ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2014.036.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 36

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

57e jaargang
6 februari 2014


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 104/2014 van de Commissie van 23 januari 2014 tot vaststelling van een verbod op de visserij op geelstaartschar in gebied NAFO 3LNO door vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie voeren

1

 

*

Verordening (EU) nr. 105/2014 van de Commissie van 23 januari 2014 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in het gebied EU-wateren van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van België voeren

3

 

*

Verordening (EU) nr. 106/2014 van de Commissie van 3 februari 2014 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de EU-wateren van VIId door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 107/2014 van de Commissie van 5 februari 2014 tot het uit de handel nemen van de toevoegingsmiddelen voor diervoeding kobalt(II)chloride-hexahydraat, kobalt(II)nitraat-hexahydraat en kobalt(II)sulfaat-monohydraat en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2003 ( 1 )

7

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 108/2014 van de Commissie van 5 februari 2014 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof kaliumthiocyanaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ( 1 )

9

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 109/2014 van de Commissie van 5 februari 2014 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

11

 

 

BESLUITEN

 

 

2014/56/EU

 

*

Besluit van de Raad van 28 januari 2014 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Kroatië

13

 

 

2014/57/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 4 februari 2014 inzake de kennisgeving door Hongarije van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 502)

15

 

 

2014/58/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 4 februari 2014 tot goedkeuring van door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad aangemelde beperkingen van toelatingen voor het gebruik van een biocide dat difenacum bevat (Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 496)

18

 

 

2014/59/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 5 februari 2014 inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor laserproducten voor consumenten krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid moeten voldoen ( 1 )

20

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 81/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 wat betreft het gebruik van het visuminformatiesysteem (VIS) in het kader van de Schengengrenscode (PB L 35 van 4.2.2009)

22

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/1


VERORDENING (EU) Nr. 104/2014 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2014

tot vaststelling van een verbod op de visserij op geelstaartschar in gebied NAFO 3LNO door vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Unie voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 40/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde niet-EU-wateren, voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden (2), zijn quota voor 2013 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van een van de in die bijlage bedoelde lidstaten voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2013 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2013 aan de in de bijlage bij deze verordening bedoelde lidstaten is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van een van de in die bijlage bedoelde lidstaten voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 54.


BIJLAGE

Nr.

87/TQ40

Lidstaat

Europese Unie (alle lidstaten)

Bestand

YEL/3LNO.

Soort

Geelstaartschar (Limanda ferruginea)

Gebied

NAFO 3LNO

Datum van sluiting

19.12.2013


6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/3


VERORDENING (EU) Nr. 105/2014 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2014

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in het gebied EU-wateren van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 39/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor geen internationale onderhandelingen worden gevoerd of geen internationale overeenkomsten gelden (2) zijn quota voor 2013 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2013 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2013 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

86/TQ39

Lidstaat

België

Bestand

SRX/2AC4-C

Soort

Roggen (Rajiformes)

Gebied

EU-wateren van IIa en IV

Datum

17.12.2013


6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/5


VERORDENING (EU) Nr. 106/2014 VAN DE COMMISSIE

van 3 februari 2014

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in de EU-wateren van VIId door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 39/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor geen internationale onderhandelingen worden gevoerd of geen internationale overeenkomsten gelden (2) zijn quota voor 2013 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2013 toegewezen quota zijn opgebruikt.

(3)

Bijgevolg moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2013 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 februari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

85/TQ39

Lidstaat

Nederland

Bestand

SRX/07D.

Soort

Roggen (Rajiformes)

Gebied

EU-wateren van VIId

Datum

10.12.2013


6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 107/2014 VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2014

tot het uit de handel nemen van de toevoegingsmiddelen voor diervoeding kobalt(II)chloride-hexahydraat, kobalt(II)nitraat-hexahydraat en kobalt(II)sulfaat-monohydraat en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2003

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 10, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding kobalt(II)chloride-hexahydraat, kobalt(II)nitraat-hexahydraat en kobalt(II)sulfaat-monohydraat zijn uit hoofde van Richtlijn 70/524/EEG als verbindingen van het sporenelement kobalt vergunningen zonder tijdsbeperking verleend en de vergunningsvoorwaarden zijn laatstelijk vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1334/2003 van de Commissie (3). Vervolgens zijn die toevoegingsmiddelen overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaande producten opgenomen in het communautair repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Voor het gebruik van die toevoegingsmiddelen van de groep sporenelementen voor diervoeding zijn vóór het verstrijken van de in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 genoemde termijn geen vergunningaanvragen overeenkomstig die bepaling ingediend.

(4)

Bijgevolg moeten die toevoegingsmiddelen voor diervoeding uit de handel worden genomen.

(5)

Als gevolg van het uit de handel nemen, moeten die toevoegingsmiddelen voor diervoeding uit de vermelding voor „E3 Kobalt-Co” van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1334/2003 worden geschrapt. Verordening (EG) nr. 1334/2003 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Voor de belanghebbende partijen moet er een overgangsperiode komen waarin de bestaande voorraden van de uit de handel te nemen toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders en voedermiddelen die met die toevoegingsmiddelen zijn geproduceerd, mogen worden opgebruikt.

(7)

Het uit de handel nemen van de 3 toevoegingsmiddelen laat de verlening van een vergunning daarvoor en de vaststelling van maatregelen betreffende de status ervan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 onverlet.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Intrekking

De tot de groep „sporenelementen” behorende toevoegingsmiddelen voor diervoeding kobalt(II)chloride-hexahydraat, kobalt(II)nitraat-hexahydraat en kobalt(II)sulfaat-monohydraat worden uit de handel genomen.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2003

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1334/2003 worden de vermeldingen „kobalt(II)chloride-hexahydraat”, „kobalt(II)nitraat-hexahydraat” en „kobalt(II)sulfaat-monohydraat” onder het element E3 Kobalt-Co geschrapt.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

1.   Bestaande voorraden van de in artikel 1 bedoelde producten mogen tot en met 26 augustus 2014 verder in de handel gebracht en gebruikt worden als toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

2.   Met de in lid 1 bedoelde toevoegingsmiddelen geproduceerde voormengsels mogen tot en met 26 februari 2015 verder in de handel gebracht en gebruikt worden.

3.   Mengvoeders en voedermiddelen die tot en met 26 augustus 2015 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 767/2009 zijn geëtiketteerd en met de in lid 1 bedoelde toevoegingsmiddelen of de in lid 2 bedoelde voormengsels zijn geproduceerd, mogen verder in de handel gebracht en gebruikt worden totdat de voorraden zijn uitgeput.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1334/2003 van de Commissie van 25 juli 2003 tot wijziging van de toelatingsvoorwaarden voor een aantal toevoegingsmiddelen van de groep sporenelementen in diervoeders (PB L 187 van 26.7.2003, blz. 11).


6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 108/2014 VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2014

tot niet-goedkeuring van de werkzame stof kaliumthiocyanaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor vóór 14 juni 2011 een besluit is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn. Voor kaliumthiocyanaat is bij Beschikking 2005/751/EG van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Nederland heeft op 6 september 2004 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Koppert Beheer bv een aanvraag ontvangen om opneming van de werkzame stof kaliumthiocyanaat in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2005/751/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel geacht kan worden aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG te voldoen.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 27 juli 2007 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend. Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie (4) is de aanvrager om aanvullende informatie verzocht. De aanvrager heeft op 30 mei 2011 meegedeeld dat geen aanvullende informatie beschikbaar was.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over de risicobeoordeling van de werkzame stof kaliumthiocyanaat (5) als bestrijdingsmiddel op 22 oktober 2012 aan de Commissie voorgelegd. De EFSA heeft geconstateerd dat de gegevens diverse leemten vertoonden die door de aanvrager dienden te worden opgevuld. Bij brief van 27 september 2013 heeft Koppert bv haar goedkeuringsaanvraag voor kaliumthiocyanaat ingetrokken.

(5)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, onder b), van Richtlijn 91/414/EEG werd de lidstaten de mogelijkheid geboden om gewasbeschermingsmiddelen die kaliumthiocyanaat bevatten voorlopig toe te laten voor een initiële periode van drie jaar. Bij Besluit 2010/457/EU van de Commissie (6) kregen de lidstaten toestemming om deze voorlopige toelatingen voor kaliumthiocyanaat te verlengen tot uiterlijk 31 augustus 2012. Bij Uitvoeringsbesluit 2012/363/EU van de Commissie (7) kregen de lidstaten toestemming om deze voorlopige toelatingen voor kaliumthiocyanaat te verlengen tot uiterlijk 31 juli 2014.

(6)

Ingevolge de intrekking van de aanvraag dient kaliumthiocyanaat derhalve overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 niet te worden goedgekeurd.

(7)

Bestaande voorlopige toelatingen moeten bijgevolg worden ingetrokken en er mogen geen nieuwe toelatingen worden verleend.

(8)

De lidstaten moet voldoende tijd worden gegund om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die kaliumthiocyanaat bevatten in te trekken.

(9)

Als de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode toekennen voor gewasbeschermingsmiddelen die kaliumthiocyanaat bevatten, moet deze periode uiterlijk achttien maanden na de inwerkingtreding van deze verordening aflopen.

(10)

Deze verordening laat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor kaliumthiocyanaat in te dienen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 onverlet.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Niet-goedkeuring van een werkzame stof

De werkzame stof kaliumthiocyanaat wordt niet goedgekeurd.

Artikel 2

Overgangsmaatregelen

De lidstaten trekken de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof kaliumthiocyanaat bevatten uiterlijk op 26 augustus 2014 in.

Artikel 3

Respijtperiode

Een door de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegekende respijtperiode moet zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 26 augustus 2015 aflopen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(3)  Beschikking 2005/751/EG van de Commissie van 21 oktober 2005 houdende principiële erkenning dat de dossiers die zijn ingediend voor grondig onderzoek met het oog op eventuele opneming van ascorbinezuur, kaliumjodide en kaliumthiocyanaat in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad, volledig zijn (PB L 282 van 26.10.2005, blz. 18).

(4)  Verordening (EU) nr. 188/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn niet op de markt waren (PB L 53 van 26.2.2011, blz. 51).

(5)  EFSA Journal 2013; 11(6):2922. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(6)  Besluit 2010/457/EU van de Commissie van 17 augustus 2010 waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stoffen Candida oleophila stam O, kaliumjodide en kaliumthiocyanaat te verlengen (PB L 218 van 19.8.2010, blz. 24).

(7)  Uitvoeringsbesluit 2012/363/EU van de Commissie van 4 juli 2012 waarbij aan de lidstaten toestemming wordt verleend om de geldigheidsduur van de voorlopige toelatingen voor de nieuwe werkzame stoffen bixafen, Candida oleophila stam O, fluopyram, halosulfuron, kaliumjodide, kaliumthiocyanaat en spirotetramat te verlengen (PB L 176 van 6.7.2012, blz. 70).


6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 109/2014 VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2014

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2014.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

85,7

MA

50,4

SN

151,7

TN

80,0

TR

100,4

ZZ

93,6

0707 00 05

TR

124,2

ZZ

124,2

0709 91 00

EG

91,5

ZZ

91,5

0709 93 10

MA

52,3

TR

140,4

ZZ

96,4

0805 10 20

EG

49,3

MA

52,0

TN

48,3

TR

71,7

ZZ

55,3

0805 20 10

IL

120,0

MA

69,2

ZZ

94,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

60,8

EG

21,7

IL

136,0

JM

113,2

KR

144,2

MA

134,7

TR

80,0

ZZ

98,7

0805 50 10

TR

77,6

ZZ

77,6

0808 10 80

CN

73,1

MK

28,7

US

163,9

ZZ

88,6

0808 30 90

CN

46,0

TR

122,0

US

134,7

ZA

93,4

ZZ

99,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/13


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 januari 2014

betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Kroatië

(2014/56/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de opmerkingen van Kroatië,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden.

(2)

Het stabiliteits- en groeipact (SGP) is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren.

(3)

De buitensporigtekortprocedure (BTP) van artikel 126 VWEU, die wordt verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (1), die deel uitmaakt van het SGP, voorziet in een besluit van de Raad tot betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. Het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU gehechte Protocol nr. 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten bevat nadere bepalingen betreffende de toepassing van de BTP. Verordening (EG) nr. 479/2009 (2) van de Raad bevat gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van deze bepalingen.

(4)

Artikel 126, lid 5, VWEU bepaalt dat de Commissie, indien zij van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, een advies tot de betrokken lidstaat richt en de Raad daarvan op de hoogte brengt.

(5)

Rekening houdend met haar verslag op grond van artikel 126, lid 3, VWEU en gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité overeenkomstig artikel 126, lid 4, VWEU is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er in Kroatië een buitensporig tekort bestaat. De Commissie heeft derhalve een advies tot Kroatië gericht en de Raad daarvan op de hoogte gebracht op 10 december 2013 (3).

(6)

In artikel 126, lid 6, VWEU wordt bepaald dat de Raad rekening moet houden met de opmerkingen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, alvorens, na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, te besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. In het geval van Kroatië leidt deze algehele evaluatie tot de volgende conclusies.

(7)

Volgens de herziening van de begroting 2013 en de ontwerpbegroting 2014 (4), door de Kroatische regering aangenomen en aan het Kroatisch parlement gezonden op 14 november 2013, plannen de Kroatische autoriteiten een overheidstekort van 5,5 % van het bbp voor 2013, na 5 % van het bbp in 2012, en verwachten zij dat de ratio ongewijzigd blijft in 2014 en pas in 2015 en 2016 geleidelijk afneemt. De najaarsprognose 2013 van diensten van de Commissie, gepubliceerd op 5 november 2013, gaat uit van een overheidstekort significant boven de referentiewaarde van 3 % van het bbp in 2013, dat zonder compenserende maatregelen tot boven 6 % van het bbp zal stijgen in de periode 2013-2015. Zoals aangegeven in het Commissieverslag ingevolge artikel 126, lid 3, VWEU liggen de geplande en voorspelde tekorten boven en niet in de buurt van de referentiewaarde van het Verdrag. De overschrijding van de referentiewaarde kan als uitzonderlijk worden aangemerkt in de zin van het SGP. In het bijzonder is deze deels het gevolg van een ernstige economische neergang in de zin van het SGP. De economische activiteit is naar schatting met bijna 12 % gekrompen sinds de piek in 2008. Voorspeld wordt dat het reële bbp verder zal krimpen in 2013; een licht herstel wordt pas in 2014 verwacht. De potentiële outputgroei, zoals door de Commissiediensten volgens de algemeen overeengekomen methode geraamd, stagneerde in 2009, werd negatief in 2010 en is sindsdien negatief. De berekende outputgap, die negatief is sinds 2009, zal naar verwachting geleidelijk verkleinen tijdens de prognoseperiode, maar heel 2015 negatief blijven, en bevestigt de diepte en de uitgebreidheid van de recessie. De geplande overschrijding van de referentiewaarde kan echter niet als tijdelijk worden aangemerkt in de zin van het SGP. Volgens de prognoses van de Kroatische autoriteiten en de najaarsprognose 2013 van de diensten van de Commissie zal het overheidstekort ook in 2014 en 2015 significant boven de referentiewaarde blijven. Bijgevolg is niet voldaan aan het vereiste betreffende het tekortcriterium van hetVWEU.

(8)

In de ontwerpbegroting 2014 voorziet de regering een stijging van de nominale overheidsschuldquote van 58,1 % in 2013 tot 62 % in 2014 en verder tot 64,1 % in 2015 en 64,7 % in 2016. Deze cijfers zijn licht hoger dan die in de economische en budgettaire beleidsrichtsnoeren van september 2013, waarin de regering voorspelde dat de schuldquote 56,6 % in 2013, en 60,6 %, 63,4 % en 65,3 % in respectievelijk 2014, 2015 en 2016 zou bereiken. In de najaarsprognose 2013 van de diensten van de Commissie wordt een overheidsschuldquote van 59,7 % voor 2013 voorspeld. Bij ongewijzigd beleid zal de nominale overheidsschuldquote naar verwachting boven 60 % stijgen in 2014 en aldus de referentiewaarde van het Verdrag van 60 % van het bbp overschrijden. Volgens de momenteel beschikbare informatie zou een in USD luidende obligatie-emissie in november 2013 de schuldquote van de overheid reeds tegen eind 2013 boven de drempel van 60 % brengen. Artikel 2, lid 1 bis, van Verordening (EG) nr. 1467/97 bepaalt dat het vereiste ingevolge het schuldcriterium ook wordt geacht te zijn vervuld indien de budgettaire prognoses van de Commissie erop wijzen dat de vereiste vermindering van het verschil ten opzichte van de referentiewaarde zich zal voordoen tijdens de periode van drie jaar waartoe de twee jaren behoren die volgen op het laatste jaar waarvoor de gegevens beschikbaar zijn. De prognoses van de Kroatische autoriteiten en van de Commissie laten zien dat de nominale overheidsschuldquote een stijgende tendens vertoont wegens de aanhoudende hoge tekorten en de zwakke economische activiteit en dat dit naar verwachting binnen de prognosehorizon zo zal blijven. Bijgevolg zijn de schuldbenchmark en dus het schuldcriterium in ht VWEU niet vervuld.

(9)

In lijn met de bepalingen in het VWEU heeft de Commissie ook „relevante factoren” geanalyseerd in haar verslag overeenkomstig artikel 126, lid 3, VWEU. Zoals in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 gespecificeerd, kunnen deze factoren voor landen met een nominale overheidsschuldquote boven de referentiewaarde bij de stappen die leiden tot het besluit betreffende de naleving van het tekortcriterium alleen in aanmerking worden genomen als het overheidstekort dicht bij de referentiewaarde blijft en de overschrijding van de referentiewaarde van tijdelijke aard is, hetgeen niet het geval is voor Kroatië. De relevante factoren, met name de diepe en langdurige recessie tegen de achtergrond van niet-ondersteunende externe omstandigheden, zijn in aanmerking genomen bij de beoordeling van de naleving van het schuldcriterium. Deze relevante factoren doen niets af aan de conclusie dat het schuldcriterium in het Verdrag niet is vervuld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat in Kroatië een buitensporig tekort bestaat.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Republiek Kroatië.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

G. STOURNARAS


(1)  Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.)

(2)  Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 1).

(3)  Alle BTP-documenten voor Kroatië zijn te vinden op de volgende website: http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/sgp/deficit/countries/croatia_en.htm

(4)  De ontwerpbegroting is niet volgens de ESR 95-methodologie (ESR95) opgesteld. De ramingen voor 2009-2012 op basis van ESR95 liggen 1,5 à 3,3 procentpunt hoger dan die welke volgens de nationale methodologie zijn gerapporteerd. De verschillen zijn vooral het gevolg van het feit dat de tekortcijfers volgens ESR95 bepaalde garantiebetalingen, schuldaannames en de terugbetaling van de schuld aan de gepensioneerden omvatten.


6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/15


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2014

inzake de kennisgeving door Hongarije van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 502)

(Slechts de tekst in de Hongaarse taal is authentiek)

(2014/57/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), en met name artikel 32, lid 5, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 32, lid 5, eerste alinea, van Richtlijn 2010/75/EU heeft Hongarije per brief met dagtekening 18 december 2012 die op 28 december 2012 per e-mail (2) door de Commissie is ontvangen, een nationaal plan voor de overgangsfase (transitional national plan of TNP) bij de Commissie ingediend.

(2)

Tijdens haar beoordeling van de volledigheid van het TNP constateerde de Commissie dat voor verschillende in het TNP opgenomen installaties essentiële informatie ontbrak, zoals de datum waarop de eerste vergunning is verleend, de gebruikte hoeveelheid brandstof, het gemiddeld jaarlijks rookgasdebiet en het referentiezuurstofgehalte dat bij de berekeningen wordt gebruikt. Bovendien kwamen sommige in het TNP opgenomen installaties niet overeen met de installaties die Hongarije had vermeld in zijn in 2010 krachtens Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) ingediende emissie-inventaris.

(3)

De Commissie heeft Hongarije per brief van 12 juni 2013 (4) verzocht om ontbrekende gegevens van de afzonderlijke installaties te verstrekken, de redenen voor opname van een bepaalde installatie in het TNP op te helderen en om het TNP en de inventaris volgens Richtlijn 2001/80/EG op elkaar af te stemmen.

(4)

Hongarije heeft de gevraagde aanvullende informatie en verduidelijkingen per e-mail van 25 juni 2013 (5) verstrekt.

(5)

Na verdere evaluatie van het TNP en de verstrekte aanvullende informatie heeft de Commissie op 13 september 2013 een tweede brief (6) aan Hongarije gestuurd met het verzoek om een bevestiging van de correcte toepassing van de in artikel 29 van Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde samentellingsregels en opheldering ten aanzien van de wijze waarop het gemiddeld jaarlijks rookgasdebiet werd bepaald en de wijze waarop de bijdrage aan de TNP-plafonds werd berekend voor installaties die tijdens de referentieperiode 2001-2010 waren uitgebreid. De Commissie heeft ook verzocht om opheldering ten aanzien van bepaalde emissiegrenswaarden die voor twee installaties zijn toegepast.

(6)

Hongarije heeft de Commissie per e-mail van 23 september 2013 (7) gemeld dat een installatie uit het TNP was verwijderd en heeft de correcte toepassing van de in artikel 29 van Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde samentellingsregels voor de overblijvende installaties bevestigd. Ook heeft Hongarije de methode die is gebruikt voor de berekening van het gemiddeld jaarlijks rookgasdebiet per brandstoftype opgehelderd, een rechtvaardiging geleverd voor het gebruik van specifieke emissiegrenswaarden en bepaalde onjuiste gegevens gecorrigeerd.

(7)

De Commissie heeft per brief van 4 oktober 2013 (8) verzocht om nadere opheldering van de gegevens en de methodologie die is gebruikt voor de berekening van het gemiddeld jaarlijks rookgasdebiet van vijf installaties en Hongarije heeft deze informatie per brief van 10 oktober 2013 (9) verstrekt. Na verdere evaluatie van de verstrekte gegevens en het aantreffen van resterende inconsistenties voor twee installaties heeft de Commissie de Hongaarse autoriteiten per brief van 15 oktober 2013 (10) verzocht om de berekeningen voor deze installaties verder te verifiëren.

(8)

Per brief van 18 oktober 2013 (11) heeft Hongarije de gecorrigeerde gegevens voor het gemiddeld jaarlijks rookgasdebiet voor de twee installaties in kwestie verstrekt, alsmede een toelichting daarop, overeenkomstig Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU van de Commissie (12).

(9)

Het TNP is daarom door de Commissie overeenkomstig artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU beoordeeld.

(10)

De Commissie heeft met name gekeken naar de consistentie en juistheid van de gegevens, de veronderstellingen en de berekeningen die zijn gebruikt voor het bepalen van de bijdragen die elke onder het TNP vallende stookinstallatie levert aan de in het TNP vastgestelde emissieplafonds, en heeft het TNP onderzocht op de aanwezigheid van doelstellingen en bijbehorende streefwaarden, maatregelen en tijdschema’s voor het bereiken van deze doelstellingen, en een toezichtsmechanisme ter beoordeling van de toekomstige naleving van de voorschriften.

(11)

Wat de aanvullende ingediende informatie betreft, stelde de Commissie vast dat de emissieplafonds voor 2016 en 2019 aan de hand van de passende gegevens en formules zijn berekend, en dat de berekeningen correct waren. Hongarije heeft voldoende informatie verstrekt inzake de maatregelen die zullen worden genomen met het oog op de inachtneming van de emissieplafonds, het toezicht en de verslaglegging aan de Commissie over de tenuitvoerlegging van het TNP.

(12)

De Commissie is van mening dat de Hongaarse autoriteiten rekening hebben gehouden met artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en met Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU.

(13)

De tenuitvoerlegging van het TNP mag geen afbreuk doen aan andere toepasselijke nationale of Uniewetgeving. Door het stellen van afzonderlijke vergunningsvoorwaarden voor onder het TNP vallende stookinstallaties moet Hongarije er met name voor zorgen dat de naleving van onder meer Richtlijn 2010/75/EU, Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) en Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) niet in gevaar wordt gebracht.

(14)

Volgens artikel 32, lid 6, van Richtlijn 2010/75/EU moet Hongarije elke wijziging van het TNP aan de Commissie melden. De Commissie moet vervolgens beoordelen of die wijzigingen in overeenstemming zijn met artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op grond van artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU zijn er geen bezwaren tegen het nationale plan voor de overgangsfase dat Hongarije op 28 december 2012 bij de Commissie heeft gemeld op grond van artikel 32, lid 5, van Richtlijn 2010/75/EU, zoals gewijzigd in overeenstemming met de aanvullende inlichtingen van 25 juni 2013, 23 september 2013, 10 oktober 2013 en 18 oktober 2013 (15).

2.   De lijst van installaties die onder het nationale plan voor de overgangsfase vallen, de verontreinigende stoffen die op die installaties van toepassing zijn, en de desbetreffende emissieplafonds staan in de bijlage.

3.   De uitvoering van het nationale plan voor de overgangsfase door de Hongaarse autoriteiten stelt Hongarije niet vrij van de verplichting tot naleving van Richtlijn 2010/75/EU wat betreft de emissies van de afzonderlijke stookinstallaties waarop het plan betrekking heeft, en van andere relevante milieuwetgeving van de Europese Unie.

Artikel 2

De Commissie beoordeelt of door Hongarije in de toekomst gemelde wijzigingen van het nationale plan voor de overgangsfase in overeenstemming zijn met artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot Hongarije.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2014.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.

(2)  Ares(2013)39579.

(3)  Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1).

(4)  Ares(2013)1636798.

(5)  Ares(2013)2534653.

(6)  Ares(2013)3046477.

(7)  Ares(2013)3104260.

(8)  Ares(2013)3192470.

(9)  Ares(2013)3231192.

(10)  Ares(2013)3248262.

(11)  Ares(2013)3283963.

(12)  Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU van de Commissie van 10 februari 2012 houdende vaststelling van de in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies bedoelde nationale plannen voor de overgangsfase (PB L 52 van 24.2.2012, blz. 12).

(13)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

(14)  Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).

(15)  De geconsolideerde versie van het TNP is door de Commissie op 6 december 2013 opgetekend onder registratienummer Ares(2013)3656219.


BIJLAGE

Lijst van de onder het TNP vallende installaties

Nummer

Naam van de installatie in het TNP

Totaal nominaal thermisch ingangvermogen op 31.12.2010

(MW)

Verontreinigende stof die onder het TNP valt

SO2

NOx

stof

1

Bakonyi Erőmű Zrt. — P2 (eenheden T4 en T5)

264,3

2

ISD Power Kft. — P1 (eenheden T1 en T2)

90

3

ISD Power Kft. — P2 (eenheden T4, T5 en T6)

177

4

ISD Power Kft. — P3 (eenheden T7 en T8)

176

5

ISD Power Kft. — P4 (eenheid T9)

192

6

Alpiq Csepel Kft. — P1 (eenheid 1)

419

7

Alpiq Csepel Kft. — P2 (eenheid 2)

419

8

Budapesti Erőmű Zrt. — P14 (elektriciteitscentrale Kelenföld 5)

425

9

Budapesti Erőmű Zrt. — P6 (elektriciteitscentrale Újpest 4)

212

10

Budapesti Erőmű Zrt. — P4 (elektriciteitscentrales Újpest 1 en 2)

332

11

Mátrai Erőmű Zrt. — P2

1 063

12

Budapesti Erőmű Zrt. — P3

1 063

13

MVM MIFÜ Miskolci Fűtőerőmű Kft. — P2 (eenheden 3, 4 en GT 1) (1)

351,28

14

Dorogi Erőmű Kft. — P2 (eenheden T1 en T2)

73,3

15

Dorogi Erőmű Kft. — P3 (eenheden T3, T4, T5 en T7) (2)

95,04

16

Győri Erőmű Kft. — P1 (eenheden T1, T5 en T7)

91


Emissieplafonds (ton)

 

2016

2017

2018

2019

1.1 - 30.6.2020

SO2

12 988

10 269

7 551

4 832

2 416

NOx

3 967

3 602

3 236

2 871

1 436

stof

1 159

923

688

452

226


(1)  Eenheid GT1 wordt alleen door het TNP bestreken voor NOx.

(2)  Eenheden T5 en T7 wordt alleen door het TNP bestreken voor NOx.


6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/18


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2014

tot goedkeuring van door Duitsland overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad aangemelde beperkingen van toelatingen voor het gebruik van een biocide dat difenacum bevat

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2014) 496)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(2014/58/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name artikel 4, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG bevat de lijst van werkzame stoffen die op Unieniveau zijn toegestaan voor opneming in biociden. Bij Richtlijn 2008/81/EG van de Commissie (2) is de werkzame stof difenacum toegevoegd voor gebruik in producten die behoren tot productsoort 14 (rodenticiden) zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.

(2)

Difenacum is een bloedstollingsremmend rodenticide waarvan bekend is dat er risico’s zijn van accidentele inname door kinderen, alsook risico’s voor niet-doeldieren en het milieu. De stof is aangemerkt als potentieel persistent, bioaccumulerend en toxisch („PBT”), dan wel zeer persistent en sterk bioaccumulerend („vPvB”).

(3)

Ter wille van de volksgezondheid en de hygiëne werd het niettemin als verantwoord beschouwd om difenacum en andere bloedstollingsremmende rodenticiden op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG, zodat de lidstaten op difenacum gebaseerde producten kunnen toelaten op de markt. De lidstaten waren echter wel verplicht om, wanneer zij difenacum bevattende producten op de markt toelaten, ervoor te zorgen dat de primaire en secundaire blootstelling van mensen, niet-doeldieren en het milieu zo veel mogelijk worden beperkt door alle passende en beschikbare risicobeperkende maatregelen in aanmerking te nemen en toe te passen. De in Richtlijn 2008/81/EG vermelde risicobeperkende maatregelen omvatten daarom onder meer ook de eis van beperking van het gebruik tot uitsluitend professionele gebruikers.

(4)

De onderneming VEBI Istituto Biochimico S.r.l. (hierna „de aanvrager”) heeft in overeenstemming met artikel 8 van Richtlijn 98/8/EG bij Italië een aanvraag ingediend voor toelating op de markt van een rodenticide dat difenacum bevat (hierna „het product”).

(5)

Italië heeft de toelating verleend op 20 december 2012. Het product werd toegelaten met bepaalde beperkingen om te waarborgen dat in Italië aan de voorwaarden van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG wordt voldaan. Deze beperkingen omvatten niet de beperking van het gebruik tot opgeleide professionele gebruikers of professionele gebruikers met een vergunning.

(6)

Op 18 februari 2013 heeft de aanvrager bij Duitsland een volledige aanvraag ingediend voor wederzijdse erkenning van de eerste toelating in verband met dit product.

(7)

Op 12 juni 2013 heeft Duitsland de Commissie, de andere lidstaten en de aanvrager in kennis gesteld van zijn voorstel om de eerste toelating te beperken overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 98/8/EG. Duitsland heeft daarbij voorgesteld het desbetreffende product uitsluitend te laten gebruiken door opgeleide professionele gebruikers of professionele gebruikers met een vergunning.

(8)

Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van Richtlijn 98/8/EG heeft de Commissie de andere lidstaten en de aanvrager uitgenodigd om binnen 90 dagen schriftelijke opmerkingen in verband met de kennisgeving in te dienen. Binnen deze termijn zijn geen opmerkingen ingediend. De kennisgeving is ook besproken door de Commissie en de voor biociden bevoegde instanties van de lidstaten op de vergadering van de Groep facilitering van toelating en wederzijdse erkenning van producten van 9 juli 2013.

(9)

Toelatingen om difenacum bevattende biociden op de markt te brengen, moeten overeenkomstig Richtlijn 98/8/EG onderworpen worden aan alle passende en beschikbare risicobeperkende maatregelen, waaronder beperking van het gebruik tot uitsluitend professionele gebruikers. Bij de wetenschappelijke evaluatie die heeft geresulteerd in de opname van difenacum in Richtlijn 98/8/EG is geconcludeerd dat alleen van professionele gebruikers kan worden verwacht dat zij de instructies opvolgen die het risico van secundaire vergiftiging van niet-doeldieren minimaliseren en dat zij de producten op zodanige wijze gebruiken dat de selectie en verspreiding van resistentie worden voorkomen. Een beperking van het gebruik tot professionele gebruikers kan derhalve in beginsel worden beschouwd als een passende risicobeperkende maatregel, met name in lidstaten waar resistentie tegen difenacum is waargenomen.

(10)

Bij afwezigheid van enige indicatie van het tegendeel is een beperking van het gebruik tot professionele gebruikers derhalve een „passende en beschikbare” risicobeperkende maatregel bij de toelating van difenacum bevattende producten op de Duitse markt. Deze conclusie wordt versterkt door de door Duitsland aangevoerde argumenten dat bij ratten resistentie tegen difenacum is vastgesteld en dat deze resistentie zich in het land lijkt te verbreiden. Bovendien beschikt Duitsland over een goed functionerende infrastructuur inclusief speciaal opgeleide plaagbestrijders en professionele gebruikers met een vergunning, zoals professioneel opgeleide landbouwers, tuinders en bosbouwers, zodat de voorgestelde beperking geen belemmering vormt voor plaagpreventie.

(11)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Duitsland mag de overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 98/8/EG verleende toelating voor het in de bijlage bij dit besluit genoemde product beperken tot gebruik door opgeleide professionele gebruikers of professionele gebruikers met een vergunning.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2014.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/81/EG van de Commissie van 29 juli 2008 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde difenacum als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen (PB L 201 van 30.7.2008, blz. 46).


BIJLAGE

Product waarvoor Duitsland de overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 98/8/EG verleende toelating mag beperken tot gebruik door opgeleide professionele gebruikers of professionele gebruikers met een vergunning:

Productnaam in Italië

Referentienummer van de Italiaanse aanvraag in het register voor biociden

Productnaam in Duitsland

Referentienummer van de Duitse aanvraag in het register voor biociden

MURIN Dife Pasta Girasole

2010/6731/6086/IT/AA/7648

MURIN Dife Pasta Girasole

2010/6731/6086/DE/MA/11685


6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/20


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2014

inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor laserproducten voor consumenten krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid moeten voldoen

(Voor de EER relevante tekst)

(2014/59/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (1), en met name artikel 4, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Producten die vallen onder Richtlijn 2001/95/EG en in overeenstemming zijn met nationale normen ter omzetting van krachtens die richtlijn opgestelde Europese normen, worden geacht veilig te zijn voor wat betreft de risico’s die door de betrokken normen worden geregeld.

(2)

Europese normen moeten worden opgesteld op basis van veiligheidseisen die moeten waarborgen dat producten die in overeenstemming zijn met de normen voldoen aan de algemene veiligheidsvereiste van artikel 3 van Richtlijn 2001/95/EG.

(3)

Laserproducten, en met name draagbare laserpointers op batterijen, die een risico op beschadiging van het gezichtsvermogen en van de huid inhouden, zijn voor consumenten op ruime schaal verkrijgbaar geworden.

(4)

Volgens de geldende Europese norm voor laserproducten (EN 60825-1:2007 „Veiligheid van laserproducten — Deel 1: Apparatuurclassificatie en eisen” moet het gevaar van laserproducten worden beoordeeld en moeten laserproducten van gepaste waarschuwingsetikettering en gebruikershandleidingen met alle relevante veiligheidsinformatie worden voorzien. Overeenstemming met die norm waarborgt echter niet dat een laserproduct veilig door consumenten kan worden gebruikt.

(5)

Momenteel bestaat er een algemene consensus dat laserproducten die overeenstemmen met de klassen 1, 1M, 2 en 2M van de classificatie die door de in overweging 4 bedoelde norm is ingesteld als veilig kunnen worden beschouwd wanneer zij door consumenten worden gebruikt (op voorwaarde dat in geval van producten die overeenstemmen met de klassen 1M en 2M de blootstelling aan laserstraling niet plaatsgrijpt met optische instrumenten). Dit geldt echter niet voor laserproducten van andere laserklassen.

(6)

Europese normen moeten worden opgesteld op een manier die technische innovatie niet in de weg staat. Daarom dient een norm voor laserproducten voor consumenten een product niet volledig te verbieden, voor zover het veilig kan worden gebruikt; daarbij moet men steeds bedenken dat beschadiging van de ogen of onbedoelde beschadiging van de huid, al dan niet onherstelbaar, onverenigbaar is met een hoog beschermingsniveau van de gezondheid en veiligheid van de consument.

(7)

Het is dan ook aangewezen om de veiligheidseisen voor laserproducten voor consumenten vast te stellen teneinde bij de Europese normalisatie-instellingen een verzoek te kunnen indienen om een nieuwe Europese norm op te stellen of de geldende Europese norm te wijzigen.

(8)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité inzake algemene productveiligheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „laserproducten voor consumenten”: elk product of samenstel van onderdelen dat:

2.   „voor kinderen aantrekkelijke laserproducten voor consumenten”: een laserproduct voor consumenten dat:

3.   „beschadiging van de ogen of de huid”: elk effect van laserstraling dat de structuur of de werking van de ogen of de huid al dan niet onherstelbaar beschadigt.

Artikel 2

Veiligheidseisen

De veiligheidseisen waaraan Europese normen voor laserproducten voor consumenten krachtens Richtlijn 2001/95/EG moeten voldoen, zijn de volgende:

1.

voor kinderen aantrekkelijke laserproducten voor consumenten mogen bij blootstelling aan laserstraling onder alle gebruiksvoorwaarden, met inbegrip van doelbewuste langdurige blootstelling met optische instrumenten, geen beschadiging van de ogen of de huid veroorzaken;

2.

alle andere laserproducten voor consumenten mogen bij blootstelling aan laserstraling onder normale of redelijkerwijs te voorziene gebruiksvoorwaarden, met inbegrip van toevallige kortstondige of onbedoelde blootstelling, geen beschadiging van de ogen of onbedoelde beschadiging van de huid veroorzaken; beschadiging van de huid als beoogd effect van laserproducten voor consumenten is verenigbaar met een hoog beschermingsniveau van de gezondheid en de veiligheid van de consument;

3.

technische middelen zorgen ervoor dat aan de punten 1) en 2) wordt voldaan;

4.

indien de blootstelling aan laserstraling van producten die voldoen aan punt 2) onder andere dan de in punt 2) bedoelde gebruiksvoorwaarden beschadiging van de ogen of de huid kan veroorzaken, moeten deze producten van passende waarschuwingsetikettering en gebruikershandleidingen met alle relevante veiligheidsinformatie worden voorzien.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.


Rectificaties

6.2.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 36/22


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 81/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 wat betreft het gebruik van het visuminformatiesysteem (VIS) in het kader van de Schengengrenscode

( Publicatieblad van de Europese Unie L 35 van 4 februari 2009 )

Bladzijde 58, artikel 1, punt 1), onder a sexies):

in plaats van:

„a sexies)

De punten a ter) en a quater) gelden gedurende een maximumperiode van drie jaar na de inwerkingtreding van het VIS. De Commissie zendt vóór afloop van het tweede jaar van de toepassing van de punten a ter) en a quater) het Europees Parlement en de Raad een evaluatie van hun uitvoering toe. Op grond van deze evaluatie kunnen het Europees Parlement en de Raad de Commissie verzoeken de nodige wijzigingen bij deze verordening voor te stellen.”,

te lezen:

„a sexies)

De punten a ter) en a quater) gelden gedurende een maximumperiode van drie jaar, die drie jaar na de inwerkingtreding van het VIS begint te lopen. De Commissie zendt vóór afloop van het tweede jaar van de toepassing van de punten a ter) en a quater) het Europees Parlement en de Raad een evaluatie van hun uitvoering toe. Op grond van deze evaluatie kunnen het Europees Parlement en de Raad de Commissie verzoeken de nodige wijzigingen bij deze verordening voor te stellen.”.