ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 109

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
12 april 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2014/204/EU

 

*

Besluit van de Raad van 11 februari 2014inzake de ondertekening, namens de Unie, en de voorlopige toepassing vande Regeling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegenbetreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het KoninkrijkNoorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken

1

 

 

Regeling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffendede nadere bijzonderheden van de deelname van het Koninkrijk Noorwegenaan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 371/2014 van de Raad van 10 april 2014 tot uitvoering van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 359/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran

9

 

*

Verordening (EU) nr. 372/2014 van de Commissie van 9 april 2014 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004 wat betreft de berekening van bepaalde termijnen, de afhandeling van klachten en de identificatie en bescherming van vertrouwelijke informatie ( 1 )

14

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 373/2014 van de Commissie van 11 april 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

23

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2014/205/GBVB van de Raad van 10 april 2014 houdende wijziging van Besluit 2011/235/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Iran

25

 

 

2014/206/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 6 november 2013 betreffende de maatregelen van Duitsland ten gunste van HoKaWe Eberswalde GmbH SA.34721 (2012/C) (ex 2012/NN) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 7058) ( 1 )

30

 

 

2014/207/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 11 april 2014 tot aanwijzing van het register voor het .eu-topniveaudomein ( 1 )

41

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2014/208/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 9 april 2014 over de kwaliteit van de rapportage over corporate governance (pas toe of leg uit) ( 1 )

43

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 11 februari 2014

inzake de ondertekening, namens de Unie, en de voorlopige toepassing van de Regeling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het Koninkrijk Noorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken

(2014/204/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 74 en artikel 78, leden 1 en 2, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (1) bepaalt dat het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken openstaat voor deelname van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland als waarnemers. Voorts bepaalt die verordening dat nadere regelingen moeten worden vastgesteld betreffende de aard en de omvang van de deelname, en de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.

(2)

Op 27 januari 2012 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen op te starten over een regeling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het Koninkrijk Noorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (de „regeling”). De onderhandelingen werden op 28 juni 2013 met succes afgerond met de parafering van de regeling.

(3)

De regeling dient te worden ondertekend.

(4)

Zoals wordt toegelicht in overweging 21 van Verordening (EU) nr. 439/2010, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan die verordening en is deze bindend voor beide landen. Zij dienen dan ook uitvoering te geven aan artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 439/2010 door deel te nemen aan dit besluit. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen daarom deel aan dit besluit.

(5)

Zoals wordt toegelicht in overweging 22 van Verordening (EU) nr. 439/2010, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming en toepassing van die verordening en is deze niet bindend voor dat land. Denemarken neemt dan ook niet deel aan dit besluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt namens de Unie machtiging verleend voor de ondertekening van de Regeling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het Koninkrijk Noorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, onder voorbehoud van de sluiting van de regeling.

De tekst van de regeling is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd om de persoon (personen) aan te wijzen die is (zijn) gemachtigd om de regeling namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

Hangende de voltooiing van de procedures voor de sluiting van de regeling, wordt deze op voorlopige basis toegepast overeenkomstig artikel 13, lid 3, van de regeling (2).

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 11 februari 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

E. VENIZELOS


(1)  Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11).

(2)  De datum van voorlopige toepassing van de regeling wordt door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/3


REGELING

tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van het Koninkrijk Noorwegen aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken

DE EUROPESE UNIE, hierna „de EU” genoemd,

enerzijds, en

HET KONINKRIJK NOORWEGEN, hierna „Noorwegen” genoemd,

anderzijds,

Gezien artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (1), hierna „de verordening” genoemd,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

(1)

De verordening bepaalt dat het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, hierna „het ondersteuningsbureau” genoemd, voor het verrichten van zijn opdracht moet openstaan voor deelname van landen die met de EU overeenkomsten hebben gesloten uit hoofde waarvan zij de EU-wetgeving op het onder de verordening vallende gebied hebben overgenomen en toepassen, zoals met name IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland, hierna „de geassocieerde landen” genoemd.

(2)

Noorwegen heeft met de EU overeenkomsten gesloten uit hoofde waarvan het de EU-wetgeving op het onder deze verordening vallende gebied heeft overgenomen en toepast, met name de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in IJsland of Noorwegen wordt ingediend (2),

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Mate van deelname

Noorwegen neemt volledig deel aan de werkzaamheden van het ondersteuningsbureau en heeft recht op ondersteunende maatregelen in de zin van de verordening en overeenkomstig de voorwaarden van deze regeling.

Artikel 2

Raad van bestuur

Noorwegen is in de raad van bestuur vertegenwoordigd als waarnemer zonder stemrecht.

Artikel 3

Financiële bijdrage

1.   Noorwegen levert een jaarlijkse bijdrage aan de ontvangsten van het ondersteuningsbureau die wordt berekend op basis van het Noorse bruto binnenlands product (bbp), uitgedrukt in percentage van het bbp van alle landen die deelnemen aan de werkzaamheden van het ondersteuningsbureau, overeenkomstig de formule in de bijlage.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage is verschuldigd vanaf de dag na de inwerkingtreding of vanaf de datum van voorlopige toepassing van deze regeling als bedoeld in artikel 13, lid 3. De eerste financiële bijdrage wordt evenredig verminderd met de periode van het jaar die reeds is verstreken voordat de regeling in werking trad of voorlopig van toepassing is geworden.

Artikel 4

Gegevensbescherming

1.   Bij de toepassing van deze regeling verwerkt Noorwegen gegevens overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3).

2.   Voor het doel van deze regeling is Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4) van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het ondersteuningsbureau.

3.   Noorwegen houdt zich aan de regels inzake de vertrouwelijkheid van documenten van het ondersteuningsbureau, die zijn vastgelegd in het reglement van orde van de raad van bestuur.

Artikel 5

Rechtsstatus

Het ondersteuningsbureau heeft rechtspersoonlijkheid naar Noors recht en geniet in Noorwegen de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die krachtens de wetgeving van dat land aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

Artikel 6

Aansprakelijkheid

De aansprakelijkheid van het ondersteuningsbureau wordt geregeld bij artikel 45, leden 1, 3 en 5, van de verordening.

Artikel 7

Hof van Justitie van de Europese Unie

Noorwegen erkent de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het ondersteuningsbureau in de zin van artikel 45, leden 2 en 4, van de verordening.

Artikel 8

Personeel van het ondersteuningsbureau

1.   Overeenkomstig artikel 38, lid 1, en artikel 49, lid 1, van de verordening zijn het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, de regels die gezamenlijk zijn vastgesteld door de instellingen van de EU met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, en de uitvoeringsmaatregelen die door het ondersteuningsbureau zijn vastgesteld op grond van artikel 38, lid 2, van de verordening, van toepassing op onderdanen van Noorwegen die door het ondersteuningsbureau worden aangeworven.

2.   In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), en artikel 82, lid 3, onder a), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, kunnen onderdanen van Noorwegen die in het bezit zijn van al hun burgerrechten op contractbasis in dienst worden genomen door de uitvoerend directeur van het ondersteuningsbureau overeenkomstig de door het ondersteuningsbureau vastgestelde regels voor de selectie en aanwerving van personeel.

3.   Artikel 38, lid 4, van de verordening is mutatis mutandis van toepassing op onderdanen van Noorwegen.

4.   Onderdanen van Noorwegen kunnen echter niet de post van uitvoerend directeur van het ondersteuningsbureau bekleden.

Artikel 9

Voorrechten en immuniteiten

Noorwegen past op het ondersteuningsbureau en zijn personeelsleden het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (5) toe, alsook alle regels die uit hoofde van dat Protocol zijn vastgesteld met betrekking tot personeelsaangelegenheden van het ondersteuningsbureau.

Artikel 10

Fraudebestrijding

De bepalingen van artikel 44 zijn van toepassing en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Rekenkamer kunnen hun bevoegdheden uitoefenen.

OLAF en de Rekenkamer stellen Riksrevisjonen tijdig in kennis van hun eventuele voornemen om een controle of audit ter plaatse uit te voeren, zodat deze, indien de Noorse autoriteiten dat wensen, samen met Riksrevisjonen kunnen worden verricht.

Artikel 11

Comité

1.   Een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie en van Noorwegen ziet toe op de correcte uitvoering van deze regeling en zorgt voor een continu proces van informatieverstrekking en gedachtewisseling hierover. Om praktische redenen komt dit comité tegelijk samen met de comités die zijn opgericht met andere geassocieerde landen die deelnemen op basis van artikel 49, lid 1, van de verordening. Het comité komt samen op verzoek van Noorwegen of op verzoek van de Europese Commissie. De raad van bestuur van het ondersteuningsbureau wordt op de hoogte gehouden van de werkzaamheden van het comité.

2.   Informatie over geplande EU-wetgeving die direct gevolgen heeft voor de verordening of deze wijzigt, of die naar verwachting effect zal hebben op de financiële bijdrage in de zin van artikel 3 van deze regeling, wordt gedeeld en besproken in het comité.

Artikel 12

Bijlage

De bijlage bij deze regeling vormt een integrerend deel van de regeling.

Artikel 13

Inwerkingtreding

1.   De overeenkomstsluitende partijen keuren deze regeling goed volgens hun eigen nationale procedures. Zij stellen elkaar in kennis van de voltooiing van die procedures.

2.   Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand na de laatste kennisgeving in de zin van lid 1.

3.   Na ondertekening van deze regeling kunnen de overeenkomstsluitende partijen in onderling overleg verklaren dat de regeling voorlopig van toepassing is vanaf de dag na de ondertekening.

Artikel 14

Beëindiging en geldigheid

1.   Deze regeling wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

2.   Elk van de partijen kan, na overleg met het comité, deze regeling opzeggen door de andere partij hiervan in kennis te stellen. Zes maanden na de datum van die kennisgeving houdt deze regeling op van toepassing te zijn.

3.   Deze regeling vervalt in geval van beëindiging van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en IJsland en Noorwegen betreffende de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in IJsland of Noorwegen wordt ingediend.

4.   Deze regeling wordt opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Noorse taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Съставено в Брюксел на деветнадесети март две хиляди и четиринадесета година.

Hecho en Bruselas, el diecinueve de marzo de dos mil catorce.

V Bruselu dne devatenáctého března dva tisíce čtrnáct.

Udfærdiget i Bruxelles den nittende marts to tusind og fjorten.

Geschehen zu Brüssel am neunzehnten März zweitausendvierzehn.

Kahe tuhande neljateistkümnenda aasta märtsikuu üheksateistkümnendal päeval Brüsselis.

Έγινε στις Βρυξέλλες, στις δέκα εννέα Μαρτίου δύο χιλιάδες δεκατέσσερα.

Done at Brussels on the nineteenth day of March in the year two thousand and fourteen.

Fait à Bruxelles, le dix neuf mars deux mille quatorze.

Sastavljeno u Bruxellesu devetnaestog ožujka dvije tisuće četrnaeste.

Fatto a Bruxelles, addì diciannove marzo duemilaquattordici.

Briselē, divi tūkstoši četrpadsmitā gada deviņpadsmitajā martā.

Priimta du tūkstančiai keturioliktų metų kovo devynioliktą dieną Briuselyje.

Kelt Brüsszelben, a kétezer-tizennegyedik év március havának tizenkilencedik napján.

Magħmul fi Brussell, fid-dsatax-il jum ta' Marzu tas-sena elfejn u erbatax.

Gedaan te Brussel, de negentiende maart tweeduizend veertien.

Sporządzono w Brukseli dnia dziewiętnastego marca roku dwa tysiące czternastego.

Feito em Bruxelas, em dezanove de março de dois mil e catorze.

Întocmit la Bruxelles la nouăsprezece martie două mii paisprezece.

V Bruseli devätnásteho marca dvetisícštrnásť.

V Bruslju, dne devetnajstega marca leta dva tisoč štirinajst.

Tehty Brysselissä yhdeksäntenätoista päivänä maaliskuuta vuonna kaksituhattaneljätoista.

Som skedde i Bryssel den nittonde mars tjugohundrafjorton.

Utferdiget i Brussel den nittende mars to tusen og fjorten.

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Za Europsku uniju

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

For Den europeiske union

Image

За Кралство Норвегия

Por el Reino de Noruega

Za Norské královstvi

For Kongeriget Norge

Für das Königreich Norwegen

Norra Kuningriigi nimel

Για το Βασίλειο της Νορβηγίας

For the Kingdom of Norway

Pour le Royaume de Norvège

Za Kraljevinu Norvešku

Per il Regno di Norvegia

Norvēģijas Karalistes vārdā –

Norvegijos Karalystės vardu

A Norvég Királyság részéről

Ghar-Renju tan-Norveġja

Voor het Koninkrijk Noorwegen

W imieniu Królestwa Norwegii

Pelo Reino da Noruega

Pentru Regatul Norvegiei

Za Nórske kráľovstvo

Za Kraljevino Norveško

Norjan kuningaskunnan puolesta

För Konungariket Norge

For Kongeriket Norge

Image


(1)  PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.

(2)  PB L 93 van 3.4.2001, blz. 40.

(3)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(4)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(5)  PB C 83 van 30.3.2010, blz. 266.


BIJLAGE

FORMULE VOOR DE BEREKENING VAN DE BIJDRAGE

1.

De financiële bijdrage van Noorwegen aan de ontvangsten van het ondersteuningsbureau, als bedoeld in artikel 33, lid 3, onder d), van de verordening, wordt volgens onderstaande formule berekend.

De jaarlijks op 31 maart beschikbare meest recente definitieve cijfers betreffende het bruto binnenlands product (bbp) van Noorwegen worden gedeeld door de som van de voor hetzelfde jaar beschikbare bbp-cijfers van alle landen die deelnemen aan het ondersteuningsbureau. Het aldus verkregen percentage wordt toegepast op het in artikel 33, lid 3, onder a), van de verordening bedoelde deel van de goedgekeurde ontvangsten van het ondersteuningsbureau voor het betreffende jaar om het bedrag van de financiële bijdrage van Noorwegen te verkrijgen.

2.

De financiële bijdrage wordt betaald in euro.

3.

Noorwegen betaalt zijn financiële bijdrage uiterlijk 45 dagen na ontvangst van de debetnota. Elk uitstel van betaling leidt ertoe dat Noorwegen vanaf de vervaldatum achterstandsrente moet betalen over het uitstaande bedrag. Het rentepercentage is de op de eerste dag van de maand van de vervaldag door de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet zoals bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie, verhoogd met drieënhalf procentpunten.

4.

De financiële bijdrage van Noorwegen wordt aangepast overeenkomstig deze bijlage indien de in artikel 33, lid 3, onder a), van de verordening bedoelde in de algemene begroting van de EU opgenomen bijdrage van de EU wordt verhoogd op grond van artikel 26, 27 of 41 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (1). In een dergelijk geval moet het verschil 45 dagen na ontvangst van de debetnota worden betaald.

5.

Indien door het ondersteuningsbureau uit hoofde van artikel 33, lid 3, onder a), van de verordening van de EU ontvangen betalingskredieten voor jaar N niet uiterlijk 31 december van jaar N worden besteed of indien de begroting van het ondersteuningsbureau voor jaar N op grond van artikel 26, 27 of 41 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is verlaagd, wordt het deel van de niet-bestede of verlaagde betalingskredieten dat overeenkomt met het percentage van de bijdrage van Noorwegen, overgeheveld naar de begroting van het ondersteuningsbureau voor het jaar N+1. De bijdrage van Noorwegen aan de begroting van het ondersteuningsbureau voor jaar N+1 wordt dienovereenkomstig verlaagd.


(1)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.


VERORDENINGEN

12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 371/2014 VAN DE RAAD

van 10 april 2014

tot uitvoering van artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 359/2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 359/2011 van de Raad van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Iran (1), en met name artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 april 2011 heeft de Raad Verordening (EU) nr. 359/2011 vastgesteld.

(2)

Op basis van een evaluatie van Besluit 2011/235/GBVB (2) heeft de Raad besloten dat die beperkende maatregelen tot en met 13 april 2015 moeten worden verlengd.

(3)

Voorts moeten de vermeldingen betreffende bepaalde personen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 359/2011 worden geactualiseerd overeenkomstig Besluit 2014/205/GBVB van de Raad (3).

(4)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 359/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 359/2011 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 april 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  PB L 100 van 14.4.2011, blz. 1.

(2)  Besluit 2011/235/GBVB van de Raad van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Iran (PB L 100 van 14.4.2011, blz. 51).

(3)  Besluit 2014/205/GBVB van de Raad van 10 april 2014 tot wijziging van Besluit 2011/235/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Iran (Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE

De vermeldingen voor de personen opgenomen in de onderstaande lijst vervangen de voor hen opgenomen vermeldingen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 359/2011:

Personen

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum van plaatsing op lijst

1.

RAJABZADEH Azizollah

 

Hoofd van de Organisatie voor rampenmitigatie van Teheran (TDMO — Tehran Disaster Mitigation Organization). Voormalig hoofd van de politie van Teheran (tot januari 2010).

Als bevelhebber van de wetshandhavingsinstanties in het district Teheran is Azizollah Rajabzadeh de hoogstgeplaatste beschuldigde voor de misbruiken in het detentiecentrum in Kahrizak.

 

2.

DORRI-NADJAFABADI Ghorban-Ali

Geboorteplaats: Najafabad (Iran)

Geboortedatum: 1945

Lid van de Raad van geschiktheid en oordeel (Expediency Council) en tevens vertegenwoordiger van de hoogste leider in de („centrale”) provincie Markazi. Voormalig procureur-generaal van Iran tot september 2009 (voormalig minister van Inlichtingen tijdens het presidentschap van Khatami).

Als procureur-generaal van Iran gelastte en superviseerde hij de showprocessen naar aanleiding van de eerste protesten na de verkiezingen, waarbij de aangeklaagden hun rechten, waaronder het recht op een advocaat, werden ontzegd. Tevens verantwoordelijk voor de misbruiken van Kahrizak.

 

3.

MORTAZAVI Said

Geboorteplaats: Meybod, Yazd (Iran)

Geboortedatum: 1967

Voormalig hoofd van Irans antismokkel-taskforce, voormalig procureur-generaal van Teheran tot augustus 2009.

Als procureur-generaal van Teheran vaardigde hij bevelen uit voor de detentie van honderden activisten, journalisten en studenten. Geschorst in augustus 2010 na onderzoek door de Iraanse rechterlijke macht naar zijn rol in de dood van drie op zijn bevel gedetineerde mannen, na de verkiezingen.

 

4.

ZARGAR Ahmad

 

Hoofd van de „Organisatie ter bescherming van de openbare zeden” (Organization for the Preservation of Morality). Voormalig rechter, hof van beroep van Teheran, afdeling 36.

Bevestigde langdurige gevangenisstraffen en doodstraffen tegen manifestanten.

 

5.

ABBASZADEH- MESHKINI, Mahmoud

 

Gouverneur van de provincie Ilam. Voormalig politiek directeur van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Als hoofd van het Comité van artikel 10 van de Wet betreffende de activiteiten van politieke partijen en groeperingen was hij belast met het toestaan van betogingen en andere openbare evenementen, en met de registratie van politieke partijen.

In 2010 schorste hij de activiteiten van twee hervormingsgezinde politieke partijen die banden hebben met Moussavi, het Islamic Iran Participation Front en de Islamic Revolution Mujahedeen Organization.

Vanaf 2009 heeft hij stelselmatig en continu alle niet-gouvernementele bijeenkomsten verboden, wat neerkomt op het ontzeggen van het grondwettelijk recht op betogen, en wat heeft geleid tot talrijke aanhoudingen van vreedzame betogers, in strijd met het recht op vrijheid van vergadering.

Hij heeft in 2009 tevens de oppositie de toestemming geweigerd om een rouwplechtigheid te houden voor de mensen die werden gedood tijdens de protesten naar aanleiding van de presidentsverkiezingen.

10.10.2011

6.

FIRUZABADI Maj-Gen Dr Seyyed Hasan (alias: FIRUZABADI Maj-Gen Dr Seyed Hassan; FIROUZABADI Maj-Gen Dr Seyyed Hasan; FIROUZABADI Maj-Gen Dr Seyed Hassan)

Geboorteplaats: Mashad

Geboortedatum: 3.2.1951

Als chef-staf van de Iraanse strijdkrachten is hij de hoogste militaire bevelhebber verantwoordelijk voor de leiding van alle militaire afdelingen en strategieën, onder andere de Islamitische Revolutionaire Garde (Islamic Revolutionary Guards Corps (IRGC)) en de politiediensten. Strijdkrachten onder zijn formele bevelslijn zijn bruut opgetreden tegen vreedzame betogers en hebben massale aanhoudingen verricht.

Tevens lid van de Hoge Nationale Veiligheidsraad (Supreme National Security Council (SNSC)) en de Raad van geschiktheid en oordeel (Expediency Council).

10.10.2011

7.

JOKAR Mohammad Saleh

 

Sedert 2011 parlementslid voor de provincie Yazd. Voormalig bevelhebber van de Basij-studentenmilitie.

In de hoedanigheid van bevelhebber van de Basij-studentenmilitie, was hij actief betrokken bij de onderdrukking van protesten in scholen en universiteiten en de buitengerechtelijke aanhouding van activisten en journalisten.

10.10.2011

8.

SALARKIA Mahmoud

Directeur van de voetbalclub „Persepolis” van Teheran

Hoofd van de Commissie brandstof en vervoer van de stad Teheran. Adjunct van de procureur-generaal van Teheran, bevoegd voor gevangenisaangelegenheden, tijdens het hardhandige politieoptreden van 2009.

In de hoedanigheid van procureur-generaal van Teheran, bevoegd voor gevangenisaangelegenheden, was hij rechtstreeks verantwoordelijk voor vele van de aanhoudingsbevelen tegen onschuldige, vreedzame betogers en activisten. Uit vele rapporten van mensenrechtenverdedigers blijkt dat nagenoeg alle mensen die werden aangehouden, op zijn bevel van de buitenwereld worden afgesloten, zonder contact met hun advocaat of familie, zonder aanklacht, voor wisselende perioden, vaak in omstandigheden die neerkomen op gedwongen verdwijning. De families worden vaak niet op de hoogte gebracht van hun aanhouding.

10.10.2011

9.

SOURI Hojatollah

 

Parlementslid voor de provincie Lorestan. Lid van de Parlementaire Commissie voor buitenlands- en veiligheidsbeleid. Voormalig hoofd van de gevangenis van Evin.

Als hoofd van de gevangenis van Evin in 2009 was hij, gedurende zijn ambtstermijn, verantwoordelijk voor ernstige schendingen van de mensenrechten in die gevangenis, zoals afranselingen, geestelijke mishandeling en seksueel misbruik. Volgens parallel lopende informatie uit verschillende bronnen is foltering gebruikelijk in de gevangenis van Evin. In afdeling 209 worden vele activisten vastgehouden voor hun vreedzame oppositie tegen de aan de macht zijnde regering.

10.10.2011

10.

TALA Hossein (alias: TALA Hosseyn)

 

Vicegouverneur-generaal („Farmandar”) van de provincie Teheran tot september 2010, in het bijzonder verantwoordelijk voor het optreden van de politiediensten en derhalve voor de repressie bij betogingen.

In december 2010 ontving hij een prijs voor zijn rol bij de repressie na de verkiezingen.

10.10.2011

11.

TAMADDON Morteza (alias: TAMADON Morteza)

Geboorteplaats: Shahr Kord-Isfahan

Geboortedatum: 1959

Voormalig gouverneur-generaal van de provincie Teheran, en hoofd van de openbare veiligheidsraad van de provincie Teheran, lid van de IRGC.

In zijn hoedanigheid van gouverneur en hoofd van de openbare veiligheidsraad van de provincie Teheran droeg hij de algemene verantwoordelijkheid voor alle repressieactiviteiten, inclusief het hardhandige optreden tegen het politieke protest sinds juni 2009. Het is bekend dat hij persoonlijk betrokken was bij de aanvallen tegen oppositieleiders Karroubi en Moussavi.

10.10.2011

12.

BAKHTIARI Seyyed Morteza

Geboorteplaats: Mashad (Iran)

Geboortedatum: 1952

Voormalig minister van Justitie (2009-2013), voormalig gouverneur-generaal van Isfahan en directeur van de organisatie van staatsgevangenissen (tot juni 2004).

Als minister van Justitie speelde hij een cruciale rol bij het bedreigen en terroriseren van de Iraanse diaspora, door aan te kondigen dat een bijzondere rechtbank zou worden ingesteld speciaal voor het berechten van de in het buitenland levende Iraniërs. In samenwerking met de openbare aanklager van Teheran heeft hij ervoor gezorgd dat twee kamers van de rechtbanken van eerste aanleg en de hoven van beroep en verscheidene kamers van de strafrechtbanken zullen worden aangewezen om de zaken van uitgeweken Iraniërs te behandelen.

10.10.2011

13.

HOSSEINI Dr Mohammad (alias: HOSSEYNI, Dr Seyyed Mohammad; Seyed, Sayyed en Sayyid)

Geboorteplaats: Rafsanjan, Kerman

Geboortedatum: 1961

Voormalig minister van Cultuur en Islamitische Leiding (2009-2013).

Als voormalig lid van de IRGC was hij medeplichtig aan de repressie van journalisten.

10.10.2011

14.

MOSLEHI Heydar (alias: MOSLEHI Heidar; MOSLEHI Haidar)

Geboorteplaats: Isfahan (Iran)

Geboortedatum: 1956

Voormalig minister van Inlichtingen (2009-2013).

Onder zijn leiding heeft het ministerie van Inlichtingen de wijdverbreide praktijken van willekeurige detentie en vervolging van betogers en dissidenten voortgezet. Het ministerie van Inlichtingen beheert nog altijd afdeling 209 van de gevangenis van Evin, waar vele activisten zijn opgesloten wegens hun vreedzame activiteiten tegen de huidige regering. Ondervragers van het ministerie van Inlichtingen hebben gevangenen in afdeling 209 onderworpen aan afranselingen en aan geestelijk en seksueel misbruik. Als voormalig minister van Inlichtingen is Moslehi verantwoordelijk voor de mishandelingen onder zijn bewind.

10.10.2011

15.

TAGHIPOUR Reza

Geboorteplaats: Maragheh (Iran)

Geboortedatum: 1957

Lid van de Stadsraad van Teheran. Voormalig minister van Informatie en Communicatie (2009-2012).

Als minister van Informatie behoorde hij tot de topfunctionarissen die verantwoordelijk zijn voor de censuur en de controle van het internetverkeer en diverse andere vormen van communicatie (met name mobiele telefonie). Bij verhoren van politieke gevangenen maken de ondervragers gebruik van de privégegevens, persoonlijke e-mailberichten en communicatie van de gevangenen. Sedert de laatste presidentsverkiezingen is het al herhaaldelijk voorgevallen dat tijdens straatprotesten het mobieletelefoon- en sms-verkeer werd afgesneden, satelliettelevisiekanalen werden gestoord en de toegang tot het internet lokaal werd afgesloten of op zijn minst vertraagd.

23.3.2012

16.

EMADI, Hamid Reza (alias: Hamidreza Emadi)

Geboorteplaats: Hamedan

Geboortedatum: circa 1973

Verblijfplaats: Teheran

Arbeidsplaats: hoofdzetel Press TV, Teheran

Hoofd van de redactie van Press TV. Voormalig hoofdproducent van Press TV.

Verantwoordelijk voor het opnemen en uitzenden van gedwongen bekentenissen van gevangenen, onder wie journalisten, politieke activisten, leden van de Koerdische en de Arabische minderheden, in strijd met het internationaal erkende recht op een eerlijk proces. De onafhankelijke omroepregulator OFCOM heeft Press TV in het VK veroordeeld tot een geldboete van 100 000 GBP wegens het uitzenden van de bekentenis onder dwang van de Iraans-Canadese journalist en filmmaker Maziar Bahari in 2011, die in de gevangenis is gefilmd. Ngo's hebben nog andere gevallen van uitzendingen van gedwongen bekentenissen door Press TV gemeld. Emadi wordt derhalve in verband gebracht met schendingen van het recht op een eerlijk proces en een behoorlijke rechtsgang.

12.3.2013


12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/14


VERORDENING (EU) Nr. 372/2014 VAN DE COMMISSIE

van 9 april 2014

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004 wat betreft de berekening van bepaalde termijnen, de afhandeling van klachten en de identificatie en bescherming van vertrouwelijke informatie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (1), en met name artikel 27,

Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het kader van de modernisering van de staatssteunregels die moet bijdragen aan zowel de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie voor groei als de begrotingsconsolidatie (2), is Verordening (EG) nr. 659/1999 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 734/2013 (3), ten einde het staatssteuntoezicht doeltreffender te maken. Die wijziging was met name bedoeld om de afhandeling van klachten door de Commissie doeltreffender te maken en om de Commissie de bevoegdheid te geven marktdeelnemers rechtstreeks om inlichtingen te verzoeken en onderzoeken te voeren naar economische sectoren en steuninstrumenten.

(2)

In het licht van die wijzigingen dient te worden bepaald welke gebeurtenissen als aanvangspunt moeten dienen voor het berekenen van de termijnen in het kader van verzoeken om inlichtingen aan derden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 659/1999.

(3)

De Commissie mag informatie over onrechtmatige steun, ongeacht de bron ervan, ambtshalve onderzoeken om de inachtneming van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag te beoordelen. In dat verband zijn klachten een onmisbare bron van informatie voor het opsporen van inbreuken op de staatssteunregels. Daarom is het belangrijk duidelijke en doeltreffende procedures vast te stellen voor de behandeling van klachten bij de Commissie.

(4)

Overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 659/1999 kunnen alleen belanghebbenden een klacht indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun of mogelijk misbruik van steun. Met het oog daarop dient van natuurlijke personen en rechtspersonen die een klacht indienen, te worden verlangd dat zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1, onder h), van Verordening (EG) nr. 659/1999.

(5)

Om de afhandeling van klachten te stroomlijnen en tegelijkertijd de transparantie en rechtszekerheid te vergroten, dient te worden bepaald welke informatie klagers aan de Commissie moeten verschaffen. Om ervoor te zorgen dat de Commissie alle relevante informatie ontvangt met betrekking tot vermeend onrechtmatige of misbruikte steun, wordt door Verordening (EG) nr. 659/1999 ook voorgeschreven dat belanghebbenden een formulier invullen en alle daarin gevraagde verplichte informatie verschaffen. Daarom dient het daarvoor te gebruiken formulier te worden vastgesteld.

(6)

De voorwaarden waaraan belanghebbenden die een klacht indienen, moeten voldoen, mogen niet overdreven zwaar zijn, terwijl toch ervoor gezorgd dient te worden dat de Commissie alle informatie ontvangt die nodig is om een onderzoek naar de vermeend onrechtmatige of misbruikte steun te kunnen inleiden.

(7)

Om te garanderen dat bedrijfsgevoelige en anderszins vertrouwelijke informatie die de Commissie wordt verschaft, in overeenstemming met artikel 339 van het Verdrag wordt behandeld, dient een ieder die informatie verschaft, duidelijk aan te geven welke informatie hij als vertrouwelijk beschouwt en waarom deze informatie vertrouwelijk is. Van de betrokkene dient te worden verlangd dat deze de Commissie een afzonderlijke, niet-vertrouwelijke versie van die informatie verschaft die kan worden meegedeeld aan de betrokken lidstaten met het oog op het maken van opmerkingen.

(8)

Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (4) dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 794/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   De termijnen die zijn bepaald in Verordening (EG) nr. 659/1999 en in de onderhavige verordening, of die door de Commissie in het kader van de toepassing van artikel 108 van het Verdrag zijn vastgesteld, worden berekend overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 en de bijzondere bepalingen die in de leden 2 tot en met 5 ter van dit artikel zijn neergelegd. In geval van tegenstrijdigheid hebben de bepalingen van de onderhavige verordening voorrang.”;

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

„5 bis.   Ten aanzien van de termijn voor het verschaffen van de overeenkomstig artikel 6 bis, lid 6, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van derden verlangde inlichtingen is de ontvangst van het verzoek om inlichtingen de voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 relevante gebeurtenis.

5 ter.   Ten aanzien van de termijn voor het verschaffen van de overeenkomstig artikel 6 bis, lid 7, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van derden verlangde inlichtingen is de kennisgeving van het besluit de voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 relevante gebeurtenis.”.

2)

Na artikel 11 wordt de volgende hoofdstukken V bis en V ter ingevoegd:

„HOOFDSTUK V bis

DE AFHANDELING VAN KLACHTEN

Artikel 11 bis

Ontvankelijkheid van klachten

1.   Een ieder die, overeenkomstig artikel 10, lid 1, en artikel 20, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 een klacht indient, toont aan dat hij een belanghebbende is in de zin van artikel 1, onder h), van die verordening.

2.   Belanghebbenden vullen het in bijlage IV opgenomen formulier correct in en verschaffen alle daarin gevraagde verplichte informatie. Na een gemotiveerd verzoek van een belanghebbende partij kan de Commissie ontheffing verlenen van de verplichting om bepaalde op het formulier verlangde inlichtingen te verschaffen.

3.   De klachten worden in een van de officiële talen van de Unie ingediend.

HOOFDSTUK V ter

IDENTIFICATIE EN BESCHERMING VAN VERTROUWELIJKE INFORMATIE

Artikel 11 ter

Bescherming van bedrijfsgevoelige en anderszins vertrouwelijke informatie

Een ieder die, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 659/1999 informatie verschaft, geeft duidelijk aan welke informatie hij, onder opgave van redenen, als vertrouwelijk beschouwt, en verschaft de Commissie een afzonderlijke, niet-vertrouwelijke versie van zijn verklaring. Wanneer informatie binnen een bepaalde termijn moet worden verschaft, geldt dezelfde termijn voor het verschaffen van de niet-vertrouwelijke versie.”.

3)

De tekst in de bijlage bij deze Verordening wordt toegevoegd als bijlage IV.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 april 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(2)  Mededeling van de Commissie „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei”, COM(2010) 2020 final.

(3)  Verordening (EU) nr. 734/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 204 van 31.7.2013, blz. 15).

(4)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).


BIJLAGE

„BIJLAGE IV

Image

Image

Image

Image

Image

Image


12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 373/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2014.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

65,2

TN

123,3

TR

106,4

ZZ

98,3

0707 00 05

MK

51,2

TR

124,4

ZZ

87,8

0709 93 10

MA

44,0

TR

93,6

ZZ

68,8

0805 10 20

EG

47,9

IL

67,9

MA

49,8

TN

48,3

TR

53,1

ZZ

53,4

0805 50 10

MA

35,6

TR

92,4

ZZ

64,0

0808 10 80

AR

93,3

BR

104,5

CL

108,2

CN

115,5

MK

25,2

NZ

132,7

US

190,8

ZA

118,5

ZZ

111,1

0808 30 90

AR

92,3

CL

123,2

CN

79,2

ZA

92,6

ZZ

96,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/25


BESLUIT 2014/205/GBVB VAN DE RAAD

van 10 april 2014

houdende wijziging van Besluit 2011/235/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Iran

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 april 2011 heeft de Raad Besluit 2011/235/GBVB (1) vastgesteld.

(2)

Op basis van een evaluatie van Besluit 2011/235/GBVB moeten de beperkende maatregelen tot en met 13 april 2015 worden verlengd.

(3)

De vermeldingen betreffende bepaalde personen in de bijlage bij Besluit 2011/235/GBVB moeten worden geactualiseerd.

(4)

Besluit 2011/235/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 6, lid 2, van Besluit 2011/235/GBVB wordt vervangen door:

„2.   Dit besluit is van toepassing tot en met 13 april 2015. Het wordt voortdurend geëvalueerd. Het wordt zo nodig verlengd, of gewijzigd, indien de Raad van oordeel is dat de doelstellingen ervan niet zijn verwezenlijkt.”.

Artikel 2

De bijlage bij Besluit 2011/235/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 april 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

D. KOURKOULAS


(1)  Besluit 2011/235/GBVB van de Raad van 12 april 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten vanwege de situatie in Iran (PB L 100 van 14.4.2011, blz. 51).


BIJLAGE

De vermeldingen voor de personen opgenomen in de onderstaande lijst vervangen de voor hen opgenomen vermeldingen in de bijlage bij Besluit 2011/235/GBVB:

Personen

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum van plaatsing op lijst

1.

RAJABZADEH Azizollah

 

Hoofd van de Organisatie voor rampenmitigatie van Teheran (TDMO — Tehran Disaster Mitigation Organization). Voormalig hoofd van de politie van Teheran (tot januari 2010).

Als bevelhebber van de wetshandhavingsinstanties in het district Teheran is Azizollah Rajabzadeh de hoogstgeplaatste beschuldigde voor de misbruiken in het detentiecentrum in Kahrizak.

 

2.

DORRI-NADJAFABADI Ghorban-Ali

Geboorteplaats: Najafabad (Iran)

Geboortedatum: 1945

Lid van de Raad van geschiktheid en oordeel (Expediency Council) en tevens vertegenwoordiger van de hoogste leider in de („centrale”) provincie Markazi. Voormalig procureur-generaal van Iran tot september 2009 (voormalig minister van Inlichtingen tijdens het presidentschap van Khatami).

Als procureur-generaal van Iran gelastte en superviseerde hij de showprocessen naar aanleiding van de eerste protesten na de verkiezingen, waarbij de aangeklaagden hun rechten, waaronder het recht op een advocaat, werden ontzegd. Tevens verantwoordelijk voor de misbruiken van Kahrizak.

 

3.

MORTAZAVI Said

Geboorteplaats: Meybod, Yazd (Iran)

Geboortedatum: 1967

Voormalig hoofd van Irans antismokkel-taskforce, voormalig procureur-generaal van Teheran tot augustus 2009.

Als procureur-generaal van Teheran vaardigde hij bevelen uit voor de detentie van honderden activisten, journalisten en studenten. Geschorst in augustus 2010 na onderzoek door de Iraanse rechterlijke macht naar zijn rol in de dood van drie op zijn bevel gedetineerde mannen, na de verkiezingen.

 

4.

ZARGAR Ahmad

 

Hoofd van de „Organisatie ter bescherming van de openbare zeden” (Organization for the Preservation of Morality). Voormalig rechter, hof van beroep van Teheran, afdeling 36.

Bevestigde langdurige gevangenisstraffen en doodstraffen tegen manifestanten.

 

5.

ABBASZADEH- MESHKINI, Mahmoud

 

Gouverneur van de provincie Ilam. Voormalig politiek directeur van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Als hoofd van het Comité van artikel 10 van de Wet betreffende de activiteiten van politieke partijen en groeperingen was hij belast met het toestaan van betogingen en andere openbare evenementen, en met de registratie van politieke partijen.

In 2010 schorste hij de activiteiten van twee hervormingsgezinde politieke partijen die banden hebben met Moussavi, het Islamic Iran Participation Front en de Islamic Revolution Mujahedeen Organization.

Vanaf 2009 heeft hij stelselmatig en continu alle niet-gouvernementele bijeenkomsten verboden, wat neerkomt op het ontzeggen van het grondwettelijk recht op betogen, en wat heeft geleid tot talrijke aanhoudingen van vreedzame betogers, in strijd met het recht op vrijheid van vergadering.

Hij heeft in 2009 tevens de oppositie de toestemming geweigerd om een rouwplechtigheid te houden voor de mensen die werden gedood tijdens de protesten naar aanleiding van de presidentsverkiezingen.

10.10.2011

6.

FIRUZABADI Maj-Gen Dr Seyyed Hasan (alias: FIRUZABADI Maj-Gen Dr Seyed Hassan; FIROUZABADI Maj-Gen Dr Seyyed Hasan; FIROUZABADI Maj-Gen Dr Seyed Hassan)

Geboorteplaats: Mashad

Geboortedatum: 3.2.1951

Als chef-staf van de Iraanse strijdkrachten is hij de hoogste militaire bevelhebber verantwoordelijk voor de leiding van alle militaire afdelingen en strategieën, onder andere de Islamitische Revolutionaire Garde (Islamic Revolutionary Guards Corps (IRGC)) en de politiediensten. Strijdkrachten onder zijn formele bevelslijn zijn bruut opgetreden tegen vreedzame betogers en hebben massale aanhoudingen verricht.

Tevens lid van de Hoge Nationale Veiligheidsraad (Supreme National Security Council (SNSC)) en de Raad van geschiktheid en oordeel (Expediency Council).

10.10.2011

7.

JOKAR Mohammad Saleh

 

Sedert 2011 parlementslid voor de provincie Yazd. Voormalig bevelhebber van de Basij-studentenmilitie.

In de hoedanigheid van bevelhebber van de Basij-studentenmilitie, was hij actief betrokken bij de onderdrukking van protesten in scholen en universiteiten en de buitengerechtelijke aanhouding van activisten en journalisten.

10.10.2011

8.

SALARKIA Mahmoud

Directeur van de voetbalclub „Persepolis” van Teheran

Hoofd van de Commissie brandstof en vervoer van de stad Teheran. Adjunct van de procureur-generaal van Teheran, bevoegd voor gevangenisaangelegenheden, tijdens het hardhandige politieoptreden van 2009.

In de hoedanigheid van procureur-generaal van Teheran, bevoegd voor gevangenisaangelegenheden, was hij rechtstreeks verantwoordelijk voor vele van de aanhoudingsbevelen tegen onschuldige, vreedzame betogers en activisten. Uit vele rapporten van mensenrechtenverdedigers blijkt dat nagenoeg alle mensen die werden aangehouden, op zijn bevel van de buitenwereld worden afgesloten, zonder contact met hun advocaat of familie, zonder aanklacht, voor wisselende perioden, vaak in omstandigheden die neerkomen op gedwongen verdwijning. De families worden vaak niet op de hoogte gebracht van hun aanhouding.

10.10.2011

9.

SOURI Hojatollah

 

Parlementslid voor de provincie Lorestan. Lid van de Parlementaire Commissie voor buitenlands- en veiligheidsbeleid. Voormalig hoofd van de gevangenis van Evin.

Als hoofd van de gevangenis van Evin in 2009 was hij, gedurende zijn ambtstermijn, verantwoordelijk voor ernstige schendingen van de mensenrechten in die gevangenis, zoals afranselingen, geestelijke mishandeling en seksueel misbruik. Volgens parallel lopende informatie uit verschillende bronnen is foltering gebruikelijk in de gevangenis van Evin. In afdeling 209 worden vele activisten vastgehouden voor hun vreedzame oppositie tegen de aan de macht zijnde regering.

10.10.2011

10.

TALA Hossein (alias: TALA Hosseyn)

 

Vicegouverneur-generaal („Farmandar”) van de provincie Teheran tot september 2010, in het bijzonder verantwoordelijk voor het optreden van de politiediensten en derhalve voor de repressie bij betogingen.

In december 2010 ontving hij een prijs voor zijn rol bij de repressie na de verkiezingen.

10.10.2011

11.

TAMADDON Morteza (alias: TAMADON Morteza)

Geboorteplaats: Shahr Kord-Isfahan

Geboortedatum: 1959

Voormalig gouverneur-generaal van de provincie Teheran, en hoofd van de openbare veiligheidsraad van de provincie Teheran, lid van de IRGC.

In zijn hoedanigheid van gouverneur en hoofd van de openbare veiligheidsraad van de provincie Teheran droeg hij de algemene verantwoordelijkheid voor alle repressieactiviteiten, inclusief het hardhandige optreden tegen het politieke protest sinds juni 2009. Het is bekend dat hij persoonlijk betrokken was bij de aanvallen tegen oppositieleiders Karroubi en Moussavi.

10.10.2011

12.

BAKHTIARI Seyyed Morteza

Geboorteplaats: Mashad (Iran)

Geboortedatum: 1952

Voormalig minister van Justitie (2009-2013), voormalig gouverneur-generaal van Isfahan en directeur van de organisatie van staatsgevangenissen (tot juni 2004).

Als minister van Justitie speelde hij een cruciale rol bij het bedreigen en terroriseren van de Iraanse diaspora, door aan te kondigen dat een bijzondere rechtbank zou worden ingesteld speciaal voor het berechten van de in het buitenland levende Iraniërs. In samenwerking met de openbare aanklager van Teheran heeft hij ervoor gezorgd dat twee kamers van de rechtbanken van eerste aanleg en de hoven van beroep en verscheidene kamers van de strafrechtbanken zullen worden aangewezen om de zaken van uitgeweken Iraniërs te behandelen.

10.10.2011

13.

HOSSEINI Dr Mohammad (alias: HOSSEYNI, Dr Seyyed Mohammad; Seyed, Sayyed en Sayyid)

Geboorteplaats: Rafsanjan, Kerman

Geboortedatum: 1961

Voormalig minister van Cultuur en Islamitische Leiding (2009-2013).

Als voormalig lid van de IRGC was hij medeplichtig aan de repressie van journalisten.

10.10.2011

14.

MOSLEHI Heydar (alias: MOSLEHI Heidar; MOSLEHI Haidar)

Geboorteplaats: Isfahan (Iran)

Geboortedatum: 1956

Voormalig minister van Inlichtingen (2009-2013).

Onder zijn leiding heeft het ministerie van Inlichtingen de wijdverbreide praktijken van willekeurige detentie en vervolging van betogers en dissidenten voortgezet. Het ministerie van Inlichtingen beheert nog altijd afdeling 209 van de gevangenis van Evin, waar vele activisten zijn opgesloten wegens hun vreedzame activiteiten tegen de huidige regering. Ondervragers van het ministerie van Inlichtingen hebben gevangenen in afdeling 209 onderworpen aan afranselingen en aan geestelijk en seksueel misbruik. Als voormalig minister van Inlichtingen is Moslehi verantwoordelijk voor de mishandelingen onder zijn bewind.

10.10.2011

15.

TAGHIPOUR Reza

Geboorteplaats: Maragheh (Iran)

Geboortedatum: 1957

Lid van de Stadsraad van Teheran. Voormalig minister van Informatie en Communicatie (2009-2012).

Als minister van Informatie behoorde hij tot de topfunctionarissen die verantwoordelijk zijn voor de censuur en de controle van het internetverkeer en diverse andere vormen van communicatie (met name mobiele telefonie). Bij verhoren van politieke gevangenen maken de ondervragers gebruik van de privégegevens, persoonlijke e-mailberichten en communicatie van de gevangenen. Sedert de laatste presidentsverkiezingen is het al herhaaldelijk voorgevallen dat tijdens straatprotesten het mobieletelefoon- en sms-verkeer werd afgesneden, satelliettelevisiekanalen werden gestoord en de toegang tot het internet lokaal werd afgesloten of op zijn minst vertraagd.

23.3.2012

16.

EMADI, Hamid Reza (alias: Hamidreza Emadi)

Geboorteplaats: Hamedan

Geboortedatum: circa 1973

Verblijfplaats: Teheran

Arbeidsplaats: hoofdzetel Press TV, Teheran

Hoofd van de redactie van Press TV. Voormalig hoofdproducent van Press TV.

Verantwoordelijk voor het opnemen en uitzenden van gedwongen bekentenissen van gevangenen, onder wie journalisten, politieke activisten, leden van de Koerdische en de Arabische minderheden, in strijd met het internationaal erkende recht op een eerlijk proces. De onafhankelijke omroepregulator OFCOM heeft Press TV in het VK veroordeeld tot een geldboete van 100 000 GBP wegens het uitzenden van de bekentenis onder dwang van de Iraans-Canadese journalist en filmmaker Maziar Bahari in 2011, die in de gevangenis is gefilmd. Ngo's hebben nog andere gevallen van uitzendingen van gedwongen bekentenissen door Press TV gemeld. Emadi wordt derhalve in verband gebracht met schendingen van het recht op een eerlijk proces en een behoorlijke rechtsgang.

12.3.2013


12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/30


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 6 november 2013

betreffende de maatregelen van Duitsland ten gunste van HoKaWe Eberswalde GmbH SA.34721 (2012/C) (ex 2012/NN)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 7058)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/206/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken en rekening houdende met deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 30 april 2012 heeft de Commissie een klacht ontvangen van een houtverwerkingsbedrijf met vestiging in de deelstaat Brandenburg, volgens welke een kaderovereenkomst tussen de deelstaat Brandenburg en HoKaWe Eberswalde GmbH (hierna „HoKaWe” genoemd) met een looptijd van 15 jaar staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt.

(2)

Op 11 mei 2012 heeft de Commissie Duitsland een niet-vertrouwelijke versie van de klacht doen toekomen en om nadere inlichtingen verzocht. Bij brief van 6 juni 2012 heeft Duitsland zijn opmerkingen over de klacht kenbaar gemaakt en de verlangde gegevens verstrekt.

(3)

Op 27 augustus 2012 heeft de Commissie een niet-vertrouwelijke versie van dit antwoord doorgestuurd naar de klager met het verzoek mee te delen of de klager de zaak wenste voort te zetten. Op 4 september 2012 heeft de klager meegedeeld dat hij de klacht niet zou intrekken.

(4)

De Commissie heeft Duitsland bij brief van 19 december 2013 in kennis gesteld van haar besluit om de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU, in te leiden ten aanzien van de steun.

(5)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (2). De Commissie heeft alle belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de maatregel kenbaar te maken.

(6)

Duitsland heeft bij brief van 28 februari 2013 zijn standpunt over het inleidingsbesluit kenbaar gemaakt. Daarnaast heeft de Commissie op 30 april 2013 opmerkingen van twee belanghebbenden ontvangen en op 3 mei 2013 ook opmerkingen van de klager.

(7)

Op 17 mei 2013 zijn de niet-vertrouwelijke versies van deze opmerkingen aan Duitsland toegezonden. Duitsland heeft op 11 juni 2013 gereageerd en bij brief van 13 juni 2013 aanvullende opmerkingen gemaakt.

(8)

Bij brieven van 2 augustus 2013, 17 september 2013 en 23 september 2013 heeft de Commissie Duitsland verdere verzoeken om inlichtingen toegezonden, waarop Duitsland bij brief van 15 augustus 2013, 20 september 2013 en 1 oktober 2013 heeft gereageerd.

2.   BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

2.1.   Begunstigde onderneming

(9)

HoKaWe is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (GmbH) die een houtgestookte biomassacentrale exploiteert in Eberswalde in de deelstaat Brandenburg. De centrale is in 2005 gebouwd en in 2006 operationeel geworden. In juni 2011 heeft de arrondissementsrechtbank van Frankfurt (Oder) een insolventieprocedure ten aanzien van HoKaWe ingeleid. De onderneming heeft haar economische activiteit tot dusver echter niet beëindigd.

(10)

Landkreis Barnim wilde de activa van HoKaWe overnemen om de bedrijfsactiviteiten voort te zetten; in mei 2012 werd de verkoopovereenkomst betreffende de activa van HoKaWe op de vergadering van schuldeisers goedgekeurd en werd de verkoop notarieel vastgelegd. Daar de deelstaat Brandenburg echter niet instemde met de overdracht van de kaderovereenkomst over houtleveringen uit de bossen van Brandenburg (de overeenkomst waarop het onderhavige besluit betrekking heeft) aan de nieuwe eigenaren, heeft Landkreis Barnim zich uit de koopovereenkomst teruggetrokken.

2.2.   Beschrijving van de maatregel

(11)

In juni 2005 hebben de deelstaat Brandenburg en HoKaWe een kaderovereenkomst over de levering van hout uit de bossen van Brandenburg gesloten. In de overeenkomst is voor een periode van 15 jaar (1 juni 2006 tot 1 juni 2021) vastgelegd hoeveel hout aan HoKaWe wordt geleverd en onder welke voorwaarden (3). Het gaat om een hoeveelheid van 150 000 kubieke meter per jaar uit de nabijheid van de centrale in Eberswalde (binnen een straal van maximaal 70 km).

(12)

In de overeenkomst is voor het jaar 2004 een referentieprijs van 15,50 EUR/stère vastgesteld. Voorts voorzag de overeenkomst in jaarlijkse prijsaanpassingen die op basis van de ontwikkeling van het prijsindexcijfer (IS) voor industrieel hout (4), dat door het federale bureau voor de statistiek wordt opgesteld, door de partijen moesten worden afgesproken. Wijzigingen in de houtprijs ten opzichte van de referentieprijs moesten voor 50 % door de koper en voor 50 % door de verkoper worden gedragen (hierna „de prijsaanpassingsclausule” genoemd).

(13)

Voor de berekening van de desbetreffende prijsaanpassing bevatte de overeenkomst echter ook de volgende formule (hierna „de prijsaanpassingsformule” of „de formule” genoemd):

Formula

(14)

Bijgevolg dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de prijsaanpassingsclausule volgens de tekst van de overeenkomst en de prijsaanpassingsformule.

(15)

Volgens Duitsland geeft de prijsaanpassingsclausule de bedoelingen van de partijen weer. Dit wordt gestaafd door een interne nota van het Brandenburgse ministerie van Landbouw, Milieubescherming en Ruimtelijke Ordening van 1 oktober 2003 over een bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van de deelstaat Brandenburg en vertegenwoordigers van HoKaWe, waaruit duidelijk blijkt dat de door de partijen tijdens het overleg beoogde prijsaanpassing op de prijsaanpassingsclausule berust. Het wordt eveneens bevestigd in een nota van het Brandenburgse ministerie van Economische en Europese Zaken van 5 januari 2011, waarin wordt aanbevolen de kaderovereenkomst in die zin aan te passen of uit te leggen dat de tekst ervan wordt nageleefd zodat de werkelijke bedoelingen van de partijen worden weergegeven.

(16)

De formule was evenwel onjuist, zoals door Duitsland en in twee in 2010 voor de deelstaat Brandenburg opgestelde expertiserapporten (5) wordt bevestigd, en leidde niet tot een resultaat dat in overeenstemming zou zijn geweest met de in de prijsaanpassingsclausule geformuleerde intenties van de partijen.

(17)

Na de inwerkingtreding van de overeenkomst werd de prijs aangepast op basis van de formule. In tegenstelling tot de in de tekst van de overeenkomst verwoorde bedoelingen kwamen de volgens de formule berekende prijsaanpassingen niet overeen met de daadwerkelijke ontwikkeling van de prijsindex voor industrieel hout, maar lagen zij duidelijk onder de gemiddelde prijs voor hout uit de bossen van Brandenburg. Bovendien leidde de formule niet tot de door de partijen nagestreefde gelijke verdeling van het prijsschommelingsrisico tussen de deelstaat en HoKaWe.

(18)

Zoals uitgelegd in overweging 16 komt dit doordat de formule onjuist was en de in de prijsaanpassingsclausule neergelegde bedoelingen van de partijen mathematisch niet correct weergaf (6).

(19)

Voorts blijkt uit de brief van Duitsland van 28 februari 2013 dat de partijen met betrekking tot de parameters voor de berekening van de prijsaanpassing volgens de formule tijdens de looptijd van de overeenkomst meermaals van hun discretionaire bevoegdheid gebruik hebben gemaakt (7). Duitsland heeft de Commissie meegedeeld dat de redenen hiervoor niet meer uit de dossiers zijn af te leiden.

(20)

De twee in 2010 voor de deelstaat Brandenburg opgestelde expertiserapporten (zie overweging 16) wezen erop dat de overeenkomst mogelijk staatssteun inhield en raadden aan de overeenkomst aan te passen door de formule te wijzigen. Na onderhandelingen tussen HoKaWe en de deelstaat Brandenburg hebben de partijen op 26 augustus 2011 dan ook een gewijzigde versie van de overeenkomst ondertekend, die op 1 juli 2011 in werking is getreden. Met de gewijzigde versie zijn de in de overwegingen 12 tot en met 19 beschreven moeilijkheden uit de weg geruimd, doordat werd bepaald dat de prijzen vanaf 1 juli 2011 moeten worden aangepast aan de hand van de in de prijsaanpassingsclausule beschreven methode en dus in overeenstemming met de oorspronkelijke bedoelingen van de partijen. Sinds die datum maakt de formule dus niet langer deel uit van de overeenkomst en kan zij niet meer worden toegepast.

(21)

Voorts besloot de deelstaat Brandenburg de overeenkomst niet voort te zetten met toekomstige investeerders die de activa van HoKaWe zouden overnemen.

2.3.   Redenen voor het inleiden van de procedure

(22)

Op 19 december 2012 heeft de Commissie besloten een formele onderzoeksprocedure in te leiden krachtens artikel 108, lid 2, VWEU (hierna „het inleidingsbesluit” genoemd).

(23)

Daarin nam de Commissie het voorlopige standpunt in dat de uitvoering van de tussen de deelstaat Brandenburg en HoKaWe gesloten kaderovereenkomst een steunelement bevat.

(24)

De Commissie vroeg zich af of een particuliere verkoper op de markt vooraf zou hebben ingestemd met een op basis van de beschreven prijsaanpassingsformule berekende vergoeding.

(25)

Bovendien betwijfelde de Commissie ten zeerste of Duitsland tijdens de uitvoering van de overeenkomst marktconform gehandeld heeft, zelfs indien de partijen er zich niet van bewust waren dat de formule onjuist was. De reden hiervoor was de prijsontwikkeling van in het kader van de overeenkomst verkocht hout: de volgens de formule berekende prijs lag namelijk aanzienlijk lager dan de gemiddelde houtprijs in de deelstaat Brandenburg. Een voorzichtige particuliere verkoper zou in een dergelijke situatie onmiddellijk alle moeite hebben gedaan om de prijsaanpassingsmethode te wijzigen. Duitsland heeft de formule echter tot en met 2011 toegepast.

(26)

Op grond van deze overwegingen is de Commissie tot de voorlopige conclusie gekomen dat voor de periode vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst (1 juni 2006) tot de wijziging ervan (30 juni 2011), niet kan worden uitgesloten dat HoKaWe begunstigd werd en derhalve mogelijk staatssteun genoot. Aangezien geen duidelijke rechtsgrondslag is aangevoerd voor de verenigbaarheid van de steun, en Duitsland zich evenmin op een dergelijke rechtsgrondslag heeft beroepen, betwijfelde de Commissie bovendien of de maatregel als verenigbaar met de interne markt kon worden aangemerkt.

3.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(27)

Tijdens de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie opmerkingen van de klager en van twee andere belanghebbenden ontvangen.

(28)

De klager heeft interne nota's van het Brandenburgse ministerie van Landbouw, Milieubescherming en Ruimtelijke Ordening van december 2003 en maart 2004 ingediend. Volgens de klager blijkt uit deze nota's dat verscheidene aspecten van de overeenkomst reeds vóór de sluiting ervan twijfels opriepen. Zo werd in de nota van december 2003 verwacht dat de overeenkomst reeds in 2004 tot een prijs zou leiden die duidelijk onder het toenmalige prijsniveau voor industrieel hout lag. Verder werd er in de interne nota van maart 2004 op gewezen dat de prijsaanpassingsmethode buitensporige prijsconcessies door de deelstaat Brandenburg tot gevolg zou hebben. Daarom werd uitdrukkelijk aanbevolen de overeenkomst te herzien of op bepaalde punten opnieuw te bespreken.

(29)

De klager voerde aan dat geen enkele particuliere verkoper in zo'n situatie een dergelijke overeenkomst zou hebben gesloten en dat een particuliere verkoper onmiddellijk maatregelen zou hebben genomen wanneer duidelijk werd dat de prijzen lager waren dan de marktprijzen, en geen vijf jaar zou hebben gewacht. Voorts voerde de klager met betrekking tot de prijsaanpassing aan dat de overeengekomen prijzen geen afspiegeling waren van de daadwerkelijke ontwikkeling op de houtmarkt, en HoKaWe een ongerechtvaardigd voordeel verschaften. Het bedrag van de in de periode 2006-2011 verleende steun wordt door de klager op 7,3 miljoen EUR geschat (bij deze schatting is uitgegaan van de tussen de klager en andere leveranciers overeengekomen gemiddelde houtprijs).

(30)

Voorts heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van twee houtverwerkingsbedrijven in de deelstaat Brandenburg. Volgens deze bedrijven kwam een aanzienlijk deel van het hout uit de bossen van Brandenburg als gevolg van de langetermijnovereenkomst niet eerst op de regionale houtmarkt terecht, wat volgens hen tot ongerechtvaardigde mededingingsverstoringen heeft geleid en het voortbestaan van kleine houtverwerkingsbedrijven in de deelstaat Brandenburg in gevaar bracht.

4.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

(31)

Duitsland bleef bij zijn standpunt dat de kaderovereenkomst marktconform was en bijgevolg geen steun inhield.

(32)

Volgens Duitsland was er op het ogenblik van de ondertekening van de overeenkomst geen markt voor energiehout; daarom zouden de partijen zijn overeengekomen dat de door HoKaWe te betalen prijs op de prijs voor industrieel hout, en de prijsaanpassingen op de ontwikkeling van de prijsindex voor industrieel hout moesten worden afgestemd. Duitsland betoogde voorts dat de tekst van de overeenkomst de beoogde prijsaanpassingsmethode weergaf, maar gaf tevens toe dat de met de formule berekende resultaten niet in overeenstemming waren met de geplande verdeling van het prijsschommelingsrisico tussen de partijen.

(33)

Volgens Duitsland dienden de in de tekst van de overeenkomst vastgelegde referentieprijs en prijsaanpassingsclausule, d w z. prijsaanpassingen op basis van de prijsindex voor industrieel hout in Duitsland en een gelijke verdeling van het prijsschommelingsrisico tussen de partijen, daarom op het ogenblik van de ondertekening van de overeenkomst als marktconform te worden beschouwd.

(34)

Volgens Duitsland heeft het bosbeheer van Brandenburg pas in de loop van zijn reorganisatie in januari 2009 geconstateerd dat HoKaWe door de toepassing van de formule lagere prijzen betaalde dan andere ondernemingen. Daarop zouden de bevoegde autoriteiten van Brandenburg in 2010 het bureau RAUE LLP een expertiserapport over de overeenkomst hebben laten opstellen en zouden zij ook een interne juridische analyse van de overeenkomst hebben verricht. Beide expertiseverslagen wezen uit dat de overeenkomst mogelijk staatssteun inhield. Voorts zou het ministerie van Economische en Europese Zaken in een nota van 5 januari 2011 hebben geconcludeerd dat de prijsaanpassingsclausule marktconform was maar dat een prijsaanpassing volgens de formule staatssteun vormde; de overeenkomst zou derhalve in die zin moeten worden herzien dat de daadwerkelijke bedoeling van de partijen zou worden weergegeven via een wijziging van de formule. De deelstaat Brandenburg zou in augustus 2011 gevolg hebben gegeven aan deze aanbeveling.

(35)

Duitsland betoogt dat de deelstaat Brandenburg met de aanpassing van de overeenkomst in 2011 marktconform heeft gehandeld, en dat niet eerder kon worden ingegrepen omdat bestaande contracten moesten worden nageleefd en de overeenkomst slechts in onderling overleg tussen de partijen kon worden gewijzigd.

(36)

Duitsland stelt voorts dat de overeenkomst noch staatssteun vormt, noch de mededinging vervalst of de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

5.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

5.1.   Aanwezigheid van staatssteun

(37)

Volgens artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(38)

Om na te gaan of een handelstransactie tussen een overheidsinstantie en een economische entiteit staatssteun vormt, moet volgens de vaste praktijk van de Commissie, welke door het Hof is bevestigd, het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie worden toegepast. Volgens dit beginsel moet de staat, wanneer hij als ondernemer actief is op de markt, zich als een particuliere marktdeelnemer gedragen, anders kan er sprake zijn van staatssteun. Bepalend voor de aanwezigheid van staatssteun is derhalve of een particuliere marktdeelnemer in een vergelijkbare situatie op dezelfde wijze zou hebben gehandeld, d.w.z. of hij de activa, goederen of diensten tegen dezelfde prijs zou hebben verkocht (beginsel van de verkoper in een markteconomie). Volgens dit beginsel kunnen niet-economische overwegingen niet worden aanvaard als rechtvaardiging om in te stemmen met een lagere prijs. Dit beginsel is door de Commissie herhaaldelijk toegepast en steeds door het Hof bevestigd (8).

(39)

Bijgevolg dient de Commissie in de onderhavige zaak na te gaan of een particuliere verkoper bereid zou zijn geweest een overeenkomst met een vergelijkbare looptijd, een vergelijkbare referentieprijs en een vergelijkbaar prijsaanpassingsmechanisme te sluiten.

(40)

Zoals vermeld in de overwegingen 11 en 12 was in de kaderovereenkomst met 15-jarige looptijd bepaald dat de prijzen jaarlijks moesten worden aangepast overeenkomstig de ontwikkeling van de prijsindex voor industrieel hout en dat de desbetreffende wijzigingen van de referentieprijs van 15,50 EUR/stère voor de helft door de staat en voor de helft door HoKaWe moesten worden gedragen. Bovendien bevatte de overeenkomst een formule voor de berekening van deze prijsaanpassing.

Lange looptijd van de overeenkomst

(41)

De klager voert aan dat de 15-jarige looptijd van de overeenkomst niet marktconform was.

(42)

De Commissie beschikt echter niet over aanwijzingen op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat deze looptijd niet marktconform was. Een 15-jarige looptijd lijkt weliswaar relatief lang, maar anderzijds kan een verkoper zich zeer wel binden aan een afnemer wanneer hij er op die manier, zoals in het geval van de betrokken overeenkomst, zeker van kan zijn dat hij constante hoeveelheden hout kan afzetten, hout dat bovendien, althans ten dele, niet voldoet aan de kwalitatieve eisen voor industrieel hout.

(43)

Daarom, en gezien de geplande verdeling van het prijsschommelingsrisico, kan niet worden uitgesloten dat een particuliere verkoper een overeenkomst met een vergelijkbare looptijd zou hebben gesloten.

Overeengekomen referentieprijs

(44)

Ook met betrekking tot de referentieprijs van 15,50 EUR/stère beschikt de Commissie niet over aanwijzingen dat deze prijs niet marktconform was.

(45)

Zoals Duitsland heeft aangegeven, was er op het ogenblik van de ondertekening van de overeenkomst geen vaste marktprijs voor energiehout. Daarom zijn de partijen bij de overeenkomst uitgegaan van de prijs voor industrieel hout als basis voor de kaderovereenkomst. Volgens een door de klager voorgelegd overzicht van de marktprijzen voor industrieel hout kunnen voor het jaar 2004 prijzen tussen 15,50 en 17,50 EUR/stère en voor het jaar 2005 prijzen tussen 15,00 en 17,00 EUR/stère als marktconform worden beschouwd. Mede gelet op het feit dat het een langetermijnovereenkomst betrof, bleef de overeengekomen referentieprijs met 15,50 EUR/stère binnen de grenzen van de marktconforme prijzen voor industrieel hout.

(46)

Uit een nota van het Brandenburgse ministerie van Landbouw, Milieubescherming en Ruimtelijke Ordening van 1 oktober 2003 blijkt voorts dat de vertegenwoordigers van de deelstaat Brandenburg tijdens de onderhandelingen een referentieprijs van 15,50 EUR/stère voorstelden, terwijl HoKaWe een prijs van 15,00 EUR/stère voor ogen had. De partijen zijn het uiteindelijk eens geworden over de hogere prijs, d w z. 15,50 EUR/stère.

(47)

De referentieprijs van 15,50 EUR/stère kan derhalve als marktconform worden beschouwd. Aangezien er geen marktprijs was die als referentie kon worden gebruikt, en de kwalitatieve eisen voor energiehout niet strenger zijn dan die voor industrieel hout, kan worden gerechtvaardigd dat de deelstaat Brandenburg een overeenkomst sloot waarin werd bepaald dat de prijs gebaseerd zou zijn op de prijs voor industrieel hout (basisprijs). De overeengekomen prijs was het resultaat van onderhandelingen tussen de partijen en lag binnen de marges van de marktprijs voor industrieel hout in de deelstaat Brandenburg. De partijen waren op de hoogte van de kwaliteit van het in de Brandenburgse bossen beschikbare hout (9). Een particuliere verkoper zou een dergelijke prijs dan ook als acceptabel voor de te leveren houtkwaliteit hebben beschouwd.

Prijsaanpassing

(48)

Wat de prijsaanpassing betreft moet, zoals aangegeven in overweging 14, een onderscheid worden gemaakt tussen de prijsaanpassingsclausule en de daadwerkelijk uitgevoerde prijsaanpassingen op basis van de formule.

(49)

De Commissie heeft geen aanwijzingen dat de prijsaanpassingsclausule niet marktconform was. Zoals in overweging 45 met betrekking tot de referentieprijs is uiteengezet, was er geen index voor de prijsontwikkeling van energiehout. Het was dan ook niet alleen verantwoord de prijs voor industrieel hout als grondslag voor de referentieprijs te gebruiken, maar ook prijsaanpassingen overeen te komen die gelijke tred hielden met de prijsindex voor industrieel hout.

(50)

Voorts voorzag de tekst van de overeenkomst in een gelijke verdeling van het prijsschommelingsrisico tussen de partijen. Aangezien de prijsontwikkeling op het ogenblik van de ondertekening niet duidelijk te voorzien was, had dit mechanisme tot gevolg dat beide partijen zowel het risico als de (potentiële) winsten zouden delen, wat ook in het voordeel van de deelstaat Brandenburg had kunnen werken. Gelet op deze onzekerheid had ook een particuliere verkoper met een dergelijke clausule kunnen instemmen. De clausule dient bijgevolg als marktconform te worden beschouwd.

(51)

Hieruit volgt dat de prijsaanpassingsclausule, die voorzag in een parallelle prijsontwikkeling met de prijsindex voor industrieel hout en een gelijke verdeling van het prijsschommelingsrisico tussen de partijen, marktconform was en dat een voorzichtige particuliere verkoper een dergelijke overeenkomst zou hebben gesloten.

(52)

Zoals reeds aangegeven zijn de daadwerkelijke prijsaanpassingen echter aan de hand van de formule gebeurd. Uit onderstaand schematisch overzicht kan worden opgemaakt dat de uit de toepassing van de formule voortvloeiende prijzen duidelijk lager waren dan de aan de hand van de prijsaanpassingsclausule berekende prijzen:

(in EUR per stère)

 

Daadwerkelijk betaalde prijs, berekend op grond van de formule

Op grond van de prijsaanpassingsclausule berekende prijs (10)

Gemiddelde prijs van alle soorten hout in de deelstaat Brandenburg

2006

13,00

15,42

17,72

2007

13,21

15,95

21,02

2008

16,55

20,96

22,76

2009

16,42

20,76

19,20

2010

16,14

20,03

24,50

2011

15,79

19,33

n.v.t.

(53)

Uit de tabel blijkt voorts dat de aan de hand van de formule berekende prijzen niet alleen aanmerkelijk lager waren dan de via de prijsaanpassingsclausule berekende prijzen, maar ook beduidend lager waren dan de gemiddelde prijzen in de deelstaat Brandenburg.

(54)

Dat de toepassing van de formule deze gevolgen zou hebben was bovendien reeds vóór de ondertekening van de overeenkomst te voorzien. Dit is een bijzonder belangrijk punt, want om te bepalen of een particuliere verkoper op de markt op dezelfde of op vergelijkbare wijze zou hebben gehandeld als de deelstaat Brandenburg, is een evaluatie vooraf van de overeenkomst noodzakelijk (11).

(55)

Zoals opgemerkt in de overwegingen 16 en 18 was de formule onjuist en gaf zij de in de prijsaanpassingsclausule neergelegde bedoelingen van de partijen niet weer. Zoals ook werd bevestigd in het expertiserapport van het bureau RAUE LLP zouden deze bedoelingen aan de hand van de onderstaande formule mathematisch kunnen worden weergegeven:

Formula

(56)

In plaats van de indexn brachten de partijen echter een vast bedrag in mindering. Het in mindering brengen van een vast bedrag kan in bepaalde omstandigheden weliswaar gerechtvaardigd zijn, maar moet uiteindelijk leiden tot de overeengekomen referentieprijs voor het jaar waarin de overeenkomst wordt gesloten. In het onderhavige geval hebben de partijen het in mindering te brengen bedrag echter zo vastgesteld dat reeds in het jaar van de ondertekening een prijs ontstond die beduidend lager was dan de overeengekomen en marktconforme referentieprijs van 15,50 EUR/stère.

(57)

Op het ogenblik van de ondertekening van de overeenkomst was dus objectief te voorzien dat de formule niet correct was en niet de in de prijsaanpassingsclausule overeengekomen prijzen zou opleveren.

(58)

In een dergelijke situatie zou een particuliere verkoper een andere formule hebben toegepast of op zijn minst getracht hebben de formule te wijzigen, vooral omdat de partijen in de tekst van de overeenkomst hadden bepaald dat de prijsaanpassingen in overeenstemming met de index voor industrieel hout moesten gebeuren en dat het prijsschommelingsrisico voor de helft door de staat en voor de helft door HoKaWe moest worden gedragen (zoals aangegeven in de prijsaanpassingsclausule).

(59)

Er zij op gewezen dat de prijsontwikkelingen in het kader van de overeenkomst niet geheel automatisch voortvloeiden uit een vooraf in een formule vastgelegde wiskundige berekening. Zoals vermeld in overweging 19 blijkt uit de door Duitsland tijdens de formele onderzoeksprocedure ingediende gegevens dat de formule gedurende de looptijd van de overeenkomst meermaals is aangepast (12).

(60)

Zoals duidelijk blijkt uit het overzicht van overweging 52 hebben deze voorzienbare negatieve gevolgen van de formule zich ook daadwerkelijk voorgedaan; de door HoKaWe betaalde prijs was immers aanmerkelijk lager dan de prijs die uit de prijsaanpassingsclausule zou zijn voortgevloeid. Bovendien lag de prijs beduidend lager dan de gemiddelde prijs voor hout uit de bossen van Brandenburg, d.w.z. de prijs waartegen de deelstaat Brandenburg hout aan andere bedrijven verkocht (13).

(61)

Hieruit volgt dat de staat wist dat de toepassing van de formule niet leidde tot de beoogde prijsontwikkeling op basis van de index voor industrieel hout met de juiste verdeling van het prijsschommelingsrisico tussen de partijen, en dit ook accepteerde.

Conclusie

(62)

Redelijkerwijs kan dus worden geconcludeerd dat de prijsaanpassingsclausule voor de deelstaat Brandenburg weliswaar heeft geleid tot prijzen die onder de gemiddelde prijs lagen, maar dat deze prijzen toch marktconform waren. Zij berustten op gerechtvaardigde overwegingen en onderhandelingen tussen de betrokken partijen, zodat niet kan worden uitgesloten dat ook een particuliere marktdeelnemer onder dezelfde of vergelijkbare voorwaarden een overeenkomst zou hebben gesloten.

(63)

De door de partijen daadwerkelijk aan de hand van de formule verrichte prijsaanpassingen daarentegen voldeden niet aan dergelijke marktconforme voorwaarden en hebben geleid tot prijzen die beduidend lager waren dan de prijzen die uit de prijsaanpassingsclausule zouden zijn voortgevloeid (en sterker nog, die duidelijk lager waren dan de gemiddelde prijs voor hout in de deelstaat Brandenburg).

(64)

Terwijl de prijsontwikkeling op basis van de prijsaanpassingsclausule vanuit commercieel oogpunt een redelijke benadering vormt en een billijke verdeling van het prijsschommelingsrisico tussen de partijen behelst, lagen de uit de toepassing van de formule voortvloeiende prijzen duidelijker lager en gaven zij bovendien geen blijk van een dergelijke risicoverdeling. Anders dan in zaak SA.19045 (vermeende steun van Bayern (Bayerische Staatsforstverwaltung) in de vorm van langetermijnovereenkomsten voor de levering van hout met de onderneming Klausner) (14), waar de Commissie prijzen onder het marktgemiddelde niet als steun beschouwde omdat op de markt overcapaciteit bestond en de vrijstaat Beieren had gezocht naar een regelmatige grootafnemer voor een lange periode, is in de onderhavige zaak het aanrekenen van lagere prijzen dan die welke uit de prijsaanpassingsclausule zouden zijn voortgevloeid op grond van de feiten niet gerechtvaardigd. De door de partijen overeengekomen prijsaanpassingsclausule houdt rekening met het langetermijnkarakter van de overeenkomst en met de kwaliteit van het te verkopen hout, en heeft reeds tot lagere prijzen geleid dan de gemiddelde prijs in de deelstaat Brandenburg. Niets wijst erop dat een particuliere marktdeelnemer akkoord zou zijn gegaan met nog lagere prijzen.

(65)

Dit wordt ook bevestigd door argumenten van Duitsland waaruit blijkt dat de prijsaanpassingsclausule de ware bedoelingen van de partijen weergaf. Toen de twee in overweging 16 vermelde expertiserapporten van 2010 uitwezen dat de toepassing van de formule mogelijk staatssteun inhield, heeft de deelstaat Brandenburg in 2011 overeenstemming bereikt over een wijziging van de overeenkomst waarbij de onjuiste formule werd afgeschaft. De deelstaat Brandenburg heeft dus gezorgd voor de verwijdering van de formule uit de overeenkomst ten einde de ware bedoelingen van de partijen voor het voetlicht te brengen en de staatssteunbezwaren uit de weg te ruimen.

(66)

Hieruit volgt dat de uitvoering van de overeenkomst, en met name de prijsaanpassingen aan de hand van de formule, niet zou zijn geaccepteerd door een particuliere verkoper en niet marktconform is.

(67)

Duitsland voerde aan dat de deelstaatregering van Brandenburg pas bij de reorganisatie van het bosbeheer in 2009 heeft vernomen dat de daadwerkelijk door HoKaWe betaalde prijzen niet in overeenstemming waren met de door de prijsaanpassingsclausule beoogde prijsontwikkeling, doch beduidend lager waren dan de prijzen waarvoor aan andere bedrijven hout werd geleverd; de deelstaat Brandenburg zou vervolgens marktconform hebben gehandeld door opdracht te geven tot beide in overweging 16 genoemde expertiserapporten en daarna opnieuw over de overeenkomst te onderhandelen, wat heeft geleid tot een wijziging van de overeenkomst in 2011.

(68)

Deze argumenten houden bij nader onderzoek geen stand. Ten eerste waren, zoals uiteengezet in de overwegingen 54 tot en met 57, de gevolgen van de formule reeds te voorzien op het ogenblik van de ondertekening van de overeenkomst. Ten tweede zou een particuliere verkoper op de markt, die de overeengekomen oplossing in de vorm van een prijsaanpassingsclausule wil uitvoeren en de prijsaanpassingen dan ook nauwlettend in het oog houdt, onmiddellijk een herziening van de prijs hebben verlangd. Zoals vermeld in overweging 65 bevestigt het feit dat de deelstaat Brandenburg met succes opnieuw over de overeenkomst heeft onderhandeld dat de ware bedoelingen van de partijen (zoals neergelegd in de prijsaanpassingsclausule) niet tot uitdrukking kwamen in de formule. Bovendien blijkt hieruit dat HoKaWe zich niet tegen de afschaffing van de formule kon verzetten.

(69)

Dit betekent dat aan HoKaWe vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst (op 1 juni 2006) tot de wijziging ervan (op 30 juni 2011) een economisch voordeel is verschaft.

(70)

Ook alle andere criteria voor de aanwezigheid van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, zijn vervuld. Het voordeel was selectief, aangezien de overeenkomst uitdrukkelijk een bepaalde onderneming begunstigde. Het voordeel werd verschaft door de autoriteiten van een lidstaat, met name de deelstaat Brandenburg. De onder de voorwaarden van de overeenkomst aan HoKaWe verkochte gemiddelde hoeveelheid hout was aanzienlijk, en de levering van hout onder gunstige voorwaarden verbeterde de marktpositie van de ontvanger ten opzichte van zijn concurrenten en vervalste daardoor de mededinging. De ondernemingen op de houtmarkt concurreren met ondernemingen uit andere lidstaten. De leveringsovereenkomst gold weliswaar slechts voor hout uit bossen in een omtrek van 70 km rond Eberswalde, maar Eberswalde ligt heel dicht bij de Poolse grens (30 km). Derhalve werd ook het handelsverkeer tussen de lidstaten door de steun ongunstig beïnvloed. Daarom kan worden geconcludeerd dat de uitvoering van de overeenkomst, die tot gevolg had dat de betaalde prijzen waren gebaseerd op de formule, staatssteun vormde.

(71)

De genoemde wijziging van de overeenkomst, die op 1 juli 2011 in werking is getreden, dient als beëindiging van de steunmaatregel te worden beschouwd. Krachtens de wijziging moesten prijsaanpassingen vanaf 1 juli 2011 volgens de prijsaanpassingsclausule gebeuren, zodat de oorspronkelijke bedoelingen van de partijen werden bevestigd en correct in praktijk werden gebracht. De gewijzigde versie van de overeenkomst is marktconform, zodat de Commissie tot de conclusie komt dat HoKaWe na 30 juni 2011 niet langer een economisch voordeel ontving in verband met betalingen in het kader van de overeenkomst.

5.2.   Verenigbaarheid met de interne markt

(72)

Er is geen duidelijke rechtsgrondslag voor de verenigbaarheid van de steun en Duitsland heeft zich evenmin op een dergelijke rechtsgrondslag beroepen. Het uit de uitvoering van de overeenkomst in de periode van juni 2006 tot en met juni 2011 voortvloeiende voordeel voor HoKaWe vormt daarom steun die onverenigbaar is met de interne markt.

5.3.   Berekening van het steunelement

(73)

Zoals aangegeven in de overwegingen 49, 50 en 51 kan de prijsaanpassingclausule als marktconform worden beschouwd. Volgens de Commissie bestaat het steunelement derhalve uit het verschil tussen de prijs die volgens de prijsaanpassingsclausule had moeten worden betaald, en de daadwerkelijk op basis van de formule betaalde prijs (15).

 

a)

Daadwerkelijk betaalde prijs

(in EUR per stère) (16)

b)

Prijs volgens de prijsaanpassingsclausule

(in EUR per stère)

c)

Verschil tussen a) en b) (16)

d)

Daadwerkelijk geleverde hoeveelheid hout

(in stère)

e)

Steunelement: c) × d)

(in EUR)

2006

13,00

15,42

2,42

13 115,73

31 794

2007

13,21

15,95

2,74

142 792,67

391 452

2008

16,55

20,96

4,41

137 683,00

607 291

2009

16,42

20,76

4,34

141 273,68

613 128

2010

16,14

20,03

3,89

139 045,38

540 699

2011

15,79

19,33

3,54

62 680,29

222 051

Totaal

2 406 415

(74)

De aan HoKaWe verleende steun bedraagt dus 2 406 415 EUR.

6.   TERUGVORDERING

(75)

Wanneer de Commissie constateert dat een steunmaatregel onverenigbaar is met de interne markt is zij, volgens het VWEU en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie, bevoegd te beslissen dat de betrokken lidstaat die maatregel moet intrekken of wijzigen (17). Eveneens volgens vaste rechtspraak van het Hof is de verplichting van een lidstaat om door de Commissie als onverenigbaar met de interne markt aangemerkte steun in te trekken, bedoeld om de vroegere toestand te herstellen (18). In dit verband heeft het Hof vastgesteld dat die doelstelling verwezenlijkt is zodra de ontvanger de bedragen heeft terugbetaald die als onwettige staatssteun zijn verleend, waardoor het voordeel teniet wordt gedaan dat hij genoot ten opzichte van zijn concurrenten op de markt, en de situatie van vóór de betaling van steun wordt hersteld (19).

(76)

Overeenkomstig de jurisprudentie is in artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (20) het volgende bepaald: „Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen […].”.

(77)

Aangezien de onderhavige maatregel in strijd met artikel 108 VWEU niet bij de Commissie is aangemeld en daarom onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun vormt, moet de steun worden teruggevorderd om de toestand die op de markt bestond voordat de steun werd verleend, te herstellen. De terugvordering moet derhalve de periode bestrijken waarin de begunstigde een voordeel ontving, d.w.z. de periode tussen het tijdstip waarop de steun aan de begunstigde ter beschikking is gesteld en de daadwerkelijke terugbetaling ervan; de terugvorderingsbedragen omvatten de rente die wordt berekend over de periode tot de daadwerkelijke terugbetaling.

7.   CONCLUSIE

(78)

De tenuitvoerlegging van de kaderovereenkomst tussen de deelstaat Brandenburg en HoKaWe vanaf de ondertekening ervan (op 1 juni 2006) tot de wijziging ervan (op 30 juni 2011) hield met de interne markt onverenigbare staatssteun in. De steun moet derhalve, inclusief de terugvorderingsrente, van HoKaWe worden teruggevorderd.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De staatssteun ten bedrage van 2 406 415 EUR die Duitsland in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU aan HoKaWe Eberswalde GmbH heeft verleend, is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 2

1.   Duitsland vordert de in artikel 1 bedoelde steun van de begunstigde terug.

2.   De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf de datum waarop zij ter beschikking van de begunstigde werden gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De rente zal op samengestelde grondslag worden berekend in overeenstemming met hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (21) en Verordening (EG) nr. 271/2008 van de Commissie (22) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004.

Artikel 3

1.   De in artikel 1 vermelde steun wordt met onmiddellijke ingang en feitelijk teruggevorderd.

2.   Duitsland ziet erop toe dat dit besluit binnen vier maanden na kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 4

1.   Binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit verstrekt Duitsland de volgende informatie aan de Commissie:

a)

het totale bedrag (hoofdsom en rente) dat van de begunstigde moet worden teruggevorderd;

b)

een gedetailleerde beschrijving van de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen;

c)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigde werd verzocht de steun terug te betalen.

2.   Duitsland houdt de Commissie op de hoogte van de voortgang van de maatregelen ter uitvoering van dit besluit totdat de terugbetaling van de in artikel 1 vermelde steun heeft plaatsgevonden. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld alle inlichtingen over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen. Het verstrekt eveneens nadere inlichtingen over de reeds door de begunstigde terugbetaalde steunbedragen en rente.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 6 november 2013.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Vicevoorzitter


(1)  PB C 99 van 5.4.2013, blz. 79.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  De overeenkomst heeft betrekking op transporteerbaar loof- en naaldhout met een lengte van 3 m en een diameter van 3 tot 70 cm, franco aan de bosweg. Rot en kromming zijn toegestaan.

(4)  Zie federaal bureau voor de statistiek: https://www.destatis.de/DE/ZahlenFakten/GesamtwirtschaftUmwelt/Preise/PreisindizesLandForstwirtschaft/Tabellen/ErzeugerpreiseForstwirtschaft.html

(5)  Een extern expertiserapport van RAUE LLP is voorgelegd aan een extern juridisch adviseur van de deelstaat Brandenburg en het Brandenburgse ministerie stelt een intern expertiserapport op.

(6)  Volgens het expertiserapport van het bureau RAUE LLP hadden de in de prijsaanpassingsclausule vastgelegde bedoelingen van de partijen door de volgende formule kunnen worden weergegeven:

Formula

(7)  Zo is voor de berekening van de prijs die vanaf 1 juli 2006 zou gelden, de indexwaarde voor juli 2006 gebruikt en niet, zoals eigenlijk in de overeenkomst was vastgelegd, de indexwaarde voor januari 2005.

(8)  Zie met name het arrest van 21.3.1991 in zaak C-305/89, Italiaanse Republiek/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1603, punten 18 en 19; het arrest van het van het Gerecht van eerste aanleg van 30.4.1998 in zaak T-16/96, Cityflyer Express Ltd/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-757, punt 51; het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 21.1.1999, Neue Maxhütte Stahlwerke GmbH en Lech-Stahlwerke GmbH/Commissie in gevoegde zaken T-129/95, T-2/96 en T-97/96, Jurispr. 1999, blz. II-17, punt 104; het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 28.2.2012, Land Burgenland en Oostenrijk/Commissie in gevoegde zaken T-268/08 en T-281/08, Jurispr. 2012, blz. II-0000, punt 48.

(9)  In de loop van de formele onderzoeksprocedure beklaagden belanghebbenden zich erover dat door de overeenkomst met HoKaWe grote hoeveelheden industrieel hout uit de markt werden genomen, wat erop wijst dat het aan HoKaWe geleverde energiehout aanzienlijke hoeveelheden industrieel hout omvatte.

(10)  door Duitsland ingediende cijfers

(11)  Zie het arrest van 16.5.2002, Franse Republiek/Commissie in zaak C-482/99, Jurispr. 2002, blz. I-4397, punten 70, 71 en 72; het arrest van 5.6.2012, Commissie/Électricité de France (EDF) in zaak C-124/10 P, Jurispr. 2012, blz. I-0000, punten 83, 84 en 85, en overweging 105.

(12)  Dit kwam bovenop de aanpassing van de formule door het federaal bureau voor de statistiek om rekening te houden met de herberekening van de index voor industrieel hout op basis van een nieuw referentiejaar.

(13)  Zoals kan worden opgemaakt uit het overzicht in overweging 52 zou de toepassing van de prijsaanpassingsclausule, behalve voor het jaar 2009, ook hebben geleid tot lagere prijzen dan de gemiddelde prijs in de deelstaat Brandenburg, zij het in geringere mate. Zoals reeds is opgemerkt met betrekking tot de marktconformiteit van de prijsaanpassingsclausule kan ook een zakelijke transactie met een regelmatige grootafnemer voor een lange periode leiden tot prijzen onder het marktgemiddelde. Zie ook besluit C(2012) 834 final van de Commissie in zaak SA.19045 (vermeende steun van Bayern (Bayerische Staatsforstverwaltung) in de vorm van langetermijnovereenkomsten voor de levering van hout met de onderneming Klausner), overweging 47 e.v.

(14)  L.c.

(15)  Daadwerkelijk betaalde prijs volgens de door Duitsland in zijn brief van 1.10.2013 verstrekte gegevens.

(16)  De cijfergegevens in de kolommen a) en c) zijn afgerond; kolom e) is op basis van de precieze cijfers berekend, alleen het eindresultaat is afgerond op hele euro.

(17)  Zie het arrest van 12.7.1973 in zaak C-70/72, Commissie/Duitsland, Jurisprudentie 1973, blz. 813, punt 13.

(18)  Zie het arrest van 14.9.1994, Koninkrijk Spanje/Commissie in gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Jurispr. 1994, blz. I-4103, punt 75.

(19)  Zie het arrest van 17.7.1999 in zaak C-75/97, Commissie/Duitsland, Jurisprudentie 1999, blz. 3671, rechtsoverwegingen 64 en 65.

(20)  Verordening (EG) Nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(21)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(22)  PB L 82 van 25.3.2008, blz. 1.


12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/41


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2014

tot aanwijzing van het register voor het .eu-topniveaudomein

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/207/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 733/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 22 april 2002 betreffende de invoering van het .eu-topniveaudomein (1), en met name artikel 3, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie moet het register aanwijzen dat, na publicatie van een uitnodiging tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie, zal worden belast met de organisatie, het bestuur en het beheer van het.eu-topniveaudomein.

(2)

In 2003 heeft de Commissie bij Beschikking 2003/375/EC (2) het European Registry for Internet Domains (EURid) aangewezen als register voor het .eu-topdomeinniveau. De Commissie heeft een contract gesloten met het European Registry for Internet Domains (EURid) waarin de voorwaarden werden gespecificeerd overeenkomstig welke de Commissie toezicht houdt op de organisatie, het bestuur en het beheer van het .eu-topniveaudomein door het register. Het contract werd op 12 oktober 2004 ondertekend voor een termijn van vijf jaar en werd in 2009 hernieuwd voor een extra periode van vijf jaar. Het contract loopt ten einde op 12 oktober 2014.

(3)

De Commissie heeft op 14 mei 2013 in het Publicatieblad van de Europese Unie een uitnodiging tot het indienen van blijken van belangstelling (2013/C 134/06) gepubliceerd, samen met de Verklaring van de Commissie betreffende haar taak als toezichthouder op de organisatie, het bestuur en het beheer van het .eu-TLD door het register (2013/C 134/05), waarin zij geïnteresseerde organisaties verzocht deel te nemen aan de selectieprocedure voor het register dat zal worden belast met de organisatie, het bestuur en het beheer van het .eu-topniveaudomein.

(4)

De uitnodigingstermijn is afgelopen op 20 juni 2013. Slechts één aanvraag is ontvangen, namelijk van het European Registry for Internet Domains (EURid).

(5)

Aan de hand van de in de uitnodiging tot het indienen van blijken van belangstelling vermelde toelatings- en selectiecriteria is op 25 juli 2013 een beoordeling gemaakt.

(6)

De beoordelaars hebben de aanvraag onderzocht en hebben een scorekaart opgesteld met verschillende punten (individueel en collectief) met betrekking tot de aanvraag overeenkomstig het puntensysteem van hoofdstuk 4 van de uitnodiging en rekening houdend met de algemene kwaliteit van de aanvraag ten aanzien van de selectiecriteria. De beoordelaars hebben geconcludeerd dat de aanvraag van het European Registry for Internet Domains (EURid) voor elk van de selectiecriteria voldoet aan de minimumeisen. De Commissie heeft de door de beoordelaars bekomen resultaten onderzocht en heeft het besluit op die basis bekrachtigd.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Comité voor communicatie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het European Registry for Internet Domains (EURID) wordt aangewezen als het register voor het .eu-topniveaudomein dat zal worden belast met de organisatie, het bestuur en het beheer van het .eu-topniveaudomein.

Artikel 2

De Commissie zal een contract sluiten met het European Registry for Internet Domains (EURid) waarin de voorwaarden worden gespecificeerd overeenkomstig welke de Commissie toezicht houdt op de organisatie, het bestuur en het beheer van het .eu-topniveaudomein door het register, in overeenstemming met artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 733/2002.

Dat contract zal betrekking hebben op een initiële periode van vijf jaar en kan twee keer worden verlengd, telkens voor een aanvullende periode van maximaal vijf jaar.

Artikel 3

Beschikking 2003/375/EG wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 11 april 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 113 van 30.4.2002, blz. 1.

(2)  Beschikking 2003/375/EG van de Commissie van 21 mei 2003 tot aanwijzing van het register voor het.eu-topniveaudomein (PB L 128 van 24.5.2003, blz. 29).

(3)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).


AANBEVELINGEN

12.4.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/43


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 9 april 2014

over de kwaliteit van de rapportage over corporate governance („pas toe of leg uit”)

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/208/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een doeltreffend kader voor corporate governance is van cruciaal belang voor de samenleving, omdat goed bestuurde ondernemingen op lange termijn concurrerender en duurzamer zullen zijn. Goede corporate governance is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de betrokken onderneming en er zijn op Europees en nationaal niveau regels vastgesteld om ervoor te zorgen dat bepaalde normen worden nageleefd. Het gaat daarbij om een combinatie van wetgeving en soft law, namelijk nationale corporate-governancecodes.

(2)

Corporate-governancecodes hebben als doel beginselen vast te stellen voor goede corporate governance in beursgenoteerde ondernemingen in Europa op basis van transparantie, verantwoordingsplicht en een langetermijnsperspectief. Zij bevatten normen en optimale werkwijzen voor ondernemingen die deze beter kunnen doen presteren en op die manier bijdragen tot het bevorderen van groei, stabiliteit en investeringen op lange termijn.

(3)

Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen (1) verplicht ondernemingen een verklaring inzake corporate governance op te nemen in hun bestuursverslag wanneer hun effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (2).

(4)

De verklaring inzake corporate governance moet essentiële informatie bevatten over de corporate-governanceregeling van de onderneming, zoals informatie over de corporate-governancecode(s) die voor de onderneming geldt(gelden), de interne controle- en risicobeheersystemen, de aandeelhoudersvergadering en haar bevoegdheden, de rechten van aandeelhouders, en het leidinggevend, het toezichthoudend en het bestuursorgaan, en de comités van die organen.

(5)

Hoogwaardige informatie-verstrekking over de corporate-governanceregelingen van ondernemingen levert nuttige informatie op voor investeerders en vergemakkelijkt hun investeringsbeslissingen. Dit geeft investeerders ook meer vertrouwen in de ondernemingen waarin zij investeren. Meer transparantie tegenover de markt kan ook, meer in het algemeen, gunstig zijn voor de reputatie van ondernemingen en voor meer legitimiteit zorgen in de ogen van belanghebbenden en van de samenleving als geheel.

(6)

Het in artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU neergelegde „pas toe of leg uit”-beginsel is een belangrijk kenmerk van de Europese corporate governance. Volgens dit beginsel moeten ondernemingen die afwijken van de toepasselijke corporate-governancecode, in hun verklaring inzake corporate governance aangeven van welke delen van de code zij afwijken, samen met de redenen voor die afwijking.

(7)

Volledige naleving van de code kan een positief signaal zijn voor de markt, maar is wellicht niet altijd de beste aanpak voor een onderneming uit het oogpunt van corporate governance. Door van een bepaling van de code af te wijken, kan een onderneming in sommige gevallen zichzelf efficiënter besturen. De „pas toe of leg uit”-aanpak biedt ondernemingen flexibiliteit door het hun mogelijk te maken hun corporate governance aan te passen aan hun grootte, aandeelhoudersstructuur of sectorale kenmerken. Tegelijkertijd wordt daardoor een cultuur van verantwoording bevorderd, waardoor ondernemingen worden aangemoedigd om meer na te denken over corporate-governanceregelingen.

(8)

Het „pas toe of leg uit”-beginsel krijgt brede steun van ondernemingen, investeerders en regelgevers als een nuttig instrument voor corporate governance. Zoals vermeld in het groenboek van 2011 over het EU-kader inzake corporate governance (3), blijkt echter dat er enkele tekortkomingen zijn in de manier waarop het beginsel in de praktijk wordt toegepast, met name wat betreft de kwaliteit van de door de ondernemingen verstrekte toelichting wanneer zij afwijken van de corporate-governancecodes. In dit verband was een grote meerderheid van de respondenten die reageerden op het groenboek er voorstander van ondernemingen te verplichten om in het geval van afwijkingen kwalitatief betere toelichting te verstrekken.

(9)

Volgens meer recente gegevens die door de Commissie zijn verzameld, is er sprake van een geleidelijke verbetering op dit gebied. Verscheidene lidstaten hebben bijvoorbeeld overleg opgestart of richtsnoeren vastgesteld over de kwaliteit van de toelichting. Er is echter nog ruimte voor verbetering.

(10)

In zijn resolutie van 29 maart 2012 (4) oordeelde het Europees Parlement dat de „pas toe of leg uit”-benadering (naleven of motiveren) een nuttig instrument is voor corporate governance. Het Parlement is met name voorstander van de verplichte naleving van een toepasselijke code door de onderneming en het verplicht verstrekken van zinvolle toelichting over afwijkingen van een code, die een beschrijving moet bevatten van de alternatieve maatregel die werd genomen.

(11)

In het actieplan van 2012 over Europees vennootschapsrecht en corporate governance (5) werd het belang van kwalitatief goede toelichting onderstreept, met name voor investeerders, en werd een initiatief van de Commissie aangekondigd ter verbetering van de kwaliteit van rapportage over corporate governance en de kwaliteit van de toelichtingen in het bijzonder.

(12)

Het doel van deze aanbeveling is een leidraad te bieden voor ondernemingen en hen bij te staan bij de verbetering van de kwaliteit van hun rapportage over corporate governance. Gezien de uiteenlopende rechtstradities en benaderingen, bieden deze aanbevelingen een algemeen kader dat verder kan worden ontwikkeld en aangepast aan de specifieke nationale context.

(13)

Deze aanbeveling is van toepassing op ondernemingen die in overeenstemming met artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU een verklaring inzake corporate governance moeten opstellen en die toelichting moeten verschaffen wanneer zij afwijken van de aanbevelingen van de corporate-governancecode(s).

(14)

Hoewel deze aanbeveling overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU voornamelijk bestemd is voor beursgenoteerde ondernemingen, kunnen ook andere instellingen die een verklaring inzake corporate governance opstellen, baat hebben bij de verbetering van de kwaliteit van de informatie die zij voornemens zijn te verstrekken.

(15)

Naast de informatie die zij moeten verstrekken in hun verklaring inzake corporate governance, zijn ondernemingen in sommige lidstaten ook verplicht verslag uit te brengen over de manier waarop zij de belangrijkste beginselen en aanbevelingen van de code toepassen. Met het oog op de verdere verbetering van de transparantie worden alle Europese beursgenoteerde ondernemingen aangemoedigd verslag uit te brengen over de manier waarop zij de relevante codes hebben nageleefd met betrekking tot de aspecten die voor de aandeelhouders het belangrijkst zijn. Om deze informatie gemakkelijker toegankelijk te maken, zouden ondernemingen bovendien moeten overwegen deze ook online beschikbaar te maken.

(16)

Er is geen standaardformaat voor de rapportage over corporate governance dat in de gehele Unie geldt. Het presenteren van informatie in een algemene verklaring of per bepaling afzonderlijk is aanvaardbaar zolang deze informatief en nuttig is voor de aandeelhouders, investeerders en andere belanghebbenden. Ondernemingen zouden moeten voorkomen te algemene verklaringen op te stellen waardoor mogelijkerwijs voor aandeelhouders belangrijke aspecten niet aan bod komen, alsook afvinklijsten met weinig informatieve waarde. Zij zouden ook moeten vermijden overvloedige informatie te geven die mogelijk niet voldoende inzicht geeft.

(17)

Passende informatie over afwijkingen van de relevante codes en over de redenen voor deze afwijkingen is zeer belangrijk om ervoor te zorgen dat belanghebbenden met kennis van zaken beslissingen kunnen nemen over ondernemingen. Deze vermindert de informatieasymmetrie tussen de bestuurders en de aandeelhouders van een onderneming en doet derhalve voor deze laatsten de kosten voor controle dalen. De ondernemingen zouden duidelijk moeten aangeven van welke aanbevelingen van de code zij zijn afgeweken en voor elk geval toelichting moeten geven over de manier waarop de onderneming is afgeweken, de redenen voor de afwijking, de manier waarop de beslissing om van een aanbeveling af te wijken, tot stand is gekomen, het tijdskader van de afwijking en de maatregelen die zijn genomen om ervoor te zorgen dat het optreden van de onderneming consistent blijft met de doelstellingen van de aanbeveling en van de code.

(18)

Bij het verstrekken van die informatie zouden ondernemingen moeten vermijden gebruik te maken van gestandaardiseerde taal en moeten ingaan op de specifieke context van de onderneming die de afwijking van een aanbeveling verklaart. De toelichting zou gestructureerd moeten worden en zodanig moeten worden gepresenteerd dat zij gemakkelijk kan worden begrepen en gebruikt. Op deze manier zullen aandeelhouders gemakkelijker een constructieve dialoog kunnen aangaan met de onderneming.

(19)

Een doeltreffende „pas toe of leg uit”-aanpak vereist een efficiënte controle om ondernemingen te motiveren een corporate-governancecode na te leven of de niet-naleving ervan toe te lichten. In het groenboek van 2011 werd vastgesteld dat de door ondernemingen opgestelde verklaringen inzake corporate governance niet naar behoren bleken te worden gecontroleerd en dat weinig lidstaten overheidsinstanties of gespecialiseerde organen de volledigheid van de verstrekte informatie, en met name de toelichtingen, lieten controleren.

(20)

Verschillende actoren, zoals raden van bestuur, auditors en aandeelhouders zijn betrokken bij de controle van de door ondernemingen verstrekte informatie. De raden van bestuur en de aandeelhouders hebben ook een belangrijke rol te spelen bij het bevorderen van toelichtingen van goede kwaliteit. Met name kan een meer actieve controle door de aandeelhouders, in hun hoedanigheid van eigenaars van de onderneming, leiden tot betere praktijken inzake corporate governance.

(21)

De lidstaten en de voor de corporate-governancecodes bevoegde instanties worden ook aangemoedigd om na te gaan hoe meer aandacht zou kunnen worden besteed aan de algehele kwaliteit van de toelichtingen die ondernemingen geven bij afwijkingen in het kader van de bestaande controleregelingen in hun land. Er kunnen ook aanvullende stimulansen voor ondernemingen en andere betrokken partijen worden overwogen om de kwaliteit van de toelichtingen en van de rapportage over corporate governance in het algemeen verder te verbeteren.

(22)

Om te zorgen voor een efficiënte follow-up van deze aanbeveling dienen de lidstaten deze onder de aandacht te brengen van de instanties die bevoegd zijn voor de nationale corporate-governancecodes, beursgenoteerde ondernemingen en andere betrokken partijen. De lidstaten zouden de Commissie ook moeten informeren over de maatregelen die zij overeenkomstig deze aanbeveling hebben genomen,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

AFDELING I

Algemene bepalingen

1.

Deze aanbeveling heeft als doel richtsnoeren te verstrekken voor de lidstaten, de instanties die bevoegd zijn voor nationale corporate-governancecodes, ondernemingen en andere betrokken partijen. De richtsnoeren zijn erop gericht de algemene kwaliteit van de verklaringen inzake corporate governance die overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU door ondernemingen worden gepubliceerd, te verbeteren, in het bijzonder de kwaliteit van de toelichting die ondernemingen verstrekken wanneer zij afwijken van de aanbevelingen van de toepasselijke corporate-governancecode.

2.

Aanbevolen wordt dat, in voorkomend geval, corporate-governancecodes een duidelijk onderscheid maken tussen de onderdelen van de code waarvan niet kan worden afgeweken, de onderdelen die op grond van het „pas toe of leg uit”-beginsel van toepassing zijn, en de onderdelen die op vrijwillige basis kunnen worden toegepast.

AFDELING II

Kwaliteit van de verklaringen inzake corporate governance

3.

Artikel 20, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU verplicht beursgenoteerde ondernemingen in hun verklaring inzake corporate governance informatie te verstrekken over specifieke aspecten van hun corporate-governanceregelingen.

4.

Om de transparantie voor aandeelhouders, investeerders en andere belanghebbenden verder te vergroten, en naast de informatie over de punten die in lid 3 worden vermeld, zouden ondernemingen moeten beschrijven hoe zij de aanbevelingen van de toepasselijke corporate-governancecode over de aspecten die het belangrijkst zijn voor de aandeelhouders, hebben toegepast.

5.

De in de leden 3 en 4 bedoelde informatie zou voldoende duidelijk, accuraat en volledig moeten zijn om aandeelhouders, investeerders en andere belanghebbenden in staat te stellen een goed inzicht te verwerven in de wijze waarop de onderneming wordt bestuurd. Bovendien zou daarin moeten worden verwezen naar de specifieke kenmerken en situatie van de onderneming, zoals de grootte, de structuur of het eigenaarschap, of alle andere relevante kenmerken van de onderneming.

6.

Om aandeelhouders, investeerders en andere belanghebbenden gemakkelijker toegang te verlenen tot de in de leden 3 en 4 bedoelde informatie, zouden ondernemingen deze systematisch op hun website beschikbaar moeten maken en in hun bestuursverslag een verwijzing naar de website moeten opnemen, zelfs als zij reeds met andere in Richtlijn 2013/34/EU vermelde middelen informatie verstrekken.

AFDELING III

Kwaliteit van de toelichting in geval van een afwijking van een code

7.

Artikel 20, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU verplicht beursgenoteerde ondernemingen die afwijken van de aanbevelingen van de code waaraan zij zijn onderworpen of die zij hebben besloten vrijwillig toe te passen, een met redenen omklede toelichting te verstrekken.

8.

Voor de toepassing van lid 7 zouden ondernemingen duidelijk moeten aangeven van welke specifieke aanbevelingen zij zijn afgeweken en voor elke afwijking van een afzonderlijke aanbeveling:

a)

moeten uitleggen op welke wijze de onderneming is afgeweken van een aanbeveling;

b)

de redenen moeten opgeven voor de afwijking;

c)

moeten beschrijven hoe de beslissing om van de aanbeveling af te wijken, binnen de onderneming tot stand is gekomen;

d)

wanneer de afwijking in de tijd beperkt is, moeten aangeven wanneer de onderneming voornemens is een specifieke aanbeveling na te leven;

e)

in voorkomend geval, de maatregel moeten beschrijven die is genomen als alternatief voor het naleven van de aanbeveling en moeten uiteenzetten hoe die maatregel de onderliggende doelstelling van de specifieke aanbeveling of van de code als geheel bereikt, of moeten verduidelijken hoe hij bijdraagt tot een goede corporate governance van de onderneming.

9.

De in lid 8 bedoelde informatie zou voldoende duidelijk, accuraat en volledig moeten zijn om aandeelhouders, investeerders en andere belanghebbenden in staat te stellen de gevolgen van de afwijking van een bepaalde aanbeveling te beoordelen.

Daarin zou ook moeten worden verwezen naar de specifieke kenmerken en situatie van de onderneming, zoals de grootte, de structuur of het eigenaarschap, of andere relevante kenmerken van de onderneming.

10.

De toelichting bij afwijkingen moet duidelijk worden vermeld in de verklaring inzake corporate governance, op zodanige wijze dat zij voor aandeelhouders, investeerders en andere belanghebbenden gemakkelijk te vinden is. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door dezelfde volgorde van de aanbevelingen aan te houden als in de betrokken code of door alle toelichtingen bij afwijkingen te groeperen in hetzelfde onderdeel van de verklaring inzake corporate governance, mits de gebruikte methode duidelijk wordt uitgelegd.

AFDELING IV

Slotbepalingen

11.

Om ondernemingen aan te moedigen de toepasselijke corporate-governancecode na te leven of afwijkingen ervan beter toe te lichten, dient op nationaal niveau efficiënte controle plaats te vinden, binnen het kader van de bestaande controleregelingen.

12.

De lidstaten zouden deze aanbeveling onder de aandacht moeten brengen van de instanties die bevoegd zijn voor de nationale corporate-governancecodes, beursgenoteerde ondernemingen en andere betrokken partijen. De lidstaten wordt verzocht de Commissie uiterlijk 13 april 2015, in kennis te stellen van de maatregelen die overeenkomstig deze aanbeveling zijn genomen, zodat de Commissie in staat is de situatie te volgen en te evalueren.

13.

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten, instellingen die bevoegd zijn voor nationale corporate-governancecodes, beursgenoteerde ondernemingen en andere betrokken partijen.

Gedaan te Brussel, 9 april 2014.

Voor de Commissie

Michel BARNIER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

(2)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  COM(2011) 164 van 5.4.2011.

(4)  Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over een corporate-governancekader voor Europese ondernemingen (2011/2181(INI)).

(5)  COM(2012) 740 van 12.12.2012.