ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.354.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 354

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
28 december 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad

22

 

*

Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma Rechten, gelijkheid en burgerschap voor de periode 2014-2020 ( 1 )

62

 

*

Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma Justitie voor de periode 2014-2020 ( 1 )

73

 

*

Verordening (EU) nr. 1383/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 99/2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017 ( 2 )

84

 

*

Verordening (EU) nr. 1384/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 55/2008 van de Raad tot invoering van autonome handelspreferenties voor de Republiek Moldavië

85

 

*

Verordening (EU) nr. 1385/2013 van de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 850/98 en (EG) nr. 1224/2009, en Verordeningen (EG) nr. 1069/2009, (EU) nr. 1379/2013 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad in verband met de wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie

86

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG ( 1 )

90

 

*

Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (de IMI-verordening) ( 1 )

132

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet ( 1 )

171

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1387/2013 van de Raad van 17 December 2013 houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1344/2011

201

 

*

Verordening (EU) nr. 1388/2013 van de Raad van 17 december 2013 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 7/2010

319

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

 

(2)   Voor de EER en Zwitserland relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/1


VERORDENING (EU) Nr. 1379/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) omvat marktmaatregelen in verband met visserijproducten en aquacultuurproducten in de Unie. De gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten (GMO) maakt integrerend deel uit van het GVB en moet bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan. Aangezien het GVB momenteel wordt herzien, moet de GMO dienovereenkomstig worden aangepast.

(2)

Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (4) moet worden herzien zodat rekening wordt gehouden met de bij de uitvoering van de thans geldende bepalingen vastgestelde tekortkomingen, de recente ontwikkelingen in de Uniemarkt en op de wereldmarkten en de ontwikkeling van de visserij- en aquacultuuractiviteiten.

(3)

De visserij is bijzonder belangrijk voor de economie van de kustregio's van de Unie, met inbegrip van de ultraperifere gebieden. Daar deze activiteit voorziet in het levensonderhoud van de vissers in die regio's, dient de stabiliteit van de markt en een betere correlatie tussen vraag en aanbod bevorderd te worden.

(4)

Bij de uitvoering van de bepalingen van de GMO moet rekening worden gehouden met de internationale verplichtingen van de Unie, in het bijzonder met de verplichtingen die voortvloeien uit de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie. In de handel in visserij- en aquacultuurproducten met derde landen moet aan de voorwaarden voor eerlijke concurrentie worden voldaan, met name door het naleven van duurzaamheid en de toepassing van sociale normen die gelijkwaardig zijn met die welke ten aanzien van de Unieproducten gelden.

(5)

Belangrijk is dat het beheer van de GMO stoelt op de beginselen van goed bestuur van het GVB.

(6)

Het is met het oog op het welslagen van de GMO van essentieel belang dat consumenten, middels marketing- en educatieve campagnes, worden geïnformeerd over het belang van de consumptie van vis en de grote verscheidenheid aan beschikbare vissoorten, alsook worden gewezen op het belang van het begrijpen van de op etiketten vermelde informatie.

(7)

Producentenorganisaties voor visserijproducten en producentenorganisaties voor aquacultuurproducten ("producentenorganisaties") zijn de spil voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en van de GMO. Hun verantwoordelijkheden moeten dan ook worden uitgebreid en zij moeten de noodzakelijke financiële steun krijgen om een pregnantere rol te kunnen spelen in het dagelijkse visserijbeheer, waarbij zij het door de doelstellingen van het GVB gedefinieerde kader naleven. Het is daarnaast noodzakelijk om ervoor te zorgen dat hun leden hun visserij- en aquacultuuractiviteiten op duurzame wijze uitoefenen, de voorwaarden voor het op de markt brengen van producten verbeteren, informatie over aquacultuur verzamelen en hun inkomen verbeteren. Bij de verwezenlijking van deze doelstellingen moeten producentenorganisaties rekening houden met de verschillen in de diverse visserij- en aquacultuursectoren in de Unie, in het bijzonder wat de ultraperifere gebieden betreft, en met name met de specifieke kenmerken van de kleinschalige visserij en extensieve aquacultuur. De bevoegde nationale autoriteiten moeten de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de verwezenlijking van deze doelstellingen en daarbij op het gebied van beheersaangelegenheden nauw samenwerken met producentenorganisaties, ook, in voorkomend geval, wat de toewijzing van quota en het beheer van de visserij-inspanning betreft, afhankelijk van de behoeften van iedere specifieke visserijtak.

(8)

Er moeten maatregelen worden genomen om de passende en representatieve deelname van kleinschalige producenten aan te moedigen.

(9)

Om het concurrentievermogen en de levensvatbaarheid van producentenorganisaties te versterken dienen passende criteria met betrekking tot de oprichting ervan duidelijk te worden gedefinieerd.

(10)

Brancheorganisaties die uit verschillende categorieën van marktdeelnemers in de visserij- en aquacultuursector bestaan, zijn in staat bij te dragen tot een betere coördinatie van afzetactiviteiten langs de bevoorradingsketen, en tot de ontwikkeling van maatregelen die van belang zijn voor de hele sector.

(11)

Het is dienstig gemeenschappelijke voorwaarden vast te stellen voor de erkenning van producenten- en brancheorganisaties door de lidstaten, voor de uitbreiding van de door producenten- en brancheorganisaties vastgestelde voorschriften en voor de verdeling van de uit een dergelijke uitbreiding voortvloeiende kosten. De uitbreiding van de voorschriften moet door de Commissie worden goedgekeurd.

(12)

Aangezien visbestanden gedeelde bestanden zijn, kan de duurzame en efficiënte exploitatie ervan in bepaalde gevallen beter worden bereikt door organisaties met leden uit verschillende lidstaten en verschillende regio's. Derhalve moet ook de mogelijkheid tot oprichting van verenigingen van producentenorganisaties op nationaal of transnationaal niveau worden bevorderd, eventueel op basis van de biogeografische regio's. Dergelijke organisaties moeten partnerschappen zijn die erop gericht zijn gemeenschappelijke, bindende regels op te stellen, en te voorzien in gelijke concurrentievoorwaarden voor alle belanghebbenden in de visserijsector. Bij het opzetten van deze organisaties is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat zij onder de mededingingsregels van deze verordening blijven vallen en dat de noodzaak om het verband tussen afzonderlijke kustgemeenschappen en de door hen van oudsher geëxploiteerde visserijtakken en wateren te handhaven, in acht wordt genomen.

(13)

De Commissie moet steunmaatregelen om de deelname van vrouwen in producentenorganisaties voor aquacultuurproducten te bevorderen, aanmoedigen.

(14)

Opdat producentenorganisaties hun leden tot duurzame visserij- en aquacultuuractiviteiten kunnen aanzetten, moeten zij een productie- en afzetprogramma voorbereiden en aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voorleggen met de maatregelen die nodig zijn om de doelstellingen van de betrokken producentenorganisatie te verwezenlijken.

(15)

Teneinde de doelstellingen van het GVB op het gebied van teruggooi te verwezenlijken, moet grootschalig gebruik worden gemaakt van selectief vistuig waarmee ondermaatse vangst wordt voorkomen.

(16)

Vanwege de onvoorspelbaarheid van de visserijactiviteiten is het dienstig een mechanisme in te stellen voor de opslag van visserijproducten voor menselijke consumptie, teneinde de marktstabiliteit te bevorderen en de winst op de producten te verhogen door met name een meerwaarde te creëren. Dat mechanisme moet bijdragen tot de stabilisering en de convergentie van de plaatselijke markten in de Unie met het oog op de voltooiing van de doelstellingen van de interne markt.

(17)

Teneinde rekening te houden met de uiteenlopende prijzen in de Unie moet elke visserijproducentenorganisatie worden gerechtigd een drempelprijs voor toepassing van het opslagmechanisme voor te stellen. Die drempelprijs moet op zodanige wijze worden vastgesteld dat eerlijke concurrentie tussen de marktdeelnemers wordt behouden.

(18)

De bepaling en de toepassing van gemeenschappelijke handelsnormen moet het mogelijk maken de markt te bevoorraden met duurzame producten, het potentieel van de interne markt voor visserij- en aquacultuurproducten volledig te benutten en handelsactiviteiten op basis van eerlijke mededinging te vergemakkelijken, mede waardoor de productie rendabeler zal worden. Daartoe dienen de bestaande handelsnormen verder van toepassing te zijn.

(19)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat producten die op de markt van de Unie worden ingevoerd aan dezelfde eisen en handelsnormen voldoen als die waaraan de producenten van de Unie moeten voldoen.

(20)

Teneinde een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te garanderen, dienen visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie op de markt worden gebracht, ongeacht hun oorsprong, te voldoen aan de toepasselijke voorschriften inzake voedselveiligheid en hygiëne.

(21)

Teneinde de consumenten in staat te stellen om weloverwogen keuzes te maken, is het noodzakelijk dat zij duidelijke en volledige informatie krijgen, onder meer met betrekking tot de oorsprong en de productiemethode van de producten.

(22)

Het gebruik van een milieukeurmerk voor visserij- en aquacultuurproducten, of ze nu van oorsprong zijn uit de Unie of van buiten de Unie, biedt de mogelijkheid om duidelijke informatie te verstrekken met betrekking tot de ecologische duurzaamheid van dergelijke producten. Het is in dit verband noodzakelijk dat de Commissie de mogelijkheid onderzoekt om minimumcriteria te ontwikkelen en vast te stellen voor de totstandbrenging van een voor de gehele Unie geldend milieukeurmerk voor visserij- en aquacultuurproducten.

(23)

Met het oog op consumentenbescherming moeten de bevoegde nationale autoriteiten die met het toezicht op en de handhaving van de naleving van de in deze verordening vastgelegde verplichtingen belast zijn, optimaal gebruik maken van de beschikbare technologie, met inbegrip van DNA-tests, teneinde verkeerde etikettering van vangsten door marktdeelnemers te ontmoedigen.

(24)

De mededingingsregels betreffende de in artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bedoelde overeenkomsten, besluiten en gedragingen mogen slechts op de productie en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten worden toegepast voor zover de toepassing ervan geen belemmering vormt voor de werking van de GMO en evenmin het bereiken van de doelstellingen bepaald in artikel 39 VWEU in gevaar brengt.

(25)

Het is dienstig mededingingsregels voor de productie en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten vast te stellen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de visserij- en aquacultuursector, inclusief de fragmentering van de sector, het feit dat vis een gedeeld bestand is en de omvang van de invoer, die aan dezelfde voorschriften onderworpen moet zijn als de visserij- en aquacultuurproducten van de Unie. Ter vereenvoudiging dienen de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad (5) in deze verordening te worden opgenomen. Derhalve dient te worden bepaald dat Verordening (EG) nr. 1184/2006 niet langer geldt voor visserij- en aquacultuurproducten.

(26)

Het verzamelen, verwerken en verspreiden van economische informatie over de markten voor visserij- en aquacultuurproducten in de Unie dient te worden verbeterd.

(27)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening te waarborgen ten aanzien van: de termijnen, procedures en de vorm van verzoeken om erkenning van producenten- en brancheorganisaties en voor de intrekking van die erkenning; het formaat, de termijnen en de procedures die door de lidstaten in acht moeten worden genomen voor de mededeling aan de Commissie van elk besluit tot verlening of intrekking van de erkenning; het formaat en de procedure van kennisgeving die door de lidstaten in acht moeten worden genomen voor de voorschriften die voor alle producenten of marktdeelnemers verbindend zijn; het formaat en de structuur van productie- en afzetprogramma's, en de procedure en de termijnen voor de indiening en goedkeuring daarvan; en het formaat van de bekendmaking van de drempelprijzen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(28)

Verordening (EG) nr. 104/2000 moet worden ingetrokken. Met het oog op de continuïteit van de bepaling inzake consumenteninformatie moet artikel 4 derhalve tot en met 12 december 2014 van toepassing blijven.

(29)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de instelling van een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, vanwege het gemeenschappelijke karakter van de markt voor visserij- en aquacultuurproducten niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en zij derhalve, gezien de omvang en de gevolgen ervan en de noodzaak van gezamenlijk optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(30)

Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Er wordt een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten ingesteld ("de gemeenschappelijke marktordening" (GMO)).

2.   De GMO omvat de volgende elementen:

a)

beroepsorganisaties;

b)

handelsnormen;

c)

consumenteninformatie;

d)

mededingingsregels;

e)

informatie over de markt.

3.   De GMO wordt wat de externe aspecten betreft aangevuld bij Verordening (EU) nr. 1220/2012 van de Raad (7) en bij Verordening (EU) nr. 1026/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8).

4.   De uitvoering van de GMO komt in aanmerking voor financiële steun van de Unie overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun voor het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.

Artikel 2

Toepassingsgebied

De GMO geldt voor de in bijlage I bij deze verordening genoemde visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie worden afgezet.

Artikel 3

Doelstellingen

De doelstellingen van de gemeenschappelijke marktordening zijn die van artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9).

Artikel 4

Beginselen

De gemeenschappelijke marktordening wordt gestoeld op door de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde beginselen van goed bestuur.

Artikel 5

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities, bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 (10), in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11), in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (12), en in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad (13). Daarnaast gelden de volgende definities:

a)   "visserijproducten": aquatische organismen die in het kader van een visserijactiviteit worden verkregen, of daarvan afgeleide producten, zoals vermeld in bijlage I;

b)   "aquacultuurproducten": aquatische organismen in alle stadia van hun levenscyclus, die voortkomen uit aquacultuuractiviteiten, of daarvan afgeleide producten, zoals vermeld in bijlage I;

c)   "producent": elke natuurlijke of rechtspersoon die op het verkrijgen van visserij- of aquacultuurproducten gerichte productiemiddelen exploiteert met het doel die producten op de markt te brengen;

d)   "visserij- en aquacultuursector": de economische sector die alle activiteiten voor de productie, verwerking en afzet van visserij- of aquacultuurproducten omvat;

e)   "op de markt aanbieden": het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een visserij- of aquacultuurproduct met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;

f)   "op de markt brengen": het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een visserij- of aquacultuurproduct;

g)   "detailhandel": het hanteren en/of verwerken van levensmiddelen en het opslaan daarvan op de plaats van verkoop of levering aan de eindverbruiker, waaronder distributieterminals, cateringdiensten, bedrijfskantines, institutionele maaltijdvoorziening, restaurants en andere soortgelijke diensten voor voedselvoorziening, winkels, supermarkten en groothandelsbedrijven waar levensmiddelen worden verkocht;

h)   "voorverpakte visserij- en aquacultuurproducten": visserij- en aquacultuurproducten die "voorverpakte levensmiddelen" zijn in de zin van artikel 2, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 1169/2011.

HOOFDSTUK II

BEROEPSORGANISATIES

AFDELING I

Oprichting, doelstellingen en maatregelen

Artikel 6

Oprichting van producentenorganisaties voor visserijproducten en producentenorganisaties voor aquacultuurproducten

1.   Op initiatief van producenten van visserij- of aquacultuurproducten kunnen producentenorganisaties voor visserijproducten en producentenorganisaties voor aquacultuurproducten ("producentenorganisaties"), in één of meer lidstaten worden opgericht en overeenkomstig afdeling II worden erkend.

2.   Bij de oprichting van producentenorganisaties wordt in voorkomend geval rekening gehouden met de specifieke situatie van de kleinschalige producenten.

3.   Een producentenorganisatie die representatief is voor zowel de visserij- als de aquacultuuractiviteiten kan als gezamenlijke producentenorganisatie voor visserij- en aquacultuurproducten worden opgericht.

Artikel 7

Doelstellingen van producentenorganisaties

1.   Producentenorganisaties voor visserijproducten streven de volgende doelstellingen na:

a)

de rentabiliteit en duurzaamheid van de visserijactiviteiten van hun leden verbeteren, in volledige overeenstemming met het, met name in Verordening (EU) nr. 1380/2013 en in de milieuwetgeving vastgestelde, instandhoudingsbeleid en met inachtneming van het sociaal beleid; indien de betrokken lidstaat dit besluit, neemt de producentenorganisatie voor visserijproducten tevens deel aan het beheer van de biologische rijkdommen van de zee;

b)

ongewenste vangsten van commerciële bestanden zo veel mogelijk vermijden en beperken en, waar nodig, deze vangsten zo goed mogelijk benutten zonder een markt te creëren voor vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013*;

c)

bijdragen tot de traceerbaarheid van visserijproducten en aan de toegang tot duidelijke en uitgebreide consumenteninformatie;

d)

bijdragen tot de uitbanning van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

2.   Producentenorganisaties voor aquacultuurproducten streeft de volgende doelstellingen na:

a)

de duurzaamheid van de aquacultuuractiviteiten van hun leden bevorderen door hun ontwikkelingskansen te bieden in volledige overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1380/2013* en de milieuwetgeving, met inachtneming van het sociaal beleid;

b)

erop toezien dat de activiteiten van hun leden consistent zijn met de in artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde nationale strategische plannen;

c)

ernaar streven te waarborgen dat uit de visserij afkomstig voeder voor de aquacultuur uit duurzaam beheerde visserij afkomstig is.

3.   Producentenorganisaties streven, naast de in de leden 1 en 2 genoemde doelstellingen, twee of meer van de volgende doelstellingen na:

a)

de voorwaarden voor het op de markt brengen van de visserij- en aquacultuurproducten van hun leden verbeteren;

b)

de economische rentabiliteit vergroten;

c)

de markten stabiliseren;

d)

bijdragen tot de voedselvoorziening en bevorderen van hoge normen voor voedselkwaliteit en voedselveiligheid, terwijl de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden eveneens wordt bevorderd;

e)

het milieueffect van visserij beperken, waaronder door middel van maatregelen om de selectiviteit van het vistuig te verbeteren.

4.   Producentenorganisaties mogen bijkomende doelstellingen nastreven.

Artikel 8

Maatregelen van producentenorganisaties

1.   Producentenorganisaties kunnen, om de in artikel 7 genoemde doelstellingen te verwezenlijken, onder meer de volgende maatregelen toepassen:

a)

de productie aanpassen aan de behoeften van de markt;

b)

het aanbod en de afzet van de producten van hun leden kanaliseren;

c)

van de Unie afkomstige visserij- en aquacultuurproducten van hun leden op niet-discriminerende wijze promoten door, bijvoorbeeld, gebruik te maken van certificering, en in het bijzonder oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels, geografische aanduidingen, gegarandeerde traditionele specialiteiten en duurzaamheidsmerites;

d)

nagaan of en maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de activiteiten van hun leden in overeenstemming zijn met de voorschriften van de betrokken producentenorganisatie;

e)

beroepsopleidingen en samenwerkingsprogramma's stimuleren om jonge mensen aan te moedigen tot de sector toe te treden;

f)

het milieueffect van visserij beperken, met name door middel van maatregelen om de selectiviteit van het vistuig te verbeteren;

g)

het gebruik van informatie- en communicatietechnologie bevorderen om een betere afzet en hogere prijzen te waarborgen;

h)

de toegang van consumenten tot informatie over visserij- en aquacultuurproducten stimuleren.

2.   Producentenorganisaties voor visserijproducten kunnen ook de volgende maatregelen toepassen:

a)

de visserijactiviteiten van hun leden collectief plannen en beheren, onder voorbehoud van de wijze waarop het beheer van biologische rijkdommen van de zee door de lidstaten is georganiseerd, en met name maatregelen ter verbetering van de selectiviteit van visserijactiviteiten ontwikkelen en uitvoeren, en de bevoegde autoriteiten adviseren;

b)

ongewenste vangsten vermijden en tot een minimum beperken door een rol te spelen in de ontwikkeling en toepassing van technische maatregelen, en ongewenste vangsten van commerciële bestanden optimaal gebruiken zonder een markt te creëren voor vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, overeenkomstig, naargelang het geval, artikel 15, lid 11, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 34, lid 2, van deze verordening;

c)

de tijdelijke opslag van visserijproducten beheren overeenkomstig de artikelen 30 en 31 van deze verordening.

3.   Producentenorganisaties voor aquacultuurproducten kunnen ook de volgende maatregelen toepassen:

a)

een duurzame aquacultuur bevorderen, met name in termen van milieubescherming en gezondheid en welzijn van dieren;

b)

informatie verzamelen over de op de markt gebrachte producten, inclusief economische informatie over de eerste verkoop en productieprognoses;

c)

milieuinformatie verzamelen;

d)

het beheer van de aquacultuuractiviteiten van hun leden plannen;

e)

ondersteunen van professionele programma's om duurzame aquacultuurproducten te bevorderen.

Artikel 9

Oprichting van verenigingen van producentenorganisaties

1.   Op initiatief van in één of meer lidstaten erkende producentenorganisaties kan een vereniging van producentenorganisaties worden opgericht.

2.   De voor de producentenorganisaties geldende bepalingen van de onderhavige verordening zijn eveneens van toepassing op verenigingen van producentenorganisaties, tenzij anders is bepaald.

Artikel 10

Doelstellingen van verenigingen van producentenorganisaties

1.   Een vereniging van producentenorganisaties streeft de volgende doelstellingen na:

a)

de in artikel 7 vastgestelde doelstellingen van de aangesloten producentenorganisaties op een doeltreffendere en duurzamere wijze verwezenlijken;

b)

activiteiten van gemeenschappelijk belang voor de aangesloten producentenorganisaties coördineren en ontwikkelen.

2.   Een vereniging van producentenorganisaties komt in aanmerking voor financiële steun overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun voor het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.

Artikel 11

Oprichting van brancheorganisaties

Op initiatief van marktdeelnemers op het gebied van visserij- en aquacultuurproducten kan een brancheorganisatie in één of meer lidstaten worden opgericht en overeenkomstig afdeling II worden erkend.

Artikel 12

Doelstellingen van brancheorganisaties

Brancheorganisaties verbeteren de coördinatie van, en de voorwaarden voor, het op de markt van de Unie aanbieden van visserij- en aquacultuurproducten.

Artikel 13

Maatregelen van brancheorganisaties

Om de in artikel 12 genoemde doelstellingen te verwezenlijken, kan een brancheorganisatie de volgende maatregelen toepassen:

a)

standaardcontracten opstellen die verenigbaar zijn met de wetgeving van de Unie;

b)

visserij- en aquacultuurproducten van de Unie op niet-discriminerende wijze promoten door, bijvoorbeeld, gebruik te maken van certificering, met name oorsprongsbenamingen, kwaliteitslabels, geografische aanduidingen, gegarandeerde traditionele specialiteiten en duurzaamheidsmerites;

c)

voorschriften inzake de productie en afzet van visserij- en aquacultuurproducten vaststellen die stringenter zijn dan die van de nationale wetgeving of wetgeving van de Unie;

d)

kwaliteit, kennis en transparantie van de productie en de markt verbeteren en beroepsopleidingen en -activiteiten uitvoeren, bijvoorbeeld met betrekking tot kwaliteit en traceerbaarheid en voedselveiligheid en om initiatieven op het gebied van onderzoek aan te moedigen;

e)

onderzoek en marktstudies uitvoeren en technieken ontwikkelen om de marktwerking te optimaliseren, inclusief door middel van informatie- en communicatietechnologie, en sociaal-economische gegevens verzamelen;

f)

informatie verstrekken en onderzoek verrichten met het oog op een duurzaam aanbod dat qua kwantiteit, kwaliteit en prijs overeenstemt met de behoeften van de markt en de verwachtingen van de consument;

g)

soorten uit gezonde visbestanden met een hoge voedingswaarde die momenteel niet wijdverspreid geconsumeerd worden promoten bij consumenten;

h)

nagaan of de activiteiten van hun leden in overeenstemming zijn met de voorschriften van de betrokken producentenorganisatie en maatregelen nemen met het oog op de naleving daarvan.

AFDELING II

Erkenning

Artikel 14

Erkenning van producentenorganisaties

1.   De lidstaten kunnen elke op initiatief van producenten van visserijproducten of van aquacultuurproducten opgerichte groepering die een verzoek om erkenning indient, als producentenorganisatie erkennen, mits deze:

a)

de beginselen in artikel 17 en de voorschriften ter uitvoering daarvan in acht neemt;

b)

op het grondgebied van de lidstaat in kwestie of een deel daarvan in voldoende mate economisch actief is, met name wat het aantal leden of de hoeveelheid afzetbare producten betreft;

c)

overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat rechtspersoonlijkheid heeft, daar gevestigd is en haar statutaire zetel op het grondgebied ervan heeft;

d)

kan bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 7 genoemde doelstellingen;

e)

de in hoofdstuk V bedoelde mededingingsregels in acht neemt;

f)

op een bepaalde markt geen misbruik maakt van een machtspositie; en

g)

relevante details over lidmaatschap, bestuur en financieringsbronnen verstrekt.

2.   Producentenorganisaties die voor 29 december 2013 zijn erkend, worden beschouwd als erkende producentenorganisaties in de zin van deze verordening, en worden geacht te zijn gebonden door de bepalingen van deze verordening.

Artikel 15

Financiële steun aan producentenorganisaties of verenigingen van producentenorganisaties

Overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun voor het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020 kan financiële steun worden verleend voor afzetmaatregelen ten bate van visserij- en aquacultuurproducten die ten doel hebben een producentenorganisatie of een vereniging van producentenorganisaties op te richten of te hervormen.

Artikel 16

Erkenning van brancheorganisaties

1.   De lidstaten kunnen een op hun grondgebied gevestigde groepering van marktdeelnemers die een verzoek om erkenning indient, als brancheorganisatie erkennen, mits deze:

a)

de beginselen in artikel 17 en de voorschriften ter uitvoering daarvan in acht neemt;

b)

op significante wijze representatief is voor de productieactiviteit en voor de verwerkings- of de afzetactiviteit of voor beide, met betrekking tot visserij- en aquacultuurproducten of verwerkte visserij- en aquacultuurproducten;

c)

zelf geen visserij- en aquacultuurproducten of verwerkte visserij- en aquacultuurproducten produceert, verwerkt of afzet;

d)

overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat rechtspersoonlijkheid heeft, daar is gevestigd en haar statutaire zetel op het grondgebied ervan heeft;

e)

in staat is de in artikel 12 bepaalde doelstellingen na te streven;

f)

rekening houdt met de belangen van de consument;

g)

de goede werking van de GMO niet belemmert; en

h)

de in hoofdstuk V bedoelde mededingingregels in acht neemt.

2.   Een vóór 29 december 2013 opgerichte organisatie kan als brancheorganisatie in de zin van deze verordening worden erkend, indien de betrokken lidstaat ervan overtuigd is dat zij voldoet aan de bepalingen van deze verordening betreffende brancheorganisaties.

3.   Een brancheorganisatie die voor 29 december 2013 is erkend, wordt beschouwd als erkende brancheorganisatie in de zin van deze verordening en wordt geacht te zijn gebonden door de bepalingen van deze verordening.

Artikel 17

Intern functioneren van producentenorganisaties en brancheorganisaties

Het interne functioneren van een producentenorganisatie en een brancheorganisatie als bedoeld in de artikelen 14 en 16 berust op de volgende beginselen:

a)

de leden houden zich aan de door de organisaties vastgestelde voorschriften inzake exploitatie van visbestanden en productie en afzet van visserijproducten;

b)

non-discriminatie tussen de leden, in het bijzonder niet op grond van nationaliteit of vestigingsplaats;

c)

de leden betalen een financiële bijdrage om de organisatie te financieren;

d)

de democratisch functionerende organisatie en haar besluiten kunnen door de leden aan kritisch onderzoek worden onderworpen;

e)

bij overtreding van de statutaire verplichtingen van de betrokken organisatie, in het bijzonder bij niet-betaling van de financiële bijdragen, worden effectieve, afschrikkende en proportionele sancties opgelegd;

f)

er bestaan regels voor de toetreding van nieuwe leden en de intrekking van het lidmaatschap;

g)

de voor het functioneren van het bestuur van de organisatie vereiste boekhoudkundige en budgettaire voorschriften worden vastgesteld.

Artikel 18

Controles en intrekking van de erkenning door de lidstaten

1.   De lidstaten voeren regelmatig controles uit om te verifiëren of de producenten- en brancheorganisaties voldoen aan de respectievelijk in artikel 14 en artikel 16 vastgestelde erkenningsvoorwaarden. Indien een overtreding wordt geconstateerd, kan de erkenning worden ingetrokken.

2.   De lidstaat waar de officiële zetel van een producentenorganisatie of een brancheorganisatie met leden uit verschillende lidstaten, of van een vereniging van in verschillende lidstaten erkende producentenorganisaties is gevestigd, zet in samenwerking met de andere betrokken lidstaten de nodige administratieve samenwerking op om de activiteiten van de betrokken organisatie of vereniging te controleren.

Artikel 19

Toewijzing van vangstmogelijkheden

Bij de uitoefening van zijn taken, leeft een producentenorganisatie waarvan de leden onderdanen van verschillende lidstaten zijn, of een vereniging van in verschillende lidstaten erkende producentenorganisaties, de bepalingen na inzake de toewijzing van de vangstmogelijkheden aan de lidstaten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 20

Controles door de Commissie

1.   Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in de respectievelijk, artikelen 14 en 16 vastgestelde voorwaarden voor de erkenning van producenten- of brancheorganisaties, kan de Commissie controles verrichten en verzoekt zij de lidstaten in voorkomend geval de erkenning van producenten- of brancheorganisaties in te trekken.

2.   De lidstaten delen de Commissie langs elektronische weg elk besluit tot verlening of intrekking van de erkenning mee. De Commissie maakt al deze informatie openbaar.

Artikel 21

Uitvoeringshandelingen

1.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende:

a)

de termijnen en procedures voor de erkenning en de vorm van het verzoek om erkenning van producenten- en brancheorganisaties, respectievelijk overeenkomstig de artikelen 14 en 16, en voor de intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 18;

b)

het formaat, de termijnen en de procedures die door de lidstaten in acht moeten worden genomen voor de mededeling aan de Commissie van elk besluit tot verlening of intrekking van de erkenning overeenkomstig artikel 20, lid 2.

De uitvoeringshandelingen onder a), worden, in voorkomend geval, aangepast aan de specifieke kenmerken van de kleinschalige visserij en aquacultuur.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

AFDELING III

Uitbreiding van de voorschriften

Artikel 22

Uitbreiding van de voorschriften van producentenorganisaties

1.   De lidstaten kunnen de binnen een producentenorganisatie overeengekomen voorschriften verbindend verklaren voor producenten die niet bij die organisatie zijn aangesloten en die in het gebied waar de producentenorganisatie representatief is, één of meer producten op de markt brengen, op voorwaarde dat:

a)

de producentenorganisatie al minstens een jaar bestaat en representatief wordt geacht voor de productie en de afzet, mede, indien van toepassing, van de kleinschalige en ambachtelijke sector, in een bepaalde lidstaat, en daartoe een verzoek richt tot de bevoegde autoriteiten van die lidstaat;

b)

de uit te breiden voorschriften betrekking hebben op één of meer van de in artikel 8, lid 1, onder a), b) en c), in artikel 8, lid 2, onder a) en b), en in artikel 8, lid 3, onder a) tot en met e), vastgestelde maatregelen;

c)

aan de in hoofdstuk V bedoelde mededingingsregels wordt voldaan.

2.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt een producentenorganisatie voor visserijproducten representatief geacht wanneer zij goed is voor ten minste 55 % van de hoeveelheid van het betrokken product die in het voorgaande jaar is afgezet in het gebied waarvoor de uitbreiding van de voorschriften wordt voorgesteld.

3.   Voor de toepassing van lid 1, onder a), wordt een producentenorganisatie voor aquacultuurproducten representatief geacht wanneer zij goed is voor ten minste 40 % van de hoeveelheid van het betrokken product die in het voorgaande jaar is afgezet in het gebied waarvoor de uitbreiding van de voorschriften wordt voorgesteld.

4.   De tot niet-leden uit te breiden voorschriften zijn verbindend voor een periode van 60 dagen tot 12 maanden.

Artikel 23

Uitbreiding van de voorschriften van brancheorganisaties

1.   Een lidstaat kan bepaalde binnen een brancheorganisatie gesloten overeenkomsten, genomen besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in één of meer specifieke gebieden verbindend verklaren voor andere marktdeelnemers die niet bij die organisatie zijn aangesloten, op voorwaarde dat:

a)

ten minste 65 % van elke van ten minste twee van de volgende activiteiten via de brancheorganisatie verloopt: productie, verwerking of afzet van het betrokken product in het voorgaande jaar in één of meer gebieden van die lidstaat, en de organisatie daartoe een verzoek richt tot de bevoegde nationale autoriteiten; en

b)

de tot andere marktdeelnemers uit te breiden voorschriften betrekking hebben op één of meer van de in artikel 13, onder a) tot en met g), vastgestelde maatregelen van brancheorganisaties en geen schade toebrengen aan andere marktdeelnemers in de betrokken lidstaat of in de Unie.

2.   De uitbreiding van de voorschriften mag voor maximaal drie jaar verbindend worden verklaard, onverminderd artikel 25, lid 4.

Artikel 24

Aansprakelijkheid

In het geval van voorschriften die overeenkomstig de artikelen 22 en 23 worden uitgebreid tot niet-leden, kan de betrokken lidstaat besluiten dat deze niet-leden de producentenorganisatie of de brancheorganisatie een bedrag moeten betalen dat gelijk is aan alle of een deel van de kosten voor de leden als gevolg van de toepassing van de voorschriften die zijn uitgebreid tot de niet-leden.

Artikel 25

Goedkeuring door de Commissie

1.   De lidstaten delen de Commissie de voorschriften mee die zij voor alle producenten of marktdeelnemers van één of meer specifieke gebieden overeenkomstig de artikelen 22 en 23 verbindend willen verklaren.

2.   De Commissie stelt een besluit vast tot goedkeuring van de uitbreiding van de door een lidstaat meegedeelde voorschriften bedoeld in lid 1, op voorwaarde dat:

a)

aan het bepaalde in de artikelen 22 en 23 is voldaan;

b)

aan de in hoofdstuk V bedoelde mededingingsregels is voldaan;

c)

de uitbreiding het vrije handelsverkeer niet belemmert; en

d)

de verwezenlijking van de doelstellingen in artikel 39 VWEU niet in gevaar wordt gebracht.

3.   Binnen één maand na ontvangst van de mededeling neemt de Commissie een besluit tot goedkeuring of weigering van de uitbreiding van de voorschriften en stelt zij de lidstaten hiervan in kennis. Indien de Commissie binnen één maand vanaf de ontvangst van de kennisgeving, geen besluit heeft genomen, dan wordt de uitbreiding van de voorschriften geacht door haar te zijn goedgekeurd.

4.   Een goedgekeurde uitbreiding van de voorschriften mag na afloop van de eerste termijn, ook met stilzwijgend akkoord, zonder dat de goedkeuring uitdrukkelijk wordt verlengd, verder worden toegepast, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat de Commissie minstens één maand voor afloop van de eerste termijn in kennis heeft gesteld van de verlengde toepassing en de Commissie die verlengde toepassing heeft goedgekeurd of er niet binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving bezwaar tegen heeft aangetekend.

Artikel 26

Intrekking van de goedkeuring

De Commissie kan controles uitvoeren en de goedkeuring van de uitbreiding van de voorschriften intrekken wanneer zij constateert dat niet is voldaan aan één of meer van de voorwaarden voor deze goedkeuring. De Commissie stelt de lidstaten van die intrekking in kennis.

Artikel 27

Uitvoeringshandelingen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast inzake het formaat en de procedure van de in artikel 25, lid 1, bedoelde kennisgeving. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure, vastgesteld.

AFDELING IV

Planning van productie en afzet

Artikel 28

Productie- en afzetprogramma

1.   Elke producentenorganisatie dient bij de bevoegde nationale autoriteiten van haar lidstaat ter goedkeuring ten minste een productie- en afzetprogramma voor haar belangrijkste soorten op de markt in. Dat productie- en afzetprogramma is gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen in de artikelen 3 en 7.

2.   Het productie- en afzetprogramma omvat:

a)

een productieprogramma voor gevangen of gekweekte soorten;

b)

een afzetstrategie om de hoeveelheid, de kwaliteit en de aanbiedingsvorm van het aanbod af te stemmen op de eisen van de markt;

c)

maatregelen die de producentenorganisatie moet nemen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen in artikel 7;

d)

bijzondere maatregelen voor een preventieve regulering van het aanbod voor soorten die traditioneel tijdens het seizoen met afzetmoeilijkheden te kampen hebben;

e)

sancties tegen de leden die de voor de uitvoering van het betrokken programma vastgestelde besluiten niet naleven.

3.   De bevoegde nationale autoriteiten keuren het productie- en afzetprogramma goed. Zodra het programma is goedgekeurd, wordt het door de producentenorganisatie uitgevoerd.

4.   De producentenorganisaties kunnen het productie- en afzetprogramma herzien; zij leggen de herziening aan de bevoegde nationale autoriteiten ter goedkeuring voor.

5.   Een producentenorganisatie bereidt jaarlijks een verslag over haar activiteiten in het kader van het productie- en afzetprogramma voor en legt het ter goedkeuring aan de bevoegde nationale autoriteiten voor.

6.   Een producentenorganisatie kan financiële steun krijgen voor het opstellen en uitvoeren van productie- en afzetprogramma's overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun voor het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.

7.   De lidstaten voeren controles uit om ervoor te zorgen dat elke producentenorganisatie de in dit artikel vastgestelde verplichtingen nakomt. Indien wordt geconstateerd dat er sprake is van niet-naleving kan de erkenning worden ingetrokken.

Artikel 29

Uitvoeringshandelingen

1.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende:

a)

het formaat en de structuur van het in artikel 28 bedoelde productie- en afzetprogramma;

b)

de procedure en de termijnen voor de indiening van het in artikel 28 bedoelde productie- en afzetprogramma door de producentenorganisatie en de goedkeuring ervan door de lidstaat.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

AFDELING V

Stabilisering van de markten

Artikel 30

Opslagmechanisme

Producentenorganisaties voor visserijproducten kunnen financiële steun ontvangen voor de opslag van in bijlage II vermelde visserijproducten, op voorwaarde dat:

a)

aan de in een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun voor het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020 bepaalde voorwaarden voor opslagsteun is voldaan;

b)

de producten door de producentenorganisaties voor visserijproducten op de markt zijn gebracht, en er tegen de in artikel 31 bedoelde drempelprijs geen koper te vinden bleek;

c)

de producten in overeenstemming zijn met de overeenkomstig artikel 33 vastgestelde gemeenschappelijke handelsnormen en ze een voor menselijke consumptie geschikte kwaliteit hebben;

d)

de producten door invriezen, hetzij aan boord, hetzij in inrichtingen aan land, zouten, drogen, marineren of in voorkomend geval koken en pasteuriseren, verduurzaamd of verwerkt zijn en opgeslagen in tanks of kooien, ongeacht of naast die behandelingen, de producten eveneens gefileerd, in moten gesneden of, in voorkomend geval, gekopt worden;

e)

de producten vanuit de opslag weer op de markt worden gebracht voor menselijke consumptie in een latere fase;

f)

de producten ten minste vijf dagen worden opgeslagen.

Artikel 31

Drempelprijzen voor toepassing van het opslagmechanisme

1.   Vóór het begin van elk jaar kan elke producentenorganisatie voor visserijproducten individueel een drempelprijs voor toepassing van het in artikel 30 bedoelde opslagmechanisme voorstellen voor de in bijlage II vermelde visserijproducten.

2.   De drempelprijs bedraagt niet meer dan 80 % van het gewogen gemiddelde van de prijs die voor het betrokken product in het werkgebied van de betrokken producentenorganisatie is genoteerd in de drie jaren die onmiddellijk voorafgaan aan het jaar waarvoor de drempelprijs wordt vastgesteld.

3.   Bij de vaststelling van de drempelprijs wordt rekening gehouden met:

a)

de ontwikkeling van de productie en de vraag;

b)

de stabilisatie van de marktprijzen;

c)

de convergentie van de markten;

d)

het inkomen van de producenten;

e)

de belangen van de consument.

4.   Na onderzoek van de voorstellen van de op hun grondgebied erkende producentenorganisaties stellen de lidstaten de door de producentenorganisaties toe te passen drempelprijzen vast. Bij de vaststelling van die prijzen worden de in de leden 2 en 3 bedoelde criteria gehanteerd. De prijzen worden bekendgemaakt.

Artikel 32

Uitvoeringshandelingen

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast inzake het formaat van de bekendmaking van de drempelprijzen op grond van artikel 31, lid 4. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK III

GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSNORMEN

Artikel 33

Vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen

1.   Onverminderd artikel 47 kunnen gemeenschappelijke handelsnormen voor de in bijlage I vermelde voor menselijke consumptie bestemde visserijproducten, ongeacht hun oorsprong (Unie of ingevoerd), worden vastgesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde normen kunnen betrekking hebben op de kwaliteit, grootte, gewicht, verpakking, aanbiedingsvorm of etikettering van de producten, en met name op:

a)

de minimummaten voor de afzet, die worden vastgesteld op basis van de best beschikbare wetenschappelijke adviezen; zulke minimummaten voor de afzet komen, waar dat relevant is, overeen met minimuminstandhoudingsreferentiegrootten overeenkomstig artikel 15, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

specificaties voor geconserveerde producten in overeenstemming met de conserveringseisen en de internationale verplichtingen.

3.   De leden 1 en 2 zijn van toepassing onverminderd:

a)

Verordening (EG) nr. 178/2002;

b)

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (14);

c)

Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (15);

d)

Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad (16);

e)

Verordening (EG) Nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (17);

f)

Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (18); en

g)

Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 34

Naleving van de gemeenschappelijke handelsnormen

1.   De voor menselijke consumptie bestemde producten waarvoor gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld, mogen slechts op de markt van de Unie worden aangeboden indien zij in overeenstemming zijn met deze normen.

2.   Alle aangelande visserijproducten, inclusief die welke niet in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke handelsnormen, mogen worden gebruikt voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, mede voor vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen of cosmetica.

HOOFDSTUK IV

CONSUMENTENINFORMATIE

Artikel 35

Verplichte informatie

1.   Onverminderd Verordening (EU) nr. 1169/2011 mogen de in bijlage I, onder a), b), c) en e), bij deze verordening vermelde visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie worden afgezet, ongeacht hun oorsprong of de toegepaste methode, slechts voor verkoop aan de eindverbruiker of aan een grote cateraar worden aangeboden mits door middel van een adequate affichering of etikettering de volgende gegevens worden medegedeeld:

a)

de handelsbenaming en de wetenschappelijke naam van de soort;

b)

de productiemethode, met name de volgende woorden: "… gevangen …" of "… in zoet water gevangen …" of "… gekweekt …";

c)

het gebied waar het product is gevangen of gekweekt en de in de wildvangst gebruikte categorie vistuig, zoals bepaald in de eerste kolom van bijlage III bij deze verordening;

d)

of het product ontdooid is;

e)

de datum van minimale houdbaarheid, in voorkomend geval.

Het voorschrift onder d) is niet van toepassing op:

a)

de in het eindproduct aanwezige ingrediënten;

b)

levensmiddelen waarvoor invriezen een technisch noodzakelijke stap is in het productieproces;

c)

visserij- en aquacultuurproducten die om redenen van gezondheidsbescherming voorafgaand zijn bevroren overeenkomstig bijlage III, sectie VIII, van Verordening (EG) nr. 853/2004;

d)

visserij- en aquacultuurproducten die zijn ontdooid vóór het roken, zouten, koken, pekelen, drogen of een combinatie van die bewerkingen.

2.   Voor niet-voorverpakte visserij- en aquacultuurproducten kunnen de in lid 1 vermelde verplichte gegevens voor verkoop in de detailhandel worden verstrekt door middel van commerciële voorlichtingsmiddelen, zoals borden of posters.

3.   Indien voor verkoop aan de eindverbruiker of aan een grote cateraar een gemengd product wordt aangeboden dat uit dezelfde soorten bestaat, maar die met verschillende productiemethoden zijn verkregen, moet de methode voor elke partij worden vermeld. Indien voor verkoop aan de eindgebruiker of een grote cateraar een gemengd product wordt aangeboden dat uit dezelfde soorten bestaat, maar die afkomstig zijn uit verschillende vangstgebieden of visteeltlanden, wordt ten minste het gebied vermeld van de qua hoeveelheid meest representatieve partij, vergezeld van de vermelding dat de producten ook afkomstig zijn uit andere vangst- of visteeltgebieden.

4.   De lidstaten mogen kleine hoeveelheden rechtstreeks vanaf vissersvaartuigen aan de consumenten verkochte producten vrijstellen van de eisen bedoeld in lid 1, mits die hoeveelheden niet hoger zijn dan de waarde in artikel 58, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

5.   Visserij- en aquacultuurproducten en hun verpakkingen die vóór 13 december 2014 zijn geëtiketteerd of gemerkt en die niet aan dit artikel voldoen, mogen worden verkocht totdat de voorraden ervan zijn uitgeput.

Artikel 36

Verslaglegging inzake toekenning van milieukeurmerken

Na raadpleging van de lidstaten en de belanghebbenden legt de Commissie, vóór 1 januari 2015, aan het Europees Parlement en de Raad een haalbaarheidsverslag voor betreffende de opties voor een systeem van milieukeurmerken voor visserij- en aquacultuurproducten, in het bijzonder de invoering van dit systeem in de gehele Unie en de vaststelling van minimumvereisten voor het gebruik van een milieukeurmerk van de Unie door de lidstaten.

Artikel 37

Handelsbenaming

1.   Voor de toepassing van artikel 35, lid 1, wordt door de lidstaten een lijst van de op hun grondgebied toegestane handelsbenamingen - met de wetenschappelijke benaming - opgesteld en bekendgemaakt. De lijst omvat het volgende:

a)

overeenkomstig het informatiesysteem Fishbase of volgens de ASFIS-database van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO), indien van toepassing;

b)

de handelsbenaming:

i)

de benaming van de soort in de officiële taal of de officiële talen van de betrokken lidstaat;

ii)

indien van toepassing, elke andere erkende of toegestane lokale of regionale benaming of benamingen.

2.   Alle soorten vis die een ingrediënt vormen van een ander levensmiddel mogen worden aangeduid als "vis", tenzij de benaming en de aanbiedingsvorm van dit levensmiddel duiden op een speciale soort.

3.   Alle wijzigingen in de lijst van de door een lidstaat toegelaten handelsbenamingen worden onverwijld aan de Commissie meegedeeld, die de andere lidstaten ervan in kennis stelt.

Artikel 38

Vermelding van het vangst- of productiegebied

1.   De vermelding van het vangst- of productiegebied overeenkomstig artikel 35, lid 1, onder c), omvat de volgende elementen:

a)

voor op zee gevangen visserijproducten, de naam, in geschreven vorm, van het deelgebied of de sector zoals vermeld in de lijst van FAO-visserijzones, alsmede de naam van dat gebied in voor de consument begrijpelijke bewoordingen of een kaart of een pictogram waarop dat gebied is aangegeven; voor visserijproducten die in andere wateren dan het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (FAO-visserijzone 27) en de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (FAO-visserijzone 37) gevangen zijn volstaat, bij wijze van uitzondering op dit voorschrift, de vermelding van de FAO-visserijzone;

b)

voor in zoet water gevangen visserijproducten de vermelding van het water van oorsprong in de lidstaat of het derde land van herkomst van het product;

c)

voor aquacultuurproducten de vermelding van de lidstaat of het derde land waar het product meer dan de helft van zijn uiteindelijke gewicht heeft bereikt of meer dan de helft van de kweekperiode heeft verbleven of, in het geval van schaaldieren, een laatste fase, met een duur van ten minste zes maanden, van de kweek of de teelt heeft ondergaan.

2.   Als aanvulling op de in lid 1 bedoelde gegevens mogen de marktdeelnemers een nauwkeuriger vangst- of productiegebied aangeven.

Artikel 39

Aanvullende facultatieve informatie

1.   Als aanvulling op de op grond van artikel 35 vereiste verplichte gegevens mag facultatief eveneens de volgende informatie worden verstrekt, op voorwaarde dat zij duidelijk en eenduidig is:

a)

voor visserijproducten de datum van de vangst en voor aquacultuurproducten de datum van de oogst;

b)

de datum van aanlanding van de visserijproducten of informatie over de haven van aanlanding;

c)

nadere gegevens over het soort vistuig, zoals bedoeld in de tweede kolom van bijlage III;

d)

voor op zee gevangen visserijproducten, de vermelding van de vlaggenstaat van het vaartuig dat die producten heeft gevangen;

e)

milieu-informatie;

f)

informatie van ethische of sociale aard;

g)

informatie over productietechnieken en praktijken;

h)

informatie over de voedingswaarde van het product.

2.   Er kan een Quick Respons (QR)-code worden gebruikt voor alle of een deel van de in artikel 35, lid 1, genoemde informatie.

3.   De vermelding van de facultatieve informatie mag niet ten koste gaan van de voor de verplichte affichering of etikettering beschikbare ruimte.

4.   Er wordt geen vrijwillige informatie verstrekt die niet kan worden geverifieerd.

HOOFDSTUK V

MEDEDINGINGSREGELS

Artikel 40

Toepassing van de mededingingsregels

De artikelen 101 tot en met 106 VWEU en de uitvoeringsbepalingen daarvan zijn van toepassing op de in artikel 101, lid 1, en artikel 102 VWEU bedoelde overeenkomsten, besluiten en gedragingen die betrekking hebben op de productie of afzet van visserij- en aquacultuurproducten.

Artikel 41

Uitzonderingen op de toepassing van de mededingingsregels

1.   Niettegenstaande het bepaalde in artikel 40 van deze verordening is artikel 101, lid 1, VWEU niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en gedragingen van producentenorganisaties, voor zover deze betrekking hebben op de voortbrenging of de verkoop van visserij- en aquacultuurproducten of op het gebruik van gezamenlijke voorzieningen voor de opslag, de behandeling of de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, en die:

a)

noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen in artikel 39 VWEU;

b)

geen verplichting inhouden een bepaalde prijs toe te passen;

c)

niet leiden tot compartimentering van de markten binnen de Unie;

d)

mededinging niet uitsluiten; en

e)

de mededinging niet uitschakelen voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten.

2.   Niettegenstaande het bepaalde in artikel 40 van deze verordening is artikel 101, lid 1, VWEU niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en gedragingen van brancheorganisaties die:

a)

noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen in artikel 39 VWEU;

b)

geen verplichting inhouden om een vastgestelde prijs toe te passen;

c)

niet leiden tot compartimentering van de markten binnen de Unie;

d)

geen ongelijke voorwaarden toepassen voor equivalente transacties met andere handelspartners, die voor hen uit concurrentieoogpunt nadelig zijn;

e)

de mededinging niet uitschakelen voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten; en

f)

geen andere concurrentiebeperkingen teweegbrengen die niet van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB.

HOOFDSTUK VII

INFORMATIE OVER DE MARKT

Artikel 42

Informatie over de markt

1.   De Commissie:

a)

verzamelt, analyseert en verspreidt economische kennis over en inzicht in de markt van de Unie voor visserij- en aquacultuurproducten in de hele bevoorradingsketen, rekening houdend met de internationale context;

b)

verleent praktische ondersteuning aan producentenorganisaties en brancheorganisaties teneinde de informatievoorziening tussen marktdeelnemers en verwerkers beter te coördineren;

c)

doet regelmatig onderzoek naar de prijzen voor visserij- en aquacultuurproducten in de hele bevoorradingsketen van de markt van de Unie en verricht analyses over marktontwikkelingen;

d)

voert ad-hocmarktstudies uit en voorziet in een methodologie voor onderzoeken inzake prijsvorming.

2.   Voor de uitvoering van lid 1 neemt de Commissie de volgende maatregelen:

a)

de toegang tot overeenkomstig het recht van de Unie verzamelde beschikbare gegevens over visserij- en aquacultuurproducten vergemakkelijken;

b)

marktinformatie, zoals prijsenquêtes, marktanalyses en marktstudies, op een toegankelijke en begrijpelijke wijze beschikbaar stellen voor de belanghebbenden en het publiek, onder voorbehoud van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (19).

3.   De lidstaten dragen bij tot de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen.

HOOFDSTUK VII

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 43

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 44

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1184/2006

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 wordt vervangen door:

"Artikel 1

Bij deze verordening worden de regels vastgesteld inzake de toepasselijkheid van de artikelen 101 tot en met 106 en van artikel 108, leden 1 en 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) inzake de voortbrenging van, of de handel in de in bijlage I van het VWEU vermelde producten, met uitzondering van de producten die vallen onder Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 (20) en Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21).

Artikel 45

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1224/2009

Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt als volgt gewijzigd:

1)

aan artikel 57, lid 1, worden de volgende zinnen toegevoegd:

"De lidstaten voeren controles uit op de naleving. De controles kunnen in alle afzetstadia alsook tijdens het vervoer worden verricht.";

2)

artikel 58, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt g) wordt vervangen door:

"g)

de gegevens voor de consument overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22);

b)

punt h) wordt geschrapt.

Artikel 46

Intrekking

Verordening (EG) nr. 104/2000 wordt ingetrokken. Artikel 4 is echter van toepassing tot en met 12 december 2014.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 47

Voorschriften tot vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen

Voorschriften tot vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen, met name Verordening (EEG) nr. 2136/89 van de Raad (23), Verordening (EEG) nr. 1536/92 van de Raad (24) en Verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad (25), alsmede andere voorschriften die zijn vastgesteld voor de toepassing van gemeenschappelijke handelsnormen, zoals Verordening (EEG) nr. 3708/85 van de Commissie (26), blijven van toepassing.

Artikel 48

Herziening

Uiterlijk 31 december 2022 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de resultaten van de toepassing van deze verordening.

Artikel 49

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014, behoudens hoofdstuk IV en artikel 45, die van toepassing zijn met ingang van 13 december 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183.

(2)  PB C 225 van 27.7.2012, blz. 20.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 september 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 17 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 9 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22).

(5)  Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad van 24 juli 2006 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten (PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(7)  Verordening (EU) nr. 1220/2012 van de Raad van 3 december 2012 houdende handelsgerelateerde maatregelen om voor bepaalde visserijproducten de bevoorrading voor de verwerkende industrie in de EU te garanderen voor de periode 2013-2015, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 104/2000 en (EU) nr. 1344/2011 (PB L 349 van 19.12.2012, blz. 4).

(8)  Verordening (EU) nr. 1026/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende bepaalde maatregelen met het oog op de instandhouding van visbestanden ten aanzien van landen die niet-duurzame visserij toelaten (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 34).

(9)  Verordening (EU) nr 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, houdende wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (Zie bladzijde 22 van dit Publicatieblad).

(10)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(12)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(13)  Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16).

(14)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

(15)  Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

(16)  Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83).

(17)  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

(18)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

(19)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

(20)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale GMO-verordening) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).".

(22)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1)."

(23)  Verordening (EEG) nr. 2136/89 van de Raad van 21 juni 1989 tot vaststelling van gemeenschappelijke normen voor het in de handel brengen van sardineconserven en van verkoopbenamingen voor conserven van sardines en van sardineachtigen (PB L 212 van 22.7.1989, blz. 79).

(24)  Verordening (EEG) nr. 1536/92 van de Raad van 9 juni 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor tonijn- en bonietconserven (PB L 163 van 17.6.1992, blz. 1).

(25)  Verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten (PB L 334 van 23.12.1996, blz. 1).

(26)  Verordening (EEG) nr. 3703/85 van de Commissie van 23 december 1985 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde soorten verse of gekoelde vis (PB L 351 van 28.12.1985, blz. 63).


BIJLAGE I

ONDER DE GMO VALLENDE VISSERIJ- EN ACQUACULTUURPRODUCTEN

GN-code

Omschrijving

a)

0301

Levende vis

0302

Vis, vers of gekoeld, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

0303

Bevroren vis, andere dan visfilets en ander visvlees bedoeld bij post 0304

0304

Visfilets en ander visvlees (ook indien fijngemaakt), vers, gekoeld of bevroren

b)

0305

Vis, gedroogd, gezouten of gepekeld; gerookte vis, ook indien voor of tijdens het roken gekookt; meel, poeder en pellets, van vis, geschikt voor menselijke consumptie

c)

0306

Schaaldieren, ook indien ontdaan van de schaal, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; schaaldieren in de schaal, gestoomd of in water gekookt, ook indien gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

0307

Weekdieren, ook indien ontdaan van de schelp, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; ongewervelde waterdieren, andere dan schaal- en weekdieren, levend, vers, gekoeld, bevroren, gedroogd, gezouten of gepekeld; meel, poeder en pellets, van ongewervelde waterdieren andere dan schaaldieren, geschikt voor menselijke consumptie

d)

 

Producten van dierlijke oorsprong, niet elders genoemd noch elders onder begrepen; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 1 of 3, niet geschikt voor menselijke consumptie

Ander:

Producten van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren; dode dieren van de soorten bedoeld bij hoofdstuk 3:

0511 91 10

Visafvallen

0511 91 90

Ander

e)

1212 20 00

Zeewier en andere algen

f)

 

Vetten en oliën, van vis, alsmede fracties daarvan, ook indien geraffineerd, doch niet chemisch gewijzigd:

1504 10

Oliën uit vislevers en fracties daarvan

1504 20

Vetten en oliën van vis, alsmede fracties daarvan, andere dan oliën uit vislevers

g)

1603 00

Extracten en sappen van vlees, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

h)

1604

Bereidingen en conserven van vis; kaviaar en kaviaarsurrogaten bereid uit kuit

i)

1605

Bereidingen en conserven van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

j)

 

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden), dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; couscous, ook indien bereid

1902 20

Gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):

1902 20 10

Bevattende meer dan 20 gewichtspercenten vis, schaal- of weekdieren of andere ongewervelde waterdieren

k)

 

Meel, poeder en pellets van vlees, van slachtafvallen, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren, ongeschikt voor menselijke consumptie; kanen:

2301 20 00

Meel, poeder en pellets, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

l)

 

Bereidingen van de soort gebruikt voor het voederen van dieren

2309 90

Andere:

ex 2309 90 10

Visperssap


BIJLAGE II

PRODUCTEN DIE ONDER HET OPSLAGMECHANISME VALLEN

GN-Code

Omschrijving

0302 22 00

Schol (Pleonectes platessa)

ex 0302 29 90

Schar (Limanda limanda)

0302 29 10

Schartong (Lepidorhombus spp.)

ex 0302 29 90

Bot (Platichthys flesus)

0302 31 10

en

0302 31 90

Witte tonijn (Thunnus alalunga)

ex 0302 40

Haring van de soort Clupea harengus

0302 50 10

Kabeljauw van de soort Gadus morhua

0302 61 10

Sardines van de soort Sardina pilchardus

ex 0302 61 80

Sprot (Sprattus sprattus)

0302 62 00

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

0302 63 00

Koolvis (Pollachius virens)

ex 0302 64

Makreel van de soorten Scomber scombrus en Scomber japonicus

0302 65 20

en

0302 65 50

Doornhaai en hondshaai (Squalus acanthias en Scyliorhinus spp.)

0302 69 31

en

0302 69 33

Roodbaars (Sebastes spp.)

0302 69 41

Wijting (Merlangius merlangus)

0302 69 45

Leng (Molva spp.)

0302 69 55

Ansjovis (Engraulis spp.)

ex 0302 69 68

Heek van de soort Merluccius merluccius

0302 69 81

Zeeduivel (Lophius spp.)

ex 0302 69 99

Goudmakreel (Coryphaena hippurus)

ex 0307 41 10

Inktvis (Sepia officinalis en Rossia macrosoma)

ex 0306 23 10

ex 0306 23 31

ex 0306 23 39

Garnalen van de soort Crangon crangon en Noorse garnaal (Pandalus borealis)

0302 23 00

Tong (Solea spp.)

0306 24 30

Noordzeekrabben (Cancer pagurus)

0306 29 30

Langoustine (Nephrops norvegicus)

0303 31 10

Zwarte heilbot (Reinhardtius hipoglossoides)

0303 78 11

0303 78 12

0303 78 13

0303 78 19

en

0304 29 55

0304 29 56

0304 29 58

Heek van het geslacht Merluccius

0303 79 71

Zeebrasem (Dentex dentex en Pagellus spp.)

0303 61 00

0304 21 00

0304 91 00

Zwaardvis (Xiphias gladius)

0306 13 40

0306 13 50

ex 0306 13 80

Garnalen van de Penaeidae-familie

0307 49 18

0307 49 01

Inktvissen (Sepia officinalis, Rossia macrosoma en Sepiola rondeletti)

0307 49 31

0307 49 33

0307 49 35

en

0307 49 38

Pijlinktvis (Loligo spp.)

0307 49 51

Pijlinktvis (Ommastrephes sagittatus)

0307 59 10

Achtarmige inktvissen (Octopus spp.)

0307 99 11

Illex spp.

0303 41 10

Witte tonijn (Thunnus alalunga)

0302 32 10

0303 42 12

0303 42 18

0303 42 42

0303 42 48

Geelvintonijn (Thunnus albacares)

0302 33 10

0303 43 10

Gestreepte tonijn (Katsuwomus pelamis)

0303 45 10

Blauwvintonijn (Thunnus thynnus)

0302 39 10

0302 69 21

0303 49 30

0303 79 20

Andere soorten van de geslachten Thunnus en Euthynnus

ex 0302 29 90

Tongschar (Microstomus kitt)

0302 35 10

en

0302 35 90

Blauwvintonijn (Thunnus thynnus)

ex 0302 69 51

Pollak (Pollachius pollachius)

0302 69 75

Braam (Brama spp.)

ex 0302 69 82

Blauwe wijting (Micromesistius poutassou)

ex 0302 69 99

Steenbolk (Trisopterus luscus) en dwergbolk (Trisopterus minutus)

ex 0302 69 99

Bokvis (Boops boops)

ex 0302 69 99

Pikarel (Spicara smaris)

ex 0302 69 99

Congeraal (Conger conger)

ex 0302 69 99

Poon (Trigla spp.)

ex 0302 69 91

ex 0302 69 99

Horsmakreel (Trachurus spp.)

ex 0302 69 99

Harders (Mugil spp.)

ex 0302 69 99

en

ex 0304 19 99

Rog (Raja spp.)

ex 0302 69 99

Haarstaart (Lepidopus caudatus en Aphanopus carbo)

ex 0307 21 00

Sint-Jacobsschelp (Pecten maximus)

ex 0307 91 00

Wulk (Buccinum undatum)

ex 0302 69 99

Gestreepte zeebarbeel of mul (Mullus surmuletus, Mullus barbatus)

ex 0302 69 99

Zeekarper (Spondyliosoma cantharus)


BIJLAGE III

INFORMATIE OVER HET VISTUIG

Verplichte informatie over de categorie vistuig

Bijzonderheden omtrent vistuig en codes overeenkomstig Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie (1) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie (2)

Zegens

Strandzegens

SB

Deense zegens

SDN

Schotse zegens

SSC

Spanzegens

SPR

Trawlnetten

Boomkorren

TBB

Bodemottertrawls

OTB

Spantrawls

PTB

Zwevende ottertrawls

OTM

Pelagische spantrawls

PTM

Dubbelebordentrawls

OTT

Kieuwnetten en soortgelijke netten

Geankerde kieuwnetten

GNS

Drijfnetten

GND

Omringende kieuwnetten

GNC

Schakels

GTR

Gecombineerde kieuwnetten en schakels

GTN

Ringnetten en kruisnetten

Ringzegen

PS

Lampara's

LA

Vanaf een schip bediende kruisnetten

LNB

Vanaf de oever bediende kruisnetten

LNS

Haken en lijnen

Handlijnen en hengelsnoeren (met de hand bediend)

LHP

Handlijnen en hengelsnoeren (machinaal)

LHM

Grondbeugen

LLS

Drijvende beugen

LLD

Sleeplijnen

LTL

Sleeplijnen

Vanaf een schip bediende korren

DRB

Vanaf een vaartuig bediende handkorren

DRH

Gemechaniseerde dreggen (waaronder zuigers)

HMD

Korven en vallen

Korven (vallen)

FPO


(1)  Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 25).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 112 van 30.4.2011, blz. 1).


BIJLAGE IV

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 104/2000

Deze verordening

Artikel 1

Artikelen 1 tot 5

Artikelen 2 en 3

Artikelen 33 en 34

Artikel 4

Artikelen 35 tot 39

Artikel 5, lid 1

Artikelen 6, 7, 8

Artikel 5, leden 2, 3 en 4, en artikel 6

Artikelen 14, 18 tot 21

Artikel 7

Artikelen 22 en 24 tot 27

Artikel 8

Artikelen 9 tot 12

Artikelen 28, 29

Artikel 13

Artikelen 11, 12, 13, 16, 18, 20 en 21

Artikel 14

Artikel 41, lid 2

Artikel 15

Artikel 23

Artikel 16

Artikelen 24 tot 27

Artikelen 17 tot 27

Artikelen 30, 31 en 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikelen 20, lid 2, 21 en 32

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 43

Artikelen 38 en 39

Artikel 43

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 48

Artikel 42

Artikelen 44, 45 en 46

Artikel 43

Artikel 49

Artikel 40

Artikel 41, lid 1

Artikel 42


28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/22


VERORDENING (EU) Nr. 1380/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2013

inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (4) is een communautaire regeling voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgesteld.

(2)

Het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid omvat de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en het beheer van de visserij op die rijkdommen. Voorts bestrijkt het gemeenschappelijk visserijbeleid, in verband met marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van de GVB-doelstellingen, tevens de activiteiten met betrekking tot biologische zoetwaterrijkdommen en de aquacultuur, alsook de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten voor zover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten, of in Uniewateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, door Unievissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en indachtig de bepalingen van artikel 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (5) (UNCLOS).

(3)

Recreatievisserij kan een significante impact hebben op de visbestanden, en de lidstaten moeten er daarom op toezien dat zij wordt uitgevoerd op een wijze die strookt met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(4)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ervoor zorgen dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur bijdragen tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid op lange termijn. Het moet regels omvatten die ten doel hebben de traceerbaarheid, de veiligheid en de kwaliteit van in de Unie afgezette producten te garanderen. Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet daarenboven bijdragen tot productiviteitsverhoging, een billijke levensstandaard voor de visserijsector, inclusief de kleinschalige visserij, en stabiele markten, en het moet ervoor zorgen dat er voedsel beschikbaar is en dat het tegen redelijke prijzen bij de consumenten terechtkomt. Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet bijdragen tot de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en tot de verwezenlijking van de daarin vastgestelde doelstellingen.

(5)

De Unie is partij bij het UNCLOS (6) en, krachtens Besluit 98/414/EG van de Raad (7), bij de Overeenkomst van de Verenigde Naties over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden van 4 december 1995 (8) (VN-overeenkomst over visbestanden), alsmede, krachtens Besluit 96/428/EG van de Raad (9), bij de van 24 november 1993 daterende Overeenkomst van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (10).

(6)

Die internationale instrumenten stellen instandhoudingsverplichtingen vast om met name instandhoudings- en beheersmaatregelen te nemen die ontworpen zijn om de rijkdommen van de zee op een niveau te brengen of te behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren zowel in zeegebieden onder nationale jurisdictie als in volle zee, verplichtingen om daartoe samen te werken met andere landen, verplichtingen om de voorzorgsbenadering ruim toe te passen op de instandhouding, het beheer en de exploitatie van visbestanden, verplichtingen om te zorgen voor de verenigbaarheid van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor rijkdommen van de zee die voorkomen in zeegebieden met een verschillende jurisdictionele status, en verplichtingen om terdege rekening te houden met andere vormen van legitiem gebruik van de zee. Derhalve moet het gemeenschappelijk visserijbeleid ertoe bijdragen dat de Unie haar internationale verplichtingen uit hoofde van die internationale instrumenten uitvoert. Lidstaten die instandhoudings- en beheersmaatregelen nemen waartoe zij zijn gemachtigd in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten handelen op een wijze die volledig in overeenstemming is met de internationale instandhoudings- en samenwerkingsverplichtingen die voortvloeien uit die internationale instrumenten.

(7)

Tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg heeft plaatsgevonden, hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden op te treden tegen de aanhoudende achteruitgang van tal van visbestanden. De Unie moet zorgen voor een beter gemeenschappelijk visserijbeleid door de exploitatieniveaus aan te passen om ervoor te zorgen dat de biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste bestanden binnen een redelijke termijn ten minste op een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Die exploitatieniveaus moeten uiterlijk 2015 worden gehaald. Een latere datum voor het halen ervan kan alleen worden toegestaan indien het uiterlijk 2015 verwezenlijken van deze doelstellingen de sociale en economische duurzaamheid van de betrokken vissersvloten ernstig in gevaar zou brengen. Na 2015 moeten die niveaus zo spoedig mogelijk en hoe dan ook uiterlijk in 2020 worden gehaald. Indien er onvoldoende wetenschappelijke informatie is om die niveaus te bepalen, kunnen er geraamde waarden in overweging worden genomen.

(8)

Bij het nemen van beheersmaatregelen betreffende de maximale duurzame opbrengst in gemengde visserij moet in aanmerking worden genomen dat het bij gemengde visserij moeilijk is voor alle bestanden tegelijkertijd het beginsel van de maximale duurzame opbrengst in acht te nemen, met name wanneer uit wetenschappelijke advies blijkt dat het bijzonder moeilijk is het gebruikte vistuig zo selectief te maken dat het fenomeen van de "limiterende soorten" zich niet voordoet. Bij de bevoegde wetenschappelijke instanties moet advies worden ingewonnen over het in die omstandigheden aanvaardbare niveau van visserijsterfte.

(9)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid dient voor samenhang te zorgen met de streefdoelen voor de visserij die zijn vastgesteld in het besluit van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit over het strategische plan voor de biodiversiteit 2011 - 2020 en met de biodiversiteitsstreefdoelen die zijn vastgesteld door de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010.

(10)

De duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee moet worden gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke gegevens, voortvloeit uit het voorzorgsbeginsel als vermeld in artikel 191, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag.

(11)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ertoe bijdragen dat het mariene milieu wordt beschermd, dat alle commercieel geëxploiteerde soorten duurzaam worden beheerd en dat met name uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand wordt bereikt, als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (11).

(12)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet er tevens toe bijdragen dat in de Unie levensmiddelen met een hoge voedingswaarde beschikbaar zijn, dat de markt van de Unie minder afhankelijk wordt van de invoer van voedsel. Het moet tevens stimuleren dat in kustgebieden rechtstreeks en indirect meer banen worden gecreëerd en de economie zich ontwikkelt.

(13)

Het is noodzakelijk een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen, de milieueffecten van visserijactiviteiten te beperken en ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en terug te dringen.

(14)

Belangrijk is dat bij het beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid volgens de beginselen van goed bestuur gehandeld wordt. Deze beginselen omvatten besluitvorming op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies, brede participatie van de belanghebbende partijen en het hanteren van een langetermijnperspectief. Bepalend voor een geslaagd beheer van het gemeenschappelijk visserijbeleid is ook dat de verantwoordelijkheden op Unie-, regionaal, nationaal, en lokaal niveau duidelijk worden omschreven en dat de genomen maatregelen verenigbaar zijn en er samenhang is met overig Uniebeleid.

(15)

Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet de veiligheid en de arbeidsomstandigheden van hen die in de visserijsector werken, ten goede komen.

(16)

In voorkomend geval moeten overwegingen op het gebied van gezondheid van dieren, dierenwelzijn en veiligheid van levensmiddelen en diervoeders volledig in aanmerking worden genomen in het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(17)

Aangezien alle aspecten die met de Europese zeeën en oceanen te maken hebben, met elkaar verbonden zijn, moet het gemeenschappelijk visserijbeleid zo worden geïmplementeerd dat het met ander beleid van de Unie spoort, en dat met name rekening wordt gehouden met de interactie met het optreden van de Unie in andere gebieden van maritiem beleid. Gezorgd moet worden voor coherentie bij het beheer van de verschillende vormen van sectoraal beleid in zeegebieden als de Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van Biskaje en de Iberische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

(18)

Alle Unievissersvaartuigen moeten, onverminderd de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, gelijke toegang hebben tot de wateren en visbestanden van de Unie.

(19)

De bestaande voorschriften tot beperking van de toegang tot de bestanden in de 12-zeemijlszone van de lidstaten hebben op bevredigende wijze gefunctioneerd en zijn de instandhouding ten goede gekomen door de visserijinspanning in de kwetsbaarste delen van de Uniewateren aan banden te leggen. Deze voorschriften hebben ook geleid tot het voortbestaan van traditionele visserijactiviteiten die van cruciaal belang zijn voor de sociale en economische ontwikkeling van bepaalde kustgemeenschappen. De betrokken voorschriften dienen derhalve verder te worden toegepast. De lidstaten moeten trachten bevoorrechte toegang te geven aan de kleinschalige, de ambachtelijke en de kustvisserij.

(20)

Kleine eilanden voor de kust die van visserij afhankelijk zijn, moeten een kans op voortbestaan en toekomstige welvaart krijgen; hiertoe moet, waar passend, bijzondere erkenning en steun worden verleend.

(21)

De biologische rijkdommen van de zee rond de ultraperifere gebieden van de Unie, bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, moeten speciale bescherming genieten aangezien zij, gezien de structurele, sociale en economische situatie van die gebieden, bijdragen tot de instandhouding van hun lokale economie. Bepaalde visserijactiviteiten in die wateren moeten bijgevolg worden beperkt tot vissersvaartuigen die in de havens van die gebieden zijn geregistreerd.

(22)

De Unie dient, ter ondersteuning van de instandhouding van levende aquatische rijkdommen en mariene ecosystemen, ernaar te streven biologisch kwetsbare gebieden te beschermen, door deze als beschermde gebieden aan te merken. In dergelijke gebieden moeten de visserijactiviteiten beperkt of verboden kunnen worden. In de besluitvorming betreffende aan te merken gebieden moet met name aandacht worden besteed aan gebieden waar zich aantoonbaar grote concentraties bevinden van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, en waar paaiplaatsen zijn, alsook aan gebieden die vanuit bio-geografisch oogpunt kwetsbaar worden geacht. Tevens moet rekening worden gehouden met bestaande instandhoudingszones. Om het selectieproces te faciliteren moeten de lidstaten bepalen welke gebieden geschikt zijn, daaronder begrepen gebieden die deel uitmaken van een coherent netwerk, en moeten zij waar passend met elkaar samenwerken door gezamenlijke aanbevelingen op te stellen en aan de Commissie toe te zenden. Om het instellen van beschermde gebieden doeltreffender aan te pakken moet aan de Commissie de bevoegdheid toegekend kunnen worden dergelijke gebieden in een meerjarenplan vast te stellen. Voorts moet de Commissie, om voldoende democratische verantwoording en controle te garanderen, op gezette tijden verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad over de werking van deze beschermde gebieden.

(23)

Een duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee zal doeltreffender worden bereikt door een meerjarenaanpak van het visserijbeheer in het kader waarvan prioritair meerjarenplannen worden vastgesteld die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van elke visserij.

(24)

Bestanden die gezamenlijk worden geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in één meerjarenplan moeten worden ondergebracht. In de meerjarenplannen moet het kader worden vastgesteld voor de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en mariene ecosystemen, alsmede duidelijke termijnen en vrijwaringsmechanismen voor onvoorziene ontwikkelingen. De meerjarenplannen dienen tevens op duidelijk gedefinieerde beheersdoelstellingen te stoelen, zodat ze bijdragen tot de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en de bescherming van de betrokken mariene ecosystemen. Die plannen moeten worden aangenomen in overleg met adviesraden, marktdeelnemers uit de visserijsector, wetenschappers en andere stakeholders die een belang in het visserijbeheer hebben.

(25)

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (13), en Richtlijn 2008/56/EG leggen de lidstaten bepaalde verplichtingen betreffende respectievelijk speciale beschermingszones, speciale instandhoudingsgebieden en beschermde mariene gebieden op. Dit soort maatregelen kan met zich brengen dat maatregelen moeten worden aangenomen die onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallen. Daarom dient het de lidstaten te worden toegestaan om in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie de instandhoudingsmaatregelen aan te nemen die nodig zijn om hun verplichtingen uit hoofde van die handelingen van de Unie te kunnen nakomen, voor zover die maatregelen de visserijbelangen van de andere lidstaten onverlet laten. Indien dit soort maatregelen toch gevolgen zou kunnen hebben voor de visserijbelangen van andere lidstaten, moet de bevoegdheid om die maatregelen aan te nemen aan de Commissie worden toegekend en er moet beroep worden gedaan op de regionale samenwerking tussen de betrokken lidstaten.

(26)

Er zijn maatregelen nodig om de huidige hoge niveaus op het gebied van ongewenste vangsten te verlagen en de teruggooi geleidelijk tot nul terug te brengen. Niet alleen leiden ongewenste vangsten en teruggooi tot aanzienlijke verspilling, zij hebben ook een negatieve invloed op de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee en de mariene ecosystemen en op de rentabiliteit van de visserij. Er moet een verplichting tot het aanlanden van alle vangsten ("aanlandingsverplichting") worden vastgesteld en geleidelijk worden ingevoerd voor alle soorten die onder vangstquota en, in de Middellandse Zee, van soorten die onder regels betreffende de minimummaat vallen en gedurende visserijactiviteiten in Uniewateren of door Unievissersvaartuigen worden bovengehaald, en de regels die vissers tot dusver tot teruggooi hebben verplicht, moeten worden ingetrokken.

(27)

De aanlandingsverplichting moet per visserij worden ingevoerd. De vissers moeten kunnen voortgaan met het teruggooien van soorten waarvan het overlevingspercentage bij teruggooi volgens het best beschikbare wetenschappelijke advies hoog is.

(28)

Om ervoor te zorgen dat de aanlandingsverplichting, kan worden nageleefd en om het effect van de jaarlijks variërende samenstelling van de vangsten te dempen, wordt de lidstaten toegestaan quota tot een bepaald percentage van het ene jaar naar het andere over te dragen.

(29)

Met betrekking tot het beheer van de aanlandingsverplichting is het noodzakelijk dat de lidstaten zich tot het uiterste in te spannen om ongewenste vangsten te verminderen. De verbetering van selectieve visserijtechnieken om ongewenste vangst zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken moet daarom hoge prioriteit krijgen. Het is voor de lidstaten van belang de quota zodanig over de vaartuigen te spreiden dat de samenstelling van de quota zo veel mogelijk een afspiegeling is van de verwachte soortensamenstelling van de visserij. In geval van discrepantie tussen de beschikbare quota en het feitelijke visserijpatroon moeten de lidstaten aanpassingen overwegen door quota te ruilen met andere lidstaten, ook op permanente basis. Lidstaten moeten ook overwegen het voor reders makkelijker te maken individuele quota te bundelen, bijvoorbeeld in producentenorganisaties of in groeperingen van reders. Een laatste optie zou zijn de bijvangsten naar gelang van de staat van instandhouding van de bijvangstsoort af te trekken van het quotum voor de doelsoort.

(30)

De bestemming van aangelande vangsten van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte moet worden beperkt en de verkoop ervan voor menselijke consumptie moet worden uitgesloten.

(31)

Om ongewenste vangsten die, zelfs bij toepassing van alle maatregelen voor het beperken ervan, onvermijdelijk zijn, moeten voor de visserij waarvoor een aanlandingsverplichting geldt, bepaalde de minimis-vrijstellingen van deze aanlandingsverplichting worden ingesteld, hoofdzakelijk door middel van meerjarenplannen.

(32)

Na wetenschappelijk advies en zonder de doelstellingen van maximale duurzame opbrengst in het gedrang te brengen of de visserijsterfte te doen toenemen moet, waar de aanlandingsverplichting, inclusief de verplichting vangsten te documenteren, van kracht is, een toename van de betrokken vangstmogelijkheden mogelijk zijn, rekening houdend met het feit dat vis die vroeger werd teruggegooid, voortaan zal worden aangeland.

(33)

Toegang tot visserijactiviteiten wordt verleend op basis van transparante en objectieve criteria, daaronder begrepen sociale, economische en milieucriteria. Lidstaten bevorderen verantwoorde visserij door de marktdeelnemers te stimuleren die het milieu tijdens de visserijactiviteiten het minste schade toebrengen en de samenleving de grootste voordelen opleveren.

(34)

Wat bestanden betreft waarvoor geen meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de hand van de vaststelling van vangst- of visserijinspanningsbeperkingen ervoor worden gezorgd dat het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst oplevert, wordt bereikt. Als er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet er voor het visserijbeheer gebruik worden gemaakt van geraamde waarden.

(35)

Gezien de precaire economische situatie van de visserijsector en de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, is het noodzakelijk de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat.

(36)

In het kader van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten moet, gelet op de tijdelijke biologische situatie van de visbestanden, recht worden gedaan aan en ten volle rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van de regio's waar de plaatselijke bevolking zeer sterk is aangewezen op de visserij en aanverwante activiteiten zoals die door de Raad zijn aangegeven in zijn resolutie van 3 november 1976 (14), en meer in het bijzonder in bijlage VII daarbij.

(37)

Het begrip relatieve stabiliteit moet derhalve aldus worden begrepen.

(38)

Het moet de Commissie worden toegestaan tijdelijke maatregelen vast te stellen wanneer hetzij de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, hetzij het mariene ecosysteem ernstig wordt bedreigd als gevolg van visserijactiviteiten en die bedreiging onmiddellijke actie vereist. Die maatregelen moeten binnen een van tevoren vastgestelde termijn worden genomen en moeten voor een bepaalde periode operationeel zijn.

(39)

De lidstaten moeten op regionaal niveau samenwerken teneinde gezamenlijke aanbevelingen en andere instrumenten vast te stellen met het oog op de ontwikkeling en uitvoering van instandhoudingsmaatregelen en maatregelen met gevolgen voor de visserijactiviteit in krachtens milieurecht beschermde gebieden. In het kader van de regionale samenwerking mag de Commissie alleen instandhoudingsmaatregelen vaststellen bij uitvoeringshandeling of gedelegeerde handeling indien alle betrokken lidstaten in een regio het eens zijn over een gemeenschappelijke aanbeveling. Bij gebreke van een gemeenschappelijke aanbeveling moet de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel voor de betrokken maatregelen indienen.

(40)

De lidstaten moeten worden gemachtigd om instandhoudings- en beheersmaatregelen voor bestanden in Uniewateren vast te stellen die uitsluitend gelden voor Unievissersvaartuigen die de vlag van die lidstaten voeren.

(41)

De lidstaten moeten worden gemachtigd om binnen hun zone van 12 zeemijl voor alle Unievissersvaartuigen geldende instandhoudings- en beheersmaatregelen te nemen op voorwaarde dat maatregelen die van toepassing zijn op Unievissersvaartuigen uit andere lidstaten, geen discriminatie inhouden, er voorafgaand overleg met de andere betrokken lidstaten heeft plaatsgevonden, en de Unie geen maatregelen heeft vastgesteld die specifiek zijn gericht op instandhouding en beheer binnen de toepasselijke zone van 12 zeemijl.

(42)

De lidstaten moeten een stelsel van overdraagbare visserijconcessies kunnen invoeren.

(43)

De lidstaten moeten specifieke maatregelen nemen om het aantal Unievissersvaartuigen te stemmen op de beschikbare bestanden, op basis van hun beoordelingen van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloten en de vangstmogelijkheden waarover zij beschikken. De beoordelingen moeten worden verricht overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie en worden opgenomen in een jaarverslag dat aan de Commissie wordt toegezonden. Die verslagen moeten openbaar worden gemaakt. Elke lidstaat moet kunnen beslissen welke maatregelen en instrumenten hij wil inzetten om overmatige visserijcapaciteit te reduceren.

(44)

Aanvullend dienen bindende vlootcapaciteitsmaxima en nationale regelingen voor toevoegingen/onttrekkingen met betrekking tot financiering van buitenbedrijfstellingen te worden aangehouden om de vangstcapaciteit te beheren of aan te passen.

(45)

De lidstaten moeten de minimuminformatie over de kenmerken en de activiteiten van de Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren, registreren. Deze informatie moet met het oog op het toezicht op de omvang van de vloten van de lidstaten ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

(46)

Om de visserij op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies te kunnen beheren, zijn geharmoniseerde, betrouwbare en juiste datareeksen nodig. Met het oog daarop moeten de lidstaten toezien op voor de verzameling van gegevens over de vloten en de door de vloten verrichte visserijactiviteiten, met name biologische gegevens over vangsten, inclusief teruggooi en inspectiegegevens over de visbestanden en over de potentiële milieueffecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem. De lidstaten moeten de verzamelde gegevens beheren en ter beschikking stellen voor de eindgebruikers en voor andere belanghebbenden. De lidstaten moeten onderling en met de Commissie samenwerken aan het coördineren van de gegevensverzameling. Waar dat relevant is, moeten de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling ook samenwerken met derde landen. De lidstaten moeten bij de Commissie, ten behoeve van haar beoordeling, een jaarverslag over hun activiteiten in verband met gegevensverzameling indienen; dit verslag moet openbaar worden gemaakt.

(47)

Tevens moeten gegevens worden verzameld die het gemakkelijker maken een economische beoordeling op te stellen van, enerzijds, de ondernemingen die actief zijn in de visserijsector, in de aquacultuur en in de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten en, anderzijds, de werkgelegenheidstendensen in die sectoren.

(48)

Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) als ingesteld bij Besluit 2005/629/EG van de Commissie (15) kan worden geraadpleegd over aangelegenheden in verband met de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee, teneinde de nodige bijstand van hooggekwalificeerd wetenschappelijk personeel te garanderen, in het bijzonder voor de toepassing van biologische, economische, milieu-, sociale en technische disciplines.

(49)

De beleidsgeoriënteerde visserijwetenschap moet worden versterkt aan de hand van op nationaal niveau vastgestelde programma's voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens en voor onderzoek en innovatie op het gebied van de visserij, zulks in coördinatie met andere lidstaten en binnen de onderzoeks- en innovatiekaders van de Unie. De bedrijfstak en wetenschappers moeten ook worden gestimuleerd om beter samen te werken.

(50)

De Unie moet de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid op internationaal niveau bevorderen en ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten buiten de wateren van de Unie gebaseerd zijn op dezelfde beginselen en normen als krachtens het toepasselijke Unierecht; tegelijk dient zij daarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers uit de Unie en de marktdeelnemers uit derde landen te stimuleren. Daartoe dient de Unie ernaar te streven het voortouw te nemen in het proces om de prestaties van de regionale en internationale organisaties te versterken, zodat zij beter in staat zijn de levende rijkdommen van de zee waarvoor zij bevoegd zijn, in stand te houden en te beheren en onder meer illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te bestrijden. De Unie dient samen te werken met derde landen en internationale organisaties, teneinde de naleving van internationale maatregelen, waaronder de bestrijding van IOO-visserij, te verbeteren. Het standpunt van de Unie moeten gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies.

(51)

Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij met derde landen moeten ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten van de Unie in wateren van derde landen gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies en informatie-uitwisseling ter zake, en moeten bijgevolg garant staan voor de duurzame exploitatie en instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, voor transparantie bij de vaststelling van het overschot en derhalve voor beheer van de bestanden dat afgestemd is op de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dergelijke overeenkomsten, die tegen betaling van een financiële vergoeding door de Unie voorzien in toegang tot bestanden die in verhouding staat tot het belang van de Europese vloten, moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een degelijk bestuurskader dat, met name, borg staat voor doeltreffende maatregelen op het gebied van gegevensverzameling, toezicht, controle en bewaking.

(52)

De eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens, zoals deze zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere desbetreffende internationale mensenrechteninstrumenten, en van het beginsel van de rechtsstaat, dient een essentieel onderdeel van de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij te vormen, die een specifieke mensenrechtenclausule moeten bevatten. De opname van een mensenrechtenclausule in partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij moet volledig in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie.

(53)

De aquacultuur moet bijdragen tot de instandhouding van het potentieel van de op duurzaamheid gebaseerde voedselproductie in de hele Unie, met als doel de voedselzekerheid, met inbegrip van voedselbevoorrading, alsook groei en werkgelegenheid voor de burgers van de Unie langdurig te garanderen en mede tegemoet te komen aan de toenemende mondiale vraag naar aquatisch voedsel.

(54)

In de strategie voor een duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur die de Commissie in 2009 heeft vastgesteld en die positief is ontvangen in de Raad en het Europees Parlement en bovendien door de Raad is bekrachtigd, is gewezen op de noodzaak om gelijke voorwaarden voor de aquacultuur tot stand te brengen en te bevorderen aangezien dit de voorwaarde is voor de duurzame ontwikkeling van deze sector.

(55)

Aquacultuuractiviteiten in de Unie worden beïnvloed door uiteenlopende situaties in de verschillende lidstaten, onder meer op het gebied van machtigingen voor de marktdeelnemers. Daarom moeten strategische richtsnoeren van de Unie voor nationale strategische plannen worden ontwikkeld om het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren, de ontwikkeling en innovatie ervan te ondersteunen en de economische bedrijvigheid, de diversificatie en de levenskwaliteit in kust- en in het binnenland gelegen gebieden te bevorderen. Bovendien moeten tussen de lidstaten mechanismen worden ontwikkeld om informatie en beste praktijken uit te wisselen via een open methode voor de coördinatie van nationale maatregelen betreffende zekerheid van het bedrijfsklimaat, toegang tot de Uniewateren en de Unieruimte en vereenvoudiging van de vergunningsprocedure.

(56)

Vanwege de specifieke kenmerken van de aquacultuur dient een adviesraad te worden opgericht in het kader waarvan belanghebbende partijen kunnen worden geraadpleegd over aspecten van het Uniebeleid die gevolgen kunnen hebben voor de aquacultuur.

(57)

Het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de Unie moet worden versterkt en er is behoefte aan vereenvoudiging, wil men de productie- en de afzetactiviteiten ervan beter beheren. De gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten moet ervoor zorgen dat een gelijke voorwaarden voor alle in de Unie afgezette visserij- en aquacultuurproducten worden gecreëerd, ongeacht hun oorsprong, dat de consument in staat wordt gesteld bewustere keuzes te maken, dat verantwoord consumeren wordt gesteund en dat de economische kennis en het inzicht inzake de markten van de Unie in de hele bevoorradingsketen worden verbeterd.

(58)

De gemeenschappelijke marktordening moet ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Unie, en met name de WTO-bepalingen.

(59)

Om ervoor te zorgen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd, moet een doeltreffend systeem voor controle, inspectie en handhaving, inclusief maatregelen om de IOO-visserij te bestrijden, worden ingesteld.

(60)

Het gebruik van moderne en efficiënte technologieën in het kader van het systeem van de Unie voor controle, inspectie en handhaving moet worden gestimuleerd. Het moet mogelijk zijn om op het niveau van de lidstaten en de Commissie proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen ten uitvoer te leggen.

(61)

Om ervoor te zorgen dat de regels inzake controle en handhaving in de verschillende lidstaten onder vergelijkbare voorwaarden worden toegepast, moeten de lidstaten worden aangemoedigd samen te werken bij het instellen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

(62)

Om ervoor te zorgen dat de marktdeelnemers betrokken worden bij de gegevensverzameling van de Unie en het systeem van de Unie voor controle, inspectie en handhaving, moeten de lidstaten in staat worden gesteld hun marktdeelnemers te verplichten tot de betaling van een vergoeding die evenredig is met de overeenkomstige operationele kosten.

(63)

Mede vanwege de beperkte financiële middelen waarover zij beschikken, slagen de lidstaten er elk afzonderlijk niet in de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te halen, zoals blijkt uit de problemen bij de ontwikkeling en het beheer van de visserijsector. Daarom moet de Unie, om deze doelstellingen te halen, meerjarige financiële steun verlenen die specifiek gericht is op de verwezenlijking van de prioriteiten van het gemeenschappelijk visserijbeleid en die is afgestemd op de specifieke kenmerken van de visserijsector in de afzonderlijke lidstaten.

(64)

Aan de financiële steun van de Unie moet de voorwaarde worden verbonden dat de lidstaten en de marktdeelnemers, daaronder begrepen de reders, de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven. Onder voorbehoud van vast te stellen specifieke voorschriften, dient financiële steun van de Unie te worden onderbroken, geschorst of gecorrigeerd wanneer een lidstaat een specifieke verplichting uit hoofde van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet naleeft of een marktdeelnemer een ernstige inbreuk op deze voorschriften pleegt.

(65)

De dialoog met de belanghebbende partijen is van essentieel belang gebleken voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in de Uniewateren en de toenemende regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten de adviesraden in uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, ervoor zorgen dat de kennis en de ervaring van alle belanghebbenden hen ten goede komen.

(66)

Gezien de bijzondere kenmerken van de ultraperifere gebieden, van aquacultuur, van markten en van de Zwarte Zee is het passend voor elk daarvan een nieuwe adviesraad op te richten.

(67)

Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen betreffende de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen ter ondersteuning van bepaalde milieuverplichtingen van de lidstaten, de aanpassing van de aanlandingsverplichting teneinde aan de internationale verplichtingen van de Unie te voldoen, de verruiming van de aanlandingsverplichting tot andere soorten met gebruikmaking van het regionaliseringsproces, de vaststelling van specifieke plannen voor teruggooi met gebruikmaking van het regionaliseringsproces, de vaststelling van de minimis-vrijstellingen van de aanlandingsverplichting ingeval geen andere maatregel tot uitvoering van de genoemde verplichting is vastgesteld, en de opstelling van nadere bepalingen inzake de werking van de adviesraden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(68)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot tijdelijke maatregelen ter verlichting van een ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee, voor toevoeging en onttrekking in het vlootbeheer en betreffende de registratie, het formaat en de transmissie van gegevens voor het register over de visservloot van de Unie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (16).

(69)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

(70)

Besluit 2004/585/EG van de Raad (17) moet worden ingetrokken zodra de desbetreffende, op grond van de onderhavige verordening vastgestelde voorschriften in werking treden.

(71)

Gezien het aantal aan te brengen wijzigingen en het belang ervan, dient Verordening (EG) nr. 2371/2002 te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft betrekking op:

a)

de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en het beheer van de visserijen en de vloten die dergelijke rijkdommen exploiteren;

b)

met betrekking tot marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid: de biologische zoetwaterrijkdommen, de aquacultuur en de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten.

2.   Het gemeenschappelijk visserijbeleid bestrijkt de in lid 1 genoemde activiteiten voor zover deze worden verricht:

a)

op het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is;

b)

in Uniewateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in een derde land;

c)

door Unievissersvaartuigen die zich buiten Uniewateren bevinden; of

d)

door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat.

Artikel 2

Doelstellingen

1.   Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.

2.   In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

Teneinde het doel van een geleidelijk herstel en behoud van populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, te bereiken, wordt het exploitatieniveau voor de maximale duurzame opbrengst indien mogelijk tegen 2015, en geleidelijk toenemend voor alle bestanden uiterlijk 2020 verwezenlijkt.

3.   In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt op het visserijbeheer de ecosysteemgerichte benadering toegepast, om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt en wordt ernaar gestreefd aantasting van het mariene milieu door aquacultuur- en visserijactiviteiten te voorkomen.

4.   Het gemeenschappelijk visserijbeleid draagt bij tot het verzamelen van wetenschappelijke gegevens.

5.   Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft specifiek tot doel:

a)

teruggooi geleidelijk en per geval uit te bannen, met gebruikmaking van het best beschikbare wetenschappelijke advies, door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken en geleidelijk ervoor te zorgen dat vangsten worden aangeland;

b)

waar nodig optimaal gebruik te maken van ongewenste vangsten, zonder een markt te creëren voor ongewenste vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte;

c)

de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsmede visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken;

d)

te voorzien in maatregelen om, in overeenstemming met lid 2 de vangstcapaciteit van de vloten en de vangstmogelijkheden op elkaar af te stemmen, met het oog op economisch levensvatbare vloten zonder overexploitatie van de biologische rijkdommen van de zee;

e)

de ontwikkeling van duurzame aquacultuur in de Unie te bevorderen, om bij te dragen tot de voedselvoorziening en de voedselzekerheid, alsmede tot de werkgelegenheid;

f)

bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, met aandacht voor de kustvisserij en de sociaaleconomische aspecten;

g)

bij te dragen tot een efficiënte en transparante interne markt voor visserij- en aquacultuurproducten en tot een gelijke voorwaarden voor in de Unie afgezette visserij- en aquacultuurproducten;

h)

rekening te houden met de belangen van zowel consumenten als producenten;

i)

de kustvisserij te stimuleren, met inachtneming van sociaaleconomische aspecten;

j)

coherentie met de milieuwetgeving van de Unie te bewerkstelligen - met name de in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG bedoelde doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken - en met overige beleidsmaatregelen van de Unie.

Artikel 3

Beginselen van goed bestuur

Het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geleid door de volgende beginselen van goed bestuur:

a)

de duidelijke omschrijving van de verantwoordelijkheden op unie-, regionaal, nationaal en lokaal niveau;

b)

de inachtneming van de specifieke regionale kenmerken door middel van een geregionaliseerde aanpak;

c)

de vaststelling van maatregelen overeenkomstig het best beschikbare wetenschappelijke advies;

d)

een perspectief op lange termijn;

e)

een administratieve kostenefficiëntie;

f)

passende betrokkenheid van de belanghebbenden, in het bijzonder de adviesraden, bij alle stadia vanaf het ontwerpen van de maatregelen tot de uitvoering ervan;

g)

de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat;

h)

consistentie met andere beleidsgebieden van de Unie;

i)

gebruik van effectbeoordelingen, waar passend;

j)

samenhang tussen de interne en de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

k)

transparante gegevensverwerking overeenkomstig bestaande wettelijke voorschriften, met eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de bescherming van persoonsgegevens en regels inzake vertrouwelijkheid; beschikbaarheid van gegevens voor de bevoegde wetenschappelijke instanties, andere instanties met een wetenschappelijk belang of een belang op het gebied van beheer en andere nader omschreven eindgebruikers.

Artikel 4

Definities

1.   In deze verordening wordt verstaan onder:

1)   "Uniewateren": de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van wateren die grenzen aan de in bijlage II bij het Verdrag genoemde gebieden;

2)   "biologische rijkdommen van de zee": beschikbare en toegankelijke levende mariene aquatische soorten, met inbegrip van anadrome en katadrome soorten tijdens hun mariene levensduur;

3)   "biologische zoetwaterrijkdommen": beschikbare en toegankelijke levende aquatische zoetwatersoorten;

4)   "vissersvaartuig": elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van biologische rijkdommen van de zee of een blauwvintonnara;

5)   "Unievissersvaartuig": een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

6)   "toevoeging aan de vissersvloot": de registratie van een vissersvaartuig in het vissersvlootregister van een lidstaat;

7)   "maximale duurzame opbrengst": de hoogste theoretische evenwichtsopbrengst die gemiddeld continu uit een visbestand kan worden behaald onder de bestaande gemiddelde milieuomstandigheden, zonder significant effect op het reproductieproces;

8)   "voorzorgsbenadering van het visserijbeheer": benadering als bedoeld in artikel 6 van de VN-overeenkomst over visbestanden waarbij het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving, uit te stellen of achterwege te laten;

9)   "ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer": geïntegreerde aanpak van het visserijbeheer binnen ecologisch betekenisvolle grenzen waarbij, rekening houdend met visserij- en andere activiteiten van de mens, wordt beoogd het gebruik van natuurlijke rijkdommen te beheren met behoud van zowel de biologische rijkdom als de biologische processen die nodig zijn voor de bescherming van de samenstelling, structuur en werking van de habitats van het betrokken ecosysteem, met inachtneming van de kennis en de onzekerheden met betrekking tot biotische, abiotische en menselijke componenten van ecosystemen;

10)   "teruggooi": vangsten die terug in de zee worden gezet;

11)   "visserij met een lage impact": het aanwenden van selectieve visserijtechnieken die een lage nadelige impact op mariene ecosystemen hebben of tot lage brandstofemissies kunnen leiden, of beide;

12)   "selectieve visserij": visserij waarbij organismen tijdens de visserijactiviteit door middel van een methode of door middel van het vistuig gericht naar afmeting of soort worden gevangen, waardoor specimens van niet-doelsoorten niet worden gevangen of onbeschadigd kunnen worden teruggegooid;

13)   "visserijsterfte": verhouding waarin biomassa en vissen door visserijactiviteiten gedurende een bepaalde periode uit een bestand worden weggenomen;

14)   "bestand": in een bepaald beheersgebied voorkomende biologische rijkdom van de zee;

15)   "vangstbeperking": al naar gelang het geval, hetzij een kwantitatieve beperking gedurende een bepaalde periode van de vangsten van een visbestand of een groep visbestanden waarvoor een verplichting tot aanlanden geldt, hetzij een kwantitatieve beperking gedurende een bepaalde periode van de aanlandingen van een visbestand of een groep visbestanden waarvoor geen verplichting tot aanlanden geldt;

16)   "instandhoudingsreferentiepunten": waarden van parameters voor de visbestanden (zoals biomassa of visserijsterfte) die in het visserijbeheer worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het bepalen van een aanvaardbaar niveau van biologisch risico of een wenselijk opbrengstniveau;

17)   "minimuminstandhoudingsreferentiegrootte": in Unierecht vastgelegde grootte van een levende mariene aquatische soort, rekening houdend met de leeftijd, waaronder beperkingen of stimulansen gelden om de vangst door middel van visserijactiviteiten te vermijden; deze grootte vervangt, waar nodig, de minimummaat bij aanlanding;

18)   "bestand binnen veilige biologische grenzen": bestand waarvoor het zeer waarschijnlijk is dat de geraamde paaibiomassa aan het einde van het voorgaande jaar hoger is dan het grensreferentiepunt voor biomassa (Blim) en dat de geraamde visserijsterfte voor het voorgaande jaar lager is dan het grensreferentiepunt voor de visserijsterfte (Flim);

19)   "vrijwaringsmaatregel": voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter voorkoming van een onwenselijke gebeurtenis;

20)   "technische maatregel": maatregel om de samenstelling van de vangsten per soort en grootte, alsmede de impact van visserijactiviteiten op componenten van het ecosysteem te reguleren door voorwaarden vast te stellen voor het gebruik en de structuur van het vistuig en door de toegang tot visserijgebieden te beperken;

21)   "visserijinspanning": product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;

22)   "lidstaat met een rechtstreeks belang bij het beheer": lidstaat die een belang heeft dat bestaat uit vangstmogelijkheden of uit een visserijactiviteit die plaatsvindt in de exclusieve economische zone van de betrokken lidstaat of, in de Middellandse Zee, met een traditionele visserijactiviteit op volle zee;

23)   "overdraagbare visserijconcessies": intrekbare gebruikersrechten op een specifiek deel van de vangstmogelijkheden die aan een lidstaat zijn toegewezen of zijn vastgesteld in een door een lidstaat overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad (18) aangenomen beheersplan, die de houder mag overdragen;

24)   "vangstcapaciteit": tonnage van een vaartuig in GT (Gross Tonnage - brutotonnage) en het vermogen ervan in kW (kilowatt), zoals gedefinieerd in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad (19);

25)   "aquacultuur": kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de productie van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu en waarbij deze organismen in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom blijven van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

26)   "visvergunning": vergunning als bedoeld in artikel 4, punt 9, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (20);

27)   "vismachtiging": machtiging als bedoeld in artikel 4, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

28)   "visserijactiviteit": het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten;

29)   "visserijproducten": aquatische organismen die in het kader van een visserijactiviteit worden verkregen of de daarvan afgeleide producten;

30)   "marktdeelnemer": natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;

31)   "ernstige inbreuk": inbreuk die als zodanig is omschreven in het toepasselijke Unierecht, waaronder in artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad (21) en in artikel 90, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

32)   "eindgebruiker van wetenschappelijke gegevens": orgaan dat met het oog op onderzoek of beheer belang heeft bij de wetenschappelijke analyse van gegevens in de visserijsector;

33)   "overschot van de toegestane vangst": deel van de toegestane vangst dat een kuststaat niet vangt, waardoor de totale exploitatie van afzonderlijke bestanden onder een niveau blijft waarbij de bestanden zich kunnen herstellen, en de populaties van de gevangen soorten ten minste op een op grond van het best beschikbare wetenschappelijke advies gewenst niveau worden gebracht en behouden;

34)   "aquacultuurproducten": aquatische organismen die in het kader van een aquacultuuractiviteit worden geproduceerd, of de daarvan afgeleide producten;

35)   "paaibiomassa": geraamde hoeveelheid vis van een specifiek bestand die zich op een bepaald moment voortplant en die bestaat uit mannetjes, vrouwtjes en levendbarende vis;

36)   "gemengde visserij": visserij waarbij meer dan één soort aanwezig is en waar bij dezelfde visserijhandeling waarschijnlijk verschillende soorten worden gevangen;

37)   "partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij": internationale overeenkomsten die met een derde staat worden gesloten met als doel om, in ruil voor een financiële vergoeding van de Unie die sectorale ondersteuning kan omvatten, toegang te krijgen tot wateren en bestanden om een deel van het overschot aan biologische rijkdommen van de zee duurzaam te exploiteren.

2.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van geografische gebieden:

a)   "Noordzee": de ICES-sectoren (22) III a en IV;

b)   "Oostzee": de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;

c)   "noordwestelijke wateren": de ICES-sectoren V (m.u.v. Va en uitsluitend Uniewateren in Vb), VI en VII;

d)   "zuidwestelijke wateren": de ICES-sectoren VIII, IX en X (wateren rond de Azoren) en CECAF-sectoren (23) 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden);

e)   "Middellandse Zee": de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ WL;

f)   "Zwarte Zee": het geografische subgebied van de GFCM, zoals afgebakend bij resolutie GFCM/33/2009/2.

DEEL II

TOEGANG TOT DE WATEREN

Artikel 5

Algemene voorschriften inzake toegang tot de wateren

1.   Behoudens de in het kader van deel III vastgestelde maatregelen hebben Unievissersvaartuigen gelijke toegang tot de wateren en visbestanden in alle andere Uniewateren dan die welke in de leden 2 en 3 worden bedoeld.

2.   In de wateren tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, mogen de lidstaten tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die van oudsher in die wateren vissen vanuit havens aan de aangrenzende kust, onverminderd de regelingen die in het kader van bestaande nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten gelden voor Unievissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voeren, en onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in bijlage I, waarin voor elke lidstaat de geografische zones van de kustwateren van de andere lidstaten zijn vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop deze activiteiten betrekking mogen hebben. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.

3.   In de wateren tot 100 zeemijl vanaf de basislijnen van de ultraperifere gebieden van de Unie, bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, mogen de betrokken lidstaten tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die in de havens van deze gebieden zijn geregistreerd. Zodanige beperkingen zijn niet van toepassing op Unievaartuigen die van oudsher in die wateren vissen, op voorwaarde dat die vaartuigen de van oudsher uitgeoefende visserijinspanning niet overschrijden. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.

4.   De maatregelen die van toepassing zullen zijn na afloop van de in de leden 2 en 3 bedoelde regelingen, worden vastgesteld vóór 31 december 2022.

DEEL III

MAATREGELEN VOOR DE INSTANDHOUDING EN DE DUURZAME EXPLOITATIE VAN BIOLOGISCHE RIJKDOMMEN VAN DE ZEE

TITEL I

Instandhoudingsmaatregelen

Artikel 6

Algemene bepalingen

1.   Ter verwezenlijking van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid met betrekking tot de instandhouding en duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee, stelt de Unie instandhoudingsmaatregelen vast als bedoeld in artikel 7.

2.   Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie de relevante adviesorganen en de relevante wetenschappelijke instanties. Bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden en gezamenlijke aanbevelingen die door de lidstaten krachtens artikel 18 zijn uitgebracht.

3.   De lidstaten kunnen onderling samenwerken met het oog op het vaststellen van maatregelen, krachtens de artikelen 11, 15 en 18.

4.   De lidstaten plegen onderling overleg alvorens nationale maatregelen vast te stellen krachtens artikel 20, lid 2.

5.   In specifieke gevallen, met name met betrekking tot het Middellandse Zeegebied, kunnen de lidstaten gemachtigd worden juridisch bindende handelingen op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, waaronder beheersmaatregelen, vast te stellen. Artikel 18 is waar nodig van toepassing.

Artikel 7

Soorten instandhoudingsmaatregelen

1.   Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee kunnen onder meer bestaan in:

a)

meerjarenplannen op grond van de artikelen 9 en 10;

b)

streefdoelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van bestanden en aanverwante maatregelen om de impact van de visserij op het mariene milieu tot een minimum te beperken;

c)

maatregelen om de vangstcapaciteit van vissersvaartuigen aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden;

d)

stimulansen, met inbegrip van economische stimulansen zoals vangstmogelijkheden, om vangstmethoden te bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden;

e)

maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden;

f)

maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 15;

g)

minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;

h)

proefprojecten inzake alternatieve vormen van visserijbeheerstechnieken en inzake vistuig die de selectiviteit vergroten of de negatieve impact van visserijactiviteiten op het mariene milieu tot een minimum beperken;

i)

krachtens artikel 11 vastgestelde maatregelen die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving van de Unie;

j)

in lid 2 bedoelde technische maatregelen.

2.   Technische maatregelen kunnen onder meer bestaan in:

a)

kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan;

b)

specificaties inzake de constructie van vistuig, zoals:

i)

aanpassingen of aanvullende hulpmiddelen om de selectiviteit te verbeteren of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

ii)

aanpassingen of aanvullende hulpmiddelen om de incidentele vangst van bedreigde en beschermde soorten en andere ongewenste vangsten te beperken;

c)

beperkingen of verboden op het gebruik van bepaald vistuig en op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of periodes;

d)

een verbod op de activiteit van vissersvaartuigen in een specifiek gebied gedurende een specifieke minimumperiode met als doel een tijdelijke concentratie van bedreigde soorten, paaiende vis, soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en andere kwetsbare rijkdommen van de zee te beschermen;

e)

specifieke maatregelen om de negatieve impact van visserijactiviteiten op de mariene biodiversiteit en mariene ecosystemen tot een minimum te beperken, waaronder maatregelen om ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken.

Artikel 8

Instelling van gebieden voor herstel van de bestanden

1.   De Unie streeft ernaar, met inachtneming van de bestaande instandhoudingsgebieden, beschermde gebieden in te stellen op grond van de biologische kwetsbaarheid ervan, waaronder gebieden waarvoor er duidelijke aanwijzingen zijn dat zich daar grote concentraties bevinden van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en van paaiplaatsen. In deze gebieden kunnen visserijactiviteiten beperkt of verboden worden teneinde levende aquatische rijkdommen en mariene ecosystemen in stand te helpen houden. De Unie blijft tevens aanvullende bescherming bieden voor reeds als biologisch kwetsbaar aangemerkte gebieden.

2.   Hiertoe bakenen de lidstaten, waar mogelijk, passende gebieden af die een coherent netwerk kunnen vormen, en stellen zij, waar passend, overeenkomstig artikel 18, lid 7, gezamenlijke aanbevelingen op die ertoe strekken dat de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel indient.

3.   Aan de Commissie kan, in het kader van een meerjarenplan, de bevoegdheid worden toegekend biologisch kwetsbare beschermde gebieden in te stellen. Artikel 18, leden 1 tot en met 6, is van toepassing. De Commissie brengt bij het Europees Parlement en de Raad regelmatig verslag uit over de beschermde gebieden.

TITEL II

Specifieke maatregelen

Artikel 9

Beginselen en doelstellingen van meerjarenplannen

1.   Meerjarenplannen worden bij voorrang vastgesteld op basis van wetenschappelijke, technische en economische adviezen, en bevatten instandhoudingsmaatregelen om, overeenkomstig artikel 2, lid 2, de visbestanden boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, te brengen en te behouden.

2.   Indien het bij gebreke van toereikende gegevens niet mogelijk is streefdoelen voor de maximale duurzame opbrengst als bedoeld in artikel 2, lid 2, te bepalen, voorzien de meerjarenplannen in op de voorzorgsbenadering gebaseerde maatregelen, die ten minste een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden garanderen.

3.   Meerjarenplannen bestrijken:

a)

één enkele soort; of

b)

in het geval van gemengde visserij of indien de bestanden in een dynamische verhouding tot elkaar staan, visserij op verscheidene bestanden in een bepaald geografisch gebied, rekening houdend met de kennis over interacties tussen visbestanden, visserij en mariene ecosystemen.

4.   De in de meerjarenplannen op te nemen maatregelen en de kalender voor de uitvoering van die maatregelen staan in verhouding tot de beoogde doelstellingen en streefdoelen en het beoogde tijdschema. Alvorens maatregelen in de meerjarenplannen worden opgenomen, wordt het verwachte economische en sociale effect van de maatregelen in aanmerking genomen.

5.   Meerjarenplannen kunnen specifieke instandhoudingsdoelstellingen en op de ecosysteemgerichte benadering gebaseerde maatregelen omvatten voor de aanpak van de specifieke problemen die de gemengde visserij ondervindt bij het verwezenlijken van de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen voor de diverse onder het plan vallende bestanden wanneer verbeteringen van de selectiviteit blijkens wetenschappelijk advies niet haalbaar zijn. Indien nodig, worden in het meerjarenplan voor een aantal van de eronder vallende bestanden specifieke, op de ecosysteemgerichte benadering gebaseerde alternatieve instandhoudingsmaatregelen opgenomen.

Artikel 10

Inhoud van de meerjarenplannen

1.   Naargelang het geval en onverminderd de respectieve bevoegdheden op grond van het Verdrag omvat een meerjarenplan:

a)

de reikwijdte wat betreft de bestanden, de visserij en het gebied waarop het meerjarenplan van toepassing is;

b)

doelstellingen die in overeenstemming zijn met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en met de relevante bepalingen van artikel 6 en artikel 9;

c)

kwantificeerbare streefdoelen zoals de visserijsterfte en/of paaibiomassa;

d)

duidelijke tijdschema's voor het halen van de kwantificeerbare streefdoelen;

e)

instandhoudingsreferentiepunten die in overeenstemming zijn met de doelstellingen bedoeld in artikel 2;

f)

doelstellingen voor de met het oog op het verwezenlijken van de in artikel 15 bedoelde streefdoelen te nemen instandhoudingsmaatregelen en technische maatregelen en maatregelen die beogen ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken;

g)

vrijwaringsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de kwantificeerbare streefdoelen worden gehaald, en de corrigerende maatregelen die nodig zijn, onder meer voor omstandigheden waarin de afnemende kwaliteit van de gegevens of de niet-beschikbaarheid ervan de duurzaamheid van het bestand ondermijnen.

2.   Een meerjarenplan kan ook het volgende omvatten:

a)

andere instandhoudingsmaatregelen, in het bijzonder maatregelen om teruggooi met inachtneming van het best beschikbare wetenschappelijke advies geleidelijk tot nul terug te brengen, of om de negatieve impact van de visserij op het ecosysteem tot een minimum te beperken, in voorkomend geval nader uit te werken krachtens artikel 18;

b)

kwantificeerbare indicatoren voor de periodieke voortgangsbewaking en -beoordeling ten aanzien van de verwezenlijking van de streefdoelen van het meerjarenplan;

c)

in voorkomend geval, specifieke doelstellingen voor het deel van de levenscyclus van anadrome en katadrome soorten dat zich in zoet water afspeelt.

3.   In het meerjarenplan wordt bepaald dat het na een eerste evaluatie achteraf, met name in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies, kan worden herzien.

Artikel 11

Instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen krachtens de milieuwetgeving van de Unie

1.   De lidstaten zijn gemachtigd om instandhoudingsmaatregelen vast te stellen die geen gevolgen hebben voor de vissersvaartuigen van andere lidstaten, die van toepassing zijn in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie en die noodzakelijk zijn met het oog op de naleving van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG, artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG of artikel 6 van Richtlijn 93/42/EEG, mits die maatregelen verenigbaar zijn met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen, de doelstellingen verwezenlijken van de toepasselijke wetgeving van de Unie die zij beogen uit te voeren en ten minste even stringent zijn als de maatregelen op grond van het Unierecht.

2.   Indien een lidstaat ("de initiatiefnemende lidstaat") van oordeel is dat maatregelen moeten worden vastgesteld om aan de in lid 1 bedoelde verplichtingen te voldoen en andere lidstaten een rechtstreeks belang hebben bij het beheer van de visserij waarvoor deze maatregelen gevolgen sorteren, is de Commissie bevoegd om, door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 46, op verzoek dergelijke maatregelen vast te stellen. Hiertoe is artikel 18, leden 1 tot en met 4, en lid 6, van overeenkomstige toepassing.

3.   De initiatiefnemende lidstaat verstrekt de Commissie en de andere lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer relevante informatie over de benodigde maatregelen, met inbegrip van de motivering, wetenschappelijke onderbouwing en nadere gegevens omtrent de praktische uitvoering en handhaving. De initiatiefnemende lidstaat en de overige lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer kunnen binnen zes maanden nadat er voldoende informatie is verstrekt een in artikel 18, lid 1, bedoelde gezamenlijke aanbeveling indienen. De Commissie stelt, met inachtneming van beschikbaar wetenschappelijk advies, binnen drie maanden na ontvangst van een volledig verzoek de maatregelen vast.

Indien niet alle lidstaten erin slagen het eens te worden over een bij de Commissie overeenkomstig de eerste alinea binnen de daarin vermelde termijn in te dienen gemeenschappelijke aanbeveling, of indien de gemeenschappelijke aanbeveling geacht wordt niet aan de in lid 1 vermelde vereisten te voldoen, kan de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel indienen.

4.   In afwijking van lid 3 stelt de Commissie, bij gebreke van een in lid 3 bedoelde gemeenschappelijke aanbeveling, in spoedeisende gevallen maatregelen vast. In spoedeisende gevallen worden maatregelen alleen vastgesteld indien het uitblijven ervan de verwezenlijking van de met het vaststellen van de instandhoudingsmaatregelen overeenkomstig de in lid 1 bedoelde richtlijnen en de beleidsdoelen van de lidstaat beoogde doelstellingen in gevaar zou brengen.

5.   De in lid 4 bedoelde maatregelen zijn van toepassing voor een termijn van ten hoogste twaalf maanden, die met ten hoogste twaalf maanden kan worden verlengd indien de in dat lid bedoelde voorwaarden voortbestaan.

6.   De Commissie faciliteert de samenwerking tussen de betrokken lidstaat en de andere lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij bij de uitvoering en de handhaving van de op grond van de leden 2, 3 en 4 vastgestelde maatregelen.

Artikel 12

Maatregelen van de Commissie bij ernstige bedreigingen voor de biologische rijkdommen van de zee

1.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een op aanwijzingen gebaseerde ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee of voor het mariene ecosysteem, kan de Commissie, om het hoofd te bieden aan die bedreiging, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen, die voor een termijn van ten hoogste zes maanden van toepassing zijn, volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde procedure.

2.   De lidstaat brengt het in lid 1 bedoelde verzoek gelijktijdig ter kennis van de Commissie, de andere lidstaten en de betrokken adviesraden. De overige lidstaten en de adviesraden kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen zeven werkdagen na ontvangst van de kennisgeving. De Commissie neemt een besluit binnen vijftien werkdagen nadat zij het in lid 1 bedoelde verzoek heeft ontvangen.

3.   De Commissie kan, voordat de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen is verstreken en indien is voldaan aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij de toepassing van die noodmaatregel met onmiddellijke werking voor een termijn van ten hoogste zes maanden wordt verlengd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 13

Noodmaatregelen van lidstaten

1.   Indien er aanwijzingen zijn voor een onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee of voor het mariene ecosysteem die verband houdt met visserijactiviteiten in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat vallen, kan de lidstaat noodmaatregelen vaststellen om deze bedreiging tegen te gaan. Deze maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en ten minste even stringent als de in het Unierecht vastgestelde maatregelen. Deze maatregelen zijn voor een periode van ten hoogste drie maanden van toepassing.

2.   Indien door een lidstaat vast te stellen noodmaatregelen gevolgen kunnen hebben voor vissersvaartuigen van andere lidstaten, worden zij pas vastgesteld nadat de Commissie, de betrokken lidstaten en de betrokken adviesraden zijn geraadpleegd over een ontwerp van de maatregelen, vergezeld van een toelichting. De raadplegende lidstaat kan voor de dergelijke raadpleging een redelijke termijn bepalen, die echter niet korter is dan één maand.

3.   Indien de Commissie van oordeel is dat een overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregel niet voldoet aan de voorwaarden van lid 1, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat verzoeken die maatregel te wijzigen of in te trekken.

Artikel 14

Voorkomen en beperken van ongewenste vangsten

1.   Teneinde de invoering van de verplichting tot het aanlanden van alle vangsten overeenkomstig artikel 15 ("de aanlandingsverplichting") in de diverse visserijen te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten, op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies en rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden, proefprojecten uitvoeren om alle haalbare methoden ter voorkoming, beperking en uitbanning van ongewenste vangsten in een visserij volledig te onderzoeken.

2.   De lidstaten kunnen een "teruggooiatlas" opstellen, met de omvang van de teruggooi in elk van de onder artikel 15, lid 1, vallende visserijen.

Artikel 15

De aanlandingsverplichting

1.   Alle vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, en in de Middellandse Zee, ook vangsten van soorten waarvoor minimummaten in de zin van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 gelden, en die plaatsvinden tijdens visserijactiviteiten in Uniewateren of door Unievissersvaartuigen in wateren buiten de Unie, in wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen, in de hierna genoemde visserijen en geografische gebieden, worden overeenkomstig het volgende tijdschema aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, en geregistreerd, aangeland en, in voorkomend geval, in mindering gebracht op de quota, behalve indien zij als levend aas worden gebruikt:

a)

Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor:

de kleine pelagische visserij, d.w.z. de visserij op makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardine, sprot;

de grote pelagische visserij, d.w.z. de visserij op blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, en blauwe en witte marlijn;

visserij voor industriële doeleinden, (onder andere de visserij op lodde, zandspiering en kever);

visserij op zalm in de Oostzee.

b)

Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor de visserij op alle overige soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden in Uniewateren van de Oostzee voor zover deze soorten niet onder punt a) vallen.

c)

Uiterlijk vanaf 1 januari 2016 voor de hierna genoemde visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2019 voor alle soorten in:

i)

de Noordzee

de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis;

de visserij op langoustines;

de visserij op tong en schol;

de visserij op heek;

de visserij op Noorse garnaal;

ii)

Noordwestelijke wateren

de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis;

de visserij op langoustines;

de visserij op tong en schol;

de visserij op heek;

iii)

Zuidwestelijke wateren

de visserij op langoustines;

de visserij op tong en schol;

de visserij op heek;

iv)

overige visserij op soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

d)

Uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2019 voor alle overige soorten in niet onder punt a), vallende visserij in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en in alle overige wateren van de Unie en van buiten de Unie, die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van derde landen vallen.

2.   Lid 1 laat de internationale verplichtingen van de Unie onverlet. De Commissie is bevoegd om, overeenkomstig artikel 46, gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die internationale verplichtingen in het Unierecht te implementeren, met inbegrip van, in het bijzonder, afwijkingen van de aanlandingsverplichting krachtens dit artikel.

3.   Indien alle lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van een bepaalde visserij het erover eens zijn dat de aanlandingsverplichting van toepassing moet zijn voor andere dan de in lid 1 bedoelde soorten, kunnen zij een gemeenschappelijke aanbeveling indienen om de toepassing van de aanlandingsverplichting uit te breiden tot die andere soorten. Hiertoe is artikel 18, leden 1 tot en met 6, van overeenkomstige toepassing. Indien deze gemeenschappelijke aanbeveling is ingediend, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast te stellen die dergelijke maatregelen omvatten.

4.   De aanlandingsverplichting bedoeld in lid 1 geldt niet voor:

a)

soorten waarop niet mag worden gevist en die in een op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgestelde rechtshandeling van de Unie als dusdanig worden omschreven;

b)

soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, de visserijpraktijk en het ecosysteem;

c)

vangsten die onder de de-minimisvrijstelling vallen.

5.   Nadere bepalingen ter uitvoering van de in lid 1 bedoelde aanlandingsverplichting worden vastgelegd in de in de artikelen 9 en 10 bedoelde meerjarenplannen en, in voorkomend geval, nader uitgewerkt overeenkomstig artikel 18, waaronder:

a)

bijzondere bepalingen inzake de visserij of soorten die vallen onder de in lid 1 bedoelde aanlandingsverplichting;

b)

de beschrijving van de uitzonderingen van de aanlandingsverplichting met betrekking tot de in lid 4, onder b), bedoelde soorten;

c)

bepalingen inzake de-minimisvrijstellingen van ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor een aanlandingsverplichting als bedoeld in lid 1 van toepassing is. De de-minimisvrijstelling is van toepassing in de volgende gevallen:

i)

blijkens wetenschappelijke gegevens is een grotere selectiviteit zeer moeilijk te verwezenlijken; of

ii)

om onevenredig hoge kosten in verband met ongewenste vangst te voorkomen, voor die vistuigen waarbij de ongewenste vangst per vistuig niet meer dan een bepaald, in een plan vast te stellen percentage van de totale jaarlijkse vangst van dat vistuig vertegenwoordigt.

Vangsten in het kader van de bepalingen bedoeld in dit punt worden niet in mindering gebracht op de betrokken quota, maar moeten wel allemaal volledig worden geregistreerd.

Gedurende een overgangsperiode van vier jaar wordt het in dit punt bedoelde percentage van de totale jaarlijkse vangst verhoogd:

i)

met twee procentpunten in de eerste twee jaar van de toepassing van de aanlandingsverplichting; en

ii)

met één procentpunt in de volgende twee jaren;

d)

bepalingen inzake maatregelen betreffende het documenteren van vangsten;

e)

in voorkomende gevallen het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, overeenkomstig lid 10.

6.   Indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan of geen beheersplan is vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 18 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 46 van deze verordening, die op tijdelijke basis en voor een termijn van ten hoogste drie jaar, een specifiek teruggooiplan vastleggen waarin de in lid 5, onder a) tot en met e), van dit artikel bedoelde specificaties zijn vervat. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 18 van deze verordening samenwerken bij het opstellen van een dergelijk plan, met als doel dat de Commissie dergelijke handelingen vaststelt of een voorstel indient volgens de gewone wetgevingsprocedure.

7.   Indien geen maatregelen zijn vastgesteld met het oog op een nadere bepaling van de de-minimisvrijstelling, hetzij in een overeenkomstig lid 5 vastgesteld meerjarenplan hetzij in een overeenkomstig lid 6 vastgesteld specifiek teruggooiplan, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast waarin de in lid 4, onder c), bedoelde de-minimisvrijstelling wordt vastgelegd die, met inachtneming van de in lid 5, onder c), i) of ii), bedoelde voorwaarden, ten hoogste 5 % bedraagt van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor de aanlandingsverplichting krachtens lid 1 van toepassing is. Die de-minimisvrijstelling wordt zodanig vastgesteld dat zij geldt vanaf de datum van toepassing van de betrokken aanlandingsverplichting.

8.   In afwijking van de verplichting om in overeenstemming met lid 1 vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, kunnen vangsten van soorten waarvoor een aanlandingsverplichting geldt waarmee de quota van het betrokken bestand worden overschreden, of vangsten van soorten waarvoor de lidstaat geen quota heeft, in mindering worden gebracht op het quotum van de doelsoort voor ten hoogste 9 % van het quotum van de doelsoort. Deze bepaling is alleen van toepassing indien het bestand van de niet-doelsoort zich binnen biologisch veilige grenzen bevindt.

9.   Voor bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt, kunnen de lidstaten gebruik maken van een jaarflexibiliteit van maximaal 10 % van de toegestane aanlanding. Hiertoe kan een lidstaat de aanlandingen toestaan van extra hoeveelheden van het bestand dat onder de aanlandingsverplichting valt, op voorwaarde dat deze hoeveelheden ten hoogste 10 % van het aan die lidstaat toegewezen quotum bedragen. Artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is van toepassing.

10.   Ter bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen kunnen minimuminstandhoudingsreferentiegrootten worden vastgesteld.

11.   Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 geldt, is het gebruik van vangsten van soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, beperkt tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica.

12.   Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 niet geldt, wordt de vangst van soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, niet aan boord gehouden, en onmiddellijk teruggegooid.

13.   Met het oog op het toezicht op de naleving van de aanlandingsverplichting, zien de lidstaten toe op het uitvoerig en accuraat documenteren van alle visreizen en zien zij erop toe dat er passende capaciteit en middelen zijn, waaronder waarnemers, gesloten camerasysteem (CCTV) en overige middelen. De lidstaten nemen daarbij het beginsel van doelmatigheid en evenredigheid in acht.

Artikel 16

Vangstmogelijkheden

1.   De vangstmogelijkheden die aan de lidstaten worden toegewezen waarborgen de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat.

2.   Wanneer de aanlandingsverplichting met betrekking tot een visbestand is ingevoerd, worden de vangstmogelijkheden vastgesteld, met inachtneming van het feit dat vangstmogelijkheden niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aanlanding maar als afspiegeling van de vangsten, met als uitgangspunt dat teruggooi van dat bestand voor het eerste jaar en de daaropvolgende jaren niet meer is toegestaan.

3.   Indien wetenschappelijk komt vast te staan dat er een aanzienlijk verschil is tussen de voor een specifiek bestand vastgestelde vangstmogelijkheden en de werkelijke toestand van dat bestand, kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang een gemotiveerd verzoek indienen bij de Commissie om een voorstel in te dienen ter vermindering van dit verschil, met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen.

4.   De vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen en zijn in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, onder b) en c), bedoelde kwantificeerbare streefdoelen, tijdschema's en marges.

5.   De maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden voor derde landen in Uniewateren worden vastgesteld overeenkomstig het Verdrag.

6.   Elke lidstaat beslist de wijze waarop de hem toegewezen vangstmogelijkheden die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, kunnen worden toegewezen aan vaartuigen die zijn vlag voeren, bijvoorbeeld door het instellen van individuele vangstmogelijkheden. De lidstaat deelt de toewijzingsmethode aan de Commissie mee.

7.   Met het oog op de toewijzing van vangstmogelijkheden in het kader van gemengde visserij, houden de lidstaten rekening met de waarschijnlijke samenstelling van de vangst van vaartuigen die aan deze visserij deelnemen.

8.   De lidstaten mogen, na kennisgeving aan de Commissie, de hun toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen.

Artikel 17

Criteria voor toewijzing van vangstmogelijkheden door de lidstaten

Bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden, bedoeld in artikel 16, maken de lidstaten gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard. De criteria kunnen onder meer betrekking hebben op de gevolgen van de visserij op het milieu, de naleving in het verleden, de bijdrage aan de lokale economie en vangstniveaus uit het verleden. De lidstaten trachten, binnen het kader van de hun toegewezen vangstmogelijkheden, te zorgen voor stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruik maken van minder milieubelastende visserijtechnieken, zoals een lager energieverbruik of minder schade aan de habitats.

TITEL III

Regionalisering

Artikel 18

Regionale samenwerking inzake instandhoudingsmaatregelen

1.   Indien de Commissie ertoe bevoegd is, inclusief in een overeenkomstig de artikelen 9 en 10 vastgesteld meerjarenplan en in de in de artikelen 11 en 15, lid 6, bedoelde gevallen, bij gedelegeerde handeling of bij uitvoeringshandeling maatregelen vast te stellen met betrekking tot een instandhoudingsmaatregel van de Unie voor een bepaald geografisch gebied, kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dat door die maatregelen wordt getroffen, binnen een in de instandhoudingsmaatregel en/of het meerjarenplan vast te stellen termijn, besluiten gemeenschappelijke aanbevelingen in te dienen om de doelstellingen van de betrokken instandhoudingsmaatregel van de Unie, de meerjarenplannen of de specifieke teruggooiplannen te verwezenlijken. De Commissie stelt de gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling niet vast voordat de termijn voor de indiening van gemeenschappelijke aanbevelingen door de lidstaten is verstreken.

2.   Voor de toepassing van lid 1, werken de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dat door de maatregelen bedoeld in lid 1 wordt getroffen, samen bij het opstellen van gemeenschappelijke aanbevelingen. Zij raadplegen bovendien de relevante adviesraden. De Commissie faciliteert de samenwerking tussen lidstaten, onder meer door, in voorkomend geval, ervoor te zorgen dat van de relevante wetenschappelijke instanties een wetenschappelijke bijdrage wordt verkregen.

3.   Indien een gemeenschappelijke aanbeveling op grond van lid 1 is ingediend, kan de Commissie die maatregelen door middel van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen vaststellen voor zover die aanbeveling verenigbaar is met de betrokken instandhoudingsmaatregel en/of het betrokken meerjarenplan.

4.   Indien de instandhoudingsmaatregel betrekking heeft op een specifiek visbestand dat met derde landen wordt gedeeld en door multilaterale visserijorganisaties of in het kader van bilaterale of multilaterale overeenkomsten wordt beheerd, streeft de Unie ernaar voor het verwezenlijken van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen benodigde maatregelen met de betrokken partners overeen te komen.

5.   De lidstaten zien erop toe dat de gemeenschappelijke aanbevelingen inzake instandhoudingsmaatregelen die overeenkomstig lid 1 moeten worden vastgesteld, gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies en aan de volgende vereisten voldoen:

a)

zij zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen;

b)

zij zijn verenigbaar met het toepassingsgebied en de doelstellingen van de betrokken instandhoudingsmaatregel;

c)

zij zijn verenigbaar met het toepassingsgebied en dragen effectief bij tot het verwezenlijken van de in het betrokken meerjarenplan genoemde doelstellingen en kwantificeerbare streefdoelen;

d)

zij zijn ten minste even stringent zijn als de maatregelen op grond van het Unierecht.

6.   Indien niet alle lidstaten tot overeenstemming kunnen komen over gemeenschappelijke aanbevelingen die overeenkomstig lid 1 binnen een gestelde termijn aan de Commissie moeten worden toegezonden, of indien de gemeenschappelijke aanbevelingen inzake instandhoudingsmaatregelen niet verenigbaar worden geacht met de doelstellingen of kwantificeerbare streefdoelen van de betrokken instandhoudingsmaatregelen, kan de Commissie overeenkomstig het Verdrag een voorstel voor passende maatregelen indienen.

7.   Naast de in lid 1 bedoelde gevallen kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van visserij in een geografisch omschreven gebied, bij de Commissie gemeenschappelijke gezamenlijke aanbevelingen indienen voor door de Commissie voor te stellen of vast te stellen maatregelen.

8.   Bij wijze van aanvullende of alternatieve vorm van regionale samenwerking worden de lidstaten gemachtigd om, met betrekking tot een instandhoudingsmaatregel van de Unie die van toepassing is voor een bepaald geografisch gebied, onder meer in een overeenkomstig de artikelen 9 en 10 opgesteld meerjarenplan, binnen een gestelde termijn maatregelen vast te stellen tot nadere uitwerking van deze instandhoudingsmaatregel. De betrokken lidstaten werken bij de vaststelling van deze maatregelen nauw samen. De leden 2, 4 en 5 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De Commissie wordt hierbij betrokken en er wordt rekening gehouden met haar opmerkingen. De lidstaten kunnen hun respectieve nationale maatregelen pas vaststellen wanneer alle betrokken lidstaten, overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van die maatregelen. Indien de Commissie van oordeel is dat een maatregel van een lidstaat niet voldoet aan de in de betrokken instandhoudingsmaatregel vervatte voorwaarden, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat of lidstaat verzoeken die maatregel te wijzigen of in te trekken.

TITEL IV

Nationale maatregelen

Artikel 19

Maatregelen van de lidstaten die van toepassing zijn op vissersvaartuigen die hun vlag voeren of op personen die op hun grondgebied zijn gevestigd

1.   Lidstaten kunnen maatregelen voor de instandhouding van in de Uniewateren aanwezige visbestanden vaststellen, op voorwaarde dat die maatregelen aan de volgende vereisten voldoen:

a)

zij zijn uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, of, in het geval van visserijactiviteiten die niet door een vissersvaartuig worden verricht, op personen die zijn gevestigd op dat deel van zijn grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is;

b)

zij zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen;

c)

zij zijn ten minste even stringent als de maatregelen op grond van het Unierecht.

2.   Een lidstaat brengt, voor controledoeleinden, de overige betrokken lidstaten op de hoogte van krachtens lid 1 vastgestelde bepalingen.

3.   De lidstaten maken relevante informatie over de maatregelen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld, openbaar.

Artikel 20

Maatregelen van een lidstaat binnen de 12-mijlszone

1.   Een lidstaat kan met betrekking tot de zone van 12 zeemijl gerekend vanaf zijn basislijnen niet-discriminerende maatregelen nemen voor de instandhouding en het beheer van visbestanden, en om de staat van instandhouding van mariene ecosystemen te handhaven of te verbeteren, op voorwaarde dat de Unie geen specifiek voor die zone bestemde of specifiek voor het door de betrokken lidstaat geïdentificeerde probleem bedoelde instandhoudings- en beheersmaatregelen heeft vastgesteld. De maatregelen van de lidstaat zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en ten minste even stringent als de maatregelen op grond van het Unierecht.

2.   Indien door een lidstaat vast te stellen instandhoudings- en beheersmaatregelen gevolgen kunnen hebben voor vissersvaartuigen van andere lidstaten, worden dergelijke maatregelen pas vastgesteld nadat met de Commissie, de betrokken lidstaten en de betrokken adviesraden overleg is gepleegd over een ontwerp van de maatregelen, die vergezeld gaat van een toelichting waaruit onder meer blijkt dat deze maatregelen niet discriminerend zijn. De om het overleg verzoekende lidstaat kan daartoe een redelijke termijn bepalen, die echter niet korter is dan twee maanden.

3.   De lidstaten maken relevante informatie over de maatregelen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld, openbaar.

4.   Indien de Commissie van oordeel is dat een overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregel niet voldoet aan de voorwaarden van lid 1, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat verzoeken de maatregel te wijzigen of in te trekken.

DEEL IV

BEHEER VAN DE VANGSTCAPACITEIT

Artikel 21

Vaststelling van systemen van overdraagbare visserijconcessies

De lidstaten kunnen een systeem van overdraagbare visserijconcessies instellen. De lidstaten met een dergelijk systeem houden een register van overdraagbare visserijconcessies bij.

Artikel 22

Aanpassing en beheer van de vangstcapaciteit

1.   De lidstaten voeren maatregelen in om de vangstcapaciteit van hun vloot aan te passen aan hun vangstmogelijkheden, waarbij zij mettertijd rekening houden met tendensen en zich baseren op het beste wetenschappelijke advies, en zich ten doel stellen beide op blijvende en stabiele wijze met elkaar in evenwicht te brengen.

2.   Teneinde de in lid 1 geformuleerde doelstelling te verwezenlijken, dienen de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 31 mei bij de Commissie een verslag in over het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloot en hun vangstmogelijkheden. Om een gemeenschappelijke aanpak in de gehele Unie te faciliteren, wordt dat verslag voorbereid overeenkomstig gemeenschappelijke richtsnoeren die door de Commissie kunnen worden ontwikkeld ter omschrijving van de relevante technische, sociale en economische parameters.

Het verslag bevat de jaarlijkse beoordeling van de capaciteit van de nationale vloot en van alle vlootsegmenten van de lidstaat. In het verslag wordt beoogd voor ieder vlootsegment de structurele overcapaciteit in kaart te brengen en de langetermijnwinstgevendheid per segment te ramen. De verslagen worden openbaar gemaakt.

3.   Voor de in lid 2, tweede alinea, bedoelde beoordelingen baseren de lidstaten hun analyse op het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloten en de vangstmogelijkheden. Voor vloten die actief zijn in de ultraperifere gebieden en voor vaartuigen die uitsluitend buiten de Uniewateren actief zijn, worden afzonderlijke beoordelingen opgesteld.

4.   Indien uit de beoordeling duidelijk blijkt dat de vangstcapaciteit niet daadwerkelijk in evenwicht is met de vangstmogelijkheden, stelt de lidstaat een verslag op met een actieplan voor de vlootsegmenten met geconstateerde structurele overcapaciteit. Het actieplan vermeldt de ter aanpassing dienende streefdoelen en de instrumenten om een balans tot stand te brengen alsook een duidelijk tijdschema voor de uitvoering.

De Commissie stelt jaarlijks een verslag op voor het Europees Parlement en de Raad over de balans tussen de vangstcapaciteit van de vloten van de lidstaten en hun vangstmogelijkheden overeenkomstig de in lid 2, eerste alinea, genoemde richtsnoeren. Het verslag omvat de in de eerste alinea bedoelde actieplannen. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 maart 2015 ingediend.

Het niet opstellen van het in lid 2 bedoelde verslag en/of het nalaten om het in de eerste alinea van dit lid bedoelde actieplan uit te voeren, kan leiden tot een evenredige schorsing of onderbreking van de toepasselijke financiële steun van de Unie aan die lidstaat voor investeringen in de vloot in het betrokken vlootsegmenten of de betrokken vlootsegmenten overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.

5.   Onttrekking aan de vloot met overheidssteun is niet toegestaan, tenzij deze is voorafgegaan door het intrekken van de visvergunning en de vismachtigingen.

6.   De vangstcapaciteit van vissersvaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken, wordt niet vervangen.

7.   De lidstaten zien erop toe dat de vangstcapaciteit van hun vloot vanaf 1 januari 2014 nooit groter is dan de in bijlage II vastgestelde vangstcapaciteitsmaxima.

Artikel 23

Regeling voor toevoeging of onttrekking aan de vloot

1.   De lidstaten beheren toevoegingen en onttrekkingen aan hun vloten zodat de toevoeging van nieuwe capaciteit aan de vloot zonder overheidssteun wordt gecompenseerd door de voorafgaande onttrekking van capaciteit zonder overheidssteun van ten minste dezelfde omvang.

2.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de toepassing van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 47, lid 2, vastgesteld.

3.   Uiterlijk 30 december 2018 wordt de regeling voor toevoeging en onttrekking aan de vloot door de Commissie beoordeeld in het licht van de zich wijzigende verhoudingen tussen de vlootcapaciteit en de verwachte vangstmogelijkheden; de Commissie stelt in voorkomend geval een wijziging van die regeling voor.

Artikel 24

Vissersvlootregisters

1.   De lidstaten registreren met betrekking tot de Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren, de gegevens betreffende de eigendom, de kenmerken van het vaartuig en het vistuig en de activiteit die nodig zijn voor het beheer van de op grond van deze verordening vastgestelde maatregelen.

2.   De lidstaten dienen de in lid 1 bedoelde gegevens in bij de Commissie.

3.   De Commissie houdt een register bij over de vissersvloot van de Unie, met de informatie die zij op grond van lid 2 ontvangt. Dit register wordt door de Commissie, met adequate bescherming van persoonsgegevens, openbaar gemaakt.

4.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van technische werkingsvoorschriften betreffende de opslag, de opmaak en de doorzending van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

DEEL V

WETENSCHAPPELIJKE BASIS VOOR HET VISSERIJBEHEER

Artikel 25

Voor het visserijbeheer vereiste gegevens

1.   De lidstaten verzamelen, overeenkomstig de met betrekking tot gegevensverzameling vastgestelde voorschriften, de biologische, milieugerelateerde, technische en sociaaleconomische gegevens die nodig zijn voor het visserijbeheer, beheren die gegevens en stellen deze beschikbaar voor de eindgebruikers, waaronder de door de Commissie aangewezen organen. Het verwerven en beheren van die gegevens komt in aanmerking voor financiering uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020. De gegevens dienen met name voor de beoordeling van:

a)

de toestand van de geëxploiteerde biologische rijkdommen van de zee;

b)

het niveau van bevissing en de gevolgen van visserijactiviteiten voor de biologische rijkdommen van de zee en voor de mariene ecosystemen; en

c)

de prestaties van de visserij-, de aquacultuur- en de verwerkingssector op sociaaleconomisch gebied in de Uniewateren en daarbuiten.

2.   Bij het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens worden de onderstaande beginselen in acht genomen:

a)

juistheid en betrouwbaarheid en de tijdige verzameling van gegevens;

b)

het gebruik van coördinatiemechanismen om te voorkomen dat gegevens die voor verschillende doeleinden worden verzameld, elkaar overlappen;

c)

veilige opslag en bescherming van verzamelde gegevens in geautomatiseerde databanken en, waar passend, de openbaarmaking ervan, zoals op geaggregeerd niveau, om de vertrouwelijkheid ervan te garanderen;

d)

toegang voor de Commissie of de door haar aangewezen organen tot de nationale databanken en systemen die voor de verwerking van de verzamelde gegevens worden gebruikt, zodat het bestaan en de kwaliteit van de gegevens kunnen worden gecontroleerd;

e)

tijdige beschikbaarheid van relevante gegevens en van de respectieve methoden voor het verkrijgen ervan voor instanties die vanuit wetenschappelijk of vanuit beheersoogpunt belang hebben bij de wetenschappelijke analyse van gegevens uit de visserijsector, alsook voor andere belanghebbenden, uitgezonderd in omstandigheden waarin op grond van toepasselijk Unierecht bescherming en vertrouwelijkheid zijn vereist.

3.   De lidstaten dienen jaarlijks bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van hun nationale programma's voor de verzameling van gegevens en maken dit verslag openbaar.

De Commissie beoordeelt het jaarverslag over de verzameling van gegevens na raadpleging van haar wetenschappelijk adviesorgaan en, in voorkomend geval, regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) waarbij de Unie partij of waarnemer is, en bevoegde internationale wetenschappelijke instanties.

4.   De lidstaten zien erop toe dat de verzameling en het beheer van de voor het visserijbeheer bestemde wetenschappelijke gegevens, waaronder sociaaleconomische gegevens nationaal worden gecoördineerd. Hiertoe wijzen zij een nationale correspondent aan en organiseren zij jaarlijks een nationale coördinatievergadering. De Commissie wordt op de hoogte gebracht van de nationale coördinatieactiviteiten en wordt uitgenodigd voor de coördinatievergaderingen.

5.   De lidstaten coördineren hun nationale activiteiten op het gebied van gegevensverzameling met andere lidstaten in dezelfde regio, in nauwe samenwerking met de Commissie, en stellen alles in het werk om hun activiteiten te coördineren met derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen over wateren in dezelfde regio.

6.   De gegevens worden verzameld, beheerd en gebruikt op een kostenefficiënte manier.

7.   Het nalaten door een lidstaat om gegevens te verzamelen en/of tijdig aan eindgebruikers te verstrekken, kan leiden tot een proportionele schorsing of onderbreking van de toepasselijke financiële steun van de Unie aan die lidstaat overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.

Artikel 26

Raadpleging van wetenschappelijke instanties

De Commissie raadpleegt de bevoegde wetenschappelijke instanties. Het WTECV wordt, waar passend, geraadpleegd over aangelegenheden betreffende de instandhouding en het beheer van levende rijkdommen van de zee, met inbegrip van biologische, economische, milieugerelateerde, sociale en technische overwegingen. Bij het raadplegen van wetenschappelijke instanties wordt het beginsel van goed beheer van publieke middelen in acht genomen, om dubbel werk door die instanties te voorkomen.

Artikel 27

Onderzoek en wetenschappelijk advies

1.   De lidstaten voeren programma's uit inzake onderzoek en innovatie met betrekking tot visserij en aquacultuur. Zij coördineren hun programma's inzake onderzoek, innovatie en wetenschappelijk advies met betrekking tot de visserij met andere lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie, in het kader van de Uniekaders voor onderzoek en innovatie, en betrekken hierbij, indien nodig, de bevoegde adviesraden. Die activiteiten komen in aanmerking voor financiering uit de begroting van de Unie overeenkomstig de rechtshandelingen van de Unie ter zake.

2.   De lidstaten zien er in onderlinge coördinatie en met de betrokkenheid van belanghebbenden op toe dat de nodige knowhow en de nodige personele middelen beschikbaar zijn voor het wetenschappelijke adviesproces; zij doen hiervoor onder meer een beroep op de beschikbare financiële middelen van de Unie.

DEEL VI

EXTERN BELEID

Artikel 28

Doelstellingen

1.   Om duurzame exploitatie, beheer en instandhouding van biologische rijkdommen van de zee en het mariene milieu te verzekeren, onderhoudt de Unie haar externe betrekkingen op visserijgebied in overeenstemming met haar internationale verplichtingen en de beleidsdoelstellingen, alsook met de doelstellingen en de beginselen, bedoeld in de artikelen 2 en 3.

2.   In het bijzonder:

a)

verleent de Unie actief steun en draagt zij actief bij tot de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies;

b)

verbetert de Unie de beleidssamenhang van haar initiatieven, in het bijzonder wat betreft de activiteiten op het gebied van milieu, handel en ontwikkeling, en versterkt zij de samenhang van acties in het kader van ontwikkelingssamenwerking en wetenschappelijke, technische en economische samenwerking;

c)

draagt de Unie bij tot duurzame visserijactiviteiten die economisch levensvatbaar zijn en bevordert zij de werkgelegenheid in de Unie;

d)

zorgt de Unie ervoor dat de visserijactiviteiten buiten de Uniewateren gebaseerd zijn op dezelfde beginselen en normen als krachtens het toepasselijke Unierecht op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid en bevordert zij daarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers uit de Unie ten opzichte van de marktdeelnemers uit derde landen;

e)

bevordert en ondersteunt de Unie op alle internationale fora de nodige actie om een einde te maken aan IOO-visserij;

f)

bevordert de Unie de oprichting en de versterking van nalevingscomités van ROVB's en stimuleert zij periodieke onafhankelijke prestatiebeoordelingen en passende herstelmaatregelen, waaronder doeltreffende en afschrikkende sancties die op transparante en niet-discriminerende wijze moeten worden toegepast.

3.   De bepalingen van dit deel laten de krachtens artikel 218 van het Verdrag vastgestelde specifieke bepalingen onverlet.

TITEL I

Internationale visserijorganisaties

Artikel 29

Activiteiten van de Unie in internationale visserijorganisaties

1.   De Unie verleent actief steun en draagt actief bij tot de werkzaamheden van internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij, waaronder ROVB's.

2.   De Unie baseert de standpunten die zij inneemt in internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij en in ROVB's, op het best beschikbare wetenschappelijke advies, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen bedoeld in artikel 2, en met name lid 2, en lid 5, onder c), worden beheerd. De Unie moet ernaar streven het voortouw te nemen in het proces om de prestaties van de ROVB's te versterken, teneinde deze organisaties in staat te stellen de levende rijkdommen van de zee waarvoor zij bevoegd zijn, beter in stand te houden en te beheren.

3.   De Unie steunt actief de ontwikkeling van adequate en transparante mechanismen voor de toewijzing van vangstmogelijkheden.

4.   De Unie bevordert samenwerking tussen de ROVB's en coherentie tussen hun respectieve regelgevingskaders, en zij steunt de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies teneinde te garanderen dat hun aanbevelingen op dit wetenschappelijke advies worden gebaseerd.

Artikel 30

Naleving van internationale bepalingen

De Unie werkt, met name via het Europees Bureau voor visserijcontrole ("het Bureau"), samen met derde landen en internationale organisaties die actief zijn op het gebied van visserij, inclusief ROVB's, teneinde de naleving van maatregelen, in het bijzonder maatregelen ter bestrijding van IOO-visserij, te verbeteren en ervoor te zorgen dat de door die internationale organisaties genomen maatregelen strikt worden nageleefd.

TITEL II

Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij

Artikel 31

Beginselen en doelstellingen van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij

1.   In met derde landen gesloten partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij wordt een juridisch, ecologisch, economisch en sociaal bestuurskader voor visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen in wateren van derde landen vastgesteld.

Een dergelijk kader kan onder meer betrekking hebben op:

a)

de ontwikkeling en de ondersteuning van de benodigde wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen;

b)

de toezicht-, controle- en bewakingscapaciteit;

c)

andere elementen van capaciteitsopbouw die betrekking hebben op de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid van het derde land.

2.   Met het oog op de duurzame exploitatie van overschotten van levende rijkdommen van de zee, streeft de Unie ernaar ervoor te zorgen dat de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij met derde landen ten goede komen aan de Unie en aan het betrokken derde land, waaronder de lokale bevolking en de visserijsector, en dat zij bijdragen tot het continueren van de activiteit van de vloten van de Unie en gericht zijn op het verkrijgen van een passend aandeel van het beschikbare overschot, dat in verhouding staat tot het belang van de vloten van de Unie.

3.   Om ervoor te zorgen dat Unievaartuigen die vissen in het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij, zich in voorkomend geval aan dezelfde toepasselijke normen houden als Unievissersvaartuigen die in Uniewateren vissen, streeft de Unie ernaar in de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij passende bepalingen betreffende aanlandingsverplichtingen voor vis en visserijproducten op te nemen.

4.   Unievissersvaartuigen vangen slechts van het in artikel 62, leden 2 en 3, van het UNCLOS bedoelde overschot van de toegestane vangst dat op een duidelijke en transparante manier is geïdentificeerd op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies en op basis van relevante, door de Unie en het derde land uitgewisselde informatie over de totale visserijinspanning van alle vloten op de betrokken bestanden. Inzake grensoverschrijdende of over grote afstanden trekkende visbestanden moet bij het bepalen van de voor toegang beschikbare hulpbronnen terdege rekening worden gehouden met wetenschappelijke beoordelingen op regionaal niveau en met door de betrokken ROVB's genomen instandhoudings- en beheersmaatregelen.

5.   Unievissersvaartuigen zijn niet actief in de wateren van het derde land waarmee een van kracht zijnde partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij is gesloten tenzij zij over een vismachtiging beschikken die overeenkomstig een bij die overeenkomst vastgestelde procedure is afgegeven.

6.   De Unie ziet erop toe dat in partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij een bepaling wordt opgenomen betreffende de eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens, welke bepaling een essentieel element van dergelijke overeenkomsten uitmaakt.

Die overeenkomsten bevatten tevens, voor zover mogelijk:

a)

een clausule waarbij wordt verboden aan andere in deze wateren vissende vloten gunstigere voorwaarden te bieden dan die worden toegekend aan de economische actoren van de Unie, waaronder voorwaarden betreffende de instandhouding, de ontwikkeling en het beheer van de bestanden, financiële regelingen alsmede vergoedingen en rechten die samenhangen met de afgifte van vismachtigingen;

b)

een exclusiviteitsclausule met betrekking tot het voorschrift van lid 5.

7.   Op het niveau van de Unie worden inspanningen geleverd om toe te zien op op de activiteiten van Unievissersvaartuigen die buiten het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij actief zijn in niet-Uniewateren.

8.   De lidstaten zien erop toe dat Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren en buiten de Uniewateren actief zijn, in staat zijn alle visserij- en verwerkingsactiviteiten uitvoerig en nauwkeurig te documenteren.

9.   Een vismachtiging als bedoeld in lid 5 wordt verleend aan een vaartuig dat het register over de vissersvloot van de Unie heeft verlaten en vervolgens binnen 24 maanden opnieuw in het register is opgenomen, uitsluitend als de eigenaar van dat vaartuig, aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat alle nodige gegevens heeft verstrekt om aan te tonen dat het vaartuig in die periode van activiteit alle voor een onder vlag van de Unie varend vaartuig geldende normen volledig in acht heeft genomen.

Indien de staat die de vlag heeft toegekend voor de periode waarin het vaartuig niet in het register over de vissersvloot van de Unie stond, op grond van Unierecht werd aangemerkt als niet-meewerkend land wat betreft het bestrijden, tegengaan en beëindigen van IOO-visserij of als land dat het niet-duurzame visserij toelaat, wordt die vismachtiging uitsluitend toegekend indien is vast komen te staan dat de visserij-activiteiten van het vaartuig zijn gestaakt en dat de eigenaar onmiddellijk actie heeft ondernomen om het vaartuig uit het register van die staat te laten verwijderen.

10.   De Commissie zorgt voor een onafhankelijke evaluatie vooraf en achteraf van elk protocol bij een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij, en stelt deze, alvorens bij de Raad een aanbeveling tot machtiging voor het openen van onderhandelingen over een vervolgprotocol in te dienen, tijdig ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad. Een samenvatting van deze evaluaties wordt openbaar gemaakt.

Artikel 32

Financiële steun

1.   De Unie verleent in het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij financiële steun aan derde landen, teneinde:

a)

een deel van de kosten van de toegang tot de visbestanden in wateren van derde landen te dragen; het gedeelte van de kosten voor de toegang tot de visbestanden dat moet worden betaald door reders uit de Unie wordt voor elke partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij of elk protocol daarbij beoordeeld; het dient billijk en niet-discriminerend te zijn en in verhouding te staan tot de baten die voortvloeien uit de toegangsregeling;

b)

het bestuurskader in te voeren, onder meer op het gebied van ontwikkeling en onderhoud van de vereiste wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen, overlegprocessen met belangengroepen, en de capaciteit voor toezicht, controle en bewaking en andere capaciteitsopbouwende elementen met betrekking tot de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid van het betrokken derde land te bevorderen. De financiële steun wordt slechts verleend indien specifieke resultaten worden behaald en vormt een aanvulling op en sluit aan bij de in het betrokken derde land uitgevoerde ontwikkelingsprojecten en -programma's.

2.   In elke partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij wordt de financiële steun voor sectorale ondersteuning losgekoppeld van de betalingen voor de toegang tot visbestanden. De Unie stelt dat er specifieke resultaten worden behaald als voorwaarde voor betalingen in het kader van de financiële steun, en volgt de vorderingen op de voet.

TITEL III

Beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang

Artikel 33

Beginselen en doelstellingen van het beheer van gedeelde bestanden van gemeenschappelijk belang voor de unie en derde landen en van overeenkomsten inzake uitwisseling en gezamenlijk beheer

1.   Indien bestanden van gemeenschappelijk belang ook worden geëxploiteerd door derde landen, pleegt de Unie overleg met deze derde landen teneinde ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze conform deze verordening en in het bijzonder conform de in artikel 2, lid 2, neergelegde doelstelling worden beheerd. Bij gebreke van een formeel akkoord stelt de Unie alles in het werk om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van deze bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken, in het bijzonder wat betreft de in artikel 2, lid 2, neergelegde doelstelling, waarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie wordt bevorderd.

2.   Met het oog op de duurzame exploitatie van met derde landen gedeelde bestanden en teneinde de stabiliteit van de visserijactiviteiten van haar vloten te waarborgen, streeft de Unie, op grond van het UNCLOS, naar het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen inzake het gezamenlijke beheer van bestanden, waarin onder meer, voor zover van toepassing, de instelling van de toegang tot de wateren en de bestanden en de voorwaarden voor toegang, de harmonisatie van instandhoudingsmaatregelen en de uitwisseling van vangstmogelijkheden worden opgenomen.

DEEL VII

AQUACULTUUR

Artikel 34

Bevordering van duurzame aquacultuur

1.   Ter bevordering van duurzaamheid en als bijdrage tot de voedselzekerheid en de voedselbevoorrading, de groei en de werkgelegenheid stelt de Commissie niet-bindende strategische Unierichtsnoeren op inzake gemeenschappelijk prioriteiten en streefdoelen voor de ontwikkeling van duurzame aquacultuuractiviteiten. Deze strategische richtsnoeren, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende uitgangsposities en omstandigheden in de Unie, vormen de basis voor nationale strategische meerjarenplannen en, hebben tot doel:

a)

het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren en de ontwikkeling en innovatie van deze sector te steunen;

b)

de administratieve lasten te verminderen en de uitvoering van Unierecht efficiënter te maken en beter af te stemmen op de behoeften van de belanghebbenden;

c)

de economische bedrijvigheid te stimuleren;

d)

de diversificatie en de levenskwaliteit in kustgebieden en gebieden in het binnenland te verbeteren;

e)

aquacultuuractiviteiten te integreren in de ruimtelijke ordening van zee, land en kustgebieden.

2.   De lidstaten stellen uiterlijk 30 juni 2014 een nationaal strategisch meerjarenplan op voor de ontwikkeling van aquacultuuractiviteiten op hun grondgebied.

3.   De nationale strategische meerjarenplannen omvatten onder meer de doelstellingen van de lidstaten en de nodige maatregelen en tijdschema's om deze doelstellingen te bereiken.

4.   De nationale strategische meerjarenplannen hebben met name tot doel:

a)

te komen tot administratieve vereenvoudiging, met name wat de evaluaties, effectbeoordelingen en vergunningen betreft;

b)

op het gebied van toegang tot wateren en ruimte te zorgen voor redelijke zekerheid voor de marktdeelnemers in de aquacultuursector;

c)

indicatoren op te stellen voor economische, sociale en milieuduurzaamheid;

d)

andere eventuele grensoverschrijdende effecten, in het bijzonder op de biologische rijkdommen van de zee en de mariene ecosystemen voor de buurlidstaten te beoordelen;

e)

synergie tussen nationale onderzoeksprogramma's tot stand te brengen en te zorgen voor samenwerking tussen de sector en de wetenschap;

f)

het concurrentievoordeel van duurzame levensmiddelen van hoge kwaliteit te bevorderen;

g)

praktijken en onderzoek met betrekking tot aquacultuur te bevorderen, met als doel de positieve gevolgen voor het milieu en de visbestanden te vergroten, en de negatieve gevolgen te beperken, onder meer door de druk op visbestanden die voor de productie van diervoeder worden gebruikt, te verminderen en door bestanden efficiënter te benutten.

5.   De lidstaten wisselen informatie en beste praktijken uit via een open methode voor de coördinatie van de nationale maatregelen die in de nationale strategische meerjarenplannen zijn opgenomen.

6.   De Commissie bevordert de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de lidstaten en faciliteert de coördinatie van de in het nationale strategische meerjarenplan vervatte nationale maatregelen.

DEEL VIII

GEMEENSCHAPPELIJKE MARKTORDENING

Artikel 35

Doelstellingen

1.   Er wordt een gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten ingesteld (de gemeenschappelijke marktordening) om:

a)

bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen, en met name de duurzame exploitatie van levende biologische rijkdommen van de zee;

b)

de visserij- en de aquacultuursector in staat te stellen om het gemeenschappelijk visserijbeleid toe te passen op het geëigende niveau;

c)

het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de Unie, en met name de producenten, te versterken;

d)

de markten transparanter en stabieler te maken, met name op het gebied van de economische kennis van en het inzicht in de Uniemarkten voor visserij- en aquacultuurproducten in de hele bevoorradingsketen, te zorgen voor een evenwichtiger verdeling van de toegevoegde waarde in de bevoorradingsketen van de sector, consumenteninformatie te verbeteren en de bewustmaking te verhogen, door middel van berichtgeving en etikettering met begrijpelijke informatie;

e)

bij te dragen tot de totstandbrenging van gelijke voorwaarden voor alle in de Unie afgezette producten, door de duurzame exploitatie van de visbestanden te bevorderen;

f)

bij te dragen tot een gevarieerd aanbod aan visserij- en aquacultuurproducten voor consumenten;

g)

consumenten verifieerbare en nauwkeurige informatie te verstrekken over de oorsprong van producten en de productiewijze, in het bijzonder door markering en etikettering.

2.   De gemeenschappelijke marktordening is van toepassing op de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (24) vermelde visserijproducten en aquacultuurproducten die in de Unie worden afgezet.

3.   De gemeenschappelijke marktordening behelst met name:

a)

de ordening van de sector, waaronder marktstabiliserende maatregelen;

b)

productie- en afzetprogramma's voor producentenorganisaties in de visserij- en aquacultuursector;

c)

gemeenschappelijke handelsnormen;

d)

consumentenvoorlichting.

DEEL IX

CONTROLE EN HANDHAVING

Artikel 36

Doelstellingen

1.   De naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt gewaarborgd door een doeltreffend visserijcontrolesysteem van de Unie, onder meer op het gebied van de bestrijding van IOO-visserij.

2.   De controle en de handhaving van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden in het bijzonder gebaseerd op en omvatten het volgende:

a)

een mondiale, geïntegreerde en gemeenschappelijke aanpak;

b)

samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten, de Commissie en het Bureau;

c)

kostenefficiëntie en proportionaliteit;

d)

het gebruik van efficiënte controletechnologieën, die de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens betreffende de visserij moeten bevorderen;

e)

een Uniekader voor controle, inspectie en handhaving;

f)

een risicogebaseerde strategie die gericht is op systematische en geautomatiseerde kruiscontroles van alle beschikbare, relevante gegevens;

g)

de ontwikkeling van een cultuur van naleving en samenwerking bij alle marktdeelnemers en vissers.

De Unie neemt passende maatregelen met betrekking tot derde landen die niet-duurzame visserij toestaan.

3.   De lidstaten stellen passende maatregelen vast, waaronder doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, om de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten te controleren, te inspecteren en te handhaven.

Artikel 37

Deskundigengroep inzake naleving

1.   De Commissie stelt een deskundigengroep inzake naleving in teneinde de uitvoering en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van het visserijcontrolesysteem van de Unie te beoordelen, te vergemakkelijken en te versterken.

2.   De deskundigengroep inzake naleving bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten. Op verzoek van het Europees Parlement kan de Commissie het Europees Parlement uitnodigen deskundigen te sturen die de vergaderingen van de deskundigengroep bijwonen. Het Bureau kan de bijeenkomsten van de deskundigengroep inzake naleving als waarnemer bijwonen.

3.   De deskundigengroep heeft in het bijzonder tot taak:

a)

regelmatig een overzicht te geven van nalevings- en uitvoeringskwesties in het kader van het visserijcontrolesysteem van de Unie en mogelijke moeilijkheden van gemeenschappelijk belang bij de uitvoering van voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid in kaart te brengen;

b)

adviezen te formuleren ten aanzien van de uitvoering van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, waaronder het prioriteren van de financiële steun van de Unie; en

c)

informatie uit te wisselen over controle- en inspectiewerkzaamheden, waaronder de bestrijding van IOO-visserij.

4.   Het Europees Parlement en de Raad worden door de deskundigengroep op gezette tijden volledig geïnformeerd over de in lid 3 bedoelde nalevingswerkzaamheden.

Artikel 38

Proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen

De Commissie en de lidstaten kunnen proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen uitvoeren.

Artikel 39

Bijdrage in de kosten van controle, inspectie, handhaving en gegevensverzameling

De lidstaten kunnen hun marktdeelnemers ertoe verplichten evenredig bij te dragen in de operationele kosten die samenhangen met de uitvoering van het visserijcontrolesysteem van de Unie en van het verzamelen van gegevens.

DEEL X

FINANCIËLE INSTRUMENTEN

Artikel 40

Doelstellingen

De Unie kan financiële steun verlenen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in artikel 2.

Artikel 41

Voorwaarden voor de verlening van financiële steun aan lidstaten

1.   Onder voorbehoud van de in de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie te bepalen voorwaarden, is de financiële steun van de Unie aan de lidstaten afhankelijk van de naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten.

2.   Niet-naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten kan leiden tot het onderbreken of opschorten van betalingen, of tot het toepassen van een financiële correctie op de financiële steun van de Unie in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Die maatregelen staan in verhouding tot de aard, de ernst, de duur en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de niet-naleving.

Artikel 42

Voorwaarden voor de verlening van financiële steun aan marktdeelnemers

1.   Onder voorbehoud van de in de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie te bepalen voorwaarden, is de financiële steun van de Unie aan de marktdeelnemers afhankelijk van de naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de marktdeelnemers.

2.   Onder voorbehoud van nog vast te stellen specifieke voorschriften leiden ernstige inbreuken op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door marktdeelnemers tot tijdelijke of permanente ontzegging van de toegang tot financiële steun van de Unie en/of de toepassing van financiële kortingen. Deze maatregelen, die worden genomen door de lidstaten, zijn afschrikkend en doeltreffend en staan in verhouding tot de aard, de ernst, de duur en het al dan niet herhaaldelijk voorkomen van de ernstige inbreuken.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de financiële steun van de Unie slechts wordt verleend indien aan de betrokken marktdeelnemer in het laatste jaar vóór de aanvraag van financiële steun van de Unie geen sancties vanwege ernstige inbreuken zijn opgelegd.

DEEL XI

ADVIESRADEN

Artikel 43

Oprichting van adviesraden

1.   Om een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbende partijen, overeenkomstig artikel 45, lid 1, te bevorderen en om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen, wordt voor elk van de in bijlage III opgenomen geografische gebieden of bevoegdheidszones een adviesraad opgericht.

2.   Met name worden de volgende nieuwe adviesraden opgericht, overeenkomstig bijlage III:

a)

een adviesraad voor de ultraperifere gebieden, onderverdeeld in drie afdelingen, voor elk van de volgende zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan;

b)

een adviesraad voor aquacultuur;

c)

een adviesraad voor markten;

d)

een adviesraad voor de Zwarte Zee.

3.   Elke adviesraad stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 44

Taken van adviesraden

1.   Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie, waar passend, de adviesraden.

2.   De adviesraden kunnen:

a)

bij de Commissie en bij de betrokken lidstaat aanbevelingen en suggesties indienen inzake aangelegenheden die betrekking hebben op visserijbeheer en op de sociaaleconomische en de instandhoudingsaspecten van visserij en aquacultuur; en in het bijzonder aanbevelingen doen over de wijze waarop de voorschriften inzake visserijbeheer kunnen worden vereenvoudigd;

b)

de Commissie en de lidstaten op de hoogte brengen van problemen op het gebied van visserijbeheer en van de sociaaleconomische en de instandhoudingsaspecten van visserij en, indien nodig, aquacultuur die zich in hun bevoegdheidszone of geografisch gebied voordoen en oplossingen voorstellen om die problemen te verhelpen;

c)

in nauwe samenwerking met wetenschappers bijdragen tot het verzamelen, aanleveren en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor het ontwikkelen van instandhoudingsmaatregelen.

Indien een vraagstuk van gemeenschappelijk belang is voor twee of meer adviesraden, coördineren zij hun standpunten om gemeenschappelijke aanbevelingen over het vraagstuk te kunnen opstellen.

3.   Adviesraden worden geraadpleegd over gezamenlijke aanbevelingen op grond van artikel 18. Zij kunnen door de Commissie en de lidstaten tevens over andere maatregelen worden geraadpleegd. Hun advies wordt in aanmerking genomen. Die raadpleging laat de raadpleging van het WTECV en andere wetenschappelijke instanties onverlet. De adviezen van de adviesraden kunnen bij alle betrokken lidstaten en bij de Commissie worden ingediend.

4.   De Commissie en, in voorkomend geval, de betrokken lidstaat, reageren binnen een termijn van twee maanden op de aanbevelingen, suggesties of gegevens die zij op grond van lid 1 ontvangen. Indien de definitieve maatregelen die worden vastgesteld, afwijken van de op grond van lid 1 van de adviesraden ontvangen adviezen, aanbevelingen en suggesties, wordt de afwijking door de Commissie of de betrokken lidstaat omstandig gemotiveerd.

Artikel 45

Samenstelling, functioneren en financiering van de adviesraden

1.   De adviesraden zijn samengesteld uit:

a)

organisaties die de marktdeelnemers uit de visserijsector en, in voorkomend geval, de aquacultuursector vertegenwoordigen, alsmede uit vertegenwoordigers van de verwerkende en de afzetsector;

b)

andere belangengroepen die met het gemeenschappelijk visserijbeleid te maken hebben, zoals milieuorganisaties en consumentengroeperingen.

2.   Iedere adviesraad bestaat uit een algemene vergadering en een uitvoerend comité, inclusief, indien nodig, een secretariaat en werkgroepen voor de behandeling van aangelegenheden op het gebied van regionale samenwerking krachtens artikel 18, en stelt de noodzakelijke maatregelen voor zijn functioneren vast.

3.   De adviesraden functioneren en ontvangen financiering zoals vastgesteld in bijlage III.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van nadere bepalingen over het functioneren van de adviesraden.

DEEL XII

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 46

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 29 december 2013. Uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn hebben meegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 47

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor visserij en aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht over een op grond van artikel 23 vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

DEEL XIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 48

Intrekkingen en wijzigingen

1.   Verordening (EG) nr. 2371/2002 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

2.   Besluit 2004/585/EG wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van de voorschriften die op grond van artikel 45, lid 4, van deze verordening worden vastgesteld.

3.   Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad (25) wordt geschrapt.

4.   Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad (26) wordt ingetrokken.

5.   In artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt het volgende lid ingevoegd:

"3 bis.   In afwijking van de leden 2 en 3 wordt geen vermenigvuldigingsfactor toegepast op vangsten waarvoor een verplichting tot het aanlanden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (27) van toepassing is, voor zover de overschrijding van de toegestane aanlanding niet meer dan 10 % bedraagt.

Artikel 49

Evaluatie

De Commissie brengt uiterlijk 31 december 2022 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 50

Jaarverslag

De Commissie brengt jaarlijks, zo vroeg mogelijk na de vaststelling van de jaarlijkse verordening van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden in de Uniewateren en, in bepaalde niet-Uniewateren, voor Unievaartuigen bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vorderingen bij het verwezenlijken van de maximale duurzame opbrengst en de situatie van de visbestanden.

Artikel 51

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 183.

(2)  PB C 225 van 27.7.2012, blz. 20.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 17 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 9 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59).

(5)  Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3).

(6)  Besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 en de overeenkomst inzake de toepassing van deel XI van dat verdrag van 28 juli 1994 (PB L 179 van 23.6.1998, blz. 1).

(7)  Besluit 98/414/EG van de Raad van 8 juni 1998 inzake de bekrachtiging door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 14).

(8)  Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 17).

(9)  Besluit 96/428/EG van de Raad van 25 juni 1996 inzake de aanvaarding door de Gemeenschap van de Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (PB L 177 van 16.7.1996, blz. 24).

(10)  Overeenkomst om de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee te bevorderen (PB L 177 van 16.7.1996, blz. 26).

(11)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(12)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(13)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(14)  Resolutie van de Raad van 3 november 1976 inzake bepaalde externe aspecten van het instellen in de Gemeenschap, met ingang van 1 januari 1977, van een visserijzone van 200 mijl (PB C 105 van 7.5.1981, blz. 1).

(15)  Besluit 2005/629/EG van de Commissie van 26 augustus 2005 tot instelling van een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (PB L 225 van 31.8.2005, blz. 18).

(16)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(17)  Besluit 2004/585/EG van de Raad van 19 juli 2004 tot oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 256 van 3.8.2004, blz. 17).

(18)  Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9).

(19)  Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1).

(20)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(21)  Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

(22)  ICES- (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea) sectoren zijn afgebakend zoals in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

(23)  CECAF (centraaloostelijke Atlantische Oceaan of FAO-groot visgebied 34)-sectoren zijn afgebakend zoals in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(25)  Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad van 4 november 2003 betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 685/95 en (EG) nr. 2027/95 (PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1).

(26)  Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten (PB L 102 van 7.4.2004, blz. 9).

(27)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 23).".


BIJLAGE I

TOEGANG TOT KUSTWATEREN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 5, LID 2

1.   Kustwateren van het verenigd koninkrijk

A.   TOEGANG VOOR FRANKRIJK

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Berwick-upon-Tweed, oost

Coquet Island, oost

Haring

Onbeperkt

2.

Flamborough Head, oost

Spurn Head, oost

Haring

Onbeperkt

3.

Lowestoft, oost

Lyme Regis, zuid

Alle soorten

Onbeperkt

4.

Lyme Regis, zuid

Eddystone, zuid

Demersale soorten

Onbeperkt

5.

Eddystone, zuid

Longships, zuidwest

Demersale soorten

Onbeperkt

Sint-Jacobsschelp

Onbeperkt

Kreeft

Onbeperkt

Langoesten

Onbeperkt

6.

Longships, zuidwest

Hartland Point, noordwest

Demersale soorten

Onbeperkt

Langoesten

Onbeperkt

Kreeft

Onbeperkt

7.

Van Hartland Point tot aan een lijn getrokken vanaf het noorden van Lundy Island

Demersale soorten

Onbeperkt

8.

Van een lijn rechtwijzend west van Lundy Island tot Cardigan Harbour

Alle soorten

Onbeperkt

9.

Point Lynas, noord

Morecambe lichtschip, oost

Alle soorten

Onbeperkt

10.

County Down

Demersale soorten

Onbeperkt

11.

New Island, noordoost

Sanda Island, zuidwest

Alle soorten

Onbeperkt

12.

Port Stewart, noord

Barra Head, west

Alle soorten

Onbeperkt

13.

57°40' NB

Butt of Lewis, west

Alle soorten, behalve schaal- en schelpdieren

Onbeperkt

14.

St Kilda, Flannan Islands

Alle soorten

Onbeperkt

15.

Ten westen van de lijn die de vuurtoren Butt of Lewis verbindt met het punt op 59°30' NB - 5°45' WL

Alle soorten

Onbeperkt


B.   TOEGANG VOOR IERLAND

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Point Lynas, noord

Mull of Galloway, zuid

Demersale soorten

Onbeperkt

Langoustine

Onbeperkt

2.

Mull of Oa, west

Barra Head, west

Demersale soorten

Onbeperkt

Langoustine

Onbeperkt


C.   TOEGANG VOOR DUITSLAND

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Ten oosten van de Shetlands en Fair Isle tussen lijnen rechtwijzend zuidoost van de vuurtoren van Sumburgh Head, rechtwijzend noordoost van de vuurtoren van Skroo en rechtwijzend zuidwest van de vuurtoren van Skadan

Haring

Onbeperkt

2.

Berwick-upon-Tweed, oost, vuurtoren van Whitby High, oost

Haring

Onbeperkt

3.

Vuurtoren van North Foreland, oost, nieuwe vuurtoren van Dungeness, zuid

Haring

Onbeperkt

4.

Zone rond St Kilda

Haring

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

5.

Vuurtoren van Butt of Lewis, west, naar de lijn die de vuurtoren van Butt of Lewis verbindt met het punt 59°30' NB - 5°45' WL

Haring

Onbeperkt

6.

Zone rond North Rona en Sulisker (Sulasgeir)

Haring

Onbeperkt


D.   TOEGANG VOOR NEDERLAND

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Ten oosten van de Shetlands en Fair Isle tussen lijnen rechtwijzend zuidoost van de vuurtoren van Sumburgh Head, rechtwijzend noordoost van de vuurtoren van Skroo en rechtwijzend zuidwest van de vuurtoren van Skadan

Haring

Onbeperkt

2.

Berwick upon Tweed, oost, Flamborough Head, oost

Haring

Onbeperkt

3.

North Foreland, oost, nieuwe vuurtoren van Dungeness, zuid

Haring

Onbeperkt


E.   TOEGANG VOOR BELGIË

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Kust van het Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Berwick-upon-Tweed, oost

Coquet Island, oost

Haring

Onbeperkt

2.

Cromer, noord

North Foreland, oost

Demersale soorten

Onbeperkt

3.

North Foreland, oost

Nieuwe vuurtoren van Dungeness, zuid

Demersale soorten

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

4.

Nieuwe vuurtoren van Dungeness, zuid, Selsey Bill, zuid

Demersale soorten

Onbeperkt

5.

Straight Point, zuidoosten, South Bishop, noordwest

Demersale soorten

Onbeperkt

2.   Ierse kustwateren

A.   TOEGANG VOOR FRANKRIJK

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Ierse kust (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Erris Head, noordwest

Sybil Point, west

Demersale soorten

Onbeperkt

Langoustine

Onbeperkt

2.

Mizen Head, zuid

Stags, zuid

Demersale soorten

Onbeperkt

Langoustine

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

3.

Stags, zuid

Cork, zuid

Demersale soorten

Onbeperkt

Langoustine

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

4.

Cork, zuid, Carnsore Point, zuid

Alle soorten

Onbeperkt

5.

Carnsore Point, zuid, Haulbowline, zuidoost

Alle soorten, behalve schaal- en schelpdieren

Onbeperkt


B.   TOEGANG VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Ierse kust (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Mine Head, zuid

Hook Point

Demersale soorten

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

2.

Hook Point

Carlingford Lough

Demersale soorten

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

Langoustine

Onbeperkt

Sint-Jacobsschelp

Onbeperkt


C.   TOEGANG VOOR NEDERLAND

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Ierse kust (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Stags, zuid

Carnsore Point, zuid

Haring

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt


D.   TOEGANG VOOR DUITSLAND

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Ierse kust (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Old Head of Kinsale, zuid

Carnsore Point, zuid

Haring

Onbeperkt

2.

Cork, zuid

Carnsore Point, zuid

Makreel

Onbeperkt


E.   TOEGANG VOOR BELGIË

Geografisch gebied

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Ierse kust (6 tot 12 zeemijl)

 

 

1.

Cork, zuid

Carnsore Point, zuid

Demersale soorten

Onbeperkt

2.

Wicklow Head, oost

Carlingford Lough, zuidoost

Demersale soorten

Onbeperkt

3.   Belgische kustwateren

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

3 tot 12 zeemijl

Nederland

Alle soorten

Onbeperkt

 

Frankrijk

Haring

Onbeperkt

4.   Deense kustwateren

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Noordzeekust (Deens-Duitse grens tot Hanstholm) (6 tot 12 zeemijl)

 

 

 

 

 

Deens-Duitse grens tot Blåvands Huk

Duitsland

Platvis

Onbeperkt

Garnalen

Onbeperkt

Nederland

Platvis

Onbeperkt

Rondvis

Onbeperkt

Blåvands Huk tot Bovbjerg

België

Kabeljauw

Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

Schelvis

Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

Duitsland

Platvis

Onbeperkt

Nederland

Schol

Onbeperkt

Tong

Onbeperkt

Thyborøn tot Hanstholm

België

Wijting

Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

Schol

Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

Duitsland

Platvis

Onbeperkt

Sprot

Onbeperkt

Kabeljauw

Onbeperkt

Koolvis

Onbeperkt

Schelvis

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

Wijting

Onbeperkt

Nederland

Kabeljauw

Onbeperkt

Schol

Onbeperkt

Tong

Onbeperkt

Skagerrak

(Hanstholm-Skagen)

(4 tot 12 zeemijl)

België

Schol

Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

Duitsland

Platvis

Onbeperkt

Sprot

Onbeperkt

Kabeljauw

Onbeperkt

Koolvis

Onbeperkt

Schelvis

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

Wijting

Onbeperkt

Nederland

Kabeljauw

Onbeperkt

Schol

Onbeperkt

Tong

Onbeperkt

Kattegat (3 tot 12 mijl)

Duitsland

Kabeljauw

Onbeperkt

Platvis

Onbeperkt

Langoustine

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

Ten noorden van Sjaelland tot de breedtecirkel die de vuurtoren van Forsnæs doorsnijdt

Duitsland

Sprot

Onbeperkt

Oostzee

(inbegrepen de Belten, de Sont en Bornholm)

(3 tot 12 zeemijl)

Duitsland

Platvis

Onbeperkt

Kabeljauw

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

Sprot

Onbeperkt

Aal

Onbeperkt

Zalm

Onbeperkt

Wijting

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

Skagerrak

(4 tot 12 mijl)

Zweden

Alle soorten

Onbeperkt

Kattegat

(3 tot 12 mijl (1))

Zweden

Alle soorten

Onbeperkt

Oostzee

(3 tot 12 mijl)

Zweden

Alle soorten

Onbeperkt

5.   Duitse kustwateren

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Noordzeekust

(3 tot 12 zeemijl)

alle kusten

Denemarken

Demersale soorten

Onbeperkt

Sprot

Onbeperkt

Zandspiering

Onbeperkt

Nederland

Demersale soorten

Onbeperkt

Garnalen

Onbeperkt

Deens-Duitse grens tot de noordpunt van Amrum op 54°43' NB

Denemarken

Garnalen

Onbeperkt

Zone rond Helgoland

Verenigd Koninkrijk

Kabeljauw

Onbeperkt

Schol

Onbeperkt

Oostzee

(3 tot 12 mijl)

Denemarken

Kabeljauw

Onbeperkt

Schol

Onbeperkt

Haring

Onbeperkt

Sprot

Onbeperkt

Aal

Onbeperkt

Wijting

Onbeperkt

Makreel

Onbeperkt

6.   Kustwateren van frankrijk en van de overzeese departementen

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Noordoost-Atlantische kust

(6 tot 12 zeemijl)

 

 

 

Belgisch-Franse grens tot het oosten van het departement La Manche (monding van La Vire — Grandcamp-les-Bains 49°23'30" NB — 1°2' WL richting noordnoordoost)

België

Demersale soorten

Onbeperkt

Sint-Jacobsschelp

Onbeperkt

Nederland

Alle soorten

Onbeperkt

Duinkerken (2°20' OL) tot Cap d' Antifer (0°10' OL)

Duitsland

Haring

Onbeperkt, alleen vanaf 1 oktober tot en met 31 december

Belgisch-Franse grens tot Cap d' Alprech Ouest

(50°42'30" NB — 1°33'30" OL)

Verenigd Koninkrijk

Haring

Onbeperkt

Atlantische kust (6 tot 12 zeemijl)

 

 

 

Spaans-Franse grens tot 46°08' NB

Spanje

Ansjovis

Gerichte visserij, onbeperkt, alleen vanaf 1 maart tot en met 30 juni

Visserij voor levend aas, alleen vanaf 1 juli tot en met 31 oktober

Sardine

Onbeperkt, alleen vanaf 1 januari tot en met 28 februari en vanaf 1 juli tot en met 31 december

Voorts worden de activiteiten met betrekking tot de hierboven genoemde soorten uitgeoefend overeenkomstig en binnen de grenzen van de activiteiten in 1984

Middellandse-Zeekust

(6 tot 12 zeemijl)

 

 

 

Grens Spanje/Cap Leucate

Spanje

Alle soorten

Onbeperkt

7.   Spaanse kustwateren

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Atlantische kust (6 tot 12 zeemijl)

 

 

 

Frans-Spaanse grens tot de vuurtoren van Cap Mayor (3°47' WL)

Frankrijk

Pelagische soorten

Onbeperkt, overeenkomstig, en binnen de grenzen van, de activiteiten in 1984

Middellandse-Zeekust

(6 tot 12 zeemijl)

 

 

 

Frankrijk/Cap Creus

Frankrijk

Alle soorten

Onbeperkt

8.   Kroatische kustwateren  (2)

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

12 mijl beperkt tot het zeegebied onder de soevereiniteit van Kroatië benoorden 45°10' NB langs de westkust van Istrië, van de buitengrens van de territoriale zee van Kroatië, waar deze breedtelijn de westkust van Istrië raakt (kaap Grgatov rt Funtana)

Slovenië

Demersale en kleine pelagische soorten, inclusief sardine en ansjovis

100 ton voor ten hoogste 25 vissersvaartuigen, daaronder begrepen 5 met trawlnetten uitgeruste vaartuigen

9.   Nederlandse kustwateren

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

(3 tot 12 zeemijl) — Hele kust

België

Alle soorten

Onbeperkt

Denemarken

Demersale soorten

Onbeperkt

Sprot

Onbeperkt

Zandspiering

Onbeperkt

Horsmakreel

Onbeperkt

Duitsland

Kabeljauw

Onbeperkt

Garnalen

Onbeperkt

(6 tot 12 zeemijl) — Hele kust

Frankrijk

Alle soorten

Onbeperkt

Zuidpunt van Texel ten westen tot de grens Nederland/Duitsland

Verenigd Koninkrijk

Demersale soorten

Onbeperkt

10.   Sloveense kustwateren  (3)

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

12 mijl beperkt tot het zeegebied onder de soevereiniteit van Slovenië benoorden 45°10' NB langs de westkust van Istrië, van de buitengrens van de territoriale zee van Kroatië, waar deze breedtelijn de westkust van Istrië raakt (kaap Grgatov rt Funtana)

Kroatië

Demersale en kleine pelagische soorten, inclusief sardine en ansjovis

100 ton voor ten hoogste 25 vissersvaartuigen, daaronder begrepen 5 met trawlnetten uitgeruste vaartuigen

11.   Finse kustwateren

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Oostzee (4 tot 12 mijl) (4)

Zweden

Alle soorten

Onbeperkt

12.   Zweedse kustwateren

Geografisch gebied

Lidstaat

Soort

Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

Skagerrak (4 tot 12 zeemijl)

Denemarken

Alle soorten

Onbeperkt

Kattegat (3 tot 12 mijl (5))

Denemarken

Alle soorten

Onbeperkt

Oostzee (4 tot 12 mijl)

Denemarken

Alle soorten

Onbeperkt

Finland

Alle soorten

Onbeperkt


(1)  Gemeten vanaf de kustlijn.

(2)  Deze regeling is van toepassing vanaf het moment dat de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd ondertekend te Stockholm op 4 november 2009.

(3)  Deze regeling is vanaf het moment dat de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd.

(4)  3 tot 12 mijl rond de Bogskär Eilanden.

(5)  Gemeten vanaf de kustlijn


BIJLAGE II

VANGSTCAPACITEITSMAXIMA

Capaciteitsmaxima

Lidstaat

GT

kW

België

18 962

51 586

Bulgarije

7 250

62 708

Denemarken

88 762

313 333

Duitsland

71 117

167 078

Estland

21 677

52 566

Ierland

77 568

210 083

Griekenland

84 123

469 061

Spanje (inclusief de ultraperifere gebieden)

423 550

964 826

Frankrijk (inclusief de ultraperifere gebieden)

214 282

1 166 328

Kroatië

53 452

426 064

Italië

173 506

1 070 028

Cyprus

11 021

47 803

Letland

46 418

58 496

Litouwen

73 489

73 516

Malta

14 965

95 776

Nederland

166 859

350 736

Polen

38 270

90 650

Portugal (inclusief de ultraperifere gebieden)

114 549

386 539

Roemenië

1 908

6 356

Slovenië

675

8 867

Finland

18 066

181 717

Zweden

43 386

210 829

Verenigd Koninkrijk

231 106

909 141


Capaciteitsmaxima

Ultraperifere gebieden van de Unie

GT

kW

Spanje

Canarische Eilanden (1): L< 12 m. Uniewateren

2 617

20 863

Canarische Eilanden: L< 12 m. Uniewateren

3 059

10 364

Canarische Eilanden: L > 12 m. Internationale wateren en wateren van derde landen

28 823

45 593

Frankrijk

Réunion: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m

1 050

19 320

Réunion: Pelagische soorten. L > 12 m

10 002

31 465

Frans Guyana: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m

903

11 644

Frans Guyana: Garnaalvaartuigen

7 560

19 726

Frans Guyana: Pelagische soorten. Offshore vaartuigen.

3 500

5 000

Martinique: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m

5 409

142 116

Martinique: Pelagische soorten. L > 12 m

1 046

3 294

Guadeloupe: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m

6 188

162 590

Guadeloupe: Pelagische soorten. L > 12 m

500

1 750

Portugal

Madeira: Demersale soorten. L < 12 m

604

3 969

Madeira: Demersale en pelagische soorten. L > 12 m

4 114

12 734

Madeira: Pelagische soorten. Met de zegen. L > 12 m

181

777

Azoren. Demersale soorten. L < 12 m

2 617

29 870

Azoren. Demersale en pelagische soorten. L > 12 m

12 979

25 721


(1)  "L" staat voor totale lengte van een schip.


BIJLAGE III

ADVIESRADEN

1.   Naam en bevoegdheidszone van de adviesraden

Naam

Bevoegdheidszones

Oostzee

ICES-zones IIIb, IIIc en IIId

Zwarte Zee

geografische subgebied van de GFCM, zoals afgebakend bij resolutie GFCM/33/2009/2

Middellandse Zee

Maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ WL

Noordzee

ICES-zones IV en IIIa

Noordwestelijke wateren

ICES-zones V (met uitzondering van Va en enkel Uniewateren van Vb), VI en VII

Zuidwestelijke wateren

ICES-zones VIII, IX en X (wateren rond de Azoren) en CECAF-zones 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden)

Ultraperifere gebieden

Uniewateren rond de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag; onderverdeeld in drie zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan

Pelagische bestanden (blauwe wijting, makreel, horsmakreel, haring, evervis)

Alle geografische gebieden, behalve de Oostzee en de Middellandse Zee

Volle-zee/verre-zeevloot

Alle niet - Uniewateren

Aquacultuur

Aquacultuur, zoals gedefinieerd in artikel 4

Markten

Alle marktgebieden

2.   Werking en financiering van de adviesraden

a)

In de algemene vergadering en het uitvoerend comité wordt 60 % van de zetels toegekend aan vertegenwoordigers van vissers en, voor de adviesraad voor aquacultuur, marktdeelnemers uit de aquacultuursector, alsmede aan vertegenwoordigers van de verwerkende en de afzetsector, en 40 % aan vertegenwoordigers van de overige belangengroepen die worden getroffen door het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals milieuorganisaties en consumentengroeperingen.

b)

Behalve in de adviesraad voor aquacultuur en in de adviesraad voor markten is ten minste één vertegenwoordiger van de vangstsubsector uit iedere betrokken lidstaat lid van het uitvoerend comité.

c)

De leden van het uitvoerend comité stellen aanbevelingen indien mogelijk bij consensus vast. Indien er geen consensus kan worden bereikt, worden in de bij meerderheid van stemmen van de aanwezige en stemmende leden vastgestelde aanbevelingen de afwijkende meningen van leden vastgelegd.

d)

Iedere adviesraad wijst bij consensus een voorzitter aan. De voorzitter stelt zich onpartijdig op.

e)

Iedere adviesraad stelt de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het werk transparant verloopt en dat alle naar voren gebrachte standpunten worden gerespecteerd.

f)

De door het uitvoerend comité aangenomen aanbevelingen worden onverwijld ter beschikking gesteld van de algemene vergadering, de Commissie, de betrokken lidstaten en, op verzoek, aan het publiek.

g)

De bijeenkomsten van de algemene vergadering zijn voor het publiek toegankelijk. De vergaderingen van het uitvoerend comité zijn voor het publiek toegankelijk tenzij in uitzonderlijke gevallen een meerderheid in het uitvoerend comité anders besluit.

h)

Europese en nationale organisaties die de visserijsector of andere belangengroepen vertegenwoordigen, mogen aan de betrokken lidstaten leden voordragen. Die lidstaten komen tot overeenstemming over de leden van de algemene vergadering.

i)

Vertegenwoordigers van nationale en regionale overheden met visserijbelangen in het betrokken gebied en onderzoekers van de instituten voor wetenschappelijk onderzoek en onderzoek op visserijgebied van de lidstaten en onderzoekers van de internationale wetenschappelijke instellingen die advies verlenen aan de Commissie, wordt toegestaan als actieve waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van adviesraden. Ook andere gekwalificeerde wetenschappers kunnen worden uitgenodigd.

j)

Vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de Commissie kunnen aan de vergaderingen van de adviesraden deelnemen als actieve waarnemer.

k)

Wanneer er vraagstukken worden behandeld die voor hen gevolgen kunnen hebben, kunnen vertegenwoordigers van de visserijsector en andere belangengroepen van derde landen, inclusief vertegenwoordigers van ROVB's, met visserijbelangen in het gebied of de visserijtak die onder de bevoegdheid van de adviesraad valt, worden uitgenodigd om als actieve waarnemer deel te nemen.

l)

De adviesraden kunnen uit hoofde van hun functie als organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, financiële steun van de Unie aanvragen.

m)

De Commissie ondertekent met elke adviesraad een subsidieovereenkomst om bij te dragen in hun operationele kosten, met inbegrip van de kosten voor vertalen en tolken.

n)

De Commissie kan alle controles uitvoeren die zij nodig acht om na te gaan of de adviesraden de hun opgelegde taken vervullen.

o)

Elke adviesraad zendt jaarlijks zijn begroting en een activiteitenverslag toe aan de Commissie en aan de betrokken lidstaten.

p)

De Commissie of de Rekenkamer mag te allen tijde een audit laten uitvoeren, hetzij door een extern orgaan van haar of zijn keuze, hetzij door de eigen diensten ervan.

q)

Iedere adviesraad benoemt een erkende accountant voor de periode waarin hij steun van de Unie ontvangt.


28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/62


VERORDENING (EU) Nr. 1381/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

tot vaststelling van een programma „Rechten, gelijkheid en burgerschap” voor de periode 2014-2020

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 19, lid 2, artikel 21, lid 2, en de artikelen 114, 168, 169 en 197,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt

(1)

De Europese Unie is gegrondvest op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, rechtsstatelijkheid en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. Personen hebben in de Unie recht op het genot van de hen bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verleende rechten. Voorts zijn in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het "Handvest"), dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon juridisch bindend werd in de hele Unie, de fundamentele rechten en vrijheden opgenomen waarop burgers aanspraak kunnen maken in de Unie. Die rechten moeten worden bevorderd en geëerbiedigd. Het volledige genot van die rechten, alsmede van de rechten die voortvloeien uit internationale verdragen waartoe de Unie is toegetreden, zoals het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van de Verenigde Naties, moet worden gewaarborgd en eventuele belemmeringen moeten worden weggenomen. Daarenboven brengt het genot van deze rechten verantwoordelijkheden en plichten mee jegens de medemens, de gemeenschap en de toekomstige generaties.

(2)

In het programma van Stockholm (4) heeft de Europese Raad wederom verklaard dat prioriteit moet worden gegeven aan de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en wordt de totstandbrenging van een Europa van rechten aangemerkt als een politieke prioriteit. Financiering werd aangemerkt als belangrijk instrument voor de succesvolle uitvoering van de politieke prioriteiten van het programma van Stockholm. De ambitieuze doelstellingen van de Verdragen en van het programma van Stockholm moeten onder meer bereikt worden door het opzetten voor de periode 2014 tot en met 2020 van een flexibel en doeltreffend programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" (het "programma") dat planning en tenuitvoerlegging moet ondersteunen. De algemene en specifieke doelstellingen van het programma moeten worden uitgelegd conform de door de Europese Raad omschreven desbetreffende strategische richtsnoeren.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over de Europa 2020-strategie wordt een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei uiteengezet. Het ondersteunen en bevorderen van de rechten van personen binnen de Unie, het aanpakken van discriminatie en ongelijkheid en het bevorderen van burgerschap van de Unie dragen bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie.

(4)

Non-discriminatie is een grondbeginsel van de Unie. In artikel 19 VWEU wordt voorzien in het nemen van maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Non-discriminatie is ook neergelegd in artikel 21 van het Handvest, dat moet worden toegepast binnen de grenzen van en overeenkomstig artikel 51 van het Handvest. Aan de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie moet bijzondere aandacht worden besteed en ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op één of verscheidene gronden moeten passende maatregelen parallel worden uitgewerkt.

(5)

Het programma moet worden uitgevoerd samen met andere Unie-activiteiten met hetzelfde doel, op zodanige wijze dat ze elkaar versterken, in het bijzonder met de activiteiten bedoeld in de mededeling van de Commissie van 5 april 2011 "Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020" (5), en de conclusies van de Raad van 19 mei 2011 inzake een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020, waarin de lidstaten worden opgeroepen een oplossing te vinden voor de sociale en economische uitsluiting van de Roma door middel van een mainstreamingbenadering op vier hoofdterreinen: onderwijs, werkgelegenheid, gezondheid en huisvesting, door ervoor te zorgen dat de Roma niet gediscrimineerd worden maar gelijke erkenning van hun grondrechten genieten, en door maatregelen te nemen om segregatie op te heffen waar die zich voordoet, met name op de gebieden onderwijs en huisvesting.

(6)

Racisme, vreemdelingenhaat, homohaat en andere vormen van onverdraagzaamheid vormen een rechtstreekse schending van de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en de rechtstaat, beginselen waarop de Unie gegrondvest is en die de lidstaten gemeen hebben. Bestrijding van die verschijnselen is daarom een permanente doelstelling die gecoördineerde maatregelen vereist, onder meer door de toewijzing van financiële middelen. Die verschijnselen omvatten onder meer het publiek aanzetten tot geweld of haat tegen een groep personen of een lid van zo'n groep, alsmede andere aanvallen die zijn ingegeven door racisme, vreemdelingenhaat of homohaat. In dit verband moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld, haat, segregatie en stigmatisering, en aan het bestrijden van pesten, intimidatie en onverdraagzame behandeling, bijvoorbeeld bij de overheid, de politie, het gerechtelijk apparaat, op school en op de werkplek.

(7)

Gelijkheid van vrouwen en mannen is een van de waarden waarop de Unie gegrondvest is. Ongelijke behandeling van vrouwen en mannen is een schending van de grondrechten. Bovendien draagt bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie. Bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen moet als doelstelling worden geïmplementeerd samen met andere Unie- of lidstaatactiviteiten met hetzelfde doel, in het bijzonder met de activiteiten bedoeld in het Europees pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020, op dusdanige wijze dat ze elkaar versterken.

(8)

Discriminatie op basis van geslacht omvat, volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, discriminatie in verband met geslachtsverandering. Bij de uitvoering van het programma moet ook acht worden geslagen op de ontwikkelingen inzake andere gendergerelateerde aspecten, onder meer genderidentiteit, in het recht van de Unie en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(9)

Het recht op fatsoenlijke behandeling op de werkplek en in de samenleving in het algemeen, komt voort uit die grondwaarden van de Unie, en er zijn gecoördineerde maatregelen nodig om gerichte activiteiten met betrekking tot de arbeidsmarkt mogelijk te maken. Maatregelen op het gebied van gendergelijkheid en non-discriminatie moeten derhalve onder meer het bevorderen van de gelijkheid van vrouwen en mannen en het bestrijden van discriminatie op de werkplek en de arbeidsmarkt behelzen.

(10)

Geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, en tegen andere risicogroepen, in al zijn vormen, vormt een schending van de grondrechten en een ernstige aantasting van de gezondheid. Dergelijk geweld komt overal in de Unie voor en heeft ernstige gevolgen voor de fysieke en psychische gezondheid van de slachtoffers alsook voor de samenleving als geheel. Een sterke politieke wil en gecoördineerde maatregelen op basis van de methoden en resultaten van de Daphne-programma's (6) zijn noodzakelijk om het probleem aan te pakken en de slachtoffers te beschermen. Maatregelen om het geweld tegen vrouwen te bestrijden, dragen bij tot de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen. Aangezien financiering van Daphne onmiskenbaar succesvol is geweest sinds ze in 1997 van start ging, zowel qua populariteit bij de belanghebbenden (overheden, wetenschappelijke instellingen en niet-gouvernementele organisaties (ngo's)) en wat betreft de effectiviteit van de gefinancierde projecten, is het van essentieel belang dat bij de uitvoering van het programma de naam "Daphne" wordt behouden met betrekking tot de specifieke doelstelling die het voorkomen en bestrijden van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen betreft, een en ander met als doel het profiel van de Daphne-programma's optimaal te behouden.

(11)

Krachtens artikel 3, lid 3, VEU moet de Unie de bescherming van de rechten van het kind bevorderen en discriminatie bestrijden. Kinderen zijn kwetsbaar, met name in situaties van armoede, sociale uitsluiting of handicap of in andere specifieke situaties waarin zij aan gevaar worden blootgesteld, zoals in geval van verwaarlozing, ontvoering en verdwijning. Er moeten maatregelen worden genomen om de rechten van het kind te bevorderen en om kinderen te beschermen tegen schade en geweld, die een gevaar vormen voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en een inbreuk vormen op hun recht op ontwikkeling, bescherming en waardigheid.

(12)

Persoonsgegevens moeten ook in een context van voortdurende technologische ontwikkelingen en globalisering doeltreffend worden beschermd. Het rechtskader van de Unie voor gegevensbescherming moet in de Unie doeltreffend en consequent worden toegepast. Daartoe moet de Unie de inspanningen van de lidstaten voor de toepassing van dat rechtskader kunnen ondersteunen, waarbij met name moet worden gegarandeerd dat personen hun rechten daadwerkelijk kunnen uitoefenen.

(13)

De burgers moeten beter op de hoogte zijn van de rechten die voortvloeien uit het burgerschap van de Unie, namelijk hun recht van vrij verkeer en verblijf in de Unie, hun actief en passief kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement en bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waarin zij verblijven onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, hun recht om in een van de Verdragstalen van de Unie een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten, hun recht om burgerinitiatieven in te dienen en hun recht om klachten inzake institutioneel wanbeheer tot de Europese ombudsman te richten, en moeten in staat zijn die rechten uit te oefenen. Burgers aanmoedigen een actievere rol te spelen in de democratie op Unieniveau zal het Europese maatschappelijk middenveld versterken en de ontwikkeling van een Europese identiteit stimuleren. Burgers moeten met een gerust hart kunnen wonen, reizen, studeren, werken en vrijwilligerswerk doen in een andere lidstaat en moeten erop kunnen vertrouwen dat zij gelijke toegang hebben en dat zij zonder discriminatie volledig aanspraak op hun rechten en de bescherming daarvan kunnen maken, ongeacht waar zij zich in de Unie bevinden.

(14)

Personen moeten als consument of ondernemer in de interne markt hun uit het Unierecht voortvloeiende rechten in een grensoverschrijdende context kunnen laten gelden.

(15)

Conform de artikelen 8 en 10 van het VWEU moeten doelstellingen inzake gendermainstreaming en de bestrijding van discriminatie worden geïntegreerd in alle activiteiten van het programma. Er moet regelmatig monitoring en evaluatie plaatsvinden om na te gaan hoe bij de programma-activiteiten rekening is gehouden met kwesties inzake gendergelijkheid en non-discriminatie.

(16)

De ervaring met acties op het niveau van de Unie heeft aangetoond dat voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma een combinatie van instrumenten vereist is, waaronder rechtshandelingen, beleidsinitiatieven en financiering. Financiering is een belangrijk instrument ter aanvulling van wetgevingsmaatregelen.

(17)

Afgezien van de reële waarde die de uit het programma gefinancierde maatregelen voor de begunstigden vertegenwoordigen, kunnen die maatregelen empirische onderbouwing opleveren ten behoeve van betere beleidsvorming op nationaal en Unieniveau. Zo hebben bijvoorbeeld de Daphne-programma's met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen een reële overdracht van kennis en goede praktijken tussen alle belanghebbenden, waaronder de lidstaten, mogelijk gemaakt.

(18)

In de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020", wordt beklemtoond dat de financiering van de Unie moet worden gerationaliseerd en vereenvoudigd. Vooral in het licht van de huidige economische crisis is het van het grootste belang dat de middelen van de Unie met de grootst mogelijke zorg worden gestructureerd en beheerd. Om te komen tot een beduidende vereenvoudiging en een efficiënt beheer van de financiering, moet het aantal programma's worden verminderd en moeten de financieringsregels en -procedures worden gerationaliseerd, vereenvoudigd en geharmoniseerd.

(19)

Om tegemoet te komen aan de behoefte aan vereenvoudiging, efficiënt beheer van en eenvoudiger toegang tot financiering, moet het programma de activiteiten voorzetten en verder ontwikkelen die voordien werden verricht op basis van afdeling 4 ("Discriminatiebestrijding en verscheidenheid") en afdeling 5 ("Gelijkheid van mannen en vrouwen") van het Progress-programma dat is vastgesteld bij Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), het programma "Grondrechten en burgerschap" dat is vastgesteld bij Besluit 2007/252/EG van de Raad (8) en het Daphne III-programma. De tussentijdse evaluaties van deze programma's bevatten aanbevelingen gericht op een betere uitvoering van de programma's. De bevindingen van deze tussentijdse evaluaties, en van de respectieve evaluaties achteraf moeten worden meegenomen bij de uitvoering van het programma.

(20)

Een optimaal gebruik van de financiële middelen en een efficiëntere besteding moeten leidende beginselen zijn bij het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma. Adequate financiering moet worden gewaarborgd ter ondersteuning van de inspanningen om een Europa van rechten tot stand te brengen. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat het programma zo doeltreffend en gebruikersvriendelijk mogelijk wordt uitgevoerd, en tevens zorg te dragen voor rechtszekerheid en de toegankelijkheid ervan voor alle deelnemers. Voor een vlotte toegang tot financiering voor potentiële begunstigden moeten de aanvraagprocedures en eisen inzake financieel beheer eveneens vereenvoudigd worden en moeten administratieve belemmeringen worden weggenomen.

(21)

In de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 getiteld "Evaluatie van de EU-begroting" en in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020", wordt beklemtoond dat het belangrijk is de financiering te richten op acties met een duidelijke Europese meerwaarde, d.w.z. acties van de Unie die een meerwaarde kunnen bieden ten opzichte van het optreden van de lidstaten afzonderlijk. De onder deze verordening vallende acties moeten het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten bevorderen, de grensoverschrijdende samenwerking en netwerkvorming vergroten, en zorgen voor de correcte, coherente en consistente toepassing van het recht van de Unie. De financiering van activiteiten moet er ook toe bijdragen dat alle betrokkenen een doeltreffende en betere kennis van het recht en het beleid van de Unie hebben en moet zorgen voor een degelijke analytische basis voor de ondersteuning en de ontwikkeling van het recht en het beleid van de Unie, en daarmee bijdragen tot de handhaving en goede tenuitvoerlegging daarvan. Het optreden van de Unie maakt het mogelijk deze acties in de hele Unie op consistente wijze uit te voeren en brengt schaalvoordelen mee. Bovendien is de Unie beter dan de lidstaten in staat om in te spelen op grensoverschrijdende situaties en om een Europees platform voor wederzijdse leerprocessen te bieden.

(22)

Bij het selecteren van uit hoofde van het programma te financieren acties moet de Commissie de voorstellen beoordelen aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. Tot deze criteria moet de beoordeling van de Europese meerwaarde van de voorgestelde maatregelen behoren. Ook nationale en kleinschalige projecten kunnen een Europese meerwaarde hebben.

(23)

Instanties en entiteiten die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven op de onder het programma vallende gebieden moeten, voor zover zij hebben bewezen of naar verwachting zullen bewijzen dat zij een aanzienlijke invloed uitoefenen bij het realiseren van die doelstelling, als belangrijke actoren worden beschouwd en financiering ontvangen conform de procedures en criteria in de jaarlijkse werkprogramma's die door de Commissie krachtens deze verordening worden vastgesteld.

(24)

Het begrip "geharmoniseerde diensten met een maatschappelijke waarde" moet worden uitgelegd in de zin van artikel 2 van Beschikking nr. 116/2007/EG van de Commissie (9).

(25)

Tot de instanties en entiteiten die toegang hebben tot het programma moeten onder meer nationale, regionale en lokale autoriteiten behoren.

(26)

In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van het programma vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (10).

(27)

Om te waarborgen dat het programma tijdens de hele looptijd flexibel genoeg is om te kunnen inspelen op de veranderde behoeften en de overeenkomstige beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de percentages in de bijlage bij deze verordening voor elke groep van specifieke doelstellingen die deze percentages met meer dan 5 procentpunten zou overschrijden. Om de behoefte aan een dergelijke gedelegeerde handeling te kunnen beoordelen, moeten deze percentages berekend worden op de basis van de financiële middelen van het programma tijdens de gehele looptijd en niet op de basis van jaarlijkse kredieten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(28)

De onderhavige verordening moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11) (het "Financieel Reglement"). Met name wat betreft de voorwaarden waaronder door begunstigden betaalde belasting over de toegevoegde waarde (btw) subsidiabel is, zou btw-subsidiabiliteit niet mogen afhangen van de juridische status van de begunstigden voor activiteiten die onder dezelfde juridische voorwaarden door private en publieke instanties en entiteiten kunnen worden uitgevoerd. Rekening houdend met de specifieke aard van de doelstellingen en activiteiten die onder deze verordening vallen, moet in de oproepen tot het indienen van voorstellen worden verduidelijkt dat voor activiteiten die zowel door publieke als door private instanties en entiteiten kunnen worden uitgevoerd de niet-aftrekbare btw die publieke instanties en entiteiten verschuldigd zijn subsidiabel zal zijn, voor zover die is betaald voor de uitvoering van activiteiten, zoals opleiding en bewustmaking, die niet kunnen worden gezien als de uitoefening van een publieke taak. De onderhavige verordening moet ook gebruik maken van de vereenvoudigingsinstrumenten die in het Financieel Reglement zijn vastgesteld. Bovendien moeten de criteria voor de vaststelling van de te ondersteunen acties erop gericht zijn de beschikbare financiële middelen toe te wijzen aan acties die de grootste impact hebben op de nagestreefde beleidsdoelstelling.

(29)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van de jaarlijkse werkprogramma's. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(30)

De door de Commissie overeenkomstig deze verordening vastgestelde jaarlijkse werkprogramma's dienen te zorgen voor een passende verdeling van de middelen over subsidies en contracten voor overheidsopdrachten. Het programma dient in de eerste plaats middelen te bestemmen voor subsidies, maar tegelijkertijd de middelen voor gunning van opdrachten op een toereikend niveau te houden. Het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies toegewezen uitgaven dient in de jaarlijkse werkprogramma's te worden vastgesteld en niet minder dan 65% te bedragen. Teneinde de planning en de medefinanciering door belanghebbenden te faciliteren, dient de Commissie een duidelijk tijdschema op te stellen voor de oproepen tot het indienen van voorstellen en de selectie en gunning van projecten.

(31)

Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie, moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen, meer bepaald met het programma "Justitie", dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), het programma „Europa voor de burger”, het Europees Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14), en andere programma's op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken, binnenlandse zaken, gezondheid en consumentenbescherming, onderwijs, opleiding, jeugd en sport, de informatiemaatschappij, uitbreiding, met name het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en de Europese structuur- en investeringsfondsen, waarvan de gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(32)

De Commissie moet zorgen voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie, zoals het Europees Instituut voor gendergelijkheid en het Bureau voor de grondrechten, en moet een balans opmaken van de werkzaamheden van andere nationale en internationale actoren, op de gebieden die onder het programma vallen.

(33)

De financiële belangen van de Unie moeten in de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen en, in voorkomend geval, het opleggen van administratieve en financiële sancties overeenkomstig het Financieel Reglement.

(34)

Met het oog op de toepassing van het beginsel van goed financieel beheer, moet deze verordening voorzien in passende instrumenten ter beoordeling van de resultaten ervan. Daartoe moeten algemene en specifieke doelstellingen worden vastgesteld. Om te meten in hoeverre deze specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt, moet een reeks concrete en kwantificeerbare indicatoren worden vastgesteld, die gedurende de gehele looptijd van het programma geldig blijven. De Commissie moet jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad een monitoringrapport indienen dat onder meer gebaseerd moet zijn op de in deze verordening beschreven indicatoren en waarin informatie moet worden verstrekt inzake het gebruik van de beschikbare fondsen.

(35)

Bij de uitvoering van het programma moet de Commissie rekening houden met de doelstelling van een eerlijke geografische verdeling van de middelen, en moet zij bijstand verlenen in de lidstaten waar er relatief weinig gefinancierde acties zijn. Bij het uitvoeren van het programma moet de Commissie ook bezien of, volgens internationaal erkende indexen/toezichtinstanties, in sommige lidstaten maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het programma effectief verwezenlijkt worden, en moet zij de acties van de lidstaten of de civiele samenleving op deze gebieden ondersteunen.

(36)

Overeenkomstig artikel 180, lid 1, onder l), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (16) (de "uitvoeringsvoorschriften"), moeten in de subsidieovereenkomsten bepalingen worden vastgesteld betreffende de zichtbaarheid van de financiële ondersteuning van de Unie, behalve in gerechtvaardigde gevallen waar publiciteit niet mogelijk of passend is.

(37)

Overeenkomstig artikel 35, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement en artikel 21 van de uitvoeringsvoorschriften moet de Commissie tijdig en op passende wijze informatie over de ontvangers en de aard en het doel van de uit de algemene begroting van de Unie gefinancierde maatregelen verstrekken. Die informatie moet beschikbaar worden gemaakt waarbij terdege rekening wordt gehouden met de eisen inzake vertrouwelijkheid en veiligheid, in het bijzonder de bescherming van persoonsgegevens.

(38)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk bijdragen tot de verdere ontwikkeling van een ruimte waarin gelijkheid en de rechten van personen, zoals die zijn neergelegd in het VEU, het VWEU, het Handvest en de internationale mensenrechtenverdragen waar de Unie partij bij is, worden bevorderd, beschermd en daadwerkelijk toegepast, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VWEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(39)

Ter verzekering van de continuïteit van de financiering van activiteiten die voorheen werden verricht op grond van de afdelingen 4 en 5 van Besluit nr. 1672/2006/EG, Besluit 2007/252/EG en Besluit nr. 779/2007/EG, moet deze verordening op de dag na de publicatie ervan in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vaststelling en looptijd van het programma

1.   Bij deze verordening wordt een programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" vastgesteld ("het programma").

2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Europese meerwaarde

1.   In het kader van het programma worden acties met een Europese meerwaarde gefinancierd. Daartoe zorgt de Commissie ervoor dat de voor financiering geselecteerde acties gericht zijn op het bereiken van resultaten met een Europese meerwaarde.

2.   De Europese meerwaarde van acties, ook van kleinschalige en nationale acties, wordt beoordeeld op grond van criteria zoals de bijdrage die zij leveren aan de consistente en coherente toepassing van het recht van de Unie, en aan de ruime bekendheid van het publiek met de eruit voortvloeiende rechten, het potentieel dat zij hebben om wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten te scheppen en de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren, het transnationale effect ervan, de bijdrage die zij leveren aan de uitwerking en verspreiding van goede werkwijzen of het potentieel ervan om bij te dragen aan de totstandkoming van minimumnormen, praktische instrumenten en oplossingen waarmee grensoverschrijdende of Uniebrede uitdagingen kunnen worden aangepakt.

Artikel 3

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van het programma is, conform artikel 4, bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van een ruimte waarin gelijkheid en de rechten van personen, zoals die zijn vastgelegd in het VEU, het VWEU en het Handvest en de internationale mensenrechtenverdragen waar de EU partij bij is, worden bevorderd, beschermd en daadwerkelijk toegepast.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

1.   Om de in artikel 3 genoemde algemene doelstelling te verwezenlijken, heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a)

het bevorderen van de effectieve toepassing van het beginsel van non-discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid en eerbiedigen van het beginsel van non-discriminatie op de in artikel 21 van het Handvest bedoelde gronden;

b)

het voorkomen en bestrijden van racisme, vreemdelingenhaat, homohaat en andere vormen van onverdraagzaamheid;

c)

het bevorderen en beschermen van de rechten van personen met een handicap;

d)

het bevorderen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en ondersteunen van gendermainstreaming;

e)

het voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, en van geweld tegen andere risicogroepen, met name groepen die het risico lopen op geweld in persoonlijke relaties, alsmede beschermen van slachtoffers van dat soort geweld;

f)

het bevorderen en beschermen van de rechten van het kind;

g)

ertoe bijdragen dat het hoogste niveau van bescherming van privacy en persoonsgegevens wordt gewaarborgd;

h)

het bevorderen en versterken van de uitoefening van de uit het burgerschap van de Unie voortvloeiende rechten;

i)

personen in staat stellen als consumenten of ondernemers in de interne markt hun uit de Uniewetgeving voortvloeiende rechten af te dwingen, in het licht van de uit het consumentenprogramma gefinancierde projecten.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma worden in het bijzonder nagestreefd door:

a)

een betere bekendheid met en kennis van het recht en het beleid van de Unie, en van de rechten, waarden en beginselen waarop de Unie gebouwd is, te bewerkstelligen;

b)

de doeltreffende, integrale en consistente uitvoering en toepassing van de rechtsinstrumenten en het beleid van de Unie in de lidstaten, alsmede de monitoring en evaluatie daarvan, te ondersteunen;

c)

de grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen, de wederzijdse kennis te verbeteren en het wederzijdse vertrouwen tussen alle belanghebbenden te versterken;

d)

te zorgen voor betere kennis en beter begrip van potentiële belemmeringen voor de uitoefening van de rechten en beginselen die zijn gewaarborgd door het VEU, het VWEU, het Handvest en de internationale verdragen waar de EU partij bij is, en het afgeleide recht van de Unie.

Artikel 5

Soorten acties

1.   In het kader van het programma worden onder meer de volgende soorten acties gefinancierd:

a)

analytische werkzaamheden, zoals het verzamelen van gegevens en statistieken; het ontwikkelen van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoeken, analyses en enquêtes; evaluaties; het opstellen en publiceren van handleidingen, rapporten en educatief materiaal; workshops, seminars, vergaderingen van deskundigen en conferenties;

b)

opleidingsactiviteiten, zoals het uitwisselen van personeel, workshops, seminars, het opleiden van opleiders en het ontwikkelen van online opleidingsinstrumenten of andere opleidingsmodules;

c)

activiteiten inzake wederzijds leren, samenwerking, bewustmaking en verspreiding, zoals het vaststellen en uitwisselen van beproefde methoden, innovatieve benaderingen en ervaringen; het organiseren van intercollegiale toetsing en wederzijds leren; de organisatie van conferences, seminars, mediacampagnes, ook via online media, informatiecampagnes, waaronder institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die verband houden met de doelstellingen van het programma; het compileren en publiceren van materiaal voor de verspreiding van informatie over het programma en de resultaten ervan; het ontwikkelen, exploiteren en onderhouden van systemen en instrumenten die gebruik maken van ICT;

d)

ondersteunen van de voornaamste actoren wier activiteiten tot de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van het programma bijdragen, zoals steun voor ngo's bij de uitvoering van acties met Europese meerwaarde, ondersteuning van de belangrijkste Europese actoren, Europese netwerken en geharmoniseerde diensten van maatschappelijk belang; ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van het recht en het beleid van de Unie; en ondersteunen van netwerkactiviteiten op Europees niveau tussen gespecialiseerde instanties en entiteiten alsmede nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en ngo's, met inbegrip van steun in de vorm van actie- en exploitatiesubsidies.

2.   Met het oog op de inclusiviteit zullen begunstigden de deelname van relevante doelgroepen aan uit het programma gefinancierde acties aanmoedigen.

Artikel 6

Deelname

1.   Het programma staat open voor alle instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in:

a)

de lidstaten;

b)

de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, overeenkomstig die overeenkomst;

c)

de kandidaat-lidstaten, de potentiële kandidaat-lidstaten en de landen die tot de Unie toetreden, conform de algemene beginselen en voorwaarden die zij bepaald voor hun deelname aan de programma's van de Unie die zijn vastgesteld in de respectieve kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of soortgelijke overeenkomsten.

2.   Commerciële instanties en entiteiten hebben alleen samen met niet-commerciële organisaties of openbare organisaties toegang tot het programma.

3.   Instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in andere dan de derde landen die aan het programma deelnemen in overeenstemming met lid 1, punten b) en c), met name landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, kunnen op eigen kosten aan de acties van het programma deelnemen, wanneer dat bijdraagt aan de doelstellingen van deze acties.

4.   De Commissie kan samenwerken met internationale organisaties onder de in de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's vastgestelde voorwaarden. Het programma staat open voor internationale organisaties die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden, conform het Financieel Reglement en de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's.

Artikel 7

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2014 tot en met 2020 bedragen 439 473 000 EUR.

2.   Uit het budget van het programma kunnen ook uitgaven voor voorbereidings-, toezichts-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten worden gefinancierd die nodig zijn voor het beheer van het programma en het beoordelen van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Uit het budget kunnen tevens uitgaven gefinancierd worden voor de noodzakelijke studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, waaronder institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling; en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma door de Commissie.

3.   De jaarlijkse kredieten worden door de het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (17).

4.   Binnen de financiële middelen voor het programma, worden voor iedere groep specifieke doelstellingen bedragen toegewezen conform de in de bijlagen genoemde percentages.

5.   De Commissie mag voor elke groep specifieke doelstellingen ten hoogste met 5 procentpunten afwijken van de in de bijlage vervatte toegewezen percentages van de financiële middelen. Mocht het nodig blijken die limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 8 gedelegeerde handelingen vast te stellen om alle cijfers in de bijlage met meer dan 5 maar maximaal 10 procentpunten te wijzigen.

Artikel 8

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 7, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor de looptijd van het programma.

3.   De in artikel 7, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, of op een in het besluit genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 7, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie voert het programma uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

2.   Ter uitvoering van het programma neemt de Commissie jaarlijkse werkprogramma's aan in de vorm van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 10, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Elk jaarlijks werkprogramma geeft uitvoering aan de doelstellingen van het programma door het volgende te bepalen:

a)

de uit te voeren acties, in overeenstemming met de algemene en specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3 en artikel 4, lid 1, met inbegrip van de indicatieve toewijzing van financiële middelen;

b)

de belangrijkste subsidiabiliteits-, selectie- en toekenningscriteria voor de selectie van de voorstellen die financiële bijdragen zullen ontvangen overeenkomstig artikel 84 van het Financieel Reglement en artikel 94 van de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften;

c)

het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies bestemde uitgaven.

4.   Er wordt toegezien op een passende en billijke verdeling van financiële steun over de verschillende gebieden die onder de in artikel 4, lid 1, bedoelde specifieke doelstellingen vallen, met inachtneming van de hoogte van de financiering die reeds is toegewezen uit hoofde van de vorige programma's voor 2007-2013, welke zijn ingesteld bij de in artikel 15 bedoelde besluiten. Wanneer zij een besluit neemt over het toewijzen van de middelen voor deze gebieden in de jaarlijkse werkprogramma's, houdt de Commissie er rekening mee dat de financiering op een toereikend niveau moet worden gehouden en ziet zij voor alle gebieden waarvoor de in artikel 4, lid 1, genoemde doelstellingen zijn bepaald, toe op de continuïteit van de acties en de voorspelbaarheid van de financiering.

5.   Oproepen tot het indienen van voorstellen worden jaarlijks gepubliceerd.

Artikel 10

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 11

Complementariteit

1.   De Commissie zorgt, in samenwerking met de lidstaten, voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met andere instrumenten van de Unie, onder meer met het programma "Justitie", het programma "Europa voor de burger" en het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie, en andere programma's op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken; binnenlandse zaken, gezondheid en consumentenbescherming; onderwijs, opleiding, jeugd en sport; de informatiemaatschappij; en uitbreiding, met name het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) en de Europese structuur- en investeringsfondsen.

2.   De Commissie zorgt voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de organen en instanties van de Unie op de gebieden die onder de doelstellingen van het programma vallen.

3.   Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met andere instrumenten van de Unie, met name het programma Justitie, om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van beide programma's beantwoorden. Een in het kader van het programma gefinancierde actie kan ook middelen ontvangen uit de begroting van het programma Justitie, mits de financiering niet dezelfde kosten dekt.

Artikel 12

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van het programma gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits uit te voeren, zowel op basis van documenten als ter plaatse, bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (18) en van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (19) onderzoek, waaronder controles en verificaties ter plaatse uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering uit hoofde van het programma, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten die voorvloeien uit de uitvoering van dit programma bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om binnen hun respectieve bevoegdheden de in die leden bedoelde audits en onderzoeken te verrichten.

Artikel 13

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie houdt jaarlijks toezicht op het programma om na te gaan of de acties die in het kader van het programma worden verricht zijn geïmplementeerd en of de in artikel 4 beschreven specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt. Het toezicht is ook een manier om te beoordelen hoe de aspecten gendergelijkheid, non-discriminatie en kinderbescherming in de programma-acties zijn verwerkt.

2.   De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad:

a)

een jaarlijks toezichtverslag op basis van de indicatoren van artikel 14, lid 2, en over het gebruik van de beschikbare middelen;

b)

uiterlijk 30 juni 2018 een tussentijds evaluatieverslag

c)

uiterlijk 31 december 2021 een ex-postevaluatieverslag.

3.   In het tussentijdse evaluatieverslag wordt nader ingegaan op de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, de doeltreffendheid van het gebruik van de middelen en de Europese meerwaarde van het programma om te kunnen beslissen of de financiering op de door het programma bestreken terreinen na 2020 dient te worden verlengd, gewijzigd of stopgezet. Er wordt ook nagegaan of het programma kan worden vereenvoudigd, wat de interne en externe samenhang ervan is en of alle doelstellingen en acties nog steeds relevant zijn. Er wordt rekening gehouden met de resultaten van de evaluaties achteraf van de eerdere programma's 2007-2013 die zijn ingesteld bij de in artikel 15 bedoelde besluiten.

4.   In het verslag over de evaluatie achteraf wordt een beoordeling gemaakt van de effecten op de lange termijn van het programma, en van de duurzaamheid van de effecten van het programma; dat evaluatieverslag zal worden gebruikt bij de besluitvorming over een volgend programma.

Artikel 14

Indicatoren

1.   Overeenkomstig artikel 13 dienen de in lid 2 van dit artikel beschreven indicatoren als basis voor toezicht en om te evalueren in hoeverre elk van de in artikel 4 beschreven specifieke doelstellingen van het programma is verwezenlijkt door middel van de in artikel 5 omschreven acties. Zij worden afgemeten aan vooraf vastgestelde ijkpunten die representatief zijn voor de situatie vóór de tenuitvoerlegging. In voorkomend geval worden de indicatoren uitgesplitst naar onder meer geslacht, leeftijd en handicap.

2.   De in lid 1 bedoelde indicatoren omvatten onder meer de volgende:

a)

het aantal en het percentage personen van een doelgroep dat door de uit het programma gefinancierde bewustmakingsactiviteiten wordt bereikt;

b)

het aantal belanghebbenden dat heeft deelgenomen aan onder meer opleidingsactiviteiten, uitwisselingen, werkbezoeken, workshops en seminars gefinancierd door het programma;

c)

de verbetering van de kennis van EU-recht en EU-beleid, en in voorkomend geval van de rechten, waarden en beginselen waarop de Unie gebouwd is, in de groepen die deelnemen aan uit het programma gefinancierde activiteiten ten opzichte van de totale doelgroep;

d)

het aantal gevallen, activiteiten en uitkomsten van grensoverschrijdende samenwerking;

e)

oordeel van de deelnemers over de activiteiten waaraan zij hebben deelgenomen en over de (verwachte) duurzaamheid daarvan;

f)

de geografische dekking van de uit het programma gefinancierde activiteiten;

g)

het aantal aanvragen en subsidies voor iedere specifieke doelstelling;

h)

voor iedere specifieke doelstelling, de hoogte van de aangevraagde en de uiteindelijk toegestane financiering.

3.   Naast de in lid 2 beschreven indicatoren worden in het tussentijdse en het ex-postevaluatieverslag van het programma onder meer onderstaande punten beoordeeld:

a)

de Europese meerwaarde van het programma, waaronder een evaluatie van de activiteiten van het programma in het licht van soortgelijke initiatieven die zijn ontwikkeld op nationaal of Europees niveau en die niet met EU-financiering worden ondersteund en de (verwachte) resultaten daarvan; en de voordelen en/of nadelen van Uniefinanciering in vergelijking met nationale financiering van dit soort activiteiten;

b)

de hoogte van de financiering in verhouding tot de bereikte resultaten (efficiëntie);

c)

de mogelijke administratieve, organisatorische en/of structurele belemmeringen voor een soepelere, doeltreffendere en efficiëntere uitvoering van het programma (ruimte voor vereenvoudiging).

Artikel 15

Overgangsmaatregelen

Op acties die zijn gestart op grond van onderdeel 4 ("Discriminatiebestrijding en verscheidenheid") en onderdeel 5 ("Gelijkheid van mannen en vrouwen") van Besluit nr. 1672/2006/EG, Besluit 2007/252/EG of Besluit nr. 779/2007/EG blijven tot de beëindiging ervan onderworpen aan de bepalingen van die besluiten. Wat die acties betreft, worden verwijzingen naar de comités in artikel 13 van Besluit nr. 1672/2006/EG, artikel 10 van Besluit 2007/252/EG en artikel 10 van Besluit nr. 779/2007/EG gelezen als verwijzingen naar het comité bedoeld in artikel 10, lid 1, van deze verordening.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 108.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 43.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 december 2013.

(4)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(5)  PB C 258 van 2.9.2011, blz. 6.

(6)  Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 januari 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (het programma Daphne) (2000-2003) betreffende preventieve maatregelen ter bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen (PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1); Besluit nr. 803/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (Daphne II-programma) (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 1); Besluit nr. 779/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van een specifiek programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen voor de periode 2007-2013 (het Daphne III-programma) als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 173 van 3.7.2007, blz. 19).

(7)  Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit - Progress (PB L 315 van 15.11.2006, blz. 1).

(8)  Besluit 2007/252/EG van de Raad van 19 april 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Grondrechten en burgerschap voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 110 van 27.4.2007, blz. 33).

(9)  Beschikking nr. 116/2007/EG van de Commissie van 15 februari 2007 inzake het reserveren van de nationale nummerreeks die begint met "116" voor geharmoniseerde nummers voor geharmoniseerde diensten met een maatschappelijke waarde (PB L 49 van 17.2.2007, blz. 30).

(10)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(11)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Verordening (EU) nr. 1382/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Justitie" voor de periode 2014-2020 (Zie bladzijde 73 van dit Publicatieblad.).

(14)  Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSi") en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

(15)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(16)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(17)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijdeing (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(19)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

TOEWIJZING VAN FINANCIËLE MIDDELEN

Binnen de financiële middelen voor het programma, worden aan de groepen specifieke doelstellingen als vervat in artikel 4, lid 1, de volgende bedragen toegewezen:

Groep specifieke doelstellingen

Aandeel in de financiële middelen (in %)

Groep 1

57%

bevorderen van de effectieve toepassing van het beginsel van non-discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid en eerbiedigen van het beginsel van non-discriminatie op de in artikel 21 van het Handvest bedoelde gronden;

voorkomen en bestrijden van racisme, vreemdelingenhaat, homohaat en andere vormen van onverdraagzaamheid;

bevorderen en beschermen van de rechten van personen met een handicap;

bevorderen van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en ondersteunen van gendermainstreaming;

Groep 2

43%

voorkomen en bestrijden van alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen, en van geweld tegen andere risicogroepen, met name groepen die het risico lopen op geweld in persoonlijke relaties, alsmede beschermen van slachtoffers van dat soort geweld;

bevorderen en beschermen van de rechten van het kind;

ertoe bijdragen dat het hoogste niveau van bescherming van privacy en persoonsgegevens wordt gewaarborgd;

bevorderen en versterken van de uitoefening van de uit het burgerschap van de Unie voortvloeiende rechten;

personen in staat stellen als consumenten of ondernemers in de interne markt hun uit de Uniewetgeving voortvloeiende rechten af te dwingen, in het licht van de uit het consumentenprogramma gefinancierde projecten.


28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/73


VERORDENING (EU) Nr. 1382/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

tot vaststelling van een programma „Justitie” voor de periode 2014-2020

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, leden 1 en 2, artikel 82, lid 1, en artikel 84,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarbinnen personen zich vrij kunnen bewegen. Daartoe kan de Unie maatregelen vaststellen om de justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken te ontwikkelen en om het optreden van de lidstaten op het gebied van misdaadpreventie te stimuleren en te ondersteunen. Eerbiediging van de grondrechten en van gemeenschappelijke beginselen, zoals non-discriminatie, gendergelijkheid, daadwerkelijke toegang tot de rechter voor iedereen, de rechtsstaat en een goed functionerend onafhankelijk rechtsstelsel, moeten bij de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte worden gewaarborgd.

(2)

In het programma van Stockholm (4) heeft de Europese Raad opnieuw bevestigd dat prioriteit moet worden verleend aan de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en de totstandbrenging van een Europa van recht en justitie als een politieke prioriteit aangemerkt. Financiering is een belangrijk instrument voor de succesvolle uitvoering van de politieke prioriteiten van het programma van Stockholm. De ambitieuze doelstellingen van de Verdragen en van het programma van Stockholm moeten onder meer worden verwezenlijkt door voor de periode 2014-2020 een flexibel en doeltreffend programma Justitie (het "programma") vast te stellen waarmee de planning en de uitvoering moeten worden vergemakkelijkt. De algemene en de specifieke doelstellingen van het programma moeten worden uitgelegd conform de desbetreffende strategische richtsnoeren van de Europese Raad.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 over de Europa 2020-strategie wordt een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei gepresenteerd. Er moet een goed functionerende rechtsruimte - waarin de obstakels voor grensoverschrijdende gerechtelijke procedures en voor de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende situaties zijn weggenomen - worden ontwikkeld als een belangrijk instrument om de specifieke doelstellingen en vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie te ondersteunen en groeibevorderende mechanismen te faciliteren.

(4)

In deze verordening moet de term "magistraten en justitieel personeel" zo worden verstaan dat rechters, leden van het openbaar ministerie en gerechtsmedewerkers, alsmede andere rechtsbeoefenaren zoals advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders, reclasseringsambtenaren, bemiddelaars en gerechtstolken erin inbegrepen zijn.

(5)

Justitiële opleiding staat centraal bij het opbouwen van wederzijds vertrouwen, en zorgt voor een betere samenwerking tussen de justitiële autoriteiten en de rechtsbeoefenaren in de verschillende lidstaten. Justitiële opleiding moet worden gezien als een essentieel element bij de bevordering van een wezenlijke Europese justitiële cultuur in de context van de mededeling van de Commissie van 13 september 2011 getiteld "Opbouwen van vertrouwen in Justitie in de hele EU, een nieuwe dimensie in de Europese justitiële opleiding", de resolutie van de Raad betreffende de opleiding van rechters, openbare aanklagers en justitieel personeel in de Europese Unie (5), de conclusies van de Raad van 27 en 28 oktober 2011 over Europese Justitiële opleiding en de resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2012 over justitiële opleiding.

(6)

Bij justitiële opleiding kunnen verschillende actoren betrokken zijn, waaronder gerechtelijke, justitiële en administratieve autoriteiten, academische instellingen, voor justitiële opleiding verantwoordelijke nationale instanties, opleidingsorganisaties en -netwerken op Europees niveau of netwerken van gerechtscoördinatoren voor Unierecht. Instanties en entiteiten die op het gebied van de opleiding van magistraten een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, zoals het Europees netwerk voor justitiële opleiding (EJTN), de Academie voor Europees Recht (ERA), het Europees Netwerk van Raden voor de rechtspraak (ENCJ), de Vereniging van Raden van State en Hoogste Administratieve Rechtscolleges van de Europese Unie (ACA-Europe), het netwerk van presidenten van de hooggerechtshoven van de Europese Unie (RPCSJUE) en het Europees Instituut voor bestuurskunde (EIPA) moeten hun rol blijven spelen bij de bevordering van opleidingsprogramma's met een wezenlijke Europese dimensie voor magistraten en justitieel personeel, en moeten daarom toereikende financiële steun ontvangen overeenkomstig de procedures en de criteria van de krachtens deze verordening door de Commissie vastgestelde jaarlijkse werkprogramma's.

(7)

De Unie moet opleidingsactiviteiten over de toepassing van Unierecht faciliteren door de salarissen van de deelnemende magistraten en justitiële personeelsleden ten laste van de autoriteiten van de lidstaten te beschouwen als subsidiabele kosten of medefinanciering in natura, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6) (het "Financieel Reglement").

(8)

Toegang tot de rechter moet in het bijzonder de toegang tot gerechtelijke instanties, tot alternatieve methoden voor geschillenbeslechting en tot overheidsambtenaren die wettelijk verplicht zijn om partijen onafhankelijk en onpartijdig juridisch advies te verstrekken, omvatten.

(9)

In december 2012 heeft de Raad de EU-drugsstrategie (2013-20) (7) bekrachtigd, die gericht is op een evenwichtige aanpak op basis van een gelijktijdige vermindering van de vraag naar en het aanbod van drugs, waarbij wordt onderkend dat een vermindering van de vraag naar en het aanbod van drugs elkaar versterkende elementen van het beleid inzake illegale drugs vormen. Het blijft een van de belangrijkste doelen van die strategie om bij te dragen aan een meetbare vermindering van de vraag naar drugs, van drugsverslaving, en van drugsgerelateerde gezondheids- en maatschappelijke risico's en schade. Het bij Besluit nr. 1150/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde"programma Drugspreventie en -voorlichting" had een rechtsgrondslag op het gebied van volksgezondheid, en had betrekking op die aspecten; het programma heeft een andere rechtsgrondslag en moet gericht zijn op de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte op basis van wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen, in het bijzonder door de justitiële samenwerking te bevorderen. In reactie op de noodzaak tot vereenvoudiging en overeenkomstig de rechtsgrondslag van elk programma, kan het programma Gezondheid voor groei derhalve steun, met inbegrip van voorlichting en preventie, bieden aan maatregelen die het optreden van de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstelling om drugsgerelateerde schade aan de gezondheid te verminderen, aanvullen.

(10)

Een ander belangrijk element van de EU-drugsstrategie (2013-20) is de vermindering van het aanbod van drugs. Terwijl het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid gericht moet zijn op acties ter voorkoming en bestrijding van drugshandel en andere vormen van criminaliteit, en in het bijzonder maatregelen tegen het produceren, vervaardigen, extraheren, te koop stellen, vervoeren en in- en uitvoeren van illegale drugs, met inbegrip van het bezit en de aanschaf met het oog op het stellen van drugshandelgerelateerde handelingen, moet het programma die aspecten van het drugsbeleid omvatten die niet onder het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid of onder het programma Gezondheid voor groei vallen, en die nauw aansluiten bij de algemene doelstelling van het programma.

(11)

In ieder geval moet de financiering van prioriteiten uit de programmeringsperiode 2007-2013 die in de nieuwe EU-drugsstrategie (2013-20) als doelstellingen zijn gehandhaafd, worden voortgezet, en daarom moeten er uit het programma Gezondheid voor groei, het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid en het programma, overeenkomstig de respectieve prioriteiten en rechtsgrondslagen, middelen beschikbaar worden gesteld, waarbij overlappingen moeten worden voorkomen.

(12)

Krachtens artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het "Handvest") en het VN-Verdrag van 1989 inzake de rechten van het kind moet het programma ondersteuning bieden aan de bescherming van de rechten van het kind, waaronder het recht op eerlijke rechtsbedeling, het recht om de procedures te begrijpen, het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven en het recht op integriteit en waardigheid. Het programma moet in het bijzonder gericht zijn op een betere bescherming van kinderen binnen de rechtsstelsels en een betere toegang tot de rechter voor kinderen, en de bevordering van de rechten van het kind moet in de uitvoering van alle activiteiten van het programma worden geïntegreerd.

(13)

Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 VWEU moeten de doelstellingen "gelijkheid van vrouwen en mannen" en "bestrijding van discriminatie" worden ondersteund in alle activiteiten van het programma. Er moet worden gezorgd voor regelmatige monitoring en evaluatie om na te gaan hoe kwesties inzake gendergelijkheid en non-discriminatie aan bod komen in de activiteiten van het programma.

(14)

De ervaring met acties op het niveau van de Unie heeft aangetoond dat voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma een combinatie van instrumenten vereist is, waaronder rechtshandelingen, beleidsinitiatieven en financiering. Financiering is een belangrijk instrument ter aanvulling van wetgevingsmaatregelen.

(15)

In zijn conclusies van 22 en 23 september 2011 over het verbeteren van de efficiëntie van toekomstige financieringsprogramma's van de Unie ter ondersteuning van justitiële samenwerking benadrukt de Raad de belangrijke rol van de financieringsprogramma's van de Unie bij het efficiënt uitvoeren van het Unie-acquis en herhaalt hij dat er een meer transparante, flexibele, coherente en gestroomlijnde toegang tot deze programma's moet komen.

(16)

In de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020", wordt beklemtoond dat de financiering van de Unie moet worden gerationaliseerd en vereenvoudigd. Vooral in het licht van de huidige economische crisis is het van het grootste belang dat de middelen van de Unie met de grootst mogelijke zorg worden gestructureerd en beheerd. Om te komen tot een ingrijpende vereenvoudiging en een efficiënt beheer van de financiering moet het aantal programma's worden verminderd en moeten de financieringsregels en -procedures worden gerationaliseerd, vereenvoudigd en geharmoniseerd.

(17)

Om tegemoet te komen aan de behoefte aan vereenvoudiging, efficiënt beheer van en gemakkelijker toegang tot financiering, moet het programma de activiteiten voortzetten en verder ontwikkelen die voordien werden verricht op basis van de drie programma's die zijn vastgesteld bij Besluit 2007/126/JBZ van de Raad (9), Besluit nr. 1149/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) en Besluit nr. 1150/2007/EG. De tussentijdse evaluaties van deze programma's bevatten aanbevelingen strekkende tot een betere uitvoering van de programma's. De bevindingen van deze tussentijdse evaluaties, en van de respectieve evaluaties achteraf moeten worden meegenomen bij de uitvoering van het programma.

(18)

In de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 getiteld "Evaluatie van de EU-begroting" en in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011, getiteld "Een begroting voor Europa 2020", wordt beklemtoond dat het belangrijk is de financiering te richten op activiteiten met een duidelijke Europese meerwaarde, d.w.z. maatregelen van de Unie die een meerwaarde kunnen bieden ten opzichte van het optreden van de lidstaten afzonderlijk. De onder deze verordening vallende acties moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een Europese rechtsruimte, aangezien zij het beginsel van wederzijdse erkenning versterken, het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten ontwikkelen, de grensoverschrijdende samenwerking en netwerkvorming stimuleren, en zorgen voor de correcte, coherente en consistente toepassing van het recht van de Unie. De financiering van activiteiten moet er ook toe bijdragen dat alle betrokkenen een doeltreffende en betere kennis van het recht en het beleid van de Unie hebben en moet zorgen voor een degelijke analytische basis voor de ondersteuning en de ontwikkeling van het recht en het beleid van de Unie, en daarmee bijdragen tot de handhaving en goede tenuitvoerlegging daarvan. Het optreden van de Unie maakt het mogelijk deze acties in de hele Unie op consistente wijze uit te voeren en brengt schaalvoordelen mee. Bovendien is de Unie beter dan de lidstaten in staat om in te spelen op grensoverschrijdende situaties en om een Europees platform voor wederzijdse leerprocessen te bieden.

(19)

Bij het selecteren van acties die voor financiering uit hoofde van het programma in aanmerking komen, moet de Commissie de voorstellen beoordelen aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. Deze criteria moeten een beoordeling inhouden van de Europese meerwaarde van de voorgestelde acties. Nationale projecten en kleinschalige projecten kunnen ook een Europese meerwaarde hebben.

(20)

Nationale, regionale en lokale autoriteiten moeten worden toegevoegd aan de instanties en entiteiten die toegang hebben tot het programma.

(21)

In deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele looptijd van het programma vastgelegd, die voor het Europees Parlement en de Raad in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (11).

(22)

Om te waarborgen dat het programma tijdens de hele looptijd flexibel genoeg is om te kunnen inspelen op de veranderde behoeften en de overeenkomstige beleidsprioriteiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen voor het wijzigen van de percentages in de bijlage bij deze verordening voor elke groep van specifieke doelstellingen die deze percentages met meer dan 5 procentpunten zou overschrijden. Om de behoefte aan een dergelijke gedelegeerde handeling te kunnen beoordelen, moeten deze percentages berekend worden op de basis van de financiële middelen van het programma tijdens de gehele looptijd en niet op de basis van jaarlijkse kredieten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(23)

De onderhavige verordening moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het Financieel Reglement. Met name wat betreft de voorwaarden waaronder door begunstigden betaalde belasting over de toegevoegde waarde (btw) subsidiabel is, zou btw-subsidiabiliteit niet mogen afhangen van de juridische status van de begunstigden voor activiteiten die onder dezelfde juridische voorwaarden door private en publieke instanties en entiteiten kunnen worden uitgevoerd. Rekening houdend met de specifieke aard van de doelstellingen en activiteiten die onder deze verordening vallen, moet in de oproepen tot het indienen van voorstellen worden verduidelijkt dat voor activiteiten die zowel door publieke als door private instanties en entiteiten kunnen worden uitgevoerd de niet-aftrekbare btw die publieke instanties en entiteiten verschuldigd zijn subsidiabel zal zijn, voor zover die is betaald voor de uitvoering van activiteiten, zoals opleiding en bewustmaking, die niet kunnen worden gezien als de uitoefening van een publieke taak. De onderhavige verordening moet ook gebruik maken van de vereenvoudigingsinstrumenten die in het Financieel Reglement zijn vastgesteld. Bovendien moeten de criteria voor de vaststelling van de te ondersteunen acties erop gericht zijn de beschikbare financiële middelen toe te wijzen aan acties die de grootste impact hebben op de nagestreefde beleidsdoelstelling.

(24)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van de jaarlijkse werkprogramma's. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12).

(25)

De door de Commissie overeenkomstig deze verordening vastgestelde jaarlijkse werkprogramma's dienen te zorgen voor een passende verdeling van de middelen over subsidies en contracten voor overheidsopdrachten. Het programma dient in de eerste plaats middelen te bestemmen voor subsidies, maar tegelijkertijd de middelen voor gunning van opdrachten op een toereikend niveau te houden. Het minimumpercentage van de jaarlijkse voor subsidies bestemde uitgaven dient in de jaarlijkse werkprogramma's te worden vastgesteld en niet minder dan 65% te bedragen. Teneinde de planning en de medefinanciering door belanghebbenden te faciliteren, dient de Commissie een duidelijk tijdschema op te stellen voor de oproepen tot het indienen van voorstellen en de selectie en gunning van projecten.

(26)

Met het oog op een doeltreffende toewijzing van middelen uit de algemene begroting van de Unie moet worden gestreefd naar samenhang, complementariteit en synergie met financieringsprogramma's ter ondersteuning van sterk met elkaar verbonden beleidsterreinen, meer bepaald met dit programma en het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13), het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid, het programma Gezondheid voor groei, het programma Erasmus+, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad (14), het kaderprogramma Horizon 2020, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15), en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II).

(27)

De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, het opleggen van administratieve en financiële sancties overeenkomstig het Financieel Reglement.

(28)

Met het oog op de toepassing van het beginsel van goed financieel beheer moet deze verordening voorzien in passende instrumenten ter beoordeling van de resultaten ervan. Daartoe moeten algemene en specifieke doelstellingen worden vastgesteld. Om te meten in hoeverre deze specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt, moet een reeks concrete en kwantificeerbare indicatoren worden vastgesteld, die gedurende de gehele looptijd van het programma geldig blijven. De Commissie moet jaarlijks bij het Europees Parlement en de Raad een monitoringrapport indienen dat onder meer gebaseerd moet zijn op de in deze verordening beschreven indicatoren en waarin informatie moet worden verstrekt inzake het gebruik van de beschikbare fondsen.

(29)

Het programma moet op doeltreffende wijze worden uitgevoerd, met inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer; het moet tevens goed toegankelijk zijn voor potentiële aanvragers. Met het oog op een doeltreffende toegang tot het programma moet de Commissie zich inspannen om de aanvraagprocedures en -stukken, de administratieve formaliteiten en de vereisten inzake financieel beheer te vereenvoudigen en te harmoniseren, administratieve lasten weg te nemen en de indiening van subsidieaanvragen door entiteiten uit lidstaten die in het programma ondervertegenwoordigd zijn, aan te moedigen. De Commissie moet informatie over het programma en de doelstellingen ervan, de verschillende oproepen tot het indienen van voorstellen en de tijdschema's ervan op een specifieke website bekendmaken. De basisdocumenten en richtsnoeren betreffende de oproepen tot het indienen van voorstellen moeten in alle officiële talen van de Unie beschikbaar zijn.

(30)

Overeenkomstig artikel 180, lid 1, onder l), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (16) ("de uitvoeringsvoorschriften"), moeten in de subsidieovereenkomst bepalingen worden opgenomen om zichtbaarheid te geven aan het optreden van de Unie, behalve in naar behoren gerechtvaardigde gevallen waarin publiciteit niet mogelijk of passend is.

(31)

Overeenkomstig artikel 35, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement en artikel 21 van de uitvoeringsvoorschriften moet de Commissie tijdig en op passende wijze informatie over de ontvangers en de aard en het doel van de uit de algemene begroting van de Unie gefinancierde maatregelen verstrekken. Die informatie moet beschikbaar worden gemaakt waarbij terdege rekening wordt gehouden met de eisen inzake vertrouwelijkheid en veiligheid, in het bijzonder de bescherming van persoonsgegevens.

(32)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk bijdragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte die gebaseerd is op wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen, in het bijzonder door het bevorderen van justitiële samenwerking in burgerlijke en strafzaken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar door de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(33)

Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wenst deel te nemen.

(34)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk.

(35)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(36)

Ter verzekering van de continuïteit van de financiering van activiteiten die voorheen werden verricht op grond van Besluit 2007/126/JBZ, Besluit nr. 1149/2007/EG en Besluit nr. 1150/2007/EG, moet deze verordening op de dag na de publicatie ervan in werking treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vaststelling en looptijd van het programma

1.   Bij deze verordening wordt een programma "Justitie" vastgesteld ("het programma").

2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Europese meerwaarde

1.   Het programma financiert acties met een Europese meerwaarde die bijdragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte. Daartoe zorgt de Commissie ervoor dat de voor financiering geselecteerde acties gericht zijn op het bereiken van resultaten met een Europese meerwaarde.

2.   De Europese meerwaarde van acties, waaronder die van kleinschalige en nationale acties, wordt beoordeeld in het licht van criteria zoals de bijdrage van de acties aan de consequente en coherente toepassing van het Unierecht en aan de voorlichting van het grote publiek over de hieruit voortvloeiende rechten, de mate waarin de acties het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten kunnen vergroten en de grensoverschrijdende samenwerking kunnen verbeteren, het transnationale effect ervan en de bijdrage aan de ontwikkeling en verspreiding van beste praktijken, of de mate waarin zij praktische instrumenten en oplossingen kunnen aanreiken voor grensoverschrijdende of de gehele Unie bestrijkende uitdagingen.

Artikel 3

Algemene doelstelling

De algemene doelstelling van het programma is bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van een Europese rechtsruimte op basis van wederzijdse erkenning en wederzijdse vertrouwen, in het bijzonder door de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken te bevorderen.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen

1.   Om de in artikel 3 genoemde algemene doelstelling te verwezenlijken, heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a)

de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken vergemakkelijken en ondersteunen;

b)

justitiële opleidingen, waaronder taalopleidingen over juridische terminologie, ondersteunen en bevorderen met het oog op het stimuleren van een gemeenschappelijke rechtscultuur;

c)

daadwerkelijke toegang tot de rechter voor allen vergemakkelijken, met inbegrip van het bevorderen en ondersteunen van de rechten van slachtoffers van misdrijven, met inachtneming van de rechten van de verdediging;

d)

initiatieven op het gebied van het drugsbeleid ondersteunen met betrekking tot aspecten van justitiële samenwerking en misdaadpreventie die nauw verbonden zijn met de algemene doelstelling van het programma, voor zover ze niet onder het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid, of het programma Gezondheid voor groei vallen.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma worden in het bijzonder nagestreefd door:

a)

de voorlichting van het publiek over en de kennis van het recht en het beleid van de Unie te verbeteren;

b)

met het oog op een doeltreffende justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken, de kennis te verbeteren van het recht van de Unie, waaronder materieel recht en procesrecht, instrumenten voor justitiële samenwerking en van de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en van vergelijkend recht;

c)

de doeltreffende, integrale en coherente uitvoering en toepassing van instrumenten van de Unie in de lidstaten, en de monitoring en beoordeling ervan, te ondersteunen;

d)

grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen, de wederzijdse kennis van en het wederzijds inzicht in het burgerlijk recht, het strafrecht en de rechtsstelsels van de lidstaten te verbeteren, en het wederzijds vertrouwen te bevorderen;

e)

de kennis van en het inzicht in potentiële belemmeringen die de goede werking van een Europese rechtsruimte kunnen schaden, te verbeteren;

f)

de efficiëntie van en de samenwerking tussen rechtsstelsels te verbeteren door middel van informatie- en communicatietechnologie, onder meer de grensoverschrijdende interoperabiliteit van systemen en toepassingen.

Artikel 5

Integratie

Het programma beoogt bij de uitvoering van alle acties de gelijkheid van vrouwen en mannen alsmede de rechten van het kind, onder meer door een kindvriendelijke justitie, te bevorderen. Het houdt tevens rekening met het verbod van discriminatie op basis van de in artikel 21 van het Handvest genoemde gronden, overeenkomstig en binnen de grenzen van artikel 51 van het Handvest.

Artikel 6

Soorten acties

1.   In het kader van het programma worden onder meer de volgende soorten acties gefinancierd:

a)

analytische werkzaamheden, zoals de verzameling van gegevens en statistieken; de ontwikkeling van gemeenschappelijke methoden en, in voorkomend geval, indicatoren of benchmarks; studies, onderzoeken, analyses en enquêtes; evaluaties; de opstelling en publicatie van handleidingen, verslagen en educatief materiaal; workshops, seminars, vergaderingen van deskundigen en conferenties;

b)

opleidingsactiviteiten, zoals uitwisseling van personeel, workshops, seminars, opleiding van opleiders, waaronder taalopleidingen over juridische terminologie, en ontwikkeling van online opleidingsinstrumenten of andere opleidingsmodules voor magistraten en justitieel personeel;

c)

activiteiten inzake wederzijds leren, samenwerking, bewustmaking en verspreiding, zoals vaststelling en uitwisseling van beproefde methoden, innovatieve benaderingen en ervaringen; de organisatie van intercollegiale toetsing en wederzijds leren; de organisatie van conferenties, seminars, informatiecampagnes, onder meer institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie voor zover zij verband houden met de doelstellingen van het programma; de samenstelling en publicatie van materiaal voor de verspreiding van informatie over het programma en de resultaten ervan; de ontwikkeling, de werking en het onderhoud van ICT-systemen en -instrumenten, waaronder de verdere ontwikkeling van het Europese portaal e-justitie als instrument voor een betere toegang van de burger tot de rechter;

d)

ondersteuning van de voornaamste actoren waarvan de activiteiten bijdragen tot de uitvoering van de doelstellingen van het programma, zoals ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering van het recht en het beleid van de Unie, ondersteuning van de voornaamste Europese actoren en Europese netwerken, onder meer op het gebied van justitiële opleiding; en ondersteuning van netwerkactiviteiten op Europees niveau tussen gespecialiseerde instanties en entiteiten, nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en niet-gouvernementele organisaties.

2.   Het Europees netwerk voor justitiële opleidingen ontvangt exploitatiesubsidies ter medefinanciering van de uitgaven in verband met het permanente werkprogramma ervan.

Artikel 7

Deelname

1.   Het programma staat open voor alle instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in:

a)

de lidstaten;

b)

de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, overeenkomstig die overeenkomst;

c)

de kandidaat-lidstaten, de potentiële kandidaat-lidstaten en de landen die tot de Unie toetreden, conform de algemene beginselen en voorwaarden die zijn bepaald voor hun deelname aan de programma's van de Unie die zijn vastgesteld in de respectieve kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of gelijkaardige overeenkomsten.

2.   Commerciële instanties en entiteiten hebben alleen samen met niet-commerciële organisaties of openbare organisaties toegang tot het programma.

3.   Instanties en entiteiten die wettelijk zijn gevestigd in andere dan de derde landen die aan het programma deelnemen in overeenstemming met lid 1, punten b) en c), met name landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, kunnen op eigen kosten aan de acties van het programma deelnemen, wanneer dat bijdraagt aan de doelstellingen van deze acties.

4.   De Commissie kan samenwerken met internationale organisaties onder de in de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's vastgestelde voorwaarden. Het programma staat open voor internationale organisaties die actief zijn op de onder het programma vallende gebieden, conform het Financieel Reglement en de desbetreffende jaarlijkse werkprogramma's.

Artikel 8

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2014-2020 worden vastgesteld op 377 604 000 EUR.

2.   Uit het budget van het programma kunnen ook uitgaven voor voorbereidings-, toezichts-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten worden gefinancierd die nodig zijn voor het beheer van het programma en het beoordelen van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. Uit het budget kunnen tevens uitgaven worden gefinancierd voor de noodzakelijke studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, waaronder institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening, alsmede uitgaven in verband met informatietechnologienetwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling; en andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand die nodig is voor het beheer van het programma door de Commissie.

3.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (17).

4.   Binnen de financiële middelen voor het programma, worden voor iedere specifieke doelstelling bedragen toegewezen conform de in de bijlagen genoemde percentages.

5.   De Commissie mag voor elke groep specifieke doelstellingen ten hoogste met 5 procentpunten afwijken van de in de bijlage vervatte toegewezen percentages van de financiële middelen. Mocht het nodig blijken die limiet te overschrijden, dan is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 9 gedelegeerde handelingen vast te stellen om alle cijfers in de bijlage met meer dan 5 maar maximaal 10 procentpunten te wijzigen.

Artikel 9

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de duur van het programma.

3.   Het Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

Artikel 10

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie voert het programma uit in overeenstemming met het Financieel Reglement.

2.   Ter uitvoering van het programma stelt de Commissie jaarlijkse werkprogramma's vast in de vorm van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 11, lid 2.

3.   Elk jaarlijks werkprogramma geeft uitvoering aan de doelstellingen van het programma door het volgende te bepalen:

a)

de acties die overeenkomstig de in artikel 3 en in artikel 4, lid 1, bepaalde algemene en specifieke doelstellingen moeten worden ondernomen, met inbegrip van de indicatieve toewijzing van de financiële middelen;

b)

de essentiële subsidiabiliteits-, selectie- en gunningscriteria die voor de selectie van de voorstellen die een financiële bijdrage zullen ontvangen, moeten worden gebruikt, overeenkomstig artikel 84 van het Financieel Reglement en artikel 94 van de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften;

c)

het minimumpercentage van de jaarlijkse uitgaven dat aan subsidies moet worden toegewezen.

4.   Er wordt gezorgd voor een passende en billijke verdeling van de financiële steun over de diverse gebieden die onder deze verordening vallen. Bij het nemen van een besluit over de toewijzing van middelen aan deze gebieden in de jaarlijkse werkprogramma's overweegt de Commissie de noodzaak om voor zowel burgerlijk recht en strafrecht als voor justitiële opleiding en initiatieven op het gebied van het drugsbeleid binnen het toepassingsgebied van het programma voldoende financiële middelen te behouden.

5.   Oproepen tot het indienen van voorstellen worden jaarlijks gepubliceerd.

6.   Om de justitiële opleidingsactiviteiten te vergemakkelijken, wordt overeenkomstig het Financieel Reglement rekening gehouden met de door de autoriteiten van de lidstaten gedragen kosten van de deelname van magistraten en justitieel personeel aan die activiteiten.

Artikel 11

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 12

Complementariteit

1.   De Commissie zorgt, in samenwerking met de lidstaten, voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met andere instrumenten van de Unie, waaronder het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap, het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid, het programma Gezondheid voor groei, het programma Erasmus+, het kaderprogramma Horizon 2020 en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II).

2.   De Commissie zorgt tevens voor de algehele samenhang, complementariteit en synergie met het werk van de instanties, bureaus en agentschappen van de Unie die werken op gebieden die onder de doelstellingen van het programma vallen, zoals Eurojust dat is opgericht bij Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (18) en het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad (19).

3.   Middelen van het programma kunnen worden gedeeld met andere instrumenten van de Unie, met name het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap, om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van beide programma's beantwoorden. Een in het kader van het programma gefinancierde actie kan ook middelen ontvangen uit de begroting van het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap, mits de financiering niet dezelfde kosten dekt.

Artikel 13

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van het programma gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve and financiële sancties.

2.   De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits uit te voeren, zowel op basis van documenten als ter plaatse, bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van de Unie hebben ontvangen.

3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) en van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (21) onderzoek, waaronder controles en verificaties ter plaatse uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering uit hoofde van het programma, waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3, bevatten samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en met internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en -besluiten en contracten die voorvloeien uit de uitvoering van dit programma bepalingen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk machtigen om binnen hun respectieve bevoegdheden de in die leden bedoelde audits en onderzoeken te verrichten.

Artikel 14

Toezicht en evaluatie

1.   De Commissie houdt jaarlijks toezicht op het programma om na te gaan of de acties die in het kader van het programma worden verricht, zijn geïmplementeerd en of de in artikel 4 beschreven specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt. Het toezicht is ook een manier om te beoordelen op welke wijze aspecten van gendergelijkheid en non-discriminatie in de programma-acties zijn verwerkt.

2.   De Commissie verstrekt het Europees Parlement en de Raad:

a)

een jaarlijks toezichtverslag op basis van de indicatoren van artikel 15, lid 2, en over het gebruik van de beschikbare middelen;

b)

uiterlijk 30 juni 2018 een tussentijds evaluatieverslag;

c)

uiterlijk 31 december 2021 een ex-postevaluatieverslag.

3.   In het tussentijdse evaluatieverslag wordt een beoordeling gemaakt van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, de doeltreffendheid van het gebruik van de middelen en de Europese meerwaarde van het programma, om te kunnen beslissen of de financiering op de door het programma bestreken terreinen na 2020 moet worden verlengd, gewijzigd of stopgezet. Tevens wordt nagegaan of het programma kan worden vereenvoudigd, wat de interne en externe samenhang ervan is, en of alle doelstellingen en acties nog steeds relevant zijn. Er wordt rekening gehouden met de resultaten van de ex-post evaluaties van de eerdere, bij de in artikel 16 bedoelde besluiten opgerichte, programma's 2007-2013.

4.   In het ex-post evaluatieverslag wordt een beoordeling gemaakt van de effecten op de lange termijn van het programma en van de duurzaamheid van de effecten ervan; dat evaluatieverslag zal worden gebruikt bij de besluitvorming over een volgend programma.

5.   De evaluaties beoordelen ook op welke wijze aspecten van gendergelijkheid en non-discriminatie in de programma-acties zijn verwerkt.

Artikel 15

Indicatoren

1.   Overeenkomstig artikel 14 dienen de in lid 2 van dit artikel beschreven indicatoren als basis voor toezicht en om te evalueren in hoeverre de in artikel 4 beschreven specifieke doelstellingen van het programma zijn verwezenlijkt door middel van de in artikel 6 omschreven acties. Zij worden afgemeten aan vooraf vastgestelde ijkpunten die representatief zijn voor de situatie vóór de tenuitvoerlegging. In voorkomend geval worden de indicatoren uitgesplitst naar onder meer geslacht, leeftijd en handicap.

2.   De in lid 1 bedoelde indicatoren omvatten onder meer de volgende:

a)

het aantal en het percentage personen van de doelgroep dat door de uit het programma gefinancierde bewustmakingsactiviteiten wordt bereikt;

b)

het aantal en percentage magistraten en justitiële personeelsleden in een doelgroep dat heeft deelgenomen aan door het programma gefinancierde opleidingsactiviteiten, uitwisselingen van personeel, studiebezoeken, workshops en seminars;

c)

de verbeterde kennis van het recht en het beleid van de Unie in de groepen die deelnemen aan door het programma betaalde acties, vergeleken met de gehele doelgroep;

d)

het aantal gevallen, activiteiten en resultaten van grensoverschrijdende samenwerking, ook via samenwerking door middel van instrumenten van informatietechnologie en procedures op Unieniveau;

e)

de beoordeling door de deelnemers van de activiteiten waaraan zij hebben deelgenomen, en van de (verwachte) duurzaamheid ervan;

f)

de geografische dekking van de door het programma gefinancierde activiteiten.

3.   Naast de in lid 2 vervatte indicatoren worden in het tussentijds evaluatieverslag en het ex-post evaluatieverslag van het programma onder meer onderstaande punten beoordeeld:

a)

de aan het programma toegeschreven invloed op de toegang tot de rechter, op basis van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens die op Europees niveau zijn verzameld;

b)

het aantal instrumenten en hulpmiddelen die zijn ontwikkeld via door het programma gefinancierde acties, met vermelding van de kwaliteit ervan;

c)

de Europese meerwaarde van het programma, waaronder een evaluatie van de activiteiten van het programma in het licht van soortgelijke initiatieven die zijn ontwikkeld op nationaal of Europees niveau en die niet met financiering van de Unie worden ondersteund en de (verwachte) resultaten daarvan; en de voordelen en/of nadelen van Uniefinanciering in vergelijking met nationale financiering van dit soort activiteiten;

d)

de hoogte van de financiering in verhouding tot de bereikte resultaten (efficiëntie);

e)

de mogelijke administratieve, organisatorische en/of structurele belemmeringen voor een soepelere, doeltreffendere en efficiëntere uitvoering van het programma (ruimte voor vereenvoudiging).

Artikel 16

Overgangsmaatregelen

Op acties die zijn gestart op grond van Besluit 2007/126/JBZ, Besluit nr. 1149/2007/EG of Besluit nr. 1150/2007/EG, blijven tot de beëindiging ervan de bepalingen van die besluiten van toepassing. Wat deze acties betreft, worden verwijzingen naar de comités in artikel 9 van Besluit 2007/126/JBZ, de artikelen 10 en 11 van Besluit nr. 1149/2007/EG en artikel 10 van Besluit nr. 1150/2007/EG gelezen als verwijzingen naar het comité bedoeld in artikel 11, lid 1, van deze verordening.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 103.

(2)  PB C 277 van 13.9.2012, blz. 43.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 december 2013.

(4)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(5)  PB C 299 van 22.11.2008, blz. 1.

(6)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(7)  PB C 402 van 29.12.2012, blz. 1.

(8)  Besluit nr. 1150/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 september 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Drugspreventie en -voorlichting voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 257 van 3.10.2007, blz. 23).

(9)  Besluit 2007/126/JBZ van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Strafrecht voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het Algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 58 van 24.2.2007, blz. 13).

(10)  Besluit nr. 1149/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 september 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Civiel recht voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie (PB L 257 van 3.10.2007, blz. 16).

(11)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

(12)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(13)  Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" voor de periode 2014-2020 (zie bladzijde 62 van dit Publicatieblad).

(14)  Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van "Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot instrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

(15)  Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

(16)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(17)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(18)  Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1).

(19)  Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1).

(20)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(21)  Verordening (Euratom, EG) nr.2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


BIJLAGE

TOEWIJZING VAN FONDSEN

Binnen de financiële middelen voor het programma worden aan elke in artikel 4, lid 1, vervatte specifieke doelstelling bedragen toegewezen als volgt:

 

Specifieke doelstellingen

Aandeel in de financiële middelen (in %)

a)

de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken vergemakkelijken en ondersteunen

30%

b)

justitiële opleidingen, waaronder taalopleidingen over juridische terminologie, ondersteunen en bevorderen met het oog op het stimuleren van een gemeenschappelijke rechtscultuur

35%

c)

daadwerkelijke toegang tot de rechter voor allen vergemakkelijken, met inbegrip van het bevorderen en ondersteunen van de rechten van slachtoffers van misdrijven, met inachtneming van de rechten van de verdediging

30%

d)

initiatieven op het gebied van het drugsbeleid ondersteunen met betrekking tot aspecten van justitiële samenwerking en misdaadpreventie die nauw verbonden zijn met de algemene doelstelling van het programma, voor zover ze niet onder het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer, als deel van het fonds voor interne veiligheid, of het programma Gezondheid voor groei vallen

5 %.


28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/84


VERORDENING (EU) Nr. 1383/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 99/2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017

(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet in het kader en definieert de doelstellingen en outputs voor de productie, ontwikkeling en verspreiding van Europese statistieken voor de periode 2013-2017.

(2)

In Verordening (EU) nr. 99/2013 worden enkel de financiële middelen voor 2013 bepaald, welke onder de programmeringsperiode 2007-2013 vallen, en wordt een een oproep gedaan aan de Commissie om uiterlijk drie maanden na de vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 een wetgevingsvoorstel inzake de financiële toewijzing voor de periode 2014-2017 bij het Europees Parlement en bij de Raad in te dienen.

(3)

Verordening (EU) nr. 1311/2013 van de Raad (3) werd vastgesteld op 2 december 2013.

(4)

Verordening (EU) nr. 99/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient zij op de dag na die van de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Verordening (EU) nr. 99/2013 wordt artikel 7 vervangen door:

"Artikel 7

Financiering

1.   De financiële middelen van de Unie voor de uitvoering van het programma in de programmeringsperiode 2007-2013 bedragen 57,3 miljoen EUR voor het jaar 2013. De financiële middelen van de Unie voor de uitvoering van het programma in de programmeringsperiode 2014-2020 bedragen 234,8 miljoen EUR voor de jaren 2014-2017.

2.   De Commissie voert de financiële bijstand van de Unie uit overeenkomstig het Financieel Reglement.

3.   De Commissie stelt haar besluit over de jaarlijkse kredieten vast met inachtneming van de prerogatieven van het Europees Parlement en de Raad.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad van 16 december 2013.

(2)  Verordening (EU) nr. 99/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende het Europees statistisch programma 2013-2017 (PB L 39 van 9.2.2013blz. 12).

(3)  Verordening (EU) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de programmeringsperiode 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).


28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/85


VERORDENING (EU) Nr. 1384/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 55/2008 van de Raad tot invoering van autonome handelspreferenties voor de Republiek Moldavië

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 55/2008 van de Raad (2) is voor de Republiek Moldavië (hierna "Moldavië") een specifiek stelsel van autonome handelspreferenties ingevoerd. Krachtens dit stelsel hebben alle producten van oorsprong uit Moldavië vrije toegang tot de markt van de Unie, met uitzondering van bepaalde in bijlage I bij die verordening opgenomen landbouwproducten waarvoor beperkte concessies zijn toegekend in de vorm van hetzij vrijstelling van douanerechten binnen de grenzen van tariefcontingenten, hetzij verlaagde douanerechten.

(2)

Moldavië heeft in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid (ENB), het ENB-actieplan EU-Moldavië en het oostelijk partnerschap, een ambitieuze agenda voor politieke associatie en verdere economische integratie met de Unie aangenomen. Tevens heeft Moldavië reeds grote vooruitgang geboekt op het gebied van de harmonisering van regelgeving met het oog op convergentie met de wetten en normen van de Unie.

(3)

Onderhandelingen tussen de Unie en Moldavië over een associatieovereenkomst, inclusief de oprichting van een diepgaande en brede vrijhandelszone, zijn begonnen in januari 2010 en zijn in juli 2013 afgerond. Die overeenkomst voorziet in de volledige liberalisering van bilaterale handel in wijn.

(4)

Om de inspanningen van Moldavië overeenkomstig het ENB en het oostelijk partnerschap te steunen, en om een aantrekkelijke en betrouwbare markt voor de wijnexport van het land te bieden, dient de invoer van wijn uit Moldavië in de Unie onverwijld te worden geliberaliseerd.

(5)

Teneinde de continuïteit van de handelsstromen van Moldavië en rechtszekerheid voor marktdeelnemers te waarborgen, dienen de autonome handelspreferenties zonder onderbreking van toepassing te zijn tot de in Verordening (EG) nr. 55/2008 voor deze handelspreferenties vastgestelde vervaldatum.

(6)

Verordening (EG) nr. 55/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 55/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 16 worden de derde, vierde en vijfde alinea geschrapt;

2)

in de onder punt 1 opgenomen tabel in bijlage I wordt de laatste rij, betreffende volgnummer 09.0514 "Wijn van verse druiven, andere dan mousserende wijn", geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad van 16 december 2013.

(2)  Verordening (EG) nr. 55/2008 van de Raad van 21 januari 2008 tot invoering van autonome handelspreferenties voor de Republiek Moldavië en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 980/2005 en Besluit 2005/924/EG van de Commissie (PB L 20 van 24.1.2008, blz. 1).


28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/86


VERORDENING (EU) Nr. 1385/2013 VAN DE RAAD

van 17 december 2013

tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 850/98 en (EG) nr. 1224/2009, en Verordeningen (EG) nr. 1069/2009, (EU) nr. 1379/2013 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad in verband met de wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 349,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad (3), heeft de Europese Raad de status van Mayotte ten aanzien van de Unie met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd. Bijgevolg zal Mayotte vanaf deze datum niet langer een land of gebied overzee zijn, maar een ultraperifeer gebied in de zin van artikel 349 en artikel 355, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Naar aanleiding van deze wijziging in de rechtspositie van Mayotte zal met ingang van 1 januari 2014 het recht van de Unie van toepassing zijn op Mayotte. Het is wenselijk te voorzien in bepaalde specifieke maatregelen die gerechtvaardigd zijn door de bijzondere structurele sociale en economische situatie van Mayotte op een aantal gebieden, die wordt bemoeilijkt door de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte en het moeilijke reliëf en klimaat.

(2)

Op het gebied van visserij en diergezondheid moeten de volgende verordeningen worden gewijzigd.

(3)

Wat betreft Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad (4): de wateren rond Mayotte als nieuwe ultraperifere regio moeten worden opgenomen in het toepassingsgebied van deze verordening en het gebruik van ringzegens ten aanzien van scholen van tonijn en aanverwante vissoorten binnen de zone van 24 mijl vanaf de basislijnen van het eiland moet worden verboden teneinde de scholen grote trekkende vissen in de buurt van het eiland Mayotte in stand te houden.

(4)

Wat betreft Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5): wegens de zeer versnipperde en onderontwikkelde afzetregelingen van Mayotte zou de toepassing van de regels inzake de etikettering van visserijproducten voor de kleinhandelaren een belasting met zich meebrengen die niet in verhouding staat tot de informatie die aan de consument zal worden verstrekt. Het is derhalve wenselijk te voorzien in een tijdelijke afwijking van de regels inzake de etikettering van visserijproducten die voor verkoop in het klein aan de eindverbruiker in Mayotte worden aangeboden.

(5)

Wat betreft Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) moeten er specifieke maatregelen worden ingevoerd met betrekking tot de vangstcapaciteit en het vissersvlootregister

(6)

Er is een groot deel van de vloot dat de Franse vlag voert en vanuit het Franse departement Mayotte opereert, samengesteld uit vaartuigen met een lengte van minder dan 10 meter. Deze vaartuigen bevinden zich verspreid rond het eiland, hebben geen specifieke aanlandingsplaats en moeten nog steeds worden geïdentificeerd, gemeten en uitgerust met minimale veiligheidsvoorzieningen om te kunnen worden opgenomen in het register van vissersvaartuigen van de Unie. Bijgevolg zal Frankrijk niet in staat zijn om het register tegen 31 december 2021 te voltooien. Frankrijk moet evenwel een voorlopig vlootregister bijhouden en voor een minimale identificatie van de vaartuigen uit dit segment zorgen om te voorkomen dat het aantal informele vissersvaartuigen toeneemt.

(7)

Gezien het feit dat Frankrijk bij de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) een ontwikkelingsplan heeft ingediend waarin de indicatieve omvang van de vloot van Mayotte en de verwachte evolutie van de onderontwikkelde vloot van mechanische beugschepen korter dan 23 meter en vaartuigen die met de ringzegen vissen met basis in Mayotte als zijn nieuwe ultraperifere regio wordt beschreven, en dat geen enkele overeenkomstsluitende partij van de IOTC, met inbegrip van de Unie, daartegen bezwaar heeft gemaakt, is het voor kleinere vaartuigen evenwel dienstig om de referentieniveaus van dit plan te gebruiken als maxima voor de capaciteit van de in Mayotte geregistreerde vloot van mechanische beugschepen korter dan 23 meter en vaartuigen die met de ringzegen vissen In afwijking van de algemeen toepasselijke EU-voorschriften moet, vanwege de huidige bijzondere sociale en economische omstandigheden van Mayotte, voldoende tijd worden uitgetrokken om Frankrijk in staat te stellen de capaciteit van het onderontwikkelde deel van zijn vloot van kleinere vaartuigen tot 2025 uit te breiden.

(8)

Wat betreft Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7): het zij opgemerkt dat Mayotte niet over de industriële capaciteit beschikt om dierlijke bijproducten te verwerken. Het is derhalve wenselijk Frankrijk een periode van vijf jaar toe te kennen om de infrastructuur op te bouwen die nodig is om, met volledige inachtneming van Verordening (EG) nr. 1069/2009, dierlijke bijproducten in Mayotte te kunnen identificeren, hanteren, vervoeren, behandelen en verwijderen.

(9)

Wat betreft Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (8): het blijkt dat Frankrijk niet in staat zal zijn om tegen de datum waarop Mayotte een ultraperifeer gebied wordt, te voldoen aan alle controleverplichtingen van de Unie voor het segment "Mayotte". Pelagische en demersale soorten. Lengte < 10 m" van de vloot van Mayotte. De vaartuigen van dit segment, die zich verspreid rond het eiland bevinden, hebben geen specifieke aanlandingsplaatsen en moeten nog steeds worden geïdentificeerd. Bovendien moeten vissers en controleurs worden opgeleid en moet de geschikte administratieve en materiële infrastructuur worden opgebouwd. Het is daarom noodzakelijk om, ten aanzien van dit segment van de vloot, te voorzien in een tijdelijke afwijking van bepaalde regels inzake de controle van vissersvaartuigen, alsmede van hun kenmerken, hun activiteiten op zee, hun vistuig en hun vangsten, in elk stadium van het vaartuig tot de markt. Om ten minste enkele van de belangrijkste doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1224/2009 te bereiken, moet Frankrijk evenwel een nationale controleregeling vaststellen zodat het de activiteiten van dit segment van de vloot kan controleren en monitoren, en het kan voldoen aan de internationale rapportageverplichtingen van de Unie.

(10)

Verordeningen (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1224/2009, (EU) nr. 1379/2013 en (EU) nr. 1380/2013 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98

Verordening (EG) nr. 850/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 1, onder h), wordt vervangen door:

"h)

Gebied 8:

Alle wateren voor de kust van de Franse departementen Réunion en Mayotte die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen.".

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 34 nonies

Beperkingen op de visserij in de 24-mijlszone rond Mayotte

Het is vaartuigen verboden in de zone van 24 mijl gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, van de kusten van Mayotte, als ultraperiferio regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ten aanzien van scholen van tonijn en aanverwante soorten ringzegens te gebruiken.".

Artikel 2

Wijziging in Verordening (EU) nr. 1379/2013

In artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1379/2013 wordt het volgende lid 6 ingevoegd:

"6.   Tot 31 december 2021 gelden de leden 1, 2 en 3 niet voor producten die voor verkoop in het klein worden aangeboden aan de eindverbruiker in Mayotte als ultraperifere regio in de zin van artikel 349 VWEU.".

Artikel 3

Wijziging in Verordening (EU) nr. 1380/2013

Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 23 wordt het volgende lid toegevoegd:

"4.   In afwijking van lid 1 is Frankrijk, tot en met 31 december 2025, gemachtigd om nieuwe capaciteit toe te voegen aan de diverse segmenten in Mayotte, als ultraperiferio regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "Mayotte"), als bedoeld in bijlage II, zonder daarvoor een gelijkwaardige capaciteit te moeten onttrekken.".

2)

Aan artikel 36 worden de volgende leden toegevoegd:

"5.   In afwijking van lid 1 is Frankrijk tot en met 31 december 2021 vrijgesteld van de verplichting om in zijn register van de vissersvaartuigen van de Unie vaartuigen op te nemen met een lengte over alles van minder tien meter die opereren vanuit Mayotte.

6.   Tot en met 31 december 2021 houdt Frankrijk een voorlopig register bij van de vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan tien meter die vanuit Mayotte opereren. Dit register bevat voor elk vaartuig ten minste de naam, de lengte over alles en een identificatiecode. Vaartuigen die in het voorlopig register zijn opgenomen, worden beschouwd als in Mayotte geregistreerde vaartuigen.".

3)

De vermeldingen ten aanzien van Mayotte, opgenomen in de bijlage bij deze verordening, worden ingevoegd in de tabel in bijlage II van Verordening (EU) nr. 1380/2013, na de vermelding "Guadeloupe: pelagische soorten. I >12 m".

Artikel 4

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1069/2009

In Verordening (EG) nr. 1069/2009 komt artikel 56 als volgt te luiden:

"Artikel 56

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 4 maart 2011.

Artikel 4 is echter van toepassing op Mayotte als ultraperifere regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "Mayotte") met ingang van 1 januari 2021. Dierlijke bijproducten en afgeleide producten die vóór 1 januari 2021 in Mayotte zijn geproduceerd, worden verwijderd in overeenstemming met artikel 19, lid 1, onder b), van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.".

Artikel 5

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1224/2009

In Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt het volgende artikel ingevoegd:

"Artikel 2 bis

Toepassing van de controleregeling van de Unie op bepaalde segmenten van de vloot voor Mayotte als ultraperifere regio

1.   Tot en met 31 december 2021 zijn artikel 5, lid 3, en de artikelen 6, 8, 41, 56, 58 tot en met 62, 66, 68 en 109 niet van toepassing op Frankrijk wat betreft vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter die opereren vanuit Mayotte als ultraperifere regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "Mayotte"), hun activiteiten en hun vangsten.

2.   Tegen 30 september 2014 stelt Frankrijk een vereenvoudigde en voorlopige controleregeling vast die van toepassing is op vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter die vanuit Mayotte opereren. Die regeling omvat elementen betreffende de volgende onderwerpen:

a)

kennis van vangstcapaciteit;

b)

toegang tot de wateren van Mayotte;

c)

nakoming van verplichtingen tot aangifte;

d)

aanwijzing van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de controleactiviteiten;

e)

maatregelen om ervoor te zorgen dat handhaving op vaartuigen van meer dan tien meter lengte op niet-discriminerende wijze verloopt.

Tegen 30 september 2020 legt Frankrijk de Commissie een actieplan voor waarin de te nemen maatregelen worden uiteengezet om ervoor te zorgen dat Verordening (EG) nr. 1224/2009 met ingang van 1 januari 2022 volledig ten uitvoer wordt gelegd ten aanzien van vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter die vanuit Mayotte opereren. Frankrijk en de Commissie zullen overleg plegen in verband met het actieplan. Frankrijk neemt alle nodige maatregelen om dat actieplan uit te voeren.".

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  Advies van 12 december 2013 ( nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 341 van 21.11.2013, blz. 97.

(3)  Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad van 11 juli 2012 houdende wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie (PB L 204 van 31.7.2012, blz. 131).

(4)  Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).

(5)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(6)  Zie bladzijde 22 van dit Publicatieblad.

(7)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

(8)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).


BIJLAGE

MAXIMALE VANGSTCAPACITEITEN VOOR VISSERSVLOTEN GEREGISTREERD IN MAYOTTE ALS ULTRAPERIFERE REGIO IN DE ZIN VAN ARTIKEL 349 VWEU

Mayotte. Zegenvisserijvaartuigen

13 916 (1)

24 000 (1)

Mayotte.

Mechanische beugschepen < 23 m

2 500 (1)

8 500 (1)

Mayotte.

Demersale en pelagische soorten. Vaartuigen < 10 m

p.m. (2)

p.m. (2)


(1)  Volgens het op 7 januari 2011 bij de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) ingediende ontwikkelingsplan.

(2)  De maxima worden in deze tabel opgenomen zodra zij beschikbaar zijn, en uiterlijk op 31 december 2025.


RICHTLIJNEN

28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/90


RICHTLIJN 2013/53/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot pleziervaartuigen (3) werd in het kader van de totstandbrenging van de interne markt vastgesteld om de veiligheidskenmerken van pleziervaartuigen in alle lidstaten te harmoniseren en belemmeringen voor de handel in pleziervaartuigen tussen de lidstaten weg te nemen.

(2)

Aanvankelijk vielen alleen pleziervaartuigen met een minimale romplengte van 2,5 m en een maximale lengte van 24 m onder het toepassingsgebied van Richtlijn 94/25/EG. Bij Richtlijn 2003/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 tot wijziging van Richtlijn 94/25/EG (4) is het toepassingsgebied van Richtlijn 94/25/EG uitgebreid tot waterscooters en zijn in de gewijzigde richtlijn milieubeschermingseisen opgenomen door de vaststelling van grenswaarden voor uitlaatemissies (CO, HC, NOx en fijnstof) en het geluid van voortstuwingsmotoren, voor zowel met compressieontsteking als met vonkontsteking.

(3)

Richtlijn 94/25/EG is gebaseerd op de beginselen van de nieuwe aanpak, die uiteengezet zijn in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (5). Dit betekent dat zij slechts de essentiële eisen voor pleziervaartuigen bevat en dat de technische details overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (6) door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) worden vastgesteld. Conformiteit met de aldus vastgestelde geharmoniseerde normen waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt, vestigt een vermoeden van conformiteit met de eisen van Richtlijn 94/25/EG. De ervaring heeft geleerd dat deze basisbeginselen in deze sector goed werken en derhalve behouden en nog verder bevorderd dienen te worden.

(4)

Door technologische ontwikkelingen op de markt, doen zich echter nieuwe vraagstukken voor in verband met de milieueisen van Richtlijn 94/25/EG. Om rekening te houden met deze ontwikkelingen en om het kader voor de handel in de producten die onder deze richtlijn vallen te verduidelijken, dienen bepaalde aspecten van Richtlijn 94/25/EG te worden herzien en verbeterd; omwille van de duidelijkheid dient die richtlijn te worden ingetrokken en te worden vervangen door de onderhavige richtlijn.

(5)

In Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten (7) zijn horizontale bepalingen vastgesteld inzake de accreditatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties, de CE-markering en het kader voor markttoezicht en voor controles op producten die de markt van de Unie binnenkomen, die ook van toepassing zijn op de producten die onder deze richtlijn vallen.

(6)

Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten (8) omvat gemeenschappelijke beginselen en referentiebepalingen voor op de beginselen van de nieuwe aanpak gebaseerde wetgeving. Om te zorgen voor consistentie met andere sectorale productwetgeving dienen sommige bepalingen van deze richtlijn op dat besluit te worden afgestemd, tenzij de bijzonderheden van de sector een andere oplossing vereisen. Daarom dienen bepaalde definities, de algemene verplichtingen voor marktdeelnemers, de bepalingen betreffende het vermoeden van conformiteit, de voorschriften voor de CE-markering, de eisen voor conformiteitsbeoordelingsinstanties, de aanmeldingsprocedures en de bepalingen betreffende de procedures voor producten die een risico opleveren, op dat besluit te worden afgestemd. Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie (9) voorziet in een procedure voor bezwaren tegen geharmoniseerde normen die niet volledig aan de eisen van deze richtlijn voldoen.

(7)

Om het begrip en de uniforme toepassing van deze richtlijn door marktdeelnemers en nationale autoriteiten te vergemakkelijken, dienen het toepassingsgebied en de definities van Richtlijn 94/25/EG te worden verduidelijkt. In het bijzonder dient duidelijk te worden aangegeven dat amfibische vaartuigen van het toepassingsgebied van deze richtlijn zijn uitgesloten. Tevens moet worden gespecificeerd welke soorten kano’s en kajaks van het toepassingsgebied van de richtlijn zijn uitgesloten en moet worden verduidelijkt dat alleen voor sport en vrije tijd bedoelde waterscooters onder deze richtlijn vallen.

(8)

Daarnaast is het, om het begrip van deze richtlijn en de uniforme toepassing ervan te bevorderen, wenselijk definities op te nemen van „voor eigen gebruik gebouwde vaartuigen”, „romplengte” en „particuliere importeur”, die specifiek zijn voor deze sector. De huidige definitie van „voortstuwingsmotor” moet worden uitgebreid, teneinde ook innovatieve voortstuwingsoplossingen eronder te laten vallen.

(9)

Om een hoog niveau van bescherming van algemene belangen, zoals gezondheid en veiligheid, en van consumenten en het milieu te waarborgen, alsook te zorgen voor eerlijke mededinging op de markt van de Unie, dienen de onder deze richtlijn vallende producten die in de Unie in de handel worden gebracht of in bedrijf worden gesteld, conform te zijn met de desbetreffende wetgeving van de Unie en dienen de marktdeelnemers, overeenkomstig hun respectieve rol in de toeleveringsketen, verantwoordelijk te zijn voor de conformiteit van de producten.

(10)

Alle marktdeelnemers die een rol vervullen in de toeleverings- en distributieketen dienen passende maatregelen te nemen om te waarborgen dat de onder deze richtlijn vallende producten geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen, eigendommen of het milieu wanneer zij op de juiste wijze worden gebouwd en onderhouden en dat zij uitsluitend producten op de markt aanbieden die aan de desbetreffende wetgeving van de Unie voldoen. Deze richtlijn dient te zorgen voor een duidelijke en evenredige verdeling van de verplichtingen overeenkomstig de rol van alle marktdeelnemers in de toeleverings- en distributieketen.

(11)

Omdat bepaalde taken alleen door de fabrikant kunnen worden verricht, moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de fabrikant en de marktdeelnemers die verderop in de distributieketen een rol spelen. Ook moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de importeur en de distributeur, omdat de importeur producten uit derde landen in de Unie in de handel brengt. De importeur dient bijgevolg te waarborgen dat deze producten aan de toepasselijke eisen van de Unie voldoen.

(12)

De fabrikant, die op de hoogte is van de details van het ontwerp- en productieproces, is het meest geschikt om de conformiteitsbeoordelingsprocedure volledig uit te voeren. De verplichting een conformiteitsbeoordeling uit te voeren, dient daarom uitsluitend bij de fabrikant te blijven berusten.

(13)

Er moet worden gewaarborgd dat onder deze richtlijn vallende producten die uit derde landen de markt van de Unie binnenkomen, aan alle toepasselijke eisen van de Unie voldoen, en met name dat de fabrikanten adequate beoordelingsprocedures voor die producten hebben uitgevoerd. Bijgevolg dient te worden bepaald dat importeurs ervoor moeten zorgen dat de producten die zij in de handel brengen aan de toepasselijke eisen voldoen en dat zij geen producten in de handel brengen die niet aan deze eisen voldoen of een risico opleveren. Om dezelfde reden moet tevens worden bepaald dat importeurs erop moeten toezien dat er conformiteitsbeoordelingsprocedures zijn toegepast en dat de CE-markering en de door de fabrikanten opgestelde documenten voor inspectiedoeleinden ter beschikking staan van de toezichthoudende autoriteiten.

(14)

Wanneer de distributeur een onder deze richtlijn vallend product op de markt aanbiedt nadat het door de fabrikant of de importeur in de handel is gebracht, dient hij de nodige zorgvuldigheid te betrachten om ervoor te zorgen dat de wijze waarop hij met het product omgaat geen negatieve invloed heeft op de conformiteit ervan. Van zowel importeurs als distributeurs wordt verwacht dat zij bij het in de handel brengen of op de markt aanbieden van producten de nodige zorgvuldigheid betrachten in verband met de toepasselijke eisen.

(15)

Wanneer importeurs onder deze richtlijn vallende producten in de handel brengen, dienen zij daarop hun naam en contactadres te vermelden. Er dient een uitzondering te worden gemaakt voor gevallen waarin een dergelijke vermelding door de omvang of aard van een onderdeel niet mogelijk is.

(16)

Wanneer een marktdeelnemer een product onder zijn eigen naam of merknaam in de handel brengt of een product zodanig wijzigt dat de conformiteit ten aanzien van de toepasselijke eisen in het gedrang kan komen, dient hij als fabrikant te worden beschouwd en de verplichtingen van de fabrikant op zich te nemen.

(17)

Distributeurs en importeurs, die dicht bij de markt staan, dienen te worden betrokken bij de markttoezichttaken van de bevoegde nationale autoriteiten, en dienen bereid te zijn actief medewerking te verlenen en die autoriteiten alle nodige informatie over het product te verstrekken.

(18)

De invoer in de Unie van pleziervaartuigen en waterscooters uit derde landen door in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersonen is een specifiek kenmerk van deze sector. Richtlijn 94/25/EG bevat echter een klein aantal bepalingen die van toepassing zijn of geacht kunnen worden van toepassing te zijn op particuliere importeurs inzake de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling (beoordeling na de bouw). Daarom moeten de andere verplichtingen van particuliere importeurs worden verduidelijkt; deze dienen in principe gelijk te zijn aan die van fabrikanten, met enkele uitzonderingen vanwege de niet-commerciële aard van hun activiteiten.

(19)

Het markttoezicht wordt eenvoudiger en doeltreffender wanneer de traceerbaarheid van een product gedurende de gehele toeleveringsketen gewaarborgd wordt. Een efficiënt traceringssysteem verlicht de taak van de markttoezichtautoriteiten wanneer zij marktdeelnemers moeten opsporen die niet-conforme producten op de markt hebben aangeboden.

(20)

Met het oog op de duidelijkheid en de consistentie met andere richtlijnen volgens de nieuwe aanpak moet expliciet worden bepaald dat onder deze richtlijn vallende producten alleen in de handel gebracht of in bedrijf gesteld mogen worden als zij voldoen aan de algemene eis dat zij geen gevaar voor de gezondheid en de veiligheid van personen, eigendommen of het milieu, mogen opleveren, alsook als zij aan de in deze richtlijn opgenomen essentiële eisen voldoen.

(21)

Met betrekking tot motoren die voor gebruik in vaartuigen zijn aangepast tot voortstuwingsmotoren, waarbij voor de oorspronkelijke motor al een typegoedkeuring is verleend overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (10) of Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (11), moeten personen die motoren aanpassen, kunnen vertrouwen op het conformiteitsbewijs dat door de oorspronkelijke motorfabrikant is afgegeven, voor zover de kenmerken van de uitlaatemissies niet zijn veranderd als gevolg van die aanpassingen.

(22)

In het Verslag betreffende de mogelijkheid om nieuwe verbeteringen aan te brengen in de milieueigenschappen van motoren voor pleziervaartuigen, ingediend overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 2003/44/EG, is nagegaan hoe de grenswaarden voor uitlaatemissies van motoren van pleziervaartuigen verder kunnen worden verlaagd. In dat verslag werd geconcludeerd dat de grenswaarden van Richtlijn 2003/44/EG dienden te worden aangescherpt. De grenswaarden dienen te worden vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met de technische ontwikkeling van schonere technologie voor scheepsmotoren en dat een vooruitgang in de richting van wereldwijd geharmoniseerde grenswaarden voor uitlaatemissies mogelijk maakt. De grenswaarden voor CO dienen echter te worden verhoogd om de wezenlijke afname van andere luchtverontreinigende stoffen mogelijk te maken als weerspiegeling van de technologische haalbaarheid en ter verwezenlijking van de snelst mogelijke uitvoering, waarbij ervoor wordt gezorgd dat het sociaaleconomische effect op deze economische sector aanvaardbaar is.

(23)

De scheepsmotoren dienen te worden getest volgens de testcycli zoals beschreven in de geharmoniseerde norm afhankelijk van de desbetreffende brandstof en vermogenscategorie; totdat deze beschikbaar zijn, moeten de testcycli worden gebruikt zoals beschreven in de toepasselijke ISO-norm, met inachtneming van de waarden in bijlage I, deel B, punt 2.3. Er dienen testcycli te worden ontwikkeld voor alle verbrandingsmotoren die deel uitmaken van het voortstuwingssysteem, met inbegrip van hybride krachtinstallaties.

(24)

De testbrandstoffen die bij de beoordeling van de conformiteit van vaartuigen met de grenswaarden voor uitlaatemissies worden gebruikt, dienen overeen te komen met de samenstelling van de op de relevante markt gebruikte brandstoffen; voor de typegoedkeuring in de Unie dienen dus Europese testbrandstoffen te worden gebruikt. Omdat fabrikanten uit derde landen niet altijd toegang tot Europese referentiebrandstoffen hebben, dienen goedkeuringsinstanties te kunnen toestaan dat motoren met andere referentiebrandstoffen worden getest. Om de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de testresultaten te waarborgen dient de keuze van de referentiebrandstoffen echter beperkt te zijn tot die specificaties in de desbetreffende ISO-norm.

(25)

Om bij te dragen tot de bescherming van het mariene milieu is het wenselijk dat het verplicht wordt in vaartuigen met een toilet een opvangtank te installeren.

(26)

Ongevalsstatistieken wijzen uit dat het risico dat een van leefruimte voorzien meerrompspleziervaartuig omslaat, klein is. Hoewel dit risico klein is, is het toch wenselijk dat het risico van omslaan voor van leefruimte voorziene meerrompspleziervaartuigen in aanmerking wordt genomen en dat, wanneer zij kunnen omslaan, deze vaartuigen in omgeslagen stand moeten blijven drijven en er praktische ontsnappingsmogelijkheden mogelijk moeten zijn.

(27)

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om voorschriften met betrekking tot het bevaren van bepaalde wateren uit te vaardigen die zij nodig achten met het oog op de bescherming van het milieu, inclusief tegen geluidsoverlast, en van het net van waterwegen, alsook om de veiligheid op die waterwegen te waarborgen, mits die voorschriften geen aanpassing vereisen van vaartuigen die aan de eisen van deze richtlijn voldoen, en die voorschriften gerechtvaardigd zijn en evenredig zijn met de nagestreefde doelen.

(28)

De CE-markering, waarmee de conformiteit van een product wordt aangegeven, is de zichtbare uitkomst van een uitgebreid proces van conformiteitsbeoordeling. De algemene beginselen voor de CE-markering zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 765/2008. In deze richtlijn dienen voorschriften te worden vastgesteld voor het aanbrengen van de CE-markering op het vaartuig, op onderdelen en op voortstuwingsmotoren. Het is wenselijk de verplichte CE-markering uit te breiden tot alle binnenboordmotoren en hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat die geacht worden aan de essentiële eisen van deze richtlijn te voldoen.

(29)

Het is van cruciaal belang dat aan fabrikanten, particuliere importeurs en gebruikers duidelijk wordt gemaakt dat de fabrikant door het aanbrengen van de CE-markering verklaart dat het product aan alle toepasselijke eisen beantwoordt en dat hij de volledige verantwoordelijkheid daarvoor op zich neemt.

(30)

De CE-markering dient de enige conformiteitsmarkering te zijn die aangeeft dat het onder deze richtlijn vallende product in overeenstemming is met de harmonisatiewetgeving van de Unie. Andere markeringen dienen evenwel toegestaan te zijn als zij bijdragen aan een betere bescherming van de consument en niet onder harmonisatiewetgeving van de Unie vallen.

(31)

Om ervoor te zorgen dat de essentiële eisen worden nageleefd, moeten passende conformiteitsbeoordelingsprocedures voor fabrikanten worden vastgesteld. Die procedures dienen te worden vastgesteld door te verwijzen naar de conformiteitsbeoordelingsmodules in Besluit nr. 768/2008/EG. De procedures moeten worden gekozen aan de hand van de hoogte van het risico dat de vaartuigen, motoren en onderdelen kunnen opleveren. Daarom moet voor elke conformiteitscategorie een adequate procedure worden geboden of de keuze worden gelaten tussen verschillende gelijkwaardige procedures.

(32)

De ervaring leert dat voor onderdelen een breder scala van conformiteitsbeoordelingsmodules wenselijk is. Voor de conformiteitsbeoordeling ten aanzien van voorschriften voor uitlaatemissies en geluidsemissies dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de gevallen waarin geharmoniseerde normen zijn gebruikt en gevallen waarin deze niet zijn gebruikt, omdat het in de laatste gevallen gerechtvaardigd is een strengere conformiteitsbeoordelingsprocedure voor te schrijven. Tevens dient de mogelijkheid om voor geluidsemissietests gebruik te maken van referentievaartuiggegevens te worden geschrapt omdat deze in de praktijk niet wordt gebruikt en bijgevolg overbodig is.

(33)

Om duidelijke informatie te verstrekken over de geschikte omstandigheden voor het gebruik van vaartuigen, dienen de titels van de categorieën vaartuigontwerpen uitsluitend te worden gebaseerd op de voor de navigatie essentiële omgevingsomstandigheden, te weten windkracht en significante golfhoogte. Er zijn vier ontwerpcategorieën, genaamd A, B, C en D, die overeenstemmen met een bepaalde windkracht en significante golfhoogte met het oog op het ontwerp, vergezeld van een toelichting.

(34)

Richtlijn 94/25/EG bevat voorschriften voor de beoordeling na de bouw van pleziervaartuigen door een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt als de fabrikant niet de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het product met de richtlijn op zich neemt. Omwille van de samenhang, is het wenselijk de beoordeling na de bouw van pleziervaartuigen uit te breiden tot waterscooters. Voor de duidelijkheid dient te worden gespecificeerd in welke situaties de beoordeling na de bouw mag plaatsvinden. Bovendien dient de toepassing ervan in geval van invoer beperkt te worden tot niet-commerciële invoer door particuliere importeurs, om te voorkomen dat de beoordeling na de bouw voor commerciële doeleinden wordt misbruikt. Ook moet het voorschrift dat de persoon die de beoordeling na de bouw aanvraagt, documenten aan de aangemelde instantie moet verstrekken, worden verruimd om te waarborgen dat de aangemelde instantie een betrouwbare beoordeling van de conformiteit van het product kan uitvoeren.

(35)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat de conformiteitsbeoordelingsinstanties voor onder deze richtlijn vallende producten in de gehele Unie een uniform, hoog prestatieniveau hebben en omdat al deze instanties hun functies op hetzelfde niveau en onder eerlijke concurrentievoorwaarden dienen uit te oefenen, dienen bindende voorschriften te worden vastgesteld voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die willen worden aangemeld om conformiteitsbeoordelingsdiensten uit hoofde van deze richtlijn te verrichten.

(36)

Om bij de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling van onder deze richtlijn vallende producten een consistent kwaliteitsniveau te kunnen waarborgen, moeten niet alleen de eisen voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die willen worden aangemeld, worden versterkt, maar moeten tegelijkertijd eisen worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten en andere instanties die bij de beoordeling en aanmelding van en bij het toezicht op aangemelde instanties betrokken zijn.

(37)

Verordening (EG) nr. 765/2008 completeert en versterkt het bestaande kader voor het markttoezicht op producten waarvoor de harmonisatiewetgeving van de Unie geldt, met inbegrip van de onder deze richtlijn vallende producten. De lidstaten dienen het markttoezicht op die producten bijgevolg overeenkomstig die verordening, en overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (12), indien van toepassing, te organiseren en uit te voeren.

(38)

Om de transparantie te vergroten en de procedures te versnellen, moet de bestaande vrijwaringsprocedure die de Commissie in staat stelt te onderzoeken of een maatregel van een lidstaat tegen niet-conform geachte producten gerechtvaardigd is, worden verbeterd teneinde de efficiëntie te vergroten en van de deskundigheid in de lidstaten te profiteren.

(39)

Het bestaande systeem dient te worden aangevuld met een procedure om belanghebbenden te informeren over genomen maatregelen tegen onder deze richtlijn vallende producten die een risico opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen of voor andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang. Deze procedure dient ook markttoezichtautoriteiten in staat te stellen samen met de betrokken marktdeelnemers eerder tegen dergelijke producten op te treden.

(40)

Indien de lidstaten en de Commissie het erover eens zijn dat een maatregel van een lidstaat gerechtvaardigd is, dient nadere betrokkenheid van de Commissie hierbij niet vereist te zijn.

(41)

Teneinde rekening te houden met de voortschrijdende technische kennis en met nieuwe wetenschappelijke inzichten, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om bijlage I, deel B, punten 2.3, 2.4 en 2.5 alsook afdeling 3 en deel C, afdeling 3, alsook de bijlagen V, VII en IX, te wijzigen. Hiermee kan de Commissie in de toekomst voorzien in testcycli voor hybride motoren en met biobrandstoffen bijgemengde testbrandstoffen in de tabel van testbrandstoffen opnemen zodra die testbrandstoffen internationaal zijn aanvaard. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie dient er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(42)

Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te waarborgen, dienen uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie te worden toegekend. Deze bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (13).

(43)

De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen op grond waarvan de aanmeldende lidstaat de nodige corrigerende maatregelen moet nemen met betrekking tot aangemelde instanties die niet of niet langer voldoen aan de vereisten voor hun aanmelding.

(44)

De onderzoeksprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen waarmee wordt gewaarborgd dat deze richtlijn op uniforme wijze wordt toegepast, in het bijzonder ten aanzien van de in artikel 24 bepaalde aanvullende voorschriften voor conformiteitsbeoordelingsprocedures en de voorschriften betreffende de categorieën vaartuigontwerpen, de vaartuigidentificatie, het plaatje van de bouwer, de handleiding, het gassysteem, de voorkoming van lozing, de vragenlijst voor de rapportage en de navigatielichten.

(45)

De Commissie moet, door middel van uitvoeringshandelingen en, gezien het bijzondere karakter ervan, zonder Verordening (EU) nr. 182/2011 toe te passen, bepalen of maatregelen die de lidstaten hebben getroffen met betrekking tot een product dat een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen, eigendommen of het milieu inhoudt, gerechtvaardigd zijn.

(46)

De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met conformiteitsbeoordeling, categorieën vaartuigontwerpen, navigatielichten, voorkoming van lozing en gastoestellen die een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen, eigendommen of het milieu inhouden, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

(47)

In overeenstemming met de vaste praktijk kan het bij deze richtlijn ingestelde comité overeenkomstig zijn reglement van orde een nuttige rol spelen bij het onderzoeken van vraagstukken met betrekking tot de toepassing van deze richtlijn die door zijn voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat worden opgeworpen.

(48)

Om het toezicht op en de doeltreffendheid van de richtlijn te verbeteren, moeten de lidstaten een vragenlijst over de toepassing van de richtlijn invullen. De Commissie moet vervolgens een verslag over de toepassing van deze richtlijn opstellen en publiceren.

(49)

De lidstaten dienen regels vast te stellen betreffende sancties voor inbreuken op deze richtlijn en ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(50)

Om fabrikanten en andere marktdeelnemers voldoende tijd te gunnen om zich aan de voorschriften in deze richtlijn aan te passen, moet er na de inwerkingtreding van deze richtlijn een behoorlijke overgangsperiode zijn waarin producten die aan Richtlijn 94/25/EG voldoen, nog steeds in de handel mogen worden gebracht.

(51)

Om de toepassing van deze richtlijn door kleine en middelgrote fabrikanten van buitenboordvoorstuwingsmotoren met vonkontsteking met een vermogen van 15 kW of minder te vergemakkelijken en hen in staat te stellen zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen, dient voor deze fabrikanten een specifieke overgangsperiodete worden ingesteld.

(52)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en veiligheid en bescherming van het milieu en het waarborgen van de werking van de interne markt door geharmoniseerde eisen voor onder deze richtlijn vallende producten en minimumeisen voor markttoezicht vast te stellen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(53)

Richtlijn 94/25/EG dient bijgevolg te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn bevat voorschriften voor het ontwerp en de vervaardiging van de in artikel 2, lid 1, bedoelde producten, alsook regels voor het vrije verkeer van die producten in de Unie.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op de volgende producten:

a)

pleziervaartuigen en gedeeltelijk afgebouwde pleziervaartuigen;

b)

waterscooters en gedeeltelijk afgebouwde waterscooters;

c)

de in bijlage II vermelde onderdelen wanneer die afzonderlijk in de Unie in de handel worden gebracht, hierna „onderdelen” genoemd;

d)

voortstuwingsmotoren die gemonteerd zijn of specifiek bestemd zijn voor montage op of in vaartuigen;

e)

op of in vaartuigen gemonteerde voortstuwingsmotoren die een ingrijpende wijziging ondergaan;

f)

vaartuigen die een ingrijpende verbouwing ondergaan.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende producten:

a)

wat de ontwerp- en bouwvoorschriften in bijlage I, deel A, betreft:

i)

uitsluitend voor wedstrijden bedoelde vaartuigen, met inbegrip van wedstrijdroeiboten en trainingsroeiboten, die als zodanig door de fabrikant worden aangeduid;

ii)

kano’s en kajaks die ontworpen zijn om uitsluitend met menselijke kracht te worden voortgestuwd, gondels en waterfietsen;

iii)

surfplanken die uitsluitend zijn ontworpen om door de wind te worden voortgestuwd en die worden bediend door een of meer staande personen;

iv)

surfplanken;

v)

originele historische vaartuigen en individuele replica’s daarvan die vóór 1950 zijn ontworpen en hoofdzakelijk met de oorspronkelijke materialen zijn gebouwd, en als zodanig door de fabrikant worden aangeduid;

vi)

experimentele vaartuigen, mits zij niet in de Unie in de handel worden gebracht;

vii)

voor eigen gebruik gebouwde vaartuigen, op voorwaarde dat zij daarna gedurende een periode van vijf jaar, gerekend vanaf het in bedrijf stellen van het vaartuig, niet in de Unie in de handel worden gebracht;

viii)

vaartuigen die specifiek bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden, onverminderd lid 3, ongeacht het aantal passagiers;

ix)

duikboten;

x)

luchtkussenvoertuigen;

xi)

draagvleugelboten;

xii)

met stoomkracht aangedreven vaartuigen met externe verbranding die als brandstof gebruikmaken van kolen, cokes, hout, olie of gas;

xiii)

amfibische vaartuigen, te weten motorvoertuigen, op wielen of rupsbanden, die zowel op water als aan land kunnen worden gebruikt;

b)

wat de uitlaatemissievoorschriften in bijlage I, deel B, betreft:

i)

voortstuwingsmotoren die gemonteerd zijn of specifiek bestemd zijn voor montage op de volgende producten:

uitsluitend voor wedstrijden bedoelde vaartuigen die als zodanig door de fabrikant worden aangeduid;

experimentele vaartuigen, op voorwaarde dat zij niet in de Unie in de handel worden gebracht;

vaartuigen die specifiek bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden, onverminderd lid 3, ongeacht het aantal passagiers;

duikboten;

luchtkussenvoertuigen;

draagvleugelboten;

amfibische vaartuigen, te weten motorvoertuigen, op wielen of rupsbanden, die zowel op water als aan land kunnen worden gebruikt;

ii)

originelen en individuele replica’s van historische voortstuwingsmotoren die op een ontwerp van vóór 1950 gebaseerd zijn, niet in serie geproduceerd zijn en gemonteerd worden op de onder a), punten v) of vii), bedoelde vaartuigen;

iii)

voor eigen gebruik gebouwde voortstuwingsmotoren, op voorwaarde dat zij nadien gedurende een periode van vijf jaar, gerekend vanaf het moment waarop het vaartuig in bedrijf is gesteld, niet in de Unie in de handel worden gebracht;

c)

wat de geluidsemissievoorschriften in bijlage I, deel C, betreft:

i)

alle onder b) bedoelde vaartuigen;

ii)

voor eigen gebruik gebouwde vaartuigen, op voorwaarde dat zij daarna gedurende een periode van vijf jaar, gerekend vanaf het in bedrijf stellen van het vaartuig, niet in de Unie in de handel worden gebracht.

3.   Het feit dat hetzelfde vaartuig ook kan worden gebruikt voor de verhuur of voor sport- en vrijetijdscursussen staat er niet aan in de weg dat het onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt wanneer het voor recreatiedoeleinden in de Unie in de handel wordt gebracht.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „vaartuig”: alle pleziervaartuigen en waterscooters;

2.   „pleziervaartuig”: alle voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoelde vaartuigen, behalve waterscooters, ongeacht het type of de wijze van voortstuwing, met een romplengte van 2,5 tot 24 m;

3.   „waterscooter”: een voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig met een romplengte van minder dan 4 m dat een voortstuwingsmotor met een waterstraalpomp als primaire voortstuwingsbron gebruikt en ontworpen is om door (een) op en niet in de romp zittende, staande of knielende persoon (personen) te worden bediend;

4.   „voor eigen gebruik gebouwd vaartuig”: een vaartuig dat grotendeels door de toekomstige gebruiker voor eigen gebruik is gebouwd;

5.   „voortstuwingsmotor”: direct of indirect voor voortstuwing gebruikte inwendigeverbrandingsmotor met vonk- of compressieontsteking;

6.   „ingrijpende wijziging van een motor”: een wijziging van een voortstuwingsmotor waardoor deze de in bijlage I, deel B, vermelde emissiegrenswaarden zou kunnen overschrijden of waardoor het nominale vermogen van de motor met meer dan 15 % toeneemt;

7.   „ingrijpende verbouwing van een vaartuig”: een verbouwing van het vaartuig waarbij de wijze van voortstuwing van het vaartuig wordt veranderd, de motor ingrijpend wordt gewijzigd of het vaartuig zodanig wordt gewijzigd dat mogelijkerwijs niet meer wordt voldaan aan de toepasselijke essentiële veiligheids- en milieueisen van deze richtlijn;

8.   „wijze van voortstuwing”: de methode waarmee het vaartuig wordt voortgestuwd;

9.   „motorfamilie”: door de fabrikant bepaalde groep van motoren die door hun ontwerp soortgelijke uitlaat- of geluidsemissiekenmerken hebben;

10.   „romplengte”: de lengte van de romp gemeten volgens de geharmoniseerde norm;

11.   „op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;

12.   „in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een product;

13.   „in bedrijf stellen”: het eerste gebruik in de Unie van een onder de richtlijn vallend product door de eindgebruiker ervan;

14.   „fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een product vervaardigt of een product laat ontwerpen of vervaardigen en het onder zijn naam of merknaam verhandelt;

15.   „gemachtigde”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door de fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen;

16.   „importeur”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die een product uit een derde land in de Unie in de handel brengt;

17.   „particuliere importeur”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van een niet-handelsactiviteit een product uit een derde land in de Unie invoert met het oogmerk dit voor eigen gebruik in bedrijf te stellen;

18.   „distributeur”: een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, anders dan de fabrikant of de importeur, die een product op de markt aanbiedt;

19.   „marktdeelnemers”: de fabrikant, de gemachtigde, de importeur en de distributeur;

20.   „geharmoniseerde norm”: een geharmoniseerde norm zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012;

21.   „accreditatie”: accreditatie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EG) nr. 765/2008;

22.   „nationale accreditatie-instantie”: nationale accreditatie-instelling zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 11, van Verordening (EG) nr. 765/2008;

23.   „conformiteitsbeoordeling”: het proces waarin wordt aangetoond of voor een product aan de eisen van deze richtlijn is voldaan;

24.   „conformiteitsbeoordelingsinstantie”: een instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, zoals onder meer ijken, testen, certificeren en inspecteren;

25.   „terugroepen”: maatregel waarmee wordt beoogd een product te doen terugkeren dat al aan de eindgebruiker ter beschikking is gesteld;

26.   „uit de handel nemen”: maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat een product dat zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden;

27.   „markttoezicht”: activiteiten en maatregelen van overheidsinstanties om ervoor te zorgen dat producten voldoen aan de toepasselijke eisen die zijn opgenomen in de harmonisatiewetgeving van de Unie en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang;

28.   „CE-markering”: een markering waarmee de fabrikant aangeeft dat het product in overeenstemming is met alle toepasselijke eisen van de harmonisatiewetgeving van de Unie die in het aanbrengen ervan voorziet;

29.   „harmonisatiewetgeving van de Unie”: alle wetgeving van de Unie die de voorwaarden voor het verhandelen van producten harmoniseert.

Artikel 4

Essentiële eisen

1.   De in artikel 2, lid 1, bedoelde producten mogen alleen aangeboden of in bedrijf gesteld worden als zij geen gevaar opleveren voor de gezondheid en de veiligheid van personen, eigendommen of het milieu, wanneer zij correct worden onderhouden en voor het beoogde doel worden gebruikt, en alleen op voorwaarde dat zij aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage I voldoen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 2, lid 1, bedoelde producten niet op de markt aangeboden of in bedrijf gesteld worden, tenzij zij aan de voorschriften van lid 1 voldoen.

Artikel 5

Nationale bepalingen betreffende de vaart

Deze richtlijn staat er niet aan in de weg dat de lidstaten bepalingen vaststellen betreffende de vaart op bepaalde wateren met het oog op de bescherming van het milieu, en van het net van waterwegen en ter bevordering van de veiligheid op die waterwegen, mits die bepalingen geen aanpassing vereisen van pleziervaartuigen die in overeenstemming zijn met deze richtlijn, en die bepalingen gerechtvaardigd en evenredig zijn.

Artikel 6

Vrij verkeer

1.   De lidstaten belemmeren het op de markt aanbieden of, onverminderd artikel 5, het op hun grondgebied in bedrijfstellen van vaartuigen die aan deze richtlijn voldoen, niet.

2.   De lidstaten belemmeren het op de markt aanbieden van gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen niet wanneer de fabrikant of importeur overeenkomstig bijlage III verklaart dat zij bestemd zijn om door anderen te worden afgebouwd.

3.   De lidstaten belemmeren niet dat onderdelen die overeenkomstig de in artikel 15 bedoelde verklaring van de fabrikant of van de importeur aan deze richtlijn voldoen en bestemd zijn om in vaartuigen te worden gemonteerd, op de markt aangeboden of in bedrijf gesteld worden.

4.   De lidstaten belemmeren niet dat de volgende voortstuwingsmotoren op de markt aangeboden of in bedrijf gesteld worden:

a)

al dan niet in vaartuigen gemonteerde motoren die aan deze richtlijn voldoen;

b)

in vaartuigen ingebouwde motoren waarvoor typegoedkeuring is verleend overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG en die voldoen aan de emissiegrenswaarden van fase III A, fase III B of fase IV voor compressieontstekingsmotoren die worden gebruikt voor andere toepassingen dan het aandrijven van binnenschepen, locomotieven en treinstellen, zoals vermeld in punt 4.1.2 van bijlage I bij die richtlijn, die voldoen aan deze richtlijn, met uitzondering van de eisen inzake uitlaatemissies in bijlage I, deel B;

c)

in vaartuigen ingebouwde motoren waarvoor typegoedkeuring is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 595/2009, die aan deze richtlijn voldoen, met uitzondering van de eisen inzake uitlaatemissies in bijlage I, deel B.

De punten b) en c) van de eerste alinea zijn van toepassing op voorwaarde dat wanneer een motor wordt aangepast voor montage in een vaartuig, de persoon die de aanpassing uitvoert, ervoor zorgt dat bij de aanpassing ten volle rekening wordt gehouden met de gegevens en andere informatie van de motorfabrikant, zodat wanneer de motor wordt gemonteerd overeenkomstig de montage-instructies van de persoon die de motor aanpast, deze zal blijven voldoen aan de eisen inzake uitlaatemissies van hetzij Richtlijn 97/68/EG, hetzij Verordening (EG) nr. 595/2009, zoals verklaard door de motorfabrikant. De persoon die de motor aanpast, verklaart overeenkomstig artikel 15 dat de motor blijft voldoen aan de eisen inzake uitlaatemissies van hetzij Richtlijn 97/68/EG, hetzij Verordening (EG) nr. 595/2009, zoals verklaard door de motorfabrikant, wanneer deze motor wordt gemonteerd volgens de montage-instructies die worden bijgeleverd door de persoon die de motor aanpast.

5.   De lidstaten belemmeren niet dat in artikel 2, lid 1, bedoelde producten die niet aan deze richtlijn voldoen, op handelsbeurzen, tentoonstellingen, demonstraties en soortgelijke evenementen worden getoond, mits met een zichtbaar teken duidelijk is aangegeven dat die producten niet aan deze richtlijn voldoen en niet in de Unie worden aangeboden of in bedrijf gesteld voordat zij met de richtlijn in overeenstemming zijn gebracht.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN VAN MARKTDEELNEMERS EN PARTICULIERE IMPORTEURS

Artikel 7

Verplichtingen van fabrikanten

1.   Wanneer fabrikanten hun producten in de handel brengen, waarborgen zij dat deze zijn ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de eisen van artikel 4, lid 1, en bijlage I.

2.   Fabrikanten stellen overeenkomstig artikel 25 technische documentatie op en voeren overeenkomstig de artikelen 19 tot en met 22 en artikel 24 de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedure uit of laten deze uitvoeren.

Wanneer met die procedure is aangetoond dat het product aan de toepasselijke eisen voldoet, stellen de fabrikanten een verklaring als bedoeld in artikel 15 op en maken zij de CE-markering en brengen zij deze aan overeenkomstig de artikelen 17 en 18.

3.   Fabrikanten bewaren de technische documentatie en een kopie van de in artikel 15 bedoelde verklaring tot tien jaar nadat het product in de handel is gebracht.

4.   Fabrikanten zorgen ervoor dat zij beschikken over procedures om de conformiteit van hun serieproductie voortdurend te waarborgen. Er wordt terdege rekening gehouden met veranderingen in het ontwerp of in de kenmerken van het product en met veranderingen in de geharmoniseerde normen waarnaar is verwezen voor de conformiteitsverklaring van het product.

Indien dit gezien de risico’s van een product passend wordt geacht, voeren fabrikanten met het oog op de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de consumenten steekproeven uit op de producten die op de markt worden aangeboden, onderzoeken zij klachten, non-conforme producten en teruggeroepen producten en houden zij daarvan zo nodig een register bij, en houden zij de distributeurs op de hoogte van dit toezicht.

5.   Fabrikanten zorgen ervoor dat op hun producten, een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel is aangebracht, of, wanneer dit door de omvang of aard van het onderdeel niet mogelijk is, dat de vereiste informatie op de verpakking of in een bij het product gevoegd document is vermeld.

6.   Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of hun geregistreerde merknaam en het contactadres op het product, of, wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking of in een bij het product gevoegd document. Het adres geeft één punt aan waar contact met de fabrikant opgenomen kan worden.

7.   Fabrikanten zorgen ervoor dat het product vergezeld gaat van instructies en veiligheidsinformatie in de handleiding in een of meer talen die de consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals vastgesteld door de betrokken lidstaat.

8.   Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht product niet conform met deze richtlijn is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om het product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen fabrikanten, indien het product een risico oplevert, de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden, hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

9.   Fabrikanten verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan eventuele maatregelen waarmee de risico’s van de door hen in de handel gebrachte producten worden weggenomen.

Artikel 8

Gemachtigden

1.   Fabrikanten kunnen een gemachtigde aanstellen door hem een schriftelijk mandaat te geven.

2.   De verplichtingen uit hoofde van artikel 7, lid 1, en de opstelling van technische documentatie maken geen deel uit van het mandaat van de gemachtigde.

3.   Een gemachtigde voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. Het mandaat stelt de gemachtigde in staat ten minste de volgende taken te verrichten:

a)

tot tien jaar nadat het product in de handel is gebracht een kopie van de verklaring als bedoeld in artikel 15 en de technische documentatie ter beschikking van de nationale toezichthoudende autoriteiten houden;

b)

de bevoegde nationale autoriteit, wanneer deze een met redenen omkleed verzoek daartoe indient, alle benodigde informatie en documentatie verstrekken om de conformiteit van het product aan te tonen;

c)

op verzoek van de bevoegde nationale autoriteiten medewerking verlenen aan eventuele maatregelen waarmee de risico’s van onder hun mandaat vallende producten worden weggenomen.

Artikel 9

Verplichtingen van importeurs

1.   Importeurs brengen alleen producten in de Unie in de handel die aan de gestelde eisen voldoen.

2.   Alvorens een product in de handel te brengen, zorgen importeurs ervoor dat de fabrikant de juiste conformiteitsbeoordelingsprocedure heeft uitgevoerd. Zij zorgen er ook voor dat de fabrikant de technische documentatie heeft opgesteld, dat het product van de in artikel 17 bedoelde CE-markering is voorzien en vergezeld gaat van de documenten die vereist zijn overeenkomstig artikel 15, bijlage I, deel A, punt 2.5, bijlage I, deel B, punt 4, en bijlage I, deel C, punt 2, en dat de fabrikant aan de eisen van artikel 7, leden 5 en 6, heeft voldaan.

Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een product niet voldoet aan de eisen van artikel 4, lid 1, en bijlage I, mag hij het product niet in de handel brengen voordat het conform is gemaakt. Bovendien brengen importeurs, indien het product een risico oplevert, de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte.

3.   Importeurs vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of hun geregistreerde merknaam en het contactadres op het product, of, wanneer dit in het geval van onderdelen niet mogelijk is, op de verpakking of in een bij het product gevoegd document.

4.   Importeurs zorgen ervoor dat het product vergezeld gaat van instructies en veiligheidsinformatie in een handleiding in een of meer talen die de consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals vastgesteld door de betrokken lidstaat.

5.   Importeurs zorgen gedurende de periode dat zij voor het product verantwoordelijk zijn, voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit van het product met betrekking tot de eisen van artikel 4, lid 1, en bijlage I niet in het gedrang komt.

6.   Indien dit gezien de risico’s van een product passend wordt geacht, voeren importeurs met het oog op de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de consumenten steekproeven uit op de producten die op de markt worden aangeboden, onderzoeken zij klachten, non-conforme producten en teruggeroepen producten en houden zij daarvan zo nodig een register bij, en houden zij de distributeurs op de hoogte van dit toezicht.

7.   Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebracht product niet conform deze richtlijn is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om het product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen importeurs, indien het product een risico oplevert, de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden, hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

8.   Importeurs houden gedurende tien jaar nadat het product in de handel is gebracht een kopie van de in artikel 15 bedoelde verklaring ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten en zorgen ervoor dat de technische documentatie op verzoek aan die autoriteiten kan worden verstrekt.

9.   Importeurs verstrekken de bevoegde nationale autoriteit, wanneer deze een met redenen omkleed verzoek daartoe indient, alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan eventuele maatregelen waarmee de risico’s van de door hen in de handel gebrachte producten worden weggenomen.

Artikel 10

Verplichtingen van distributeurs

1.   Distributeurs die een product op de markt aanbieden, betrachten de nodige zorgvuldigheid met betrekking tot de eisen van deze richtlijn.

2.   Alvorens een product op de markt aan te bieden, controleren distributeurs of het product van de in artikel 17 bedoelde CE-markering voorzien is, vergezeld gaat van de documenten die vereist zijn overeenkomstig artikel 7, lid 7, artikel 15, bijlage I, deel A, punt 2.5, bijlage I, deel B, punt 4, en bijlage I, deel C, punt 2, en van instructies en veiligheidsinformatie in een of meer talen die de consumenten en andere eindgebruikers in de lidstaat waar het product op de markt wordt aangeboden, gemakkelijk kunnen begrijpen, en of de fabrikant en de importeur aan de eisen van artikel 7, leden 5 en 6, en artikel 9, lid 3, hebben voldaan.

Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een product niet voldoet aan de eisen van artikel 4, lid 1, en bijlage I, mag hij het product niet op de markt aanbieden voordat het conform is gemaakt. Wanneer het product een risico oplevert, brengt de distributeur bovendien de fabrikant of de importeur, en de markttoezichtautoriteiten, hiervan op de hoogte.

3.   Distributeurs zorgen gedurende de periode dat zij voor het product verantwoordelijk zijn, voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit van het product met betrekking tot de eisen van artikel 4, lid 1, en bijlage I niet in het gedrang komt.

4.   Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden product niet conform deze richtlijn is, nemen de nodige corrigerende maatregelen om het product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen distributeurs, indien het product een risico oplevert, de bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

5.   Distributeurs verstrekken de bevoegde nationale autoriteit, wanneer deze een met redenen omkleed verzoek daartoe indient, alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen. Op verzoek van deze autoriteit verlenen zij medewerking aan maatregelen ter voorkoming van de risico’s van de door hen op de markt aangeboden producten.

Artikel 11

Gevallen waarin verplichtingen van fabrikanten van toepassing zijn op importeurs en distributeurs

Een importeur of distributeur wordt voor de toepassing van deze richtlijn als een fabrikant beschouwd en moet aan de in artikel 7 vermelde verplichtingen van de fabrikant voldoen wanneer hij een product onder zijn eigen naam of merknaam in de handel brengt of een reeds in de handel gebracht product zodanig wijzigt dat de conformiteit met betrekking tot deze richtlijn in het gedrang kan komen.

Artikel 12

Verplichtingen van particuliere importeurs

1.   Wanneer de fabrikant niet de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het product met betrekking tot deze richtlijn op zich neemt, verzekert een particuliere importeur zich ervan, voordat het product in bedrijf wordt gesteld, dat het is ontworpen en vervaardigd overeenkomstig de vereisten van artikel 4, lid 1, en bijlage I en vervult hij de in artikel 7, leden 2, 3, 7 en 9, vermelde verplichtingen van de fabrikant of laat hij deze vervullen.

2.   Wanneer de vereiste technische documentatie niet bij de fabrikant beschikbaar is, laat de particuliere importeur deze met behulp van de nodige deskundigheid opstellen.

3.   De particuliere importeur zorgt ervoor dat op het product de naam en het adres zijn aangebracht van de aangemelde instantie die de conformiteitsbeoordeling van het product heeft uitgevoerd.

Artikel 13

Identificatie van marktdeelnemers

1.   Marktdeelnemers delen, op verzoek, aan de markttoezichtautoriteiten het volgende mee:

a)

welke marktdeelnemer een product aan hen heeft geleverd;

b)

aan welke marktdeelnemer zij een product hebben geleverd.

Marktdeelnemers moeten tot tien jaar nadat het product aan hen is geleverd en tot tien jaar nadat zij het product hebben geleverd, de in de eerste alinea bedoelde informatie kunnen verstrekken.

2.   Particuliere importeurs delen op verzoek aan de markttoezichtautoriteiten mee welke marktdeelnemer het product aan hen heeft geleverd.

Particuliere importeurs moeten tot tien jaar nadat het product aan hen is geleverd, de in de eerste alinea bedoelde informatie kunnen verstrekken.

HOOFDSTUK III

CONFORMITEIT VAN HET PRODUCT

Artikel 14

Vermoeden van conformiteit

Producten die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen ervan waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht te voldoen aan de eisen die door die normen of delen ervan worden bestreken, zoals beschreven in artikel 4, lid 1, en bijlage I.

Artikel 15

EU-conformiteitsverklaring en verklaring overeenkomstig bijlage III

1.   In de EU-conformiteitsverklaring wordt vermeld dat aangetoond is dat aan de eisen van artikel 4, lid 1, en bijlage I of van artikel 6, lid 4, onder b) en c), is voldaan.

2.   De EU-conformiteitsverklaring waarvan de structuur overeenkomt met het model in bijlage IV bij deze richtlijn, bevat de in de desbetreffende modules van bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG en bijlage V bij deze richtlijn vermelde elementen en wordt voortdurend bijgewerkt. Zij wordt vertaald in de taal of talen zoals voorgeschreven door de lidstaat waar het product op de markt aangeboden of in bedrijf gesteld wordt.

3.   Door de EU-conformiteitsverklaring op te stellen neemt de fabrikant, de particuliere importeur of de persoon die de motor aanpast als bedoeld in artikel 6, lid 4, onder b) en c), de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het product op zich.

4.   De in lid 3 bedoelde EU-conformiteitsverklaring vergezelt onderstaande producten wanneer deze op de markt aangeboden of in bedrijf gesteld worden:

a)

vaartuigen;

b)

onderdelen wanneer deze afzonderlijk in de handel worden gebracht;

c)

voortstuwingsmotoren.

5.   De verklaring van de fabrikant of de importeur vervat in bijlage III voor gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen bevat de in die bijlage aangegeven elementen en vergezelt de gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen. Zij wordt vertaald in de taal of talen zoals voorgeschreven door de lidstaat waar het product wordt aangeboden.

Artikel 16

Algemene beginselen van de CE-markering

Voor de CE-markering gelden de algemene beginselen die zijn vastgesteld in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008.

Artikel 17

Producten waarop de CE-markering moet worden aangebracht

1.   Op de volgende producten moet de CE-markering zijn aangebracht wanneer zij op de markt aangeboden of in bedrijf gesteld worden:

a)

vaartuigen;

b)

onderdelen;

c)

voortstuwingsmotoren.

2.   De lidstaten veronderstellen dat de in lid 1 bedoelde producten waarop de CE-markering is aangebracht, aan deze richtlijn voldoen.

Artikel 18

Voorschriften en voorwaarden voor het aanbrengen van de CE-markering

1.   De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de in artikel 17, lid 1, bedoelde producten aangebracht. Wanneer dit in het geval van onderdelen door de omvang of aard van het product niet mogelijk of niet gerechtvaardigd is, wordt de CE-markering aangebracht op de verpakking en op de begeleidende documenten. Bij vaartuigen wordt de CE-markering aangebracht op het los van het vaartuigidentificatienummer gemonteerde plaatje van de bouwer van het vaartuig. Bij voortstuwingsmotoren wordt de CE-markering op de motor aangebracht.

2.   De CE-markering wordt aangebracht voordat het product in de handel gebracht of in bedrijf gesteld wordt. De CE-markering en het in lid 3 bedoelde identificatienummer kunnen worden gevolgd door een pictogram of een andere aanduiding betreffende een bijzonder risico of gebruik.

3.   De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie wanneer een dergelijke instantie betrokken is bij de productiecontrolefase of bij de beoordeling na de bouw.

Het identificatienummer van de aangemelde instantie wordt aangebracht door die instantie zelf of overeenkomstig haar instructies door de fabrikant of diens gemachtigde, of door de in artikel 19, lid 2, 3 of 4, bedoelde persoon.

HOOFDSTUK IV

CONFORMITEITSBEOORDELING

Artikel 19

Toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedures

1.   Alvorens de in artikel 2, lid 1, bedoelde producten in de handel te brengen, past de fabrikant de procedures toe als beschreven in de in de artikelen 20, 21 en 22 bedoelde modules.

2.   Alvorens een product als bedoeld in artikel 2, lid 1, in bedrijf te stellen, past de particuliere importeur de in artikel 23 bedoelde procedure toe als de conformiteitsbeoordeling voor het betrokken product niet door de fabrikant is uitgevoerd.

3.   Iedere persoon die een voortstuwingsmotor of een vaartuig in de handel brengt of in bedrijf stelt nadat de motor of het vaartuig een ingrijpende wijziging of verbouwing heeft ondergaan, of iedere persoon die het beoogde doel van een niet onder deze richtlijn vallend vaartuig zodanig wijzigt dat het daar wel onder valt, past de in artikel 23 bedoelde procedure toe alvorens het product in de handel te brengen of in bedrijf te stellen.

4.   Iedere persoon die voor het verstrijken van de in artikel 2, lid 2, onder a), vii), bedoelde periode van vijf jaar een voor eigen gebruik gebouwd vaartuig in de handel brengt, past de in artikel 23 bedoelde procedure toe alvorens het product in de handel te brengen.

Artikel 20

Ontwerp en bouw

1.   De volgende procedures als beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG zijn van toepassing op het ontwerp en de bouw van pleziervaartuigen:

a)

voor de ontwerpcategorieën A en B als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 1:

i)

voor pleziervaartuigen met een romplengte van 2,5 m tot minder dan 12 m, een van de volgende modules:

module A1 (interne productiecontrole plus producttests onder toezicht);

module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F;

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging);

ii)

voor pleziervaartuigen met een romplengte van 12 tot 24 m, een van de volgende modules:

module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F;

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging);

b)

voor ontwerpcategorie C als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 1:

i)

voor pleziervaartuigen met een romplengte van 2,5 m tot minder dan 12 m, een van de volgende modules:

indien ten aanzien van bijlage I, deel A, punten 3.2 en 3.3, aan de geharmoniseerde normen wordt voldaan: module A (interne productiecontrole), module A1 (interne productiecontrole plus producttests onder toezicht), module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F, module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring) of module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging);

indien ten aanzien van bijlage I, deel A, punten 3.2 en 3.3, niet aan de geharmoniseerde normen wordt voldaan: module A1 (interne productiecontrole plus producttests onder toezicht), module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F, module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring) of module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging);

ii)

voor pleziervaartuigen met een romplengte van 12 tot 24 m, een van de volgende modules:

module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F;

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging);

c)

voor ontwerpcategorie D als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 1:

voor pleziervaartuigen met een romplengte van 2,5 tot 24 m, een van de volgende modules:

module A (interne productiecontrole);

module A1 (interne productiecontrole plus producttests onder toezicht);

module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F;

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging).

2.   De volgende procedures als beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG zijn van toepassing op het ontwerp en de bouw van waterscooters:

a)

module A (interne productiecontrole);

b)

module A1 (interne productiecontrole plus producttests onder toezicht);

c)

module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F;

d)

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

e)

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging).

3.   De volgende procedures als beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG zijn van toepassing op het ontwerp en de bouw van onderdelen:

a)

module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F;

b)

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

c)

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging).

Artikel 21

Uitlaatemissies

Met betrekking tot de uitlaatemissies van de in artikel 2, lid 1, onder d) en e), bedoelde producten past de motorfabrikant de volgende procedures als beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG toe:

a)

indien tests worden uitgevoerd met gebruikmaking van de geharmoniseerde norm, een van de volgende modules:

i)

module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C, D, E of F;

ii)

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

iii)

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging);

b)

indien tests worden uitgevoerd zonder gebruikmaking van de geharmoniseerde norm, een van de volgende modules:

i)

module B (EU-typeonderzoek) in combinatie met module C;

ii)

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring).

Artikel 22

Geluidsemissies

1.   De fabrikant past de volgende procedures als beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG toe voor de geluidsemissies van pleziervaartuigen met hekvoorstuwingsmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of binnenboordmotoren en van pleziervaartuigen met hekvoorstuwingsmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of met binnenboordmotoren, wanneer deze een ingrijpende verbouwing ondergaan en vervolgens binnen vijf jaar na de verbouwing in de handel worden gebracht:

a)

indien tests worden uitgevoerd met gebruikmaking van de geharmoniseerde norm voor geluidsmeting, een van de volgende modules:

i)

module A1 (interne productiecontrole plus producttests onder toezicht);

ii)

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

iii)

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging);

b)

indien tests worden uitgevoerd zonder gebruikmaking van de geharmoniseerde norm voor geluidsmeting: module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

c)

indien de methode op basis van het getal van Froude en de verhouding vermogen/deplacement voor de beoordeling worden gebruikt, een van de volgende modules:

i)

module A (interne productiecontrole);

ii)

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

iii)

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging).

2.   De waterscooter- of motorfabrikant past de volgende procedures als beschreven in bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG toe voor de geluidsemissies van waterscooters, buitenboordvoorstuwingsmotoren en hekvoortstuwingsmotoren met geïntegreerde uitlaat die voor montage op pleziervaartuigen bestemd zijn:

a)

indien tests worden uitgevoerd met gebruikmaking van de geharmoniseerde norm voor geluidsmeting, een van de volgende modules:

i)

module A1 (interne productiecontrole plus producttests onder toezicht);

ii)

module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring);

iii)

module H (conformiteit op basis van volledige kwaliteitsborging);

b)

indien tests worden uitgevoerd zonder gebruikmaking van de geharmoniseerde norm voor geluidsmeting: module G (conformiteit op basis van eenheidskeuring).

Artikel 23

Beoordeling na de bouw

De in artikel 19, leden 2, 3 en 4, bedoelde beoordeling na de bouw wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage V.

Artikel 24

Aanvullende bepalingen

1.   Wanneer module B van bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG wordt toegepast, wordt het EU-typeonderzoek op de in punt 2, tweede streepje, van die module beschreven wijze verricht.

Een productietype als bedoeld in module B kan verscheidene productievarianten omvatten mits:

a)

de verschillen tussen de varianten geen nadelige invloed hebben op het veiligheidsniveau en de andere prestatie-eisen van het product, en

b)

de varianten van het product genoemd worden in het dienovereenkomstige EU-typeonderzoekcertificaat, indien nodig middels wijzigingen in het oorspronkelijke certificaat.

2.   Wanneer module A1 van bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG wordt toegepast, worden de productcontroles uitgevoerd op een of meer vaartuigen die de productie van de fabrikant vertegenwoordigen en zijn de aanvullende voorschriften in bijlage VI bij deze richtlijn van toepassing.

3.   De in de modules A1 en C1 van bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG bedoelde mogelijkheid om gebruik te maken van een geaccrediteerde interne instantie is niet van toepassing.

4.   Wanneer module F van bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG wordt toegepast, is de in bijlage VII bij deze richtlijn beschreven procedure van toepassing voor de beoordeling van de conformiteit met betrekking tot de uitlaatemissievoorschriften.

5.   Wanneer module C van bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG wordt toegepast voor de beoordeling van de conformiteit met betrekking tot de uitlaatemissievoorschriften van deze richtlijn en de fabrikant niet werkt volgens een relevant kwaliteitssysteem als beschreven in module H van bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG, worden door of namens een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie met willekeurige, door de instantie te bepalen tussenpozen productcontroles uitgevoerd om de kwaliteit van de interne controles op het product te verifiëren. Als het kwaliteitsniveau onvoldoende blijkt te zijn of als het nodig lijkt de juistheid van de door de fabrikant opgegeven gegevens te controleren, is de in bijlage VIII bij deze richtlijn beschreven procedure van toepassing.

Artikel 25

Technische documentatie

1.   De in artikel 7, lid 2, bedoelde technische documentatie omvat alle relevante gegevens en bijzonderheden over de middelen die de fabrikant gebruikt om ervoor te zorgen dat het product aan de eisen van artikel 4, lid 1, en bijlage I voldoet. In het bijzonder omvat zij de in bijlage IX vermelde relevante documenten.

2.   De technische documentatie garandeert dat het ontwerp, de bouw, de werking en de conformiteitsbeoordeling goed te begrijpen zijn.

HOOFDSTUK V

AANMELDING VAN CONFORMITEITSBEOORDELINGSINSTANTIES

Artikel 26

Aanmelding

De instanties die bevoegd zijn om uit hoofde van deze richtlijn conformiteitsbeoordelingstaken van derden te verrichten, worden door de lidstaten bij de Commissie en de andere lidstaten aangemeld.

Artikel 27

Aanmeldende autoriteiten

1.   De lidstaten wijzen een aanmeldende autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de instelling en uitvoering van de nodige procedures voor de beoordeling en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties voor de toepassing van deze richtlijn, en voor het toezicht op de aangemelde instanties, met inbegrip van de naleving van artikel 32.

2.   De lidstaten kunnen de beoordeling en het toezicht als bedoeld in lid 1 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 laten uitvoeren door een nationale accreditatie-instantie, zoals gedefinieerd in die verordening.

3.   Wanneer de aanmeldende autoriteit de beoordeling, de aanmelding of het toezicht als bedoeld in lid 1 delegeert of op andere wijze toevertrouwt aan een instantie die geen overheidsinstantie is, moet deze instantie een rechtspersoon zijn en mutatis mutandis voldoen aan de eisen van artikel 28. Bovendien moet deze instantie een regeling treffen om de aansprakelijkheid voor haar activiteiten te dekken.

4.   De aanmeldende autoriteit is volledig verantwoordelijk voor de taken die de in lid 3 bedoelde instantie verricht.

Artikel 28

Eisen voor aanmeldende autoriteiten

1.   Een aanmeldende autoriteit is zodanig opgericht dat zich geen belangenconflicten met conformiteitsbeoordelingsinstanties voordoen.

2.   Een aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn.

3.   Een aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd dat elk besluit in verband met de aanmelding van een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt genomen door bekwame personen die niet de beoordeling hebben verricht.

4.   Een aanmeldende autoriteit verricht geen activiteiten die worden uitgevoerd door conformiteitsbeoordelingsinstanties en verlenen geen adviesdiensten op commerciële basis of in concurrentie, en biedt evenmin aan dergelijke activiteiten te verrichten of dergelijke adviezen te verlenen.

5.   Een aanmeldende autoriteit waarborgt dat de verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

6.   Een aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te voeren.

Artikel 29

Informatieverplichting voor aanmeldende autoriteiten

De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van hun procedures voor de beoordeling en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en van alle wijzigingen daarin.

De Commissie maakt deze informatie openbaar.

Artikel 30

Voorschriften in verband met aangemelde instanties

1.   Om uit hoofde van deze richtlijn te kunnen worden aangemeld, moet een conformiteitsbeoordelingsinstantie aan de eisen van de leden 2 tot en met 11 voldoen.

2.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is naar nationaal recht opgericht en heeft rechtspersoonlijkheid.

3.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van de door haar beoordeelde organisaties of producten.

Een instantie die lid is van een organisatie van ondernemers en/of van een vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, de levering, de assemblage, het gebruik of het onderhoud van de door hen beoordeelde producten, kan als een dergelijke instantie worden beschouwd op voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten aangetoond worden.

4.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, zijn niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de door hen beoordeelde producten, noch de vertegenwoordiger van een van deze partijen. Dit vormt echter geen beletsel voor het gebruik van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de conformiteitsbeoordelingsinstantie of voor het gebruik van de producten voor persoonlijke doeleinden.

Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, zijn niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken partijen betrokken bij het ontwerpen of vervaardigen, verhandelen, installeren, gebruiken of onderhouden van deze producten. Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijke oordeel of hun integriteit met betrekking tot conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen. Dit geldt met name voor adviesdiensten.

Conformiteitsbeoordelingsinstanties zorgen ervoor dat de activiteiten van hun dochterondernemingen of onderaannemers geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten.

5.   Conformiteitsbeoordelingsinstanties en hun personeel voeren de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun conformiteitsbeoordelingsactiviteiten kunnen beïnvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze activiteiten.

6.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten die in de artikelen 19 tot en met 24 aan haar zijn toegewezen en waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

De conformiteitsbeoordelingsinstantie beschikt te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie producten waarvoor zij is aangemeld, over:

a)

personeel met technische kennis en voldoende passende ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten;

b)

beschrijvingen van de procedures voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling, waarbij de transparantie en de mogelijkheid tot reproductie van deze procedures worden gewaarborgd.

Zij beschikt over passend beleid en geschikte procedures om een onderscheid te maken tussen taken die zij als aangemelde instantie verricht en andere activiteiten;

c)

procedures om bij de uitoefening van haar taken naar behoren rekening te houden met de omvang van een onderneming, de sector waarin zij actief is, haar structuur, de relatieve complexiteit van de technologie van het product in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Zij beschikt over de middelen die nodig zijn om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten op passende wijze uit te voeren en heeft toegang tot alle vereiste apparatuur en faciliteiten.

7.   Het voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verantwoordelijke personeel beschikt over:

a)

een gedegen technische en beroepsopleiding die alle conformiteitsbeoordelingsactiviteiten omvat waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie is aangemeld;

b)

een bevredigende kennis van de eisen inzake de beoordelingen die het verricht en voldoende bevoegdheden om deze beoordelingen uit te voeren;

c)

voldoende kennis over en inzicht in de essentiële eisen, de toepasselijke geharmoniseerde normen, de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie en de desbetreffende nationale wetgeving;

d)

de bekwaamheid om certificaten, dossiers en rapporten op te stellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht.

8.   De onpartijdigheid van de conformiteitsbeoordelingsinstanties, hun hoogste leidinggevenden en van hun beoordelingspersoneel wordt gegarandeerd.

De beloning van de hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie hangt niet af van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan.

9.   Conformiteitsbeoordelingsinstanties sluiten een aansprakelijkheidsverzekering af, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid op basis van zijn nationale recht door de lidstaat wordt gedekt of de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de conformiteitsbeoordeling.

10.   Het personeel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de uitoefening van haar taken uit hoofde van de artikelen 19 tot en met 24 of de bepalingen van nationaal recht die daaraan uitvoering geven, behalve ten opzichte van de bevoegde instanties van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.

11.   Conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen deel aan, of zorgen ervoor dat hun beoordelingspersoneel op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die is opgericht uit hoofde van artikel 42, en hanteren de als gevolg van de werkzaamheden van die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren.

Artikel 31

Vermoeden van conformiteit

Wanneer een conformiteitsbeoordelingsinstantie aantoont dat zij voldoet aan de criteria in de desbetreffende geharmoniseerde normen of delen ervan waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt zij geacht aan de eisen van artikel 30 te voldoen wanneer de toepasselijke geharmoniseerde normen die eisen dekken.

Artikel 32

Dochterondernemingen van aangemelde instanties en uitbesteding

1.   Wanneer een aangemelde instantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt zij dat de onderaannemer of dochteronderneming aan de eisen van artikel 30 voldoet, en brengt zij de aanmeldende autoriteit hiervan op de hoogte.

2.   Aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die worden verricht door onderaannemers of dochterondernemingen.

3.   Activiteiten mogen uitsluitend met instemming van de klant worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.

4.   Aangemelde instanties houden alle relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of de dochterondernemer en over de door de onderaannemer of dochterondernemer uit hoofde van de artikelen 19 tot en met 24 uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de aanmeldende autoriteit.

Artikel 33

Verzoek om aanmelding

1.   Een conformiteitsbeoordelingsinstantie dient een verzoek om aanmelding in bij de aanmeldende autoriteit van de lidstaat waar zij gevestigd is.

2.   Het in lid 1 bedoelde verzoek gaat vergezeld van een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s) en het product of de producten waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn en, indien dit bestaat, van een accreditatiecertificaat dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen van artikel 30.

3.   Wanneer de betrokken conformiteitsbeoordelingsinstantie geen accreditatiecertificaat kan overleggen, verschaft zij de aanmeldende autoriteit alle bewijsstukken die nodig zijn om haar conformiteit met de eisen van artikel 30 te verifiëren en te erkennen en daar geregeld toezicht op te houden.

Artikel 34

Aanmeldingsprocedure

1.   Aanmeldende autoriteiten mogen uitsluitend conformiteitsbeoordelingsinstanties aanmelden die aan de eisen van artikel 30 hebben voldaan.

2.   Aanmeldende autoriteiten verrichten de aanmelding bij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het door de Commissie ontwikkelde en beheerde elektronische aanmeldingssysteem.

3.   Bij de aanmelding worden de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s), het product of de producten en de bekwaamheidsattestatie uitvoerig beschreven.

4.   Wanneer een aanmelding niet gebaseerd is op een accreditatiecertificaat als bedoeld in artikel 33, lid 2, verschaft de aanmeldende autoriteit de Commissie en de andere lidstaten de bewijsstukken waaruit de bekwaamheid van de conformiteitsbeoordelingsinstantie blijkt, evenals de regeling die waarborgt dat de instantie regelmatig wordt gecontroleerd en zal blijven voldoen aan de eisen van artikel 30.

5.   De betrokken instantie mag de activiteiten van een aangemelde instantie alleen verrichten als de Commissie en de andere lidstaten binnen twee weken na een aanmelding indien een accreditatiecertificaat wordt gebruikt en binnen twee maanden na een aanmelding indien geen accreditatiecertificaat wordt gebruikt, geen bezwaren hebben ingediend.

Alleen een dergelijke instantie wordt voor de toepassing van deze richtlijn als aangemelde instantie beschouwd.

6.   De Commissie en de andere lidstaten worden in kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen die van belang zijn voor de aanmelding.

Artikel 35

Identificatienummers en lijsten van aangemelde instanties

1.   De Commissie kent aan elke aangemelde instantie een identificatienummer toe.

Zij kent per instantie slechts één nummer toe, ook als de instantie uit hoofde van diverse handelingen van de Unie is aangemeld.

Daarnaast wijzen de lidstaten een identificatiecode toe aan een aangemelde instantie die door een aanmeldende autoriteit is gemachtigd om de conformiteitsbeoordelingen na de bouw uit te voeren.

2.   De Commissie maakt de lijst van uit hoofde van deze richtlijn aangemelde instanties openbaar, onder vermelding van de toegekende identificatienummers en, indien van toepassing, identificatiecodes en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld.

De Commissie zorgt voor de bijwerking van deze lijst.

Artikel 36

Wijzigingen in aanmeldingen

1.   Wanneer een aanmeldende autoriteit heeft geconstateerd of vernomen dat een aangemelde instantie niet meer aan de eisen van artikel 30 voldoet of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de aanmeldende autoriteit beperkt, opgeschort of ingetrokken, afhankelijk van de ernst van het niet-voldoen aan die eisen of het niet-nakomen van die verplichtingen. Zij brengt de Commissie en de andere lidstaten daarvan onmiddellijk op de hoogte.

2.   Wanneer de aanmelding wordt beperkt, opgeschort of ingetrokken, of de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, doet de aanmeldende lidstaat het nodige om ervoor te zorgen dat de dossiers van die instantie hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij aan de verantwoordelijke aanmeldende autoriteiten en markttoezichtautoriteiten op hun verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld.

Artikel 37

Betwisting van de bekwaamheid van aangemelde instanties

1.   De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt aan of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.

2.   De aanmeldende lidstaat verstrekt de Commissie op verzoek alle informatie over de grondslag van de aanmelding of het op peil houden van de bekwaamheid van de betrokken instantie.

3.   Alle gevoelige informatie die de Commissie in het kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld.

4.   Wanneer de Commissie vaststelt dat een aangemelde instantie niet of niet meer aan de aanmeldingseisen voldoet, stelt zij een uitvoeringshandeling vast waarin de aanmeldende lidstaat wordt verzocht de nodige corrigerende maatregelen te nemen, en zo nodig de aanmelding in te trekken.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de raadplegingsprocedure bedoeld in artikel 50, lid 2.

Artikel 38

Operationele verplichtingen van aangemelde instanties

1.   Aangemelde instanties voeren conformiteitsbeoordelingen uit volgens de conformiteitsbeoordelingsprocedures van de artikelen 19 tot en met 24.

2.   De conformiteitsbeoordelingen worden op evenredige wijze uitgevoerd, waarbij wordt voorkomen dat marktdeelnemers en particuliere importeurs onnodig worden belast. De conformiteitsbeoordelingsinstantie houdt bij de uitoefening van haar activiteiten naar behoren rekening met de omvang van een onderneming, de sector waarin zij actief is, haar structuur, de relatieve technologische complexiteit van de producten en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Daarbij eerbiedigt zij evenwel de striktheid en het beschermingsniveau die nodig zijn om het product aan deze richtlijn te laten voldoen.

3.   Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een fabrikant of een particuliere importeur niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 4, lid 1, en bijlage I of overeenkomstige geharmoniseerde normen, verlangt zij van die fabrikant of particuliere importeur dat hij passende corrigerende maatregelen neemt en verleent zij geen conformiteitscertificaat.

4.   Wanneer een aangemelde instantie bij het toezicht op de conformiteit na verlening van een certificaat vaststelt dat een product niet meer conform is, verlangt zij van de fabrikant of particuliere importeur dat hij passende corrigerende maatregelen neemt; zo nodig schort zij het certificaat op of trekt zij dit in.

5.   Wanneer geen corrigerende maatregelen worden genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, worden de certificaten door de aangemelde instantie naargelang het geval beperkt, opgeschort of ingetrokken.

Artikel 39

Beroepsprocedure

De lidstaten voorzien in een beroepsprocedure tegen besluiten van de aangemelde instanties.

Artikel 40

Informatieverplichting voor aangemelde instanties

1.   Aangemelde instanties brengen de aanmeldende autoriteit op de hoogte van:

a)

elke weigering, beperking, opschorting of intrekking van certificaten;

b)

omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en de voorwaarden voor aanmelding;

c)

informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen;

d)

op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.

2.   Aangemelde instanties verstrekken de andere uit hoofde van deze richtlijn aangemelde instanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde producten verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.

Artikel 41

Uitwisseling van ervaringen

De Commissie voorziet in de organisatie van de uitwisseling van ervaringen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.

Artikel 42

Coördinatie van aangemelde instanties

De Commissie zorgt voor passende en goed verlopende coördinatie en samenwerking tussen de uit hoofde van deze richtlijn aangemelde instanties in de vorm van een of meer sectorale groepen van aangemelde instanties.

De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen aangemelde instanties rechtstreeks of via aangestelde vertegenwoordigers aan de werkzaamheden van die groep(en) deelnemen.

HOOFDSTUK VI

MARKTTOEZICHT IN DE UNIE, CONTROLE VAN PRODUCTEN DIE DE MARKT VAN DE UNIE BINNENKOMEN, EN VRIJWARINGSPROCEDURES

Artikel 43

Markttoezicht in de Unie en controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen

Artikel 15, lid 3, en de artikelen 16 tot en met 29 van Verordening (EG) nr. 765/2008 zijn van toepassing op het toezicht op producten die onder deze richtlijn vallen.

Artikel 44

Procedure voor producten die op nationaal niveau een risico opleveren

1.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een onder deze richtlijn vallend product een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen, eigendommen of het milieu vormt, voeren zij een beoordeling van het product uit in het licht van de ter zake doende in deze richtlijn vastgestelde eisen. De desbetreffende marktdeelnemers of particuliere importeurs werken waar nodig met de markttoezichtautoriteiten samen.

Wanneer de markttoezichtautoriteiten in het geval van een marktdeelnemer bij deze beoordeling vaststellen dat het product niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, verlangen zij onverwijld van de betrokken marktdeelnemer dat hij de passende corrigerende maatregelen neemt om binnen een door hen vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, het product met deze eisen in overeenstemming te brengen, het uit de handel te nemen of terug te roepen.

Wanneer de markttoezichtautoriteiten in het geval van een particuliere importeur bij deze beoordeling vaststellen dat het product niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, wordt de particuliere importeur onverwijld in kennis gesteld van de passende corrigerende maatregelen die evenredig met de aard van het risico moeten worden genomen om het product met deze eisen in overeenstemming te brengen, de inbedrijfstelling van het product op te schorten of het gebruik van het product op te schorten.

De markttoezichtautoriteiten brengen de desbetreffende aangemelde instantie hiervan op de hoogte.

Artikel 21 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de in de tweede en de derde alinea van de in dit lid genoemde maatregelen.

2.   Wanneer de markttoezichtautoriteiten van mening zijn dat de non-conformiteit niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de betrokken marktdeelnemer hebben verlangd.

3.   De marktdeelnemer zorgt ervoor dat de passende corrigerende maatregelen worden toegepast op alle betrokken producten die hij in de Unie op de markt heeft aangeboden.

De particuliere importeur zorgt ervoor dat de passende corrigerende maatregelen worden toegepast op het product dat hij voor eigen gebruik in de Unie heeft ingevoerd.

4.   Wanneer de desbetreffende marktdeelnemer niet binnen de in lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn doeltreffende corrigerende maatregelen neemt, nemen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op hun nationale markt aanbieden van het product te verbieden of te beperken, dan wel het product in de betrokken lidstaat uit de handel te nemen of terug te roepen.

Wanneer de particuliere importeur geen doeltreffende corrigerende maatregelen neemt, nemen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om op hun grondgebied de inbedrijfstelling van het product te verbieden of het gebruik ervan te verbieden of te beperken.

De markttoezichtautoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen op de hoogte.

5.   De in lid 4 bedoelde informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het non-conforme product te identificeren en om de oorsprong van het product, de aard van de beweerde non-conformiteit en van het risico, en de aard en de looptijd van de nationale maatregelen vast te stellen, evenals de argumenten die worden aangevoerd door de desbetreffende marktdeelnemer of particuliere importeur. De markttoezichtautoriteiten vermelden met name of de non-conformiteit een van de volgende oorzaken heeft:

a)

het product voldoet niet aan de in deze richtlijn vastgestelde eisen ten aanzien van de gezondheid of veiligheid van personen, de bescherming van eigendommen of het milieu, of

b)

door tekortkomingen in de in artikel 14 bedoelde geharmoniseerde normen wordt een vermoeden van conformiteit gevestigd.

6.   De andere lidstaten dan de lidstaat die de procedure krachtens dit artikel heeft ingeleid, brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte van door hen genomen maatregelen en van aanvullende informatie over de non-conformiteit van het product waarover zij beschikken, en van hun bezwaren indien zij het niet eens zijn met de nationale maatregel waarvan zij op de hoogte zijn gebracht.

7.   Indien binnen drie maanden na de ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat is gemaakt door een lidstaat of de Commissie, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.

8.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het betrokken product onverwijld passende beperkende maatregelen worden genomen, zoals het uit de handel nemen van dit product.

Artikel 45

Vrijwaringsprocedure van de Unie

1.   Wanneer na voltooiing van de in artikel 44, leden 3 en 4, beschreven procedure bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden gemaakt of de Commissie van mening is dat een nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) of de particuliere importeur en evalueert zij de nationale maatregel. Aan de hand van die evaluatie stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin zij bepaalt of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) of de particuliere importeur er onmiddellijk van op de hoogte.

2.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om het non-conforme product uit de handel te nemen en stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Indien de nationale maatregel niet gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat de maatregel in.

3.   Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van het product wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen als bedoeld in artikel 44, lid 5, onder b), van deze richtlijn, past de Commissie de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 toe.

Artikel 46

Formele non-conformiteit

1.   Onverminderd artikel 44 verlangt een lidstaat, wanneer hij een van de volgende feiten vaststelt, van de betrokken marktdeelnemer of particuliere importeur dat deze een einde maakt aan de non-conformiteit:

a)

de CE-markering is in strijd met de artikelen 16, 17 of 18 aangebracht;

b)

de in artikel 17 bedoelde CE-markering is niet aangebracht;

c)

de EU-conformiteitsverklaring dan wel de in bijlage III bedoelde verklaring is niet opgesteld;

d)

de EU-conformiteitsverklaring dan wel de in bijlage III bedoelde verklaring is niet correct opgesteld;

e)

de technische documentatie is niet beschikbaar of onvolledig;

f)

de in artikel 7, lid 6, of in artikel 9, lid 3, bedoelde informatie ontbreekt of is onjuist, dan wel onvolledig;

g)

er is niet voldaan aan enige andere administratieve vereiste bepaald in de artikelen 7 of 9.

2.   Wanneer de in lid 1 bedoelde non-conformiteit voortduurt, neemt de betrokken lidstaat alle passende maatregelen om het op de markt aanbieden van het product te beperken of te verbieden, of het product terug te roepen of uit de handel te nemen, dan wel, in het geval van een product dat door een particuliere importeur voor eigen gebruik is ingevoerd, het gebruik ervan te verbieden of te beperken.

HOOFDSTUK VII

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 47

Gedelegeerde bevoegdheid

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 48 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende aan te passen:

a)

teneinde rekening te houden met de voortschrijdende technische kennis en met nieuwe wetenschappelijke inzichten:

i)

bijlage I, deel B, punten 2.3, 2.4 en 2.5 alsook afdeling 3, en deel C, afdeling 3;

ii)

bijlagen VII en IX, en

b)

bijlage V teneinde rekening te houden met de voortschrijdende technische kennis, de wenselijkheid te zorgen voor gelijkwaardige conformiteit en nieuwe wetenschappelijke inzichten.

Artikel 48

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 47 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 17 januari 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 47 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 47 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 49

Uitvoeringshandelingen

1.   Teneinde rekening te houden met de voortschrijdende technische kennis en ervoor te zorgen dat deze richtlijn op uniforme wijze wordt toegepast, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen met richtsnoeren betreffende:

a)

gedetailleerde procedures voor de uitvoering van artikel 24, met inachtneming van wat er specifiek voor de conformiteitsbeoordeling van de onder deze richtlijn vallende producten nodig is;

b)

de uitvoerige toepassing van de in bijlage I, deel A, punt 1, vermelde categorieën vaartuigontwerpen, met inbegrip van richtsnoeren inzake het gebruik van weerterminologie en daarin gebruikte ijkschalen;

c)

gedetailleerde procedures voor de vaartuigidentificatie als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 2.1, inclusief toelichting bij de terminologie, en toekenning en beheer van fabrikantcodes voor buiten de Unie gevestigde fabrikanten;

d)

de informatie over het plaatje van de bouwer als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 2.2;

e)

de toepassing van de bepalingen inzake navigatielichten als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 5.7;

f)

regelingen voor de voorkoming van lozing, in het bijzonder wat betreft de werking van opvangtanks, als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 5.8;

g)

de montage en het testen van gastoestellen en vaste gassystemen op vaartuigen;

h)

de vorm en inhoud van de handleiding;

i)

de vorm en inhoud van de in artikel 51 bedoelde vragenlijst voor de rapportage, die door de lidstaten moet worden ingevuld.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 50, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, wanneer een product een ernstig risico voor de gezondheid en veiligheid van personen, eigendommen of het milieu vormt, stelt de Commissie met betrekking tot lid 1, punten a), b), e), f) en g), onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 50, lid 4, bedoelde procedure.

Artikel 50

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

5.   Het comité wordt door de Commissie geraadpleegd over alle aangelegenheden waarvoor raadpleging van sectorale deskundigen bij Verordening (EU) nr. 1025/2012 of enige andere Uniewetgeving vereist is.

6.   Het Comité kan voorts overeenkomstig zijn reglement van orde alle andere, door zijn voorzitter of een vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde gestelde aangelegenheden met betrekking tot de toepassing van deze richtlijn onderzoeken.

HOOFSTUK VIII

SPECIFIEKE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN

Artikel 51

Rapportage

Uiterlijk op 18 januari 2021 en vervolgens om de vijf jaar vullen de lidstaten een door de Commissie opgestelde vragenlijst over de toepassing van deze richtlijn in.

Uiterlijk op 18 januari 2022 en vervolgens om de vijf jaar stelt de Commissie, op basis van de antwoorden van de lidstaten op de in de eerste alinea bedoelde vragenlijst, een verslag op over de toepassing van deze richtlijn en legt zij dit verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 52

Evaluatie

Uiterlijk op 18 januari 2022 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over:

a)

de technische haalbaarheid van het verder reduceren van de emissies van voortstuwingsmotoren van pleziervaartuigen en het invoeren van vereisten voor verdampingsemissies en brandstofsystemen die van toepassing zijn op voortstuwingsmotoren en -systemen, met inachtneming van de kostenefficiëntie van technologieën en de noodzaak om mondiaal geharmoniseerde waarden voor de sector overeen te komen, met aandacht voor belangrijke marktinitiatieven, en

b)

het effect op consumentenvoorlichting en op fabrikanten, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, van de in bijlage I vermelde categorieën vaartuigontwerpen, die gebaseerd zijn op bestendigheid tegen windkracht en significante golfhoogte, met inachtneming van ontwikkelingen in internationale normalisatie. Het verslag omvat een evaluatie van de vraag of de categorieën vaartuigontwerpen aanvullende specificaties of onderverdelingen behoeven, en reikt suggesties aan voor bijkomende subcategorieën, al naar gelang.

De in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde verslagen gaan zo nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 53

Sancties

De lidstaten stellen regels vast voor sancties, waaronder eventueel strafrechtelijke sancties voor ernstige inbreuken, die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om de toepassing van die sancties te verzekeren.

De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, en ze kunnen worden verzwaard indien de betrokken marktdeelnemer of de particuliere importeur reeds eerder een soortgelijke inbreuk op deze richtlijn heeft gemaakt.

HOOFDSTUK IX

SLOT- EN OVERGANGBEPALINGEN

Artikel 54

Omzetting

1.   Uiterlijk op 18 januari 2016 stellen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen deze bepalingen toe vanaf 18 januari 2016. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 55

Overgangsperiode

1.   De lidstaten belemmeren niet dat producten op de markt aangeboden of in bedrijf gesteld worden die onder Richtlijn 94/25/EG vallen en in overeenstemming met die richtlijn zijn, wanneer die producten vóór 18 januari 2017 in de handel gebracht of in bedrijf gesteld zijn.

2.   De lidstaten belemmeren niet dat buitenboordvoorstuwingsmotoren met vonkontsteking met een vermogen van 15 kW of minder op de markt aangeboden of in bedrijf gesteld worden wanneer die motoren aan de grenswaarden voor uitlaatemissies in bijlage I, deel B, punt 2.1, voldoen, vervaardigd zijn door een kleine of middelgrote onderneming als gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (14) en vóór 18 januari 2020 in de handel zijn gebracht.

Artikel 56

Intrekking

Richtlijn 94/25/EG wordt met ingang van 18 januari 2016 ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 57

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 58

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 43 van 15.2.2012, blz. 30.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

(3)  PB L 164 van 30.6.1994, blz. 15.

(4)  PB L 214 van 26.8.2003, blz. 18.

(5)  PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(6)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

(7)  PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.

(8)  PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82.

(9)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(10)  PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1.

(11)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1.

(12)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

(13)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(14)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.


BIJLAGE I

ESSENTIËLE EISEN

A.   Essentiële eisen voor het ontwerp en de bouw van de in artikel 2, lid 1 genoemde producten

1.   CATEGORIEËN VAARTUIGONTWERPEN

Ontwerpcategorie

Windkracht

(schaal van Beaufort)

Significante golfhoogte

(H⅓, meter)

A

meer dan 8

meer dan 4

B

tot en met 8

tot en met 4

C

tot en met 6

tot en met 2

D

tot en met 4

tot en met 0,3

Toelichting:

A.

Een pleziervaartuig van ontwerpcategorie A wordt geacht te zijn ontworpen voor de vaart waarbij de windkracht meer dan 8 (schaal van Beaufort) en de significante golfhoogte meer dan 4 m kunnen bedragen, maar waarbij zich geen abnormale omstandigheden voordoen, zoals storm, zware storm, orkaan, tornado en extreme zeegang of abnormale golven.

B.

Een pleziervaartuig van ontwerpcategorie B wordt geacht te zijn ontworpen voor de vaart bij ten hoogste windkracht 8 en een significante golfhoogte van maximaal 4 m.

C.

Een vaartuig van ontwerpcategorie C wordt geacht te zijn ontworpen voor de vaart bij ten hoogste windkracht 6 en een significante golfhoogte van maximaal 2 m.

D.

Een vaartuig van ontwerpcategorie D wordt geacht te zijn ontworpen voor de vaart bij ten hoogste windkracht 4 en een significante golfhoogte van maximaal 0,3 m, waarbij incidenteel golven van maximaal 0,5 m kunnen voorkomen.

De vaartuigen van elke ontwerpcategorie moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat zij bestand zijn tegen de parameters voor stabiliteit, drijfvermogen en andere relevante essentiële eisen opgesomd in deze bijlage, en goed bestuurbaar zijn.

2.   ALGEMENE EISEN

2.1.   Identificatie van vaartuigen

Op elk vaartuig moet een identificatienummer zijn aangebracht dat de volgende informatie omvat:

1.

de landcode van de fabrikant,

2.

een unieke code van de fabrikant, toegekend door de nationale autoriteit van de lidstaat,

3.

een uniek serienummer,

4.

de maand en het jaar van productie,

5.

het modeljaar.

In de desbetreffende geharmoniseerde norm zijn uitvoerige voorschriften voor het in de eerste alinea bedoelde identificatienummer opgenomen.

2.2.   Plaatje van de vaartuigbouwer

Op elk vaartuig moet behalve het vaartuigidentificatienummer nog een afzonderlijk, permanent bevestigd plaatje worden aangebracht met ten minste de volgende gegevens:

a)

de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde merknaam en het contactadres van de fabrikant;

b)

de CE-markering als bedoeld in artikel 18;

c)

de categorie vaartuigontwerp overeenkomstig afdeling 1;

d)

de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting, afgeleid volgens punt 3.6, waarbij het gewicht van de inhoud van de vaste tanks wanneer zij vol zijn niet wordt meegerekend;

e)

het door de fabrikant aanbevolen aantal personen waarop het vaartuig berekend is.

In het geval van beoordeling na de bouw omvatten de onder a) bedoelde contactgegevens en eisen ook die van de aangemelde instantie die de conformiteitsbeoordeling heeft verricht.

2.3.   Beveiliging tegen overboord vallen en voorzieningen om weer aan boord te kunnen komen

Bij het ontwerp van vaartuigen wordt ervoor gezorgd dat de risico’s van overboord vallen zo veel mogelijk worden beperkt en dat het weer aan boord komen wordt vergemakkelijkt. Voorzieningen om weer aan boord te kunnen komen zijn zonder hulp toegankelijk voor of inzetbaar door iemand in het water.

2.4.   Zicht vanaf de hoofdstuurstand

Op pleziervaartuigen moet de bestuurder vanuit de hoofdstuurstand, onder normale gebruiksomstandigheden (snelheid en belasting), rondom een goed zicht hebben.

2.5.   Handleiding

Elk product moet overeenkomstig artikel 7, lid 7, en artikel 9, lid 4, voorzien zijn van een handleiding. Deze handleiding bevat alle nodige informatie voor een veilig gebruik van het product, met bijzondere aandacht voor opbouw, onderhoud, regelmatige werking, voorkoming van risico’s en risicobeheersing.

3.   EISEN BETREFFENDE INTEGRITEIT EN STRUCTUUR

3.1.   Structuur

De keuze en combinatie van materialen en de constructie moeten garanderen dat het vaartuig in alle opzichten sterk genoeg is. Er wordt in het bijzonder gelet op de ontwerpcategorie overeenkomstig afdeling 1 en de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6.

3.2.   Stabiliteit en vrijboord

Het vaartuig moet, rekening houdend met de ontwerpcategorie overeenkomstig afdeling 1 en met de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6, voldoende stabiliteit en vrijboord hebben.

3.3.   Drijfvermogen en reservedrijfvermogen

De constructie van het vaartuig moet zodanig zijn dat het drijfvermogen is afgestemd op de ontwerpcategorie overeenkomstig afdeling 1 en de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6. Alle van leefruimte voorziene meerrompspleziervaartuigen die kunnen omslaan, moeten over voldoende drijfvermogen beschikken om in omgeslagen stand te blijven drijven.

Vaartuigen met een lengte van minder dan zes meter die bij gebruik overeenkomstig de ontwerpcategorie kunnen vollopen, moeten voorzien zijn van een geschikte drijfvoorziening om het vaartuig in volgelopen toestand drijvende te houden.

3.4.   Openingen in romp, dek en bovenbouw

Openingen in romp, dek(ken) en bovenbouw mogen in gesloten stand geen afbreuk doen aan de structurele integriteit en de weer-en-windbestendigheid van het vaartuig.

Ramen, patrijspoorten, deuren en luikafdekkingen moeten bestand zijn tegen de waterdruk die op de plaats waar zij zich bevinden te verwachten valt, alsmede tegen de puntbelastingen die door het gewicht van zich aan dek bevindende personen worden uitgeoefend.

Huiddoorvoeren die bedoeld zijn om water in of uit de romp te laten stromen en die zich bevinden onder de waterlijn die correspondeert met de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting overeenkomstig punt 3.6, moeten van gemakkelijk toegankelijke afsluiters voorzien zijn.

3.5.   Vollopen

Alle vaartuigen moeten zo zijn ontworpen dat de kans op zinken zo gering mogelijk is.

Daarbij moet in voorkomend geval bijzondere aandacht worden besteed aan:

a)

stuurhutten en kuipen, die zelflozend moeten zijn of voorzien moeten zijn van andere middelen om het water uit het inwendige van het vaartuig te houden,

b)

ventilatievoorzieningen,

c)

het verwijderen van water met pompen of andere middelen.

3.6.   Door de fabrikant aanbevolen maximale belasting

De door de fabrikant aanbevolen maximale belasting (brandstof, water, proviand, diverse uitrusting en personen (in kilogrammen)) waarvoor het vaartuig ontworpen is, wordt vastgesteld al naar gelang van de ontwerpcategorie (afdeling 1), de stabiliteit en het vrijboord (punt 3.2), alsmede het drijfvermogen en het reservedrijfvermogen (punt 3.3).

3.7.   Bergplaatsen voor reddingsvlotten

Alle pleziervaartuigen van de ontwerpcategorieën A en B, alsmede pleziervaartuigen van de ontwerpcategorieën C en D met een lengte van meer dan zes meter, moeten beschikken over een of meer bergplaatsen voor een of meer reddingsvlotten die groot genoeg zijn voor het door de fabrikant voor het pleziervaartuig aanbevolen aantal personen. De bergplaats(en) moet(en) te allen tijde gemakkelijk toegankelijk zijn.

3.8.   Ontsnappingsweg

Alle van leefruimte voorziene meerrompspleziervaartuigen die kunnen omslaan, moeten beschikken over ontsnappingswegen die in geval van omslaan bruikbaar zijn. Wanneer er een ontsnappingsweg voor gebruik in omgeslagen stand aanwezig is, mag deze geen afbreuk doen aan de structuur (punt 3.1), de stabiliteit (punt 3.2) of het drijfvermogen (punt 3.3), ongeacht of het pleziervaartuig zich in normale of omgeslagen stand bevindt.

Alle van leefruimte voorziene vaartuigen moeten voorzien zijn van in geval van brand bruikbare ontsnappingswegen.

3.9.   Ankeren, afmeren en slepen

Alle vaartuigen moeten, rekening houdend met de ontwerpcategorie waartoe zij behoren en hun kenmerken, zijn uitgerust met een of meer versterkte punten of andere middelen om de krachten die optreden bij ankeren, afmeren en slepen veilig te doorstaan.

4.   STUUREIGENSCHAPPEN

De fabrikant zorgt ervoor dat de stuureigenschappen van het vaartuig bevredigend zijn bij gebruik van de krachtigste voortstuwingsmotor waarvoor het vaartuig is ontworpen en gebouwd. Voor alle voortstuwingsmotoren moet het nominale maximumvermogen in de handleiding worden aangegeven.

5.   MONTAGEVOORSCHRIFTEN

5.1.   Motoren en motorruimten

5.1.1.   Binnenboordmotor

Alle binnenboordmotoren moeten in een gesloten en van de leefruimte afgescheiden compartiment zijn geplaatst en zodanig zijn gemonteerd dat het gevaar van brand of uitbreiding van brand en de gevaren van giftige rook, warmte, lawaai of trillingen in de leefruimte tot een minimum beperkt blijven.

Onderdelen en accessoires van de motor die frequent gecontroleerd en/of onderhouden moeten worden, moeten gemakkelijk toegankelijk zijn.

De isolatiematerialen in de motorruimte mogen geen verbranding onderhouden.

5.1.2.   Ventilatie

De motorruimte moet geventileerd zijn. De instroming van water in de motorruimte door openingen moet zoveel mogelijk worden beperkt.

5.1.3.   Niet-ingesloten delen

Bewegende of hete delen van de motor die persoonlijk letsel kunnen veroorzaken, moeten doeltreffend worden afgeschermd, tenzij de motor zich onder een kap of binnen de eigen omhulling bevindt.

5.1.4.   Starten van buitenboordvoorstuwingsmotoren

Iedere buitenboordvoorstuwingsmotor in ieder vaartuig moet een voorziening hebben die het starten van de motor verhindert wanneer deze in een versnelling staat, behalve:

a)

wanneer de motor een statische stuwkracht van minder dan 500 newton (N) levert,

b)

wanneer de motor voorzien is van een blokkeervoorziening van de gashendel die de statische stuwkracht op het moment van het starten van de motor beperkt tot 500 N.

5.1.5.   Waterscooters zonder bestuurder

Waterscooters moeten een voorziening hebben die de voortstuwingsmotor automatisch uitschakelt of de scooter automatisch met beperkte snelheid in een cirkel voorwaarts laat bewegen wanneer de bestuurder afstapt of in het water valt.

5.1.6.   Met een helmstok bestuurde buitenboordvoorstuwingsmotoren moeten worden uitgerust met een noodstopvoorziening die met de stuurman kan worden verbonden.

5.2.   Brandstofsysteem

5.2.1.   Algemeen

De voorzieningen en installaties voor het vullen, de opslag, de ontluchting en de toevoer van brandstof moeten zo zijn ontworpen en aangebracht dat het brand- en explosiegevaar tot een minimum wordt beperkt.

5.2.2.   Brandstoftanks

De brandstoftanks, -buizen en -slangen moeten worden vastgemaakt en worden gescheiden van of beschermd tegen elke bron die veel warmte produceert. Het materiaal waaruit de tanks bestaan en de constructie ervan moeten zijn afgestemd op hun capaciteit en het soort brandstof.

Alle ruimten waarin benzinetanks staan opgesteld, moeten geventileerd worden.

Benzinetanks mogen geen deel uitmaken van de romp en moeten:

a)

beschermd zijn tegen brand van elke motor en van alle andere ontstekingsbronnen;

b)

van de leefruimte afgesloten zijn.

Dieseltanks mogen in de romp zijn geïntegreerd.

5.3.   Elektrisch systeem

Het elektrische systeem moet zo zijn ontworpen en geïnstalleerd dat een goede bediening van het vaartuig onder normale bedrijfsomstandigheden gegarandeerd is en dat het gevaar voor brand en elektrische schokken tot een minimum wordt beperkt.

Alle stroomkringen, met uitzondering van de door accu’s gevoede stroomkringen voor het starten van de motor, moeten veilig blijven wanneer ze worden overbelast.

Elektrische voortstuwingskringen werken niet in op andere kringen op een zodanige wijze dat er één niet werkt zoals bedoeld.

Er moet voor ventilatie worden gezorgd om de opeenhoping van eventuele door accu’s geproduceerde explosieve gassen te voorkomen. De accu’s moeten stevig bevestigd en tegen inkomend water beschermd worden.

5.4.   Stuursysteem

5.4.1.   Algemeen

Het stuursysteem en het voortstuwingsbesturingssysteem moeten zodanig ontworpen, gebouwd en gemonteerd zijn dat hiermee de stuurbelastingen onder voorzienbare bedrijfsomstandigheden kunnen worden overgebracht.

5.4.2.   Noodvoorzieningen

Elk pleziervaartuig met zeil en elk met één voortstuwingsmotor uitgerust pleziervaartuig zonder zeil waarvan het roer op afstand wordt bediend, moeten uitgerust zijn met een noodvoorziening waarmee het pleziervaartuig bij beperkte snelheid kan worden bestuurd.

5.5.   Gassysteem

Gassystemen voor huishoudelijk gebruik moeten van het type met dampafvoer zijn en zo zijn ontworpen en geïnstalleerd dat gaslekken en ontploffingsgevaar worden vermeden en zij moeten op gaslekken kunnen worden getest. Materialen en onderdelen moeten geschikt zijn voor het gebruikte soort gas en bestand zijn tegen de belastingen en invloeden waaraan zij op het water blootstaan.

Elk gastoestel dat door de fabrikant is bestemd voor de toepassing waarvoor het wordt gebruikt, moet worden gemonteerd volgens de instructies van de fabrikant. Elk gassysteem moet het gas toegevoerd krijgen via een afzonderlijke leiding van het distributiesysteem en elk toestel moet zijn voorzien van een afzonderlijke afsluiter. Er moet worden gezorgd voor voldoende ventilatie om gevaren door gaslekken en verbrandingsproducten te voorkomen.

Elk vaartuig met een vast gassysteem moet zijn uitgerust met een compartiment voor de opslag van alle gasflessen. Dit compartiment moet afgesloten zijn van de leefruimte, uitsluitend van buitenaf toegankelijk zijn en naar buiten toe geventileerd zijn, zodat vrijkomend gas naar buiten toe wegstroomt.

In het bijzonder moet elk vast gassysteem na installatie getest worden.

5.6.   Brandbeveiliging

5.6.1.   Algemeen

Bij de uitrusting en de indeling van het vaartuig moet rekening worden gehouden met het risico en de uitbreiding van brand. Er moet speciaal worden gelet op de omgeving van apparaten met een open vlam, hete zones of motoren en hulpapparaten, overlooppijpen van olie en brandstof, onbedekte olie- en brandstofbuizen en de geleiding van elektrische bedrading, waarbij in het bijzonder warmtebronnen en hete zones moeten worden vermeden.

5.6.2.   Brandblusapparatuur

Pleziervaartuigen moeten worden geleverd met op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur, of met aanwijzingen voor de plaatsing en de capaciteit van op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur. Het vaartuig mag pas in bedrijf worden gesteld wanneer de juiste brandblusapparatuur is geïnstalleerd. De motorruimten van benzinemotoren moeten worden beschermd met een blussysteem dat in geval van brand kan worden gebruikt zonder dat de ruimte hoeft te worden geopend. Indien er draagbare brandblussers zijn aangebracht, moeten zij gemakkelijk toegankelijk zijn en moet een ervan zo zijn geplaatst dat hij gemakkelijk bereikbaar is vanuit de hoofdstuurstand van het pleziervaartuig.

5.7.   Navigatielichten, dagmerken en geluidsseinen

Wanneer navigatielichten, dagmerken en geluidsseinen worden gemonteerd, moeten zij, naargelang het geval, voldoen aan de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (COLREG 1972) of aan de Europese code voor de binnenvaart (CEVNI).

5.8.   Voorkoming van lozing en voorzieningen die het aan land brengen van afval vergemakkelijken

Vaartuigen moeten zo zijn gebouwd dat verontreinigende stoffen (olie, brandstof enz.) niet per ongeluk overboord kunnen raken.

Elk in een pleziervaartuig gemonteerd toilet mag uitsluitend worden aangesloten op een opvangtank- of waterzuiveringssysteem.

Pleziervaartuigen waarin opvangtanks zijn gemonteerd, moeten voorzien zijn van een standaardverbindingsstuk om de buizen van de ontvangstinrichting te kunnen aansluiten op de afvoerleiding van het pleziervaartuig.

Bovendien moeten door de romp aangelegde afvoerbuizen voor menselijk afval voorzien zijn van kleppen die in de gesloten stand kunnen worden geborgd.

B.   Essentiële eisen voor de uitlaatemissies van voortstuwingsmotoren

Voortstuwingsmotoren moeten aan de in dit deel beschreven essentiële eisen voor uitlaatemissies voldoen.

1.   VOORTSTUWINGSMOTORIDENTIFICATIE

1.1.

Op elke motor moet de volgende informatie duidelijk zijn vermeld:

a)

de naam, de geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde merknaam en het contactadres van de motorfabrikant, en, indien van toepassing, de naam en het contactadres van de persoon die de motor aanpast;

b)

het motortype en, indien van toepassing, de motorfamilie;

c)

een uniek motorserienummer;

d)

de CE-markering als bedoeld in artikel 18.

1.2.

De in punt 1.1 bedoelde opschriften moeten voldoende duurzaam zijn voor de normale levensduur van de motor en zij moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn. Als een etiket of plaatje wordt gebruikt, moet dit voldoende duurzaam voor de normale levensduur van de motor worden bevestigd en mogen de etiketten of plaatjes niet verwijderd kunnen worden zonder dat ze vernietigd of beschadigd worden.

1.3.

De opschriften moeten worden aangebracht op een motoronderdeel dat noodzakelijk is voor de normale werking van de motor en normaal gezien gedurende de levensduur van de motor niet hoeft te worden vervangen.

1.4.

De opschriften moeten zodanig worden geplaatst dat zij gemakkelijk leesbaar zijn nadat alle voor de werking van de motor noodzakelijke onderdelen op de motor zijn geassembleerd.

2.   UITLAATEMISSIEVOORSCHRIFTEN

Voortstuwingsmotoren moeten zodanig worden ontworpen, gebouwd en geassembleerd dat de emissies bij een juiste installatie en bij normaal gebruik niet meer bedragen dan de grenswaarden in punt 2.1, tabel 1, en punt 2.2, tabellen 2 en 3.

2.1.   Waarden van toepassing voor de toepassing van artikel 55, lid 2 en tabel 2 van punt 2.2:

Tabel 1

(g/kWh)

Soort

Koolmonoxide

Formula

Koolwaterstoffen

Formula

Stikstof-oxiden

NOx

Fijnstof

PT

 

A

B

n

A

B

n

 

 

Tweetakt met vonkontsteking

150,0

600,0

1,0

30,0

100,0

0,75

10,0

Niet van toepassing

Viertakt met vonkontsteking

150,0

600,0

1,0

6,0

50,0

0,75

15,0

Niet van toepassing

Compressie-ontsteking

5,0

0

0

1,5

2,0

0,5

9,8

1,0

Waarbij A, B en n constanten zijn overeenkomstig de tabel en PN het nominale motorvermogen in kW is.

2.2.   Waarden van toepassing tot 18 januari 2016:

Tabel 2

Grenswaarden voor uitlaatemissies van compressieontstekingsmotoren  (2)

Cilinderinhoud

SV

(L/cyl)

Nominaal motorvermogen PN

(kW)

Fijnstof

PT

(g/kWh)

Koolwaterstoffen + stikstofoxiden

Formula

(g/kWh)

Formula

Formula

De in tabel 1 vermelde waarden

Formula

 (1)

0,30

4,7

Formula

0,15

5,8

Formula

Formula

0,14

5,8

Formula

0,12

5,8

Formula

0,12

5,8

Formula

0,11

5,8


Tabel 3

Grenswaarden voor uitlaatemissies van motoren met vonkontsteking

Motortype

Nominaal

motorvermogen PN

(kW)

Koolmonoxide

CO

(g/kWh)

Koolwaterstoffen + stikstofoxiden

Formula

(g/kWh)

Hek- en binnenboordmotoren

Formula

75

5

Formula

350

16

Formula

350

22

Buitenboordmotoren waterscootermotoren

Formula

Formula

30

Formula

Formula

Formula

Formula

300

Formula

2.3.   Testcycli:

Toe te passen testcycli en wegingsfactoren

Onderstaande vereisten van ISO-norm 8178-4:2007 worden gebruikt, met inachtneming van de waarden in onderstaande tabel.

Voor compressieontstekingsmotoren met variabel toerental moet testcyclus E1 of E5 worden toegepast; bij wijze van alternatief mag boven 130 kW ook testcyclus E3 worden toegepast. Voor vonkontstekingsmotoren met variabel toerental moet testcyclus E4 worden toegepast.

Cyclus E1, toestand nummer

1

2

3

4

5

Toerental

Nominaal toerental

Intermediair toerental

Laagste stationair toerental

Koppel, %

100

75

75

50

0

Wegingsfactor

0,08

0,11

0,19

0,32

0,3

Toerental

Nominaal toerental

Intermediair toerental

Laagste stationair toerental

Cyclus E3, toestand nummer

1

2

3

4

 

Toerental, %

100

91

80

63

 

Vermogen, %

100

75

50

25

 

Wegingsfactor

0,2

0,5

0,15

0,15

 

Cyclus E4, toestand nummer

1

2

3

4

5

Toerental, %

100

80

60

40

Stationair

Koppel, %

100

71,6

46,5

25,3

0

Wegingsfactor

0,06

0,14

0,15

0,25

0,40

Cyclus E5, toestand nummer

1

2

3

4

5

Toerental, %

100

91

80

63

Stationair

Vermogen, %

100

75

50

25

0

Wegingsfactor

0,08

0,13

0,17

0,32

0,3

De aangemelde instanties mogen tests aanvaarden die zijn uitgevoerd op basis van andere testcycli zoals gespecificeerd in een geharmoniseerde norm en voor zover van toepassing op de bedrijfscyclus van de motor.

2.4.   Toepassing van de voortstuwingsmotorfamilie en keuze van de basisvoortstuwingsmotor

De motorfabrikant bepaalt welke motoren uit zijn reeks in een motorfamilie worden opgenomen.

Uit een motorfamilie wordt op zodanige wijze een basismotor gekozen dat de emissie-eigenschappen representatief zijn voor alle motoren in de familie. Normaal gesproken wordt als basismotor van de familie de motor genomen met de eigenschappen die bij meting volgens de toepasselijke testcyclus naar verwachting de hoogste specifieke emissies zullen opleveren (uitgedrukt in g/kWh).

2.5.   Testbrandstoffen

De voor de uitlaatemissietests gebruikte testbrandstof heeft de volgende eigenschappen:

Benzine

Kenmerk

RF-02-99

Ongelood

RF-02-03

Ongelood

 

min

max

min

max

Research-octaangetal (RON)

95

95

Motoroctaangetal (MON)

85

85

Dichtheid bij 15 °C (kg/m3)

748

762

740

754

Beginkookpunt (°C)

24

40

24

40

Massafractie zwavel (mg/kg)

100

10

Loodgehalte (mg/l)

5

5

Dampdruk volgens Reid (kPa)

56

60

Dampdruk (DVPE) (kPa)

56

60

Diesel

Kenmerk

RF-06-99

RF-06-03

 

min

max

min

max

Cetaangetal

52

54

52

54

Dichtheid bij 15 °C (kg/m3)

833

837

833

837

Eindkookpunt (°C)

370

370

Vlampunt (°C)

55

55

Massafractie zwavel (mg/kg)

op te geven

300 (50)

10

Massafractie as (%)

op te geven

0,01

0,01

De aangemelde instanties mogen tests aanvaarden die zijn uitgevoerd op basis van andere testbrandstoffen zoals gespecificeerd in een geharmoniseerde norm.

3.   DUURZAAMHEID

Indien de door de fabrikant van de motor te verstrekken installatie- en onderhoudsinstructies worden opgevolgd, moet de motor bij normaal gebruik en onder normale gebruiksomstandigheden gedurende de normale levensduur van de motor aan de in punt 2.1 en punt 2.2 vermelde grenswaarden blijven voldoen.

De motorfabrikant moet deze informatie verkrijgen door van tevoren duurzaamheidstests op basis van normale werkingscycli uit te voeren en de vermoeiing van de onderdelen te berekenen, zodat hij de nodige onderhoudsinstructies kan opstellen en die kan verstrekken bij alle nieuwe motoren die voor het eerst in de handel worden gebracht.

De normale levensduur van motoren is als volgt:

a)

voor compressieontstekingsmotoren: 480 bedrijfsuren of, indien dit korter is, tien jaar;

b)

voor vonkontstekingsmotoren en hekmotoren met of zonder geïntegreerde uitlaat:

i)

voor motoren van de categorie

Formula

: 480 bedrijfsuren of, indien dit korter is, tien jaar;

ii)

voor motoren van de categorie

Formula

: 150 bedrijfsuren of, indien dit korter is, drie jaar;

iii)

voor motoren van de categorie

Formula

: 50 bedrijfsuren of, indien dit korter is, één jaar;

c)

voor waterscootermotoren: 350 bedrijfsuren of, indien dit korter is, vijf jaar;

d)

voor buitenboordmotoren: 350 bedrijfsuren of, indien dit korter is, tien jaar.

4.   HANDLEIDING

Elke motor moet voorzien zijn van een handleiding in een taal (talen) die gemakkelijk wordt (worden) begrepen door consumenten en andere eindgebruikers, zoals wordt bepaald door de lidstaat waarin de motor in de handel wordt gebracht.

De handleiding bevat het volgende:

a)

installatie-, gebruiks- en onderhoudsinstructies die nodig zijn voor een goede werking van de motor teneinde aan de eisen van afdeling 3 (duurzaamheid) te voldoen;

b)

een opgave van het vermogen van de motor, gemeten volgens de geharmoniseerde norm.

C.   Essentiële eisen voor geluidsemissies

Pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat, waterscooters en buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat moeten aan de in dit deel beschreven essentiële eisen voor geluidsemissies voldoen.

1.   GELUIDSEMISSIEWAARDEN

1.1.

Pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat, waterscooter- en buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat moeten zo worden ontworpen, gebouwd en gemonteerd dat de geluidsemissies de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden:

Nominaal motorvermogen

(één motor)

in kW

Maximaal geluidsdrukniveau = LpASmax

in dB

Formula

67

Formula

72

Formula

75

waarin PN = nominaal motorvermogen in kW van één motor bij nominaal toerental en LpASmax = maximaal geluidsdrukniveau in dB.

Voor tweemotorige installaties en voor meermotorige eenheden van alle motortypes mag de grenswaarde met 3 dB worden verhoogd.

1.2.

Als alternatief voor geluidsmetingen worden pleziervaartuigen met een binnenboordmotor of met een hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat geacht in overeenstemming met de in punt 1.1 beschreven geluidseisen te zijn indien hun getal van Froude ≤ 1,1 is en hun verhouding vermogen/deplacement ≤ 40 is en de motor en het uitlaatsysteem gemonteerd zijn overeenkomstig de specificaties van de fabrikant.

1.3.

Het „getal van Froude” Fn wordt berekend door de maximumsnelheid van het pleziervaartuig V (m/s) te delen door de vierkantswortel van de waterlijnlengte lwl (m) vermenigvuldigd met een gegeven zwaartekrachtversnellingsconstante g, van 9,8 m/s2

Formula

De „verhouding vermogen/deplacement” wordt berekend door het nominale motorvermogen PN (in kW) te delen door het deplacement van het pleziervaartuig D (in ton).

Formula

2.   HANDLEIDING

Voor pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat en voor waterscooters moet de in deel A, punt 2.5, bedoelde handleiding de noodzakelijke informatie bevatten om het pleziervaartuig en het uitlaatsysteem in zodanige conditie te houden dat, voor zover praktisch mogelijk, de gespecificeerde geluidsgrenswaarden bij normaal gebruik niet worden overschreden.

Voor buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat moet de in deel B, afdeling 4, bedoelde handleiding de noodzakelijke instructies bevatten om de motor in zodanige conditie te houden dat, voor zover praktisch mogelijk, de gespecificeerde geluidsgrenswaarden bij normaal gebruik niet worden overschreden.

3.   DUURZAAMHEID

De bepalingen betreffende duurzaamheid in deel B, afdeling 3, zijn mutatis mutandis van toepassing op de naleving van de in afdeling 1 van dit deel beschreven eisen voor geluidsemissies.


(1)  

+

Voor compressieontstekingsmotoren met een nominaal vermogen van ten minste 37 kW en minder dan 75 kW en een cilinderinhoud van minder dan 0,9 l/cilinder mogen bij wijze van alternatief ook grenswaarden van 0,20 g/kWh (PT) en 5,8 g/kWh (

Formula

gecombineerd) worden toegepast.

(2)  

++

Geen enkele compressieontstekingsmotor mag een emissiegrenswaarde van 5,0 g/kWh voor koolmonoxide (CO) overschrijden.


BIJLAGE II

ONDERDELEN VAN VAARTUIGEN

1.

Vonkafschermingsvoorzieningen voor binnenboordmotoren en hekmotoren op benzine en benzinetankruimten;

2.

Beveiliging tegen starten van buitenboordmotoren wanneer deze in een versnelling staan;

3.

Stuurwielen, stuurmechanismen en kabelassemblages;

4.

Voor vaste montage bestemde brandstoftanks en brandstofslangen;

5.

Geprefabriceerde luiken en patrijspoorten.


BIJLAGE III

VERKLARING VAN DE FABRIKANT OF DE IMPORTEUR VAN HET GEDEELTELIJK AFGEBOUWDE VAARTUIG (ARTIKEL 6, LID 2)

De in artikel 6, lid 2, bedoelde verklaring van de fabrikant of de in de Unie gevestigde importeur bevat het volgende:

a)

de naam en het adres van de fabrikant;

b)

de naam en het adres van de in de Unie gevestigde gemachtigde van de fabrikant of, in voorkomend geval, van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen;

c)

een beschrijving van het gedeeltelijk afgebouwde vaartuig;

d)

een verklaring dat het gedeeltelijk afgebouwde vaartuig conform is met de essentiële eisen die op deze bouwfase van toepassing zijn; hierbij inbegrepen zijn verwijzingen naar de toegepaste desbetreffende geharmoniseerde normen of naar de specificaties waarmee het vaartuig of het onderdeel in deze bouwfase conform wordt verklaard; bovendien is het bestemd om door andere natuurlijke of rechtspersonen geheel overeenkomstig deze richtlijn te worden afgebouwd.


BIJLAGE IV

EU-CONFORMITEITSVERKLARING Nr. xxxxx  (1)

1.

Nr. xxxxx (Product: product, partij, type of serienummer):

2.

Naam en adres van de fabrikant of zijn gemachtigde [de gemachtigde moet ook de bedrijfsnaam en het adres van de fabrikant opgeven] dan wel de particuliere importeur.

3.

Deze conformiteitsverklaring wordt verstrekt onder volledige verantwoordelijkheid van de fabrikant of de particuliere importeur, dan wel de in artikel 19, lid 3 of 4, van Richtlijn 2013/53/EU bedoelde persoon.

4.

Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan het product kan worden getraceerd, indien nodig met een foto).

5.

Het in punt 4 beschreven voorwerp is in overeenstemming met de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie.

6.

Vermelding van de toegepaste relevante geharmoniseerde normen of van de overige technische specificaties waarop de conformiteitsverklaring betrekking heeft.

7.

Indien van toepassing, de aangemelde instantie … (naam, nummer) … heeft … (werkzaamheden beschrijven) … uitgevoerd en het certificaat … verstrekt.

8.

Identiteit van de persoon die bevoegd is om namens de fabrikant of zijn gemachtigde te tekenen.

9.

Aanvullende informatie:

 

De EU-conformiteitsverklaring bevat ook een verklaring van de fabrikant van de voortstuwingsmotor, alsook van de persoon die een motor overeenkomstig artikel 6, lid 4, onder b) en c), aanpast, waarin wordt bevestigd dat:

a)

de motor, als deze volgens de bijbehorende montage-instructies in een vaartuig wordt gemonteerd, voldoet aan:

i)

de uitlaatemissievereisten van deze richtlijn;

ii)

de grenswaarden van Richtlijn 97/68/EG wat betreft motoren waarvoor typegoedkeuring is verleend overeenkomstig die richtlijn en die voldoen aan de emissiegrenswaarden van fase III A, fase III B of fase IV voor compressieontstekingsmotoren die worden gebruikt voor andere toepassingen dan het aandrijven van binnenschepen, locomotieven en treinstellen, zoals vermeld in punt 4.1.2 van bijlage I bij die richtlijn, of

iii)

de grenswaarden van Verordening (EG) nr. 595/2009 wat betreft motoren waarvoor typegoedkeuring is verleend overeenkomstig die verordening.

 

De motor mag niet in bedrijf worden gesteld voordat het vaartuig waarin de motor wordt gemonteerd, indien dit vereist is, conform de desbetreffende bepaling van deze richtlijn is verklaard.

 

Als de motor in de handel is gebracht gedurende de aanvullende overgangsperiode als bedoeld in artikel 55, lid 2, moet dit in de EU-conformiteitsverklaring worden vermeld.

 

Ondertekend voor en namens:

 

(plaats en datum van afgifte)

 

(naam, functie) (handtekening)


(1)  Het toekennen van een nummer aan de conformiteitsverklaring is facultatief.


BIJLAGE V

GELIJKWAARDIGE CONFORMITEIT OP BASIS VAN BEOORDELING NA DE BOUW (PCA-MODULE)

1.   De procedure voor conformiteit op basis van beoordeling na de bouw is bedoeld om de gelijkwaardige conformiteit van een product te beoordelen als de fabrikant niet de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het product volgens deze richtlijn op zich heeft genomen; in dat geval neemt de in artikel 19, lid 2, 3 of 4, bedoelde natuurlijke of rechtspersoon die het product onder zijn eigen verantwoordelijkheid in de handel brengt of in bedrijf stelt de verantwoordelijkheid voor de gelijkwaardige conformiteit van het product op zich. Deze persoon moet de in de punten 2 en 4 beschreven verplichtingen vervullen en op eigen verantwoording garanderen en verklaren dat het betrokken product, waarvoor het bepaalde in punt 3 geldt, aan de toepasselijke eisen van deze richtlijn voldoet.

2.   De persoon die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt, dient bij een aangemelde instantie een aanvraag voor de beoordeling van het product na de bouw in en verstrekt de aangemelde instantie de documenten en het technische dossier op basis waarvan de aangemelde instantie kan beoordelen of het product in overeenstemming is met de vereisten van deze richtlijn, alsook alle beschikbare informatie over het gebruik van het product nadat het voor het eerst in bedrijf is gesteld.

De persoon die een dergelijk product in de handel brengt of in bedrijf stelt, houdt deze documenten en informatie tot tien jaar nadat de gelijkwaardige conformiteit van het product volgens de procedure voor beoordeling na de bouw is beoordeeld, ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten.

3.   De aangemelde instantie onderzoekt het afzonderlijke product en voert berekeningen, tests en andere beoordelingen uit voor zover dit nodig is om te waarborgen dat de gelijkwaardige overeenstemming van het product met de desbetreffende eisen van deze richtlijn is aangetoond.

De aangemelde instantie stelt een conformiteitscertificaat en een conformiteitsrapport over de uitgevoerde beoordeling op, verstrekt deze en houdt tot tien jaar na de datum waarop zij zijn verstrekt een kopie van deze documenten ter beschikking van de nationale autoriteiten.

Op het goedgekeurde product wordt, naast de CE-markering, het identificatienummer van de aangemelde instantie aangebracht door deze instantie of namens deze instantie onder haar verantwoordelijkheid.

Als het beoordeelde product een vaartuig is, laat de aangemelde instantie bovendien onder haar verantwoordelijkheid de in bijlage I, deel A, punt 2.1, bedoelde identificatienummer van het vaartuig aanbrengen, waarbij het veld voor de landcode van de fabrikant wordt gebruikt om het land van vestiging van de aangemelde instantie aan te duiden en de velden voor de unieke code van de fabrikant, toegekend door de nationale autoriteit van de lidstaat, om de aan de aangemelde instantie toegekende identificatiecode van de beoordeling na de bouw aan te duiden, gevolgd door het serienummer van het certificaat van de beoordeling na de bouw. De velden in het identificatienummer van het vaartuig voor de maand en het jaar van productie en voor het modeljaar worden gebruikt om de maand en het jaar van de beoordeling na de bouw aan te duiden.

4.   CE-markering en EU-conformiteitsverklaring

4.1.

De persoon die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt, brengt op het product waarvoor de in afdeling 3 bedoelde aangemelde instantie de gelijkwaardige overeenstemming met de desbetreffende eisen van deze richtlijn heeft beoordeeld en gecertificeerd, de CE-markering aan, alsmede het identificatienummer van de aangemelde instantie, onder verantwoordelijkheid van die instantie.

4.2.

De persoon die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt, stelt een EU-conformiteitsverklaring op en houdt deze tot tien jaar na de datum waarop het certificaat van de beoordeling na de bouw is verstrekt, ter beschikking van de nationale autoriteiten. In de conformiteitsverklaring wordt het product beschreven.

Een kopie van de EU-conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekt.

4.3.

Als het beoordeelde product een vaartuig is, brengt de persoon die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt, op het vaartuig het in bijlage I, deel A, punt 2.2, beschreven plaatje van de bouwer aan, waarop de woorden „beoordeling na de bouw” moeten zijn vermeld, alsmede het in bijlage I, deel A, punt 2.1, beschreven identificatienummer van het vaartuig, overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.

5.   De aangemelde instantie brengt de persoon die het product in de handel brengt of in bedrijf stelt op de hoogte van diens verplichtingen op grond van deze procedure voor beoordeling na de bouw.


BIJLAGE VI

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN BIJ GEBRUIK VAN INTERNE PRODUCTIECONTROLE PLUS PRODUCTIETESTS ONDER TOEZICHT (MODULE A1) (ARTIKEL 24, LID 2)

Ontwerp en bouw

Op een of meer vaartuigen die de productie van de fabrikant vertegenwoordigen, worden een of meer van de volgende tests, gelijkwaardige berekeningen of controles uitgevoerd door of namens de fabrikant:

a)

test van de stabiliteit, overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 3.2;

b)

test van het drijfvermogen, overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 3.3.

Geluidsemissies

In het geval van pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat en waterscooters worden op een of meer vaartuigen die de productie van de vaartuigfabrikant vertegenwoordigen, de in bijlage I, deel C, beschreven geluidsemissietests door of namens de vaartuigfabrikant uitgevoerd, onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie.

In het geval van buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat worden op een of meer motoren van elke motorfamilie die de productie van de motorfabrikant vertegenwoordigen, de in bijlage I, deel C, beschreven geluidsemissietests door of namens de motorfabrikant uitgevoerd, onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie.

Als meer dan één motor van een motorfamilie wordt getest, wordt de in bijlage VII beschreven statistische methode toegepast om de conformiteit van de steekproef te waarborgen.


BIJLAGE VII

BEOORDELING VAN DE CONFORMITEIT VAN DE UITLAAT- EN GELUIDSEMISSIES VAN EEN PRODUCTIE

1.

Om de conformiteit van een motorfamilie te controleren, wordt een steekproef uit de serie motoren genomen. De fabrikant beslist in overleg met de aangemelde instantie over de omvang (n) van de steekproef.

2.

Voor elk gereglementeerd bestanddeel van de uitlaat- en geluidsemissie wordt het rekenkundig gemiddelde X van de steekproefresultaten berekend. De productie van de serie wordt geacht aan de eisen te voldoen (goedkeuring) als aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

Formula

S is de standaardafwijking, waarbij:

Formula

X

=

het rekenkundig gemiddelde van de resultaten die uit de steekproef zijn verkregen

x

=

de individuele resultaten die uit de steekproef zijn verkregen

L

=

de geldende grenswaarde

n

=

het aantal motoren in de steekproef

k

=

statistische factor die van n afhangt (zie tabel hieronder).

n

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

k

0,973

0,613

0,489

0,421

0,376

0,342

0,317

0,296

0,279

0,265

0,253

0,242

0,233

0,224

0,216

0,210

0,203

0,198

Als n ≥ 20, geldt: Formula.


BIJLAGE VIII

AANVULLENDE PROCEDURE VOOR TYPECONFORMITEIT OP BASIS VAN INTERNE PRODUCTIECONTROLE (MODULE C)

In de in artikel 24, lid 5, bedoelde gevallen is de volgende procedure van toepassing als het kwaliteitsniveau onvoldoende blijkt te zijn.

Er wordt een motor uit de serie genomen, waarop de in bijlage I, deel B, beschreven test wordt uitgevoerd. Testmotoren moeten geheel of gedeeltelijk zijn ingelopen, volgens de specificaties van de fabrikant. Als de specifieke uitlaatemissies van de uit de serie genomen motor hoger zijn dan de in bijlage I, deel B, vermelde grenswaarden, kan de fabrikant verzoeken metingen uit te voeren op een steekproef van motoren uit de serie, met inbegrip van de oorspronkelijk uit de serie genomen motor. Om te waarborgen dat de steekproef van motoren aan de eisen van deze richtlijn voldoet, wordt de in bijlage VII beschreven statistische methode toegepast.


BIJLAGE IX

TECHNISCHE DOCUMENTATIE

De in artikel 7, lid 2, en artikel 25 bedoelde technische documentatie moet, voor zover relevant voor de beoordeling, het volgende bevatten:

a)

een algemene beschrijving van het type;

b)

ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema’s van onderdelen, subassemblages, leidingen en andere relevante gegevens;

c)

beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van de genoemde tekeningen en schema’s en van de werking van het product;

d)

een lijst van de in artikel 14 bedoelde normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de essentiële eisen van de richtlijn te voldoen ingeval de in artikel 14 bedoelde normen niet zijn toegepast;

e)

resultaten van uitgevoerde ontwerpberekeningen en onderzoeken, alsmede andere relevante gegevens;

f)

testrapporten of berekeningen, met name betreffende de stabiliteit overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 3.2, en het drijfvermogen overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 3.3;

g)

testrapporten betreffende uitlaatemissies, waaruit blijkt dat aan bijlage I, deel B, afdeling 2, wordt voldaan;

h)

testrapporten betreffende geluidsemissies, waaruit blijkt dat aan bijlage I, deel C, afdeling 1, wordt voldaan.


28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/132


RICHTLIJN 2013/55/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening”)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 46, artikel 53, lid 1, en artikel 62,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (3) is een stelsel voor wederzijdse erkenning geconsolideerd dat oorspronkelijk gebaseerd was op 15 richtlijnen. Deze richtlijn voorziet in de automatische erkenning van een beperkt aantal beroepen op basis van geharmoniseerde minimumopleidingseisen (sectorale beroepen), een algemeen stelsel voor de erkenning van opleidingstitels en de automatische erkenning van beroepservaring. Bij Richtlijn 2005/36/EG is ook een nieuw stelsel voor het vrij verrichten van diensten vastgesteld. Er zij aan herinnerd dat conform artikel 24 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (4) uit derde landen afkomstige familieleden van EU-burgers een gelijke behandeling genieten. Onderdanen van derde landen kunnen eveneens een gelijke behandeling genieten met betrekking tot de erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties overeenkomstig de toepasselijke nationale procedures, zoals voorzien in specifieke rechtshandelingen van de Unie betreffende bijvoorbeeld langdurig ingezetenen, vluchtelingen, houders van de blauwe kaart en wetenschappelijk onderzoekers.

(2)

In haar mededeling van 27 oktober 2010 met als titel „Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van groei en het versterken van het vertrouwen, Samen werk maken van een nieuwe groei” wijst de Commissie op de noodzaak om het recht van de Unie op dit gebied te moderniseren. In zijn conclusies van 23 oktober 2011 heeft de Europese Raad zijn steun gegeven aan deze modernisering en erop aangedrongen dat het Europees Parlement en de Raad voor het einde van 2012 politieke overeenstemming zouden bereiken over de herziening van Richtlijn 2005/36/EG. In zijn resolutie van 15 november 2011 betreffende de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (2005/36/EG) (5), heeft het Europees Parlement de Commissie bovendien verzocht met een voorstel te komen. Het verslag over het EU-burgerschap 2010 van 27 oktober 2010 met als titel „Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers” onderstreept de noodzaak om de administratieve lasten in verband met de erkenning van beroepskwalificaties te verlichten.

(3)

Notarissen die bij een officieel overheidsbesluit zijn benoemd, dienen van de werkingssfeer van Richtlijn 2005/36/EG te worden uitgesloten met het oog op de specifieke en uiteenlopende regelingen die in de individuele lidstaten op hen van toepassing zijn met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van het beroep.

(4)

Om de interne markt te versterken en het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren te bevorderen door een efficiëntere en transparantere erkenning van beroepskwalificaties zou een Europese beroepskaart meerwaarde kunnen opleveren. Deze kaart zou in het bijzonder nuttig zijn ter bevordering van de tijdelijke mobiliteit en erkenning via het automatische erkenningssysteem vergemakkelijken en tevens bevorderlijk zijn voor een vereenvoudigde erkenningsprocedure onder het algemeen stelsel. Het doel van de Europese beroepskaart bestaat erin de erkenningsprocedure te vereenvoudigen en de kosten- en operationele efficiëntie te verbeteren, hetgeen ten goede zal komen aan beroepsbeoefenaren en bevoegde autoriteiten. Bij de invoering van een Europese beroepskaart moet rekening worden gehouden met de standpunten van de betrokken beroepsgroep en de kaart moet vooraf worden getoetst op haar geschiktheid voor de betrokken beroepsgroep en op de gevolgen die zij zal hebben voor de lidstaten. Deze evaluatie moet, indien nodig, samen met de lidstaten worden opgemaakt. De Europese beroepskaart moet worden afgegeven op verzoek van een beroepsbeoefenaar na voorlegging van de vereiste documenten en na afhandeling van de desbetreffende verificatieprocedures door de bevoegde autoriteiten. Wanneer de Europese beroepskaart voor vestigingsdoeleinden wordt verstrekt, moet zij worden beschouwd als een erkenningsbesluit en worden gelijkgesteld met elk ander uit hoofde van Richtlijn 2005/36/EG getroffen erkenningsbesluit. Zij strekt tot aanvulling en niet ter vervanging van eventueel aan de toegang tot een bepaald beroep verbonden registratievereisten. Het is niet nodig om een Europese beroepskaart in te voeren voor juridische beroepen waarvoor al beroepskaarten in gebruik zijn in het kader van het stelsel van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (6) en Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (7).

(5)

De werking van de Europese beroepskaart moet worden onderbouwd door het Informatiesysteem interne markt (IMI-systeem) zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8). Die kaart en het IMI moeten niet alleen bijdragen tot synergievoordelen en vertrouwen tussen de bevoegde autoriteiten, maar tegelijkertijd ook dubbel administratief werk en erkenningsprocedures voor de bevoegde autoriteiten voorkomen en de beroepsbeoefenaren meer transparantie en zekerheid verschaffen.

(6)

De procedures voor het aanvragen en het afgeven van de Europese beroepskaart moeten duidelijk gestructureerd zijn en zowel waarborgen als de overeenkomstige rechtsmiddelen voor de aanvrager omvatten. In de betreffende uitvoeringshandelingen moeten de vereisten inzake vertaling en de betalingsmethodes van eventueel door aanvragers te betalen vergoedingen worden gespecificeerd, zodat de workflow in het IMI niet wordt verstoord of aangetast en de afhandeling van de aanvraag niet wordt vertraagd. De vaststelling van de hoogte van de vergoedingen is een zaak van de lidstaten. De lidstaten moeten de Commissie echter wel in kennis stellen van de vastgestelde hoogte van de vergoedingen. De Europese beroepskaart en de hiermee samenhangende workflow binnen IMI moeten de integriteit, authenticiteit en vertrouwelijkheid van de opgeslagen gegevens waarborgen en een onrechtmatige en onbevoegde toegang tot de erin opgenomen informatie verhinderen.

(7)

Richtlijn 2005/36/EG is alleen van toepassing op beroepsbeoefenaren die hetzelfde beroep in een andere lidstaat willen uitoefenen. In bepaalde situaties kunnen de betrokken activiteiten tot een beroep behoren dat in de ontvangende lidstaat een groter scala aan werkzaamheden omvat dan in de lidstaat van oorsprong. Als de verschillen tussen de activiteitengebieden zo groot zijn dat de beroepsbeoefenaar eigenlijk een volledig onderwijs- en opleidingsprogramma zou moeten volgen om de tekortkomingen te compenseren, moet de ontvangende lidstaat in deze bijzondere omstandigheden gedeeltelijke toegang verlenen indien de beroepsbeoefenaar daarom verzoekt. In geval van dwingende redenen van algemeen belang, zoals omschreven door het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn rechtspraak betreffende de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), die zich eventueel nog verder kan ontwikkelen, moet een lidstaat gedeeltelijke toegang kunnen weigeren. Dit kan met name het geval zijn voor beroepen in de gezondheidszorg, indien daaraan implicaties voor de volksgezondheid of de veiligheid van de patiënt zijn verbonden. Het verlenen van gedeeltelijke toegang mag geen afbreuk doen aan het recht van de sociale partners om zich te organiseren.

(8)

In het belang van de bescherming van de plaatselijke consumenten in de lidstaat van oorsprong, in gevallen waar het beroep in de lidstaat van oorsprong niet gereglementeerd is, dienen voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten in de lidstaten controlemaatregelen te gelden; in het bijzonder is minimum een jaar beroepservaring vereist gedurende de laatste tien jaar die aan het verrichten van de diensten voorafgingen. In het geval van seizoensgebonden activiteiten dienen de lidstaten de mogelijkheid te hebben om controles uit te voeren ter verificatie van het tijdelijke en incidentele karakter van de op hun grondgebied verrichte diensten. De ontvangende lidstaat dient daartoe eenmaal per jaar de mogelijkheid te krijgen om informatie op te vragen omtrent de daadwerkelijk op zijn grondgebied verleende diensten, in de gevallen waarin dergelijke informatie niet reeds op vrijwillige basis door de dienstverrichter is meegedeeld.

(9)

Op grond van Richtlijn 2005/36/EG kunnen de lidstaten de beroepskwalificaties van de dienstverrichter vóór de eerste dienstverrichting controleren in het geval van gereglementeerde beroepen die implicaties hebben voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Dit heeft tot rechtsonzekerheid geleid, omdat het aan de bevoegde autoriteiten wordt overgelaten om over de noodzaak van een dergelijke voorafgaande controle te beslissen. Teneinde rechtszekerheid te garanderen, wordt bepaald dat beroepsbeoefenaren vanaf het begin moeten weten of een voorafgaande controle van beroepskwalificaties noodzakelijk is en wanneer een beslissing kan worden verwacht. In elk geval mogen de voorwaarden voor dergelijke voorafgaande controles van beroepskwalificaties in het kader van het vrij verrichten van diensten niet strenger zijn dan die welke zijn verbonden aan de vestigingsvoorschriften. Wanneer het gereglementeerde beroepen betreft met implicaties voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid, mag Richtlijn 2005/36/EG geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de lidstaten om voor de desbetreffende beroepsactiviteiten een verzekeringsdekkingsverplichting op te leggen overeenkomstig de voorschriften die gelden uit hoofde van Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 over de toepassing van patiëntenrechten in de grensoverschrijdende gezondheidszorg (9) en Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (10).

(10)

Beroepsonderwijs en -opleidingssystemen hebben bewezen een nuttig instrument te zijn voor het waarborgen van de werkgelegenheid voor jongeren en om een soepele overgang van opleiding naar beroepsleven mogelijk te maken. De specifieke kenmerken daarvan moeten derhalve bij de herziening van Richtlijn 2005/36/EG ten volle in acht worden genomen.

(11)

Met het oog op de toepassing van het erkenningsmechanisme onder het algemeen stelsel is het noodzakelijk de diverse nationale onderwijs- en opleidingsprogramma’s in verschillende niveaus onder te verdelen. Deze indeling in niveaus, die alleen gebeurt met het oog op de werking van het algemeen stelsel, mag geen gevolgen hebben voor de nationale onderwijs- en opleidingsstructuren, noch voor de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied en evenmin voor de nationale maatregelen voor de omzetting van het Europees kwalificatiekader. Het Europees kwalificatiekader is een instrument om de transparantie en vergelijkbaarheid van beroepskwalificaties te verbeteren en kan een nuttige aanvullende informatiebron zijn voor de bevoegde autoriteiten wanneer deze in andere lidstaten toegekende beroepskwalificaties onderzoeken. Aansluitend op het Bolognaproces hebben de hogeronderwijsinstellingen de structuur van hun programma’s aangepast aan een tweeledig bachelor- en masterdiplomasysteem. Om te bewerkstelligen dat de vijf niveaus als bedoeld in Richtlijn 2005/36/EG overeenkomen met deze nieuwe opleidingsstructuur, moet de bachelorgraad worden ingedeeld in niveau d en de mastergraad in niveau e. De vijf niveaus die voor de werking van het algemeen stelsel zijn vastgesteld, mogen in principe niet meer gebruikt worden als een criterium om burgers van de Unie van de werkingssfeer van Richtlijn 2005/36/EG uit te sluiten indien dit in strijd zou zijn met het beginsel van een leven lang leren.

(12)

Aanvragen om erkenning van beroepsbeoefenaren uit niet-reglementerende lidstaten en met een jaar beroepservaring moeten op dezelfde manier worden behandeld als beroepsbeoefenaren uit een reglementerende lidstaat. Hun beroepskwalificaties moeten op basis van de beroepskwalificatieniveaus uit Richtlijn 2005/36/EG vergeleken worden met de beroepskwalificaties die in de ontvangende lidstaat verlangd worden. In geval van wezenlijke verschillen moeten de bevoegde autoriteiten compenserende maatregelen kunnen opleggen. Elke werkwijze voor de evaluatie van theoretische kennis en praktische vaardigheden die eventueel als compenserende maatregelen vereist is om toegang tot het beroep te krijgen, moet de beginselen van transparantie en onpartijdigheid waarborgen en naleven.

(13)

Daar de minimumopleidingseisen voor de toegang tot beroepen die onder het algemeen stelsel vallen niet geharmoniseerd zijn, moeten de ontvangende lidstaten een compenserende maatregel kunnen opleggen. Elke dergelijke maatregel dient evenredig te zijn en met name rekening te houden met de kennis, vaardigheden en competenties die de aanvrager via beroepservaring of in het kader van een leven lang leren, dat daartoe formeel door een bevoegde instantie is gecertificeerd. De beslissing tot oplegging van een compenserende maatregel moet naar behoren gemotiveerd worden zodat de aanvrager zijn situatie beter kan begrijpen en ze door de nationale rechterlijke instanties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG juridisch kan laten toetsen.

(14)

Uit de herziening van Richtlijn 2005/36/EG is de noodzaak naar voren gekomen om de lijsten van werkzaamheden in industrie, handel en ambacht in bijlage IV te actualiseren en flexibeler toe te lichten en tegelijk voor deze werkzaamheden een stelsel van automatische erkenning op basis van beroepservaring te handhaven. Bijlage IV is momenteel gebaseerd op de International Standard Industrial Classification of all Economic Activities (ISIC) uit 1958 en weerspiegelt niet langer de huidige structuur van economische activiteiten. De ISIC-classificatie is bovendien sinds 1958 meerdere malen herzien. De Commissie moet bijlage IV dan ook kunnen aanpassen om het stelsel van automatische erkenning intact te houden.

(15)

Permanente professionele ontwikkeling draagt bij aan de veilige en doeltreffende taakvervulling van beroepsbeoefenaren, die daardoor profiteren van de automatische erkenning van hun beroepskwalificaties. De verdere verbetering van de permanente professionele ontwikkeling voor deze beroepen moet dan ook worden aangemoedigd. De lidstaten moeten met name de permanente professionele ontwikkeling bevorderen van artsen, medisch specialisten, huisartsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, tandartsen, specialisten in de tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen, apothekers en architecten. De maatregelen van de lidstaten ter bevordering van de permanente professionele ontwikkeling voor die beroepen moeten worden meegedeeld aan de Commissie, en de lidstaten moeten op dat gebied optimale praktijken uitwisselen. Het streven naar permanente professionele ontwikkeling moet zich uitstrekken tot zowel de technische als de wetenschappelijke, regelgevings- en ethische ontwikkelingen en beroepsbeoefenaren ertoe aanzetten deel te nemen aan levenslange leerfaciliteiten die voor hun beroep relevant zijn.

(16)

Het stelsel van automatische erkenning op basis van geharmoniseerde minimumopleidingseisen is afhankelijk van de tijdige kennisgeving van nieuwe of gewijzigde opleidingstitels door de lidstaten en de publicatie ervan door de Commissie. Zo niet hebben de houders van dergelijke kwalificaties geen garantie dat ze een automatische erkenning kunnen genieten. Om de transparantie te vergroten en een onderzoek van de aangemelde nieuwe titels te vergemakkelijken moeten de lidstaten informatie verstrekken over duur en inhoud van de opleidingsprogramma’s, die moeten voldoen aan de in Richtlijn 2005/36/EG neergelegde minimale opleidingseisen.

(17)

De meeste instellingen voor hoger onderwijs in de Unie passen reeds het Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) toe en dit systeem wordt ook steeds meer toegepast voor opleidingscursussen die de nodige kwalificaties verschaffen voor de uitoefening van een gereglementeerd beroep. Daarom moet de mogelijkheid worden ingevoerd om de duur van een opleidingsprogramma ook in ECTS-punten uit te drukken. Die mogelijkheid mag geen invloed hebben op de andere eisen voor automatische erkenning. Eén ECTS-studiepunt vertegenwoordigt een studielast van 25-30 uur terwijl één academiejaar doorgaans overeenkomt met 60 studiepunten.

(18)

Om binnen de Unie voor een hoog volksgezondheids- en patiëntveiligheidsniveau te kunnen zorgen en met het oog op de modernisering van Richtlijn 2005/36/EG, moeten de criteria voor het bepalen van de medische basisopleiding op zodanige wijze worden aangepast dat de voorwaarden met betrekking tot het minimumaantal te volbrengen jaren en uren kunnen worden gecumuleerd. Deze wijziging heeft niet ten doel de opleidingseisen voor een medische basisopleiding te verlagen.

(19)

Met het oog op het bevorderen van de mobiliteit van medische specialisten die reeds een specialistenkwalificatie hebben behaald en daarna nog een andere specialistenopleiding volgen, mogen de lidstaten vrijstellingen verlenen voor onderdelen van specialistenopleidingen indien die latere opleidingsonderdelen al doorlopen zijn in het kader van een eerdere specialistenopleiding die in een lidstaat is gevolgd. Het moet de lidstaten worden toegestaan om binnen bepaalde grenzen dergelijke vrijstellingen te verlenen voor medische specialismen die onder het stelsel van automatische erkenning vallen.

(20)

Het beroep van verpleegkundige is de laatste drie decennia sterk geëvolueerd: zorgverlening in woon- en leefgemeenschappen, ingewikkeldere behandelingen en constante technologische ontwikkelingen verlangen van verpleegkundigen dat ze steeds meer verantwoordelijkheden kunnen dragen. Verpleegkundige opleidingen, die qua organisatie nog steeds verschillen naargelang van de nationale tradities, moeten solidere en meer resultaatgerichte garanties bieden dat de betrokken beroepsbeoefenaren tijdens hun opleiding een bepaald kennisniveau en bepaalde vaardigheden hebben verworven, en in staat zijn ten minste bepaalde competenties toe te passen om de voor hun beroep relevante activiteiten te kunnen uitoefenen.

(21)

Om verloskundigen in staat te stellen in de aan hun activiteiten inherente gezondheidszorgbehoeften te voorzien, moeten studenten in de verloskunde over een degelijke algemene — onderwijsachtergrond beschikken alvorens zij met hun opleiding tot verloskundige beginnen. Daarom moeten de eisen om te worden toegelaten tot de opleiding voor verloskundige worden aangescherpt tot twaalf jaar algemeen onderwijs of het met succes afleggen van een examen van gelijkwaardig niveau, behalve in het geval van beroepsbeoefenaren die al gekwalificeerd zijn als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger. Opleidingen voor verloskundige moeten een betere garantie bieden dat de betrokken beroepsbeoefenaren een bepaald kennisniveau en bepaalde vaardigheden hebben verworven die nodig zijn om de werkzaamheden van verloskundige als bedoeld in Richtlijn 2005/36/EG te kunnen uitoefenen.

(22)

Om het stelsel van automatische erkenning van medische en tandheelkundige specialismen te vereenvoudigen, moeten deze geïntegreerd worden in Richtlijn 2005/36/EG indien ze in ten minste twee vijfden van de lidstaten gemeenschappelijk zijn.

(23)

Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2005/36/EG heeft een aanzienlijk aantal lidstaten besloten toegang te verlenen tot alle activiteiten op het gebied van de farmacie en de uitoefening van deze activiteiten toe te staan op basis van de erkenning van in een andere lidstaat verkregen apothekerskwalificaties. Het aldus erkennen van in een andere lidstaat verworven beroepskwalificaties mag een lidstaat echter niet beletten om vast te houden aan niet-discriminerende regels betreffende de geografische spreiding van apotheken op zijn grondgebied, aangezien Richtlijn 2005/36/EG niet de coördinatie van dergelijke regels impliceert. Elke afwijking van de automatische erkenning van kwalificaties waaraan een lidstaat echter nog behoefte heeft, mag niet langer de apothekers uitsluiten die reeds door de lidstaat die de afwijking gebruikt, zijn erkend en die hun apothekerspraktijk reeds gedurende een bepaalde periode rechtmatig en effectief op het grondgebied van die lidstaat uitoefenen.

(24)

De werking van het stelsel van automatische erkenning hangt af van het vertrouwen in de opleidingseisen die de basis vormen voor de kwalificaties van de beroepsbeoefenaren. Daarom is het belangrijk dat de minimumopleidingseisen voor architecten de nieuwe ontwikkelingen in de architectenopleiding weerspiegelen, met name met betrekking tot de erkende noodzaak om de academische opleiding aan te vullen met beroepservaring onder de supervisie van een gekwalificeerde architect. De minimumopleidingseisen moeten tegelijkertijd flexibel genoeg zijn om te vermijden dat de lidstaten nodeloos beperkt worden in hun mogelijkheid om hun onderwijsstelsels te organiseren.

(25)

Richtlijn 2005/36/EG moet door de invoering van gemeenschappelijke opleidingsbeginselen de meer automatische erkenning bevorderen van beroepskwalificaties voor beroepen die er momenteel niet van profiteren. Hierbij moet rekening gehouden worden met de bevoegdheid van de lidstaten om de vereiste beroepskwalificaties voor de uitoefening van beroepen op hun grondgebied, alsook de inhoud en de organisatie van hun stelsels voor onderwijs en opleiding vast te stellen. Gemeenschappelijke opleidingsbeginselen moeten de vorm aannemen van gemeenschappelijke opleidingskaders op basis van een gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties of gemeenschappelijke opleidingstests. Het moet mogelijk zijn dat gemeenschappelijke opleidingskaders ook betrekking hebben op specialismen die momenteel niet in aanmerking komen voor automatische erkenningsbepalingen uit hoofde van Richtlijn 2005/36/EG en die beroepen betreffen welke vallen onder hoofdstuk III van titel III en waarvoor duidelijk omschreven specifieke activiteiten zijn gereserveerd. De gemeenschappelijke opleidingskaders voor dergelijke specialismen, in het bijzonder medische specialismen, moeten een hoog niveau van bescherming bieden voor de bescherming van de volksgezondheid en de veiligheid van de patiënten. Beroepskwalificaties die binnen een gemeenschappelijk opleidingskader worden verworven, moeten door de lidstaten automatisch worden erkend. Beroepsorganisaties die representatief zijn op Unieniveau en, onder bepaalde omstandigheden, de nationale beroepsorganisaties of bevoegde autoriteiten moeten aan de Commissie voorstellen kunnen voorleggen voor gemeenschappelijke opleidingsbeginselen, teneinde met de nationale coördinatoren een evaluatie te kunnen opmaken van de mogelijke gevolgen van dergelijke beginselen voor de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels, alsook om nationale regels te kunnen formuleren voor toegang tot gereglementeerde beroepen.

(26)

Richtlijn 2005/36/EG voorziet al in de verplichting voor beroepsbeoefenaren om de noodzakelijke taalvaardigheden te hebben. Bij controle op de toepassing van deze verplichting is gebleken dat de rol van de bevoegde autoriteiten en werkgevers nader moet worden toegelicht, met name met het oog op een betere bescherming van de veiligheid van de patiënten. De bevoegde autoriteiten moeten na de erkenning van de beroepskwalificaties taalproeven kunnen uitvoeren. Met name voor beroepen waarbij de veiligheid van de patiënt in het geding is, moeten er in taalproeven in het kader van Richtlijn 2005/36/EG worden voorgeschreven voordat de beroepsbeoefenaar het beroep begint uit te oefenen in de ontvangende lidstaat. De taalproeven moeten echter redelijk zijn en ook noodzakelijk voor de beroepen in kwestie en mogen niet ten doel hebben beroepsbeoefenaren uit andere lidstaten uit te sluiten van de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat. Om de naleving van het evenredigheidsbeginsel te waarborgen, en met het oog op de verbetering van de mobiliteit van beroepsbeoefenaren in de Unie, moeten de controles die door of onder toezicht van een bevoegde autoriteit worden uitgevoerd beperkt blijven tot de kennis van één officiële taal van de ontvangende lidstaat, of tot één administratieve taal van de ontvangende lidstaat mits deze ook een officiële taal van de Unie is. Dit laat onverlet dat de ontvangende lidstaten beroepsbeoefenaren er wel degelijk toe kunnen aanmoedigen zich in een later stadium een andere taal eigen te maken indien dat nodig is voor de uit te oefenen beroepsactiviteit. Ook de werkgevers moeten een belangrijke rol blijven spelen bij de vaststelling van de talenkennis die voor het uitoefenen van beroepsactiviteiten in hun bedrijven noodzakelijk is.

(27)

Nationale voorschriften ter regeling van de toegang tot gereglementeerde beroepen mogen geen belemmering vormen voor de mobiliteit van jonge afgestudeerden. Wanneer een afgestudeerde derhalve een beroepsstage voltooit in een andere lidstaat, moet de stage al zodanig worden erkend wanneer de afgestudeerde probeert toegang te krijgen tot een gereglementeerd beroep in zijn lidstaat van oorsprong. De erkenning van een beroepsstage die is voltooid in een andere lidstaat moet gebaseerd zijn op een duidelijke schriftelijke omschrijving van de leerdoelen en toegewezen taken, te bepalen door de supervisor van de stagiair in de ontvangende lidstaat. De lidstaten moeten bij de behandeling van een verzoek om toegang te krijgen tot een gereglementeerd beroep rekening houden met beroepsstages die zijn voltooid in derde landen.

(28)

Richtlijn 2005/36/EG voorziet in een stelsel van nationale contactpunten. Door de inwerkingtreding van Richtlijn 2006/123/EG betreffende de invoering van éénloketsystemen op grond van deze richtlijn bestaat een gevaar van overlapping. Daarom moeten de bij Richtlijn 2005/36/EG ingestelde nationale contactpunten worden uitgebouwd tot assistentiecentra waarvan de activiteiten zich toespitsen op het verstrekken van advies en bijstand aan burgers, onder meer tijdens persoonlijke ontmoetingen, om ervoor te zorgen dat de dagelijkse toepassing van de internemarktregels in complexe specifieke situaties van burgers op nationaal niveau wordt opgevolgd. Het is de bedoeling dat de assistentiecentra zo nodig samenwerken met de bevoegde autoriteiten en assistentiecentra in andere lidstaten. Met betrekking tot de Europese beroepskaart dienen de lidstaten vrij te kunnen beslissen of de assistentiecentra optreden als bevoegde autoriteit in de lidstaat van oorsprong dan wel de ter zake bevoegde autoriteit ondersteunen bij de behandeling van aanvragen voor een Europese beroepskaart en de verwerking van het binnen het Informatiesysteem interne markt (IMI) aangemaakte individuele dossier van de aanvrager (IMI-bestand). Wanneer het betrokken beroep in het kader van het vrij verrichten van diensten in de lidstaat van oorsprong niet is gereglementeerd, kunnen de assistentiecentra ook deelnemen aan de uitwisseling van informatie waarin is voorzien ten behoeve van de administratieve samenwerking.

(29)

Deze richtlijn draagt bij tot het waarborgen van een hoog niveau van gezondheids- en consumentenbescherming. Richtlijn 2005/36/EG bevat reeds gedetailleerde verplichtingen tot uitwisseling van informatie tussen de lidstaten. Deze verplichtingen moeten nog worden verzwaard. Voortaan moeten de lidstaten niet alleen reageren op aanvragen om informatie, maar hun bevoegde autoriteiten moeten binnen de grenzen van hun bevoegdheden ook gemachtigd zijn om de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten proactief te waarschuwen voor beroepsbeoefenaren die niet langer het recht hebben om hun beroep uit te oefenen. Voor beroepen in de gezondheidszorg die vallen onder Richtlijn 2005/36/EG, is een specifiek waarschuwingsmechanisme noodzakelijk. Dit moet ook gelden voor dierenartsen, alsook voor beroepsbeoefenaren die activiteiten uitoefenen in de onderwijssector waar met minderjarigen wordt gewerkt, inclusief medewerkers in de kinderopvang en het voor- en vroegschoolse onderwijs. Deze waarschuwingsverplichting moet alleen gelden voor lidstaten waar deze beroepen gereglementeerd zijn. Aan alle lidstaten moet een waarschuwing worden afgegeven wanneer een beroepsbeoefenaar als gevolg van een tuchtrechtelijke maatregel of strafrechtelijke veroordeling het recht verliest om — zelfs al is het maar tijdelijk — zijn beroepsactiviteiten in een lidstaat uit te oefenen. De waarschuwing moet alle beschikbare informatie bevatten over de bepaalde of onbepaalde periode waarop de beperking of het verbod betrekking heeft. Deze waarschuwing moet worden geactiveerd via IMI, ongeacht of de beroepsbeoefenaar rechten heeft uitgeoefend krachtens Richtlijn 2005/36/EG of de erkenning van zijn beroepskwalificaties heeft aangevraagd via de uitgifte van een Europese beroepskaart of een andere in die richtlijn vastgelegde methode. De waarschuwingsprocedure moet in overeenstemming zijn met het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens en andere grondrechten. De waarschuwingsprocedure mag niet de vervanging of aanpassing beogen van eventuele afspraken tussen de lidstaten inzake samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Van de krachtens Richtlijn 2005/36/EG bevoegde autoriteiten mag niet worden verlangd dat zij aan deze samenwerking bijdragen middels waarschuwingen bepaald in die richtlijn.

(30)

Een van de grootste problemen waarmee een burger die in een andere lidstaat wil gaan werken, geconfronteerd wordt, is de complexiteit van en de onzekerheid over de administratieve procedures die gevolgd moeten worden. Richtlijn 2006/123/EG verplicht de lidstaten al om gemakkelijke toegang te bieden tot informatie en afhandeling van procedures via de één-loketten. Burgers die hun beroepskwalificaties krachtens Richtlijn 2005/36/EG erkend willen zien, kunnen al een beroep doen op de één-loketten indien ze onder Richtlijn 2006/123/EG vallen. Werkzoekenden en op het gebied van de gezondheidszorg werkzaam personeel vallen echter niet onder Richtlijn 2006/123/EG en de beschikbare informatie blijft schaars. Deze informatie moet daarom vanuit het perspectief van de gebruiker gepreciseerd worden en ze moet ook gemakkelijk beschikbaar zijn. Belangrijk is eveneens dat de lidstaten niet alleen verantwoordelijkheid op nationaal niveau nemen, maar ook samenwerken met elkaar en met de Commissie om ervoor te zorgen dat beroepsbeoefenaren in de hele Europese Unie gemakkelijke toegang tot gebruiksvriendelijke en meertalige informatie hebben en de procedures via de één-loketten of de betrokken bevoegde autoriteiten gemakkelijk kunnen afhandelen. Er moeten links beschikbaar worden gesteld naar andere websites, zoals de portaalsite Uw Europa.

(31)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2005/36/EG aan te vullen of te wijzigen moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU aan de Commissie worden overgedragen met betrekking tot het actualiseren van de kennis en vaardigheden bedoeld in artikel 21, lid 6, het actualiseren van bijlage I, het actualiseren en nader omschrijven van de lijst van werkzaamheden opgenomen in bijlage IV, de aanpassingen van de punten 5.1.1 tot 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7.1 van bijlage V, de aanpassing van de minimale opleidingsduur voor medische specialisten en tandartsen, de opneming van nieuwe medische specialismen in punt 5.1.3 van bijlage V, de wijzigingen aan de lijst zoals uiteengezet in de punten 5.2.1, 5.3.1, 5.4.1, 5.5.1 en 5.6.1 van bijlage V, de invoeging van nieuwe tandheelkundige specialismen in punt 5.3.3 van bijlage V, en het nader bepalen van de toepassingsvoorwaarden voor zowel de gemeenschappelijke opleidingskaders als de gemeenschappelijke opleidingsproeven. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

(32)

Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/36/EG te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (11).

(33)

Wegens de technische aard van die uitvoeringshandelingen moet de onderzoeksprocedure worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de invoering van de Europese beroepskaart voor bepaalde beroepen, het formaat van de Europese beroepskaart, de verwerking van schriftelijke aanvragen, de vertalingen die door de aanvrager moeten worden verstrekt om een aanvraag voor een Europese beroepskaart te ondersteunen, de gegevens betreffende de krachtens Richtlijn 2005/36/EG vereiste documenten om een volledige aanvraag te kunnen indienen, de procedures betreffende de manier waarop betalingen voor die kaart kunnen worden verricht en verwerkt, de regels omtrent de vraag hoe, wanneer en voor welke documenten de bevoegde autoriteiten voor het betreffende beroep voor eensluidend gewaarmerkte afschriften kunnen verlangen, de technische specificaties en de maatregelen die nodig zijn om de integriteit, vertrouwelijkheid en nauwkeurigheid van de informatie op de Europese beroepskaart en in het IMI-bestand te waarborgen, de voorwaarden en procedures voor de afgifte van een Europese beroepskaart, de regels betreffende de voorwaarden voor toegang tot het IMI-bestand, de technologische middelen en de procedures voor de verificatie van de authenticiteit en de geldigheid van een Europese beroepskaart en de toepassing van het waarschuwingsmechanisme, de onderzoeksprocedure worden toegepast.

(34)

De Commissie dient door middel van uitvoeringshandelingen en, gezien de bijzondere kenmerken daarvan, zonder Verordening (EU) nr. 182/2011 toe te passen, te besluiten tot afwijzing van de vereiste actualisering van bijlage I indien niet aan de voorwaarden van Richtlijn 2005/36/EG is voldaan, de betrokken lidstaat te verzoeken af te zien van toepassing van de afwijking wat betreft de keuze tussen de aanpassingsstage en de proeve van bekwaamheid indien die afwijking inopportuun of niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, de verzoeken tot wijziging van de punten 5.1.1 tot en met 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 of 5.7.1 van bijlage V te verwerpen indien de voorwaarden van Richtlijn 2005/36/EG niet zijn vervuld, een lijst op te maken van de nationale beroepskwalificaties en de nationale beroepstitels die in aanmerking komen voor automatische erkenning uit hoofde van het gemeenschappelijk opleidingskader, een lijst op te maken van de lidstaten waar de gemeenschappelijke opleidingsproeven moeten worden georganiseerd, van de frequentie in een kalenderjaar en andere regelingen die nodig zijn voor het organiseren van gemeenschappelijke opleidingsproeven, en toe te staan dat de betrokken lidstaat gedurende een beperkte periode afwijkt van de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG.

(35)

Gezien de positieve ervaringen met de in Richtlijn 2006/123/EG vastgelegde wederzijdse beoordeling moet een soortgelijk beoordelingssysteem worden opgenomen in Richtlijn 2005/36/EG. De lidstaten moeten meedelen welke beroepen gereglementeerd zijn en waarom, en moeten hun bevindingen onder elkaar bespreken. Een dergelijk systeem zou bijdragen tot meer transparantie op de professioneledienstenmarkt.

(36)

De Commissie moet te zijner tijd de regeling beoordelen voor de erkenning van opleidingstitels van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger die in Roemenië zijn afgegeven. Deze beoordeling moet gebaseerd zijn op de resultaten van een speciaal moderniseringsprogramma dat door Roemenië moet worden opgezet conform zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en waarvoor het moet samenwerken met andere lidstaten en met de Commissie. Dit speciale moderniseringsprogramma moet ten doel hebben de deelnemers in staat te stellen hun beroepskwalificaties te verbeteren om met succes te kunnen voldoen aan alle minimumopleidingseisen waarin Richtlijn 2005/36/EG voorziet.

(37)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, met name de rationalisering, vereenvoudiging en verbetering van de regels voor de erkenning van beroepskwalificaties, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat dit onvermijdelijk zou uitmonden in verschillende vereisten en procedures die de regelgeving ingewikkelder zouden maken en ongerechtvaardigde obstakels voor de mobiliteit van beroepsbeoefenaren zouden opwerpen, maar vanwege samenhang, transparantie en compatibiliteit beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(38)

In overeenstemming met de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (12), hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(39)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd geraadpleegd in overeenstemming met artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (13) en heeft op 8 maart 2012 een advies uitgebracht (14).

(40)

Richtlijn 2005/36/EG en Verordening (EU) nr. 1024/2012 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2005/36/EG

Richtlijn 2005/36/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Deze richtlijn stelt ook de regels vast voor de gedeeltelijke toegang tot een gereglementeerd beroep alsook voor de erkenning van een beroepsstage die in een andere lidstaat is volbracht.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Deze richtlijn is eveneens van toepassing op alle onderdanen van een lidstaat die buiten hun lidstaat van oorsprong een beroepsstage hebben gevolgd.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Deze richtlijn is niet van toepassing op bij een officieel overheidsbesluit benoemde notarissen.”.

3)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten f) en h) worden vervangen door:

„f)   „beroepservaring”: de daadwerkelijke en geoorloofde voltijdse of gelijkwaardige deeltijdse uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat;

h)   „proeve van bekwaamheid”: een controle van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties van de aanvrager, die door de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat wordt verricht of erkend en die tot doel heeft te beoordelen of deze de bekwaamheid bezit om in deze lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen.

Ten behoeve van deze controle stellen de bevoegde autoriteiten op basis van een vergelijking tussen de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding en de opleiding die de aanvrager heeft ontvangen, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of de andere opleidingstitel(s) waarover de aanvrager beschikt.

Bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen dat de aanvrager in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in kwestie in de ontvangende lidstaat te kunnen uitoefenen. Deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de deontologie die in de ontvangende lidstaat op de betrokken activiteiten van toepassing is.

De nadere regelingen voor de proeve van bekwaamheid alsook de status, in de ontvangende lidstaat, die de aanvrager die zich op de proeve van bekwaamheid in die lidstaat wil voorbereiden heeft, worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat;”;

ii)

de volgende punten worden toegevoegd:

„j)   „beroepsstage”: onverminderd het bepaalde in artikel 46, lid 4, een periode van beroepsuitoefening onder toezicht, mits dit een voorwaarde voor de toegang tot een gereglementeerd beroep vormt, en die ofwel tijdens of na afloop van een opleiding die leidt tot een diploma kan plaatsvinden;

k)   „Europese beroepskaart”: een elektronisch certificaat dat wordt afgegeven hetzij ten bewijze dat de beroepsbeoefenaar aan alle noodzakelijke voorwaarden voldoet om tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten in een ontvangende lidstaat of dat de beroepskwalificaties met het oog op vestiging in een ontvangende lidstaat erkend zijn;

l)   „een leven lang leren”: alle vormen van algemeen onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven plaatsvinden en die tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden, eventueel ook op het gebied van de beroepsethiek;

m)   „dwingende redenen van algemeen belang”: als zodanig in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie erkende redenen;

n)   „Europees systeem voor de overdracht van studiepunten of ECTS-studiepunten”: het in het Europees hogeronderwijsstelsel gangbare studiepuntenoverdrachtsysteem.”;

b)

in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

„Telkens wanneer een lidstaat erkenning verleent aan een in de eerste alinea bedoelde vereniging of organisatie, stelt hij de Commissie daarvan in kennis. De Commissie onderzoekt of die organisatie of vereniging voldoet aan de voorwaarden van de tweede alinea. Om recht te doen aan de ontwikkelingen in de regelgeving van de lidstaten, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen met het oog op het actualiseren van bijlage I, voor zover is voldaan aan de voorwaarden van de tweede alinea.

Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden van de tweede alinea, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot verwerping van het verzoek om actualisering van bijlage I.”.

4)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Erkenning van de beroepskwalificaties door de ontvangende lidstaat geeft de begunstigden in deze lidstaat toegang tot hetzelfde beroep als dat waarvoor zij in de lidstaat van oorsprong de kwalificaties bezitten en stelt hen in staat dit beroep uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen van de ontvangende lidstaat gelden.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   In afwijking van lid 1, wordt gedeeltelijke toegang tot een beroep in de ontvangende lidstaat verleend onder de in artikel 4 septies vastgestelde voorwaarden.”.

5)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Europese beroepskaart

1.   De lidstaten verstrekken aan de houders van een beroepskwalificatie op hun verzoek een Europese beroepskaart op voorwaarde dat de Commissie de in lid 7 bepaalde relevante uitvoeringshandelingen heeft vastgesteld.

2.   Wanneer voor een bepaald beroep door middel van relevante uitvoeringshandelingen welke krachtens lid 7 zijn vastgesteld, een Europese beroepskaart is ingevoerd, kan de houder van de daartoe benodigde beroepskwalificatie een aanvraag voor een dergelijke kaart indienen of kan hij gebruikmaken van de procedures als bedoeld in de titels II en III.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de houder van een Europese beroepskaart alle bij de artikelen 4 ter tot en met 4 sexies verleende rechten geniet.

4.   Wanneer de houder van een beroepskwalificatie krachtens titel II andere dan de in artikel 7, lid 4, bedoelde diensten wil verrichten, geeft de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong in overeenstemming met de artikelen 4 ter en 4 quater de daarvoor bedoelde Europese beroepskaart af. De Europese beroepskaart geldt in voorkomend geval als de in artikel 7 bedoelde verklaring.

5.   Wanneer de houder van een beroepskwalificatie zich krachtens titel III, hoofdstukken I tot en met III bis, in een andere lidstaat wil vestigen of krachtens artikel 7, lid 4, diensten wil verrichten, voert de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong alle voorbereidende stappen uit met betrekking tot het binnen het Informatiesysteem interne markt (IMI) aangemaakte individuele dossier van de aanvrager (het IMI-bestand) als bepaald in de artikelen 4 ter en 4 quinquies. De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat geeft de Europese beroepskaart af overeenkomstig de artikelen 4 ter en 4 quater.

Ten behoeve van vestiging verleent de afgifte van een Europese beroepskaart geen automatisch recht om een bepaald beroep uit te oefenen als er in de ontvangende lidstaat al registratievoorschriften of andere controleprocedures gelden voordat de Europese beroepskaart voor dat beroep wordt ingevoerd.

6.   De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn voor de verwerking van IMI-bestanden en voor de afgifte van Europese beroepskaarten. Deze autoriteiten verzekeren een onpartijdige, objectieve en tijdige verwerking van de aanvragen voor een Europese beroepskaart. De in artikel 57 ter bedoelde assistentiecentra kunnen eveneens optreden in de hoedanigheid van bevoegde autoriteit. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten en assistentiecentra de burgers en potentiële aanvragers informeren over de werking en de toegevoegde waarde van een Europese beroepskaart voor de beroepen waarvoor deze beschikbaar is.

7.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de maatregelen vast die noodzakelijk zijn voor de eenvormige toepassing van de bepalingen inzake de Europese beroepskaart voor de beroepen die voldoen aan de in de tweede alinea van dit lid neergelegde voorwaarden, waaronder ook maatregelen betreffende het formaat van de Europese beroepskaart, de verwerking van schriftelijke aanvragen, de door de aanvrager te verstrekken vertalingen ter ondersteuning van een aanvraag voor een Europese beroepskaart, de nadere bijzonderheden omtrent de documenten die volgens artikel 7, lid 2, of bijlage VII noodzakelijk zijn om een volledige aanvraag te kunnen indienen en de procedures voor de verrichting en verwerking van betalingen voor een Europese beroepskaart, rekening houdende met de bijzondere kenmerken van het betrokken beroep. Daarnaast bepaalt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen nader hoe, wanneer en voor welke documenten de bevoegde autoriteiten voor een bepaald beroep voor eensluidend gewaarmerkte afschriften kunnen verlangen overeenkomstig de tweede alinea van artikel 4 ter, lid 3, artikel 4 quater, lid 2, en artikel 4 quater, lid 3.

De invoering van een Europese beroepskaart voor een bepaald beroep door vaststelling van relevante, in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen is onderworpen aan alle volgende voorwaarden:

a)

er is sprake van een aanzienlijke mobiliteit of een potentieel aanzienlijke mobiliteit in de betrokken beroepsgroep;

b)

de betrokken belanghebbenden hebben daarvoor voldoende belangstelling laten blijken;

c)

het beroep dan wel de opleiding tot het bewuste beroep zijn in een substantieel aantal lidstaten gereglementeerd.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

8.   De kosten die voor de aanvragers aan de administratieve procedures voor de afgifte van een Europese beroepskaart verbonden zijn, moeten redelijk, evenredig en in verhouding zijn met de door de lidstaten van oorsprong en de ontvangende lidstaten gemaakte kosten en mogen het aanvragen van een Europese beroepskaart niet ontmoedigen.

Artikel 4 ter

Aanvraag van een Europese beroepskaart en aanmaak van een IMI-bestand

1.   De lidstaat van oorsprong stelt de houder van een beroepskwalificatie in staat een Europese beroepskaart aan te vragen middels een door de Commissie ter beschikking gesteld online-instrument, dat voor de betrokken aanvrager automatisch een IMI-bestand aanmaakt. Wanneer de lidstaat van oorsprong ook de mogelijkheid biedt schriftelijke aanvragen in te dienen, treft hij alle noodzakelijke voorzieningen voor de aanmaak van een IMI-bestand, voor de verzending van eventuele informatie naar de aanvrager en voor de afgifte van de Europese beroepskaart.

2.   De aanvragen worden ondersteund door de documenten die zijn voorgeschreven volgens de ingevolge artikel 4 bis, lid 7, vast te stellen uitvoeringshandelingen.

3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong bevestigt binnen een week na ontvangst van de aanvraag dat deze is ontvangen en deelt de aanvrager mee welke documenten mogelijk ontbreken.

In voorkomend geval verstrekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong eventueel daartoe uit hoofde van deze richtlijn benodigde attesten. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong gaat na of de aanvrager legaal in de lidstaat van oorsprong gevestigd is en of alle benodigde documenten die in de lidstaat van oorsprong zijn afgegeven geldig en authentiek zijn. Indien hierover gegronde twijfel bestaat, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong een daartoe bevoegde instantie en kan zij de aanvrager om voorlegging van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van documenten verzoeken. Indien eenzelfde aanvrager meerdere aanvragen doet, mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van oorsprong en de ontvangende lidstaten geen nieuwe indiening verlangen van documenten die al in het IMI-bestand zijn opgenomen en nog steeds geldig zijn.

4.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de technische specificaties vaststellen, alsmede de maatregelen die nodig zijn om de integriteit, vertrouwelijkheid en nauwkeurigheid van de gegevens op de Europese beroepskaart en in het IMI-bestand te waarborgen, en de voorwaarden en procedures voor de afgifte van de Europese beroepskaart aan de houder, met inbegrip van de mogelijkheid om het IMI-bestand te downloaden of te actualiseren. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 4 quater

Europese beroepskaart voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten die niet onder artikel 7, lid 4, vallen

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong verifieert de aanvraag en de bijbehorende bewijsstukken in het IMI-bestand en geeft binnen drie weken een Europese beroepskaart af voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van andere diensten dan die welke vallen onder artikel 7, lid 4. Die termijn gaat in op het moment van ontvangst van ontbrekende documenten als bedoeld in de eerste alinea van artikel 4 ter, lid 3, of, indien er geen bijkomende documenten vereist waren, bij het verstrijken van de in die alinea bedoelde periode van een week. Zij stuurt de Europese beroepskaart vervolgens onverwijld naar de bevoegde autoriteit van elke betrokken ontvangende lidstaat en stelt de aanvrager hiervan in kennis. De ontvangende lidstaat kan gedurende de daaropvolgende achttien maanden geen enkele aanvullende verklaring in de zin van artikel 7 meer eisen.

2.   Tegen de beslissing van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong, of het uitblijven daarvan binnen de in lid 1 bedoelde termijn van drie weken, kan overeenkomstig nationaal recht beroep worden aangetekend.

3.   Indien de houder van een Europese beroepskaart in andere dan de aanvankelijk in lid 1 bedoelde aanvraag vermelde lidstaten diensten wil verrichten, kan hij een aanvraag voor een dergelijke uitbreiding indienen. Indien de houder langer dan gedurende de in lid 1 bedoelde periode diensten wil blijven verrichten, dient hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis te stellen. In beide gevallen dient de betrokken houder daarnaast ook alle informatie te verschaffen omtrent wezenlijke veranderingen in de in het IMI-bestand vastgelegde situatie die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong kan worden verlangd overeenkomstig de ingevolge artikel 4 bis, lid 7, vast te stellen uitvoeringshandelingen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong zendt de geactualiseerde Europese beroepskaart toe aan de betrokken ontvangende lidstaten.

4.   De Europese beroepskaart blijft op het volledige grondgebied van alle betrokken ontvangende lidstaten gelden zolang de houder het recht behoudt om te werken op basis van de in het IMI-bestand opgeslagen documenten en informatie.

Artikel 4 quinquies

Europese beroepskaart voor vestiging en voor tijdelijke en incidentele verrichting van diensten zoals bedoeld in artikel 7, lid 4

1.   Met het oog op de afgifte van een Europese beroepskaart voor vestiging of voor tijdelijke en incidentele verrichting van diensten zoals bedoeld in artikel 7, lid 4, controleert de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong binnen één maand de echtheid en geldigheid van de bijbehorende bewijsstukken in het IMI-bestand. Die termijn gaat in op het moment van ontvangst van de ontbrekende documenten bedoeld in de eerste alinea van artikel 4 ter, lid 3, of, indien er geen bijkomende documenten vereist waren, bij het verstrijken van de in die alinea bedoelde periode van een week. Vervolgens doet zij de aanvraag onverwijld toekomen aan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat. De lidstaat van oorsprong stelt de aanvrager op hetzelfde moment in kennis van de status van de aanvraag als dat waarop hij de aanvraag aan de ontvangende lidstaat doet toekomen.

2.   In de in de artikelen 16, 21, 49 bis en 49 ter bedoelde gevallen beslist de ontvangende lidstaat binnen één maand na ontvangst van de door de lidstaat van oorsprong toegezonden aanvraag of hij een Europese beroepskaart uit hoofde van lid 1 zal afgeven. In geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de lidstaat van oorsprong om aanvullende informatie dan wel om het meesturen van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een document verzoeken, die de lidstaat van oorsprong binnen maximaal twee weken na de indiening van het verzoek moet verstrekken. Behoudens hetgeen is bepaald in lid 5, tweede alinea, geldt de periode van een maand, ongeacht of een dergelijk verzoek is gedaan.

3.   In de in artikel 7, lid 4, en artikel 14, bedoelde gevallen beslist de ontvangende lidstaat binnen twee maanden na de ontvangst van de door de lidstaat van oorsprong toegezonden aanvraag of hij een Europese beroepskaart zal afgeven dan wel of de houder van een beroepskwalificatie compenserende maatregelen worden opgelegd. In geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de lidstaat van oorsprong om aanvullende informatie dan wel om het meesturen van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een document verzoeken, die de lidstaat van oorsprong binnen maximaal twee weken na de indiening van het verzoek moet verstrekken. Behoudens hetgeen is bepaald in lid 5, tweede alinea, geldt de periode van twee maanden, ongeacht of een dergelijk verzoek is gedaan.

4.   In het geval de ontvangende lidstaat van zowel de lidstaat van oorsprong als de aanvrager niet de nodige informatie ontvangt die hij volgens deze richtlijn nodig heeft voor het nemen van een besluit over de afgifte van de Europese beroepskaart, mag hij weigeren de kaart af te geven. Deze weigering wordt naar behoren gemotiveerd.

5.   Wanneer de ontvangende lidstaat geen beslissing neemt binnen de in de leden 2 en 3 van dit artikel gestelde termijnen of er niet in slaagt conform artikel 7, lid 4, een proeve van bekwaamheid te organiseren, wordt de Europese beroepskaart geacht te zijn afgegeven en wordt zij via het IMI automatisch toegezonden aan de houder van een beroepskwalificatie.

De ontvangende lidstaat heeft de mogelijkheid om de in de leden 2 en 3 bedoelde termijnen voor de automatische afgifte van de Europese beroepskaart met twee weken te verlengen. Hij licht de reden voor de verlenging nader toe en stelt de aanvrager daarvan in kennis. Een dergelijke verlenging kan eenmaal en alleen wanneer het strikt noodzakelijk is worden herhaald, met name om redenen die verband houden met de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten.

6.   De door de lidstaat van oorsprong overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen vervangen elke aanvraag voor erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig het nationale recht van de ontvangende lidstaat.

7.   Tegen de door de lidstaat van oorsprong en de ontvangende lidstaat uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 genomen beslissingen of tegen het uitblijven van een beslissing van de lidstaat van oorsprong kan beroep worden aangetekend overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat.

Artikel 4 sexies

Verwerking van en toegang tot gegevens met betrekking tot de Europese beroepskaart

1.   Onverminderd het vermoeden van onschuld, werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong en van de ontvangende lidstaat het overeenkomstige IMI-bestand tijdig bij met informatie over vastgestelde tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties die betrekking hebben op een verbod of restrictie en die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van werkzaamheden van de houder van een Europese beroepskaart in het kader van deze richtlijn. Daarbij nemen zij de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (15) en in Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (16) in acht. Deze updates dienen het verwijderen van gegevens te omvatten die niet langer nodig zijn. De houder van de Europese beroepskaart en de bevoegde autoriteiten die toegang hebben tot het desbetreffende IMI-bestand worden onmiddellijk in kennis gesteld van eventuele updates. Deze verplichting geldt onverminderd de voor de lidstaten geldende waarschuwingsverplichtingen uit hoofde van artikel 56 bis.

2.   De inhoud van de in lid 1 bedoelde updates beperkt zich tot het volgende:

a)

de identiteit van de beroepsbeoefenaar;

b)

het betreffende beroep;

c)

informatie over de nationale autoriteit of rechtbank die de beperkings- of verbodsbeslissing heeft genomen;

d)

de reikwijdte van de beperking of het verbod; en

e)

de periode waarin de beperking of het verbod van kracht is.

3.   De toegang tot de gegevens in het IMI-bestand is beperkt tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong en de ontvangende lidstaten, in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG. De bevoegde autoriteiten stellen de houder van de Europese beroepskaart op diens verzoek in kennis van de inhoud van het IMI-bestand.

4.   De gegevens op de Europese beroepskaart beperken zich tot de gegevens die nodig zijn om vast te stellen dat de houder gerechtigd is om het beroep uit te oefenen waarvoor de kaart werd afgegeven, namelijk de houders voornaam, achternaam, datum en plaats van geboorte, beroep, officiële kwalificaties, toepasselijk stelsel, betrokken bevoegde autoriteiten, kaartnummer, beveiligingsfuncties en een verwijzing naar een geldig bewijs van identiteit. Informatie met betrekking tot opgedane beroepservaring of compensatiemaatregelen waaraan door de houder van de Europese beroepskaart is voldaan, wordt opgenomen in het IMI-bestand.

5.   De persoonsgegevens in het IMI-bestand komen voor verwerkingsdoeleinden in aanmerking zolang dat nodig is met het oog op de erkenningsprocedure als zodanig en als bewijs van de erkenning of van de toezending van de krachtens artikel 7 vereiste verklaring. De lidstaten zien erop toe dat de houder van een Europese beroepskaart het recht heeft om op elk moment, en zonder dat daaraan voor hem kosten zijn verbonden, te verzoeken om rechtzetting van onjuiste of onvolledige gegevens, dan wel om schrapping of afscherming van het desbetreffende IMI-bestand. De houder wordt van dit recht in kennis gesteld op het moment dat de Europese beroepskaart wordt afgegeven, en wordt daaraan vervolgens om de twee jaar herinnerd. De herinnering wordt automatisch via IMI verstuurd wanneer de eerste aanvraag voor de Europese beroepskaart online werd ingediend.

In geval van een verzoek tot verwijdering van een IMI-bestand dat is gekoppeld aan een Europese beroepskaart die met het oog op vestiging of de tijdelijke en incidentele verrichting van diensten op grond van artikel 7, lid 4, is afgegeven, verschaffen de bevoegde autoriteiten van de betrokken ontvangende lidstaat de houder van de beroepskwalificaties een attest waaruit blijkt dat zijn beroepskwalificaties worden erkend.

6.   Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens die voorkomen op de Europese beroepskaart en in alle IMI-bestanden worden de ter zake bevoegde autoriteiten van de lidstaten beschouwd als de verantwoordelijken voor de verwerking in de zin van artikel 2, onder d), van Richtlijn 95/46/EG. Met betrekking tot haar verantwoordelijkheden uit hoofde van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel en de daarmee verband houdende verwerking van persoonsgegevens geldt de Commissie als verantwoordelijke voor de verwerking in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (17).

7.   Onverminderd lid 3, bepalen de ontvangende lidstaten dat werkgevers, klanten, patiënten, overheidsinstanties en andere belanghebbende partijen de echtheid en de geldigheid kunnen controleren van een Europese beroepskaart die hun door de kaarthouder wordt voorgelegd.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast inzake de toegang tot het IMI-bestand, de technische middelen en de procedures voor de in de eerste alinea bedoelde controle. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 4 septies

Gedeeltelijke toegang

1.   De bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat verleent per geval gedeeltelijke toegang tot een beroepsactiviteit op zijn grondgebied, doch alleen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de beroepsbeoefenaar is in zijn lidstaat van oorsprong volledig gekwalificeerd om de beroepsactiviteit uit te oefenen waarvoor in de ontvangende lidstaat gedeeltelijke toegang wordt aangevraagd;

b)

de verschillen tussen de in de lidstaat van oorsprong legaal verrichte beroepsactiviteiten en het gereglementeerde beroep in de ontvangende lidstaat zijn zo groot dat de toepassing van compenserende maatregelen erop zou neerkomen dat de aanvrager het volledige onderwijs- en opleidingsprogramma in de ontvangende lidstaat zou moeten doorlopen om tot het volledige gereglementeerde beroep in de ontvangende lidstaat toegelaten te worden;

c)

de beroepsactiviteit kan objectief worden gescheiden van andere activiteiten die het gereglementeerde beroep in de ontvangende lidstaat omvat.

Voor de toepassing van punt c) dient de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat rekening te houden met de vraag of de beroepsactiviteit autonoom in de lidstaat van oorsprong kan worden uitgeoefend.

2.   Gedeeltelijke toegang kan worden afgewezen indien deze afwijzing door een dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd is, indien zulks passend is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel en het niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om dat doel te bereiken.

3.   Aanvragen bedoeld voor vestiging in een ontvangende lidstaat worden overeenkomstig titel III, hoofdstukken I en IV onderzocht.

4.   Aanvragen bedoeld voor het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten in de ontvangende lidstaat die betrekking hebben op beroepsactiviteiten met implicaties voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid, worden overeenkomstig titel II onderzocht.

5.   In afwijking van artikel 7, lid 4, zesde alinea, en artikel 52, lid 1, wordt de beroepsactiviteit uitgeoefend onder de beroepstitel van de lidstaat van oorsprong zodra gedeeltelijke toegang is verleend. De ontvangende lidstaat kan het gebruik van die beroepstitel in de talen van de ontvangende lidstaat voorschrijven. Beroepsbeoefenaren aan wie gedeeltelijke toegang is verleend, maken de ontvangers van de diensten duidelijk kenbaar tot welke gebieden hun beroepsactiviteiten zich uitstrekken.

6.   Dit artikel is niet van toepassing op beroepsbeoefenaren wier beroepskwalificaties automatisch worden erkend uit hoofde van titel III, hoofdstukken II, III en III bis.

6)

In artikel 5, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

„b)

wanneer de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft, indien hij dat beroep tijdens de laatste tien jaar die voorafgaan aan de dienstverrichting gedurende ten minste een jaar heeft uitgeoefend in een of meer lidstaten wanneer het beroep niet gereglementeerd is in de lidstaat van vestiging. Deze voorwaarde, namelijk een jaar beroepsuitoefening, is niet van toepassing wanneer het beroep of het onderwijs en de opleiding die toegang verleent tot het beroep gereglementeerd is.”.

7)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten d) en e) worden vervangen door:

„d)

voor gevallen als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), een bewijs dat de dienstverrichter de betrokken werkzaamheden in de tien voorafgaande jaren gedurende ten minste een jaar heeft uitgeoefend;

e)

voor beroepen in de veiligheidssector, de gezondheidssector en voor beroepen in de onderwijssector waar met minderjarigen wordt gewerkt, inclusief kinderopvang en het voor- en vroegschoolse onderwijs, een verklaring waarin wordt bevestigd dat de desbetreffende persoon geen tijdelijk of permanent beroepsverbod heeft of niet strafrechtelijk is veroordeeld, indien de lidstaat zulks ook van zijn eigen onderdanen eist;”;

ii)

de volgende punten worden toegevoegd:

„f)

voor beroepen met patiëntveiligheidsimplicaties, een verklaring omtrent de kennis van de taal die voor de uitoefening van het beroep van de aanvrager in de ontvangende lidstaat noodzakelijk is;

g)

voor beroepen betreffende de in artikel 16 bedoelde werkzaamheden en die door een lidstaat overeenkomstig artikel 59, lid 2, zijn aangemeld, een certificaat aangaande de aard en de duur van de activiteit, afgegeven door de bevoegde autoriteit of instantie van de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   De indiening van een vereiste verklaring door de dienstverrichter overeenkomstig lid 1 geeft die dienstverrichter het recht op toegang tot de beoogde dienstenactiviteit of om die activiteit uit te oefenen op het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat. Een lidstaat kan met betrekking tot de beroepskwalificaties van de dienstverrichter de in lid 2 vermelde aanvullende gegevens eisen indien:

a)

het beroep in delen van het grondgebied van die lidstaat anders is gereglementeerd;

b)

deze reglementering ook op alle onderdanen van die lidstaat van toepassing is;

c)

deze verschillen in regelgeving te rechtvaardigen zijn door dwingende redenen van algemeen belang die verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid van de afnemers van de diensten; en

d)

de lidstaat over geen andere middelen beschikt om deze informatie te verkrijgen.”;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   In het geval van gereglementeerde beroepen met implicaties voor de volksgezondheid of de openbare veiligheid en waarop de automatische erkenning uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, III of III bis, niet van toepassing is, kan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren. Een dergelijke controle vooraf is alleen mogelijk indien de controle bedoeld is om ernstige schade voor de gezondheid of de veiligheid van de afnemer van de dienstverrichting ingevolge een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen en indien de controle niet meer omvat dan voor dit doel noodzakelijk is.

De bevoegde autoriteit stelt de dienstverrichter binnen een termijn van ten hoogste een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten als bedoeld in de leden 1 en 2 in kennis van haar besluit om:

a)

zijn beroepskwalificaties niet te controleren;

b)

na de beroepskwalificatie te hebben gecontroleerd,

i)

van de dienstverrichter het afleggen van een proeve van bekwaamheid te verlangen; of

ii)

het verrichten van de diensten toe te staan.

Wanneer er zich problemen voordoen die een vertraging veroorzaken bij het nemen van een besluit uit hoofde van de tweede alinea, stelt de bevoegde autoriteit de dienstverrichter binnen dezelfde termijn in kennis van de reden van de vertraging. Het probleem moet voor het einde van de eerste maand na deze kennisgeving worden opgelost en het besluit moet binnen twee maanden na oplossing van het probleem zijn vastgesteld.

Wanneer de beroepskwalificaties van de dienstverrichter wezenlijk verschillen van de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid of de openbare veiligheid schaadt, en wanneer de dienstverrichter dit niet kan compenseren door beroepservaring of in het kader van een leven lang leren verworven kennis, vaardigheden of competenties die formeel zijn gevalideerd door een daartoe bevoegde instantie, dient de ontvangende lidstaat die dienstverrichter de mogelijkheid te bieden om in het bijzonder door middel van een proeve van bekwaamheid, als bedoeld in de tweede alinea, onder b), te bewijzen dat hij de ontbrekende kennis, vaardigheden of competentie heeft verworven. De ontvangende lidstaat neemt op basis hiervan een besluit over het toestaan van het verrichten van de diensten. De dienstverrichting dient in ieder geval te kunnen plaatsvinden tijdens de maand die volgt op die waarin het overeenkomstig de tweede alinea genomen besluit is getroffen.

Indien de bevoegde autoriteit binnen de in de tweede en derde alinea vermelde termijn niet reageert, mag de dienst worden verricht.

In de gevallen waarin de beroepskwalificaties overeenkomstig dit lid zijn geverifieerd, wordt de dienst verricht onder de beroepstitel van de ontvangende lidstaat.”.

8)

In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging in geval van gegronde twijfel verzoeken om alle informatie over de rechtmatigheid van de vestiging en het goede gedrag van de dienstverrichter, alsmede het ontbreken van eventuele tuchtrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen ter zake van de beroepsuitoefening. Indien de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat besluiten de beroepskwalificaties van de dienstverrichter te controleren, kunnen zij bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging informatie aanvragen over de opleidingscursussen van de dienstverrichter, voor zover dit nodig is voor het beoordelen van wezenlijke verschillen die de volksgezondheid of de openbare veiligheid kunnen schaden. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging verstrekken deze informatie overeenkomstig artikel 56. In het geval van in de lidstaat van oorsprong niet-gereglementeerde beroepen kunnen de in artikel 57 ter bedoelde assistentiecentra deze informatie ook verstrekken.”.

9)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt gewijzigd als volgt:

i)

het inleidende gedeelte wordt vervangen door:

„Voor de toepassing van artikel 13 en artikel 14, lid 6, worden beroepskwalificaties in de volgende niveaus ingedeeld:”;

ii)

het bepaalde onder c), punt ii), wordt vervangen door:

„ii)

hetzij een gereglementeerde opleiding of, in het geval van gereglementeerde beroepen, een beroepsopleiding met een bijzondere structuur waarbij competenties worden aangereikt die verder gaan dan wat niveau b verstrekt, die gelijkwaardig is aan het in punt i) vermelde opleidingsniveau, indien deze opleiding tot een vergelijkbare beroepsbekwaamheid opleidt en op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken voorbereidt, mits het diploma vergezeld gaat van een certificaat van de lidstaat van oorsprong;”;

iii)

de punten d) en e) worden vervangen door:

„d)

een diploma dat bewijst dat de aanvrager een postsecundaire opleiding met een duur van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar of met een daaraan gelijkwaardige duur in geval van een deeltijdse opleiding heeft afgesloten, die daarnaast kan worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten behaald aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau, en dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten;

e)

een diploma dat bewijst dat de aanvrager een postsecundaire opleiding met een duur van ten minste vier jaar of met een daaraan gelijkwaardige duur in geval van een deeltijdse opleiding heeft afgesloten, die daarnaast kan worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, behaald aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs of aan een andere instelling met hetzelfde opleidingsniveau en dat, in voorkomend geval, bewijst dat hij de beroepsopleiding die als aanvulling op de postsecundaire opleiding vereist is, met succes heeft afgesloten.”;

b)

lid 2 komt te vervallen.

10)

In artikel 12 wordt de eerste alinea vervangen door:

„Met een opleidingstitel ter afsluiting van een in artikel 11 bedoelde opleiding, met inbegrip van het betrokken niveau, wordt gelijkgesteld elke opleidingstitel die, ofwel elk geheel van opleidingstitels dat, door een bevoegde autoriteit in een lidstaat is afgegeven, wanneer daarmee een in de Unie op voltijdse of deeltijdse basis zowel binnen als buiten formele programma’s gevolgde opleiding wordt afgesloten die door deze lidstaat als gelijkwaardig wordt erkend en de houder ervan dezelfde rechten inzake de toegang tot of de uitoefening van een beroep verleent, dan wel hem voorbereidt op de uitoefening van dat beroep.”.

11)

Artikel 13 wordt vervangen door:

„Artikel 13

Voorwaarden inzake erkenning

1.   Wanneer in een ontvangende lidstaat de toegang tot of de uitoefening van een gereglementeerd beroep afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, staat de bevoegde autoriteit van deze lidstaat onder dezelfde voorwaarden als die welke voor eigen onderdanen gelden de toegang tot en uitoefening van dit beroep toe aan aanvragers die in het bezit zijn van een bekwaamheidsattest of een opleidingstitel zoals bedoeld in artikel 11 dat/die in een andere lidstaat verplicht wordt gesteld voor de toegang tot of de uitoefening van dat beroep op zijn grondgebied.

De bekwaamheidsattesten of opleidingstitels moeten worden afgegeven door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen.

2.   De in lid 1 omschreven toegang tot en uitoefening van een beroep wordt eveneens toegestaan aan aanvragers die het beroep in kwestie tijdens de voorafgaande tien jaar op voltijdse basis gedurende een jaar of gedurende een daarmee in zijn totaliteit overeenkomende periode op deeltijdbasis hebben uitgeoefend in een andere lidstaat waar dat beroep niet is gereglementeerd, en die beschikken over een of meer bekwaamheidsattesten of opleidingstitels bezitten en die zijn afgegeven door een andere lidstaat die dat beroep niet reglementeert.

De bekwaamheidsattesten en opleidingstitels moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij moeten afgegeven worden door een bevoegde autoriteit in een lidstaat die overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat is aangewezen;

b)

zij moeten aantonen dat de houder op de uitoefening van het betrokken beroep is voorbereid.

De in de eerste alinea bedoelde beroepservaring van een jaar kan echter niet worden geëist wanneer de aanvrager met de opleidingstitel(s) waarover hij beschikt kan aantonen dat hij een gereglementeerde opleiding heeft afgesloten.

3.   De ontvangende lidstaat erkent het overeenkomstig artikel 11 door de lidstaat van oorsprong geattesteerde opleidingsniveau, evenals het certificaat waarmee de lidstaat van oorsprong verklaart dat de opleiding als bedoeld in artikel 11, onder c), ii), gelijkwaardig is aan het niveau als bedoeld in artikel 11, onder c), i).

4.   In afwijking van de leden 1 en 2 van dit artikel en van artikel 14 kan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat de toegang tot en de uitoefening van het beroep weigeren aan houders van een onder a) van artikel 11 geclassificeerd bekwaamheidsattest wanneer de nationale beroepskwalificatie die voor de uitoefening van het beroep op zijn grondgebied vereist is, onder e) van artikel 11 is ingedeeld.”.

12)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Artikel 13 belet niet dat de ontvangende lidstaat in een van de volgende gevallen van de aanvrager verlangt dat hij een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt:

a)

wanneer de door de aanvrager gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in de ontvangende lidstaat vereiste opleidingstitel;

b)

wanneer het in de ontvangende lidstaat gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in het overeenkomstige beroep in de lidstaat van oorsprong van de aanvrager, en waarvoor een opleiding in de ontvangende lidstaat vereist is die betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van die welke vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel die de aanvrager overlegt.”;

b)

in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

„Wanneer de Commissie van mening is dat de in de tweede alinea bedoelde afwijking onterecht of in strijd met het Unierecht is, stelt zij binnen drie maanden na ontvangst van alle nodige informatie een uitvoeringshandeling vast waarbij de betrokken lidstaat verzocht wordt om van de voorgenomen maatregel af te zien. Wanneer binnen deze termijn geen reactie van de Commissie is ontvangen, kan de afwijking worden toegepast.”;

c)

in lid 3 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„In afwijking van het in lid 2 neergelegde beginsel op grond waarvan de aanvrager het recht heeft te kiezen, kan de ontvangende lidstaat hetzij een aanpassingsstage hetzij een proeve van bekwaamheid voorschrijven in het geval dat:

a)

de houder van een beroepskwalificatie als bedoeld in artikel 11, onder a), een aanvraag tot erkenning van zijn beroepskwalificaties indient, terwijl de benodigde nationale beroepskwalificatie is geclassificeerd onder artikel 11, punt c); of

b)

de houder van een beroepskwalificatie als bedoeld in artikel 11, onder b), een aanvraag tot erkenning van zijn beroepskwalificaties indient, terwijl de benodigde nationale beroepskwalificatie is geclassificeerd onder artikel 11, punt d) of e).

Indien de houder van een beroepskwalificatie als bedoeld in artikel 11, onder a), een verzoek tot erkenning van zijn beroepskwalificaties indient, terwijl de benodigde nationale beroepskwalificatie is gerangschikt onder artikel 11, punt d), kan de ontvangende lidstaat zowel een aanpassingsstage als een proeve van bekwaamheid voorschrijven.”;

d)

de leden 4 en 5 worden vervangen door:

„4.   Voor de toepassing van de leden 1 en 5 wordt onder „vakgebieden die wezenlijk verschillen” verstaan vakgebieden waarvan de kennis en de vaardigheden en competenties van essentieel belang zijn voor de uitoefening van het beroep en waarvoor de door de migrant ontvangen opleiding qua duur of inhoud wezenlijk afwijkt van de door de ontvangende lidstaat vereiste opleiding.

5.   Lid 1 wordt toegepast met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Indien de ontvangende lidstaat overweegt van de aanvrager een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid te verlangen, moet hij met name eerst nagaan of de kennis, vaardigheden en competenties die de aanvrager heeft verworven in het kader van zijn beroepservaring of in het kader van een leven lang leren en die met dat doel door een bevoegde instantie formeel zijn gevalideerd, in een lidstaat of derde land het in lid 4 gedefinieerde wezenlijk verschil geheel of gedeeltelijk kunnen overbruggen.”;

e)

de volgende leden worden toegevoegd:

„6.   De beslissing tot oplegging van een aanpassingsstage of proeve van bekwaamheid wordt naar behoren gemotiveerd. De aanvrager krijgt de volgende informatie:

a)

het in de ontvangende lidstaat vereiste beroepskwalificatieniveau en het door de aanvrager behaalde beroepskwalificatieniveau volgens de classificatie in artikel 11; en

b)

de wezenlijke verschillen bedoeld in lid 4 en de redenen waarom deze verschillen niet kunnen worden gecompenseerd door de kennis, vaardigheden en competenties welke zijn verworven door beroepservaring of levenslang leren, en die met dat doel door een bevoegde instantie formeel zijn gevalideerd.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat een aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld de in lid 1 bedoelde proeve van bekwaamheid af te leggen binnen een termijn van zes maanden na het initiële besluit waarbij hem een proeve van bekwaamheid is opgelegd.”.

13)

Artikel 15 wordt geschrapt.

14)

Artikel 20 wordt vervangen door:

„Artikel 20

Aanpassing van de lijsten van werkzaamheden in bijlage IV

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van de lijst van werkzaamheden van bijlage IV waarvoor overeenkomstig artikel 16 beroepservaring wordt erkend, met het oog op de actualisering of verduidelijking van de in bijlage IV opgesomde werkzaamheden, met name om het toepassingsgebied daarvan nader te specificeren en om rekening te houden met de laatste ontwikkelingen op het gebied van op werkzaamheden gebaseerde nomenclaturen, zonder dat dit het toepassingsgebied van de werkzaamheden binnen de afzonderlijke categorieën mag verkleinen of dat er een verschuiving van werkzaamheden mag plaatsvinden tussen de bestaande lijsten I, II en III van bijlage IV.”.

15)

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Ten aanzien van de exploitatie van een apotheek waarvoor geen territoriale beperkingen gelden, mag een lidstaat, bij wijze van uitzondering, besluiten voor de vestiging van nieuwe voor het publiek toegankelijke apotheken opleidingstitels als bedoeld in punt 5.6.2 van bijlage V niet te erkennen. Voor de toepassing van dit lid worden ook apotheken die minder dan drie jaar open zijn als nieuwe apotheken beschouwd.

Deze afwijking is eventueel niet van toepassing op apothekers wier opleidingstitel reeds door de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat is erkend voor andere doeleinden en die gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren in die lidstaat rechtmatig en effectief de beroepswerkzaamheden van apotheker hebben uitgeoefend.”;

b)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Elke lidstaat stelt de toegang tot en uitoefening van de beroepswerkzaamheden van artsen, verantwoordelijk algemeen ziekenverplegers, beoefenaren der tandheelkunde, dierenartsen, verloskundigen en apothekers afhankelijk van het bezit van een opleidingstitel zoals bedoeld in bijlage V, respectievelijk de punten 5.1.1, 5.1.2, 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2, die waarborgt dat de betrokkene gedurende zijn gehele opleiding de in artikel 24, lid 3, artikel 31, lid 6, artikel 31, lid 7, artikel 34, lid 3, artikel 38, lid 3, artikel 40, lid 3, en artikel 44, lid 3, bedoelde kennis, vaardigheden en competenties, zoals toepasselijk, heeft verworven.

Om rekening te houden met de algemeen erkende wetenschappelijke en technische vooruitgang, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen om de kennis en vaardigheden bedoeld in artikel 24, lid 3, artikel 31, lid 6, artikel 34, lid 3, artikel 38, lid 3, artikel 40, lid 3, artikel 44, lid 3 en artikel 46, lid 4, bij te werken ter aanpassing aan de ontwikkeling van het Unierecht dat rechtstreeks van toepassing is op de betrokken beroepsbeoefenaren.

Deze aanpassingen mogen voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande essentiële rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden. Deze aanpassingen laten de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de organisatie van de onderwijsstelsels als bedoeld in artikel 165, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) onverlet.”;

c)

lid 7 wordt geschrapt.

16)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 21 bis

Kennisgevingsprocedure

1.   Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de afgifte van opleidingstitels op de door dit hoofdstuk bestreken beroepen.

Voor de in afdeling 8 bedoelde opleidingstitels wordt de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving ook aan de andere lidstaten gericht.

2.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving moet ook informatie omvatten omtrent de duur en de inhoud van de opleidingsprogramma’s.

3.   De in lid 1 bedoelde kennisgeving dient te worden verzonden via het IMI.

4.   Om naar behoren rekening te houden met de wettelijke en bestuurlijke ontwikkelingen in de lidstaten en voor zover de op grond van lid 1 van dit artikel meegedeelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in overeenstemming zijn met de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de punten 5.1.1 tot en met 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 en 5.7.1 van bijlage V, betreffende de actualisering van de door de lidstaten goedgekeurde benamingen voor de opleidingstitels alsmede, in voorkomend geval, de instelling die de opleidingstitel, het certificaat dat deze titel vergezelt en de overeenkomstige beroepstitel afgeeft.

5.   Wanneer de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke overeenkomstig lid 1 zijn meegedeeld niet in overeenstemming zijn met de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot weigering van de gevraagde wijziging van de punten 5.1.1 tot en met 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2, 5.6.2 of 5.7.1 van bijlage V.”.

17)

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de eerste alinea wordt punt b) vervangen door:

„b)

conform de voor elke lidstaat specifieke procedures zien de lidstaten er, door continue professionele ontwikkeling te stimuleren, op toe dat beroepsbeoefenaren wier opleiding valt onder hoofdstuk III van deze titel in staat zijn hun kennis, vaardigheden en competenties bij te werken met het oog op de instandhouding van veilige en effectieve praktijken en om de professionele ontwikkelingen op de voet te kunnen volgen.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 18 januari 2016 in kennis van de maatregelen die overeenkomstig lid 1, onder b), zijn genomen.”.

18)

In artikel 24 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De medische basisopleiding omvat in totaal ten minste vijf studiejaren, die eventueel ook mogen worden uitgedrukt in het daarmee overeenkomende equivalent in ECTS-studiepunten en bestaat uit ten minste 5 500 uur theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit of onder toezicht van een universiteit.

Voor beroepsbeoefenaren die vóór 1 januari 1972 met hun studie zijn begonnen, kan de in de eerste alinea bedoelde opleiding een praktische opleiding op universitair niveau van zes maanden omvatten, in de vorm van een voltijdse opleiding onder toezicht van de bevoegde autoriteiten.”.

19)

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Voor de toelating tot de opleiding tot medisch specialist moet een medische basisopleiding zoals bedoeld in artikel 24, lid 2, met goed gevolg zijn volbracht gedurende welke de vereiste medische basiskennis is verworven.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„3 bis.   Een lidstaat kan in zijn nationale wetgeving per geval toe te passen gedeeltelijke vrijstellingen vaststellen voor de in punt 5.1.3 van bijlage V vermelde onderdelen van een medische specialistenopleiding, indien dat opleidingsonderdeel al is doorlopen in het kader van een andere in punt 5.1.3 van bijlage V vermelde specialistenopleiding en op voorwaarde dat de beroepsbeoefenaar zijn beroepskwalificatie reeds in een lidstaat had behaald. De lidstaten dragen er zorg voor dat de verleende vrijstelling overeenstemt met maximaal de helft van de minimumduur van de desbetreffende medische specialistenopleiding.

Iedere lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten in kennis van zijn nationale wetgeving ter zake voor elk van die gedeeltelijke vrijstellingen.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen aangaande aanpassingen van de minimumopleidingsduur zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.3, teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.”.

20)

In artikel 26 wordt het tweede lid vervangen door:

„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het toevoegen aan bijlage V, punt 5.1.3, van nieuwe medische specialismen die ten minste twee vijfden van de lidstaten gemeenschappelijk hebben, teneinde wijzigingen van nationale wetgeving naar behoren in acht te nemen en met het oog op het actualiseren van deze richtlijn.”.

21)

In artikel 27 wordt het volgende lid ingevoegd:

„2 bis.   Ook indien de bewuste opleiding niet voldoet aan alle in artikel 25 bedoelde opleidingseisen, erkennen de lidstaten niettemin de in bijlage V, punten 5.1.2 en 5.1.3, vermelde kwalificaties welke in Italië zijn behaald door gespecialiseerde artsen die na 31 december 1983 en vóór 1 januari 1991 met hun specialistenopleiding zijn begonnen, op voorwaarde dat de kwalificatie wordt ondersteund door een certificaat dat door de bevoegde Italiaanse autoriteiten is afgegeven en waaruit blijkt dat de betrokken arts tijdens de tien jaar die aan de toekenning van het certificaat zijn voorafgegaan gedurende ten minste zeven opeenvolgende jaren daadwerkelijk en op een legale manier binnen hetzelfde specialistische vakgebied in Italië de activiteiten van medisch specialist heeft uitgeoefend.”.

22)

In artikel 28 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Voor de toelating tot de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde moet een medische basisopleiding zoals bedoeld in artikel 24, lid 2, met goed gevolg zijn volbracht gedurende welke de leerling de vereiste medische basiskennis heeft verworven.”.

23)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Voor de toelating tot de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger is het volgende vereist:

a)

afsluiting van twaalf jaar algemeen onderwijs, bevestigd met een door de bevoegde autoriteiten of instellingen van een lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel, of een certificaat ten bewijze dat men geslaagd is voor een gelijkwaardig examen en dat toegang verleent tot een universiteit of een als gelijkwaardig erkende instelling voor hoger onderwijs; of

b)

afsluiting van minstens tien jaar algemeen onderwijs, bevestigd met een door de bevoegde autoriteiten of instellingen van een lidstaat afgegeven diploma, certificaat of andere titel, of een certificaat ten bewijze dat men geslaagd is voor een gelijkwaardig examen dat toegang verleent tot een school voor beroepsonderwijs of een beroepsopleiding voor verpleegkunde.”;

b)

in lid 2 worden de tweede en de derde alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen om wijzigingen aan te brengen in de lijst in bijlage V, punt 5.2.1, teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

De in de tweede alinea bedoelde wijzigingen mogen voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande essentiële rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden. Deze aanpassingen laten de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de organisatie van de onderwijsstelsels als neergelegd in artikel 165, lid 1, VWEU onverlet.”;

c)

de eerste alinea van lid 3 wordt vervangen door:

„De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger omvat in totaal ten minste drie studiejaren, die daarnaast kunnen worden uitgedrukt in een daaraan gelijkwaardig aantal ECTS-studiepunten, bestaande uit ten minste 4 600 uur theoretisch en klinisch onderwijs, waarbij de duur van het theoretisch onderwijs ten minste een derde en die van het klinisch onderwijs ten minste de helft van de minimumduur van de opleiding bedraagt. De lidstaten kunnen gedeeltelijke vrijstelling verlenen aan beroepsbeoefenaren die een deel van deze opleiding hebben gevolgd in het kader van andere opleidingen van ten minste gelijkwaardig niveau.”;

d)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Onder theoretisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde waar de leerling-verpleger de kennis, vaardigheden en competenties verwerft die krachtens de leden 6 en 7 zijn vereist. Deze opleiding wordt gegeven door docenten in de verpleegkunde en andere bevoegde personen in universiteiten, instellingen voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of scholen voor beroepsonderwijs dan wel beroepsopleidingen voor verpleegkunde.”;

e)

de eerste alinea van lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Onder klinisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde waar de leerling-verpleger in teamverband en in rechtstreeks contact met een gezonde persoon of patiënt en/of een gemeenschap op grond van verworven kennis, vaardigheden en competenties de vereiste algemene verpleegkundige verzorging leert plannen, verstrekken en beoordelen. De leerling-verpleger leert niet alleen in teamverband werken, maar ook als teamleider op te treden en zich bezig te houden met de organisatie van de algemene verpleegkundige verzorging, waaronder de gezondheidseducatie voor individuele personen en kleine groepen binnen instellingen voor gezondheidszorg of in de gemeenschap.”;

f)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   De opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger waarborgt dat de betrokken beroepsbeoefenaar de volgende kennis en vaardigheden heeft verworven:

a)

uitgebreide kennis van de wetenschappen waarop de algemene ziekenverpleging is gebaseerd, met inbegrip van voldoende kennis van het organisme, de fysiologie en het gedrag van de gezonde en de zieke mens, alsmede van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens;

b)

kennis van de aard en de ethiek van het beroep en van de algemene beginselen betreffende gezondheid en verpleging;

c)

adequate klinische ervaring; deze ervaring, bij de keuze waarvan de vormende waarde voorop dient te worden gesteld, moet worden opgedaan onder toezicht van geschoold verpleegkundig personeel en op plaatsen waar de numerieke omvang van het geschoolde personeel en de uitrusting geschikt zijn voor de verpleging van zieken;

d)

bekwaamheid om deel te nemen aan de praktische opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel en ervaring op het gebied van samenwerking met dit personeel;

e)

ervaring op het gebied van samenwerking met andere personen die beroepsmatig op het gebied van de gezondheidszorg werkzaam zijn.”;

g)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„7.   Een titel van een opleiding als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger bewijst dat de betrokken beroepsbeoefenaar in staat is minstens de volgende competenties toe te passen, ongeacht of de opleiding is verkregen aan een universiteit, een als gelijkwaardig erkende instelling voor hoger onderwijs dan wel aan een school voor beroepsonderwijs of via een beroepsopleiding voor verpleegkunde;

a)

competentie om met de huidige theoretische en klinische kennis zelfstandig een diagnose te stellen voor de nodige verpleegkundige verzorging en om de verpleegkundige verzorging bij de behandeling van patiënten te plannen, organiseren en implementeren op basis van de kennis en vaardigheden die overeenkomstig lid 6, onder a), b) en c), zijn verworven ter verbetering van de praktijkervaring;

b)

competentie om doeltreffend samen te werken met andere actoren in de gezondheidszorg, met inbegrip van deelname aan de praktische opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel, op basis van de kennis en vaardigheden die overeenkomstig lid 6, onder d) en e), zijn verworven;

c)

competentie om personen, gezinnen en groepen te helpen een gezonde levensstijl aan te nemen en voor zichzelf te zorgen op basis van de kennis en vaardigheden die overeenkomstig lid 6, onder a) en b), zijn verworven;

d)

competentie om zelfstandig urgente levensreddende maatregelen te kunnen treffen en in crisis- en rampensituaties te kunnen handelen;

e)

competentie om zorgbehoevenden en hun naasten onafhankelijk te adviseren, instrueren en ondersteunen;

f)

competentie om zelfstandig de kwaliteit van verpleegkundige verzorging te kunnen garanderen en evalueren;

g)

competentie om beroepsmatig duidelijk te communiceren en samen te werken met andere personen die op het gebied van de gezondheidszorg werkzaam zijn;

h)

competentie om de kwaliteit van de zorg te analyseren om hun eigen praktijkervaring als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger te verbeteren.”.

24)

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt geschrapt;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De lidstaten erkennen opleidingstitels in de verpleegkunde die/

a)

in Polen zijn afgegeven aan verpleegkundigen die vóór 1 mei 2004 hun opleiding hebben voltooid, en die niet overeenstemmen met de in artikel 31 bedoelde minimumopleidingseisen, en

b)

worden gestaafd met het diploma „bachelor” dat werd verkregen op basis van een speciaal voortgezet programma zoals bedoeld in:

i)

artikel 11 van de wet van 20 april 2004 inzake de wijziging van de wet op de beroepen van verpleegkundige en verloskundige en inzake enige andere rechtsbesluiten (Staatsblad van de Poolse Republiek van 2004, nr. 92, pos. 885 en van 2007, nr. 176, pos. 1237), en de verordening van de minister van Volksgezondheid van 11 mei 2004 inzake de gedetailleerde voorwaarden voor het verstrekken van opleidingen voor verpleegkundigen en verloskundigen die in het bezit zijn van een diploma middelbaar onderwijs (eindexamen — matura) en zijn afgestudeerd aan een medische school of een instelling voor medisch beroepsonderwijs waar het beroep van verpleegkundige en van verloskundige wordt aangeleerd (Staatsblad van de Poolse Republiek van 2004, nr. 110, pos. 1170, en van 2010, nr. 65, pos. 420); of

ii)

artikel 52.3, punt 2, van het besluit van 15 juli 2011 over de beroepen van verpleegkundige en verloskundige (Staatsblad van de Poolse Republiek van 2011, nr. 174, pos. 1039); en de verordening van de minister van Volksgezondheid van 14 juni 2012 over de gedetailleerde voorwaarden voor het verstrekken van opleidingen voor verpleegkundigen en verloskundigen die in het bezit zijn van een diploma middelbaar onderwijs (eindexamen — matura) en zijn afgestudeerd aan een medische middelbare school of een vervolgopleiding waar het beroep van verpleegkundige en van verloskundige wordt aangeleerd (Staatsblad van de Poolse Republiek van 2012, pos. 770),

teneinde na te gaan of de kennis en de competentie van de betrokken beroepsbeoefenaar op een niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van verpleegkundigen met titels die voor Polen zijn opgesomd in bijlage V, punt 5.2.2.”.

25)

Artikel 33 bis wordt vervangen door:

„33 bis.   Ten aanzien van de Roemeense opleidingstitels van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger geldt dat uitsluitend de hierna genoemde bepalingen van toepassing zijn op verworven rechten:

In het geval van onderdanen van lidstaten die in Roemenië zijn opgeleid als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger en wier opleiding niet voldoet aan de in artikel 31 neergelegde minimumopleidingseisen, erkennen de lidstaten de volgende opleidingstitels van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger als genoegzaam bewijs, mits deze titels vergezeld gaan van een certificaat waarin wordt bevestigd dat de betrokken onderdanen van lidstaten daadwerkelijk en op legale wijze de werkzaamheden van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger in Roemenië hebben uitgeoefend, waaronder de volledige verantwoordelijkheid voor de planning, organisatie en uitvoering van de verpleging van patiënten, en wel gedurende een periode van minstens drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf jaar voorafgaand aan de datum van afgifte van het certificaat:

a)

certificat de competențe profesionale de asistent medical generalist met postsecundaire opleiding verkregen aan een școală postliceală, waaruit blijkt dat vóór 1 januari 2007 met de opleiding is begonnen;

b)

diplomă de absolvire de asistent medical generalist met een hogere opleiding van korte duur, waaruit blijkt dat vóór 1 oktober 2003 met de opleiding is begonnen;

c)

diplomă de absolvire de asistent medical generalist met een hogere opleiding van lange duur, waaruit blijkt dat vóór 1 oktober 2003 met de opleiding is begonnen.”.

26)

In artikel 34 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De basisopleiding tandheelkunde duurt in totaal ten minste vijf jaar, eventueel aanvullend uitgedrukt in het equivalente aantal ECTS-studiepunten, bestaat uit ten minste 5 000 uur voltijdse theoretische en praktische opleiding aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.3.1, opgenomen studieprogramma.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanpassing van de lijst in bijlage V, punt 5.3.1, aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

De in de tweede alinea bedoelde wijzigingen mogen voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande essentiële rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden. Deze aanpassingen laten de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de organisatie van de onderwijsstelsels als neergelegd in artikel 165, lid 1, VWEU onverlet.”.

27)

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Voor de toelating tot de opleiding tot specialist in de tandheelkunde moet een basisopleiding tandheelkunde als bedoeld in artikel 34 met goed gevolg zijn volbracht, of moet men in het bezit zijn van de stukken bedoeld in de artikelen 23 en 37.”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de tweede alinea wordt vervangen door:

„De voltijdse opleiding tot specialist in de tandheelkunde duurt ten minste drie jaar en staat onder supervisie van de bevoegde autoriteiten of instellingen. De aankomend specialist in de tandheelkunde dient persoonlijk aan de werkzaamheden van de betrokken inrichting deel te nemen en daarvoor verantwoordelijkheid te dragen.”;

ii)

de derde alinea wordt geschrapt;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen aangaande aanpassingen van de minimumopleidingsduur zoals bedoeld in lid 2, teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

5.   De Commissie is teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de nationale wetgeving en met het oog op de actualisering van deze richtlijn bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het toevoegen aan bijlage V, punt 5.3.3, van nieuwe tandheelkundige specialismen die ten minste twee vijfden van de lidstaten gemeenschappelijk hebben.”.

28)

In artikel 37 worden de volgende leden toegevoegd:

„3.   Met betrekking tot de opleidingstitels van beoefenaren der tandheelkunde moeten de lidstaten dergelijke titels overeenkomstig artikel 21 erkennen in gevallen waarin de aanvragers met hun opleidingen zijn begonnen vóór 18 januari 2016.

4.   Elke lidstaat erkent de opleidingstitels van arts welke in Spanje zijn afgegeven aan beroepsbeoefenaren die na 1 januari 1986 en niet later dan 31 december 1997 met hun universitaire artsenopleiding zijn begonnen, en welke vergezeld gaan van een door de Spaanse bevoegde instanties afgegeven certificaat.

Uit dit certificaat moet blijken dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokken beroepsbeoefenaar heeft met goed gevolg een studie van ten minste drie jaar gevolgd, die volgens een officiële verklaring van de Spaanse bevoegde autoriteiten gelijkwaardig is aan de in artikel 34 bedoelde opleiding;

b)

de betrokken beroepsbeoefenaar heeft in Spanje tijdens de vijf jaar die aan de afgifte van het certificaat voorafgaan gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uitgeoefend;

c)

de betrokken beroepsbeoefenaar is bevoegd de in artikel 36 bedoelde werkzaamheden uit te oefenen, of oefent deze daadwerkelijk, wettig en als hoofdactiviteit uit, onder dezelfde voorwaarden als de houders van de opleidingstitel die voor Spanje in bijlage V, punt 5.3.2, is vermeld.”.

29)

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De diergeneeskundige opleiding omvat in totaal ten minste vijf jaar theoretisch en praktisch onderwijs — eventueel aanvullend uitgedrukt in het equivalente aantal ECTS-studiepunten — op voltijdbasis aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit en omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.4.1, opgenomen studieprogramma.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst in bijlage V, punt 5.4.1, teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

De in de tweede alinea bedoelde wijzigingen mogen voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande essentiële rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden. Deze aanpassingen laten de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de organisatie van de onderwijsstelsels als neergelegd in artikel 165, lid 1, VWEU onverlet.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De opleiding tot dierenarts waarborgt dat de betrokken beroepsbeoefenaar de volgende kennis en vaardigheden heeft verworven:

a)

voldoende kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de dierenarts berusten en van de Uniewetgeving betreffende deze werkzaamheden;

b)

voldoende kennis van de constitutie, de functies, het gedrag en de fysiologische behoeften van dieren, alsmede de vaardigheden en competenties die nodig zijn voor de houderij, de voeding, het welzijn, de voortplanting en de hygiëne van dieren in het algemeen;

c)

de klinische, epidemiologische en analytische vaardigheden en competenties die nodig zijn voor de preventie, diagnose en behandeling van dierziekten, met inbegrip van anesthesie, aseptische chirurgie en pijnloze levensbeëindiging, hetzij individueel, hetzij in groep, met inbegrip van de specifieke kennis van ziekten die op de mens kunnen worden overgedragen;

d)

voldoende kennis, vaardigheden en competenties voor preventieve geneeskunde, met inbegrip van de beantwoording van vragen en certificering;

e)

voldoende kennis van de hygiëne en technologie voor het verkrijgen, vervaardigen en in omloop brengen van dierlijke voedingsmiddelen of voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong bestemd voor menselijke consumptie, met inbegrip van de nodige vaardigheden en competenties voor het begrijpen en uitleggen van goede praktijken op dit gebied;

f)

de kennis, vaardigheden en competenties die nodig zijn voor het verantwoord en verstandig gebruik van de geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, om de dieren te behandelen en om de veiligheid van de voedselketen en de bescherming van het milieu te garanderen.”.

30)

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 worden de derde en de vierde alinea vervangen door:

„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst in bijlage V, punt 5.5.1, teneinde dit aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

De in de derde alinea bedoelde wijzigingen mogen voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande essentiële rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden. Deze aanpassingen laten de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de organisatie van de onderwijsstelsels als neergelegd in artikel 165, lid 1, VWEU onverlet.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door het volgende:

„2.   Voor de toelating tot de opleiding tot verloskundige moet aan een van de volgende voorwaarden zijn voldaan:

a)

voor mogelijkheid I, het doorlopen van ten minste twaalf jaar algemene schoolopleiding of een certificaat ten bewijze dat men geslaagd is voor een gelijkwaardig toelatingsexamen voor scholen voor verloskundigen;

b)

voor mogelijkheid II het bezit van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De opleiding tot verloskundige waarborgt dat de betrokken beroepsbeoefenaar de volgende kennis en vaardigheden heeft verworven:

a)

grondige kennis van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de verloskundige berusten, met name de verloskunde en de gynaecologie;

b)

voldoende kennis van de beroepsethiek en de wetgeving die relevant is voor de uitoefening van het beroep;

c)

voldoende kennis van de algemene medische wetenschap (biologische functies, anatomie en fysiologie) en van de farmacologie op het gebied van de verloskunde en de perinatologie, alsmede kennis van het verband tussen de gezondheidstoestand en de fysieke en sociale omgeving van de mens en van zijn gedrag;

d)

voldoende klinische ervaring, zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid opgedaan in erkende inrichtingen waar verloskundigen, voor zover nodig en met uitsluiting van pathologische situaties, prenatale zorg kunnen verstrekken, een bevalling kunnen uitvoeren en kunnen zorgen voor de opvolging daarvan in een erkende instelling, en toezicht kunnen houden bij baringen en bevallingen, postnatale zorg en neonatale reanimatie, in afwachting van een arts;

e)

voldoende op de hoogte zijn van de opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel en ervaring op het gebied van de samenwerking met dit personeel.”.

31)

In artikel 41 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De in bijlage V, punt 5.5.2, bedoelde opleidingstitels van verloskundige worden overeenkomstig artikel 21 automatisch erkend indien zij aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar, eventueel aanvullend uitgedrukt in het equivalente aantal ECTS-studiepunten, die ten minste 4 600 uur theoretisch en praktisch onderwijs omvat, waarvan ten minste een derde betrekking heeft op klinisch onderwijs;

b)

een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste twee jaar, eventueel aanvullend uitgedrukt in het equivalente aantal ECTS-studiepunten, die bestaat uit ten minste 3 600 uur, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2;

c)

een voltijdse opleiding tot verloskundige van ten minste achttien maanden, eventueel aanvullend uitgedrukt in het equivalente aantal ECTS-studiepunten, die ten minste 3 000 uur omvat, waarvoor het bezit is vereist van een opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2, en gevolgd door een praktijkervaring waarvoor overeenkomstig lid 2 een bewijs is afgegeven.”.

32)

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   Met betrekking tot de opleidingstitel van verloskundige erkennen de lidstaten automatisch de kwalificaties wanneer de aanvrager de opleiding heeft aangevat vóór 18 januari 2016, en de toelatingsvoorwaarde voor die opleiding tien jaar algemeen onderwijs of een gelijkwaardig niveau was voor mogelijkheid I, of een voltooide opleiding als verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger zoals bewezen door een opleidingstitel als bedoeld in bijlage V, punt 5.2.2, alvorens de opleiding tot verloskundige onder mogelijkheid II aan te vatten.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   De lidstaten erkennen opleidingstitels in de verloskunde die:

a)

in Polen zijn afgegeven aan verloskundigen die vóór 1 mei 2004 hun opleiding hebben voltooid, en die niet overeenstemmen met de in artikel 40 neergelegde minimumopleidingseisen, en

b)

worden gestaafd met het diploma „bachelor” dat werd verkregen op basis van een speciaal voortgezet programma zoals bedoeld in:

i)

artikel 11 van de wet van 20 april 2004 inzake de wijziging van de wet op de beroepen van verpleegkundige en verloskundige en inzake enige andere rechtsbesluiten (Staatsblad van de Poolse Republiek van 2004, nr. 92, pos. 885 en van 2007, nr. 176, pos. 1237); en de verordening van de minister van Volksgezondheid van 11 mei 2004 inzake de gedetailleerde voorwaarden voor het verstrekken van opleidingen voor verpleegkundigen en verloskundigen die in het bezit zijn van een diploma middelbaar onderwijs (eindexamen — matura) en zijn afgestudeerd aan een medische school of een instelling voor medisch beroepsonderwijs waar het beroep van verpleegkundige en van verloskundige wordt aangeleerd (Staatsblad van de Poolse Republiek van 2004, nr. 110, pos. 1170, en van 2010, nr. 65, pos. 420); of

ii)

artikel 53.3, punt 3, van het besluit van 15 juli 2011 over de beroepen van verpleegkundige en verloskundige (Staatsblad van de Poolse Republiek van 2011 nr. 174, pos. 1039); en de verordening van de minister van Volksgezondheid van 14 juni 2012 over de gedetailleerde voorwaarden voor het verstrekken van opleidingen voor verpleegkundigen en verloskundigen die in het bezit zijn van een diploma middelbaar onderwijs (eindexamen — matura) en zijn afgestudeerd aan een medische middelbare school of een vervolgopleiding waar het beroep van verpleegkundige en van verloskundige wordt aangeleerd (Staatsblad van de Poolse Republiek van 2012, pos. 770),

teneinde na te gaan of de kennis en de competentie van de betrokken beroepsbeoefenaar op een niveau liggen dat vergelijkbaar is met dat van verloskundigen met titels die voor Polen zijn opgesomd in bijlage V, punt 5.2.2.”.

33)

In artikel 44 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De opleidingstitel van apotheker vormt de afsluiting van een opleiding van ten minste vijf jaar, eventueel aanvullend uitgedrukt in het equivalente aantal ECTS-studiepunten, waarvan ten minste:

a)

vier jaar voltijds theoretisch en praktisch onderwijs aan een universiteit, aan een instelling voor hoger onderwijs van een als gelijkwaardig erkend niveau of onder toezicht van een universiteit;

b)

tijdens of na de theoretische en praktische opleiding een stage van zes maanden in een voor het publiek toegankelijke apotheek of in een ziekenhuis onder toezicht van de farmaceutische dienst van dat ziekenhuis.

De in dit lid bedoelde studiecyclus omvat ten minste het in bijlage V, punt 5.6.1, opgenomen studieprogramma. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst in bijlage V, punt 5.6.1, teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, inclusief de ontwikkeling van de farmacologische praktijk.

De in de tweede alinea bedoelde wijzigingen mogen voor geen enkele lidstaat een wijziging van de bestaande essentiële rechtsbeginselen betreffende de regeling van beroepen met betrekking tot de opleiding en toegangsvoorwaarden voor natuurlijke personen inhouden. Deze aanpassingen laten de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de organisatie van de onderwijsstelsels als neergelegd in artikel 165, lid 1, VWEU onverlet.”.

34)

In artikel 45 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de houders van een opleidingstitel op het terrein van de farmacie van universitair niveau of een als gelijkwaardig erkend niveau, die voldoet aan de in artikel 44 gestelde voorwaarden, ten minste gerechtigd zijn tot de toegang tot en de uitoefening van de hierna bedoelde werkzaamheden, onder voorbehoud, in voorkomend geval, van de eis van aanvullende beroepservaring:

a)

de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm;

b)

de vervaardiging van en de controle op geneesmiddelen;

c)

de controle op geneesmiddelen in een laboratorium bestemd voor die controle;

d)

de opslag, bewaring en distributie van geneesmiddelen in het groothandelsstadium;

e)

de aanvoer, bereiding, controle, opslag, distributie en verstrekking van veilige en doeltreffende geneesmiddelen van de vereiste kwaliteit naar en in voor het publiek toegankelijke apotheken;

f)

de bereiding, controle, opslag en verstrekking van veilige en doeltreffende geneesmiddelen van de vereiste kwaliteit in ziekenhuizen;

g)

het verstrekken van informatie en advies over geneesmiddelen als zodanig, inclusief betreffende het juiste gebruik ervan;

h)

rapportering van de bijwerkingen van farmaceutische producten aan de bevoegde autoriteiten;

i)

de gepersonaliseerde begeleiding van patiënten die hun medicijnen zelf toedienen;

j)

meewerken aan lokale of nationale gezondheidscampagnes.”.

35)

Artikel 46 wordt vervangen door:

„Artikel 46

Opleiding tot architect

1.   De opleiding tot architect omvat:

a)

in totaal hetzij ten minste vijf jaar studie op voltijdbasis aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling ter afsluiting waarvan met goed gevolg een examen op universitair niveau wordt afgelegd; of

b)

niet minder dan vier jaar studie op voltijdbasis aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling ter afsluiting waarvan met goed gevolg een examen op universitair niveau wordt afgelegd, vergezeld van een certificaat ten bewijze dat een beroepsstage van twee jaar is volbracht, in overeenstemming met lid 4.

2.   Architectuur moet het belangrijkste onderdeel zijn van de in lid 1 bedoelde studie. De studie besteedt evenveel aandacht aan de theoretische als aan de praktische aspecten van de architectuuropleiding en waarborgt ten minste de verwerving van de volgende kennis, vaardigheden en competenties:

a)

vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technologische eisen voldoet;

b)

passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur en de aanverwante kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen;

c)

kennis van de beeldende kunsten voor zover deze van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving;

d)

passende kennis van stedenbouwkunde, planologie en de in de planologie gebruikte technieken;

e)

inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven;

f)

inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, met name bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren;

g)

inzicht in de onderzoeks- en voorbereidingsmethoden bij het maken van projecten;

h)

inzicht in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen;

i)

passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van het gebouw, met het oog op het verschaffen van binnencomfort en bescherming tegen weersomstandigheden in het kader van duurzame ontwikkeling;

j)

de nodige vaardigheden als ontwerper teneinde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het bouwwerk;

k)

passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van plannen in de ruimtelijke ordening.

3.   Het aantal jaar academische opleiding als bedoeld in de leden 1 en 2 kan bovendien worden uitgedrukt in equivalente ECTS-studiepunten.

4.   De in lid 1, onder b), bedoelde beroepsstage wordt pas verricht na de voltooiing van de eerste drie jaar van de studie. Tijdens ten minste een jaar van de beroepsstage wordt voortgebouwd op de tijdens de studie verworven kennis, vaardigheden en competenties als bedoeld in lid 2. Daartoe wordt de beroepsstage gevolgd onder toezicht van een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong erkende persoon of instantie. Deze stage onder toezicht mag in om het even welk land worden gevolgd. De beroepsstage wordt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong geëvalueerd.”.

36)

Artikel 47 wordt vervangen door:

„Artikel 47

Afwijkingen van de eisen inzake de opleiding tot architect

In afwijking van artikel 46 wordt, in het kader van de sociale verheffing of van deeltijdse universitaire studies, eveneens als beantwoordend aan artikel 21 erkend: de opleiding die voldoet aan de eisen van artikel 46, lid 2, en die wordt afgesloten met een examen in de architectuur dat met goed gevolg is afgelegd door een beroepsbeoefenaar die al zeven jaar of langer op het gebied van de architectuur werkzaam is onder toezicht van een architect of een architectenbureau. Dit examen moet op universitair niveau staan en gelijkwaardig zijn aan het in artikel 46, lid 1, onder b), bedoelde afsluitende examen.”.

37)

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   Lid 1 is eveneens van toepassing op de in bijlage V opgesomde opleidingstitels van architect indien de opleiding is aangevangen vóór 18 januari 2016.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Elke lidstaat verbindt op zijn grondgebied aan de volgende opleidingstitel wat de toegang tot en uitoefening van de betrokken beroepswerkzaamheden betreft, dezelfde gevolgen als aan de opleidingstitels die door deze lidstaat zelf worden afgegeven: opleidingstitel na afsluiting van de driejarige opleiding aan de „Fachhochschulen” van de Bondsrepubliek Duitsland die sinds 5 augustus 1985 bestaat en niet later dan 17 januari 2014 is aangevangen, voldoet aan de eisen van artikel 46, lid 2, en in die lidstaat toegang geeft tot de in artikel 48 bedoelde werkzaamheden onder de beroepstitel van architect, voor zover deze opleiding wordt aangevuld met een periode van beroepservaring van vier jaar in de Bondsrepubliek Duitsland, waarvan het bewijs wordt geleverd door een certificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit waarbij de architect die voor de bepalingen van deze richtlijn in aanmerking wil komen, op de ledenlijst is ingeschreven.”.

38)

In titel III wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

„Hoofdstuk III bis

Automatische erkenning op basis van gemeenschappelijke opleidingsbeginselen

Artikel 49 bis

Gemeenschappelijk opleidingskader

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een „gemeenschappelijk opleidingskader” verstaan een voor de uitoefening van een specifiek beroep vereist gemeenschappelijk geheel van minimumkennis, vaardigheden en competenties. Een gemeenschappelijk opleidingskader komt niet in de plaats van nationale opleidingsprogramma’s, tenzij een lidstaat op grond van het nationale recht anders bepaalt. Met het oog op de toegang tot en de uitoefening van een beroep in lidstaten waar dat beroep gereglementeerd is, verbindt een lidstaat op zijn grondgebied aan de op basis van een dergelijk opleidingskader verworven opleidingstitels dezelfde gevolgen als aan de opleidingstitels die door deze lidstaat zelf worden afgegeven, voor zover dit opleidingskader aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarden voldoet.

2.   Een gemeenschappelijk opleidingskader voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

het gemeenschappelijk opleidingskader maakt een grotere mobiliteit van beroepsbeoefenaren tussen de lidstaten mogelijk;

b)

het beroep waarop het gemeenschappelijk opleidingskader van toepassing is, is gereglementeerd of de opleiding die toegang verleent tot het beroep is gereglementeerd in ten minste een derde van de lidstaten;

c)

het gemeenschappelijk geheel van kennis, vaardigheden en competenties verenigt de in de onderwijs- en opleidingsstelsels van ten minste een derde van de lidstaten vereiste kennis, vaardigheden en competenties; het komt er niet op aan of de betrokken kennis, vaardigheden en competenties in het kader van een algemene opleiding aan een universiteit of een instelling voor hoger onderwijs dan wel in het kader van een beroepsopleiding in de lidstaten zijn verworven;

d)

het gemeenschappelijk opleidingskader is gebaseerd op de kwalificatieniveaus van het Europees kwalificatiekader, zoals vastgelegd in bijlage II van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (18);

e)

het betrokken beroep valt onder geen ander gemeenschappelijk opleidingskader en valt evenmin onder de automatische erkenning krachtens titel III, hoofdstuk III;

f)

het gemeenschappelijk opleidingskader is vastgesteld na een transparante procedure, met betrokkenheid van de desbetreffende belanghebbenden uit lidstaten waar het beroep niet is gereglementeerd;

g)

het gemeenschappelijk opleidingskader biedt de onderdanen van alle lidstaten de mogelijkheid de beroepskwalificaties uit hoofde van dit kader te verwerven, zonder dat zij vooraf lid hoeven te zijn van een beroepsorganisatie of bij een dergelijke organisatie geregistreerd hoeven te zijn.

3.   Representatieve beroepsorganisaties op het niveau van de Unie, alsook nationale beroepsorganisaties of bevoegde autoriteiten uit ten minste een derde van de lidstaten kunnen de Commissie voorstellen voorleggen voor gemeenschappelijke opleidingskaders die aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarden voldoen.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen om een gemeenschappelijk opleidingskader voor een bepaald beroep vast te stellen op basis van de in lid 2 van dit artikel vastgestelde voorwaarden.

5.   Een lidstaat wordt vrijgesteld van de verplichting om op zijn grondgebied het in lid 4 bedoelde gemeenschappelijk opleidingskader vast te stellen, alsook van de verplichting om automatische erkenning aan uit hoofde van dit gemeenschappelijk opleidingskader verworven beroepskwalificaties te verlenen, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

op zijn grondgebied zijn er geen onderwijs- of opleidingsinstellingen die een dergelijke opleiding voor het betrokken beroep aanbieden;

b)

de invoering van het gemeenschappelijk opleidingskader zou nadelige gevolgen hebben voor de organisatie van zijn onderwijs- en opleidingsstelsel;

c)

tussen het gemeenschappelijk opleidingskader en de opleiding die op zijn grondgebied vereist is, zijn er wezenlijke verschillen die ernstige risico’s inhouden voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten of de bescherming van het milieu.

6.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handeling in kennis van:

a)

de nationale beroepskwalificaties en, indien van toepassing, de nationale beroepstitels die aan het gemeenschappelijk opleidingskader voldoen; of

b)

het eventuele gebruik van de in lid 5 bedoelde vrijstelling, met een motivering die aantoont aan welke in dat lid genoemde voorwaarden is voldaan. Indien de Commissie van oordeel is dat een lidstaat niet of onvoldoende heeft aangetoond dat aan een van deze voorwaarden is voldaan, kan zij binnen vier maanden om nadere verduidelijking vragen. De lidstaat geeft binnen drie maanden na die vraag tot verduidelijking antwoord.

De Commissie kan een uitvoeringshandeling vaststellen om een lijst op te maken van de nationale beroepskwalificaties en de nationale beroepstitels die krachtens het overeenkomstig lid 4 vastgestelde gemeenschappelijk opleidingskader automatisch erkend worden.

7.   Dit artikel is ook van toepassing op specialismen van een beroep, mits deze specialismen beroepswerkzaamheden betreffen waartoe de toegang of waarvan de uitoefening in de lidstaten gereglementeerd is, indien het beroep reeds krachtens titel III, hoofdstuk III, automatisch erkend wordt maar het specialisme in kwestie niet.

Artikel 49 ter

Gemeenschappelijke opleidingsproeven

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een gemeenschappelijke opleidingsproef verstaan een gestandaardiseerde proeve van bekwaamheid die in alle deelnemende lidstaten beschikbaar is en voorbehouden is voor houders van bepaalde beroepskwalificaties. Een dergelijke met goed gevolg in een lidstaat afgelegde proef geeft de houder van een bepaalde beroepskwalificatie het recht het beroep in om het even welke ontvangende lidstaat uit te oefenen onder dezelfde voorwaarden als de houders van in die lidstaat verworven beroepskwalificaties.

2.   De gemeenschappelijke opleidingsproef voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

de gemeenschappelijke opleidingsproef maakt een grotere mobiliteit van beroepsbeoefenaren tussen de lidstaten mogelijk;

b)

het beroep waarop de gemeenschappelijke opleidingsproef van toepassing is, is gereglementeerd, of de opleiding die toegang verleent tot het betrokken beroep is in ten minste een derde van de lidstaten gereglementeerd;

c)

de gemeenschappelijke opleidingsproef is vastgesteld na een transparante procedure, met betrokkenheid van de desbetreffende belanghebbenden uit lidstaten waar het beroep niet is gereglementeerd;

d)

de gemeenschappelijke opleidingsproef biedt onderdanen van alle lidstaten de mogelijkheid om aan dergelijke proeven deel te nemen en dergelijke proeven te organiseren, zonder dat zij vooraf lid hoeven te zijn van een beroepsorganisatie of bij een dergelijke organisatie geregistreerd hoeven te zijn.

3.   Representatieve beroepsorganisaties op Unieniveau, alsook nationale beroepsorganisaties of bevoegde instanties uit ten minste een derde van de lidstaten kunnen de Commissie voorstellen voorleggen voor gemeenschappelijke opleidingsproeven die aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarden voldoen.

4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 57 quater gedelegeerde handelingen vast te stellen om de inhoud van een gemeenschappelijke opleidingsproef en de voorwaarden voor het afleggen van en het slagen voor de proeven vast te stellen.

5.   Een lidstaat wordt vrijgesteld van de verplichting om op zijn grondgebied de in lid 4 bedoelde gemeenschappelijke opleidingsproeven te organiseren, alsook van de verplichting om automatische erkenning te verlenen aan beroepsbeoefenaren die voor de gemeenschappelijke opleidingsproef zijn geslaagd, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het betrokken beroep is op zijn grondgebied niet gereglementeerd;

b)

de inhoud van de gemeenschappelijke opleidingsproef beperkt in onvoldoende mate ernstige risico’s voor de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten die op zijn grondgebied van belang zijn;

c)

de inhoud van de gemeenschappelijke opleidingsproef zou de toegang tot het beroep aanzienlijk minder aantrekkelijk maken in vergelijking met de nationale eisen.

6.   De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handeling in kennis van:

a)

de beschikbare capaciteit voor het organiseren van dergelijke proeven; of

b)

elk gebruik van de in lid 5 bedoelde vrijstelling, met een motivering die aantoont aan welke in dat lid genoemde voorwaarden is voldaan. Indien de Commissie van oordeel is dat een lidstaat niet of onvoldoende heeft aangetoond dat aan een van deze voorwaarden is voldaan, kan zij binnen drie maanden om nadere verduidelijking vragen. De lidstaat geeft binnen drie maanden na die vraag tot verduidelijking antwoord.

De Commissie kan een uitvoeringshandeling vaststellen om een lijst op te maken van de lidstaten waar de overeenkomstig lid 4 goedgekeurde gemeenschappelijke opleidingsproeven zullen worden georganiseerd, van de frequentie in een kalenderjaar en andere regelingen die nodig zijn voor het organiseren van gemeenschappelijke opleidingsproeven in alle lidstaten.

39)

In artikel 50 worden de volgende leden ingevoegd:

„3 bis.   In geval van gegronde twijfel kan de ontvangende lidstaat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat om een bevestiging verzoeken dat de aanvrager geen tijdelijk of permanent verbod heeft tot beroepsuitoefening als gevolg van ernstige beroepsfouten of strafrechtelijke veroordelingen die betrekking hebben op de uitoefening van een van zijn beroepsactiviteiten.

3 ter.   Uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten krachtens dit artikel vindt plaats via het Informatiesysteem interne markt (IMI).”.

40)

In artikel 52 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   Een lidstaat mag het voeren van de beroepstitel niet voorbehouden aan de houders van de beroepskwalificaties indien deze lidstaat heeft nagelaten de Commissie en de andere lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 2, in kennis te stellen van de vereniging of organisatie.”.

41)

Artikel 53 wordt vervangen door

„Artikel 53

Talenkennis

1.   De beroepsbeoefenaren die erkenning van beroepskwalificaties hebben verkregen, dienen te beschikken over de talenkennis die voor de uitoefening van hun beroep in de ontvangende lidstaat vereist is.

2.   De lidstaten zien erop toe dat eventuele controles die worden uitgevoerd door of onder toezicht van een voor de controle op de naleving van de verplichting uit hoofde van lid 1 bevoegde autoriteit beperkt blijven tot de kennis van één officiële taal van de ontvangende lidstaat, of tot één administratieve taal van de ontvangende lidstaat mits deze ook een officiële taal van de Unie is.

3.   Overeenkomstig lid 2 uitgevoerde controles mogen worden opgelegd indien het uit te oefenen beroep implicaties voor de veiligheid van de patiënt heeft. Ten aanzien van andere beroepen mogen controles worden opgelegd in gevallen waar er ernstige en concrete twijfel over bestaat of de beroepsbeoefenaar over voldoende talenkennis beschikt voor de beroepswerkzaamheden die hij wil uitoefenen.

Er mogen slechts controles worden uitgevoerd na de afgifte van een Europese beroepskaart overeenkomstig lid 4 quinquies of, in voorkomend geval, na de erkenning van een beroepskwalificatie.

4.   Elke controle van talenkennis dient evenredig te zijn met de uit te oefenen activiteit. De beroepsbeoefenaar kan tegen deze taalcontrole beroep aantekenen krachtens het nationale recht.”.

42)

In titel IV wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 55 bis

Erkenning van beroepsstages

1.   Indien de voor toegang tot een gereglementeerd beroep in de lidstaat van oorsprong een beroepsstage moet worden volbracht, erkent de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong, wanneer zij een verzoek om toelating om het gereglementeerde beroep uit te oefenen, in overweging neemt, beroepsstages die in een andere lidstaat gevolgd zijn, mits de stage in overeenstemming is met de in lid 2 bedoelde gepubliceerde richtsnoeren, en houdt zij rekening met een in een derde land gevolgde beroepsstage. De lidstaten mogen evenwel de duur van het deel van de beroepsstage die in het buitenland mag worden gevolgd, krachtens hun nationale wetgeving tot een redelijke periode beperken.

2.   De erkenning van de beroepsstage komt niet in de plaats van het afleggen van een eventuele voor de toegang tot het beroep in kwestie vereiste proef. De bevoegde autoriteiten publiceren richtsnoeren voor de organisatie en de erkenning van beroepsstages die in een andere lidstaat of in een derde land worden gevolgd, met name betreffende de rol van de supervisor van de beroepsstage.”.

43)

De titel van titel V wordt vervangen door:

44)

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

„2.   De bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat en van de lidstaat van oorsprong wisselen informatie uit over genomen tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties en over alle andere specifieke ernstige feiten die van invloed kunnen zijn op de uitoefening van werkzaamheden in het kader van deze richtlijn. Daarbij nemen zij de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens in Richtlijn 95/46/EG en Richtlijn 2002/58/EG in acht.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 gebruiken de bevoegde autoriteiten het IMI”;

c)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   Elke lidstaat wijst een coördinator voor de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde bevoegde autoriteiten aan en stelt de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis.

De coördinator heeft de volgende taken:

a)

een éénvormige toepassing van deze richtlijn bevorderen;

b)

alle informatie verzamelen die voor de toepassing van deze richtlijn van nut is, zoals informatie over de toegangsvoorwaarden voor gereglementeerde beroepen in de lidstaten;

c)

suggesties voor gemeenschappelijke opleidingskaders en gemeenschappelijke opleidingsproeven onderzoeken;

d)

informatie en beste praktijken uitwisselen teneinde de permanente professionele ontwikkeling in de lidstaten te optimaliseren;

e)

informatie en beste praktijken uitwisselen over de toepassing van de in artikel 14 bedoelde compenserende maatregelen.

Voor de uitvoering van de onder b) van dit lid bedoelde taak kan de coördinator een beroep doen op de in artikel 57 ter bedoelde assistentiecentra.”.

45)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 56 bis

Waarschuwingsmechanisme

1.   De bevoegde autoriteiten van een lidstaat brengen de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten op de hoogte van een beroepsbeoefenaar die van een nationale overheid of rechtbank een beperking of verbod, ook tijdelijk, gekregen heeft op het uitoefenen van de volgende beroepsactiviteiten of een gedeelte daarvan:

a)

arts en huisarts, houder van een in bijlage V, punten 5.1.1 en 5.1.4, bedoelde opleidingstitel;

b)

medisch specialist, houder van een in bijlage V, punt 5.1.3, bedoelde titel;

c)

verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, houder van een in bijlage V, punt 5.2.2, bedoelde opleidingstitel;

d)

beoefenaar der tandheelkunde, houder van een in bijlage V, punt 5.3.2, bedoelde opleidingstitel;

e)

gespecialiseerd beoefenaar der tandheelkunde, houder van een in bijlage V, punt 5.3.3, bedoelde opleidingstitel;

f)

dierenarts, houder van een in bijlage V, punt 5.4.2, bedoelde opleidingstitel;

g)

verloskundige, houder van een in bijlage V, punt 5.5.2, bedoelde opleidingstitel;

h)

apotheker, houder van een in bijlage V, punt 5.6.2, bedoelde opleidingstitel;

i)

houders van een in bijlage VII, punt 2, vermeld certificaat ten bewijze dat de houder een opleiding heeft afgerond die aan de minimumopleidingseisen in de artikelen 24, 25, 31, 34, 35, 38, 40, of 44 voldoet, maar is aangevat vóór de in bijlage V, punten 5.1.3, 5.1.4, 5.2.2, 5.3.2, 5.3.3, 5.4.2, 5.5.2 en 5.6.2, vermelde referentiedata;

j)

houders van een certificaat van verworven rechten als bedoeld in de artikelen 23, 27, 29, 33, 33 bis, 37, 43 en 43 bis;

k)

andere beroepsbeoefenaren die activiteiten met implicaties voor de veiligheid van patiënten uitoefenen, indien de beroepsbeoefenaar een beroep uitoefent dat in die lidstaat gereglementeerd is;

l)

beroepsbeoefenaren die activiteiten uitoefenen in verband met de opvoeding van minderjarigen, ook in de kinderopvang en het voor- en vroegschoolse onderwijs, indien de beroepsbeoefenaar een beroep uitoefent dat in die lidstaat gereglementeerd is.

2.   De bevoegde autoriteiten zenden de in lid 1 bedoelde informatie door middel van een waarschuwing via het IMI binnen drie dagen na het nemen van het besluit dat de betrokken beroepsbeoefenaar een verbod of beperking op het uitoefenen van de beroepsactiviteit of een gedeelte daarvan oplegt, toe. Deze informatie blijft beperkt tot het volgende:

a)

de identiteit van de beroepsbeoefenaar;

b)

het betreffende beroep;

c)

informatie over de nationale autoriteit of rechtbank die het besluit tot beperking of verbod heeft genomen;

d)

de reikwijdte van de beperking of het verbod; en

e)

de periode gedurende welke de beperking of het verbod van kracht is.

3.   De bevoegde autoriteiten van een betrokken lidstaat stellen de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten binnen drie dagen nadat de rechtbank het besluit heeft genomen, door middel van een waarschuwing via het IMI in kennis van de identiteit van beroepsbeoefenaren die krachtens deze richtlijn een aanvraag tot erkenning van een kwalificatie hebben ingediend en die daarna in dit verband door een rechtbank schuldig zijn bevonden aan het gebruik van valse opleidingstitels.

4.   De verwerking van persoonsgegevens met het oog op het uitwisselen van informatie als bedoeld in de leden 1 en 3 vindt plaats overeenkomstig de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG. De verwerking van persoonsgegevens door de Commissie gebeurt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001.

5.   De bevoegde autoriteiten van alle lidstaten worden onverwijld in kennis gesteld wanneer een verbod of beperking als bedoeld in lid 1 afloopt. Daartoe moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de informatie overeenkomstig lid 1 verstrekt, zowel de einddatum als een eventuele wijziging daarvan meedelen.

6.   De lidstaten bepalen dat de beroepsbeoefenaar over wie een waarschuwing naar de andere lidstaten wordt verzonden, op het zelfde ogenblik als de waarschuwing zelf schriftelijk in kennis gesteld wordt van het waarschuwingsbesluit en tegen dit besluit overeenkomstig het nationale recht beroep kan aantekenen of een verzoek om rectificatie van het besluit kan indienen en toegang heeft tot rechtsmiddelen met betrekking tot alle schade die door een onjuiste waarschuwing van andere lidstaten is toegebracht; in deze gevallen wordt het besluit over de waarschuwing aangevuld met de verwijzing dat de beroepsbeoefenaar er een procedure tegen heeft ingeleid.

7.   Gegevens met betrekking tot waarschuwingen mogen slechts in het IMI worden verwerkt zolang zij van kracht zijn. Waarschuwingen worden binnen drie dagen nadat het besluit tot intrekking is genomen of zodra het verbod of de beperking als bedoeld in lid 1 afloopt, gewist.

8.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast voor de toepassing van het waarschuwingsmechanisme. Die uitvoeringshandelingen omvatten bepalingen betreffende de voor het verzenden of ontvangen van waarschuwingen bevoegde autoriteiten en het beëindigen of intrekken van waarschuwingen, en maatregelen om de gegevensbeveiliging te verzekeren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 58, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

46)

Artikel 57 wordt vervangen door:

„Artikel 57

Centrale online toegang tot informatie

1.   De lidstaten zien erop toe dat onderstaande informatie online beschikbaar is via de één-loketten als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (19), en regelmatig wordt bijgewerkt:

a)

een lijst van alle gereglementeerde beroepen in de lidstaat, met inbegrip van de contactgegevens van de voor elk gereglementeerd beroep bevoegde autoriteiten en de in artikel 57 ter bedoelde assistentiecentra;

b)

een lijst van de beroepen waarvoor een Europese beroepskaart beschikbaar is, de werking van die kaart, met inbegrip van alle kosten die daaraan voor de beroepsbeoefenaren verbonden zijn, en de bevoegde autoriteiten die ze afgeven;

c)

een lijst van alle beroepen waarvoor de lidstaat artikel 7, lid 4, toepast krachtens de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen;

d)

een lijst van de gereglementeerde opleidingen en opleidingen met een bijzondere structuur als bedoeld in artikel 11, onder c), ii);

e)

de in de artikelen 7, 50, 51 en 53 bedoelde vereisten en procedures voor de in de lidstaat gereglementeerde beroepen, met inbegrip van alle kosten die daaraan voor de burgers verbonden zijn en de documenten die deze bij de bevoegde autoriteiten moeten indienen;

f)

hoe volgens de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen beroep kan worden aangetekend tegen een krachtens deze richtlijn genomen besluit van een bevoegde autoriteit.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de in lid 1 bedoelde informatie op een voor de gebruikers duidelijke en grondige manier wordt verstrekt, gemakkelijk op afstand en met elektronische middelen toegankelijk is en bijgewerkt wordt.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat elk verzoek om informatie gericht aan het één-loket zo spoedig mogelijk wordt beantwoordt.

4.   De lidstaten en de Commissie stellen begeleidende maatregelen vast om de één-loketten ertoe aan te moedigen de in lid 1 bedoelde informatie in andere officiële talen van de Unie beschikbaar te stellen. Dit laat de wetgeving van lidstaten inzake het gebruik van talen op hun grondgebied onverlet.

5.   De lidstaten werken met elkaar en met de Commissie samen ten behoeve van de uitvoering van de leden 1, 2 en 4.

47)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 57 bis

Elektronische procedures

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alles wat betrekking heeft op vereisten, procedures en formaliteiten inzake aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, eenvoudig, op afstand en met elektronische middelen via het betrokken één-loket of de betrokken bevoegde autoriteiten kan worden afgewikkeld. Dit belet de bevoegde autoriteiten van de lidstaten niet om in een latere fase voor eensluidend gewaarmerkte afschriften te vragen indien zij gegronde twijfels hebben en indien dit strikt noodzakelijk is.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid.

3.   Wanneer het gerechtvaardigd is dat de lidstaten voor de afhandeling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde procedures geavanceerde elektronische handtekeningen als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (20) verlangen, aanvaarden de lidstaten elektronische handtekeningen overeenkomstig Beschikking 2009/767/EG van de Commissie van 16 oktober 2009 inzake maatregelen voor een gemakkelijker gebruik van elektronische procedures via het één-loket in het kader van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt (21) en voorzien zij in technologische maatregelen om de bij Besluit 2011/130/EU van de Commissie van 25 februari 2011 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de grensoverschrijdende verwerking van documenten die door de bevoegde autoriteiten elektronisch zijn ondertekend krachtens Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende diensten op de interne markt (22) vastgestelde formats voor geavanceerde e-handtekeningen te verwerken.

4.   Alle procedures worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van Richtlijn 2006/123/EG met betrekking tot de één-loketten. De in artikel 7, lid 4, en artikel 51 van deze richtlijn vastgestelde proceduretermijnen beginnen te lopen op het moment waarop een burger een aanvraag of eventuele ontbrekende documenten bij een één-loket of rechtstreeks bij de desbetreffende bevoegde autoriteit indient. Een verzoek om voor eensluidend gewaarmerkte afschriften als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt niet als een verzoek om ontbrekende documenten beschouwd.

Artikel 57 ter

Assistentiecentra

1.   Elke lidstaat wijst uiterlijk op 18 januari 2016 een assistentiecentrum aan dat tot taak heeft de burger alsook de assistentiecentra van de andere lidstaten bij te staan in verband met de erkenning van beroepskwalificaties overeenkomstig deze richtlijn, onder meer met informatie over de nationale wetgeving inzake beroepen en de uitoefening hiervan, de sociale wetgeving en, in voorkomend geval, de beroepsregels.

2.   De assistentiecentra in de ontvangende lidstaten ondersteunen de burgers bij de uitoefening van de krachtens deze richtlijn verleende rechten, onder meer, in voorkomend geval, door samenwerking met het assistentiecentrum in de lidstaat van oorsprong en met de bevoegde autoriteiten en de één-loketten in de ontvangende lidstaat.

3.   Alle bevoegde autoriteiten in de lidstaat van oorsprong of de ontvangende lidstaat werken ten volle samen met het assistentiecentrum in de ontvangende lidstaat en, in voorkomend geval, in de lidstaat van oorsprong, en verstrekken deze assistentie centrale relevante informatie over individuele gevallen indien zij daarom verzoeken en met inachtneming van de gegevensbeschermingsregels van Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG.

4.   De assistentiecentra stellen de Commissie op haar verzoek binnen twee maanden na ontvangst van dit verzoek in kennis van de onderzoeken die zij in behandeling hebben.

Artikel 57 quater

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 2, derde alinea, artikel 20, artikel 21, lid 6, tweede alinea, artikel 21 bis, lid 4, artikel 25, lid 5, artikel 26, tweede alinea, artikel 31, lid 2, tweede alinea, artikel 34, lid 2, tweede alinea, artikel 35, leden 4 en 5, artikel 38, lid 1, tweede alinea, artikel 40, lid 1, derde alinea, artikel 44, lid 2, tweede alinea, artikel 49 bis, lid 4, en artikel 49 ter, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 17 januari 2014. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, derde alinea, artikel 20, artikel 21, lid 6, tweede alinea, artikel 21 bis, lid 4, artikel 25, lid 5, artikel 26, tweede alinea, artikel 31, lid 2, tweede alinea, artikel 34, lid 2, tweede alinea, artikel 35, leden 4 en 5, artikel 38, lid 1, tweede alinea, artikel 40, lid 1, derde alinea, artikel 44, lid 2, tweede alinea, artikel 49 bis, lid 4, en artikel 49 ter, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, derde alinea, artikel 20, artikel 21, lid 6, tweede alinea, artikel 21 bis, lid 4, artikel 25, lid 5, artikel 26, tweede alinea, artikel 31, lid 2, tweede alinea, artikel 34, lid 2, tweede alinea, artikel 35, leden 4 en 5, artikel 38, lid 1, tweede alinea, artikel 40, lid 1, derde alinea, artikel 44, lid 2, tweede alinea, artikel 49 bis, lid 4, en artikel 49 ter, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

48)

Artikel 58 wordt vervangen door:

„Artikel 58

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor de erkenning van beroepskwalificaties. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.”.

49)

Artikel 59 wordt vervangen door:

„Artikel 59

Transparantie

1.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 18 januari 2016 in kennis van een lijst van de bestaande gereglementeerde beroepen, met vermelding van de activiteiten die onder elk beroep vallen, en een lijst van de gereglementeerde opleidingen en de opleidingen met een bijzondere structuur als bedoeld in artikel 11, onder c), ii), op hun grondgebied. Elke wijziging in die lijsten wordt onverwijld meegedeeld aan de Commissie. De Commissie ontwikkelt en onderhoudt een voor het publiek toegankelijke databank met gereglementeerde beroepen, inclusief een algemene omschrijving van de activiteiten die onder elk beroep vallen.

2.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 18 januari 2016 in kennis van de lijst van de beroepen waarvoor een voorafgaande controle van de kwalificaties krachtens artikel 7, lid 4, noodzakelijk is. De lidstaten verstrekken de Commissie voor elk beroep afzonderlijk een motivering voor de opname ervan in die lijst.

3.   De lidstaten onderzoeken of de eisen in hun nationale rechtsorde die de toegang tot of de uitoefening van een bepaald beroep beperken tot de houders van bepaalde beroepskwalificaties, inclusief het voeren van beroepstitels en de beroepsactiviteiten die de titel toelaat, in dit artikel „eisen” genoemd, verenigbaar zijn met de volgende beginselen:

a)

de eisen zijn direct noch indirect discriminerend op grond van nationaliteit of verblijfplaats;

b)

de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;

c)

de eisen zijn aangepast aan het bereiken van het beoogde doel en gaan niet verder dan wat nodig is om dat doel te bereiken.

4.   Lid 1 is ook van toepassing op beroepen die in een lidstaat gereglementeerd zijn door een vereniging of organisatie in de zin van artikel 3, lid 2, en op alle eisen met betrekking tot lidmaatschap van die verenigingen of organisaties.

5.   Uiterlijk op 18 januari 2016 verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de eisen die ze willen handhaven en de redenen waarom die eisen volgens hen in overeenstemming zijn met lid 3. De lidstaten verstrekken binnen zes maanden na de vaststelling van de maatregel informatie over de eisen die ze nadien hebben ingevoerd en de redenen waarom deze eisen volgens hen in overeenstemming zijn met lid 3.

6.   Uiterlijk op 18 januari 2016 en vervolgens om de twee jaar brengen de lidstaten eveneens aan de Commissie verslag uit over de eisen die zijn ingetrokken of versoepeld.

7.   De Commissie stuurt de in lid 6 bedoelde verslagen door naar de andere lidstaten, die hun opmerkingen binnen zes maanden indienen. Binnen dezelfde termijn van zes maanden raadpleegt de Commissie de belanghebbenden, inclusief de betrokken beroepen.

8.   De Commissie maakt een samenvattend verslag van de door de lidstaten verstrekte informatie voor de groep van coördinatoren ingesteld bij Besluit 2007/172/EG van de Commissie van 19 maart 2007 tot oprichting van de Groep van coördinatoren voor de erkenning van beroepskwalificaties (23), die opmerkingen kan maken.

9.   In het licht van de in de leden 7 en 8 bedoelde opmerkingen legt de Commissie uiterlijk op 18 januari 2017 haar definitieve bevindingen voor aan het Europees Parlement en de Raad, eventueel vergezeld van voorstellen voor verdere initiatieven.

50)

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Vanaf 18 januari 2016 bevat het in de eerste alinea bedoelde statistisch overzicht van de genomen besluiten gedetailleerde informatie over het aantal en de soorten besluiten die krachtens deze richtlijn zijn genomen, met inbegrip van de soorten besluiten over gedeeltelijke toegang die overeenkomstig artikel 4 septies door de bevoegde autoriteiten zijn genomen en een beschrijving van de voornaamste problemen die uit de toepassing van deze richtlijn voortvloeien.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Uiterlijk op 18 januari 2019 en vervolgens om de vijf jaar publiceert de Commissie een verslag over de uitvoering van deze richtlijn.

In het eerste van die verslagen wordt vooral aandacht besteed aan de nieuwe elementen in deze richtlijn en wordt met name het volgende bekeken:

a)

de werking van de Europese beroepskaart;

b)

de modernisering van de kennis, vaardigheden en competenties voor de beroepen die onder titel III, hoofdstuk III, vallen, met inbegrip van de in artikel 31, lid 7, bedoelde lijst van competenties;

c)

de werking van de gemeenschappelijke opleidingskaders en de gemeenschappelijke opleidingsproeven onderzoeken;

d)

de resultaten van het krachtens Roemeense wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vastgestelde speciale moderniseringsprogramma voor houders van de in artikel 33 bis genoemde opleidingstitels en houders van postsecundaire opleidingstitels, teneinde te beoordelen of de huidige bepalingen betreffende het stelsel van verworven rechten dat op de Roemeense opleidingstitel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger van toepassing is, aan herziening toe is.

De lidstaten verstrekken alle nodige informatie voor de opstelling van dat verslag.”.

51)

In artikel 61 wordt het tweede lid vervangen door:

„In voorkomend geval stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast om de betrokken lidstaat toe te staan gedurende een bepaalde periode af te wijken van de toepassing van de desbetreffende bepaling.”.

52)

De bijlagen II en III worden geschrapt.

53)

In punt 1 van bijlage VII wordt de volgende letter toegevoegd:

„g)

indien de lidstaat dat ook van zijn eigen onderdanen eist, een attest waarin wordt bevestigd dat er geen tijdelijk of definitief verbod op beroepsuitoefening dan wel geen strafrechtelijke veroordeling is.”.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012

Punt 2 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 wordt vervangen door:

„2.

Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (24): de artikelen 4 bis tot en met 4 sexies, artikel 8, artikel 21 bis, artikel 50, artikel 56 en artikel 56 bis.

Artikel 3

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 18 januari 2016 aan deze richtlijn te voldoen.

2.   Lidstaten die op 17 januari 2014 krachtens artikel 40, lid 2, van Richtlijn 2005/36/EG voor mogelijkheid I toegang tot de opleiding tot verloskundige bieden na het doorlopen van ten minste tien jaar algemene schoolopleiding, doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 18 januari 2020 te voldoen aan de toegangsvoorwaarden voor de opleiding tot verloskundige overeenkomstig artikel 40, lid 2, onder a), van die richtlijn.

3.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van de in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen.

4.   Wanneer de lidstaten de in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

5.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 191 van 29.6.2012, blz. 103.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 9 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

(3)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(4)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(5)  PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 15.

(6)  PB L 78 van 26.3.1977, blz. 17.

(7)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 36.

(8)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 1.

(9)  PB L 88 van 4.4.2011, blz. 45.

(10)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.

(11)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

(12)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(13)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(14)  PB C 137 van 12.5.2012, blz. 1.

(15)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(16)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(17)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.”.

(18)  PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.”.

(19)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.”.

(20)  PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.

(21)  PB L 274 van 20.10.2009, blz. 36.

(22)  PB L 53 van 26.2.2011, blz. 66.”.

(23)  PB L 79 van 20.3.2007, blz. 38.”.

(24)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.”.


Verklaring van de Commissie

De Commissie zal bij de voorbereiding van de in artikel 57 quater, lid 2, genoemde gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad, en ruim van te voren passende en transparante raadplegingen houden, in het bijzonder met de deskundigen van bevoegde autoriteiten en instanties, beroepsverenigingen en onderwijsinstelling van alle lidstaten, en in voorkomend geval met deskundigen van de sociale partners.


BESLUITEN

28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/171


BESLUIT Nr. 1386/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 „Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie heeft zichzelf tot doel gesteld om tegen 2020 uitgegroeid te zijn tot een slimme, duurzame en inclusieve economie, middels een reeks beleidsmaatregelen en acties gericht op een koolstofarme en hulpbronnenefficiënte economie (4).

(2)

De opeenvolgende milieuactieprogramma’s voorzien al sinds 1973 in een kader voor actie van de Unie op het gebied van het milieu.

(3)

Het zesde communautaire milieuactieprogramma („6e MAP”) (5) is in juli 2012 afgelopen, maar veel van de maatregelen en acties die uit hoofde van het programma zijn gestart, worden nog steeds uitgevoerd.

(4)

In de eindbeoordeling van het 6e MAP werd geconcludeerd dat het programma een gunstige uitwerking heeft op het milieu en heeft voorzien in een overkoepelende strategische richting voor het milieubeleid. Ondanks deze resultaten zijn er nog altijd onduurzame trends binnen de vier prioritaire gebieden die in het 6e MAP zijn vastgesteld: klimaatverandering, natuur en biodiversiteit, milieu alsmede gezondheid en levenskwaliteit, en natuurlijke rijkdommen en afval.

(5)

In de eindbeoordeling van het 6e MAP werd gewezen op bepaalde tekortkomingen. Daarom is voor het halen van de doelstellingen die zijn bepaald in het zevende milieuactieprogramma („7e MAP”) het volledige engagement vereist van de lidstaten en de relevante instellingen van de Unie, alsmede de wil om verantwoordelijkheid op te nemen voor de realisatie van de voordelen die met het programma worden beoogd.

(6)

Volgens het verslag van het Europees Milieuagentschap getiteld „Het milieu in Europa — stand van zaken en vooruitzichten 2010” zijn er nog belangrijke uitdagingen op milieugebied blijven bestaan die ingrijpende gevolgen zullen hebben, indien niets wordt ondernomen om deze aan te pakken.

(7)

Mondiale systeemtrends en problemen met betrekking tot de bevolkingsdynamiek, verstedelijking, ziektes en pandemieën, steeds snellere technologische verandering en onduurzame economische groei dragen stuk voor stuk bij aan de complexiteit van het oplossen van de ecologische problemen en het verwezenlijken van duurzame ontwikkeling op de lange termijn. Om de welvaart van de Unie op lange termijn te waarborgen, moet verdere actie worden ondernemen om die problemen aan te pakken.

(8)

Het is van cruciaal belang dat er prioritaire doelstellingen van de Unie voor 2020 worden vastgesteld, in overeenstemming met een duidelijke langetermijnvisie voor 2050. Zo kan ook worden gezorgd voor een stabiele omgeving voor duurzame investeringen en groei. Het 7e MAP moet voortbouwen op de beleidsinitiatieven van de Europa 2020-strategie (6), met inbegrip van het klimaat- en energiepakket van de Unie (7), de mededeling van de Commissie met een routekaart voor een koolstofarme economie in 2050 (8), de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 (9), het stappenplan voor een efficiënt hulpbronnengebruik in Europa (10), het vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie (11) en de strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling.

(9)

Het 7e MAP moet met name bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatdoelstellingen waarover de Unie reeds is overeengekomen en aan de identificatie van beleidslacunes waar bijkomende doelstellingen nodig kunnen zijn.

(10)

De Unie is overeengekomen uiterlijk in 2020 een emissiereductie in de Unie van de broeikasgassen met ten minste 20 % te verwezenlijken (30 % op voorwaarde dat overige ontwikkelde landen zich verbinden tot vergelijkbare emissiereducties en dat ontwikkelde landen voldoende bijdragen overeenkomstig hun verantwoordelijkheden en respectieve mogelijkheden); te zorgen dat uiterlijk in 2020 20 % van het energieverbruik afkomstig is uit hernieuwbare bronnen, en een besparing van 20 % te verwezenlijken op het primaire energieverbruik ten opzichte van het verwachte niveau, door verbeterde energie-efficiëntie (12).

(11)

De Unie is overeengekomen het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosysteemdiensten in de Unie uiterlijk in 2020 een halt toe te roepen en zo veel mogelijk ongedaan te maken, en tevens de bijdrage van de Unie tot het verhoeden van het wereldwijde biodiversiteitsverlies op te voeren (13).

(12)

De Unie steunt de doelstellingen dat er uiterlijk 2030 een eind moet komen aan het verlies van bosareaal op wereldschaal en dat uiterlijk 2020 de bruto-ontbossing in de tropen met ten minste 50 % ten opzichte van het niveau van 2008 moet worden gereduceerd (14).

(13)

De Unie is overeengekomen voor alle wateren in de Unie, met inbegrip van zoet water (rivieren en meren, grondwater), overgangswateren (riviermondingen/delta’s) en de kustwateren binnen één zeemijl van de kust, uiterlijk in 2015 een goede toestand tot stand te brengen (15).

(14)

De Unie is overeengekomen uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand in alle mariene wateren van de Unie tot stand te brengen (16).

(15)

De Unie is overeengekomen niveaus van luchtkwaliteit te bereiken die niet leiden tot een aanzienlijk negatief effect op, en een gevaar voor de menselijke gezondheid en het milieu (17).

(16)

De Unie is overeengekomen de doelstelling te verwezenlijken dat uiterlijk in 2020 chemische stoffen worden geproduceerd en gebruikt op manieren die de significante nadelige effecten op de menselijke gezondheid en het milieu zo veel mogelijk beperken (18).

(17)

De Unie is overeengekomen het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen door de schadelijke effecten van het genereren en beheren van afvalstoffen te voorkomen of te beperken en de algehele impact van het gebruik van hulpbronnen te beperken en de efficiëntie van dergelijk gebruik te verhogen, door de volgende afvalhiërarchie toe te passen: preventie, voorbereiding voor hergebruik, recycling, overige nuttige toepassing, en verwijdering (19).

(18)

De Unie is overeengekomen de overgang te stimuleren naar een groene economie en te streven naar een volledige ontkoppeling van economische groei en ecologische achteruitgang (20).

(19)

De Unie is overeengekomen in de context van duurzame ontwikkeling te streven naar een wereld zonder landdegradatie (21).

(20)

Overeenkomstig artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) streeft de Unie in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie en berust haar beleid op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

(21)

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet op verschillende bestuursniveaus actie worden ondernomen om de prioritaire doelstellingen van het 7e MAP te verwezenlijken.

(22)

Om het welslagen van het 7e MAP en de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen te waarborgen, is het van belang niet-gouvernementele actoren op transparante wijze te betrekken.

(23)

Niet alleen hebben biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosystemen in de Unie ingrijpende gevolgen voor het milieu en het welzijn van de mens, maar zij hebben ook gevolgen voor toekomstige generaties en zijn kostbaar voor de samenleving als geheel, in het bijzonder voor economische actoren in sectoren die rechtstreeks afhankelijk zijn van ecosysteemdiensten.

(24)

Er is aanzienlijke ruimte voor het reduceren van de emissie van broeikasgassen en het verbeteren van de energie- en hulpbronnenefficiëntie van de Unie. Hierdoor wordt de druk op het milieu verlicht en wordt gezorgd voor meer concurrentievermogen en nieuwe bronnen van groei en banen door middel van kostenbesparingen op basis van verbeterde efficiëntie, de commercialisering van innovaties en beter beheer van de hulpbronnen gedurende de gehele levenscyclus ervan. Om dit potentieel te benutten moet in het kader van een alomvattender beleid van de Unie op het gebied van klimaatverandering worden erkend dat alle sectoren van de economie een bijdrage moeten leveren om de klimaatverandering aan te pakken.

(25)

Milieuproblemen en -gevolgen vormen nog altijd een aanzienlijk gevaar voor de gezondheid en het welzijn van de mens, terwijl maatregelen ter verbetering van de toestand van het milieu daaraan ten goede kunnen komen.

(26)

Een volledige en evenwichtige uitvoering van het milieu-acquis in de gehele Unie is een verstandige investering voor het milieu en de menselijke gezondheid, alsook voor de economie.

(27)

Het milieubeleid van de Unie moet gestoeld blijven op een degelijk kennisbestand en er moet met dit beleid voor worden gezorgd dat de gegevens waarop de beleidsvorming is gebaseerd, inclusief de gevallen waar is verwezen naar het voorzorgsbeginsel, beter kan worden begrepen op alle niveaus.

(28)

De milieu- en klimaatdoelstellingen moeten worden ondersteund door adequate investeringen en de middelen moeten op doeltreffender wijze overeenkomstig deze doelstellingen worden besteed. Het gebruik van publiek-private initiatieven moet worden aangemoedigd.

(29)

De integratie van milieuoverwegingen op alle relevante beleidsterreinen is van cruciaal belang om de druk op het milieu als gevolg van de beleidsmaatregelen en activiteiten van overige sectoren weg te nemen en om aan de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen te voldoen.

(30)

De Unie is dichtbevolkt en meer dan 70 % van haar burgers woont in steden of stedelijke agglomeraties en heeft te maken met specifieke milieu- en klimaatgerelateerde uitdagingen.

(31)

Veel milieuproblemen zijn mondiaal van aard en kunnen alleen ten volle worden aangepakt door middel van een integrale mondiale benadering, terwijl andere milieuproblemen een sterke regionale dimensie hebben. Dit vergt samenwerking met partnerlanden, inclusief buurlanden en overzeese landen en gebieden.

(32)

Het 7e MAP moet de tenuitvoerlegging binnen de Unie en op internationaal niveau van de resultaten van de in 2012 gehouden Conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling (Rio + 20) en de verbintenissen die daar zijn aangegaan, die gericht zijn op het omvormen van de mondiale economie tot een inclusieve en groene economie in de context van duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, ondersteunen.

(33)

Een juiste mix van beleidsinstrumenten zou bedrijven en consumenten in staat stellen de impact van hun activiteiten op het milieu beter te begrijpen en die impact te beheren. Dergelijke beleidsinstrumenten zijn onder meer economische stimuleringsmaatregelen, marktconforme instrumenten, informatievereisten en vrijwillige instrumenten, en maatregelen die de wettelijke kaders aanvullen en belanghebbenden op verschillende niveaus betrekken.

(34)

Alle maatregelen, acties en doelstellingen die in het 7e MAP uiteen worden gezet, dienen te worden toegepast overeenkomstig de beginselen van slimme regelgeving (22) en, indien van toepassing, onderworpen zijn aan een uitgebreide effectbeoordeling.

(35)

De vooruitgang op weg naar de verwezenlijking van de doelstellingen van het 7e MAP moet worden gemonitord, beoordeeld en geëvalueerd op basis van overeengekomen indicatoren.

(36)

Overeenkomstig artikel 192, lid 3, VWEU, worden de prioritaire doelstellingen van het milieubeleid van de Unie vastgelegd in een algemeen actieprogramma.

(37)

Voor de prioritaire doelstellingen van dit besluit, wordt een aantal maatregelen en acties geïdentificeerd in het 7e MAP, uiteengezet in de bijlage, met het oog op de verwezenlijking van die doelstellingen,

(38)

Daar de doelstellingen van dit besluit, met name het opstellen van een algemeen milieuactieprogramma van de Unie waarin prioritaire doelstellingen worden vastgelegd, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van dat actieprogramma beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt een algemeen actieprogramma van de Unie op het gebied van het milieu voor de periode tot en met 31 december 2020 („het zevende milieuactieprogramma” of het „7e MAP”) zoals uiteengezet in de bijlage, vastgesteld.

Artikel 2

1.   Het zevende milieuactieprogramma heeft de volgende prioritaire doelstellingen:

a)

het beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de Unie;

b)

het omvormen van de Unie tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie;

c)

het beschermen van de burgers van de Unie tegen milieugerelateerde druk en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn;

d)

het maximaliseren van de voordelen van milieuwetgeving van de Unie door de tenuitvoerlegging te verbeteren;

e)

het verbeteren van de kennismatige en wetenschappelijke onderbouwing voor het milieubeleid van de Unie;

f)

het waarborgen van investeringen ten behoeve van milieu- en klimaatbeleid en het aanpakken van externe milieukosten;

g)

het verbeteren van de ecologische integratie en beleidssamenhang;

h)

het verbeteren van de duurzaamheid van steden van de Unie;

i)

het vergroten van de doelmatigheid van de Unie bij het aanpakken van internationale milieu- en klimaatproblemen.

2.   Het 7e MAP berust op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen en het beginsel dat vervuiling aan de bron dient te worden bestreden, alsook het beginsel dat de vervuiler betaalt.

3.   Het 7e MAP draagt bij tot een hoog niveau van milieubescherming en tot een verbeterde levenskwaliteit en meer welzijn voor de burgers.

4.   Alle maatregelen, acties en doelstellingen die in het 7e MAP uiteen worden gezet, worden voorgesteld en uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van slimme regelgeving en, indien van toepassing, onderworpen aan een uitgebreide effectbeoordeling.

Artikel 3

1.   De bevoegde instellingen van de Unie en de lidstaten zijn verantwoordelijk voor het ondernemen van adequate actie, om de in het 7e MAP opgenomen prioritaire doelstellingen te halen. Actie wordt ondernomen overeenkomstig de beginselen van bevoegdheidstoedeling, subsidiariteit en evenredigheid, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

2.   Overheidsinstanties werken op alle niveaus met bedrijven en sociale partners, het maatschappelijk middenveld en individuele burgers samen om het 7e MAP uit te voeren.

Artikel 4

1.   De Commissie zorgt ervoor dat de uitvoering van relevante elementen van het 7e MAP wordt gemonitord in de context van het periodieke monitoringsproces van de Europa 2020-strategie. Bij dit proces wordt gebruikgemaakt van de indicatoren van het Europees Milieuagentschap voor de beoordeling van de toestand van het milieu, alsmede van de indicatoren die worden gebruikt om de vooruitgang te controleren die wordt geboekt met de uitvoering van de bestaande milieu- en klimaatgerelateerde wetgeving en het realiseren van de bestaande milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen, bijvoorbeeld de klimaat- en energiedoelstellingen, de biodiversiteitsdoelstellingen en de mijlpalen voor hulpbronnenefficiëntie.

2.   De Commissie voert ook een evaluatie van het 7e MAP uit. Deze evaluatie is onder andere gebaseerd op het verslag van het Europees Milieuagentschap over de toestand van het milieu en op een raadpleging van de belanghebbenden. De Commissie dient op basis van deze evaluatie tijdig vóór het einde van het 7e MAP een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

3.   Op basis van deze evaluatie en andere relevante beleidsontwikkelingen dient de Commissie indien nodig tijdig een voorstel in voor een 8e MAP, om een onderbreking tussen het 7e en het 8e MAP te voorkomen.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 77.

(2)  PB C 218 van 30.7.2013, blz. 53.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 24 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.

(4)  COM(2010) 2020 en conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010 (EUCO 13/10).

(5)  Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1).

(6)  COM(2010) 2020.

(7)  Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1), Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16), Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63), Richtlijn 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88), Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114), Besluit nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).

(8)  COM(2011) 112. De routekaart wordt vermeld door de Raad in zijn conclusies van 17 mei 2011 en is goedgekeurd door het Europees Parlement in zijn resolutie van 15 maart 2012 (P7_TA(2012)0086).

(9)  COM(2011) 244.

(10)  COM(2011) 571.

(11)  COM(2010) 546.

(12)  Europese Raad van 8 en 9 maart 2007.

(13)  Conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010 (EUCO 7/10) conclusies van de Raad van 15 maart 2010 (7536/10); COM(2011) 244.

(14)  Conclusies van de Raad van 4 december 2008 (16852/08).

(15)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(16)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(17)  Besluit nr. 1600/2002/EG; Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

(18)  Besluit nr. 1600/2002/EG; implementatieplan van Johannesburg (WSSD 2002).

(19)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(20)  Conclusies van de Raad van 11 juni 2012 (11186/12); COM(2011) 571.

(21)  Algemene Vergadering van de Verenigde Naties Resolutie A/Res/66/288 van 27 juli 2012 over de resultaten van de Rio + 20-conferentie, met als titel „The future we want”.

(22)  COM(2010) 543.


BIJLAGE

HET ZEVENDE MILIEUACTIEPROGRAMMA TOT 2020 — „GOED LEVEN, BINNEN DE GRENZEN VAN ONZE PLANEET”

1.

De volgende visie voor 2050 is bedoeld om mede richting te geven aan de actie die tot 2020 en daarna wordt genomen:

In 2050 leiden we een goed leven, binnen de ecologische grenzen van de planeet. Onze welvaart en onze gezonde natuurlijke omgeving zijn te danken aan een innovatieve kringloopeconomie waarin niets wordt verspild en waarin natuurlijke hulpbronnen duurzaam worden beheerd en de biodiversiteit wordt beschermd, naar waarde geschat en hersteld op manieren die de veerkracht van onze samenleving versterken. Onze koolstofarme groei is al lang losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen en geeft de toon aan voor een veilige en duurzame mondiale maatschappij.

EEN PROGRAMMA VOOR ACTIE TOT EN MET 2020

2.

De afgelopen veertig jaar is er een brede reeks milieuwetgeving aangenomen, die samen een weerslag vormt van de meest uitgebreide en moderne normen ter wereld. Dit heeft een aantal van de ernstigste milieuzorgen van burgers en bedrijven in de Unie helpen aanpakken.

3.

De emissies van vervuilende stoffen in lucht, water en bodem zijn de afgelopen decennia aanzienlijk teruggebracht. Evenzo zijn de afgelopen jaren de emissies van broeikasgassen (BKG) teruggebracht. De wetgeving van de Unie inzake chemische stoffen is gemoderniseerd en aan het gebruik van tal van giftige en gevaarlijke stoffen, zoals lood, cadmium en kwik in producten die worden gebruikt in de meeste huishoudens, zijn beperkingen opgelegd. De waterkwaliteit die burgers van de Unie ter beschikking staat, behoort tot de beste van de wereld, en meer dan 18 % van het grondgebied van de Unie en 4 % van haar zeeën zijn aangewezen als beschermde natuurgebieden.

4.

Het milieubeleid van de Unie heeft innovatie en investeringen in ecologische goederen en diensten gestimuleerd, hetgeen weer heeft geleid tot nieuwe banen en exportmogelijkheden (1). Opeenvolgende uitbreidingen van de Unie hebben ertoe geleid dat deze hoge milieubeschermingsnormen zijn verspreid over een groot deel van het Europese continent. Daarnaast hebben de inspanningen van de Unie bijgedragen tot een grotere internationale bereidheid om klimaatverandering en biodiversiteitsverlies te bestrijden, alsmede tot succesvolle mondiale inspanningen om stoffen die de ozonlaag aantasten en loodhoudende benzine uit te bannen.

5.

Ook is er aanzienlijke voortgang geboekt ten aanzien van de integratie van milieudoelstellingen met overige beleidsmaatregelen en activiteiten van de Unie. Ingevolge het hervormd gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zijn sinds 2003 directe betalingen gekoppeld aan vereisten voor boeren om hun land in goede landbouwkundige en ecologische staat te houden en te voldoen aan de desbetreffende milieuregelgeving. Bestrijding van de klimaatverandering maakt nu integraal deel uit van het energiebeleid en er is vooruitgang geboekt bij de integratie van de problematiek van hulpbronnenefficiëntie, klimaatverandering en energie-efficiëntie met het beleid van overige belangrijke sectoren, zoals transport en bouw.

6.

Er zijn echter nog tal van zorgwekkende milieuontwikkelingen in de Unie, niet in het minst omwille van de ontoereikende tenuitvoerlegging van de bestaande milieuwetgeving van de Unie. Slechts 17 % van de soorten en habitats die onder de habitatrichtlijn (2) vallen, verkeert in een gunstige staat van instandhouding, en de achteruitgang en het verlies van natuurlijk kapitaal brengen de inspanningen om de doelstellingen van de Unie inzake biodiversiteit en klimaatverandering te verwezenlijken in gevaar. Dergelijke staat van soorten en habitats, alsmede de achteruitgang en het verlies van natuurlijk kapitaal brengen een hoge rekening met zich mee, die nog niet voldoende op waarde wordt geschat binnen ons economische en sociale systeem. 30 % van het grondgebied van de Unie is zeer gefragmenteerd, hetgeen doorwerkt op de connectiviteit en de gezondheid van de ecosystemen en het vermogen ervan om diensten en leefbare habitats voor soorten te leveren. Terwijl er binnen de Unie vooruitgang geboekt is ten aanzien van de ontkoppeling van groei en broeikasgasemissies, bronnengebruik en overige milieueffecten, is het bronnengebruik nog altijd niet duurzaam en efficiënt en wordt afval nog altijd niet goed verwerkt. Bijgevolg lopen bedrijven in de Unie de aanzienlijke mogelijkheden mis die hulpbronnenefficiëntie kan bieden in termen van concurrentievermogen, kostenvermindering, hogere productiviteit en aanbodzekerheid. De niveaus van waterkwaliteit en luchtvervuiling zijn nog altijd problematisch in vele delen van Europa, en burgers van de Unie zijn nog altijd blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, waardoor hun gezondheid en welzijn in gevaar worden gebracht. Door niet-duurzaam landgebruik wordt vruchtbare bodem uitgeteerd en de landdegradatie gaat voort, met alle gevolgen van dien voor de mondiale voedselzekerheid en de verwezenlijking van de biodiversiteitsdoelstellingen.

7.

De ecologische en klimaatveranderingen in de Unie worden meer en meer veroorzaakt door ontwikkelingen die plaatsvinden op mondiaal niveau, waaronder met betrekking tot de demografie, in productie- en handelspatronen en door snelle technologische vooruitgang. Deze ontwikkelingen kunnen grote mogelijkheden voor economische groei en sociaal welzijn bieden, maar zorgen voor problemen en onzekerheden met betrekking tot de economie en de samenleving van de Unie en veroorzaken wereldwijd ecologische achteruitgang (3).

8.

Samen met de huidige verspillende productie en consumptiesystemen in de wereldeconomie, zorgen de groeiende mondiale vraag naar goederen en diensten en het uitgeput raken van de hulpbronnen voor een stijging van de kosten van essentiële grondstoffen, mineralen en energie, waardoor nog meer vervuiling en afval wordt gegenereerd, de totale mondiale broeikasgasemissies toenemen en landdegradatie, ontbossing en biodiversiteitsverlies in de hand worden gewerkt. Bijna tweederde van de ecosystemen van de wereld is in verval (4) en er zijn aanwijzingen dat de planetaire grenzen voor biodiversiteit, klimaatverandering en de stikstofkringloop reeds zijn overschreden (5). Tenzij er aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt met de verbetering van de hulpbronnenefficiëntie, zal er in 2030 waarschijnlijk een mondiaal tekort aan water van 40 % zijn. Ook bestaat het gevaar dat klimaatverandering dergelijke problemen zal doen versnellen, met hoge kosten als gevolg (6). In 2011 hebben rampen die deels te wijten zijn aan klimaatverandering geresulteerd in een mondiaal financieel verlies van meer dan 300 miljard EUR. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft gewaarschuwd dat de voortdurende achteruitgang en uitholling van het natuurlijke kapitaal onomkeerbare veranderingen kunnen teweegbrengen die de twee eeuwen durende groei van de levensstandaard kunnen stuiten en tot aanzienlijke kosten kunnen leiden (7).

9.

Om deze complexe problemen aan te pakken, moet uit het volledige arsenaal van bestaande milieutechnologie worden geput en moet de voortdurende ontwikkeling en het gebruik door de industrie van de beste beschikbare technieken en opkomende vernieuwingen, alsmede een intensiever gebruik van marktconforme instrumenten worden gewaarborgd. Snelle vorderingen op veelbelovende vlakken van wetenschap en technologie zijn eveneens vereist. Dit zou mogelijk moeten worden gemaakt door onderzoek te stimuleren en voorwaarden te scheppen die bevorderlijk zijn voor particuliere onderzoeksgerelateerde investeringen. Tegelijkertijd is er nood aan meer inzicht in de mogelijke risico’s van nieuwe technologieën voor het milieu en de volksgezondheid en aan betere beoordeling en beheer van dergelijke technologieën. Dit is een voorwaarde voor publieke acceptatie van nieuwe technologieën en bepaalt tevens het vermogen van de Unie voor het effectief en tijdig vaststellen van en reageren op mogelijke risico’s die gepaard gaan met technologische ontwikkelingen. Ingrijpende technologische innovaties moeten gepaard gaan met een publieke dialoog en participatieprocessen.

10.

Om in de toekomst goed te kunnen leven, moet er nu dringend en eensgezind actie worden ondernomen om de ecologische veerkracht te verbeteren en de voordelen van het milieubeleid voor de economie en de samenleving te maximaliseren, zonder daarbij de ecologische grenzen van onze planeet uit het oog te verliezen. Het 7e MAP weerspiegelt het vaste voornemen van de Unie om zichzelf om te vormen tot een inclusieve, groene economie, die groei en ontwikkeling veiligstelt, de volksgezondheid en het welzijn waarborgt, voor fatsoenlijke banen zorgt, ongelijkheden reduceert en investeert in biodiversiteiten, waaronder de hieruit voortvloeiende ecosysteemdiensten (natuurlijk kapitaal), omdat zij intrinsieke waarde bezit en een essentiële bijdrage levert aan het menselijk welzijn en de economische welvaart, en deze in stand houdt.

11.

Deze omvorming tot een inclusieve, groene economie vereist de integratie van milieukwesties met overige beleidsterreinen, zoals energie, transport, landbouw, visserij, handel, economie en industrie, onderzoek en innovatie, werkgelegenheid, ontwikkeling, buitenlandse aangelegenheden, veiligheid, onderwijs en opleiding, alsmede sociaal beleid en toerisme. Het doel moet zijn om tot een coherente, samenhangende aanpak te komen. Actie binnen de Unie moet worden aangevuld met verbeterde mondiale actie en samenwerking met buurlanden om gemeenschappelijke problemen op te lossen.

12.

De Unie heeft de aanzet tot deze omslag gegeven middels geïntegreerde langetermijnstrategieën om het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen (8), de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren (9) en de overgang naar een veilige en duurzame koolstofarme economie te bespoedigen (10). De Commissie heeft verder de milieuproblemen en -doelstellingen verweven met recente initiatieven op andere belangrijke beleidsterreinen, waaronder energie (11) en transport (12), en heeft getracht te zorgen voor een betere levering van milieuvoordelen aan de hand van hervormingen van het beleid van de Unie inzake landbouw en plattelandsontwikkeling, visserij en cohesie. Daarbij is voortgebouwd op de resultaten die tot op heden zijn geboekt. In verband hiermee leveren de randvoorwaarden een bijzonder belangrijke bijdrage aan de duurzaamheid van de landbouw, doordat de bescherming van kwetsbare ecosystemen, bijvoorbeeld waterlichamen, de bodem en habitats voor soorten, ermee wordt bevorderd.

13.

De Unie is op grond van multilaterale milieuovereenkomsten tal van wettelijk bindende verbintenissen aangegaan, alsook tal van politiek bindende milieuverbintenissen, met inbegrip van die welke zijn overeengekomen tijdens de Conferentie voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties („Rio + 20”) (13). In het slotdocument van Rio + 20 wordt erkend dat de inclusieve en groene economie een belangrijk instrument is voor het bereiken van duurzame ontwikkeling en het uitbannen van de armoede. Het document legt een kader vast voor actie in opgenomen dat alle drie dimensies van duurzame ontwikkeling omvat (milieu, maatschappij en economie), waarvan er veel worden weerspiegeld in de prioritaire doelstellingen van het 7e MAP. Voorts werd op Rio + 20 overeengekomen de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling uit te werken die stroken met en geïntegreerd zijn in de ontwikkelingsagenda van de VN voor de periode na 2015, om het institutionele kader te versterken en een financiële strategie voor duurzame ontwikkeling te ontwikkelen. Rio + 20 heeft eveneens een mondiaal tienjarenkader vastgesteld van programma’s voor duurzame consumptie en productie. De Unie en haar lidstaten moeten er nu voor zorgen dat deze verbintenissen binnen de Unie worden nagekomen en zij moeten de tenuitvoerlegging ervan op mondiaal niveau bevorderen.

14.

Het 7e MAP vult die inspanningen aan door prioritaire doelstellingen te definiëren die de Unie in de periode tot 2020 moet realiseren. Het 7e MAP ondersteunt de uitvoering ervan en moedigt handelen op alle niveaus aan, alsook bevordert investeringen op milieu- en klimaatgebeid, ook na 2020.

15.

Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel is ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen in veel gevallen in de eerste plaats actie op nationaal, regionaal of lokaal niveau vereist. Op andere vlakken zijn er aanvullende maatregelen op Unieniveau en op internationaal niveau vereist. Het publiek moet ook een actieve rol spelen en moet behoorlijk over het milieubeleid worden geïnformeerd. Omdat milieubeleid een gedeelde bevoegdheid is binnen de Unie, is het een van de doelstellingen van het 7e MAP om een gezamenlijk eigenaarschap van gedeelde doelen en doelstellingen te creëren en te zorgen voor een gelijk speelveld voor ondernemingen en overheidsinstanties. Heldere doelen en doelstellingen geven beleidsmakers en overige belanghebbenden, met inbegrip van regio’s en steden, ondernemingen en sociale partners, en individuele burgers, een gevoel van richting en een voorspelbaar kader voor actie.

16.

De integrale en coherente uitwerking van het milieu- en klimaatbeleid kan helpen om te garanderen dat de economie en de maatschappij van de Unie goed voorbereid zijn om aan bovengenoemde uitdagingen het hoofd te bieden. Dergelijk optreden moet worden gefocust op drie thematische doelstellingen:

a)

het beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de Unie;

b)

het omvormen van de Unie tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie;

c)

het beschermen van de burgers van de Unie tegen milieugerelateerde druk en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn.

Deze drie thematische doelstellingen houden met elkaar verband en moeten parallel worden nagestreefd. Actie die wordt ondernomen voor één doelstelling, zal vaak mee een bijdrage leveren voor de realisatie van de andere doelstellingen. Als de hulpbronnenefficiëntie wordt verbeterd, verlicht dit bijvoorbeeld de druk op het natuurlijk kapitaal, terwijl een verbetering van de veerkracht van de basis van natuurlijk kapitaal van de Unie voordelen zal opleveren voor de menselijke gezondheid en het menselijk welzijn. Actie om de klimaatverandering te temperen en ons aan de klimaatverandering aan te passen, zal de veerkracht van de economie en maatschappij van de Unie vergroten, terwijl innovatie wordt gestimuleerd en de natuurlijke hulpbronnen van de Unie worden beschermd.

THEMATISCHE PRIORITEITEN

Prioritaire doelstelling 1:   beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de Unie

17.

De economische welvaart en het welzijn van de Unie zijn afhankelijk van haar natuurlijk kapitaal, dat wil zeggen haar biodiversiteit, waaronder ecosystemen die haar essentiële goederen en diensten leveren, van vruchtbare bodems en multifunctionele bossen tot productieve grond en zeeën, van zoet water en schone lucht van goede kwaliteit tot bestuiving, klimaatbeheersing en bescherming tegen natuurrampen. Een substantieel deel van de Uniewetgeving is gericht op de bescherming, het behoud en de verbetering van natuurlijk kapitaal. Daarbij gaat het onder meer om de kaderrichtlijn water (14), de kaderrichtlijn mariene strategie (15), de richtlijn inzake stedelijk afvalwater (16), de nitratenrichtlijn (17), de overstromingenrichtlijn (18), de richtlijn prioritaire stoffen (19), de luchtkwaliteitsrichtlijn en aanverwante richtlijnen (20) en de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn (21). Wetgeving inzake klimaatverandering, chemische stoffen, industriële emissies en afvalstoffen draagt eveneens bij tot het verminderen van de druk op de bodem en de biodiversiteit, met inbegrip van ecosystemen, soorten en habitats, alsmede tot het doen afnemen van nutriëntenlozingen.

18.

Uit recente beoordelingen blijkt echter dat er nog steeds biodiversiteit in de Unie verloren gaat en dat de meeste ecosystemen ernstig achteruit zijn gegaan (22) als gevolg van diverse pressiefactoren. Zo vormen invasieve uitheemse soorten een groter gevaar voor de gezondheid van planten, dieren en mensen, voor het milieu en voor de economie dan voorheen werd gedacht. In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 worden de doelstellingen en acties uiteengezet die nodig zijn om deze negatieve trend te keren, het verlies aan biodiversiteit en de degradatie van de ecosysteemdiensten tegen 2020 een halt toe te roepen en de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten in de mate van het mogelijke te herstellen (23). Die strategie moet sneller ten uitvoer worden gelegd en de doelstellingen erin moeten worden gehaald, als de Unie aan haar kerndoelstelling inzake biodiversiteit voor 2020 wil kunnen voldoen. Ook al omvat de strategie ingebouwde maatregelen ter verbetering van de uitvoering van de vogel- en de habitatrichtlijn, met inbegrip van het Natura 2000-netwerk, voor het bereiken van de kerndoelstellingen is de volledige uitvoering van alle bestaande wetgeving die gericht is op het beschermen van het natuurlijke kapitaal vereist.

19.

Ondanks de vereiste op grond van de kaderrichtlijn water om alle oppervlakte- en grondwaterlichamen te beschermen, te verbeteren en te herstellen, en de aanzienlijke inspanningen tot nu toe, zal de doelstelling om tegen 2015een „goede milieutoestand” te halen waarschijnlijk slechts voor 53 % van de oppervlaktewaterlichamen in de Unie worden gehaald (24). De doelstelling van de kaderrichtlijn mariene strategie om in 2020 een „goede milieutoestand” te bereiken, komt eveneens onder grote druk, onder andere als gevolg van de aanhoudende overbevissing en vervuiling (inclusief geluidsoverlast onder water en zwerfvuil in zee) en de gevolgen van de opwarming van de aarde, bijvoorbeeld verzuring, in de Europese zeeën. Met name in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, waar de meeste kuststaten geen lid zijn van de Unie, zal nauwe samenwerking binnen de Unie en met haar buurlanden van essentieel belang zijn om deze uitdagingen effectief aan te pakken. En al heeft het beleid van de Unie inzake luchtvervuiling en industriële emissies bijgedragen aan het verminderen van vele vormen van vervuiling, de ecosystemen hebben nog steeds te lijden van overmatige stikstof- en zwaveldepositie en ozonvervuiling in verband met emissies van transport, stroomopwekking en niet-duurzame landbouwpraktijken.

20.

Voor het beschermen, behouden, verbeteren en naar waarde schatten van het natuurlijk kapitaal van de Unie is het daarom vereist dat de problemen worden aangepakt bij de bron, onder andere door betere integratie van de doelstellingen inzake natuurlijk kapitaal bij de ontwikkeling en implementatie van overige beleidsmaatregelen, en om er zo voor te zorgen dat beleidsmaatregelen coherent zijn en wederzijdse voordelen opleveren. De milieugerelateerde aspecten die zijn opgenomen in de hervormingsvoorstellen van de Commissie, met name voor het landbouw-, visserij- en cohesiebeleid van de Unie, zijn bedoeld om dergelijke doelstellingen kracht bij te zetten en worden ondersteund door voorstellen ter vergroening van de begroting van de Unie uit hoofde van het meerjarig financieel kader 2014-2020. Aangezien de landbouw en de bosbouw samen goed zijn voor 78 % van het bodemgebruik in de Unie, spelen zij een belangrijke rol bij de instandhouding van de natuurlijke hulpbronnen, met name water en bodem van goede kwaliteit, alsmede van de biodiversiteit en diverse cultuurlandschappen. Middels de vergroening van het GLB worden milieuvriendelijke land- en bosbouwpraktijken als gewasdiversificatie, bescherming van blijvend grasland en weiland, en duurzame agrobosbouw bevorderd, alsook de invoering en instandhouding van ecologisch waardevolle landbouw- en bosgebieden, inclusief via extensieve en traditionele praktijken. Zij zal ook de capaciteit vergroten van de sector van het landgebruik, de verandering in het landgebruik en de bosbouw om te fungeren als koolstofbekken. Een essentieel onderdeel van duurzame landbouw is het aan landbouw doen in een geest van verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties op een manier die tegelijkertijd hulpbronnenefficiënt en productief blijft.

21.

De Unie heeft het grootste maritieme grondgebied ter wereld en draagt daarom een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu. Omdat de maritieme sector tal van economische mogelijkheden biedt, van visserij, scheepvaart en aquacultuur tot grondstoffen, offshore-energie en mariene biotechnologie, moet ervoor worden gezorgd dat de exploitatie van het mariene milieu verenigbaar is met de instandhouding en het duurzame beheer van de mariene en kustecosystemen. In verband hiermee kunnen maritieme ruimtelijke ordening en een geïntegreerd kustbeheer binnen en tussen de lidstaten een effectieve rol spelen in de coördinatie van het duurzame gebruik van de mariene wateren en de kustgebieden, wanneer de ecosysteemgebaseerde benadering wordt gevolgd voor het beheer van de verschillende sectorale activiteiten op deze gebieden Het mariene milieu is deels niet adequaat beschermd, mede doordat de voltooiing van het Natura 2000-programma vertraging heeft, zodat extra inspanningen van de lidstaten nodig zijn. Beschermde mariene gebieden moeten ook efficiënter worden beheerd.

22.

Binnen het klimaatveranderingsbeleid van de Unie moet uitgebreider gebruik worden gemaakt van ecosysteemgebaseerde benaderingen voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering die ook ten goede komen aan de biodiversiteit en de levering van overige ecosysteemdiensten. Anderzijds moet binnen de besluitvorming omtrent hernieuwbare energie volledig rekening worden gehouden met milieudoelstellingen zoals biodiversiteitsbehoud en de bescherming van water en grond. Tot slot moeten er maatregelen ter bestrijding van transportgerelateerde luchtvervuiling en CO2-uitstoot worden genomen (25).

23.

De achteruitgang, de fragmentatie en het niet-duurzame gebruik van land in de Unie vormt een bedreiging voor de levering van bepaalde essentiële ecosysteemdiensten, waardoor de biodiversiteit wordt bedreigd en de kwetsbaarheid van Europa voor klimaatverandering en natuurrampen wordt vergroot. Dit verergert ook de achteruitgang van de bodemkwaliteit en de woestijnvorming. Meer dan 25 % van het grondgebied van de Unie wordt getroffen door bodemerosie door water, waardoor de bodemfuncties en de kwaliteit van zoet water worden aangetast. Bodemverontreiniging en -afdekking vormen eveneens een hardnekkig probleem. Meer dan een half miljoen locaties in de gehele Unie zijn vermoedelijk verontreinigd en zolang deze niet zijn aangewezen en beoordeeld, blijven ze potentieel ernstige ecologische, economische, sociale en gezondheidsrisico’s vormen. Elk jaar wordt meer dan 1 000 km2 aan grond in beslag genomen ten behoeve van woningen, industrie, transport of recreatie. Het omkeren van dergelijke langetermijnveranderingen is moeilijk of duur en gaat bijna altijd ten koste van diverse sociale, economische en milieubehoeften. Milieuoverwegingen, inclusief waterbescherming en biodiversiteitsbehoud, moeten worden geïntegreerd in besluiten met betrekking tot landgebruik, zodat deze duurzamer worden, om vooruitgang te boeken in de richting van de doelstelling van „geen nettoruimtebeslag” tegen 2050.

24.

Uiteenlopende vooruitgang is geboekt op het niveau van de lidstaten met betrekking tot het garanderen van de bescherming van de bodem, inclusief de identificatie van vervuilde sites, het vergroten van het bewustzijn, onderzoek en ontwikkeling van monitoringsystemen. De vooruitgang met op risico gebaseerde en andere corrigerende inspanningen is echter ongelijk en de resultaten en de rapportage op Unieniveau zijn beperkt. Als respons op problemen zoals de negatieve gevolgen voor de waterhuishouding heeft de Commissie richtsnoeren ontwikkeld voor bodemafdekking (26). Verdere inspanningen om het regelgevingskader te versterken, netwerken te ontwikkelen, kennis te delen, richtsnoeren op te stellen en voorbeelden te identificeren van goede praktijken kunnen ook bijdragen tot en betere bescherming van de bodem. De Commissie heeft een voorstel ingediend voor een richtlijn tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (27).

25.

Om de grootste druk als gevolg van menselijk gedrag op het land, de bodem en overige ecosystemen in Europa te verminderen, wordt er actie ondernomen om te zorgen dat bij de besluitvorming inzake landgebruik op alle relevante niveaus voldoende rekening wordt gehouden met de milieueffecten, alsmede met de sociale en economische gevolgen. In de conclusies van de Rio + 20 wordt erkend dat goed landbeheer economisch en sociaal van belang zijn, en wordt opgeroepen tot „een wereld zonder landdegradatie”. De Unie en haar lidstaten moeten gaan nadenken over hoe zij zo goed mogelijk binnen hun respectieve bevoegdheden een dergelijke verbintenis in de praktijk kunnen brengen. De Unie en haar lidstaten moeten ook zo spoedig mogelijk gaan nadenken over hoe de kwesties inzake bodemkwaliteit kunnen worden aangepakt volgens een gerichte, proportionele op risico gebaseerde aanpak binnen een bindend wettelijk kader. Ook dienen er doelen te worden gesteld voor duurzaam land- en bodemgebruik.

26.

Hoewel de hoeveelheid stikstof en fosfor die in het milieu van de Unie terechtkomt, de laatste twintig jaar aanzienlijk is afgenomen, blijft het overmatig vrijkomen van nutriënten in het milieu de lucht- en waterkwaliteit aantasten en een schadelijk effect op ecosystemen hebben, waardoor ernstige problemen voor de volksgezondheid worden veroorzaakt. Met name het probleem van ammoniak die vrijkomt als gevolg van inefficiënt mestbeheer en de ontoereikende afvalwaterbehandeling moeten dringend worden aangepakt, willen wij een verdere substantiële afname bewerkstelligen van de hoeveelheid nutriënten die in het milieu terechtkomt. Eveneens zijn er verdere inspanningen vereist om de nutriëntenkringloop op een kostenefficiëntere, duurzamere en hulpbronnenefficiëntere wijze te beheren en de efficiëntie van het mestgebruik te verbeteren. Dergelijke inspanningen vergen investeringen in onderzoek, alsmede verbeterde coherentie en een betere uitvoering van de milieuwetgeving van de Unie om die problemen aan te pakken, waar nodig een aanscherping van de normen, en een benadering van de nutriëntenkringloop als onderdeel van een meer geïntegreerde aanpak die de bestaande beleidsmaatregelen van de Unie welke een rol spelen bij het bestrijden van eutrofiëring en overmatige nutriëntenvrijgave, integreert en verbindt, alsook een situatie vermijdt waarbij emissies van nutriënten worden verplaatst tussen milieucompartimenten.

27.

Maatregelen die op grond van de EU-biodiversiteitsstrategie zijn getroffen om op zijn minst 15 % van de aangetaste ecosystemen in de Unie te herstellen en het gebruik van groene infrastructuur — een instrument dat ecologische, economische en sociale voordelen biedt door middel van natuurlijke oplossingen, met integratie van groene ruimten, aquatische ecosystemen en andere fysieke elementen in terrestrische en mariene gebieden — uit te breiden, zullen ertoe bijdragen dat de landfragmentatie kan worden overwonnen Ook wordt door die maatregelen, in combinatie met de volledige tenuitvoerlegging van de vogel- en de habitatrichtlijn, ondersteund door prioritaire actiekaders, het natuurlijk kapitaal verbeterd en de veerkracht van de ecosystemen vergroot, en kunnen er kostenefficiënte mogelijkheden voor matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering en voor rampenrisicobeheer worden geboden. Ondertussen verbeteren de inspanningen van de lidstaten om ecosystemen en de diensten ervan in kaart te brengen en te beoordelen de beschikbaarheid van gegevens en dragen zij samen met het voor 2015 geplande initiatief „geen nettoverliezen”, op verschillende schalen bij aan het behoud van de voorraad natuurlijk kapitaal. De integratie van de economische waarde van ecosysteemdiensten met administratieve en verslagleggingssystemen op Unie- en nationaal niveau tegen 2020, zal resulteren in een beter beheer van het natuurlijk kapitaal van de Unie.

28.

Teneinde het natuurlijke kapitaal van de Unie te beschermen, te behouden en te verbeteren moet het 7e MAP ervoor zorgen dat tegen 2020:

a)

het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van ecosysteemdiensten, inclusief bestuiving, tot staan zijn gebracht, de ecosystemen en de diensten ervan worden behouden en ten minste 15 % van de aangetaste ecosystemen is hersteld;

b)

het effect van de druk op overgangs- en kustwateren en zoet water (inclusief oppervlakte- en grondwater) aanzienlijk is teruggebracht, teneinde de goede status, zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn, water te bereiken, te behouden en te verbeteren;

c)

het effect van de druk op mariene wateren is teruggebracht, teneinde de goede ecologische status, zoals vereist op grond van de kaderrichtlijn mariene strategie, te bereiken of te onderhouden en kustgebieden worden duurzaam beheerd;

d)

luchtvervuiling en het effect ervan op ecosystemen en biodiversiteit verder is teruggebracht, met als langetermijndoelstelling om kritische belastingen en niveaus niet te overschrijden;

e)

in de Unie land duurzaam wordt beheerd, de bodem adequaat wordt beschermd en vorderingen zijn gemaakt met het herstel van vervuilde locaties;

f)

de nutriëntenkringloop (stikstof en fosfor) wordt beheerd op een duurzamere en hulpbronnenefficiëntere wijze;

g)

het bosbeheer duurzaam is en bossen, de biodiversiteit ervan en de door bossen geleverde diensten beschermd zijn en, in de mate van het mogelijke, verbeterd en de weerbaarheid van bossen tegen klimaatverandering, branden, stormen plagen en ziekten is verbeterd.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

onverwijlde intensivering van de tenuitvoerlegging van de EU-biodiversiteitsstrategie, om de doelstellingen erin te halen;

ii)

volledige uitvoering van de Blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren (28), naar behoren rekening houdend met de specifieke omstandigheden in de lidstaten en ervoor zorgend dat de doelstellingen op het gebied van waterkwaliteit op adequate wijze worden ondersteund door bronspecifieke beleidsmaatregelen;

iii)

snelle opvoering van de inspanningen om onder meer te zorgen dat gezonde visbestanden worden bereikt, overeenkomstig het gemeenschappelijk visserijbeleid, de kaderrichtlijn mariene strategie en de internationale verplichtingen. Bestrijding van vervuiling en instelling van een Uniebrede kwantitatieve kerndoelstelling voor de reductie van zwerfvuil in zee, ondersteund door bronspecifieke maatregelen en rekening houdend met de mariene strategieën die worden vastgesteld door de lidstaten. Voltooiing van het Natura 2000-netwerk van beschermde mariene gebieden en zorgen voor een duurzaam beheer van kustgebieden;

iv)

het overeenkomen en uitvoeren van een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatveranderinge (29), met inbegrip van de integratie van aanpassing aan de klimaatverandering in de belangrijkste beleidsinitiatieven en sectoren van de Unie;

v)

vergroting van de inspanningen om tot volledige naleving van de luchtkwaliteitswetgeving van de Unie te komen, en vaststelling van strategische doelstellingen en acties voor na 2020;

vi)

verhoging van de inspanningen om de bodemerosie te verminderen en het organische bodemmateriaal te doen toenemen, om verontreinigde locaties te saneren en om de integratie te verbeteren van aspecten van landgebruik met gecoördineerde besluitvorming op alle relevante bestuursniveaus, hetgeen moet worden ondersteund door de invoering van streefdoelen inzake bodem en land als hulpbron en van doelstellingen inzake ruimtelijke ordening;

vii)

nadere stappen om de uitstoot van stikstof en fosfor terug te brengen, onder meer die uit stedelijk en industrieel afvalwater en uit mestgebruik, onder andere via een betere broncontrole, en terugwinning van fosforafval;

viii)

ontwikkeling en uitvoering van een hernieuwde strategie van de Unie voor de bossen, waarin de diverse exploitatievormen en voordelen van bossen aan de orde worden gesteld en die bijdraagt aan een meer strategische benadering van de bescherming en verbetering van bossen, inclusief door duurzaam bosbeheer;

ix)

verbetering van de openbare informatievoorziening, het bewustzijn en het onderwijs over het milieubeleid in de Unie.

Prioritaire doelstelling 2:   omvormen van de Unie tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie

29.

De Europa 2020-strategie is erop gericht duurzame groei te bevorderen door de ontwikkeling van een meer concurrerende koolstofarme economie die efficiënt, duurzaam gebruik maakt van de hulpbronnen. Het vlaggenschipinitiatief „Efficiënt gebruik van hulpbronnen” ervan is erop gericht de omslag te ondersteunen naar een economie die efficiënt is in de manier waarop deze gebruik maakt van alle hulpbronnen, de economische groei geheel loskoppelt van het hulpbronnen- en energiegebruik en de milieueffecten, de broeikasemissies terugbrengt, het concurrentievermogen verbetert door middel van efficiëntie en innovatie, en een grotere energie- en hulpbronnenvoorzieningszekerheid bevordert, inclusief door een vermindering van het totale gebruik van hulpbronnen. Het stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa en, de routekaart voor een koolstofarme economie (30) zijn de belangrijkste bouwstenen van het vlaggenschipinitiatief, die het kader bieden voor toekomstige acties om die doelstellingen te verwezenlijken, en moeten worden ondersteund door de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten. Voorts zal een partnerschap tussen de Unie, haar lidstaten en haar industrie, in het kader van het geïntegreerd industriebeleid van de Unie, het mogelijk maken om te zorgen voor meer investeringen en innovatie op zes groene-economiegerelateerde groeimarkten (31).

30.

Binnen de gehele economie is innovatie vereist ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie, willen wij ons concurrentievermogen verbeteren in een context van stijgende prijzen, schaarsheid, leveringsbeperkingen van grondstoffen en afhankelijkheid van import. Het bedrijfsleven is de primaire motor achter innovatie, ook als het gaat om eco-innovatie. De markten kunnen de gewenste resultaten echter niet op eigen kracht leveren en om zijn milieuprestaties te verbeteren heeft met name de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) specifieke hulp nodig voor de invoering van nieuwe technologieën, inclusief via onderzoeks- en innovatiepartnerschappen op het gebied van afval (32). Overheidsmaatregelen op Unie- en lidstaatniveau zijn cruciaal om de juiste kadervoorwaarden te scheppen voor investeringen en eco-innovatie en zo de ontwikkeling van duurzame bedrijfs- en technologische oplossingen voor milieuproblemen te stimuleren en duurzame praktijken op het gebied van hulpbronnengebruik te bevorderen (33).

31.

Deze cruciale vereiste om aan de milieu-uitdagingen te voldoen, brengt ook belangrijke sociaaleconomische voordelen met zich mee en kan het concurrentievermogen stimuleren. De potentiële banengroei door de overgang naar een koolstofarme, hulpbronnenefficiënte, veilige en duurzame economie speelt een centrale rol in de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen inzake werkgelegenheid (34). De werkgelegenheid in de sectoren milieutechnologie en milieudiensten van de Unie heeft de afgelopen jaren een jaarlijkse groei met ongeveer 3 % laten zien (35). De mondiale markt voor eco-industrie vertegenwoordigt naar schatting een waarde van ten minste één miljard euro (36). De prognose is dat deze de komende tien jaar zal verdubbelen. Europese bedrijven lopen wereldwijd reeds voorop als het gaat om recycling en energie-efficiëntie en moeten worden aangemoedigd de groei van de mondiale vraag te baat te nemen, daarbij gesteund door het actieplan voor eco-innovatie (37). Zo is de verwachting dat alleen al de Europese sector energie uit hernieuwbare bronnen tegen 2020 meer dan 400 000 nieuwe banen zal creëren (38). Een duurzame bio-economie kan ook bijdragen tot intelligente en groene groei in Europa en zal tegelijkertijd baat hebben bij een verbeterde hulpbronnenefficiëntie.

32.

Om de voor 2020 vastgestelde mijlpalen te bereiken en tegen 2050 een concurrerende, veilige en duurzame koolstofarme economie te hebben opgebouwd, is het essentieel dat het klimaat- en energiepakket van de Unie volledig wordt uitgevoerd. Al ligt de Unie momenteel op koers om de interne emissies van broeikasgassen met 20 % te verlagen ten opzichte van het niveau van 1990, het behalen van de doelstelling voor energie-efficiëntie van 20 % eist nog veel snellere verbeteringen van de efficiëntie en gedragswijziging. De nieuwe richtlijn energie-efficiëntie (39) zal in dit opzicht naar verwachting een belangrijke bijdrage leveren en zij kan worden aangevuld met efficiëntievereisten voor het energieverbruik van de producten die op de markt van de Unie worden gebracht. Een allesomvattende beoordeling van de beschikbaarheid van duurzame biomassa is ook van belang in het licht van de groeiende vraag naar energie en het lopende debat over het conflict tussen landgebruik voor voedsel en landgebruik voor bio-energie. Voorts is het van vitaal belang ervoor te zorgen dat biomassa in al zijn vormen duurzaam en efficiënt wordt geproduceerd en gebruikt gedurende de hele levenscyclus ervan, om negatieve gevolgen voor het milieu en het klimaat tot een minimum te beperken of geheel te voorkomen, naar behoren rekening houdend met de economische context van de verschillende vormen van gebruik van biomassa als hulpbron. Dit zou bijdragen tot de totstandbrenging van een koolstofarme economie.

33.

Als de Unie haar deel van de mondiale inspanningen wil doen, moeten alle economische sectoren bijdragen aan de vermindering van de broeikasgasemissies. De Unie moet de volgende stappen overeenkomen voor het klimaat- en energiekader voor na 2020 om zich zo voor te bereiden op de internationale onderhandelingen over een nieuwe wettelijk bindende overeenkomst, maar daarnaast ook om de lidstaten, de industrie en andere sectoren een duidelijk, wettelijk bindend kader en doelstelling(en) te bieden om de vereiste investeringen op de middellange en lange termijn in emissievermindering, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen te doen. Derhalve moet de Unie beleidsmogelijkheden overwegen om de overgang naar een koolstofarme economie te maken op geleidelijke, kostenefficiënte wijze, rekening houdend met de in de routekaart voor een koolstofarme economie genoemde indicatieve mijlpalen, die als basis moeten dienen voor verdere inspanningen. Het Groenboek „Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030” (40) is een belangrijke stap in dit opzicht. Het energiestappenplan voor 2050 en het witboek inzake transport moeten worden geschraagd door sterke beleidskaders. Daarnaast moeten de lidstaten strategieën voor kostenefficiënte, koolstofarme ontwikkeling ontwikkelen en uitvoeren die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om de broeikasgasemissies tegen het midden van de eeuw te reduceren met 80-95 % ten opzichte van1990, in het kader van de mondiale inspanningen om de gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2 °C boven het peil van voor de industrialisering, en in de context van noodzakelijke reducties door ontwikkelde landen als groep, overeenkomstig bewijzen aangeleverd door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). De Unieregeling voor de handel in emissierechten blijft een centrale pijler van het klimaatbeleid van de Unie na 2020 en moet structureel worden hervormd om koolstofarme investeringen te stimuleren. Overeenkomstig haar internationale verplichtingen moet de Unie samen met de andere ondertekenaars van het United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) de ontwikkelingslanden ondersteunen bij hun inspanningen om de klimaatverandering te beperken, door middel van capaciteitsopbouw, financiële steun en technologie-overdracht.

34.

Als de industrie overstapt op de beste beschikbare technieken op grond van de richtlijn inzake industriële emissies (41), zal dit zorgen dit voor een beter hulpbronnengebruik en minder emissies voor meer dan 50 000 grootschalige industriële installaties binnen de Unie. Hiermee kan een enorme bijdrage worden geleverd aan het stimuleren van de ontwikkeling van innovatieve technieken, vergroening van de economie en kostenbesparing voor de industrie op de lange termijn. Deze ontwikkeling kan voort worden aangemoedigd door de tenuitvoerlegging door de industrie van milieubeheerssystemen als EMAS (42).

35.

Sommige bestaande beleidsinstrumenten op het gebied van productie en consumptie hebben een beperkte reikwijdte. Er is behoefte aan een kader dat passende signalen afgeeft aan producenten en consumenten om hulpbronnenefficiëntie en de kringloopeconomie te bevorderen. Er zullen stappen worden genomen om de ecologische prestaties van goederen en diensten op de markt van de Unie over de gehele levensduur ervan te verbeteren door middel van maatregelen om het aanbod van ecologisch duurzame producten te vergroten en een aanzienlijke verschuiving van de consumentenvraag naar dergelijke producten te stimuleren. Dit zal worden bereikt door een evenwichtige mix van stimulerende maatregelen voor consumenten en bedrijven, met inbegrip van kmo’s, marktconforme instrumenten, en regelgeving ter vermindering van de milieueffecten van hun activiteiten en producten. Consumenten moeten accurate gemakkelijk te begrijpen en betrouwbare informatie ontvangen over de producten die zij kopen, door middel van duidelijke en coherente etikettering, onder meer op het gebied van milieuclaims. Verpakkingen moeten worden geoptimaliseerd om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken en ook hulpbronnenefficiënte bedrijfsmodellen, zoals productdienstsystemen, waaronder het huren van producten, moeten worden ondersteund. Bestaande productwetgeving, zoals de richtlijn inzake ecologisch ontwerp, de richtlijn inzake energie-etikettering (43) en de verordening betreffende het ecolabel (44), worden herzien om de milieuprestaties en hulpbronnenefficiëntie van producten gedurende de gehele levenscyclus ervan te verbeteren en bestaande bepalingen aan te pakken via een coherenter beleids- en wetgevingskader voor duurzame productie en consumptie in de Unie waarborgen (45). Dit kader, dat ondersteund wordt door levenscyclusindicatoren, moet de versnippering en de beperkingen in de reikwijdte van het bestaande acquis op het gebied van duurzame consumptie en productie aanpakken, en leemten in het beleid, stimuleringsmaatregelen en wetgeving vaststellen en indien nodig verhelpen, om ervoor te zorgen dat minimumeisen voor de milieuprestaties van producten en diensten worden toegepast.

36.

Omdat 80 % van alle milieueffecten van een product gedurende de hele levenscyclus ervan wordt bepaald gedurende de ontwerpfase, moet het beleidskader van de Unie er met het oog op de optimalisering van de hulpbronnen- en materiaalefficiëntie voor zorgen dat prioritaire producten op de markt van de Unie ecologisch ontworpen zijn. Dit moet gebeuren door onder meer de productduurzaamheid, de repareerbaarheid, de herbruikbaarheid, de recycleerbaarheid, de gerecyclede inhoud en de levensduur van een product te vergroten. Producten moeten op duurzame wijze worden geproduceerd en worden ontworpen voor hergebruik en recyclage. Deze vereisten moeten uitvoerbaar en afdwingbaar zijn. Op Unie- en nationaal niveau zullen de inspanningen worden vergroot om de barrières voor eco-innovatie weg te nemen (46) en om het volledige potentieel van de Europese eco-industrie te ontsluiten, zodat voordelen voor groene banen en groei kunnen worden gegenereerd.

37.

Om een kader vast te stellen voor maatregelen ter verbetering van andere aspecten van hulpbronnenefficiëntie dan broeikasgasemissies en energie, zullen doelstellingen worden geformuleerd voor de vermindering van het algehele milieueffect gedurende de hele levenscyclus van consumptie, met name in de voedsel-, woning- en mobiliteitssectoren (47). Gezamenlijk zijn die sectoren verantwoordelijk voor bijna 80 % van het milieueffect van consumptie. In verband hiermee moet ook worden gekeken naar indicatoren en streefdoelen voor de voetafdruk inzake land, water, materialen en koolstof, alsmede de rol hiervan in het kader van het Europees semester. In de conclusies van Rio + 20 wordt de noodzaak erkend om het voedselverlies na de oogst en overige vormen van voedselverlies en -verspilling in de hele voedselvoorzieningsketen aanzienlijk te beperken. De Commissie moet een alomvattende strategie voor het tegengaan van onnodig levensmiddelenafval voorleggen en samenwerken met de lidstaten om buitensporige voedselafvalgeneratie te bestrijden. Eventuele maatregelen voor meer compostering en anaërobe afbraak van weggegooid voedsel zijn in dit verband nuttig.

38.

Behalve vereisten voor verplichte groene overheidsopdrachten voor bepaalde productcategorieën (48), hebben de meeste lidstaten vrijwillige actieplannen aangenomen en hebben vele van hen doelstellingen bepaald voor specifieke productgroepen. Overheden hebben echter nog op alle niveaus aanzienlijke ruimte om aan de hand van hun inkoopbeleid hun milieueffect verder te beperken. De lidstaten en regio’s moeten verdere maatregelen nemen om het doel te bereiken om voor ten minste 50 % van de overheidsopdrachten criteria voor groene overheidsopdrachten toe te passen. De Commissie zal overwegen sectorspecifieke wetgeving voor te stellen teneinde vereisten inzake verplichte groene overheidsopdrachten voor extra productcategorieën in te voeren, alsmede de voorwaarden voor periodieke monitoring van de vooruitgang van de lidstaten op basis van door de lidstaten verstrekte adequate gegevens, rekening houdend met de behoefte om het niveau van de administratieve lasten tot een minimum te beperken. Er moeten vrijwillige groene inkopersnetwerken worden ontwikkeld.

39.

Ook zijn er aanzienlijke mogelijkheden om de afvalvoorkoming en het afvalbeheer in de Unie te verbeteren en zo beter gebruik te maken van hulpbronnen, nieuwe markten te openen, nieuwe banen te creëren en de afhankelijkheid van de invoer van grondstoffen te reduceren, en tegelijk een minder groot effect op het milieu te hebben (49). Elk jaar wordt er in de Unie 2,7 miljard ton afval geproduceerd, waarvan 98 miljoen ton (4 %) gevaarlijk is. In 2011 bedroeg de per capita geproduceerde hoeveelheid stedelijk afval in de gehele Unie gemiddeld 503 kg, met cijfers per lidstaat die variëren van 298 tot 718 kg. Gemiddeld wordt slechts 40 % van het vaste afval klaargemaakt voor hergebruik of gerecycled, terwijl sommige lidstaten een cijfer realiseren van 70 %, hetgeen aantoont dat afval in de Unie als een van de belangrijkste hulpbronnen kan worden gebruikt. Tegelijkertijd wordt in veel lidstaten ruim 75 % van het huishoudelijk afval gestort (50).

40.

Om van afval een hulpbron te maken, zoals wordt bepleit in het stappenplan voor een efficiënt hulpbronnengebruik, moet de Uniewetgeving in de gehele Unie volledig worden uitgevoerd. Daarbij moet de afvalhiërarchie strikt worden toegepast en moeten verschillende vormen van afval worden betrokken (51). Verder zijn er aanvullende inspanningen vereist voor het verminderen van de hoeveelheid afval per hoofd van de bevolking en van de hoeveelheid afval in absolute termen. Het beperken van energieterugwinning tot niet-recyclebare materialen (52), het uitfaseren van het storten van recycleerbaar of terugwinbaar afval (53), het bevorderen van hoogwaardige recycling, als het gebruik van het gerecycleerde materiaal over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft voor het milieu of de menselijke gezondheid, en het ontwikkelen van markten voor secundaire grondstoffen zijn ook nodig om de doelstellingen op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te halen. Gevaarlijk afval moet zodanig worden beheerd dat de significante schadelijke effecten voor de volksgezondheid en het milieu worden geminimaliseerd, zoals overeengekomen op Rio + 20. Om dit doel te bereiken moeten marktconforme instrumenten en andere maatregelen die preventie, recycling en hergebruik bevoordelen, veel stelselmatiger in de gehele Unie worden toegepast, inclusief een uitgebreide verantwoordelijkheid van de producent, terwijl de ontwikkeling van niet-toxische materiaalcycli moet worden ondersteund. Barrières ten aanzien van recyclingactiviteiten op de interne markt van de Unie moeten worden weggenomen en de bestaande doelstellingen voor preventie, hergebruik, recycling, terugwinning en vervanging van stortplaatsen moeten worden herzien teneinde te komen tot een levenscyclusgerichte „kringloopeconomie”, met een stroomafwaarts gebruik van hulpbronnen en een hoeveelheid restafval die dicht bij nul ligt.

41.

Hulpbronnenefficiëntie in de watersector wordt eveneens met prioriteit aangepakt om een goede waterstatus te bewerkstelligen. Hoewel steeds meer delen van Europa te maken krijgen met droogtes en waterschaarste, wordt naar schatting 20-40 % van het in Europa beschikbare water verspild, bijvoorbeeld door lekken in het distributiesysteem of een onbevredigende invoering van de technologieën op het gebied van waterefficiëntie. Volgens de beschikbare modellen is er aanzienlijke ruimte voor verbetering van de waterefficiëntie in de Unie. Bovendien zullen de toenemende vraag en de effecten van klimaatverandering de druk op de Europese watervoorraden naar verwachting aanzienlijk doen toenemen. Tegen deze achtergrond moeten de Unie en de lidstaten actie ondernemen om te zorgen dat de burgers toegang hebben tot schoon water en dat de wateronttrekking de limieten met betrekking tot de beschikbare hernieuwbare watervoorraden uiterlijk in 2020 respecteert, om de goede status van water zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn water te bereiken, te behouden of te verbeteren, onder meer door de waterefficiëntie te verbeteren met behulp van marktmechanismen, zoals een prijsniveau van water dat een afspiegeling vormt van de waarde ervan, alsmede andere instrumenten als onderwijs en bewustmaking (54). De sectoren die de grootste verbruikers zijn, bijvoorbeeld energie en landbouw, moeten worden aangemoedigd om prioriteit te geven aan het meest hulpbronnenefficiënte gebruik van water. De vooruitgang zal worden bevorderd door versnelde demonstratie en invoering van innovatieve technologieën, systemen en bedrijfsmodellen, waarbij wordt voortgebouwd op het strategisch uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap inzake water.

42.

Een voorspelbaar langetermijnbeleidskader op al die gebieden zal bijdragen aan het stimuleren van het niveau van de investeringen en de maatregelen die nodig zijn om de markten voor groenere technologieën volledig te ontwikkelen en duurzame bedrijfsoplossingen te bevorderen. Indicatoren en doelen voor hulpbronnenefficiëntie op basis van een degelijke gegevensverzameling zouden openbare en particuliere beleidsmakers de nodige sturing bieden bij de omvorming van de economie. Zodra dergelijke indicatoren en doelen op het niveau van de Unie zijn overeengekomen, zullen ze integraal deel uitmaken van het 7e MAP. Methodologieën voor de meting van de hulpbronnenefficiëntie met betrekking tot water, land, materialen en koolstof moeten tegen 2015 worden ontwikkeld om dit proces te ondersteunen.

43.

Om de Unie om te vormen tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie, zal het 7e MAP ervoor zorgen dat in 2020:

a)

de Unie heeft voldaan aan haar klimaat- en energiedoelstellingen voor 2020 en op koers ligt om de broeikasgasemissies uiterlijk in 2050 met 80-95 % te verminderen ten opzichte van 1990, als onderdeel van de mondiale inspanningen om de gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2 °C boven het peil van vóór de industrialisering, met het akkoord over een klimaat- en energiekader voor 2030 als essentiële stap in het kader van dit proces;

b)

in alle grote sectoren van de Unie-economie het algehele milieueffect aanzienlijk is teruggebracht, de hulpbronnenefficiëntie is vergroot en benchmarking, meetmethodologieën zijn ingevoerd. Markt- en beleidsstimulansen die zakelijke investeringen in hulpbronnenefficiëntie bevorderen, zijn ingevoerd, terwijl groene groei wordt gestimuleerd via maatregelen te bevordering van innovatie;

c)

structurele veranderingen in productie, technologie en innovatie, alsook consumptiepatronen en levensstijlen het algehele milieueffect van productie en consumptie hebben teruggebracht, met name in de voedsel-, woning- en mobiliteitssectoren;

d)

afval op veilige wijze wordt beheerd als hulpbron en om schade aan de gezondheid en het milieu te voorkomen, de absolute hoeveelheid afval en de hoeveelheid afval per hoofd van de bevolking afnemen, storting is beperkt tot restafval (d.i. niet-recycleerbaar en niet-terugwinbaar afval), rekening houdend met het uitstel waarin is voorzien in artikel 5, lid 2, van de richtlijn inzake het storten van afvalstoffen (55) en energieterugwinning beperkt blijft tot niet-recyclebare materialen, rekening houdend met artikel 4, lid 2, van de kaderrichtlijn afval (56);

e)

het watertekort in de Unie wordt voorkomen en aanzienlijk is verminderd.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

volledige uitvoering van het klimaat- en energiepakket en snelle overeenstemming over het klimaat- en energiebeleidskader van de Unie voor 2030, naar behoren rekening houdend met het meest recente evaluatierapport van het IPCC, met inachtneming van de in de routekaart voor een koolstofarme economie genoemde indicatieve mijlpalen, alsmede met de ontwikkelingen binnen het UNFCCC en andere relevante processen;

ii)

brede toepassing van de „beste beschikbare technieken” in het kader van de richtlijn inzake industriële emissies en vergroting van de inspanningen ter bevordering van de ingebruikneming door de industrie van opkomende innovatieve technieken, processen en diensten;

iii)

stimulering van publieke en private onderzoeks- en innovatiewerkzaamheden die vereist zijn voor de ontwikkeling en aanvaarding van innovatieve technologieën, systemen en bedrijfsmodellen, hetgeen de overgang naar een koolstofarme, hulpbronnenefficiënte, veilige en duurzame economie zal bespoedigen en de kosten hiervan zal verlagen; verdere ontwikkeling van de aanpak in het actieplan voor eco-innovatie, identificering van prioriteiten voor incrementele innovatie, alsmede systeemveranderingen, bevordering van een groter marktaandeel voor groene technologieën in de Unie en vergroting van het concurrentievermogen van de Europese eco-industrie; vaststelling van indicatoren en bepaling van realistische en haalbare streefdoelen voor hulpbronnenefficiëntie;

iv)

ontwikkeling van meet- en benchmarkingmethodologieën tegen 2015 voor de hulpbronnenefficiëntie van het gebruik van land, koolstof, water en materialen en beoordeling van het adequate karakter van de opname van een hoofdindicator en -streefdoel in het Europees semester;

v)

invoering van een coherenter beleidskader voor duurzame productie en consumptie, met inbegrip van doelen en in voorkomende gevallen de consolidatie van bestaande instrumenten in een samenhangend rechtskader; herziening van productwetgeving teneinde de milieuprestaties en de hulpbronnenefficiëntie van producten gedurende de gehele levenscyclus ervan te verbeteren; stimulering van de consumentenvraag naar ecologisch duurzame producten en diensten door middel van beleidsmaatregelen om de beschikbaarheid, betaalbaarheid, functionaliteit en aantrekkingskracht ervan te vergroten; ontwikkeling van indicatoren en realistische en haalbare streefdoelen voor de vermindering van de algehele effecten van consumptie;

vi)

ontwikkeling van opleidingsprogramma’s die zijn afgestemd op groene banen;

vii)

opvoering van de inspanningen om de bestaande streefdoelen te halen en herziening van de aanpak van groene overheidsopdrachten, inclusief het toepassingsgebied ervan, om de doeltreffendheid ervan te vergroten; totstandbrenging van een vrijwillig groen inkopersnetwerk voor bedrijven van de Unie;

viii)

volledige uitvoering van de Uniewetgeving. Deze uitvoering omvat de toepassing van de afvalhiërarchie overeenkomstig de kaderrichtlijn afval en doelmatig gebruik van marktconforme instrumenten en andere maatregelen om te zorgen dat: 1) storting beperkt wordt tot restafval (d.i. niet-recycleerbaar en niet-terugwinbaar afval), rekening houdend met het uitstel waarin is voorzien in artikel 5, lid 2, van de richtlijn inzake het storten van afvalstoffen; 2) energieterugwinning beperkt blijft tot niet-recyclebare materialen, rekening houdend met artikel 4, lid 2, van de kaderrichtlijn afval; 3) gerecycled afval wordt gebruikt als een belangrijke, betrouwbare bron van grondstoffen voor de Unie, via de ontwikkeling van niet-toxische materiaalcycli; 4) gevaarlijk afval veilig wordt verwerkt en de productie ervan wordt teruggebracht; 5) illegale afvaltransporten worden uitgebannen, met de ondersteuning van strenge monitoring, en 6) de hoeveelheid voedselafval wordt verminderd. Dat herzieningen worden uitgevoerd van de bestaande product- en afvalwetgeving, inclusief een herziening van de hoofddoelstellingen van de relevante afvalrichtlijnen, op basis van het stappenplan voor een efficiënt hulpbronnengebruik in Europa, om vooruitgang te boeken in de richting van een kringloopeconomie, en dat de interne markt barrières voor milieuvriendelijke recyclingactiviteiten in de Unie worden weggenomen. Publieke informatiecampagnes zijn nodig om bewustzijn en kennis met betrekking tot het afvalbeleid op te bouwen en om een gedragsverandering te stimuleren;

ix)

verbetering van de waterefficiëntie door doelstellingen te formuleren en te controleren op stroomgebiedniveau, op basis van een gemeenschappelijke methodologie voor de ontwikkeling van streefdoelen voor waterefficiëntie in het kader van het proces van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie, en gebruik te maken van marktmechanismen, zoals het prijsniveau van water, overeenkomstig artikel 9 van de kaderrichtlijn water en, indien nodig, andere marktmaatregelen; ontwikkeling van methoden om het gebruik van behandeld afvalwater te beheren.

Prioritaire doelstelling 3:   beschermen van de burgers van de Unie tegen milieugerelateerde problemen en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn

44.

De milieuwetgeving van de Unie heeft aanzienlijke voordelen gebracht voor de gezondheid en het welzijn van de burger. Waterverontreiniging, luchtverontreiniging en chemische stoffen blijven evenwel het publiek in de Unie op milieugebied het meeste zorgen baren (57). Naar schatting van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) zijn deze milieuvervuilende factoren verantwoordelijk voor 15 tot 20 % van alle overlijdensgevallen in 53 Europese landen (58). Volgens de OESO zal stedelijke luchtvervuiling tegen 2050 wereldwijd de belangrijkste milieugerelateerde doodsoorzaak zijn.

45.

Een aanzienlijk deel van de Uniebevolking is nog altijd blootgesteld aan een mate van luchtvervuiling, inclusief vervuiling van de binnenlucht, die de door de WGO aanbevolen normen overschrijdt (59). Lokale op kolen werkende verwarming en verbrandingsmotoren en -installaties zijn een significante bron van mutagene en carcinogene poly-aromatische koolwaterstoffen (PAK) en gevaarlijke emissies van fijn stof (PM 10, PM 2,5 en PM 1). Er zullen met name maatregelen moeten worden genomen in plaatsen, zoals in steden, waar mensen, met name gevoelige of kwetsbare groepen binnen de samenleving, en ecosystemen zijn blootgesteld aan hoge niveaus van verontreinigende stoffen. Om een gezond milieu voor iedereen te garanderen, moeten lokale maatregelen worden aangevuld met adequaat beleid, zowel op nationaal als op Unieniveau.

46.

Toegang tot water van toereikende kwaliteit blijft in een aantal plattelandsgebieden van de Unie problematisch. Toch komt het waarborgen van de goede kwaliteit van de Europese zwemwateren zowel de volksgezondheid als de toeristische sector van de Unie ten goede. De schadelijke gevolgen van overstromingen en droogte voor de volksgezondheid en de economische activiteit worden steeds vaker ervaren, deels vanwege wijzigingen in de waterkringloop en het landgebruik.

47.

Doordat het bestaande beleid niet volledig wordt uitgevoerd, lukt het de Unie niet om adequate lucht- en waterkwaliteitsstandaarden te halen. De Unie zal haar doelstellingen aanpassen overeenkomstig de laatste wetenschappelijke bevindingen en actiever op zoek gaan naar synergie-effecten met overige beleidsdoelstellingen op gebieden zoals klimaatverandering, mobiliteit en transport, biodiversiteit en het mariene en terrestrische milieu. Door bijvoorbeeld de aanwezigheid van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht, inclusief verontreinigende stoffen met een korte levensduur die schadelijk zijn voor het klimaat, terug te brengen, kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan beperking van de klimaatverandering. Verdere activiteiten op dit vlak zullen uitgaan van een uitgebreide beoordeling van de luchtkwaliteitswetgeving van de Unie en van de tenuitvoerlegging van de blauwdruk voor het behoud van de Europese watervoorraden.

48.

Aanpakken van vervuiling aan de bron blijft een prioriteit en de uitvoering van de richtlijn inzake industriële emissies zal tot een verdere reductie van de emissies van grote industriële sectoren leiden. De verwezenlijking van de doelstellingen van het stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte zal tevens leiden tot duurzamere mobiliteit in de Unie, waardoor een belangrijke bron van geluids- en plaatselijke luchtvervuiling wordt aangepakt.

49.

Uit de beschikbare gegevens over gemiddelde blootstelling op lange termijn blijkt dat 65 % van de Europeanen die woonachtig zijn in stedelijke gebieden, is blootgesteld aan hoge geluidsniveaus (60) en meer dan 20 % aan nachtelijke geluidsniveaus waarbij negatieve gevolgen voor de gezondheid frequent voorkomen.

50.

Horizontale wetgeving inzake chemische stoffen (de REACH-verordening (61) en de verordening betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen (62)), alsmede de wetgeving betreffende biociden (63) en gewasbeschermingsmiddelen (64) biedt basisbescherming voor de volksgezondheid en het milieu, garandeert stabiliteit en voorspelbaarheid voor marktdeelnemers en bevordert het gebruik van opkomende testmethoden zonder dierproeven. Er is echter nog altijd onzekerheid over de volledige gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu van de gecombineerde effecten van verschillende chemische stoffen (mengsels), nanomaterialen, chemische stoffen die het endocriene (hormonale) systeem verstoren (hormoonverstorende stoffen) en chemische stoffen in producten. Onderzoek geeft aan dat sommige chemische stoffen hormoonontregelende eigenschappen hebben die een aantal negatieve gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en het milieu, inclusief voor de ontwikkeling van kinderen, potentieel zelfs in zeer lage dosissen, en dat gezien deze gevolgen voorzorgsmaatregelen moeten worden overwogen.

Gelet hierop moeten de inspanningen worden opgevoerd om ervoor te zorgen dat uiterlijk in 2020 alle betrokken zeer zorgwekkende stoffen, inclusief stoffen met hormoonontregelende eigenschappen, op de kandidatenlijst van REACH worden geplaatst. Er is actie nodig om deze problemen aan te pakken, met name als de Unie de op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2002 overeengekomen, op de Rio + 20 opnieuw bevestigde en ook als streefdoel in het kader van de strategische aanpak voor het internationaal beheer van chemische stoffen aangemerkte doelstelling wil halen, met name om in 2020 te hebben gezorgd voor minimalisering van de aanzienlijke schadelijke effecten van chemische stoffen op de volksgezondheid en het milieu, en om op doelmatige, efficiënte, coherente en gecoördineerde wijze een antwoord te vinden op nieuwe en opkomende kwesties en problemen.

De Unie zal de benaderingen om de gecombineerde effecten van chemische stoffen en bezorgdheden inzake de veiligheid van hormoonverstorende stoffen verder ontwikkelen en uitvoeren in alle Uniewetgeving op dit gebied. Met name zal de Unie geharmoniseerde op risico gebaseerde criteria ontwikkelen voor de identificatie van hormoonontregelende stoffen. De Unie zal ook een integrale aanpak opzetten voor het minimaliseren van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, met inbegrip van chemische stoffen in producten. Voor de veiligheid en het duurzame beheer van nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen wordt gezorgd in het kader van een integrale aanpak op basis van onder meer risicobeoordelingen en -beheer, informatie en toezicht. Er bestaat ook bezorgdheid over de potentiële effecten op het milieu en de menselijke gezondheid van materialen die deeltjes bevatten met een omvang die valt buiten het toepassingsgebied van de definitie van nanomaterialen, maar die soortgelijke eigenschappen als nanomaterialen kunnen hebben. Dergelijke bezorgdheid moet nader worden onderzocht in het kader van de geplande herziening door de Commissie van de definitie van nanomaterialen in 2014, rekening houdend met de ervaring en met de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Gezamenlijk zullen deze maatregelen leiden tot grotere kennis van chemische stoffen en zorgen voor een voorspelbaar kader dat de ontwikkeling van duurzamere oplossingen stimuleert.

51.

Ondertussen kan de groeiende markt voor biogebaseerde producten, chemische stoffen en materialen voordelen bieden, zoals lagere broeikasgasemissies en nieuwe marktmogelijkheden, maar er moet voor worden gewaakt dat de volledige levenscyclus van dergelijke producten duurzaam is en dat deze de concurrentie om grond of water niet verergert, noch de emissieniveaus doen stijgen.

52.

Klimaatverandering zal de milieuproblemen verergeren door langere droogtes en hittegolven, overstromingen, stormen, bosbranden, bodem- en kusterosie, evenals nieuwe of ernstigere vormen van mensen-, dieren- of plantenziekten te veroorzaken. Er zal gericht actie moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat de Unie voldoende voorbereid is om de druk en veranderingen als gevolg van de klimaatverandering het hoofd te bieden, en dat zij zo haar ecologische, economische en sociale veerkracht kan versterken. Omdat tal van sectoren steeds meer door de effecten van klimaatverandering worden en zullen worden getroffen, moeten overwegingen inzake aanpassing en het beheer van de risico’s op rampen verder worden geïntegreerd in het beleid van de Unie.

53.

Bovendien kunnen maatregelen ter verbetering van de ecologische en klimatologische veerkracht, zoals het herstel van ecosystemen en groene infrastructuur, belangrijke sociaaleconomische voordelen met zich brengen, onder andere voor de volksgezondheid. De synergie-effecten, maar ook de potentiële negatieve wisselwerking tussen klimaatgerelateerde en overige milieudoelstellingen, zoals luchtkwaliteit, moeten adequaat worden beheerd. De overschakeling op bepaalde brandstoffen met minder koolstofemissies op grond van overwegingen inzake klimaat of voorzieningszekerheid, kan bijvoorbeeld leiden tot een aanzienlijke toename van fijn stof en gevaarlijke emissies, met name als passende reductietechnologieën ontbreken.

54.

Om de burgers van de Unie te beschermen tegen milieugerelateerde problemen en risico’s voor de volksgezondheid en het welzijn, zal het 7e MAP ervoor zorgen dat tegen 2020:

a)

de buitenluchtkwaliteit in de Unie aanzienlijk is verbeterd, met een evolutie in de richting van het door de WGO aanbevolen peil, terwijl de binnenluchtkwaliteit is verbeterd, op basis van de desbetreffende WGO-richtsnoeren;

b)

de geluidsoverlast in de Unie aanzienlijk is afgenomen, met een evolutie in de richting van het door de WGO aanbevolen peil;

c)

burgers overal in de Unie voordeel ondervinden van hoge normen voor veilig drink- en zwemwater;

d)

de gecombineerde effecten van chemische stoffen en bezorgdheden inzake de veiligheid van hormoonverstorende stoffen effectief zijn aangepakt in alle relevante Uniewetgeving, en risico’s voor het milieu en de volksgezondheid, in het bijzonder ten aanzien van kinderen, gerelateerd aan het gebruik van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van chemische stoffen in producten, in kaart zijn gebracht en zijn geminimaliseerd; er zullen langetermijnacties worden vastgesteld voor de verwezenlijking van de doelstelling van een niet-toxisch milieu;

e)

het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen schadelijke effecten heeft op de menselijke gezondheid, of een onaanvaardbaar effect op het milieu, en dat deze middelen worden gebruikt op duurzame wijze;

f)

bezorgdheden inzake de veiligheid van nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen effectief zijn aangepakt in het kader van een coherente benadering in de wetgeving;

g)

aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

het uitvoeren van het bijgewerkte beleid van de Unie inzake luchtkwaliteit, overeenkomstig de laatste wetenschappelijke gegevens, en het ontwikkelen en uitvoeren van maatregelen ter bestrijding van luchtvervuiling aan de bron, rekening houdend met de verschillen tussen de bronnen van binnen- en buitenluchtvervuiling;

ii)

het uitvoeren van het bijgewerkte beleid van de Unie inzake geluidshinder, overeenkomstig de laatste wetenschappelijke gegevens, en maatregelen ter beperking van geluidshinder aan de bron, met inbegrip van verbeteringen op het gebied van stadsplanning;

iii)

het stimuleren van inspanningen om de kaderrichtlijn water, de zwemwaterrichtlijn (65) en de drinkwaterrichtlijn (66) uit te voeren, in het bijzonder voor kleine drinkwaterleveringen;

iv)

voortgaan met het ten uitvoer leggen van REACH, om te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, alsmede voor het vrije verkeer van chemische stoffen op de interne markt, en tegelijk het concurrentievermogen en de innovatie te verbeteren, rekening houdend met de specifieke behoeften van kmo’s; het ontwikkelen tegen 2018 van een strategie van de Unie voor een niet-toxisch milieu, die bevorderlijk moet zijn voor de vernieuwing en het ontwikkelen van duurzame vervangende middelen, inclusief niet-chemische oplossingen, op basis van horizontale maatregelen die tegen 2015 moeten worden genomen, om te zorgen voor: 1) de veiligheid van geproduceerde nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen; 2) minimalisering van de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen; 3) een passende aanpak van regelgevende aard om de gecombineerde effecten van chemicaliën te bestrijden en 4) minimalisering van de blootstelling aan chemicaliën in producten, waaronder in geïmporteerde producten, dit alles met het oog op de bevordering van niet-toxische materiaalcycli en de vermindering van de blootstelling aan schadelijke materialen binnenshuis;

v)

monitoring van de tenuitvoerlegging van de Uniewetgeving betreffende het duurzame gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen ende herziening hiervan, voor zover nodig, om deze bijgewerkt te houden met de laatste wetenschappelijke kennis;

vi)

het overeenkomen en uitvoeren van een EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering, met inbegrip van de integratie van overwegingen inzake aanpassing aan de klimaatverandering en inzake het beheer van risico’s op rampen met belangrijke beleidsinitiatieven en sectoren van de Unie.

HET STIMULEREND KADER

55.

Om bovengenoemde prioritaire thematische doelstellingen te verwezenlijken is een stimulerend kader vereist, dat effectieve actie ondersteunt. Er moeten maatregelen worden genomen ter verbetering van de vier belangrijke pijlers van dit stimulerend kader: het verbeteren van de manier waarop de milieuwetgeving van de Unie op alle niveaus wordt uitgevoerd; het versterken van de wetenschappelijke kennis en onderbouwing van het milieubeleid; het veiligstellen van investeringen en het creëren van de juiste prikkels om het milieu te beschermen, en tot slot, het verbeteren van de integratie van milieuwetgeving en beleidssamenhang zowel binnen het milieubeleid als tussen het milieubeleid en overige beleidsterreinen. De baten van deze horizontale maatregelen voor het milieubeleid van de Unie zullen verder reiken dan het toepassingsgebied en de looptijd van het 7e MAP.

Prioritaire doelstelling 4:   optimaliseren van de voordelen van de milieuwetgeving van de Unie door de tenuitvoerlegging te verbeteren

56.

Als ervoor wordt gezorgd dat de Uniewetgeving ook echt wordt uitgevoerd, brengt dit, naast de aanzienlijke voordelen voor gezondheid en het milieu, een drietal voordelen met zich mee: er ontstaat een gelijk speelveld voor marktdeelnemers die actief zijn op de interne markt, er wordt innovatie gestimuleerd en er worden „first-mover”-voordelen voor Europese bedrijven in tal van sectoren bevorderd. De kosten die ontstaan als de wetgeving niet goed wordt uitgevoerd zijn daarentegen aanzienlijk, en kunnen grofweg worden geschat op ongeveer 50 miljard EUR per jaar, met inbegrip van kosten met betrekking tot inbreukzaken (67). Alleen al in 2009 waren er 451 inbreukzaken met betrekking tot Uniewetgeving, met nog eens 299 zaken die zijn gemeld in 2011, en daarnaast 114 nieuwe procedures die zijn geïnitieerd (68), zodat het milieu-acquis het domein van Unierecht is met de meeste inbreukprocedures. De Commissie ontvangt tevens direct van burgers van de Unie tal van klachten, waarvan er vele beter op lidstaat- of lokaal niveau kunnen worden behandeld.

57.

Betere uitvoering van het milieu-acquis van de Unie op lidstaatniveau zal daarom de komende jaren de grootste prioriteit krijgen. Tussen en binnen de diverse lidstaten bestaan aanzienlijke verschillen qua uitvoering. Er is dan ook behoefte om al degenen die betrokken zijn bij de uitvoering van milieuwetgeving op het niveau van de Unie en op nationaal, regionaal en lokaal niveau van de juiste kennis, instrumenten en mogelijkheden te voorzien om te zorgen dat de voordelen van die wetgeving beter tot hun recht komen en om de governance van het handhavingsproces te verbeteren.

58.

Uit het hoge aantal inbreukzaken, klachten en verzoekschriften op milieugebied blijkt de behoefte aan een effectief en werkbaar systeem van controles en afwegingen op nationaal niveau om de uitvoeringsproblemen vast te stellen en op te lossen, aangevuld met maatregelen om te voorkomen dat ze plaatsvinden, zoals contacten, in de fase van de beleidsontwikkeling, tussen de desbetreffende diensten die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging en deskundigen. In dit opzicht zijn de inspanningen voor de periode tot 2020 erop gericht om op vier gebieden tot verbetering te komen.

59.

Ten eerste zal de manier waarop gegevens over de uitvoering worden verzameld en verspreid, worden verbeterd teneinde het publiek en beroepsbeoefenaars op het gebied van het milieu volledig inzicht te geven in de redenen en voordelen van de milieuwetgeving van de Unie en in de manier waarop nationale en lokale overheden de verplichtingen van de Unie realiseren (69). Adequaat gebruik van de beschikbare online-instrumenten kan hiertoe bijdragen. Er zal gerichte ondersteuning komen voor de specifieke uitvoeringsproblemen van elke individuele lidstaat, vergelijkbaar met de op maat gesneden aanpak die voor het Europees semester wordt gevolgd. Er worden bijvoorbeeld partnerschapsovereenkomsten betreffende de uitvoering opgesteld tussen de Commissie en de afzonderlijke lidstaten, waarbij kwesties aan de orde komen zoals waar financiële steun voor de uitvoering kan worden aangevraagd en betere informatiesystemen om de vooruitgang bij te houden. Om de doeltreffendheid van deze aanpak zo groot mogelijk te maken moeten de lidstaten, indien dit passend is, participatie door lokale en regionale autoriteiten overeenkomstig hun administratieve regels aanmoedigen. Het door het Comité van de Regio’s en de Commissie opgezette Technisch Samenwerkingsplatform op milieugebied zal de dialoog en de uitwisseling van informatie vergemakkelijken met het oog op een betere tenuitvoerlegging van de wetgeving op lokaal niveau.

60.

Ten tweede breidt de Unie de vereisten met betrekking tot inspecties en toezicht uit tot het bredere corpus van milieuwetgeving van de Unie en ontwikkelt zij verder de capaciteit voor inspectieondersteuning op Unieniveau, gebruik makend van bestaande structuren, onder andere om verzoeken om hulp van lidstaten in te willigen, situaties aan te pakken waar reden tot zorg is en samenwerking in de hele Unie te faciliteren. Intensievere peer review en meer deling van goede praktijken, alsmede akkoorden voor gezamenlijke inspecties binnen de lidstaten, op hun verzoek, moeten worden aangemoedigd.

61.

Ten derde wordt indien nodig de manier verbeterd waarop op nationaal niveau klachten over de uitvoering van de Uniewetgeving worden afgehandeld en opgelost.

62.

Ten vierde krijgen burgers van de Unie effectieve toegang tot de rechter in milieuzaken en effectieve wettelijke bescherming, overeenkomstig het Verdrag van Aarhus en ontwikkelingen zoals teweeggebracht door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Als alternatief voor procederen wordt ook niet-gerechtelijke geschillenbeslechting bevorderd.

63.

De algemene standaard van milieugovernance in de Unie wordt verder verbeterd door de samenwerking op niveau van de Unie en op internationaal niveau tussen beroepsbeoefenaars op het gebied van milieubescherming, inclusief overheidsjuristen, openbare aanklagers, ombudsmannen, rechters en inspecteurs, zoals het Netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving van de milieuwetgeving (IMPEL), te verbeteren en zulke beroepsbeoefenaars aan te moedigen goede praktijken uit te wisselen.

64.

De Commissie zal de lidstaten helpen de regelgeving beter na te leven (70) en zal haar deel blijven doen om ervoor te zorgen dat de wetgeving in overeenstemming is met de laatste wetenschappelijke kennis, rekening houdt met de ervaring die op het niveau van de lidstaten is opgedaan met het realiseren van de Unie-verplichtingen, en coherent is en geschikt voor haar doel. In de regel geldt dat wettelijke verplichtingen die voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en waarvoor een geharmoniseerde toepassing in alle lidstaten geacht wordt de meest doeltreffende manier te zijn om de doelstellingen van de Unie te halen, worden opgenomen in verordeningen, die directe en meetbare effecten hebben en leiden tot minder inconsistenties in de uitvoering. De Commissie zal nog intensiever gebruikmaken van scoreborden en andere middelen om de voortgang van lidstaten bij de uitvoering van specifieke onderdelen van de wetgeving openlijk bij te houden.

65.

Teneinde de voordelen van de Uniewetgeving te optimaliseren door de tenuitvoerlegging te verbeteren, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

a)

de bevolking toegang heeft tot heldere informatie, over hoe het milieurecht van de Unie wordt uitgevoerd op een manier die strookt met het Verdrag van Aarhus;

b)

de naleving van specifieke milieuwetgeving is verbeterd;

c)

het milieurecht van de Unie op alle niveaus wordt gehandhaafd en een gelijk speelveld in de interne markt is gewaarborgd;

d)

het vertrouwen van de burgers in het milieurecht van de Unie en de handhaving ervan is gestegen;

e)

het beginsel van effectieve rechtsbescherming van burgers en hun organisaties is bevorderd.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

dat ervoor wordt gezorgd dat systemen op nationaal niveau actief informatie verspreiden over hoe de milieuwetgeving van de Unie wordt uitgevoerd, en dergelijke informatie laten gepaard gaan meteen overzicht op Unieniveau van de prestaties van de afzonderlijke lidstaten;

ii)

het opstellen van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten betreffende de uitvoering door de lidstaten en de Commissie, met waar dit passend is lokale en regionale participatie;

iii)

het uitbreiden van de bindende criteria voor doeltreffende inspecties en toezicht door de lidstaten tot het bredere corpus van het milieurecht van de Unie en verdere ontwikkeling van de capaciteit voor inspectieondersteuning op Unieniveau, gebruik makend van bestaande structuren, aangevuld met ondersteuning voor netwerken en beroepsbeoefenaars, bijvoorbeeld IMPEL, en met intensievere collegiale toetsing en meer deling van goede praktijken, om de efficiëntie en de doeltreffendheid van de inspecties te verbeteren;

iv)

dat er wordt gezorgd voor consistente en doelmatige mechanismen op nationaal niveau voor het afhandelen van klachten over de uitvoering van het milieurecht van de Unie;

v)

afstemming van de nationale bepalingen inzake de toegang tot de rechter op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bevordering van niet-gerechtelijke geschillenbeslechting om geschillen op milieugebied in der minne en doeltreffend te schikken.

Prioritaire doelstelling 5:   verbeteren van de wetenschappelijke kennis en onderbouwing voor het milieubeleid van de Unie

66.

Het milieubeleid van de Unie is gebaseerd op milieutoezicht, -gegevens, -indicatoren en -beoordelingen die te maken hebben met de uitvoering van de Uniewetgeving, alsmede officieel wetenschappelijk onderzoek en burgerwetenschapsinitiatieven. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt met het verbeteren van dit kennisbestand, het vergroten van het bewustzijn en het verbeteren van het vertrouwen van beleidsmakers en het publiek in de feitelijke gegevens waarop het beleid is gebaseerd, inclusief de beleidsmaatregelen waarbij het voorzorgsbeginsel wordt toegepast. Hierdoor is hun inzicht in complexe ecologische en maatschappelijke problemen toegenomen.

67.

Er moeten op Unie- en internationaal niveau stappen worden ondernomen om de koppeling tussen wetenschap en milieubeleid en de betrokkenheid van de burger verder te versterken en te verbeteren, onder andere door de aanstelling van wetenschappelijke hoofdadviseurs, zoals reeds is gedaan door de Commissie en sommige lidstaten, of door een beter beroep te doen op instellingen of organen die gespecialiseerd zijn in het aanpassen van wetenschappelijke kennis aan het beleid van de overheid, bijvoorbeeld de nationale milieuagentschappen en het Europees Milieuagentschap, alsmede Europees milieuobservatie- en informatienetwerk (Eionet).

68.

Het tempo van de huidige ontwikkelingen en de onzekerheid omtrent waarschijnlijke toekomstige trends vergen echter maatregelen om deze kennis en wetenschappelijke onderbouwing te onderhouden en te verbeteren, teneinde ervoor te zorgen dat de Unie zich blijft baseren op een goed inzicht in de toestand van het milieu, de mogelijke opties voor antwoorden daarop en de gevolgen daarvan.

69.

De afgelopen decennia is er veel verbeterd in de manier waarop informatie en statistische gegevens over het milieu worden verzameld en gebruikt, zowel op Unieniveau en op nationaal, regionaal en lokaal niveau als op mondiaal niveau. De manier waarop gegevens worden verzameld en de kwaliteit van de gegevens lopen echter nog altijd uiteen en de veelheid aan bronnen kan ten koste gaan van de toegankelijkheid van gegevens. Er zijn daarom voortdurende investeringen nodig om te zorgen dat er geloofwaardige, vergelijkbare en kwalitatief hoogwaardige gegevens en indicatoren beschikbaar en toegankelijk zijn voor al wie betrokken is bij het bepalen en uitvoeren van het beleid. Er moeten milieu-informatiesystemen worden ontworpen om nieuwe informatie over opkomende onderwerpen eenvoudig te kunnen verwerken. De elektronische gegevensuitwisseling in de hele Unie moet verder worden ontwikkeld, met voldoende flexibiliteit om bruikbaar te zijn op nieuwe terreinen.

70.

Verdere uitvoering van het in het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (71) genoemde beginsel van „eenmaal produceren en meermaals gebruiken” en de gemeenschappelijke benaderingen en standaarden voor het verwerven en samenvoegen van coherente ruimtelijke informatie op grond van de Inspire- (72) en Copernicus (73)-systemen, alsmede andere milieu-informatiesystemen voor Europa (bijvoorbeeld het Biodiversiteitsinformatiesysteem voor Europa (BISE) en het waterinformatiesysteem voor Europa (WISE)), draagt bij aan het vermijden van dubbel werk en neemt elke onnodige administratieve last bij de overheidsinstanties weg. Hetzelfde geldt voor inspanningen om de verslagleggingsverplichtingen op grond van de verschillende relevante onderdelen van de wetgeving te stroomlijnen. Er moet ook vooruitgang worden geboekt met de verbetering van de beschikbaarheid en de harmonisatie van statistische gegevens, inclusief over afval. Lidstaten moeten de informatie die is verzameld om de milieueffecten van plannen, programma’s en projecten te beoordelen (bijvoorbeeld milieueffectbeoordelingen of strategische milieueffectbeoordelingen) beter toegankelijk maken voor het publiek.

71.

Er bestaan nog altijd aanzienlijke hiaten in de kennis, waarvan sommige van belang zijn voor de prioritaire doelstellingen van het 7e MAP. Het is derhalve van belang om te investeren in verdere gegevensverzameling en verder onderzoek om die hiaten te vullen en aldus te zorgen dat overheidsinstanties en ondernemingen over een stevig fundament beschikken om beslissingen te nemen die de sociale, economische en ecologische kosten en baten volledig weerspiegelen. Vijf hiaten verdienen bijzondere aandacht:

1.

hiaten in gegevens en kennis — om beter inzicht te krijgen in complexe kwesties met betrekking tot ecologische veranderingen, zoals de gevolgen van de klimaatverandering en van natuurrampen, de implicaties van het verlies van soorten voor ecosysteemdiensten, milieudrempels en ecologische omslagpunten, is er behoefte aan geavanceerd onderzoek dat de hiaten in gegevens en kennis moet dichten en aan adequate middelen om modellen op stellen. Al geven de beschikbare gegevens ondubbelzinnig aan dat er op dergelijke gebieden voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen, nader onderzoek naar de grenzen van onze planeet, de systeemrisico’s en het vermogen van onze samenleving om deze problemen het hoofd te bieden, zal bijdragen aan de ontwikkeling van de meest geschikte antwoorden. Dit zou investeringen moeten omvatten in het dichten van gegevens- en kennishiaten, het in kaart brengen en beoordelen van ecosysteemdiensten, en het beter begrijpen van de rol van biodiversiteit in het onderbouwen van die diensten, alsmede van het begrijpen van de manier waarop de biodiversiteit zich aanpast aan klimaatverandering en de manier waarop het biodiversiteitsverlies gevolgen heeft voor de menselijke gezondheid;

2.

de overgang naar een inclusieve, groene economie vereist een goede afweging van het onderlinge verband tussen sociaaleconomische en ecologische factoren. Meer inzicht in duurzame consumptie- en productiepatronen, in hoe de kosten of baten van actie en de kosten van het achterwege blijven daarvan nauwkeuriger kunnen worden berekend, in hoe wijzigingen in individueel en maatschappelijk gedrag kunnen bijdragen aan milieuresultaten en in hoe het Europese milieu wordt beïnvloed door mondiale megatrends, kan bijdragen aan een betere afstemming van beleidsinitiatieven om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en de druk op het milieu te verlichten;

3.

er heerst nog altijd onzekerheid omtrent de gezondheids- en milieugevolgen van hormoonverstorende stoffen, de gecombineerde effecten van chemicaliën, sommige chemische stoffen in producten en bepaalde nanomaterialen. Door de resterende kennishiaten op te vullen, kan de besluitvorming worden bespoedigd en het acquis inzake chemische stoffen verder worden ontwikkeld om punten van zorg beter aan te pakken en kan ook een duurzamere benadering van het gebruik van chemische stoffen mee worden bevorderd. De instelling moet worden overwogen van een databank voor de hele Unie, om de transparantie en het regelgevend toezicht met betrekking tot nanomaterialen te verbeteren. Een beter begrip van de milieufactoren en de blootstellingsniveaus die de volksgezondheid en het milieu aantasten, zou het mogelijk maken preventieve beleidsmaatregelen te nemen. Gericht menselijk biotoezicht, wanneer dit verantwoord is door specifieke redenen voor bezorgdheid, kan ervoor zorgen dat de autoriteiten beschikken over een algemener beeld van de feitelijke blootstelling van de bevolking aan vervuilende stoffen, met name gevoelige bevolkingsgroepen als kinderen, en kan zorgen voor betere gegevens die als basis kunnen dienen voor een adequate respons;

4.

voor de ontwikkeling van een algemene aanpak om blootstelling aan gevaarlijke stoffen tot een minimum te beperken, met name voor kwetsbare groepen, inclusief kinderen en zwangere vrouwen, wordt begonnen met een kennisbestand inzake blootstelling aan chemische stoffen en giftigheid. Dit zorgt samen met de ontwikkeling van richtsnoeren voor testmethoden en risicobeoordelingsmethodologieën voor een versnelling van efficiënte en adequate besluitvorming, hetgeen bevorderlijk is voor innovatie en de ontwikkeling van duurzame plaatsvervangende middelen, inclusief niet-chemische oplossingen,

5.

om ervoor te zorgen dat alle sectoren bijdragen aan de inspanningen om de klimaatverandering te bestrijden, moet er een duidelijk overzicht zijn van de meting en monitoring van broeikasgassen en de vergaring van gegevens daarover; momenteel is dit overzicht nog voor een aantal belangrijke sectoren onvolledig.

Horizon 2020 biedt de kans om onderzoeksinspanningen toe te spitsen en het innovatieve potentieel van Europa in te zetten door middelen en kennis uit verschillende gebieden en disciplines binnen de Unie en internationaal samen te brengen.

72.

Nieuwe en opkomende kwesties die voortvloeien uit snelle technologische ontwikkelingen die op het beleid vooruitlopen, zoals nanomaterialen en materialen met soortgelijke eigenschappen, onconventionele energiebronnen, koolstofafvang en -opslag en elektromagnetische golven, stellen ons voor uitdagingen op het vlak van risicobeheer en kunnen tot botsende belangen, behoeften en verwachtingen leiden. Een en ander kan dan weer aanleiding geven tot toenemende publieke bezorgdheid en mogelijke vijandigheid ten aanzien van nieuwe technologieën. Daarom moet er worden gezorgd voor een breder, expliciet maatschappelijk debat over de milieurisico’s en mogelijke neveneffecten die wij bereid zijn te accepteren in het licht van de soms onvolledige of onzekere informatie over opkomende risico’s en hoe deze moeten worden benaderd. Door een systematische benadering van milieurisicobeheer zal de Unie over betere mogelijkheden beschikken om de technologische ontwikkelingen tijdig vast te stellen en hiernaar te handelen en tegelijk het publiek gerust te stellen.

73.

Om de kennis en wetenschappelijke onderbouwing van het milieubeleid van de Unie te verbeteren, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

a)

beleidsmakers en belanghebbenden een beter geïnformeerde uitgangspositie hebben voor de ontwikkeling en uitvoering van milieu- en klimaatbeleid, waaronder het begrip van de milieu-impact van menselijke activiteiten en de meting van de kosten en baten van actie en de kosten van het achterwege blijven daarvan;

b)

ons begrip van opkomende milieu- en klimaatrisico’s, alsmede ons vermogen om deze te beoordelen, aanzienlijk is verbeterd;

c)

de koppeling tussen milieu- en wetenschapsbeleid is verbeterd, inclusief de toegankelijkheid van gegevens voor burgers en de bijdrage van burgerwetenschap;

d)

de impact van de Unie en haar lidstaten op internationale fora voor wetenschap en beleid is verbeterd, om het kennisbestand voor internationaal milieubeleid te verbeteren.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

het coördineren, delen en bevorderen van de onderzoeksinspanningen op Unie- en lidstaatniveau, met als doel deze te richten op het vullen van de belangrijkste hiaten in de milieukennis, met inbegrip van de risico’s als ecologische omslagpunten en planetaire grenzen worden overschreden;

ii)

het invoeren van een systematische en geïntegreerde benadering voor risicobeheer, met name in verband met de evaluatie en het beheer van nieuwe en opkomende beleidsterreinen en de hiermee verband houdende risico’s, alsmede het adequate karakter en de coherentie van de regelgevingsrespons. Dit kan helpen verder onderzoek te stimuleren naar de gevaren van nieuwe producten, processen en technologieën;

iii)

vereenvoudiging, afstemming en modernisering van de milieu- en klimaatveranderingsgegevens en verzameling, beheer, uitwisseling en hergebruik van informatie, inclusief de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (Shared Environmental Information System);

iv)

ontwikkeling van een uitgebreid kennisbestand inzake blootstelling aan chemische stoffen en giftigheid, indien mogelijk op basis van gegevens die zijn verkregen zonder dierproeven; voortzetting van de gecoördineerde aanpak van de Unie van het menselijke en ecologische biotoezicht, inclusief, indien nodig, standaardisering van onderzoeksprotocollen en beoordelingscriteria;

v)

intensivering van de samenwerking op internationaal niveau en op het niveau van de Unie en de lidstaten met betrekking tot de koppeling tussen milieuwetenschap en -beleid.

Prioritaire doelstelling 6:   waarborgen van investeringen ten behoeve van het milieu- en klimaatbeleid en aanpakken van externe milieukosten

74.

De inspanningen die vereist zijn om de doelstellingen van het 7e MAP te verwezenlijken, vereisen toereikende investeringen uit publieke en private bronnen. Tegelijkertijd geldt dat, ook al hebben veel lidstaten moeite de economische crisis het hoofd te bieden, de noodzaak van economische hervormingen en vermindering van de staatsschulden nieuwe mogelijkheden biedt om snel de kant op te gaan van een hulpbronnenefficiëntere, veiligere en duurzamere koolstofarmere economie.

75.

Met name vanwege de afwezigheid of de verstoring van prijssignalen als gevolg van feit dat er niet naar behoren rekening wordt gehouden met de milieukosten of als gevolg van overheidssubsidies voor milieuonvriendelijke activiteiten, is het in sommige gebieden momenteel moeilijk om investeringen aan te trekken.

76.

De Unie en haar lidstaten zullen de juiste voorwaarden moeten scheppen om te zorgen dat externe milieukosten adequaat worden aangepakt, onder andere door ervoor te zorgen dat de juiste marktsignalen uitgaan naar de private sector, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met eventuele nadelige maatschappelijke gevolgen. Dit omvat systematischer toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt, met name door geleidelijk milieuonvriendelijke subsidies op het niveau van de Unie en de lidstaten af te schaffen, op aangeven van de Commissie, volgens een actiegerichte benadering, onder andere via het Europees semester, en door fiscale maatregelen te overwegen om een duurzaam hulpbronnengebruik te ondersteunen, bijvoorbeeld een verlegging van de belasting van arbeid naar vervuiling. Omdat natuurlijke hulpbronnen steeds schaarser worden, kunnen de economische pachtgelden en winsten die verband houden met het eigenaarschap of het exclusieve gebruik daarvan, stijgen. Publieke interventie om te zorgen dat dergelijke pachtgelden niet excessief zijn en dat rekening wordt gehouden met externe kosten, leidt tot een efficiënter gebruik van deze bronnen en draagt ertoe bij dat marktverstoringen worden vermeden en tegelijkertijd meer overheidsinkomsten worden gegenereerd. Prioriteiten ten aanzien van milieu en klimaat worden nagestreefd in het kader van het Europees semester, met name via hoofdindicatoren in het geval die prioriteiten van belang zijn voor de vooruitzichten voor duurzame groei van de afzonderlijke lidstaten waaraan de landenspecifieke aanbevelingen zijn gericht. Andere marktconforme instrumenten, zoals betalingen voor ecosysteemdiensten, moeten uitgebreider op Unie- en nationaal niveau worden gebruikt om de betrokkenheid van de private sector en duurzaam beheer van het natuurlijk kapitaal te stimuleren.

77.

Om de private sector, in het bijzonder de kmo’s, meer te betrekken bij inspanningen om milieu- en klimaatdoelstellingen te verwezenlijken, met name met betrekking tot activiteiten op het gebied van eco-innovatie en het gebruik van nieuwe technologieën, moet de private sector tevens worden aangemoedigd de kansen te grijpen die worden geboden binnen het nieuwe financiële kader van de Unie.. Publiek-private initiatieven voor eco-innovatie moeten worden bevorderd op grond van Europese innovatiepartnerschappen, zoals het innovatiepartnerschap inzake water (74). Door middel van het nieuwe kader voor innovatieve financiële instrumenten (75), moet de toegang van de private sector tot financiering voor investeringen in het milieu — in het bijzonder biodiversiteit en klimaatverandering — worden bevorderd. Europese bedrijven moeten nog meer worden aangemoedigd in het kader van hun financiële verslaglegging milieu-informatie te publiceren, meer dan zoals momenteel vereist is uit hoofde van bestaande Uniewetgeving (76).

78.

In haar voorstellen voor het meerjarig financieel kader 2014-2020 van de Unie heeft de Commissie de integratie van milieu- en klimaatdoelstellingen in alle financieringsinstrumenten van de Unie verbeterd, hetgeen mogelijkheden voor de lidstaten biedt om de desbetreffende doelstellingen te realiseren. Voorgesteld wordt ook om de klimaatgerelateerde uitgaven te verhogen tot ten minste 20 % van de gehele begroting. Op belangrijke beleidsterreinen zoals landbouw, plattelandsontwikkeling en cohesiebeleid moeten de prikkels voor de levering van milieuvriendelijke publieke goederen en diensten worden vergroot en moet de financiering worden gekoppeld aan milieugerelateerde ex-antevoorwaarden, inclusief ondersteunende (flankerende) maatregelen. Zo moet ervoor worden gezorgd dat de middelen worden besteed op doeltreffender wijze en in overeenstemming met de milieu- en klimaatdoelstellingen. Deze voorstellen zijn bedoeld om de beleidsmaatregelen van de Unie te koppelen aan samenhangende financiële middelen voor de uitvoering en aanvullende middelen voor milieu en klimaatverandering, om op doelmatige wijze tastbare en coherente voordelen op het terrein te realiseren.

79.

Naast deze integratie zal het Life-programma (77) het ook mogelijk maken om fondsen ten behoeve van milieu- en klimaatgerelateerde maatregelen te combineren met en beter af te stemmen op beleidsprioriteiten en wel op een meer strategische, kosteneffectievere manier, via de inzet van een reeks projecten, inclusief „geïntegreerde projecten”.

80.

Het verhoogde kapitaal dat door de Europese Investeringsbank (EIB) wordt geboden als onderdeel van het pact voor groei en werkgelegenheid 2012, voorziet in een aanvullende bron van investering (78), die moet worden besteed in overeenstemming met de milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie.

81.

Uit de ervaringen die tijdens de programmeringsperiode 2007-2013 zijn opgedaan, blijkt dat, ook al zijn er aanzienlijke middelen beschikbaar voor het milieu, de opname op alle niveaus in de eerste jaren vrij onevenwichtig is, waardoor de verwezenlijking van de overeengekomen doelen en doelstellingen mogelijk in het gedrang komt. Om dit in de toekomst te voorkomen, moeten de lidstaten milieu- en klimaatdoelstellingen opnemen in hun financieringsstrategieën en -programma’s voor economische, sociale en territoriale cohesie, plattelandsontwikkeling en maritiem beleid, een prioriteit maken van het vroege gebruik van de financiering voor milieu en klimaatverandering en de capaciteit van uitvoeringsinstanties om kosteneffectieve en duurzame investeringen te doen, vergroten, teneinde de nodige adequate financiële steun voor investeringen op dit vlak veilig te stellen.

82.

Daarnaast bleek het lastig om de biodiversiteit- en klimaatgerelateerde uitgaven na te gaan. Om de vooruitgang op weg naar de verwezenlijking van deze doelstellingen te beoordelen, moet op het niveau van de Unie en de lidstaten een controle- en verslagleggingssysteem worden ingevoerd. De invoering van dit systeem is van belang voor de algehele inspanningen van de Unie met betrekking tot de multilaterale overeenkomsten inzake klimaatverandering en biodiversiteit. In deze context zal de Unie bijdragen aan het intergouvernementele proces dat is gelanceerd tijdens Rio + 20 om de financieringsbehoeften te beoordelen en opties voor een effectieve duurzame ontwikkelingsfinancieringsstrategie voor te stellen.

83.

De werkzaamheden ter ontwikkeling van indicatoren om de economische voortgang te monitoren en die een aanvulling vormen op en verder reiken dan het bruto binnenlands product (bbp), moeten worden voortgezet. Om voor transparante, duurzame investeringen te zorgen, moeten ecologische goederen adequaat worden gewaardeerd. Om het beleid en de investeringsbeslissingen te onderbouwen, is meer inspanning nodig op he gebied van het meten van de waarde van onze ecosystemen en de kosten van de uitputting ervan, samen met de bijbehorende stimulerende maatregelen. De werkzaamheden aan de ontwikkeling van een systeem van milieurekeningen, met inbegrip van fysieke en monetaire rekeningen voor het natuurlijk kapitaal en de ecosysteemdiensten, zullen moeten worden geïntensiveerd. Dit is in lijn met de conclusies van Rio + 20, waarin de noodzaak wordt erkend om in aanvulling op het bbp ruimere maatstaven voor vooruitgang te hanteren om welzijn en duurzaamheid te meten.

84.

Om de investeringen in milieu- en klimaatbeleid veilig te stellen en externe milieukosten aan te pakken, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

a)

milieu- en klimaatbeleidsdoelstellingen worden verwezenlijkt op een kostenefficiënte wijze en worden ondersteund met voldoende financiering;

b)

de financiering van de publieke en de private sector voor milieu- en klimaatgerelateerde uitgaven wordt uitgebreid;

c)

de waarde van het natuurlijk kapitaal en de ecosysteemdiensten, alsmede de kosten van de degradatie hiervan behoorlijk worden beoordeeld en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de beleidsvorming en bij investeringen.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

milieuonvriendelijke subsidies op het niveau van de Unie en de lidstaten uitfaseren en rapportering over de vooruitgang die hiermee wordt geboekt via de nationale hervormingsprogramma’s; uitbreiding van het gebruik van marktconforme instrumenten, bijvoorbeeld het belastingsbeleid van de lidstaten, de prijsstelling en het in rekening brengen van kosten, en uitbreiding van de markten voor ecologische goederen en diensten, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele schadelijke maatschappelijke effecten, volgens een actiegerichte benadering, met ondersteuning en monitoring van de Commissie, onder andere via het Europees semester;

ii)

het bevorderen van de ontwikkeling van en toegang tot innovatieve financiële instrumenten en financiering voor eco-innovatie;

iii)

het adequaat verwerken van milieu- en klimaatprioriteiten in beleidsmaatregelen en financieringsstrategieën ter ondersteuning van economische, sociale en territoriale cohesie;

iv)

het leveren van gerichte inspanningen om het volledige en efficiënte gebruik van de beschikbare financiering van de Unie voor milieumaatregelen te waarborgen, onder meer door het vroege gebruik in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020 van de Unie aanzienlijk te verbeteren en 20 % van de begroting te besteden aan de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering door de integratie van klimaatmaatregelen, gekoppeld aan duidelijke benchmarks, doelstellingen, monitoring en verslaglegging;

v)

het ontwikkelen en vanaf 2014 het toepassen van een systeem voor het rapporteren en bijhouden van milieugerelateerde uitgaven in de begroting van de Unie, met name uitgaven ten aanzien van klimaatverandering en biodiversiteit;

vi)

het opnemen van milieu- en klimaatgerelateerde overwegingen in het Europees semester waar dit relevant is voor de vooruitzichten van de afzonderlijke lidstaten inzake duurzame groei en waar dit passend is in het licht van de landenspecifieke aanbevelingen;

vii)

het ontwikkelen en toepassen van alternatieve indicatoren die een aanvulling vormen op en verder strekken dan het bbp met als doel duurzaamheid van onze vooruitgang te controleren, en voortzetting van de werkzaamheden ter integratie van economische indicatoren met milieu- en sociale indicatoren, ook door middel van de boekhouding van natuurlijk kapitaal;

viii)

het verdere ontwikkelen en aanmoedigen van een regeling voor betalingen voor ecosysteemdiensten;

ix)

het invoeren van stimulansen en methodologieën die bedrijven aanzetten tot meting van de milieukosten van hun activiteiten en van de winst als gevolg van het gebruik van milieudiensten en tot bekendmaking van milieu-informatie in het kader van hun jaarverslag. Aanmoediging van bedrijven om zorgvuldigheid te betrachten, inclusief in hun volledige toeleveringsketen.

Prioritaire doelstelling 7:   verbeteren van de ecologische integratie en beleidssamenhang

85.

Hoewel al sinds 1997 op grond van het Verdrag vereist is dat milieubeschermingsaangelegenheden dienen te worden geïntegreerd met overige beleidsmaatregelen van de Unie en -activiteiten, geeft de algehele toestand van het Europese milieu toch aan dat de vooruitgang die tot op heden is gemaakt, al is deze op sommige vlakken prijzenswaardig, niet toereikend is om alle negatieve trends te keren. De verwezenlijking van veel van de prioritaire doelstellingen van het 7e MAP vergt een nog effectievere integratie van milieu- en klimaatgerelateerde overwegingen met overig beleid, evenals coherentere, meer samenhangende beleidsbenaderingen die meervoudige voordelen bieden. Dit moet ertoe bijdragen dat moeilijke afwegingen in een vroeg stadium worden aangepakt, in plaats van pas tijdens de uitvoeringsfase, en dat onvermijdelijke effecten effectiever worden ingeperkt. De nodige maatregelen moeten tijdig worden uitgewerkt om ervoor te zorgen dat de doelstellingen in kwestie worden gehaald. De richtlijn betreffende strategische milieueffectbeoordeling (79) en de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling (80) zijn, indien correct toegepast, effectieve middelen om er voor te zorgen dat milieubeschermingsvereisten worden opgenomen in plannen, programma’s en projecten.

86.

Lokale en regionale autoriteiten, die over het algemeen verantwoordelijk zijn voor de beslissingen over het gebruik van land en mariene gebieden, hebben in het bijzonder een belangrijke rol te spelen bij de beoordeling van milieueffecten en -bescherming, en het behoud en de verbetering van het natuurlijk kapitaal, zodat er ook wordt gezorgd voor een grotere weerbaarheid ten aanzien van de effecten van klimaatverandering en ten aanzien van natuurrampen.

87.

De beoogde uitbreiding van de energie- en transportnetwerken, met inbegrip van offshore-infrastructuur, zal verenigbaar moeten zijn met behoeften en verplichtingen op het gebied van natuurbescherming en aanpassing aan klimaatverandering. Het verwerken van groene infrastructuur in gerelateerde plannen en programma’s kan ertoe bijdragen de fragmentatie van habitats te verhelpen en ecologische verbindingen te behouden of te herstellen, de veerkracht van ecosystemen te vergroten en daardoor te zorgen voor het behoud van de levering van ecosysteemdiensten, waaronder koolstofopslag en aanpassing aan klimaatverandering. Tegelijkertijd kan hiermee voor worden gezorgd voor gezondere leefomgevingen en recreatieve ruimten waar mensen zich kunnen ontspannen.

88.

Het 7e MAP omvat een aantal prioritaire doelstellingen die bedoeld zijn om de integratie te verbeteren. In haar voorstellen voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid, het trans-Europese vervoersnet en het cohesiebeleid heeft de Commissie maatregelen opgenomen ter verdere ondersteuning van de ecologische integratie en duurzaamheid. Om het 7e MAP te doen slagen, moeten deze beleidsmaatregelen verder bijdragen aan de verwezenlijking van de milieugerelateerde doelen en doelstellingen. Evenzo moeten inspanningen die primair bedoeld zijn om milieuverbeteringen te bereiken, zodanig worden ontworpen dat zij waar mogelijk ook voordelen opleveren voor overige beleidsterreinen. Inspanningen om de ecosystemen te herstellen kunnen bijvoorbeeld worden genomen ten behoeve van habitats en soorten of ten behoeve van de vastlegging van koolstofdioxide, terwijl ze tegelijk de levering verbeteren van ecosysteemdiensten die van cruciaal belang zijn voor tal van overige economische sectoren, zoals bestuiving of waterzuivering voor de landbouw, en groene banen opleveren.

89.

Om de ecologische integratie en beleidssamenhang te verbeteren, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

a)

sectorale beleidsmaatregelen op Unie- en lidstaatniveau zijn ontwikkeld en uitgevoerd op een wijze die de relevante milieu- en klimaatgerelateerde doelen en doelstellingen ondersteunt.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

het integreren van de milieu- en klimaatgerelateerde voorwaarden en stimulerende maatregelen in beleidsinitiatieven, met inbegrip van beoordelingen en hervormingen van het bestaande beleid, alsmede nieuwe initiatieven op Unie- en lidstaatniveau;

ii)

het verrichten van ex-antebeoordelingen van de ecologische, sociale en economische effecten van beleidsinitiatieven op het passende Unie- en lidstaatniveau, met als doel te zorgen voor samenhang en doelmatigheid;

iii)

de volledige tenuitvoerlegging van de richtlijn strategische milieueffectbeoordeling en de richtlijn milieueffectbeoordeling;

iv)

het gebruikmaken van de informatie van de ex-postevaluatie in verband met de ervaring met de tenuitvoerlegging van het milieu-acquis, om de consistentie en coherentie hiervan te verbeteren;

v)

het aanpakken van de potentiële negatieve wisselwerking op alle beleidsterreinen, om de synergieën zo groot mogelijk te maken en onbedoelde negatieve effecten op het milieu te voorkomen, beperken en indien mogelijk remediëren.

LOKALE, REGIONALE EN MONDIALE PROBLEMEN HET HOOFD BIEDEN

Prioritaire doelstelling 8:   verbeteren van de duurzaamheid van steden van de Unie

90.

De Unie is dicht bevolkt en tegen 2020 zal waarschijnlijk 80 % van de bevolking van de Unie woonachtig zijn in steden of stedelijke agglomeraties. De levenskwaliteit wordt rechtstreeks beïnvloed door de toestand van de stedelijke omgeving. De milieueffecten van steden gaan ook een stuk verder dan hun fysieke grenzen, aangezien steden zeer afhankelijk zijn van omliggende en plattelandsregio’s om te voldoen aan hun vraag naar voedsel, energie, ruimte en hulpbronnen, en om al het afval te beheren.

91.

De meeste steden worden geconfronteerd met een gemeenschappelijk aantal van ecologische kernproblemen, waaronder problemen met de luchtkwaliteit, een hoge mate van geluidshinder, verkeersdrukte, broeikasgasemissies, verlies en degradatie van de biodiversiteit, waterschaarste, overstromingen en stormen, krimpende groene zones, verontreinigde locaties, oude industrieterreinen en inadequaat beheer van afval en energie. Tegelijkertijd zijn het de steden van de Unie die de norm bepalen inzake stedelijke duurzaamheid. Zij zijn vaak pioniers van innovatieve oplossingen voor milieuproblemen (81), inclusief initiatieven op het gebied van hulpbronnenefficiëntie en groene economie die relevant zijn voor Europa 2020. Steeds meer Europese steden stellen ecologische duurzaamheid centraal in hun stadsontwikkelingsstrategieën.

92.

De toenemende verstedelijking van de Unie heeft gezorgd voor bewustwording van het feit dat het natuurlijk milieu in stadsgebieden belangrijk is. Behoud van de biodiversiteit via acties als de herintroductie van de natuur in het stadsmilieu en landschapsaanleg in de stad wordt steeds vanzelfsprekender. De prestaties van de Europese steden op het gebied van biodiversiteit moeten worden beoordeeld en verbeterd. Deze beoordeling kan aan de hand van een specifieke biodiversiteitsindex voor steden, zoals de Singapore-index die werd gepresenteerd op de VN-conferentie over biodiversiteit in Nagoya in 2010.

93.

Burgers van de Unie, ongeacht of deze in de stad of op het platteland wonen, profiteren van een reeks beleidsmaatregelen en initiatieven van de Unie die de duurzame ontwikkeling van stedelijke gebieden ondersteunen. Dergelijke duurzame ontwikkeling vergt echter een effectieve, en efficiënte coördinatie van de verschillende niveaus van bestuur, ook over de bestuurlijke grenzen heen, alsmede de stelselmatige betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij de planning, formulering en ontwikkeling van beleidsmaatregelen die een effect hebben op de kwaliteit van de stedelijke omgeving. De verbeterde coördinatiemechanismen op nationaal en regionaal niveau die voor de komende financieringsperiode zijn voorgesteld in het kader van het gemeenschappelijk strategisch kader en de totstandbrenging van een netwerk voor stedelijke ontwikkeling (82), kunnen bijdragen aan de verwezenlijking hiervan, en meer belanghebbende groepen en het publiek betrekken bij besluiten die hen direct aangaan. Lokale en regionale autoriteiten zouden eveneens gebaat zijn bij de verdere ontwikkeling van instrumenten voor het stroomlijnen van milieugegevensverzameling en -beheer, en voor het bevorderen van de uitwisseling van informatie en goede praktijken. Daarnaast profiteren zij van de inspanningen ter verbetering van de uitvoering van de milieuwetgeving op Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau (83). Dit strookt met de verbintenis die is aangegaan tijdens Rio + 20 om een integrale benadering voor de planning, de bouw en het beheer van duurzame steden en stedelijke agglomeraties te bevorderen. Geïntegreerde benaderingen voor stedelijke en ruimtelijke ordening, waarin behalve met economische, sociale en territoriale kwesties ten volle rekening wordt gehouden met milieuoverwegingen op de lange termijn, zijn cruciaal om ervoor te zorgen dat stedelijke gemeenschappen duurzame, efficiënte en gezonde woon- en werkplekken zijn.

94.

De Unie moet de bestaande initiatieven ter ondersteuning van innovatie en goede praktijken in steden, alsmede netwerken en uitwisselingen, verder bevorderen en bovendien steden aanmoedigen om hun leiderschap inzake duurzame stedelijke ontwikkeling goed uit te dragen (84). De instellingen van de Unie en de lidstaten zouden het gebruik moeten bevorderen en aanmoedigen van de uit hoofde van het cohesiebeleid beschikbare financiering en van andere middelen om steden te ondersteunen bij hun inspanningen om duurzame stedelijke ontwikkeling te verbeteren, het bewustzijn te vergroten en de betrokkenheid van lokale actoren aan te moedigen (85). De ontwikkeling van en overeenstemming over een reeks duurzaamheidscriteria voor steden, op basis van overleg met de lidstaten en andere belanghebbenden, zou een referentiekader bieden voor dergelijke initiatieven en een coherente, geïntegreerde benadering voor duurzame stedelijke ontwikkeling kunnen bevorderen (86).

95.

Teneinde de duurzaamheid van de steden van de Unie te verbeteren, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

a)

een meerderheid van de steden in de Unie beleidsmaatregelen uitvoert voor duurzame stedelijke planning en ontwerp, inclusief innoverende benaderingen van openbaar vervoer en mobiliteit in de stad, duurzame gebouwen, energie-efficiëntie en behoud van de stedelijke biodiversiteit.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

overeenstemming over een reeks criteria om de milieuprestaties van steden te beoordelen, rekening houdende met de economische, sociale en territoriale effecten daarvan;

ii)

zorgen dat steden beschikken over informatie over en betere toegang hebben tot financiering van maatregelen ter verbetering van de stedelijke duurzaamheid;

iii)

uitwisseling van goede praktijken tussen steden op Unie- en internationaal niveau met betrekking tot innoverende en duurzame stadsontwikkeling;

iv)

in het kader van de bestaande initiatieven en netwerken van de Unie, ontwikkeling en bevordering van een gemeenschappelijk begrip van de manier waarop kan worden bijgedragen tot betere stadsomgevingen door te focussen op de integratie van de stadsplanning met doelstellingen in verband met hulpbronnenefficiëntie, een innoverende, veilige en duurzame koolstofarme economie, duurzaam gebruik van stadsgrond, duurzame stedelijke mobiliteit, beheer en bescherming van de biodiversiteit in de stad, veerkracht van de ecosystemen, waterbeheer, menselijke gezondheid, publieke participatie in de besluitvorming en milieu-educatie en bewustwording.

Prioritaire doelstelling 9:   vergroten van de doelmatigheid van de Unie bij het aanpakken van internationale milieu- en klimaatproblemen

96.

Het waarborgen van het duurzaam gebruik van hulpbronnen is een van de grootste uitdagingen voor de wereld vandaag en is cruciaal om armoede uit te bannen en een duurzame toekomst voor de wereld veilig te stellen (87). Tijdens de Rio + 20-top hebben de wereldleiders opnieuw bevestigd dat zij streven naar duurzame ontwikkeling alsook naar de bevordering van een economische, sociale en ecologisch duurzame toekomst voor de planeet, voor de huidige en toekomstige generaties. Zij hebben ook erkend dat de inclusieve, groene economie een belangrijk instrument is ter verwezenlijking van duurzame ontwikkeling. In Rio + 20 is aangegeven dat in het licht van een groeiende bevolking en in een steeds meer verstedelijkende wereld, deze uitdagingen vereisen dat maatregelen worden genomen op een aantal terreinen, bijvoorbeeld water, oceanen, duurzame grond en ecosystemen, hulpbronnenefficiëntie (in het bijzonder afval), een behoorlijk beheer van chemische stoffen, duurzame energie en klimaatverandering. Het geleidelijk afschaffen van voor het milieu schadelijke subsidies, met inbegrip van subsidies voor fossiele brandstoffen, vereist ook bijkomende actie. De Unie zal naast het omzetten van deze verplichtingen in maatregelen op lokaal, nationaal en Unieniveau proactief aansluiten bij internationale inspanningen om de oplossingen te ontwikkelen die nodig zijn om wereldwijd voor duurzame ontwikkeling te zorgen.

97.

Tijdens Rio + 20 is besloten de VN-Commissie voor duurzame ontwikkeling te vervangen door een politiek forum op hoog niveau, dat de integratie van de drie dimensies van duurzame ontwikkeling zal bevorderen en de vooruitgang met de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Rio + 20-top en de relevante resultaten van andere VN-topbijeenkomsten en -conferenties zal volgen en controleren, en zo zal bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling in het raam van het overkoepelende kader voor de periode na 2015.

98.

Veel van de prioritaire doelstellingen die in het 7e MAP zijn opgenomen, kunnen alleen volledig worden bereikt als onderdeel van een mondiale benadering en in samenwerking met partnerlanden en overzeese landen en gebieden. Dat is waarom de Unie en haar lidstaten op krachtige, doelgerichte, verenigde en coherente wijze bij relevante internationale, regionale en bilaterale processen moet aansluiten. Bijzondere nadruk moet worden gelegd op de Zwarte-Zee- en de Arctische regio, waar behoefte is aan intensievere samenwerking en meer betrokkenheid van de Unie, inclusief via lidmaatschap van het Verdrag voor de bescherming van de Zwarte Zee tegen verontreiniging en door verwerving van de status van vaste waarnemer in de Arctische Raad, om de nieuwe en gemeenschappelijke milieu-uitdagingen aan te pakken. De Unie en haar lidstaten moeten doorgaan met het bevorderen van een effectief, op regels gebaseerd kader voor mondiaal milieubeleid, aangevuld met een effectievere strategische benadering waarin bilaterale en regionale dialogen en samenwerking worden toegespitst op respectievelijk de strategische partners van de Unie, kandidaat-lidstaten, buurlanden en ontwikkelingslanden. Een en ander moet met voldoende financiering worden ondersteund.

99.

De periode waarop het 7e MAP betrekking heeft, komt overeen met de belangrijkste fasen in het internationale beleid inzake klimaat, biodiversiteit en chemische stoffen. Om het plafond van 2 °C niet te overschrijden, moeten de mondiale broeikasgasemissies uiterlijk in 2050 zijn teruggebracht met ten minste 50 % ten opzichte van het niveau van 1990. De toezeggingen die de landen tot nu toe hebben gedaan wat vermindering van de broeikasgasemissies betreft, zullen echter niet meer dan een derde opleveren van de reducties die tegen 2020 vereist zijn (88). Als er niet resoluter op mondiale schaal wordt ingegrepen, kan de klimaatverandering waarschijnlijk niet worden beperkt. Ook in het beste geval zullen landen vanwege historische broeikasgasemissies steeds meer te maken krijgen met de onvermijdelijke gevolgen van klimaatverandering en strategieën voor klimaataanpassing moeten ontwikkelen. Onder de vlag van het Durban-platform voor een versterkt optreden moet een uitgebreide en krachtige overeenkomst die voor alle landen geldt, in 2015 worden overeengekomen en met ingang van 2020 worden uitgevoerd. De Unie blijft op proactieve wijze betrokken bij dit proces, onder andere in besprekingen over hoe de kloof kan worden gedicht tussen de huidige emissiereductietoezeggingen door ontwikkelde en ontwikkelingslanden en over de actie die vereist is om op koers te blijven om de emissies te reduceren op een wijze die verenigbaar is met de 2 °C-doelstelling, op basis van de laatste vaststellingen van het IPCC. Bij de tenuitvoerlegging van de resultaten van de Rio + 20-top moet ook worden gezorgd voor coherentie en complementariteit met dit proces, zodat beide elkaar versterken. De vervolgactie naar aanleiding van Rio + 20 zou eveneens moeten helpen de broeikasgasemissies terug te brengen, en daarmee bijdragen aan de strijd tegen de klimaatverandering. Parallel daarmee moet de Unie streven naar verdere intensivering van de klimaatveranderingspartnerschappen met strategische partners en moet zij verdere stappen nemen om milieu- en klimaatgerelateerde overwegingen in haar handels- en haar ontwikkelingsbeleid te integreren, rekening houdend de wederzijdse engagementen en voordelen.

100.

De doelstellingen voor mondiale biodiversiteit (89) vastgelegd op grond van het Verdrag inzake biologische diversiteit moeten in 2020 worden behaald als basis voor het stopzetten en uiteindelijk omkeren van het verlies aan biodiversiteit wereldwijd. De Unie zal een billijk deel van de inspanningen voor haar rekening nemen, inclusief ten aanzien van de verdubbeling van de biodiversiteitsgerelateerde internationale financieringsstromen naar ontwikkelingslanden tegen 2015 en zal dit niveau op zijn minst aanhouden tot 2020, overeenkomstig de voorlopige doelstellingen die zijn overeengekomen in het kader van de strategie voor de verwerving van middelen van het Verdrag inzake biologische diversiteit (90). Het is ook belangrijk dat de Unie een actieve rol speelt in het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services, IPBES), zodra zij volwaardig lid wordt, om het lokale, regionale en internationale niveau van de governance in verband met biodiversiteit met elkaar te verbinden. De Unie blijft de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UN Convention to Combat Desertification, UNCCD) steunen, in het bijzonder door ernaar te streven te komen tot een wereld zonder landdegradatie, zoals op de Rio + 20-top is overeengekomen. Zij zal bovendien de inspanningen opvoeren voor het halen van de doelstelling inzake het adequate beheer van chemische stoffen gedurende de levensduur ervan, een doelstelling die op Rio + 20 is bekrachtigd, en voor de ondersteuning van de desbetreffende verdragen. De Unie zal een actieve en constructieve rol blijven spelen bij de ondersteuning teneinde de doelstellingen van deze processen te verwezenlijken.

101.

De Unie heeft een goede reputatie als het gaat om het lidmaatschap van multilaterale milieuovereenkomsten, al heeft een aantal lidstaten belangrijke overeenkomsten nog niet geratificeerd. Dit brengt de geloofwaardigheid van de Unie in de desbetreffende onderhandelingen in het gedrang. De lidstaten en de Unie moeten daarom zorgen voor respectievelijk, tijdige ratificatie en goedkeuring, van alle multilaterale milieuovereenkomsten die zijn ondertekend.

102.

De Unie en haar lidstaten moeten proactief deelnemen aan internationale onderhandelingen over nieuwe en opkomende kwesties, met name over nieuwe verdragen, overeenkomsten en beoordelingen, en zij moeten dienovereenkomstig bevestigen vastberaden te zijn om voort te gaan met hun inspanningen om de onderhandelingen in het kader van de Algemene Vergadering van de VN over een uitvoeringsovereenkomst voor het UNCLOS (United Nations Convention on the Law of the Sea — Verdrag van de Verenigde Naties over het recht van de zee) inzake het behoud en het duurzame gebruik van mariene biologische diversiteit buiten de onder de nationale rechtsmacht vallende zones zo spoedig mogelijk te starten, terwijl zij ook de voltooiing moeten ondersteunen van de 1e „World Ocean Assessment”.

103.

De Unie moet tevens haar positie als een van de grootste markten ter wereld uitspelen voor de bevordering van beleidsmaatregelen en -benaderingen die de druk op het mondiale bestand aan natuurlijke hulpbronnen doen afnemen. Dit kan worden gedaan door de consumptie- en productiepatronen te veranderen, inclusief door de nodige stappen te ondernemen om een duurzaam beheer van de hulpbronnen op internationaal niveau te bevorderen en het tienjarig programmeringskader voor duurzame consumptie en productiewijzen (10-year Framework of Programmes on Sustainable Consumption and Production) uit te voeren, maar ook door te zorgen dat het beleid inzake handel en de eengemaakte markt de verwezenlijking van milieu- en klimaatdoelstellingen ondersteunt en prikkels uitstuurt naar derde landen om hun milieuregelgevingskaders en -standaarden aan te scherpen en te handhaven, met het oog op de voorkoming van milieudumping. De Unie zal doorgaan met de bevordering van duurzame ontwikkeling door te onderhandelen over en uitvoering te geven aan specifieke bepalingen in haar internationale handelsovereenkomsten en de vrijwillige bilaterale partnerschapsovereenkomsten inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw die ervoor zorgen dat alleen wettelijk gekapt hout vanuit de partnerlanden op de markt van de Unie wordt gebracht. In verband hiermee dient de houtverordening van de Europese Unie (91) als rechtsgrond voor de Unie voor de aanpak van het mondiale probleem van illegale houtkap via haar vraag naar hout en houtproducten. Andere beleidsmogelijkheden ter vermindering van het effect van de Unieconsumptie op het mondiale milieu, inclusief ontbossing en aantasting van bossen, zullen ook worden onderzocht.

104.

De Unie moet ook verder haar bijdrage versterken tot initiatieven die de overgang naar een inclusieve, groene economie op internationaal niveau vergemakkelijken, zoals de bevordering van passende faciliterende voorwaarden, de ontwikkeling van marktconforme instrumenten en indicatoren die verder strekken dan het bbp, in lijn met haar binnenlands beleid.

105.

De Unie moet verdergaan met de bevordering van ecologisch verantwoorde bedrijfspraktijken. Ingevolge het initiatief van de Unie voor maatschappelijk ondernemen (92) hebben beursgenoteerde en grote niet-beursgenoteerde extractieve en primaire bosbouwondernemingen voortaan de verplichting om verslag te doen van betalingen aan overheden. Dit zal resulteren in een grotere transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de manier waarop natuurlijke hulpbronnen worden geëxploiteerd. Als toonaangevende aanbieder van ecologische goederen en diensten moet de Unie mondiale groene normen, vrije handel in ecologische goederen en diensten, de verdere inzet van milieu- en klimaatvriendelijke technologieën, de bescherming van investeringen en intellectuele-eigendomsrechten en de internationale uitwisseling van goede praktijken bevorderen.

106.

Om de doelmatigheid van de Unie bij het aanpakken van internationale milieu- en klimaatgerelateerde problemen te vergroten, dient het 7e MAP te zorgen dat tegen 2020:

a)

de resultaten van Rio + 20 volledig geïntegreerd zijn met het binnenlandse en buitenlandse beleid van de Unie en de Unie effectief bijdraagt aan de mondiale inspanningen om de overeengekomen verbintenissen uit te voeren, met inbegrip van verbintenissen op grond van de Rio-verdragen, en aan de initiatieven ter bevordering van de mondiale overgang naar een inclusieve, groene economie in het kader van duurzame ontwikkeling en uitbanning van de armoede;

b)

de Unie effectieve ondersteuning biedt aan nationale, regionale en internationale inspanningen om de milieu- en klimaatgerelateerde problemen aan te pakken en te zorgen voor duurzame ontwikkeling;

c)

het effect van de consumptie in de Unie op het milieu buiten haar grenzen is afgenomen.

Dit vereist in het bijzonder:

i)

dat er in het kader van een coherente en algemene aanpak voor de periode na 2015 van de universele uitdagingen van uitbanning van de armoede en duurzame ontwikkeling, en via een inclusief, op samenwerking gebaseerd proces, wordt gewerkt aan het aannemen van doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, die:

in lijn zijn met de bestaande internationaal overeengekomen doelstellingen over onder meer biodiversiteit, klimaatverandering, sociale inclusie en socialebeschermingsvloeren;

gericht zijn op, op nationaal en internationaal niveau, prioritaire aspecten zoals energie, water, zekerheid van de voedselvoorziening, oceanen en duurzame consumptie en productie, fatsoenlijk werk, goed bestuur en de rechtsstaat;

universeel toepasbaar zijn en de drie dimensies van duurzame ontwikkeling beslaan;

worden beoordeeld aan de hand van en vergezeld gaan van streefcijfers en indicatoren, rekening houdend met de verschillende nationale omstandigheden, capaciteiten en ontwikkelingsniveaus, en

in lijn zijn met andere internationale engagementen, bijvoorbeeld met betrekking tot klimaatverandering en biodiversiteit, en deze ondersteunen;

ii)

dat er gewerkt wordt aan een effectievere VN-structuur voor duurzame ontwikkeling, met name het milieuaspect ervan, door:

het verdere versterken van het Milieuprogramma van de VN (UNEP) overeenkomstig de resultaten van Rio + 20, voortbouwend op het besluit van de Algemene Vergadering van de VN om de benaming van de raad van bestuur van de UNEP te veranderen in de VN milieuvergadering van de UNEP (93), terwijl tegelijkertijd gestreefd blijft worden naar een verhoging van de status van de UNEP tot die van gespecialiseerd agentschap;

ondersteuning van de inspanningen om de synergie tussen multilaterale milieuovereenkomsten te vergroten, in het bijzonder met betrekking tot de cluster chemische stoffen en afval, en de cluster biodiversiteit, en

bij te dragen tot de waarborging van sterke en gezaghebbende standpunten ten bate van het milieu in het werk van het High-Level Political Forum;

iii)

dat het effect van de diverse bronnen van financiering, met inbegrip van de mobilisatie van belastingen en binnenlandse middelen, private investeringen en nieuwe partnerschappen en innovatieve financieringsbronnen, wordt versterkt; dat er mogelijkheden worden gecreëerd om ontwikkelingssteun te gebruiken om deze andere financieringsbronnen te verwerven, zowel als onderdeel van een financieringsstrategie voor duurzame ontwikkeling als binnen het eigen beleid van de Unie, met inbegrip van internationale verbintenissen inzake de financiering van klimaat- en biodiversiteitsmaatregelen;

iv)

dat op strategischer wijze betrekkingen worden onderhouden met partnerlanden, bijvoorbeeld door de aandacht uit te laten gaan naar samenwerking met:

strategische partners met betrekking tot de bevordering van goede praktijken in binnenlands milieubeleid en binnenlandse wetgeving, en tot convergentie in multilaterale milieuonderhandelingen;

landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid met betrekking tot de geleidelijke aanpassing aan de voornaamste beleidsmaatregelen en wetgeving van de Unie op het vlak van milieu en klimaat, en tot het versterken van de samenwerking om regionale milieu- en klimaatgerelateerde problemen aan te pakken;

ontwikkelingslanden teneinde hun inspanningen te ondersteunen om het milieu te beschermen, de klimaatverandering te bestrijden en natuurrampen in te perken, alsmede om internationale milieuverbintenissen uit te voeren als bijdrage aan armoedevermindering en duurzame ontwikkeling;

v)

dat er op consistenter, proactiever en effectiever wijze wordt deelgenomen aan bestaande en nieuwe multilaterale milieu- en andere relevante processen, ook door een tijdige betrokkenheid van derde landen en andere belanghebbenden, met als doel te zorgen dat de verbintenissen voor 2020 worden nageleefd op Unieniveau en mondiaal worden bevorderd, en overeenstemming te bereiken over internationale maatregelen die moet worden genomen in de periode na 2020, alsmede dat ruim vóór 2020 alle belangrijke multilaterale milieuovereenkomsten zijn geratificeerd en dat de inspanningen om ze ruim vóór dit tijdstip ten uitvoer te leggen, worden opgevoerd; dat het 10-jarig programmeringskader voor duurzame consumptie en productiewijzen ten uitvoer wordt gelegd;

vi)

dat het milieueffect wordt beoordeeld in een mondiale context van consumptie van voedings- en niet-voedingsgrondstoffen van de Unie, dat indien nodig, beleidsvoorstellen worden ontwikkeld om de vaststellingen van deze beoordelingen aan te pakken en dat de ontwikkeling wordt overwogen van een actieplan van de Unie inzake ontbossing en aantasting van de bossen;

vii)

dat de verdere uitwerking en tenuitvoerlegging wordt bevorderd van regelingen voor de handel in emissierechten wereldwijd en dat de koppeling van zulke systemen wordt vergemakkelijkt;

viii)

dat economische en sociale vooruitgang wordt geboekt binnen de grenzen van de draagkracht van de aarde, door de kennis van de planetaire grenzen te verbeteren, onder andere, in de context van de ontwikkeling het post-2015-kader, om te zorgen voor menselijk welzijn en welvaart op lange termijn.


(1)  „The economic benefits of environmental policy”, Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit van Amsterdam, 2009; COM(2012) 173 final; „Implementing EU Waste legislation for Green Growth” (BIO Intelligence Service 2011).

(2)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(3)  SEC(2011)1067; „The European Environment — State and Outlook 2010: Assessment of Global Megatrends” („SOER, 2010”).

(4)  Rapport van het panel op hoog niveau inzake mondiale duurzaamheid van de secretaris-generaal van de VN: „Resilient People, Resilient Planet: A future worth choosing”, 2012.

(5)  Er zijn drempels bepaald met betrekking tot de negen „planetaire grenzen”. Zodra deze worden overschreden, kunnen ze leiden tot onherstelbare wijzigingen met mogelijk desastreuze gevolgen voor mensen. Hierbij gaat het onder meer om: klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, verbruik van het mondiale zoetwater, verzuring van de oceanen, aantasting van de stikstof- en de fosforkringloop en veranderingen in het landgebruik („Ecology and Society”, vol. 14, nr. 2, 2009).

(6)  Volgens het evaluatierapport-Stern over de economische aspecten van klimaatverandering zijn de totale kosten voor klimaatverandering, indien geen actie wordt ondernomen, te vergelijken met een jaarlijks verlies van 5 % van het wereldwijde bruto binnenlands product (bbp). Indien met meer risico’s en gevolgen rekening wordt gehouden, kan dit cijfer oplopen tot wel 20 % van het bbp.

(7)  „OECD Environmental Outlook to 2050: The Consequences of Inaction” (verslag, 2012).

(8)  COM(2011) 244.

(9)  COM(2011) 571.

(10)  COM(2011) 112.

(11)  COM(2011) 885.

(12)  COM(2011) 144.

(13)  Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, resolutie A/Res/66/288.

(14)  Richtlijn 2000/60/EG.

(15)  Richtlijn 2008/56/EG.

(16)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(17)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(18)  Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27).

(19)  Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (OJ L 348 van 24.12.2008, blz. 84).

(20)  Richtlijn 2008/50/EG en Richtlijn 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 3).

(21)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7) en Richtlijn 92/43/EEG.

(22)  „European Environment Agency Technical Report” 12/2010.

(23)  In paragraaf 14 van de conclusies van de Europese Raad van 26 maart 2010 (EUCO 7/10) wordt gesteld: „De aanhoudende trends van biodiversiteitsverlies en aantasting van het ecosysteem moeten dringend worden omgebogen. De Europese Raad heeft zich verbonden tot de uitvoering van de langetermijnvisie Biodiversiteit 2050 en tot het bereiken van de 2020-doelstelling als vastgelegd in de conclusies van de Raad van 15 maart 2010”.

(24)  COM(2012) 673.

(25)  COM(2011) 144.

(26)  SWD(2012) 101.

(27)  COM(2006) 232.

(28)  COM(2012) 673.

(29)  COM(2013) 216.

(30)  COM(2011) 112.

(31)  COM(2012) 582, met als titel „Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel”.

(32)  In basisbeginsel IX van de „Small Business Act” voor Europa worden acties voorgesteld om het mkb in staat te stellen in te spelen op uitdagingen op milieugebied (COM(2008) 394).

(33)  „Fostering Innovation for Green Growth” (OESO 2011) en „The Eco-Innovation Gap: An economic opportunity for business”. Eco-Innovation Observatory (EIO 2012).

(34)  COM(2012) 173.

(35)  De eco-industriële sector van de EU bood in 2008 werkgelegenheid aan ongeveer 2,7 miljoen mensen. In 2012 lag dit cijfer op ongeveer 3,4 miljoen (Ecorys, 2012).

(36)  „The number of Jobs dependent on the Environment and Resource Efficiency improvements” (ECORYS 2012).

(37)  COM(2011) 899.

(38)  EmployRES-rapport 2009: „The impact of renewable energy policy on economic growth and employment in the EU”.

(39)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(40)  COM(2013) 169.

(41)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(42)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

(43)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10) en Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1).

(44)  Verordening (EG) nr. 66/2010 het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1).

(45)  De wetgeving inzake ecologisch ontwerp, energie-etikettering, het ecolabel, EMAS en oneerlijke handelspraktijken dient voor 2015 te worden herzien.

(46)  COM(2011) 899.

(47)  De totale hoeveel voedselafval die jaarlijks wordt gegenereerd in de Unie, bedraagt ongeveer 89 miljoen ton, hetgeen neerkomt op 179 kg per hoofd van de bevolking (BIO Intelligence Service 2010). Het totale effect van woningen en infrastructuur is goed voor 15 % à 30 % van alle consumptiegerelateerde milieubelasting in Europa en zorgt daarnaast nog eens voor ongeveer 2,5 ton CO2-equivalent per hoofd van de bevolking per jaar (SEC(2011)1067).

(48)  Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1); Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5) en de richtlijn inzake energie-efficiëntie.

(49)  In het geval van volledige uitvoering van de afvalwetgeving van de Unie zou bijvoorbeeld 72 miljard EUR per jaar kunnen worden bespaard, zou de jaarlijkse omzet van de afvalbeheer- en recyclingsector in de Unie met 42 miljard EUR kunnen worden verhoogd en zouden uiterlijk in 2020 ruim 400 000 banen kunnen worden gecreëerd.

(50)  Eurostat Stat 13/33 Municipal Waste 2011.

(51)  Richtlijn 2008/98/EG.

(52)  „Recycling” wordt in artikel 3, punt 17, van Richtlijn 2008/98/EG gedefinieerd als „elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;”.

(53)  „Nuttige toepassing” wordt in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2008/98/EG gedefinieerd als „elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. […]”.

(54)  COM(2012) 673.

(55)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

(56)  Richtlijn 2008/98/EG.

(57)  Speciale Eurobarometer 365 (2011).

(58)  „SOER 2010”.

(59)  SOER 2010.

(60)  „Hoge geluidsniveaus” worden gedefinieerd als geluidsniveaus boven 55dB Lden en 50dB Lnight.

(61)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(62)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(63)  Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).

(64)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(65)  Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).

(66)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

(67)  „The costs of not implementing the environmental acquis” (COWI, 2011).

(68)  29e jaarlijks verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (2011) (COM(2012) 714).

(69)  COM(2012) 95.

(70)  COM(2008) 773.

(71)  COM(2008) 46.

(72)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Europese Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(73)  Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1) en COM(2013) 312 over een voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010.

(74)  COM(2012) 216.

(75)  COM(2011) 662.

(76)  COM(2011) 681.

(77)  Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (Life) (COM(2011) 874), 2011/0428(COD)).

(78)  Conclusies van de Europese Raad van 29 juni 2012 (EUCO 76/12).

(79)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2011, blz. 30).

(80)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(81)  Zie bijvoorbeeld het verslag „Steden van morgen” (Europese Commissie, 2011) en SWD(2012)0101.

(82)  COM(2011) 615.

(83)  Bijvoorbeeld het waterinformatiesysteem voor Europa (WISE), het biodiversiteitsinformatiesysteem voor Europa (BISE) en het Europees klimaataanpassingsplatform (CLIMATE-Adapt).

(84)  Voorbeelden zijn onder meer het Europees innovatiepartnerschap betreffende slimme steden en gemeenschappen COM(2012) 4701 en de prijs voor Groene Hoofdstad van Europa.

(85)  De Commissie heeft voorgesteld om in elke lidstaat een minimum van 5 % uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) te reserveren om integrale duurzame stedelijke ontwikkeling te financieren.

(86)  Bij deze aanpak moet worden voortgebouwd op bestaande initiatieven als de Lokale Agenda 21 en andere goede praktijken.

(87)  „Human Development Report” (UNDP, 2011).

(88)  In het Emissions Gap Report 2012 van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties wordt uiteengezet dat de onvoorwaardelijke toezeggingen goed zijn voor verminderingen ten belope van ongeveer 4 GtCO2e, terwijl naar schatting gemiddeld 14 GtCO2e aan verminderingen nodig is om onder het maximum van 2 °C te blijven.

(89)  Strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020.

(90)  CBD-besluit XI/4.

(91)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23)

(92)  Voorstellen voor de herziening van de transparantierichtlijn (COM(2011) 683, 2011/0307(COD)) en de jaarrekeningenrichtlijnen (COM(2011) 684, 2011/0308(COD).

(93)  Besluit A/67/784 van de Algemene Vergadering van de VN van 7 maart 2013, genomen op basis van een aanbeveling van de raad van bestuur van UNEP.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/201


VERORDENING (EU) Nr. 1387/2013 VAN DE RAAD

van 17 December 2013

houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1344/2011

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De productie in de Unie van de in bijlage I genoemde landbouw- en industrieproducten is momenteel ontoereikend of onbestaande, waardoor niet kan worden voldaan aan de behoeften van de afnemende sectoren in de Unie.

(2)

Het is derhalve in het belang van de Unie dat de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor deze producten geheel of gedeeltelijk worden geschorst.

(3)

Verordening (EU) nr. 1344/2011 van de Raad (1) is veelvuldig gewijzigd. Na de wijziging ervan bij Verordening (EU) nr. 1220/2012 van de Raad (2), zijn bovendien visserijproducten uit het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1344/2011 geschrapt. Omwille van de duidelijkheid dient Verordening (EU) nr. 1344/2011 derhalve in haar geheel te worden vervangen.

(4)

De verordeningen houdende schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde industrie- en landbouwproducten zijn grotendeels een verlenging van de eerdere maatregelen. Om de tenuitvoerlegging van de betrokken maatregelen te rationaliseren, is het derhalve dienstig de geldigheidsduur van deze verordening niet te beperken, aangezien het toepassingsgebied ervan kan worden aangepast en producten aan bijlage I bij deze verordening kunnen worden toegevoegd of ervan kunnen worden geschrapt bij een verordening van de Raad.

(5)

Gelet op het tijdelijke karakter ervan moeten de in bijlage I bij deze verordening genoemde schorsingen systematisch worden geëvalueerd, en uiterlijk vijf jaar na de datum waarop zij zijn ingegaan of werden verlengd. Daarenboven kan het ook nodig zijn om schorsingen te allen tijde te kunnen beëindigen, naar aanleiding van een voorstel van de Commissie op basis van een evaluatie die is verricht op haar eigen initiatief of op verzoek van één of meer lidstaten, wanneer het niet langer in het belang van de Unie is om de schorsingen te handhaven, of om rekening te houden met de technische ontwikkeling van producten, gewijzigde omstandigheden of economische ontwikkelingen op de markt.

(6)

De statistieken voor bepaalde in bijlage I bij deze verordening genoemde producten zijn vaak opgesteld in aantal stuks, vierkante meter of andere meeteenheden dan het gewicht. Dergelijke bijzondere maatstaven zijn evenwel niet opgenomen in de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 (3). Daarom moet worden bepaald dat bij de invoer van bepaalde producten niet alleen het gewicht in kilogram of ton, maar ook de desbetreffende bijzondere maatstaf van het betrokken product in de aangifte voor het vrije verkeer moet worden opgenomen.

(7)

Aangezien de bij deze verordening vastgestelde schorsingen op 1 januari 2014 van kracht moeten worden, moet deze verordening ook onmiddellijk na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden en moet zijn met ingang van 1 januari 2014 van toepassing zijn.

(8)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor de verwezenlijking van de fundamentele doelstelling om het concurrentievermogen van de bedrijven in de Unie te verbeteren, hetgeen hen in staat zal stellen werkgelegenheid te behouden of te creëren en hun structuren te moderniseren, noodzakelijk en passend regels vast te stellen voor de schorsing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de producten die zijn vermeld in bijlage I. Overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de beoogde doelstelling te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor de in bijlage I genoemde landbouw- en industrieproducten worden geschorst.

Artikel 2

1.   De Commissie kan te allen tijde in de volgende gevallen de schorsingen van de in bijlage I genoemde producten evalueren:

a)

op eigen initiatief;

b)

op het verzoek van lidstaten.

2.   De Commissie verricht een evaluatie van de schorsingen in het in bijlage I vermelde jaar.

Artikel 3

Wanneer een aangifte voor het vrije verkeer wordt gedaan voor de producten die onder de in bijlage II vermelde GN-codes of Taric-codes vallen, dient de bijzondere maatstaf die in die bijlage is vermeld, in het desbetreffende vak van die aangifte te worden opgegeven.

Artikel 4

Verordening (EU) nr. 1344/2011 wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  Verordening (EU) nr. 1344/2011 van de Raad van 19 december 2011 houdende tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief voor bepaalde landbouw-, visserij- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1255/96 (PB L 349 van 31.12.2011, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 1220/2012 van de Raad van 3 december 2012 houdende handelsgerelateerde maatregelen om voor bepaalde visserijproducten de bevoorrading voor de verwerkende industrie in de EU te garanderen voor de periode 2013-2015, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 104/2000 en (EU) nr. 1344/2011 (PB L 349 van 19.12.2012, blz. 4).

(3)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


BIJLAGE I

GN-code

TARIC

Omschrijving

Autonoom recht

Geplande datum voor verplichte herziening

ex 0710 21 00

10

Erwten in de peul, van de soort Pisum sativum van de variëteit Hortense axiphium, bevroren, met een totale dikte van niet meer dan 6 mm, bestemd om in hun geheel te worden gebruikt voor de vervaardiging van "kant-en-klaar-maaltijden" (1)  (2)

0 %

31.12.2018

ex 0710 80 95

50

Bamboescheuten, bevroren, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

0 %

31.12.2018

ex 0711 59 00

11

Paddenstoelen, met uitzondering van paddenstoelen van de geslachten Agaricus, Calocybe, Clitocybe, Lepista, Leucoagaricus, Leucopaxillus, Lyophyllum en Tricholoma, voorlopig verduurzaamd in water waaraan, voor het voorlopig verduurzamen, zout, zwavel of andere stoffen zijn toegevoegd, doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie, bestemd voor de vervaardiging van conserven door de levensmiddelenindustrie (1)

0 %

31.12.2016

ex 0712 32 00

ex 0712 33 00

ex 0712 39 00

10

10

31

Paddenstoelen, met uitzondering van paddenstoelen van het geslacht Agaricus, gedroogd, in gehele staat of in herkenbare stukken of schijven, bestemd om een andere behandeling te ondergaan dan het enkel verpakken voor de verkoop in het klein (1)  (2)

0 %

31.12.2018

ex 0804 10 00

30

Dadels, vers of gedroogd, bestemd voor de vervaardiging (met uitzondering van het verpakken) van producten van de dranken- of levensmiddelenindustrie (1)

0 %

31.12.2018

ex 0810 40 50

10

Veenbessen van de soort Vaccinium macrocarpon, vers, bestemd voor de vervaardiging (met uitzondering van het verpakken) van producten van de dranken- of levensmiddelenindustrie (1)

0 %

31.12.2018

0811 90 50

0811 90 70

ex 0811 90 95

70

Vruchten van het geslacht Vaccinium, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

0 %

31.12.2018

ex 0811 90 95

20

Boysenbessen, bevroren, zonder toegevoegde suiker, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

0 %

31.12.2018

ex 0811 90 95

30

Ananas (Ananas comosus), in stukken, bevroren

0 %

31.12.2018

ex 0811 90 95

40

Rozenbottels, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

0 %

31.12.2018

ex 1511 90 19

ex 1511 90 91

ex 1513 11 10

ex 1513 19 30

ex 1513 21 10

ex 1513 29 30

10

10

10

10

10

10

Palmolie, kokosolie (kopraolie), palmpittenolie, bestemd voor de vervaardiging van:

industriële eenwaardige vetzuren bedoeld bij onderverdeling 3823 19 10,

methylesters van vetzuren bedoeld bij post 2915 of 2916,

vetalcoholen bedoeld bij de onderverdelingen 2905 17, 2905 19 en 3823 70, bestemd voor de vervaardiging van cosmetica, wasmiddelen en farmaceutische producten,

vetalcoholen bedoeld bij onderverdeling 2905 16, zuiver of gemengd, bestemd voor de vervaardiging van cosmetica, wasmiddelen en farmaceutische producten,

stearinezuur bedoeld bij onderverdeling 3823 11 00 of

producten bedoeld bij post 3401 (1)

0 %

31.12.2018

ex 1515 90 99

92

Plantaardige olie, geraffineerd, bevattende 35 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten arachidonzuur of 35 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten docosahexaeenzuur

0 %

31.12.2018

ex 1516 20 96

20

Jojobaolie, gehydrogeneerd en intermoleculair veresterd, zonder enige verdere chemische wijziging en niet onderworpen aan enig texturizeringsproces

0 %

31.12.2014

ex 1517 90 99

10

Geraffineerde plantaardige olie, bevattende 25 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten arachidonzuur of 12 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten docosahexaeenzuur en gestandaardiseerd met zonnebloemolie met een hoog oliezuurgehalte (HOSO)

0 %

31.12.2016

ex 1902 30 10

ex 1903 00 00

10

20

Doorzichtige noedels, in stukken gesneden, op basis van bonen van de soort Vigna radiata (L.) Wilczek, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

0 %

31.12.2018

ex 2005 91 00

10

Bamboescheuten, bereid of verduurzaamd, in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 5 kg

0 %

31.12.2018

ex 2007 99 50

ex 2007 99 50

81

91

Geconcentreerde acerolapuree:

van het geslacht Malpighia spp.,

met een suikergehalte van 13 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten

bestemd voor de vervaardiging van producten van de voedingsmiddelen- en drankenindustrie (1)

9 % (3)

31.12.2017

ex 2007 99 50

ex 2007 99 50

82

92

Geconcentreerde bananenpuree, aangezuurd, door koken verkregen:

van het geslacht Musa cavendish,

met een suikergehalte van 13 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten

bestemd voor de vervaardiging van producten van de voedingsmiddelen- en drankenindustrie (1)

11,5 % (3)

31.12.2017

ex 2007 99 50

ex 2007 99 50

ex 2007 99 93

83

93

10

Geconcentreerde mangopuree, door koken verkregen:

van het geslacht Mangifera spp.,

met een suikergehalte van niet meer dan 30 gewichtspercenten

bestemd voor de vervaardiging van producten van de voedingsmiddelen- en drankenindustrie (1)

6 % (3)

31.12.2017

ex 2007 99 50

ex 2007 99 50

84

94

Geconcentreerde papajapuree, door koken verkregen:

van het geslacht Carica spp.,

met een suikergehalte van 13 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten

bestemd voor de vervaardiging van producten van de voedingsmiddelen- en drankenindustrie (1)

7,8 % (3)

31.12.2017

ex 2007 99 50

ex 2007 99 50

85

95

Geconcentreerde guavepuree, door koken verkregen:

van het geslacht Psidium spp.,

met een suikergehalte van 13 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten

bestemd voor de vervaardiging van producten van de voedingsmiddelen- en drankenindustrie (1)

6 % (3)

31.12.2017

ex 2008 93 91

20

Gezoete gedroogde veenbessen, bestemd voor de vervaardiging (met uitzondering van het alleen verpakken als verwerking) van producten van de voedingsmiddelenindustrie (4)

0 %

31.12.2017

ex 2008 99 48

94

Mangopuree:

niet gemaakt op basis van geconcentreerd sap,

van het geslacht Mangifera,

met een brixwaarde van 14 of meer, maar niet meer dan 20,

bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van producten van de drankenindustrie (1)

6 %

31.12.2015

ex 2008 99 49

ex 2008 99 99

30

40

Pitloze boysenbessenpuree zonder toegevoegde alcohol, al dan niet toegevoegde suiker bevattend

0 %

31.12.2014

ex 2008 99 49

ex 2008 99 99

70

11

Geblancheerde wijnstokbladeren van het geslacht Karakishmish in pekel bevattende:

meer dan 6 gewichtspercenten zout,

0,1 of meer, maar niet meer dan 1,4 gewichtspercenten zuur, uitgedrukt als citroenzuurmonohydraat en

al dan niet, maar niet meer dan 2 000 mg/kg natriumbenzoaat overeenkomstig de CODEX STAN 192-1995

bestemd voor de vervaardiging van met rijst gevulde wijnstokbladeren (1)

0 %

31.12.2017

ex 2009 41 92

ex 2009 41 99

20

70

Ananassap:

niet vervaardigd op basis van geconcentreerd sap,

van het geslacht Ananas,

met een brixwaarde van 11 of meer, doch niet meer dan 16,

bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van producten van de drankenindustrie (1)

8 %

31.12.2015

ex 2009 49 30

91

Ananassap, anders dan in poedervorm:

met een brixwaarde van meer dan 20, doch niet meer dan 67,

een waarde van meer dan 30 euro per 100 kg nettogewicht,

met toegevoegde suiker,

bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van producten van de levensmiddelen- of de drankenindustrie (1)

0 %

31.12.2014

ex 2009 81 31

10

Geconcentreerd veenbessensap:

met een brixwaarde van 40 of meer, maar niet meer dan 66,

in onmiddellijke verpakkingen met een inhoud van 50 liter of meer

0 %

31.12.2014

ex 2009 89 79

20

Ingevroren geconcentreerd boysenbessensap met een brixwaarde van 61 of meer, doch niet meer dan 67, in onmiddellijke verpakkingen met een inhoud van 50 liter of meer

0 %

31.12.2016

ex 2009 89 79

30

Bevroren acerolasapconcentraat:

met een brixwaarde van meer dan 48, maar niet meer dan 67,

in onmiddellijke verpakkingen met een inhoud van 50 liter of meer

0 %

31.12.2018

ex 2009 89 79

85

Geconcentreerd acaibessensap:

van de soort Euterpe oleracea,

bevroren,

niet gezoet,

niet in poedervorm,

met een brixwaarde van 23 of meer doch niet meer dan 32,

in onmiddellijke verpakkingen met een inhoud van 10 kg of meer

0 %

31.12.2016

ex 2009 89 99

93

Onbehandeld kokoswater, bevroren, in onmiddellijke verpakkingen met een inhoud van 50 liter of meer

0 %

31.12.2016

ex 2106 10 20

10

Sojaeiwitisolaat, bevattende 6,6 of meer doch niet meer dan 8,6 gewichtspercenten calciumfosfaat

0 %

31.12.2018

ex 2106 90 92

45

Bereiding bevattende:

meer dan 30 doch niet meer dan 35 gewichtspercenten zoethoutextract,

meer dan 65 doch niet meer dan 70 gewichtspercenten tricaprylin,

gestandaardiseerd tot 3 of meer maar niet meer dan 4 gewichtspercenten glabridine

0 %

31.12.2016

ex 2519 90 10

10

Gesmolten magnesia met een zuiverheid van 97 of meer gewichtspercenten

0 %

31.12.2016

ex 2804 50 90

10

Telluur met een zuiverheid van 99,99 of meer doch niet meer dan 99,999 gewichtspercenten (CAS RN 13494-80-9)

0 %

31.12.2018

2804 70 00

 

Fosfor

0 %

31.12.2018

ex 2805 19 90

10

Lithiummetaal met een zuiverheid van 99,7 of meer gewichtspercenten (CAS RN 7439-93-2)

0 %

31.12.2017

ex 2805 30 10

10

Legeringen van cerium met andere zeldzame aardmetalen, bevattende 47 of meer gewichtspercenten cerium

0 %

31.12.2018

ex 2805 30 90

ex 2805 30 90

ex 2805 30 90

45

55

65

Zeldzame aardmetalen, scandium en yttrium, met een zuiverheid van 95 of meer gewichtspercenten

0 %

31.12.2015

ex 2811 19 80

10

Sulfamidezuur (CAS RN 5329-14-6)

0 %

31.12.2018

ex 2811 19 80

20

Waterstofjodide (CAS RN 10034-85-2)

0 %

31.12.2016

ex 2811 19 80

30

Fosforigzuur (CAS RN 10294-56-1)/fosfonzuur (CAS RN 13598-36-2), bestemd om te worden gebruikt als ingrediënt voor de vervaardiging van additieven in de poly(vinylchloride)industrie (1)

0 %

31.12.2017

ex 2811 22 00

10

Siliciumdioxide (CAS RN 7631-86-9) in de vorm van poeder, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van kolommen voor vloeistofchromatografie, zogenaamde "hoge prestatie vloeistofchromatografie" (HPLC) en van patronen voor de voorbereiding van monsteranalyse (1)

0 %

31.12.2018

ex 2811 22 00

30

Bolletjes van poreus wit kiezelzuur met een deeltjesgrootte van meer dan 1 μm, voor gebruik bij de vervaardiging van cosmetische producten (1)

0 %

31.12.2016

ex 2812 90 00

10

Stikstoftrifluoride (CAS RN 7783-54-2)

0 %

31.12.2018

ex 2816 40 00

10

Bariumhydroxide (CAS RN 17194-00-2)

0 %

31.12.2017

ex 2818 10 91

10

Gesinterd korund, met een microkristallijne structuur, bevattende:

94 of meer doch niet meer dan 98,5 gewichtspercenten α-Al2O3 (CASRN1344-28-1),

2(± 1,5) gewichtspercenten magnesiumspinel (CASRN1309-48-4),

1(± 0,6 %)gewichtspercent yttriumoxide (CASRN1314-36-9)

en

hetzij 2(± 1,2 %) gewichtspercenten lanthaanoxide(CASRN1312-81-8)

hetzij 2(± 1,2 %) gewichtspercenten lanthaanoxide (CASRN1312-81-8) en neodymiumoxide (CASRN1313-97-9)

waarbij minder dan 50 % van het totale gewicht een deeltjesgrootte van meer dan 10 mm heeft

0 %

31.12.2015

ex 2818 20 00

10

Geactiveerde aluminiumoxide met een specifiek oppervlak van ten minste 350 m2/g

0 %

31.12.2014

ex 2818 30 00

10

Aluminiumhydroxideoxide in de vorm van pseudoboehmiet

4 %

31.12.2018

2819 10 00

 

Chroomtrioxide (CAS RN 1333-82-0)

0 %

31.12.2016

ex 2819 90 90

10

Dichroomtrioxide bestemd voor gebruik in de metallurgie (CAS RN 1308-38-9) (1)

0 %

31.12.2016

ex 2823 00 00

10

Titaandioxide (CAS RN 13463-67-7):

met een zuiverheid van 99,9 of meer gewichtspercenten,

met een gemiddelde korrelgrootte van 1,2 μm of meer doch niet meer dan 1,8 μm

met een specifieke oppervlakte van 5,0 m2/g of meer, doch niet meer dan 7,5 m2/g

0 %

31.12.2017

ex 2823 00 00

20

Titaandioxide (CAS RN 13463-67-7) met een zuiverheid van 99,7 of meer gewichtspercenten en bevattende:

minder dan 0,005 gewichtspercent kalium en natrium samen (uitgedrukt als natrium en elementair kalium),

minder dan 0,01 gewichtspercent fosfor (uitgedrukt als elementair fosfor),

bestemd voor gebruik in de metallurgie (1)

0 %

31.12.2017

ex 2825 10 00

10

Hydroxylammoniumchloride (CAS RN 5470-11-1)

0 %

31.12.2017

ex 2825 50 00

20

Koper(I of II)oxide bevattende 78 of meer gewichtspercenten koper en niet meer dan 0,03 gewichtspercent chloride

0 %

31.12.2018

ex 2825 60 00

10

Zirkoniumdioxide (CAS RN 1314-23-4)

0 %

31.12.2017

ex 2826 19 90

10

Wolfraamhexafluoride met een zuiverheid van 99,9 of meer gewichtspercenten (CAS RN 7783-82-6)

0 %

31.12.2015

ex 2826 90 80

15

Lithiumhexafluorfosfaat (CAS RN 21324-40-3)

0 %

31.12.2016

ex 2827 39 85

10

Kopermonochloride, met een zuiverheid van 96 of meer doch niet meer dan 99 gewichtspercenten (CAS RN 7758-89-6)

0 %

31.12.2018

ex 2827 39 85

20

Antimoonpentachloride met een zuiverheid van 99 gewichtspercenten of meer (CAS RN 7647-18-9)

0 %

31.12.2016

ex 2827 39 85

30

Mangaandichloride (CAS RN 7773-01-5)

0 %

31.12.2014

ex 2827 49 90

10

Zirkoniumdichlorideoxide

0 %

31.12.2018

ex 2830 10 00

10

Dinatriumtetrasulfide, bevattende niet meer dan 38 gewichtspercenten natrium, berekend op de droge stof

0 %

31.12.2018

ex 2833 29 80

20

Mangaansulfaat monohydraat (CAS RN 10034-96-5)

0 %

31.12.2018

ex 2833 29 80

30

Zirkoniumsulfaat (CAS RN 14644-61-2)

0 %

31.12.2015

ex 2835 10 00

10

Natriumhypofosfietmonohydraat (CAS RN 10039-56-2)

0 %

31.12.2017

ex 2836 91 00

20

Lithiumcarbonaat, bevattende één of meer van de volgende onzuiverheden in de aangegeven concentraties:

2 mg/kg of meer arseen,

200 mg/kg of meer calcium,

200 mg/kg of meer chloriden,

20 mg/kg of meer ijzer,

150 mg/kg of meer magnesium,

20 mg/kg of meer zware metalen,

300 mg/kg of meer kalium,

300 mg/kg of meer natrium,

200 mg/kg of meer sulfaten,

bepaald volgens de methoden vermeld in de Europese Farmacopee

0 %

31.12.2018

ex 2836 99 17

20

Basisch zirkonium(IV)carbonaat (CAS RN 15667-84-2)

0 %

31.12.2018

ex 2837 19 00

20

Kopercyanide (CAS RN 544-92-3)

0 %

31.12.2018

ex 2837 20 00

10

Tetranatriumhexacyanoferraat(II) (CAS RN 13601-19-9)

0 %

31.12.2016

ex 2837 20 00

20

Ammoniumijzer (III) hexacyanoferraat (II) (CAS RN 25869-00-5)

0 %

31.12.2017

ex 2839 19 00

10

Dinatriumdisilicaat (CAS RN 13870-28-5)

0 %

31.12.2017

ex 2839 90 00

20

Calciumsilicaat (CAS RN 1344-95-2)

0 %

31.12.2018

2841 30 00

 

Natriumdichromaat (CAS RN 10588-01-9)

0 %

31.12.2018

ex 2841 80 00

10

Diammoniumwolframaat (ammoniumparawolframaat) (CAS RN 11120-25-5)

0 %

31.12.2017

ex 2841 90 85

10

Lithiumkobalt(III)oxide met een kobaltgehalte van ten minste 59 gewichtspercenten (CAS RN 12190-79-3)

0 %

31.12.2017

ex 2841 90 85

20

Kaliumtitaanoxide in poedervorm met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten (CAS RN 12056-51-8)

0 %

31.12.2018

ex 2842 10 00

10

Synthetisch beta-zeolietpoeder

0 %

31.12.2018

ex 2842 10 00

20

Synthetisch chabasietzeolietpoeder

0 %

31.12.2014

ex 2842 90 10

10

Natriumselenaat (CAS RN 13410-01-0)

0 %

31.12.2014

ex 2843 29 00

10

Zilveroxide, vrij van nitraat en carbonaat, met een zilvergehalte van ten minste 99,99 gewichtspercenten van het gewicht van het metaal, bestemd voor het vervaardigen van zilveroxidebatterijen (1)

0 %

31.12.2016

2845 10 00

 

Zwaar water (deuteriumoxide) (Euratom) (CAS RN 7789-20-0)

0 %

31.12.2018

2845 90 10

 

Deuterium en verbindingen daarvan; waterstof en verbindingen daarvan, verrijkt met deuterium; mengsels en oplossingen die deze producten bevatten (Euratom)

0 %

31.12.2018

ex 2845 90 90

10

Helium-3 (CAS RN 14762-55-1)

0 %

31.12.2016

ex 2845 90 90

20

Water dat tot 95 gewichtspercenten of meer verrijkt is met zuurstof-18 (CAS RN 14314-42-2)

0 %

31.12.2018

ex 2845 90 90

30

(13C)Koolstofmonoxide (CAS RN 1641-69-6)

0 %

31.12.2016

ex 2845 90 90

40

IJzerboride, tot meer dan 95 gewichtspercenten verrijkt met boor-10 (CAS RN 200513-39-9)

0 %

31.12.2018

ex 2846 10 00

ex 3824 90 97

10

48

Concentraten van zeldzame aardmetalen, bevattende 60 of meer doch niet meer dan 95 gewichtspercenten zeldzame aardmetaaloxiden en niet meer dan 1 gewichtspercent zirkoniumoxide, aluminiumoxide of ijzeroxide, en met een gloeiverlies van 5 of meer gewichtspercenten

0 %

31.12.2018

ex 2846 10 00

20

Diceriumtricarbonaat, al dan niet gehydrateerd (CAS RN 537-01-9)

0 %

31.12.2018

ex 2846 10 00

30

Ceriumlanthaancarbonaat, al dan niet gehydrateerd

0 %

31.12.2018

ex 2846 10 00

40

Ceriumlanthaanneodymiumpraseodymiumcarbonaat, al dan niet gehydrateerd

0 %

31.12.2014

2846 90 00

 

Anorganische en organische verbindingen van zeldzame aardmetalen, van yttrium of van scandium, dan wel van mengsels van die metalen, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2846 10 00

0 %

31.12.2018

ex 2848 00 00

10

Fosfine (CAS RN 7803-51-2)

0 %

31.12.2018

ex 2850 00 20

10

Silaan (CAS RN 7803-62-5)

0 %

31.12.2018

ex 2850 00 20

20

Arsine (CAS RN 7784-42-1)

0 %

31.12.2018

ex 2850 00 20

30

Titaannitride met een deeltjesgrootte van niet meer dan 250 nm (CAS RN 25583-20-4)

0 %

31.12.2017

ex 2850 00 20

40

Germaniumtetrahydride (CAS RN 7782-65-2)

0 %

31.12.2016

ex 2850 00 20

50

Natriumtetrahydroboraat (CAS RN 16940-66-2) met:

een zuiverheid van 98 of meer gewichtspercenten en

niet meer dan 10 ppm ijzer

bestemd om te worden gebruikt als een additief bij de vervaardiging van polymeerartikelen die voor een zuurstofbarrière zorgen (1)

0 %

31.12.2017

ex 2850 00 60

10

Natriumazide (CAS RN 26628-22-8)

0 %

31.12.2018

ex 2853 00 90

10

Chloorsulfonylisocyanaat (CAS RN 1189-71-5)

0 %

31.12.2016

ex 2903 39 90

10

Tetrafluorkoolstof (tetrafluormethaan) (CAS RN 75-73-0)

0 %

31.12.2018

ex 2903 39 90

15

Perfluor (4-methyl-2-penteen) (CAS RN 84650-68-0)

0 %

31.12.2016

ex 2903 39 90

25

2,3,3,3-Tetrafluoroprop-1-een (CAS RN 754-12-1)

0 %

31.12.2017

ex 2903 39 90

30

Perfluorethaan (CAS RN 76-16-4)

0 %

31.12.2018

ex 2903 39 90

40

1,1-Difluorethaan (CAS RN 75-37-6)

0 %

31.12.2018

ex 2903 39 90

50

1,1,1,3,3-Pentafluorpropaan (CAS RN 460-73-1)

0 %

31.12.2018

ex 2903 39 90

70

1,1,1,2-Tetrafluorethaan, gecertificeerd geurloos, ten hoogste bevattende:

600 ppm in gewicht 1,1,2,2 tetrafluorethaan

2 ppm in gewicht pentafluoroethaan

2 ppm in gewicht chlorodifluoromethaan

2 ppm in gewicht chloropentafluoroethaan

2 ppm in gewicht dichlorodifluoromethaan

bestemd voor de vervaardiging van drijfgas van farmaceutische kwaliteit voor medische dosis-aërosols (CAS RN 811-97-2) (1)

0 %

31.12.2016

ex 2903 39 90

75

Trans-1,3,3,3-tetrafluoroprop-1-een (CAS RN 1645-83-6)

0 %

31.12.2018

ex 2903 39 90

80

Hexafluorpropeen (CAS RN 116-15-4)

0 %

31.12.2016

ex 2903 77 30

10

1,1,1-Trichloortrifluorethaan (CAS RN 354-58-5)

0 %

31.12.2018

ex 2903 77 90

10

Chloortrifluorethyleen (CAS RN 79-38-9)

0 %

31.12.2016

ex 2903 89 90

10

1,6,7,8,9,14,15,16,17,17,18,18-Dodecachloorpentacyclo [12.2.1.16,9.02,13.05,10]octadeca-7,15-dieen (CAS RN 13560-89-9)

0 %

31.12.2018

ex 2903 89 90

30

Octafluorcyclopenteen (CAS RN 559-40-0)

0 %

31.12.2016

ex 2903 89 90

40

Hexabroomcyclododecaan

0 %

31.12.2016

ex 2903 89 90

50

Chloorcyclopentaan (CAS RN 930-28-9)

0 %

31.12.2017

ex 2903 99 90

20

1,2-Bis(pentabroomfenyl)ethaan (CAS RN 84852-53-9)

0 %

31.12.2018

ex 2903 99 90

40

2,6-Dichloortolueen, met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten en bevattende:

niet meer dan 0,001 mg/kg tetrachloordibenzodioxinen,

niet meer dan 0,001 mg/kg tetrachloordibenzofuranen,

niet meer dan 0,2 mg/kg tetrachloorbifenylen

0 %

31.12.2018

ex 2903 99 90

50

Fluorbenzeen (CAS RN 462-06-6)

0 %

31.12.2018

ex 2903 99 90

70

α,α,α′,α′-Tetrachloor-o-xyleen (CAS RN 25641-99-0)

0 %

31.12.2015

ex 2903 99 90

80

1-Broom-3,4,5-trifluorobenzeen (CAS RN 138526-69-9)

0 %

31.12.2018

ex 2903 99 90

85

2-Broom-9H-fluoreen (CAS RN1133-80-8)

0 %

31.12.2018

ex 2904 10 00

30

Natrium-p-styreensulfonaat (CAS RN 2695-37-6)

0 %

31.12.2014

ex 2904 10 00

50

Natrium-2-methylprop-2-een-1-sulfonaat (CAS RN 1561-92-8)

0 %

31.12.2014

ex 2904 20 00

10

Nitromethaan (CAS RN 75-52-5)

0 %

31.12.2015

ex 2904 20 00

20

Nitroëthaan (CAS RN 79-24-3)

0 %

31.12.2015

ex 2904 20 00

30

1-Nitropropaan (CAS RN 108-03-2)

0 %

31.12.2015

ex 2904 20 00

40

2-Nitropropaan (CAS RN 79-46-9)

0 %

31.12.2014

ex 2904 90 40

10

Trichloornitromethaan, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij onderverdeling 3808 92 (CAS RN 76-06-2) (1)

0 %

31.12.2014

ex 2904 90 95

20

1-Chloor-2,4-dinitrobenzeen (CAS RN 97-00-7)

0 %

31.12.2014

ex 2904 90 95

30

Tosylchloride (CAS RN 98-59-9)

0 %

31.12.2014

ex 2904 90 95

40

4-Chloorbenzeensulfonylchloride (CAS RN 98-60-2)

0 %

31.12.2017

ex 2904 90 95

50

Ethaansulfonylchloride (CAS RN 594-44-5)

0 %

31.12.2018

ex 2905 19 00

11

Kaliumtertbutanolaat (CASnr.865-47-4), al dan niet in de vorm van een oplossing in tetrahydrofuraan overeenkomstig aantekening 1e), op hoofdstuk29 van de GN

0 %

31.12.2018

ex 2905 19 00

30

2,6-Dimethylheptaan-4-ol (CAS RN 108-82-7)

0 %

31.12.2018

ex 2905 19 00

40

2,6-Dimethylheptaan-2-ol (CAS RN 13254-34-7)

0 %

31.12.2014

ex 2905 19 00

70

Titaantetrabutanolaat (CAS RN 5593-70-4)

0 %

31.12.2017

ex 2905 19 00

80

Titaantetraisopropoxide (CAS RN 546-68-9)

0 %

31.12.2017

ex 2905 19 00

85

Titaan-tetra-ethanolaat (CAS RN 3087-36-3)

0 %

31.12.2018

ex 2905 29 90

10

3,5-Dimethylhex-1-yn-3-ol (CAS RN 107-54-0)

0 %

31.12.2014

ex 2905 29 90

20

Dec-9-een-1-ol (CAS RN 13019-22-2)

0 %

31.12.2014

ex 2905 29 90

30

Dodeca-8,10-dieen-1-ol (CAS RN 33956-49-9)

0 %

31.12.2015

ex 2905 39 95

10

Propaan-1,3-diol (CAS RN 504-63-2)

0 %

31.12.2015

ex 2905 39 95

20

Butaan-1,2-diol (CAS RN 584-03-2)

0 %

31.12.2016

ex 2905 39 95

30

2,4,7,9-Tetramethyl-4,7-decaandiol (CAS RN 17913-76-7)

0 %

31.12.2016

ex 2905 39 95

40

Decaan-1,10-diol (CAS RN 112-47-0)

0 %

31.12.2017

ex 2905 39 95

50

2-Methyl-2-propylpropaan-1,3-diol (CAS RN 78-26-2)

0 %

31.12.2018

ex 2905 49 00

10

Ethylidyntrimethanol (CAS RN 77-85-0)

0 %

31.12.2014

ex 2905 59 98

20

2,2,2-Trifluorethanol (CAS RN 75-89-8)

0 %

31.12.2014

2906 11 00

 

Menthol (CAS RN 1490-04-6)

0 %

31.12.2018

ex 2906 19 00

10

Cyclohex-1,4-yleendimethanol (CAS RN 105-08-8)

0 %

31.12.2018

ex 2906 19 00

20

4,4′-Isopropylideendicyclohexanol (CAS RN 80-04-6)

0 %

31.12.2018

ex 2906 29 00

10

2,2′-(m-Fenyleen)dipropaan-2-ol (CAS RN 1999-85-5)

0 %

31.12.2014

ex 2906 29 00

20

1-Hydroxymethyl-4-methyl-2,3,5,6-tetrafluorbenzeen (CAS RN 79538-03-7)

0 %

31.12.2018

ex 2906 29 00

30

2-Fenylethanol (CAS RN 60-12-8)

0 %

31.12.2017

ex 2907 15 90

10

2-Naftol (CAS RN 135-19-3)

0 %

31.12.2016

ex 2907 19 90

10

2,3,5-Trimethylfenol (CAS RN 697-82-5)

0 %

31.12.2014

ex 2907 19 90

20

Bifenyl-4-ol (CAS RN 92-69-3)

0 %

31.12.2018

ex 2907 21 00

10

Resorcinol (CAS RN 108-46-3)

0 %

31.12.2018

ex 2907 23 00

10

4,4′-Isopropylideendifenol (CAS RN 80-05-7)

0 %

31.12.2017

ex 2907 29 00

15

6,6′-Di-tert-butyl-4,4′-butylideendi-m-kresol (CAS RN 85-60-9)

0 %

31.12.2018

ex 2907 29 00

20

4,4′-(3,3,5-Trimethylcyclohexylideen)difenol (CAS RN 129188-99-4)

0 %

31.12.2018

ex 2907 29 00

30

4,4′,4″-Ethylidyntrifenol (CAS RN 27955-94-8)

0 %

31.12.2018

ex 2907 29 00

35

4-[2-(4-Hydroxy-3-prop-2-enylfenyl)propaan-2-yl]-2-prop-2-enylfenol (CAS RN 1745-89-7)

0 %

31.12.2016

ex 2907 29 00

40

2,3,5-Trimethylhydrochinon (CAS RN 700-13-0)

0 %

31.12.2016

ex 2907 29 00

45

2-Methylhydrochinon (CAS RN 95-71-6)

0 %

31.12.2016

ex 2907 29 00

50

6,6′,6″-Tricyclohexyl-4,4′,4″-butaan-1,1,3-triyltri(m-kresol) (CAS RN 111850-25-0)

0 %

31.12.2018

ex 2907 29 00

55

Bifenyl-2,2′-diol (CAS RN 1806-29-7)

0 %

31.12.2017

ex 2907 29 00

70

2,2′,2″,6,6′,6″-Hexa-tert-butyl-α,α′,α″-(mesityleen-2,4,6-triyl)tri-p-kresol (CAS RN 1709-70-2)

0 %

31.12.2018

ex 2907 29 00

85

Floroglucinol, al dan niet gehydrateerd

0 %

31.12.2018

ex 2908 19 00

10

Pentafluorfenol (CAS RN 771-61-9)

0 %

31.12.2018

ex 2908 19 00

20

4,4′-(Perfluorisopropylideen)difenol (CAS RN 1478-61-1)

0 %

31.12.2018

ex 2908 99 00

30

4-Nitrofenol (CAS RN 100-02-7)

0 %

31.12.2018

ex 2908 99 00

40

4,5-Dihydroxynaftaleen-2,7-disulfonzuur (CAS RN 148-25-4)

0 %

31.12.2017

ex 2909 19 90

20

Bis(2-chloorethyl)ether (CAS RN 111-44-4)

0 %

31.12.2018

ex 2909 19 90

30

Mengsels van isomeren van (nonafluorbutyl)methylether of (nonafluorbutyl)ethylether, met een zuiverheid van 99 gewichtspercenten of meer

0 %

31.12.2018

ex 2909 19 90

50

3-Ethoxy-perfluor-2-methylhexaan (CAS RN 297730-93-9)

0 %

31.12.2016

ex 2909 19 90

60

1-Methoxyheptafluorpropaan (CAS RN 375-03-1)

0 %

31.12.2018

ex 2909 20 00

10

8-Methoxycedrane (CAS RN 19870-74-7)

0 %

31.12.2016

ex 2909 30 38

10

Bis(pentabroomfenyl)ether (CAS RN 1163-19-5)

0 %

31.12.2018

ex 2909 30 38

20

1,1′-Propaan-2,2-diylbis[3,5-dibroom-4-(2,3-dibroompropoxy)benzeen] (CAS RN 21850-44-2)

0 %

31.12.2016

ex 2909 30 90

10

2-(Fenylmethoxy)naftaleen (CAS RN 613-62-7)

0 %

31.12.2014

ex 2909 30 90

20

1,2-Bis(3-methylfenoxy)ethaan (CAS RN 54914-85-1)

0 %

31.12.2014

ex 2909 30 90

30

3,4,5-Trimethoxytolueen (CAS RN 6443-69-2)

0 %

31.12.2015

ex 2909 50 00

10

4-(2-Methoxyethyl)fenol (CAS RN 56718-71-9)

0 %

31.12.2018

ex 2909 50 00

20

Ubiquinol (CAS RN 992-78-9)

0 %

31.12.2015

ex 2909 60 00

10

Bis(α,α-dimethylbenzyl)peroxide (CAS RN 80-43-3)

0 %

31.12.2018

ex 2909 60 00

20

1,4-Di(2-tert-butylperoxyisopropyl)benzeen (CAS RN 25155-25-3)

0 %

31.12.2016

ex 2910 90 00

15

1,2-Epoxycyclohexaan (CAS RN 286-20-4)

0 %

31.12.2018

ex 2910 90 00

30

2,3-Epoxypropaan-1-ol (glycidol) (CAS RN 556-52-5)

0 %

31.12.2018

ex 2910 90 00

80

Allylglycidylether (CAS RN 106-92-3)

0 %

31.12.2016

ex 2912 29 00

40

(2E,4E,6E,8E,10E,12E)-2,7,11-Trimethyl-13-(2,6,6-trimethyl-1-cyclohexeen-1-yl)-2,4,6,8,10,12-tridecahexaënal (CAS RN 1638-05-7)

0 %

31.12.2016

ex 2912 29 00

50

4-Isobutylbenzaldehyde (CAS RN 40150-98-9)

0 %

31.12.2017

ex 2912 29 00

60

3,4-Dimethylbenzaldehyde (CAS RN 5973-71-7)

0 %

31.12.2018

ex 2912 49 00

10

3-Fenoxybenzaldehyde (CAS RN 39515-51-0)

0 %

31.12.2018

ex 2912 49 00

20

4-Hydroxybenzaldehyd (CAS RN 123-08-0)

0 %

31.12.2017

ex 2912 49 00

30

Salicylaldehyd (CAS RN 90-02-8)

0 %

31.12.2015

ex 2914 19 90

20

Heptaan-2-on (CAS RN 110-43-0)

0 %

31.12.2017

ex 2914 19 90

30

3-Methylbutanon (CAS RN 563-80-4)

0 %

31.12.2017

ex 2914 19 90

40

Pentaan-2-on (CAS RN 107-87-9)

0 %

31.12.2017

ex 2914 29 00

20

Cyclohexadec-8-enon (CAS RN 3100-36–5)

0 %

31.12.2018

ex 2914 29 00

30

(R)-p-Mentha-1(6),8-dieen-2-on (CAS RN 6485-40-1)

0 %

31.12.2015

ex 2914 29 00

40

Kamfer

0 %

31.12.2018

ex 2914 29 00

50

trans-β-Damascone (CAS RN 23726-91-2)

0 %

31.12.2016

ex 2914 39 00

30

Benzofenon (CAS RN 119-61-9)

0 %

31.12.2017

ex 2914 39 00

50

4-Fenylbenzofenon (CAS RN 2128-93-0)

0 %

31.12.2018

ex 2914 39 00

60

4-Methylbenzofenon (CAS RN 134-84-9)

0 %

31.12.2018

ex 2914 39 00

70

Benzil (CAS RN 134-81-6)

0 %

31.12.2017

ex 2914 39 00

80

4′-Methylacetofenon (CAS RN 122-00-9)

0 %

31.12.2017

ex 2914 50 00

20

3′-Hydroxyacetofenon (CAS RN 121-71-1)

0 %

31.12.2015

ex 2914 50 00

25

4′-Methoxyacetofenon (CAS RN 100-06-1)

0 %

31.12.2018

ex 2914 50 00

30

2′-Hydroxyacetofenon (CAS RN 118-93-4)

0 %

31.12.2018

ex 2914 50 00

36

2,7-Dihydroxy-9-fluorenon (CAS RN 42523-29-5)

0 %

31.12.2018

ex 2914 50 00

40

4-(4-Hydroxyfenyl)butaan-2-on (CAS RN 5471-51-2)

0 %

31.12.2016

ex 2914 50 00

45

3,4-Dihydroxybenzofenon (CAS RN 10425-11-3)

0 %

31.12.2017

ex 2914 50 00

60

2-Fenyl-2,2-dimethoxyacetofenon (CAS RN 24650-42-8)

0 %

31.12.2017

ex 2914 50 00

70

16α,17α-Epoxy-3β-hydroxypregn-5-een-20-on (CAS RN 974-23-2)

0 %

31.12.2017

ex 2914 50 00

80

2′,6′-Dihydroxyacetofenon (CAS RN 699-83-2)

0 %

31.12.2018

ex 2914 69 90

10

2-Ethylantrachinon (CAS RN 84-51-5)

0 %

31.12.2018

ex 2914 69 90

20

2-Pentylantrachinon (CAS RN 13936-21-5)

0 %

31.12.2014

ex 2914 69 90

30

1,4-Dihydroxyantrachinon (CAS RN 81-64-1)

0 %

31.12.2018

ex 2914 69 90

40

p-Benzochinon (CAS RN 106-51-4)

0 %

31.12.2016

ex 2914 70 00

20

2,4′-Difluorbenzofenon (CAS RN 342-25-6)

0 %

31.12.2017

ex 2914 70 00

40

Perfluor(2-methylpentaan-3-on) (CAS RN 756-13-8)

0 %

31.12.2018

ex 2914 70 00

50

3′-Chloorpropiofenon (CAS RN 34841-35-5)

0 %

31.12.2018

ex 2914 70 00

60

4′-tert-Butyl-2′,6′-dimethyl-3′,5′-dinitroacetofenon (CAS RN 81-14-1)

0 %

31.12.2015

ex 2914 70 00

70

4-Chloor-4′-hydroxybenzofenon (CAS RN 42019-78-3)

0 %

31.12.2016

ex 2915 29 00

10

Antimoontriacetaat (CAS RN 6923-52-0)

0 %

31.12.2018

ex 2915 39 00

20

Isopentylacetaat (CAS RN 123-92-2)

0 %

31.12.2017

ex 2915 39 00

40

tert-Butylacetaat (CAS RN 540-88-5)

0 %

31.12.2018

ex 2915 39 00

50

3-Acetylfenylacetaat (CAS RN 2454-35-5)

0 %

31.12.2014

ex 2915 39 00

60

Dodec-8-enylacetaat (CAS RN 28079-04-1)

0 %

31.12.2015

ex 2915 39 00

65

Dodeca-7,9-dienylacetaat (CAS RN 54364-62-4)

0 %

31.12.2015

ex 2915 39 00

70

Dodec-9-enylacetaat (CAS RN 16974-11-1)

0 %

31.12.2015

ex 2915 39 00

75

Isobornylacetaat (CAS RN 125-12-2)

0 %

31.12.2016

ex 2915 39 00

80

1-Fenylethylacetaat (CAS RN 93-92-5)

0 %

31.12.2016

ex 2915 39 00

85

2-tert-Butylcyclohexylacetaat (CAS RN 88-41-5)

0 %

31.12.2018

ex 2915 60 19

10

Ethylbutyraat (CAS RN 105-54-4)

0 %

31.12.2017

ex 2915 90 70

30

3,3-Dimethylbutyrylchloride (CAS RN 7065-46-5)

0 %

31.12.2017

ex 2915 90 70

40

Nonaanzuur (pelargoonzuur) (CAS RN 112-05-0)

0 %

31.12.2018

ex 2915 90 70

50

Allylheptanoaat (CAS RN 142-19-8)

0 %

31.12.2014

ex 2915 90 70

55

Triethylorthoformiaat (CAS RN 122-51-0)

0 %

31.12.2018

ex 2915 90 70

60

Ethyl-6,8-dichlooroctanoaat (CAS RN 1070-64-0)

0 %

31.12.2015

ex 2915 90 70

70

Kobaltboraat-neodecanoaat-complexen, met een zuiverheid van 92 of meer gewichtspercenten (CAS RN 68457-13-6)

0 %

31.12.2016

ex 2915 90 70

75

2,2-Dimethylbutyrylchloride (CAS RN 5856-77-9)

0 %

31.12.2017

ex 2915 90 70

80

Ethyldifluoracetaat (CAS RN 454-31-9)

0 %

31.12.2016

ex 2916 12 00

10

2-tert-Butyl-6-(3-tert-butyl-2-hydroxy-5-methylbenzyl)-4-methylfenylacrylaat (CAS RN 61167-58-6)

0 %

31.12.2018

ex 2916 12 00

40

2,4-Di-tert-pentyl-6-[1-(3,5-di-tert-pentyl-2-hydroxyfenyl)ethyl]fenylacrylaat (CAS RN 123968-25-2)

0 %

31.12.2018

ex 2916 12 00

70

2-(2-Vinyloxyethoxy)ethylacrylaat (CAS RN 86273-46-3)

0 %

31.12.2017

ex 2916 13 00

10

Hydroxyzinkmethacrylaat, in poedervorm (CAS RN 63451-47-8)

0 %

31.12.2014

ex 2916 13 00

20

Zinkdimethacrylaat, in de vorm van poeder (CAS RN 13189-00-9)

0 %

31.12.2018

ex 2916 14 00

10

2,3-Epoxypropylmethacrylaat (CAS RN 106-91-2)

0 %

31.12.2018

ex 2916 19 95

20

Methyl-3,3-dimethylpent-4-enoaat (CAS RN 63721-05-1)

0 %

31.12.2018

ex 2916 19 95

40

Sorbinezuur bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van voedsel voor dieren (CAS RN 110-44-1) (1)

0 %

31.12.2018

ex 2916 20 00

50

Ethyl-2,2-dimethyl-3-(2-methylpropenyl)cyclopropaancarboxylaat (CAS RN 97-41-6)

0 %

31.12.2018

ex 2916 20 00

60

3-Cyclohexylpropionzuur (CAS RN 701-97-3)

0 %

31.12.2015

ex 2916 31 00

10

Benzylbenzoaat (CAS RN 120-51-4)

0 %

31.12.2016

ex 2916 39 90

10

2,3,4,5-Tetrafluorbenzoëzuur (CAS RN 1201-31-6)

0 %

31.12.2016

ex 2916 39 90

15

2-Chloor-5-nitrobenzoëzuur (CAS RN 2516-96-3)

0 %

31.12.2016

ex 2916 39 90

20

3,5-Dichloorbenzoylchloride (CAS RN 2905-62-6)

3,6 %

31.12.2018

ex 2916 39 90

25

2-Methyl-3-(4-fluorfenyl)-propionylchloride (CAS RN 1017183-70-8)

0 %

31.12.2015

ex 2916 39 90

30

2,4,6-Trimethylbenzoylchloride (CAS RN 938-18-1)

0 %

31.12.2015

ex 2916 39 90

35

Methyl-4-tert-butylbenzoaat (CAS RN 26537-19-9)

0 %

31.12.2018

ex 2916 39 90

38

6Broomnaftaleen-2-carbonzuur (CAS RN 5773-80-8)

0 %

31.12.2018

ex 2916 39 90

45

2-Chloorbenzoëzuur (CAS RN 118-91-2)

0 %

31.12.2016

ex 2916 39 90

50

3,5-Dimethylbenzoylchloride (CAS RN 6613-44-1)

0 %

31.12.2018

ex 2916 39 90

55

4-tert-Butylbenzoëzuur (CAS RN 98-73-7)

0 %

31.12.2017

ex 2916 39 90

60

4-Ethylbenzoylchloride (CAS RN 16331-45-6)

0 %

31.12.2018

ex 2916 39 90

70

Ibuprofeen (INN) (CAS RN 15687-27-1)

0 %

31.12.2018

ex 2916 39 90

75

m-Toluylzuur (CAS RN 99-04-7)

0 %

31.12.2017

ex 2916 39 90

85

(2,4,5-Trifluorofenyl)azijnzuur (CAS RN 209995-38-0)

0 %

31.12.2017

ex 2917 11 00

20

Bis(p-methylbenzyl)oxalaat (CAS RN 18241-31-1)

0 %

31.12.2018

ex 2917 11 00

30

Kobaltoxalaat (CAS RN 814-89-1)

0 %

31.12.2014

ex 2917 19 10

10

Dimethylmalonaat (CAS RN 108-59-8)

0 %

31.12.2014

ex 2917 19 10

20

Diethylmalonaat (CAS RN 105-53-3)

0 %

31.12.2017

ex 2917 19 90

20

Natrium-1,2-bis(cyclohexyloxycarbonyl)ethaansulfonaat (CAS RN 23386-52-9)

0 %

31.12.2018

ex 2917 19 90

30

Ethyleenbrassylaat (CAS RN 105-95-3)

0 %

31.12.2014

ex 2917 19 90

50

Tetradecaandizuur (CAS RN 821-38-5)

0 %

31.12.2015

ex 2917 19 90

70

Itaconzuur (CAS RN 97-65-4)

0 %

31.12.2018

ex 2917 20 00

30

1,4,5,6,7,7-Hexachloor-8,9,10-trinorborn-5-een-2,3-dicarbonzuuranhydride (CAS RN 115-27-5)

0 %

31.12.2018

ex 2917 20 00

40

3-Methyl-1,2,3,6-tetrahydroftaalzuuranhydride (CAS RN 5333-84-6)

0 %

31.12.2018

ex 2917 34 00

10

Diallylftalaat (CAS RN 131-17-9)

0 %

31.12.2018

ex 2917 39 95

20

Dibutyl-1,4-benzeendicarboxylaat (CAS RN 1962-75-0)

0 %

31.12.2015

ex 2917 39 95

30

Benzeen-1,2:4,5-tetracarbonzuurdianhydride (CAS RN 89-32-7)

0 %

31.12.2015

ex 2918 16 00

20

Calciumdigluconaatmonohydraat (CAS RN 66905-23-5) bestemd voor de vervaardiging van calciumgluconaatlactaat (CAS RN 11116-97-5) (1)

0 %

31.12.2018

ex 2918 19 98

20

L-Appelzuur (CAS RN 97-67-6)

0 %

31.12.2018

ex 2918 29 00

10

Monohydroxynaftoëzuren

0 %

31.12.2018

ex 2918 29 00

35

Propyl-3,4,5-trihydroxybenzoaat (CAS RN 121-79-9)

0 %

31.12.2017

ex 2918 29 00

50

Hexamethyleenbis[3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat] (CAS RN 35074-77-2)

0 %

31.12.2018

ex 2918 29 00

60

Methyl-, ethyl-, propyl- of butylesters van 4-hydroxybenzoëzuur of hun natriumzouten (CAS RN 35285-68-8, 99-76-3, 5026-62-0, 94-26-8, 94-13-3, 35285-69-9, 120-47-8, 36457-20-2 or 4247-02-3)

0 %

31.12.2016

ex 2918 30 00

30

Methyl-2-benzoylbenzoaat (CAS RN 606-28-0)

0 %

31.12.2018

ex 2918 30 00

50

Ethylacetoacetaat (CAS RN 141-97-9)

0 %

31.12.2017

ex 2918 99 90

10

3,4-Epoxycyclohexylmethyl-3,4-epoxycyclohexaancarboxylaat (CAS RN 2386-87-0)

0 %

31.12.2018

ex 2918 99 90

15

Ethyl 2,3-epoxy-3-fenylbutyraat (CAS RN 77-83-8)

0 %

31.12.2017

ex 2918 99 90

20

Methyl-3-methoxyacrylaat (CAS RN 5788-17-0)

0 %

31.12.2014

ex 2918 99 90

30

Methyl-2-(4-hydroxyfenoxy)propionaat (CAS RN 96562-58-2)

0 %

31.12.2018

ex 2918 99 90

40

trans-4-Hydroxy-3-methoxykaneelzuur (CAS RN 1135-24-6)

0 %

31.12.2018

ex 2918 99 90

50

Methyl-3,4,5-trimethoxybenzoaat (CAS RN 1916-07-0)

0 %

31.12.2018

ex 2918 99 90

60

3,4,5-Trimethoxybenzoëzuur (CAS RN 118-41-2)

0 %

31.12.2018

ex 2918 99 90

70

Allyl-(3-methylbutoxy)acetaat (CAS RN 67634-00-8)

0 %

31.12.2014

ex 2918 99 90

80

Natrium-5-[2-chloor-4-(trifluormethyl)fenoxy]-2-nitrobenzoaat (CAS RN 62476-59-9)

0 %

31.12.2016

ex 2919 90 00

10

2,2′-Methyleenbis(4,6-di-tert-butylfenyl)fosfaat, mononatriumzout (CAS RN 85209-91-2)

0 %

31.12.2018

ex 2919 90 00

30

Aluminiumhydroxybis[2,2′-methyleenbis(4,6-di-tert-butylfenyl)fosfaat] (CAS RN 151841-65-5)

0 %

31.12.2018

ex 2919 90 00

40

Tri-n-hexylfosfaat (CAS RN 2528-39-4)

0 %

31.12.2018

ex 2919 90 00

50

Triethylfosfaat (CAS RN 78-40-0)

0 %

31.12.2016

ex 2920 19 00

10

Fenitrothion (ISO) (CAS RN 122-14-5)

0 %

31.12.2018

ex 2920 19 00

20

Tolclofos-methyl (ISO) (CAS RN 57018-04-9)

0 %

31.12.2018

ex 2920 90 10

10

Diëthylsulfaat (CAS RN 64-67-5)

0 %

31.12.2018

ex 2920 90 10

20

Diallyl-2,2′-oxydiethyldicarbonaat (CAS RN 142-22-3)

0 %

31.12.2018

ex 2920 90 10

40

Dimethylcarbonaat (CAS RN 616-38-6)

0 %

31.12.2018

ex 2920 90 10

50

Di-tert-butyldicarbonaat (CAS RN 24424-99-5)

0 %

31.12.2018

ex 2920 90 10

60

2,4-Di-tert-butyl-5-nitrofenyl methylcarbonaat (CAS RN 873055-55-1)

0 %

31.12.2017

2920 90 30

 

Trimethylfosfiet (CAS RN 121-45-9)

0 %

31.12.2018

2920 90 40

 

Triethylfosfiet (CAS RN 122-52-1)

0 %

31.12.2016

ex 2920 90 85

10

O,O′-Dioctadecylpentaërytritolbis(fosfiet) (CAS RN 3806-34-6)

0 %

31.12.2018

ex 2920 90 85

20

Tris(methylfenyl)fosfiet (CAS RN 25586-42-9)

0 %

31.12.2015

ex 2920 90 85

30

2,2′-[[3,3′,5,5′-Tetrakis(1,1-dimethylethyl)[1,1′-bifenyl]-2,2′-diyl]bis(oxy)]bis[bifenyl-1,3,2-dioxafosfepine], (CAS RN 138776-88-2)

0 %

31.12.2015

ex 2920 90 85

40

Bis (2,4-dicumylfenyl) pentaerythritol difosfiet (CAS RN 154862-43-8)

0 %

31.12.2015

ex 2920 90 85

50

Fosetyl-aluminium (CAS RN 39148-24-8)

0 %

31.12.2018

ex 2920 90 85

60

Bis(neopentylglycolaat)diboor (CAS RN 201733-56-4)

0 %

31.12.2018

ex 2921 19 50

ex 2929 90 00

10

20

Diethylaminotriethoxysilaan (CAS RN 35077-00-0)

0 %

31.12.2014

ex 2921 19 60

10

2-(N,N-Diethylamino)ethylchloridehydrochloride (CAS RN 869-24-9)

0 %

31.12.2017

ex 2921 19 99

20

Ethyl(2-methylallyl)amine (CAS RN 18328-90-0)

0 %

31.12.2018

ex 2921 19 99

30

Allylamine (CAS RN 107-11-9)

0 %

31.12.2018

ex 2921 19 99

60

Tetrakis(ethylmethylamino)zirkonium(IV), (CAS RN 175923-04-3)

0 %

31.12.2018

ex 2921 19 99

70

N,N-Dimethyloctylamine – boortrichloride (1:1) (CAS RN 34762-90-8)

0 %

31.12.2017

ex 2921 29 00

20

Tris[3-(dimethylamino)propyl]amine (CAS RN 33329-35-0)

0 %

31.12.2018

ex 2921 29 00

30

Bis[3-(dimethylamino)propyl]methylamine (CAS RN 3855-32-1)

0 %

31.12.2018

ex 2921 29 00

40

Decamethyleendiamine (CAS RN 646-25-3)

0 %

31.12.2015

ex 2921 29 00

50

N′-[3-(Dimethylamino)propyl]-N,N-dimethylpropaan-1,3-diamine, (CAS RN 6711-48-4)

0 %

31.12.2016

ex 2921 30 99

30

1,3-Cyclohexaandimethaanamine (CAS RN 2579-20-6)

0 %

31.12.2015

ex 2921 30 99

40

Cyclopropylamine (CAS RN 765-30-0)

0 %

31.12.2017

ex 2921 42 00

15

4-Amino-3-nitrobenzeensulfonzuur (CAS RN 616-84-2)

0 %

31.12.2018

ex 2921 42 00

20

3-Chlooraniline (CAS RN 108-42-9)

0 %

31.12.2018

ex 2921 42 00

25

Natriumwaterstof-2-aminobenzeen-1,4-disulfonaat (CAS RN 24605-36-5)

0 %

31.12.2018

ex 2921 42 00

35

2-Nitroaniline (CAS RN 88-74-4)

0 %

31.12.2018

ex 2921 42 00

45

2,4,5-Trichlooraniline (CAS RN 636-30-6)

0 %

31.12.2018

ex 2921 42 00

50

3-Aminobenzeensulfonzuur (CAS RN 121-47-1)

0 %

31.12.2018

ex 2921 42 00

70

2-Aminobenzeen-1,4-disulfonzuur (CAS RN 98-44-2)

0 %

31.12.2014

ex 2921 42 00

80

4-Chloor-2-nitroaniline (CAS RN 89-63-4)

0 %

31.12.2018

ex 2921 42 00

82

2-Chloor-4-nitroaniline (CAS RN 121-87-9)

0 %

31.12.2015

ex 2921 42 00

85

3,5-Dichlooraniline (CAS RN 626-43-7)

0 %

31.12.2018

ex 2921 42 00

86

2,5-Dichlooraniline met een zuiverheid van 99,5 gewichtspercenten of meer (CAS RN 95-82-9)

0 %

31.12.2017

ex 2921 42 00

87

N-Methylaniline (CAS RN 100-61-8)

0 %

31.12.2017

ex 2921 42 00

88

3,4-Dichlooraniline-6-sulfonzuur (CAS RN 6331-96-0)

0 %

31.12.2017

ex 2921 43 00

20

4-Amino-6-chloortolueen-3-sulfonzuur (CAS RN 88-51-7)

0 %

31.12.2018

ex 2921 43 00

30

3-Nitro-p-toluïdine (CAS RN 119-32-4)

0 %

31.12.2018

ex 2921 43 00

40

4-Aminotolueen-3-sulfonzuur (CAS RN 88-44-8)

0 %

31.12.2018

ex 2921 43 00

50

4-Aminobenzotrifluoride (CAS RN 455-14-1)

0 %

31.12.2015

ex 2921 43 00

60

3-Aminobenzotrifluoride (CAS RN 98-16-8)

0 %

31.12.2015

ex 2921 43 00

70

N-Ethyl-m-toluïdine (CAS RN 102-27-2)

0 %

31.12.2016

ex 2921 43 00

80

6-Chloor-α,α,α-trifluor-m-toluïdine (CAS RN 121-50-6)

0 %

31.12.2017

ex 2921 44 00

20

Difenylamine (CAS RN 122-39-4)

0 %

31.12.2018

ex 2921 45 00

10

Natriumhydrogeen-3-aminonaftaleen-1,5-disulfonaat (CAS RN 4681-22-5)

0 %

31.12.2014

ex 2921 45 00

20

2Aminonaftaleen-1,5-disulfonzuur (CAS RN117-62-4) of een van de natriumzouten (CAS RN19532-03-7) of (CAS RN62203-79-6)

0 %

31.12.2018

ex 2921 45 00

40

1-Naftylamine (CAS RN 134-32-7)

0 %

31.12.2014

ex 2921 45 00

50

7-Aminonaftaleen-1,3,6-trisulfonzuur (CAS RN 118-03-6)

0 %

31.12.2018

ex 2921 49 00

20

Pendimethaline (ISO) (CAS RN 40487-42-1)

3,5 %

31.12.2018

ex 2921 49 00

40

N-1-Naftylaniline (CAS RN 90-30-2)

0 %

31.12.2018

ex 2921 49 00

60

N-Benzyl-N-ethylaniline (CAS RN 92-59-1)

0 %

31.12.2014

ex 2921 49 00

70

2-Chloorbenzylamine (CAS RN 89-97-4)

0 %

31.12.2015

ex 2921 49 00

80

4-Heptafluorisopropyl-2-methylaniline (CAS RN 238098-26-5)

0 %

31.12.2015

ex 2921 49 00

85

4-Isopropylaniline (CAS RN 99-88-7)

0 %

31.12.2017

ex 2921 51 19

20

Tolueendiamine (TDA), bevattende 78of meer doch niet meer dan 82 gewichtspercenten 4-methyl-m-fenyleendiamine en 18of meer doch niet meer dan 22 gewichtspercenten 2-methyl-m-fenyleendiamine, met een residugehalte aan teer van niet meer dan 0,23 gewichtspercent

0 %

31.12.2018

ex 2921 51 19

30

2-Methyl-p-fenyleendiaminesulfaat (CAS RN 615-50-9)

0 %

31.12.2018

ex 2921 51 19

40

p-Fenyleendiamine (CAS RN 106-50-3)

0 %

31.12.2016

ex 2921 51 19

50

Mono- en dichloorderivaten van p-fenyleendiamine en p-diaminotolueen

0 %

31.12.2014

ex 2921 51 19

60

2,4-Diaminobenzeensulfonzuur (CAS RN 88-63-1)

0 %

31.12.2018

ex 2921 59 90

10

Mengsels van isomeren van 3,5-diethyltolueendiamine

0 %

31.12.2018

ex 2921 59 90

30

3,3′-Dichloorbenzidinedihydrochloride (CAS RN 612-83-9)

0 %

31.12.2017

ex 2921 59 90

40

4,4′-Diaminostilbeen-2,2′-disulfonzuur (CAS RN 81-11-8)

0 %

31.12.2018

ex 2921 59 90

50

N-Ethyl-N′,N′-dimethyl-N-fenylethyleen-1,2-diamine (CAS RN 27692-91-7)

0 %

31.12.2014

ex 2921 59 90

60

(2R,5R)-1,6-Difenylhexaan-2,5-diaminedihydrochloride (CAS RN 1247119-31-8)

0 %

31.12.2017

ex 2922 19 85

20

2-(2-Methoxyfenoxy)ethylamine hydrochloride (CAS RN 64464-07-9)

0 %

31.12.2017

ex 2922 19 85

25

Titanium bis(triethanolamine)diisopropoxide (CAS RN 36673-16-2)

0 %

31.12.2017

ex 2922 19 85

30

N,N,N′,N′-Tetramethyl-2,2′-oxybis(ethylamine) (CAS RN 3033-62-3)

0 %

31.12.2018

ex 2922 19 85

40

2-(Dimethylamino)ethylbenzoaat (CAS RN 2208-05-1)

0 %

31.12.2014

ex 2922 19 85

45

2-[2-Hydroxyethyl(octadecyl)amino]ethanol (CAS RN 10213-78-2)

0 %

31.12.2016

ex 2922 19 85

50

2-(2-Methoxyfenoxy)ethylamine (CAS RN 1836-62-0)

0 %

31.12.2018

ex 2922 19 85

60

N,N,N′-Trimethyl-N′-(2-hydroxy-ethyl) 2,2′-oxybis(ethylamine), (CAS RN 83016-70-0)

0 %

31.12.2018

ex 2922 19 85

65

trans-4-Aminocyclohexanol (CAS RN 27489-62-9)

0 %

31.12.2018

ex 2922 19 85

70

D-(-)-threo-2-amino-1-(p-nitrofenyl)propaan-1,3-diol (CAS RN 716-61-0)

0 %

31.12.2016

ex 2922 19 85

75

2-Ethoxyethylamin (CAS RN 110-76-9)

0 %

31.12.2018

ex 2922 19 85

80

N-[2-[2-(Dimethylamino)ethoxy]ethyl]-N-methyl-1,3-propaandiamine, (CAS RN 189253-72-3)

0 %

31.12.2014

ex 2922 19 85

85

(1S,4R)-cis-4-Amino-2-cyclopenteen-1-methanol-D-tartraat (CASnr. 229177-52-0)

0 %

31.12.2018

ex 2922 21 00

10

2-Amino-5-hydroxynaftaleen-1,7-disulfonzuur (CAS RN6535-70-2)

0 %

31.12.2018

ex 2922 21 00

30

6-Amino-4-hydroxynaftaleen-2-sulfonzuur (CAS RN 90-51-7)

0 %

31.12.2014

ex 2922 21 00

40

7-Amino-4-hydroxynaftaleen-2-sulfonzuur (CAS RN 87-02-5)

0 %

31.12.2018

ex 2922 21 00

50

Natriumhydrogeen-4-amino-5-hydroxynaftaleen-2,7-disulfonaat, (CAS RN 5460-09-3)

0 %

31.12.2014

ex 2922 21 00

60

4-Amino-5-hydroxynaftaleen-2,7-disulfonzuur met een zuiverheid van 80 of meer gewichtspercenten (CAS RN 90-20-0)

0 %

31.12.2018

ex 2922 29 00

20

3-Aminofenol (CAS RN 591-27-5)

0 %

31.12.2018

ex 2922 29 00

25

5-Amino-o-kresol (CAS RN 2835-95-2)

0 %

31.12.2018

ex 2922 29 00

45

Anisidinen

0 %

31.12.2018

ex 2922 29 00

55

3-Amino-4-hydroxybenzeensulfonzuur (CAS RN 98-37-3)

0 %

31.12.2014

ex 2922 29 00

65

4-Trifluormethoxyaniline (CAS RN 461-82-5)

0 %

31.12.2014

ex 2922 29 00

70

4-Nitro-o-anisidine (CAS RN 97-52-9)

0 %

31.12.2018

ex 2922 29 00

75

4-(2-Aminoethyl)fenol (CAS RN 51-67-2)

0 %

31.12.2015

ex 2922 29 00

80

3-Diethylaminofenol (CAS RN 91-68-9)

0 %

31.12.2018

ex 2922 29 00

85

4-Benzyloxyanilinehydrochloride (CAS RN 51388-20-6)

0 %

31.12.2018

ex 2922 39 00

10

1-Amino-4-broom-9,10-dioxoantraceen-2-sulfonzuur en zouten daarvan

0 %

31.12.2018

ex 2922 39 00

20

2-Amino-5-chloorbenzofenon (CAS RN 719-59-5)

0 %

31.12.2015

ex 2922 39 00

70

p-[(2-Chloorethyl)ethylamino]benzaldehyde (CAS RN 2643-07-4)

0 %

31.12.2016

ex 2922 43 00

10

Antranilzuur (CAS RN 118-92-3)

0 %

31.12.2018

ex 2922 49 85

10

Ornithineaspartaat (INNM) (CAS RN 3230-94-2)

0 %

31.12.2018

ex 2922 49 85

15

DL-asparaginezuur gebruikt voor de vervaardiging van integratiesubstanties voor levensmiddelen, (CAS RN 617-45-8) (1)

0 %

31.12.2014

ex 2922 49 85

20

3-Amino-4-chloorbenzoëzuur (CAS RN 2840-28-0)

0 %

31.12.2017

ex 2922 49 85

40

Norvaline

0 %

31.12.2018

ex 2922 49 85

45

Glycine (CAS RN 56-40-6)

0 %

31.12.2015

ex 2922 49 85

50

D-(-)-Dihydrofenylglycine (CAS RN 26774-88-9)

0 %

31.12.2014

ex 2922 49 85

60

Ethyl-4-dimethylaminobenzoaat (CAS RN 10287-53-3)

0 %

31.12.2017

ex 2922 49 85

70

2-Ethylhexyl-4-dimethylaminobenzoaat (CAS RN 21245-02-3)

0 %

31.12.2018

ex 2922 50 00

20

1-[2-Amino-1-(4-methoxyfenyl)-ethyl]-cyclohexanolhydrochloride, (CAS RN 130198-05-9)

0 %

31.12.2014

ex 2922 50 00

70

2-(1-Hydroxycyclohexyl)-2-(4-methoxyfenyl)ethylammoniumacetaat

0 %

31.12.2018

ex 2923 90 00

10

Tetramethylammoniumhydroxide, in de vorm van een waterige oplossing, bevattende 25 (± 0,5) gewichtspercenten tetramethylammoniumhydroxide

0 %

31.12.2018

ex 2923 90 00

25

Tetrakis(dimethylditetradecylammonium)molybdaat, (CAS RN 117342-25-3)

0 %

31.12.2018

ex 2923 90 00

45

Tetrabutylammoniumhydroxide in de vorm van een waterige oplossing, bevattende 55 (± 1) gewichtspercenten tetrabutylammoniumhydroxide, (CAS RN 2052-49-5)

0 %

31.12.2014

ex 2923 90 00

70

Tetrapropylammoniumhydroxide, in de vorm van een waterige oplossing, bevattende:

40 (± 2) gewichtspercenten tetrapropylammoniumhydroxide,

niet meer dan 0,3 gewichtspercent carbonaat,

niet meer dan 0,1 gewichtspercent tripropylamine,

niet meer dan 500 mg/kg bromide en

niet meer dan 25 mg/kg kalium en natrium, beide elementen tezamen genomen

0 %

31.12.2018

ex 2923 90 00

75

Tetraethylammoniumhydroxide, in de vorm van een waterige oplossing, bevattende:

35 (± 0,5) gewichtspercenten tetraethylammoniumhydroxide,

niet meer dan 1 000 mg/kg chloride,

niet meer dan 2 mg/kg ijzer en

niet meer dan 10 mg/kg kalium

0 %

31.12.2015

ex 2923 90 00

80

Diallyldimethylammoniumchloride, in de vorm van een waterige oplossing bevattende 63 of meer doch niet meer dan 67 gewichtspercenten diallyldimethylammoniumchloride, (CAS RN 7398-69-8)

0 %

31.12.2018

ex 2924 19 00

10

2acrylamido-2-methylpropaansulfonzuur (CASnr.15214-89-8) of natriumzout daarvan (CASnr.5165-97-9), of ammoniumzout daarvan (CASRN58374-69-9)

0 %

31.12.2018

ex 2924 19 00

30

Methyl-2-aceetamido-3-chloorpropionaat (CAS RN 87333-22-0)

0 %

31.12.2018

ex 2924 19 00

40

N-(1,1-Dimethyl-3-oxobutyl)acrylamide (CAS RN 2873-97-4)

0 %

31.12.2018

ex 2924 19 00

50

Acrylamide (CAS RN 79-06-1)

0 %

31.12.2018

ex 2924 19 00

60

N,N-Dimethylacrylamide (CAS RN 2680-03-7)

0 %

31.12.2016

ex 2924 19 00

70

Methylcarbamaat (CAS RN 598-55-0)

0 %

31.12.2018

ex 2924 19 00

80

Tetrabutylureum (CAS RN 4559-86-8)

0 %

31.12.2017

ex 2924 21 00

10

4,4′-Dihydroxy-7,7′-ureyleendi(naftaleen-2-sulfonzuur) en natriumzouten daarvan

0 %

31.12.2018

ex 2924 21 00

20

(3Aminofenyl)ureumhydrochloride (CAS RN 59690-88-9)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

10

Alachloor (ISO), (CAS RN 15972-60-8)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

12

4- (Acetylamino)-2-aminobenzeensulfonzuur (CAS RN 88-64-2)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

15

Acetochloor (ISO), (CAS RN 34256-82-1)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

20

2-Chloor-N-(2-ethyl-6-methylfenyl)-N-(propaan-2-yloxymethyl)aceetamide, (CAS RN 86763-47-5)

0 %

31.12.2014

ex 2924 29 98

27

2-Broom-4-fluoraceetanilide (CAS RN 1009-22-9)

0 %

31.12.2016

ex 2924 29 98

40

N,N′-1,4-Fenyleenbis[3-oxobutyramide], (CAS RN 24731-73-5)

0 %

31.12.2015

ex 2924 29 98

45

Propoxur (ISO) (CAS RN 114-26-1)

0 %

31.12.2015

ex 2924 29 98

50

N,N′-(2,5-Dichloor-1,4-fenyleen)bis[3-oxobutyramide], (CAS RN 42487-09-2)

0 %

31.12.2015

ex 2924 29 98

51

Methyl 2-amino-4-[[(2,5-dichloorfenyl)amino]carbonyl]benzoaat (CAS RN 59673-82-4)

0 %

31.12.2017

ex 2924 29 98

53

4-Amino-N-[4-(aminocarbonyl)fenyl]benzamide (CAS RN 74441-06-8)

0 %

31.12.2017

ex 2924 29 98

55

N,N′-(2,5-Dimethyl-1,4-fenyleen)bis[3-oxobutyramide], (CAS RN 24304-50-5)

0 %

31.12.2015

ex 2924 29 98

60

N,N′-(2-Chloor-5-methyl-1,4-fenyleen)bis[3-oxobutyramide], (CAS RN 41131-65-1)

0 %

31.12.2015

ex 2924 29 98

63

N-Ethyl-2-(isopropyl)-5-methylcyclohexaancarboxamide (CAS RN 39711-79-0)

0 %

31.12.2016

ex 2924 29 98

65

2-(4-Hydroxyfenyl)aceetamide (CAS RN 17194-82-0)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

75

3-Amino-p-anisanilide (CAS RN 120-35-4)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

80

5′-Chloor-3-hydroxy-2′,4′-dimethoxy-2-naftanilide (CAS RN 92-72-8)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

85

p-Aminobenzamide (CAS RN 2835-68-9)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

86

Antranilamide met een zuiverheid van 99,5 of meer gewichtspercenten (CAS RN 88-68-6)

0 %

31.12.2017

ex 2924 29 98

87

Paracetamol (INN) (CAS RN 103-90-2)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

88

5′-Chloor-3-hydroxy-2′-methyl-2-naftanilide (CAS RN 135-63-7)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

89

Flutolanil (ISO) (CAS RN 66332-96-5)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

91

3-Hydroxy-2′-methoxy-2-naftanilide (CAS RN 135-62-6)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

92

3-Hydroxy-2-naftanilide (CAS RN 92-77-3)

0 %

31.12.2014

ex 2924 29 98

93

3-Hydroxy-2′-methyl-2-naftanilide (CAS RN 135-61-5)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

94

2′-Ethoxy-3-hydroxy-2-naftanilide (CAS RN 92-74-0)

0 %

31.12.2018

ex 2924 29 98

97

1,1-Cyclohexaandiazijnzuur monoamide (CAS RN 99189-60-3)

0 %

31.12.2018

ex 2925 11 00

20

Saccharine en het natriumzout daarvan

0 %

31.12.2018

ex 2925 19 95

10

N-Fenylmaleïmide (CAS RN 941-69-5)

0 %

31.12.2018

ex 2925 19 95

20

4,5,6,7-Tetrahydroisoindool-1,3-dione (CAS RN 4720-86-9)

0 %

31.12.2017

ex 2925 19 95

30

N,N′-(m-Fenyleen)dimaleïmide (CAS RN 3006-93-7)

0 %

31.12.2017

ex 2925 29 00

10

Dicyclohexylcarbodiïmide (CAS RN 538-75-0)

0 %

31.12.2018

ex 2925 29 00

20

N-[3- (dimethylamino)propyl]-N′-ethylcarbodiimidehydrochloride (CAS RN 25952-53-8)

0 %

01.01.2018

ex 2926 90 95

13

alfa-Broom-o-toluonitril (CAS RN 22115-41-9)

0 %

31.12.2018

ex 2926 90 95

20

2-(m-Benzoylfenyl)propiononitril (CAS RN 42872-30-0)

0 %

31.12.2014

ex 2926 90 95

25

2,2-Dibroom-3-nitrilpropionamide (CAS RN 10222-01-2)

0 %

31.12.2016

ex 2926 90 95

30

2-Amino-3-(3,4-dimethoxyfenyl)-2-methylpropaannitrilhydrochloride, (CAS RN 2544-13-0)

0 %

31.12.2015

ex 2926 90 95

50

Alkyl- of alkoxyalkylesters van cyaanazijnzuur

0 %

31.12.2018

ex 2926 90 95

55

Methyl-2-cyaan-2-fenylbutyraat (CAS RN 24131-07-5)

0 %

31.12.2016

ex 2926 90 95

60

Cyaanazijnzuur in kristallijne vorm (CAS RN 372-09-8)

0 %

31.12.2014

ex 2926 90 95

61

m-(1-Cyaanethyl)benzoëzuur (CAS RN 5537-71-3)

0 %

31.12.2016

ex 2926 90 95

63

1-(Cyaanacetyl)-3-ethylureum (CAS RN 41078-06-2)

0 %

31.12.2014

ex 2926 90 95

64

Esfenvaleraat met een zuiverheid van ten minste 83 gewichtspercenten, gemengd met zijn isomeren (CAS RN 66230-04-4)

0 %

31.12.2014

ex 2926 90 95

65

Malononitril (CAS RN 109-77-3)

0 %

31.12.2018

ex 2926 90 95

70

Methacrylonitril (CAS RN 126-98-7)

0 %

31.12.2014

ex 2926 90 95

74

Chloorthalonil (ISO) (CAS RN 1897-45-6)

0 %

31.12.2014

ex 2926 90 95

75

Ethyl-2-cyaan-2-ethyl-3-methylhexanoaat (CAS RN 100453-11-0)

0 %

31.12.2014

ex 2926 90 95

80

Ethyl-2-cyaan-2-fenylbutyraat (CAS RN 718-71-8)

0 %

31.12.2018

ex 2926 90 95

86

Ethyleendiaminetetraacetonitril (CAS RN 5766-67-6)

0 %

31.12.2018

ex 2926 90 95

89

Butyronitril (CAS RN 109-74-0)

0 %

31.12.2018

ex 2927 00 00

10

2,2′-Dimethyl-2,2′-azodipropionamidinedihydrochloride

0 %

31.12.2018

ex 2927 00 00

20

4-Anilino-2-methoxybenzeendiazoniumhydrogeensulfaat (CAS RN 36305-05-2)

0 %

31.12.2018

ex 2927 00 00

30

4′-Aminoazobenzeen-4-sulfonzuur (CAS RN 104-23-4)

0 %

31.12.2018

ex 2927 00 00

70

Tetranatrium 3,3′-[azoxybis[(2-methoxy-4,1-fenyleen)azo]]bis[4,5-dihydroxynaftaleen-2,7-disulfonaat], (CAS RN 83968-64-3)

0 %

31.12.2014

ex 2927 00 00

80

4-[(2,5-Dichloorfenyl)azo]-3-hydroxy-2-naftoëzuur (CAS RN 51867-77-7)

0 %

31.12.2017

ex 2928 00 90

10

3,3′-Bis(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)-N,N′-bipropionamide (CAS RN 32687-78-8)

0 %

31.12.2018

ex 2928 00 90

25

Acetaldehydeoxime in waterige oplossing (CAS RN 107-29-9)

0 %

31.12.2015

ex 2928 00 90

30

N-Isopropylhydroxylamine (CAS RN 5080-22-8)

0 %

31.12.2016

ex 2928 00 90

35

2-Chloor-N-methoxy-N-methylacetamide (CAS RN 67442-07-3)

0 %

31.12.2018

ex 2928 00 90

40

O-Ethylhydroxylamine, in de vorm van een waterige oplossing (CAS RN 624-86-2)

0 %

31.12.2018

ex 2928 00 90

45

Tebufenozide (ISO) (CAS RN 112410-23-8)

0 %

31.12.2018

ex 2928 00 90

55

Aminoguanidiniumwaterstofcarbonaat (CAS RN 2582-30-1)

0 %

31.12.2018

ex 2928 00 90

60

Adipohydrazide (CAS RN 1071-93-8)

0 %

31.12.2018

ex 2928 00 90

70

Butanonoxim (CAS RN 96-29-7)

0 %

31.12.2018

ex 2928 00 90

75

Metaflumizon (ISO) (CAS RN 139968-49-3)

0 %

31.12.2016

ex 2928 00 90

80

Cyflufenamid (ISO) (CAS RN 180409-60-3)

0 %

31.12.2018

ex 2928 00 90

85

Daminozide (ISO) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten (CAS RN 1596-84-5)

0 %

31.12.2016

ex 2929 10 00

10

Methyleendicyclohexyldiïsocyanaten (CAS RN 28605-81-4)

0 %

31.12.2018

ex 2929 10 00

15

3,3′-Dimethylbifenyl-4,4′-diyldiisocyanaat (CAS RN 91-97-4)

0 %

31.12.2014

ex 2929 10 00

20

Butylisocyanaat (CAS RN 111-36-4)

0 %

31.12.2017

ex 2929 10 00

40

m-Isopropenyl-α,α-dimethylbenzylisocyanaat (CAS RN 2094-99-7)

0 %

31.12.2018

ex 2929 10 00

50

m-Fenyleendiïsopropylideendiïsocyanaat (CAS RN 2778-42-9)

0 %

31.12.2018

ex 2929 10 00

55

2,5 (en 2,6)-Bis(isocyanatomethyl)bicyclo[2.2.1]heptaan (CAS RN 74091-64-8)

0 %

31.12.2015

ex 2929 10 00

60

Mengsels van isomeren van trimethylhexamethyleendiïsocyanaat

0 %

31.12.2018

ex 2929 10 00

80

1,3-Bis(isocyanatomethyl)benzeen (CAS RN 3634-83-1)

0 %

31.12.2016

ex 2930 20 00

10

Prosulfocarb (ISO) (CAS RN 52888-80-9)

0 %

31.12.2017

ex 2930 20 00

20

2-Isopropylethylthiocarbamaat (CAS RN 141-98-0)

0 %

31.12.2016

ex 2930 90 99

10

2,3-Bis[(2-mercaptoethyl)thio]-1-propaanthiol (CAS RN 131538-00-6)

0 %

31.12.2015

ex 2930 90 99

13

Mercaptaminehydrochloride (CAS RN 156-57-0)

0 %

31.12.2016

ex 2930 90 99

14

4-(Methylthio)benzaldehyd (CAS RN 3446-89-7)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

15

Ethoprofos (ISO) (CAS RN 13194-48-4)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

17

4-(Methylthio)benzaldehyde (CAS RN 3446-89-7)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

18

1-Methyl-5-[3-methyl-4-[4-[(trifluormethyl)thio]fenoxy]fenyl]biuret (CAS RN 106310-17-2)

0 %

31.12.2016

ex 2930 90 99

20

2-Methoxy-N-[2-nitro-5-(fenylthio)fenyl]aceetamide (CAS RN 63470-85-9)

0 %

31.12.2015

ex 2930 90 99

23

Dimethyl [(methylsulfanyl)methylylideen]biscarbamaat (CAS RN 34840-23-8)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

25

Thiofanaat-methyl (ISO), (CAS RN 23564-05-8)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

30

4-(4-Isopropoxyfenylsulfonyl)fenol (CAS RN 95235-30-6)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

35

Glutathion (CAS RN 70-18-8)

0 %

31.12.2016

ex 2930 90 99

40

3,3′-Thiodipropionzuur (CAS RN 111-17-1)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

45

2-[(p-Aminofenyl)sulfonyl]ethylhydrogeensulfaat (CAS RN 2494-89-5)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

50

[S-(R*,R*)]-2-Amino-1-[4-(methylthio)-fenyl]-1,3-propaandiol, (CAS RN 23150-35-8)

0 %

31.12.2015

ex 2930 90 99

55

Thioureum (CAS RN 62-56-6)

0 %

31.12.2015

ex 2930 90 99

60

Fenylmethylsulfide (CAS RN 100-68-5)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

62

Zink-bis(benzeensulfinaat) (CAS RN 24308-84-7)

0 %

31.12.2014

ex 2930 90 99

64

3-Chloor-2-methylfenyl-methyl-sulfide (CAS RN 82961-52-2)

0 %

31.12.2014

ex 2930 90 99

65

Pentaerytritoltetrakis(3-mercaptopropionaat) (CAS RN 7575-23-7)

0 %

31.12.2015

ex 2930 90 99

66

Difenylsulfide (CAS RN 139-66-2)

0 %

31.12.2017

ex 2930 90 99

67

3-Broommethyl-2-chloor-4-(methylsulfonyl)-benzoëzuur (CAS RN 120100-05-2)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

68

Clethodim (ISO) (CAS RN 99129-21-2)

0 %

31.12.2017

ex 2930 90 99

77

4-[4-(2-Propenyloxy)fenylsulfonyl]fenol (CAS RN 97042-18-7)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

78

4-Mercaptomethyl-3,6-dithia-1,8-octaandithiol (CAS RN 131538-00-6)

0 %

31.12.2016

ex 2930 90 99

80

Captan (ISO) (CAS RN 133-06-2)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

81

Dinatriumhexamethyleen-1,6-bisthiosulfaat, dihydraat (CAS RN 5719-73-3)

3 %

31.12.2014

ex 2930 90 99

83

Methyl-p-tolylsulfon (CAS RN 53250-83-2)

0 %

31.12.2017

ex 2930 90 99

84

2-Chloor-4-(methylsulfonyl)benzoëzuur (CAS RN 53250-83-2)

0 %

31.12.2014

ex 2930 90 99

87

3-Sulfinobenzoëzuur (CAS RN 15451-00-0)

0 %

31.12.2018

ex 2930 90 99

89

Kalium- of natriumzout van O-ethyl-, O-isopropyl-, O-butyl-, O-isobutyl- of O-pentyldithiocarbonaat

0 %

31.12.2016

ex 2931 90 90

05

Butylethylmagnesium (CAS RN 62202-86-2), opgelost in heptaan

0 %

31.12.2018

ex 2931 90 90

10

Diethylmethoxyboraan (CASnr.7397-46-8), al dan niet in de vorm van een oplossing in tetrahydrofuraan overeenkomstig aantekening 1e), op hoofdstuk29 van de GN

0 %

31.12.2015

ex 2931 90 90

14

Natriumdiïsobutyldithiofosfinaat (CAS RN 13360-78-6) in een waterige oplossing

0 %

31.12.2017

ex 2931 90 90

15

Triethylboraan (CAS RN 97-94-9)

0 %

31.12.2015

ex 2931 90 90

18

Trioctylfosfineoxide (CAS RN 78-50-2)

0 %

31.12.2016

ex 2931 90 90

20

Methylcyclopentadienyl-mangaan-tricarbonyl met ten hoogste 4,9 gewichtspercenten cyclopentadienyl-mangaan-tricarbonyl

0 %

31.12.2014

ex 2931 90 90

24

Methyl-tris-(2-pentanonoxime)silaan (CAS RN 37859-55-5)

0 %

31.12.2014

ex 2931 90 90

30

Diethylboraanisopropoxide (CAS RN 74953-03-0)

0 %

31.12.2015

ex 2931 90 90

35

(Z)-Prop-1-en-1-yl fosfonzuur (CAS RN 25383-06-6)

0 %

31.12.2017

ex 2931 90 90

40

N-(Fosfonomethyl)iminodiazijnzuur (CAS RN 5994-61-6)

0 %

31.12.2014

ex 2931 90 90

50

Bis(2,4,4-trimethylpentyl)fosfinezuur (CAS RN 83411-71-6)

0 %

31.12.2018

ex 2931 90 90

55

Dimethyl[dimethylsilyldiïndenyl]hafnium (CAS RN 220492-55-7)

0 %

31.12.2014

ex 2931 90 90

70

N,N-Dimethylanilinium-tetrakis(pentafluorfenyl)boraat (CAS RN 118612-00-3)

0 %

31.12.2014

ex 2931 90 90

72

Fenylfosfonzuurdichloride (CAS RN 824-72-6)

0 %

31.12.2016

ex 2931 90 90

75

Tetrakis(hydroxymethyl)fosfoniumchloride (CAS RN 124-64-1)

0 %

31.12.2016

ex 2931 90 90

86

Mengsels van de isomeren 9-icosyl-9-fosfabicyclo[3.3.1]nonaan en 9-icosyl-9-fosfabicyclo[4.2.1]nonaan

0 %

31.12.2018

ex 2931 90 90

87

Tris(4-methylpentaan-2-oximino)methylsilaan (CAS RN 37859-57-7)

0 %

31.12.2018

ex 2931 90 90

89

Tetrabutylfosfoniumacetaat, in de vorm van een waterige oplossing (CAS RN 30345-49-4)

0 %

31.12.2014

ex 2931 90 90

91

Trimethylsilaan (CAS RN 993-07-7)

0 %

31.12.2016

ex 2931 90 90

92

Trimethylboraan (CAS RN 593-90-8)

0 %

31.12.2014

ex 2931 90 90

96

3-(Hydroxyfenylfosfinoyl)propionzuur (CAS RN 14657-64-8)

0 %

31.12.2018

ex 2932 13 00

10

Tetrahydrofurfurylalcohol (CAS RN 97-99-4)

0 %

31.12.2018

ex 2932 19 00

40

Furaan (CAS RN 110-00-9) met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten

0 %

31.12.2014

ex 2932 19 00

41

2,2 di(tetrahydrofuryl)propaan (CAS RN 89686-69-1)

0 %

31.12.2014

ex 2932 19 00

45

1,6-Dichloor-1,6-dideoxy-β-D-fructofuranosyl-4-chloor-4-deoxy-α-D-galactopyranoside, (CAS RN 56038-13-2)

0 %

31.12.2014

ex 2932 19 00

50

2-Methylfuran (CAS RN 534-22-5)

0 %

31.12.2015

ex 2932 19 00

70

Furfurylamine (CAS RN 617-89-0)

0 %

31.12.2014

ex 2932 19 00

75

Tetrahydro-2-methylfuran (CAS RN 96-47-9)

0 %

31.12.2018

ex 2932 19 00

80

5-Nitrofurfurilideendi(acetaat) (CAS RN 92-55-7)

0 %

31.12.2016

ex 2932 20 90

10

2′-Anilino-6′-[ethyl(isopentyl)amino]-3′-methylspiro[isobenzofuraan-1(3H),9′-xantheen]-3-on (CAS RN 70516-41-5)

0 %

31.12.2018

ex 2932 20 90

15

Cumarine (CAS RN 91-64-5)

0 %

31.12.2016

ex 2932 20 90

20

Ethyl 6′-(diethylamino)-3-oxo-3H-spiro[2-benzofuraan-1,9′-xantheen]-2′-carboxylaat (CAS RN 154306-60-2)

0 %

31.12.2017

ex 2932 20 90

35

6′-Diethylamino-3′-methyl-2′-(2,4-xylidino)spiro[isobenzofuraan-1(3H),9′-xantheen]-3-on (CAS RN 36431-22-8)

0 %

31.12.2018

ex 2932 20 90

40

(S)-(-)-α-Amino-γ-butyrolactonhydrobromide (CAS RN 15295-77-9)

0 %

31.12.2017

ex 2932 20 90

55

6-Dimethylamino-3,3-bis(4-dimethylaminofenyl)ftalide (CAS RN 1552-42-7)

0 %

31.12.2018

ex 2932 20 90

60

6′-(Diethylamino)-3′-methyl-2′-(fenylamino)-spiro[isobenzofuraan-1(3H),9′-[9H]xantheen]-3-on (CAS RN 29512-49-0)

0 %

31.12.2016

ex 2932 20 90

70

3′,6′-Bis(ethylamino)-2′,7′-dimethylspiro[isobenzofuraan-1(3H),9′-[9H]-xantheen]-3-on, (CAS RN 41382-37-0)

0 %

31.12.2018

ex 2932 20 90

71

6′-(Dibutylamino)-3′-methyl-2′-(fenylamino)-spiro[isobenzofuraan-1(3H),9′-[9H]xantheen]-3-on (CAS RN 89331-94-2)

0 %

31.12.2016

ex 2932 20 90

72

2′-[Bis(fenylmethyl)amino]-6′-(diethylamino)-spiro[isobenzofuraan-1(3H),9′-[9H]xantheen]-3-on (CAS RN 34372-72-0)

0 %

31.12.2016

ex 2932 20 90

80

Gibberellinezuur met een zuiverheid van ten minste 88 gewichtspercenten (CAS RN 77-06-5)

0 %

31.12.2018

ex 2932 20 90

84

Decahydro-3a,6,6,9a-tetramethylnaft[2,1-b]furan-2(1H)-on (CAS RN 564-20-5)

0 %

31.12.2018

ex 2932 99 00

10

Bendiocarb (ISO) (CAS RN 22781-23-3)

0 %

31.12.2018

ex 2932 99 00

15

1,3,4,6,7,8-Hexahydro-4,6,6,7,8,8-hexamethylindeno[5,6-c]pyran (CAS RN 1222-05-5)

0 %

31.12.2016

ex 2932 99 00

20

Ethyl-2-methyl-1,3-dioxolaan-2-acetaat (CAS RN 6413-10-1)

0 %

31.12.2016

ex 2932 99 00

25

1-(2,2-Difluorobenzo [d][1,3]dioxol-5-yl)cyclopropaancarbonzuur (CAS RN 862574-88-7)

0 %

31.12.2017

ex 2932 99 00

35

1,2,3-Trideoxy-4,6:5,7-bis-O-[(4-propyl fenyl)methyleen]-nonitol, (CAS RN 882073-43-0)

0 %

31.12.2018

ex 2932 99 00

40

1,3:2,4-bis-O-(3,4-dimethylbenzylideen)-D-glucitol (CAS RN 135861-56-2)

0 %

31.12.2018

ex 2932 99 00

45

2-Butylbenzofuran (CAS RN 4265-27-4)

0 %

31.12.2018

ex 2932 99 00

50

7-Methyl-3,4-dihydro-2H-1,5-benzodioxepine-3-on (CAS RN 28940-11-6)

0 %

31.12.2015

ex 2932 99 00

55

6Fluor-3,4-dihydro-2H-1-benzopyraan-2-carbonzuur (CAS RN 99199-60-7)

0 %

31.12.2018

ex 2932 99 00

70

1,3:2,4-bis-O-Benzylideen-D-glucitol (CAS RN 32647-67-9)

0 %

31.12.2016

ex 2932 99 00

75

3-(3,4-Methyleendioxyfenyl)-2-methylpropanal (CAS RN 1205-17-0)

0 %

31.12.2016

ex 2932 99 00

80

1,3:2,4-bis-O-(4-Methylbenzylideen)-D-glucitol (CAS RN 32647-67-9)

0 %

31.12.2016

ex 2933 19 90

30

3-Methyl-1-p-tolyl-5-pyrazolon (CAS RN 86-92-0)

0 %

31.12.2018

ex 2933 19 90

40

Edaravon (INN) (CAS RN 89-25-8)

0 %

31.12.2018

ex 2933 19 90

50

Fenpyroximaat (ISO) (CAS RN 134098-61-6)

0 %

31.12.2014

ex 2933 19 90

60

Pyraflufen-ethyl (ISO) (CAS RN 129630-19-9)

0 %

31.12.2014

ex 2933 19 90

70

4,5-Diamino-1-(2-hydroxyethyl)pyrazoolsulfaat (CAS RN 155601-30-2)

0 %

31.12.2018

ex 2933 19 90

80

3-(4,5-Dihydro-3-methyl-5-oxo-1H-pyrazol-1-yl)benzeensulfonzuur (CAS RN 119-17-5)

0 %

31.12.2017

ex 2933 19 90

85

Allyl 5-amino-4- (2-methylfenyl) -3-oxo-2,3-dihydro-1H-1-pyrazolcarbothioat (CAS RN 473799-16-5)

0 %

31.12.2017

ex 2933 21 00

50

1-Broom-3-chloor-5,5-dimethylhydantoïne (CAS RN 16079-88-2)

0 %

31.12.2016

ex 2933 21 00

60

DL-p-Hydroxyfenylhydantoïne (CAS RN 2420-17-9)

0 %

31.12.2016

ex 2933 21 00

70

α-(4-Methoxybenzoyl)-α-(1-benzyl-5-ethoxy-3-hydantoinyl)-2-chloor-5-dodecyloxycarbonylacetanilide, (CAS RN 70950-45-7)

0 %

31.12.2016

ex 2933 21 00

80

5,5-Dimethylhydantoïne (CAS RN 77-71-4)

0 %

31.12.2015

ex 2933 29 90

15

Ethyl 4-(1-hydroxy-1-methylethyl)-2-propylimidazool-5-carboxylaat (CAS RN 144689-93-0)

0 %

31.12.2018

ex 2933 29 90

25

Prochloraz (ISO) (CAS RN 67747-09-5)

0 %

31.12.2018

ex 2933 29 90

35

1-Trityl-4-formylimidazool (CAS RN 33016-47-6)

0 %

31.12.2018

ex 2933 29 90

40

Triflumizool (ISO) (CAS RN 68694-11-1)

0 %

31.12.2014

ex 2933 29 90

45

Prochloraz koperchloride (ISO) (CAS RN 156065-03-1)

0 %

31.12.2018

ex 2933 29 90

50

1,3-Dimethylimidazolidine-2-on (CAS RN 80-73-9)

0 %

31.12.2018

ex 2933 29 90

60

1-Cyaan-2-methyl-1-[2-(5-methylimidazool-4-ylmethylthio)ethyl]isothioureum (CAS RN 52378-40-2)

0 %

31.12.2016

ex 2933 29 90

70

Cyazofamide (ISO) (CAS RN 120116-88-3)

0 %

31.12.2016

ex 2933 29 90

80

Imazalil (ISO) (CAS RN 35554-44-0)

0 %

31.12.2017

ex 2933 39 99

12

2,3-Dichloorpyridine (CAS RN 2402-77-9)

0 %

31.12.2017

ex 2933 39 99

15

Pyridine-2,3-dicarbonzuur (CAS RN 89-00-9)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

18

6-Chloor-3-nitropyridine-2-ylamine (CAS RN 27048-04-0)

0 %

31.12.2017

ex 2933 39 99

20

Koperpyrithionpoeder (CAS RN 14915-37-8)

0 %

31.12.2014

ex 2933 39 99

24

2-(Chloormethyl)-4-methoxy-3,5-dimethylpyridine-hydrochloride (CAS RN 86604-75-3)

0 %

31.12.2014

ex 2933 39 99

25

Imazethapyr (ISO) (CAS RN 81335-77-5)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

30

Fluazinam (ISO) (CAS RN 79622-59-6)

0 %

31.12.2014

ex 2933 39 99

32

2-Chloormethyl-3,4-dimethoxypyridine-hydrochloride (CAS RN 72830-09-2)

0 %

31.12.2016

ex 2933 39 99

35

Aminopyralide (ISO) (CAS RN 150114-71-9)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

37

Waterige oplossing van pyridine-2-thiol-1-oxide, natriumzout (CAS RN 3811-73-2)

0 %

31.12.2016

ex 2933 39 99

40

2-Chloorpyridine (CAS RN 109-09-1)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

42

2,2,6,6-Tetramethylpiperidine (CAS RN 768-66-1)

0 %

31.12.2016

ex 2933 39 99

45

5-Difluormethoxy-2-[[(3,4-dimethoxy-2-pyridyl)methyl]thio]-1H-benzimidazool, (CAS RN 102625-64-9)

0 %

31.12.2014

ex 2933 39 99

47

(-)-trans-4-(4′-Fluorfenyl)-3-hydroxymethyl-N-methylpiperidine (CAS RN 105812-81-5)

0 %

31.12.2014

ex 2933 39 99

48

Flonicamide (ISO) (CAS RN 158062-67-0)

0 %

31.12.2014

ex 2933 39 99

49

2-[[[3-Methyl-4-(2,2,2-trifluorethoxy)-2-pyridinyl]methyl]thio]-1H-benzimidazool, (CAS RN 103577-40-8)

0 %

31.12.2015

ex 2933 39 99

50

N-Fluor-2,6-dichloorpyridiniumtetrafluorboraat (CAS RN 140623-89-8)

0 %

31.12.2016

ex 2933 39 99

53

3-Broompyridine (CAS RN 626-55-1)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

55

Pyriproxyfeen (ISO) met een zuiverheid van ten minste 97 gewichtspercenten (CAS RN 95737-68-1)

0 %

31.12.2014

ex 2933 39 99

57

Tert-butyl 3-(6-amino-3-methylpyridine-2-yl) benzoaat (CAS RN 1083057-14-0)

0 %

31.12.2017

ex 2933 39 99

60

2-Fluor-6-(trifluormethyl)pyridine (CAS RN 94239-04-0)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

63

2-Aminomethyl-3-chloor-5-trifluormethylpyridine hydrochloride (CAS RN 326476-49-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

65

Acetamiprid (ISO) (CAS RN 135410-20-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

67

(1R,3S,4S)-tert-butyl 3-(6-broom-1H-benzo[d]imidazol-2-yl)-2-azabicyclo[2.2.1]heptaan-2-carboxylaat (CAS RN 1256387-74-2)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

70

2,3-Dichloor-5-trifluormethylpyridine (CAS RN 69045-84-7)

0 %

31.12.2016

ex 2933 39 99

72

5,6-Dimethoxy-2-[(4-piperidinyl)methyl]indan-1-on (CAS RN 120014-30-4)

0 %

31.12.2016

ex 2933 39 99

77

Imazamox (ISO) (CAS RN 114311-32-9)

0 %

31.12.2018

ex 2933 39 99

85

2-Chloor-5-chloormethylpyridine (CAS RN 70258-18-3)

0 %

31.12.2015

ex 2933 49 10

10

Quinmerac (ISO) (CAS RN 90717-03-6)

0 %

31.12.2018

ex 2933 49 10

20

3-Hydroxy-2-methylchinoline-4-carbonzuur (CAS RN 117-57-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 49 10

30

Ethyl 4-oxo-1,4-dihydrochinoline-3-carboxylaat (CAS RN 52980-28-6)

0 %

31.12.2017

ex 2933 49 90

30

Chinoline (CAS RN 91-22-5)

0 %

31.12.2015

ex 2933 49 90

40

Isochinoline (CAS RN 119-65-3)

0 %

31.12.2015

ex 2933 49 90

60

5,6,7,8-Tetrahydrochinoline (CAS RN 10500-57-9)

0 %

31.12.2014

ex 2933 49 90

70

Chinoline-8-ol (CAS RN 148-24-3)

0 %

31.12.2018

ex 2933 52 00

10

Malonylureum (barbituurzuur) (CAS RN 67-52-7)

0 %

31.12.2016

ex 2933 59 95

15

Sitagliptinefosfaatmonohydraat (CAS RN 654671-77-9)

0 %

01.07.2014

ex 2933 59 95

17

N,N′-(4,6-dichloorpyrimidine-2,5-diyl)diformamide (CAS RN 116477-30-6)

0 %

31.12.2018

ex 2933 59 95

20

2,4-Diamino-6-chloorpyrimidine (CAS RN 156-83-2)

0 %

31.12.2018

ex 2933 59 95

23

6-Chloor-3-methyluracil (CAS RN 4318-56-3)

0 %

31.12.2018

ex 2933 59 95

27

2-[(2-amino-6-oxo-1,6-dihydro-9H-purin-9-yl)methoxy]-3-hydroxypropylacetaat (CAS RN 88110-89-8)

0 %

31.12.2018

ex 2933 59 95

30

Mepanipyrim (ISO) (CAS RN 110235-47-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 59 95

45

1-[3-(Hydroxymethyl)pyridin-2-yl]-4-methyl-2-fenylpiperazine (CAS RN 61337-89-1)

0 %

31.12.2014

ex 2933 59 95

50

2-(2-Piperazin-1-ylethoxy)ethanol (CAS RN 13349-82-1)

0 %

31.12.2014

ex 2933 59 95

55

Thiopental (INNM) (CAS RN 76-75-5)

0 %

31.12.2014

ex 2933 59 95

60

2,6-Dichloor-4,8-dipiperidinopyrimido[5,4-d]pyrimidine (CAS RN 7139-02-8)

0 %

31.12.2018

ex 2933 59 95

65

1-Chloormethyl-4-fluor-1,4-diazoniabicyclo[2.2.2]octaanbis(tetrafluorboraat), (CAS RN 140681-55-6)

0 %

31.12.2014

ex 2933 59 95

70

N-(4-Ethyl-2,3-dioxopiperazine-1-ylcarbonyl)-D-2-fenylglycine (CAS RN 63422-71-9)

0 %

31.12.2018

ex 2933 59 95

72

Triacetylganciclovir (CAS RN 86357-14-4)

0 %

31.12.2016

ex 2933 59 95

75

(2R,3S/2S,3R)-3-(6-Chloor-5-fluorpyrimidin-4-yl)-2-(2,4-difluorfenyl)-1-(1H-1,2,4-triazool-1-yl)butaan-2-ol hydrochloride, (CAS RN 188416-20-8)

0 %

31.12.2014

ex 2933 59 95

77

3-(Trifluormethyl)-5,6,7,8-tetrahydro[1,2,4]triazolo[4,3-a]pyrazinehydrochloride (1:1) (CAS RN 762240-92-6)

0 %

31.12.2017

ex 2933 69 80

25

1,3,5-Triazine-2,4,6-triaminemonofosfaat (CAS RN 20208-95-1)

0 %

31.12.2016

ex 2933 69 80

40

Trocloseennatrium (INNM) (CAS RN 2893-78-9)

0 %

31.12.2016

ex 2933 69 80

50

1,3,5-Tris(2,3-dibroompropyl)-1,3,5-triazinaan-2,4,6-trion (CAS RN 52434-90-9)

0 %

31.12.2018

ex 2933 69 80

55

Terbutryne (ISO) (CAS RN 886-50-0)

0 %

31.12.2015

ex 2933 69 80

60

Cyanuurzuur (CAS RN 108-80-5)

0 %

31.12.2015

ex 2933 69 80

80

Tris(2-hydroxyethyl)-1,3,5-triazinetrion (CAS RN 839-90-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 79 00

30

5-Vinyl-2-pyrrolidon (CAS RN 7529-16-0)

0 %

31.12.2017

ex 2933 79 00

50

6-Broom-3-methyl-3H-dibenz(f,ij)isochinoline-2,7-dion (CAS RN 81-85-6)

0 %

31.12.2018

ex 2933 79 00

60

3,3-Pentamethyleen-4-butyrolactam (CAS RN 64744-50-9)

0 %

31.12.2014

ex 2933 79 00

70

(S)-N-[(Diethylamino)methyl]-α-ethyl-2-oxo-1-pyrrolidineaceetamide-L-(+)-tartraat, (CAS RN 754186-36-2)

0 %

31.12.2015

ex 2933 99 80

10

2-(2H-Benzotriazool-2-yl)-4,6-di-tert-butylfenol (CAS RN 3846-71-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

13

5-Difluormethoxy-2-mercapto-1-H-benzimidazool (CAS RN 97963-62-7)

0 %

31.12.2016

ex 2933 99 80

15

2-(2H-Benzotriazool-2-yl)-4,6-di-tert-pentylfenol (CAS RN 25973-55-1)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

18

4,4′-[(9-Butyl-9H-carbazol-3-yl)methyleen]bis[N-methyl-N-fenylaniline] (CAS RN 67707-04-4)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

20

2-(2H-Benzotriazool-2-yl)-4,6-bis(1-methyl-1-fenylethyl)fenol (CAS RN 70321-86-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

22

(2S)-2-Benzyl-N,N-dimethylaziridine-1-sulfonamide (CAS RN 902146-43-4)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

24

1,3-Dihydro-5,6-diamino-2H-benzimidazool-2-on (CAS RN 55621-49-3)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

28

N-(2,3-Dihydro-2-oxo-1H-benzimidazool-5-yl)-3-hydroxynaftaleen-2-carboxamide (CAS RN 26848-40-8)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

30

Quizalofop-P-ethyl (ISO) (CAS RN 100646-51-3)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

32

5-[4′-(Broommethyl)bifenyl-2-yl]-2-trityl-2H-tetrazool (CAS RN 133051-88-4)

0 %

31.12.2014

ex 2933 99 80

35

1,3,3-Trimethyl-2-methyleenindoline (CAS RN 118-12-7)

0 %

31.12.2014

ex 2933 99 80

37

8-Chloor-5,10-dihydro-11H-dibenzo[b,e][1,4]diazepine-11-on (CAS RN 50892-62-1)

0 %

31.12.2014

ex 2933 99 80

40

trans-4-Hydroxy-L-proline (CAS RN 51-35-4)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

43

2,3-Dihydro-1H-pyrrool[3,2,1-ij]chinoline (CAS RN 5840-01-7)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

45

Maleïnehydrazide (ISO) (CAS RN 123-33-1)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

47

Paclobutrazol (ISO) (CAS RN 76738-62-0)

0 %

31.12.2017

ex 2933 99 80

50

Metconazool (ISO) (CAS RN 125116-23-6)

3,2 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

53

Kalium (S)-5-(tert-butoxycarbonyl)-5-azaspiro[2.4]heptaan-6-carboxylaat (CUS0133723-1) (5)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

55

Pyridabeen (ISO) (CAS RN 96489-71-3)

0 %

31.12.2014

ex 2933 99 80

57

2-(5-Methoxyindool-3-yl)ethylamine (CAS RN 608-07-1)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

62

1H-indool-6-carbonzuur (CASnr. 1670-82-2)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

64

(3R)-1-{(1R,2R)-2-[2-(3,4-Dimethoxyfenyl) ethoxy]cyclohexyl}pyrrolidin-3-ol.hydrochloride, (CAS RN 748810-28-8)

0 %

31.12.2015

ex 2933 99 80

67

Candesartanethylester (INNM) (CAS RN 139481-58-6)

0 %

31.12.2016

ex 2933 99 80

71

10-Methoxyiminostilbeen (CAS RN 4698-11-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

72

1,4,7-Trimethyl-1,4,7-triazacyclononaan

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

74

Imidazo[1,2-b]pyridazine-hydrochloride (CAS RN 18087-70-2)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

76

Mangaan(2+), bis(octahydro-1,4,7-trimethyl-1H-1,4,7-triazonine-N1,N4,N7)tri-μ-oxodi-, acetaat (1:2) (CAS RN 916075-10-0)

0 %

31.12.2014

ex 2933 99 80

78

3-Amino-3-azabicyclo[3.3.0]octaanhydrochloride (CAS RN 58108-05-7)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

81

1,2,3-Benzotriazool (CAS RN 95-14-7)

0 %

31.12.2016

ex 2933 99 80

82

Tolyltriazool (CAS RN 29385-43-1)

0 %

31.12.2018

ex 2933 99 80

88

2,6-Dichloorchinoxaline (CAS RN 18671-97-1)

0 %

31.12.2014

ex 2933 99 80

89

Carbendazim (ISO) (CAS RN 10605-21-7)

0 %

31.12.2018

ex 2934 10 00

10

Hexythiazox (ISO) (CAS RN 78587-05-0)

0 %

31.12.2018

ex 2934 10 00

15

4-Nitrofenylthiazol-5-ylmethylcarbonaat (CAS RN 144163-97-3)

0 %

31.12.2017

ex 2934 10 00

20

2-(4-Methylthiazool-5-yl)ethanol (CAS RN 137-00-8)

0 %

31.12.2018

ex 2934 10 00

25

(S)-Ethyl-2-(3-((2-isopropylthiazol-4-yl)methyl)-3-methylureido)-4-morfolinobutanoaatoxalaat (CAS RN 1247119-36-3)

0 %

31.12.2017

ex 2934 10 00

35

(2-Isopropylthiazol-4-yl)-N-methylmethanaminedihydrochloride (CAS RN 1185167-55-8)

0 %

31.12.2017

ex 2934 10 00

40

(Z)-2-(2-tert-Butoxycarbonylaminothiazool-4-yl)-2-penteenzuur (CAS RN 86978-24-7)

0 %

31.12.2018

ex 2934 10 00

60

Fosthiazaat (ISO) (CAS RN 98886-44-3)

0 %

31.12.2014

ex 2934 10 00

70

2-(Formylamino)-4-thiazoolacetylchloride, hydrochloride (CAS RN 372092-18-7)

0 %

31.12.2016

ex 2934 10 00

80

3,4-Dichloor-5-carboxyisothiazool (CAS RN 18480-53-0)

0 %

31.12.2016

ex 2934 20 80

20

S-1,3-Benzothiazool-2-yl-(2Z)-(5-amino-1,2,4-thiadiazool-3-yl)(methoxyimino)ethaanthioaat (CAS RN 89604-91-1)

0 %

31.12.2016

ex 2934 20 80

30

2-[[(Z)-[1-(2-Amino-4-thiazolyl)-2-(2-benzothiazolylthio)-2-oxoëthylideen]amino]oxy]azijnzuur, methylester (CAS RN 246035-38-1)

0 %

31.12.2016

ex 2934 20 80

40

1,2-Benzisothiazool-3(2H)-on (Benzisothiazolinon (BIT)) (CAS RN 2634-33-5)

0 %

31.12.2017

ex 2934 20 80

50

S-(1,3-Benzothiazool-2-yl)-(Z)-2-(2-aminothiazool-4-yl)-2-(acetyloxyimino)thioacetaat, (CAS RN 104797-47-9)

0 %

31.12.2018

ex 2934 20 80

60

Benzothiazool-2-yl-(Z)-2-trityloxyimino-2-(2-aminothiazool-4-yl)-thioacetaat (CAS RN 143183-03-3)

0 %

31.12.2015

ex 2934 20 80

70

N,N-Bis(1,3-benzothiazol-2-ylsulfanyl)-2-methylpropaan-2-amine (CAS RN 3741-80-8)

0 %

31.12.2015

ex 2934 30 90

10

2-Methylthiofenothiazine (CAS RN 7643-08-5)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

11

Methyl 3-{1,4-dioxaspiro[4,5]dec-8-yl [(trans-4-methylcyclohexyl)carbonyl]amino}-5-iodothiofeen-2-carboxylaat (CAS RN 1026785-65-8)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

12

Dimethomorf (ISO) (CAS RN 110488-70-5)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

13

Buprofezin (ISO) met een zuiverheid van 98,5 of meer gewichtspercenten (CAS RN 953030-84-7)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

14

Ethyl N-{[1-methyl-2-({[4-(5-oxo-4,5-dihydro-1,2,4-oxadiazol-3-yl)fenyl]amino}methyl)-1H-benzimidazol-5-yl]carbonyl}-N-pyridine-2-yl-b-alaninaat (CAS RN 872728-84-2)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

15

Carboxine (ISO) (CAS RN 5234-68-4)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

17

Methyl(1,8-diëthyl-1,3,4,9-tetrahydropyrano[3,4-b]indool-1-yl)acetaat (CAS RN 122188-02-7)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

18

3,3-Bis(2-methyl-1-octyl-1H-indol-3-yl)ftalide (CAS RN 50292-95-0)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

20

Thiofeen (CAS RN 110-02-1)

0 %

31.12.2014

ex 2934 99 90

22

7-[4-(Diethylamino)-2-ethoxyfenyl]-7-(2-methyl-1-octyl-1H-indool-3-yl) furo[3,4-b]pyridine-5(7H)-one (CAS RN 87563-89-1)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

23

Bromuconazool (ISO) met een zuiverheid van 96 of meer gewichtspercenten (CAS RN 116255-48-2)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

25

2,4-Diethyl-9H-thioxantheen-9-on (CAS RN 82799-44-8)

0 %

31.12.2015

ex 2934 99 90

28

11-(Piperazine-1-yl)dibenzo[b,f][1,4]thiazepinedihydrochloride (CAS RN 111974-74-4)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

30

Dibenzo[b,f][1,4]thiazepine-11(10H)-on (CAS RN 3159-07-7)

0 %

31.12.2014

ex 2934 99 90

33

[2,2′-Thiobis(4-tert-octylfenolato)]-n-butylamine-nikkel (CAS RN 14516-71-3)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

35

Dimethenamide (ISO) (CAS RN 87674-68-8)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

37

4-Propaan-2-yl morfoline (CAS RN 1004-14-4)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

40

2-Thiofeenethylamine (CAS RN 30433-91-1)

0 %

31.12.2015

ex 2934 99 90

43

Clopidogrelzuurhydrochloride (CAS RN 144750-42-5)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

45

Tris(2,3-epoxypropyl)-1,3,5-triazinaantrion (CAS RN 2451-62-9)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

48

Propaan-2-ol – 2-methyl-4-(4-methylpiperazine-1-yl)-10H-thieno[2,3-b][1,5]benzodiazepine (1:2) dihydraat (CAS RN 864743-41-9)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

50

10-[1,1′-Bifenyl]-4-yl-2-(1-methylethyl)-9-oxo-9H-thioxanthenium hexafluorofosfaat, (CAS RN 591773-92-1)

0 %

31.12.2015

ex 2934 99 90

55

Olmesartan medoxomil (INN) (CAS RN 144689-63-4)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

60

DL-Homocysteïnethiolactonhydrochloride (CAS RN 6038-19-3)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

66

Tetrahydrothiofeen-1,1-dioxide (CAS RN 126-33-0)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

72

1-[3-(5-Nitro-2-furyl)allylideenamino]imidazolidine-2,4-dion (CAS RN 1672-88-4)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

74

2-Isopropylthioxanthon (CAS RN 5495-84-1)

0 %

31.12.2017

ex 2934 99 90

75

(4R-cis)-1,1-Dimethylethyl-6-[2[2-(4-fluorfenyl)-5-(1-isopropyl)-3-fenyl-4-[(fenylamino)carbonyl]-1H-pyrrool-1-yl]ethyl]-2,2-dimethyl-1,3-dioxaan-4-acetaat (CAS RN 125971-95-1)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

ex 3204 20 00

76

10

2,5-Thiofeendiylbis(5-tert-butyl-1,3-benzoxazool) (CAS RN 7128-64-5)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

77

Kalium 5-methyl-1,3,4-oxadiazool-2-carboxylaat (CAS RN 888504-28-7)

0 %

31.12.2016

ex 2934 99 90

79

Thiofeen-2-ethanol (CAS RN 5402-55-1)

0 %

31.12.2018

ex 2934 99 90

83

Flumioxazine (ISO) met een zuiverheid van ten minste 96 gewichtspercenten (CAS RN 103361-09-7)

0 %

31.12.2014

ex 2934 99 90

84

Etoxazool (ISO) met een zuiverheid van ten minste 94,8 gewichtspercenten (CAS RN 153233-91-1)

0 %

31.12.2014

ex 2934 99 90

85

N2-[1-(S)-Ethoxycarbonyl-3-fenylpropyl]-N6-trifluoracetyl-L-lysyl-N2-carboxyanhydride (CAS RN 126586-91-2)

0 %

31.12.2015

ex 2934 99 90

86

Dithianon (ISO) (CAS RN 3347-22-6)

0 %

31.12.2015

ex 2934 99 90

87

2,2′-(1,4-Fenyleen) bis(4H-3,1-benzoxazine-4-on) (CAS RN 18600-59-4)

0 %

31.12.2015

ex 2935 00 90

15

Flupyrsulfuron-methyl-natrium (ISO) (CAS RN 144740-54-5)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

17

6-Methyl-4-oxo-5,6-dihydro-4H-thieno[2,3-b]thiopyraan-2-sulfonamide (CAS-RN 120279-88-1)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

20

Tolueensulfonamide

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

23

N-[4-(2-Chlooracetyl)fenyl]methaansulfonamide (CAS RN 64488-52-4)

0 %

31.12.2016

ex 2935 00 90

25

Triflusulfuron-methyl (ISO) (CAS RN 126535-15-7)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

27

Methyl-(3R,5S,6E)-7-{4-(4-fluorfenyl)-6-isopropyl-2-[methyl(methylsulfonyl)amino]pyrimidine-5-yl}-3,5-dihydroxyhept-6-enoaat (CAS RN 147118-40-9)

0 %

31.12.2016

ex 2935 00 90

28

N-fluorbenzeensulfonimide (CAS RN 133745-75-2)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

30

Mengsels van isomeren bestaande uit N-ethyltolueen-2-sulfonamide en N-ethyltolueen-4-sulfonamide

0 %

31.12.2014

ex 2935 00 90

35

Chlorsulfuron (ISO) (CAS RN 64902-72-3)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

40

Imazosulfuron (ISO), met een zuiverheid van 98 of meer gewichtspercenten (CAS RN 122548-33-8)

0 %

31.12.2015

ex 2935 00 90

42

Penoxsulam (ISO) (CAS RN 219714-96-2)

0 %

31.12.2015

ex 2935 00 90

45

Rimsulfuron (ISO) (CAS RN 122931-48-0)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

48

(3R,5S,6E)-7-[4-(4-Fluorfenyl)-2-[methyl(methylsulfonyl)amino]-6-(propaan-2-yl)pyrimidine-5-yl]-3,5-dihydroxyhept-6-eenzuur – 1-[(R)-(4-chloorfenyl)(fenyl)methyl]piperazine (1:1) (CAS RN 1235588-99-4)

0 %

31.12.2016

ex 2935 00 90

50

4,4′-Oxydi(benzeensulfonohydrazide) (CAS RN 80-51-3)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

53

2,4-Dichloor-5-sulfamoylbenzoëzuur (CAS RN 2736-23-4)

0 %

31.12.2014

ex 2935 00 90

55

Thifensulfuron-methyl (ISO) (CAS RN 79277-27-3)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

63

Nicosulfuron (ISO) met een zuiverheid van ten minste 91 gewichtspercenten (CAS RN 111991-09-4)

0 %

31.12.2014

ex 2935 00 90

65

Tribenuron-methyl (ISO) (CAS RN 101200-48-0)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

75

Metsulfuron-methyl (ISO) (CAS RN 74223-64-6)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

77

[[4-[2-[[(3-Ethyl-2,5-dihydro-4-methyl-2-oxo-1H-pyrrool-1-yl)carbonyl]amino]ethyl]fenyl]sulfonyl]carbamidezuur, ethylester, (CAS RN 318515-70-7)

0 %

31.12.2014

ex 2935 00 90

82

N-(5,7-Dimethoxy[1,2,4]triazolo[1,5-a]pyrimidin-2-yl)-2-methoxy-4-(trifluormethyl)pyridine-3-sulfonamide, (CAS RN 422556-08-9)

0 %

31.12.2014

ex 2935 00 90

85

N-[4-(Isopropylaminoacetyl)fenyl]methaansulfonamidehydrochloride

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

88

N-(2-(4-Amino-N-ethyl-m-toluïdino)ethyl)methaansulfonamidesesquisulfaatmonohydraat, (CAS RN 25646-71-3)

0 %

31.12.2018

ex 2935 00 90

89

3-(3-Broom-6-fluor-2-methylindool-1-ylsulfonyl)-N,N-dimethyl-1,2,4-triazool-1-sulfonamide (CAS RN 348635-87-0)

0 %

31.12.2016

ex 2938 90 30

10

Ammoniumglycyrrhizaat (CAS RN 53956-04-0)

0 %

31.12.2015

ex 2938 90 90

10

Hesperidine (CAS RN 520-26-3)

0 %

31.12.2018

ex 2938 90 90

20

Ethylvanilline beta-D-glucopyranoside (CAS RN 122397-96-0)

0 %

31.12.2018

ex 2941 20 30

10

Dihydrostreptomycinesulfaat (CAS RN 5490-27-7)

0 %

31.12.2016

ex 3102 50 00

10

Natuurlijk natriumnitraat

0 %

31.12.2017

3201 20 00

 

Looiextract van mimosabast

0 %

31.12.2018

ex 3201 90 90

20

Looiextracten van gambir en myrobalanen

0 %

31.12.2018

ex 3204 11 00

20

Kleurstof C.I. Disperse Yellow 241 (CAS RN 83249-52-9), met een zuiverheid van 97 of meer gewichtspercenten, bepaald met hogedrukvloeistofchromatografie

0 %

31.12.2015

ex 3204 11 00

30

Preparaat van gedispergeerde kleurstoffen, bevattende:

C.I. Disperse Orange 61,

C.I. Disperse Blue 291:1,

C.I. Disperse Violet 93:1,

C.I. Disperse Red 54

0 %

31.12.2015

ex 3204 11 00

40

Kleurstof C.I. Disperse Red 60 (CAS RN 17418-58-5)

0 %

31.12.2016

ex 3204 11 00

50

Kleurstof C.I. Disperse Blue 72 (CAS RN 81-48-1)

0 %

31.12.2016

ex 3204 11 00

60

Kleurstof C.I. Disperse Blue 359 (CAS RN 213328-78-0)

0 %

31.12.2016

ex 3204 11 00

70

Kleurstof C.I. Disperse Red 343 (CAS RN 99035-78-6)

0 %

31.12.2017

ex 3204 11 00

80

Kleurstofpreparaat, niet-ionogeen, bevattende:

N-[5-(acetylamino)-4-[(2-chloor-4,6-dinitrofenyl)azo]-2-methoxyphenyl]- 2-oxo-2-(fenylmethoxy)ethyl-β-alanine (CAS RN 159010-67-0)

N-[4-[(2-cyano-4-nitrofenyl)azo]fenyl]-N-methyl-2-(1,3-dihydro-1,3-dioxo-2H-isoindol-2-yl)ethyl-β-alanine (CAS RN 170222-39-6) en

N-[2-chloor-4-[(4-nitrofenyl)azo]fenyl]-2-[2-(1,3-dihydro-1,3-dioxo-2H-isoindol-2-yl)ethoxy]-2-oxoethyl-β-alanine (CAS RN 371921-34-5)

0 %

31.12.2017

ex 3204 12 00

10

Kleurstof C.I. Acid Blue 9 (CAS RN 3844-45-9)

0 %

31.12.2016

ex 3204 12 00

20

Anionisch kleurstofpreparaat bevattende 75 of meer gewichtspercenten disodium-7- ((4-chloor-6- (dodecylamino) -1,3,5-triazine-2-yl) amino) -4-hydroxy-3-((4-((4-sulfofenyl)azo)fenyl)azo) -2-nafthaleensulfonaat (CAS RN 145703-76-0)

0 %

31.12.2017

ex 3204 12 00

30

Anionisch zuur kleurstofpreparaat bevattende:

lithium-amino-4- (4-tert-butylanilino) anthrachinon-2-sulfonaat (CAS RN 125328-86-1),

C.I. Acid Green 25 (CAS RN 4403-90-1) en

C.I. Acid Blue 80 (CAS RN 4474-24-2)

0 %

31.12.2017

ex 3204 12 00

40

Vloeibaar kleurstofpreparaat dat de anionische zure kleurstof C.I. Acid Blue 182 bevat (CAS-nr. 12219-26-0)

0 %

31.12.2018

ex 3204 13 00

10

Kleurstof C.I. Basic Red 1(CAS RN 989-38-8)

0 %

31.12.2016

ex 3204 13 00

20

(2,2 ′- (3,3′-dioxidobifenyl-4,4′-diyldiazo)bis(6-(4-(3-(diethylamino)propylamino)-6-(3-(diethylammonio)propylamino)-1,3,5-triazin-2-ylamino)-3-sulfonato-1-naftolato))bikoper(II) acetaat lactaat (CAS RN 159604-94-1)

0 %

31.12.2017

ex 3204 13 00

30

Kleurstof C.I. Basic Blue 7 (CAS RN 2390-60-5)

0 %

31.12.2017

ex 3204 13 00

40

Kleurstof C.I. Basic Violet 1 (CAS RN 603-47-4)/(CAS RN 8004-87-3)

0 %

31.12.2017

ex 3204 15 00

10

Kleurstof C.I. Vat Orange 7 (C.I. Pigment Orange 43) (CAS RN 4424-06-0)

0 %

31.12.2017

ex 3204 15 00

60

Kleurstof C.I. Vat Blue 4 (CAS RN 81-77-6)

0 %

31.12.2018

ex 3204 17 00

10

Kleurstof C.I. Pigment Yellow 81 (CAS RN 22094-93-5)

0 %

31.12.2018

ex 3204 17 00

15

Kleurstof C.I. Pigment Green 7 (CAS RN 1328-53-6)

0 %

31.12.2016

ex 3204 17 00

20

Kleurstof C.I. Pigment Blue 15:3 (CAS RN 147-14-8)

0 %

31.12.2016

ex 3204 17 00

25

Kleurstof C.I. Pigment Yellow 14 (CAS RN 5468-75-7)

0 %

31.12.2016

ex 3204 17 00

30

Kleurstof C.I. Pigment Yellow 97 (CAS RN 12225-18-2)

0 %

31.12.2017

ex 3204 17 00

35

Kleurstof C.I. Pigment Red 202 (CAS RN 3089-17-6)

0 %

31.12.2016

ex 3204 17 00

40

Kleurstof C.I. Pigment Yellow 120 (CAS RN 29920-31-8)

0 %

31.12.2014

ex 3204 17 00

50

Kleurstof C.I. Pigment Yellow 180 (CAS RN 77804-81-0)

0 %

31.12.2014

ex 3204 17 00

60

Kleurstof C.I. Pigment Red 53:1 (CAS RN 5160-02-1)

0 %

31.12.2016

ex 3204 17 00

65

Kleurstof C.I. Pigment Red 53 (CAS RN 2092-56-0)

0 %

31.12.2016

ex 3204 17 00

70

Kleurstof C.I. Pigment Yellow 13 (CAS RN 5102-83-0)

0 %

31.12.2016

ex 3204 17 00

75

Kleurstof C.I. Pigment Orange 5 (CAS RN 3468-63-1)

0 %

31.12.2017

ex 3204 17 00

80

Kleurstof C.I. Pigment Red 207 (CAS RN 71819-77-7)

0 %

31.12.2017

ex 3204 17 00

85

Kleurstof C.I. Pigment Blue 61(CAS RN 1324-76-1)

0 %

31.12.2017

ex 3204 17 00

88

Kleurstof C.I. Pigment Violet 3 (CAS RN 1325-82-2)

0 %

31.12.2017

ex 3204 19 00

11

Fotochromische kleurstof,3-(4-butoxyfenyl-6,7-dimethoxy-3-(4-methoxyfenyl)-13,13-dimethyl-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f]chromeen-11-carbonitril

0 %

31.12.2014

ex 3204 19 00

21

Fotochromische kleurstof, 4-(3-(4-butoxyfenyl)-6-methoxy-3-(4-methoxyfenyl)-13,13-dimethyl-11-(trifluormethyl)-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f]chromeen-7-yl)morfoline (CAS RN 1021540-64-6)

0 %

31.12.2014

ex 3204 19 00

31

Fotochromische kleurstof, N-hexyl -6,7-dimethoxy-3,3-bis(4-methoxyfenyl)-13,13-dimethyl-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f]chromeen-11-carboxamide

0 %

31.12.2014

ex 3204 19 00

41

Fotochromische kleurstof,4,4′-(13,13-dimethyl-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f]chromeen-3,3-diyl)difenol

0 %

31.12.2014

ex 3204 19 00

43

Fotochromatische kleurstof, bis(2-(4-(7-methoxy-3-(4-methoxyfenyl)-11-fenyl-13, 13-dipropyl-3, 13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f]chromen-3-yl)fenoxy)ethyl) decanedioaat (CUS 0133724-2) (5)

0 %

31.12.2018

ex 3204 19 00

47

Fotochromatische kleurstof, 4-(4-(13,13-dimethyl-3, 11-difenyl-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f] chromen-3-yl)fenyl)morfoline (CUS 0133726-4) (5)

0 %

31.12.2018

ex 3204 19 00

51

Fotochromische kleurstof,4-(4-(6,11-difluor-13,13-dimethyl-3-fenyl-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f ]chromeen-3-yl)fenyl)morfoline(CAS RN 1360882-72-6)

0 %

31.12.2014

ex 3204 19 00

53

Fotochromatische kleurstof, 3-(4-butoxyfenyl)-3-(4-fluorofenyl)-6,7-dimethoxy-13,13-dimethyl-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f]chromeen-11-carbonitril (CUS 0133725-3) (5)

0 %

31.12.2018

ex 3204 19 00

55

Fotochromatische kleurstof, 4, 4′-(7-methoxy-11-fenyl-13, 13-dipropyl-3, 13-dihydrobenzo[h]indeno[2, 1-f] chromeen-3, 3-diyl)difenol (CUS 0133728-6) (5)

0 %

31.12.2018

ex 3204 19 00

57

Fotochromatische kleurstof, bis(2-{4-[11-cyano-3-(4-flourofenyl)-6,7-dimethoxy-13,13-dimethyl-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f]chromen-3-yl]fenoxy}ethyl) decanedioaat (CUS 0133729-7) (5)

0 %

31.12.2018

ex 3204 19 00

61

Fotochromische kleurstof, 3-(4-butoxyfenyl)-6,7-dimethoxy-3-(4-methoxyfenyl)-13,13-dimethyl-11-(trifluormethyl)-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f ]chromeen (CAS RN 1021540-61-3)

0 %

31.12.2014

ex 3204 19 00

63

Fotochromatische kleurstof, 1-{4-(6-methoxy-3-(4-methoxyfenyl) -13, 13-dimethyl-3,13-dihydrobenzo[h]indeno[2,1-f] chromen-3-yl)fenyl}piperidine (CUS 0133727-5) (5)

0 %

31.12.2018

ex 3204 19 00

70

Kleurstof C.I. Solvent Red 49 (CAS RN 509-34-2)

0 %

31.12.2018

ex 3204 19 00

71

Kleurstof C.I. Solvent Brown 53 (CAS RN 64696-98-6)

0 %

31.12.2015

ex 3204 19 00

73

Kleurstof C.I. Solvent Blue 104 (CAS RN 116-75-6) met een zuiverheid van 97 of meer gewichtspercenten, bepaald met hogedrukvloeistofchromatografie

0 %

31.12.2015

ex 3204 19 00

77

Kleurstof C.I. Solvent Yellow 98 (CAS RN 27870-92-4)

0 %

31.12.2016

ex 3204 19 00

84

Kleurstof C.I. Solvent Blue 67 (CAS RN 12226-78-7)

0 %

31.12.2017

ex 3204 19 00

85

Kleurstof C.I. Solvent Red HPR

0 %

31.12.2017

ex 3204 20 00

20

Kleurstof C.I. Fluorescent Brightener 71 (CAS RN 16090-02-1)

0 %

31.12.2016

ex 3204 20 00

30

Kleurstof C.I. Fluorescent Brightener 351 (CAS RN 38775-22-3)

0 %

31.12.2016

ex 3204 20 00

40

Dinatrium 5- [[4-anilino-6-[2-hydroxyethyl(methyl)amino] -1,3,5-triazin-2-yl]amino] -2- [(E) -2-[4-[[4-anilino-6-[2-hydroxyethyl(methyl)amino]1,3,5-triazin-2-yl] amino]-2-sulfonatofenyl]ethenyl]benzeensulfonaat (CAS RN 13863-31-5)

0 %

31.12.2018

ex 3205 00 00

10

Uit kleurstoffen bereide aluminiumlakken, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van pigmenten voor de farmaceutische industrie (1)

0 %

31.12.2018

ex 3205 00 00

20

Kleurstof C.I. Carbon Black 7 Lake

0 %

31.12.2016

ex 3206 11 00

10

Titaandioxide, bedekt met isopropoxytitaantriisostearaat, bevattende 1,5 of meer doch niet meer dan 2,5 gewichtspercenten isopropoxytitaantriisostearaat

0 %

31.12.2018

ex 3206 19 00

10

Preparaat, bestaande uit:

72 (± 2) gewichtspercenten mica (CAS RN 12001-26-2) en

28 (± 2) gewichtspercenten titaandioxide (CAS RN 13463-67-7)

0 %

31.12.2016

ex 3206 42 00

10

Lithopoon (CAS RN 1345-05-7)

0 %

31.12.2018

3206 50 00

 

Anorganische producten van de soort gebruikt als "lichtgevende stoffen" (luminoforen)

0 %

31.12.2018

ex 3207 30 00

10

Preparaat dat bevat:

ten hoogste 85 gewichtspercenten zilver,

ten minste 2 gewichtspercenten palladium,

bariumtitanaat,

terpineol en

ethylcellulose,

bestemd om te worden gebruikt voor zeefdrukken bij de vervaardiging van keramische meerlagencondensatoren (1)

0 %

31.12.2018

ex 3207 40 85

20

Schilfers van glas, bedekt met zilver, met een gemiddelde diameter van 40 (± 10) μm

0 %

31.12.2018

ex 3207 40 85

40

Schilfers van glas (CAS RN 65997-17-3):

met een dikte van 0,3 μm of meer doch niet meer dan 10 μm en

voorzien van een deklaag van titaandioxide (CAS RN 13463-67-7) of ijzeroxide (CAS RN 18282-10-5)

0 %

31.12.2017

ex 3208 10 90

ex 3707 90 90

10

60

Antireflectiecoating, bestaande uit een polymeer op basis van ester, gemodificeerd met een chromofore groep, in de vorm van een oplossing van 2-methoxy-1-propanol, 2-methoxy-1-methylethylacetaat of methyl-2-hydroxyisobutyraat, die niet meer dan 10 gewichtspercenten polymeer bevat

0 %

31.12.2018

ex 3208 20 10

10

Copolymeren van N-vinylcaprolactam, N-vinyl-2-pyrrolidon en dimethylaminoëthylmethacrylaat, opgelost in ethanol bevattende 34 of meer doch niet meer dan 40 gewichtspercenten copolymeren

0 %

31.12.2018

ex 3208 20 10

20

Immersie topcoatoplossingen bevattende 0,5 of meer doch niet meer dan 15 gewichtspercenten van acrylaat-methacrylaat-alkeensulfonaat-copolymeren met gefluoreerde zijketens, in een oplossing van n-butanol en/of 4-methyl-2-pentanol en/of diisoamylether

0 %

31.12.2018

ex 3208 90 19

10

Copolymeren van maleïnezuur en methylvinylether, monoveresterd met ethyl- en/of isopropyl- en/of butylgroepen, opgelost in ethanol, ethanol en butanol, isopropanol of isopropanol en butanol

0 %

31.12.2018

ex 3208 90 19

ex 3902 90 90

15

94

Gemodificeerde gechloreerde polyolefinen, al dan niet in oplossing of dispersie

0 %

31.12.2018

ex 3208 90 19

ex 3208 90 91

25

20

Copolymeren van polytetrafluorethyleen in een oplossing van butylacetaat met een gehalte aan oplosmiddelen van 50 (± 2) gewichtspercenten

0 %

31.12.2017

ex 3208 90 19

35

Siliconen bevattende 50 of meer gewichtspercenten xyleen van een soort gebruikt voor de vervaardiging van duurzame chirurgische implantaten

0 %

31.12.2018

ex 3208 90 19

40

Polymeren van methylsiloxaan, opgelost in een mengsel van aceton, butanol, ethanol en isopropanol, bevattende 5 of meer doch niet meer dan 11 gewichtspercenten polymeren van methylsiloxaan

0 %

31.12.2018

ex 3208 90 19

50

Oplossingen bevattende:

65 (± 10) gewichtspercenten γ-butyrolacton,

30 (± 10) gewichtspercenten polyamidehars,

3,5 (± 1,5) gewichtspercenten naftochinonesterderivaat en

1,5 (± 0,5) gewichtspercenten arylkiezelzuur

0 %

31.12.2018

ex 3208 90 19

60

Copolymeer van hydroxystyreen met een of meer van de volgende stoffen:

styreen,

alkoxystyreen,

alkylacrylaten,

opgelost in ethyllactaat

0 %

31.12.2016

ex 3208 90 19

75

Copolymeer van acenaftaleen, opgelost in ethyllactaat

0 %

31.12.2017

ex 3208 90 99

10

Oplossingen op basis van chemisch gewijzigde natuurlijke polymeren, bevattende twee of meer van de volgende kleurstoffen:

methyl-8′-acetoxy-1,3,3,5,6-pentamethyl-2,3-dihydrospiro[1H-indool-2,3′-nafto[2,1-b][1,4]oxazine]-9′-carboxylaat,

methyl-6-(isobutyryloxy)-2,2-difenyl-2H-benzo[h]chromeen-5-carboxylaat,

13-isopropyl-3,3-bis(4-methoxyfenyl)-6,11-dimethyl-3,13-dihydrobenzo [h]indeno[2,1-f]chromeen-13-ol,

ethoxycarbonylmethyl-8-methyl-2,2-difenyl-2H-benzo[h]chromeen-5-carboxylaat,

13-ethyl-3-[4-(morfolino)fenyl]-3-fenyl-3,13-dihydrobenzo [h]indeno[2,1-f]chromeen-13-ol

0 %

31.12.2018

ex 3215 11 00

ex 3215 19 00

10

10

Drukinkt, vloeibaar, bestaande uit een dispersie van een vinylacrylaatcopolymeer en kleurpigmenten in isoparaffines, bevattende niet meer dan 13 gewichtspercenten vinylacrylaatcopolymeer en kleurpigmenten

0 %

31.12.2018

ex 3215 19 00

20

Inkt:

bestaande uit een polyesteren een dispersie van zilver (CAS RN 7440-22-4) en zilverchloride (CASRN 7783-90-6)in methylpropylketon (CAS RN 107-87-9),

met een totaal gehalte aan vaste stof van 55 gewichtspercenten of meer, doch niet meer dan 57 gewichtspercenten, en

met een relatieve dichtheid van 1,40 g/cm3 of meer, doch niet meer dan 1,60 g/cm3,

bestemd voor het drukken van elektroden (1)

0 %

31.12.2017

ex 3215 90 00

10

Inktpreparaten, bestemd voor de vervaardiging van patronen voor inktstraal-afdrukkers (1)

0 %

31.12.2018

ex 3215 90 00

20

Warmtegevoelige inkt aangebracht op een folie van kunststof

0 %

31.12.2018

ex 3215 90 00

30

Inkt voor wegwerppatronen, bevattende:

5 of meer doch niet meer dan 10 gewichtspercenten amorf siliciumdioxide of

3,8 of meer gewichtspercenten kleurstof C.I. Solvent Black 7 in organische oplosmiddelen,

bestemd om te worden gebruikt bij de markering van geïntegreerde schakelingen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3215 90 00

40

Droog inktpoeder op basis van hybride hars (gemaakt van polystyreenacrylhars en polyesterhars) gemengd met:

was;

een polymeer op vinylbasis en

een kleurstof

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van tonerflessen voor fotokopieertoestellen, faxapparaten, printers en multifunctionele apparaten (1)

0 %

31.12.2015

3301 12 10

 

Etherische sinaasappelolie, waaruit de terpenen niet zijn afgesplitst

0 %

31.12.2018

ex 3402 11 90

10

Natriumlauroylmethylisethionaat

0 %

31.12.2015

ex 3402 13 00

10

Tensioactief product op basis van een vinylcopolymeer en polypropyleenglycol

0 %

31.12.2018

ex 3402 13 00

20

Tensioactieve stof bevattende 1,4-dimethyl-1,4-bis(2-methylpropyl)-2-butyn-1,4-diylether, gepolymeriseerd met oxiraan, met een methyleindgroep

0 %

31.12.2017

ex 3402 13 00

30

Polyoxyethyleen-12-hydroxystearinezuur (CAS RN 70142-34-6)

0 %

31.12.2018

ex 3402 90 10

20

Mengsels van natriumdocusaat (INN) en natriumbenzoaat

0 %

31.12.2018

ex 3402 90 10

30

Tensioactieve bereiding, bestaande uit een mengsel van natriumdocusaat en geëthoxyleerd 2,4,7,9-tetramethyldec-5-yn-4,7-diol (CAS RN 577-11-7 and 9014-85-1)

0 %

31.12.2015

ex 3402 90 10

50

Tensioactieve bereiding, bestaande uit een mengsel van polysiloxaan en poly(ethyleenglycol)

0 %

31.12.2015

ex 3402 90 10

60

Tensioactieve bereiding, bevattende 2-ethylhexyloxymethyloxiraan

0 %

31.12.2014

ex 3402 90 10

70

Tensioactieve bereiding, bevattende geëthoxyleerde 2,4,7,9-tetramethyl-5-decyn-4,7-diol (CAS RN 9014-85-1)

0 %

31.12.2014

ex 3403 99 00

10

Snijvloeistoffen op basis van een waterige oplossing van synthetische polypeptiden

0 %

31.12.2018

ex 3504 00 90

10

Avidine (CAS RN 1405-69-2)

0 %

31.12.2014

ex 3505 10 50

20

O-(2-Hydroxyethyl)-derivaat van gehydrolyseerd maiszetmeel (CAS RN 9005-27-0)

0 %

31.12.2018

ex 3506 91 00

10

Kleefmiddel op basis van een waterige dispersie van een mengsel van gedimeriseerd colofonium en copolymeren van ethyleen en vinylacetaat (EVA)

0 %

31.12.2018

ex 3506 91 00

30

Twee componenten micro-ingekapseld epoxy kleefstof gedispergeerd in een solvent

0 %

31.12.2018

ex 3506 91 00

40

Drukgevoelige zelfklevende acryllijmlaag met een dikte van ten minste 0,076 mm, maar ten hoogste 0,127 mm, opgemaakt in rollen met een breedte van ten minste 45,7 cm, maar ten hoogste 132 cm, geleverd op een verwijderbare onderlaag ("release liner") met een aanvankelijke aftrekkracht ("peel adhesion release"-waarde) van niet minder dan 15N/25 mm (gemeten volgens ASTM D3330)

0 %

31.12.2014

ex 3601 00 00

10

Pyrotechnisch poeder in de vorm van cilindrische korrels, bestaande uit strontiumnitraat of kopernitraat in een oplossing van nitroguanidine, bindmiddel en additieven, bestemd om te worden gebruikt als een bestanddeel van een opblaassysteem voor airbags (“airbag inflator”) (1)

0 %

31.12.2016

ex 3701 30 00

10

Reliëfdrukplaten, van de soort gebruikt voor het bedrukken op krantenpapier, bestaande uit een drager van metaal voorzien van een laag van fotopolymeer met een dikte van 0,2 of meer doch niet meer dan 0,8 mm, niet voorzien van een verwijderbare beschermingsfolie, met een totale dikte van niet meer dan 1 mm

0 %

31.12.2018

ex 3701 30 00

20

Lichtgevoelige plaat, bestaande uit een fotopolymeerlaag op een polyesterfolie met een totale dikte van meer dan 0,43 mm maar niet meer dan 3,18 mm

0 %

31.12.2014

ex 3701 99 00

10

Platen van kwarts of van glas, bekleed met een laag van chroom en bedekt met een laag van lichtgevoelige of elektronengevoelige hars, van de soort gebruikt voor producten bedoeld bij post 8541 of 8542

0 %

01.07.2014

ex 3705 90 90

10

Fotomaskers om schakelschemapatronen fotografisch op halfgeleider wafers over te brengen

0 %

31.12.2014

ex 3707 10 00

10

Lichtgevoelige emulsies, bestemd voor het lichtgevoelig maken van schijfjes (wafers) van silicium (1)

0 %

31.12.2018

ex 3707 10 00

15

Lichtgevoelig makende emulsie, bestaande uit:

niet meer dan 12 gewichtspercenten diazooxonaftaleensulfonzuurester

fenolharsen

in een oplossing die ten minste 2-methoxy-1-methylethylacetaat of ethyllactaat of methyl-3-methoxypropionaat of 2-heptanon bevat

0 %

31.12.2018

ex 3707 10 00

25

Lichtgevoelig makende emulsie, bestaande uit:

fenol- of acrylharsen

ten hoogste 2 gewichtspercenten lichtgevoelige zuur-precursor,

in een oplossing die 2-methoxy-1-methylethylacetaat of ethyllactaat bevat

0 %

31.12.2018

ex 3707 10 00

30

Preparaat op basis van een lichtgevoelige acrylhoudende polymeer dat kleurpigmenten, 2-methoxy-1-methylethylacetaat en cyclohexanon bevat en al dan niet ethyl-3-ethoxypropionaat bevat

0 %

31.12.2018

ex 3707 10 00

ex 3707 90 90

35

70

Lichtgevoelig makende emulsie of bereiding, bevattende één of meer:

acrylaatpolymeren,

methacrylaatpolymeren,

derivaten van styreenpolymeren,

die ten hoogste 7 gewichtspercenten lichtgevoelige zuurprecursors bevat, opgelost in een organisch oplosmiddel dat ten minste 2-methoxy-1-methylethylacetaat bevat

0 %

31.12.2016

ex 3707 10 00

40

Emulsies voor het gevoelig maken van oppervlakken, bevattende

niet meer dan 10 gewichtspercenten esters van diazooxonaftaleensulfonzuur,

2 of meer doch niet meer dan 20 gewichtspercenten hydroxystyreen copolymeren en

niet meer dan 7 gewichtspercenten verbindingen die epoxygroepen dragen

opgelost in 1-ethoxy-2-propylacetaat en/of ethyllactaat

0 %

31.12.2016

ex 3707 10 00

45

Fotogevoelige emulsie bestaande uit cyclisch polyisopreen bevattend:

55 of meer doch niet meer dan 75 gewichtspercenten xyleen en

12 of meer doch niet meer dan 18 gewichtspercenten ethylbenzeen

0 %

31.12.2014

ex 3707 10 00

50

Fotogevoelige emulsie bevattende:

20 of meer doch niet meer dan 45 gewichtspercenten copolymeren van acrylaten en/of methacrylaten en hydroxystyreen derivaten,

25 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten organisch oplosmiddel bevattende ten minste ethyllactaat en /of propyleenglycol methylether acetaat,

5 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten acrylaten,

niet meer dan 12 gewichtspercenten fotoinitiator

0 %

31.12.2014

ex 3707 10 00

55

Diëlektrische laag die mechanische spanning absorbeert, bestaande uit een radicaal fotostructureerbare precursor van polyamide met onverzadigde koolstof in de zijketens die kan worden omgezet in een polyimide, in de vorm van een oplossing van N-methyl-2-pyrrolidon of N-ethyl-2-pyrrolidon met een polymeergehalte van 10 of meer gewichtspercenten

0 %

31.12.2018

ex 3707 90 20

10

Droog inktpoeder of tonermengsel, bestaande uit een copolymeer van styreen en butylacrylaat en hetzij magnetiet hetzij roetzwart, bestemd om te worden gebruikt als ontwikkelmiddel bij de vervaardiging van patronen voor telekopieertoestellen, computerafdrukeenheden of kopieerapparaten (1)

0 %

31.12.2018

ex 3707 90 20

20

Droog inktpoeder of tonermengsel, op basis van een polyolhars, bestemd om te worden gebruikt als ontwikkelmiddel bij de vervaardiging van patronen voor telekopieertoestellen, computerafdrukeenheden of kopieerapparaten (1)

0 %

31.12.2018

ex 3707 90 20

40

Droog inktpoeder of tonermengsel, op basis van een polyesterhars, vervaardigd met behulp van een polymerisatieproces, bestemd om te worden gebruikt als ontwikkelmiddel bij de vervaardiging van patronen voor telekopieertoestellen, computerafdrukeenheden of kopieerapparaten (1)

0 %

31.12.2018

ex 3707 90 20

50

Droog inktpoeder of tonermengsel, bevattende:

styreenacrylaat/butadiene copolymeer

hetzij roetzwart of een organische kleurstof

al dan niet polyolefine of amorfe silica bevattend

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van met inkt of toner gevulde flessen of patronen voor telekopieertoestellen, computerafdrukeenheden en kopieerapparaten (1)

0 %

31.12.2017

ex 3707 90 90

10

Antireflectiecoating, bestaande uit een gewijzigd methacrylpolymeer, bevattende niet meer dan 10 gewichtspercenten polymeer, opgelost in twee of drie van de volgende substanties:

2-methoxy-1-methylethylacetaat (CAS nr. 108-65-6)

1-methoxypropaan-2-ol (CAS nr. 107-98-2)

ethyllactaat (CAS nr. 97-64-3)

0 %

31.12.2018

ex 3707 90 90

40

Antireflectiemiddel, in de vorm van een waterige oplossing, bevattende niet meer dan:

2 gewichtspercenten halogeenvrij alkylsulfonzuur, en

5 gewichtspercenten van een gefluoreerd polymeer

0 %

31.12.2014

ex 3707 90 90

80

Antireflectiecoating bestaande uit, hetzij een siloxaanpolymeer, hetzij een organisch polymeer, met een fenolhydroxygroep gemodificeerd met een chromofoorgroep, in de vorm van een oplossing van een organisch oplosmiddel, bevattende hetzij 1-ethoxy-2-propanol, hetzij 2-methoxy-1-methylethylacetaat, die niet meer dan 10 gewichtspercenten polymeer bevat

0 %

31.12.2015

ex 3707 90 90

85

Rollen, bevattende:

een droge laag lichtgevoelige acrylhars,

aan één zijde een beschermfolie van poly(ethyleentereftalaat)

aan de andere zijde een beschermfolie van polyethyleen

0 %

31.12.2014

ex 3801 90 00

10

Expandeerbaar grafiet (CAS RN 90387-90-9 en CAS RN 12777-87-6)

0 %

31.12.2016

ex 3802 90 00

11

Met soda flux gecalcineerde diatomeeënaarde, met zuur gewassen, bestemd om te worden gebruikt als filterhulpstof bij de vervaardiging van farmaceutische en/of biochemische stoffen (1)

0 %

31.12.2017

3805 90 10

 

Pijnolie

1,7 %

31.12.2018

ex 3806 10 00

ex 3909 40 00

20

50

Met vioolhars gewijzigd fenolhars,

bevattende 60 of meer gewichtspercenten maar niet meer dan 75 gewichtspercenten vioolhars,

met een zuurgetal van niet meer dan 25,

van de soort die gebruikt wordt in offsetdruk

0 %

31.12.2016

ex 3808 91 90

10

Indoxacarb (ISO) en zijn (R)-isomeer, gefixeerd op een drager van siliciumdioxide

0 %

31.12.2018

ex 3808 91 90

30

Preparaten bevattende endosporen of sporen en eiwitkristallen verkregen uit:

Bacillus thuringiensis Berliner subsp. aizawai en kurstaki, of

Bacillus thuringiensis subsp. kurstaki, of

Bacillus thuringiensis subsp. israelensis, of

Bacillus thuringiensis subsp. aizawai, of

Bacillus thuringiensis subsp. tenebrionis

0 %

31.12.2014

ex 3808 91 90

40

Spinosad (ISO)

0 %

31.12.2018

ex 3808 91 90

60

Spinetoram (ISO) (CAS RN 935545-74-7), voorbereiding van twee spinosyn bestanddelen (3′-ethoxy-5,6-dihydro spinosyn J) en (3′-ethoxy- spinosyn L)

0 %

31.12.2017

ex 3808 92 90

10

Schimmelwerende middelen, in de vorm van poeder, bevattende 65 of meer doch niet meer dan 75 gewichtspercenten hymexazool (ISO), niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

0 %

31.12.2018

ex 3808 92 90

30

Preparaat dat bestaat uit een suspensie van pyrithionzink (INN) in water, bevattende:

24 of meer maar niet meer dan 26 gewichtspercenten pyrithionzink (INN), of

39 of meer maar niet meer dan 41 gewichtspercenten pyrithionzink (INN)

0 %

31.12.2018

ex 3808 92 90

50

Preparaten op basis van koperpyrithion (CAS RN 14915-37-8)

0 %

31.12.2014

ex 3808 93 15

10

Preparaat op basis van een concentraat dat 45 of meer doch niet meer dan 55 gewichtspercenten van het werkzame herbicidebestanddeel penoxsulam als waterige suspensie bevat

0 %

31.12.2017

ex 3808 93 23

10

Herbicide dat flazasulfuron (ISO) als werkzaam bestanddeel bevat

0 %

31.12.2014

ex 3808 93 27

40

Preparaat, bestaande uit een suspensie van tepraloxydim (ISO), bevattende:

30 of meer gewichtspercenten tepraloxydim (ISO),

niet meer dan 70 gewichtspercenten van een aardoliefractie bestaande uit aromatische koolwaterstoffen

0 %

31.12.2016

ex 3808 93 90

10

Preparaat, in de vorm van korrels, bevattende:

38,8 of meer maar niet meer dan 41,2 gewichtspercenten Gibberelline A3, of

9,5 of meer maar niet meer dan 10,5 gewichtspercenten Gibberelline A4 en A7

0 %

31.12.2014

ex 3808 93 90

20

Preparaat bestaande uit benzyl(purin-6-yl)amine in een glycoloplossing, bevattende:

1,88 of meer doch niet meer dan 2,00 gewichtspercenten benzyl(purin-6-yl)amine

van de soort gebruikt in middelen om de plantengroei te regelen

0 %

31.12.2015

ex 3808 93 90

30

Waterige oplossingen bevattende:

1,8 gewichtspercenten natrium-para-nitrofenolaat,

1,2 gewichtspercenten natrium-ortho-nitrofenolaat,

0,6 gewichtspercenten natrium-5-nitroguaiacolaat,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van een middel om de plantengroei te regelen (1)

0 %

31.12.2015

ex 3808 93 90

40

Gemengd wit poeder bevattende:

3 of meer doch niet meer dan 3,6 gewichtspercenten 1-methylcyclopropeen met een zuiverheid van 96 % en

minder dan 0,05 % onzuiverheid van 1-chloor-2-methylpropeen en evenveel onzuiverheid van 3-chloor-2-methylpropeen

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van een middel om de plantengroei na de oogst te regelen met een specifieke generator voor vruchten, groenten en siergewassen (1)

0 %

31.12.2015

ex 3808 93 90

50

Preparaat in de vorm van een poeder, bevattende:

55 of meer gewichtspercenten gibberelline A4,

1 of meer doch niet meer dan 35 gewichtspercenten gibberelline A7,

90 of meer gewichtspercenten gibberelline A4 en gibberelline A7 gecombineerd,

niet meer dan 10 gewichtspercenten water en andere in de natuur voorkomende gibberellines

van de soort gebruikt in middelen om de plantengroei te regelen

0 %

31.12.2015

ex 3808 99 90

10

Oxamyl (ISO) (CAS RN 23135-22-0) in een oplossing van cyclohexanon en water

0 %

31.12.2015

ex 3808 99 90

20

Abamectine (ISO) (CAS RN 71751-41-2)

0 %

31.12.2018

ex 3809 91 00

10

Mengsels van (5-ethyl-2-methyl-2-oxo-1,3,2λ 5-dioxafosforan-5-yl-methyl)methylmethylfosfonaat en bis(5-ethyl-2-methyl-2-oxo-1,3,2λ 5-dioxafosforan-5-yl-methyl)methylfosfonaat

0 %

31.12.2018

ex 3809 92 00

20

Ontschuimer, bestaande uit een mengsel van oxydipropanol en 2,5,8,11-tetramethyldodec-6-yn-5,8-diol

0 %

31.12.2014

ex 3810 10 00

10

Soldeer of laspasta, bestaande uit een mengsel van metalen en hars, bevattende:

70 of meer, maar niet meer dan 90 gewichtspercenten tin

niet meer dan 10 gewichtspercenten van een of meer van de metalen zilver, koper, bismut, zink of indium,

bestemd voor gebruik in de elektrotechnische industrie (1)

0 %

31.12.2018

ex 3811 19 00

10

Oplossing van 61 of meer doch niet meer dan 63 gewichtspercenten methylcyclopentadienyl-mangaan-tricarbonyl in een aromatisch koolwaterstof-oplosmiddel, die ten hoogste bevat:

4,9 gewichtspercenten 1,2,4-trimethylbenzeen,

4,9 gewichtspercenten naftaleen en

0,5 gewichtspercent 1,3,5-trimethylbenzeen

0 %

31.12.2014

ex 3811 21 00

10

Zouten van dinonylnaftaleensulfonzuur, opgelost in minerale olie

0 %

31.12.2018

ex 3811 21 00

20

Additieven voor smeerolie, op basis van complexe organische verbindingen van molybdeen, in de vorm van een oplossing in minerale olie

0 %

31.12.2018

ex 3811 21 00

30

Additieven voor smeeroliën, bevattende minerale oliën, bestaande uit calciumzouten van reactieproducten van polyisobutyleen gesubstitueerd fenol met salicylzuur en formaldehyde, gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

40

Additieven voor smeeroliën, bevattende minerale oliën, op basis van een mengsel van dodecylfenol sulfide calciumzouten (CAS RN 68784-26-9), gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

50

Additieven voor smeeroliën,

gebaseerd op calcium C16-24 alkylbenzeensulfonaten (CAS RN 70024-69-0),

bevattende minerale oliën,

gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

60

Additieven voor smeeroliën, bevattende minerale oliën,

gebaseerd op calcium polypropylenyl gesubstitueerd benzeensulfonaat (CAS RN 75975-85-8) met een gehalte van 25 of meer doch niet meer dan 35 gewichtspercenten,

met een totaal basegetal (TBN) van 280 of meer doch niet meer dan 320,

gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 21 00

70

Additieven voor smeeroliën,

bevattende polyisobutyleenbarnsteenzuurimide afgeleid van reactieproducten van polyethyleenpolyaminen met polyisobutenylbarnsteenzuuranhydride (CAS RN 84605-20-9),

bevattende minerale oliën,

met een chloorgehalte van 0,05 of meer doch niet meer dan 0,25 gewichtspercenten,

met een totaal basegetal (TBN) van meer dan 20,

gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

20

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit reactieproducten van bis(2-methylpentan-2-yl) dithiofosforzuur met propyleenoxide, fosforoxide, en aminen met C12-14 alkylketens, gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

30

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit reactieproducten van butyl-cyclohex-3-eencarboxylaat, zwavel en trifenylfosfiet (CAS RN 93925-37-2), gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

40

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit reactieproducten van 2-methyl-prop-1-een met zwavelmonochloride en natriumsulfide (CAS RN 68511-50-2), met een chloorgehalte van 0,05 of meerdoch niet meer dan 0,5 gewichtspercent, gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 29 00

50

Additieven voor smeeroliën, bestaande uit een mengsel van N,N-dialkyl-2-hydroxyacetamiden met alkylketenlengten tussen 12 en 18 koolstofatomen (CAS RN 866259-61-2), gebruikt als een geconcentreerd toevoegingsmiddel voor de vervaardiging van motoroliën via een mengproces

0 %

31.12.2017

ex 3811 90 00

10

Dinonylnaftylsulfonzuurzout, in de vorm van een oplossing in minerale olie

0 %

31.12.2018

ex 3811 90 00

40

Oplossing van een quaternair ammoniumzout op basis van polyisobutyleensuccinimide, bevattende 20 of meer doch niet meer dan 29,9 gewichtspercenten 2-ethylhexanol

0 %

31.12.2017

ex 3812 10 00

10

Rubbervulcanisatieversneller gebaseerd op difenylguanidinekorrels (CAS RN 102-06-7)

0 %

31.12.2016

ex 3812 20 90

10

Weekmaker, bevattende:

bis(2-ethylhexyl)-1,4-benzeendicarboxylaat (CAS RN 6422-86-2)

meer dan 10 doch niet meer dan 60 gewichtspercenten dibutyltereftalaat (CAS RN 1962-75-0)

0 %

31.12.2018

ex 3812 30 80

20

Mengsels hoofdzakelijk bevattende bis(2,2,6,6-tetramethyl-1-octyloxy-4-piperidyl)sebacaat

0 %

31.12.2018

ex 3812 30 80

25

UV-lichtstabilisator, bevattende:

α-[3-[3-(2H-benzotriazool-2-yl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxyfenyl]-1-oxopropyl]-ω-hydroxypoly(oxy-1,2-ethaandiyl) (CAS RN104810-48-2);

α-[3-[3-(2H-benzotriazool-2-yl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxyfenyl]-1-oxopropyl]-ω-[3-[3-(2H-benzotriazool-2-yl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxyfenyl]-1-oxopropoxy]poly(oxy-1,2-ethaandiyl) (CAS RN104810-47-1);

polyethyleenglycol met een gewichtgemiddeld molecuulgewicht (Mw) van 300 (CAS RN25322-68-3);

bis(1,2,2,6,6-pentamethyl-4-piperidyl)sebacaat (CAS RN41556-26-7), en

methyl-1,2,2,6,6-pentamethyl-4-piperidylsebacaat (CAS RN82919-37-7)

0 %

31.12.2018

ex 3812 30 80

30

Stabilisatiemiddelen van gemengde samenstelling bevattende 15 of meer doch niet meer dan 40 gewichtspercenten natriumperchloraat en niet meer dan 70 gewichtspercenten 2-(2-methoxyethoxy)ethanol

0 %

31.12.2014

ex 3812 30 80

35

Mengsel bevattende:

25 of meer, maar niet meer dan 50 gewichtspercenten van een mengsel van C15-18 tetramethylpiperidinylesters (CAS RN 86403-32-9)

niet meer dan 20 gewichtspercenten aan andere organische verbindingen

op een polypropyleendrager (CAS RN 9003-07-0)

0 %

31.12.2018

ex 3812 30 80

40

Mengsel van:

80 gewichtspercenten (± 10 %) 2-ethylhexyl 10-ethyl-4,4-dimethyl-7-oxo-8-oxa-3,5-dithia-4-stannatetradecanoaat, en

20 gewichtspercenten (± 10 %) 2-ethylhexyl 10-ethyl-4-[[2-[(2-ethylhexyl)oxy]-2-oxoethyl]thio]-4-methyl-7-oxo-8-oxa-3,5-dithia-4-stannatetradecanoaat

0 %

31.12.2018

ex 3812 30 80

55

Uv-stabilisator, bevattende:

2-[4,6-bis(2,4-dimethylfenyl)-1,3,5-triazine-2-yl]-5-(octyloxy)fenol (CAS RN 2725-22-6) en

N,N′-bis(1,2,2,6,6-pentamethyl-4-piperidinyl)-1,6-hexaandiamine, polymeer met 2,4-dichloor-6-(4-morfolinyl)-1,3,5-triazine (CAS RN 193098-40-7) of

N,N′-bis(2,2,6,6-tetramethyl-4-piperidinyl)-1,6-hexaandiamine, polymeer met 2,4-dichloor-6-(4-morfolinyl)-1,3,5-triazine (CAS RN 82451-48-7)

0 %

31.12.2016

ex 3812 30 80

60

Lichtstabilisator, bestaande uit vertakte en niet-vertakte alkylesters van 3-(2H-benzotriazolyl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxybenzeenpropaanzuur (CAS RN 127519-17-9)

0 %

31.12.2016

ex 3812 30 80

65

Stabilisator voor kunststoffen, bevattende:

2-ethylhexyl-10-ethyl-4,4-dimethyl-7-oxo-8-oxa-3,5-dithia-4-stannatetradecanoaat (CASRN57583-35-4),

2-ethylhexyl-10-ethyl-4-[[2-[(2-ethylhexyl)oxy]-2-oxoëthyl]thio]-4-methyl-7-oxo-8-oxa-3,5-dithia-4-stannatetradecanoaat (CASRN57583-34-3) en

2-ethylhexylmercaptoacetaat (CAS RN 7659-86-1)

0 %

31.12.2016

ex 3812 30 80

70

Lichtstabilisator bevattende:

vertakte en niet-vertakte alkylesters van 3-(2H-benzotriazolyl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxybenzeenpropaanzuur (CAS RN 127519-17-9), en

1-methoxy-2-propylacetaat (CAS RN 108-65-6)

0 %

31.12.2016

ex 3812 30 80

75

N,N′-Bis(1,2,2,6,6-pentamethyl-4-piperidinyl)-1,6-hexaandiamine, polymeer met 2,4-dichloor-6-(4-morfolinyl)-1,3,5-triazine (CAS RN 193098-40-7)

0 %

31.12.2017

ex 3812 30 80

80

UV-stabilisator, bestaande uit:

een gehinderde amine: N,N′-bis(1,2,2,6,6-pentamethyl-4-piperidinyl)-1,6-hexaandiamine, polymeer met 2,4-dichloor-6-(4-morfolinyl)-1,3,5-triazine (CAS RN 193098-40-7) en

hetzij een o-hydroxyfenyltriazine UV-lichtabsorbens of

een chemisch gemodificeerde fenolverbinding

0 %

31.12.2017

ex 3814 00 90

20

Mengsels bevattende:

69 of meer doch niet meer dan 71 gewichtspercenten 1-methoxypropaan-2-ol,

29 of meer doch niet meer dan 31 gewichtspercenten 2-methoxy-1-methylethylacetaat

0 %

31.12.2018

ex 3814 00 90

40

Azeotropische mengsels die isomeren van nonafluorbutylmethylether en/of nonafluorbutylethylether bevatten

0 %

31.12.2018

ex 3815 12 00

10

Katalysatoren in de vorm van korrels of van ringen met een diameter van 3 mm of meer doch niet meer dan 10 mm, bestaande uit zilver, gefixeerd op een drager van aluminiumoxide, bevattende 8 of meer doch niet meer dan 40 gewichtspercenten zilver

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

10

Katalysatoren, bestaande uit chroomtrioxide, dichroomtrioxide of organometaalverbindingen van chroom, gefixeerd op een drager van siliciumdioxide met een poriënvolume, bepaald volgens de stikstofabsorptiemethode, van 2 cm3/g of meer

0 %

31.12.2016

ex 3815 19 90

15

Katalysatoren, in de vorm van poeder, bestaande uit een mengsel van metaaloxiden gefixeerd op een drager van siliciumdioxide, met een gehalte aan molybdeen, bismut en ijzer van totaal 20 of meer doch niet meer dan 40 gewichtspercenten, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van acrylonitril (1)

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

25

Katalysatoren, in de vorm van bolletjes met een diameter van 4,2 mm of meer doch niet meer dan 9 mm, bestaande uit een mengsel van metaaloxiden, hoofdzakelijk bevattende oxiden van molybdeen, nikkel, kobalt en ijzer, gefixeerd op een drager van aluminiumoxide, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van acrylaldehyde (1)

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

30

Katalysatoren, bevattende titaantetrachloride gefixeerd op een drager van magnesiumdichloride, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van polypropyleen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

40

Katalysatoren, in de vorm van bolletjes met een diameter van 4,2 of meer doch niet meer dan 9 mm, bestaande uit een mengsel van metaaloxiden, hoofdzakelijk bevattende oxiden van molybdeen, vanadium en koper, gefixeerd op een drager van siliciumdioxide en/of aluminiumoxide, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van acrylzuur (1)

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

60

Katalysatoren bestaande uit dichroomtrioxide, gefixeerd op een drager van aluminiumoxide

0 %

31.12.2014

ex 3815 19 90

65

Katalysatoren, bestaande uit fosforzuur chemisch gebonden op een drager van siliciumdioxide

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

70

Katalysatoren, bestaande uit organo-metaalverbindingen van aluminium en zirkonium, gefixeerd op een drager van siliciumdioxide

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

75

Katalysatoren, bestaande uit organo-metaalverbindingen van aluminium en chroom, gefixeerd op een drager van siliciumdioxide

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

80

Katalysatoren, bestaande uit organo-metaalverbindingen van magnesium en titaan, gefixeerd op een drager van siliciumdioxide, in de vorm van een suspensie in minerale olie

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

85

Katalysatoren, bestaande uit organo-metaalverbindingen van aluminium, magnesium en titaan, gefixeerd op een drager van siliciumdioxide, in de vorm van poeder

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

86

Katalysator met titaantetrachloride op een drager van magnesiumdichloride, bestemd om te worden gebruikt bij de fabricage van polyolefinen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3815 19 90

ex 8506 90 00

87

10

Kathode, in rollen, bestemd voor de vervaardiging van lucht-zink-knoopcelbatterijen (batterijen voor hoorapparaten) (1)

0 %

31.12.2016

ex 3815 90 90

16

Initiator op basis van dimethylaminopropyl ureum

0 %

31.12.2017

ex 3815 90 90

18

Oxidatiekatalysator met als actieve component di[mangaan (1+)], 1,2-bis(octahydro-4,7-dimethyl-1H-1,4,7-triazonine-1-yl-kN1, kN4, kN7)ethaan-di-μ-oxo-μ-(ethanoato-kO, kO′)-, di[chloride(1-)], gebruikt voor het versnellen van chemische oxidatie of bleken (CAS RN 1217890-37-3)

0 %

31.12.2017

ex 3815 90 90

20

Katalysatoren in de vorm van poeder, bestaande uit een mengsel van titaantrichloride en aluminiumchloride, bevattende:

20 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten titaan en

55 of meer doch niet meer dan 72 gewichtspercenten chloor

0 %

31.12.2018

ex 3815 90 90

27

Katalysator, in de vorm van holle cilinders met een lengte van 5 mm of meer, maar niet meer dan 9 mm, bestaande uit een mengsel van metaaloxiden, hoofdzakelijk bevattende oxiden van molybdeen, bismut, ijzer en nikkel, tevens siliciumdioxide als vulstof bevattend, bestemd voor de vervaardiging van acrylzuur (1)

0 %

31.12.2018

ex 3815 90 90

30

Katalysator, bestaande uit een suspensie in minerale olie van:

tetrahydrofuran complexen van magnesiumchloride en titaan(III)chloride; en

siliciumdioxide

met een magnesiumgehalte van 6,6 ± 0,6 gewichtspercenten en

met een titaangehalte van 2,3 ± 0,2 gewichtspercenten

0 %

31.12.2015

ex 3815 90 90

33

Katalysator, bestaande uit een mengsel van verschillende alkylnaftaleensulfonaten met alifatische koolwaterstofketens, bevattende 12 – 56 koolstofatomen

0 %

31.12.2018

ex 3815 90 90

50

Katalysatoren, bevattende titaantrichloride, gesuspendeerd in hexaan of heptaan, met een gehalte aan titaan van 9 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten, berekend op de hexaan- of heptaanvrije massa

0 %

31.12.2018

ex 3815 90 90

70

Katalysatoren, bestaande uit een mengsel van (2-hydroxypropyl)trimethylammoniumformiaat en dipropyleenglycolen

0 %

31.12.2014

ex 3815 90 90

71

Katalysator, bevattende N-(2-hydroxypropylammonium)diazabicyclo(2,2,2)octaan-2-ethylhexanoaat, opgelost in ethaan-1,2-diol

0 %

31.12.2016

ex 3815 90 90

80

Katalysatoren, hoofdzakelijk bestaande uit dinonylnaftaleendisulfonzuur opgelost in isobutanol

0 %

31.12.2014

ex 3815 90 90

81

Katalysatoren, bevattende 69 of meer doch niet meer dan 79 gewichtspercenten (2-hydroxy-1-methylethyl)trimethylammonium-2-ethylhexanoaat

0 %

31.12.2018

ex 3815 90 90

85

Katalysatoren op basis van aluminosilicaat (zeoliet), bestemd voor de alkylering van aromatische koolwaterstoffen, de transalkylering van alkylaromatische koolwaterstoffen of de oligomerisatie van olefinen (1)

0 %

31.12.2017

ex 3815 90 90

86

Katalysatoren, in de vorm van ronde staafjes, bestaande uit een aluminosilicaat (zeoliet), bevattende 2 of meer doch niet meer dan 3 gewichtspercenten oxiden van zeldzame aardmetalen en minder dan 1 gewichtspercent dinatriumoxide

0 %

31.12.2018

ex 3815 90 90

88

Katalysatoren bestaande uit titaantetrachloride en magnesiumchloride, met een gehalte, berekend op het product zonder olie of hexaan, aan:

titaan van 4 of meer doch niet meer dan 10 gewichtspercenten en

magnesium van 10 of meer doch niet meer dan 20 gewichtspercenten

0 %

31.12.2018

ex 3815 90 90

89

Rhodococcus rhodochrous J1 bacteriën, die enzymen bevatten, gesuspendeerd in een polyacrylamidegel of in water, bestemd om te worden gebruikt als katalysator bij de productie van acrylamide door hydratie van acrylonitril (1)

0 %

31.12.2016

ex 3817 00 50

10

Mengsel van alkylbenzenen (C14-26), bevattende:

35 of meer doch niet meer dan 60 gewichtspercenten eicosylbenzeen,

25 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten docosylbenzeen,

5 of meer doch niet meer dan 25 gewichtspercenten tetracosylbenzeen

0 %

31.12.2018

ex 3817 00 80

10

Mengsel van alkylnaftalenen bevattende:

88 of meer doch niet meer dan 98 gewichtspercenten hexadecylnaftaleen

2 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten dihexadecylnaftaleen

0 %

31.12.2018

ex 3817 00 80

20

Mengsel van vertakte alkylbenzenen dat voornamelijk dodecylbenzenen bevat

0 %

31.12.2018

ex 3817 00 80

30

Mengsel van alkylnaftalenen, gemodificeerd met alifatische ketens, met een ketenlengte van 12 tot 56 koolstofatomen

0 %

31.12.2016

ex 3819 00 00

20

Vuurbestendige hydraulische vloeistof op basis van fosfaatester

0 %

31.12.2018

ex 3823 19 30

20

Palmolievetzuurdestillaat, al dan niet gehydrogeneerd, met een gehalte aan vrije vetzuren van 80 % of meer, bestemd voor de vervaardiging van:

industriële eenwaardige vetzuren bedoeld bij onderverdeling 3823,

stearinezuur bedoeld bij onderverdeling 3823,

stearinezuur bedoeld bij onderverdeling 2915,

palmitinezuur bedoeld bij onderverdeling 2915, of

diervoederbereidingen van onderverdeling 2309 (1)

0 %

31.12.2018

ex 3823 19 90

20

Bij raffinage verkregen palm-acid-oils bestemd voor de vervaardiging van:

industriële eenwaardige vetzuren bedoeld bij onderverdeling 3823

stearinezuur bedoeld bij onderverdeling 3823

stearinezuur bedoeld bij onderverdeling 2915

palmitinezuur bedoeld bij onderverdeling 2915

diervoederbereidingen van onderverdeling 2309 (1)

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 15

10

Zuur aluminosilicaat (kunstmatig zeoliet van het type Y) in de natriumvorm, met een gehalte aan natrium, berekend als natriumoxide, van niet meer dan 11 gewichtspercenten, in de vorm van ronde staafjes

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

05

Mengsel van methylmethacrylaatmonomeer en butylacrylaatmonomeer in een oplossing van xyleen en butylacetaat, bevattende meer dan 54 doch niet meer dan 56 gewichtspercenten oplosmiddelen

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

06

Paraffine met een chloreringsgehalte van 70 % of meer

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

07

Folie bevattende barium- of calciumoxiden gecombineerd met titaan- of zirkoniumoxiden, in een bindmiddel van acryl

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

08

Mengsel van divinylbenzeen-isomeren en ethylvinylbenzeen-isomeren, bevattende 56 of meer doch niet meer dan 85 gewichtsprocent divinylbenzeen (CAS RN 1321-74-0)

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

09

Roestwerende preparaten, bestaande uit zouten van dinonylnaftaleensulfonzuur, hetzij:

gefixeerd op een drager van minerale was of chemisch gewijzigde minerale was, hetzij

opgelost in organische oplosmiddelen

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

10

Gecalcineerd bauxiet (vuurvast)

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

11

Mengsel van fytosterolen, niet in poedervorm, bevattende:

40 of meer maar niet meer dan 58 gewichtspercenten beta-sitosterolen

20 of meer maar niet meer dan 28 gewichtspercenten campesterolen

14 of meer maar niet meer dan 23 gewichtspercenten stigmasterolen

0 of meer maar niet meer dan 15 gewichtspercenten andere sterolen

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

12

Oligomeer van tetrafluorethyleen met één joodethyl-eindgroep

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

13

Preparaten die ten minste 92 maar ten hoogste 96,5 gewichtspercenten 1,3:2,4-bis-O-(4-methylbenzylideen)-D-glucitol bevatten en tevens carbonzuurderivaten en een alkylsulfaat bevatten

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

14

Calciumfosfonaatfenaat, opgelost in minerale olie

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

15

Gestructureerd silicoaluminiumfosfaat

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

16

Mengsel van bis{4-(3-(3-fenoxycarbonylamino)tolyl)ureido}fenylsulfon, difenyltolueen-2,4-dicarbamaat en 1-[4-(4-aminobenzeensulfonyl)fenyl]-3-(3-fenoxycarbonylaminotolyl)ureum

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

17

Mengsel van acetaten van 3-butyleen-1,2-diol met een gehalte van ten minste 65 maar ten hoogste 90 gewichtpercenten

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

18

Poly(tetramethyleenglycol)bis[(9-oxo-9H-thioxantheen-1-yloxy)acetaat] met een gemiddelde polymeerketenlengte van minder dan 5 monomeereenheden (CAS RN 515136-48-8)

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

20

Preparaten bestaande uit 83 of meer gewichtspercenten 3a,4,7,7a-tetrahydro-4,7-methanoindeen (dicyclopentadieen), een synthetische rubber, al dan niet bevattende 7 of meer gewichtspercenten tricyclopentadieen, en:

hetzij een aluminium-alkylverbinding,

hetzij een organisch complex van wolfraam

hetzij een organisch complex van molybdeen

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

21

Mengsel van 2-propeenzuur, (1-methylethylideen)bis(4,1-fenyleenoxy-2,1-ethaandiyloxy-2,1-ethaandiyl)ester met 2-propeenzuur, (2,4,6-trioxo-1,3,5-triazine-1,3,5(2H,4H,6H)-triyl)tri-2,1-ethaandiylester en 1-hydroxycyclohexylfenylketon, opgelost in methylethylketon en tolueen

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

22

Preparaten die ten minste 47 gewichtspercenten 1,3:2,4-bis-O-benzylideen-D-glucitol bevatten

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

23

Mengsel van urethaanacrylaten, tripropyleenglycoldiacrylaat, geëthoxyleerd bisfenol-A-acrylaat en poly(ethyleenglycol)-400-diacrylaat

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

24

Oplossing van (chloormethyl)bis(4-fluorfenyl)methylsilaan met een nominale concentratie van 65 % in tolueen

0 %

31.12.2015

ex 3824 90 97

26

Waterige dispersie, bevattende:

76 gewichtspercenten (± 0,5 %) siliciumcarbide (CAS RN 409-21-2),

4,6 gewichtspercenten (± 0,05 %) aluminiumoxide (CAS RN 1344-28-1) en

2,4 gewichtspercenten (± 0,05 %) yttriumoxide (CAS RN 1314-36-9)

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

27

Preparaat, bestaande uit een mengsel van 2,4,7,9-tetramethyldec-5-yn-4,7-diol en propaan-2-ol

0 %

31.12.2015

ex 3824 90 97

28

Bereiding bevattende:

85 of meer doch niet meer dan 95 gewichtspercenten α-4-(2-cyano-2-butoxycarbonyl)vinyl-2-methoxyfenyl-ω-hydroxyhexa(oxyethyleen) en

5 of meer doch niet meer dan 15 gewichtspercenten polyoxyethyleen (20) sorbitan monopalmitaat

0 %

31.12.2015

ex 3824 90 97

29

Preparaten hoofdzakelijk bestaande uit γ-butyrolacton en quaternaire ammoniumzouten, bestemd voor de vervaardiging van elektrolytische condensatoren (1)

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

30

Gehydroxyethyleerd 2,4,7,9-tetramethyldec-5-yn-4,7-diol

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

31

Diethylmethoxyboraan (CAS RN 7397-46-8) opgelost in tetrahydrofuraan

0 %

31.12.2015

ex 3824 90 97

32

Mengsel van:

basisch zirkoniumcarbonaat (CAS RN 57219-64-4) en

ceriumcarbonaat (CAS RN 537-01-9)

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

33

Preparaat, bevattende:

trioctylfosfineoxide (CAS RN 78-50-2),

hexyldioctylfosfineoxide (CAS RN 31160-66-4),

dihexyloctylfosfineoxide (CAS RN 31160-64-2) en

trihexylfosfineoxide (CAS RN 9084-48-8)

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

35

Mengsel van:

3,3-bis (2-methyl-1-octyl-1H-indol-3-yl)ftalide (CAS RN 50292-95-0) en

ethyl-6′-(diethylamino) -3-oxo-spiro- [isobenzofuraan-1 (3H), 9′-[9H]xantheen] -2′-carboxylaat (CAS RN 154306-60-2)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

36

Preparaat op basis van 2,5,8,11-tetramethyl-6-dodecyn-5,8-diolethoxylaat (CAS RN 169117-72-0)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

37

Mengsel van vloeibare kristallen, bestemd voor gebruik bij de fabricage van displays (1)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

38

Preparaat op basis van alkylcarbonaten dat ook een UV-absorberend middel bevat, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van brillenglas (1)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

39

Mengsels bevattende 40 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten 2-hydroxyethylmethacrylaat en 40 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten glycerolester van boorzuur

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

40

Azelainezuur met een zuiverheid van 75 of meer doch niet meer dan 85 gewichtspercenten

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

41

Preparaat, bestaande uit:

dipropyleenglycol

tripropyleenglycol

tetrapropyleenglycol en

pentapropyleenglycol

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

42

Mengsels van metaaloxiden, in de vorm van poeder, bevattende:

hetzij 5 of meer gewichtspercenten barium, neodymium of magnesium en 15 of meer gewichtspercenten titaan,

hetzij 30 of meer gewichtspercenten lood en 5 of meer gewichtspercenten niobium,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van di-elektrische films of bestemd om te worden gebruikt als di-elektrisch materiaal bij de vervaardiging van gelaagde keramische condensatoren (1)

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

43

Nikkelhydroxide, met toegevoegd 12 of meer doch niet meer dan 18 gewichtspercenten zinkhydroxide en kobalthydroxide, van de soort gebruikt voor de vervaardiging van positieve elektroden voor batterijen

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

44

Mengsel van fytosterolen, niet in poedervorm, bevattende:

75 of meer gewichtspercenten sterolen en

niet meer dan 25 gewichtspercenten stanolen,

bestemd voor de vervaardiging van stanolen/sterolen of stanol/sterolesters (1)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

45

Preparaten hoofdzakelijk bestaande uit ethyleenglycol en:

hetzij diëthyleenglycol, dodecaandizuur en ammoniak,

hetzij N,N-dimethylformamide,

hetzij γ-butyrolacton,

hetzij siliciumoxide,

hetzij ammoniumhydrogeenazelaat,

hetzij ammoniumhydrogeenazelaat en siliciumoxide,

hetzij dodecaandizuur, ammoniak en siliciumoxide,

best de vervaardiging van elektrolytische condensatoren (1)

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

47

Platinaoxide (CAS RN 12035-82-4) gefixeerd op een poreuze drager van aluminiumoxide, (CAS RN 1344-28-1) bevattende

0,1 of meer doch niet meer dan 1 gewichtspercent platina, en

0,5 of meer doch niet meer dan 5 gewichtspercenten ethylaluminiumdichloride (CAS RN 563-43-9)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

49

Preparaat, bevattende:

C,C′-azodi(formamide) (CAS RN 123-77-3),

magnesiumoxide (CAS RN 1309-48-4) en

zinc bis(p-tolueensulfinaat) (CAS RN 24345-02-6)

waarin de gasvorming van C,C′-azodi(formamide) plaatsvindt bij 135 °C

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

50

Poedermengsel bevattende:

85 of meer gewichtspercenten zinkdiacrylaat (CAS RN 14643-87-9)

en niet meer dan 5 gewichtspercenten van 2,6-di-tert-butyl-alfa-dimethylamino-p-cresol (CAS RN 88-27-7)

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

51

Diethyleenglycol propyleenglycol triëthanolamine titanaat complexen (CAS RN 68784-48-5) opgelost in diëthyleenglycol (CAS RN 111-46-6)

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

52

Poly(tetramethyleenglycol)bis[(2-benzoylfenoxy)acetaat] met een gemiddelde polymeerketenlengte van minder dan 5 monomeereenheden

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

53

Poly(ethyleenglycol)bis(p-dimethyl)aminobenzoaat met een gemiddelde polymeerketenlengte van minder dan 5 monomeereenheden

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

54

2-Hydroxybenzonitril, in de vorm van een oplossing in N,N-dimethylformamide, bevattende 45 of meer doch niet meer dan 55 gewichtspercenten 2-hydroxybenzonitril

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

55

Preparaat bestaande uit:

50 (± 2) gewichtspercenten bis-gealkoxyleerde ethylacetoacetaat-aluminiumchelaten.

in een inktolie (wit mineraal) oplosmiddel

met een kookpunt van 160 °C of meer, maar niet meer dan 180 °C

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

56

Kaliumtert-butanolaat (CAS RN865-47-4) opgelost in tetrahydrofuraan

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

58

N2-[1-(S)-Ethoxycarbonyl-3-fhenylpropyl]-N6-trifluoroacetyl-L-lysyl-N2-carboxyanhydride in een dichloormethaanoplossing van 37 %

0 %

31.12.2015

ex 3824 90 97

59

3′,4′,5′-Trifluorbifenyl-2-amine, in de vorm van een oplossing in tolueen bevattende 80 of meer doch niet meer dan 90 gewichtspercenten 3′,4′,5′-trifluorbifenyl-2-amine

0 %

31.12.2015

ex 3824 90 97

60

α-Fenoxycarbonyl-ω-fenoxypoly[oxy(2,6-dibroom-1,4-fenyleen) isopropylideen(3,5-dibroom-1,4-fenyleen)oxycarbonyl]

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

62

Gesmolten magnesia bevattende 15 of meer gewichtspercenten dichroomtrioxide

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

64

Aluminiumnatriumsilicaat, in de vorm van bolletjes met een diameter van:

hetzij 1,6 of meer doch niet meer dan 3,4 mm,

hetzij 4 of meer doch niet meer dan 6 mm

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

65

Preparaat bevattende:

89 of meer maar niet meer dan 98,9 gewichtspercenten 1,2,3-trideoxy-4,6: 5,7-bis-O- [(4-propylfenyl)methyleen]-nonitol

0,1 of meer maar niet meer dan 1 gewichtspercent kleurstoffen

1 of meer maar niet meer dan 10 gewichtspercenten fluorhoudende polymeren

0 %

31.12.2016

ex 3824 90 97

66

Mengsels van primaire tert-alkylaminen

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

78

Mengsel van fytosterolen, afkomstig van hout en oliën op houtbasis (tallolie), in de vorm van een poeder met een deeltjesgrootte van niet meer dan 300 μm, bevattende:

60 of meer doch niet meer dan 80 gewichtspercenten sitosterolen,

niet meer dan 15 gewichtspercenten campesterolen,

niet meer dan 5 gewichtspercentenen stigmasterolen en

niet meer dan 15 gewichtspercenten betasitostanolen

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

79

Mengsel van 80 (± 10) gewichtspercenten 1-[2-(2-aminobutoxy)ethoxy]but-2-ylamine en 20 (± 10) gewichtspercenten 1-({[2-(2-aminobutoxy)ethoxy]methyl}propoxy)but-2-ylamine

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

82

α-(2,4,6-Tribroomfenyl)-ω-(2,4,6-tribroomfenoxy)poly[oxy(2,6-dibroom-1,4-fenyleen)isopropylideen(3,5-dibroom-1,4-fenyleen)oxycarbonyl]

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

84

Reactieproducten, bevattende:

1 of meer doch niet meer dan 40 gewichtspercenten molybdeenoxide,

10 of meer doch niet meer dan 50 gewichtspercenten nikkeloxide,

30 of meer doch niet meer dan 70 gewichtspercenten wolfraamoxide

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

87

Pasta met:

75 of meer gewichtspercenten, doch niet meer dan 85 gewichtspercenten koper,

anorganische oxiden,

ethylcellulose, en

een solvent

0 %

31.12.2017

ex 3824 90 97

88

Oligomeer reactieproduct, bestaande uit bis(4-hydroxyfenyl)sulfon en 1,1′-oxybis(2-chloorethaan)

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

89

Oligomeren van tetrafluorethyleen, met eindstandige tetrafluorjoodethylgroepen

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

90

Holle bolletjes van gesmolten aliminiumsilicaat, bevattende 65-80 % amorf aluminiumsilicaat, met de volgende kenmerken:

een smeltpunt tussen 1 600 °C en 1 800 °C,

een dichtheid van 0,6 - 0,8 g/cm3,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van deeltjesfilters voor motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

92

Preparaat, bestaande uit 2,4,7,9-tetramethyldec-5-yn-4,7-diol en siliciumdioxide

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

94

Deeltjes van siliciumdioxide waarop organische verbindingen covalent zijn gebonden, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van kolommen voor vloeistofchromatografie zogenaamde "hoge prestatie vloeistofchromatografie" (HPLC) en van patronen voor de voorbereiding van monsteranalyse (1)

0 %

31.12.2018

ex 3824 90 97

95

Mengsel van fytosterolen, in de vorm van vlokken en bolletjes, bevattende 80 of meer gewichtspercenten sterolen en niet meer dan 4 gewichtspercenten stanolen

0 %

31.12.2014

ex 3824 90 97

97

Preparaten bevattende hetzij 10 of meer doch niet meer dan 20 gewichtspercenten lithiumhexafluorofosfaat hetzij 5 of meer doch niet meer dan 10 gewichtspercenten lithiumperchloraat in mengels van organische oplosmiddelen

0 %

31.12.2018

ex 3826 00 10

ex 3826 00 10

20

29

Mengsel van methylesters van vetzuren (FAME) met ten minste:

65 of meer, maar niet meer dan 75 gewichtspercenten C12FAME,

21 of meer, maar niet meer dan 28 gewichtspercenten C14FAME,

4 of meer, maar niet meer dan 8 gewichtspercenten C16FAME,

bestemd voor de vervaardiging van detergenten en schoonmaak en lichaamsverzorgingsmiddelen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3826 00 10

ex 3826 00 10

30

39

Mengsel van methylesters van vetzuren (FAME) met ten minste:

50 of meer, maar niet meer dan 58 gewichtspercenten C8FAME

35 of meer, maar niet meer dan 50 gewichtspercenten C10FAME

bestemd voor de vervaardiging van landbouwscheikundige producten, voedselingrediënten (voor mens en dier), additieven voor smeermiddelen, oplosmiddelen, lampolie en bestanddelen van aanmaakblokjes (1)

0 %

31.12.2018

ex 3826 00 10

ex 3826 00 10

40

49

Mengsel van methylesters van vetzuren (FAME) met ten minste:

15 of meer, maar niet meer dan 32 gewichtspercenten C16FAME,

65 of meer, maar niet meer dan 85 gewichtspercenten C18FAME

bestemd voor de vervaardiging van reinigingsmiddelen en schoonmaak en lichaamsverzorgingsmiddelen, landbouwscheikundige producten, voedselingrediënten (voor mens en dier), additieven voor smeermiddelen, oplosmiddelen, lampolie en bestanddelen van aanmaakblokjes (1)

0 %

31.12.2018

ex 3901 10 90

20

Polyethyleen, in de vorm van korrels, met een relatieve dichtheid van 0,925 (± 0,0015), een zogenaamde "melt flow" index van 0,3 g/10 min (± 0,05 g/10 min), bestemd voor de vervaardiging van geblazen foliën met een troebeling van niet meer dan 6 % en een treksterkte (MD/TD) van 210/340 (1)

0 %

31.12.2018

ex 3901 10 90

30

Polyethyleen in de vorm van korrels, bevattende 10 of meer doch niet meer dan 25 gewichtspercenten koper

0 %

31.12.2016

ex 3901 20 90

10

Polyethyleen, in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder b), op hoofdstuk 39, met een relatieve dichtheid van 0,945 of meer doch niet meer dan 0,985, bestemd voor de vervaardiging van foliën voor linten voor schrijfmachines en dergelijke linten (1)

0 %

31.12.2018

ex 3901 20 90

20

Polyethyleen bevattende 35 of meer doch niet meer dan 45 gewichtspercenten mica

0 %

31.12.2018

ex 3901 30 00

80

Copolymeer van ethyleen en vinylacetaat,

bevattende 27,8 of meer doch niet meer dan 29,3 gewichtspercenten vinylacetaat

met een smeltindex (melt flow index) van 22 g/10 min of meer doch niet meer dan 28 g/10 min

bevattende niet meer dan 15 mg/kg vinylacetaatmonomeer

0 %

31.12.2015

ex 3901 30 00

82

Copolymeer van ethyleen en vinylacetaat,

bevattende 9,8 of meer doch niet meer dan 10,8 gewichtspercenten vinylacetaat

met een smeltindex (melt flow index) van 2,5 g/10 min of meer doch niet meer dan 3,5 g/10 min

bevattende niet meer dan 15 mg/kg vinylacetaatmonomeer

0 %

31.12.2015

ex 3901 90 90

80

Blokcopolymeer van ethyleen met octeen in pellets:

met een soortelijk gewicht van 0,862 of meer doch niet meer dan 0,865,

dat kan worden uitgerekt tot ten minste 200 % van zijn oorspronkelijke lengte,

met een hysterese van 50 %(± 10 %),

met een blijvende vervorming van niet meer dan 20 %,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van inlegluiers voor baby’s (1)

0 %

31.12.2015

ex 3901 90 90

82

Copolymeer van ethyleen en methacrylzuur

0 %

31.12.2015

ex 3901 90 90

91

Ionomeerharsen bestaande uit een zout van een copolymeer van ethyleen en methacrylzuur

4 %

31.12.2018

ex 3901 90 90

92

Gechloorsulfoneerd polyethyleen

0 %

31.12.2018

ex 3901 90 90

93

Copolymeren van ethyleen, vinylacetaat en koolstofmonoxide, bestemd om te worden gebruikt als weekmaker bij de vervaardiging van vellen voor dakbedekking (1)

0 %

31.12.2018

ex 3901 90 90

94

Mengsels van A-B blokcopolymeren van polystyreen en een copolymeer van ethyleen-butyleen en A-B-A blockcopolymeren van polystyreen, een copolymeer van ethyleen-butyleen en polystyreen, bevattende niet meer dan 35 gewichtspercenten styreen

0 %

31.12.2018

ex 3901 90 90

97

Gechloreerd polyethyleen, in de vorm van poeder

0 %

31.12.2018

ex 3902 10 00

10

Polypropyleen bevattende geen weekmaker en niet meer dan:

7 mg/kg aluminium,

2 mg/kg ijzer,

1 mg/kg magnesium,

8 mg/kg chloride

0 %

31.12.2018

ex 3902 10 00

20

Polypropyleen, geen weekmaker bevattende,

met een smeltpunt van meer dan 150 °C (volgens de methode ASTM 3 417),

met een smeltwarmte van 15 J/g of meer doch niet meer dan 70 J/g,

met een breukrek van 1 000 % of meer (volgens de methode ASTM D 638),

met een treksterkte-modulus (tensile modulus) van 69 MPa of meer doch niet meer dan 379 MPa (volgens de methode ASTM D 638)

0 %

31.12.2018

ex 3902 10 00

30

Polypropyleen, bevattende niet meer dan 1 mg/kg aluminium, 0,05 mg/kg ijzer, 1 mg/kg magnesium en 1 mg/kg chloride, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van verpakkingen voor contactlenzen voor eenmalig gebruik (1)

0 %

31.12.2018

ex 3902 10 00

40

Polypropyleen, geen weekmaker bevattend:

met een treksterkte van 32-60 MPa (bepaald volgens methode ASTM D638);

met een buigsterkte van 50-90 MPa (bepaald volgens methode ASTM D790);

met een smeltindex (Melt Flow Rate – MFR) bij 230 °C/ 2,16 kgbelasting van 5-15 g/10 min (bepaald volgens methode ASTM D1238);

40 of meer doch niet meer dan 80 gewichtspercenten polypropyleen bevattend,

10 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten glasvezel bevattend,

10 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten mica bevattend

0 %

31.12.2014

ex 3902 10 00

50

Hoog-isotactisch polypropyleen (HIPP), al dan niet gekleurd, bestemd voor de vervaardiging van kunststofcomponenten voor luchtverfrissers met de volgende eigenschappen:

een dichtheid van 0,880 g/cm3 of meer doch niet meer dan 0,913 g/cm3 (zoals bepaald volgens testmethode ASTM D1505),

een treksterkte bij breekpunt van 350 kg/cm2 of meer doch niet meer dan 390 kg/cm2 (zoals bepaald volgens testmethode ASTM D638),

een doorbuigingstemperatuur van 135 °C of meer onder een belasting van 0,45 MPa (zoals bepaald volgens testmethode ASTM 648) (1)

0 %

31.12.2015

ex 3902 20 00

10

Polyisobutyleen, met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 700 of meer doch niet meer dan 800

0 %

31.12.2018

ex 3902 20 00

20

Gehydrogeneerd polyisobuteen, in vloeibare vorm

0 %

31.12.2018

ex 3902 30 00

91

A-B Blokcopolymeren van polystyreen en een copolymeer van ethyleen en propyleen, bevattende niet meer dan 40 gewichtspercenten styreen, in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder b), op hoofdstuk 39

0 %

31.12.2018

ex 3902 30 00

95

A-B-A blokcopolymeer, bestaande uit:

een copolymeer van ethyleen en propyleen en

21 (± 3) gewichtspercenten polystyreen

0 %

31.12.2016

ex 3902 30 00

97

Vloeibaar ethyleen-propyleen-copolymeer met:

een vlampunt van 250 °C of meer,

een viscositeitsindex van 150 of meer,

met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 650 of meer

0 %

31.12.2016

ex 3902 90 90

52

Amorf poly-alfa-olefine-copolymeermengsel van poly(propyleen-co-1-buteen) en koolwaterstofhars uit aardolie

0 %

31.12.2018

ex 3902 90 90

55

Thermoplastisch elastomeer met een A-B-A-blokcopolymeerstructuur van polystyreen, polyisobutyleen en polystyreen met ten minste 10 maar ten hoogste 35 gewichtpercenten polystyreen

0 %

31.12.2018

ex 3902 90 90

60

Niet-gehydrogeneerde 100 % alifatische hars (polymeer), met de volgende kenmerken:

vloeibaar bij kamertemperatuur

verkregen door polymerisatie van C5-alkeenmonomeren

met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 370 (± 50)

met een gewichtgemiddeld molecuulgewicht (Mw) van 500 (± 100)

0 %

31.12.2014

ex 3902 90 90

84

Mengsel van gehydrogeneerd styreenblokcopolymeer, polyethyleenwas en hechtkrachtverhogende hars, in pellets, bevattende:

70 (± 5)gewichtspercenten styreenblokcopolymeer,

15 (± 5)gewichtspercenten polyethyleenwas en

15 (± 5)gewichtspercenten hechtkrachtverhogende hars

met de volgende fysische eigenschappen:

kan worden uitgerekt tot ten minste 200 % van zijn oorspronkelijke lengte,

met een hysterese van 50 % (± 10 %)

met een blijvende vervorming van niet meer dan 20 %

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van inlegluiers voor baby’s (1)

0 %

31.12.2015

ex 3902 90 90

92

Polymeren van 4-methylpent-1-een

0 %

31.12.2018

ex 3902 90 90

93

Synthetisch poly-alfa-oléfine met een viscositeit van 38 × 10–6m2s–1 (38 centistokes) of meer bij 100 °C, volgens de methode ASTM D 445

0 %

31.12.2016

ex 3902 90 90

98

Synthetische poly-alfa-olefine met een viscositeit bij 100 °C (gemeten volgens methode ASTM D 445) tussen 3 en 9 centistoke, verkregen door polymerisatie van een mengsel van dodeceen en tetradeceen dat ten hoogste 40 % tetradeceen bevat

0 %

31.12.2016

ex 3903 11 00

10

Witte expandeerbare polystyreenkorrels met een warmtegeleidingsvermogen van niet meer dan 0,034 W/mK bij een dichtheid van 14,0 kg/m3 (± 1,5 kg/m3), die 50 % gerecycleerd materiaal bevatten

0 %

31.12.2018

ex 3903 19 00

30

Kristallijn polystyreen met een smeltpunt van 268 °C of meer maar niet meer dan 272 °C en een stolpunt van 232 °C of meer maar niet meer dan 242 °C, al dan niet met additieven en vulstoffen

0 %

31.12.2016

ex 3903 90 90

10

Butadieen-styreen-copolymeerpellets of -korrels, met:

een relatieve dichtheid van 1,05 (± 0,02),

een smeltindex bij 200 °C/5 kg van 13 g/10 min (± 1 g/10 min)

0 %

31.12.2016

ex 3903 90 90

15

Droog inktpoeder of tonermengsel, bestaande uit een copolymeer van styreen, n-butylacrylaat, n-butylmethacrylaat, methylacrylzuur en polyolefinewas, bestemd om te worden gebruikt als ontwikkelmiddel bij de vervaardiging van tonerpatronen voor telekopieertoestellen, computerafdrukeenheden of kopieerapparaten (1)

0 %

31.12.2016

ex 3903 90 90

20

Droog inktpoeder of tonermengsel, bestaande uit een copolymeer van styreen, n-butylacrylaat, n-butylmethacrylaat en polyolefinewas, bestemd om te worden gebruikt als ontwikkelmiddel bij de vervaardiging van tonerpatronen voor telekopieertoestellen, computerafdrukeenheden of kopieerapparaten (1)

0 %

31.12.2016

ex 3903 90 90

25

Droog inktpoeder of tonermengsel, bestaande uit een copolymeer van styreen, n-butylacrylaat, methacrylzuur en polyolefinewas, bestemd om te worden gebruikt als ontwikkelmiddel bij de vervaardiging van tonerpatronen voor telekopieertoestellen, computerafdrukeenheden of kopieerapparaten (1)

0 %

31.12.2016

ex 3903 90 90

30

Butadieen-styreen-copolymeerpellets of -korrels met een smeltpunt van 85 °C(± 5 °C), bevattende:

2 of meer maar niet meer dan 4 gewichtspercenten tris(tribromofenyl)triazine,

5 of meer maar niet meer dan 10 gewichtspercenten ethaan-1,2-bis(pentabroomfenyl),

3 of meer maar niet meer dan 5 gewichtspercenten antimoontrioxide

0 %

31.12.2016

ex 3903 90 90

ex 3911 90 99

35

43

Copolymeren van α-methylstyreen en styreen, met een verwekingspunt van meer dan 113 °C

0 %

31.12.2018

ex 3903 90 90

ex 3911 90 99

40

50

Copolymeren van styreen, α-methylstyreen en acrylzuur, met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 500 of meer doch niet meer dan 6 000

0 %

31.12.2018

ex 3903 90 90

50

Kristallijn copolymeer van styreen en p-methylstyreen:

met een smeltpunt van 240 °C of meer doch niet meer dan 260 °C,

bevattende 5 of meer doch niet meer dan 15 gewichtspercenten p-methylstyreen

0 %

31.12.2015

ex 3903 90 90

ex 3911 90 99

60

60

Copolymeer van styreen met maleïnezuuranhydride, gedeeltelijk veresterd of volledig chemisch gewijzigd, met een gemiddeld molecuulgewicht (Mn) van maximaal 4 500, in de vorm van vlokken of poeder

0 %

31.12.2016

ex 3903 90 90

75

Copolymeren van styreen en vinylpyrrolidon, bevattende niet meer dan 1 gewichtspercent natriumdodecylsulfaat, in de vorm van waterige emulsie, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij onderverdeling 3305 20 00 of van haarverven bedoeld bij onderverdeling 3305 90 (1)

0 %

31.12.2014

ex 3903 90 90

80

Korrels van copolymeren van styreen en divinylbenzeen met een diameter van ten minste 150 en ten hoogste 800 μm met

ten minste 65 gewichtspercenten styreen en

ten hoogste 25 gewichtspercenten divinylbenzeen,

bestemd om te worden gebruikt bij de fabricage van ionenwisselaarsharsen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3903 90 90

86

Mengsel dat bevat

45 of meer doch niet meer dan 65 gewichtspercenten styreenpolymeren

35 of meer doch niet meer dan 45 gewichtspercenten poly(fenyleenether)

niet meer dan 10 gewichtspercenten andere additieven

en met één of meer van de volgende speciale kleureffecten:

metaal of parelglans met een visueel angulair metamerisme veroorzaakt door ten minste 0,3 gewichtspercent op vlokken gebaseerd pigment

fluorescentie, als gekenmerkt door de uitzending van licht bij de absorptie van ultraviolette straling

helderwit, als gekenmerkt door L*niet minder dan 92 en b* niet meer dan 2 en a* tussen -5 en 7 op de CIELab-kleurschaal

0 %

31.12.2018

ex 3904 10 00

20

Poly(vinylchloride) in de vorm van poeder, niet gemengd met enige andere substantie of vinylacetaatmonomeren bevattende, met:

een polymerisatiegraad van 1 000 (± 300) monomeereenheden,

een warmtetransmissiecoëfficient (K-waarde) van ten minste 60, maar niet meer dan 70,

een gehalte aan vluchtig materiaal van minder dan 2,00 gewichtspercenten,

een fractie van niet meer dan 1 gewichtspercent die niet door een zeef met een maaswijdte van 120 μm gaat,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van batterijseparators (1)

0 %

31.12.2014

ex 3904 30 00

20

Copolymeer van vinylchloride met vinylacetaat en maleïnezuur bevattende:

80,5 of meer doch niet meer dan 81,5 gewichtspercenten vinylchloride,

16,5 of meer doch niet meer dan 17,5 gewichtspercenten vinylacetaat en

1,5 of meer doch niet meer dan 2,5 gewichtspercenten maleïnezuur,

bestemd om te worden gebruikt bij “heat sealing” van kunststof op een stalen ondergrond voor industriële toepassingen (1)

0 %

31.12.2014

ex 3904 30 00

ex 3904 40 00

30

91

Copolymeren van vinylchloride, vinylacetaat en vinylalcohol, bevattende:

87 of meer doch niet meer dan 92 gewichtspercenten vinylchloride,

2 of meer doch niet meer dan 9 gewichtspercenten vinylacetaat, en

1 of meer doch niet meer dan 8 gewichtspercenten vinylalcohol,

in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder a) en b), op hoofdstuk 39, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 3215 of 8523 of om te worden gebruikt bij de vervaardiging van bekleding voor bergingsmiddelen en sluitingen van het soort gebruikt bij het conserveren van voedsel en dranken (1)

0 %

31.12.2018

ex 3904 40 00

93

Copolymeren van vinylchloride en methylacrylaat, bevattende 80 (± 1) gewichtspercenten vinylchloride en 20 (± 1) gewichtspercenten methylacrylaat, in de vorm van een waterige emulsie

0 %

31.12.2018

ex 3904 50 90

92

Vinylideen-chloride-methacrylaat-copolymeer bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van monofilamenten (1)

0 %

31.12.2014

ex 3904 61 00

20

Copolymeren van tetrafluorethyleen en trifluor(heptafluorpropoxy)ethyleen, bevattende 3,2 of meer doch niet meer dan 4,6 gewichtspercenten trifluor(heptafluorpropoxy)ethyleen en minder dan 1 mg/kg extraheerbare fluoride-ionen

0 %

31.12.2018

ex 3904 61 00

30

Polytetrafluorethyleen, in de vorm van poeder, met een specifieke oppervlakte van 8 m2/g of meer doch niet meer dan 12 m2/g, met een deeltjesgrootteverdeling van niet meer dan 10 % deeltjes met een grootte van minder dan 10 μm en 90 % deeltjes met een grootte van minder dan 35 μm, en een gemiddelde deeltjesgrootte van 20 μm

0 %

31.12.2018

ex 3904 69 80

81

Poly(vinylideenfluoride) (CAS RN 24937-79-9)

0 %

31.12.2015

ex 3904 69 80

85

Copolymeren van ethyleen en chloortrifluorethyleen, al dan niet gewijzigd met hexafluoroisobutileen, in poedervorm, al dan niet met toevoeging van vulstoffen

0 %

31.12.2017

ex 3904 69 80

93

Copolymeren van ethyleen en chloortrifluorethyleen, in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder b), op hoofdstuk 39

0 %

31.12.2018

ex 3904 69 80

94

Copolymeren van ethyleen en tetrafluorethyleen

0 %

31.12.2018

ex 3904 69 80

96

Polychloortrifluorethyleen, in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder a) en b), op hoofdstuk 39

0 %

31.12.2018

ex 3904 69 80

97

Copolymeer van chloortrifluorethyleen en vinylideendifluoride

0 %

31.12.2018

ex 3905 30 00

10

Viskeuze bereiding, hoofdzakelijk bestaande uit poly(vinylalcohol) (CAS RN 9002-89-5), een organisch oplosmiddel en water, bestemd om te worden gebruik als beschermende coating van wafers tijdens de fabricage van halfgeleiders (1)

0 %

31.12.2017

ex 3905 91 00

20

In water oplosbare copolymeer van ethyleen en vinylalcohol, bevattende niet meer dan 13 gewichtspercenten van het ethyleenmonomeer (CAS RN 26221-27-2)

0 %

31.12.2017

ex 3905 99 90

92

Polymeren van vinylpyrrolidon en dimethylaminoethylmethacrylaat, bevattende 97 of meer doch niet meer dan 99 gewichtspercenten vinylpyrrolidon, opgelost in water

0 %

31.12.2018

ex 3905 99 90

95

Gehexadecyleerd of geëicosyleerd polyvinylpyrrolidon

0 %

31.12.2018

ex 3905 99 90

96

Polymeren van vinylformal, in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder b), op hoofdstuk 39, met een gewichtgemiddeld molecuulgewicht (Mw) van 25 000 of meer doch niet meer dan 150 000, en met een gehalte aan:

acetylgroepen, berekend als vinylacetaat, van 9,5 of meer doch niet meer dan 13 gewichtspercenten en

hydroxylgroepen, berekend als vinylalcohol, van 5 of meer doch niet meer dan 6,5 gewichtspercenten

0 %

31.12.2018

ex 3905 99 90

97

Povidon (INN)-jood (CAS RN 25655-41-8)

0 %

31.12.2018

ex 3905 99 90

98

Poly(vinylpyrrolidon), gedeeltelijk gesubstitueerd met triacontylgroepen, bevattende 78 of meer doch niet meer dan 82 gewichtspercenten triacontylgroepen

0 %

31.12.2018

3906 90 60

 

Copolymeren van methylacrylaat, ethyleen en een monomeer met een niet-eindstandige carboxylgroep als substituent, bevattende 50 of meer gewichtspercenten methylacrylaat, al dan niet vermengd met siliciumdioxide

0 %

31.12.2018

ex 3906 90 90

10

Polymerisatieproducten van acrylzuur en een kleine hoeveelheid meervoudig onverzadigd monomeer, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 3003 of 3004 (1)

0 %

31.12.2018

ex 3906 90 90

15

Lichtgevoelige hars, bestaande uit gemodificeerd acrylaat, acrylmonomeer, katalysator (foto-initiator) en stabilisator

0 %

31.12.2018

ex 3906 90 90

27

Copolymeren van stearylmethacrylaat, isooctylacrylaat en acrylzuur, opgelost in isopropylpalmitaat

0 %

31.12.2017

ex 3906 90 90

30

Copolymeren van styreen, hydroxyethylmethacrylaat en 2-ethylhexylacrylaat, met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 500 of meer doch niet meer dan 6 000

0 %

31.12.2018

ex 3906 90 90

35

Wit poeder van 1,2-ethaandiol dimethacrylaat-methylmethacrylaat copolymeer met een deeltjesgrootte van niet meer dan 18 μm, niet in water oplosbaar

0 %

31.12.2018

ex 3906 90 90

40

Transparant acrylpolymeer in pakketten van niet meer dan 1 kg, niet bestemd voor kleinhandelsverkoop, met:

een viscositeit van niet meer dan 50 000 Pa·s bij 120 °C als bepaald aan de hand van testmethode ASTMD 3835

een gewichtsgemiddeld molecuulgewicht (Mw) van meer dan 500 000 doch niet meer dan 1 200 000 overeenkomstig de gelpermeatiechromatografietest (GPC),

een residueel monomeergehalte van minder dan 1 %

0 %

31.12.2015

ex 3906 90 90

41

Polyalkylacrylaat met een ester alkylketen van C10 tot en met C30

0 %

31.12.2014

ex 3906 90 90

45

Acrylonitril-butadieen-styreen-methylmethacrylaatcopolymeerkorrels met:

een smeltpunt van 96 °C (± 3 °C),

een relatieve dichtheid van 1,03 of meer maar niet meer dan 1,07 en

bevattende:

25 of meer maar niet meer dan 50 gewichtspercenten acrylonitril-butadieen-styreen en

50 of meer maar niet meer dan 75 gewichtspercenten methylmethacrylaat

0 %

31.12.2016

ex 3906 90 90

50

Polymeren van esters van acrylzuur met een of meer van de volgende monomeren in de keten:

chloormethylvinylether,

chloorethylvinylether,

chloormethylstyreen,

vinylchlooracetaat,

methacrylzuur,

buteendizuurmonobutylester,

bevattende niet meer dan 5 gewichtspercenten van elk van deze monomeereenheden, in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder b), op hoofdstuk 39

0 %

31.12.2018

ex 3906 90 90

65

Polyalkylacrylaat, chemisch gewijzigd met kobalt, met een smelttemperatuur (Tm) van 65 °C (± 5 °C), gemeten met dynamische differentiecalorimetrie (DSC)

0 %

31.12.2018

ex 3906 90 90

80

Polydimethylsiloxaan-graft-(polyacrylaten; polymethacrylaten)

0 %

31.12.2018

ex 3906 90 90

85

Niet-waterige polymerendispersie van esters van acrylzuur met een hydrolyseerbare silylgroep op één of beide polymeereinden

0 %

31.12.2014

ex 3907 20 11

10

Poly(ethyleenoxide) met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 100 000 of meer

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 11

20

bis[Methoxypoly(ethyleenglycol)]maleïmidopropionamide, chemisch gemodificeerd met lysine, met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 40 000

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 11

40

Polyethyleenglycol met een ethyleenoxideketenlengte van niet meer dan 30, met butyl-2-cyaan-3-(4-hydroxyfenyl)acrylaat-eindgroepen, bestemd voor gebruik als UV-barrière in vloeibare masterbatches (1)

0 %

31.12.2015

ex 3907 20 11

50

[3-[3-(2H-benzotriazool-2-yl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxyfenyl]-1-oxopropyl]-hydroxypoly(oxy-1,2-ethaandiyl) (CAS RN 104810-48-2)

0 %

31.12.2016

ex 3907 20 11

60

Preparaat, bevattende:

α-[3-[3-(2H-benzotriazool-2-yl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxyfenyl]-1-oxopropyl]-ω-hydroxypoly(oxy-1,2-ethaandiyl) (CAS RN 104810-48-2) en

α-[3-[3-(2H-benzotriazool-2-yl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxyfenyl]-1-oxopropyl]-ω-[3-[3-(2H-benzotriazool-2-yl)-5-(1,1-dimethylethyl)-4-hydroxyfenyl]-1-oxopropoxy]poly(oxy-1,2-ethaandiyl) (CAS RN 104810-47-1)

0 %

31.12.2016

ex 3907 20 20

20

Polytetramethyleenetherglycol met een gemiddeld moleculair gewicht (Mw) van 2 700 of meer, doch niet meer dan 3 100 (CAS RN 25190-06-1)

0 %

31.12.2017

ex 3907 20 20

30

Mengsel, bevattende 70 of meer doch niet meer dan 80 gewichtspercenten van een polymeer van glycerol en 1,2-epoxypropaan en 20 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten van een copolymeer van dibutylmaleaat en N-vinyl-2-pyrrolidon

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 20

40

Copolymeer van tetrahydrofuran en 3-methyltetrahydrofuran met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 3 500 (± 100)

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 99

15

Poly(oxypropyleen) met eindstandige alkoxysilylgroepen

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 99

30

Homopolymeren van 1-chloor-2,3-epoxypropaan (epichloorhydrine)

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 99

35

Polyethyleenglycol, chemisch gewijzigd met een isocyanaatgroep die een carbodiimidegroep bevat, opgelost in 2-methoxy-1-methylethylacetaat

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 99

45

Copolymeren van ethyleenoxide en propyleenoxide, met eindstandige aminopropyl- en methoxygroepen

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 99

50

Perfluorpolyether met eindstandige vinyl-silyl groepen of een assortiment van twee componenten, bestaande uit hetzelfde type polymeer met eindstandige vinyl-silylgroepen als hoofdbestanddeel

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 99

55

Succinimidylester van methoxypoly(ethyleenglycol)propionzuur, met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 5 000

0 %

31.12.2018

ex 3907 20 99

60

Polytetramethyleenoxide di-p-aminobenzoaat

0 %

31.12.2016

ex 3907 20 99

65

L-Lysine N-hydroxysuccinimidylester-.alpha.,.epsilon.-bis(polyethyleenglycolmonomethylether-carbamaat) (CAS RN 266318-38-1) met een aantalgemiddeld molecuulgewicht (Mn) van 38 00040 000

0 %

31.12.2018

ex 3907 30 00

ex 3926 90 97

40

70

Epoxyhars, bevattende 70 of meer gewichtspercenten siliciumdioxide, bestemd voor het inkapselen van producten bedoeld bij post 8533, 8535, 8536, 8541, 8542 of 8548 (1)

0 %

31.12.2018

ex 3907 30 00

50

Vloeibare epoxyhars van 2-propeennitril/1,3-butadieenepoxide-copolymeer, zonder oplosmiddel, met:

een gehalte aan zinkboraathydraat van ten hoogste 40 gewichtspercenten,

een gehalte aan diantimoontrioxide van ten hoogste 5 gewichtspercenten

0 %

31.12.2018

ex 3907 30 00

60

Polyglycerolpolyglycidylether-hars (CAS RN 105521-63-9)

0 %

31.12.2017

ex 3907 40 00

10

Polycarbonaatpellets of -korrels:

bevattende 7 of meer doch niet meer dan 15 gewichtspercenten niet-halogene vlamvertrager en

met een relatieve dichtheid van 1,20 (± 0,01)

0 %

31.12.2016

ex 3907 40 00

20

Polycarbonaatpellets of -korrels met een relatieve dichtheid van 1,32 (± 0,03), bevattende 20 % (± 5 %) glasvezel

0 %

31.12.2016

ex 3907 40 00

30

Polycarbonaatpellets of -korrels met een relatieve dichtheid van 1,18 of meer maar niet meer dan 1,25, bevattende:

77 of meer maar niet meer dan 90 gewichtspercenten polycarbonaat,

8 of meer maar niet meer dan 20 gewichtspercenten fosforzuurester,

0,1 of meer maar niet meer dan 1 gewichtspercent antioxidant en

al dan niet bevattende 1 of meer maar niet meer dan 5 gewichtpercenten vlamvertrager

0 %

31.12.2016

ex 3907 40 00

40

Polycarbonaatkorrels met:

een smeltindex van 18 g/10 min/300 °C/1,2 kg (volgens ASTM D 1238)

een treksterkte van 69 MPa volgens ASTM D 638 en

een buigsterkte van 112 MPa volgens ASTM D 790

0 %

31.12.2016

ex 3907 40 00

50

Polycarbonaathars, -pellets of -korrels, met:

een relatieve dichtheid van 1,20 (± 0,05),

een doorbuigingstemperatuur van 146 °C (± 3 °C) bij 4,6 kgf/ cm2 en

een smeltindex van 20 (± 10) g/10 min bij 300 °C/1,2 kg

0 %

31.12.2016

ex 3907 40 00

60

Polycarbonaatacrylonitril-butadieen-styreenpellets of -korrels met een relatieve dichtheid van 1,20(± 0,05), bevattende:

65 of meer maar niet meer dan 90 gewichtspercenten polycarbonaat,

5 of meer maar niet meer dan 15 gewichtspercenten acrylonitril-butadieen-styreen,

5 of meer maar niet meer dan 20 gewichtspercenten fosforzuurester en

0,1 of meer maar niet meer dan 5 % antioxidant

0 %

31.12.2016

ex 3907 60 80

10

Copolymeren van tereftaalzuur en isoftaalzuur met ethyleenglycol, butaan-1,4-diol en hexaan-1,6-diol

0 %

31.12.2018

ex 3907 60 80

30

Zuurstofbindend concentraat, bestaande uit een mengsel van:

een copolymeer van poly(ethyleentereftalaat), pyromellietzuurdianhydride (PMDA) en een hydroxyl-gesubstitueerd polybutadieen,

een barrièrecopolymeer (bepaald overeenkomstig ASTM-methode F1115-95 (2001)) van xylyleendiaminen en adipinezuur, en

organische kleurstoffen en/of organische en anorganische pigmenten,

waarin het eerste copolymeer overheerst

0 %

31.12.2014

ex 3907 60 80

40

Poly(ethyleentereftalaat)pellets of -korrels:

met een relatieve dichtheid van 1,23 of meer maar niet meer dan 1,27 bij 23 °C en

bevattende niet meer dan 10 gewichtspercenten andere modificatoren of additieven

0 %

31.12.2016

ex 3907 60 80

50

Flexibele verpakkingen (voor zuurstofgevoelige polymeren) vervaardigd uit een laminaat van:

niet meer dan 75 μm van polyethyleen,

niet meer dan 50 μm van polyamide,

niet meer dan 15 μm van polyethyleentereftalaat en

niet meer dan 9 μm van aluminium

met een treksterkte van meer dan 70 N/15 mm en zuurstofdoorlatendheid van minder dan 0,1 cm3/m2/24 uur bij 0,1 MPa

0 %

31.12.2017

3907 70 00

 

Poly(melkzuur)

0 %

31.12.2018

ex 3907 91 90

10

Prepolymeer van diallylftalaat, in de vorm van poeder

0 %

31.12.2014

ex 3907 99 90

10

Poly(oxy-1,4-fenyleencarbonyl) (CAS RN 26099-71-8), in de vorm van poeder

0 %

31.12.2018

ex 3907 99 90

20

Vloeibaar-kristallijn copolyester waarvan het smeltpunt niet lager ligt dan 270 °C, al dan niet met toevoeging van vulstoffen

0 %

31.12.2018

ex 3907 99 90

25

Copolymeer, bestaande uit 72 of meer gewichtspercenten tereftaalzuur en/of isomeren daarvan en cyclohexaandimethanol

0 %

31.12.2017

ex 3907 99 90

ex 3913 90 00

30

20

Poly(hydroxyalkanoaat), voornamelijk bestaande uit poly(3-hydroxybutyraat)

0 %

31.12.2015

ex 3907 99 90

60

Copolymeer van tereftaalzuur en isoftaalzuur met bisfenol A

0 %

31.12.2017

ex 3907 99 90

70

Copolymeer van poly(ethyleentereftalaat) en cyclohexaandimethanol, bevattende meer dan 10 gewichtspercenten cyclohexaandimethanol

0 %

31.12.2014

ex 3907 99 90

80

Copolymeer, bestaande uit 72 of meer gewichtspercenten tereftaalzuur en/of derivaten daarvan en cyclohexaandimethanol, aangevuld met lineaire en/of cyclische diolen

0 %

31.12.2015

ex 3908 90 00

10

Poly(iminomethyleen-1,3-fenyleenmethyleeniminoadipoyl), in één van de vormen bedoeld bij aantekening 6, onder b), op hoofdstuk 39

0 %

31.12.2018

ex 3908 90 00

30

Reactieproduct van mengsels van octadecaancarbonzuren, gepolymeriseerd met een alifatisch polyetherdiamine

0 %

31.12.2018

ex 3908 90 00

50

Zuurstofbindend concentraat, bestaande uit een mengsel van:

een copolymeer van poly(ethyleentereftalaat), pyromellietzuurdianhydride (PMDA) en een hydroxyl-gesubstituteerd polybutadieen

een barrièrecopolymeer (bepaald overeenkomstig ASTM-methode F1115-95 (2001)) van xylyleendiaminen en adipinezuur, en

organische kleurstoffen en/of organische en anorganische pigmenten,

waarin het tweede copolymeer overheerst

0 %

31.12.2014

ex 3908 90 00

60

Copolymeren bestaande uit:

Dioxy-hexaanzuur

12-aminododecaanzuur

hexahydro-2H-azepin-2-on, en

1,6-hexaandiamine

0 %

31.12.2017

ex 3909 40 00

10

Polycondensatieproducten van fenol en formaldehyde, in de vorm van holle bolletjes met een diameter van minder dan 150 μm

0 %

31.12.2018

ex 3909 40 00

20

Poeder van warmhardende harsdeeltjes waarin magnetische deeltjes gelijkmatig zijn verdeeld, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van inkt voor fotokopieerapparaten, faxtoestellen, printers en multifunctionele apparaten (1)

0 %

31.12.2015

ex 3909 40 00

30

Mengsel van:

alkylfenol- formaldehydehars, al dan niet gebromeerd, en

zinkoxide

0 %

31.12.2017

ex 3909 40 00

40

Polymeer in poedervorm met een gehalte aan:

fenolhars(CAS RN 9003-35-4) van 80 gewichtspercenten of meer, maar niet meer dan 90 gewichtspercenten

fenol (CAS RN 108-95-2) van niet meer dan 5 gewichtspercenten en

hexamethyleentetramine (CAS RN 100-97-0) van 5 gewichtspercenten of meer, maar niet meer dan 15 gewichtspercenten

0 %

31.12.2018

ex 3909 50 90

10

Uv-uithardende wateroplosbare vloeibare fotopolymeer, bestaande uit een mengsel met:

ten minste 60 gewichtspercenten bifunctionele geacryleerde polyurethaanoligomeren,

30 gewichtspercenten (± 8 gewichtspercenten) monofunctionele, en trifunctionele (meth)acrylaten, en

10 gewichtspercenten (± 3 gewichtspercenten) hydroxy-functionele monofunctionele (meth)acrylaten

0 %

31.12.2014

ex 3910 00 00

20

Blokcopolymeren van poly(methyl-3,3,3-trifluorpropylsiloxaan) en poly[methyl(vinyl)siloxaan]

0 %

31.12.2018

ex 3910 00 00

40

Biocompatibele siliconen voor de vervaardiging van duurzame chirurgische implantaten (1)

0 %

31.12.2016

ex 3910 00 00

50

Drukgevoelige zelfklevende lijmlaag op basis van siliconen in een oplosmiddel dat copoly(dimethylsiloxaan/difenylsiloxaan-)gom bevat

0 %

31.12.2017

ex 3910 00 00

60

Polydimethylsiloxaan, al dan niet gesubstitueerd met polyethyleenglycol en trifluorpropyl, met methacrylaat-eindgroepen

0 %

31.12.2014

ex 3910 00 00

70

Passiverende siliconenlaag in primaire vorm ter bescherming van randen en ter voorkoming van kortsluiting in halfgeleidercomponenten

0 %

31.12.2018

ex 3911 10 00

81

Niet-gehydrogeneerde koolwaterstofhars, verkregen door polymerisatie van meer dan 75 gewichtspercenten C-5 tot C-10 cycloalifatische alkenen en meer dan 10 doch niet meer dan 25 gewichtspercenten aromatische alkenen hetgeen resulteert in een koolwaterstofhars met:

een joodgetal van meer dan 120 en

met een kleur op de kleurschaal van Gardner van meer dan 10 voor het zuivere product of

met een kleur op de kleurschaal van Gardner van meer dan 8 voor een 50 %-oplossing naar gewichtspercenten in tolueen (bepaald overeenkomstig ASTM-methode D6166)

0 %

31.12.2018

ex 3911 90 19

10

Poly(oxy-1,4-fenyleensulfonyl-1,4-fenyleenoxy-4,4′-bifenyleen)

0 %

31.12.2018

ex 3911 90 19

30

Copolymeer van ethyleenimine en ethyleeniminedithiocarbamaat, in een waterige oplossing met natriumhydroxide

0 %

31.12.2017

ex 3911 90 19

40

m-Xyleenformaldehydehars

0 %

31.12.2016

ex 3911 90 99

25

Copolymeren van vinyltolueen en α-methylstyreen

0 %

31.12.2018

ex 3911 90 99

30

1,4:5,8-dimethanonafthaleen, 2-ethylideen-1,2,3,4,4a,5,8,8a-octahydro-, polymeer met 3a,4,7,7a- tetrahydro- 4,7-methano-1H-indeen, gehydrogeneerd

0 %

31.12.2015

ex 3911 90 99

31

Copolymeren van butadieen en maleïnezuur, ook indien ammoniumzouten bevattende

0 %

31.12.2014

ex 3911 90 99

35

Gealterneerd copolymeer van ethyleen en maleïnezuuranhydride (EMA)

0 %

31.12.2015

ex 3911 90 99

40

Mengsels bestaande uit calcium- en natriumzout van copolymeren van maleïnezuur en methylvinylether, met een gehalte aan calcium van 9 of meer doch niet meer dan 16 gewichtspercenten

0 %

31.12.2018

ex 3911 90 99

45

Copolymeren van maleïnezuur en methylvinylether

0 %

31.12.2018

ex 3911 90 99

53

Gehydrogeneerd polymeer van 1,2,3,4,4a,5,8,8a-octahydro-1,4:5,8-dimethanonaftaleen met 3a,4,7,7a-tetrahydro-4,7-methano-1H-indeen en 4,4a,9,9a-tetrahydro-1,4-methano-1H-fluoreen (CAS RN 503442-46-4)

0 %

31.12.2017

ex 3911 90 99

57

Gehydrogeneerd polymeer van 1,2,3,4,4a, 5,8,8a-octahydro-1,4: 5,8-dimethanonaftaleen met 4,4a, 9,9a-tetrahydro-1,4-methano-1H-fluoreen (CAS RN 503298-02-0)

0 %

31.12.2017

ex 3911 90 99

65

Calciumzinkzout van een copolymeer van maleinezuur en methylvinylether

0 %

31.12.2018

ex 3911 90 99

86

Copolymeer van methylvinylether en maleïnezuuranhydride (CAS RN 9011-16-9)

0 %

31.12.2016

ex 3912 11 00

30

Cellulosetriacetaat (CAS RN 9012-09-3)

0 %

31.12.2016

ex 3912 11 00

40

Cellulosediacetaatpoeder

0 %

31.12.2015

ex 3912 20 11

10

Nitrocellulose (CAS RN 9004-70-0)

0 %

31.12.2016

ex 3912 39 85

10

Ethylcellulose, geen weekmakers bevattend

0 %

31.12.2018

ex 3912 39 85

20

Ethylcellulose, in de vorm van waterige dispersie bevattende hexadecaan-1-ol en natriumdodecylsulfaat, bevattende 27 (± 3) gewichtspercenten ethylcellulose

0 %

31.12.2018

ex 3912 39 85

30

Gehydroxyethyleerde, gealkyleerde cellulose met alkylgroepen met een ketenlengte van 3 of meer koolstofatomen

0 %

31.12.2018

ex 3912 39 85

40

Hypromellose (INN) (CAS RN 9004-65-3)

0 %

31.12.2016

ex 3912 90 10

10

Celluloseacetaatpropionaat, geen weekmakers bevattend, in de vorm van poeder:

bevattende 25 of meer gewichtspercenten propionyl (volgens de methode ASTM D 817-72) en

met een viscositeit van niet meer dan 120 poise (volgens de methode ASTM D 817-72),

bestemd voor de vervaardiging van drukinkt, verf, lak, reprografische en andere bedekkingsmiddelen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3912 90 10

20

Hydroxypropylmethylcelluloseftalaat

0 %

31.12.2018

ex 3913 90 00

85

Steriel natriumhyaluronaat (CAS RN 9067-32-7)

0 %

31.12.2018

ex 3913 90 00

92

Proteïne, chemisch gemodificeerd door carboxylering en/of ftaalzuur-additie, met een gewichtgemiddeld molecuulgewicht (Mw) van 100 000 tot 300 000

0 %

31.12.2018

ex 3913 90 00

94

Korrels die bevatten:

ten minste 35 maar minder dan 75 gewichtspercenten amyloserijke geëxtrudeerde biopolymeer, vervaardigd uit maiszetmeel,

ten minste 5 maar minder dan 16 gewichtspercenten polyvinylalcohol,

ten minste 10 maar minder dan 46 gewichtspercenten polyol-weekmakers,

ten minste 0,25 maar minder dan 3 gewichtspercenten stearinezuur,

al dan niet 30 (± 10) gewichtsprocenten biologisch afbreekbare polyesterhars, maar nooit zoveel dat deze hoeveelheid de hoeveelheid amyloserijke biopolymeer overschrijdt

0 %

31.12.2016

ex 3913 90 00

95

Chondroïtinezwavelzuur, natriumzout (CAS RN 9082-07-9)

0 %

31.12.2018

ex 3913 90 00

96

Poeder dat bestaat uit 90 (± 5) gewichtspercenten amyloserijke geëxtrudeerde biopolymeer, vervaardigd uit maiszetmeel, 10 (± 5) gewichtspercenten van een synthetische polymeer en 0,5 (± 0,25) gewichtspercent stearinezuur

0 %

31.12.2016

ex 3916 20 00

91

Profielen van poly(vinylchloride) van het soort dat wordt gebruikt bij de fabricage van damwandplanken en bekledingen, die de volgende additieven bevatten:

titaandioxide

poly(methylmethacrylaat)

calciumcarbonaat

bindmiddelen

0 %

31.12.2014

ex 3916 90 10

10

Staven met celstructuur, bevattende:

polyamide-6 of poly(epoxy anhydride)

7 of meer doch niet meer dan 9 gewichtspercenten polytetrafluorethyleen indien aanwezig,

10 of meer doch niet meer dan 25 gewichtspercenten anorganische vulstoffen

0 %

31.12.2018

ex 3917 32 00

91

Slang bestaande uit een blokcopolymeer van polytetrafluorethyleen en polyperfluoralkoxytrifluorethyleen, met een lengte van niet meer dan 600 mm, een diameter van niet meer dan 85 mm en een wanddikte van 30 of meer doch niet meer dan 110 μm

0 %

31.12.2018

ex 3917 40 00

91

Verbindingsstukken van kunststof bevattende O-ringen, een klem en een ontgrendelingssysteem om te worden aangebracht in slangen voor autobrandstoffen

0 %

31.12.2014

ex 3919 10 19

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

10

25

31

Reflecterende folien, bestaande uit een laag polyurethaan, aan één zijde voorzien van beveiligingsmerktekens tegen namaak, verandering of vervanging van gegevens of kopiëren, of een officieel merkteken voor een bepaald gebruik, en ingebedde glazen bolletjes, en aan de andere zijde voorzien van een kleeflaag en aan één zijde of aan beide zijden bedekt met een verwijderbare beschermingsfolie

0 %

31.12.2018

ex 3919 10 19

20

Rollen tweezijdig kleefband:

bedekt met niet-gevulkaniseerde natuurlijke of synthetische rubber

met een breedte van 20 mm of meer maar niet meer dan 40 mm

bevattende siliconen, aluminiumhydroxide, acryl en urethaan

0 %

31.12.2018

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

ex 3920 61 00

21

21

20

Reflecterend vel bestaande uit:

een folie van polycarbonaat of van een acryl polymeer, aan één zijde geheel voorzien van in een regelmatig patroon aangebrachte inpersingen ("embossed"),

aan beide zijden bedekt met één of meer lagen kunststof,

al dan niet aan één zijde bedekt met een kleeflaag en een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2018

ex 3919 10 80

23

Reflecterende folie, bestaande uit verschillende lagen waaronder:

poly(vinylchloride);

polyurethaan met aan één zijde merktekens tegen namaak, verandering of vervanging van gegevens of kopiëren en aan de andere zijde een laag van glazen microbolletjes;

een laag met een beveiligings- en/of officieel merkteken dat afhankelijk van de gezichtshoek van uiterlijk verandert;

gemetalliseerd aluminium;

en een kleeflaag, aan één zijde bedekt met een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2014

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

27

20

Polyesterfolie:

aan één kant voorzien van een temperatuurgevoelige acryl kleeflaag waarvan de kleefkracht opgeheven wordt bij een temperatuur van 90 °C of meer doch niet meer dan 200 °C en een polyester beschermfilm, en

aan de andere kant al dan niet voorzien van een drukgevoelige acryl kleeflaag of een temperatuurgevoelige acryl kleeflaag waarvan de kleefkracht opgeheven wordt bij een temperatuur van 90 °C of meer doch niet meer dan 200 °C en een polyester beschermfilm

0 %

31.12.2014

ex 3919 10 80

30

Tweezijdig zelfklevende folie van gemodificeerde epoxyhars, in rollen met een breedte van 10-20 cm, een lengte van 10-210 m en een totale dikte van 10-50 μm, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

0 %

31.12.2016

ex 3919 10 80

32

Polytetrafluorethyleenfolie:

met een dikte van 110 μm of meer,

met een oppervlakteweerstand van 102-1014 ohm, zoals bepaald volgens testmethode ASTM D 257,

aan één zijde voorzien van een drukgevoelige acryl-kleeflaag

0 %

31.12.2014

ex 3919 10 80

35

Reflecterende foliën, bestaande uit een laag van poly(vinylchloride), een laag van alkydpolyester, aan één zijde voorzien van beveiligingsmerktekens tegen namaak, verandering of vervanging van gegevens of kopiëren, of een officieel merkteken voor een bepaald gebruik, die alleen zichtbaar zijn met behulp van retroreflecterende belichting, en ingebedde glazen bolletjes, en aan de andere zijde voorzien van een kleeflaag, aan één zijde of aan beide zijden bedekt met een verwijderbare beschermingsfolie

0 %

31.12.2018

ex 3919 10 80

37

Polytetrafluorethyleenfolie:

met een dikte van 100 μm of meer,

een breukrek van niet meer dan 100 percent,

aan één zijde voorzien van een drukgevoelige siliconen-kleeflaag

0 %

31.12.2014

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

40

43

Zwarte poly(vinylchloride)folie:

met een glans van meer dan 30 graden, zoals bepaald volgens testmethode ASTM D2457,

al dan niet aan één zijde voorzien van een beschermende poly(ethyleentereftalaat)folie, en aan de andere zijde van een drukgevoelige kleeflaag met profiel en een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2016

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

43

26

Ethyleen-vinylacetaatfolie:

met een dikte van 100 μm of meer,

aan één zijde bekleed met een druk- of UV-gevoelige acryl kleefstof en een polyester beschermfilm

0 %

31.12.2014

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

45

45

Versterkte polyethyleen schuimtape met aan beide zijden een acryl drukgevoelige zelfklevende lijmlaag voorzien van microgroeven en aan één zijde een schutblad, met een toepassingsdikte van 0,38 mm of meer doch niet meer dan 1,53 mm

0 %

31.12.2017

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

47

32

Polyester, polyurethaan of polycarbonaatfolie:

met een drukgevoelige kleeflaag van siliconenpolymeer,

met een totale dikte van niet meer dan 0,7 mm,

met een totale breedte van 1 cm of meer, doch niet meer dan 1 m,

ook indien op rollen,

van de soort gebruikt ter bescherming van het oppervlak van producten bedoeld bij post 8521 en 8528

0 %

31.12.2017

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

ex 3920 10 89

50

41

25

Kleeffoliën bestaande uit een basislaag van een copolymeer van ethyleen en vinylacetaat (EVA) met een dikte van 70 μm of meer, voorzien van een kleeflaag van acryl met een dikte van 5 μm of meer, bestemd om te worden gebruikt bij het polijsten en/of versnijden van siliciumschijven (1)

0 %

31.12.2018

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

ex 3920 10 28

ex 3920 10 89

53

34

93

50

Polyethyleenfolie:

met een drukgevoelige zelfklevende niet rubberen lijmlaag, uitsluitend hechtend op schone en gladde oppervlakken,

met een totale dikte van 0,025 mm of meer doch niet meer dan 0,7 mm, en

met een totale breedte van 6 cm of meer, doch niet meer dan 1 m,

ook indien op rollen,

van de soort gebruikt ter bescherming van het oppervlak van producten bedoeld bij post 8521 en 8528

0 %

31.12.2017

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

55

53

Band van acrylschuim, aan een zijde bedekt met een door warmte activeerbare kleefstof of een drukgevoelige kleefstof van acryl, en aan de andere zijde voorzien van een drukgevoelige kleefstof van acryl en een verwijderbare beschermfolie, met een aftrekkracht (peel adhesion) onder een hoek van 90° van meer dan 25 N/cm (volgens de methode ASTM D 3330)

0 %

31.12.2017

ex 3919 10 80

60

Reflecterende gelaagde folie waarin een regelmatig patroon is aangebracht, achtereenvolgens bestaande uit een laag van poly(methylmetacrylaat), een laag van acrylpolymeer bevattende microprisma’s, een laag poly(methylmetacrylaat), een lijmlaag en een verwijderbare folie

0 %

31.12.2018

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

65

57

Zelfklevende reflecterende folie, al dan niet in stukken gesneden:

met een regelmatig patroon,

al dan niet met een toepassingslaag,

bestaande uit een laag acrylpolymeer gevolgd door een laag poly(methylmethacrylaat) met microprisma’s,

al dan niet met nog een laag polyester en

een kleeflaag met een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2018

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

70

75

Rollen polyethyleenfolie:

zelfklevend aan één zijde,

met een totale dikte van 0,025 mm of meer maar niet meer dan 0,09 mm,

met een totale breedte van 60 mm of meer maar niet meer dan 1 110 mm,

van de soort gebruikt ter bescherming van het oppervlak van producten bedoeld bij post 8521 of 8528

0 %

31.12.2016

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

75

80

Zelfklevende reflecterende folie, bestaande uit verschillende lagen waaronder:

een copolymeer van acrylaathars,

polyurethaan,

een gemetalliseerde laag met aan één zijde stempels tegen namaak, verandering of vervanging van gegevens of kopiëren, of een officieel merkteken voor een beoogd doel,

glazen microbolletjes en

een kleeflaag en een verwijderbare beschermfolie aan één of beide zijden

0 %

31.12.2016

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

80

83

Band van acryl op rollen:

zelfklevend aan beide zijden,

met een totale dikte van 0,04 mm of meer doch niet meer dan 1,25 mm,

met een totale breedte van 5 mm of meer doch niet meer dan 1 205 mm,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 en 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 3919 10 80

ex 3919 90 00

85

28

Folie van poly(vinylchloride) of polyethyleen of van een ander polyolefine:

met een dikte van 65 μm of meer,

aan één zijde voorzien van een UV-gevoelige acryl kleeflaag en een polyester beschermfilm

0 %

31.12.2014

ex 3919 90 00

19

Transparante zelfklevende folie van poly(ethyleentereftalaat):

vrij van onzuiverheden of gebreken,

aan één zijde voorzien van een drukgevoelige kleefstof van acryl en een beschermfolie en aan de andere zijde van een antistatische laag van een ionische organische cholineverbinding,

al dan niet met een bedrukbare stofwerende laag van een gemodificeerde organische lange keten alkylverbinding,

met een totale dikte zonder de beschermfolie van 54μm of meer doch niet meer dan 64μm, en

een breedte van meer dan 1 295 mm doch niet meer dan 1 305 mm

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

22

Zwarte polypropyleenfolie:

met een glans van meer dan 20 graden, zoals bepaald volgens testmethode ASTM D2457,

al dan niet aan één zijde voorzien van een beschermende poly(ethyleentereftalaat)folie en aan de andere zijde met een drukgevoelige kleeflaag met profiel en een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2014

ex 3919 90 00

23

Vellen, bestaande uit 1 tot 3 gelamineerde lagen poly(ethyleentereftalaat) en een copolymeer van tereftaalzuur, sebacinezuur en ethyleenglycol, aan een zijde voorzien van een laag slijtvast acryl en aan de andere zijde van een drukgevoelige kleefstof van acryl, een in water oplosbare laag methylcellulose en een beschermingsfolie van poly(ethyleentereftalaat)

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

24

Reflecterende gelaagde folie:

bestaande uit een epoxyacrylaatlaag die aan één zijde is voorzien van in een regelmatig patroon aangebrachte inpersingen,

aan beide zijden bedekt met een of meer lagen kunststof en

aan één zijde bedekt met een kleeflaag en een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2014

ex 3919 90 00

25

Film bestaande uit meerdere lagen poly(ethyleentereftalaat) en een copolymeer van butylacrylaat en methylmetacrylaat, aan één zijde bedekt met een slijtvaste acrylic laag waarin nanopartikels van antimoontinoxide en carbonblack verwerkt zijn, en aan de andere zijde een acryl drukgevoelige zelfklevende lijmlaag en een gesiliconiseerd poly(ethyleentereftalaat) schutblad

0 %

31.12.2017

ex 3919 90 00

27

Folie van poly(ethyleentereftalaat), met een hechtingssterkte van niet meer dan 0,147 N/25 mm en een elektrostatische ontlading van niet meer dan 500 V

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

29

Polyesterfolie die aan beide zijden is bedekt met een drukgevoelige zelfklevende acryl en/of rubber lijmlaag, opgemaakt in rollen met een breedte van ten minste 45,7 cm, maar ten hoogste 132 cm, voorzien van een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2014

ex 3919 90 00

33

Transparante zelfklevende folie van polyethyleen, vrij van onzuiverheden of gebreken, aan één zijde voorzien van een drukgevoelige kleefstof van acryl, met een dikte van 60 μm of meer, maar niet meer dan 70 μm, en met een breedte van meer dan 1 245 mm maar niet meer dan 1 255 mm

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

35

Reflecterende gelaagde folie op rollen, met een breedte van meer dan 20 cm, waarin door middel van de zogenaamde "embossed" techniek een regelmatig patroon is aangebracht, bestaande uit:

een laag polyurethaan bevattende glazen microbolletjes,

een laag poly(ethyleenvinylacetaat),

een kleeflaag, en

een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

ex 3920 49 10

36

95

Bedrukte lamineerplaat met een centrale laag van poly(vinylchloride), aan beide zijden bekleed met een laag poly(vinylfluoride):

ook indien met een druk- of temperatuurgevoelige lijmlaag,

ook indien met een verwijderbaar beschermfolie,

met een toxiciteit, bepaald volgens testmethode ABD 0031, van niet meer dan 70 ppm hydrogeenfluoride, niet meer dan 120 ppm hydrogeenchloride, niet meer dan 10 ppm hydrogeen-cyanide, niet meer dan 10 ppm stikstofoxiden, niet meer dan 300 ppm koolstofmonoxide en niet meer dan 10 ppm dihydrogeensulfide en zwaveldioxide tezamen,

met een brandbaarheid binnen 60 seconden van niet meer dan 130 mm, bepaald volgens testmethode FAR 25 App.F Pt. I Amdt.83,

met een gewicht (zonder beschermfolie) van 240 g/m2 (± 30 g/m2) zonder lijmlaag, van 340 g/m2 (± 40 g/m2) met temperatuurgevoelige lijmlaag of van 330 g/m2 (± 40 g/m2) met drukgevoelige lijmlaag

0 %

31.12.2017

ex 3919 90 00

37

UV-absorberende folie van poly(vinylchloride):

met een dikte van ten minste 78 μm,

aan één kant bedekt met een kleeflaag en een verwijderbare beschermfolie,

met een hechtsterkte van ten minste 1 764 mN / 25 mm

0 %

31.12.2014

ex 3919 90 00

38

Zelfklevende folie bestaande uit:

een bovenlaag van hoofdzakelijk polyurethaan, gemengd met acrylpolymeeremulsies en titaniumdioxide,

ook indien met een tweede laag bestaande uit een mengsel van vinylacetaat-ethyleencopolymeer en vernetbare vinylacetaatpolymeeremulsies,

niet meer dan 6 gewichtspercenten van andere addivitieven,

een drukgevoelige lijm en

aan één zijde bedekt met een verwijderbare beschemfolie,

ook indien met een aparte zelfklevende beschermende lamineerfolie,

met een totale dikte van niet meer dan 400 μm

0 %

31.12.2017

ex 3919 90 00

39

Foliën van poly(vinylchloride) met een dikte van minder dan 1 mm, voorzien van een laag glazen bolletjes met een diameter van niet meer dan 100 μm die in lijm zijn ingebed

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

40

Film met een totale dikte van 40 μm of meer, die uit één of meerdere lagen transparante polyesterfilm bestaat:

met minstens één infrarood weerspiegelende laag met, volgens EN 12898, een normale weerspiegeling van 80 % of meer,

met aan één zijde een laag met, volgens EN 12898, een normaal emitterend vermogen van niet meer dan 0,2,

met aan de andere zijde een drukgevoelige kleeflaag met verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2017

ex 3919 90 00

42

Zelfklevende folie bestaande uit:

een eerste laag met een mengsel van thermoplastisch polyurethaan en antikleefmiddel,

een tweede laag met een maleïnezuuranhydridecopolymeer,

een derde laag met een mengsel van lagedichtheidpolyethyleen, titaniumdioxide en additieven,

een vierde laag met een mengsel van lagedichtheidpolyethyleen, titaniumdioxide, additieven en een kleurpigment,

een drukgevoelige lijm,

aan één zijde bedekt met een verwijderbare beschermfolie,

ook indien met een aparte zelfklevende beschermende lamineerfolie,

met een totale dikte van niet meer dan 400 μm

0 %

31.12.2017

ex 3919 90 00

ex 3921 90 60

44

95

Bedrukte lamineerplaat:

met een centrale laag van glasvezelweefsel, aan beide zijden bekleed met een laag poly(vinylchloride),

aan één zijde bedekt met een laag poly(vinylfluoride),

ook indien met een drukgevoelige lijmlaag en een verwijderbare beschermfolie aan de andere zijde,

met een toxiciteit, bepaald volgens testmethode ABD 0031, van niet meer dan 50 ppm waterstoffluoride, niet meer dan 85 ppm hydrogeenchloride, niet meer dan 10 ppm waterstofcyanide, niet meer dan 10 ppm stikstofoxiden, niet meer dan 300 ppm koolstofmonoxide en niet meer dan 10 ppm diwaterstofsulfide en zwaveldioxide tezamen,

met een brandbaarheid binnen 60 seconden van niet meer dan 110 mm, bepaald volgens testmethode FAR 25 App.F Pt. I Amdt.83, en

met een gewicht (zonder beschermfolie) van 490 g/m2 (± 45 g/m2) zonder lijmlaag of van 580 g/m2 (± 50 g/m2) met drukgevoelige lijmlaag

0 %

31.12.2017

ex 3919 90 00

ex 9001 20 00

47

40

Polariserende folie, op rollen, bestaande uit een meerlaagse folie van poly(vinylalcohol), aan weerszijden ondersteund door een folie van cellulosetriacetaat, met aan één zijde een drukgevoelige hechtende lijmlaag en een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2017

ex 3919 90 00

49

Reflecterende gelaagde vellen, bestaande uit een folie van poly(methylmethacrylaat), aan één zijde voorzien van in een regelmatig patroon aangebrachte inpersingen, een folie van een polymeer met daarin glazen microbolletjes, een kleeflaag en een verwijderbare beschermingsfolie

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

51

Biaxiaal georiënteerde foliën van poly(methylmethacrylaat), met een dikte van 50 of meer doch niet meer dan 90 μm, aan één zijde bedekt met een kleeflaag en een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

60

Reflecterende foliën, bevattende:

een laag poly(vinylchloride),

een laag polyurethaan,

een laag glazen microbolletjes,

een laag waarin al dan niet een veiligheids- en/of officieel merkteken is aangebracht waarvan het uiterlijk verandert met de gezichtshoek,

een gemetalliseerde aluminium laag, en

een kleeflaag, aan één zijde bedekt met een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2015

ex 3919 90 00

63

Gecoëxtrudeerde drielagige folie,

waarvan elke laag een mengsel bevat van polypropyleen en polyethyleen,

bevattende minder dan 3 gewichtspercenten andere polymeren,

al dan niet titaandioxide in de kernlaag bevattende,

bekleed met een drukgevoelige kleefstof van acryl en

met een verwijderbare beschermfolie (release liner)

met een totale dikte van niet meer dan 110 μm

0 %

31.12.2015

ex 3919 90 00

65

Zelfklevende folie met een dikte van 40 μm of meer, doch niet meer dan 400 μm, bestaande uit een of meer lagen transparant, gemetalliseerd of gekleurd poly(ethyleentereftalaat), aan een zijde bedekt met een krasbestendige laag, en aan de andere zijde met een drukgevoelige kleeflaag en een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2015

ex 3919 90 00

70

Zelfklevende polijstschijven van microporeus polyurethaan, al dan niet bekleed met een pad

0 %

31.12.2015

ex 3919 90 00

81

Folie met een minimale dikte van 0,36 mm, bestaande uit:

een reliëflaag van polyester,

een laag van copolymeer van caprolacton-cyclohexylisocyanaat,

een drukgevoelige lijm

en aan één zijde bedekt met een verwijderbare beschermfolie

0 %

31.12.2018

ex 3919 90 00

85

Meerlagige folie van poly(methylmethacrylaat) en gemetalliseerde lagen van zilver en koper:

met een reflectie van 93,5 % of meer, bepaald volgens ASTM G173-03,

aan één zijde bedekt met een verwijderbare polyethyleenlaag,

aan de andere zijde voorzien van een drukgevoelige acrylkleeflaag en een beschermfilm van gesiliconiseerd polyester

0 %

31.12.2016

ex 3919 90 00

87

Zelfklevende, transparante folie met een lichtdoorlaatbaarheid van meer dan 90 % en een waas van minder dan 3 % (zoals bepaald met ASTM D1003), bestaande uit meerdere lagen, waaronder:

een acrylkleeflaag met een dikte van 20 μm of meer doch niet meer dan 70 μm,

een polyurethaanlaag met een dikte van 100 μm of meer doch niet meer dan 300 μm

0 %

31.12.2016

ex 3920 10 25

ex 3920 10 89

10

20

Foliën met een dikte van niet meer dan 0,20 mm, van een mengsel van polyethyleen en een copolymeer van ethyleen en oct-1-een, voorzien van ruitvormige inpersingen, bestemd om te worden aangebracht op beide zijden van een laag van niet-gevulcaniseerd rubber (1)

0 %

31.12.2018

ex 3920 10 25

20

Foliën van polyethyleen, van de soort gebruikt voor linten voor schrijfmachines

0 %

31.12.2018

ex 3920 10 28

91

Folie van polyethyleen, bedrukt met een grafisch ontwerp met gebruik van vier basisinktkleuren plus speciale kleuren, zodat aan één zijde van de folie meerdere inktkleuren worden verkregen en aan de andere zijde één kleur, waarbij het grafisch ontwerp de volgende kenmerken heeft:

het herhaalt zich met gelijke afstanden over de gehele lengte van de folie

de patronen aan elk van beide zijden vallen precies over elkaar

0 %

31.12.2018

ex 3920 10 40

30

Gecoëxtrudeerde zeven- tot negenlagige folie, hoofdzakelijk van copolymeren van ethyleen of gefunctionaliseerde polymeren van ethyleen, bestaande uit:

een drielaagse barrière met een kernlaag van voornamelijk ethyleen vinylalcohol, aan weerszijden bedekt met een laag van voornamelijk cyclische olefine polymeren,

aan weerszijden bedekt met twee of meer lagen van polymeermateriaal,

en met een totale dikte van niet meer dan 110 μm

0 %

31.12.2017

ex 3920 10 89

30

Ethyleenvinylacetaat(EVA)folie met:

een reliëfoppervlak met ingeperste golvingen en

een dikte van meer dan 0,125 mm

0 %

31.12.2016

ex 3920 10 89

40

Composietplaat bevattende een acryllaag en gelamineerd aan een laag van polyethyleen met hoge dichtheid, met een totale dikte van 0,8 mm of meer doch niet meer dan 1,2 mm

0 %

31.12.2016

ex 3920 20 21

30

Biaxiaal georiënteerde folie van polypropyleen, aan één zijde voorzien van een gecoëxtrudeerde laag van polyethyleen, met een totale dikte van 11,5 μm of meer doch niet meer dan 13,5 μm

0 %

31.12.2018

ex 3920 20 21

40

Biaxiaal georiënteerde folie van polypropyleen:

met een dikte van niet meer dan 0,1 mm,

aan beide zijden voorzien van speciale bedekkingsmiddelen voor de vervaardiging van beveiligde bankbiljetten

0 %

31.12.2016

ex 3920 20 29

ex 8507 90 30

50

95

Folie van polypropyleen op rollen:

met een dikte van niet meer dan 30 μm,

met een breedte van niet meer dan 210 mm,

overeenkomstig ASTM D882,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van scheiplaten voor lithium-ionbatterijen voor elektrische voertuigen (1)

0 %

31.12.2016

ex 3920 20 29

ex 3920 20 80

55

93

Gecoëxtrudeerde zeven- tot negenlagige folie, hoofdzakelijk van copolymeren van propyleen, bestaande uit:

een drielaagse barrière met een kernlaag van voornamelijk ethyleen vinylalcohol, aan weerszijden bedekt met een laag van voornamelijk cyclische olefine polymeren,

aan weerszijden bedekt met twee of meer lagen van polymeermateriaal,

en met een totale dikte van niet meer dan 110 μm

0 %

31.12.2017

ex 3920 20 29

92

Monoaxiaal georiënteerde folie, met een totale dikte van niet meer dan 75 μm, bestaande uit twee of drie lagen, waarbij elke laag een mengsel van polypropyleen en polyethyleen bevat, met een kernlaag die al dan niet titaandioxide bevat, en:

een treksterkte in de lengterichting van 140 MPa of meerdoch niet meer dan 270 MPa, en

een treksterkte in de dwarsrichting van 20 MPa of meerdoch niet meer dan 40 MPa,

bepaald volgens testmethode ASTM D882/ISO 527-3

0 %

31.12.2018

ex 3920 20 29

93

Monoaxiaal georiënteerde folie, bestaande uit drie lagen, waarbij elke laag bestaat uit een mengsel van polypropyleen en een copolymeer van ethyleen en vinylacetaat, met:

een dikte van 55 of meer doch niet meer dan 97 μm,

een elasticiteitsmodule in de lengterichting van 0,75 of meer doch niet meer dan 1,45 GPa en

een elasticiteitsmodule in de dwarsrichting van 0,20 of meer doch niet meer dan 0,55 GPa

0 %

31.12.2014

ex 3920 20 29

94

Gecoëxtrudeerde drielagige folie,

waarvan elke laag een mengsel bevat van polypropyleen en polyethyleen,

bevattende minder dan 3 gewichtspercenten andere polymeren,

al dan niet titaandioxide in de kernlaag bevattende,

met een totale dikte van niet meer dan 70 μm

0 %

31.12.2016

ex 3920 20 80

92

Gelaagde foliën of banden, bestaande uit een folie met een dikte van 181 of meer doch niet meer dan 223 μm van een mengsel van een copolymeer van propyleen en ethyleen en een copolymeer van styreen-ethyleen-butyleen-styreen (SEBS) aan één zijde voorzien van een laag van een copolymeer van styreen-ethyleen-butyleen-styreen (SEBS) en een laag van polyester

0 %

31.12.2018

ex 3920 20 80

95

Polypropyleenfolie, opgemaakt in rollen, met de volgende kenmerken:

een vlamvertragingswaarde van UL94V-0 voor materiaaldikten van meer dan 0,25 mm en een waarde van UL94VTM-0 voor materiaaldikten van 0,05 mm, doch minder dan 0,25 mm (als vastgelegd in de Flammability Standard UL-94),

een diëlektrische doorslagwaarde van minimaal 13,1kV, doch niet meer dan 60,0kV (zoals bepaald volgens de methode ASTMD149),

een treksterkte in een lengterichting van minimaal 30 MPa, doch niet meer dan 33 MPa (zoals bepaald volgens de methodeASTMD882),

een treksterkte in een dwarsrichting van minimaal 22 MPa, doch niet meer dan 25 MPa (zoals bepaald volgens de methodeASTMD882),

dichtheden van minimaal0,988 g/cm3,doch niet meer dan 1,035 g/cm3 (zoals bepaald volgens de methode ASTMD792),

vochtabsorptie van ten minste 0,01 %,doch niet meer dan 0,06 % (zoals bepaald volgens de methode ASTM D570),

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van isolatoren die in de elektronica en de elektrische industrie worden gebruikt (1)

0 %

31.12.2017

ex 3920 43 10

92

Foliën van poly(vinylchloride), bevattende stabilisatoren tegen ultraviolette stralen, zonder microscopisch gaatje, met een dikte van 60 of meer doch niet meer dan 80 μm en bevattende 30 of meer doch niet meer dan 40 delen weekmaker op 100 delen poly(vinylchloride)

0 %

31.12.2018

ex 3920 43 10

ex 3920 49 10

94

93

Foliën met een spiegelglansgraad van 70 of meer, gemeten onder een hoek van 60° met gebruikmaking van een glansmeter (volgens de methode ISO 2813:2000), bestaande uit een of meer lagen poly(vinylchloride) aan beide zijden bekleed met een laag kunststof, met een dikte van 0,26 mm of meer doch niet meer dan 1,0 mm, aan de glanzende zijde bedekt met een beschermende laag polyethyleen, in rollen met een breedte van 1 000 mm of meer doch niet meer dan 1 450 mm, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 9403 (1)

0 %

31.12.2018

ex 3920 43 10

95

Reflecterende gelaagde foliën, bestaande uit een folie van poly(vinylchloride) en een folie van een andere kunststof, geheel voorzien van in een regelmatig patroon aangebrachte piramidevormige inpersingen, aan een zijde bedekt met een verwijderbare beschermingsfolie

0 %

31.12.2018

ex 3920 49 10

30

Folie van een copolymeer van (polyvinyl)chloride:

bevattende 45 of meer gewichtspercenten vulstoffen

op een drager (1)

0 %

31.12.2018

ex 3920 51 00

20

Platen van poly(methylmethacrylaat) bevattende aluminiumtrihydroxide, met een dikte van 3,5 mm of meer doch niet meer dan 19 mm

0 %

31.12.2018

ex 3920 51 00

30

Biaxiaal georiënteerde foliën van poly(methylmethacrylaat), met een dikte van 50 of meer doch niet meer dan 90 μm

0 %

31.12.2018

ex 3920 51 00

40

Platen van polymethylmethacrylaat die voldoen aan de norm EN 4366 (MIL-PRF-25690)

0 %

31.12.2018

ex 3920 59 90

10

Niet-cellulaire en niet-gelamineerde vellen van gemodificeerd copolymeer van acrylonitril-methylacrylaat met een dikte van 1,0 mm of meer maar niet meer dan 1,3 mm, aangeboden in rollen

0 %

31.12.2016

ex 3920 59 90

20

Reflecterende gelaagde folie, bestaande uit een epoxyacrylaatlaag die aan één zijde is voorzien van in een regelmatig patroon aangebrachte inpersingen, aan beide zijden bedekt met een of meer lagen kunststof

0 %

31.12.2014

ex 3920 59 90

30

Niet-zelfklevende reflecterende folie, bestaande uit verschillende lagen waaronder:

een copolymeer van acrylaathars

polyurethaan

een gemetalliseerde laag met aan één zijde met laser aangebrachte merktekens tegen namaak, verandering of vervanging van gegevens of kopiëren, of een officieel merkteken voor een beoogd doel

glazen microbolletjes en

een permanente beschermlaag van poly(ethyleentereftalaat)

0 %

31.12.2016

ex 3920 62 19

02

Gecoëxtrudeerde ondoorzichtige foliën van poly(ethyleentereftalaat), met een dikte van 50 of meer doch niet meer dan 350 μm, in het bijzonder bestaande uit een laag die roet bevat

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

08

Foliën van poly(ethyleentereftalaat), niet voorzien van een kleeflaag, met een dikte van niet meer dan 25 μm,:

hetzij alleen gekleurd in de massa,

hetzij gekleurd in de massa en aan een zijde gemetalliseerd

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

12

Foliën geheel van poly(ethyleentereftalaat), met een totale dikte van niet meer dan 120 μm, bestaande uit een of twee lagen die elk in de massa gekleurd zijn en/of een ultraviolet (UV)-licht absorberende stof bevatten, niet voorzien van een kleeflaag of enig ander materiaal

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

18

Gelaagde foliën geheel van poly(ethyleentereftalaat), met een totale dikte van niet meer dan 120 μm, bestaande uit een laag die enkel gemetalliseerd is en een of twee lagen die elk in de massa gekleurd zijn en/of een ultraviolet (UV)-licht absorberende stof bevatten, niet voorzien van een kleeflaag of enig ander materiaal

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

20

Reflecterende foliën van polyester, voorzien van piramidevormige inpersingen, bestemd voor de vervaardiging van veiligheidsetiketten of -insignes (stickers, badges), veiligheidskleding en toebehoren daarvan, schooltassen en andere tassen en dergelijke bergingsmiddelen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

25

Foliën van poly(ethyleentereftalaat) met een dikte van 186 μm of meer doch niet meer dan 191 μm, aan één zijde bedekt met een acryllaag in een matrixpatroon

0 %

31.12.2014

ex 3920 62 19

38

Foliën van poly(ethyleentereftalaat), met een dikte van niet meer dan 12 μm, aan een zijde bekleed met een laag aluminiumoxide met een dikte van niet meer dan 35 nm

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

48

Foliën, ook op rollen, van poly(ethyleentereftalaat):

aan beide zijden voorzien van een laag epoxyacrylhars,

met een totale dikte van 37 μm (± 3 μm)

0 %

31.12.2015

ex 3920 62 19

52

Foliën van poly(ethyleentereftalaat), poly(ethyleennaftalaat) of soortgelijke polyester, aan één zijde voorzien van metalen en/of metaaloxiden, bevattende minder dan 0,1 gewichtspercent aluminium, met een dikte van niet meer dan 300 μm en met een oppervlakteweerstand van niet meer dan 10 000 ohm (per vierkant) (volgens de methode ASTM D 257-99)

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

ex 3920 69 00

73

40

Iriserende foliën, vervaardigd van polyester en poly(methylmethacrylaat)

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

76

Transparante poly(ethyleentereftalaat)folie:

aan beide zijden bekleed met lagen organische stoffen op acrylbasis met een dikte van 7 nm of meer doch niet meer dan 80 nm,

met een oppervlaktespanning van 36 Dyne/cm of meer doch niet meer dan 39 Dyne/cm,

met een lichtdoorlatendheid van meer dan 93 %,

met een troebeling van niet meer dan 1,3 %,

met een totale dikte van 10 μm of meer doch niet meer dan 350 μm,

met een breedte van 800 mm of meer doch niet meer dan 1 600 mm

0 %

31.12.2018

ex 3920 62 19

81

Folie van poly(ethyleentereftalaat):

met een dikte van niet meer dan 20 μm,

aan ten minste één zijde bedekt met een gasbarrièrelaag bestaande uit een polymere matrix waarin silica is gedispergeerd en met een dikte van niet meer dan 2 μm

0 %

31.12.2017

ex 3920 69 00

20

Foliën van poly(ethyleennaftaleen-2,6-dicarboxylaat)

0 %

31.12.2018

ex 3920 91 00

51

Foliën van poly(vinylbutyral), bevattende 25 of meer doch niet meer dan 28 gewichtspercenten tri-isobutyl fosfaat als weekmaker

0 %

31.12.2014

ex 3920 91 00

52

Foliën van poly(vinylbutyral):

bevattende 26 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten triethyleenglycol bis(2-ethylhexanoaat) als weekmaker

met een dikte van 0,73 mm of meer doch niet meer dan 1,50 mm

0 %

31.12.2014

ex 3920 91 00

91

Foliën van poly(vinylbutyral), bevattende een gekleurde band welke van donker naar licht verloopt

3 %

31.12.2018

ex 3920 91 00

92

Foliën van poly(vinylbutyral), bevattende weekmakers en:

hetzij 14,5 of meer doch niet meer dan 17,5 gewichtspercenten dihexyladipaat,

hetzij 14,5 of meer doch niet meer dan 28,5 gewichtspercenten dibutylsebacaat

0 %

31.12.2014

ex 3920 91 00

93

Folie van poly(ethyleentereftalaat), al dan niet aan één of beide zijden gemetalliseerd, of gelaagde folie van poly(ethyleentereftalaat), alleen aan de buitenzijden gemetalliseerd, en met de volgende kenmerken:

een doorlaatbaarheid van het zichtbare licht van 50 % of meer,

aan één of beide zijden voorzien van een laag poly(vinylbutyral) doch niet voorzien van kleefstof of andere materialen dan poly(vinylbutyral),

een totale dikte van niet meer dan 0,2 mm, zonder rekening te houden met lagen van poly(vinylbutyral), en een dikte van poly(vinylbutyral) van meer dan 0,2 mm

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van warmtewerend of decoratief gelaagd glas (1)

0 %

31.12.2014

ex 3920 91 00

95

Gecoëxtrudeerde drielagige foliën van poly(vinylbutyral) met kleurenband die van donker naar licht verloopt, bevattende als weekmaker 29 of meer doch niet meer dan 31 gewichtspercenten 2,2′-ethyleendioxydiethyl bis(2-ethylhexanoaat)

0 %

31.12.2018

ex 3920 92 00

30

Folie van polyamide:

met een dikte van niet meer dan 20 μm,

aan ten minste één zijde bedekt met een gasbarrièrelaag bestaande uit een polymere matrix waarin silica is gedispergeerd en met een dikte van niet meer dan 2 μm

0 %

31.12.2018

ex 3920 99 28

35

Vellen van polyetherimide, op rollen, met:

een dikte van 5 μm of meer doch niet meer dan 14 μm,

een breedte van 478 mm of meer doch niet meer dan 532 mm,

een treksterkte bij breuk van 78 MPa of meer (zoals bepaald volgens JIS C-2318 voor een foliedikte van 50 μm),

een breukrek van 50 % of meer (zoals bepaald volgens JIS C-2318 voor een foliedikte van 50 μm),

een glasovergangspunt (Tg) van 226 °C,

een temperatuur bij continu gebruik van 180 °C (zoals bepaald volgens UL-746 B voor een foliedikte van 50 μm),

een brandbaarheid van VTM-0 (zoals bepaald volgens UL 94 voor een foliedikte van 25 μm)

0 %

31.12.2018

ex 3920 99 28

40

Polymeerfolie met de volgende monomeren:

poly(tetramethyleenetherglycol),

bis(4-isocyanatocyclohexyl)methaan,

butaan-1,4-diol of butaan-1,3-diol,

met een dikte van ten minste 0,25 mm maar ten hoogste 5,0 mm,

met op één oppervlak een regelmatig reliëfpatroon,

en bedekt met een verwijderbare laag

0 %

31.12.2018

ex 3920 99 28

45

Transparante folie van polyurethaan, aan één zijde gemetalliseerd:

met een glans van meer dan 90 graden, zoals bepaald volgens testmethode ASTM D2457,

aan de gemetalliseerde zijde bedekt met een warmte-uithardende lijmlaag bestaande uit een copolymeer van polyethyleen/polyproplyleen,

aan de andere zijde bedekt met een beschermende poly(ethyleentereftalaat)folie,

met een totale dikte van meer dan 204 μm doch niet meer dan 244 μm

0 %

31.12.2018

ex 3920 99 28

50

Thermoplastische polyurethaanfolie met een dikte van 250 μm of meer doch niet meer dan 350 μm aan één zijde bedekt met een verwijderbare beschermingsfolie

0 %

31.12.2016

ex 3920 99 28

55

Geëxtrudeerde thermoplastische polyurethaanfolie, met de volgende kenmerken:

niet zelfklevend,

een geelindex van meer dan 1,0 doch niet meer dan 2,5 voor 10 mm gestapelde foliën (zoals bepaald volgens testmethode ASTM E 313-10),

een lichtdoorlating van meer dan 87 % voor 10 mm gestapelde foliën (zoals bepaald volgens testmethode ASTM D 1003-11),

met een totale dikte van 0,38 mm of meer, doch niet meer dan 7,6 mm,

met een breedte van 99 cm of meer, doch niet meer dan 305 cm,

van de soort gebruikt in de productie van veiligheidsglas bestaande uit opeengekitte glasplaten

0 %

31.12.2017

ex 3920 99 28

60

Siliconenband, plaat of strip:

met een totale dikte van 2 mm of meer maar niet meer dan9 mm,

met een totale breedte van 12 mm of meer maar niet meer dan 65 mm,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 3920 99 28

70

Vellen op rollen, bestaande uit epoxyhars, met geleidende eigenschappen, bevattende:

microbolletjes met een bekleding van metaal, al dan niet gelegeerd met goud,

een kleeflaag,

met een beschermende laag siliconen of poly(ethyleentereftalaat) aan één zijde,

met een beschermende laag poly(ethyleentereftalaat) aan de andere zijde,

met een breedte van 5 cm of meer maar niet meer dan 100 cm en

met een lengte van niet meer dan 2 000 m

0 %

31.12.2016

ex 3920 99 59

25

Foliën van poly(1-chloortrifluorethyleen)

0 %

31.12.2018

ex 3920 99 59

50

Foliën van polytetrafluorethyleen, niet-microporeus, op rollen, met een dikte van 0,019 mm of meer doch niet meer dan 0,14 mm, geen waterdamp doorlatend

0 %

31.12.2018

ex 3920 99 59

55

Ionenwisselaarmembranen van gefluoreerde kunststof

0 %

31.12.2018

ex 3920 99 59

60

Folie van een copolymeer van vinylalcohol, oplosbaar in koud water, met een dikte van 34 μm of meer doch niet meer dan 90 μm, een treksterkte bij breuk van 20 MPa of meer doch niet meer dan 45 MPa en een breukrek van 250 % of meer doch niet meer dan 900 %

0 %

31.12.2018

ex 3920 99 90

20

Anisotrope geleidende folie, op rollen, met een breedte van ten minste 1,5 mm maar ten hoogste 3,15 mm en een lengte van ten hoogste 300 m, gebruikt voor de koppeling van elektronische componenten bij de productie van LCD- of plasmaschermen

0 %

31.12.2018

ex 3921 13 10

10

Vel van polyurethaanschuim, met een dikte van 3 mm (± 15 %) en een dichtheid van 0,09435 of meer doch niet meer dan 0,10092

0 %

31.12.2018

ex 3921 13 10

20

Rollen van open-cel polyurethaan schuim:

met een dikte van 2,29 mm (± 0,25 mm),

aan de oppervlakte behandeld met een foraminous hechting promotor en

gelamineerd aan een polyesterfolie en een laag van textiel

0 %

31.12.2017

ex 3921 19 00

30

Blokken met celstructuur, bevattende:

polyamide-6 of poly(epoxy anhydride)

7 of meer doch niet meer dan 9 gewichtspercenten polytetrafluorethyleen indien aanwezig,

10 of meer doch niet meer dan 25 gewichtspercenten anorganische vulstoffen

0 %

31.12.2018

ex 3921 19 00

91

Microporeuze foliën van polypropyleen met een dikte van niet meer dan 100 μm

0 %

31.12.2018

ex 3921 19 00

93

Microporeuse stroken van polytetrafluorethyleen op een drager van gebonden textielvlies, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van filters voor apparaten voor nierdialyse (1)

0 %

31.12.2018

ex 3921 19 00

95

Foliën van polyethersulfon, met een dikte van niet meer dan 200 μm

0 %

31.12.2018

ex 3921 19 00

96

Foliën met celstructuur, bestaande uit een laag polyethyleen met een dikte van 90 μm of meer doch niet meer dan 140 μm en een laag geregenereerde cellulose met een dikte van 10 μm of meer doch niet meer dan 40 μm

0 %

31.12.2018

ex 3921 90 10

10

Composietplaten van poly(ethyleentereftalaat) of van poly(butyleentereftalaat), versterkt met glasvezels

0 %

31.12.2018

ex 3921 90 10

20

Foliën van poly(ethyleentereftalaat), aan één zijde of aan beide zijden gelamineerd met een laag non-woven van naast elkaar liggende draden van poly(ethyleentereftalaat) en geïmpregneerd met polyurethaan- of epoxyhars

0 %

31.12.2018

ex 3921 90 55

20

Gepre-impregneerde versterkte glasvezel bevattende cyanaatesterhars of bismaleïmide(B)-triazine(T)-hars gemengd met epoxyhars, met als afmetingen:

469,9 mm (± 2 mm) × 622,3 mm (± 2 mm), of

469,9 mm (± 2 mm) × 414,2 mm (± 2 mm), of

546,1 mm (± 2 mm) × 622,3 mm (± 2 mm)

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van gedrukte schakelingen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3921 90 55

ex 7019 40 00

25

20

Prepregvellen of -rollen, bevattende polyimidehars

0 %

31.12.2014

ex 3921 90 55

30

Prepregvellen of -rollen, bevattende gebromeerde epoxyhars, versterkt met glasvezel, met

een flow van niet meer dan 3,6 mm (zoals bepaald volgens IPC-TM 650.2.3.17.2), en

een glasovergangstemperatuur (Tg) van meer dan 170 °C (zoals bepaald volgens IPC-TM 650.2.4.25),

bestemd voor gebruik bij de fabricage van printplaten (1)

0 %

31.12.2014

ex 3921 90 60

ex 5407 71 00

ex 5903 90 99

91

20

10

Weefsels van polytetrafluorethyleen, bedekt of bekleed met een copolymeer van tetrafluorethyleen en trifluorethyleen met geperfluorideerde alkoxyzijketens met eindstandige carbonzuur- of sulfonzuurgroepen, ook indien in de vorm van het kalium- of natriumzout

0 %

31.12.2018

ex 3921 90 60

93

Foliën, met een spiegelglansgraad van 30 of meer doch niet meer dan 60 gemeten onder een hoek van 60° met gebruikmaking van een glansmeter (volgens de methode ISO 2813:2000), bestaande uit een laag poly(ethyleentereftalaat) en een laag gekleurde poly(vinylchloride), bijeengehouden door een gemetalliseerde kleeflaag, bestemd voor het bedekken van platen en deuren van de soort gebruikt bij de vervaardiging van apparaten voor huishoudelijk gebruik (1)

0 %

31.12.2018

ex 3921 90 90

ex 8507 90 80

10

50

Polymeer-metaalfolie op rollen, bestaande uit:

een laag poly(ethyleentereftalaat),

een laag aluminium,

een laag polypropyleen,

met een breedte van niet meer dan 275 mm,

een totale dikte van niet meer dan 165 μm, en

overeenkomstig ASTM D1701-91 en ASTM D882-95A

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van lithium-ionbatterijen voor elektrische voertuigen (1)

0 %

31.12.2016

ex 3923 10 00

10

Bergingsmiddelen voor fotomaskers of wafers:

bestaande uit antistatisch materiaal of mengsels van thermoplastische kunststoffen met speciale eigenschappen wat betreft elektrische ontladingen en uitgassing,

met niet-poreuze, slijt- of slagvaste oppervlakte-eigenschappen,

voorzien van een speciaal bevestigingssysteem om het fotomasker of de wafers tegen beschadiging van het oppervlak en cosmetische beschadiging te beschermen, en

al dan niet voorzien van een afdichting,

van de soort gebruikt bij de fotolithografische of andere halfgeleiderproductie voor het omsluiten van fotomaskers of wafers

0 %

31.12.2016

ex 3923 30 90

10

Bergingsmiddelen van polyethyleen voor samengeperste waterstof:

met aluminiumbekleding aan beide uiteinden,

volledig omhuld door met epoxyhars geïmpregneerde koolstofvezels,

met een diameter van 213 mm of meer doch niet meer dan 368 mm,

een lengte van 860 mm of meer doch niet meer dan 1 260 mm en

een inhoud van 18 liter of meer doch niet meer dan 50 liter

0 %

31.12.2018

ex 3926 90 92

20

Reflecterende vellen en stroken, waarvan de bovenzijde bestaat uit een laag poly(vinylchloride), die is voorzien van in een regelmatig patroon aangebrachte piramidevormige inpersingen en die - door middel van parallel lopende of in roosterpatroon aangebrachte thermische lassen - is bevestigd op de onderzijde die bestaat uit een laag kunststof of uit breiwerk of weefsel dat aan één zijde is voorzien van een deklaag van kunststof

0 %

31.12.2018

ex 3926 90 97

10

Microbolletjes van polymeren van divinylbenzeen, met een diameter van 4,5 μm of meer doch niet meer dan 80 μm

0 %

31.12.2018

ex 3926 90 97

15

Met glasvezel versterkte dwarse bladveren van kunststof, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van ophangsystemen voor motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2018

ex 3926 90 97

25

Niet-expandeerbare microbolletjes van een copolymeer van acrylonitril, methacrylonitril en isobornylmethacrylaat, met een diameter van 3 μm of meer doch niet meer dan 4,6 μm

0 %

31.12.2018

ex 3926 90 97

55

Platte producten van polyethyleen, geperforeerd in tegengestelde richtingen, met een dikte van 600 μm of meer doch niet meer dan 1 200 μm en een gewicht van 21 g/m2 of meer doch niet meer dan 42 g/m2

0 %

31.12.2018

ex 3926 90 97

65

Een gegoten decoratief element van polycarbonaathars, bedekt met:

een zilverkleurige acrylverf, en

een transparante krasbestendige verf

van de soort gebruikt bij de vervaardiging van autoradiofronts

0 %

31.12.2018

ex 3926 90 97

80

Delen van frontjes van autoradio’s:

van acrylonitril-butadieen-styreen met of zonder polycarbonaat,

met een koper-, een nikkel- en een chroomdeklaag,

met een totale deklaagdikte van 5,54 μm of meer doch niet meer dan 22,3 μm

0 %

31.12.2016

ex 4007 00 00

10

Draad en koord, van gevulkaniseerde en gesiliconeerde rubber

0 %

31.12.2018

ex 4016 99 97

20

Afsluitingsstoppen van niet-gehard rubber, bestemd voor de vervaardiging van elektrolytische condensatoren (1)

0 %

31.12.2018

ex 4016 99 97

30

Balgen voor gebruik bij het vormen en de vulkanisatie van banden

0 %

31.12.2016

ex 4104 41 19

10

Buffelleder, gesplit, chroomgelooid met een synthetische nalooiing (niet afgewerkt leder ("crust")), in droge staat

0 %

31.12.2017

4105 10 00

4105 30 90

 

Schapenleder, alsmede onthaarde huiden en vellen, van schapen, voorgelooid of gelooid, doch niet verder bewerkt, ook indien gesplit, andere dan de producten bedoeld bij post 4114

0 %

31.12.2018

4106 21 00

4106 22 90

 

Geitenleder, alsmede onthaarde huiden en vellen, van geiten, voorgelooid of gelooid, doch niet verder bewerkt, ook indien gesplit, andere dan de producten bedoeld bij post 4114

0 %

31.12.2018

4106 31 00

4106 32 00

4106 40 90

4106 92 00

 

Leder en voorgelooide onthaarde huiden en vellen, van andere dieren, alsmede leder en voorgelooide huiden en vellen, van niet-behaarde dieren, voorgelooid of enkel gelooid, andere dan de producten bedoeld bij post 4114

0 %

31.12.2018

ex 5004 00 10

10

Garens van zijde (andere dan de garens van afval van zijde), niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, ongebleekt, ontgomd of gebleekt, geheel van zijde

0 %

31.12.2016

ex 5005 00 10

ex 5005 00 90

10

10

Garens, geheel van vlokzijde, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein

0 %

31.12.2018

ex 5205 31 00

10

Zesdraads getwijnd garen van gebleekte katoen, van 925 decitex of meer doch niet meer dan 989 decitex per enkelvoudige draad voor de vervaardiging van tampons (1)

0 %

31.12.2018

5208 11 10

 

Verbandgaas

5,2 %

31.12.2018

ex 5402 45 00

20

Garens, geheel bestaande uit aromatische polyamide verkregen door polycondensatie van m-fenyleendiamine en isoftaalzuur

0 %

31.12.2018

ex 5402 47 00

10

Bicomponentfilamentgarens, niet getextureerd en niet getwist, van 1 650 decitex of meer doch niet meer dan 1 800 decitex, bestaande uit 110 of meer doch niet meer dan 120 filamenten, ieder filament bestaande uit een kern van poly(ethyleentereftalaat) en een omhulling van polyamide-6, bevattende 75 of meer doch niet meer dan 77 gewichtspercenten poly(ethyleentereftalaat), bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van dakbedekking (zogenaamde "roofings") (1)

0 %

31.12.2016

ex 5402 47 00

20

Bicomponentmonofilamentgaren van niet meer dan 30 decitex, bestaande uit:

een kern van poly(ethyleentereftalaat), en

een buitenlaag van een copolymeer van poly(ethyleentereftalaat) en poly(ethyleenisoftalaat),

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van filtreerstoffen (1)

0 %

31.12.2015

ex 5402 49 00

30

Garens van copolymeren van glycolzuur en melkzuur, bestemd voor de vervaardiging van hechtmiddelen voor chirurgisch gebruik (1)

0 %

31.12.2018

ex 5402 49 00

50

Garens van poly(vinylalcohol), niet getextureerd

0 %

31.12.2018

ex 5402 49 00

70

Synthetische filamentgarens, niet getwijnd, bevattende 85 of meer gewichtspercenten acrylonitril, in de vorm van een koord van 1 000 of meer doch niet meer dan 25 000 filamenten, met een gewicht van 0,12 g/m of meer doch niet meer dan 3,75 g/m en met een lengte van 100 m of meer, bestemd voor de vervaardiging van draad van koolstofvezels (1)

0 %

31.12.2018

ex 5404 19 00

20

Monofilamenten van poly(1,4-dioxanon)

0 %

31.12.2018

ex 5404 19 00

30

Niet gesteriliseerde monofilamenten van een copolymeer van 1,3-dioxaan-2-on met 1,4-dioxaan-2,5-dion, bestemd voor de vervaardiging van hechtmiddelen voor chirurgisch gebruik (1)

0 %

31.12.2014

ex 5404 19 00

50

Monofilamenten van polyester of poly(butyleentereftalaat), met een afmeting van de dwarsdoorsnede van 0,5 mm of meer doch niet meer dan 1 mm, bestemd voor de vervaardiging van ritssluitingen (1)

0 %

31.12.2018

ex 5404 90 90

20

Strippen van polyimide

0 %

31.12.2018

ex 5407 10 00

10

Weefsels, bestaande uit kettingfilamentgaren van polyamide-6,6 en inslagfilamentgaren van polyamide-6,6, polyurethaan en een copolymeer van tereftaalzuur, p-fenyleendiamine en 3,4′–oxybis(fenyleenamine)

0 %

31.12.2017

ex 5503 11 00

ex 5601 30 00

10

40

Synthetische stapelvezels van een copolymeer van tereftaalzuur, p-fenyleendiamine en 3,4′-oxybis(fenyleenamine), met een lengte van niet meer dan 7 mm

0 %

31.12.2018

ex 5503 40 00

10

Holle stapelvezels van polypropyleen:

met afmetingen van 6 decitex of meer maar niet meer dan 10 decitex,

met een sterkte van 3,5 cN/dtex of meer,

met een diameter van 30 μm of meer,

bestemd om te worden voor gebruikt bij de vervaardiging van luiers en inlegluiers voor baby’s en andere artikelen voor hygiënisch gebruik (1)

0 %

31.12.2016

ex 5503 90 00

ex 5506 90 00

ex 5601 30 00

20

10

10

Vezels van poly(vinylalcohol), ook indien geacetaliseerd

0 %

31.12.2018

ex 5603 11 10

ex 5603 11 90

ex 5603 12 10

ex 5603 12 90

ex 5603 91 10

ex 5603 91 90

ex 5603 92 10

ex 5603 92 90

10

10

10

10

10

10

10

10

Gebonden textielvlies van poly(vinylalcohol), aan het stuk of enkel vierkant of rechthoekig gesneden met:

een dikte van 200 of meer doch niet meer dan 280 μm en

een gewicht van 20 of meer doch niet meer dan 50 g/m2

0 %

31.12.2018

ex 5603 11 10

ex 5603 11 90

20

20

Gebonden textielvlies, met een gewicht van niet meer dan 20 g/m2, met "spunbonded" en "meltblown" filamenten, gecombineerd als sandwich waarvan de twee buitenste lagen fijne eindloze filamenten bevatten (diameter meer dan 10 μm doch niet meer dan 20 μm) en de binnenste laag superfijne eindloze filamenten (diameter meer dan 1 μm doch niet meer dan 5 μm), bestemd voor de fabricage van luiers en inlegluiers voor baby’s en soortgelijke artikelen voor hygiënisch gebruik (1)

0 %

31.12.2017

ex 5603 12 90

ex 5603 13 90

ex 5603 14 90

ex 5603 92 90

ex 5603 93 90

ex 5603 94 90

30

30

10

60

40

30

Gebonden textielvlies van aromatische polyamide, verkregen door polycondensatie van m-fenyleendiamine en isoftaalzuur, aan het stuk of enkel vierkant of rechthoekig gesneden

0 %

31.12.2018

ex 5603 12 90

50

Gebonden textielvlies:

met een gewicht van 30 g/m2 of meer doch niet meer dan 60 g/m2,

met vezels van polypropyleen of van polypropyleen en polyethyleen,

al dan niet bedrukt, met:

aan één kant 65 % van de totale oppervlakte ronde noppen met een diameter van 4 mm, bestaande uit verankerde, opstaande losse krullende vezels die geschikt zijn voor het vasthechten van geëxtrudeerde haakjes, waarbij de resterende 35 % van de oppervlakte is gelijmd,

en aan andere kant een glad oppervlak zonder structuur,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van luiers en inlegluiers voor baby’s en soortgelijke artikelen voor hygiënisch gebruik (1)

0 %

31.12.2017

ex 5603 12 90

ex 5603 13 90

60

60

Gebonden textielvlies van door samensmelting van de vezels verkregen ("spunbonded") vlies van polyethyleen, met een gewicht van meer dan 60 doch niet meer dan 80 g/m2 en een luchtweerstand (Gurley) van 8 of meer doch niet meer dan 36 s (volgens de methode ISO 5636/5)

0 %

31.12.2018

ex 5603 12 90

ex 5603 13 90

ex 5603 92 90

ex 5603 93 90

70

70

40

10

Gebonden textielvlies van polypropyleen,

bestaande uit een vlies van door verstuiving van het gesmolten polymeer verkregen vezels ("meltblown") dat aan beide zijden is bedekt met door samensmelting van filamenten verkregen ("spunbonded") vlies van polypropyleen,

met een gewicht van niet meer dan 150 g/m2,

aan het stuk, of enkel vierkant of rechthoekig gesneden,

niet geïmpregneerd

0 %

31.12.2018

ex 5603 13 10

ex 5603 14 10

10

10

Elektrisch niet geleidend gebonden textielvlies, bestaande uit een centrale film van poly(ethyleentereftalaat), aan beide zijden gelamineerd met in één richting liggende poly(ethyleentereftalaat)vezels, aan beide zijden bekleed met hoogwaardige elektrisch niet geleidende hars die bestand is tegen hoge temperaturen, met een gewicht van 147 g/m2 of meer maar niet meer dan 265 g/m2, met anisotrope treksterkte in beide richtingen, voor gebruik als elektrisch isolatiemateriaal

0 %

31.12.2018

ex 5603 13 10

20

Gebonden textielvlies van door samensmelting van de vezels verkregen ("spunbonded") vlies van polyethyleen, met een bekledingslaag,

met een gewicht van meer dan 80 doch niet meer dan 105 g/m2 en

een luchtweerstand (Gurley) van 8 of meer doch niet meer dan 75 seconden (volgens de methode ISO 5636/5

0 %

31.12.2015

ex 5603 14 90

40

Gebonden textielvlies, bestaande uit poly(ethyleentereftalaat) "spunbonded" dragers:

met een massa van 160 g/m2 of meer maar niet meer dan 300 g/m2,

al dan niet aan één zijde bedekt met een membraan of een membraan en aluminium

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van industriële filters

0 %

31.12.2018

ex 5603 92 90

ex 5603 93 90

20

20

Gebonden textielvlies, bestaande uit een door verstuiving van het gesmolten polymeer verkregen ("meltblown") vlies van een thermoplastisch elastomeer dat aan beide zijden is bedekt met door samensmelting van filamenten verkregen ("spunbonded") vlies van polypropyleen

0 %

31.12.2018

ex 5603 92 90

ex 5603 94 90

70

40

Gebonden textielvlies, bestaande uit meerdere lagen van een mengsel van door verstuiving van het gesmolten polymeer verkregen vezels ("meltblown") en van stapelvezels van polypropyleen en polyester, al dan niet aan één zijde of aan beide zijden bedekt met een door samensmelting van filamenten verkregen ("spunbonded") vlies van polypropyleen

0 %

31.12.2018

ex 5603 92 90

ex 5603 93 90

80

50

Gebonden textielvlies van polyolefine, bestaande uit een elastomerenlaag, aan beide zijden bekleed met polyolefinefilamenten:

een gewicht van 25 g/m2 of meer doch niet meer dan 150 g/m2,

aan het stuk of enkel vierkant of rechthoekig gesneden,

niet geïmpregneerd,

met rekeigenschappen in dwars- of in machinerichting

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van baby/kinderverzorgingsproducten (1)

0 %

31.12.2016

ex 5603 94 90

20

Staafjes van acrylvezel, met een lengte van niet meer dan 50 cm, bestemd voor de vervaardiging van viltstiftpunten (1)

0 %

31.12.2018

ex 5607 50 90

10

Niet gesteriliseerd bindgaren van poly(glycolzuur) of van poly(glycolzuur) en de copolymeren daarvan met melkzuur, gevlochten, met een kerndraad, bestemd voor de vervaardiging van hechtmiddelen voor chirurgisch gebruik (1)

0 %

31.12.2014

ex 5803 00 10

91

Weefsel met gaasbinding van katoen, met een breedte van minder dan 1 500 mm

0 %

31.12.2018

ex 5903 10 90

ex 5903 20 90

ex 5903 90 99

10

10

20

Weefsels of breiwerk, aan één zijde voorzien van een deklaag van of bekleed met kunststof waarin microbolletjes zijn aangebracht

0 %

31.12.2018

ex 5906 99 90

10

Gegummeerde weefsels, bestaande uit kettinggaren van polyamide-6,6 en inslaggaren van polyamide-6,6, polyurethaan en een copolymeer van tereftaalzuur, p-fenyleendiamine en 3,4′-oxybis(fenyleenamine)

0 %

31.12.2018

ex 5907 00 00

10

Weefsels voorzien van een laag bolletjes met een diameter van niet meer dan 150 μm die in lijm zijn ingebed

0 %

31.12.2016

ex 5911 10 00

10

Naaldgetouwvilt van synthetische vezels, geen polyester bevattende, ook indien bevattende katalytische deeltjes ingesloten in de synthetische vezels, aan één zijde voorzien van een film van polytetrafluorethyleen, bestemd voor de vervaardiging van producten voor het filtreren (1)

0 %

31.12.2018

ex 5911 90 90

ex 8421 99 00

30

92

Delen van toestellen, voor het zuiveren van water volgens omgekeerde osmose, hoofdzakelijk bestaande uit membranen van kunststof die zijn aangebracht op een drager van weefsel of van gebonden textielvlies en die zijn gewikkeld om een geperforeerde buis, geborgen in een cilindervormige omhulling van kunststof met een wanddikte van niet meer dan 4 mm, het geheel al dan niet geborgen in een cilinder met een wanddikte van 5 mm of meer

0 %

31.12.2018

ex 5911 90 90

40

Polijstlappen (“polishing pads”) bestaande uit meerdere lagen gebonden textielvlies van polyester, geïmpregneerd met polyurethaan

0 %

31.12.2014

ex 6813 89 00

10

Wrijvingsmateriaal, met een dikte van minder dan 20 mm, niet gemonteerd, bestemd voor de vervaardiging van wrijvingsonderdelen van de soort gebruikt in automatische versnellingsbakken en koppelingen (1)

0 %

31.12.2018

ex 6814 10 00

10

Geagglomereerd mica met een dikte van niet meer dan 0,15 mm, op rollen, ook indien gebrand, al dan niet versterkt met aramidevezels, bestemd voor de vervaardiging van isolatieproducten voor hoogspanningsdoeleinden (1)

0 %

31.12.2018

ex 6903 90 90

20

Reactorbuizen en -houders van siliciumcarbide, van de soort gebruikt in diffusie- en oxidatieovens voor de vervaardiging van halfgeleidermaterialen

0 %

31.12.2018

ex 6909 19 00

15

Keramische ringen met rechthoekige dwarsdoorsnede met een uitwendige diameter van 19 mm of meer (+ 0,00 mm/– 0,10 mm) doch niet meer dan 29 mm (+ 0,00 mm/– 0,20 mm), een inwendige diameter van 10 mm of meer (+ 0,00 mm/– 0,20 mm) doch niet meer dan 19 mm (+ 0,00 mm/– 0,30 mm), een variabele dikte van 2 mm (± 0,10 mm) tot 3,70 mm (± 0,20 mm) en hittebestendigheid van 240 °C of meer, bevattende:

90 (± 1,5) gewichtspercenten aluminiumoxide

7 (± 1) gewichtspercenten titaanoxide

0 %

31.12.2017

ex 6909 19 00

20

Rollen of kogels van siliciumnitride (Si3N4)

0 %

31.12.2015

ex 6909 19 00

30

Katalysatordragers, bestaande uit poreuze keramische stukken van cordieriet of van mulliet, met een totaal volume van niet meer dan 65 l, met één of meer aan beide uiteinden open of aan één uiteinde afgesloten kanaaltjes per cm2 van de oppervlakte van de dwarsdoorsnede

0 %

31.12.2018

ex 6909 19 00

ex 6914 90 00

50

20

Werken van keramische stoffen gemaakt met continuvezels van keramische oxiden, bevattende:

2 of meer gewichtspercenten diboortrioxide,

niet meer dan 28 gewichtspercenten siliciumdioxide en

60 of meer gewichtspercenten dialuminiumtrioxide

0 %

31.12.2018

ex 6909 19 00

60

Katalysatordragers, bestaande uit poreuze keramische stukken van een mengsel van siliciumcarbide en silicium, met een hardheid van minder dan 9 op de schaal van Mohs, met een totaal volume van niet meer dan 65 liter en met per cm2 van het oppervlak van de doorsnede één of meer gesloten kanalen aan het uiteinde

0 %

31.12.2018

ex 6909 19 00

70

Steunen voor katalysatoren of filters, bestaande uit poreus keramiek en hoofdzakelijk vervaardigd uit aluminium- en titaanoxiden; met een totaalvolume van ten hoogste 65 liter en ten minste één porie (open aan één of beide uiteinden) per cm2 dwarsdoorsnede

0 %

31.12.2018

ex 6909 19 00

80

Keramische koelelementen, bevattende:

66 of meer gewichtspercenten siliciumcarbide,

15 of meer gewichtspercenten aluminiumoxide,

bestemd voor het handhaven van de bedrijfstemperatuur van transistors, diodes en geïntegreerde schakelingen in producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 6914 90 00

30

Microbolletjes van keramische stoffen, doorzichtig, verkregen uit siliciumdioxide en zirkoniumdioxide, met een diameter van meer dan 125 μm

0 %

31.12.2018

ex 7005 10 30

10

Vuurgepolijst glas (“floatglas”):

met een dikte van minstens 4,0 mm doch niet meer dan 4,2 mm,

met een lichtdoorlatendheid van 91 % of meer, gemeten met een lichtbron van het D-type,

aan één kant bekleed met een reflecterende laag van met fluor behandeld tindioxide

0 %

31.12.2017

ex 7006 00 90

70

Vuurgepolijst glas („floatglas”):

met een dikte van 1,7 mm om meer maar niet meer dan 1,9 mm,

met een lichtdoorlatendheid van 91 % of meer, gemeten met een lichtbron van het D-type,

aan één zijde bekleed met een reflecterende laag van met fluor behandeld tindioxide,

met geslepen randen

0 %

31.12.2016

ex 7007 19 20

10

Voorzetschermen van glas met een diagonaal van 81,28 cm (± 1,5 cm) of meer, doch niet meer dan 185,42 cm (± 1,5 cm) bestaande uit gehard glas; voorzien van ofwel een plaatgaasfolie en een infrarood absorberende folie, ofwel een door kathodeverstuiving opgebrachte geleidende laag, eventueel aan een of beide zijden voorzien van een antireflectielaag, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8528 (1)

0 %

31.12.2018

ex 7007 29 00

10

Voorzetschermen van glas met een diagonaal van 81,28 cm (± 1,5 cm) of meer, doch niet meer dan 185,42 cm (± 1,5 cm) bestaande uit 2 aan elkaar gelamineerde glasplaten; voorzien van ofwel een plaatgaasfolie en een infrarood absorberende folie, ofwel een door kathodeverstuiving opgebrachte geleidende laag, eventueel aan een of beide zijden voorzien van een antireflectielaag

0 %

31.12.2018

ex 7009 10 00

10

Elektrochroom zelfdimmend glas voor achteruitkijkspiegels:

al dan niet voorzien van een kunststof achterplaat,

al dan niet voorzien van een verwarmingselement, en

al dan niet voorzien van een Blind Spot Module (BSM) display

0 %

31.12.2017

ex 7009 91 00

10

Niet omlijste spiegels van glas met:

een lengte van 1 516 mm (± 1 mm);

een breedte van 553 mm (± 1 mm);

een dikte van 3 mm (± 0,1 mm);

de achterzijde van de spiegel bekleed met een beschermfolie van polyethyleen (PE) met een dikte van 0,11 mm of meer doch niet meer dan 0,13 mm;

een loodgehalte van niet meer dan 90 mg/kg en

een corrosiebestendigheid van 72 uur of meer volgens de zoutsproeitest ISO 9227

0 %

31.12.2015

7011 20 00

 

Ballons, peren, alsmede buizen (van speciale vorm, dan wel met een fluorescerende stof bedekt), open, en delen daarvan, van glas, zonder fittings, voor kathodestraalbuizen

0 %

31.12.2018

ex 7014 00 00

10

Optische elementen van glas (andere dan bedoeld bij post 7015), niet optisch bewerkt, andere dan signaal- en waarschuwingsartikelen

0 %

31.12.2018

ex 7019 12 00

ex 7019 12 00

01

21

Rovings, van 2 600 tex of meer doch niet meer dan 3 300 tex en met een smeltverlies van 4 gewichtspercenten of meer doch niet meer dan 8 gewichtspercenten (volgens de methode ASTM D 2584-94)

0 %

31.12.2018

ex 7019 12 00

ex 7019 12 00

02

22

Rovings, van 650 tex of meer doch niet meer dan 2 500 tex, bekleed met een laag van polyurethaan, al dan niet gemengd met andere stoffen

0 %

31.12.2018

ex 7019 12 00

ex 7019 12 00

03

23

Rovings, van 392 tex of meer doch niet meer dan 2 884 tex, bekleed met een laag van een acrylcopolymeer

0 %

31.12.2018

ex 7019 12 00

ex 7019 12 00

05

25

Rovings variërend van 1 980 tot 2 033 tex, bestaande uit continuglasvezels van 9μm (± 0,5 μm)

0 %

31.12.2017

ex 7019 19 10

10

Garens van 33 tex of een veelvoud daarvan (± 7,5 %), vervaardigd van verspinbare continuglasvezels met een nominale diameter van 3,5 of 4,5 μm, hoofdzakelijk bestaande uit vezels met een diameter van 3 of meer doch niet meer dan 5,2 μm, niet behandeld voor hechting aan elastomeren

0 %

31.12.2018

ex 7019 19 10

15

S-glasgarens van 33 tex of een veelvoud van 33 tex (± 13 %), gemaakt van verspinbare continuglasvezels met vezels met een diameter van 9 μm (– 1 μm / + 1,5 μm)

0 %

31.12.2017

ex 7019 19 10

20

Garens van 10,3 tex of meer doch niet meer dan 11,9 tex, vervaardigd van continu gesponnen glasfilamenten, waarin de meeste filamenten een diameter van 4,83 μm of meer doch niet meer dan 5,83 μm hebben

0 %

31.12.2015

ex 7019 19 10

25

Garens van 5,1 tex of meer doch niet meer dan 6.0 tex, vervaardigd van continu gesponnen glasfilamenten, waarin de meeste filamenten een diameter van 4,83 μm of meer doch niet meer dan 5,83 μm hebben

0 %

31.12.2015

ex 7019 19 10

30

Garens van E-glas van 22 tex (± 1,6 tex), vervaardigd van verspinbare continuglasvezels met een nominale diameter van 7 μm, hoofdzakelijk bestaande uit vezels met een diameter van 6,35 of meer doch niet meer dan 7,61 μm

0 %

31.12.2014

ex 7019 19 10

50

Garens van 11 tex of een veelvoud daarvan (± 7,5 %), vervaardigd van verspinbare continuglasvezels, bevattende 93 of meer gewichtspercenten siliciumdioxide, met een nominale diameter van 6 μm of 9 μm, andere dan behandelde

0 %

31.12.2016

ex 7019 19 10

55

Glaskoord, geïmpregneerd met rubber of kunststof, verkregen uit filamenten van glas van het type-K of het type-U, bestaande uit:

9 % of meer doch niet meer dan 16 % magnesiumoxide,

19 % of meer doch niet meer dan 25 % aluminiumoxide,

0 % of meer doch niet meer dan 2 % booroxide,

zonder calciumoxide,

bedekt met een latex bevattende ten minste een resorcinolformaldehydehars en gechloorsulfoneerd polyethyleen

0 %

31.12.2014

ex 7019 19 10

ex 7019 90 00

60

30

Glaskoord met een hoge elasticiteitsmodulus (type K), geïmpregneerd met rubber, verkregen uit gedraaid glasvezelgaren met een hoge elasticiteitsmodulus, bekleed met een latex die bestaat uit een resorcinol-formaldehydehars met of zonder vinylpyridine en/of gehydrogeneerde acrylnitril-butadieenrubber (HNBR)

0 %

31.12.2018

ex 7019 19 10

ex 7019 90 00

70

20

Strengen van glas, geïmpregneerd met rubber of kunststof, verkregen op basis van draad van gedraaide filamenten van glas, bedekt met een latex bevattende ten minste een resorcinol-formaldehyde-vinylpyridinehars en een acrylnitril-butadieenrubber (NBR)

0 %

31.12.2018

ex 7019 19 10

ex 7019 90 00

80

40

Strengen van glas, geïmpregneerd met rubber of kunststof, verkregen op basis van draad van gedraaide filamenten van glas, bedekt met een latex bevattende ten minste een resorcinol-formaldehydehars en gechloorsulfoneerd polyethyleen

0 %

31.12.2018

ex 7019 39 00

50

Niet-geweven producten van niet-verspinbare glasvezels, bestemd voor de vervaardiging van luchtfilters of katalysatoren (1)

0 %

31.12.2016

ex 7019 40 00

10

Weefsels van rovings, geïmpregneerd met epoxyhars, met een thermische uitzettingscoëfficiënt tussen 30 °C en 120 °C (bepaald met de IPC-TM-650-methode) van:

10 ppm per °C of meer, doch niet meer dan 12 ppm per °C in de lengte en de breedte en

20 ppm per °C of meer, doch niet meer dan 30 ppm pe r°C in de dikte, met een glasovergangstemperatuur van 152 °C of meer, doch niet meer dan 153 °C (bepaald met de IPC-TM-650-methode)

0 %

31.12.2018

ex 7019 90 00

10

Niet verspinbare glasvezels, in hoofdzaak bestaande uit vezels met een diameter van minder dan 4,6 μm

0 %

31.12.2018

ex 7020 00 10

ex 7616 99 90

10

77

Sokkel voor televisietoestellen, ook indien met een steun voor bevestiging en stabilisatie van het televisietoestel

0 %

31.12.2016

ex 7201 10 11

10

Gietijzeren ingots met een lengte van niet meer dan 350 mm, een breedte van niet meer dan 150 mm, een hoogte van niet meer dan 150 mm

0 %

31.12.2016

ex 7201 10 30

10

Gietijzeren ingots met een lengte van niet meer dan 350 mm, een breedte van niet meer dan 150 mm, een hoogte van niet meer dan 150 mm, bevattende niet meer dan 1 gewichtspercent silicium

0 %

31.12.2016

7202 50 00

 

Ferrosilicochroom

0 %

31.12.2018

ex 7202 99 80

10

IJzer-dysprosiumlegering met:

78 of meer gewichtspercenten dysprosium en

18 of meer – doch niet meer dan 22 – gewichtspercenten ijzer

0 %

31.12.2015

ex 7318 14 99

ex 7318 14 99

20

29

Gesteenteankers:

in de vorm van een zelftappende schroef

met een lengte van meer dan 300 mm,

van de soort gebruikt in de mijnbouw

0 %

31.12.2016

ex 7320 90 10

91

Platte spiraalveren van gehard staal, met:

een dikte van 2,67 mm of meer, maar niet meer dan 4,11 mm,

een breedte van 12,57 mm of meer, maar niet meer dan 16,01 mm,

een koppel van 18,05Nm of meer, maar niet meer dan 73,5Nm,

een hoek tussen de vrije stand en de nominale werkstand van 76° of meer, maar niet meer dan 218°

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van spanners voor drijfriemen voor explosie- en verbrandingsmotoren (1)

0 %

31.12.2018

ex 7325 99 10

20

Ankerkop van vuurgegalvaniseerd smeedbaar gietijzer, van de soort gebruikt voor de fabricage van grondankers

0 %

31.12.2014

ex 7326 20 00

20

Metaalvlies, bestaande uit een massa roestvrijstalen draden met een diameter van 0,017 mm tot 0,070 mm, samengeperst door sinteren en walsen

0 %

31.12.2016

ex 7410 11 00

ex 8507 90 80

ex 8545 90 90

10

60

30

Rol van laminaatfolie van grafiet en koper, met:

een breedte van 610 mm of meer doch niet meer dan 620 mm, en

een diameter van 690 mm of meer doch niet meer dan 710 mm,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van lithium-ionbatterijen voor elektrische voertuigen (1)

0 %

31.12.2016

ex 7410 21 00

10

Bladen of platen bestaande uit poly(tetrafluorethyleen), bevattende aluminiumoxide of titaandioxide als vulstof of versterkt met een weefsel van glasvezels, aan beide zijden voorzien van bladkoper

0 %

31.12.2018

ex 7410 21 00

30

Foliën van polyimide, ook indien epoxyhars en/of glasvezels bevattende, aan een of beide zijden voorzien van bladkoper

0 %

31.12.2018

ex 7410 21 00

40

Bladen of platen:

bestaande uit in het midden een laag papier of een laag van een of andere soort nonwoven vezel, aan beide zijden gelamineerd met een weefsel van glasvezel en geïmpregneerd met epoxyhars, of

bestaande uit verschillende lagen papier, geïmpregneerd met fenolhars,

aan één of beide zijden bekleed met bladkoper met een dikte van ten hoogste 0,15 mm

0 %

31.12.2018

ex 7410 21 00

50

Bladen of platen:

bestaande uit minstens één laag van een met epoxidehars geïmpregneerd weefsel van glasvezels,

aan één of beide zijden bekleed met bladkoper met een dikte van niet meer dan 0,15 mm en

met een diëlektrische constante (DK) van minder dan 3,9 en een verliesfactor (Df) van minder dan 0,015 bij een meetfrequentie van 10 GHz, gemeten volgens IPC-TM-650

0 %

31.12.2018

ex 7410 21 00

60

Platen, rollen en bladen van kunsthars:

met een dikte van niet meer dan 25 μm,

aan beide zijden bekleed met een koperfolie met een dikte van niet meer dan 0,15 mm,

met een capaciteit van 1,09 pF/mm2 of meer,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van gedrukte schakelingen (1)

0 %

31.12.2018

ex 7410 21 00

70

Platen, rollen of bladen:

met ten minste één laag geweven glasvezel, geïmpregneerd met brandvertragend kunsthars met een glasovergangstemperatuur (Tg) van meer dan 170 °C (zoals bepaald volgens IPC-TM-650, methode 2.4.25),

aan één of beide zijden bekleed met een koperfolie met een dikte van niet meer dan 0,15 mm,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van gedrukte schakelingen (1)

0 %

31.12.2018

ex 7419 99 90

ex 7616 99 90

91

60

Trefplaten ("targets") met depositiemateriaal, van molybdeensilicide:

bevattende niet meer dan 1 mg/kg natrium en

aangebracht op een drager van koper of aluminium

0 %

31.12.2018

7601 20 20

 

Plakken en billets van ruwe aluminiumlegeringen

4 %

31.12.2018

ex 7601 20 20

10

Plakken en billets van een aluminiumlegering die lithium bevat

0 %

31.12.2017

ex 7604 21 00

ex 7604 29 90

10

30

Profielen van aluminiumlegering EN AW-6063 T5

geanodiseerd

al dan niet gelakt

met een wanddikte van 0,5 mm (± 1,2 %) of meer maar niet meer dan 0,8 mm (± 1,2 %)

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij post 8302 (1)

0 %

31.12.2018

ex 7604 29 10

ex 7606 12 99

10

20

Bladen en staven van aluminium-lithiumlegeringen

0 %

31.12.2015

ex 7605 19 00

10

Draad van niet-gelegeerd aluminium, met een diameter van 2 of meer doch niet meer dan 6 mm, bedekt met een laag van koper met een dikte van 0,032 of meer doch niet meer dan 0,117 mm

0 %

31.12.2018

ex 7606 12 92

ex 7607 11 90

20

20

Strippen van een legering van aluminium en magnesium:

op rollen,

met een dikte van 0,14 mm of meer doch niet meer dan 0,40 mm,

een breedte van 12,5 mm of meer doch niet meer dan 359 mm,

een treksterkte van 285 N/mm2 of meer,

een breukrek van 1 % of meer en

bevattende:

93,3 of meer gewichtspercenten aluminium,

2,2 of meer doch niet meer dan 5 gewichtspercenten magnesium en

niet meer dan 1,8 gewichtspercent andere elementen

0 %

31.12.2017

ex 7607 11 90

10

Bladaluminium met de volgende parameters:

een aluminiumgehalte van 99,98 % of meer,

een dikte van 0,070 mm of meer maar niet meer dan 0,125 mm,

met een kubieke textuur,

bestemd voor hoogspanningsetsen (1)

0 %

31.12.2016

ex 7607 11 90

40

Bladaluminium op rollen:

met een zuiverheid van 99,99 gewichtspercenten,

met een dikte van 0,021 mm of meer doch niet meer dan 0,2 mm,

met een breedte van 500 mm,

met een oppervlakteoxidelaag van 3 tot 4 nm dik,

en met een kubische textuur van meer dan 95 %

0 %

31.12.2016

ex 7607 19 90

ex 8507 90 80

10

80

Blad in de vorm van een rol bestaande uit een laminaat van lithium en mangaan bevestigd op aluminium, met:

een breedte van 595 mm of meer doch niet meer dan 605 mm, en

een diameter van 690 mm of meer doch niet meer dan 710 mm,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van kathoden voor lithium-ionbatterijen voor elektrische voertuigen (1)

0 %

31.12.2016

ex 7607 20 90

10

Gelaagde aluminiumfolie met een totale dikte van niet meer dan 0,123 mm, bestaande uit een laag aluminium met een dikte van niet meer dan 0,040 mm, foliën op basis van polyamide en polypropyleen en een beschermlaag tegen corrosie door waterstoffluoride, bestemd voor gebruik bij de fabricage van lithium-polymeerbatterijen (1)

0 %

31.12.2017

ex 7607 20 90

20

Oplegblad voor het inbrengen van smeermiddel met een totale dikte van niet meer dan 350 μm, bestaande uit:

een laag aluminiumfolie met een dikte van 70 μm of meer doch niet meer dan 150 μm

een in water oplosbaar smeermiddel met een dikte van 20 μm of meer doch niet meer dan 200 μm en vast bij omgevingstemperatuur

0 %

31.12.2015

ex 7613 00 00

20

Bergingsmiddelen van aluminium, naadloos, voor gecomprimeerd aardgas of gecomprimeerd waterstof, geheel en al omhuld met een composiet van epoxy-koolstofvezel, met een inhoudsruimte van 172 l (± 10 %) en een leeggewicht van niet meer dan 64 kg

0 %

31.12.2018

ex 7616 99 90

15

Honingraatvormige aluminiumblokken van het type dat bij de fabricage van onderdelen voor vliegtuigen wordt gebruikt

0 %

31.12.2018

ex 7616 99 90

ex 8482 80 00

ex 8803 30 00

70

10

40

Verbindingsonderdelen bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van staartrotorassen van helikopters (1)

0 %

31.12.2016

ex 7616 99 90

75

Delen in de vorm van een rechthoekig frame:

van gelakt aluminium,

met een lengte van 1 011 mm of meer doch niet meer dan 1 500 mm,

met een breedte van 622 mm of meer doch niet meer dan 900 mm,

met een dikte van 0,6 mm (± 0,1 mm),

van een soort gebruikt voor de vervaardiging van televisietoestellen

0 %

31.12.2017

ex 8102 10 00

10

Molybdeen in de vorm van poeder, met

een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten en

een deeltjesgrootte van 1,0 μm of meer, doch niet meer dan 5,0 μm

0 %

31.12.2017

8104 11 00

 

Ruw magnesium, bevattende 99,8 of meer gewichtspercenten magnesium

0 %

31.12.2018

ex 8104 30 00

30

Magnesiumpoeder:

met een zuiverheid van 99,5 of meer gewichtspercenten, en

een deeltjesgrootte van 0,2 mm of meer doch niet meer dan 0,8 mm

0 %

31.12.2015

ex 8104 90 00

10

Geslepen en gepolijste platen van magnesium, waarvan de afmetingen niet meer dan 1 500 mm × 2 000 mm bedragen, aan één zijde voorzien van een niet-lichtgevoelige laag epoxyhars

0 %

31.12.2018

ex 8105 90 00

10

Staven of draad van een kobaltlegering bevattende:

35 gewichtspercenten (± 2 gewichts-percenten) kobalt,

25 gewichtspercenten (± 1 gewichts-percent) nikkel,

19 gewichtspercenten (± 1 gewichts-percent) chroom en

7 gewichtspercenten (± 2 gewichts-percenten) ijzer

overeenkomstig de materiaalspecificaties AMS 5842, van een soort gebruikt in de ruimtevaartindustrie

0 %

31.12.2017

ex 8108 20 00

10

Sponstitaan

0 %

31.12.2018

ex 8108 20 00

30

Titaanpoeder met een zeefdoorlaat bij een maaswijdte van 0,224 mm van 90 gewichtspercenten of meer

0 %

31.12.2018

ex 8108 30 00

10

Resten en afval van titaan en van titaanlegeringen, met uitzondering van die bevattende 1 of meer doch niet meer dan 2 gewichtspercenten aluminium

0 %

31.12.2018

ex 8108 90 30

10

Staven van titaanlegering die voldoen aan de normen EN 2002-1, EN 4267 of DIN 65040

0 %

31.12.2014

ex 8108 90 30

20

Staven, profielen en draad van een legering van titaan en aluminium, bevattende minstens 1 doch niet meer dan 2 gewichtspercenten aluminium, bestemd voor de vervaardiging van knaldempers en uitlaatpijpen bedoeld bij onderverdeling 8708 92 of 8714 10 00 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 30

30

Draad van titaan-aluminium-vanadiumlegering (TiAI6V4), die voldoet aan AMS-normen 4928 en 4967

0 %

31.12.2015

ex 8108 90 30

40

Draad van een titaanlegering bevattende:

22 gewichtspercenten (± 3 %) vanadium en

4 gewichtspercenten (± 0,5 %) aluminium

0 %

31.12.2016

ex 8108 90 50

10

Legeringen van titaan en aluminium, met een gehalte van 1 of meer doch niet meer dan 2 gewichtspercenten aluminium, in bladen of op rollen, met een dikte van 0,49 of meer doch niet meer dan 3,1 mm, met een breedte van 1 000 of meer doch niet meer dan 1 254 mm, bestemd voor de vervaardiging van de producten bedoeld bij onderverdeling 8714 10 00 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8108 90 50

30

Legering van titaan en silicium, bevattende 0,15 gewichtspercent of meer doch niet meer dan 0,60 gewichtspercent silicium, in platen of rollen, bestemd voor de fabricage van:

uitlaatsystemen voor explosie- en verbrandingsmotoren of

buizen en pijpen bedoeld bij onderverdeling 8108 90 60 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 50

50

Titaan-koper-niobiumlegering, in de vorm van platen, banden, strippen en foliën, bevattende minstens 0,8 gewichtspercent doch niet meer dan 1,2 gewichtspercent koper en minstens 0,4 gewichtspercent doch niet meer dan 0,6 gewichtspercent niobium

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 50

60

Titaan-aluminium-silicium-niobiumlegering, in de vorm van platen, banden, strippen en foliën, bevattende:

0,4 of meer doch niet meer dan 0,6 gewichtspercent aluminium,

0,35 of meer doch niet meer dan 0,55 gewichtspercent silicium en

0,1 of meer doch niet meer dan 0,3 gewichtspercent niobium

0 %

31.12.2018

ex 8108 90 50

70

Band van een titaanlegering, bevattende:

15 gewichtspercenten (± 1 %) vanadium

3 gewichtspercenten (± 0,5 %) chroom

3 gewichtspercenten (± 0,5 %) tin en

3 gewichtspercenten (± 0,5 %) aluminium

0 %

31.12.2016

ex 8108 90 50

75

Platen, bladen, strippen en folie van een titaanlegering, bevattende:

0,3 of meer doch niet meer dan 0,7 gewichtspercent aluminium, en

0,25 of meer doch niet meer dan 0,6 gewichtspercent silicium

0 %

31.12.2016

ex 8108 90 50

85

Platen, bladen en strippen uit niet-gelegeerd titanium

0 %

31.12.2017

ex 8108 90 90

ex 9003 90 00

20

10

Delen van monturen en montageonderdelen voor brillen, met inbegrip van bouten van de soort gebruikt voor monturen en montageonderdelen voor brillen, van een titaanlegering

0 %

31.12.2016

ex 8109 20 00

10

Ingots of sponzen van niet-gelegeerd zirkonium, bevattende meer dan 0,01 gewichtspercent hafnium, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van buizen, staven of ingots, geëxpandeerd door hersmelting, voor de chemische industrie (1)

0 %

31.12.2018

ex 8110 10 00

10

Antimoon in de vorm van ingots

0 %

31.12.2018

ex 8112 99 30

10

Legeringen van niobium (columbium) en titaan, in de vorm van staven

0 %

31.12.2018

ex 8113 00 20

10

Cermetblokken bevattende 60 of meer gewichtspercenten aluminium en 5 of meer gewichtspercenten boorcarbide

0 %

31.12.2016

ex 8113 00 90

10

Dragerplaat van aluminiumsiliciumcarbide (AlSiC-9) voor elektronische schakelingen

0 %

31.12.2017

ex 8207 30 10

10

Een reeks van transfer en/of tandem persinstrumenten voor koudbewerking, stampen, trekken, snijden, draadtappen, buigen, ijken, omranden en groeven van metalen platen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van onderdelen van het frame van motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8301 60 00

ex 8413 91 00

ex 8419 90 85

ex 8438 90 00

ex 8468 90 00

ex 8476 90 00

ex 8479 90 80

ex 8481 90 00

ex 8503 00 99

ex 8515 90 00

ex 8531 90 85

ex 8536 90 85

ex 8543 90 00

ex 8708 91 99

ex 8708 99 97

ex 9031 90 85

10

20

20

10

10

10

87

20

45

20

20

96

50

10

30

30

Toetsenborden, geheel van siliconen of polycarbonaat, met inbegrip van gedrukte toetsen met elektrische contactelementen

0 %

31.12.2015

ex 8309 90 90

10

Deksels van aluminium blikken voorzien van een trekring met een diameter van 136,5 mm (± 1 mm) na volledige opening van het deksel

0 %

31.12.2018

ex 8401 30 00

20

Niet-bestraalde hexagonale brandstofpatronen bestemd om te worden gebruikt in kernreactoren (1)

0 %

31.12.2018

ex 8405 90 00

ex 8708 21 10

ex 8708 21 90

10

10

10

Metalen behuizingen voor voorspanningsgasgenerators voor veiligheidsgordels in auto’s

0 %

31.12.2014

ex 8407 33 20

ex 8407 33 80

ex 8407 90 80

ex 8407 90 90

10

10

10

10

Zuigermotoren met vonkontsteking, wankelmotoren daaronder begrepen, met een cilinderinhoud van 300 cm3 of meer en een vermogen van 6 kW of meer doch niet meer dan 20,0 kW, bestemd voor de vervaardiging van:

gazonmaaimachines met eigen beweegkracht en uitgerust met een zitplaats bedoeld bij onderverdeling 8433 11 51 en handgeduwde gazonmaaiers bedoeld bij onderverdeling 8433 11 90,

tractors die hoofdzakelijk gebruikt worden als gazonmaaiers, bedoeld bij onderverdeling 8701 90 11, of

4-takt motormaaimachines met een cilinderinhoud van 300 cm3 of meer bedoeld bij onderverdeling 8433 20 10, of

sneeuwruimers bedoeld bij onderverdeling 8430 20 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8407 90 10

10

Viertakt-benzinemotoren met een cilinderinhoud van niet meer dan 250 cm3, bestemd voor de vervaardiging van gazonmaaimachines bedoeld bij onderverdeling 8433 11, maaimachines met motor bedoeld bij onderverdeling 8433 20 10, motorhakmachines bedoeld bij onderverdeling 8432 29 50, tuinversnipperaars bedoeld bij onderverdeling 8436 80 90 of cultivators bedoeld bij onderverdeling 8432 29 10 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8407 90 90

20

Compact motorsysteem voor vloeibaar petroleumgas (LPG), met:

6 cilinders,

een vermogen van 75 kW of meer doch niet meer dan 80 kW,

in- en uitlaatkleppen die aangepast zijn aan continubedrijf in zware toepassingen,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voertuigen bedoeld bij post 8427 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8408 90 41

20

Dieselmotoren met een vermogen van niet meer dan 15 kW, met twee of drie cilinders, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van temperatuurregelingssystemen in voertuigen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8408 90 43

20

Dieselmotoren met een vermogen van niet meer dan 30 kW, met vier cilinders, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van temperatuurregelingssystemen in voertuigen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8408 90 43

ex 8408 90 45

ex 8408 90 47

30

20

30

Vloeistofgekoelde viercilinderviertaktmotoren met zelfontsteking, met

een cilinderinhoud van niet meer dan 3 850 cm3 en

een nominaal vermogen van 15 kW of meer, doch niet meer dan 55 kW,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voertuigen van post 8427 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8408 90 47

40

Vloeistofgekoelde viercilinderviertaktmotor met zelfontsteking, met

een cilinderinhoud van niet meer dan 3 850 cm3,

een nominaal vermogen van 55 kW of meer doch niet meer dan 85 kW,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voertuigen van post 8427 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8409 91 00

ex 8409 99 00

10

20

Uitlaatspruitstukken die voldoen aan DIN-norm EN 13835, al dan niet met turbinebehuizing, met vier inlaatpoorten, bestemd voor de vervaardiging van uitlaatspruitstukken die zijn gedraaid, geslepen, geboord en/of op andere wijze zijn bewerkt (1)

0 %

31.12.2016

ex 8409 99 00

ex 8479 90 80

10

85

Injectoren met elektromagnetische klep voor geoptimaliseerde verstuiving in de verbrandingskamer van motoren

0 %

31.12.2016

ex 8411 99 00

30

Wielvormig gasturbineonderdeelen met bladen, van de soort gebruikt in turbocompressoren:

van een precisiegegoten legering op nikkelbasis die voldoet aan de norm DIN G-NiCr13Al16MoNb of DIN NiCo10W10Cr9AlTi of AMS AISI:686,

met een hittebestendigheid van niet meer dan 1 100 °C,

met een diameter van 30 mm of meer doch niet meer dan 80 mm,

met een hoogte van 30 mm of meer doch niet meer dan 50 mm

0 %

31.12.2017

ex 8411 99 00

40

Spiraalvormige gasturbinecomponent voor turbocompressor:

van een roestvrije legering,

met een hittebestendigheid van niet meer dan 1 050 °C,

met een diameter van 100 mm of meer, maar niet meer dan 200 mm,

met een hoogte van 100 mm of meer, maar niet meer dan 150 mm,

al dan niet met een uitlaatspruitstuk

0 %

31.12.2018

ex 8411 99 00

50

Actuator voor een eentraps-turbocompressor:

met een ingebouwde geleidende overbrengingsarm en verbindingsmof,

van een roestvrij stalen legering,

met overbrengingsarmen met een werkafstand van 20 mm,

met een lengte van niet meer dan 350 mm,

met een diameter van niet meer dan 75 mm,

met een hoogte van niet meer dan 50 mm

0 %

31.12.2018

ex 8413 70 35

20

Eenfasecentrifugaalpomp

die ten minste 400 cm3 vloeistof per minuut verpompt;

met een geluidsniveau dat beperkt is tot 6 dBA;

waarvan de aanzuigopening en de uitlaatopening een binnendiameter hebben van maximaal 15 mm; en

die functioneert bij omgevingstemperaturen tot –10 °C

0 %

31.12.2015

ex 8414 30 81

50

Hermetische of halfhermetische elektrische scrollcompressoren met variabele snelheid, met een nominaal vermogen van 0,5 kW of meer doch niet meer dan 10 kW, met een verplaatsingsvolume van niet meer dan 35 cm3, van de soort gebruikt in koelinstallaties

0 %

31.12.2014

ex 8414 30 89

20

Onderdelen van airconditioningsysteem voor voertuigen bestaande uit een zuigercompressor met vrijliggende as, met een vermogen hoger dan 0,4 kW maar lager dan 10 kW

0 %

31.12.2018

ex 8414 59 20

30

Axiale ventilatoren:

met elektrische motor,

met een vermogen van niet meer dan 125W,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van computers (1)

0 %

31.12.2018

ex 8414 59 20

40

Axiale ventilatoren met elektromotor, met een uitgangsvermogen van niet meer dan 2W, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8414 59 80

ex 8414 90 00

40

60

Cross-flow ventilatoren, met:

een hoogte van 575 mm (± 1,0 mm) of meer, doch niet meer dan 850 mm (± 1,0 mm),

een diameter van 95 mm (± 0,6 mm) of 102 mm (± 0,6 mm),

een antistatische, antibacteriële en hittebestendige, met 30 % glasvezel versterkte grondstof die een minimale temperatuurvastheid heeft van 70 °C (± 5°C),

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van binneneenheden van klimaatregelingstoestellen van het split-type (1)

0 %

31.12.2016

ex 8414 90 00

20

Zuigers van aluminium, bestemd om te worden ingebouwd in compressoren van apparaten voor de regeling van het klimaat in automobielen (1)

0 %

31.12.2014

ex 8414 90 00

30

Drukregelsystemen, bestemd om te worden ingebouwd in compressoren van apparaten voor de regeling van het klimaat in automobielen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8414 90 00

40

Aandrijvingen, bestemd voor compressoren voor airconditioninginstallaties voor motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8415 90 00

20

Verdampers van aluminium, bestemd voor gebruik bij de fabricage van klimaatregelingsmachines voor auto’s (1)

0 %

31.12.2016

ex 8418 99 10

50

Verdampers, bestaande uit aluminium vinnen en een koperspoel, van de soort gebruikt in koelinstallaties

0 %

31.12.2014

ex 8418 99 10

60

Condensors, bestaande uit twee concentrische koperen buizen, van de soort gebruikt in koelinstallaties

0 %

31.12.2014

ex 8421 99 00

91

Delen van toestellen voor het zuiveren van water volgens omgekeerde osmose, bestaande uit een bundel holle vezels van kunststof met doorlaatbare wanden, die aan het ene uiteinde zijn ingebed in een blok van kunststof en die aan het andere uiteinde door een blok van kunststof heengaan, het geheel al dan niet geborgen in een cilinder

0 %

31.12.2018

ex 8421 99 00

93

Delen van separatoren voor het scheiden of zuiveren van gassen uit gasmengsels, bestaande uit een bundel holle vezels van kunststof met doorlaatbare wanden, geborgen in een al dan niet geperforeerde omhulling waarvan de lengte 300 mm of meer doch niet meer dan 3 700 mm en de diameter niet meer dan 500 mm bedraagt

0 %

31.12.2018

ex 8422 30 00

ex 8479 89 97

10

30

Machines, apparaten en toestellen (met uitzondering van die voor het spuitgieten), bestemd voor de vervaardiging van patronen voor inktstraaldrukkers (1)

0 %

31.12.2018

ex 8424 90 00

30

Houders van polyethyleentereftalaat, met een inhoud van 50 ml of meer doch niet meer dan 600 ml, voorzien van een spuitmond, van de soort gebruikt als deel van mechanische toestellen voor het verstuiven van vloeistoffen

0 %

31.12.2018

ex 8431 20 00

30

Assemblages van drijfassen met differentieel, reductietandwielen, kroonwiel, aandrijfassen, wielnaven, remmen en bevestigingsarmen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van voertuigen bedoeld bij post 8427 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8439 99 00

10

Centrifugaal gegoten, niet geboorde zuigwalsmantels in de vorm van buizen van gelegeerd staal, met een lengte van 3 000 mm of meer en een buitendiameter van 550 mm of meer

0 %

31.12.2018

ex 8467 99 00

ex 8536 50 11

10

35

Mechanische schakelaars voor het aansluiten van elektrische stroomkringen op:

een spanning van 14,4 V of meer maar niet meer dan 42 V,

een stroomsterkte van 10 A of meer maar niet meer dan 42 A,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van machines bedoeld bij post 8467 (1)

0 %

31.12.2014

ex 8477 80 99

10

Machines voor het gieten of voor het wijzigen van het oppervlak van membranen van kunststof bedoeld bij post 3921

0 %

31.12.2018

ex 8479 89 97

40

Isobare drukwisselaars met een stroomsnelheid van niet meer dan 50 m3/uur, al dan niet met een stuwpomp

0 %

31.12.2014

ex 8479 89 97

ex 8479 90 80

50

80

Machines die onderdeel zijn van een productielijn voor de vervaardiging van lithiumionbatterijen voor elektrische personenvoertuigen, bestemd voor de bouw van een dergelijke productielijn (1)

0 %

31.12.2015

ex 8481 30 91

91

Stalen terugslagkleppen met:

een openingsdruk van niet meer dan 800 kPa, en

een buitendiameter van niet meer dan 37 mm

0 %

31.12.2014

ex 8481 80 59

10

Lucht-regelafsluiters, bestaande uit een stappenmotor en een ventielklep, voor het regelen van het stationair draaien van brandstofinjectiemotoren

0 %

31.12.2018

ex 8481 80 69

60

Vier-weg omkeerventielen voor koelmiddelen, bestaande uit

een magneetventiel,

een messing kraanbehuizing met klep en koperen aansluitingen

met een maximale werkdruk van 4,5 MPa

0 %

31.12.2017

ex 8481 80 79

20

Elektromagnetische kleppen met een drukweerstand van 875 bar

0 %

31.12.2018

ex 8481 80 99

50

Bedieningskleppen, bestaande uit een combinatie van een tweewegsklep op de vloeistofleiding en een driewegsklep op de gasleiding met:

een minimum opsluitdruk van 30 kgf/cm2,

een minimum weerstandsdruk van 45 kgf/cm2,

bestemd voor gebruik bij de fabricage van klimaatregelingsapparaten voor buiten (1)

0 %

31.12.2016

ex 8481 80 99

60

Vierwegskleppen, bestaande uit:

een kernplunjer,

een dichtingsplunjer,

een elektromagnetische spoel van 220 V-240 V ws, 50/60 Hz,

een werkdruk tot 4,3 MPa,

een behuizing

voor het sturen van de stroming van het koelmiddel, bestemd voor gebruik bij de fabricage van klimaatregelingsapparaten voor buiten (1)

0 %

31.12.2016

ex 8483 30 38

30

Cilindrisch kussenblokken:

van precisiegegoten grijs gietijzer dat voldoet aan de norm DIN EN 1561,

met oliekamers,

zonder lagers,

met een diameter van 60 mm of meer doch niet meer dan 180 mm,

met een hoogte van 60 mm of meer doch niet meer dan 120 mm,

al dan niet met waterkamers en verbindingsstukken

0 %

31.12.2017

ex 8483 40 29

50

Tandwielstellen van het cycloïde type met:

een nominaal koppel van 50 Nm of meer maar niet meer dan 7 000 Nm,

standaard koppelverhoudingen van 1:50 of meer maar niet meer dan 1:270,

bewegingsabsorptie van niet meer dan één boogminuut,

een efficiëntie van meer dan 80 %,

van de soort gebruikt in robotarmen

0 %

31.12.2016

ex 8483 40 29

60

Planetaire overbrengingen, van de soort gebruikt voor de aandrijving van elektrisch handgereedschap, met:

een nominaal koppel van 25 Nm of meer doch niet meer dan 70 Nm,

standaard overbrengingsverhoudingen van 1:12,7 of meer doch niet meer dan 1:64,3

0 %

31.12.2018

ex 8483 40 51

20

Versnellingsbakken, voorzien van een differentieel met wielassen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van gazonmaaimachines met eigen beweegkracht en uitgerust met een zitplaats, bedoeld bij onderverdeling 8433 11 51 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8483 40 59

20

Hydrostatische versnellingen, voorzien van een hydropomp en een differentieel met wielassen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van gazonmaaimachines met eigen beweegkracht en uitgerust met een zitplaats, bedoeld bij onderverdeling 8433 11 51 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8483 40 90

80

Tandwielkasten met

niet meer dan 3 versnellingen,

een automatisch vertragingssysteem en

een "power reversal"-systeem voor verandering van rijrichting

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij post 8427 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8501 10 99

54

Gelijkstroommotoren zonder contactborstels, met een uitwendige diameter van niet meer dan 25,4 mm, een nominale snelheid van 2 260 (± 15 %) of 5 420 (± 15 %) omwentelingen per minuut en een voedingsspanning van 1,5 V of 3 V

0 %

31.12.2018

ex 8501 10 99

60

Gelijkstroommotoren:

met een rotorsnelheid van 3 500 omwentelingen per minuut of meer doch niet meer dan 5 000 omwentelingen per minuut indien belast en niet meer dan 6 500 omwentelingen per minuut indien niet belast

met een voedingspanning van 100 V of meer, doch niet meer dan 240 V,

bestemd voor de vervaardiging van elektrische frituurpannen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8501 10 99

79

Gelijkstroommotoren met contactborstels, een interne rotor en een driefasenwikkeling, al dan niet uitgerust met een worm, met een gespecificeerd temperatuurbereik van ten minste – 20 °C tot + 70 °C

0 %

31.12.2018

ex 8501 10 99

80

Gelijkstroom-stappenmotoren met:

een staphoek van 7,5° (± 0,5°),

een omkeerkoppel bij 25 °C van 25 mNm of meer,

een bekrachtigingsfrequentie van 1 960 pps of meer,

een tweefasenwikkeling en

een nominale spanning van 10,5 V of meer, maar niet meer dan 16,0 V

0 %

31.12.2018

ex 8501 10 99

81

Gelijkstroomstappenmotoren met een staphoek van 18° of meer, een statisch koppel van 0,5 mNm of meer, een bevestigingsflens waarvan de buitenafmetingen niet meer dan 22 mm × 68 mm bedragen, een tweefasewikkeling en een vermogen van niet meer dan 5 W

0 %

31.12.2018

ex 8501 10 99

82

Borstelloze gelijkstroommotoren met een buitendiameter van niet meer dan 29 mm, een nominaal toerental van 1 500 omw/min (± 15 %) of 6 800 omw/min (± 15 %) en een voedingsspanning van 2 V of 8 V

0 %

31.12.2014

ex 8501 31 00

30

Borstelloze gelijkstroommotoren met een driefasenwikkeling, een buitendiameter van minimaal 85 mm en maximaal 115 mm, een nominaal koppel van 2,23 Nm (± 1,0 Nm), een vermogen van minimaal 120 W en maximaal 520 W, berekend bij 1 550 omw/min (± 350 omw/min) en een voedingsspanning van 12 V, uitgerust met een elektronische schakeling met sensoren met Hall-effect, bestemd voor gebruik met een elektrische stuurbekrachtigingsmodule (stuurbekrachtigingsmotor) (1)

0 %

31.12.2016

ex 8501 31 00

40

Gelijkstroommotoren met permanente bekrachtiging, met: een meerfasenwikkeling,

een uitwendige diameter van 30 mm of meer doch niet meer dan 80 mm,

een rotatiesnelheid van niet meer dan 15 000 tpm,

een vermogen van 45 W of meer doch niet meer dan 300 W, en

een voedingsspanning van 9 V of meer doch niet meer dan 25 V

0 %

31.12.2014

ex 8501 31 00

45

Gelijkstroommotoren zonder contactborstels, met:

een uitwendige diameter van 90 mm of meer doch niet meer dan 110 mm,

een rotatiesnelheid van niet meer dan 3 680 tpm,

een vermogen van 600 W of meer doch niet meer dan 740 W bij 2 300 tpm en 80 °C,

een voedingsspanning van 12 V,

een koppel van niet meer dan 5,67 Nm,

een rotorpositiesensor,

een elektronisch sterpunt-relais, en

voor gebruik met een elektrische stuurbekrachtigingsmodule

0 %

31.12.2018

ex 8501 31 00

55

Gelijkstroomcollectormotor met:

een uitwendige diameter van 27,5 mm of meer doch niet meer dan 45 mm,

een nominaal toerental van 11 000 tpm of meer doch niet meer dan 23 200 tpm,

een nominale voedingsspanning van 3,6 V of meer doch niet meer dan 230 V,

een uitgangsvermogen van niet meer dan 529 W,

een nullaststroom van niet meer dan 3,1 A,

een maximale efficiency van 54 % of meer,

voor de aandrijving van elektrisch handgereedschap

0 %

31.12.2018

ex 8501 31 00

60

Borstelloze gelijkstroommotoren die tegen de wijzers van de klok in kunnen draaien met:

een voedingsspanning van 264 V of meer, doch niet meer dan 391 V,

een buitendiameter van 81 mm (± 2,5 mm) of meer, doch niet meer dan 150 mm (± 0,8 mm),

een vermogen van niet meer dan 125 W,

isolatie van de wikkelingen van klasse E of B,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van binnen- of buiteneenheden van klimaatregelingstoestellen van het split-type (1)

0 %

31.12.2016

ex 8501 31 00

65

Brandstofcelmodules met ten minste brandstofcellen met een membraan van elektrolytisch polymeer in een behuizing met geïntegreerd koelsysteem, bestemd voor de vervaardiging van aandrijfsystemen voor auto’s (1)

0 %

31.12.2018

ex 8501 31 00

70

Gelijkstroommotoren zonder contactborstels, met:

een uitwendige diameter van 80 mm of meer doch niet meer dan 100 mm,

een voedingsspanning van 12 V,

een vermogen bij 20 °C van 300 W of meer doch niet meer dan 550 W,

een koppel bij 20 °C van 2,90 Nm of meer maar niet meer dan 5,30 Nm,

een nominaal toerental bij 20 °C van 600 tpm of meer doch niet meer dan 1 200 tpm,

uitgerust met rotorhoekpositiesensor van het resolvertype of het halleffecttype

van de soort gebruikt in stuurbekrachtigingsinrichtingen voor auto′s

0 %

31.12.2017

ex 8501 33 00

ex 8501 40 80

ex 8501 53 50

30

50

10

Elektrische aandrijvingen voor motorvoertuigen, met een uitgangsvermogen van ten hoogste 315 kW, met:

een wissel- of gelijkstroommotor, ook indien met transmissie,

vermogenselektronica

0 %

31.12.2016

ex 8501 51 00

ex 8501 52 20

30

50

Synchrone wisselstroom-servomotor met resolver en rem voor een maximumsnelheid van niet meer dan 6 000 toeren per minuut, met:

een vermogen van 340 W of meer maar niet meer dan 7,4 kW,

een flens met afmetingen van niet meer dan 180 mm × 180 mm en

een lengte van de flens tot het uiteinde van de resolver van niet meer dan 271 mm

0 %

31.12.2016

ex 8501 62 00

30

Brandstofcellensysteem:

bestaande uit ten minste fosforzuurbrandstofcellen,

in een behuizing met geïntegreerd waterbeheer en gasbehandeling,

voor permanente, stationaire energievoorziening

0 %

31.12.2017

ex 8503 00 91

ex 8503 00 99

31

32

Rotors, aan de binnenzijde voorzien van 1 of 2 magnetische ringen die al dan niet zijn aangebracht in een ring van staal

0 %

31.12.2018

ex 8503 00 99

31

Gestampte collectors voor elektrische motoren, met een uitwendige diameter van niet meer dan 16 mm

0 %

31.12.2018

ex 8503 00 99

33

Stator voor borstelloze motor van elektrische stuurbekrachtiging met een rondheidstolerantie van 50 μm

0 %

31.12.2016

ex 8503 00 99

34

Rotor voor borstelloze motor van elektrische stuurbekrachtiging met een rondheidstolerantie van 50 μm

0 %

31.12.2016

ex 8503 00 99

35

Zender-resolver voor borstelloze motoren van elektrische stuurbekrachtiging

0 %

31.12.2014

ex 8503 00 99

40

Membraan voor brandstofcellen, op rollen of in de vorm van foliën, met een breedte van niet meer dan 150 cm, van de soort uitsluitend gebruikt voor de vervaardiging van brandstofcellen bedoeld bij post 8501

0 %

31.12.2017

ex 8504 31 80

20

Transformatoren, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van omvormers voor LCD-modules (1)

0 %

31.12.2017

ex 8504 31 80

30

Schakeltransformatoren met een vermogen van niet meer dan 1 kVA, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van statische omvormers (1)

0 %

31.12.2018

ex 8504 31 80

40

Elektrische transformatoren:

met een vermogen van 1 kVA of minder

zonder stekkers of kabels,

voor intern gebruik bij de vervaardiging van decoderkastjes en televisietoestellen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8504 40 82

40

Gedrukte schakelingen uitgerust met een bruggelijkrichter en andere actieve en passieve elementen

met twee uitgangsconnectoren

met twee ingangsconnectoren die parallel beschikbaar en bruikbaar zijn

en kunnen overschakelen tussen helder en gedempt licht

met een ingangsspanning van 40 V (+ 25 % – 15 %) of 42 V (+ 25 % – 15 %) voor helder licht, met een ingangsspanning van 30 V (± 4 V) voor gedempt licht, of

met een ingangsspanning van 230 V (+ 20 % – 15 %) voor helder licht, met een ingangsspanning van 160 V (± 15 %) voor gedempt licht, of

met een ingangsspanning van 120 V (+ 15 % – 35 %) voor helder licht, met een ingangsspanning van 60 V (± 20 %) voor gedempt licht

met een ingangsstroom tot 80 % van de nominale waarde binnen 20 ms

met een ingangsfrequentie van 45 Hz of meer, doch niet meer dan 65 Hz voor 42 V en 230 V, en 45-70 Hz voor 120 V-versies

met een maximale aanloopstroomoverschrijding van niet meer dan 250 % van de ingangsstroom

met een periode van de aanloopstroomoverschrijding van niet meer dan 100 ms

met een aanloopstroomonderschrijding van niet minder dan 50 % van de ingangsstroom

met een periode van de aanloopstroomonderschrijding van niet meer dan 20 ms

met een vooraf instelbare uitgangsstroom

met een uitgangsstroom tot 90 % van de vooraf ingestelde nominale waarde binnen 50 ms

met een uitgangsstroom die binnen 30 ms terugvalt tot nul na verwijdering van de ingangsspanning

met een gedefinieerde storingsmelding in geval van geen of te hoge belasting (end-of-life-functie)

0 %

31.12.2017

ex 8504 40 82

50

Gelijkrichterins een behuizing met:

een nominaal vermogen van niet meer dan 250 W,

een voedingsspanning van 90 V of meer doch niet meer dan 305 V,

een gecertificeerde voedingsfrequentie van 47 Hz of meer doch niet meer dan 440 Hz,

een constante stroomafgifte van 350 mA of meer doch niet meer dan 15 A,

een initiële aanloopstroom van niet meer dan 10 A,

een bedrijfstemperatuurbereik van – 40 °C of meer doch niet meer dan + 85 °C,

geschikt voor de aansturing van led-verlichting

0 %

31.12.2017

ex 8504 40 90

20

Gelijkstroomomvormers

0 %

31.12.2018

ex 8504 40 90

30

Statische omvormers met een vermogensschakelaar, voorzien van bipolaire transistoren met geïsoleerde poort (IG BT’s), geborgen in een behuizing, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van microgolfovens vallende onder postonderverdeling 8516 50 00 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8504 40 90

40

Halfgeleidervermogensmodules bevattende:

vermogenstransistoren,

geïntegreerde schakelingen,

al dan niet dioden en thermistors,

een bedrijfsspanning van niet meer dan 600V,

niet meer dan drie elektrische uitgangen met elk twee vermogensschakelaars (MOSFET (metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistor) of IGBT (bipolaire transistor met geïsoleerde poort)) en interne drives, en

een effectief (RMS) nominaal stroombereik van niet meer dan 15,7A

0 %

31.12.2018

ex 8504 40 90

50

Aandrijfeenheid voor industriële robot met:

een of zes uitgangen voor driefasenmotoren met maximaal 3 × 32 A,

een netvoedingsingang van 220 V wisselstroom of meer doch niet meer dan 480 V wisselstroom, of 280 V gelijkstroom of meer doch niet meer dan 800 V gelijkstroom,

een logische voedingsingang van 24 V gelijkstroom,

een EtherCat- communicatie-interface,

en afmetingen van 150 × 140 × 120 mm of meer doch niet meer dan 335 × 430 × 179 mm

0 %

31.12.2018

ex 8504 40 90

60

Spuitgegoten halfgeleidervermogensmodule bevattende:

vermogenstransistoren,

geïntegreerde schakelingen,

al dan niet dioden en thermistors,

een schakelconfiguratie,

hetzij met een directe aandrijving met een bedrijfsspanning van meer dan 600 V,

hetzij met een directe aandrijving met een bedrijfsspanning van niet meer dan 600 V en een effectief (RMS) stroombereik van meer dan 15,7 A,

of bevattende een of meer modules ter compensatie van de vermogensfactor

0 %

31.12.2018

ex 8504 50 95

20

Zelfinductiespoelen met een inductie van niet meer dan 62 mH

0 %

31.12.2018

ex 8504 50 95

40

Inductiespoelen met

een inductie van 4,7 μH (± 20 %),

een gelijkstroomweerstand van ten hoogste 0,1 Ohm,

een isolatieweerstand van 100 MOhm of meer bij 500 V (gelijkstroom)

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voedingen voor lcd- en ledmodules (1)

0 %

31.12.2015

ex 8504 50 95

50

Elektromagnetische spoelen met

een energieverbruik van niet meer dan 6 W,

een isolatieweerstand van meer dan 100 M ohm, en

een ingangsopening van 11,4 mm of meer, doch niet meer dan 11,8 mm

0 %

31.12.2017

ex 8504 90 11

10

Kernen van ferriet, andere dan voor afbuigspoelen

0 %

31.12.2018

ex 8505 11 00

31

Permanente magneten met een remanentie van 455 millitesla/mT (± 15 mT)

0 %

31.12.2018

ex 8505 11 00

33

Permanente magneten bestaande uit een legering van neodymium, ijzer en boor, in de vorm van een afgeronde rechthoek met afmetingen van niet meer dan 15 mm × 10 mm × 2 mm danwel in de vorm van een schijf met een diameter van niet meer dan 90 mm, al dan niet voorzien van een gat in het midden

0 %

31.12.2018

ex 8505 11 00

35

Permanente magneten bestaande uit een legering van neodymium, ijzer en boor of van samarium en gecoate kobalt, voorzien van een anorganische passiveerlaag zinkfosfaat (anorganische coating), bestemd voor de industriële vervaardiging van producten voor motorische en sensorische toepassingen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8505 11 00

50

Specifiek gevormde staven, bestemd om na magnetisering als permanente magneten te worden gebruikt, die neodymium, ijzer en boor bevatten, met de volgende afmetingen:

een lengte van 15 mm of meer doch niet meer dan 52 mm,

een breedte van 5 mm of meer doch niet meer dan 42 mm,

van de soort gebruikt bij de vervaardiging van elektrische servomotoren voor industriële automatisering

0 %

31.12.2017

ex 8505 11 00

60

Ringen, buizen, hulzen of kragen gemaakt van een legering van neodymium, ijzer en boor, met

een diameter van niet meer dan 45 mm,

een hoogte van niet meer dan 45 mm,

van de soort gebruikt bij de vervaardiging van permanente magneten na magnetisering

0 %

31.12.2017

ex 8505 11 00

70

Schijf:

met een diameter van niet meer dan 90 mm,

al dan niet voorzien van een gat in het midden,

bestaande uit een legering van neodymium, ijzer en boor, bedekt met nikkel, bestemd om na magnetisering als permanente magneet te worden gebruikt,

van de soort die wordt gebruikt in autoluidsprekers

0 %

31.12.2018

ex 8505 11 00

80

Artikelen in de vorm van een driehoek, vierkant of rechthoek, bestemd om na magnetisering als permanente magneten te worden gebruikt, die neodymium, ijzer en boor bevatten, met de volgende afmetingen:

een lengte van 15 mm of meer doch niet meer dan 105 mm

een breedte van 5 mm of meer doch niet meer dan 105 mm

een hoogte van 5 mm of meer doch niet meer dan 55 mm

0 %

31.12.2018

ex 8505 19 90

30

Artikelen van geagglomereerd ferriet in de vorm van een schijf met een diameter van niet meer dan 120 mm, voorzien van een gat in het midden, bestemd om na magnetisering als permanente magneet te worden gebruikt, met een remanentie tussen 350 mT en 470 mT

0 %

31.12.2018

ex 8505 20 00

30

Elektromagnetische koppelingen, bestemd voor de vervaardiging van compressoren van airconditioninginstallaties voor motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8505 90 20

91

Elektromagneten met plunjerkern, met een nominale voedingsspanning van 24 V bij een nominale gelijkstroom van 0,08 A, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8517 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8506 50 90

10

Lithium-jodiumelementen, waarvan de afmetingen niet meer dan 9 mm × 23 mm × 45 mm bedragen, met een spanning van niet meer dan 2,8 V

0 %

31.12.2018

ex 8506 50 90

20

Eenheden bestaande uit niet meer dan 2 lithiumbatterijen verzonken in een contactvoet ("battery-buffered socket") voor geïntegreerde schakelingen met niet meer dan 32 aansluitpunten en bevattende een besturingseenheid

0 %

31.12.2018

ex 8506 50 90

30

Lithium-jodiumelementen of lithium-zilver-vanadiumoxideelementen, waarvan de afmetingen niet meer dan 28 mm × 45 mm × 15 mm bedragen, met een capaciteit van 1,05 Ah of meer

0 %

31.12.2018

ex 8507 10 20

80

Loodstartaccu, met:

een ladingsopnamecapaciteit van 200 % of meer van het niveau van een equivalente conventionele "natte" accu gedurende de eerste 5 ladingsseconden,

een vloeibare elektrolyt,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen die hoogregeneratieve alternatorregelingen of start/stop-systemen met hoogregeneratieve alternatorregelingen gebruiken (1)

0 %

31.12.2015

ex 8507 30 20

30

Nikkel-cadmiumaccumulatoren, in cilindrische vorm, met een lengte van 65,3 mm (± 1,5 mm) en een diameter van 14,5 mm (± 1 mm), met een nominale capaciteit van 1 000 mAh of meer, bestemd voor de vervaardiging van oplaadbare batterijen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8507 50 00

ex 8507 60 00

20

20

Accumulatoren, in rechthoekige vorm, met een lengte van niet meer dan 69 mm, een breedte van niet meer dan 36 mm en een dikte van niet meer dan 12 mm, bestemd voor de vervaardiging van oplaadbare batterijen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8507 50 00

30

Nikkelhydrideaccumulatoren, in cilindrische vorm, met een diameter van niet meer dan 14,5 mm, bestemd voor de vervaardiging van oplaadbare batterijen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8507 60 00

25

Rechthoekige modules voor verwerking in herlaadbare lithium-ion-accu′s:

met een breedte van 352,5 mm (± 1 mm) of 367,1 mm (± 1 mm)

met een diepte van 300 mm (± 2 mm) of 272,6 mm (± 1 mm)

met een hoogte van 268,9 mm (± 1,4 mm) of 229,5 mm (± 1 mm)

met een gewicht van 45,9 kg of 46,3 kg

met een nominale capaciteit van 75 Ah en

een nominale spanning van 60 V

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

30

Lithiumionaccumulatoren, in cilindrische vorm, met een lengte van 63 mm of meer en een diameter van 17,2 mm of meer, met een nominale capaciteit van 1 200 mAh of meer, bestemd voor de vervaardiging van oplaadbare batterijen (1)

0 %

31.12.2014

ex 8507 60 00

35

Herlaadbare lithium-ion-accu's, met:

een lengte van 1 475 mm of meer, doch niet meer dan 2 200 mm,

een breedte van 935 mm of meer, doch niet meer dan 1 400 mm,

een hoogte van 260 mm of meer, doch niet meer dan 310 mm,

een gewicht van 320 kg of meerdoch niet meer dan 390 kg,

een nominale capaciteit van 18,4 Ah of meer, doch niet meer dan 130 Ah,

ondergebracht in pakketten van 12 of 16 modules

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

40

Herlaadbare batterijen van elektrische lithiumionaccumulatoren met:

een lengte van 1 203 mm of meer doch niet meer dan 1 297 mm,

een breedte van 282 mm of meer doch niet meer dan 772 mm,

een hoogte van 792 mm of meer doch niet meer dan 839 mm,

en gewicht van 260 kg of meer doch niet meer dan 293 kg,

een vermogen van 22 kWh of 26 kWh, en

samengesteld uit 24 or 48 modules

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

50

Modules voor de assemblage van batterijen van elektrische lithiumionaccumulatoren met:

een lengte van 298 mm of meer doch niet meer dan 408 mm,

een breedte van 33,5 mm of meer doch niet meer dan 209 mm,

een hoogte van 138 mm of meer doch niet meer dan 228 mm,

een massa van 3,6 kg of meer doch niet meer dan 17 kg, en

een vermogen van 458 kWh of meer doch niet meer dan 2 158 kWh

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

55

Lithiumionaccumulatoren in cilindrische vorm, met:

een grondplaat die vergelijkbaar is met een in het midden samengedrukte ellips,

een lengte van 49 mm of meer (aansluitpunten niet inbegrepen),

een breedte van 33,5 mm of meer,

een dikte van 9,9 mm of meer,

een nominale capaciteit van 1,75 Ah of meer, en

een nominale spanning van 3,7 V,

bestemd voor de vervaardiging van oplaadbare batterijen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

57

Lithiumionaccumulatoren, in rechthoekige vorm, met:

sommige hoeken afgerond,

een lengte van 76 mm of meer (aansluitpunten niet inbegrepen),

een breedte van 54,5 mm of meer,

een dikte van 5,2 mm of meer,

een nominale capaciteit van 3 100 mAh of meer, en

een nominale spanning van 3,7 V,

bestemd voor de vervaardiging van oplaadbare batterijen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8507 60 00

60

Herlaadbare lithium-ion-accu’s, met:

een lengte van 1 213 mm of meer, doch niet meer dan 1 575 mm,

een breedte van 245 mm of meer doch niet meer dan 1 200 mm,

een hoogte van 265 mm of meer, doch niet meer dan 755 mm,

een gewicht van 265 kg of meer, doch niet meer dan 294 kg,

een nominale capaciteit van 66,6 Ah,

ondergebracht in pakketten van 48 modules

0 %

31.12.2015

ex 8507 60 00

65

Cilindrische lithiumioncellen met

3,5 tot 3,8 V gelijkstroom,

300 tot 900 mAh en

een diameter van 10 tot 14,5 mm

0 %

31.12.2016

ex 8507 60 00

70

Rechthoekige modules voor verwerking in herlaadbare lithium-ion-accu’s:

met een lengte van 350 mm of 312 mm,

met een breedte van 79,8 mm of 225 mm,

met een hoogte van 168 mm of 35 mm,

met een gewicht van 6,2 kg or 3,95 kg,

met een nominale capaciteit van 129 Ah of 66,6 Ah

0 %

31.12.2015

ex 8507 60 00

75

Rechthoekige lithiumionaccumulatoren met

een metalen behuizing,

een lengte van 173 mm (± 0,15 mm),

een breedte van 21 mm (± 0,1 mm),

een hoogte van 91 mm (± 0,15 mm),

een nominale spanning van 3,3 V en

een nominale capaciteit van 21 Ah of meer

0 %

31.12.2016

ex 8507 60 00

80

Rechthoekige lithiumionaccu’s met

een metalen behuizing,

een lengte van 171 mm (± 3 mm),

een breedte van 45,5 mm (± 1 mm),

een hoogte van 115 mm (± 1 mm),

een nominale spanning van 3,75 V en

een nominale capaciteit van 50 Ah

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van oplaadbare batterijen voor motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2015

ex 8507 90 80

70

Gesneden plaat van vernikkeld bladkoper, met:

een breedte van 70 mm (± 5 mm),

een dikte van 0,4 mm (± 0,2 mm),

een lengte van niet meer dan 55 mm,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van lithium-ionbatterijen voor elektrische voertuigen (1)

0 %

31.12.2016

ex 8508 70 00

ex 8537 10 99

10

96

Elektronische schakeling zonder aparte behuizing voor het bedienen en besturen van de borstels van stofzuigers met een vermogen van niet meer dan 300 W

0 %

31.12.2015

ex 8508 70 00

ex 8537 10 99

20

98

Elektronische schakelingen die:

via draad of radiofrequentie met elkaar en met de motorbesturingskaart zijn verbonden, en

de werking (in- en uitschakelen en zuigvermogen) van stofzuigers regelen overeenkomstig een opgeslagen programma,

al dan niet uitgerust met verklikkerlampjes die de werking van de stofzuiger weergeven (zuigvermogen en/of stofzak vol en/of filter vol)

0 %

31.12.2015

ex 8512 40 00

ex 8516 80 20

10

20

Verwarmingsfolie voor een buitenspiegel van een auto:

met twee elektrische contacten,

met een kleeflaag aan beide zijden (aan de zijde van de kunststof houder van het glas en aan de zijde van het spiegelglas),

met een beschermende papierlaag aan beide zijden

0 %

31.12.2018

ex 8516 90 00

60

Ventilatie-inrichting van een elektrische frituurpan:

met een motor met een vermogen van 8 W bij 4 600 rpm,

elektronisch gestuurd,

functioneert bij omgevingstemperaturen van meer dan 110 °C

voorzien van een regelthermostaat

0 %

31.12.2014

ex 8516 90 00

70

Binnenpannen:

met zij- en centrale openingen,

van gegloeid aluminium,

met een keramische coating, hittebestendig tot meer dan 200 °C

bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van elektrische frituurpannen (1)

0 %

31.12.2017

ex 8518 29 95

30

Luidsprekers met:

een impedantie van 4 Ohm of meerdoch niet meer dan 16 Ohm,

een nominaal vermogen van 2 W of meer doch niet meer dan 20 W,

met of zonder kunststofklamp, en

met of zonder elektrische kabel voorzien van verbindingsstukken,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van televisietoestellen en videomonitors

0 %

31.12.2017

ex 8518 30 95

20

Hoofdtelefoons en oortelefoons voor hoorapparaten, geborgen in een omhulling waarvan de afmetingen niet meer dan 5 mm × 6 mm × 8 mm bedragen, gemeten zonder aansluitpunten

0 %

31.12.2018

ex 8518 40 80

91

Printkaart-subeenheden met digitale audiosignaaldecodering, audiosignaalverwerking en -versterking met dubbele en/of meerkanalenfunctionaliteit

0 %

31.12.2014

ex 8518 40 80

92

Printkaart-subeenheiden, met voeding, actieve equalizer en eindversterkerschakelingen

0 %

31.12.2015

ex 8518 90 00

91

Uit één stuk koudgestuikte kernplaten van staal, in de vorm van een ronde schijf aan één zijde voorzien van een cilinder, bestemd voor de vervaardiging van luidsprekers (1)

0 %

31.12.2018

ex 8521 90 00

20

Digitale videorecorders:

zonder harddiskdrive,

met of zonder dvd-rw,

met ofwel bewegingsdetectie of mogelijkheid tot bewegingsdetectie door IP-connectiviteit via een LAN-connector,

met of zonder usb/seriepoort,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van CCTV-bewakingsystemen (1)

0 %

31.12.2014

ex 8522 90 49

50

Elektronische assemblages voor een laser-leeskop van een compactdisc-speler, bestaande uit:

een gedrukte schakeling

een fotodetector, in de vorm van een monolithische geïntegreerde schakeling, geborgen in een omhulling,

niet meer dan 3 aansluitelementen,

niet meer dan 1 transistor,

niet meer dan 3 instelbare en 4 vaste weerstanden,

niet meer dan 5 condensatoren

het geheel aangebracht op een drager

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 49

ex 8527 99 00

ex 8529 90 65

60

10

25

Printplaat met:

een radiotuner (die radiosignalen kan ontvangen en decoderen en doorzenden naar andere componenten op de plaat) zonder signaalverwerkings-functie,

een microprocessor die instructies vanop afstand kan ontvangen en de chipset van de tuner kan aansturen,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van home-entertainmentsystemen (1)

0 %

31.12.2014

ex 8522 90 49

ex 8527 99 00

ex 8529 90 65

65

20

40

Subprintplaat met:

een radiotuner, die radiosignalen kan ontvangen en decoderen en doorzenden naar andere componenten op de plaat, met een signaaldecoder,

een ontvanger voor radioafstandsbediening (RF),

een verzender voor infraroodafstandsbediening,

een SCART-signaalgenerator,

een sensor voor de tv-stand,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van home-entertainmentsystemen (1)

0 %

31.12.2014

ex 8522 90 49

70

Samenstellingen bestaande uit ten minste een flexibele gedrukte schakeling, een laserbesturing in de vorm van een geïntegreerde schakeling en een signaalomvormer in de vorm van een geïntegreerde schakeling

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 80

15

Koellichamen en koelvinnen van aluminium, bestemd voor het handhaven van de bedrijfstemperatuur van transistors en/of geïntegreerde schakelingen in producten bedoeld bij post 8521

0 %

31.12.2017

ex 8522 90 80

ex 8529 90 92

30

30

Houder, bevestiging of interne versteviger van metaal, bestemd om te worden gebruikt bij de fabricage van televisietoestellen, monitors en videospelers (1)

0 %

31.12.2016

ex 8522 90 80

65

Samenstellingen voor optische schijven, bestaande uit ten minste een optische eenheid en gelijkstroommotoren, al dan niet geschikt voor het dubbellagig opnemen

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 80

70

Samenstellingen voor video-opname en videoweergave, ten minste bestaande uit een motor en een gedrukte schakeling met geïntegreerde schakelingen met besturings- of controlefuncties, al dan niet met transformator, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 80

75

Optische leeskoppen voor CD-spelers, bestaande uit een laserdiode, een fotodetector in de vorm van een geïntegreerde schakeling en een bundelsplitser

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 80

80

Samenstellingen voor loopwerken met optische laser (zogenaamde "mecha units") voor het opnemen en/of weergeven van digitale video- en/of audiosignalen, bestaande uit ten minste een eenheid voor het lezen en/of schrijven met een optische laser, één of meer gelijkstroommotoren en niet voorzien van een gedrukte schakeling of bevattende een gedrukte schakeling die geen geluids- of beeldsignalen kan verwerken, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij de posten 8519, 8521, 8526, 8527, 8528 of 8543 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 80

81

Optische laser-weergavekoppen voor de weergave van optische signalen van CD of DVD en de opname van optische signalen op DVD, ten minste bevattend:

een laserdiode,

een geïntegreerde schakeling voor de aansturing van de laser,

een geïntegreerde schakeling met de functie van fotodetector,

een geïntegreerde schakeling met de functie van front monitor en,

een actuator,

bestemd voor gebruik bij de fabricage van producten bedoeld bij post 8521 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8522 90 80

83

Blu-ray optische leeseenheden, al dan niet geschikt om op te nemen, voor gebruik met Blu-ray-, DVD- en CD-discs, bestaande uit ten minste:

laserdioden met drie soorten golflengten,

een fotodetectorprintkaart en

een aandrijver,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 80

84

Blu-ray aandrijfmechanismem, al dan niet geschikt om op te nemen, voor gebruik met Blu-ray-, DVD en CD-discs, bestaande uit ten minste:

een optische leeseenheid met laserdioden met drie soorten golflengten,

een spindlemotor,

een stappenmotor

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 80

85

Videokoppentrommels, met videokoppen of met video- en audiokoppen en een elektromotor, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8522 90 80

96

Harddisk drives bestemd om te worden ingebouwd in producten bedoeld bij post 8521 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8522 90 80

ex 8529 90 65

97

50

Tuners die hoogfrequente signalen omzetten in middenfrequente signalen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 en 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8525 80 19

20

Samenstellingen voor televisiecamera’s, waarvan de afmetingen niet meer bedragen dan 10 mm × 15 mm × 18 mm, bestaande uit een beeldsensor, een objectief en een kleurenprocessor met een beeldresolutie van niet meer dan 1 024 × 1 280 beeldpunten (pixels), al dan niet voorzien van een kabel en/of omhulling, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij onderverdeling 8517 12 00 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8525 80 19

25

Lange-golf-infraroodcamera (overeenkomstig ISO/TS 16949) met:

een gevoeligheid in het golflengtegebied van 8 μm of meer doch niet meer dan 14 μm,

een resolutie van 324 × 256 pixels,

een gewicht van niet meer dan 400 g,

maximale afmetingen van 70 mm × 67 mm × 75 mm,

een waterdichte behuizing en een voor voertuigen gekwalificeerde stekker en

een afwijking van het uitgangssignaal over het volledige bedrijfstemperatuurbereik van niet meer dan 20 %

0 %

31.12.2014

ex 8525 80 19

ex 8525 80 91

31

10

Camera’s voor gesloten televisiecircuit (CCTV):

met een gewicht van niet meer dan 5,9 kg,

zonder behuizing,

met afmetingen van niet meer dan 405 mm×315 mm,

met één CCD-sensor (Charge-Coupled Device) of een CMOS-sensor (Complementary Metal-Oxide-Semiconductor),

met niet meer dan 5 megapixel nuttige pixels,

bestemd voor gebruik in CCTV-bewakingssystemen (1)

0 %

01.07.2014

ex 8525 80 19

35

Camera’s met beeldscanfunctie, met:

een „Dynamic overlay lines“-systeem,

een NTSC-video-uitgangssignaal,

een spanning van 6,5 V,

een lichtsterkte van 0,5 lux of meer

0 %

31.12.2014

ex 8525 80 19

40

Assemblages voor camera’s voor gebruik in draagbare computers (notebooks), waarvan de afmetingen niet meer bedragen dan 15 mm × 25 mm × 25 mm, voorzien van een beeldsensor, objectief en kleurenprocessor, met een beelddefinitie van niet meer dan 1 600 × 1 200 beeldpunten (pixels), al dan niet voorzien van kabel en/of behuizing, en al dan niet gemonteerd op een voet en voorzien van een LED-chip (1)

0 %

31.12.2016

ex 8525 80 19

45

Cameramodules met een resolutie van 1 280 * 720 P HD, met twee microfoons, bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8528 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8526 91 20

ex 8527 29 00

80

10

Geïntegreerde audiomodule (IAM) met een digitale video-uitgang voor aansluiting op een LCD-aanraakschermmonitor, interfaces voor een Media Oriented Systems Transport (MOST)-netwerk en waarbij het signaal wordt overgebracht via het MOST High-protocol, met of zonder:

een printkaart (PCB) bevattende een Global Positioning System (gps)-ontvanger, een gyroscoop en een TrafficMessageChannel (TMC)-tuner,

een harde schijf die meerdere kaarten kan ondersteunen,

een HD-radio,

een spraakherkenningssysteem,

een cd- en een dvd-lade,

en met

aansluitmogelijkheden voor Bluetooth, mp3 en Universal Serial Bus (USB),

een spanning van 10V of meer doch niet meer dan 16V,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voertuigen bedoeld bij hoofdstuk 87 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8527 91 99

ex 8529 90 65

10

35

Assemblage bestaande uit ten minste:

een audiofrequentieversterkereenheid, bestaande uit ten minste een audiofrequentieversterker en een geluidsgenerator

een transformator en

een ontvangsttoestel voor radio-omroep

0 %

31.12.2014

ex 8528 49 10

10

Videomonitors bestaande uit:

een kathodestraalbuis met vlak scherm met een diagonaal van ten hoogste 110 mm en voorzien van een afbuigjuk en

een gedrukte schakeling waarop zijn aangebracht een afbuigeenheid, een beeldversterker en een transformator,

het geheel al dan niet aangebracht op een chassis, bestemd voor de vervaardiging van beeldparlofoons, beeldtelefoons of bewakingssystemen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8528 59 70

10

Videomonitors met vloeibare kristallen voor kleurenweergave, met uitzondering van monitoren die worden gecombineerd met andere apparaten, met een gelijkstroom bedrijfsspanning van 7 V of meer, maar niet meer dan 30 V, met een diagonaal van het beeldscherm van 33,2 cm of minder,

zonder behuizing, met achterkant en montageonderstel,

of met behuizing,

bedoeld voor permanente inbouw of vaste montage, tijdens de industriële assemblage, in producten bedoeld bij de hoofdstukken 84 tot en met 90 en 94 (1)

0 %

30.06.2014

ex 8529 10 80

20

Keramische filtereenheden, bestaande uit 2 filters en 1 resonator voor een frequentie van 10,7 MHz (± 30 kHz), geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8529 10 80

50

Keramische filters voor een centrumfrequentie van 450 kHz (± 1,5 kHz) of 455 kHz (± 1,5 kHz), met een bandbreedte van niet meer dan 30 kHz bij 6 dB en van niet meer dan 70 kHz bij 40 dB, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8529 10 80

60

Filters, met uitzondering van filters voor oppervlakte-geluidsgolven (zogenaamde SAW filters), voor een centrum-frequentie van 485 MHz of meer doch niet meer dan 1 990 MHz, met een opnameverlies (insertion loss) van niet meer dan 3,5 dB, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 65

ex 8548 90 90

30

44

Delen van televisietoestellen, voorzien van microprocessor- en videoprocessorfuncties, bevattende ten minste een microcontroller en een videoprocessor, gemonteerd op een geleidingsframe en geborgen in een omhulling van kunststof

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 65

45

Satellietradio-ontvangermodule die hoogfrequente satellietsignalen omzet in digitale audiogecodeerde signalen, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8527 (1)

0 %

31.12.2014

ex 8529 90 65

55

Ambilight LED-borden bestemd voor om te worden aangebracht in producten bedoeld bij post 8528 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8529 90 65

60

Tuners voor de omzetting van hoogfrequente in middenfrequente signalen, bestemd voor gebruik bij de fabricage van satelliet of terrestrische televisie-ontvangers voor set-top boxes (1)

0 %

31.12.2016

ex 8529 90 65

65

Printkaarten voor de rechtstreekse distributie van voedingsspanning en besturingssignalen naar een besturingscircuit op een TFT-glasplaat van een LCD-module

0 %

31.12.2015

ex 8529 90 65

70

Besturingseenheden bestaande uit een elektronische geïntegreerde schakeling en een flexibele gedrukte schakeling, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van LCD-modules (1)

0 %

31.12.2016

ex 8529 90 65

75

Modules met minstens halfgeleiderchips voor:

de opwekking van aandrijfsignalen voor pixelaansturing, of

de aandrijving van aanstuurbare pixels

0 %

31.12.2017

ex 8529 90 92

25

LCD-modules, zonder touchscreenondersteuning, uitsluitend bestaande uit:

een of meer glazen of plastic TFT-cellen

een gegoten koellichaam,

een backlight-unit,

een printplaat met microcontroller, en

LVDS-interface (Low Voltage Differential Signaling),

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging radio’s voor motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2015

ex 8529 90 92

32

Optische eenheden voor videoprojectie, bevattende een systeem voor het scheiden van kleuren, een positioneringsmechanisme en lenzen, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8528 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 92

40

Samenstellingen, bevattende prisma’s, plaatjes met digitale microspiegeltjes (zogenaamde "Digital Micromirror Devices" of "DMD-chips") en besturingselektronica, bestemd voor de vervaardiging van tele- of videoprojectietoestellen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 92

41

Digitale eenheden met microspiegeltjes ("Digital Micromirror Devices" of "DMD- chips"), bestemd voor de vervaardiging van videoprojectietoestellen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 92

42

Koellichamen en koelvinnen van aluminium, bestemd voor het handhaven van de bedrijfstemperatuur van transistors en geïntegreerde schakelingen in televisietoestellen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 92

43

Plasmaschermmodules, enkel voorzien van adresseer-elektroden en displayelektroden, met of zonder „driver” — en/of besturingselektronica uitsluitend voor pixeladresseringen en al dan niet voorzien van een elektrische voeding

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 92

44

Lcd-modules bestaande uit één of meer plastic of glazen tft-cellen, zonder touch-screenondersteuning, met of zonder achtergrondverlichting met of zonder inverters, en met één of meer printplaten met regelelektronica uitsluitend bedoeld voor pixelaansturing

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 92

45

Samenstellingen van geïntegreerde schakelingen met tv ontvangst functionaliteit bevattende kanaaldecodeer-, ontvangtoestel-, voedingbeheer geïntegreerde circuits, GSM-filers en discrete zowel als ingesloten passieve schakelingselementen ten behoeve van het ontvangen van digitale videosignalen in DVB-T -en DVB-H opmaak

0 %

31.12.2018

ex 8529 90 92

47

Vlakbeeldsensoren ("progressieve scan" Interline CCD-Sensor of CMOS-Sensor) voor digitale videocamera′s in de vorm van een analoge of digitale, monolithische geïntegreerde schakeling met pixels van niet meer dan 12 μm × 12 μm in monochrome versie met microlenzen op elke afzonderlijke pixel (microlens array) of in polychrome versie met een kleurenfilter, ook met een microlenzenarray met één microlens op elke afzonderlijke pixel

0 %

31.12.2014

ex 8529 90 92

48

Koellichamen/heatsinks van gegoten aluminium voor het handhaven van de bedrijfstemperatuur van transistors en geïntegreerde schakelingen, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8527 (1)

0 %

31.12.2014

ex 8529 90 92

ex 8536 69 90

49

83

Wisselstroom-contactdozen met geluidsfilter, bestaande uit:

wisselstroom-contactdoos (voor aansluiting van een stroomsnoer) van 230 V,

geïntegreerd geluidsfilter bestaande uit condensatoren en inductoren,

kabelconnector voor het aansluiten van een wisselstroom-contactdoos op de PDP-voedingseenheid,

al dan niet uitgerust met een metalen steun waarmee de wisselstroom-contactdoos wordt vastgezet op het PDP-televisietoestel

0 %

31.12.2014

ex 8529 90 92

50

LCD-kleurenbeeldschermen voor LCD-monitors bedoeld bij post 8528:

met een beeldschermdiagonaal van 14,48 cm of meer doch niet meer dan 31,24 cm,

met achtergrondverlichting, microcontroller,

met een CAN(Controller Area Network)-controller met LVDS(Low-Voltage Differential Signaling)-interface en CAN/voedingscontactdoos of met een APIX(Automotive Pixel Link)-controller met APIX-interface,

in een behuizing met of zonder koellichaam achteraan de behuizing,

zonder een signaalverwerkingsmodule,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voertuigen bedoeld bij hoofdstuk 87 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8529 90 92

70

Rechthoekige bevestigings- en afdekframes:

van een aluminiumlegering bevattende silicium en magnesium,

met een lengte van 900 mm of meer doch niet meer dan 1 500 mm,

met een breedte van 600 mm of meer doch niet meer dan 950 mm,

van een soort gebruikt voor de vervaardiging van televisietoestellen

0 %

31.12.2017

ex 8531 80 95

40

Elektro-akoestische omzetters

0 %

31.12.2018

ex 8535 90 00

20

Gedrukte schakelingen in de vorm van platen bestaande uit isolatiemateriaal met elektroverbindingen en soldeerpunten, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van achtergrondverlichtingseenheden (backlight-eenheden) voor LCD-modules (1)

0 %

31.12.2018

ex 8535 90 00

ex 8536 50 80

30

83

Halfgeleiderschakelmodules in een behuizing:

bestaande uit een IGBT-schakeling en een diodeschakeling op een of meer bedradingsframes,

voor een spanning van 600V of 1 200 V

0 %

31.12.2015

ex 8536 30 30

11

Thermo-elektrische schakelaars met een uitvalsstroom van 50 A of meer, bevattende een elektromechanische schakelaar van het type snap-action, geborgen in een hermetisch gesloten omhulling, voor het rechtstreeks aanbrengen op windingen van een elektromotor

0 %

31.12.2018

ex 8536 49 00

91

Thermische relais geborgen in een hermetisch gesloten glazen omhulling met een lengte van niet meer dan 35 mm, gemeten zonder aansluitdraden, met een lek van niet meer dan 10–6 cm3 He/s bij 1 bar en een temperatuur van 0 °C tot en met 160 °C, bestemd om te worden aangebracht in compressors voor koelgroepen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8536 50 11

31

Schakelaars van het type voor montage op een gedrukte schakeling, werkend met een kracht van 4,9 N (± 0,9 N), aangebracht in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8536 50 11

32

Mechanische toetsschakelaars voor het verbinden van elektronische schakelingen, met een werkspanning van niet meer dan 60V en een werkstroom van niet meer dan 50 mA, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8536 50 19

91

Hall-effectschakelaars, bevattende 1 magneet, 1 Hall-effectsensor en 2 condensatoren, geborgen in een omhulling met 3 aansluitpunten

0 %

31.12.2018

ex 8536 50 19

ex 8536 50 80

93

97

Eenheden, met regelbare besturings- en schakelfuncties, bevattende een of meer monolithische geïntegreerde schakelingen al dan niet gecombineerd met halfgeleiderelementen, samen gemonteerd op een geleidingsframe en geborgen in een omhulling van kunststof

0 %

31.12.2018

ex 8536 50 80

81

Mechanische snelheidsbegrenzerschakelaars voor het aansluiten van elektrische stroomkringen op:

een spanning van 240 V of meer maar niet meer dan 250 V,

een stroomsterkte van 4 A of meer maar niet meer dan 6 A,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van machines bedoeld bij post 8467 (1)

0 %

31.12.2014

ex 8536 50 80

82

Mechanische schakelaars voor het aansluiten van elektrische stroomkringen op:

een spanning van 240 V of meer maar niet meer dan 300 V,

een stroomsterkte van 3 A of meer maar niet meer dan 15 A,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van machines bedoeld bij post 8467 (1)

0 %

31.12.2014

ex 8536 50 80

93

Schakeleenheden voor coaxiale kabel, bevattende 3 elektro-magnetische schakelaars, met een schakeltijd van niet meer dan 50 ms en een stuurstroom van niet meer dan 500 mA bij een spanning van 12 V

0 %

31.12.2018

ex 8536 50 80

98

Mechanische drukknopschakelaars voor het verbinden van elektronische schakelingen, met een werkspanning van 220V of meer doch niet meer dan 250V en een stroomsterkte van niet meer dan 5A, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8536 69 90

51

Connectors van het scart-type, geborgen in een behuizing van kunststof of metaal met 21 pennen in 2 rijen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij de posten 8521 en 8528 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8536 69 90

81

Pitchconnectoren bestemd voor de vervaardiging van LCD-televisieontvangers (1)

0 %

31.12.2017

ex 8536 69 90

82

Modulaire contactstop (stekker) of contactdoos voor lokale netwerken, al dan niet gecombineerd met andere contactdozen, met ten minste:

een impulstransformator met een breedbandferrietkern,

een "common mode"-spoel,

een weerstand,

een condensator,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2014

ex 8536 69 90

84

Universal serial bus (USB)-contactstop (stekker) of -contactdoos in enkel - of meervoudige vorm voor aansluiting met andere USB-apparaten, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van goederen bedoeld bij de posten 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8536 69 90

85

Contactstop (stekker) of contactdoos, geborgen in een behuizing van kunststof of metaal met niet meer dan 8 pennen, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8536 69 90

86

Contactdozen en contactstoppen (stekkers) van het High-Definition Multimedia Interface (HDMI) type, geborgen in een behuizing van kunstof of metaal, met 19of20pennen in twee rijen, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521of8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8536 69 90

87

Contactdozen en contactstoppen (stekkers) van het D-subminiatuur (D-sub) type, geborgen in een behuizing van kunststof of metaal met 15pennen in 3rijen, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8536 69 90

88

Veilige digitale (SD) compactflash "chipkaart" en 64-pin pc-kaart contrastekers, van de soort gebruikt voor het solderen op printplaten, voor het aansluiten van elektrische apparatuur en schakelingen en het inschakelen of uitschakelen of het beveiligen van elektrische schakelingen met een spanning van niet meer dan 1 000 V

0 %

31.12.2017

ex 8536 70 00

10

Optische contactstop (stekker) of contactdoos, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8536 70 00

20

Metalen stekkers, stopcontacten en connectors in een behuizing van kunststof of metaal voor het optisch en mechanisch uitlijnen van optische vezelkabels, met:

een bedrijfstemperatuur van - 20 °C of meer maar niet meer dan 70 °C,

een signaaloverdrachtsnelheid van niet meer dan 25 Mbps,

een voedingsspanning van ten minste de - 0,5 V of meer maar niet meer dan 7 V,

een voedingsspanning van ten minste de - 0,5 V of meer maar niet meer dan 7,5 V,

zonder geïntegreerde schakeling,

bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 en 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8536 90 85

92

Gestanste metalen banden, met aansluitpunten

0 %

31.12.2018

ex 8536 90 85

ex 8544 49 93

94

10

Elastomeer-contactelementen, van rubber of silicone, voorzien van een of meer geleidende sporen

0 %

31.12.2018

ex 8536 90 85

97

Slot voor geheugenkaarten van het veilige digitale (SD) type, push-push of push-pull type, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 of 8528 (1)

0 %

31.12.2016

ex 8537 10 91

30

Controlemodules van het dashboard van het voertuig voor gevevensverwerking en –evaluatie, werkend via het CAN-bus-protocol, die ten minste bevat:

microprocessorrelais,

een stappenmotor,

een programmeerbaar geheugen, enkel voor het uitlezen van de daarin opgeslagen gegevens, die elektrisch kunnen worden gewist (Electrically Erasable Programmable Read-Only Memory, EEPROM), en

andere passieve elementen (zoals connectoren, diodes, spanningsstabilisator, weerstanden, condensatoren, transistors),

met een spanning van 13,5 V

0 %

31.12.2017

ex 8537 10 99

92

Drukgevoelige beeldschermpanelen, bestaande uit een geleidend rooster tussen twee platen of bladen van glas of kunststof, voorzien van stroomvoerende elementen en van elektrische contacten

0 %

31.12.2018

ex 8537 10 99

93

Elektronische besturingseenheden voor een spanning van 12 V, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van temperatuurregelingssystemen in voertuigen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8537 10 99

ex 8543 70 90

94

20

Eenheden bestaande uit twee junctie-veldeffecttransistoren in een behuizing met tweeledig bedradingsframe (dual lead frame)

0 %

31.12.2018

ex 8537 10 99

97

Elektronische besturingskaarten voor het bedienen en besturen van een éénfasewisselstroomcollectormotor met een uitgangsvermogen van 750 W of meer en een opgenomen vermogen van meer dan 1 600 W doch niet meer dan 2 700 W

0 %

31.12.2015

ex 8538 90 99

92

Delen van een elektrothermische zekering, bestaande uit een vertinde draad van koper aangebracht op een cilindervormig buisje waarvan de afmetingen niet meer dan 5 mm × 48 mm bedragen

0 %

31.12.2018

ex 8538 90 99

95

Basisplaat van koper, om te worden gebruikt als koellichaam bij de vervaardiging van IGBTmodules zoals bedoeld bij post 8535 of 8536 voor een spanning van 650 V of meer, maar niet meer dan 1 200 V (1)

0 %

31.12.2018

ex 8539 39 00

20

Fluorescentielampen met een koude kathode (CCFL) of een externe elektrode (EEFL) met een diameter van ten hoogste 5 mm en een lengte van meer dan 120 mm maar ten hoogste 1 570 mm

0 %

31.12.2016

ex 8540 11 00

93

Kathodestraalbuizen voor het weergeven van beelden in kleur, met naast elkaar geplaatste elektronenkanonnen (zogenaamde in-line-techniek) en met een beeldschermdiagonaal van 79 cm of meer

0 %

31.12.2016

ex 8540 20 80

91

Fotokathodestraalbuizen

0 %

31.12.2016

ex 8540 71 00

20

Magnetrons voor continugebruik met een vaste frequentie van 2 460 MHz, magneet in behuizing en probe-uitgang, voor de vervaardiging van producten van onderverdeling 8516 50 00 (1)

0 %

31.12.2018

ex 8540 89 00

91

Afleesschermen ("displays") in de vorm van een buisje, bestaande uit een glazen kapje bevestigd op een plaatje waarvan de afmetingen niet meer dan 300 mm × 350 mm bedragen, gemeten zonder aansluitpunten. Het buisje bevat een of meer reeksen tekens of lijntjes. Elk teken of lijntje bestaat uit fluorescerende of fosforescerende elementen die zijn samengesteld uit een gemetalliseerde basis waarop fluorescerende stoffen of fosforescerende zouten zijn aangebracht die oplichten als ze door elektronen worden getroffen

0 %

31.12.2018

ex 8540 89 00

92

Vacuümfluorescentie-afleesbuizen

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

ex 9405 40 39

ex 9405 40 99

23

50

03

Halfgeleiderinrichting voor het omzetten van elektrische energie in zichtbare, infrarode of ultraviolette straling,

tevens voorzien van een behuizing,

voorzien van elektrische aansluitingen

met een of meerdere lichtgevende halfgeleiderchips die elektrisch met elkaar verbonden kunnen zijn en ter bescherming van een of meerdere beschermende dioden kunnen zijn voorzien,

ontworpen als een geïntegreerd geheel,

voor de vervaardiging van verlichtingsarmaturen ten behoeve van algemene verlichting (1)

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

30

Versterkers, bestaande uit actieve en passieve elementen aangebracht op een gedrukte schakeling, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

35

Modulatoren voor radiofrequenties (RF), werkend met een frequentiebereik van 43 MHz of meer doch niet meer dan 870 MHz, voor het omschakelen van VHF- en UHF-signalen, bestaande uit actieve en passieve elementen aangebracht op een gedrukte schakeling, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

40

Hogefrequentieversterkers met een of meer geïntegreerde schakelingen en discrete condensatorchips op een metalen flens in een behuizing

0 %

31.12.2015

ex 8543 70 90

45

Piëzo-elektrische kristaloscillators, met een vaste frequentie binnen een frequentiebereik van 1,8 MHz tot 67 MHz, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

55

Opto-elektronische schakelingen bestaande uit één of meer lichtgevende dioden, al dan niet voorzien van een geïntegreerde stuurschakeling, en een lichtgevoelige diode gekoppeld aan een versterkerschakeling al dan niet met een geïntegreerde logische poortschakeling of uit één of meer lichtgevende dioden en meer dan één lichtgevoelige diode gekoppeld aan een versterkerschakeling, al dan niet met een geïntegreerde logische poortschakeling of andere geïntegreerde schakelingen, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

60

Oscillators, met een centrumfrequentie van 20 GHz of meer doch niet meer dan 42 GHz, bestaande uit niet op het substraat aangebrachte actieve en passieve elementen, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

65

Eenheden voor het opnemen en het weergeven van geluid, voor het opnemen van stereo-audiogegevens en voor het simultaan opnemen en weergeven, bevattende 2 of 3 monolithische geïntegreerde schakelingen aangebracht op een gedrukte schakeling of op een geleidend kader (zogenaamde "lead frame"), geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

80

Oscillators met thermische compensatie, bevattende een gedrukte schakeling waarop ten minste een piëzo-elektrisch kristal en een regelbare condensator zijn aangebracht, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

85

Spanningsgestuurde oscillators (VCOs), met uitzondering van oscillators met thermische compensatie, bestaande uit actieve en passieve elementen aangebracht op een gedrukte schakeling, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 70 90

95

Weergave- en besturingsmodules van mobiele telefoons, bestaande uit:

een contactdoos voor netvoeding/CAN (Controller Area Network),

een Universal Serial Bus (USB) en Audio IN/OUT-poorten en

bevattende een video-schakelinrichting voor de interface van besturingssystemen van smart phones met het Media Orientated Systems Transport (MOST)-netwerk,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van voertuigen bedoeld bij hoofdstuk 87 (1)

0 %

31.12.2015

ex 8543 90 00

20

Kathoden van roestvrij staal in de vorm van een plaat met een ophangstaaf, al dan niet met zijstroken van kunststof

0 %

31.12.2014

ex 8543 90 00

30

Samenstellingen van producten van post 8541 of 8542 gemonteerd op een gedrukte schakeling, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8543 90 00

40

Deel van een elektrolyseapparaat, bestaande uit een paneel van nikkel voorzien van een via ribben bevestigd gaas van nikkel en een paneel van titaan voorzien van een via ribben bevestigd gaas van titaan, waarbij beide panelen ruggelings aan elkaar zijn bevestigd

0 %

31.12.2017

ex 8544 20 00

ex 8544 42 90

ex 8544 49 93

ex 8544 49 95

10

20

20

10

Met PET/PVC geïsoleerde flexibele kabel met:

een spanning van niet meer dan 60 V,

een stroomsterkte van niet meer dan 1 A,

een hittebestendigheid van niet meer dan 105 °C,

afzonderlijke draden met een dikte van niet meer dan 0,1 mm (± 0,01 mm) en een breedte van niet meer dan 0,8 mm (± 0,03 mm),

afstand tussen aders van niet meer dan 0,5 mm en

pitch (asafstand tussen het midden van aders) van niet meer dan 1,25 mm

0 %

31.12.2018

ex 8544 42 90

10

Datatransmissiekabel met een transmissiesnelheid van 600 Mbit/s of meer, en met:

een spanning van 1,25V (± 0,25V)

connectoren aan elk uiteinde, waarvan minstens één met pinnen met een pitch van 1 mm

met buitenste afscherming,

die uitsluitend wordt gebruikt voor communicatie tussen een LCD-, PDP-of OLED-scherm en elektronische circuits voor videoverwerking

0 %

31.12.2018

ex 8544 42 90

30

Met PET geïsoleerde geleider van elektriciteit met:

10 of 80 afzonderlijke draden,

een lengte van 50 mm of meer doch niet meer dan 800 mm,

een of meer verbindingstukken en/of stekkers aan één of aan beide zijden,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8521 en 8528 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8545 19 00

20

Koolstofelektroden, bestemd voor de vervaardiging van zinkkoolstofbatterijen (1)

0 %

31.12.2018

ex 8545 90 90

20

Koolstofvezelpapier van de soort gebruikt voor gasdiffusielagen in brandstofcelelektrodes

0 %

31.12.2015

ex 8547 10 00

10

Isolerende werkstukken van keramische stoffen, bevattende 90 of meer gewichtspercenten aluminiumoxide, gemetalliseerd, in de vorm van een holle cilinder met een uitwendige diameter van 20 mm of meer doch niet meer dan 250 mm, bestemd voor de vervaardiging van vacuümstroomonderbrekers (1)

0 %

31.12.2018

ex 8548 10 29

10

Gebruikte elektrische lithiumion of nikkel-metaalhydrideaccumulatoren

0 %

31.12.2016

ex 8548 90 90

41

Eenheden bestaande uit een resonator werkend in een frequentiebereik van 1,8 MHz of meer doch niet meer dan 40 MHz en een condensator, geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 8548 90 90

43

Contactbeeldsensors

0 %

31.12.2018

ex 8548 90 90

47

Eenheden bestaande uit twee of meer LED-chips, werkend bij een karakteristieke golflengte van 440 nm of meer doch niet meer dan 660 nm, in een bedradingsframebehuizing waarvan de buitenafmetingen zonder bevestigingen niet meer dan 12 mm × 12 mm bedragen

0 %

31.12.2018

ex 8548 90 90

48

Optische eenheden, ten minste bestaande uit een laserdiode en een fotodiode, werkend bij een karakteristieke golflengte van 635 nm of meer doch niet meer dan 815 nm

0 %

31.12.2018

ex 8548 90 90

49

LCD-modules bestaande uit één of meer plastic of glazen tft-cellen, met touch-screenondersteuning, met of zonder achtergrondverlichting, met of zonder inverters, en met één of meer printplaten met regelelektronica uitsluitend bedoeld voor pixelaansturing

0 %

31.12.2018

ex 8548 90 90

50

Filters met een ferromagnetische kern, gebruikt voor het onderdrukken van hoogfrequente ruis in elektronische circuits, bestemd voor de vervaardiging van televisietoestellen en monitors bedoeld bij post 8528 (1)

0 %

31.12.2017

ex 8704 23 91

20

Onderstellen met cabine en motor met zelfontsteking met een cilinderinhoud van minimaal 8 000 cm3, op 3, 4 of 5 Wielen met een wielbasis van minimaal 480 cm, niet voorzien van werktuigen, bestemd voor de inbouw in automobielen voor bijzondere doeleinden met een breedte van minimaal 300 cm (1)

0 %

31.12.2017

ex 8708 30 91

10

Parkeerrem van het trommeltype:

die werkt binnen de schijf van de bedrijfsrem (drum-in-hat),

met een diameter van 170 mm of meer doch niet meer dan 175 mm,

bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2015

ex 8708 99 97

20

Metalen behuizingskappen geassembleerd in balanceerarmen of in kogellagers die gebruikt worden in de ophangingssystemen voor de voorwielen van motorvoertuigen (1)

0 %

31.12.2016

ex 8803 30 00

50

Voorgevormde rotorassen voor helikopters

met een cirkelvormige dwarsdoorsnede

een lengte van 1 249,68 mm of meer, doch niet meer dan 1 496,06 mm

een uitwendige diameter van 81,356 mm of meer doch niet meer dan 82,2198 mm,

aan beide uiteinden vernauwd tot een uitwendige diameter van 63,8683 mm of meer doch niet meer dan 66,802 mm,

warmtebehandeld volgens de normen MIL-H-6088, AMS 2770 of AMS 2772

0 %

31.12.2016

ex 9001 10 90

10

Beeldomkeerelementen, samengesteld uit optische vezels

0 %

31.12.2018

ex 9001 10 90

30

Optische vezels van polymeer met:

een kern van polymethylmethacrylaat,

een mantel van gefluoreerde polymeren,

een diameter van niet meer dan 3,0 mm, en

een lengte van meer dan 150 m

van de soort gebruikt bij de vervaardiging van vezelkabels van polymeer

0 %

31.12.2016

ex 9001 20 00

10

Materiaal bestaande uit een polariserende film, al dan niet op rollen, aan één of beide zijden voorzien van een steunende laag doorzichtig materiaal, al dan niet met een klevende laag, aan één of beide zijden bekleed met een verwijderbare beschermfolie (release film)

0 %

31.12.2017

ex 9001 20 00

ex 9001 90 00

20

55

Optische bladen, verstrooierbladen, reflectorbladen of prismabladen, onbedrukte verstrooierplaten, al dan niet met polariserende eigenschappen, specifiek gesneden

0 %

31.12.2018

ex 9001 90 00

21

Multi-Optical-Path (MOP) film, op rollen, op basis van poly(ethyleentereftalaat) (PET) materiaal:

met een totale dikte van 100 μm of meer maar niet meer dan 240 μm,

met een totale doorlatingsfactor van meer dan 55 % maar niet meer dan 65 %, bepaald door middel van de standaardmethode JIS K7105 met betrekking tot ASTM D1003 en

troebeling meer dan 70 % maar niet meer dan 80 %, bepaald door middel van de standaardmethode JIS K7105 met betrekking tot ASTM D1003

0 %

31.12.2014

ex 9001 90 00

25

Niet gemonteerde optische elementen vervaardigd van geperst chalcogenide glas, transparant in het infrarode gebied, of een combinatie van chalcogenide glas, transparant in het infrarode gebied, en een ander lens-materiaal

0 %

31.12.2017

ex 9001 90 00

35

Schermen waarop beelden aan de achterzijde kunnen worden geprojecteerd ("Rear projection screens"), bevattende een lensvormige plaat van kunststof

0 %

31.12.2018

ex 9001 90 00

45

Staafjes van yttrium-aluminiumgranaat (YAG), gedoopt met neodymium, aan beide uiteinden gepolijst

0 %

31.12.2018

ex 9001 90 00

60

Reflectorbladen of verstrooierbladen, op rollen

0 %

31.12.2018

ex 9001 90 00

65

Optische film met minimaal 5 meerlagenstructuren, waaronder een achterkantreflector, een voorkantcoating en een contrastfilter met een pitch van niet meer dan 0,65 μm, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van frontprojectieschermen (1)

0 %

31.12.2014

ex 9001 90 00

70

Foliën van poly(ethyleentereftalaat) met een totale dikte van minder dan 300 μm volgens ASTM D2103 en met aan één zijde prisma’s van acrylaat hars, met een prisma hoek van 90° en een prismatopafstand van 50 μm

0 %

31.12.2016

ex 9001 90 00

75

Frontfilters bestaande uit glazen panelen met speciale print- en filmcoating, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van plasmaschermmodules (1)

0 %

31.12.2017

ex 9001 90 00

85

Lichtgeleidende plaat van polymethylmethacrylaat,

al dan niet gesneden,

al dan niet bedrukt,

bestemd voor de vervaardiging van achterbelichtingseenheden (backlight-units) voor flatscreentelevisies (1)

0 %

31.12.2015

ex 9002 11 00

10

Regelbare objectieven met een brandpuntsafstand van 90 mm of meer doch niet meer dan 180 mm, bestaande uit 4 of meer doch niet meer dan 8 lenzen, met een diameter van 120 mm of meer doch niet meer dan 180 mm, vervaardigd van glas of van methacrylaat, waarbij elke lens aan ten minste één zijde is voorzien van een deklaag van magnesiumfluoride, bestemd voor de vervaardiging van videoprojectoren (1)

0 %

31.12.2018

ex 9002 11 00

20

Lenzen

niet groter dan 80 mm × 55 mm × 50 mm,

met een resolutie van 160 lijnen/mm of meer en

met een zoomverhouding van 18 keer,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van visualizers of camera ’s voor live beelden

0 %

31.12.2017

ex 9002 11 00

30

Lenzen

niet groter dan 180 mm × 100 mm × 100 mm op een maximale brandpuntsafstand van meer dan 200 mm,

met een resolutie van 130 lijnen/mm of meer en

met een zoomverhouding van 18 keer,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van visualizers of camera ’s voor live beelden

0 %

31.12.2017

ex 9002 11 00

40

Lenzen

niet groter dan 125 mm × 65 mm × 65 mm,

met een resolutie van 125 lijnen/mm of meer en

met een zoomverhouding van 16 keer,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van visualizers of camera ’s voor live beelden

0 %

31.12.2017

ex 9002 11 00

50

Objectieven met een brandpuntsafstand van 25 mm of meer doch niet meer dan 150 mm, bestaande uit lenzen van glas of kunststof, met een diameter van 60 mm of meer doch niet meer dan 190 mm

0 %

31.12.2018

ex 9002 11 00

70

Lenzen

niet groter dan 180 mm×100 mm×100 mm op een maximale brandpuntsafstand van meer dan 200 mm,

met een lichtstroomwaarde van 7 steradiaal mm2 of meer en

met een zoomverhouding van 16 keer,

van de soort gebruikt voor de vervaardiging van visualizers of camera ’s voor live beelden

0 %

31.12.2017

ex 9002 20 00

10

Filters, bestaande uit een polariserend kunststofmembraan, een glazen plaat en een transparante beschermingsfilm, aangebracht op een metalen kader, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8528 (1)

0 %

31.12.2018

ex 9002 90 00

20

Lenzen, gemonteerd, met een vaste brandpuntsafstand van 3,8 mm (± 0,19 mm) of van 8 mm (± 0,4 mm), met een relatieve opening van F2.0 en een diameter van niet meer dan 33 mm, bestemd voor de vervaardiging van camera’s die het geladen beeld per regel overdragen (CCD) (1)

0 %

31.12.2018

ex 9002 90 00

30

Optische elementen, bevattende 1 of 2 rijen optische glasvezels in de vorm van lenzen met een diameter van 0,85 of meer doch niet meer dan 1,15 mm, geborgen tussen 2 platen van kunststof

0 %

31.12.2018

ex 9002 90 00

40

Gemonteerde lenzen vervaardigd van chalcogenide glas, transparant in het infrarode gebied, of een combinatie van chalcogenide glas, transparant in het infrarode gebied, en een ander lens materiaal

0 %

31.12.2017

ex 9012 90 90

10

Energiefilters voor installatie op de kolom van elektronenmicroscopen

0 %

31.12.2016

ex 9013 20 00

10

Hoogfrequentgestimuleerde koolstofdioxidelasers, met een uitgangsvermogen van 12 W of meer, maar niet meer dan 200 W

0 %

31.12.2018

ex 9013 20 00

20

Laserkopinrichtingen bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van meet- of controleapparatuur voor halfgeleiderwafers of -elementen (1)

0 %

31.12.2018

ex 9013 20 00

30

Lasers bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van meet- of controleapparatuur voor halfgeleiderwafers of -elementen (1)

0 %

31.12.2018

ex 9022 90 00

10

Panelen voor röntgenapparaten (vlakke röntgensensorpanelen/röntgensensoren) bestaande uit een glasplaat met een matrix van dunfilmtransistors, bekleed met een film amorf silicium, gecoat met een scintillatorlaag van caesiumjodide en een gemetalliseerde beschermlaag, met een actieve oppervlakte van 409,6 mm2 × 409,6 mm2 en een pixelgrootte van 200 μm2 × 200 μm2

0 %

31.12.2018

ex 9025 80 40

30

Elektronische barometrische halfgeleiderdruksensor in een behuizing, hoofdzakelijk bestaande uit:

een combinatie van een of meer monolithische toepassingsspecifieke geïntegreerde schakelingen (ASIC′s) en

ten minste een of meer micro-elektromechanische sensorelementen (MEMS) vervaardigd met behulp van halfgeleidertechnologie, met mechanische componenten geplaatst in driedimensionele structuren op het halfgeleidermateriaal

0 %

31.12.2018

ex 9027 10 90

10

Sensorelementen voor de analyse van gas of rook in motorvoertuigen, hoofdzakelijk bestaande uit een zirkonium-keramiek-element in een omhulling van metaal

0 %

31.12.2018

ex 9029 10 00

20

Een apparaat om de wielsnelheid in motorvoertuigen te meten (halfgeleiderwielsnelheidsensor), bestaande uit:

een monolithische geïntegreerde schakeling in een behuizing en

een of meer met de geïntegreerde schakeling parallel geschakelde, discrete condensatoren van het SMDtype

ook met geïntegreerde permanente magneten

voor het detecteren van de beweging van een pulsgenerator

0 %

31.12.2018

ex 9031 80 34

30

Eenheden voor het meten van de draaiingshoek en de draaiingsrichting van motorvoertuigen, bestaande uit ten minste een gieringsensor in de vorm van een monokristalkwarts, al dan niet in combinatie met een of meer meetsensoren, het geheel in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 9031 80 38

10

Eenheden voor het meten van versnelling voor toepassingen in motorvoertuigen, bevattende één of meer actieve en/of passieve elementen en één of meer sensoren, het geheel geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 9031 80 38

20

Elektronische halfgeleiderversnellingsmeter in een behuizing, hoofdzakelijk bestaande uit:

een combinatie van een of meer monolithische toepassingsspecifieke geïntegreerde schakelingen (ASIC′s) en

een of meer micro-elektromechanische sensorelementen (MEMS) vervaardigd met behulp van halfgeleidertechnologie, met mechanische componenten geplaatst in driedimensionele structuren op het halfgeleidermateriaal,

bestemd om te worden ingebouwd in producten van de hoofdstukken 84 - 90 en 94

0 %

31.12.2018

ex 9031 90 85

20

Samenstellingen voor een sensor met laseruitlijning, in de vorm van een gedrukte schakeling bevattende optische filters en een sensor die het geladen beeld per regel overdraagt (CCD), het geheel geborgen in een omhulling

0 %

31.12.2018

ex 9032 89 00

20

Schoksensors voor zogenaamde "airbags" voor automobielen, met een contact dat een stroom van 12 A bij een spanning van 30 V kan schakelen, en waarvan de typische contactweerstand 80 mOhm bedraagt

0 %

31.12.2018

ex 9032 89 00

30

Elektronische besturingseenheden voor elektrische stuurbekrachtiging (EPS controller)

0 %

31.12.2018

ex 9032 89 00

40

Digitale klepbesturingen voor de regeling van vloeistof- en gasstromen

0 %

31.12.2017

ex 9401 90 80

10

Palschijven van de soort gebruikt bij de vervaardiging van autostoelen met verstelbare rugleuning

0 %

31.12.2015

ex 9401 90 80

20

Dwarsdeel met een breedte van 0,8 mm of meer doch niet meer dan 3,0 mm, gebruikt bij de vervaardiging van autostoelen met verstelbare rugleuning (1)

0 %

31.12.2018

ex 9401 90 80

30

Stalen anker voor de bevestiging van veiligheidsstoelen, met een breedte van 1 mm of meer doch niet meer dan 2,5 mm, gebruikt bij de vervaardiging van autostoelen met verstelbare rugleuning (1)

0 %

31.12.2018

ex 9401 90 80

40

Stalen handgrepen voor de bediening van het zetelverstellingsmechanisme, gebruikt bij de vervaardiging van autostoelen met verstelbare rugleuning (1)

0 %

31.12.2018

ex 9405 40 35

10

Elektrische verlichtingstoestellen van kunststof, bevattende 3 fluorescentiebuizen (RBG) met een diameter van 3,0 mm (± 0,2 mm) en een lengte van meer dan 420 mm (± 1 mm) doch niet meer dan 600 mm (± 1 mm), bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten bedoeld bij post 8528 (1)

0 %

31.12.2018

ex 9405 40 39

10

Ambilightmodules met een lengte van 300 mm of meer, maar niet meer dan 600 mm, waarvan de lichtbron bestaat uit een reeks van 3 of meer, maar niet meer dan 9, specifieke één-chip rode, groene en blauwe lichtgevende dioden, gemonteerd op een gedrukte schakeling, met licht gekoppeld aan de voor en/of achterzijde van de flatscreen-TV (1)

0 %

31.12.2018

ex 9405 40 39

20

Elektrische verlichtingsfittingen van wit silicone, hoofdzakelijk bestaande uit:

een LED-matrixmodule met afmetingen 38,6 mm × 20,6 mm(± 0,1 mm), uitgerust met 128 rode en groene LED-chips, en

een flexibele gedrukte schakeling, uitgerust met een thermistor met negatieve temperatuurcoëfficiënt

0 %

31.12.2018

ex 9405 40 39

60

Ledcomponent, uitgerust met lichtgevende dioden, met

een behuizing van kunststof

een of meerdere ledchips waarbij het gaat om chips die met dunne-filmtechnologie zijn vervaardigd of zogenaamde saffieremitterchips

eventueel een of meerdere halfgeleiderchips met een elektrische beschermingsfunctie

voor de vervaardiging van verlichtingsarmaturen ten behoeve van algemene verlichting (1)

0 %

31.12.2018

ex 9405 40 99

06

Ledcomponent, uitgerust met lichtgevende dioden, met

een behuizing van keramiek of platienmateriaal

een of meerdere ledchips waarbij het gaat om chips die met dunne-filmtechnologie zijn vervaardigd of zogenaamde saffieremitterchips

eventueel een of meerdere halfgeleiderchips met een elektrische beschermingsfunctie

voor de vervaardiging van verlichtingsarmaturen ten behoeve van algemene verlichting (1)

0 %

31.12.2018

ex 9503 00 75

ex 9503 00 95

10

10

Modellen op schaal van kabelbanen, van kunststof, al dan niet met motor, bestemd om te worden bedrukt (1)

0 %

31.12.2015

ex 9608 91 00

10

Schrijfpunten van kunststof met een intern kanaaltje, niet samengesteld met vezels

0 %

31.12.2018

ex 9608 91 00

20

Stiften en andere poreuze punten voor merkstiften, zonder intern kanaaltje

0 %

31.12.2018

ex 9612 10 10

10

Inktlinten van kunststof, bestaande uit segmenten met verschillende kleuren, waarbij de kleurstoffen door verhitting op een drager worden overgebracht (zogenaamde kleurstofsublimering)

0 %

31.12.2018


(1)  De rechten worden geschorst overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 291 tot en met 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EGG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(2)  De maatregel is echter niet van toepassing indien de behandeling wordt verricht door de kleinhandel of door horecabedrijven.

(3)  Het specifieke recht is van toepassing.

(4)  Er wordt voorzien in toezicht op de invoer van goederen waarvoor deze tariefschorsing geldt, overeenkomstig de in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 vastgestelde procedure.

(5)  Aan elk ECICS-record (product) wordt een CUS (Customs Union and Statistics)nummer toegekend. De ECICS (Europese douanelijst van chemische stoffen) is een informatiemiddel dat door het directoraatgeneraal Belastingen en douaneunie van de Europese Commissie wordt beheerd. Zie de volgende link voor meer informatie: http://ec.europa.eu/taxation_customs/common/databases/ecics/index_en.htm


BIJLAGE II

GN-code

TARIC

Bijzondere maatstaf

ex 6909 19 00

15

Aantal stuks (p/st)

ex 7020 00 10

10

p/st

ex 7616 99 90

77

p/st

ex 6909 19 00

80

p/st

ex 7006 00 90

70

p/st

ex 7009 91 00

10

p/st

7011 20 00

 

p/st

ex 7320 90 10

91

p/st

ex 7325 99 10

20

p/st

ex 7604 21 00

10

p/st

ex 7604 29 90

30

p/st

ex 7613 00 00

20

p/st

ex 7616 99 90

15

p/st

ex 7616 99 90

70

p/st

ex 8482 80 00

10

p/st

ex 8803 30 00

40

p/st

ex 7616 99 90

75

p/st

ex 8108 90 90

20

p/st

ex 9003 90 00

10

p/st

ex 8207 30 10

10

p/st

ex 8301 60 00

10

p/st

ex 8413 91 00

20

p/st

ex 8419 90 85

20

p/st

ex 8438 90 00

10

p/st

ex 8468 90 00

10

p/st

ex 8476 90 00

10

p/st

ex 8479 90 80

87

p/st

ex 8481 90 00

20

p/st

ex 8503 00 99

45

p/st

ex 8515 90 00

20

p/st

ex 8531 90 85

20

p/st

ex 8536 90 85

96

p/st

ex 8543 90 00

50

p/st

ex 8708 91 99

10

p/st

ex 8708 99 97

30

p/st

ex 9031 90 85

30

p/st

ex 8309 90 90

10

p/st

ex 8405 90 00

10

p/st

ex 8409 91 00

10

p/st

ex 8409 99 00

20

p/st

ex 8409 99 00

10

p/st

ex 8479 90 80

85

p/st

ex 8411 99 00

30

p/st

ex 8414 90 00

20

p/st

ex 8414 90 00

30

p/st

ex 8414 90 00

40

p/st

ex 8415 90 00

20

p/st

ex 8418 99 10

50

p/st

ex 8418 99 10

60

p/st

ex 8421 99 00

91

p/st

ex 8421 99 00

93

p/st

ex 8422 30 00

10

p/st

ex 8479 89 97

30

p/st

ex 8431 20 00

30

p/st

ex 8439 99 00

10

p/st

ex 8467 99 00

10

p/st

ex 8536 50 11

35

p/st

ex 8477 80 99

10

p/st

ex 8479 89 97

40

p/st

ex 8479 89 97

50

p/st

ex 8479 90 80

80

p/st

ex 8481 30 91

91

p/st

ex 8481 80 59

10

p/st

ex 8481 80 69

60

p/st

ex 8481 80 79

20

p/st

ex 8481 80 99

50

p/st

ex 8481 80 99

60

p/st

ex 8483 30 38

30

p/st

ex 8483 40 29

50

p/st

ex 8483 40 51

20

p/st

ex 8483 40 59

20

p/st

ex 8483 40 90

80

p/st

ex 8503 00 91

31

p/st

ex 8503 00 99

32

p/st

ex 8503 00 99

31

p/st

ex 8503 00 99

33

p/st

ex 8503 00 99

34

p/st

ex 8503 00 99

35

p/st

ex 8503 00 99

40

p/st

ex 8504 40 82

40

p/st

ex 8504 40 82

50

p/st

ex 8504 40 90

20

p/st

ex 8504 40 90

30

p/st

ex 8504 40 90

40

p/st

ex 8504 50 95

20

p/st

ex 8504 50 95

40

p/st

ex 8504 50 95

50

p/st

ex 8504 90 11

10

p/st

ex 8505 11 00

31

p/st

ex 8505 11 00

33

p/st

ex 8505 11 00

35

p/st

ex 8505 11 00

50

p/st

ex 8505 20 00

30

p/st

ex 8505 90 20

91

p/st

ex 8507 90 80

70

p/st

ex 8508 70 00

10

p/st

ex 8508 70 00

96

p/st

ex 8516 90 00

60

p/st

ex 8516 90 00

70

p/st

ex 8518 30 95

20

p/st

ex 8518 90 00

91

p/st

ex 8522 90 49

50

p/st

ex 8522 90 49

60

p/st

ex 8529 90 65

25

p/st

ex 8522 90 49

65

p/st

ex 8529 90 65

40

p/st

ex 8522 90 49

70

p/st

ex 8522 90 80

15

p/st

ex 8522 90 80

30

p/st

ex 8529 90 92

30

p/st

ex 8522 90 80

65

p/st

ex 8522 90 80

70

p/st

ex 8522 90 80

75

p/st

ex 8522 90 80

80

p/st

ex 8522 90 80

81

p/st

ex 8522 90 80

83

p/st

ex 8522 90 80

84

p/st

ex 8522 90 80

85

p/st

ex 8522 90 80

96

p/st

ex 8522 90 80

97

p/st

ex 8529 90 65

50

p/st

ex 8529 10 80

20

p/st

ex 8529 10 80

50

p/st

ex 8529 10 80

60

p/st

ex 8529 90 65

30

p/st

ex 8548 90 90

44

p/st

ex 8529 90 65

45

p/st

ex 8529 90 65

55

p/st

ex 8529 90 65

60

p/st

ex 8529 90 65

65

p/st

ex 8529 90 65

70

p/st

ex 8529 90 65

75

p/st

ex 8529 90 92

25

p/st

ex 8529 90 92

32

p/st

ex 8529 90 92

40

p/st

ex 8529 90 92

41

p/st

ex 8529 90 92

42

p/st

ex 8529 90 92

43

p/st

ex 8529 90 92

44

p/st

ex 8529 90 92

45

p/st

ex 8529 90 92

47

p/st

ex 8529 90 92

48

p/st

ex 8529 90 92

49

p/st

ex 8536 69 90

83

p/st

ex 8529 90 92

50

p/st

ex 8529 90 92

70

p/st

ex 8531 80 95

40

p/st

ex 8535 90 00

20

p/st

ex 8535 90 00

30

p/st

ex 8536 50 80

83

p/st

ex 8536 30 30

11

p/st

ex 8536 49 00

91

p/st

ex 8536 50 11

31

p/st

ex 8536 50 11

32

p/st

ex 8536 50 19

91

p/st

ex 8536 50 19

93

p/st

ex 8536 50 80

97

p/st

ex 8536 50 80

81

p/st

ex 8536 50 80

82

p/st

ex 8536 50 80

93

p/st

ex 8536 50 80

98

p/st

ex 8536 69 90

51

p/st

ex 8536 69 90

81

p/st

ex 8536 69 90

82

p/st

ex 8536 69 90

84

p/st

ex 8536 69 90

85

p/st

ex 8536 69 90

86

p/st

ex 8536 69 90

87

p/st

ex 8536 69 90

88

p/st

ex 8536 70 00

10

p/st

ex 8536 70 00

20

p/st

ex 8536 90 85

92

p/st

ex 8536 90 85

94

p/st

ex 8544 49 93

10

p/st

ex 8536 90 85

97

p/st

ex 8537 10 91

30

p/st

ex 8537 10 99

92

p/st

ex 8537 10 99

93

p/st

ex 8537 10 99

94

p/st

ex 8543 70 90

20

p/st

ex 8537 10 99

97

p/st

ex 8538 90 99

92

p/st

ex 8543 70 90

30

p/st

ex 8543 70 90

35

p/st

ex 8543 70 90

40

p/st

ex 8543 70 90

45

p/st

ex 8543 70 90

55

p/st

ex 8543 70 90

60

p/st

ex 8543 70 90

65

p/st

ex 8543 70 90

80

p/st

ex 8543 70 90

85

p/st

ex 8543 70 90

95

p/st

ex 8543 90 00

20

p/st

ex 8543 90 00

30

p/st

ex 8543 90 00

40

p/st

ex 8544 42 90

10

p/st

ex 8545 19 00

20

p/st

ex 8547 10 00

10

p/st

ex 8548 90 90

41

p/st

ex 8548 90 90

43

p/st

ex 8548 90 90

47

p/st

ex 8548 90 90

48

p/st

ex 8548 90 90

49

p/st

ex 8548 90 90

50

p/st

ex 8708 30 91

10

p/st

ex 8708 99 97

20

p/st

ex 8803 30 00

50

p/st

ex 9001 90 00

75

p/st

ex 9002 90 00

20

p/st

ex 9002 90 00

30

p/st

ex 9002 90 00

40

p/st

ex 9012 90 90

10

p/st

ex 9013 20 00

10

p/st

ex 9013 20 00

20

p/st

ex 9013 20 00

30

p/st

ex 9022 90 00

10

p/st

ex 9031 80 34

30

p/st

ex 9031 80 38

10

p/st

ex 9031 90 85

20

p/st

ex 9032 89 00

20

p/st

ex 9032 89 00

30

p/st

ex 9032 89 00

40

p/st

ex 9401 90 80

10

p/st

ex 9405 40 35

10

p/st

ex 9405 40 39

10

p/st

ex 9405 40 39

20

p/st

ex 9503 00 75

10

p/st

ex 9503 00 95

10

p/st

ex 3919 90 00

36

Vierkante meter (m2)

ex 3919 90 00

44

m2

ex 3920 49 10

95

m2

ex 3921 90 60

95

m2

ex 5603 11 10

10

m2

ex 5603 11 10

20

m2

ex 5603 11 90

10

m2

ex 5603 11 90

20

m2

ex 5603 12 10

10

m2

ex 5603 12 90

10

m2

ex 5603 12 90

50

m2

ex 5603 12 90

60

m2

ex 5603 12 90

70

m2

ex 5603 13 10

10

m2

ex 5603 13 10

20

m2

ex 5603 13 90

60

m2

ex 5603 13 90

70

m2

ex 5603 14 10

10

m2

ex 5603 91 10

10

m2

ex 5603 91 90

10

m2

ex 5603 92 10

10

m2

ex 5603 92 90

10

m2

ex 5603 92 90

40

m2

ex 5603 92 90

80

m2

ex 5603 93 90

10

m2

ex 5603 93 90

50

m2

ex 3824 90 97

90

Kubieke meter (m3)

ex 3901 10 90

20

m3

ex 3901 20 90

10

m3

ex 3902 10 00

50

m3

ex 3903 11 00

10

m3

ex 3903 90 90

10

m3

ex 3907 40 00

50

m3

ex 3907 40 00

60

m3

ex 3907 60 80

40

m3

ex 3920 20 80

95

m3

ex 5402 49 00

70

Meter (m)

ex 3215 19 00

20

Liter (l)


28.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 354/319


VERORDENING (EU) Nr. 1388/2013 VAN DE RAAD

van 17 december 2013

betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 7/2010

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De productie in de Unie van bepaalde landbouw- en industrieproducten is ontoereikend om in de behoeften van de verwerkende industrie van de Unie te voorzien. Dit betekent dat het aanbod van deze producten in de Unie voor een groot deel afhankelijk is van invoer uit derde landen. In de meest dringende behoeften van de Unie aan de betrokken producten dient onmiddellijk op de meest gunstige voorwaarden te worden voorzien. Er moeten daarom tariefcontingenten van de Unie worden geopend in het kader waarvan voldoende hoeveelheden van deze producten tegen preferentiële rechten kunnen worden ingevoerd, zonder daarbij de markten voor deze producten te verstoren dan wel het opstarten of ontwikkelen van productie in de Unie te belemmeren.

(2)

Alle importeurs in de Unie moeten te allen tijde en in gelijke mate toegang hebben tot deze contingenten en de voor deze contingenten vastgestelde rechten moeten zonder onderbreking van toepassing zijn op de gehele invoer van de betrokken producten in alle lidstaten totdat de contingenten zijn uitgeput.

(3)

Bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 (1) van de Commissie is een regeling voor het beheer van tariefcontingenten vastgesteld die een gelijke en ononderbroken toegang tot de contingenten, een ononderbroken toepassing van de rechten en een toewijzing in chronologische volgorde van de aanvaarding van de aangiften voor het vrije verkeer waarborgt. De bij onderhavige verordening geopende tariefcontingenten moeten derhalve door de Commissie en de lidstaten overeenkomstig die regeling worden beheerd.

(4)

De contingenten zijn meestal in ton uitgedrukt. Voor bepaalde producten waarvoor een autonoom tariefcontingent wordt geopend, wordt een andere meeteenheid gebruikt. Wanneer voor die producten geen bijzondere maatstaf is vermeld in de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (2), kan er onzekerheid bestaan over de gebruikte meeteenheid. Omwille van de duidelijkheid en in het belang van een beter contingentbeheer moet daarom worden bepaald dat deze autonome tariefcontingenten slechts kunnen worden benut wanneer de precieze hoeveelheid van de in te voeren producten wordt vermeld in de aangifte voor het vrije verkeer, uitgedrukt in de voor die producten geldende meeteenheid zoals vermeld in de bijlage bij onderhavige verordening.

(5)

Verordening (EU) nr. 7/2010 van de Raad (3) is veelvuldig gewijzigd. Omwille van de transparantie en om de marktdeelnemers een beter zicht te geven op de goederen waarvoor autonome tariefcontingenten gelden, dient Verordening (EU) nr. 7/2010 in haar geheel te worden vervangen.

(6)

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel is het voor de verwezenlijking van de fundamentele doelstelling om de handel tussen de lidstaten en derde landen te bevorderen, noodzakelijk en passend om voorschriften vast te stellen teneinde de handelsbelangen van de marktdeelnemers in de Unie in evenwicht te houden zonder de WTO-lijst (World Trade Organisation) van de Unie te wijzigen. Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(7)

Aangezien de tariefcontingenten op 1 januari 2014 van kracht moeten worden, moet deze verordening ook onmiddellijk na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden en moet zij met ingang van 1 januari 2014 van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de in de bijlage vermelde producten worden autonome tariefcontingenten van de Unie geopend waarvoor de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief worden geschorst. Hiervoor gelden de in die bijlage vermelde perioden, rechten en hoeveelheden.

Artikel 2

De in artikel 1 van deze verordening bedoelde tariefcontingenten worden overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93 door de Commissie beheerd.

Artikel 3

Wanneer een aangifte voor het vrije verkeer wordt gedaan voor een in deze verordening genoemd product waarvan het contingent in een andere meeteenheid dan het gewicht in ton of kilogram en anders dan in de waarde is uitgedrukt, wordt in het geval van producten waarvoor geen bijzondere maatstaf is vermeld in de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87, de precieze hoeveelheid van de in te voeren producten vermeld in „Vak 41: Aanvullende eenheden” van die aangifte, in de meeteenheid van het desbetreffende contingent zoals vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 4

Verordening (EU) nr. 7/2010 wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(2)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1)

(3)  Verordening (EU) nr. 7/2010 van de Raad van 22 december 2009 betreffende de opening en het beheer van autonome tariefcontingenten van de Unie voor bepaalde landbouw- en industrieproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2505/96 (PB L 3 van 7.1.2010, blz. 1).


BIJLAGE

Volg-nummer

GN-code

TARIC

Omschrijving

Contingentperiode

Omvang van het contingent

Recht van het contingent (%)

09.2849

ex 0710 80 69

10

Paddenstoelen van de soort Auricularia polytricha, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, bestemd voor de vervaardiging van “kant-en-klaar maaltijden” (1)  (2)

1.1.-31.12.

700 t

0 %

09.2663

ex 1104 29 17

10

Maaltechnisch bewerkte sorghumgranen die ten minste gepeld en ontkiemd zijn, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van opvulmateriaal (1)

1.1.-31.12

1 500 t

0 %

09.2664

ex 2008 60 19

30

Zoete kersen met toegevoegde alcohol, al dan niet met een suikergehalte van 9 gewichtspercenten, met een diameter van niet meer dan 19,9mm, met pit, bestemd om te worden verwerkt in chocoladeproducten (1)

1.1.-31.12

1 000 t

10 % (3)

ex 2008 60 39

30

09.2913

ex 2401 10 35

91

Ruwe en niet tot verbruik bereide tabak, ook indien in regelmatige vorm gesneden, met een douanewaarde van niet minder dan 450 Euro per 100 kg netto, bestemd om als dekblad of als omblad te worden gebruikt bij de vervaardiging van producten van onderverdeling 2402 10 00 (1)

1.1.-31.12.

6 000 t

0 %

ex 2401 10 70

10

ex 2401 10 95

11

ex 2401 10 95

21

ex 2401 10 95

91

ex 2401 20 35

91

ex 2401 20 70

10

ex 2401 20 95

11

ex 2401 20 95

21

ex 2401 20 95

91

09.2928

ex 2811 22 00

40

Silicavulstof in de vorm van korrels, met een siliciumdioxidegehalte van 97 gewichtspercenten of meer

1.1.-31.12

1 700 t

0 %

09.2703

ex 2825 30 00

10

Vanadiumoxiden en –hydroxiden, uitsluitend bestemd voor de vervaardiging van legeringen (1)

1.1.-31.12.

13 000 t

0 %

09.2806

ex 2825 90 40

30

Wolfraamtrioxide, met inbegrip van wolfraamoxide(blauw) (CAS RN 1314-35-8+ 39318-18-8)

1.1.-31.12.

12 000 t

0 %

09.2929

2903 22 00

 

Trichloorethyleen (CAS RN 79-01-6)

1.1.-31.12

10 000 t

0 %

09.2837

ex 2903 79 90

10

Broomchloormethaan (CAS RN 74-97-5)

1.1.-31.12.

600 t

0 %

09.2933

ex 2903 99 90

30

1,3-dichloorbenzeen (CAS RN 541-73-1)

1.1.-31.12.

2 600 t

0 %

09.2950

ex 2905 59 98

10

2-Chloorethanol, bestemd voor de vervaardiging van vloeibare thioplasten bedoeld bij onderverdeling 4002 99 90 (CAS RN 107-07-3) (1)

1.1.-31.12.

15 000 t

0 %

09.2851

ex 2907 12 00

10

o-Kresol met een zuiverheidsgraad van 98,5 of meer gewichtspercenten (CAS RN 95-48-7)

1.1.-31.12.

20 000 t

0 %

09.2624

2912 42 00

 

Ethylvanilline (3-ethoxy-4-hydroxybenzaldehyde) (CAS RN 121-32-4)

1.1.-31.12.

950 t

0 %

09.2852

ex 2914 29 00

60

Cyclopropylmethylketon (CAS RN 765-43-5)

1.1.-31.12

300 t

0 %

09.2638

ex 2915 21 00

10

Azijnzuur met een zuiverheid van 99 of meer gewichtspercenten (CAS RN 64-19-7)

1.1.-31.12.

1 000 000 t

0 %

09.2972

2915 24 00

 

Azijnzuuranhydride (CAS RN 108-24-7)

1.1.-31.12

20 000 t

0 %

09.2665

ex 2916 19 95

30

Kalium-(E,E)-hexa-2,4-dienoaat (CAS RN 24634-61-5)

1.1.-31.12

8 000 t

0 %

09.2769

ex 2917 13 90

10

Dimethylsebacaat (CAS RN 106-79-6)

1.1.-31.12

1 000 t

0 %

09.2634

ex 2917 19 90

40

Dodecaandizuur, met een zuiverheid van meer dan 98,5 gewichtspercenten (CAS RN693-23-2)

1.1.-31.12

4 600 t

0 %

09.2808

ex 2918 22 00

10

o-Acetylsalicylzuur (CAS RN 50-78-2)

1.1.-31.12.

120 t

0 %

09.2975

ex 2918 30 00

10

Benzofenon-3,3’,4,4’-tetracarbonzuurdianhydride (CAS RN 2421-28-5)

1.1.-31.12.

1 000 t

0 %

09.2602

ex 2921 51 19

10

o-Fenyleendiamine (CAS RN 95-54-5)

1.1.-31.12.

1 800 t

0 %

09.2854

ex 2924 19 00

85

3-Jodoprop-2-ynyl N-butylcarbamaat (CAS RN 55406-53-6)

1.1.-31.12

1 300 t

0 %

09.2977

2926 10 00

 

Acrylonitril (CAS RN 107-13-1)

1.1.-31.12.

75 000 t

0 %

09.2856

ex 2926 90 95

84

2-Nitro-4-(trifluormethyl)benzonitril (CAS RN 778-94-9)

1.1.-31.12

500 t

0 %

09.2838

ex 2927 00 00

85

C,C’-Azodi(formamide) (CAS RN 123-77-3) met:

een pH van 6,5 of meer, maar niet meer dan 7,5, en

een door middel van vloeistofchromatografie massaspectrometrie (LC-MS) bepaald gehalte aan semicarbazide (CAS RN 57-56-7) van niet meer dan 1 500 mg/kg,

een ontledingstemperatuurbereik van 195 oC - 205 oC,

een relatieve dichtheid van 1,64 -1,66, en

een verbrandingswarmte van 215-220 kcal/mol

1.1.-31.12

100 t

0 %

09.2603

ex 2930 90 99

79

Bis(3-triethoxysilylpropyl)tetrasulfide (CAS RN 40372-72-3)

1.1.-31.12

9 000 t

0 %

09.2955

ex 2932 19 00

60

Flurtamon (ISO) (CAS RN 96525-23-4)

1.1.-31.12.

300 t

0 %

09.2812

ex 2932 20 90

77

Hexaan-6-olide (CAS RN 502-44-3)

1.1.-31.12.

4 000 t

0 %

09.2858

2932 93 00

 

Piperonal (CAS RN 120-57-0)

1.1.-31.12

220 t

0 %

09.2860

ex 2933 69 80

30

1,3,5-Tris[3-(dimethylamino)propyl]hexahydro-1,3,5-triazine (CAS RN 15875-13-5)

1.1.-31.12

300 t

0 %

09.2658

ex 2933 99 80

73

5-(Acetoacetylamino)benzimidazolon (CAS RN 26576-46-5)

1.1.-31.12

200 t

0 %

09.2945

ex 2940 00 00

20

D-Xylose (CAS RN 58-86-6)

1.1.-31.12.

400 t

0 %

09.2862

ex 3105 40 00

10

Monoammoniumfosfaat (CAS RN 7722-76-1)

1.1.-31.12.2014

45 000 t

0 %

09.2666

ex 3204 17 00

55

Kleurstof C.I. Pigment Red 169 (CAS RN 12237-63-7)

1.1.-31.12

40 t

0 %

09.2659

ex 3802 90 00

19

Met soda flux gecalcineerde diatomeeënaarde

1.1.-31.12

30 000 t

0 %

09.2908

ex 3804 00 00

10

Natriumlignosulfonaat

1.1.-31.12.

40 000 t

0 %

09.2889

3805 10 90

 

Sulfaatterpentijnolie

1.1.-31.12.

25 000 t

0 %

09.2935

ex 3806 10 00

10

Gomhars

1.1.-31.12.

280 000 t

0 %

09.2814

ex 3815 90 90

76

Katalysator, bestaande uit titaandioxide en wolfraamtrioxide

1.1.-31.12.

3 000 t

0 %

09.2829

ex 3824 90 97

19

Extract van het residu dat is verkregen bij de extractie van colofonium uit hout, in de vorm van een vaste stof, onoplosbaar in alifatische oplosmiddelen, met de volgende kenmerken:

een gehalte aan harszuren van niet meer dan 30 gewichtspercenten

een zuurgetal van niet meer dan 110

en

een smeltpunt van 100° C of meer

1.1.-31.12

1 600 t

0 %

09.2907

ex 3824 90 97

86

Mengsel van plantsterolen in poedervorm, bevattende:

75 of meer gewichtspercenten sterolen en

niet meer dan 25 gewichtspercenten stanolen,

bestemd voor de vervaardiging van stanolen/sterolen of stanol/sterolesters (1)

1.1.-31.12.

2 500 t

0 %

09.2644

ex 3824 90 97

96

Bereiding bevattende:

55 of meer doch niet meer dan 78 gewichtspercenten dimethylglutaraat

10 of meer doch niet meer dan 30 gewichtspercenten dimethyladipaat en

niet meer dan 35 gewichtspercenten dimethylsuccinaat

1.1.-31.12

10 000 t

0 %

09.2140

ex 3824 90 97

98

Mengsel van tertiaire aminen, bevattende:

2,0-4,0 gewichtspercenten N,N-dimethyl-1-octylamine

ten minste 94 gewichtspercenten N,N-dimethyl-1-decylamine

ten hoogste 2 gewichtspercenten N,N-dimethyl-1-dodecylamine

1.1.-31.12.

4 500 t

0 %

09.2660

ex 3902 30 00

96

Copolymeer van propyleen en ethyleen, met een smeltviscositeit van niet meer dan 1 700 mPa bij 190 °C, bepaald volgens de methode ASTM D 3236

1.1.-31.12

500 t

0 %

09.2639

3905 30 00

 

Poly(vinylalcohol), ook indien niet-gehydrolyseerde acetaatgroepen bevattend

1.1.-31.12.

18 000 t

0 %

09.2930

ex 3905 30 00

30

Vinylalcoholcopolymeer met niet-gehydrolyseerde acetaatgroepen en natriumzouten van methyleenbutaandizuur (CAS RN 122625-12-1), van de soort gebruikt voor de vervaardiging van thermopapier

1.1.-30.06

192 t

0 %

09.2671

ex 3905 99 90

81

Poly(vinylbutyral) (CAS RN63148-65-2):

met 17,5mol % of meer, maar niet meer dan 20mol % hydroxylgroepen en

een gemiddelde deeltjesgrootte (D50) van meer dan 0,6mm

1.1.-31.12

11 000 t

0 %

09.2616

ex 3910 00 00

30

Polydimethylsiloxaan met een polymerisatiegraad van 2 800 monomeereenheden (± 100)

1.1.-31.12.

1 300 t

0 %

09.2816

ex 3912 11 00

20

Celluloseacetaatvlokken

1.1.-31.12.

75 000 t

0 %

09.2864

ex 3913 10 00

10

Natriumalginaat, geëxtraheerd uit bruin zeewier (CAS RN 9005-38-3)

1.1.-31.12

1 000 t

0 %

09.2641

ex 3913 90 00

87

Natrium hyaluronaat, niet steriel, met:

een gewichtsgemiddeld moleculair gewicht (Mw) van niet meer dan 900 000,

een endotoxinegehalte van niet meer dan 0.008 Endotoxine-eenheden (EU)/mg,

een ethanolgehalte van niet meer dan 1 gewichtspercent,

een isopropanolgehalte van niet meer dan 0.5 gewichtspercent

1.1.-31.12.

200 kg

0 %

09.2661

ex 3920 51 00

50

Platen van polymethylmethacrylaat die voldoen aan de normen:

EN 4364(MIL-P-5425E) en DTD5592A, of

EN 4365 (MIL-P-8184) en DTD5592A

1.1.-31.12

100 t

0 %

09.2645

ex 3921 14 00

20

Blokken met celstructuur van geregenereerde cellulose, gedrenkt in water bevattende magnesiumchloride en quaternaire ammoniumverbindingen, waarvan de afmetingen 100 cm (± 10 cm) x 100 cm (± 10 cm) x 40 cm (± 5 cm) bedragen

1.1.-31.12

1 300 t

0 %

09.2818

ex 6902 90 00

10

Vuurvaste stenen met

een kantlengte van meer dan 300 mm en

een gehalte aan TiO2 van niet meer dan 1 gewichtspercent en

een gehalte aan Al2O3 van niet meer dan 0,4 gewichtspercent en

een volumewijziging van minder dan 9 % bij 1 700° C

1.1.-31.12.

75 t

0 %

09.2628

ex 7019 52 00

10

Gaasweefsel van glasvezels bedekt met kunststof, met een gewicht van 120 g/m2 (± 10 g/m2), van het soort gebruikt voor de vervaardiging van insectenwerende rolhorren of van horren met een vaste omlijsting

1.1.-31.12.

3 000 000 m2

0 %

09.2799

ex 7202 49 90

10

Ferrochroom bevattende 1,5 of meer, doch niet meer dan 4 gewichtspercenten koolstof en niet meer dan 70 gewichtspercenten chroom

1.1.-31.12.

50 000 t

0 %

09.2629

ex 7616 99 90

85

Telescopische handgrepen van aluminium, bestemd om te worden gebruikt bij de vervaardiging van reisartikelen (1)

1.1.-31.12

800 000 stuks

0 %

ex 8302 49 00

91

09.2840

ex 8104 30 00

20

Magnesiumpoeder:

met een zuiverheid van 98 of meer, maar niet meer dan 99,5 gewichtspercenten

met een deeltjesgrootte van 0,2 mm of meer, maar niet meer dan 0,8 mm

1.1.-31.12

2 000 t

0 %

09.2642

ex 8501 40 20

30

Assemblages, bestaande uit

een éénfasewisselstroomcollectormotor met een uitgaand vermogen van 480 W of meer doch niet meer dan 1 400 W, een toegevoerd vermogen van meer dan 900 W doch niet meer dan 1 600 W, een buitendiameter van meer dan 119,8 mm, doch niet meer dan 135,2 mm en een nominaal toerental van meer dan 30 000 tpm, doch niet meer dan 50 000 tpm, en

een luchtaanzuigventilator,

bestemd voor gebruik bij de fabricage van stofzuigers (1)

1.1.-31.12.

120 000 stuks

0 %

ex 8501 40 80

40

09.2763

ex 8501 40 80

30

Elektrische eenfasewisselstroomcollectormotoren met een uitgaand vermogen van meer dan 750 W, een toegevoerd vermogen van meer dan 1 600 W doch niet meer dan 2 700 W, een buitendiameter van meer dan 120 mm (± 0,2 mm) doch niet meer dan 135 mm (± 0,2 mm), een nominaal toerental van meer dan 30 000 tpm doch niet meer dan 50 000 tpm, uitgerust met een luchtaanzuigventilator, bestemd voor gebruik bij de fabricage van stofzuigers (1)

1.1.-31.12.

2 000 000 stuks

0 %

09.2633

ex 8504 40 82

20

Elektrische gelijkrichters met een capaciteit van niet meer dan 1 kVA, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van toestellen bedoeld bij post 8509 80 en 8510 (1)

1.1.-31.12

4 500 000 stuks

0 %

09.2643

ex 8504 40 82

30

Voedingsborden, bestemd voor gebruik bij de fabricage van goederen bedoeld bij de posten 8521 en 8528 (1)

1.1.-31.12.

1 038 000 stuks

0 %

09.2620

ex 8526 91 20

20

Assemblages voor satellietnavigatiesystemen met een functie voor het bepalen van een positie, zonder scherm, met een gewicht van niet meer dan 2 500 g

1.1.-31.12

3 000 000 stuks

0 %

09.2672

ex 8529 90 92

75

Printplaat met leds:

al dan niet uitgerust met prisma's/lenzen, en

al dan niet voorzien van een of meer verbindingsstukken,

bestemd voor de vervaardiging van achtergrondverlichtingsmodules voor goederen van post 8528 (1)

1.1.-31.12

115 000 000 stuks

0 %

ex 9405 40 39

70

09.2003

ex 8543 70 90

63

Spanningsgestuurde frequentiegeneratoren, bestaande uit actieve en passieve elementen aangebracht op een gedrukte schakeling, geborgen in een omhulling waarvan de afmetingen niet meer dan 30 mm x 30 mm bedragen

1.1.-31.12.

1 400 000 stuks

0 %

09.2668

ex 8714 91 10

21

Fietsframes, vervaardigd van koolstofvezels en kunsthars, geverfd, gelakt en/of gepolijst, bestemd voor gebruik bij de vervaardiging van fietsen (1)

1.1.-31.12

76 000 stuks

0 %

ex 8714 91 10

31

09.2669

ex 8714 91 30

21

Voorvorken voor fietsen, vervaardigd van koolstofvezels en kunsthars, geverfd, gelakt en/of gepolijst, bestemd voor de vervaardiging van fietsen (1)

1.1.-31.12

52 000 stuks

0 %

ex 8714 91 30

31

09.2631

ex 9001 90 00

80

Niet gemonteerde lenzen, prisma’s en gekitte elementen, van glas, bestemd voor de vervaardiging van producten bedoeld bij de GN-codes 9002, 9005, 9013 10 en 9015 (1)

1.1.-31.12.

5 000 000 stuks

0 %


(1)  De rechten worden geschorst overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 291 t/m 300 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

(2)  De maatregel is echter niet van toepassing indien de behandeling wordt verricht door de kleinhandel of door horecabedrijven

(3)  Het specifieke recht is van toepassing.