|
ISSN 1977-0758 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 103 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
57e jaargang |
|
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
|
* |
||
|
|
* |
||
|
|
* |
||
|
|
* |
Verordening (EU) nr. 334/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 528/2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden met betrekking tot bepaalde voorwaarden voor de toegang tot de markt ( 1 ) |
|
|
|
* |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
|
5.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 103/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 331/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2014
tot vaststelling van een programma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles 2020”) en tot intrekking van de Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 133,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Unie en de lidstaten hebben zich ten doel gesteld de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn voor het gebruik van de euro als munteenheid. Die maatregelen omvatten de bescherming van de euro tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude, en vergroten aldus de doeltreffendheid van de economie van de Unie en zorgen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. |
|
(2) |
Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad (3) voorziet in de uitwisseling van informatie, samenwerking en wederzijdse bijstand waardoor een geharmoniseerd kader wordt geschapen voor de bescherming van de euro. De werking van die verordening werd bij Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad (4) uitgebreid tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, teneinde in de hele Unie een gelijkwaardig niveau van bescherming van de euro te bieden. |
|
(3) |
Acties ter bevordering van de uitwisseling van informatie en personeel en van technische en wetenschappelijke bijstand en gespecialiseerde opleiding dragen wezenlijk bij tot de bescherming van de munteenheid van de Unie tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude en derhalve tot het realiseren van een hoog en gelijkwaardig beschermingsniveau in de hele Unie, terwijl wordt aangetoond dat de Unie in staat is om ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit aan te pakken. |
|
(4) |
Het programma voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (Pericles) draagt bij tot de bewustmaking van burgers van de Unie en verbetert de bescherming van de euro, in het bijzonder door de voortdurende verspreiding van resultaten van door dat programma ondersteunde acties. |
|
(5) |
Eerdere steun voor dergelijke acties, door middel van de Besluiten 2001/923/EG (5) en 2001/924/EG (6) van de Raad, naderhand gewijzigd en verlengd bij de Besluiten 2006/75/EG (7), 2006/76/EG (8), 2006/849/EG (9) en 2006/850/EG (10) van de Raad, heeft het mogelijk gemaakt om de acties van de Unie en de lidstaten op het gebied van de bescherming van de euro tegen valsemunterij te versterken. Zowel in de periode 2002-2006 als de periode 2007-2013 werden de doelstellingen van Pericles verwezenlijkt. |
|
(6) |
In de effectbeoordeling die zij in 2011 heeft uitgevoerd om te beoordelen of Pericles zou moeten worden voortgezet, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat Pericles moet worden verlengd met verbeterde doelstellingen en methoden. |
|
(7) |
In de effectbeoordeling werd geadviseerd om de acties op het niveau van de Unie en de lidstaten ter bescherming van de euro tegen valsemunterij voort te zetten en verder te ontwikkelen, ook gelet op de nieuwe uitdagingen die de begrotingsdiscipline met zich brengt. In het kader van het nieuwe programma, Pericles 2020, kunnen door de deelnemende lidstaten ingediende voorstellen deelnemers uit derde landen omvatten, wanneer hun deelname voor de bescherming van de euro van belang is. |
|
(8) |
Er dient voor te worden gezorgd dat Pericles 2020 in overeenstemming is met andere relevante programma’s en acties en deze aanvult. Voor de toepassing van Pericles 2020 dient de Commissie derhalve, in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1338/2001 vermelde raadgevend comité, het nodige overleg te plegen met de belangrijkste betrokken actoren (met name de door de lidstaten aangewezen bevoegde nationale autoriteiten, de Europese Centrale Bank, en Europol) ter evaluatie van de behoeften op het gebied van de bescherming van de euro, in het bijzonder met betrekking tot uitwisselingen, bijstand en opleiding. |
|
(9) |
Pericles 2020 moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11). Overeenkomstig die verordening mag een subsidie niet uitsluitend bedoeld zijn om apparatuur aan te schaffen. Een subsidie is bedoeld om een actie die beoogt bij te dragen tot de verwezenlijking van een beleidsdoelstelling van de Unie, financieel te ondersteunen. |
|
(10) |
Het belang van de euro als een mondiale munteenheid vereist een adequate mate van bescherming op internationaal niveau, hetgeen kan worden bereikt door middelen beschikbaar te stellen voor de aanschaf van apparatuur die door agentschappen van derde landen kan worden gebruikt bij onderzoek naar vervalsing van de euro. |
|
(11) |
De met de belanghebbenden uitgevoerde evaluatie van het Pericles-programma toont de toegevoegde waarde van dat programma aan, in de zin van een hoog niveau van samenwerking tussen lidstaten en met derde landen, alsook de complementariteit met op nationaal niveau ondernomen acties; een grotere effectiviteit is hiervan het resultaat. Samen met de intensivering van grensoverschrijdende samenwerking, uitwisseling en bijstand zal de voortzetting van Pericles op het niveau van de Unie naar verwachting een wezenlijke bijdrage leveren tot de handhaving en verdere verbetering van het hoge niveau van bescherming van de euro. Vergeleken met eventuele individuele nationale initiatieven zullen de gezamenlijk opgezette acties en opdrachten tegelijkertijd voor algehele besparingen zorgen. |
|
(12) |
De Commissie moet bij het Europees Parlement en de Raad een onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag over de uitvoering van Pericles 2020 indienen, alsmede een definitief evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. |
|
(13) |
Deze verordening is in overeenstemming met de beginselen van toegevoegde waarde en evenredigheid. Pericles 2020 moet de samenwerking bevorderen tussen de lidstaten onderling en tussen de Commissie en de lidstaten, met het oog op de bescherming van de euro tegen valsemunterij, zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheden van de lidstaten en met een efficiënter gebruik van middelen dan op nationaal niveau mogelijk zou zijn. Optreden op het niveau van de Unie is noodzakelijk en gerechtvaardigd, omdat dit de lidstaten duidelijk ondersteunt bij de collectieve bescherming van de euro en het gebruik aanmoedigt van gemeenschappelijke Unie-structuren ter versterking van de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten. |
|
(14) |
De looptijd van Pericles 2020 moet worden vastgesteld op zeven jaar teneinde de duur ervan in overeenstemming te brengen met de looptijd van het meerjarig financieel kader, die is vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (12). |
|
(15) |
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Pericles 2020 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. De Commissie dient jaarlijkse werkprogramma’s vast te stellen waarin de prioriteiten, de verdeling van de begrotingsmiddelen en de beoordelingscriteria voor de subsidies voor acties zijn bepaald. De Commissie dient met de lidstaten de toepassing van deze verordening te bespreken in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1338/2001 vermelde comité. De uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, waarin een verhoging van de cofinanciering noodzakelijk is om de lidstaten meer financiële flexibiliteit te bieden opdat zij de projecten ter bescherming en vrijwaring van de euro naar tevredenheid kunnen uitvoeren en voltooien, moeten een onderdeel zijn van de jaarlijkse werkprogramma’s. |
|
(16) |
In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van Pericles 2020 vastgesteld die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag moeten vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (13). |
|
(17) |
Om te zorgen voor een mate van flexibilteit in de toewijzing van de middelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de indicatieve toewijzing van die middelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. |
|
(18) |
De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd middels proportionele maatregelen, met inbegrip van voorkoming, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede middelen en, in voorkomend geval, admnistratieve en financiële sancties. |
|
(19) |
De Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG moeten worden ingetrokken. Er moeten evenwel overgangsmaatregelen worden getroffen om aan de financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van die besluiten, te voldoen. |
|
(20) |
Het is passend te zorgen voor een soepele overgang zonder onderbreking tussen Pericles en Pericles 2020 en het is passend om de duur van Pericles 2020 in overeenstemming te brengen met Verordening (EU) nr. 1311/2013. Derhalve dient Pericles 2020 van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2014, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Het meerjarig actieprogramma om acties te bevorderen ter bescherming en beveiliging van de euro tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude „Pericles 2020” („het programma”) wordt vastgesteld voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.
Artikel 2
Toegevoegde waarde
Het programma behelst en bevordert actief een nauwere transnationale samenwerking ter bescherming van de euro binnen de Unie en daarbuiten en met de handelspartners van de Unie, waarbij eveneens aandacht wordt besteed aan die lidstaten of derde landen waar de euro volgens de desbetreffende verslagen die door de bevoegde autoriteiten zijn opgesteld, het vaakst wordt vervalst. Dergelijke samenwerking draagt bij tot de effectiviteit bescherming van de euro door middel van het uitwisselen van beste praktijken, gemeenschappelijke normen en gezamenlijke gespecialiseerde opleidingen.
Artikel 3
Algemene doelstelling
De algemene doelstelling van het programma bestaat in het voorkomen en bestrijden van valsemunterij en daarmee verband houdende fraude, teneinde het concurrentievermogen van de economie van de Unie te versterken en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen.
Artikel 4
Specifieke doelstelling
Het programma heeft specifiek als doel eurobankbiljetten en -munten tegen valsemunterij en daarmee verband houdende fraude te beschermen door de maatregelen van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen en de bevoegde nationale en uniale autoriteiten bij te staan bij hun inspanningen om onderling en met de Commissie een nauwe en regelmatige samenwerking en een uitwisseling van beste praktijken te ontwikkelen, waarbij in voorkomend geval ook derde landen en internationale organisaties worden betrokken.
De verwezenlijking van die doelstelling wordt beoordeeld aan de hand van onder meer de effectiviteit van het optreden van financiële, technische, rechtshandhavings-, en justitiële autoriteiten; deze effectiviteit wordt afgemeten aan het aantal opgespoorde vervalsingen, ontmantelde illegale werkplaatsen, aangehouden personen en opgelegde sancties.
Artikel 5
Voor financiering in aanmerking komende organen
De organen die uit hoofde van het programma voor financiering in aanmerking komen zijn de bevoegde nationale autoriteiten als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1338/2001.
Artikel 6
Deelname aan het programma
1. De landen die deelnemen zijn de lidstaten die de euro als munteenheid hebben aangenomen.
2. De door de lidstaten ingediende voorstellen als bedoeld in lid 1 kunnen deelnemers uit derde landen omvatten, wanneer dit van belang is voor de verwezenlijking van de in respectievelijk artikel 3 en 4 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen van het programma.
Artikel 7
Doelgroepen en gezamenlijke acties
1. Het programma is bedoeld voor de volgende groepen:
|
a) |
personeel van instanties die betrokken zijn bij de opsporing en bestrijding van valsemunterij, in het bijzonder de politiediensten en de financiële autoriteiten, overeenkomstig hun specifieke nationale bevoegdheden; |
|
b) |
het personeel van inlichtingendiensten; |
|
c) |
vertegenwoordigers van de nationale centrale banken, de munten, commerciële banken en andere financiële intermediairs, met name wat betreft de verplichtingen van de financiële instellingen; |
|
d) |
magistraten en op dit gebied gespecialiseerde juristen en leden van de rechterlijke macht; |
|
e) |
alle overige betrokken gespecialiseerde groepen, zoals de kamers van koophandel en industrie of vergelijkbare structuren die toegang kunnen verschaffen tot het midden- en kleinbedrijf, detailhandelaren en geldtransportbedrijven. |
2. Acties uit hoofde van het programma kunnen gezamenlijk worden georganiseerd door de Commissie en andere partners met relevante deskundigheid, zoals:
|
a) |
de nationale centrale banken en de Europese Centrale Bank (ECB); |
|
b) |
de nationale analysecentra (NAC) en de nationale centra voor de analyse van muntstukken (NCAM); |
|
c) |
het Europees Technisch en Wetenschappelijk Centrum (ETWC) en de munten; |
|
d) |
Europol, Eurojust en Interpol; |
|
e) |
de nationale centra voor de bestrijding van valsemunterij waarin voorzien is bij artikel 12 van het Internationale Verdrag van Genève van 20 april 1929 (14) ter bestrijding van de valsemunterij, alsmede andere diensten die gespecialiseerd zijn in de preventie, opsporing en rechtshandhaving met betrekking tot valsemunterij; |
|
f) |
de betrokken gespecialiseerde organen op het gebied van reprografie- en legaliseringstechniek, drukkers en graveurs; |
|
g) |
andere dan de onder a) tot en met f) bedoelde organen met een bijzondere deskundigheid, eventueel ook in derde landen en met name in toetredende staten en kandidaat-lidstaten; en |
|
h) |
private entiteiten die technische kennis hebben ontwikkeld en die kennis hebben aangetoond of gespecialiseerde teams voor het opsporen van vervalste bankbiljetten en munten. |
Artikel 8
Subsidiabele acties
1. Het programma houdt rekening met de transnationale en multidisciplinaire aspecten van de bestrijding van valsemunterij en bevordert beste praktijken, die aan de nationale bijzonderheden van iedere lidstaat worden aangepast.
2. Uit hoofde van het programma wordt, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de in artikel 11 bedoelde jaarlijkse werkprogramma’s, financiële steun verleend voor de volgende acties:
|
a) |
de uitwisseling en verspreiding van informatie, in het bijzonder door het organiseren van workshops, bijeenkomsten en seminars, met inbegrip van opleiding, doelgerichte plaatsing en uitwisseling van personeel van bevoegde nationale autoriteiten en andere soortgelijke acties. De uitwisseling van informatie heeft onder meer betrekking op:
|
|
b) |
technische, wetenschappelijke en operationele bijstand, die noodzakelijk wordt geacht in het kader van het programma, waaronder met name:
|
|
c) |
subsidies voor de financiering van de aanschaf van apparatuur die in de bestrijding van valsemunterij gespecialiseerde autoriteiten gebruiken voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, in overeenstemming met artikel 10, lid 3. |
HOOFDSTUK II
FINANCIEEL KADER
Artikel 9
Financiële middelen
1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 bedragen 7 344 000 EUR (in lopende prijzen).
2. Binnen de financiële middelen voor het programma worden bedragen toegewezen aan in artikel 8, lid 2, vermelde subsidiabele acties overeenkomstig de in de bijlage vastgelegde indicatieve toewijzing van middelen.
De Commissie wijkt niet meer dan 10 % af van die indicatieve toewijzing van middelen. Mocht het nodig zijn die limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de bijlage vervatte indicatieve toewijzing van middelen te wijzigen.
3. De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader.
Artikel 10
Soorten financiële ondersteuning en cofinanciering
1. De Commissie legt het programma ten uitvoer overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.
2. Financiële steun uit hoofde van het programma voor de in artikel 8, lid 2, vermelde subsidiabele acties wordt verstrekt in de vorm van:
|
a) |
subsidies; of |
|
b) |
openbare aanbestedingen. |
3. De aanschaf van apparatuur is niet het enige bestanddeel van de subsidieovereenkomst.
4. Het cofinancieringspercentage voor subsidies die uit hoofde van het programma worden verleend bedraagt niet meer dan 75 % van de subsidiabele kosten. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, die in de in artikel 11 bedoelde jaarlijkse werkprogramma’s worden vastgelegd, bedraagt het cofinancieringspercentage niet meer dan 90 % van de subsidiabele kosten.
5. Wanneer de subsidiabele, in artikel 8, lid 2, vermelde acties gezamenlijk door de Commissie en de ECB, Eurojust, Europol of Interpol worden georganiseerd, worden de daaruit voortvloeiende kosten onder hen verdeeld. In elk geval draagt elk van hen de reis- en verblijfkosten van zijn eigen gastsprekers.
Artikel 11
Jaarlijkse werkprogramma’s
Voor de uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma’s vast.
Elk jaarlijks werkprogramma geeft uitvoering aan de in respectievelijk artikel 3 en 4 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen van het programma door het volgende uiteen te zetten:
|
a) |
de uit te voeren acties, in overeenstemming met zulke algemene en specifieke doelstellingen, met inbegrip van de indicatieve toewijzing van middelen en de wijze van uitvoering; |
|
b) |
voor subsidies: de belangrijkste selectiecriteria en het maximale cofinancieringspercentage. |
Financiële middelen die uit hoofde van het programma worden toegewezen aan voorlichtingsactiviteiten dragen tevens bij tot de institutionele voorlichting over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze verband houden met de in artikel 3 vermelde algemene doelstelling van het programma.
Artikel 12
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
1. De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van de uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door de terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.
2. De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.
3. Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (16), onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van dit programma gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.
4. Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten de uit de uitvoering van deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en -besluiten bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om dergelijke audits en onderzoeken binnen hun respectieve bevoegdheden uit te voeren.
HOOFDSTUK III
MONITORING, EVALUATIE EN GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN
Artikel 13
Toezicht en evaluatie
1. Het programma wordt door de Commissie in samenwerking met de lidstaten uitgevoerd door middel van regelmatige raadplegingen tijdens de verschillende uitvoeringsfasen van het programma, in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1338/2001 vermelde comité en rekening houdend met de relevante maatregelen die worden genomen door andere bevoegde entiteiten, waaronder met name de ECB en Europol.
2. De Commissie streeft ernaar consistentie en complementariteit te waarborgen tussen het programma en andere relevante programma’s en acties op het niveau van de Unie.
3. De Commissie verstrekt jaarlijkse informatie over de resultaten van het programma aan het Europees Parlement en de Raad. Deze informatie betreft onder meer de consistentie en complementariteit met andere relevante programma’s en acties op het niveau van de Unie. De Commissie verspreidt bij voortduring de resultaten van de uit hoofde van het programma ondersteunde acties. Alle deelnemende landen en andere begunstigden verstrekken de Commissie alle gegevens en informatie die nodig zijn voor het toezicht op en de evaluatie van het programma.
4. De Commissie voert een evaluatie van het programma uit. Voor 31 december 2017 presenteert de Commissie een onafhankelijk tussentijds evaluatieverslag over de verwezenlijking van de doelstellingen van alle maatregelen (wat de resultaten en het effect betreft), het efficiënt en kosteneffectief gebruik van middelen en de toegevoegde waarde ervan voor de Unie. Dit evaluatieverslag wordt opgesteld om een besluit over de verlenging, wijziging of opschorting van de maatregelen te onderbouwen. Bij de evaluatie wordt ook nagegaan of vereenvoudiging mogelijk is en worden de interne en externe samenhang, de blijvende relevantie van alle doelstellingen en de bijdrage van de maatregelen tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei onderzocht. In de evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van evaluaties van het langetermijneffect van de eerdere maatregelen.
5. De langetermijneffecten en de duurzaamheid van de effecten van het programma worden mede geëvalueerd om op grond daarvan een besluit te nemen over de eventuele verlenging, wijziging of opschorting van een volgend programma.
6. Bovendien legt de Commissie uiterlijk op 31 december 2021 een eindverslag voor aan het Europees Parlement en de Raad over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.
Artikel 14
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 9 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 9 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.
HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 15
Intrekking
De Besluiten 2001/923/EG, 2001/924/EG, 2006/75/EG, 2006/76/EG, 2006/849/EG en 2006/850/EG worden ingetrokken.
Op financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van die besluiten, blijven die besluiten evenwel van toepassing totdat aan die verplichtingen is voldaan.
Artikel 16
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
D. KOURKOULAS
(1) PB C 137 van 12.5.2012, blz. 7.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 maart 2014.
(3) Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad van 28 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (PB L 181 van 4.7.2001, blz. 6).
(4) Verordening (EG) nr. 1339/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende uitbreiding van de werking van Verordening (EG) nr. 1338/2001 tot vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij, tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (PB L 181 van 4.7.2001, blz. 11).
(5) Besluit 2001/923/EG van de Raad van 17 december 2001 tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 50).
(6) Besluit 2001/924/EG van de Raad van 17 december 2001 houdende uitbreiding van de werking van het besluit tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding, voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) tot de lidstaten die de euro niet als munteenheid hebben aangenomen (PB L 339 van 21.12.2001, blz. 55).
(7) Besluit 2006/75/EG van de Raad van 30 januari 2006 tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma Pericles) (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 40).
(8) Besluit 2006/76/EG van de Raad van 30 januari 2006 waarbij de toepassing van Besluit 2006/75/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) wordt uitgebreid tot de niet-deelnemende lidstaten (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 42).
(9) Besluit 2006/849/EG van de Raad van 20 november 2006 tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) (PB L 330 van 28.11.2006, blz. 28).
(10) Besluit 2006/850/EG van de Raad van 20 november 2006 waarbij de toepassing van Besluit 2006/849/EG tot wijziging en uitbreiding van de werking van Besluit 2001/923/EG tot vaststelling van een actieprogramma inzake uitwisselingen, bijstand en opleiding voor de bescherming van de euro tegen valsemunterij (programma „Pericles”) wordt uitgebreid tot de niet-deelnemende lidstaten (PB L 330 van 28.11.2006, blz. 30).
(11) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
(12) Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
(13) PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
(14) Volkenbond, Recueil des Traités, nr. 2623 (1931), blz. 372.
(15) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(16) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
BIJLAGE
Indicatieve toewijzing van middelen voor de in artikel 8, lid 2, vermelde subsidiabele acties
Binnen de financiële middelen voor het programma als bepaald in artikel 9 wordt ten minste 90 % van de begroting toegewezen aan de volgende in artikel 8, lid 2, vermelde subsidiabele acties:
|
— |
uitwisseling en verspreiding van informatie; |
|
— |
technische, wetenschappelijke en operationele bijstand; |
|
— |
subsidies voor de financiering van de aanschaf van apparatuur voor in de bestrijding van valsemunterij gespecialiseerde autoriteiten. |
|
5.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 103/10 |
VERORDENING (EU) Nr. 332/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2014
betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds („SAO”) werd op 29 april 2008 ondertekend en op 22 juli 2013 (2) gesloten. De SAO trad op 1 september 2013 in werking. |
|
(2) |
Er moeten regels worden vastgesteld voor de uitvoering van enkele bepalingen van de SAO en procedures voor de goedkeuring van de gedetailleerde uitvoeringsregels. |
|
(3) |
Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de SAO te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3). Aangezien de uitvoeringshandelingen deel uitmaken van de gemeenschappelijke handelspolitiek moet voor de goedkeuring ervan in beginsel de onderzoeksprocedure worden gevolgd. Als de SAO de mogelijkheid biedt om in uitzonderlijke en kritieke omstandigheden meteen maatregelen te treffen om de situatie aan te pakken, dient de Commissie die uitvoeringshandelingen onmiddellijk vast te stellen. Voor maatregelen in verband met landbouw- en visserijproducten dient de Commissie, wanneer zij daar terdege gemotiveerde redenen van urgentie voor heeft, dergelijke uitvoeringshandelingen onmiddellijk vast te stellen. |
|
(4) |
Op grond van de SAO kunnen bepaalde landbouw- en visserijproducten van oorsprong uit Servië binnen de beperkingen van de tariefcontingenten tegen verlaagd recht in de Unie worden ingevoerd. Er moeten derhalve bepalingen worden vastgesteld om het beheer en de evaluatie van deze tariefcontingenten te regelen teneinde een grondige beoordeling ervan mogelijk te maken. |
|
(5) |
Indien handelsbeschermende maatregelen noodzakelijk zijn, moeten deze worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad (4), Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (5) of, in voorkomend geval, Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (6). |
|
(6) |
Wanneer een lidstaat de Commissie informatie verstrekt over eventuele fraude of niet-verlening van administratieve medewerking, moet de desbetreffende Uniewetgeving van toepassing zijn, meer bepaald Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (7). |
|
(7) |
Deze verordening bevat uitvoeringsbepalingen voor de SAO en moet dus van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van de SAO. |
|
(8) |
Met de inwerkingtreding van de SAO is die overeenkomst in de plaats gekomen van de Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds (8) (de „interimovereenkomst”), die op 1 februari 2010 in werking was getreden en die voorzag in vervroegde inwerkingtreding van de handelsbepalingen en de handelsgerelateerde bepalingen van de SAO. Om de krachtens de interimovereenkomst en de SAO toegekende tariefcontingenten doeltreffend toe te passen en te beheren, alsmede om rechtszekerheid en gelijke behandeling met betrekking tot de heffing van rechten te waarborgen, moeten sommige bepalingen van deze verordening vanaf de datum van inwerkingtreding van de interimovereenkomst van toepassing zijn, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
1. In deze verordening worden regels en procedures vastgelegd voor de vaststelling van gedetailleerde voorschriften voor de uitvoering van enkele bepalingen van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds („SAO”).
2. Verwijzingen in deze verordening naar bepalingen van de SAO worden, in voorkomend geval, begrepen als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van de interimovereenkomst.
Artikel 2
Concessies voor vis en visserijproducten
De Commissie stelt gedetailleerde voorschriften inzake de uitvoering van artikel 14 van de interimovereenkomst vast en, in een later stadium, van artikel 29 van de SAO, betreffende tariefcontingenten voor vis en visserijproducten, door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3, van deze verordening vermelde onderzoeksprocedure.
Artikel 3
Tariefverlagingen
1. De preferentiële rechten worden, met inachtneming van lid 2, naar beneden afgerond op één decimaal.
2. Het preferentiële tarief wordt gelijkgesteld met vrijstelling van rechten wanneer de berekening van het preferentiële recht overeenkomstig lid 1 in een van de volgende tarieven resulteert:
|
a) |
1 % of minder in het geval van rechten ad valorem, of |
|
b) |
1 EUR of minder per afzonderlijke hoeveelheid in het geval van specifieke rechten. |
Artikel 4
Technische aanpassingen
De Commissie stelt wijzigingen en technische aanpassingen van krachtens deze verordening vastgestelde bepalingen vast, wanneer die nodig zijn ten gevolge van wijzigingen van de gecombineerde nomenclatuur of de Taric-codes, of vanwege de sluiting van nieuwe of gewijzigde overeenkomsten, protocollen, briefwisselingen of andere handelingen tussen de Unie en de Republiek Servië, door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 5
Algemene vrijwaringsclausule
Onverminderd artikel 7, wanneer de Unie een maatregel moet nemen als bedoeld in artikel 41 van de SAO, stelt de Commissie die maatregel vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, tenzij anders bepaald in artikel 41 van de SAO.
Artikel 6
Tekortclausule
Onverminderd artikel 7, wanneer de Unie een maatregel moet nemen als bedoeld in artikel 42 van de SAO, stelt de Commissie die maatregel vast door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 7
Uitzonderlijke en kritieke omstandigheden
In uitzonderlijke en kritieke omstandigheden in de zin van artikel 41, lid 5, onder b), en artikel 42, lid 4, van de SAO kan de Commissie volgens de procedure van artikel 13, lid 4, van deze verordening onmiddellijk toepasselijke maatregelen als bedoeld in de artikelen 41 en 42 van de SAO treffen.
Artikel 8
Vrijwaringsclausule voor landbouw- en visserijproducten
1. Wanneer de Unie een maatregel met betrekking tot landbouw- en visserijproducten moet nemen uit hoofde van artikel 32, lid 2, of artikel 41 van de SAO, neemt de Commissie, onverminderd de artikelen 5 en 6 van deze verordening, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, een besluit over de te nemen maatregelen na, in voorkomend geval, de bij artikel 41 van de SAO vastgestelde voorleggingsprocedure te hebben gevolgd. Deze maatregelen worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.
Zijn er dwingende redenen van urgentie, mede in het in lid 2 van dit artikel bedoelde geval, dan stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 13, lid 4, van deze verordening onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast.
2. Indien de Commissie het in lid 1 bedoelde verzoek van een lidstaat ontvangt, neemt zij daarover een besluit:
|
a) |
binnen 3 werkdagen na ontvangst van dat verzoek, indien de voorleggingsprocedure van artikel 41 van de SAO niet van toepassing is, of |
|
b) |
binnen drie dagen na het einde van de in artikel 41, lid 5, onder a), van de SAO bedoelde termijn van 30 dagen, indien de voorleggingsprocedure van artikel 41 van de SAO van toepassing is. |
Artikel 9
Toezicht
Voor de toepassing van artikel 32, lid 2, van de SAO wordt toezicht van de Unie ingesteld op de invoer van in bijlage V bij Protocol nr. 3 bij de SAO vermelde goederen. De procedure van artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (9) is van toepassing.
Artikel 10
Dumping en subsidiëring
Wanneer zich praktijken voordoen die de Unie aanleiding kunnen geven om de bij artikel 40, lid 2, van de SAO vastgestelde maatregelen te nemen, wordt over de instelling van antidumpingmaatregelen en/of compenserende maatregelen besloten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1225/2009, respectievelijk Verordening (EG) nr. 597/2009.
Artikel 11
Concurrentie
1. In geval van een praktijk die de Commissie onverenigbaar acht met artikel 73 van de SAO, neemt de Commissie, na de aangelegenheid op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat te hebben onderzocht, een besluit over de gepaste maatregel als bedoeld in artikel 73 van de SAO.
De in artikel 73, lid 10, van de SAO bedoelde maatregelen worden in geval van steun genomen volgens de procedures van Verordening (EG) nr. 597/2009.
2. Praktijken die Servië aanleiding kunnen geven maatregelen ten aanzien van de Unie toe te passen op grond van artikel 73 van de SAO, worden door de Commissie onderzocht, waarna zij besluit of die praktijken verenigbaar zijn met de beginselen van de SAO. Indien nodig neemt zij passende besluiten op grond van criteria die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 101, 102 en 107 van het Verdrag.
Artikel 12
Fraude of niet-verlening van administratieve medewerking
1. Indien de Commissie, op grond van gegevens van een lidstaat of op eigen initiatief, vaststelt dat de in artikel 46 van de SAO bedoelde omstandigheden zich voordoen, doet zij onverwijld het volgende:
|
a) |
zij informeert het Europees Parlement en de Raad, en |
|
b) |
zij stelt het Stabilisatie- en associatiecomité in kennis van haar bevindingen, samen met de objectieve informatie waarop die zijn gebaseerd, en pleegt overleg binnen het Stabilisatie- en associatiecomité. |
2. Alle bekendmakingen op grond van artikel 46, lid 5, van de SAO worden door de Commissie gedaan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
3. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure, de preferentiële behandeling van producten tijdelijk schorsen, in overeenstemming met artikel 46, lid 4, van de SAO.
Artikel 13
Comitéprocedure
1. Voor de toepassing van de artikelen 2, 4 en 12 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Comité douanewetboek, dat is ingesteld bij artikel 184 van Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad (10). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Voor de toepassing van de artikelen 5 tot en met 8 van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door het Comité dat is ingesteld bij artikel 4 van Verordening (EG) nr. 260/2009. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de leden 1 tot en met 4 van artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in combinatie met artikel 5 van die verordening, van toepassing.
Artikel 14
Kennisgeving
De krachtens de SAO vereiste kennisgevingen aan respectievelijk de Stabilisatie- en associatieraad en het Stabilisatie- en associatiecomité worden namens de Unie gedaan door de Commissie.
Artikel 15
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2013. De artikelen 2, 3 en 4 zijn evenwel van toepassing met ingang van 1 februari 2010.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
D. KOURKOULAS
(1) Standpunt van het Europees Parlement van 25 oktober 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 28 januari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Besluit 2013/490/EU, Euratom van de Raad en de Commissie van 22 juli 2013 betreffende de sluiting van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds (PB L 278 van 18.10.2013, blz. 14). De overeenkomst is samen met dat besluit bekendgemaakt in PB L 278 van 18.10.2013, blz. 16.
(3) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(4) Verordening (EG) nr. 260/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling (PB L 84 van 31.3.2009, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).
(6) Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93).
(7) Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
(8) PB L 28 van 30.1.2010, blz. 1.
(9) Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).
(10) Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (PB L 145 van 4.6.2008, blz. 1).
|
5.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 103/15 |
VERORDENING (EU) Nr. 333/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 443/2009 teneinde de modaliteiten vast te stellen voor het bereiken van de 2020-doelstelling om de CO2-emissies van nieuwe personenauto’s te verminderen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3), dient de Commissie een evaluatie te verrichten van de bepalingen, met inbegrip van de formules in bijlage 1 bij die verordening en de afwijkingen die zijn vastgesteld in artikel 11 van die verordening, die ertoe moeten leiden dat op kostenefficiënte wijze uiterlijk in 2020 de doelstelling van 95 g CO2/km wordt gehaald. Het voorstel om de verordening te wijzigen moet uit mededingingsoogpunt zo neutraal mogelijk, sociaal billijk en duurzaam zijn. |
|
(2) |
De verdere ontwikkeling van de wereldwijde markt voor geavanceerde technologieën ter verbetering van de efficiëntie van personenauto’s sluit aan bij de mededeling van de Commissie van 21 januari 2011 getiteld: „Efficiënt gebruik van hulpbronnen — Vlaggenschipinitiatief in het kader van de Europa 2020-strategie”, dat de overschakeling op een hulpbronnenefficiënte, koolstofarme economie voor het verwezenlijken van duurzame groei ondersteunt. |
|
(3) |
Met het oog op de controle van de naleving van de doelstelling van 95 g CO2/km dient duidelijk te worden gemaakt dat de CO2-emissies nog steeds moeten worden gemeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad (4) en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen en innoverende technologieën. |
|
(4) |
Hoge prijzen voor fossiele brandstoffen hebben een negatief effect op het economisch herstel en op de energiezekerheid en de betaalbaarheid van energie in de Unie. Het geniet daarom prioriteit de efficiëntie en de duurzaamheid van nieuwe personenauto’s en lichte handelsvoertuigen te vergroten en aldus de afhankelijkheid van olie te verminderen. |
|
(5) |
Gezien de hoge onderzoeks- en ontwikkelingskosten en productiekosten per eenheid van zeer emissiestofarme auto’s van vroege generaties is het passend om, voorlopig en in beperkte mate, het proces van de invoering ervan op de markt van de Unie in de eerste stadia van de commercialisering te versnellen en te vergemakkelijken. Actoren op verschillende niveaus dienen passende aandacht te schenken aan het vaststellen en verspreiden van beste praktijken voor het stimuleren van de vraag naar voertuigen met zeer lage emissiewaarden. |
|
(6) |
Het ontbreken van een infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en van gemeenschappelijke technische specificaties voor de hieraan gekoppelde voertuiginfrastructuur zou kunnen belemmeren dat voertuigen met zeer lage emissiewaarden ingang op de markt vinden. Wanneer de Unie wordt toegerust met dergelijke infrastructuur zou dat het werk van de marktkrachten vergemakkelijken en de economische groei in Europa bevorderen. |
|
(7) |
Gelet op de onevenredige gevolgen voor de kleinste fabrikanten ten gevolge van de naleving van de specifieke, op het praktisch nut van het voertuig gebaseerde emissiedoelstellingen, alsook de hoge administratieve last van de afwijkingsprocedure en de marginale CO2-reductie die de door hen verkochte voertuigen opleveren, dienen fabrikanten die verantwoordelijk zijn voor minder dan 1 000 jaarlijks in de Unie geregistreerde nieuwe personenauto’s, te worden vrijgesteld van de specifieke emissiedoelstelling en de bijdragen voor te hoge emissies. Teneinde in een zo vroeg mogelijk stadium rechtszekerheid te scheppen voor die fabrikanten is het van essentieel belang dat deze afwijking vanaf 1 januari 2012 van toepassing is. |
|
(8) |
De procedure voor het verlenen van een afwijking aan fabrikanten van kleine aantallen dient te worden vereenvoudigd teneinde meer flexibiliteit te bieden ten aanzien van het tijdstip waarop deze fabrikanten de afwijkingsaanvraag moeten indienen en waarop de Commissie een dergelike afwijking moet verlenen. |
|
(9) |
De procedure voor het verlenen van afwijkingen aan nichefabrikanten dient na 2020 te worden voortgezet. Teneinde de reductie-inspanningen die nichefabrikanten moeten leveren in overeenstemming te brengen met die welke grote fabrikanten leveren, dient voor de nichefabrikanten vanaf 2020 een doelstelling te gelden die 45 % lager is dan hun gemiddelde specifieke emissies in 2007. |
|
(10) |
Om de automobielindustrie in staat te stellen langetermijninvesteringen te doen en te innoveren, is het wenselijk informatie te verschaffen over de manier waarop Verordening (EG) nr. 443/2009 voor de periode na 2020 gewijzigd moet worden. Deze informatie dient gebaseerd te zijn op een beoordeling van het vereiste reductiepercentage in overeenstemming met de langetermijnklimaatdoelstellingen van de Unie en de gevolgen voor de ontwikkeling van kosteneffectieve CO2-reductietechnologieën voor voertuigen. De Commissie dient deze aspecten uiterlijk in 2015 te evalueren en aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over haar bevindingen voor te leggen. Dat verslag dient in voorkomend geval voorstellen tot wijziging van Verordening (EG) nr. 443/2009 te bevatten met het oog op het vaststellen van CO2-emissiedoelstellingen voor nieuwe personenauto’s na 2020, inclusief het mogelijk vaststellen van een realistische en haalbare doelstelling voor 2025, op basis van een alomvattende effectbeoordeling betreffende het concurrerend blijven van de autoindustrie en de daarvan afhangende bedrijfstakken, met behoud van een duidelijk traject voor het verminderen van emissies dat vergelijkbaar is met het in de periode tot 2020 gerealiseerde traject. Bij het opstellen van de desbetreffende voorstellen moet de Commissie ervoor zorgen dat deze uit mededingingsoogpunt zo neutraal mogelijk, sociaal billijk en duurzaam zijn. |
|
(11) |
Uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 dient de Commissie de testprocedures aan een effectbeoordeling te onderwerpen om deze in overeenstemming te brengen met de daadwerkelijke CO2-emissies van auto’s. De momenteel gebruikte „New European Driving Cycle” (NEDC) moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat hij representatief is voor de werkelijke rijomstandigheden en om te voorkomen dat de werkelijke CO2-emissies en het brandstofverbruik worden onderschat. Zodra dat haalbaar is, moet een nieuwe, meer realistische en betrouwbare testprocedure worden overeengekomen. Daaraan wordt gewerkt via de ontwikkeling van een wereldwijde testprocedure voor lichte voertuigen (Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedure — WLTP) in het kader van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, maar deze werkzaamheden zijn nog niet afgerond. Teneinde de voor nieuwe personenauto’s vermelde specifieke CO2-emissies meer in overeenstemming te brengen met de reële emissies onder normale gebruiksomstandigheden, moet de WLTP worden toegepast zodra de gelegenheid zich voordoet. In deze context zijn in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 443/2009 emissiegrenswaarden voor 2020 opgenomen die gemeten zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 en bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (5). Wanneer de testprocedures worden gewijzigd, moeten de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 443/2009 opgenomen grenswaarden worden aangepast teneinde vergelijkbare strengheid te waarborgen voor de fabrikanten en voertuigcategorieën. Dienovereenkomstig moet de Commissie een gedegen correlatiestudie tussen de NEDC- en de nieuwe WLTP-testcyclus uitvoeren om de representativiteit ervan voor reële rijomstandigheden te waarborgen. |
|
(12) |
Om te garanderen dat werkelijke emissies adequaat worden weergegeven, en gemeten CO2-waarden volledig vergelijkbaar zijn, zorgt de Commissie ervoor dat de elementen in de testprocedure die een beduidend effect hebben op de gemeten CO2-emissies strikt worden gedefinieerd om het gebruik van flexibele marges in testcycli door fabrikanten tegen te gaan. De afwijkingen tussen de CO2-emissiewaarden van de typegoedkeuring en de emissies van te koop aangeboden voertuigen moeten worden aangepakt, onder andere door een procedure te overwegen voor het testen van overeenstemming tijdens gebruik waarbij wordt gewaarborgd dat een representatief monster van te koop aangeboden voertuigen onafhankelijk wordt getest, alsmede door het overwegen van manieren waarop aangetoonde substantiële verschillen tussen de CO2-emissies van de inspectie en die van de initiële typegoedkeuring kunnen worden aangepakt. |
|
(13) |
De tekst van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 443/2009 moet worden aangepast om het concept van onderling verbonden ondernemingen in overeenstemming te brengen met Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (6) en met artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7). |
|
(14) |
Bij Verordening (EG) nr. 443/2009 zijn aan de Commissie bevoegdheden verleend om een aantal bepalingen van deze verordening ten uitvoer te leggen in overeenstemming met Besluit 1999/468/EG van de Raad (8). Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten deze bevoegdheden in overeenstemming worden gebracht met de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). |
|
(15) |
Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 443/2009 te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9). |
|
(16) |
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 443/2009 wat betreft gegevensvereisten en gegevensparameters; tot aanvulling van de regels voor de interpretatie van de criteria om in aanmerking te komen voor een afwijking van de specifieke emissiedoelstellingen, voor de inhoud van aanvragen van een afwijking en voor de inhoud en beoordeling van programma’s voor de verlaging van de specifieke CO2-emissies; tot aanpassing van het in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 443/2009 vermelde getal voor M0 aan de gemiddelde massa van nieuwe personenauto’s in de voorgaande drie kalenderjaren; en tot aanpassing van de formules in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 443/2009. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. |
|
(17) |
Het is aangewezen dat de wijze van vaststellen van de doelstelling op basis van het lineaire verband tussen het praktische nut van het voertuig en de CO2-emissiedoelstelling ervan zoals vastgesteld in de formules in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 443/2009, gehandhaafd blijft, omdat op deze manier de diversiteit van de markt voor personenwagens en het vermogen van fabrikanten om tegemoet te komen aan uiteenlopende consumentenbehoeften kunnen behouden blijven, en bijgevolg onterechte concurrentievervalsing wordt vermeden. |
|
(18) |
In haar effectbeoordeling heeft de Commissie de beschikbaarheid van voetafdrukgegevens en de toepassing ervan als nutsparameter in de formules in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 443/2009 beoordeeld. Op basis van deze beoordeling heeft de Commissie geconcludeerd dat massa de nutsparameter moet zijn in de formules voor de 2020-doelstelling. De lagere kosten en de voordelen van overschakelen op de voetafdruk als de nutsparameter moeten evenwel deel uitmaken van de toekomstige evaluatie. |
|
(19) |
Broeikasgasemissies als gevolg van de energievoorziening, het vervaardigen van voertuigen en het afval dat daarmee gepaard gaat, vormen een belangrijk bestanddeel van de huidige algemene koolstofvoetafdruk als gevolg van het vervoer over de weg, en zullen waarschijnlijk in de toekomst sterk toenemen. Daarom moeten er beleidsmaatregelen worden getroffen om fabrikanten optimale oplossingen aan te bieden, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met broeikasgasemissies ten gevolge van de winning van energie die wordt geleverd aan voertuigen, zoals elektrische en alternatieve brandstof, en waarbij dient te worden voorkomen dat met deze in een vroeger stadium ontstane emissies de voordelen van het verbeterde operationele energieverbruik van voertuigen, zoals beoogd door Verordening (EG) nr. 443/2009, teniet worden gedaan. |
|
(20) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van de modaliteiten voor het bereiken van de 2020-doelstelling om de CO2-emissies van nieuwe personenauto’s te verminderen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar wegens de omvang of de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
|
(21) |
Verordening (EG) nr. 443/2009 dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 443/2009 wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
In artikel 1 wordt de tweede alinea vervangen door: „Met toepassing van 2020, wordt in deze verordening een doelstelling bepaald van een gemiddelde emissies van 95 g CO2/km voor nieuwe wagens, zoals gemeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 en bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 692/2008 en de uitvoeringsbepalingen ervan, en met behulp van innoverende technologie.”. |
|
2) |
Aan artikel 2 wordt het volgende lid toegevoegd: „4. Met ingang van 1 januari 2012 zijn artikel 4, artikel 8, lid 4, onder b) en c), artikel 9 en artikel 10, lid 1, onder a) en c), niet van toepassing op een fabrikant die samen met alle met hem verbonden ondernemingen, verantwoordelijk is voor minder dan 1 000 in het voorgaande kalenderjaar in de Unie geregistreerde nieuwe personenauto’s.”. |
|
3) |
In artikel 3, lid 2, onder a), wordt het eerste streepje vervangen door:
|
|
4) |
In artikel 4 wordt de tweede alinea vervangen door: „Om de gemiddelde specifieke CO2-emissies van elke fabrikant te bepalen, wordt rekening gehouden met de volgende percentages van de nieuwe personenauto’s van elke fabrikant die in het jaar in kwestie zijn geregistreerd:
|
|
5) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 5 bis Superkredieten voor de doelstelling van 95 g CO2/km Bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies telt elke nieuwe personenauto met specifieke CO2-emissies van minder dan 50 g CO2/km als:
voor het jaar waarin hij is geregistreerd in de periode van 2020 tot en met 2022, met een maximum van 7,5 g CO2/km over deze periode voor elke fabrikant.”. |
|
6) |
Artikel 8, lid 9, wordt vervangen door: „9. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vast inzake de procedures voor de monitoring van en de rapportering over de in dit artikel vermelde gegevens en voor de toepassing van bijlage II. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 14 bis vast te stellen tot wijziging van de in bijlage II vervatte gegevensvereisten en gegevensparameters.”. |
|
7) |
Artikel 9, lid 3, wordt vervangen door: „3. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de middelen voor het innen van de bijdragen voor overtollige emissies op grond van lid 1. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”. |
|
8) |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
9) |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
10) |
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
11) |
Artikel 14 wordt vervangen door: „Artikel 14 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 9 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad (*1) ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*2). 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. (*1) Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1)." (*2) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”." |
|
12) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 14 bis Uitoefening van de delegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 8, lid 9, tweede alinea, artikel 11, lid 8, artikel 13, lid 2, derde alinea, en artikel 13, lid 7, tweede alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 8 april 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 8, lid 9, tweede alinea, artikel 11, lid 8, artikel 13, lid 2, derde alinea, en artikel 13, lid 7, tweede alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig artikel 8, lid 9, tweede alinea, artikel 11, lid 8, artikel 13, lid 2, derde alinea, en artikel 13, lid 7, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”. |
|
13) |
In bijlage I, punt 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
|
14) |
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
D. KOURKOULAS
(1) PB C 44 van 15.2.2013, blz. 109.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 10 maart 2014
(3) Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).
(6) Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
(7) Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1).
(8) Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).
(9) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
|
5.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 103/22 |
VERORDENING (EU) Nr. 334/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2014
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 528/2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden met betrekking tot bepaalde voorwaarden voor de toegang tot de markt
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Artikel 2 van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad (3) stelt het toepassingsgebied van die verordening vast, en bepaalt onder meer dat biociden die als technische hulpstoffen worden gebruikt hier niet onder vallen. Artikel 2, lid 5, moet worden gewijzigd om klaar en duidelijk te maken dat „technische hulpstoffen” verwijst naar die stoffen welke worden gedefinieerd in Verordeningen (EG) nr. 1831/2003 (4) en (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5). |
|
(2) |
Artikel 3, lid 1, onder s), en artikel 19, lid 6, van Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten worden gewijzigd teneinde soortgelijke biociden tot een biocidefamilie toe te laten indien zij op een bevredigende wijze kunnen worden beoordeeld op basis van aanwijsbare maximale risico’s en een minimaal niveau van werkzaamheid. |
|
(3) |
In artikel 19, lid 1, onder e), en artikel 19, lid 7, van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet worden verduidelijkt dat de maximumwaarden die moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (6), specifieke migratielimieten zijn of limieten voor het residugehalte in materialen die met levensmiddelen in contact komen. |
|
(4) |
Met het oog op de samenhang tussen Verordening (EU) nr. 528/2012 en Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7) moet ook artikel 19, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 zodanig worden gewijzigd dat ook toxiciteit voor specifieke doelorganen bij eenmalige of herhaalde blootstelling, categorie 1, als indelingscriterium geldt, teneinde te voorkomen dat toelating wordt verleend voor het met het oog op gebruik door het publiek op de markt aanbieden van een biocide dat voldoet aan de criteria voor deze indeling. Op grond van artikel 19, lid 4, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 mag er geen toelating worden verleend voor het met het oog op gebruik door het publiek op de markt aanbieden van biociden die volgens de criteria van bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8) moeten worden aangemerkt als persistent, bioaccumulerend en toxisch (PBT) dan wel zeer persistent en sterk bioaccumulerend (vPvB). Deze criteria hebben echter alleen betrekking op stoffen, terwijl biociden vaak mengsels en soms voorwerpen zijn. Artikel 19, lid 4, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 dient derhalve betrekking te hebben op biociden die uit stoffen bestaan die aan voornoemde criteria voldoen dan wel die stoffen bevatten of genereren. |
|
(5) |
Aangezien vergelijkende evaluaties niet in bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 worden genoemd, dient de verwijzing naar die bijlage in artikel 23, lid 3, van die verordening te worden geschrapt. |
|
(6) |
Artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet worden gewijzigd om de kruisverwijzing naar artikel 30 te corrigeren. |
|
(7) |
Op grond van artikel 35, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet een biocide worden toegelaten overeenkomstig artikel 33, lid 4, of artikel 34, lid 6, van die verordening als alle betrokken lidstaten overeenstemming hebben bereikt met de referentielidstaat over wederzijdse erkenning. De bepalingen met betrekking tot besluiten van alle betrokken lidstaten om toelatingen te verlenen op basis van wederzijdse erkenning zijn echter vastgesteld bij artikel 33, lid 3, en artikel 34, lid 6, van die verordening. Artikel 35, lid 3, dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
|
(8) |
De tweede alinea van artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 stelt dat een aanvraag tot verlenging van een toelating van de Unie vergezeld moet gaan van de overeenkomstig artikel 80, lid 1, van die verordening te betalen vergoeding. Er kan echter alleen een vergoeding worden betaald nadat het Europees Agentschap voor chemische stoffen („het agentschap”) informatie heeft verschaft over de desbetreffende niveaus overeenkomstig de tweede alinea van artikel 45, lid 3, van die verordening. Daarom dient de tweede alinea van artikel 45, lid 1, van die verordening te worden geschrapt, mede om ervoor te zorgen dat de tekst overeenstemt met artikel 7, lid 1, artikel 13, lid 1, en artikel 43, lid 1, van die verordening. |
|
(9) |
Het gebruik van het woord „verwijdering” in de artikelen 52 en 89 van Verordening (EU) nr. 528/2012 en het woord „verwijderd” in artikel 95 kan misleidend zijn en tot interpretatieproblemen leiden, gezien de verplichtingen die worden opgelegd door Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (9). Het moet derhalve worden geschrapt. |
|
(10) |
In artikel 54 van Verordening (EU) nr. 528/2012 moeten een aantal technische correcties worden aangebracht om overlapping tussen lid 1 en lid 3 van dat artikel te vermijden wat betreft de betaling van de krachtens artikel 80, lid 1, toepasselijke vergoedingen. |
|
(11) |
In de eerste en de tweede alinea van artikel 60, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt verwezen naar toelatingen die overeenkomstig artikel 30, lid 4, artikel 34, lid 6, of artikel 44, lid 4, van die verordening worden verleend. De bepalingen over besluiten ter verlening van toelatingen zijn echter vastgesteld bij artikel 30, lid 1, artikel 33, leden 3 en 4, artikel 34, leden 6 en 7, artikel 36, lid 4, artikel 37, leden 2 en 3, en artikel 44, lid 5 van die verordening. Bovendien wordt in de tweede alinea van artikel 60, lid 3, van die verordening een beschermingstermijn aangegeven voor de in artikel 20, lid 1, onder b), genoemde gegevens die worden ingediend in een aanvraag overeenkomstig artikel 26, lid 1, van die verordening. In artikel 60, lid 3, dient daarom tevens te worden verwezen naar artikel 26, lid 3, artikel 30, lid 1, artikel 33, leden 3 en 4, artikel 34, leden 6 en 7, artikel 36, lid 4, artikel 37, leden 2 en 3, en artikel 44, lid 5 van die verordening. |
|
(12) |
Artikel 66, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet worden gewijzigd om de kruisverwijzing naar artikel 67 te corrigeren. |
|
(13) |
Teneinde een goede samenwerking, coördinatie en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, het agentschap en de Commissie met betrekking tot de handhaving te bevorderen, moet het agentschap tevens de taak krijgen om steun en bijstand te verlenen aan de lidstaten inzake controle- en handhavingsactiviteiten, in voorkomend geval, door gebruik te maken van bestaande structuren. |
|
(14) |
Om het opstellen van aanvragen tot toelating van biociden tegen de datum van goedkeuring van een werkzame stof overeenkomstig de tweede alinea van artikel 89, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 mogelijk te maken, dient de elektronische publieke toegang tot informatie over werkzame stoffen overeenkomstig artikel 67 van die verordening beschikbaar te zijn zodra de Commissie de verordening waarbij de werkzame stof wordt goedgekeurd, heeft goedgekeurd. |
|
(15) |
De eerste alinea van artikel 77, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voorziet in de mogelijkheid beroep in te stellen tegen besluiten die het agentschap op grond van artikel 26, lid 2, van die verordening heeft genomen. Aangezien artikel 26, lid 2, het agentschap echter niet toestaat beslissingen te nemen, dient de verwijzing naar dat artikel in artikel 77, lid 1, te worden geschrapt. |
|
(16) |
In artikel 86 van Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt verwezen naar werkzame stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (10). Verduidelijkt moet worden dat dat artikel geldt voor alle werkzame stoffen waarvoor de Commissie een richtlijn tot opneming in die bijlage heeft vastgesteld, dat op een goedkeuring de voorwaarden voor dergelijke opneming van toepassing zijn en dat de datum van goedkeuring de datum van opneming is. |
|
(17) |
Op grond van de eerste alinea van artikel 89, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 mogen lidstaten gedurende ten hoogste twee jaar na de datum van goedkeuring van een werkzame stof hun vigerende systeem blijven toepassen. De eerste alinea van artikel 89, lid 3, van die verordening verplicht lidstaten ervoor te zorgen dat biocidetoelatingen binnen twee jaar na goedkeuring van een werkzame stof worden verleend, gewijzigd of ingetrokken. Gezien de tijd die de diverse stappen van het proces voor de toelating echter in beslag nemen, in het bijzonder wanneer lidstaten van mening verschillen over de wederzijdse erkenning en de beslissing wordt doorverwezen naar de Commissie, is het passend de desbetreffende termijnen te verlengen tot drie jaar en deze verlenging op te nemen in de tweede alinea van artikel 37, lid 3, van die verordening. |
|
(18) |
Op grond van de eerste alinea van artikel 89, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 mogen lidstaten hun vigerende systeem toepassen op bestaande werkzame stoffen. Een biocide kan een combinatie van goedgekeurde nieuwe werkzame stoffen en nog niet goedgekeurde bestaande werkzame stoffen bevatten. Om innovatie te belonen door dergelijke producten toegang tot de markt te verlenen moet het de lidstaten worden toegestaan hun vigerende systemen op dergelijke producten te blijven toepassen totdat de bestaande werkzame stof is goedgekeurd, waarna de producten in aanmerking komen voor toelating overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012. |
|
(19) |
Artikel 89, lid 4, en artikel 93, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voorzien in uitfaseringstermijnen voor biociden waarvoor geen toelating wordt verleend. Dezelfde termijnen dienen te worden gehanteerd voor de uitfasering van een biocide dat al op de markt aanwezig is en waarvoor een toelating wordt verleend, maar waarbij de voorwaarden van de toelating vereisen dat het biocide wordt gewijzigd. |
|
(20) |
In artikel 93 van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet worden verduidelijkt dat de aldaar bedoelde afwijking alleen geldt onder voorbehoud van de nationale voorschriften van de lidstaten. |
|
(21) |
Artikel 94, lid 1 van Verordening (EU) nr. 528/2012 beoogt het op de markt aanbieden toe te staan van voorwerpen die zijn behandeld met biociden die werkzame stoffen bevatten die, hoewel ze nog niet zijn goedgekeurd, worden geëvalueerd, hetzij in het kader van het in artikel 89, lid 1, van die verordening genoemde werkprogramma hetzij op basis van een aanvraag die is ingediend op grond van artikel 94, lid 1. De verwijzing in artikel 94, lid 1, naar artikel 58 van Verordening (EU) nr. 528/2012 zou kunnen worden opgevat als een onbedoelde afwijking van de voorschriften op het gebied van etikettering en informatie in artikel 58, leden 3 en 4. Artikel 94, lid 1, van die verordening dient derhalve uitsluitend te verwijzen naar artikel 58, lid 2. |
|
(22) |
Artikel 94, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geldt alleen voor behandelde voorwerpen die al in de handel zijn gebracht, en heeft onbedoeld een verbod tot gevolg gehad op de meeste nieuwe behandelde voorwerpen, dat in is gegaan op 1 september 2013 en duurt tot de laatste werkzame stof in die voorwerpen is goedgekeurd. Het toepassingsgebied van artikel 94, lid 1, dient daarom te worden uitgebreid tot nieuwe behandelde voorwerpen. Dat artikel dient tevens te voorzien in een uitfaseringstermijn voor behandelde voorwerpen als uiterlijk 1 september 2016 nog geen aanvraag voor de goedkeuring van de werkzame stof voor de desbetreffende productsoort is ingediend. Om mogelijk ernstige nadelige effecten voor marktdeelnemers te voorkomen moet met volledige inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel ervoor worden gezorgd dat deze wijzigingen met ingang van 1 september 2013 van kracht worden. |
|
(23) |
De eerste alinea van artikel 95, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 stelt de indiening van een volledig stoffendossier verplicht. Het moet mogelijk zijn dat een dergelijk volledig dossier gegevens kan bevatten die worden beschreven in bijlage IIIA of IVA bij Richtlijn 98/8/EG. |
|
(24) |
In de derde alinea van artikel 95, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt het in de tweede alinea van artikel 63, lid 3, bepaalde recht om te verwijzen naar gegevens uitgebreid tot alle studies die vereist zijn ter beoordeling van de risico’s voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, zodat mogelijk relevante personen kunnen worden opgenomen in de in artikel 95, lid 2, van die verordening genoemde lijst. Zonder dit recht zouden vele mogelijk relevante personen niet in staat zijn om tijdig te voldoen aan artikel 95, lid 1, teneinde uiterlijk op de datum die bij artikel 95, lid 3, is vastgesteld, te worden opgenomen in die lijst. In de derde alinea van artikel 95, lid 1, worden studies over het lot en het gedrag in het milieu echter niet vermeld. Bovendien dienen mogelijk relevante personen, die immers betalen voor het recht om te verwijzen naar gegevens overeenkomstig artikel 63, lid 3, het recht te hebben ten volle te profiteren van dat recht door dit aan aanvragers van toelating voor een product over te dragen. Artikel 95 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
|
(25) |
De vijfde alinea van artikel 95, lid 1, van Verordening (EU) nr. 528/2012 beoogt de beschermingstermijn voor gegevens die kunnen worden gedeeld met ingang van 1 september 2013 om te voldoen aan de eerste alinea van artikel 95, lid 1, maar die op die datum nog niet konden worden gedeeld om aanvragen tot toelating van producten te onderbouwen. Zulks zal het geval zijn voor gegevens over combinaties van actieve stoffen en productsoorten waarvoor op 1 september 2013 nog geen besluit was genomen inzake opneming in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG. Daarom dient in artikel 95 van die verordening naar die datum te worden verwezen. |
|
(26) |
Op grond van artikel 95, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet de door het agentschap gepubliceerde lijst de namen bevatten van de deelnemers aan het in artikel 89, lid 1, van die verordening genoemde werkprogramma. Artikel 95, lid 2, laat het daarbij toe dat deze deelnemers profiteren van het kostenvergoedingsmechanisme dat wordt vastgesteld in die verordening. Alle personen die een volledig stoffendossier overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 of Richtlijn 98/8/EG, of een verklaring van toegang tot een dergelijk dossier hebben ingediend, dienen van de mogelijkheid om te profiteren van het kostenvergoedingsmechanisme gebruik te kunnen maken. Daarnaast dient dit mechanisme te gelden voor dossiers die zijn ingediend voor een stof die zelf geen werkzame stof is, maar werkzame stoffen genereert. |
|
(27) |
Overeenkomstig de eerste alinea van artikel 95, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 mogen biociden die werkzame stoffen bevatten niet in de handel worden gebracht als de desbetreffende fabrikant of importeur („de relevante persoon”) niet wordt vermeld op de in dat artikel bedoelde lijst. Krachtens artikel 89, lid 2, en artikel 93, lid 2, van die verordening zullen bepaalde werkzame stoffen op de biocidenmarkt legaal aanwezig zijn, zelfs wanneer daarvoor nog geen volledig stoffendossier is ingediend. Voor dergelijke stoffen dient het verbod van artikel 95, lid 3, niet te gelden. Voorts dient, als voor een stof waarvoor een volledig stoffendossier is ingediend geen fabrikant of importeur wordt genoemd, een andere persoon de mogelijkheid te kunnen hebben biociden met die stof in de handel te brengen, mits een dossier of een verklaring van toegang tot een dossier is ingediend door die persoon of de fabrikant of importeur van het biocide. |
|
(28) |
In artikel 95, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt bepaald dat artikel 95 van toepassing is op de werkzame stoffen die worden vermeld onder categorie 6 in bijlage I bij die verordening. Deze stoffen zijn in die bijlage opgenomen op basis van ingediende volledige dossiers; de eigenaren van deze dossiers dienen het recht te hebben te profiteren van het kostenvergoedingsmechanisme dat bij dat artikel wordt ingevoerd. In de toekomst kunnen in de genoemde bijlage andere stoffen worden opgenomen op basis van de indiening van dergelijke dossiers. Categorie 6 van die bijlage dient derhalve alle dergelijke stoffen te reguleren. |
|
(29) |
De beschrijving in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012 van biociden gebruikt in materialen die met levensmiddelen in contact komen dient qua terminologie overeen te stemmen met Verordening (EG) nr. 1935/2004. |
|
(30) |
In de eerste alinea van artikel 96 van Verordening (EU) nr. 528/2012 dient te worden verduidelijkt dat Richtlijn 98/8/EG wordt ingetrokken, onverminderd de bepalingen van Verordening (EU) nr. 528/2012 waarin naar Richtlijn 98/8/EG wordt verwezen. |
|
(31) |
Bijgevolg dient Verordening (EU) nr. 528/2012 dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
Artikel 2, lid 5, onder b), wordt vervangen door:
|
|
2) |
Artikel 3, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
|
3) |
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
4) |
De inleiding van artikel 23, lid 3, wordt vervangen door: „3. De ontvangende bevoegde autoriteit, of, in het geval van een besluit over een aanvraag tot toelating van de Unie, de Commissie, verbiedt of beperkt het op de markt aanbieden of het gebruik van een biocide dat een werkzame stof bevat die in aanmerking komt voor vervanging, indien uit een vergelijkende evaluatie, die overeenkomstig de technische richtsnoeren in artikel 24 is uitgevoerd, blijkt dat aan beide hierna genoemde criteria wordt voldaan:”. |
|
5) |
In artikel 34, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door: „Binnen 365 dagen na de validering van een aanvraag beoordeelt de referentielidstaat de aanvraag en het ontwerpbeoordelingsrapport overeenkomstig artikel 30 en doet hij zijn beoordelingsrapport en de samenvatting van de productkenmerken van het biocide aan de betrokken lidstaten en de aanvrager toekomen.”. |
|
6) |
Artikel 35, lid 3, wordt vervangen door: „3. In de coördinatiegroep stellen alle in lid 2 van dit artikel bedoelde lidstaten alles in het werk om overeenstemming te bereiken over de te nemen maatregelen. Zij bieden de aanvrager de gelegenheid zijn standpunt toe te lichten. Indien zij binnen 60 dagen na de mededeling van de geschilpunten als bedoeld in lid 2 van dit artikel overeenstemming bereiken, neemt de referentielidstaat de overeenstemming op in het biocidenregister. Vanaf dat moment wordt de procedure geacht te zijn afgesloten en laat de referentielidstaat en elke betrokken lidstaat laat het biocide toe overeenkomstig artikel 33, lid 3, of, in voorkomend geval, artikel 34, lid 6.”. |
|
7) |
In artikel 37, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door: „Terwijl de procedure uit hoofde van dit artikel hangende is, wordt de in de eerste alinea van artikel 89, lid 3, bedoelde verplichting van de lidstaat om een biocide binnen drie jaar na de datum van goedkeuring toe te laten, tijdelijk opgeschort.”. |
|
8) |
De tweede alinea van artikel 45, lid 1, wordt geschrapt. |
|
9) |
Artikel 52 wordt vervangen door: „Artikel 52 Respijtperiode Onverminderd artikel 89 voorziet de bevoegde autoriteit, of, in het geval van een toegelaten biocide op het niveau van de Unie, de Commissie, wanneer zij een toelating intrekt of wijzigt of besluit een toelating niet te verlengen, in een respijtperiode voor het op de markt aanbieden en het gebruik van de bestaande voorraden, behalve indien het verder op de markt aanbieden of blijven gebruiken van het biocide een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van mens en dier of het milieu zou inhouden. De duur van de respijtperiode mag ten hoogste 180 dagen bedragen voor het op de markt aanbieden, en ten hoogste 180 dagen extra voor het gebruik van bestaande voorraden van het biocide in kwestie.”. |
|
10) |
In artikel 53, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: „1. In afwijking van artikel 17 verleent de bevoegde autoriteit van een lidstaat („de lidstaat van binnenkomst”) op verzoek van een aanvrager, een vergunning voor parallelhandel waardoor een biocide dat in een andere lidstaat („de lidstaat van oorsprong”) is toegelaten, in de lidstaat van binnenkomst op de markt aangeboden en gebruikt mag worden, indien zij overeenkomstig lid 3 bepaalt dat het betrokken biocide identiek is aan een biocide dat in de lidstaat van binnenkomst reeds is toegelaten („het referentieproduct”).”. |
|
11) |
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
12) |
In artikel 56, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: „1. In afwijking van artikel 17 mogen experimenten of proeven voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkeling of onderzoek en ontwikkeling gericht op producten en procedés met een niet-toegelaten biocide of een uitsluitend voor gebruik in een biocide bestemde, niet goedgekeurde werkzame stof („experiment of proef”), alleen plaatsvinden onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden.”. |
|
13) |
De inleiding van artikel 58, lid 3, wordt vervangen door: „3. De voor het in de handel brengen van een behandeld voorwerp verantwoordelijke persoon zorgt ervoor dat het etiket de in de tweede alinea opgesomde informatie vermeldt, wanneer:”. |
|
14) |
De eerste en de tweede alinea van artikel 60, lid 3, worden vervangen door: „3. De beschermingstermijn voor gegevens die worden ingediend met het oog op de toelating van een biocide dat uitsluitend bestaande werkzame stoffen bevat, verstrijkt 10 jaar na de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop overeenkomstig artikel 26, lid 3, artikel 30, lid 1, artikel 33, leden 3 en 4, artikel 34, leden 6 en 7, artikel 36, lid 4, artikel 37, leden 2 en 3, of artikel 44, lid 5, het eerste besluit over de toelating van het product is aangenomen. De beschermingstermijn voor gegevens die worden ingediend met het oog op de toelating van een biocide dat een nieuwe werkzame stof bevat, verstrijkt 15 jaar na de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop overeenkomstig artikel 26, lid 3, artikel 30, lid 1, artikel 33, leden 3 en 4, artikel 34, leden 6 en 7, artikel 36, lid 4, artikel 37, leden 2 en 3, of artikel 44, lid 5, het eerste besluit over de toelating van het product is aangenomen.”. |
|
15) |
Artikel 66, lid 4, wordt vervangen door: „4. Elke persoon die voor de toepassing van deze verordening informatie betreffende een werkzame stof of biocide bij het agentschap of bij een bevoegde autoriteit indient, kan vragen dat de in artikel 67, leden 3 en 4, vermelde informatie niet openbaar wordt gemaakt, mits hij motiveert waarom de openbaarmaking van die informatie zijn commerciële belangen of die van een andere betrokken partij kan schaden.”. |
|
16) |
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
17) |
In artikel 76, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
|
18) |
In artikel 77, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: „1. Beroepen tegen besluiten die het agentschap heeft genomen op grond van artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 43, lid 2, artikel 45, lid 3, artikel 54, leden 3 tot en met 5, artikel 63, lid 3, en artikel 64, lid 1, worden ingesteld bij de kamer van beroep die is ingesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006.”. |
|
19) |
In artikel 78, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door: „De in artikel 96, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde ontvangsten van het agentschap worden niet gebruikt voor het verrichten van taken in het kader van deze verordening, behalve wanneer een gemeenschappelijk doel of een tijdelijke overdracht ten behoeve van de goede werking van het agentschap wordt beoogd. De in lid 1 van dit artikel bedoelde ontvangsten van het agentschap worden niet gebruikt voor het verrichten van taken in het kader van Verordening (EG) nr. 1907/2006, behalve wanneer een gemeenschappelijk doel of een tijdelijke overdracht ten behoeve van de goede werking van het agentschap wordt beoogd.”. |
|
20) |
Artikel 86 wordt vervangen door: „Artikel 86 In bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG opgenomen werkzame stoffen De werkzame stoffen waarvoor de Commissie een richtlijn tot opneming in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG heeft vastgesteld, worden geacht op grond van deze verordening op de datum van opneming te zijn goedgekeurd en worden opgenomen in de in artikel 9, lid 2, bedoelde lijst. De goedkeuring wordt afhankelijk gesteld van de in de desbetreffende richtlijnen van de Commissie vervatte voorwaarden.”. |
|
21) |
Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:
|
|
22) |
In artikel 92, lid 2, wordt de volgende zin toegevoegd: „Voor biociden die overeenkomstig de artikelen 3 of 4 van Richtlijn 98/8/EG zijn toegelaten, wordt geacht toelating te zijn verleend overeenkomstig artikel 17 van deze verordening.”. |
|
23) |
Artikel 93 wordt vervangen door: „Artikel 93 Overgangsmaatregelen betreffende biociden die niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 98/8/EG vallen In afwijking van artikel 17, lid 1, mag een lidstaat zijn vigerende systeem of praktijk inzake het op de markt aanbieden en gebruiken van biociden die niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 98/8/EG vallen, maar wel onder het toepassingsgebied van deze verordening, en die bestaan uit werkzame stoffen die op 1 september 2013 op de markt aangeboden werden of in biociden gebruikt werden, of die deze stoffen bevatten of genereren, blijven toepassen. Deze afwijking geldt tot een van de volgende data:
|
|
24) |
De artikelen 94 en 95 worden vervangen door: „Artikel 94 Overgangsmaatregelen betreffende behandelde voorwerpen 1. In afwijking van artikel 58, lid 2, mag een behandeld voorwerp behandeld met of bewust bevattende een of meer biociden die alleen de werkzame stoffen bevatten die op 1 september 2016 voor de betrokken productsoort in onderzoek zijn in het werkprogramma bedoeld in artikel 89, lid 1, of waarvoor uiterlijk op die datum een aanvraag tot goedkeuring voor de betrokken productsoort is ingediend, of die alleen een combinatie bevatten van dergelijke stoffen en werkzame stoffen opgenomen op de overeenkomstig artikel 9, lid 2, voor de betrokken productsoort en het betrokken gebruik opgestelde lijst dan wel opgenomen in bijlage I, in de handel worden gebracht tot een van de volgende data:
2. Ook in afwijking van artikel 58, lid 2, mag een behandeld voorwerp behandeld met of bewust bevattende een of meer biociden die een andere werkzame stof bevatten dan de in lid 1 van dit artikel genoemde stoffen of dan de stoffen opgenomen op de overeenkomstig artikel 9, lid 2, voor de betrokken productsoort en het betrokken gebruik opgestelde lijst dan wel opgenomen in bijlage I, tot 1 maart 2017 in de handel worden gebracht. Artikel 95 Overgangsmaatregelen betreffende de toegang tot de dossiers van werkzame stoffen 1. Met ingang van 1 september 2013 wordt door het agentschap een lijst algemeen beschikbaar gesteld en regelmatig bijgewerkt van alle werkzame stoffen alsmede alle stoffen die een werkzame stof genereren, waarvoor een dossier dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij deze verordening of van bijlage IIA of IVA bij Richtlijn 98/8/EG en, indien relevant, van bijlage IIIA bij die richtlijn („het volledig stoffendossier”) is ingediend en aanvaard of gevalideerd door een lidstaat in een procedure die bij deze verordening of die richtlijn is vastgesteld („de relevante stoffen”). Per relevante stof worden op de lijst de namen van alle personen vermeld die een dergelijk dossier of een dossier bij het agentschap overeenkomstig de tweede alinea van dit lid hebben ingediend, en wordt hun rol volgens die alinea, en de productsoort(en) waarvoor zij een dossier hebben ingediend„ alsook de datum waarop de stof in de lijst is opgenomen, aangegeven. Een in de Unie gevestigde persoon die een relevante stof, al dan niet in een biocide, vervaardigt of importeert („de leverancier van de stof”) of die een biocide vervaardigt of op de markt aanbiedt dat bestaat uit die relevante stof of dat die relevante stof bevat of genereert („de leverancier van het product”) kan te allen tijde bij het agentschap een volledig stoffendossier voor die relevante stof, een verklaring van toegang tot een volledig stoffendossier of een verwijzing naar een volledig stoffendossier waarvoor alle gegevensbeschermingstermijnen zijn verstreken, indienen. Na de verlenging van de toelating van een werkzame stof kan iedere leverancier van de stof of leverancier van het product bij het agentschap een verklaring van toegang indienen met betrekking tot alle gegevens die door de beoordelende bevoegde autoriteit in overweging zijn genomen en relevant werden geacht met het oog op de verlenging, en waarvoor de gegevensbeschermingstermijn nog niet is verlopen („de relevante gegevens”). Het agentschap stelt de leverancier die de informatie indient in kennis van de overeenkomstig artikel 80, lid 1, verschuldigde vergoeding. Het wijst de aanvraag af indien de leverancier die de informatie indient de vergoeding niet binnen 30 dagen betaalt. Het agentschap stelt de leverancier die de informatie indient daarvan in kennis. Na ontvangst van de overeenkomstig artikel 80, lid 1, verschuldigde vergoeding controleert het agentschap of de ingediende informatie voldoet aan de voorwaarden van de tweede alinea van dit lid en stelt het de leverancier die de informatie indient daarvan in kennis. 2. Met ingang van 1 september 2015 mag een biocide dat uit een op de in lid 1 bedoelde lijst vermelde relevante stof bestaat dan wel die relevante stof bevat of genereert alleen op de markt worden aangeboden als hetzij de leverancier van de stof hetzij de leverancier van het product voor de productsoort(en) waartoe het product behoort wordt vermeld op de in lid 1 bedoelde lijst. 3. Met het oog op de indiening van de informatie overeenkomstig de tweede alinea van lid 1 van dit artikel is artikel 63, lid 3, van deze Verordening van toepassing op alle toxicologische en ecotoxicologische studies alsmede studies over het lot en het gedrag in het milieu met betrekking tot de stoffen die worden vermeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1451/2007, met inbegrip van studies waarmee geen proeven op gewervelde dieren zijn gemoeid. 4. Een leverancier van de stof of een leverancier van het product die voorkomt op de in lid 1 genoemde lijst aan wie een verklaring van toegang voor de toepassing van dit artikel of aan wie overeenkomstig lid 3 toestemming is verleend om naar een studie te verwijzen, heeft het recht om aanvragers van een toelating voor een biocide toe te staan om voor de toepassing van artikel 20, lid 1, naar die verklaring van toegang of die studie te verwijzen. 5. In afwijking van artikel 60 verstrijken alle gegevensbeschermingstermijnen voor de combinaties van actieve stoffen en productsoorten die in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn vermeld, maar waarvoor uiterlijk op 1 september 2013 nog geen besluit tot opneming in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG was genomen, op 31 december 2025. 6. De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op stoffen die worden vermeld in bijlage I onder de categorieën 1 tot en met 5 en categorie 7 of op biociden die uitsluitend dergelijke stoffen bevatten. 7. De in lid 1 van dit artikel genoemde lijst wordt door het agentschap regelmatig bijgewerkt. Na de verlenging van de goedkeuring van een werkzame stof verwijdert het agentschap uit de lijst iedere leverancier van de stof of leverancier van het product die niet binnen twaalf maanden na de verlenging alle relevante gegevens of een verklaring van toegang met betrekking tot alle relevante gegevens heeft ingediend, ofwel overeenkomstig de tweede alinea van lid 1 van dit artikel ofwel in een aanvraag overeenkomstig artikel 13.”. |
|
25) |
Artikel 96, eerste alinea wordt vervangen door: „Onverminderd artikel 86, de artikelen 89 tot en met 93, en artikel 95 van deze verordening, wordt Richtlijn 98/8/EG ingetrokken met ingang van 1 september 2013.”. |
|
26) |
In bijlage I wordt de titel van Categorie 6 vervangen door: „Categorie 6 — Stoffen waarvoor een lidstaat overeenkomstig artikel 7, lid 3, van deze verordening een dossier inzake een werkzame stof heeft gevalideerd of waarvoor een lidstaat een dergelijk dossier overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG heeft aanvaard”. |
|
27) |
In bijlage V wordt de tweede alinea onder „Productsoort 4: Voeding en diervoeders” vervangen door: „Producten die verwerkt worden in materialen die in contact kunnen komen met voedsel.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1, punt 24, is van toepassing met ingang van 1 september 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
D. KOURKOULAS
(1) PB C 347 van 18.12.2010, blz. 62.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 10 maart 2014.
(3) Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).
(5) Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).
(6) Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).
(7) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(8) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(9) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(10) Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).
|
5.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 103/33 |
VERORDENING (EU) Nr. 335/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 maart 2014
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ten aanzien van hun financiële stabiliteit ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De ongekende wereldwijde financiële crisis en recessie hebben de economische groei en de financiële stabiliteit ernstig geschaad en een aanzienlijke verslechtering van de financiële en economische omstandigheden in verschillende lidstaten tot gevolg gehad. Met name kampen bepaalde lidstaten met ernstige moeilijkheden of dreigen zij die te ondervinden. Zij ondervinden in het bijzonder problemen wat hun economische groei en financiële stabiliteit betreft en zij kennen een oplopend tekort en een verslechterende schuldenpositie. |
|
(2) |
Er zijn krachtens artikel 122, lid 2, artikel 136 en artikel 143 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie reeds belangrijke maatregelen genomen om de negatieve effecten van de crisis op te vangen. De druk op de nationale financiële middelen neemt echter toe en er moeten verdere stappen worden ondernomen om die druk te verlichten door de middelen uit het Europees Visserijfonds, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad (3), maximaal en optimaal te benutten. |
|
(3) |
Om het beheer van de EU-financiering te vergemakkelijken, om bij te dragen tot snellere investeringen in de lidstaten en de regio’s en om de beschikbaarheid van financiering voor de economie te verbeteren, is Verordening (EG) nr. 1198/2006 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 387/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4). Die wijziging heeft het mogelijk gemaakt om tussentijdse en saldobetalingen uit het Europees Visserijfonds voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat hun financiële stabiliteit betreft en die verzoeken om voor deze maatregel in aanmerking te komen, te verhogen met een bedrag dat overeenkomt met 10 procentpunten bovenop het bestaande medefinancieringspercentage voor elke prioritaire as. |
|
(4) |
In Verordening (EG) nr. 1198/2006 is vastgesteld dat dit hoger medefinancieringspercentage mag worden toegepast tot en met 31 december 2013. Aangezien bepaalde lidstaten evenwel nog steeds te kampen hebben met ernstige moeilijkheden ten aanzien van hun financiële stabiliteit, moet de toepassing van het hoger medefinancieringspercentage niet worden beperkt tot eind 2013. |
|
(5) |
De lidstaten die financiële bijstand ontvangen, moeten ook in aanmerking komen voor de verhoging van het medefinancieringspercentage tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode en moeten om die verhoging kunnen verzoeken in hun aanvragen tot betaling van het eindsaldo, zelfs als er geen financiële bijstand meer wordt verleend. |
|
(6) |
Verordening (EG) nr. 1198/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
|
(7) |
Gezien de niet eerder geziene crisis, is een snelle goedkeuring van steunmaatregelen noodzakelijk. Bijgevolg is het dienstig dat deze verordening in werking treedt op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1198/2006 wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
In artikel 76, lid 3, wordt de inleidende zin als volgt vervangen: „3. In afwijking van artikel 53, lid 3, worden op verzoek van een lidstaat de tussentijdse betalingen verhoogd met een bedrag dat overeenkomt met 10 procentpunten bovenop het medefinancieringspercentage voor elk prioritair zwaartepunt, tot een maximum van 100 %, toe te passen op het bedrag van de voor steun in aanmerking komende overheidsuitgaven die voor het eerst zijn aangegeven in elke gecertificeerde uitgavenstaat die wordt ingediend, mits de lidstaat, op of na 31 december 2013, aan een van de volgende voorwaarden voldoet:”. |
|
2) |
Artikel 77, lid 2, wordt als volgt vervangen: „2. In afwijking van artikel 53, lid 3, worden op verzoek van een lidstaat de saldobetalingen verhoogd met een bedrag dat overeenkomt met 10 procentpunten bovenop het medefinancieringspercentage voor elk prioritair zwaartepunt, tot een maximum van 100 %, toe te passen op het bedrag van de voor steun in aanmerking komende overheidsuitgaven die voor het eerst zijn aangegeven in elke gecertificeerde uitgavenstaat die wordt ingediend, mits de lidstaat, op of na 31 december 2013, aan een van de in artikel 76, lid 3, onder a), b) en c), genoemde voorwaarden voldoet:”. |
|
3) |
Artikel 77 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
D. KOURKOULAS
(1) PB C 341 van 21.11.2013, blz. 75.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 maart 2014.
(3) Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 387/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (PB L 129 van 16.5.2012, blz. 7).