ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 115

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
17 april 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2014/221/EU

 

*

Besluit van de Raad van 14 april 2014 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot vaststelling van het programma Europa voor de burger voor de periode 2014-2020

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zoals uitgebreid tot de invoer vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada

14

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 392/2014 van de Raad van 14 april 2014 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zoals uitgebreid tot de invoer vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada

17

 

*

Verordening (EU) nr. 393/2014 van de Commissie van 11 april 2014 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de Uniewateren van VIId door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

20

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 394/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

22

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 395/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren

24

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 396/2014 van de Commissie van 16 april 2014 betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor de deelperiode van 1 juni 2014 tot en met 31 augustus 2014

26

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Uitvoeringsrichtlijn 2014/58/EU van de Commissie van 16 april 2014 voor het opzetten van een traceerbaarheidssysteem voor pyrotechnische artikelen overeenkomstig Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

28

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 14 april 2014

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben

(2014/221/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 207, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds 22 januari 2011 is de Unie op grond van Besluit 2010/48/EG van de Raad (1) gebonden door het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarvan de bepalingen een integrerend onderdeel van de rechtsorde van de Unie zijn geworden.

(2)

Op 26 november 2012 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om namens de Europese Unie onderhandelingen te voeren over een internationale overeenkomst binnen de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake verbeterde toegang tot boeken voor personen met een leesbeperking.

(3)

De onderhandelingen zijn met succes afgesloten op de diplomatieke conferentie die van 17 tot 28 juni 2013 in Marrakesh plaatsvond, en het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben (het „Verdrag van Marrakesh”), is op 27 juni 2013 aangenomen.

(4)

Het Verdrag van Marrakesh bevat een aantal internationale voorschriften die ervoor zorgen dat er op nationaal niveau beperkingen en uitzonderingen op het auteursrecht gelden ten behoeve van blinden, visueel gehandicapten en personen met een andere leeshandicap, en die de grensoverschrijdende uitwisseling mogelijk maken van exemplaren in toegankelijke vorm die op grond van beperkingen of uitzonderingen op het auteursrecht zijn vervaardigd.

(5)

Het Verdrag van Marrakesh staat gedurende een jaar na de aanneming open voor ondertekening door iedere in aanmerking komende partij. Het dient namens de Unie te worden ondertekend wat betreft de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, in afwachting van de sluiting ervan op een latere datum,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ondertekening, namens de Unie, van het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben (2), wordt goedgekeurd, onder voorbehoud van de sluiting van dit verdrag.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) het Verdrag van Marrakesh namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

A. TSAFTARIS


(1)  Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35).

(2)  De tekst van het Verdrag van Marrakesh zal samen met het besluit betreffende de sluiting ervan worden bekendgemaakt.


VERORDENINGEN

17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/3


VERORDENING (EU) Nr. 390/2014 VAN DE RAAD

van 14 april 2014

tot vaststelling van het programma „Europa voor de burger” voor de periode 2014-2020

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, heeft iedere burger het recht aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen, en dienen de instellingen van de Unie de burgers en de representatieve organisaties de mogelijkheid te bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden, alsook een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld te voeren.

(2)

Met de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010„Europe 2020 — A strategy for smart, sustainable and inclusive growth”, streven de Unie en de lidstaten ernaar om de komende tien jaar te zorgen voor groei, werkgelegenheid, productiviteit en sociale cohesie.

(3)

Hoewel het burgerschap van de Unie met vastgelegde rechten objectief een meerwaarde biedt, weet de Unie niet altijd doeltreffend de aandacht te vestigen op het verband tussen haar beleid en de oplossing voor een breed scala aan economische en sociale problemen. Daardoor hebben de burgers niet altijd sterk het gevoel dat ze burgers van de Unie zijn, ondanks de indrukwekkende prestaties van de Unie op het gebied van vrede en stabiliteit in Europa, duurzame groei op de lange termijn, stabiele prijzen, een doelmatige consumenten- en milieubescherming en de bevordering van de grondrechten.

(4)

Om Europa dichter bij zijn burgers te brengen en deze in staat te stellen volledig deel te nemen aan de opbouw van een steeds hechtere Unie, zijn verscheidene acties en gecoördineerde inspanningen door middel van activiteiten op transnationaal en uniaal niveau vereist. Het Europees burgerinitiatief biedt een unieke gelegenheid om de burgers rechtstreeks te laten deelnemen aan de ontwikkeling van EU-wetgeving (3).

(5)

In Besluit nr. 1904/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is een actieplan opgenomen, waarin wordt bevestigd dat een permanente dialoog met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en met gemeenten moet worden gestimuleerd en dat de actieve betrokkenheid van de burgers moet worden ondersteund.

(6)

Uit het tussentijdse evaluatieverslag van het programma „Europa voor de burger” (2007-2013), een openbare onlineraadpleging en twee opeenvolgende informatiebijeenkomsten met belanghebbenden bleek dat het nieuwe programma door zowel organisaties uit het maatschappelijk middenveld als individuele deelnemers relevant wordt geacht en dat het zodanig moet worden opgezet dat het op organisatorisch niveau leidt tot capaciteitsopbouw en op individueel niveau tot een grotere belangstelling voor aangelegenheden van de Unie. Bij deze verordening moet derhalve een programma worden vastgesteld voor de periode 2014-2020.

(7)

Wat de onderwerpen van de projecten, de inpassing ervan in een lokaal en regionaal kader en de samenstelling van de groep belanghebbenden betreft, zijn krachtige synergieën met andere programma's van de Unie nodig, namelijk op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken, sport, cultuur en de audiovisuele sector, grondrechten en vrijheden, sociale inclusie, gendergelijkheid, discriminatiebestrijding, onderzoek en innovatie, de informatiemaatschappij, het uitbreidingsbeleid en het externe optreden van de Unie.

(8)

Om alle aspecten van het openbare leven kracht bij te zetten, dient het nieuwe programma een breed spectrum aan verschillende acties te bestrijken, waaronder burgerbijeenkomsten, contacten en discussies over burgerschapskwesties, evenementen op het niveau van de Unie, initiatieven om de kennis over en het stilstaan bij beslissende momenten in de Europese geschiedenis te bevorderen, initiatieven om Europese burgers, met name jongeren, bewust te maken van de geschiedenis van de Unie en van de werking van de instellingen van de Unie, en discussies over Europese beleidskwesties.

(9)

In de resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2009 over Europees geweten en totalitarisme en in de conclusies van de Raad van 9-10 juni 2011 over de herinnering aan de misdaden van totalitaire regimes in Europa wordt benadrukt dat het belangrijk is om de herinnering aan het verleden levend te houden als middel om het verleden te verwerken en aan de toekomst te bouwen, en wordt gewezen op de waardevolle rol van de Unie bij het vergemakkelijken, delen en bevorderen van de collectieve herinnering aan deze misdaden. Derhalve dient ook rekening te worden gehouden met historische, culturele en interculturele aspecten en met de bestaande verbanden tussen gedenken en Europese identiteit.

(10)

Met de horizontale dimensie van dit programma dient ervoor te worden gezorgd dat resultaten nuttig kunnen worden toegepast en kunnen worden overgedragen met het oog op een krachtiger en duurzaam effect op lange termijn. Daartoe moet er een verband bestaan tussen de ontplooide activiteiten en de beleidsagenda van de Unie en moet aan deze activiteiten op passende wijze bekendheid worden gegeven.

(11)

Speciale aandacht dient te worden besteed aan een evenwichtige integratie en participatie van burgers en maatschappelijke organisaties uit alle lidstaten in transnationale projecten en activiteiten, met inachtneming van het meertalige karakter van de Unie en de noodzaak ondervertegenwoordigde groepen in te sluiten.

(12)

De toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten die profijt trekken van een pretoetredingsstrategie enerzijds en de EVA-landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst anderzijds, worden erkend als mogelijke deelnemers aan de programma's van de Unie, krachtens de met hen gesloten overeenkomsten. Voorts komen landen en gebieden overzee voor deelname aan dit programma in aanmerking overeenkomstig Besluit 2001/822/EG van de Raad (5), als gewijzigd.

(13)

Het streven naar een stevige, duurzame democratie en een bloeiende civiele samenleving is gemeen aan dit programma en Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6). De Unie biedt de landen die onder het Europees nabuurschapsinstrument vallen een bevoorrechte relatie die stoelt op een wederzijdse naleving van gedeelde waarden en beginselen.

(14)

De middelen die in het kader van deze verordening voor communicatieacties zijn toegewezen, kunnen ook bijdragen aan institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

(15)

Het programma moet regelmatig en op onafhankelijke wijze samen met de Commissie en de lidstaten worden gecontroleerd en geëvalueerd, zodat de aanpassingen kunnen worden aangebracht die nodig zijn om de maatregelen naar behoren uit te voeren.

(16)

De financiële belangen van de Unie dienen gedurende de gehele uitgavencyclus te worden beschermd door evenredige maatregelen, waaronder de voorkoming en opsporing van en het onderzoek naar onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, zo nodig, administratieve en financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (hierna het „Financieel Reglement”) (7) en gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (8).

(17)

De voorkeur dient uit te gaan naar subsidies voor projecten, ongeacht hun omvang, maar met een grote impact, met name wanneer die rechtstreeks verband houden met beleid van de Unie, zodat wordt bijgedragen aan de vormgeving van de beleidsagenda van de Unie. Bovendien dient de uitvoering van dit programma, ingevolge het beginsel van goed financieel beheer, verder te worden vereenvoudigd door gebruikmaking van forfaitaire bedragen, forfaitaire financiering en de toepassing van tarieven op grond van eenheidskosten.

(18)

Teneinde de continuïteit in de door dit programma te bestrijken financieringssteun te waarborgen, dient deze verordening van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden.

(19)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk bijdragen aan het inzicht van de burgers in de Unie, haar geschiedenis en diversiteit, bevorderen van Europees burgerschap en verbeteren van de omstandigheden voor hun democratische en burgerparticipatie, onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en zij derhalve, vanwege de transnationale en multilaterale aard van het programma Europa voor de burger, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, zoals bepaald in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(20)

Er wordt in deze verordening voor de gehele duur van het programma een financieel referentiebedrag voor het programma opgenomen, als bedoeld in punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer (9); zulks laat de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet.

(21)

In deze verordening dienen overgangsmaatregelen te worden opgenomen zodat toezicht kan worden uitgeoefend op acties die overeenkomstig Besluit nr. 1904/2006/EG vóór 31 december 2013 zijn aangevangen.

(22)

Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, dienen aan de Commissie binnen de werkingssfeer en de doelstellingen van het programma uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend. Deze bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en reikwijdte van het programma

1.   Bij deze verordening wordt het programma „Europa voor de burger” (hierna „het programma”) vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

2.   In het kader van het algehele streven de Unie dichter bij de burger te brengen zijn de algemene doelstellingen van het programma als volgt:

a)

bijdragen aan het inzicht van de burgers in de Unie, haar geschiedenis en haar diversiteit;

b)

bevorderen van het Europese burgerschap en verbeteren van de omstandigheden voor democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie.

Artikel 2

Specifieke doelstellingen van het programma

Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen, die worden uitgevoerd door middel van acties op transnationaal niveau of acties met een Europese dimensie:

a)

bewustmaking ten aanzien van het gedenken, de gemeenschappelijke geschiedenis en waarden van de Unie, en het doel van de Unie om vrede, haar waarden en het welzijn van de volkeren te bevorderen door het stimuleren van debat, reflectie en netwerkvorming;

b)

aanmoediging van democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie door het inzicht van burgers in de beleidsvorming van de Unie te ontwikkelen en door de mogelijkheden tot maatschappelijke en interculturele betrokkenheid en vrijwilligersactiviteiten op het niveau van de Unie te bevorderen.

Artikel 3

Structuur van het programma en ondersteunde acties

1.   Het programma, dat Europees burgerschap stimuleert volgens de algemene doelstellingen van artikel 1, lid 2, bestaat uit de volgende twee onderdelen:

a)

„Europees gedenken”;

b)

„democratische betrokkenheid en burgerparticipatie”.

De twee onderdelen worden aangevuld met horizontale acties om de projectresultaten te analyseren, te verspreiden en te gebruiken (valorisatieacties).

2.   Om deze doelstellingen te verwezenlijken, financiert het programma onder andere de volgende soorten acties, die op transnationaal niveau of met een Europese dimensie worden uitgevoerd:

a)

activiteiten gericht op van elkaar leren en samenwerking, zoals:

ontmoetingen van burgers, jumelage, netwerken van partnersteden;

projecten in transnationale partnerschappen met inbreng van verschillende soorten belanghebbenden als bedoeld in artikel 6;

herdenkingsprojecten met een Europese dimensie;

uitwisselingen, onder meer met gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) en/of sociale media;

b)

structurele ondersteuning van organisaties, zoals:

organen die een doelstelling van algemeen Uniebelang nastreven als omschreven in artikel 177 van Verordening (EU) nr. 1268/2012;

contactpunten van Europa voor de burger;

c)

analytische activiteiten op het niveau van de Unie, zoals:

specifieke studies over kwesties in verband met de doelstellingen van het programma;

d)

bewustmakings- en verspreidingsactiviteiten bedoeld om de uitkomsten van de ondersteunde initiatieven te gebruiken en verder te valoriseren en goede praktijken voor het voetlicht te brengen, zoals:

Unie-evenementen als conferenties, herdenkingen en prijsuitreikingen;

intercollegiale toetsingen, deskundigenvergaderingen en studiebijeenkomsten.

3.   De initiatieven in verband met de in lid 2 bedoelde acties worden omschreven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 4

Maatregelen van de Unie

1.   Maatregelen kunnen de vorm aannemen van subsidies of overheidsopdrachten afkomstig van de Unie.

2.   Subsidies van de Unie kunnen worden uitgekeerd in de vorm van exploitatiesubsidies of subsidies voor acties.

3.   Overheidsopdrachten hebben betrekking op de aankoop van diensten, zoals voor het organiseren van evenementen, studies en onderzoek, informatie en verspreidingshulpmiddelen, toezicht en evaluatie.

Artikel 5

Deelname aan het programma

Het programma staat open voor deelname van de volgende landen:

a)

de lidstaten;

b)

de toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor de deelname van die landen aan programma's van de Unie, die zijn vastgesteld in de respectieve raamovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten;

c)

de EVA-landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, krachtens die overeenkomst.

Artikel 6

Toegang tot het programma

Het programma staat open voor alle belanghebbenden die het Europese burgerschap en de Europese integratie bevorderen, in het bijzonder lokale en regionale overheden en organisaties, jumelagecomités, Europese organisaties die onderzoek naar overheidsbeleid verrichten (denktanks), maatschappelijke organisaties (zoals organisaties van overlevenden) en culturele, jeugd-, onderwijs en onderzoeksinstellingen.

Artikel 7

Samenwerking met internationale organisaties

Het programma omvat mogelijk gezamenlijke activiteiten op zijn werkterrein met relevante internationale organisaties als de Raad van Europa en Unesco, zulks op grond van gezamenlijke bijdragen en overeenkomstig het Financieel Reglement.

Artikel 8

Uitvoering van het programma

1.   De Commissie voert het programma uit in overeenstemming met het Financieel Reglement.

2.   Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma's vast in de vorm van uitvoeringshandelingen, overeenkomstig de in artikel 9, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. In het jaarlijks werkprogramma zijn de doelstellingen vastgelegd, alsmede de verwachte resultaten, de uitvoeringsmethode en het totale bedrag van het financieringsplan. De werkprogramma's bevatten ook een beschrijving van de te financieren acties, alsmede een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. Zij omvatten de prioriteiten, de belangrijkste beoordelingscriteria en het maximale cofinancieringspercentage voor de subsidies.

Artikel 9

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 10

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie onderhoudt een regelmatige dialoog met de begunstigden van het programma en met relevante partners en deskundigen.

Artikel 11

Samenhang met andere instrumenten van de Unie

De Commissie zorgt voor de samenhang en de complementariteit van het programma met instrumenten op andere actiegebieden van de Unie, met name onderwijs, beroepsopleiding, jeugdzaken, sport, cultuur en de audiovisuele sector, grondrechten en vrijheden, sociale inclusie, gendergelijkheid, discriminatiebestrijding, onderzoek en innovatie, de informatiemaatschappij, de uitbreiding en het externe optreden van de Unie.

Artikel 12

Begroting

1.   Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van dit programma voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedraagt 185 468 000 EUR.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

3.   De middelen die in het kader van deze verordening voor communicatieacties zijn toegewezen, kunnen ook naar verhouding bijdragen tot het bekostigen van de institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Europese Unie, voor zover zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 (12), onderzoeken verrichten, waaronder controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken economische subjecten, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van het programma gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening, bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk machtigen om binnen hun respectieve bevoegdheden dergelijke audits en onderzoeken te verrichten.

Artikel 14

Communicatie

De Commissie verstrekt de lidstaten informatie over de projecten die financiering van de Unie hebben gekregen, door hun de selectiebesluiten, binnen twee weken na de aanneming ervan, toe te zenden.

Artikel 15

Monitoring en evaluatie

1.   De Commissie zorgt er aan de hand van prestatie-indicatoren voor dat het programma regelmatig aan zijn doelstellingen wordt getoetst. De resultaten van het proces van monitoring en evaluatie worden bij de uitvoering van het programma benut. In het kader van het toezicht worden met name de in lid 4, onder a) en c), vermelde verslagen opgesteld.

Indien relevant, worden indicatoren opgesplitst naar gender en leeftijd.

2.   Wat de in artikel 2 bedoelde specifieke doelstellingen betreft, wordt vooruitgang gemeten aan de hand van de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde indicatoren.

3.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, externe en onafhankelijke evaluatie van het programma en brengt regelmatig verslag uit aan het Europees Parlement.

4.   De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's de volgende documenten in:

a)

uiterlijk 31 december 2017 een tussentijds evaluatieverslag over de verkregen resultaten en over de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma;

b)

uiterlijk 31 december 2018 een mededeling over de voortzetting van het programma;

c)

uiterlijk 1 juli 2023 een evaluatie achteraf.

Artikel 16

Overgangsbepaling

Besluit nr. 1904/2006/EG wordt met ingang van 1 januari 2014 ingetrokken.

Voor in het kader van Besluit nr. 1904/2006/EG vóór 31 december 2013 aangevangen acties blijft dat besluit van toepassing totdat deze acties zijn voltooid.

Overeenkomstig artikel 21 van het Financieel Reglement kunnen kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten en die voortvloeien uit de terugbetaling van ten onrechte uitgekeerde bedragen overeenkomstig Besluit nr. 1904/2006/EG, ter beschikking van het programma worden gesteld.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

A. TSAFTARIS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 122.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 43.

(3)  Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PB L 65 van 11.3.2011, blz. 1).

(4)  Besluit nr. 1904/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het programma Europa voor de burger ter bevordering van een actief Europees burgerschap (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 32).

(5)  Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap („LGO-besluit”) (PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27).

(7)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(9)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(11)  Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).

(12)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

I.   BESCHRIJVING VAN INITIATIEVEN

Aanvullende informatie over de toegang tot het programma

ONDERDEEL 1: Europees gedenken

Ondersteund worden activiteiten die uitnodigen tot reflectie over de Europese culturele diversiteit en de gemeenschappelijke waarden in de ruimste zin, met inachtneming van gendergelijkheid. Er kunnen middelen worden vrijgemaakt voor initiatieven die betrekking hebben op de oorzaken van totalitaire regimes in de moderne Europese geschiedenis (in het bijzonder, maar niet uitsluitend, het nazisme, dat tot de holocaust leidde, fascisme, stalinisme en andere totalitaire communistische regimes) en ter herdenking van de slachtoffers van hun misdaden. Het onderdeel kan ook activiteiten omvatten betreffende andere beslissende momenten en ijkpunten in de recente Europese geschiedenis. In het bijzonder wordt de voorkeur gegeven aan acties ter bevordering van verdraagzaamheid, wederzijds begrip, interculturele dialoog en verzoening, als middel om het verleden te verwerken en aan de toekomst te bouwen, met name gericht op de jongere generatie.

Naar verwachting zal ongeveer 20 % van de totale begroting van het programma aan dit onderdeel worden besteed.

ONDERDEEL 2: Democratische betrokkenheid en burgerparticipatie

Ondersteund worden activiteiten die burgerparticipatie in de ruimste zin omvatten, met speciale aandacht voor het structureren van methoden waarmee kan worden bewerkstelligd dat de gefinancierde activiteiten een blijvend effect sorteren.

De voorkeur gaat uit naar initiatieven en projecten die verband houden met de politieke agenda van de Unie.

Dit onderdeel kan ook projecten en initiatieven omvatten waarmee wederzijds begrip, interculturele dialoog, solidariteit, maatschappelijke betrokkenheid en vrijwilligerswerk op het niveau van de Unie worden bevorderd.

Er moet nog veel worden gedaan om het aandeel van jongeren in het democratisch bestel en van vrouwen in de politieke en economische besluitvorming te vergroten. Hun stem moet beter worden gehoord en in acht worden genomen door beleidsmakers die met hun besluiten het leven van de burgers beïnvloeden.

Naar verwachting zal ongeveer 60 % van de totale begroting van het programma aan dit onderdeel worden besteed.

HORIZONTALE ACTIE: Valorisatie

Deze actie wordt vastgesteld voor het gehele programma en kan zowel op onderdeel 1 als op onderdeel 2 van toepassing zijn.

Zij zal initiatieven ondersteunen die de overdraagbaarheid van resultaten bevorderen en ervoor zorgen dat investeringen beter renderen en dat meer lering uit ervaring wordt getrokken. De bestaansreden voor deze actie is de verdere valorisatie en het gebruik van de resultaten van de initiatieven die zijn opgezet om duurzaamheid op lange termijn te stimuleren.

Het omvat „capaciteitsopbouw” — de ontwikkeling van ondersteunende maatregelen om beste praktijken uit te wisselen, ervaringen van belanghebbenden op lokaal en regionaal niveau, met inbegrip van overheden, te bundelen en nieuwe vaardigheden te ontwikkelen, bijvoorbeeld door middel van opleiding. Dit kan uitwisselingen tussen vakgenoten en opleidingen voor opleiders omvatten, alsmede bijvoorbeeld de ontwikkeling van ICT-instrumenten die informatie verstrekken over organisaties en projecten die door het programma worden gefinancierd.

Naar verwachting zal ongeveer 10 % van de totale begroting van het programma aan dit onderdeel worden besteed.

II.   BEHEER VAN HET PROGRAMMA

Het programma stoelt op het beginsel van meerjarige partnerschappen die op grond van overeengekomen doelstellingen zijn aangegaan en het bouwt voort op analyse van de resultaten, zodat zowel het maatschappelijk middenveld als de Unie er wederzijds voordeel uit haalt.

Over het algemeen zal de voorkeur uitgaan naar subsidies voor projecten, ongeacht hun omvang, maar met een grote impact, met name wanneer die rechtstreeks verband houden met beleid van de Unie, zodat wordt bijgedragen aan de vormgeving van de beleidsagenda van de Unie. In de mate van het mogelijke wordt rekening gehouden met geografisch evenwicht.

Het programma en de meeste acties kunnen centraal door een uitvoerend agentschap worden beheerd.

Alle acties zullen transnationaal worden uitgevoerd of moeten een Europese dimensie hebben. De mobiliteit van burgers en de uitwisseling van ideeën in de Unie zullen erdoor worden bevorderd.

Netwerkvorming en een gerichtheid op multiplicatoreffecten, waaronder gebruikmaking van geavanceerde ICT en sociale media, met name om de jongere generatie te bereiken, zullen belangrijk zijn en tot uiting komen in de soorten activiteiten en in de betrokken organisaties. Interactie en synergie tussen de diverse soorten belanghebbenden die bij het programma zijn betrokken, zullen sterk worden bevorderd.

Met het programmabudget kunnen ook uitgaven worden gedekt die verband houden met activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, toezicht, audit en evaluatie, die van direct belang zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de programmadoelstellingen, met name studies, bijeenkomsten, voorlichtings- en publicatieactiviteiten, uitgaven die verband houden met de IT-netwerken voor informatie-uitwisseling en andere uitgaven voor administratieve of technische ondersteuning waartoe de Commissie met het oog op het programmabeheer kan beslissen.

De algemene administratieve uitgaven ten behoeve van het programma moeten in verhouding staan tot de taken die met het programma worden vervuld.

De Commissie kan waar nodig voorlichtings-, publicatie en verspreidingsactiviteiten ontplooien om ervoor te zorgen dat de activiteiten die door het programma worden ondersteund, in brede kring bekend raken en veel effect sorteren.

Met de toegewezen financiële middelen kan ook de institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie worden gedekt.

Naar verwachting zal ongeveer 10 % van de totale begroting van het programma aan het programmabeheer worden besteed.

III.   MONITORING

De specifieke doelstellingen in artikel 2 beschrijven de resultaten die het programma nastreeft. De vooruitgang zal worden gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren, zoals:

Specifieke doelstelling nr. 1: bewustmaking ten aanzien van het gedenken, de gemeenschappelijke geschiedenis en waarden van de Unie, en het doel van de Unie om vrede, haar waarden en het welzijn van de volkeren te bevorderen door het stimuleren van debat, reflectie en netwerkvorming.

Prestatie-indicatoren:

aantal direct betrokken deelnemers;

aantal indirect door het programma bereikte personen;

aantal projecten;

kwaliteit van de aanvragen voor projecten en de vraag hoe de resultaten van de geselecteerde projecten kunnen worden gebruikt/overgedragen;

percentage eerste aanvragers.

Specifieke doelstelling nr. 2: democratische en burgerparticipatie op het niveau van de Unie aanmoedigen door het inzicht van de burgers in het besluitvormingsproces van de Unie te ontwikkelen en door mogelijkheden tot maatschappelijke en interculturele betrokkenheid en vrijwilligerswerk op het niveau van de Unie te bevorderen.

Prestatie-indicatoren:

aantal direct betrokken deelnemers;

aantal indirect door het programma bereikte personen;

aantal deelnemende organisaties;

de perceptie van de Unie en haar instellingen door de begunstigden;

kwaliteit van de aanvragen voor projecten;

percentage eerste aanvragers;

aantal transnationale partnerschappen, met inbegrip van de verschillende soorten belanghebbenden;

aantal netwerken van partnersteden;

aantal en kwaliteit van de beleidsinitiatieven die een follow-up zijn van activiteiten die door het programma op lokaal of Europees niveau worden ondersteund;

geografische dekking van de activiteiten:

i)

vergelijking tussen het percentage projecten dat door één lidstaat als leidende partner is ingediend en het percentage van zijn bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de Unie;

ii)

vergelijking tussen het percentage projecten dat per lidstaat als leidende partner is ingediend en het percentage van zijn bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de Unie;

iii)

vergelijking tussen het percentage projecten dat door één lidstaat als leidende partner of co-partner is ingediend en het percentage van zijn bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de Unie;

iv)

vergelijking tussen het percentage projecten dat per lidstaat als leidende partner of co-partner is ingediend en het percentage van zijn bevolking ten opzichte van de totale bevolking van de Unie.

IV.   CONTROLES EN AUDITS

Voor de krachtens deze verordening geselecteerde projecten zal een systeem van steekproefsgewijze audits worden ingesteld.

De subsidieontvanger moet alle bewijsstukken van uitgaven gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie houden. De subsidieontvanger moet ervoor zorgen dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden ter beschikking van de Commissie worden gesteld.


17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 391/2014 VAN DE RAAD

van 14 april 2014

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zoals uitgebreid tot de invoer vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1), en met name artikel 19 en artikel 23, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 598/2009 (2) heeft de Raad een definitief compenserend recht ingesteld op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong („het onderzochte product” of „biodiesel”), momenteel vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98, ex 1518 00 91, ex 1518 00 99, ex 2710 19 43, ex 2710 19 46, ex 2710 19 47, ex 2710 20 11, ex 2710 20 15, ex 2710 20 17, ex 3824 90 97, 3826 00 10 en ex 3826 00 90, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („de geldende maatregelen”).

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 443/2011 van de Raad (3) werd het definitieve antisubsidierecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika na een antiontwijkingsonderzoek uitgebreid tot de invoer van biodiesel vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada („de geldende maatregelen zoals uitgebreid”).

1.2.   VERZOEK OM EEN NIEUW ONDERZOEK

(3)

Ocean Nutrition Canada („de indiener van het verzoek”), een producent-exporteur uit Canada, had op grond van artikel 19 en artikel 23, lid 6, van Verordening (EG) nr. 597/2009 („de basisverordening”) een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek ingediend („het verzoek om een nieuw onderzoek”).

(4)

De indiener van het verzoek om een nieuw onderzoek had het verzoek enkel ingediend met het oog op een onderzoek naar een mogelijke vrijstelling van de geldende maatregelen zoals uitgebreid.

(5)

In het verzoek om een nieuw onderzoek verklaarde hij daadwerkelijk biodiesel te produceren en in staat te zijn de hele hoeveelheid biodiesel te produceren die hij naar de Unie heeft verzonden sinds het begin van het tijdvak van het onderzoek naar de ontwijking van de maatregelen dat tot de instelling van de geldende maatregelen zoals uitgebreid heeft geleid.

(6)

Het antiontwijkingsonderzoek had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 30 juni 2010 („het oorspronkelijke onderzoektijdvak”). Dit onderzoek had betrekking op de periode van 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013 („het onderzoektijdvak”).

(7)

De indiener van het verzoek verstrekte voorlopig bewijsmateriaal waaruit bleek dat hij reeds lange tijd voordat de geldende maatregelen werden ingesteld, als producent van biodiesel in Canada was gevestigd. Bovendien heeft hij verklaard dat hij geen banden heeft met een in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde producent van biodiesel.

1.3.   OPENING VAN EEN GEDEELTELIJK TUSSENTIJDS NIEUW ONDERZOEK

(8)

Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat het verzoek om een nieuw onderzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal bevatte om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, heeft zij op 30 april 2013 met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) („het bericht van opening”) een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend op grond van artikel 19 en artikel 23, lid 6, van de basisverordening, waarbij enkel werd onderzocht of de indiener van het verzoek kan worden vrijgesteld van de geldende maatregelen zoals uitgebreid.

1.4.   BELANGHEBBENDEN

(9)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de vertegenwoordigers van Canada officieel van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alleen de indiener van het verzoek heeft zich gemeld. Er waren geen verzoeken om te worden gehoord.

(10)

De Commissie heeft de door de indiener van het verzoek ingediende antwoorden op de vragenlijst ontvangen en deze zijn ter plaatse bij de indiener van het verzoek in Canada gecontroleerd.

2.   BEVINDINGEN VAN HET ONDERZOEK EN BEËINDIGING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(11)

Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de indiener van het verzoek daadwerkelijk biodiesel produceert en dat hij geen banden heeft met een in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde producent van biodiesel.

(12)

Op grond van de bevindingen van de bezoeken ter plaatse bij de indiener van het verzoek in Canada, is de indiener van het verzoek verzocht verdere informatie in te dienen om te bewijzen dat hij over voldoende productiecapaciteit beschikte om te voldoen aan zijn volume van verkoop in het onderzoektijdvak.

(13)

Ondanks verscheidene verlengingen van de termijn heeft de indiener van het verzoek de gevraagde informatie niet aan de Commissie verstrekt.

(14)

Bovendien bleek uit het onderzoek dat de indiener van het verzoek het desbetreffende product na de inwerkingtreding van de geldende maatregelen zoals uitgebreid, mogelijk naar de Unie heeft verzonden onder een verschillende GN-code waarop die maatregelen niet van toepassing zijn. De Commissie heeft de indiener van het verzoek verzocht om het gebruik van die GN-code te rechtvaardigen. Hij heeft echter geen informatie of ander bewijs geleverd waaruit blijkt dat deze uitvoer onder de GN-code moet vallen waarvoor de thans geldende maatregelen zoals uitgebreid niet gelden.

(15)

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de indiener van het verzoek niet heeft aangetoond dat hij in staat was de hele hoeveelheid biodiesel te produceren die hij naar de Unie heeft verzonden sinds het begin van het oorspronkelijke onderzoektijdvak. Naast het feit dat de indiener van het verzoek de gevraagde informatie niet aan de Commissie heeft verstrekt, heeft hij ook geen ander bewijs geleverd waaruit blijkt dat hij niet betrokken was bij ontwijkingspraktijken. Daarom moet het onderzoek worden beëindigd zonder de indiener van het verzoek een vrijstelling te verlenen van de geldende maatregelen zoals uitgebreid.

(16)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van het voornemen van de Commissie om het nieuwe onderzoek te beëindigen en kregen gelegenheid hierover opmerkingen te maken. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen die aanleiding gaven het besluit tot beëindiging van het nieuwe onderzoek te wijzigen.

(17)

Daarom wordt geconcludeerd dat het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zoals uitgebreid tot de invoer van biodiesel vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, moet worden beëindigd zonder dat de geldende antisubsidiemaatregelen zoals uitgebreid, worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het op grond van artikel 19 en artikel 23, lid 6, van Verordening (EG) nr. 598/2009 geopende gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antisubsidiemaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zoals bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 443/2011 uitgebreid tot vanuit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, wordt beëindigd zonder dat de geldende maatregelen zoals uitgebreid worden gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

A. TSAFTARIS


(1)  Verordening (EG) nr. 598/2009 van de Raad van 7 juli 2009 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93).

(2)  PB L 179 van 10.7.2009, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 443/2011 van de Raad van 5 mei 2011 tot uitbreiding van het definitieve compenserende recht dat bij Verordening (EG) nr. 598/2009 is ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika tot uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, en tot uitbreiding van het definitieve compenserende recht dat bij Verordening (EG) nr. 598/2009 is ingesteld tot biodiesel in een mengsel bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot beëindiging van het onderzoek naar de uit Singapore verzonden biodiesel (PB L 122 van 11.5.2011, blz. 1).

(4)  PB C 124 van 30.4.2013, blz. 10.


17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 392/2014 VAN DE RAAD

van 14 april 2014

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zoals uitgebreid tot de invoer vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 599/2009 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong („het onderzochte product” of „biodiesel”), momenteel vallende onder de GN-codes ex 1516 20 98, ex 1518 00 91, ex 1518 00 99, ex 2710 19 43, ex 2710 19 46, ex 2710 19 47, ex 2710 20 11, ex 2710 20 15, ex 2710 20 17, ex 3824 90 97, 3826 00 10 en ex 3826 00 90, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („de geldende maatregelen”).

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 444/2011 (3) werd het definitieve antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika na een antiontwijkingsonderzoek uitgebreid tot de invoer van biodiesel vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada („de geldende maatregelen zoals uitgebreid”).

1.2.   VERZOEK OM EEN NIEUW ONDERZOEK

(3)

Ocean Nutrition Canada („de indiener van het verzoek”), een producent-exporteur uit Canada, had op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 („de basisverordening”) een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek ingediend (het verzoek om een nieuw onderzoek).

(4)

De indiener van het verzoek om een nieuw onderzoek had het verzoek enkel ingediend met het oog op een onderzoek naar een mogelijke vrijstelling van de geldende maatregelen zoals uitgebreid.

(5)

In het verzoek om een nieuw onderzoek verklaarde hij daadwerkelijk biodiesel te produceren en in staat te zijn de hele hoeveelheid biodiesel te produceren die hij naar de Unie heeft verzonden sinds het begin van het tijdvak van het onderzoek naar de ontwijking van de maatregelen dat tot de instelling van de geldende maatregelen zoals uitgebreid heeft geleid.

(6)

Het antiontwijkingsonderzoek had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 30 juni 2010 („het oorspronkelijke onderzoektijdvak”). Het huidige onderzoek had betrekking op de periode van 1 april 2012 tot en met 31 maart 2013 („het onderzoektijdvak”).

(7)

De indiener van het verzoek verstrekte voorlopig bewijsmateriaal waaruit bleek dat hij reeds lange tijd voordat de geldende maatregelen werden ingesteld, als producent van biodiesel in Canada was gevestigd. Bovendien heeft hij verklaard dat hij geen banden heeft met een in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde producent van biodiesel.

1.3.   OPENING VAN EEN GEDEELTELIJK TUSSENTIJDS NIEUW ONDERZOEK

(8)

Nadat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat het verzoek om een nieuw onderzoek voorlopig voldoende bewijsmateriaal bevatte om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, heeft zij op 30 april 2013 met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) („het bericht van opening”) een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening, waarbij enkel werd onderzocht of de indiener van het verzoek kan worden vrijgesteld van de geldende maatregelen zoals uitgebreid.

1.4.   BELANGHEBBENDEN

(9)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de vertegenwoordigers van Canada officieel van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alleen de indiener van het verzoek heeft zich gemeld. Er waren geen verzoeken om te worden gehoord.

(10)

De Commissie heeft de door de indiener van het verzoek ingediende antwoorden op de vragenlijst ontvangen en deze zijn ter plaatse bij de indiener van het verzoek in Canada gecontroleerd.

2.   BEVINDINGEN VAN HET ONDERZOEK EN BEËINDIGING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(11)

Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de indiener van het verzoek daadwerkelijk biodiesel produceert en dat hij geen banden heeft met een in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde producent van biodiesel.

(12)

Op grond van de bevindingen van de bezoeken ter plaatse bij de indiener van het verzoek in Canada, is de indiener van het verzoek verzocht verdere informatie in te dienen om te bewijzen dat hij over voldoende productiecapaciteit beschikte om te voldoen aan zijn volume van verkoop in het onderzoektijdvak.

(13)

Ondanks verscheidene verlengingen van de termijn heeft de indiener van het verzoek de gevraagde informatie niet aan de Commissie verstrekt.

(14)

Bovendien bleek uit het onderzoek dat de indiener van het verzoek het desbetreffende product na de inwerkingtreding van de geldende maatregelen zoals uitgebreid, mogelijk naar de Unie heeft verzonden onder een verschillende GN-code waarop die maatregelen niet van toepassing zijn. De Commissie heeft de indiener van het verzoek verzocht om het gebruik van die GN-code te rechtvaardigen. Hij heeft echter geen informatie of ander bewijs geleverd waaruit blijkt dat deze uitvoer onder de GN-code moet vallen waarvoor de thans geldende maatregelen zoals uitgebreid niet gelden.

(15)

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de indiener van het verzoek niet heeft aangetoond dat hij in staat was de hele hoeveelheid biodiesel te produceren die hij naar de Unie heeft verzonden sinds het begin van het oorspronkelijke onderzoektijdvak. Naast het feit dat de indiener van het verzoek de gevraagde informatie niet aan de Commissie heeft verstrekt, heeft hij ook geen ander bewijs geleverd waaruit blijkt dat hij niet betrokken was bij ontwijkingspraktijken. Daarom moet het onderzoek worden beëindigd zonder de indiener van het verzoek een vrijstelling te verlenen van de geldende maatregelen zoals uitgebreid.

(16)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van het voornemen van de Commissie om het nieuwe onderzoek te beëindigen en kregen gelegenheid hierover opmerkingen te maken. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen die aanleiding gaven het besluit tot beëindiging van het nieuwe onderzoek te wijzigen.

(17)

Daarom wordt geconcludeerd dat het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zoals uitgebreid tot de invoer van biodiesel vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, moet worden beëindigd zonder dat de geldende maatregelen zoals uitgebreid worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 geopende gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zoals bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 444/2011 uitgebreid tot vanuit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, wordt beëindigd zonder dat de geldende maatregelen zoals uitgebreid worden gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 14 april 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

A. TSAFTARIS


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad van 7 juli 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 179 van 10.7.2009, blz. 26).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 444/2011 van de Raad van 5 mei 2011 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 599/2009 is ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika tot vanuit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, en tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 599/2009 is ingesteld tot biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot beëindiging van het onderzoek naar de vanuit Singapore verzonden biodiesel (PB L 122 van 11.5.2011, blz. 12).

(4)  PB C 124 van 30.4.2013, blz. 7.


17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/20


VERORDENING (EU) Nr. 393/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2014

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de Uniewateren van VIId door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 43/2014 van de Raad van 20 januari 2014 tot vaststelling, voor 2014, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (2), zijn quota voor 2014 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, het betrokken, voor 2014 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2014 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 24 van 28.1.2014, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

05/TQ43

Lidstaat

Nederland

Bestand

SRX/07D.

Soort

Roggen (Rajiformes)

Gebied

Uniewateren van VIId

Datum van sluiting

27.3.2014


17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 394/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 april 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 april 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

210,1

MA

63,8

TN

100,9

TR

99,8

ZZ

118,7

0707 00 05

AL

71,7

MA

39,8

MK

58,5

TR

121,4

ZZ

72,9

0709 93 10

MA

35,6

TR

89,6

ZZ

62,6

0805 10 20

EG

47,3

IL

68,2

MA

51,1

TN

47,1

TR

50,1

ZZ

52,8

0805 50 10

MA

35,6

TR

82,2

ZZ

58,9

0808 10 80

AR

91,3

BR

95,9

CL

95,0

CN

111,0

MK

21,6

NZ

139,8

US

177,3

ZA

130,1

ZZ

107,8

0808 30 90

AR

96,4

CL

120,0

CN

82,0

ZA

99,8

ZZ

99,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/24


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 395/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 april 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1484/95 wat betreft de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1) en met name artikel 183, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie (2) zijn bepalingen vastgesteld voor de toepassing van de regeling inzake aanvullende invoerrechten en zijn de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, vastgesteld.

(2)

Uit de regelmatige controle van de gegevens die als basis worden gebruikt voor het bepalen van de representatieve prijzen in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede van ovoalbumine, blijkt dat de representatieve prijzen voor de invoer van bepaalde producten moeten worden gewijzigd met inachtneming van de naargelang van de oorsprong optredende prijsverschillen.

(3)

Verordening (EG) nr. 1484/95 moet bijgevolg worden gewijzigd.

(4)

Om ervoor te zorgen dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, dient de onderhavige verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1484/95 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 april 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 145 van 29.6.1995, blz. 47.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

GN-code

Omschrijving

Representatieve prijs

(EUR/100 kg)

In artikel 3, lid 3, bedoelde zekerheid

(EUR/100 kg)

Oorsprong (1)

0207 12 10

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 70 %), bevroren

119,3

0

AR

0207 12 90

Geslachte kippen (zogenaamde kippen 65 %), bevroren

124,7

0

AR

150,0

0

BR

0207 14 10

Delen zonder been, van hanen of van kippen, bevroren

286,6

4

AR

222,4

23

BR

324,3

0

CL

254,9

14

TH

0207 14 60

Dijen van kippen, bevroren

141,2

1

BR

0207 27 10

Delen zonder been, van kalkoenen, bevroren

265,3

9

BR

315,1

0

CL

0408 91 80

Eieren uit de schaal, gedroogd

422,2

0

AR

1602 32 11

Bereidingen van hanen of van kippen, niet gekookt en niet gebakken

267,4

6

BR


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.”.


17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 396/2014 VAN DE COMMISSIE

van 16 april 2014

betreffende de afgifte van certificaten voor de invoer van knoflook voor de deelperiode van 1 juni 2014 tot en met 31 augustus 2014

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 188,

Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie (3) is voorzien in de opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en de instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten.

(2)

De hoeveelheden waarvoor op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 door traditionele importeurs en door nieuwe importeurs A-certificaten zijn aangevraagd gedurende de eerste zeven dagen van april 2014, overtreffen de beschikbare hoeveelheden voor producten van oorsprong uit China.

(3)

Derhalve moet, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1301/2006, worden vastgesteld in welke mate de uiterlijk op 14 april 2014 aan de Commissie toegezonden aanvragen van A-certificaten kunnen worden ingewilligd overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 341/2007.

(4)

Met het oog op een efficiënt beheer van de procedure voor afgifte van de invoercertificaten dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aanvragen voor A-invoercertificaten die op grond van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 341/2007 zijn ingediend gedurende de eerste zeven dagen van april 2014 en die aan de Commissie zijn toegezonden uiterlijk op 14 april 2014, worden ingewilligd tot de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde percentages van de gevraagde hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 april 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie van 29 maart 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten (PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12).


BIJLAGE

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt

Argentinië

 

 

Traditionele importeurs

09.4104

X

Nieuwe importeurs

09.4099

X

China

 

 

Traditionele importeurs

09.4105

42,474033 %

Nieuwe importeurs

09.4100

0,410714 %

Andere derde landen

 

 

Traditionele importeurs

09.4106

Nieuwe importeurs

09.4102

„X”

:

Voor deze oorsprong is voor de betrokken deelperiode geen hoeveelheid beschikbaar.

„—”

:

Er is de Commissie geen certificaataanvraag toegezonden.


RICHTLIJNEN

17.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 115/28


UITVOERINGSRICHTLIJN 2014/58/EU VAN DE COMMISSIE

van 16 april 2014

voor het opzetten van een traceerbaarheidssysteem voor pyrotechnische artikelen overeenkomstig Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (1), en met name artikel 18, lid 2, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2007/23/EG zijn de regels vastgelegd voor de veiligheid van pyrotechnische artikelen op de markt van de Unie en is het opzetten van een traceerbaarheidssysteem op het niveau van de Unie voorzien.

(2)

Om de traceerbaarheid van pyrotechnische artikelen te waarborgen, moeten deze worden voorzien van een etiket met een registratienummer op basis van een uniform nummeringssysteem. Aangemelde instanties moeten een register bijhouden met de nummers die zij toekennen bij de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling. Een dergelijk systeem moet de identificatie van pyrotechnische artikelen en de fabrikanten ervan gedurende alle stadia van de toeleveringsketen garanderen. Fabrikanten en importeurs moeten gegevens bijhouden over de registratienummers van de pyrotechnische artikelen die zij op de markt brengen en deze informatie op verzoek meedelen aan de betrokken autoriteiten.

(3)

Het uniforme nummeringssysteem is gebaseerd op elementen die al in overeenstemming met de bestaande geharmoniseerde normen zijn toegepast en zal daarom weinig extra lasten voor marktdeelnemers veroorzaken.

(4)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2007/23/EG opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Registratienummer

1.   Pyrotechnische artikelen worden voorzien van een etiket met een registratienummer dat de volgende elementen bevat:

a)

het viercijferige identificatienummer van de aangemelde instantie die de verklaring van EG-typeonderzoek in overeenstemming met de conformiteitsbeoordelingprocedure zoals bedoeld in artikel 9, onder a), van Richtlijn 2007/23/EG (module B), of de verklaring van overeenstemming in overeenstemming met de conformiteitsbeoordelingprocedure zoals bedoeld in artikel 9, onder b), van Richtlijn 2007/23/EG (module G), of de goedkeuring van het kwaliteitssysteem in overeenstemming met de conformiteitsbeoordelingprocedure zoals bedoeld in artikel 9, onder c), van Richtlijn 2007/23/EG (module H), heeft opgesteld;

b)

de afkorting van de categorie van het pyrotechnische artikel waarvoor de conformiteit is gecertificeerd, in hoofdletters:

F1, F2, F3 of F4 voor vuurwerk uit de categorieën 1, 2, 3 en 4,

T1 of T2 voor pyrotechnische artikelen voor theatergebruik uit de categorieën T1 en T2,

P1 of P2 voor andere pyrotechnische artikelen uit de categorieën P1 en P2;

c)

het verwerkingsnummer dat door de aangemelde instantie voor het pyrotechnische artikel wordt gebruikt.

2.   De structuur van het registratienummer is als volgt „XXXX — YY — ZZZZ…”; hierbij verwijst XXXX naar lid 1, onder a), YY naar lid 1, onder b), en ZZZZ… naar lid 1, onder c).

Artikel 2

Verplichtingen van de aangemelde instanties

1.   De aangemelde instanties die overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2007/23/EG conformiteitsbeoordelingprocedures uitvoeren, houden een register bij, volgens het model in de bijlage bij deze richtlijn, van de pyrotechnische artikelen waarvoor zij een verklaring van EG-typeonderzoek in overeenstemming met de conformiteitsbeoordelingprocedure zoals bedoeld in artikel 9, onder a), van Richtlijn 2007/23/EG (module B), of een verklaring van overeenstemming in overeenstemming met de conformiteitsbeoordelingprocedure zoals bedoeld in artikel 9, onder b), van Richtlijn 2007/23/EG (module G), of goedkeuringen van het kwaliteitssysteem in overeenstemming met de conformiteitsbeoordelingprocedure zoals bedoeld in artikel 9, onder c), van Richtlijn 2007/23/EG (module H), hebben afgegeven; in het in de bijlage bij deze richtlijn vastgelegde formaat.

Het register van pyrotechnische artikelen moet ten minste de in de bijlage vermelde informatie over de producten bevatten. Deze informatie wordt gedurende ten minste 10 jaar bewaard na de datum waarop de aangemelde instanties de in de eerste alinea genoemde verklaringen of goedkeuringen hebben afgegeven.

Aangemelde instanties werken het register regelmatig bij en maken het bekend via het internet.

2.   Wanneer de aanmelding van een conformiteitbeoordelingsinstantie wordt ingetrokken, moet deze instantie de registers overdragen aan een andere aangemelde instantie of aan de bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat.

Artikel 3

Verplichtingen van de fabrikanten en importeurs

Fabrikanten en importeurs van pyrotechnische artikelen moeten:

a)

een register bijhouden met alle registratienummers van pyrotechnische artikelen die zij hebben vervaardigd of ingevoerd, vergezeld van de handelsnaam, het algemene type en het subtype, indien van toepassing, en de plaats van vervaardiging, voor ten minste tien jaar nadat het artikel in de handel is gebracht.

b)

het register overdragen aan de bevoegde autoriteiten indien de fabrikant of de importeur hun activiteiten staken;

c)

de bevoegde autoriteiten en markttoezichtautoriteiten van alle lidstaten, op hun met redenen omkleed verzoek, de onder a) bedoelde informatie verstrekken.

Artikel 4

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april 2015 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 17 oktober 2016.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 april 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 154 van 14.6.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Het registermodel waarnaar in artikel 2, lid 1, wordt verwezen

Registratienummer

Datum van afgifte van de verklaring van EG-typeonderzoek (module B), de verklaring van overeenstemming (module G) of goedkeuring van het kwaliteits-systeem (module H) en datum waarop de geldigheid verstrijkt, indien van toepassing

Fabrikant

Producttype (algemeen) en subtype, indien van toepassing

Conformi-teitsmodule voor de productie-fase (1)

Aangemelde instantie die de conformiteits-beoordeling van de productiefase uitvoert (1)

Aanvullende informatie

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Altijd in te vullen indien die onder de verantwoordelijkheid valt van de aangemelde instantie die de conformiteitsbeoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 9, onder a), van Richtlijn 2007/23/EG (module B) uitvoert. Niet vereist voor conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in artikel 9, onder b) en c), (modules G en H). Informatie moet worden verstrekt (indien bekend), indien een andere aangemelde instantie is betrokken.