ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 129

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
30 april 2014


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 421/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met het oog op de tenuitvoerlegging tegen 2020 van een internationale overeenkomst die op emissies van de internationale luchtvaart wereldwijd één marktgebaseerde maatregel toepast ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 422/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

5

 

*

Verordening (EU) nr. 423/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2012 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

12

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/1


VERORDENING (EU) Nr. 421/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met het oog op de tenuitvoerlegging tegen 2020 van een internationale overeenkomst die op emissies van de internationale luchtvaart wereldwijd één marktgebaseerde maatregel toepast

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De luchtvaartsector heeft een sterk internationaal karakter. Een mondiale benadering om de emissies van de internationale luchtvaart tegen te gaan biedt de beste vooruitzichten om te zorgen voor duurzaamheid op lange termijn.

(2)

De Unie zet zich in voor het sluiten van een toekomstige internationale overeenkomst om broeikasgasemissies van de luchtvaart te beheersen, en beperkt tegelijkertijd de gevolgen voor de klimaatverandering van luchtvaartactiviteiten naar en van luchtvaartterreinen in de Unie door autonoom op te treden. Om ervoor te zorgen dat deze doelstellingen elkaar onderling ondersteunen en niet met elkaar botsen, moet rekening worden gehouden met ontwikkelingen en standpunten die worden ingenomen in internationale fora, en in het bijzonder met de op 4 oktober 2013 op de 38e vergadering van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO — International Civil Aviation Organization) goedgekeurde resolutie waarin het „Consolidated statement of continuing ICAO policies and practices related to environmental protection” is opgenomen.

(3)

Om de dynamiek te behouden die tot stand werd gebracht tijdens de 38ste vergadering van de ICAO in 2013 en om vooruitgang met het oog op de aanstaande 39ste vergadering in 2016 te vergemakkelijken, dienen de voorschriften van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) tijdelijk, voor de periode tot en met 31 december 2016 als voldaan te worden beschouwd met betrekking tot vluchten naar en van luchtvaartterreinen in landen buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Aldus benadrukt de Unie dat voorschriften kunnen worden toegepast in verband met vluchten naar en van luchtvaartterreinen die in EER-staten gelegen zijn, net zoals wettelijke verplichtingen kunnen worden toegepast voor de emissies van vluchten tussen dergelijke luchtvaartterreinen. Omwille van de rechtszekerheid dienen, voor de toepassing van deze afwijking, vluchten tussen luchtvaartterreinen die gelegen zijn in EER- staten en luchtvaartterreinen die gelegen zijn in landen die in 2013 zijn toegetreden tot de Unie beschouwd te worden als vluchten tussen EER-staten.

(4)

Er wordt nogmaals op gewezen dat het overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG aan de lidstaten is om te bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt. Die opbrengsten, of het financiële waarde-equivalent ervan, dienen te worden gebruikt om de klimaatverandering in de Unie en in derde landen aan te pakken, onder meer om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, om de aanpassing aan het effect van de klimaatverandering in de Unie en derde landen, met name ontwikkelingslanden te bevorderen, om onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, waaronder in het bijzonder in de luchtvaart en het luchtvervoer, om de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie en om de beheerskosten van de Unieregeling te dekken. De veilingopbrengsten, of het financiële waarde-equivalent ervan, dienen ook te worden gebruikt voor de financiering van bijdragen aan het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen ter voorkoming van ontbossing. Transparantie over het gebruik van de opbrengst uit de veiling van emissierechten krachtens Richtlijn 2003/87/EG is essentieel ter ondersteuning van de verplichtingen van de Unie. Op grond van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) moeten de lidstaten aan de Commissie verslag uitbrengen over het gebruik van de opbrengsten van de veiling van dergelijke emissierechten.

(5)

De afwijkingen waarin deze verordening voorziet, houden rekening met de resultaten van de bilaterale en multilaterale contacten met derde landen, die de Commissie namens de Unie zal voortzetten, teneinde het gebruik van marktgebaseerde mechanismen te bevorderen om de emissies van de luchtvaart terug te dringen.

(6)

Er wordt nogmaals op gewezen dat Richtlijn 2003/87/EG in de mogelijkheid voorziet dat er maatregelen worden vastgesteld om de in bijlage I van die richtlijn genoemde luchtvaartactiviteiten te wijzigen, wanneer een derde land maatregelen treft om de gevolgen van luchtvaartactiviteiten op de klimaatverandering te beperken.

(7)

De onderhandelingen over alle luchtvaartovereenkomsten van de Unie met derde landen moeten erop gericht zijn dat de Unie haar flexibiliteit behoudt om actie te ondernemen inzake milieu-aangelegenheden, waaronder deze met betrekking tot maatregelen om de gevolgen van de luchtvaart op de klimaatverandering te beperken.

(8)

Om concurrentievervalsing te voorkomen, is het van belang dat alle vluchten op dezelfde route op dezelfde manier worden behandeld.

(9)

Om de onevenredige administratieve lasten voor de kleinste vliegtuigexploitanten verder te vermijden, dient er een tijdelijke vrijstelling te worden toegevoegd aan bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG. Niet-commerciële vliegtuigexploitanten die per jaar minder dan 1 000 ton CO2 uitstoten, dienen derhalve te worden vrijgesteld van het toepassingsgebied van die richtlijn, met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020.

(10)

Het is zinvol om vliegtuigexploitanten die weinig broeikasgassen uitstoten, in staat te stellen een alternatieve benadering te gebruiken voor de verificatie van hun emissies om hun administratieve lasten verder te verminderen. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om vereenvoudigende maatregelen te treffen die zijn toegesneden op de behoeften van niet-commerciële exploitanten die weinig broeikasgassen uitstoten.

(11)

Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan het verzachten of zelfs oplossen van de toegankelijkheids- en mededingingsproblemen die ontstaan voor de ultraperifere regio's van de Unie. Tegen deze achtergrond dienen vluchten tussen een luchtvaartterrein dat gelegen is in een ultraperifere regio opgenomen in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en een luchtvaartterrein dat gelegen is in een andere regio van de EER ook onder de afwijking die krachtens deze verordening wordt vastgesteld, te vallen.

(12)

Om vliegtuigexploitanten en nationale autoriteiten rechtszekerheid te bieden, is het passend de termijnen voor het inleveren en rapporteren van emissies voor 2013 tot 2015 te verlengen.

(13)

Voor de toepassing van deze afwijking is het van belang erop te wijzen dat de methoden voor de toewijzing en de verlening van emissierechten aan vliegtuigexploitanten dezelfde blijven als vastgesteld in Richtlijn 2003/87/EG, d.w.z. op basis van geverifieerde tonkilometergegevens met betrekking tot de daarvoor relevante perioden.

(14)

Na de ICAO-vergadering van 2016 en in het licht van de resultaten ervan, moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een volledig verslag indienen. In dit verslag moet de Commissie onder andere alle opties bestuderen voor de dekking van de emissies van de luchtvaartactiviteiten en, zo nodig, spoedig maatregelen voorstellen om te garanderen dat rekening kan worden gehouden met internationale ontwikkelingen en dat eventuele problemen met de toepassing van de afwijking kunnen worden aangepakt. De Commissie moet tevens bijzondere aandacht schenken aan de milieu-effectiviteit van de regeling van de Europese Unie voor de handel in emissierechten (European Union Emissions Trading System — EU ETS) en, in dit verband, aan de specifieke bijdrage van de luchtvaartsector, inclusief manieren waarop de toepasselijke regels voor respectievelijk de luchtvaartactiviteiten en de vaste installaties beter op elkaar kunnen worden afgestemd.

(15)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het invoeren van een tijdelijke afwijking voor emissiebewaking, -rapportage en inlevering van emissierechten van vluchten naar en vanuit landen buiten de EER voor de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016, het verminderen van de administratieve lasten en het vereenvoudigen van beheer van de regeling, onvoldoende kunnen worden verwezenlijkt door de lidstaten, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag van de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(16)

Het is van essentieel belang voor rechtszekerheid te zorgen voor vliegtuigexploitanten en nationale autoriteiten met het oog op de uiterste termijn voor inlevering van 30 april 2014 als bedoeld in Richtlijn 2003/87/EG. Deze verordening moet dienovereenkomstig van toepassing zijn met ingang van de datum waarop zij wordt vastgesteld.

(17)

Richtlijn 2003/87/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 28 bis

Afwijkingen die gelden vooruitlopend op de tenuitvoerlegging tegen 2020 van een internationale overeenkomst die wereldwijd één marktgebaseerde maatregel toepast

1.   In afwijking van artikel 12, lid 2 bis, artikel 14, lid 3, en artikel 16, beschouwen de lidstaten de in die bepalingen vastgestelde voorschriften als voldaan en ondernemen zij geen actie tegen vliegtuigexploitanten wat betreft:

a)

alle emissies van vluchten naar of van luchtvaartterreinen gelegen in landen buiten de Europese Economische Ruimte (EER) in elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016;

b)

alle emissies van vluchten tussen een luchtvaartterrein dat gelegen is in een ultraperifere regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en een luchtvaartterrein dat gelegen is in een andere regio van de EER in elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016;

c)

de inlevering van emissierechten voor geverifieerde emissies voor 2013 van vluchten tussen luchtvaartterreinen gelegen in EER-staten, die uiterlijk op 30 april 2015 in plaats van uiterlijk op 30 april 2014 plaatsvindt, en geverifieerde emissies voor 2013 van die vluchten, die uiterlijk op 31 maart 2015 in plaats van uiterlijk op 31 maart 2014 worden gerapporteerd.

Voor de toepassing van de artikelen 11 bis, 12 en 14, moeten de geverifieerde emissies van vluchten andere dan deze bedoeld in de eerste alinea worden beschouwd als geverifieerde emissies van de vliegtuigexploitant.

2.   In afwijking van artikel 3 sexies, lid 5, en artikel 3 septies, worden aan vliegtuigexploitanten voor wie de afwijkingen gelden waarin in lid 1, onder a) en b), van dit artikel wordt voorzien, een aantal kosteloze emissierechten toegewezen dat is gereduceerd in verhouding tot de reductie van de verplichting om emissierechten in te leveren zoals voorzien in die punten.

In afwijking van artikel 3 septies, lid 8, worden emissierechten die niet zijn toegewezen ten gevolge van de toepassing van de eerste alinea van dit lid geannuleerd.

Wat de activiteiten in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 betreft, publiceren de lidstaten uiterlijk op 1 augustus 2014 het aantal kosteloze luchtvaartemissierechten, dat zij aan elke vliegtuigexploitant hebben toegewezen.

3.   In afwijking van artikel 3 quinquies veilen de lidstaten een aantal luchtvaartemissierechten dat gereduceerd is in verhouding tot de reductie van het totale aantal toegewezen emissierechten.

4.   In afwijking van artikel 3 quinquies, lid 3, wordt het aantal emissierechten dat elke lidstaat elk jaar veilt voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 gereduceerd, zodat het overeenstemt met het aandeel van de toegewezen emissierechten voor vluchten die niet vallen onder de afwijking bepaald in lid 1, onder a) en b), van dit artikel.

5.   In afwijking van artikel 3 octies wordt van vliegtuigexploitanten niet verlangd dat zij bewakingsplannen inleveren waarin maatregelen worden vermeld om emissies te bewaken en te rapporteren met betrekking tot vluchten die vallen onder de afwijkingen bepaald in lid 1, onder a) en b), van dit artikel.

6.   In afwijking van de artikelen 3 octies, 12, 15 en 18 bis, worden de emissies van een vliegtuigexploitant met totale jaarlijkse emissies van minder dan 25 000 ton CO2 beschouwd als geverifieerde emissies indien deze werden vastgesteld met gebruikmaking van het instrument voor kleine emittenten dat door Verordening (EU) nr. 606/2010 van de Commissie (5) is goedgekeurd en door Eurocontrol werd voorzien van gegevens uit zijn ETS-ondersteuningsfaciliteit. De lidstaten mogen voor niet-commerciële vliegtuigexploitanten vereenvoudigde procedures toepassen op voorwaarde dat dergelijke procedures niet minder nauwkeurig zijn dan het instrument voor kleine emittenten.

7.   Voor de toepassing van dit artikel worden vluchten tussen luchtvaartterreinen die gelegen zijn in EER-staten en in landen die in 2013 zijn toegetreden tot de Unie beschouwd als vluchten tussen in EER-staten gelegen luchtvaartterreinen.

8.   De Commissie stelt het Europees Parlement regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar, op de hoogte van de voortgang in de onderhandelingen met de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (International Civil Aviation Organization — ICAO), alsmede van haar inspanningen om de internationale aanvaarding van marktgebaseerde regelingen in derde landen te bevorderen. Na de ICAO-vergadering van 2016 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de maatregelen met het oog op de tenuitvoerlegging van een internationale overeenkomst over een wereldwijde marktgebaseerde maatregel vanaf 2020, die de broeikasgasemissie van de luchtvaart op non-discriminatoire wijze zal verminderen, alsmede over informatie met betrekking tot het gebruik van opbrengsten, die door de lidstaten overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 525/2013 wordt verstrekt.

In dat verslag, overweegt de Commissie en neemt zij, indien nodig, voorstellen op voorstellen als reactie op die ontwikkelingen met betrekking tot de vraag wat het geschikte toepassingsgebied is voor emissies van activiteit naar of van luchtvaartterreinen gelegen in landen buiten de EER vanaf 1 januari 2017. In dat verslag overweegt de Commissie eveneens oplossingen voor andere problemen die kunnen ontstaan bij de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, terwijl voor alle vluchten op dezelfde route voor alle vliegtuigexploitanten een gelijke behandeling gewaarborgd blijft.

(5)  Verordening (EU) nr. 606/2010 van de Commissie van 9 juli 2010 inzake de goedkeuring van een vereenvoudigd instrument, ontwikkeld door de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol), voor de raming van het brandstofverbruik van bepaalde vliegtuigexploitanten met een geringe emissie (PB L 175 van 10.7.2010, blz. 25).”."

2)

In de kolom „Activiteiten” van de in bijlage I opgenomen tabel wordt onder het kopje „Luchtvaart” het volgende punt toegevoegd na punt j):

„k)

met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2020, vluchten die zonder dit punt onder deze activiteit zouden vallen, en die worden uitgevoerd door een niet-commerciële vliegtuigexploitant die vluchten uitvoert met een totale emissie van minder dan 1 000 ton per jaar.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 30 april 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Advies van 22 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 3 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.

(3)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(4)  Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).


30.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/5


VERORDENING (EU) Nr. 422/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 12,

Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna „statuut”) en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (hierna „regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden”), vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1), en met name op artikel 10 van bijlage XI bij het statuut,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Hof van Justitie (2),

Gezien het advies van de Rekenkamer (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In zaak C-63/12, Commissie tegen Raad, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna „Hof van Justitie”) verklaard dat de instellingen verplicht zijn jaarlijks de bezoldigingen aan te passen, hetzij door „wiskundige” aanpassing volgens de methode in artikel 3 van bijlage XI bij het statuut, hetzij door van die wiskundige berekening af te wijken overeenkomstig artikel 10 van die bijlage.

(2)

Artikel 19 van bijlage XIII bij het statuut, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) strekt ertoe de instellingen in staat te stellen de nodige maatregelen te nemen om hun geschillen betreffende de aanpassingen van de bezoldigingen en pensioenen voor 2011 en 2012 te beslechten in overeenstemming met een uitspraak van het Hof van Justitie, rekening houdend met de legitieme verwachtingen van de personeelsleden dat de instellingen ieder jaar een besluit dienen te nemen over de aanpassing van hun bezoldigingen en pensioenen.

(3)

Om in overeenstemming te zijn met de uitspraak van het Hof van Justitie in zaak C-63/12 moet de Commissie, wanneer de Raad vaststelt dat er sprake is van een ernstige en plotselinge verslechtering van de sociaaleconomische toestand binnen de Unie, een voorstel indienen volgens de in artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalde procedure om het Europees Parlement in het wetgevingsproces te betrekken. De Raad heeft op 4 november 2011 verklaard dat de financiële en economische crisis die de Unie treft en in de meeste lidstaten tot aanzienlijke budgettaire aanpassingen leidt, een ernstige en plotselinge verslechtering van de sociaaleconomische toestand binnen de Unie heeft opgeleverd. De Raad heeft de Commissie derhalve op grond van artikel 241 van het VWEU verzocht om uitvoering te geven aan artikel 10 van bijlage XI bij het statuut en een passend voorstel voor de aanpassing van de bezoldigingen in te dienen.

(4)

Het Hof van Justitie heeft bevestigd dat het Europees Parlement en de Raad op grond van de uitzonderingsclausule over een ruime beoordelingsmarge ten aanzien van de aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen beschikken. Vanwege de economische en sociale omstandigheden tijdens de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2011, onder andere de financiële en economische crisis die een aantal lidstaten in het najaar van 2011 heeft getroffen en die tot een onmiddellijke verslechtering van de sociaaleconomische toestand in de Unie en tot aanzienlijke budgettaire aanpassingen heeft geleid, de hoge werkloosheid en de hoge overheidsschulden en -tekorten in de Unie, is het passend de aanpassing van de bezoldigingen en pensioenen in België en Luxemburg vast te stellen op 0 % voor 2011. Die aanpassing is onderdeel van een algehele aanpak met het oog op de beslechting van de geschillen betreffende de aanpassingen van de bezoldigingen en de pensioenen voor 2011 en 2012, die tevens een aanpassing van 0,8 % voor 2012 behelst.

(5)

Bijgevolg geschiedt de aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie gedurende een periode van vijf jaar (2010-2014) als volgt: in 2010 heeft de toepassing van de methode van artikel 3 van bijlage XI bij het statuut geleid tot een aanpassing van 0,1 %. Voor 2011 en 2012 heeft de algehele aanpak met het oog op de beslechting van de geschillen betreffende de aanpassingen van de bezoldigingen en de pensioenen voor 2011 en 2012 geleid tot een aanpassing van respectievelijk 0 % en 0,8 %. Bovendien is in het kader van het politiek compromis over de hervorming van het statuut en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden besloten de bezoldigingen en de pensioenen in de jaren 2013 en 2014 te bevriezen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Met ingang van 1 juli 2011 wordt in artikel 63, tweede alinea, van het statuut „1 juli 2010” vervangen door „1 juli 2011”.

Artikel 2

Met ingang van 1 juli 2011 wordt in artikel 66 van het statuut de tabel van de maandelijkse basissalarissen die van toepassing is voor de berekening van de bezoldigingen en de pensioenen, vervangen door de volgende tabel:

1.7.2011

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

16

16 919,04

17 630,00

18 370,84

 

 

15

14 953,61

15 581,98

16 236,76

16 688,49

16 919,04

14

13 216,49

13 771,87

14 350,58

14 749,83

14 953,61

13

11 681,17

12 172,03

12 683,51

13 036,39

13 216,49

12

10 324,20

10 758,04

11 210,11

11 521,99

11 681,17

11

9 124,87

9 508,31

9 907,86

10 183,52

10 324,20

10

8 064,86

8 403,76

8 756,90

9 000,53

9 124,87

9

7 127,99

7 427,52

7 739,63

7 954,96

8 064,86

8

6 299,95

6 564,69

6 840,54

7 030,86

7 127,99

7

5 568,11

5 802,09

6 045,90

6 214,10

6 299,95

6

4 921,28

5 128,07

5 343,56

5 492,23

5 568,11

5

4 349,59

4 532,36

4 722,82

4 854,21

4 921,28

4

3 844,31

4 005,85

4 174,18

4 290,31

4 349,59

3

3 397,73

3 540,50

3 689,28

3 791,92

3 844,31

2

3 003,02

3 129,21

3 260,71

3 351,42

3 397,73

1

2 654,17

2 765,70

2 881,92

2 962,10

3 003,02

Artikel 3

Met ingang van 1 juli 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 64 van het statuut van toepassing zijn op de bezoldiging van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 2 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 1 januari 2012 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 17, lid 3, van bijlage VII bij het statuut van toepassing zijn op de overmakingen van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 3 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 1 juli 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 20, lid 1, van bijlage XIII bij het statuut van toepassing zijn op de pensioenen vastgesteld zoals aangegeven in kolom 4 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 16 mei 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op de bezoldiging van de ambtenaren en andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 5 van de onderstaande tabel. De datum waarop de jaarlijkse aanpassing voor die lidstaten van kracht wordt, is 16 mei 2011.

Met ingang van 16 mei 2011 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 20, lid 1, van bijlage XIII bij het statuut van toepassing zijn op de pensioenen vastgesteld zoals aangegeven in kolom 6 van de onderstaande tabel. De datum waarop de jaarlijkse aanpassing van kracht wordt is 16 mei 2011.

1

2

3

4

5

6

Land/Plaats

Bezoldiging

Overmaking

Pensioen

Bezoldiging

Pensioen

1.7.2011

1.1.2012

1.7.2011

16.5.2011

16.5.2011

Bulgarije

60,6

58,1

100,0

 

 

Tsjechië

85,2

79,3

100,0

Denemarken

134,2

130,5

130,5

Duitsland

93,7

95,4

100,0

Bonn

93,0

 

 

Karlsruhe

92,2

 

 

München

103,2

 

 

Estland

75,4

77,4

100,0

Griekenland

92,2

91,0

100,0

Spanje

97,4

91,5

100,0

Frankrijk

116,4

108,5

108,5

Ierland

109,6

104,6

104,6

Italië

104,8

100,0

100,0

Varese

91,9

 

 

Cyprus

83,0

85,4

100,0

Letland

74,4

70,2

100,0

Litouwen

72,7

70,7

100,0

Hongarije

83,5

73,1

100,0

Malta

82,7

84,6

100,0

Nederland

102,8

97,3

100,0

Oostenrijk

105,0

104,1

104,1

Polen

80,5

71,4

100,0

Portugal

84,0

83,9

100,0

Roemenië

72,7

62,1

100,0

Slovenië

86,2

83,6

100,0

Slowakije

78,8

73,5

100,0

Finland

120,5

113,0

113,0

Zweden

124,1

117,2

117,2

Verenigd Koninkrijk

 

103,5

 

120,8

103,5

Culham

 

 

 

98,2

 

Artikel 4

Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de toelage voor het in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, van het statuut bedoelde ouderschapsverlof 911,73 EUR; voor alleenstaande ouders bedraagt deze toelage 1 215,63 EUR.

Artikel 5

Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt het basisbedrag van de kostwinnerstoelage als bedoeld in artikel 1, lid 1, van bijlage VII bij het statuut 170,52 EUR.

Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de kindertoelage als bedoeld in artikel 2, lid 1, van bijlage VII bij het statuut 372,61 EUR.

Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de schooltoelage als bedoeld in artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het statuut 252,81 EUR.

Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de schooltoelage als bedoeld in artikel 3, lid 2, van bijlage VII bij het statuut 91,02 EUR.

Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt het minimumbedrag van de ontheemdingstoelage als bedoeld in artikel 69 van het statuut en in artikel 4, lid 1, tweede alinea, van bijlage VII bij het statuut 505,39 EUR.

Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de in artikel 134 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde ontheemdingstoelage 363,31 EUR.

Artikel 6

Met ingang van 1 januari 2012 wordt de in artikel 8, lid 2, van bijlage VII bij het statuut bedoelde kilometervergoeding als volgt aangepast:

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

0 tot en met 200 km

0,3790 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

201 tot en met 1 000 km

0,6316 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

1 001 tot en met 2 000 km

0,3790 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

2 001 tot en met 3 000 km

0,1262 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

3 001 tot en met 4 000 km

0,0609 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

4 001 tot en met 10 000 km

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan

10 000 km.

Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

189,48 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 725 km en 1 450 km bedraagt;

378,93 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst meer dan 1 450 km bedraagt.

Artikel 7

Met ingang van 1 juli 2011 bedraagt de in artikel 10, lid 1, van bijlage VII bij het statuut bedoelde dagvergoeding:

39,17 EUR voor ambtenaren die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

31,58 EUR voor ambtenaren die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 8

Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag voor de inrichtingsvergoeding als bedoeld in artikel 24, lid 3, van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op:

1 114,99 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

662,97 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 9

Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1 337,19 EUR en het maximumbedrag op 2 674,39 EUR.

Met ingang van 1 juli 2011 wordt het vaste bedrag dat moet worden afgetrokken als bedoeld in artikel 28 bis, lid 7, van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1 215,63 EUR.

Artikel 10

Met ingang van 1 juli 2011 wordt de in artikel 93 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de volgende tabel:

FUNCTIE GROEP

1/7/2011

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

6

7

IV

18

5 832,42

5 953,71

6 077,52

6 203,91

6 332,92

6 464,62

6 599,06

17

5 154,85

5 262,04

5 371,47

5 483,18

5 597,20

5 713,60

5 832,42

16

4 555,99

4 650,73

4 747,45

4 846,17

4 946,95

5 049,83

5 154,85

15

4 026,70

4 110,44

4 195,92

4 283,18

4 372,25

4 463,17

4 555,99

14

3 558,90

3 632,91

3 708,46

3 785,58

3 864,31

3 944,67

4 026,70

13

3 145,45

3 210,86

3 277,63

3 345,80

3 415,37

3 486,40

3 558,90

III

12

4 026,63

4 110,36

4 195,84

4 283,09

4 372,15

4 463,07

4 555,88

11

3 558,86

3 632,87

3 708,41

3 785,53

3 864,25

3 944,60

4 026,63

10

3 145,43

3 210,84

3 277,61

3 345,77

3 415,34

3 486,36

3 558,86

9

2 780,03

2 837,84

2 896,86

2 957,09

3 018,59

3 081,36

3 145,43

8

2 457,08

2 508,17

2 560,33

2 613,57

2 667,92

2 723,40

2 780,03

II

7

2 779,98

2 837,80

2 896,82

2 957,07

3 018,58

3 081,36

3 145,45

6

2 456,97

2 508,07

2 560,24

2 613,49

2 667,84

2 723,33

2 779,98

5

2 171,49

2 216,65

2 262,76

2 309,82

2 357,86

2 406,91

2 456,97

4

1 919,18

1 959,10

1 999,84

2 041,44

2 083,90

2 127,24

2 171,49

I

3

2 364,28

2 413,35

2 463,43

2 514,56

2 566,74

2 620,01

2 674,39

2

2 090,12

2 133,50

2 177,78

2 222,98

2 269,11

2 316,21

2 364,28

1

1 847,76

1 886,11

1 925,25

1 965,21

2 005,99

2 047,63

2 090,12

Artikel 11

Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag van de in artikel 94 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde inrichtingsvergoeding vastgesteld op:

838,66 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

497,22 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 12

Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 96, lid 3, tweede alinea, van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1 002,90 EUR en het maximumbedrag op 2 005,78 EUR.

Met ingang van 1 juli 2011 wordt het vaste bedrag dat moet worden afgetrokken als bedoeld in artikel 96, lid 7, van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 911,73 EUR.

Met ingang van 1 juli 2011 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 136 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 882,33 EUR en het maximumbedrag op 2 076,07 EUR.

Artikel 13

Met ingang van 1 juli 2011 worden de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad (6) bedoelde toeslagen voor continu- of ploegendienst vastgesteld op 382,17 EUR, 576,84 EUR, 630,69 EUR en 859,84 EUR.

Artikel 14

Met ingang van 1 juli 2011 wordt op de in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad (7) genoemde bedragen een coëfficiënt toegepast van 5,516766.

Artikel 15

Met ingang van 1 juli 2011 wordt de tabel in artikel 8, lid 2, van bijlage XIII bij het statuut vervangen door de volgende tabel:

1/7/2011

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

6

7

8

16

16 919,04

17 630,00

18 370,84

18 370,84

18 370,84

18 370,84

 

 

15

14 953,61

15 581,98

16 236,76

16 688,49

16 919,04

17 630,00

 

 

14

13 216,49

13 771,87

14 350,58

14 749,83

14 953,61

15 581,98

16 236,76

16 919,04

13

11 681,17

12 172,03

12 683,51

13 036,39

13 216,49

 

 

 

12

10 324,20

10 758,04

11 210,11

11 521,99

11 681,17

12 172,03

12 683,51

13 216,49

11

9 124,87

9 508,31

9 907,86

10 183,52

10 324,20

10 758,04

11 210,11

11 681,17

10

8 064,86

8 403,76

8 756,90

9 000,53

9 124,87

9 508,31

9 907,86

10 324,20

9

7 127,99

7 427,52

7 739,63

7 954,96

8 064,86

 

 

 

8

6 299,95

6 564,69

6 840,54

7 030,86

7 127,99

7 427,52

7 739,63

8 064,86

7

5 568,11

5 802,09

6 045,90

6 214,10

6 299,95

6 564,69

6 840,54

7 127,99

6

4 921,28

5 128,07

5 343,56

5 492,23

5 568,11

5 802,09

6 045,90

6 299,95

5

4 349,59

4 532,36

4 722,82

4 854,21

4 921,28

5 128,07

5 343,56

5 568,11

4

3 844,31

4 005,85

4 174,18

4 290,31

4 349,59

4 352,36

4 722,82

4 921,28

3

3 397,73

3 540,50

3 689,28

3 791,92

3 844,31

4 005,85

4 174,18

4 349,59

2

3 003,02

3 129,21

3 260,71

3 351,42

3 397,73

3 540,50

3 689,28

3 844,31

1

2 654,17

2 765,70

2 881,92

2 962,10

3 003,02

 

 

 

Artikel 16

Met ingang van 1 juli 2011 wordt, voor de toepassing van artikel 18, lid 1, van bijlage XIII bij het statuut, de vaste vergoeding genoemd in het vroegere artikel 4 bis van bijlage VII bij het statuut dat vóór 1 mei 2004 van kracht was, vastgesteld op:

131,84 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C4 en C5;

202,14 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C1, C2 en C3.

Artikel 17

Met ingang van 1 juli 2011 wordt de in artikel 133 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de onderstaande tabel:

Rang

1

2

3

4

5

6

7

Basissalaris voltijds medewerker

1 680,76

1 958,08

2 122,97

2 301,75

2 495,58

2 705,73

2 933,59

Rang

8

9

10

11

12

13

14

Basissalaris voltijds medewerker

3 180,63

3 448,48

3 738,88

4 053,72

4 395,09

4 765,20

5 166,49

Rang

15

16

17

18

19

 

 

Basissalaris voltijds medewerker

5 601,56

6 073,28

6 584,71

7 139,21

7 740,41

 

 

Artikel 18

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(2)  Advies van 4 maart 2014 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(3)  Advies van 3 maart 2014 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15).

(6)  Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu- of ploegendienst (PB L 38 van 13.2.1976, blz. 1). Verordening aangevuld bij Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 1307/87 (PB L 124 van 13.5.1987, blz. 6).

(7)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8).


30.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/12


VERORDENING (EU) Nr. 423/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2012 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 12,

Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna „Statuut”) en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (hierna „regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden”), vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (1), en met name op artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Hof van Justitie (2),

Gezien het advies van de Rekenkamer (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In zaak C-63/12, Commissie tegen Raad, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna „Hof van Justitie”) verklaard dat de instellingen verplicht zijn jaarlijks de bezoldigingen aan te passen, hetzij door „wiskundige” aanpassing volgens de methode van artikel 3 van bijlage XI bij het Statuut, hetzij door van die wiskundige berekening af te wijken overeenkomstig artikel 10 van die bijlage.

(2)

Artikel 19 van bijlage XIII bij het Statuut, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) strekt ertoe de instellingen in staat te stellen de nodige maatregelen te nemen om hun geschillen betreffende de aanpassingen van de bezoldigingen en pensioenen voor 2011 en 2012 te beslechten in overeenstemming met een uitspraak van het Hof van Justitie, rekening houdend met de legitieme verwachtingen van de personeelsleden dat de instellingen ieder jaar een besluit dienen te nemen over de aanpassing van hun bezoldigingen en pensioenen.

(3)

Om in overeenstemming te zijn met de uitspraak van het Hof van Justitie in zaak C-63/12 moet de Commissie, wanneer de Raad vaststelt dat er sprake is van een ernstige en plotselinge verslechtering van de sociaaleconomische toestand binnen de Unie, een voorstel indienen volgens de in artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalde procedure om het Europees Parlement in het wetgevingsproces te betrekken. De Raad heeft op 25 oktober 2012 verklaard dat uit de beoordeling van de Commissie, zoals weergegeven in het verslag betreffende de uitzonderingsclausule, niet blijkt dat er sprake is van een ernstige en plotselinge verslechtering van de sociaaleconomische situatie in de Unie, die bleek uit openbare objectieve economische gegevens. De Raad heeft de Commissie derhalve verzocht om een passend voorstel voor de aanpassing van de bezoldigingen voor 2012 in te dienen, in overeenstemming met artikel 10 van bijlage XI bij het Statuut.

(4)

Het Hof van Justitie heeft bevestigd dat het Europees Parlement en de Raad op grond van de uitzonderingsclausule over een ruime beoordelingsmarge ten aanzien van de aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen beschikken. Vanwege de economische en sociale omstandigheden in de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2012, onder andere de gevolgen van de economische neergang in het najaar van 2011 die heeft geleid tot een economische recessie in de Unie en een verslechterende sociale toestand, alsmede het aanhoudend hoge niveau van de werkloosheid en de overheidsschuld en -tekorten in de Unie, is het passend de aanpassing van de bezoldigingen en pensioenen in België en Luxemburg voor 2012 op 0,8 % vast te stellen. Die aanpassing is onderdeel van een totaalaanpak ter beslechting van de geschillen betreffende de aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen voor 2011 en 2012, die tevens een aanpassing van 0 % voor 2011 behelst.

(5)

Bijgevolg geschiedt de aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie gedurende een periode van vijf jaar (2010-2014) als volgt: in 2010 heeft de toepassing van de methode van artikel 3 van bijlage XI bij het Statuut geleid tot een aanpassing van 0,1 %. Voor 2011 en 2012 heeft de algehele aanpak met het oog op de beslechting van de geschillen betreffende de aanpassingen van de bezoldigingen en de pensioenen voor 2011 en 2012 geleid tot een aanpassing van respectievelijk 0 % en 0,8 %. Bovendien is in het kader van het politiek compromis over de hervorming van het Statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden besloten de bezoldigingen en de pensioenen in de jaren 2013 en 2014 te bevriezen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Met ingang van 1 juli 2012 wordt in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut „1 juli 2011” vervangen door „1 juli 2012”.

Artikel 2

Met ingang van 1 juli 2012 wordt in artikel 66 van het Statuut de tabel van de maandelijkse basissalarissen die van toepassing is voor de berekening van de bezoldigingen en de pensioenen, vervangen door de volgende tabel:

1/7/2012

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

16

17 054,40

17 771,05

18 517,81

 

 

15

15 073,24

15 706,64

16 366,65

16 822,00

17 054,40

14

13 322,22

13 882,04

14 465,38

14 867,83

15 073,24

13

11 774,62

12 269,40

12 784,98

13 140,68

13 322,22

12

10 406,80

10 844,10

11 299,79

11 614,16

11 774,62

11

9 197,87

9 584,37

9 987,12

10 264,98

10 406,80

10

8 129,38

8 470,99

8 826,95

9 072,53

9 197,87

9

7 185,01

7 486,94

7 801,55

8 018,60

8 129,38

8

6 350,35

6 617,20

6 895,26

7 087,10

7 185,01

7

5 612,65

5 848,50

6 094,26

6 263,81

6 350,35

6

4 960,64

5 169,10

5 386,31

5 536,16

5 612,65

5

4 384,38

4 568,62

4 760,60

4 893,04

4 960,64

4

3 875,06

4 037,89

4 207,57

4 324,63

4 384,38

3

3 424,90

3 568,82

3 718,79

3 822,25

3 875,06

2

3 027,04

3 154,24

3 286,79

3 378,23

3 424,90

1

2 675,40

2 787,82

2 904,97

2 985,79

3 027,04

Artikel 3

Met ingang van 1 juli 2012 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 64 van het Statuut van toepassing zijn op de bezoldiging van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 2 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 1 januari 2013 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 17, lid 3, van bijlage VII bij het Statuut van toepassing zijn op de overmakingen van de ambtenaren en de andere personeelsleden vastgesteld zoals aangegeven in kolom 3 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 1 juli 2012 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 20, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut van toepassing zijn op de pensioenen vastgesteld zoals aangegeven in kolom 4 van de onderstaande tabel.

Met ingang van 16 mei 2012 worden de aanpassingscoëfficiënten die op grond van artikel 20, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut van toepassing zijn op de pensioenen vastgesteld zoals aangegeven in kolom 5 van de onderstaande tabel. De datum waarop de jaarlijkse aanpassing voor die lidstaten van kracht wordt, is 16 mei 2012.

1

2

3

4

5

Land/Plaats

Bezoldiging

Overmaking

Pensioen

Pensioen

1.7.2012

1.1.2013

1.7.2012

16.5.2012

Bulgarije

58,4

57,4

100,0

 

Tsjechië

80,6

74,6

100,0

Denemarken

135,3

127,3

127,3

Duitsland

95,8

96,6

100,0

Bonn

94,1

 

 

Karlsruhe

93,8

 

 

München

106,4

 

 

Estland

77,6

78,0

100,0

Griekenland

90,5

89,0

100,0

Spanje

97,1

90,9

100,0

Frankrijk

117,7

109,2

109,2

Ierland

110,6

104,5

104,5

Italië

104,2

97,4

100,0

Varese

93,4

 

 

Cyprus

84,1

87,4

100,0

Letland

77,6

74,9

100,0

Litouwen

71,5

69,5

100,0

Hongarije

78,3

68,7

100,0

Malta

83,3

83,7

100,0

Nederland

105,3

100,9

 

100,9

Oostenrijk

106,4

103,2

103,2

 

Polen

74,2

66,4

100,0

Portugal

83,5

82,8

100,0

Roemenië

68,8

60,0

100,0

Slovenië

85,3

81,2

100,0

Slowakije

79,7

73,5

100,0

Finland

122,1

113,8

113,8

Zweden

131,9

123,8

123,8

Verenigd Koninkrijk

147,8

119,0

119,0

Culham

112,5

 

 

Artikel 4

Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt de toelage voor het in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, van het Statuut bedoelde ouderschapsverlof 919,02 EUR; voor alleenstaande ouders bedraagt deze toelage 1 225,36 EUR.

Artikel 5

Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt het basisbedrag van de kostwinnerstoelage als bedoeld in artikel 1, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 171,88 EUR.

Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt de kindertoelage als bedoeld in artikel 2, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 375,59 EUR.

Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt de schooltoelage als bedoeld in artikel 3, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut 254,83 EUR.

Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt de schooltoelage als bedoeld in artikel 3, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut 91,75 EUR.

Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt het minimumbedrag van de ontheemdingstoelage als bedoeld in artikel 69 van het Statuut en in artikel 4, lid 1, tweede alinea, van bijlage VII bij het Statuut 509,43 EUR.

Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt de in artikel 134 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde ontheemdingstoelage 366,22 EUR.

Artikel 6

Met ingang van 1 januari 2013 wordt de in artikel 8, lid 2, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde kilometervergoeding als volgt aangepast:

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

0 tot en met 200 km

0,3820 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

201 tot en met 1 000 km

0,6367 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

1 001 tot en met 2 000 km

0,3820 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

2 001 tot en met 3 000 km

0,1272 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

3 001 tot en met 4 000 km

0,0614 EUR per km voor het gedeelte van de afstand tussen

4 001 tot en met 10 000 km

0 EUR per km voor het gedeelte van de afstand dat hoger ligt dan

10 000 km.

Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

191,00 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 725 km en 1 450 km bedraagt;

381,96 EUR als de afstand per spoor tussen de standplaats en de plaats van herkomst meer dan 1 450 km bedraagt.

Artikel 7

Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt de in artikel 10, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde dagvergoeding:

39,48 EUR voor ambtenaren die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

31,83 EUR voor ambtenaren die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 8

Met ingang van 1 juli 2012 wordt het minimumbedrag voor de inrichtingsvergoeding als bedoeld in artikel 24, lid 3, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op:

1 123,91 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

668,27 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 9

Met ingang van 1 juli 2012 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1 347,89 EUR en het maximumbedrag op 2 695,79 EUR.

Met ingang van 1 juli 2012 wordt het vaste bedrag dat moet worden afgetrokken als bedoeld in artikel 28 bis, lid 7, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1 225,36 EUR.

Artikel 10

Met ingang van 1 juli 2012 wordt de in artikel 93 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de volgende tabel:

FUNCTIE GROEP

1/7/2012

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

6

7

IV

18

5 879,08

6 001,34

6 126,14

6 253,54

6 383,59

6 516,34

6 651,85

17

5 196,08

5 304,14

5 414,44

5 527,04

5 641,98

5 759,31

5 879,08

16

4 592,43

4 687,93

4 785,42

4 884,94

4 986,53

5 090,23

5 196,08

15

4 058,91

4 143,32

4 229,48

4 317,44

4 407,22

4 498,87

4 592,43

14

3 587,37

3 661,97

3 738,13

3 815,86

3 895,22

3 976,22

4 058,91

13

3 170,61

3 236,55

3 303,85

3 372,56

3 442,69

3 514,29

3 587,37

III

12

4 058,85

4 143,25

4 229,41

4 317,36

4 407,13

4 498,78

4 592,33

11

3 587,34

3 661,93

3 738,08

3 815,81

3 895,16

3 976,16

4 058,85

10

3 170,60

3 236,53

3 303,83

3 372,54

3 442,67

3 514,26

3 587,34

9

2 802,28

2 860,55

2 920,03

2 980,75

3 042,74

3 106,01

3 170,60

8

2 476,74

2 528,24

2 580,82

2 634,48

2 689,27

2 745,19

2 802,28

II

7

2 802,21

2 860,50

2 919,99

2 980,72

3 042,72

3 106,01

3 170,61

6

2 476,62

2 528,13

2 580,71

2 634,39

2 689,18

2 745,12

2 802,21

5

2 188,86

2 234,38

2 280,86

2 328,30

2 376,72

2 426,16

2 476,62

4

1 934,53

1 974,77

2 015,84

2 057,77

2 100,57

2 144,26

2 188,86

I

3

2 383,19

2 432,65

2 483,14

2 534,68

2 587,28

2 640,98

2 695,79

2

2 106,84

2 150,57

2 195,20

2 240,76

2 287,27

2 334,74

2 383,19

1

1 862,54

1 901,20

1 940,65

1 980,93

2 022,04

2 064,01

2 106,84

Artikel 11

Met ingang van 1 juli 2012 wordt het minimumbedrag van de in artikel 94 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde inrichtingsvergoeding vastgesteld op:

845,37 EUR voor personeelsleden die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

501,20 EUR voor personeelsleden die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Artikel 12

Met ingang van 1 juli 2012 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 96, lid 3, tweede alinea, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 1 010,92 EUR en het maximumbedrag op 2 021,83 EUR.

Met ingang van 1 juli 2012 wordt het vaste bedrag dat moet worden afgetrokken als bedoeld in artikel 96, lid 7, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 919,02 EUR.

Met ingang van 1 juli 2012 wordt het minimumbedrag voor de werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 136 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vastgesteld op 889,39 EUR en het maximumbedrag op 2 092,68 EUR.

Artikel 13

Met ingang van 1 juli 2012 worden de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad (6) bedoelde toeslagen voor continu- of ploegendienst vastgesteld op 385,23 EUR, 581,45 EUR, 635,74 EUR en 866,72 EUR.

Artikel 14

Met ingang van 1 juli 2012 wordt op de in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad (7) genoemde bedragen een coëfficiënt toegepast van 5,5609.

Artikel 15

Met ingang van 1 juli 2012 wordt de tabel in artikel 8, lid 2, van bijlage XIII bij het Statuut vervangen door de volgende tabel:

1/7/2012

SALARISTRAP

RANG

1

2

3

4

5

6

7

8

16

17 054,40

17 771,05

18 517,81

18 517,81

18 517,81

18 517,81

 

 

15

15 073,24

15 706,64

16 366,65

16 822,00

17 054,40

17 771,05

 

 

14

13 322,22

13 882,04

14 465,38

14 867,83

15 073,24

15 706,64

16 366,65

17 054,40

13

11 774,62

12 269,40

12 784,98

13 140,68

13 322,22

 

 

 

12

10 406,80

10 844,10

11 299,79

11 614,16

11 774,62

12 269,40

12 784,98

13 322,22

11

9 197,87

9 584,37

9 987,12

10 264,98

10 406,80

10 844,10

11 299,79

11 774,62

10

8 129,38

8 470,99

8 826,95

9 072,53

9 197,87

9 584,37

9 987,12

10 406,80

9

7 185,01

7 486,94

7 801,55

8 018,60

8 129,38

 

 

 

8

6 350,35

6 617,20

6 895,26

7 087,10

7 185,01

7 486,94

7 801,55

8 129,38

7

5 612,65

5 848,50

6 094,26

6 263,81

6 350,35

6 617,20

6 895,26

7 185,01

6

4 960,64

5 169,10

5 386,31

5 536,16

5 612,65

5 848,50

6 094,26

6 350,35

5

4 384,38

4 568,62

4 760,60

4 893,04

4 960,64

5 169,10

5 386,31

5 612,65

4

3 875,06

4 037,89

4 207,57

4 324,63

4 384,38

4 568,62

4 760,60

4 960,64

3

3 424,90

3 568,82

3 718,79

3 822,25

3 875,06

4 037,89

4 207,57

4 384,38

2

3 027,04

3 154,24

3 286,79

3 378,23

3 424,90

3 568,82

3 718,79

3 875,06

1

2 675,40

2 787,82

2 904,97

2 985,79

3 027,04

 

 

 

Artikel 16

Met ingang van 1 juli 2012 wordt, voor de toepassing van artikel 18, lid 1, van bijlage XIII bij het Statuut, de vaste vergoeding genoemd in het vroegere artikel 4 bis van bijlage VII bij het Statuut dat vóór 1 mei 2004 van kracht was, vastgesteld op:

132,89 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C4 en C5;

203,76 EUR per maand voor ambtenaren in de rangen C1, C2 en C3.

Artikel 17

Met ingang van 1 juli 2012 wordt de in artikel 133 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden opgenomen tabel van de maandelijkse basissalarissen vervangen door de onderstaande tabel:

Rang

1

2

3

4

5

6

7

Basissalaris voltijds medewerker

1 694,21

1 973,74

2 139,95

2 320,16

2 515,54

2 727,38

2 957,06

Rang

8

9

10

11

12

13

14

Basissalaris voltijds medewerker

3 206,08

3 476,07

3 768,79

4 086,15

4 430,25

4 803,32

5 207,82

Rang

15

16

17

18

19

 

 

Basissalaris voltijds medewerker

5 646,37

6 121,87

6 637,39

7 196,32

7 802,33

 

 

Artikel 18

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

(2)  Advies van 4 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van 3 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15).

(6)  Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu- of ploegendienst (PB L 38 van 13.2.1976, blz. 1). Verordening aangevuld bij Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 1307/87 (PB L 124 van 13.5.1987, blz. 6).

(7)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 8).