van Verordening (EU) nr. 1310/2013 kunnen de lidstaten met ingang van 16 oktober 2014 de landbouwers voorschotten betalen met betrekking tot in 2014 ingediende aanvragen. Om de samenhang te verzekeren met de in 2013 geldende bepaling van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 946/2013 van de Commissie (6) waarin is vastgesteld dat voorschotten mogen worden betaald zonder rekening te houden met de aanpassing vanwege de financiële discipline in het kader van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 73/2009, is het wenselijk dat ook in 2014 voorschotten mogen worden betaald zonder rekening te houden met de verlagingen vanwege de financiële discipline in het kader van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) en artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1307/2013. Bij de betaling van het saldo moet met ingang van 1 december 2014 rekening worden gehouden met het op dat moment geldende aanpassingspercentage van de financiële discipline.

(4)

Aangezien de onderhavige verordening van toepassing is op steunaanvragen voor 2014, moet deze op de dag na die van de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De verlagingen in verband met de lineaire verlaging van de rechtstreekse betalingen in 2014 als bedoeld in artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en de verlagingen in verband met de financiële discipline voor kalenderjaar 2014 als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, worden toegepast op de som van de betalingen in het kader van de verschillende in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 vermelde steunregelingen waarop elke landbouwer recht heeft na de toepassing van artikel 78 van Verordening (EG) nr. 1122/2009.

Deze verlagingen worden toegepast vóór de toepassing van de in artikel 79, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 bedoelde verlagingen.

Artikel 2

Voorschotten als bedoeld in artikel 29, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 mogen worden betaald zonder rekening te houden met de verlagingen vanwege financiële discipline in het kader van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1307/2013. Wat het saldo betreft dat met ingang van 1 december 2014 aan de begunstigden wordt toegekend, wordt rekening gehouden met het aanpassingspercentage dat op dat moment vanwege de financiële discipline van toepassing is op het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen voor kalenderjaar 2014.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op steunaanvragen voor 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608.

(3)  Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende bepaalde overgangsbepalingen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft middelen en de verdeling ervan met betrekking tot 2014, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1307/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassing ervan in 2014 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 865).

(4)  Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB L 316 van 2.12.2009, blz. 65).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 635/2013 van de Commissie van 25 april 2013 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de berekeningsgrondslag voor de verlagingen die de lidstaten vanwege de aanpassing van de betalingen in 2013 en vanwege de financiële discipline voor kalenderjaar 2013 op de landbouwers moeten toepassen (PB L 183 van 2.7.2013, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 946/2013 van de Commissie van 2 oktober 2013 inzake de vanaf 16 oktober 2013 te betalen voorschotten op de rechtstreekse betalingen uit hoofde van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 261 van 3.10.2013, blz. 25).

(7)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 503/2014 VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2014

houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Muscat du Ventoux (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 53, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Frankrijk tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Muscat du Ventoux”, die bij Verordening (EG) nr. 378/1999 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Het verzoek heeft tot doel het productdossier te wijzigen wat betreft de beschrijving van het product, het geografische gebied, het bewijs van de oorsprong, de werkwijze voor het verkrijgen van het product, de etikettering, de nationale eisen, de referenties van de controlestructuren en van de groepering, en de schrapping van de verplichting tot verpakking in het productiegebied.

(3)

De Commissie heeft de betrokken wijziging onderzocht en acht deze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 53, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, kan de Commissie de wijziging goedkeuren zonder een beroep te doen op de in de artikelen 50, 51 en 52 van die verordening omschreven procedure,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „Muscat du Ventoux” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

Het geconsolideerde enig document, dat de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 46 van 20.2.1999, blz. 13.


BIJLAGE I

De volgende wijziging in het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Muscat du Ventoux” wordt goedgekeurd:

1.   Rubriek „Beschrijving van het product”

De beschrijving van het product werd aangevuld met bepalingen uit de nationale teksten waarin de beschermde oorsprongsbenaming „Muscat du Ventoux” is omschreven. Hierbij gaat het met name over de analytische kenmerken van het product waarvoor deze benaming mag worden gebruikt (brekingsindex, verhouding suikers/zuren), en over de kenmerken van de tros (vorm, minimumgewicht). Deze elementen waren al in het bij de Unie geregistreerde productdossier opgenomen in de rubriek „Werkwijze voor het verkrijgen van het product”.

2.   Rubriek „Specificiteit van het geografische gebied”

De onderdelen die in het geografische gebied moeten plaatsvinden, worden opgesomd; deze lijst vloeit voort uit de toepassing van de bepalingen die bij de methode voor het verkrijgen van het product zijn vastgesteld.

De lijst van de gemeenten die het geografische gebied vormen, wordt in het productdossier opgenomen op basis van de lijst die was vastgesteld in het besluit van 22 augustus 1997 tot omschrijving van de AOC („appellation d'origine contrôlée”, gecontroleerde oorsprongsbenaming). Na een fout in de berekening werd het aantal gemeenten waaruit het geografische gebied bestaat, gecorrigeerd.

Voorts is in het productdossier gepreciseerd hoe moet worden bepaald op welke percelen het product mag worden geproduceerd dat de benaming mag dragen.

3.   Rubriek: „Gegevens waaruit blijkt dat het product uit het geografische gebied afkomstig is”

In het licht van de nationale ontwikkelingen op wet- en regelgevingsgebied werd de rubriek „Gegevens waaruit blijkt dat het product uit het geografische gebied afkomstig is” geconsolideerd; zij bevat nu met name de aangifteverplichtingen en de registers die moeten worden bijgehouden met betrekking tot de traceerbaarheid van het product en de follow-up van de productievoorwaarden.

Deze wijzigingen houden verband met de hervorming van het systeem voor de controle van oorsprongsbenamingen die is doorgevoerd bij wetsordonnantie nr. 2006-1547 van 7 december 2006 betreffende de valorisatie van landbouw- en bosbouwproducten, levensmiddelen en producten van de zee (loi d'ordonnance no 2006-1547 du 7 décembre 2006 relative à la valorisation des produits agricoles, forestiers ou alimentaires et des produits de la mer).

Voorts werden de elementen in verband met de geschiedenis van het product verplaatst naar de rubriek „Verband met het geografische gebied”.

4.   Rubriek „Werkwijze voor het verkrijgen van het product”

De rubriek „Werkwijze voor het verkrijgen van het product” werd aangevuld met bepalingen die al waren opgenomen in het oorspronkelijke besluit tot erkenning van de beschermde oorsprongsbenaming „Muscat du Ventoux”, dat bij de oorspronkelijke aanvraag tot erkenning van de benaming als BOB was gevoegd; deze bepalingen hebben met name betrekking op:

de minimumleeftijd waarop de wijnstokken voor de productie mogen worden gebruikt,

de beplantingsdichtheden,

de snoeiwijzen,

het toegestane aantal druiventrossen per wijnstok en de toegestane vegetatiehoogte,

de wijze waarop wordt bepaald wanneer met de oogst wordt begonnen en de rendementsverplichtingen,

specifieke bepalingen voor druiven die lange tijd in koelkamers worden bewaard.

Tot slot zijn de bepalingen op grond waarvan bij uitzonderlijke weersomstandigheden mocht worden afgeweken van de voorschriften inzake de brekingsindex, de datum waarop met de oogst moest worden begonnen en het rendement, uit het productdossier verwijderd, aangezien die bepalingen niet langer adequaat waren.

5.   Rubriek „Specifieke elementen op het gebied van de etikettering”

De bepalingen inzake de etikettering zijn gewijzigd om:

het aanbrengen van het BOB-symbool van de Europese Unie verplicht te maken;

ze in overeenstemming te brengen met het feit dat het product niet langer in het productiegebied hoeft te worden verpakt, en met de gewijzigde bepalingen voor de identificatie van de producten. Momenteel worden de producten geïdentificeerd aan de hand van een bandvignet, dat de traceerbaarheid garandeert en bij het verpakken wordt aangebracht. Nu de verplichting tot verpakking in het productiegebied wordt geschrapt, wordt het bandvignet aangebracht op de oogstbakken of, voor druiven die lang worden bewaard, bij het verlaten van de koelkamer. Bij latere behandeling van het product met het oog op de definitieve verpakking wordt alleen het nummer van het bandvignet op de etikettering van de producten bewaard, met als doel de traceerbaarheid van de producten te garanderen.

6.   Rubriek „Nationale eisen”

Overeenkomstig de nationale hervorming van het controlesysteem wordt bij het productdossier een tabel gevoegd met de belangrijkste punten die moeten worden gecontroleerd, en met de methode om die punten te evalueren.

7.   Overige

De verplichting om in het productiegebied te verpakken wordt geschrapt, aangezien die bepaling niet meer nodig blijkt te zijn.

De rubrieken: „referenties van de controlestructuren” en „aanvragende groepering”: de naam en de adresgegevens van de officiële controlestructuren en van de groepering werden bijgewerkt, met name om rekening te houden met de wijziging in de controlebepalingen.


BIJLAGE II

GECONSOLIDEERD ENIG DOCUMENT

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1)

„MUSCAT DU VENTOUX”

EG-nummer: FR-PDO-0105-0996-24.04.2012

BGA () BOB (X)

1.   Naam

„Muscat du Ventoux”

2.   Lidstaat of derde land

Frankrijk

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.6. Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

„Muscat du Ventoux” is een blauwe tafeldruif van de druivensoort „muscat de Hambourg”. De druiven zijn vrij groot, zonder rode pitten, hebben meestal een intense kleur, zijn krokant en verspreiden een muskaatgeur die zowel intens als elegant is. De druiventrossen zijn homogeen, wegen ten minste 250 g en de afzonderlijke bessen zijn gelijkmatig over de hele tros verdeeld. De toenemende blauwe kleur van de druivensoort is typisch voor de producten waarvoor de benaming mag worden gebruikt. Het waas dat de druif bedekt, moet intact zijn. De rist moet stevig zijn.

De druiven hebben een brekingsindex (IR) van meer dan 18 (wat overeenkomt met een suikergehalte van 169,3 g/l) en een verhouding totale suikers/zuren (S/A) van meer dan 25 (de suiker wordt uitgedrukt in gram totale suikers per liter, het zuurgehalte in gram wijnsteenzuur per liter).

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

Alle onderdelen van de druivenproductie moeten in het afgebakende geografische gebied plaatsvinden.

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.

De druiven die lang worden bewaard, worden opgeslagen in het geografische gebied. Hierdoor kunnen zij zeer snel in de koelkamer worden geplaatst met het oog op de bewaring en om aantasting te voorkomen. De snelheid waarmee de temperatuur in de kern van de druif wordt verlaagd, is immers een noodzakelijke voorwaarde om het product verschillende maanden te kunnen bewaren. Bij het verlaten van de koelkamers worden systematisch analytische en organoleptische onderzoeken verricht om zich ervan te vergewissen dat het product zijn kenmerken heeft behouden.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Op de etikettering van de druiven met de oorsprongsbenaming „Muscat du Ventoux” staan de oorsprongsbenaming, het BOB-symbool van de Europese Unie en het nummer van het bandvignet.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het geografische gebied waar de „Muscat du Ventoux” wordt geproduceerd, bevindt zich tussen drie bergmassieven: in het noorden de Mont Ventoux, in het oosten de bergen van de Vaucluse en in het zuiden het massief van de Luberon. Het geografische gebied strekt zich in het departement Vaucluse uit op het grondgebied van de volgende gemeenten:

Apt, Aubignan, Le Barroux, Le Beaucet, Beaumettes, Beaumont-du-Ventoux, Bédoin, Blauvac, Bonnieux, Cabrières-d'Avignon, Caromb, Carpentras, Caseneuve, Castellet, Crestet, Crillon-le-Brave, Entrechaux, Flassan, Fontaine-de-Vaucluse, Gargas, Gignac, Gordes, Goult, Joucas, Lacoste, Lagnes, Lioux, Loriol-du-Comtat, Malaucène, Malemort-du-Comtat, Maubec, Mazan, Ménerbes, Méthamis, Modène, Mormoiron, Murs, Oppède, Pernes-les-Fontaines, Robion, La Roque-sur-Pernes, Roussillon, Rustrel, Saignon, Saint-Didier, Saint-Hippolyte-le-Graveyron, Saint-Martin-de-Castillon, Saint-Pantaléon, Saint-Pierre-de-Vassols, Saint-Saturnin-lès-Apt, Saumane-de-Vaucluse, Vaison-la-Romaine, Venasque, Viens, Villars en Villes-sur-Auzon.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

5.1.1   Natuurlijke factoren

De regio van de Ventoux onderscheidt zich door de haar typische geologische en klimatologische kenmerken.

De bodem is van nature zand-leem-kleiachtig. Deze streek is door deze bodemeigenschappen geschikt voor de productie van wijn en tafeldruiven van goede kwaliteit.

De streek heeft een mediterraan klimaat. Kenmerkend zijn met name de vele uren zonneschijn in de zomer en de beperkte neerslag. Toch zorgt de Ventoux, waarvan de top zich op meer dan 1 900 m hoogte bevindt, voor frissere temperaturen tijdens de nacht. Dit reliëf beschermt ook tegen de mistral, de overheersende en soms al te krachtige wind in de vallei van de Rhône.

De beperkte luchtvochtigheid, die het gevolg is van de geringe jaarlijkse neerslag, heeft een preventieve werking die bijzonder gunstig is voor de druiventeelt.

5.1.2   Menselijke factoren

De teelt van de „Muscat du Ventoux” in de streek van de Vaucluse gaat terug tot het begin van de 20ste eeuw. Al in 1914 werd in het departement Vaucluse gewag gemaakt van aanplantingen met „muscat de Hambourg”, de druivensoort die wordt gebruikt voor de productie van de „Muscat du Ventoux”.

De producenten hebben in het productiegebied een echte knowhow ontwikkeld op het gebied van de verzorging die bij de druiventeelt nodig is om gezonde, mooi gekleurde druiven te verkrijgen. Het hele jaar door zorgt de producent, door het snoeien in de winter en het beheer van de bladeren in de vegetatieperiode, ervoor dat zijn wijnstokken zo vitaal mogelijk zijn en dat de druiventrossen zo goed mogelijk kunnen rijpen. De handmatige oogst waarbij de druiven ter plaatse worden gekrent en gesorteerd, bekronen een knowhow die tot stand gekomen is door jarenlange ervaring, doorgegeven van generatie op generatie.

5.2.   Specificiteit van het product

„Muscat du Ventoux” is een blauwe tafeldruif van de druivensoort „muscat de Hambourg”. De druiven zijn vrij groot, zonder rode pitten, hebben meestal een intense kleur, zijn krokant en hebben een muskaatgeur en -smaak die kenmerkend zijn voor de druivensoort „muscat de Hambourg”. Dat de blauwe kleur van de druivensoort tijdens het rijpen nog toeneemt, is typisch voor de producten die de benaming mogen dragen. Het waas dat de druif bedekt, moet intact zijn. De druiventrossen zijn homogeen en hebben een goed standaardsuikergehalte.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

Het mediterrane klimaat van de streek maakt, vooral door het grote aantal uren zonneschijn, een optimale rijping van de druiven mogelijk. Voorts vindt de muskaatdruif, dankzij de invloed van de Mont Ventoux, die tijdens de rijpingsperiode voor grote schommelingen tussen de dag- en de nachttemperatuur zorgt, in dit gebied de ideale omstandigheden voor het verkrijgen van haar blauwe pigmentering en haar concentratie aan aroma's in de bessen. Vooral de frisse nachttemperaturen dragen bij tot het behoud van de aroma's.

Het snoeien van de wijnstokken, dat het rendement beperkt, maakt een optimale rijping van de druiven mogelijk. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan het beheer van de bladeren. Hierdoor krijgt het bladerdek een optimale oppervlakte, wat een noodzakelijke factor is voor een goede fotosynthese van de suikers, de organoleptische bestanddelen van de druif en de anthocyanen, die voor de kleuring van de bessen verantwoordelijk zijn.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

https://www.inao.gouv.fr/fichier/CDCMuscatDuVentoux.pdf


(1)  Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 504/2014 VAN DE COMMISSIE

van 15 mei 2014

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de voorwaarden voor de goedkeuring van de werkzame stof plantaardige oliën/citronellaolie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, onder c), en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De werkzame stof plantaardige oliën/citronellaolie is in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2) opgenomen bij Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie (3) overeenkomstig de procedure van artikel 24 ter van Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie (4). Sinds de vervanging van Richtlijn 91/414/EEG door Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt deze stof geacht krachtens die verordening te zijn goedgekeurd en is zij opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (5).

(2)

Overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EG) nr. 2229/2004 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) op 16 december 2011 haar standpunt over het ontwerpevaluatieverslag voor plantaardige oliën/citronellaolie (6) aan de Commissie voorgelegd. De EFSA heeft haar standpunt over plantaardige oliën/citronellaolie aan de kennisgever meegedeeld. De Commissie heeft de kennisgever verzocht opmerkingen over het ontwerpevaluatieverslag voor plantaardige oliën/kruidnagelolie in te dienen. Het ontwerpevaluatieverslag en het standpunt van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en het ontwerpevaluatieverslag is op 3 oktober 2013 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor plantaardige oliën/citronellaolie.

(3)

Er wordt bevestigd dat de werkzame stof plantaardige oliën/citronellaolie moet worden geacht krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 te zijn goedgekeurd.

(4)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis moeten de goedkeuringsvoorwaarden worden gewijzigd. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden gevraagd.

(5)

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De lidstaten moet voldoende tijd worden gegund om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die plantaardige oliën/citronellaolie bevatten, te wijzigen of in te trekken.

(7)

Als de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode voor gewasbeschermingsmiddelen die plantaardige oliën/citronellaolie bevatten, toekennen, moet deze periode uiterlijk achttien maanden na de datum van inwerkingtreding van de verordening aflopen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Overgangsmaatregelen

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 moeten de lidstaten indien nodig de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die plantaardige oliën/citronellaolie als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 5 december 2014 wijzigen of intrekken.

Artikel 3

Respijtperiode

Een door de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegekende respijtperiode moet zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 5 december 2015 aflopen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie van 18 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde verscheidene werkzame stoffen op te nemen (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 89).

(4)  Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie van 3 december 2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 379 van 24.12.2004, blz. 13).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(6)  Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance plant oils/citronella oil. EFSA Journal 2012; 10(2):2518. (42 blz.) doi:10.2903/j.efsa.2012.2518. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu/efsajournal.


BIJLAGE

In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt rij 240 over de werkzame stof plantaardige oliën/citronellaolie vervangen door:

Nummer

Benaming,

identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„240

Plantaardige oliën/citronellaolie

CAS-nr. 8000-29-1

CIPAC-nr. 905

Citronellaolie is een complex mengsel van chemische stoffen.

De voornaamste bestanddelen zijn:

 

citronellal (3,7-dimethyl-6-octenal)

 

geraniol ((E)-3,7-dimethyl-2,6-octadieen-1-ol)

 

citronellol (3,7-dimethyl-6-octaan-2-ol)

 

geranylacetaat (3,7-dimethyl-6-octeen-1-ylacetaat)

De som van de volgende onzuiverheden mag niet meer dan 0,1 % van het technische materiaal bedragen: methyleugenol en methylisoeugenol

1 september 2009

31 augustus 2019

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over citronellaolie (SANCO/2621/2008) en met name met de aanhangsels I en II daarvan, dat door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

de bescherming van de toedieners, werknemers, omstanders en bewoners, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden indien nodig de toepassing van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt toegepast in regio's met kwetsbare bodem;

het risico voor niet tot de doelsoorten behorende organismen.

De kennisgever moet bevestigende informatie verstrekken over:

a)

de technische specificatie;

b)

gegevens waarbij de blootstelling aan natuurlijke achtergrondniveaus van plantaardige oliën/citronellaolie, methyleugenol en methylisoeugenol wordt vergeleken met de blootstelling door het gebruik van plantaardige oliën/citronellaolie als gewasbeschermingsmiddel. Die gegevens moeten betrekking hebben op blootstelling van de mens en op blootstelling van niet tot de doelsoorten behorende organismen;

c)

de beoordeling van de blootstelling van grondwater voor potentiële metabolieten van plantaardige oliën/citronellaolie, in het bijzonder voor methyleugenol en methylisoeugenol.

De kennisgever moet die informatie uiterlijk op 30 april 2016 indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.”


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/32


VERORDENING (EU) Nr. 505/2014 VAN DE COMMISSIE

van 15 mei 2014

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) Nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van karamelkleurstoffen (E 150a-d) in bier en moutdranken

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(2)

Die lijst kan op initiatief van de Commissie of ingevolge een aanvraag worden gewijzigd volgens de uniforme procedure van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(3)

Karamelkleurstoffen zijn levensmiddelenkleurstoffen die momenteel zijn goedgekeurd voor gebruik en vermeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008. Bij de goedkeuring wordt rekening gehouden met de door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding in 1987, 1990 en 1996 vastgestelde aanvaardbare dagelijkse inname (ADI).

(4)

Op 3 februari 2011 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een advies uitgebracht in verband met de herbeoordeling van de veiligheid van karamelkleurstoffen als levensmiddelenadditieven (3). Daarin stelde de EFSA een groeps-ADI van 300 mg/kg lichaamsgewicht/dag vast. Binnen deze groeps-ADI werd voor E 150c ammoniakkaramel een aparte ADI van 100 mg/kg lichaamsgewicht/dag vastgesteld. De EFSA concludeerde dat bij kinderen en volwassenen de ADI voor karamel (E 150a), ammoniakkaramel (E 150c) en sulfiet-ammoniakkaramel (E 150d) door de verwachte blootstelling door voedsel kan worden overschreden.

(5)

Op 3 december 2012 heeft de EFSA een verklaring afgegeven met een verfijnde beoordeling van de blootstelling aan de karamelkleurstoffen E 150a, E 150c en E 150d. Volgens de EFSA is de verwachte blootstelling door voedsel aanzienlijk lager dan eerst was gedacht (4). Zij concludeerde echter dat bij peuters en volwassenen de ADI voor ammoniakkaramel (E 150c) nog steeds kon worden overschreden. Hoewel de ADI bij hoge consumptieniveaus bij peuters slechts in één lidstaat lichtjes werd overschreden (6 %), werd de ADI bij volwassenen in vijf lidstaten met 5-51 % overschreden. Na bestudering van meer gedetailleerde nationale informatie over het daadwerkelijke gebruik van ammoniakkaramel (E 150c), hebben de betrokken lidstaten aangetoond dat de feitelijke inname aanzienlijk lager ligt. Aangezien volwassenen echter vooral via bier aan ammoniakkaramel worden blootgesteld, is het raadzaam de gebruiksvoorwaarden te wijzigen en maximumgehaltes vast te stellen voor ammoniakkaramel (E 150c) in voedingsmiddelen-subcategorie 14.2.1 („Bier en moutdranken”) met het oog op een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid.

(6)

Artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1333/2008 bepaalt dat de maximaal te gebruiken hoeveelheden kleurstoffen van toepassing zijn op de hoeveelheden kleurgevende bestanddelen in het kleurstofpreparaat, tenzij anders vermeld. Door de complexe aard en de beperkte kennis van de chemische samenstelling van karamelkleurstoffen is het echter moeilijk om karamelkleurstoffen in levensmiddelen op te sporen. Daarom kunnen de bevoegde autoriteiten bij de uitvoering van officiële controles onder meer overwegen het gehalte 2-acetyl-4-tetrahydroxy-butylimidazool na te gaan, d.w.z. de onzuiverheid die analytisch kan worden vastgesteld en waarmee rekening is gehouden bij de vaststelling van een aparte ADI voor ammoniakkaramel (E 150c).

(7)

Op 4 juni 2013 is een vergunningaanvraag voor het gebruik van karamelkleurstoffen (E 150) in moutdranken ingediend en vervolgens ter kennis van de lidstaten gebracht overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1331/2008.

(8)

Bier wordt in de wetgeving van de Unie niet gedefinieerd en de nationale definities verschillen per lidstaat. Daarom kan een bepaald product in de ene lidstaat als bier zijn ingedeeld en in de andere als moutdrank. Aangezien er een technologische behoefte bestaat aan karamelkleurstoffen (E 150a-d) in moutdranken maar het gebruik van karamelkleurstoffen alleen is toegestaan in bier, heeft de huidige situatie een negatief effect op de interne markt en wordt het vrije verkeer van die producten belemmerd. Daarom is het wenselijk deze situatie te verhelpen.

(9)

Moutdranken hebben met elkaar gemeen dat het eindproduct geen mout als zodanig bevat. Met bier hebben ze gemeen dat ze met soortgelijke technologieën worden geproduceerd en levensmiddelenadditieven vereisen. Karamelkleurstoffen zijn nodig om de vaste kleur te herstellen die tijdens de productieprocessen verloren is gegaan en/of om moutdranken van lichtgekleurde mout visueel aantrekkelijker te maken. Gebrande mout mag niet worden gebruikt om de drank een donkere kleur te verlenen, aangezien gebrande mout een sterke smaak heeft die niet geschikt is voor moutdranken.

(10)

Moutdranken zijn nicheproducten die een alternatief vormen voor producten waarin het gebruik van karamelkleurstoffen momenteel is toegestaan (d.w.z. gearomatiseerde dranken en bier). Daarom zal de toelating voor het gebruik van karamelkleurstoffen in moutdranken naar verwachting geen groot effect hebben op de totale blootstelling aan karamelkleurstoffen.

(11)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies van de EFSA inwinnen met het oog op de bijwerking van de EU-lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, tenzij die bijwerking geen gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens. Aangezien het bij de uitbreiding van het gebruik van karamelkleurstoffen (E 150a-d) tot moutdranken gaat om een bijwerking van die lijst die geen gevolgen heeft voor de gezondheid van de mens, behoeft het advies van EFSA niet te worden ingewonnen.

(12)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2011; 9(3):2004.

(4)  EFSA Journal 2012; 10(12):3030.


BIJLAGE

In deel E van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt in de subcategorie 14.2.1 „Bier en moutdranken” de vermelding voor „E 150a-d” vervangen door:

 

„E 150a,b,d

Karamel, alkali-sulfietkaramel en sulfiet-ammoniakkaramel

quantum satis

 

 

 

E 150c

Ammoniakkaramel

6 000

 

 

 

E 150c

Ammoniakkaramel

9 500

 

uitsluitend” Tafelbier/Bière de table/Table beer „(met een extractgehalte van de stamwort van minder dan 6 %); brown ale, porter, stout en old ale”


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/35


VERORDENING (EU) Nr. 506/2014 VAN DE COMMISSIE

van 15 mei 2014

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad en van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie wat betreft ethyllauroylarginaat als conserveermiddel in bepaalde warmtebehandelde vleesproducten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3, artikel 14 en artikel 30, lid 5,

Gezien Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma's (2), en met name artikel 7, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 bevat een EU-lijst van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en van de gebruiksvoorwaarden daarvoor.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie (3) zijn de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 opgenomen levensmiddelenadditieven vastgesteld.

(3)

De EU-lijst en de specificaties kunnen op initiatief van de Commissie of ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt volgens de uniforme procedure van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008.

(4)

Op 5 mei 2006 is een aanvraag tot goedkeuring van het gebruik van ethyllauroylarginaat als conserveermiddel in verschillende levensmiddelencategorieën ingediend. Deze aanvraag is overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1331/2008 ter kennis van de lidstaten gebracht.

(5)

In april 2007 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) de veiligheid van het gebruik van ethyllauroylarginaat als conserveermiddel in levensmiddelen beoordeeld en een aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van 0,5 mg/kg lichaamsgewicht vastgesteld (4). Uit voorzichtige schattingen van de blootstelling aan de stof bij zowel volwassenen als kinderen komt naar voren dat de ADI bij de voorgestelde maximaal te gebruiken hoeveelheden voor diverse levensmiddelencategorieën waarschijnlijk zal worden overschreden.

(6)

Naar aanleiding van deze conclusies heeft de aanvrager het gebruik en de te gebruiken hoeveelheden herzien en verzocht om goedkeuring van het gebruik in warmtebehandelde vleesproducten. In juli 2013 heeft de EFSA een verklaring over een verfijnde blootstellingsbeoordeling voor ethyllauroylarginaat uitgebracht op basis van het voorgestelde herziene gebruik van de stof als levensmiddelenadditief (5) en geconcludeerd dat de blootstelling voor alle bevolkingsgroepen onder de ADI van 0,5 mg/kg lichaamsgewicht per dag ligt.

(7)

Er bestaat een technologische noodzaak voor het gebruik van ethyllauroylarginaat als conserveermiddel in warmtebehandelde vleesproducten om de microbiologische kwaliteit van die levensmiddelen te verbeteren, onder meer door de groei van schadelijke micro-organismen als Listeria monocytogenes te remmen. Aangezien het gebruik van ethyllauroylarginaat in warmtebehandelde vleesproducten zal bijdragen aan de instandhouding van de kwaliteit en veiligheid daarvan, moet het gebruik van die stof in warmtebehandelde vleesproducten worden goedgekeurd en moet aan dat levensmiddelenadditief het nummer E 243 worden toegekend.

(8)

Als ethyllauroylarginaat (E 243) voor het eerst wordt opgenomen in de EU-lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, moeten de specificaties ervan in Verordening (EU) nr. 231/2012 worden opgenomen.

(9)

De Verordeningen (EG) nr. 1333/2008 en (EU) nr. 231/2012 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) nr. 231/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven (PB L 83 van 22.3.2012, blz. 1).

(4)  EFSA Journal (2007) 511, blz. 1.

(5)  EFSA Journal 2013; 11(6):3294.


BIJLAGE I

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel B, punt 3 „Andere additieven dan kleurstoffen en zoetstoffen”, wordt na de vermelding voor „E 242 Dimethyldicarbonaat” de volgende nieuwe vermelding ingevoegd:

„E 243

Ethyllauroylarginaat”

2)

In deel E, levensmiddelencategorie 08.2.2 „Warmtebehandeld verwerkt vlees” wordt de volgende nieuwe vermelding ingevoegd:

 

„E 243

Ethyllauroylarginaat

160

 

Behalve geëmulgeerde worst, gerookte worst en leverpastei”


BIJLAGE II

In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 wordt na de specificaties voor levensmiddelenadditief E 242 de volgende nieuwe vermelding ingevoegd:

„E 243 ETHYLLAUROYLARGINAAT

Synoniemen

Laurinearginaat-ethylester; lauramidearginine-ethylester; ethyl-Ν α-lauroyl-L-arginaat-HCl; ELA

Definitie

Ethyllauroylarginaat wordt gesynthetiseerd door arginine met ethanol te veresteren en de ester met lauroylchloride te laten reageren. Het ontstane ethyllauroylarginaat wordt verkregen als het hydrochloride, dat wordt gefiltreerd en gedroogd.

Elincs-nummer

434-630-6

Chemische naam

Ethyl-Να-dodecanoyl-L-arginaat-hydrochloride

Molecuulformule

C20H41N4O3Cl

Relatieve molecuulmassa

421,02

Gehalte

Minimaal 85 % en maximaal 95 %

Beschrijving

Wit poeder

Identificatie

 

Oplosbaarheid

Gemakkelijk oplosbaar in water, ethanol, propaan-1,2-diol en glycerol

Zuiverheid

 

Να-Lauroyl-L-arginine

Maximaal 3 %

Laurinezuur

Maximaal 5 %

Ethyllauraat

Maximaal 3 %

L-Argininehydrochloride

Maximaal 1 %

Ethylarginaatdihydrochloride

Maximaal 1 %

Lood

Maximaal 1 mg/kg

Arseen

Maximaal 3 mg/kg

Cadmium

Maximaal 1 mg/kg

Kwik

Maximaal 1 mg/kg”


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/38


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 507/2014 VAN DE COMMISSIE

van 15 mei 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 mei 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

43,7

MK

84,5

TR

69,9

ZZ

66,0

0707 00 05

AL

41,5

MK

40,5

TR

124,2

ZZ

68,7

0709 93 10

TR

112,6

ZZ

112,6

0805 10 20

EG

42,7

IL

74,1

MA

55,6

TN

68,6

TR

41,5

ZZ

56,5

0805 50 10

TR

105,6

ZZ

105,6

0808 10 80

AR

98,0

BR

68,0

CL

100,0

CN

98,7

MK

32,3

NZ

135,1

US

183,2

UY

78,1

ZA

96,5

ZZ

98,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/40


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 mei 2014

inzake het namens de Europese Unie in te nemen standpunt tijdens de 93e vergadering van de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie met betrekking tot de aanneming van de wijzigingen in de Solas-voorschriften II-1/29, II-2/3, 2/3, 2/9.7, 2/13.4, 2/18, III/20, in de LSA-code en de ESP-code 2011

(2014/280/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, en artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Maatregelen door de Europese Unie op het gebied van zeevervoer dienen erop gericht te zijn de maritieme veiligheid te verbeteren. Het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (het Solas-verdrag van 1974), als gewijzigd, dat onder meer internationaal overeengekomen normen bevat voor passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die voor internationale reizen worden gebruikt, moet het voornaamste referentiekader voor de veiligheidsnormen vormen.

(2)

Op de 92e vergadering van de Maritieme Veiligheidscommissie (MSC) van de IMO werden onder meer wijzigingen goedgekeurd in de Solas-voorschriften II-1/29, II-2/3, 2/9.7, 2/13.4, 2/18, III/20, in de LSA-code en de ESP-code 2011. Die wijzigingen zullen naar verwachting worden vastgesteld tijdens de 93e vergadering van de MSC, die wordt gehouden in mei 2014.

(3)

Door de wijzigingen in de Solas-voorschriften II-2/3 en II-2/9.7 betreffende de brandwerendheid van ventilatiekanalen voor nieuwe schepen zullen nieuwe eisen worden ingevoerd voor ventilatiesystemen in schepen, waaronder passagiersschepen bestemd voor meer dan 36 passagiers. De bepalingen betreffende doorborende ventilatiekanalen en ventilatiesystemen op schepen bestemd voor meer dan 36 passagiers van voorschrift 12 in deel A en van voorschrift 9 in deel B van hoofdstuk II-2 van bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), voorzien in deze kwesties en zijn afgeleid van de Solas-bepalingen die naar verwachting zullen worden gewijzigd.

(4)

Door de wijzigingen in Solas-voorschrift II-2/13.4 worden aanvullende ontsnappingsvoorzieningen ingevoerd uit machineruimten op nieuwe passagiers- en vrachtschepen. De bepalingen van voorschrift 6 van hoofdstuk II-2, deel B, van bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG (voorzieningen voor ontsnapping) voorzien in deze kwesties en zijn afgeleid van de Solas-bepalingen die naar verwachting zullen worden gewijzigd.

(5)

De wijzigingen in Solas-voorschrift II-2/18 betreffende landingsplaatsen voor helikopters op nieuwe ro-ro-passagiersschepen omvatten de eis dat de schuimblussystemen in overstemming zijn met IMO-circulaire MSC.1/Circ.1431 van 31 mei 2012 over de richtsnoeren voor de goedkeuring van schuimblusmiddelen voor brandbestrijding bij helikoptervoorzieningen. In voorschrift 18 van hoofdstuk II-2, deel B, van bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG is bepaald dat schepen met een helikopterdek moeten voldoen aan de eisen van het Solas-voorschrift, als herzien op 1 januari 2003, dat nu naar verwachting zal worden gewijzigd.

(6)

De wijzigingen in voorschrift 20 van hoofdstuk III van het Solas-verdrag en in de bijbehorende eisen voor het periodiek onderhoud van reddingsboten en hulpverleningsboten voor alle schepen hebben als doel deze gedetailleerde vereisten verplicht te stellen. In hoofdstuk III van bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG is bepaald dat het onderhoud en de inspecties van persoonlijke reddingsmiddelen moeten worden uitgevoerd overeenkomstig dezelfde bepalingen van Solas-voorschrift III/20, die naar verwachting zullen worden gewijzigd.

(7)

Door de wijzigingen in de regels voor reddingsmiddelen (LSA-code) betreffende referentietestapparaten voor reddingsvesten zullen nieuwe eisen voor referentietestapparaten worden ingevoerd. In voorschrift 2.2 van hoofdstuk III van Richtlijn 2009/45/EG wordt gesteld dat alle persoonlijke reddingsmiddelen moeten voldoen aan de LSA-code. Bovendien wordt in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 96/98/EG (2) van de Raad bepaald dat de in bijlage A.1 vermelde uitrusting aan boord van een communautair schip moet voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de in die bijlage bedoelde internationale instrumenten. In punt A.1/1.4 van de tabel in bijlage A.1 is de toepasselijke norm voor reddingsvesten IMO-resolutie MSC 48(66) — de LSA-code, die naar verwachting zal worden gewijzigd.

(8)

Door de wijzigingen in Solas-voorschrift II-1/29 betreffende de eisen voor het testen van de stuurinrichting worden verdere eisen ingevoerd om de naleving aan te tonen tijdens proeven op zee. De voorschriften 6 en 7 van hoofdstuk II-1, deel C, van bijlage I bij Richtlijn 2009/45/EG worden afgeleid van en zijn een kopie van dezelfde bepaling van Solas-voorschrift 29 van hoofdstuk II-1, deel C, inzake de eisen voor de hoofd- en hulpstuurinrichting, die naar verwachting zullen worden gewijzigd.

(9)

De bovengenoemde wijzigingen van de Solas-voorschriften II-1/29, II-2/3, 2/9.7, 2/13.4, 2/18, III/20 en de LSA-code, zullen van toepassing zijn op de passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die worden gebruikt voor binnenlandse reizen, overeenkomstig de artikelen 1 en 3 van Richtlijn 2009/45/EG. Derhalve vallen deze wijzigingen, voor zover zij van invloed zijn op de passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die worden gebruikt voor binnenlandse reizen, onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie.

(10)

De wijzigingen in de ESP-code 2011 zullen het programma in overeenstemming brengen met de werkwijze van de classificatiebureaus. Volgens de artikelen 5 en 6 van Verordening (EU) nr. 530/2012 van het Europees parlement en de Raad (3) is het verplicht om de keuringsregeling scheepvaart (CAS) van de IMO toe te passen op enkelwandige olietankschepen ouder dan 15 jaar. Het uitgebreide inspectieprogramma tijdens inspecties van bulkvervoerders en olietankschepen specificeert de wijze waarop deze intensievere inspecties moeten worden uitgevoerd. Aangezien de keuringsregeling scheepvaart het uitgebreide inspectieprogramma gebruikt als instrument om haar doel te bereiken, zullen eventuele wijzigingen in het uitgebreide inspectieprogramma automatisch van toepassing zijn door middel van Verordening (EU) nr. 530/2012.

(11)

De Unie is noch lid van de IMO, noch een overeenkomstsluitende partij bij de betrokken overeenkomsten en codes. Daarom is het noodzakelijk dat de Raad de lidstaten toestemming geeft om het standpunt van de Unie uit te dragen en te verklaren dat zij ermee instemmen door de genoemde wijzigingen gebonden te zijn, voor zover deze onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het standpunt van de Unie op de 93e vergadering van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO houdt in dat wordt ingestemd met de aanneming van de wijzigingen in de Solas-voorschriften II-2/3, 2/9.7, 2/13.4 en 2/18 als vastgelegd in bijlage 13 bij IMO-document MSC 92/26.Add.1, en met de aanneming van de wijzigingen in de Solas-voorschriften II-1/29 en III/20, in de LSA-code en de ESP-code 2011 zoals vastgesteld in de bijlagen 31, 32, 33, 34, 35 en 36 bij IMO-document MSC 92/26/Add.2.

2.   Het standpunt van de Unie als omschreven in lid 1 wordt verwoord door de lidstaten die lid zijn van de IMO en die gezamenlijk optreden in het belang van de Unie.

3.   Over formele en kleine wijzigingen van dit standpunt kan overeenstemming worden bereikt zonder dat het standpunt hoeft te worden gewijzigd.

Artikel 2

De lidstaten worden hierbij gemachtigd om te verklaren dat zij in het belang van de Unie ermee instemmen om door de in artikel 1, lid 1, genoemde wijzigingen gebonden te zijn voor zover deze onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

P. MITARACHI


(1)  Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (PB L 163 van 25.6.2009, blz. 1).

(2)  Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen (PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25).

(3)  Verordening (EU) nr. 530/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 betreffende het versneld invoeren van de vereisten inzake een dubbelwandige uitvoering of een gelijkwaardig ontwerp voor enkelwandige olietankschepen (PB L 172 van 30.6.2012, blz. 3).


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/43


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 14 mei 2014

tot verlening van EU-erkenning aan het Kroatisch scheepvaartregister volgens Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties

(Kennisgeving geschied onder nummer C(20124) 3014)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/281/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (1), en met name artikel 4, lid 1,

Gezien de brieven van 23 juli 2010 en 25 februari 2014 van de Kroatische autoriteiten waarin de Commissie wordt verzocht EU-erkenning te verlenen aan het Kroatisch scheepvaartregister (hierna „KSR” genoemd),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009 dienen de lidstaten die een nog niet erkende organisatie willen machtigen een verzoek tot erkenning in bij de Commissie.

(2)

Op 23 juli 2010 heeft Kroatië informatie en bewijzen ingediend waaruit blijkt dat het KSR voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 391/2009. Aangezien de erkenningsprocedure veel tijd in beslag kan nemen na de indiening van het verzoek en de Kroatische regering vanaf de toetreding tot de EU tot de voltooiing van de procedure geen wettelijk voorgeschreven taken mag delegeren aan het KSR, is de Commissie met de voorbereiding van de beoordeling van het KSR begonnen vóór Kroatië lid van de Unie werd.

(3)

Op 25 februari 2014 heeft Kroatië, nadat het tot de Unie was toegetreden, de Commissie nogmaals verzocht om EU-erkenning te verlenen aan het KSR.

(4)

Met de hulp van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de zeevaart heeft de Commissie zich ervan vergewist dat het KSR voldoet aan alle minimumcriteria die zijn opgenomen in bijlage I van Verordening (EG) nr. 391/2009.

(5)

De beoordeling was gebaseerd op het onderzoek van de documentatie die door de Kroatische autoriteiten is ingediend, alsook op de resultaten van twee inspecties door deskundigen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid van de kantoren van het KSR in oktober 2011 en één inspectie in oktober 2013, waarbij werd nagegaan of het KSR corrigerende acties had uitgevoerd naar aanleiding van de tekortkomingen die door de Commissie tijdens de beoordeling waren vastgesteld.

(6)

Het KSR heeft passende en afdoende corrigerende maatregelen genomen om alle vastgestelde tekortkomingen te verhelpen. Het KSR heeft effectief zijn medewerking verleend tijdens de beoordelingsprocedure en bewezen dat het in staat was om zijn organisatie en procedures op proactieve wijze te verbeteren.

(7)

De uitvoering van een aantal corrigerende maatregelen is nog aan de gang en zal worden gecontroleerd, met name de opening van een bijkantoor in Shanghai (China). Dat heeft echter geen twijfel doen rijzen over de algehele kwaliteit van de systemen en de controlemechanismen van de organisatie.

(8)

De Commissie heeft ook geverifieerd of het KSR zich ertoe heeft verbonden de bepalingen van artikel 8, lid 4, en de artikelen 9, 10 en 11 van Verordening (EG) nr. 391/2009 na te leven.

(9)

Hoewel het KSR met betrekking tot veiligheid en verontreiniging enigszins onder het gemiddelde van andere door de EU erkende organisaties presteert, zijn de prestaties voldoende. Er blijkt met name een positieve evolutie te zijn op het gebied van het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake toezicht door de havenstaat, met een aanhoudingspercentage van 0,51 % in de periode 2010-2012, ten opzichte van 0,89 % in de periode 2009-2011 en 1,44 % in de periode 2008-2010. Ook meldde het KSR in 2010, 2011 en 2012 geen enkele „door een erkende organisatie uitgevaardigde” aanhouding in het kader van een havenstaatcontrole door de kustwacht van de Verenigde Staten.

(10)

Om ervoor te zorgen dat de organisatie te allen tijde haar capaciteit behoudt om volgens de vereisten van Verordening (EG) nr. 391/2009 te werken en gezien de relatief geringe grootte van de momenteel door het KSR gecertificeerde vloot, is de Commissie van mening dat elke noemenswaardige groei van de activiteiten van de organisatie moet samengaan met een passende verhoging van de technische en beheerscapaciteiten, met inbegrip van een uitbreiding van het kantoornetwerk indien nodig.

(11)

De juridische entiteit van het KSR is gevestigd in Split (Kroatië) en is een publiekrechtelijke instelling in de zin van de „wet betreffende het Kroatisch scheepvaartregister” van 20 september 1996 (Staatsblad nr. 81/96) en het „handvest van het Kroatisch scheepvaartregister” van 1 juni 1997. Zij heet „Kroatisch scheepvaartregister” („Hrvatski registar brodova”).

(12)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het „Kroatisch scheepvaartregister” wordt erkend overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 391/2009.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 mei 2014.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11.

(2)  Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) en houdende wijziging van de verordeningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1).


16.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 145/45


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 14 mei 2014

houdende wijziging van Uitvoeringsbesluit 2012/44/EU van de Commissie tot vaststelling van de voorschriften die van toepassing zijn op de veterinaire controles op levende dieren en producten van dierlijke oorsprong die in de Franse overzeese departementen uit derde landen worden binnengebracht

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 3053)

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/282/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name artikel 13,

Gezien Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2012/44/EU van de Commissie (3) zijn de voorschriften vastgesteld die van toepassing zijn op de veterinaire controles op levende dieren en producten van dierlijke oorsprong die in de Franse overzeese departementen uit derde landen worden binnengebracht, met inbegrip van een lijst van erkende punten van binnenkomst (hierna „de lijst van erkende punten van binnenkomst” genoemd).

(2)

Frankrijk heeft bij de Commissie een plan ingediend voor een erkend punt van binnenkomst in het Franse overzeese departement Mayotte. In dat plan zijn de voorzieningen, de noodzakelijke uitrusting en het adequate opgeleide personeel gespecificeerd om te verifiëren dat de voorschriften inzake volks- en diergezondheid van de Unie ten aanzien van producten van dierlijke oorsprong worden nageleefd.

(3)

Bovendien blijkt uit dat plan dat alle zendingen producten van dierlijke oorsprong bij het aangewezen punt van binnenkomst voor invoer moeten worden aangeboden en dat de verzending ervan naar andere delen van het grondgebied van de Unie op efficiënte wijze kan worden voorkomen. Ook blijkt daaruit dat de specifieke voorschriften van de artikelen 3, 4 en 5 van Uitvoeringsbesluit 2012/44/EU worden nageleefd.

(4)

Het punt van binnenkomst van het Franse overzeese departement Mayotte moet derhalve worden toegevoegd aan de lijst van erkende punten van binnenkomst, wat betreft bepaalde producten van dierlijke oorsprong.

(5)

Artikel 1 en de bijlage van Uitvoeringsbesluit 2012/44/EU moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2012/44/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 13 van Richtlijn 91/496/EEG en artikel 18 van Richtlijn 97/78/EG zijn de erkende punten van binnenkomst in de Franse overzeese departementen Guadeloupe, Martinique, Frans-Guyana en Mayotte opgenomen in de bijlage bij dit besluit.”.

2)

In de bijlage wordt in de lijst van erkende punten van binnenkomst na de vermelding voor Frans Guyana — St. Georges de l'Oyapock de volgende vermelding voor Mayotte toegevoegd:

„Mayotte — Longoni

FR09900

P

HC, NHC-NT”

 

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 14 mei 2014.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(3)  Uitvoeringsbesluit 2012/44/EU van de Commissie van 25 januari 2012 tot vaststelling van de voorschriften die van toepassing zijn op de veterinaire controles op levende dieren en producten van dierlijke oorsprong die in de Franse overzeese departementen uit derde landen worden binnengebracht (PB L 24 van 27.1.2012, blz. 14).