ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2013.335.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
56e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1334/2013 van de Commissie van 13 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2008 wat de naam van de vergunninghouder betreft en wat de aanbevolen dosis van een preparaat van Lactobacillus rhamnosus (CNCM-I-3698) en Lactobacillus farciminis (CNCM-I-3699) betreft ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
* |
Verordening (EU) nr. 1336/2013 van de Commissie van 13 december 2013 tot wijziging van de Richtlijnen 2004/17/EG, 2004/18/EG en 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassingsdrempels inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
2013/756/EU |
|
|
* |
||
|
|
2013/757/EU |
|
|
* |
||
|
|
2013/758/EU |
|
|
* |
||
|
|
2013/759/EU |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
2013/761/EU |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 1331/2013 VAN DE RAAD
van 10 december 2013
houdende aanpassing, met ingang van 1 juli 2012, van het pensioenbijdragepercentage van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen („het Statuut”), vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (1), en met name op artikel 83 bis en bijlage XII daarbij,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 13 van bijlage XII bij het Statuut diende Eurostat het verslag over de actuariële raming 2012 van de pensioenregeling in, waarin de in die bijlage vermelde parameters worden aangepast. Uit deze raming blijkt dat het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht van de pensioenregeling te kunnen garanderen 9,9 % van het basissalaris zou bedragen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van bijlage XII bij het Statuut mag de aanpassing niet leiden tot een bijdrage die meer dan één procentpunt hoger of lager is dan het percentage van het voorafgaande jaar (11,6 %). |
(3) |
Om het actuariële evenwicht van de pensioenregeling voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie te kunnen garanderen en rekening houdend met de actuariële ramingen van 2011 en 2012 is de Raad van oordeel dat het bijdragepercentage op 10,6 % van het basissalaris moet worden vastgesteld. |
(4) |
Het resultaat van deze aanpassing kan evenwel nog worden gewijzigd in het licht van recente en toekomstige arresten in de rechtszaken betreffende de aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen voor de jaren 2011 en 2012 en betreffende de aanpassing van het pensioenbijdragepercentage voor het jaar 2011. De tenuitvoerlegging van deze arresten kan van invloed zijn op de berekening van het bijdragepercentages voor de jaren 2012 en 2013, en aldus tot gevolg hebben dat de Raad verplicht is om het bovengenoemde bijdragepercentage met terugwerkende kracht opnieuw aan te passen. In voorkomend geval kan zulks leiden tot een terugvordering van teveel ontvangen bedragen van het personeel, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Met ingang van 1 juli 2012 bedraagt het in artikel 83, lid 2, van het Statuut bedoelde bijdragepercentage 10,6 %.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
R. ŠADŽIUS
(1) Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/3 |
VERORDENING (EU) Nr. 1332/2013 VAN DE RAAD
van 13 december 2013
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,
Gezien Besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1),
Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 13 december 2013 heeft de Raad Besluit 2013/760/GBVB (2) houdende wijziging van Besluit 2013/255/GBVB vastgesteld. |
(2) |
Overeenkomstig punt 10 van Resolutie 2118(2013) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) moet in een afwijking van het verbod op financiering en financiële bijstand in verband met bepaalde goederen en technologie worden voorzien ten behoeve van de activiteiten van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OPCW). |
(3) |
Om Syrisch cultureel erfgoed dat illegaal uit Syrië is weggehaald veilig aan de rechtmatige eigenaars ervan terug te helpen bezorgen, dienen aanvullende beperkende maatregelen om de invoer, uitvoer of overbrenging van dit erfgoed te verbieden te worden vastgelegd. |
(4) |
Een afwijking van de bepalingen inzake bevriezing van tegoeden en economische middelen met het oog op humanitaire bijstand mag uitsluitend worden toegekend als tegoeden of economische middelen aan de VN worden vrijgegeven met het oog op de verlening van humanitaire bijstand overeenkomstig het plan voor humanitaire hulpverlening aan Syrië (Syria Humanitarian Assistance Response Plan - SHARP). Wanneer de bevoegde autoriteiten verzoeken om toestemming beoordelen, moeten zij rekening houden met de humanitaire beginselen van menselijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid zoals die zijn vastgelegd in de Europese consensus betreffende humanitaire hulp. |
(5) |
Er moet in een extra afwijking van de bepalingen inzake bevriezing van tegoeden en het verbod op de beschikbaarstelling van tegoeden of economische middelen worden voorzien teneinde overbrengingen door een niet op de lijst geplaatste persoon of entiteit via een op de lijst geplaatste entiteit aan een niet op de lijst geplaatste persoon of entiteit uit hoofde van een specifieke handelsovereenkomst voor medische benodigdheden, voedsel, onderdak, sanitaire voorzieningen of hygiëne voor civiel gebruik mogelijk te maken. |
(6) |
Bovengenoemde maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag en derhalve is, om te garanderen dat zij in alle lidstaten door de marktdeelnemers uniform worden toegepast, actie op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan. |
(7) |
Verordening (EU) nr. 36/2012 (3) van de Raad dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 36/2012 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
aan artikel 2 bis wordt het volgende lid toegevoegd: "3. In afwijking van lid 1, onder a), kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zoals genoemd op de websites die zijn vermeld in bijlage III, op door hen passend geachte voorwaarden toestemming verlenen voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van de in bijlage IA opgenomen apparatuur, goederen of technologie overeenkomstig punt 10 van Resolutie 2118(2013) van de Veiligheidsraad van de VN en desbetreffende besluiten van de Uitvoerende Raad van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW), conform de doelstelling van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag inzake chemische wapens) en na overleg met de OPCW."; |
2) |
aan artikel 3 wordt het volgende lid toegevoegd: "5. In afwijking van lid 1, onder a) en b), kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zoals genoemd op de websites die zijn vermeld in bijlage III, op door hen passend geachte voorwaarden toestemming verlenen voor het verstrekken van technische bijstand, tussenhandeldiensten, financiering of financiële bijstand in verband met de in bijlage IA opgenomen apparatuur, goederen of technologie, wanneer die technische bijstand, tussenhandeldiensten, financiering of financiële bijstand worden verstrekt met het oog op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van die apparatuur, goederen of technologie, overeenkomstig punt 10 van Resolutie 2118(2013) van de Veiligheidsraad van de VN en desbetreffende besluiten van de Uitvoerende Raad van de OPCW, conform de doelstelling van het Verdrag inzake chemische wapens en na overleg met de OPCW."; |
3) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 3 ter Artikel 3 bis is niet van toepassing op het verstrekken van financiering of financiële bijstand, waaronder financiële derivaten, alsmede verzekeringen en herverzekeringen en tussenhandelsdiensten in verband met verzekeringen en herverzekeringen voor de invoer of het vervoer van op de gemeenschappelijke lijst van militair materieel vermelde goederen en technologie voor zover deze uit Syrië afkomstig zijn, of vanuit Syrië naar een ander land worden uitgevoerd, overeenkomstig punt 10 van Resolutie 2118(2013) van de Veiligheidsraad van de VN en desbetreffende besluiten van de Uitvoerende Raad van de OPCW, conform de doelstelling van het Verdrag inzake chemische wapens."; |
4) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 11 quater 1. De invoer, uitvoer en overdracht van, en de verlening van tussenhandeldiensten in verband met de invoer, uitvoer of overdracht van Syrische cultuurgoederen en andere goederen van archeologisch, historisch, cultureel, groot wetenschappelijk of religieus belang, met inbegrip van de in bijlage XI opgenomen goederen, zijn verboden, wanneer redelijkerwijs kan worden vermoed dat de goederen uit Syrië zijn weggehaald zonder de toestemming van hun rechtmatige eigenaar of in strijd met de Syrische wetgeving of het internationale recht, met name indien de goederen een integrerend onderdeel vormen van de openbare collecties die worden vermeld in de inventarissen van Syrische musea, archieven, vaste collecties van bibliotheken of de inventarissen van Syrische religieuze instellingen. 2. Het in lid 1 bedoelde verbod is niet van toepassing indien wordt aangetoond dat:
|
5) |
artikel 16, eerste alinea, onder f), wordt vervangen door:
|
6) |
in artikel 16, eerste alinea, wordt het volgende punt ingevoegd:
|
7) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 16 bis 1. De toestemmingen die vóór 15 december 2013 zijn verleend uit hoofde van artikel 16, eerste alinea, onder f), worden door de wijzigingen in artikel 16, eerste alinea, onder f), waarin is voorzien in Verordening (EU) nr. 1332/2013 van de Raad (4) onverlet gelaten 2. Vóór 15 december 2013 ingediende verzoeken om toestemming uit hoofde van artikel 16, eerste alinea, onder f), worden als ingetrokken beschouwd, tenzij de persoon, de entiteit of het orgaan bevestigt het verzoek te willen handhaven na die datum. |
8) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: ‘Artikel 21 quater 1. Bij wijze van afwijking van artikel 14 mogen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, als vermeld op de websites in bijlage III, onder voorwaarden die zij als passend beschouwen machtiging verlenen voor:
op voorwaarde dat de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat per geval heeft vastgesteld dat de betaling niet rechtstreeks of onrechtstreeks zal worden ontvangen door een in bijlage II of II bis opgenomen persoon of entiteit en de overdracht niet anderszins is verboden bij deze verordening. 2. De betrokken lidstaat geeft de andere lidstaten en de Commissie binnen vier weken kennis van elke uit hoofde van dit artikel verleende machtiging.’; |
9) |
de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening wordt toegevoegd als bijlage XI. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
V. MAZURONIS
(1) PB L 147 van 1.6.2013, blz. 14.
(2) Besluit 2013/760/GBVB van de Raad van 13 december 2013 houdende wijziging van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (zie bladzijde 50 van dit Publicatieblad).
(3) Verordening (EU) nr. 36/2012 van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 442/2011 (PB L 16 van 19.1.2012, blz. 1).
(4) Verordening (EU) nr. 1332/2013 van de Raad van 13 december 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB L 335 van 14.12.2013, blz. 3)."
BIJLAGE
„BIJLAGE XI
Lijst van de in artikel 11 quater bedoelde categorieën goederen
ex GN-code |
Productomschrijving |
||||
9705 00 00 |
|
||||
9706 00 00 |
|
||||
|
|||||
|
|||||
9705 00 00 9706 00 00 |
|
||||
9701 |
|
||||
9701 |
|
||||
6914 9701 |
|
||||
Hoofdstuk 49 9702 00 00 8442 50 80 |
|
||||
9703 00 00 |
|
||||
3704 3705 3706 4911 91 00 |
|
||||
9702 00 00 9706 00 00 4901 10 00 4901 99 00 4904 00 00 4905 91 00 4905 99 00 4906 00 00 |
|
||||
9705 00 00 9706 00 00 |
|
||||
9706 00 00 |
|
||||
3704 3705 3706 4901 4906 9705 00 00 9706 00 00 |
|
||||
9705 00 00 |
|
||||
9705 00 00 |
|
||||
9705 00 00 Hoofdstukken 86 t/m 89 |
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
Hoofdstuk 95 |
|
||||
7013 |
|
||||
7114 |
|
||||
Hoofdstuk 94 |
|
||||
Hoofdstuk 90 |
|
||||
Hoofdstuk 92 |
|
||||
Hoofdstuk 91 |
|
||||
Hoofdstuk 44 |
|
||||
Hoofdstuk 69 |
|
||||
5805 00 00 |
|
||||
Hoofdstuk 57 |
|
||||
4814 |
|
||||
Hoofdstuk 93 |
|
||||
9706 00 00 |
|
(1) Die ouder zijn dan 50 jaar en niet meer in het bezit van de maker.
(2) Als volgt omschreven in het arrest van het Hof van Justitie in zaak 252/84: "Voorwerpen voor verzamelingen in de zin van post 97.05 van het gemeenschappelijk douanetarief zijn voorwerpen die geschikt zijn om in een verzameling te worden opgenomen, dat wil zeggen voorwerpen die relatief zeldzaam zijn, normalerwijs niet overeenkomstig hun oorspronkelijke bestemming worden gebruikt, voorwerp zijn van speciale handelsbranches buiten de gewone handel in soortgelijke gebruiksvoorwerpen en een hoge waarde hebben.".”
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/8 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1333/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1709/2003, (EG) nr. 1345/2005, (EG) nr. 972/2006, (EG) nr. 341/2007, (EG) nr. 1454/2007, (EG) nr. 826/2008, (EG) nr. 1296/2008, (EG) nr. 1130/2009, (EU) nr. 1272/2009 en (EU) nr. 479/2010 met betrekking tot de kennisgevingsverplichtingen in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 192, lid 2, juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (2) zijn gemeenschappelijke voorschriften vastgesteld voor de kennisgeving van informatie en documenten door de lidstaten aan de Commissie. Die regels betreffen met name de verplichting voor de lidstaten om de door de Commissie ter beschikking gestelde informatiesystemen te gebruiken, alsmede de validering van de toegangsrechten van de autoriteiten of individuen die gemachtigd zijn om meldingen te verzenden. Bij Verordening (EG) nr. 792/2009 zijn verder gemeenschappelijke beginselen inzake de informatiesystemen vastgesteld die de authenticiteit, de integriteit en de leesbaarheid van de documenten op langere termijn garanderen, alsmede regels inzake de bescherming van persoonsgegevens. De verplichting om die informatiesystemen te gebruiken, moet worden opgenomen in elke verordening waarbij een specifieke kennisgevingsverplichting is vastgesteld. |
(2) |
De Commissie heeft een informatiesysteem voor het elektronische beheer van documenten en procedures ontwikkeld in het kader van haar eigen interne werkprocedures en haar betrekkingen met de bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid betrokken autoriteiten. |
(3) |
Aan de hand van het hierboven bedoelde systeem kan aan meerdere mededelings- en kennisgevingsverplichtingen worden voldaan, met name aan die zoals vastgesteld bij de Verordeningen (EG) nr. 1709/2003 (3), (EG) nr. 1345/2005 (4), (EG) nr. 972/2006 (5), (EG) nr. 341/2007 (6), (EG) nr. 1454/2007 (7), (EG) nr. 826/2008 (8), (EG) nr. 1296/2008 (9), (EC) nr. 1130/2009 (10), (EU) nr. 1272/2009 (11) en (EU) nr. 479/2010 (12). |
(4) |
Met het oog op een efficiënt beheer moeten enkele mededelings- en kennisgevingsverplichtingen in die verordeningen worden vereenvoudigd of nader worden omschreven, rekening houdend met de opgedane ervaring. |
(5) |
Om het toezicht op de marktsituatie in de sector olijfolie te verbeteren en rekening houdend met de op dat gebied opgedane ervaring, moeten enkele in deel A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 826/2008 vermelde kennisgevingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Hiertoe moet de frequentie van de verstrekking van een raming van de productie en het verbruik van olijfolie, alsmede van de voorraden aan het einde van het verkoopseizoen, worden verhoogd, waarbij de verplichting tot kennisgeving echter tot de olijfolieproducerende lidstaten moet worden beperkt. De wijziging moet met ingang van 1 januari 2014 van toepassing zijn, aangezien dat de verwachte datum van de toepassing van de nieuwe gemeenschappelijke marktordening is. |
(6) |
De Verordeningen (EG) nr. 1709/2003, (EG) nr. 1345/2005, (EG) nr. 972/2006, (EG) nr. 341/2007, (EG) nr. 1454/2007, (EG) nr. 826/2008, (EG) nr. 1296/2008, (EG) nr. 1130/2009, (EU) nr. 1272/2009 en (EU) nr. 479/2010 moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1709/2003 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 3 wordt vervangen door: „Artikel 3 1. Lidstaten met rijsttelers en rijstfabrikanten delen de Commissie het volgende mee:
De verstrekte gegevens kunnen uiterlijk tot en met 15 januari worden gewijzigd. 2. De in de lid 1 en artikel 4 bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (13). |
2) |
In de bijlagen I, II en III worden in de inleidende zin telkens de woorden „op het volgende e-mailadres, overeenkomstig artikel 3, lid 2: AGRI-C2-RICE-STOCKS@CEC.EU.INT” geschrapt. |
Artikel 2
Artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1345/2005 wordt vervangen door:
„2. De in lid 1 bedoelde mededelingen worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (14).
Artikel 3
Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 972/2006 wordt vervangen door:
„Artikel 5
De lidstaten delen de Commissie het volgende mee:
a) |
uiterlijk twee werkdagen na de weigering: de hoeveelheden waarvoor aanvragen om certificaten voor de invoer van Basmati-rijst zijn geweigerd, met vermelding van de datum, de redenen van de weigering, de GN-code, het land van oorsprong, de instantie die het echtheidscertificaat heeft afgegeven en het nummer van dit certificaat, en de naam en het adres van de titularis van het certificaat; |
b) |
uiterlijk twee werkdagen na de afgifte van het certificaat: de hoeveelheden waarvoor een certificaat voor de invoer van Basmati-rijst is afgegeven, met vermelding van de datum, de GN-code, het land van oorsprong, de instantie die het echtheidscertificaat heeft afgegeven en het nummer van dit certificaat, en de naam en het adres van de titularis van het certificaat; |
c) |
uiterlijk twee werkdagen na de annulering van het certificaat: de hoeveelheden waarvoor een certificaat is geannuleerd, en de naam en het adres van de titularis van elk geannuleerd certificaat; |
d) |
de laatste werkdag van iedere maand volgende op die van het in het vrije verkeer brengen: de hoeveelheden die daadwerkelijk in het vrije verkeer zijn gebracht, met vermelding van de GN-code, het land van oorsprong, de instantie die het echtheidscertificaat heeft afgegeven en het nummer van dit certificaat. |
Deze mededelingen worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 (15).
Artikel 4
Artikel 12 van Verordening (EG) nr. 341/2007 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De titel wordt vervangen door: „Mededelingen en kennisgevingen aan de Commissie”. |
2) |
In lid 2 wordt de laatste zin geschrapt. |
3) |
Het volgende lid 3 wordt toegevoegd: „3. Deze mededelingen en kennisgevingen worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 (16). |
Artikel 5
Aan artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1454/2007 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:
„4. De kennisgeving van de in lid 3 bedoelde informatie wordt gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (17).
Artikel 6
Verordening (EG) nr. 826/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 35, lid 2, wordt vervangen door: „2. De in lid 1 bedoelde mededelingen worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009.”. |
2) |
bijlage III, deel A, wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 7
Verordening (EG) nr. 1296/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In hoofdstuk IV wordt het volgende artikel 21 bis ingevoegd: „Artikel 21 bis De in de artikelen 3, 14 en 16 bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (18). |
2) |
In bijlage I worden de woorden „(formulier te verzenden naar het volgende adres: agri-cl@ ec.europa.eu)” geschrapt. |
Artikel 8
Aan artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1130/2009 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:
„4. De mededelingen en kennisgevingen van de in de artikelen 2 en 7 en dit artikel bedoelde informatie worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (19).
Artikel 9
Artikel 58 van Verordening (EU) nr. 1272/2009 wordt vervangen door:
„Artikel 58
Wijze waarop aan de mededelingsverplichtingen moet worden voldaan
1. De in deze verordening bedoelde mededelingen worden, met uitzondering van die van artikel 16, lid 7, artikel 18, artikel 45, en artikel 56, leden 3 en 4, gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (20).
2. De in artikel 16, lid 7, artikel 18, artikel 45, en artikel 56, leden 3 en 4, bedoelde mededelingen gebeuren met behulp van elektronische middelen aan de hand van het door de Commissie aan de lidstaten beschikbaar gestelde formulier. Vorm en inhoud van de mededelingen worden vastgesteld volgens modellen of methoden die de Commissie ter beschikking van de bevoegde autoriteiten stelt. Deze modellen en methoden worden aangepast en bijgewerkt nadat, indien nodig, het in artikel 195, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde comité en de betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis zijn gesteld. De mededelingen worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteiten.
Artikel 10
Verordening (EU) nr. 479/2010 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 7 wordt lid 3 geschrapt. |
2) |
Artikel 8 wordt vervangen door: „Artikel 8 1. De in de artikelen 1, 3, 5 en 7 bedoelde kennisgevingen worden verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (21). 2. De in de artikelen 2, 4, en 6 bedoelde kennisgevingen worden door de lidstaten langs elektronische weg gedaan aan de hand van het formulier dat hun door de Commissie ter beschikking is gesteld. Vorm en inhoud van de kennisgevingen worden vastgesteld volgens modellen of methoden die de Commissie ter beschikking van de bevoegde autoriteiten stelt. Deze modellen en methoden worden aangepast en bijgewerkt nadat, indien nodig, het in artikel 195, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde comité en de betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis zijn gesteld. |
Artikel 11
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2014.
Artikel 3 is echter met ingang van 1 september 2014, artikel 6, lid 2, met ingang van 1 januari 2014 en artikel 9 met ingang van 1 juli 2014 van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3).
(3) Verordening (EG) nr. 1709/2003 van de Commissie van 26 september 2003 inzake de oogst- en voorraadaangiften voor rijst (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 92).
(4) Verordening (EG) nr. 1345/2005 van de Commissie van 16 augustus 2005 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoercertificatenregeling in de sector olijfolie (PB L 212 van 17.8.2005, blz. 13).
(5) Verordening (EG) nr. 972/2006 van de Commissie van 29 juni 2006 tot vaststelling van de bij de invoer van basmati-rijst geldende specifieke voorschriften en van een overgangsregeling voor de controle met het oog op het bepalen van de oorsprong daarvan (PB L 176 van 30.6.2006, blz. 53).
(6) Verordening (EG) nr. 341/2007 van de Commissie van 29 maart 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten en instelling van een stelsel van invoercertificaten en certificaten van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde knoflook en bepaalde andere landbouwproducten (PB L 90 van 30.3.2007, blz. 12).
(7) Verordening (EG) nr. 1454/2007 van de Commissie van 10 december 2007 houdende gemeenschappelijke bepalingen betreffende inschrijvingen voor de vaststelling van uitvoerrestituties voor bepaalde landbouwproducten (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 69).
(8) Verordening (EG) nr. 826/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake de verlening van steun voor de particuliere opslag van bepaalde landbouwproducten (PB L 223 van 21.8.2008, blz. 3).
(9) Verordening (EG) nr. 1296/2008 van de Commissie van 18 december 2008 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (PB L 340 van 19.12.2008, blz. 57).
(10) Verordening (EG) nr. 1130/2009 van de Commissie van 24 november 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de controle op het gebruik en/of de bestemming van producten uit interventie (PB L 310 van 25.11.2009, blz. 5).
(11) Verordening (EU) nr. 1272/2009 van de Commissie van 11 december 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de aankoop en de verkoop van landbouwproducten in het kader van de openbare interventie (PB L 349 van 29.12.2009, blz. 1).
(12) Verordening (EU) nr. 479/2010 van de Commissie van 1 juni 2010 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie in de sector melk en zuivelproducten (PB L 135 van 2.6.2010, blz. 26).
(13) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
(14) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
(15) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
(16) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
(17) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
(18) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
(19) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
(20) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
(21) PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3.”.
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/12 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1334/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2008 wat de naam van de vergunninghouder betreft en wat de aanbevolen dosis van een preparaat van Lactobacillus rhamnosus (CNCM-I-3698) en Lactobacillus farciminis (CNCM-I-3699) betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 13, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Danisco France SAS heeft in overeenstemming met artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 een aanvraag ingediend met het voorstel de naam van de vergunninghouder in Verordening (EG) nr. 1290/2008 van de Commissie (2) te wijzigen. |
(2) |
De aanvrager stelt dat hij de vergunning voor het in de handel brengen van het preparaat Lactobacillus rhamnosus (CNCM-I-3698) en Lactobacillus farciminis (CNCM-I-3699) heeft overgedragen aan Danisco (UK) Ltd en dat de laatstgenoemde nu de rechten voor dit toevoegingsmiddel bezit. |
(3) |
Het doel van de aanvraag is eveneens om het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel met een concentratie die vijfmaal hoger is dan de minimale concentratie mogelijk te maken. Teneinde te waarborgen dat de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1290/2008 vastgestelde minimum- en maximumgehalten worden gerespecteerd, moet de aanbevolen dosis per kg volledig diervoeder worden gewijzigd. |
(4) |
De voorgestelde wijziging van de vergunninghouder is louter administratief en maakt geen nieuwe beoordeling van het desbetreffende toevoegingsmiddel noodzakelijk. De vergunninghouder heeft een vergunning gekregen op basis van een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (3). Het latere verzoek om de aanbevolen dosis te wijzigen is in overeenstemming met hetzelfde advies en maakt geen nieuwe beoordeling noodzakelijk. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag. |
(5) |
Met het oog op de aanpassing aan de huidige situatie moet de handelsnaam in Verordening (EG) nr. 1290/2008 worden geschrapt. |
(6) |
Om Danisco (UK) Ltd in staat te stellen gebruik te maken van zijn rechten, is het nodig dat de respectieve vergunningsvoorwaarden worden gewijzigd. |
(7) |
Verordening (EG) nr. 1290/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
Aangezien de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1290/2008 door deze verordening niet om veiligheidsredenen vereist is, mogen de bestaande voorraden worden opgebruikt tijdens een overgangsperiode. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2008
Verordening (EG) nr. 1290/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de titel wordt het woord „(Sorbiflore)” geschrapt. |
2) |
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Overgangsmaatregelen
De bestaande voorraden die voor 3 januari 2014 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren voor 3 januari 2014, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt tot en met 3 juli 2014.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Verordening (EG) nr. 1290/2008 van de Commissie van 18 december 2008 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Lactobacillus rhamnosus (CNCM-I-3698) en Lactobacillus farciminis (CNCM-I-3699) (Sorbiflore) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 340 van 19.12.2008, blz. 20).
(3) Scientific Opinion of the Panel on Additives and Products or Substances used in Animal Feed (FEEDAP) on a request from the European Commission on the safety and efficacy of the product Sorbiflore, a preparation of Lactobacillus rhamnosus and Lactobacillus farciminis, as feed additive for piglets. EFSA Journal (2008) 771, blz. 1-13.
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/14 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1335/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 betreffende de handelsnormen voor olijfolie
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 113, lid 1, onder a), en artikel 121, eerste alinea, onder a), in samenhang met artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 van de Commissie (2) zijn de specifieke handelsnormen voor de kleinhandel vastgesteld voor olijfolie en olie uit afvallen van olijven. |
(2) |
De producenten, de handelaren en de consumenten moeten kunnen vertrouwen op handelsnormen voor olijfolie die borg staan voor de kwaliteit van de producten en een efficiënte fraudebestrijding. Daartoe moeten bijzondere bepalingen worden vastgesteld ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3) en ter verbetering van de doeltreffende controle op de handelsnormen. |
(3) |
Talrijke wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat licht en warmte een negatieve invloed uitoefenen op de kwaliteit van olijfolie. Het is derhalve noodzakelijk de bijzondere opslagomstandigheden duidelijk op het etiket aan te duiden zodat de consument op de hoogte is van de optimale bewaaromstandigheden. |
(4) |
Om de consument te helpen bij de keuze van producten is een goede leesbaarheid van de verplichte vermeldingen op het etiket van groot belang. Bijgevolg dienen regels te worden vastgesteld met betrekking tot de leesbaarheid en het samenbrengen van verplichte informatie in het hoofdgezichtsveld. |
(5) |
Om de consument in staat te stellen zich van de versheid van het product te vergewissen, is het dienstig vast te stellen dat de facultatieve vermelding van het oogstjaar uitsluitend op het etiket mag voorkomen indien de inhoud van de verpakking voor 100 % afkomstig is van die oogst. |
(6) |
Om de wetgeving te vereenvoudigen is het dienstig te bepalen dat op het etiket van uitsluitend in olijfolie geconserveerde voedingsmiddelen niet langer het toegevoegde percentage olijfolie op het totale nettogewicht van die voedingsmiddelen hoeft te worden aangeduid. |
(7) |
Bijgevolg moet de betrokken bepaling van die uitvoeringsverordening worden aangepast om de samenhang met Verordening (EEG) nr. 2568/91 van de Commissie (4) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 te garanderen, met name wat de tolerantie ten aanzien van het resultaat van de controles betreft. |
(8) |
De lidstaten moeten controles uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat de vermeldingen op het etiket op waarheid berusten en dat de onderhavige verordening wordt nageleefd. Daartoe moet de controle van de overeenstemming tussen de verkoopbenaming en de inhoud van de recipiënt op basis van een risicoanalyse worden aangescherpt en geharmoniseerd, evenals de sancties. Een dergelijke benadering moet het ook mogelijk maken fraude te bestrijden door voor alle lidstaten minimale controlevereisten vast te stellen, en de verslagen die bij de Commissie moeten worden ingediend, te standaardiseren. |
(9) |
De lidstaten moeten sancties op nationaal niveau vaststellen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en ontradend zijn. |
(10) |
Voor producten die vóór de toepassing van de onderhavige verordening maar in overeenstemming met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 in de Unie zijn geproduceerd en geëtiketteerd of in de Unie zijn ingevoerd, dient een overgangsperiode te gelden om de marktdeelnemers in staat te stellen de bestaande voorraad verpakkingen op te gebruiken en de reeds verpakte producten af te zetten. |
(11) |
De Commissie heeft in het kader van haar eigen interne werking en haar betrekkingen met de bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid betrokken autoriteiten een informatiesysteem ontwikkeld waarmee documenten en procedures elektronisch kunnen worden beheerd. Aangenomen wordt dat via dat systeem aan de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 vastgestelde rapportageverplichtingen kan worden voldaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (5). |
(12) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De volgende artikelen 4 bis en 4 ter worden ingevoegd: „Artikel 4 bis Voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde olie, wordt op de verpakking of op een bij de verpakking horend etiket informatie verstrekt over de bijzondere omstandigheden waarin de olie zonder blootstelling aan licht en warmte moet worden bewaard. Artikel 4 ter De in artikel 3, eerste alinea, bedoelde verplichte vermeldingen en, indien van toepassing, de in artikel 4, lid 1, eerste alinea, bedoelde verplichte vermelding worden geplaatst in het hoofdgezichtsveld, zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6), hetzij op hetzelfde etiket of op verschillende etiketten op dezelfde recipiënt, hetzij rechtstreeks op dezelfde recipiënt. Deze verplichte vermeldingen moeten elk in hun geheel en in een homogeen tekstblok verschijnen. |
2) |
Aan artikel 5, eerste alinea, wordt het volgende punt e) toegevoegd:
|
3) |
In artikel 6, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door: „2. Behalve voor uitsluitend in olijfolie geconserveerde vaste voedingsmiddelen, met name de in de Verordeningen (EEG) nr. 1536/92 (7) en (EEG) nr. 2136/89 (8) van de Raad bedoelde producten, moet, wanneer de aanwezigheid van in artikel 1, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde olie in een ander levensmiddel dan de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde mengsels, aan de hand van woorden, beelden of grafische voorstellingen op het etiket, los van de ingrediëntenlijst, wordt vermeld, de handelsbenaming van het levensmiddel onmiddellijk worden gevolgd door het percentage in artikel 1, lid 1, van deze verordening bedoelde olie ten opzichte van het totale nettogewicht van het levensmiddel. |
4) |
Artikel 7, tweede alinea, wordt geschrapt. |
5) |
Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd: „Artikel 8 bis Elke lidstaat gaat op basis van een risicoanalyse als bedoeld in artikel 2 bis van Verordening (EEG) nr. 2568/91 na of de vermeldingen op het etiket op waarheid berusten, en met name of de benaming waaronder het product wordt verkocht, overeenstemt met de inhoud van de recipiënt. Voor elke vastgestelde onrechtmatigheid en ingeval de op het etiket vermelde fabrikant, verpakker of verkoper zich in een andere lidstaat bevindt, verzoekt het controleorgaan van de betrokken lidstaat om een verificatie overeenkomstig artikel 8, lid 2.”. |
6) |
In artikel 9, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: „1. Onverminderd de in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2568/91 bedoelde sancties voorzien de lidstaten in de toepassing, op nationaal niveau, van doeltreffende, evenredige en ontradende sancties ingeval de onderhavige verordening niet wordt nageleefd.”. |
7) |
Artikel 10 wordt vervangen door: „Artikel 10 De betrokken lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk op 31 mei bij de Commissie een verslag over het voorgaande jaar in met betrekking tot de volgende elementen:
Die elementen worden in het verslag uitgesplitst naar aanvangsjaar van de verificatie en naar aard van de inbreuk. In voorkomend geval wordt gewezen op specifieke moeilijkheden die zijn ondervonden, en worden verbeteringen van de controles voorgesteld.”. |
8) |
Het volgende artikel 10 bis wordt ingevoegd: „Artikel 10 bis De in de onderhavige verordening bedoelde kennisgevingen worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (9). |
Artikel 2
Producten die in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 29/2012 en vóór 13 december 2014 in de Unie zijn geproduceerd en geëtiketteerd of in de Unie zijn ingevoerd en in het vrije verkeer zijn gebracht, mogen in de handel worden gebracht totdat de voorraad is opgebruikt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 13 december 2014. Niettemin is artikel 1, punt 7, van de onderhavige verordening voor wat betreft artikel 10, onder c), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 van toepassing met ingang van 1 januari 2016.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 29/2012 van de Commissie van 13 januari 2012 betreffende de handelsnormen voor olijfolie (PB L 12 van 14.1.2012, blz. 14).
(3) Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).
(4) Verordening (EEG) nr. 2568/91 van de Commissie van 11 juli 1991 inzake de kenmerken van olijfoliën en oliën uit afvallen van olijven en de desbetreffende analysemethoden (PB L 248 van 5.9.1991, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3).
(6) Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).”.
(7) Verordening (EEG) nr. 1536/92 van de Raad van 9 juni 1992 tot vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor tonijn- en bonietconserven (PB L 163 van 17.6.1992, blz. 1).
(8) Verordening (EEG) nr. 2136/89 van de Raad van 21 juni 1989 tot vaststelling van gemeenschappelijke normen voor het in de handel brengen van sardineconserven en van verkoopbenamingen voor conserven van sardines en van sardineachtigen (PB L 212 van 22.7.1989, blz. 79).”.
(9) Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3).”.
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/17 |
VERORDENING (EU) Nr. 1336/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot wijziging van de Richtlijnen 2004/17/EG, 2004/18/EG en 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassingsdrempels inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (1), en met name artikel 69,
Gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (2), en met name artikel 78,
Gezien Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (3), en met name artikel 68,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Besluit 94/800/EG (4) heeft de Raad de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (hierna de „overeenkomst” genoemd) gesloten. De overeenkomst moet gelden voor elke overheidsopdracht met een waarde die gelijk is aan of hoger dan de bedragen (hierna „drempels” genoemd) die in de overeenkomst zijn vastgesteld en in bijzondere trekkingsrechten zijn uitgedrukt. |
(2) |
Een van de doelstellingen van de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG is dat de aanbestedende diensten die deze richtlijnen toepassen, tevens aan de verplichtingen van de overeenkomst voldoen. Daarvoor is het nodig dat de drempels die in deze richtlijnen zijn vastgesteld voor overheidsopdrachten die ook onder de overeenkomst vallen, zodanig worden aangepast dat zij overeenkomen met de tegenwaarde in euro van de drempels die in de overeenkomst zijn vastgesteld, naar beneden afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van duizend euro. |
(3) |
Omwille van de samenhang is het raadzaam ook de niet onder de overeenkomst vallende drempels in de Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG aan te passen. Tegelijkertijd moeten de drempels die in Richtlijn 2009/81/EG zijn vastgesteld, worden aangepast aan de herziene drempels die in artikel 16 van Richtlijn 2004/17/EG zijn vastgesteld. |
(4) |
De Richtlijnen 2004/17/EG, 2004/18/EG en 2009/81/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2004/17/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Richtlijn 2004/18/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 8, eerste alinea, wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In artikel 56 wordt „5 000 000 EUR” vervangen door „5 186 000 EUR”. |
4) |
In artikel 63, lid 1, eerste alinea, wordt „5 000 000 EUR” vervangen door „5 186 000 EUR”. |
5) |
Artikel 67, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 3
Artikel 8 van Richtlijn 2009/81/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Onder a) wordt „400 000 EUR” vervangen door „414 000 EUR”. |
2) |
Onder b) wordt „5 000 000 EUR” vervangen door „5 186 000 EUR”. |
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1.
(2) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
(3) PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76.
(4) Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1).
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/19 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1337/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (1), en met name artikel 26, lid 8,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 is verplicht gesteld dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst wordt vermeld op het etiket van vlees dat onder de in bijlage XI bij die verordening vermelde codes van de Gecombineerde Nomenclatuur valt, namelijk vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee. |
(2) |
Er moet een evenwicht worden gevonden tussen de behoefte van de consument om te worden geïnformeerd en de extra kosten voor marktdeelnemers en nationale autoriteiten, die uiteindelijk gevolgen heeft voor de eindprijs van het product. In de effectbeoordeling en een studie in opdracht van de Commissie zijn verschillende opties onderzocht voor de vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst, wat betreft de meest relevante stadia van het leven van de dieren. Uit de resultaten blijkt dat de consumenten vooral informatie nodig hebben over de plaats waar het dier is gehouden. Om verplichte informatie over de plaats van geboorte van het dier te verstrekken, zouden nieuwe traceerbaarheidssystemen op het niveau van de landbouwbedrijven moeten worden opgezet, wat de nodige kosten met zich meebrengt, terwijl de plaats van de slacht tegen redelijke kosten op het etiket kan worden vermeld, hetgeen voor de consument waardevolle informatie is. Ten aanzien van het geografische niveau is gebleken dat de vermelding van de lidstaat of het derde land voor de consumenten de meest relevante informatie is. |
(3) |
In Verordening (EU) nr. 1169/2011 wordt het begrip „land van oorsprong” van een levensmiddel bepaald overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 26 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (2). Voor dierlijke producten verwijst dat begrip naar het land waarin het product geheel is verkregen, hetgeen, toegepast op vlees, betekent: het land waar het dier is geboren, gehouden en geslacht. Wanneer verschillende landen betrokken zijn geweest bij de productie van een levensmiddel, verwijst dat begrip naar het land waar de producten hun laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking hebben ondergaan. Toepassing van dit principe op situaties waarin het vlees afkomstig is van dieren die in verschillende landen zijn geboren, gehouden en geslacht, zou de consument echter niet voldoende informeren over de oorsprong van dat vlees. Daarom is het in al die situaties nodig op het etiket aan te duiden in welke lidstaat of welk derde land het dier is gehouden gedurende een periode die een aanzienlijk deel van de normale opfokcyclus voor iedere soort vertegenwoordigt, alsmede in welke lidstaat of derde land het is geslacht. De term „oorsprong” moet worden gereserveerd voor vlees dat is verkregen van dieren die in één enkele lidstaat of in één enkel derde land zijn geboren, gehouden en geslacht, en derhalve geheel zijn verkregen. |
(4) |
Voor de gevallen waarin het dier in verschillende lidstaten of derde landen is gehouden en niet aan de houderijperiode kan worden voldaan, moet worden bepaald dat een passende vermelding van de plaats waar het dier is gehouden, wordt verstrekt, zodat beter aan de behoeften van de consument wordt voldaan en het etiket niet nodeloos ingewikkeld wordt. |
(5) |
Bovendien moeten regels worden vastgesteld voor verpakkingen die stukken vlees van dezelfde of verschillende soorten bevatten die zijn verkregen van dieren die in verschillende lidstaten of derde landen zijn gehouden en geslacht. |
(6) |
Dit etiketteringssysteem vereist dat er voor alle stadia van de productie en distributie van het vlees, van de slacht tot de verpakking, traceerbaarheidsregels bestaan om het verband tussen het geëtiketteerde vlees en het dier of de groep dieren waarvan dat vlees is verkregen, te garanderen. |
(7) |
Voor uit derde landen ingevoerd vlees moeten specifieke regels worden vastgesteld, wanneer de voor de etikettering vereiste informatie niet beschikbaar is. |
(8) |
Het moet marktdeelnemers worden toegestaan voor gehakt vlees en afsnijdsels gebruik te maken van een vereenvoudigd systeem van vermeldingen, omdat de productieprocessen van die producten bepaalde kenmerken hebben. |
(9) |
Met het oog op het commerciële belang van de informatie die op grond van deze verordening moet worden verstrekt, moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven de mogelijkheid krijgen aan de verplichte vermeldingen andere verwijzingen naar de herkomst van het vlees toe te voegen. |
(10) |
Aangezien de betrokken bepalingen van Verordening (EU) nr. 1169/2011 met ingang van 13 december 2014 van toepassing zijn, en aangezien in artikel 47 daarvan is bepaald dat de op grond van die verordening vastgestelde uitvoeringsmaatregelen elk kalenderjaar vanaf 1 april van toepassing moeten worden, moet de onderhavige verordening op 1 april 2015 van toepassing worden. |
(11) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
In deze verordening worden regels vastgesteld inzake de vermelding van het land van oorsprong of de plaats van herkomst op het etiket van vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee dat onder de codes van de Gecombineerde Nomenclatuur valt die in bijlage XI bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 zijn vermeld.
Artikel 2
Definities
1. Voor de doeleinden van deze verordening geldt de definitie van „exploitant van een levensmiddelenbedrijf” van artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (3), geldt de definitie van „inrichting” van artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4), en gelden de definities van „gehakt vlees”, „slachthuis” en „uitsnijderij” van respectievelijk de punten 1.13, 1.16 en 1.17 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5).
2. Daarnaast gelden de volgende definities:
a) „afsnijdsels”: kleine stukken vlees die onder de in bijlage XI bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 vermelde codes van de Gecombineerde Nomenclatuur vallen, die erkend zijn als geschikt voor menselijke consumptie en die uitsluitend zijn verkregen tijdens de opmaak, bij het uitbenen van karkassen of het uitsnijden van vlees;
b) „partij”: al het vlees dat valt onder de in bijlage XI bij Verordening (EU) nr. 1169/2011 vermelde codes van de Gecombineerde Nomenclatuur, dat is verkregen van één enkele soort, met of zonder been, al dan niet uitgesneden of gehakt, en dat onder nagenoeg dezelfde omstandigheden is uitgesneden, gehakt of verpakt.
Artikel 3
Traceerbaarheid
1. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf beschikken over een identificatie- en registratiesysteem dat zij in ieder stadium van de productie en distributie van vlees als bedoeld in artikel 1 gebruiken.
2. Dat systeem wordt zodanig toegepast dat het volgende wordt gegarandeerd:
a) |
het verband tussen het vlees en het dier of de groep dieren waarvan het is verkregen, waarbij dit verband in het stadium van de slacht de verantwoordelijkheid van het slachthuis is, en |
b) |
de doorgifte van informatie in verband met de in artikel 5, 6 of 7 bedoelde vermeldingen, naargelang van het geval, samen met het vlees, naar de marktdeelnemers in de volgende productie- en distributiestadia. |
Elke exploitant van een levensmiddelenbedrijf is verantwoordelijk voor de toepassing van het in de eerste alinea vastgestelde identificatie- en registratiesysteem in het stadium van de productie en distributie waarin hij actief is.
De exploitant van een levensmiddelenbedrijf die vlees overeenkomstig artikel 5, 6 of 7 verpakt of etiketteert, zorgt voor de onderlinge samenhang tussen de partijcode aan de hand waarvan het vlees dat aan de consument of de grootcateraar wordt geleverd, wordt geïdentificeerd en de betrokken partij of partijen vlees waaruit de verpakking of de van een etiket voorziene partij is samengesteld. Alle verpakkingen met dezelfde partijcode komen overeen met dezelfde vermeldingen overeenkomstig artikel 5, 6 of 7.
3. Met het in lid 1 bedoelde systeem worden met name de aankomst in en het vertrek uit de inrichting van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf, van dieren, karkassen of deelstukken, naargelang van het geval, geregistreerd, en wordt de onderlinge samenhang tussen de binnengekomen en buitengaande hoeveelheden of aantallen gegarandeerd.
Artikel 4
Groep dieren
1. De omvang van de in artikel 3 bedoelde groep dieren wordt bepaald door:
a) |
het aantal karkassen dat samen is versneden en dat één partij vormt voor de betrokken uitsnijderij in het geval van het versnijden van karkassen; |
b) |
het aantal karkassen waarvan het vlees één partij vormt voor de betrokken uitsnijderij of gehaktproducent in het geval van het verder versnijden of hakken van het vlees. |
2. De omvang van de partij bedraagt niet meer dan de productie van één dag in één enkele inrichting.
3. Behalve wanneer artikel 7 wordt toegepast, zorgen de inrichtingen waar het vlees wordt versneden of gehakt er bij de samenstelling van de partijen voor dat alle karkassen in een partij overeenkomen met dieren op het vlees waarvan identieke vermeldingen op het etiket van toepassing zijn overeenkomstig artikel 5, lid 1, of artikel 5, lid 2.
Artikel 5
Etikettering van vlees
1. Het etiket voor in artikel 1 bedoeld vlees dat bestemd is om aan de eindverbruiker of aan grootcateraars te leveren bevat de volgende vermeldingen:
a) |
de lidstaat of het derde land waar de dieren zijn gehouden, wordt als volgt aangeduid: „Gehouden in: (naam van de lidstaat of het derde land)” overeenkomstig de volgende criteria:
|
b) |
de lidstaat of het derde land waar de slacht plaatsvond, als volgt aangeduid: „Geslacht in: (naam van de lidstaat of het derde land)”, en |
c) |
de partijcode aan de hand waarvan het vlees dat aan de consument of de grootcateraar wordt geleverd, wordt geïdentificeerd. |
Wanneer de onder a) bedoelde houderijperiode in geen enkele lidstaat of derde land waar het dier werd gehouden, wordt bereikt, wordt de onder a) bedoelde vermelding vervangen door: „Gehouden in: verschillende EU-lidstaten” of, wanneer het vlees of de dieren in de Unie zijn ingevoerd: „Gehouden in: verschillende niet-EU-lidstaten” of „Gehouden in: verschillende EU-lidstaten en niet-EU-lidstaten”.
Wanneer de onder a) bedoelde houderijperiode echter in geen van de lidstaten of derde landen waar het dier werd gehouden, wordt bereikt, kan de onder a) bedoelde vermelding worden vervangen door: „Gehouden in: (lijst van lidstaten of derde landen waar het dier werd gehouden)” indien de exploitant van een levensmiddelenbedrijf tot genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat het dier in die lidstaten of derde landen werd gehouden.
2. De in lid 1, onder a) en b), bedoelde vermeldingen kunnen worden vervangen door de vermelding: „Oorsprong: (naam van de lidstaat of van het derde land)” indien de exploitant van een levensmiddelenbedrijf tot genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat het in artikel 1 bedoelde vlees is verkregen van dieren die in één enkele lidstaat of één enkel derde land zijn geboren, gehouden en geslacht.
3. Wanneer verschillende stukken vlees, van dezelfde soort of van verschillende soorten, overeenkomen met verschillende vermeldingen overeenkomstig de leden 1 en 2 en in dezelfde verpakking aan de consument of grootcateraar worden aangeboden, vermeldt het etiket het volgende:
a) |
de lijst van betrokken lidstaten of derde landen overeenkomstig de leden 1 of 2, voor elke soort; |
b) |
de partijcode aan de hand waarvan het vlees dat aan de consument of de grootcateraar wordt geleverd, wordt geïdentificeerd. |
Artikel 6
Afwijking voor vlees uit derde landen
In afwijking van artikel 5, lid 1, onder a), vermeldt het etiket van het in artikel 1 bedoelde vlees dat is ingevoerd om in de Unie op de markt te worden gebracht, en waarvoor de in artikel 5, lid 1, onder a), bedoelde informatie niet beschikbaar is, de vermelding: „Gehouden in: niet-EU” en „Geslacht in: (naam van het derde land waar het dier is geslacht)”.
Artikel 7
Afwijkingen voor gehakt vlees en afsnijdsels
In afwijking van artikel 5, lid 1, onder a) en b), van artikel 5, lid 2, en van artikel 6, kunnen ten aanzien van gehakt vlees en afsnijdsels de volgende vermeldingen worden toegepast:
a) |
„Oorsprong: EU”, wanneer het gehakt vlees of de afsnijdsels uitsluitend wordt/worden geproduceerd van vlees dat is verkregen van dieren die in verschillende lidstaten zijn geboren, gehouden en geslacht; |
b) |
„Gehouden en geslacht in: EU”, wanneer het gehakt vlees of de afsnijdsels uitsluitend wordt/worden geproduceerd van vlees van dieren die in verschillende lidstaten zijn gehouden en geslacht; |
c) |
„Gehouden en geslacht in: niet-EU”, wanneer het gehakt vlees of de afsnijdsels uitsluitend wordt/worden geproduceerd van vlees dat in de Unie is geïmporteerd; |
d) |
„Gehouden in: niet-EU” en „Geslacht in: EU” wanneer gehakt vlees of afsnijdsels uitsluitend wordt/worden geproduceerd van vlees dat verkregen is van dieren die in de Unie zijn ingevoerd met het oog op de slacht en die in één of verschillende lidstaten zijn geslacht; |
e) |
„Gehouden en geslacht in: EU en niet-EU”, wanneer gehakt vlees of afsnijdsels is/zijn geproduceerd van:
|
Artikel 8
Aanvullende vrijwillige informatie op het etiket
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven kunnen aanvullende informatie betreffende de herkomst van het vlees toevoegen aan de in artikel 5, 6 of 7 bedoelde vermeldingen.
De in de eerste alinea bedoelde aanvullende informatie mag niet in tegenspraak zijn met de in artikel 5, 6 of 7 bedoelde vermeldingen en voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk V van Verordening (EU) nr. 1169/2011.
Artikel 9
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2015. Zij is niet van toepassing op vlees dat vóór 1 april 2015 legaal op de markt van de EU is gebracht, totdat de desbetreffende voorraden zijn uitgeput.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18.
(2) Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
(4) Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/23 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1338/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot 208e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren. |
(2) |
Het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 4 december 2013 besloten één persoon te schrappen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. |
(3) |
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid
(1) PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.
BIJLAGE
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:
De volgende vermelding wordt geschrapt van de lijst “Natuurlijke personen”:
“Youcef Abbes (ook bekend als Giuseppe). Geboortedatum: 5.1.1965. Geboorteplaats: Bab el Oued, Algiers, Algerije. Nationaliteit: Algerijns: Overige informatie: a) naam van vader: Mokhtar; b) naam van moeder: Abbou Aicha. Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 17.3.2004.”
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/25 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1339/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
200,7 |
MA |
80,3 |
|
TN |
120,9 |
|
TR |
88,6 |
|
ZZ |
122,6 |
|
0707 00 05 |
AL |
41,5 |
MA |
141,7 |
|
TR |
139,6 |
|
ZZ |
107,6 |
|
0709 93 10 |
MA |
147,0 |
TR |
150,4 |
|
ZZ |
148,7 |
|
0805 10 20 |
AR |
27,1 |
TR |
58,5 |
|
UY |
27,9 |
|
ZA |
59,2 |
|
ZW |
19,7 |
|
ZZ |
38,5 |
|
0805 20 10 |
MA |
61,5 |
ZZ |
61,5 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
IL |
108,1 |
JM |
139,0 |
|
TR |
70,0 |
|
ZZ |
105,7 |
|
0805 50 10 |
TR |
60,1 |
ZZ |
60,1 |
|
0808 10 80 |
BA |
78,8 |
CN |
82,7 |
|
MK |
28,7 |
|
NZ |
153,0 |
|
US |
122,6 |
|
ZZ |
93,2 |
|
0808 30 90 |
TR |
121,5 |
US |
237,6 |
|
ZZ |
179,6 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/27 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1340/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 december 2013
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief. |
(2) |
In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening. |
(4) |
Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 december 2013, die van toepassing zullen zijn tot er nogmaals nieuwe invoerrechten worden vastgesteld en in werking treden. |
(5) |
Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 december 2013, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.
BIJLAGE I
Vanaf 16 december 2013 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten
GN-code |
Omschrijving |
Invoerrecht (1) (EUR/t) |
1001 19 00 1001 11 00 |
HARDE TARWE van hoge kwaliteit |
0,00 |
van gemiddelde kwaliteit |
0,00 |
|
van lage kwaliteit |
0,00 |
|
ex 1001 91 20 |
ZACHTE TARWE, zaaigoed |
0,00 |
ex 1001 99 00 |
ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed |
0,00 |
1002 10 00 1002 90 00 |
ROGGE |
0,00 |
1005 10 90 |
MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden |
0,00 |
1005 90 00 |
MAÏS, andere dan zaaigoed (2) |
0,00 |
1007 10 90 1007 90 00 |
GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden |
0,00 |
(1) Krachtens artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van de invoerrechten met:
— |
3 EUR per ton, indien de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en het product via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal wordt aangevoerd, |
— |
2 EUR per ton, als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en het product via de Atlantische Oceaan wordt aangevoerd. |
(2) De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.
BIJLAGE II
Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten
29.11.2013-12.12.2013
1. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:
|
2. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:
|
(1) Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).
(2) Korting van 10 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).
(3) Korting van 30 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/30 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1341/2013 VAN DE COMMISSIE
van 13 december 2013
tot vaststelling van de mate waarin invoercertificaataanvragen die in november 2013 in het kader van bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 geopende tariefcontingenten voor bepaalde zuivelproducten zijn ingediend, kunnen worden geaccepteerd
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name artikel 7, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De invoercertificaataanvragen die in de periode van 20 tot en met 30 november 2013 zijn ingediend voor bepaalde tariefcontingenten als bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie (3) hebben betrekking op hoeveelheden die groter zijn dan de beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënten te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Op grond van de aanvragen van invoercertificaten voor bepaalde producten, die in de periode van 20 tot en met 30 november 2013 zijn ingediend in het kader van de in de delen I.A, I.F, I.H, I.I, I.J. en I.K van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2535/2001 bedoelde tariefcontingenten, worden invoercertificaten afgegeven voor de gevraagde hoeveelheden, vermenigvuldigd met de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 14 december 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.
(3) Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29).
BIJLAGE
I.A
Nummer van het tariefcontingent |
Toewijzingscoëfficiënt |
09.4590 |
— |
09.4599 |
100 % |
09.4591 |
— |
09.4592 |
— |
09.4593 |
— |
09.4594 |
— |
09.4595 |
3,495052 % |
09.4596 |
100 % |
„—”: er is de Commissie geen enkele certificaataanvraag toegezonden. |
I.F
Producten van oorsprong uit Zwitserland
Nummer van het tariefcontingent |
Toewijzingscoëfficiënt |
09.4155 |
100 % |
I.H
Producten van oorsprong uit Noorwegen
Nummer van het tariefcontingent |
Toewijzingscoëfficiënt |
09.4179 |
100 % |
I.I
Producten van oorsprong uit IJsland
Nummer van het tariefcontingent |
Toewijzingscoëfficiënt |
09.4205 |
100 % |
09.4206 |
100 % |
I.J
Producten van oorsprong uit de Republiek Moldavië
Nummer van het tariefcontingent |
Toewijzingscoëfficiënt |
09.4210 |
— |
„—”: er is de Commissie geen enkele certificaataanvraag toegezonden. |
I.K
Producten van oorsprong uit Nieuw-Zeeland
Nummer van het tariefcontingent |
Toewijzingscoëfficiënt |
09.4514 |
100 % |
09.4515 |
100 % |
BESLUITEN
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/32 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 2 december 2013
tot vaststelling van het namens de Europese Unie in het Comité voor overheidsopdrachten in te nemen standpunt over besluiten tot uitvoering van een aantal bepalingen van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten
(2013/756/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De onderhandelingen over de herziening van de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA 1994) zijn in januari 1999 van start gegaan, overeenkomstig artikel XXIV, lid 7, onder b) en c), van de GPA 1994. |
(2) |
De onderhandelingen werden gevoerd door de Commissie, in overleg met het op grond van artikel 207, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgerichte speciaal comité. |
(3) |
In het kader van deze onderhandelingen bereikten de onderhandelaars op 30 maart 2012 overeenstemming over een Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsaanbestedingen (hierna „het protocol” genoemd), alsook over zeven door het Comité voor overheidsopdrachten aan te nemen besluiten waarmee een begin zou worden gemaakt met de uitvoering van bepaalde bepalingen van het protocol onmiddellijk na de inwerkingtreding van het protocol. Het betreft de volgende besluiten: i) Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende de kennisgevingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen XIX en XXII van de overeenkomst; ii) Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende de vaststelling van werkprogramma’s; iii) Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake kmo’s; iv) Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake de verzameling en rapportage van statistische gegevens; v) Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake duurzame aanbestedingen; vi) Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake uitsluitingen en beperkingen in de bijlagen van de partijen; vii) Besluit betreffende een werkprogramma inzake veiligheidsnormen bij internationale aanbestedingen (hierna gezamenlijk „de besluiten” genoemd). |
(4) |
De procedure voor de bekrachtiging van de op 30 maart 2012 bereikte overeenstemming brengt mee dat het Comité voor overheidsopdrachten tijdens de eerste bijeenkomst na de inwerkingtreding van het protocol een besluit moet vaststellen ter bevestiging van zowel de vaststelling van de besluiten als hun inwerkingtreding op de datum waarop het protocol in werking treedt. |
(5) |
Aangezien de besluiten de uitvoering van de beginselen van de GPA 1994 vergemakkelijken en bijdragen aan de afschaffing van discriminatoire praktijken, zal de aanneming van de besluiten de verdere openstelling van overheidsaanbestedingen bevorderen. |
(6) |
Het is passend om het namens de Unie in het Comité voor overheidsopdrachten in te nemen standpunt over de besluiten tot uitvoering van bepaalde bepalingen van het protocol vast te stellen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Europese Unie in het Comité voor overheidsopdrachten in te nemen standpunt is dat de vaststelling wordt bevestigd van de volgende besluiten:
i) |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende de kennisgevingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen XIX en XXII van de overeenkomst; |
ii) |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende de vaststelling van werkprogramma’s; |
iii) |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake kmo’s; |
iv) |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake de verzameling en rapportage van statistische gegevens; |
v) |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake duurzame aanbestedingen; |
vi) |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake uitsluitingen en beperkingen in de bijlagen van de partijen; |
vii) |
Besluit betreffende een werkprogramma inzake veiligheidsnormen bij internationale aanbestedingen; |
en dat wordt ingestemd met de inwerkingtreding van deze besluiten op de datum waarop het Protocol tot wijziging van de GPA 1994 in werking treedt.
Dit standpunt zal door de Commissie tot uitdrukking worden gebracht.
De tekst van de besluiten is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 2 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
E. GUSTAS
BIJLAGE
Bijlage A |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende kennisgevingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen XIX en XXII van de overeenkomst … |
Bijlage B |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende de vaststelling van werkprogramma's … |
Bijlage C |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake kmo's … |
Bijlage D |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake de verzameling en rapportage van statistische gegevens … |
Bijlage E |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake duurzame aanbestedingen … |
Bijlage F |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake uitsluitingen en beperkingen in de bijlagen van de partijen … |
Bijlage G |
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake veiligheidsnormen bij internationale aanbestedingen … |
BIJLAGE A
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende kennisgevingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen XIX en XXII van de overeenkomst
Besluit van 30 maart 2012
HET COMITÉ VOOR OVERHEIDSOPDRACHTEN,
GEZIEN het belang van transparantie van de voor deze overeenkomst relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van wijzigingen daarvan, zoals voorgeschreven door artikel XXII, lid 5, van de overeenkomst;
OVERWEGENDE dat het eveneens van belang is nauwkeurige lijsten bij te houden van instanties die vallen onder de bijlagen van de partijen bij aanhangsel I van de overeenkomst, conform artikel XIX van de overeenkomst;
ERKENNENDE dat het voor de partijen geen geringe opgave is het Comité tijdig in kennis te stellen van wijzigingen in hun voor de overeenkomst relevante wet- en regelgeving, zoals voorgeschreven door artikel XXII, lid 5, van de overeenkomst, en van voorgenomen rectificaties van de hun betreffende bijlagen bij aanhangsel I, zoals voorgeschreven door artikel XIX, lid 1, van de overeenkomst;
OVERWEGENDE dat in de bepalingen van artikel XIX van de overeenkomst een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds kennisgevingen van voorgenomen rectificaties die geen wijziging inhouden van het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied dat in de overeenkomst is vastgesteld en anderzijds andere soorten voorgenomen wijzigingen van de bijlagen bij aanhangsel I;
ERKENNENDE dat veel partijen dankzij technologische veranderingen in staat zijn met behulp van elektronische middelen informatie te verstrekken over hun stelsels voor overheidsopdrachten en de andere partijen in kennis te stellen van wijzigingen in die stelsels;
BESLUIT HIERBIJ HET VOLGENDE:
Jaarlijkse kennisgevingen van wijzigingen in wet- en regelgeving
1. |
Indien een partij officieel aangewezen elektronische media onderhoudt met daarin links naar haar geldende, voor deze overeenkomst relevante wet- en regelgeving en haar wet- en regelgeving beschikbaar is in een van de officiële talen van de WTO, en deze media worden vermeld in aanhangsel II, dan kan de partij voldoen aan het vereiste van artikel XXII, lid 5, door het Comité jaarlijks, aan het einde van het jaar, op de hoogte te brengen van eventuele wijzigingen, tenzij het wezenlijke wijzigingen betreft, met andere woorden, wijzigingen die mogelijk van invloed zijn op de verplichtingen van de partij uit hoofde van de overeenkomst; in deze gevallen dient kennisgeving onmiddellijk te geschieden. |
2. |
De partijen krijgen de gelegenheid de jaarlijkse kennisgeving van een partij te bespreken op de eerste informele bijeenkomst van het Comité in het volgende jaar. |
Voorgenomen rectificaties van de bijlagen van een partij bij aanhangsel I
3. |
De volgende wijzigingen in de bijlagen van een partij bij aanhangsel I worden beschouwd als een rectificatie in de zin van artikel XIX van de overeenkomst:
|
4. |
In het geval van voorgenomen rectificaties van de bijlagen van een partij bij aanhangsel I als bedoeld in punt 3 stelt de partij het Comité daarvan elke twee jaar in kennis, vanaf de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de bestaande overeenkomst (1994). |
5. |
Een partij kan het Comité op de hoogte stellen van een bezwaar tegen een voorgenomen rectificatie binnen 45 dagen na de datum waarop de kennisgeving onder de partijen werd verspreid. Indien een partij een bezwaar indient, omkleedt zij haar bezwaar met redenen, conform artikel XIX, lid 2, met inbegrip van de redenen waarom zij meent dat de voorgenomen rectificatie van invloed zou zijn op het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied in het kader van de overeenkomst en derhalve niet onder punt 3 valt. Indien geen schriftelijk bezwaar is ingediend, treden de voorgenomen rectificaties in werking 45 dagen nadat de kennisgeving werd verspreid, zoals bepaald in artikel XIX, lid 5, onder a). |
6. |
Binnen vier jaar na de aanneming van dit besluit evalueren de partijen het functioneren en de effectiviteit ervan en brengen zij eventueel de nodige aanpassingen aan. |
BIJLAGE B
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende de vaststelling van werkprogramma's
Besluit van 30 maart 2012
HET COMITÉ VOOR OVERHEIDSOPDRACHTEN,
OPMERKENDE dat het Comité ingevolge artikel XXII, lid 8, onder b), een besluit kan aannemen waarin een lijst is opgenomen met aanvullende werkprogramma's die het Comité opzet om de tenuitvoerlegging van de overeenkomst en de onderhandelingen in de zin van artikel XXII, lid 7, van de overeenkomst te vergemakkelijken;
BESLUIT ALS VOLGT:
1. |
De volgende werkprogramma's worden toegevoegd aan de lijst van werkprogramma's in het kader waarvan het Comité in de toekomst werkzaamheden zal uitvoeren:
|
2. |
Het Comité stelt in een later stadium voor elk van de werkprogramma's de reikwijdte en een tijdschema vast. |
3. |
Het Comité onderzoekt deze lijst van programma's periodiek en brengt passende wijzigingen aan. |
BIJLAGE C
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake kmo's
Besluit van 30 maart 2012
HET COMITÉ VOOR OVERHEIDSOPDRACHTEN,
OPMERKENDE dat artikel XXII, lid 8, onder a), van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten („de overeenkomst”) bepaalt dat de partijen werkprogramma's aannemen en periodiek beoordelen, waaronder een werkprogramma inzake kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's);
ERKENNENDE dat het van belang is de deelname van kmo's aan overheidsopdrachten te vergemakkelijken, en
ERKENNENDE dat de partijen in artikel XXII, lid 6, zijn overeengekomen ernaar te streven de invoering of voortzetting te vermijden van discriminatoire maatregelen die de markt voor overheidsopdrachten verstoren;
NEEMT HIERBIJ HET VOLGENDE WERKPROGRAMMA INZAKE KMO'S AAN:
1. Start van het werkprogramma inzake kmo's
Op de eerste bijeenkomst van het Comité na de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de bestaande overeenkomst (1994) lanceert het Comité een werkprogramma inzake kmo's. Het Comité beoordeelt maatregelen en beleidskeuzen voor kmo's die de partijen hanteren om de deelname van kmo's aan overheidsopdrachten te ondersteunen, te bevorderen, aan te moedigen of te vergemakkelijken en stelt een verslag op van zijn bevindingen.
2. Vermijding van discriminatoire maatregelen voor kmo's
De partijen vermijden dat zij discriminatoire maatregelen invoeren die uitsluitend binnenlandse kmo's bevoordelen en ontmoedigen de invoering van dergelijke maatregelen en dergelijk beleid door toetredende partijen.
3. Transparantieprogramma en kmo-enquête
3.1 Transparantieprogramma
Zodra het Protocol tot wijziging van de bestaande overeenkomst (1994) in werking treedt, stellen de partijen die in het hun betreffende aanhangsel I specifieke bepalingen inzake kmo's handhaven, met inbegrip van derogaties, het Comité in kennis van dergelijke maatregelen en dergelijk beleid. De kennisgeving bevat een volledige beschrijving van de maatregelen en het beleid en het relevante rechtskader alsmede van het functioneren ervan en de waarde van de opdrachten waarop de maatregelen van toepassing zijn. Daarnaast stellen die partijen het Comité in kennis van elke eventuele wezenlijke verandering in deze maatregelen en dit beleid, overeenkomstig artikel XXII, lid 5, van de overeenkomst.
3.2 Kmo-enquête
a) |
Het Comité voert een enquête uit onder de partijen, middels een vragenlijst, met het doel informatie te vergaren over de maatregelen en het beleid om de deelname van kmo's aan overheidsopdrachten te ondersteunen, te bevorderen, aan te moedigen of te vergemakkelijken. Met behulp van de vragenlijst moet van elke partij de volgende informatie worden vergaard:
|
b) |
Bundeling van kmo-enquêteresultaten door het WTO-secretariaat Het WTO-secretariaat stelt een datum vast waarop alle partijen de antwoorden op de vragenlijst uiterlijk moeten doorsturen naar het WTO-secretariaat. Na ontvangst bundelt het secretariaat de antwoorden en verspreidt het de antwoorden en de bundeling ervan onder de partijen. Tevens voegt het een lijst bij van de partijen die niet hebben geantwoord. |
c) |
Uitwisseling onder partijen betreffende antwoorden op kmo-vragenlijsten Aan de hand van een door het WTO-secretariaat opgesteld document stelt het Comité een periode vast voor de uitwisseling van vragen, verzoeken om aanvullende informatie en opmerkingen over de antwoorden van de andere partijen. |
4. Evaluatie van de kmo-enquêteresultaten en tenuitvoerlegging van conclusies
4.1 Evaluatie van de kmo-enquêteresultaten
Het Comité bepaalt welke maatregelen en welk beleid zijns inziens beste praktijken zijn voor het bevorderen en vergemakkelijken van de deelname van kmo's van de partijen aan overheidsopdrachten en stelt een verslag op waarin deze beste praktijken zijn opgenomen, alsmede een lijst van de andere maatregelen.
4.2 Tenuitvoerlegging van de conclusies van de kmo-enquête
a) |
De partijen spannen zich in voor de aanneming van de beste praktijken die uit de beoordeling van de enquête naar voren zijn gekomen om de deelname van kmo's van de partijen aan overheidsopdrachten aan te moedigen en te vergemakkelijken. |
b) |
Met betrekking tot andere maatregelen moedigt het Comité de partijen die dergelijke maatregelen handhaven aan die maatregelen te onderzoeken teneinde ze in te trekken of toe te passen op de kmo's van de andere partijen. Deze partijen stellen het Comité in kennis van de resultaten van hun onderzoek. |
c) |
De partijen die andere maatregelen handhaven, vermelden in de statistieken die zij overeenkomstig artikel XVI, lid 4, van de overeenkomst bij het Comité indienen ook de waarde van de aanbestedingen waarop deze maatregelen van toepassing zijn. |
d) |
Partijen kunnen verzoeken om opneming van dergelijke andere maatregelen in toekomstige onderhandelingen in het kader van artikel XXII, lid 7, van de overeenkomst en deze verzoeken worden welwillend in overweging genomen door de partij die dergelijke maatregelen handhaaft. |
5. Evaluatie
Twee jaar na de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de bestaande overeenkomst (1994) evalueert het Comité het effect van de beste praktijken op de uitbreiding van de deelname van kmo's van de partijen aan overheidsopdrachten en gaat het na of de deelname van kmo's verder zou worden verbeterd door andere praktijken. Het Comité kan zich tevens buigen over het effect van andere maatregelen op de deelname van kmo's van de andere partijen aan overheidsopdrachten van de partijen die dergelijke maatregelen handhaven.
BIJLAGE D
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake de verzameling en rapportage van statistische gegevens
Besluit van 30 maart 2012
HET COMITÉ VOOR OVERHEIDSOPDRACHTEN,
OPMERKENDE dat artikel XXII, lid 8, onder a), van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (hierna „de overeenkomst” genoemd) bepaalt dat de partijen werkprogramma's aannemen en periodiek beoordelen, waaronder een werkprogramma inzake de verzameling en rapportage van statistische gegevens;
GEZIEN het belang van de verzameling en rapportage van statistische gegevens, zoals voorgeschreven door artikel XVI, lid 4, van de overeenkomst, teneinde te komen tot transparantie van overheidsopdrachten waarop de overeenkomst van toepassing is;
OVERWEGENDE dat statistische gegevens die aantonen in welke mate de partijen onder de overeenkomst vallende goederen en diensten aanschaffen bij andere partijen bij de overeenkomst een belangrijk instrument zouden kunnen zijn om andere WTO-leden ertoe aan te zetten tot de overeenkomst toe te treden;
ERKENNENDE dat het voor de partijen bij de overeenkomst over het algemeen niet eenvoudig is gegevens te verzamelen op het gebied van overheidsopdrachten en met name vast te stellen wat het land van oorsprong is van de goederen en diensten die zij in het kader van de overeenkomst aanschaffen, en
ERKENNENDE dat partijen verschillende methoden gebruiken voor het verzamelen van statistische gegevens om te voldoen aan de rapportagevereisten van artikel XVI, lid 4, van de overeenkomst, en dat zij verschillende methoden kunnen gebruiken voor het verzamelen van gegevens voor centrale en lagere overheidsinstanties;
NEEMT HIERBIJ HET VOLGENDE WERKPROGRAMMA INZAKE DE VERZAMELING EN RAPPORTAGE VAN STATISTISCHE GEGEVENS AAN:
1. Start van het werkprogramma inzake de verzameling en rapportage van statistische gegevens
Op de eerste bijeenkomst van het Comité na de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de bestaande overeenkomst (1994) lanceert het Comité een werkprogramma inzake de verzameling en rapportage van statistische gegevens. Het Comité beoordeelt de verzameling en rapportage van statistische gegevens door de partijen, bekijkt de mogelijkheden om deze te harmoniseren en stelt een verslag op over de uitkomsten van zijn beoordeling.
2. Indiening van gegevens door de partijen
Het Comité stelt een uiterste datum vast waarop elke partij bij het Comité de volgende informatie indient met betrekking tot statistische gegevens over overheidsopdrachten waarop de overeenkomst van toepassing is:
a) |
een beschrijving van de methode die zij gebruikt voor het verzamelen, beoordelen en rapporteren van statistische gegevens, boven en onder de drempelwaarden van de overeenkomst, en voor overheidsopdrachten zoals beschreven in punt 4.2, onder c), van het werkprogramma inzake kmo's, waarbij zij tevens aangeeft of zij de gegevens inzake onder de overeenkomst vallende overheidsopdrachten baseert op de volledige waarde van gegunde contracten of op de totale uitgaven voor aanbestedingen in een bepaalde periode; |
b) |
een vermelding of de statistische gegevens die zij verzamelt het land van oorsprong van de aangeschafte goederen of diensten omvat, en zo ja, hoe zij bepaalt of veronderstelt wat het land van oorsprong is, alsmede de technische belemmeringen bij het verzamelen van gegevens over het land van oorsprong; |
c) |
een toelichting op de in de statistische verslagen gebruikte classificaties, en |
d) |
een beschrijving van de gegevensbronnen. |
3. Bundeling van ingediende gegevens
Het secretariaat bundelt de ingediende gegevens en verspreidt de ingediende gegevens en de bundeling ervan onder de partijen. Tevens voegt het een lijst bij van de partijen die geen gegevens hebben ingediend.
4. Aanbevelingen
Het Comité beoordeelt de ingediende gegevens van de partijen en doet aanbevelingen over het volgende:
a) |
de vraag of de partijen een gemeenschappelijke methode moeten aannemen voor het verzamelen van statistische gegevens; |
b) |
de vraag of de partijen in staat zijn de classificaties van de aan het Comité gerapporteerde statistische gegevens te standaardiseren; |
c) |
middelen om de verzameling van gegevens over het land van oorsprong van goederen en diensten waarop de overeenkomst van toepassing is, te vergemakkelijken, en |
d) |
andere technische kwesties met betrekking tot de rapportage van gegevens over overheidsopdrachten die door een partij aan de orde worden gesteld. |
5. Het Comité stelt eventueel aanbevelingen op met betrekking tot:
a) |
de eventuele harmonisatie van de statistische rapportage met als doel statistieken over overheidsopdrachten op te nemen in de jaarlijkse rapportage van de WTO; |
b) |
de technische ondersteuning in verband met de statistische rapportage die door het secretariaat wordt verleend aan WTO-leden die de procedure voor toetreding tot de overeenkomst doorlopen, en |
c) |
middelen om ervoor te zorgen dat WTO-leden die tot de overeenkomst toetreden, beschikken over de juiste middelen om te voldoen aan de vereisten inzake de verzameling en rapportage van statistische gegevens. |
6. Gegevensanalyse
Het Comité buigt zich over de vraag hoe de statistische gegevens die jaarlijks door de partijen bij het secretariaat worden ingediend, kunnen worden gebruikt voor nadere analyse om meer inzicht te krijgen in het economische belang van de overeenkomst, met inbegrip van het effect van de drempelwaarden op de werking van de overeenkomst.
BIJLAGE E
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake duurzame aanbestedingen
Besluit van 30 maart 2012
HET COMITÉ VOOR OVERHEIDSOPDRACHTEN,
OPMERKENDE dat artikel XXII, lid 8, onder a), van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (hierna „de overeenkomst” genoemd) bepaalt dat de partijen werkprogramma's aannemen en periodiek beoordelen, waaronder een werkprogramma inzake duurzame aanbestedingen;
ERKENNENDE dat verscheidene partijen nationale en subnationale beleidsmaatregelen voor duurzame aanbestedingen hebben ontwikkeld;
BEVESTIGENDE dat het van belang is te waarborgen dat alle overheidsopdrachten worden geplaatst met inachtneming van de beginselen van non-discriminatie en transparantie zoals deze in de overeenkomst tot uitdrukking komen;
NEEMT HIERBIJ EEN WERKPROGRAMMA INZAKE DUURZAME AANBESTEDINGEN AAN:
1. Start van het werkprogramma inzake duurzame aanbestedingen
Op de eerste bijeenkomst van het Comité na de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de bestaande overeenkomst (1994) lanceert het Comité een werkprogramma inzake duurzame aanbestedingen.
2. In het werkprogramma worden onder meer de volgende kwesties behandeld:
a) |
de doelstellingen van duurzame aanbestedingen; |
b) |
de wijze waarop het concept „duurzame aanbestedingen” wordt geïntegreerd in nationale en subnationale beleidsmaatregelen voor aanbestedingen; |
c) |
de wijze waarop bij duurzame aanbestedingen het beginsel van de beste prijs-kwaliteitverhouding in acht kan worden genomen, en |
d) |
de wijze waarop bij duurzame aanbestedingen de internationale handelsverplichtingen van de partijen in acht kunnen worden genomen. |
3. Het Comité stelt vast welke maatregelen en welk beleid volgens hem als praktijken voor duurzame aanbestedingen kunnen worden beschouwd die in overeenstemming zijn met het beginsel van de beste prijs-kwaliteitverhouding en de internationale handelsverplichtingen van de partijen, en stelt een verslag op waarin wordt aangegeven welke maatregelen en welk beleid beste praktijken zijn.
BIJLAGE F
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake uitsluitingen en beperkingen in de bijlagen van de partijen
Besluit van 30 maart 2012
HET COMITÉ VOOR OVERHEIDSOPDRACHTEN,
OPMERKENDE dat artikel XXII, lid 8, onder a), van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (hierna „de overeenkomst” genoemd) bepaalt dat de partijen werkprogramma's aannemen en periodiek beoordelen, waaronder een werkprogramma inzake uitsluitingen en beperkingen in de bijlagen van de partijen;
ERKENNENDE dat de partijen uitsluitingen en beperkingen hebben opgenomen in de hun betreffende bijlagen bij aanhangsel I van de overeenkomst (uitsluitingen en beperkingen);
GEZIEN het belang van transparante maatregelen inzake overheidsopdrachten, en
OVERWEGENDE dat het van belang is uitsluitingen en beperkingen geleidelijk te beperken en weg te nemen in het kader van toekomstige onderhandelingen in de zin van artikel XXII, lid 7, van de overeenkomst;
NEEMT HIERBIJ HET VOLGENDE WERKPROGRAMMA INZAKE UITSLUITINGEN EN BEPERKINGEN IN DE BIJLAGEN VAN DE PARTIJEN AAN:
1. Start van het werkprogramma inzake uitsluitingen en beperkingen
Op de eerste bijeenkomst van het Comité na de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de bestaande overeenkomst (1994) lanceert het Comité een werkprogramma inzake uitsluitingen en beperkingen in de bijlagen van de partijen met de volgende doelstellingen:
a) |
verbetering van de transparantie met betrekking tot de omvang en het effect van de uitsluitingen en beperkingen die worden vermeld in de bijlagen van de partijen bij aanhangsel I van de overeenkomst, en |
b) |
het verstrekken van informatie over uitsluitingen en beperkingen ter vergemakkelijking van de onderhandelingen in de zin van artikel XXII, lid 7, van de overeenkomst. |
2. Transparantieprogramma
Elke partij dient uiterlijk zes maanden na de start van het werkprogramma bij het Comité een lijst in met:
a) |
landenspecifieke uitsluitingen die zij handhaaft in de haar betreffende bijlagen bij aanhangsel I van de overeenkomst, en |
b) |
alle andere uitsluitingen of beperkingen die zij heeft vermeld in de haar betreffende bijlagen bij aanhangsel I van de overeenkomst en die binnen het toepassingsgebied van artikel II, lid 2, onder e), van de overeenkomst vallen, met uitzondering van uitsluitingen of beperkingen die in het kader van het werkprogramma inzake kmo's worden beoordeeld of gevallen waarin een partij zich ertoe heeft verbonden een uitsluiting of een beperking in een bijlage bij aanhangsel I van de overeenkomst geleidelijk weg te nemen. |
3. Bundeling van ingediende gegevens
Het secretariaat bundelt de ingediende gegevens en verspreidt de ingediende gegevens en de bundeling ervan onder de partijen. Tevens voegt het een lijst bij van de partijen die geen gegevens hebben ingediend.
4. Verzoeken om aanvullende informatie
Elke partij kan periodiek verzoeken om aanvullende informatie over onder punt 2, onder a) en b), vallende uitsluitingen of beperkingen, met inbegrip van maatregelen die binnen de werkingssfeer van een uitsluiting of beperking vallen, hun rechtskader, beleid en praktijken betreffende de tenuitvoerlegging ervan en de waarde van de aanbestedingen waarop dergelijke maatregelen van toepassing zijn. Een partij die een dergelijk verzoek ontvangt, verstrekt onverwijld de gevraagde informatie.
5. Bundeling van aanvullende informatie
Het secretariaat maakt een bundeling van de aanvullende informatie betreffende elke partij en verspreidt deze onder de partijen.
6. Beoordeling door het Comité
Op de jaarlijkse vergadering waarin artikel XXI, lid 3, onder a), van de overeenkomst voorziet, beoordeelt het Comité de door de partijen ingediende informatie teneinde te bepalen:
a) |
of zij de grootst mogelijke transparantie biedt met betrekking tot de uitsluitingen en beperkingen die worden vermeld in de bijlagen van de partijen bij aanhangsel I van de overeenkomst, en |
b) |
of zij toereikend is om de in artikel XXII, lid 7, van de overeenkomst bedoelde onderhandelingen soepel te laten verlopen. |
7. Nieuwe partij die tot de overeenkomst toetreedt
Een nieuwe partij die toetreedt tot de overeenkomst dient binnen zes maanden na haar toetreding de in punt 2 bedoelde lijst in bij het Comité.
BIJLAGE G
Besluit van het Comité voor overheidsopdrachten betreffende een werkprogramma inzake veiligheidsnormen bij internationale aanbestedingen
Besluit van 30 maart 2012
HET COMITÉ VOOR OVERHEIDSOPDRACHTEN,
OPMERKENDE dat artikel XXII, lid 8, onder a), van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (hierna „de overeenkomst” genoemd) bepaalt dat de partijen werkprogramma's aannemen en periodiek beoordelen, waaronder een werkprogramma inzake veiligheidsnormen bij internationale aanbestedingen;
OPMERKENDE dat artikel X, lid 1, van de overeenkomst bepaalt dat aanbestedende diensten „geen technische specificaties (mogen) op- of vaststellen of toepassen of (geen) conformiteitsbeoordelingsprocedures (mogen) voorschrijven met als doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de internationale handel ontstaan”;
OPMERKENDE dat artikel III, lid 2, onder a), van de overeenkomst de partijen niet belet maatregelen op te leggen of toe te passen die nodig zijn ter bescherming van de openbare veiligheid, mits dergelijke maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de internationale handel;
ERKENNENDE dat een evenwichtige benadering nodig is waarbij de aandacht wordt verdeeld tussen openbare veiligheid en onnodige belemmeringen voor de internationale handel;
ERKENNENDE dat uiteenlopende praktijken van de partijen wat de openbare veiligheid betreft de werking van de overeenkomst nadelig kunnen beïnvloeden;
NEEMT HIERBIJ HET VOLGENDE WERKPROGRAMMA INZAKE VEILIGHEIDSNORMEN AAN:
1. |
Start van het werkprogramma inzake veiligheidsnormen bij internationale aanbestedingen: op de eerste bijeenkomst van het Comité na de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de bestaande overeenkomst (1994) lanceert het Comité een werkprogramma inzake veiligheidsnormen bij internationale aanbestedingen. |
2. |
In het werkprogramma worden kwesties behandeld met het oog op de uitwisseling van beste praktijken over onder meer:
|
3. |
Het Comité bepaalt de reikwijdte en het tijdschema voor het onderzoek van elke in punt 2 genoemde kwestie. Het Comité stelt een verslag op met daarin een samenvatting van de resultaten van zijn onderzoek van deze kwesties en een lijst met de beste praktijken als bedoeld in punt 2, onder c). |
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/45 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 9 december 2013
houdende benoeming van een Duits lid en een Duitse plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s
(2013/757/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,
Gezien de voordracht van de Duitse regering,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 22 december 2009 respectievelijk 18 januari 2010 heeft de Raad Besluiten 2009/1014/EU (1) en 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld. |
(2) |
In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen door de beëindiging van het mandaat van mevrouw Martina MICHELS. |
(3) |
In het Comité van de Regio’s is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door de benoeming van de heer Frank ZIMMERMANN tot lid van het Comité van de Regio’s, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2015:
a) |
tot lid:
en |
b) |
tot plaatsvervanger:
|
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 9 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
A. PABEDINSKIENĖ
(1) PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.
(2) PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/46 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 10 december 2013
waarbij wordt vastgesteld dat Polen geen effectief gevolg heeft gegeven aan de aanbeveling van de Raad van 21 juni 2013
(2013/758/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 8,
Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 126 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. |
(2) |
Het stabiliteits- en groeipact is gebaseerd op de doelstelling van deugdelijke openbare financiën als middel om de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een tot werkgelegenheidsschepping leidende sterke duurzame groei te verbeteren. |
(3) |
De Raad heeft op 7 juli 2009 overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG) besloten dat er in Polen een buitensporig tekort bestond, en overeenkomstig artikel 104, lid 7, VEG en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad (1) een aanbeveling gedaan om het buitensporige tekort uiterlijk in 2012 te corrigeren. Om het overheidstekort op een geloofwaardige en duurzame wijze terug te dringen tot ten hoogste 3 % van het bbp, werd de Poolse autoriteiten aanbevolen de budgettaire stimuleringsmaatregelen in 2009 zoals gepland ten uitvoer te leggen, zorg te dragen voor een gemiddelde structurele budgettaire aanpassing van minstens 1¼ % van het bbp per jaar met ingang van 2010, te voorzien in gedetailleerde maatregelen om het tekort tegen 2012 tot onder de referentiewaarde terug te brengen en hervormingen door te voeren om de primaire lopende uitgaven de daaropvolgende jaren onder controle te houden. De Raad stelde 7 januari 2010 vast als uiterste datum om effectief gevolg te geven aan die aanbevelingen. |
(4) |
Op 3 februari 2010 stelde de Commissie op basis van haar najaarsprognoses 2009 vast dat Polen overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 7 juli 2009 de noodzakelijke maatregelen had genomen om zijn overheidstekort tot de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde terug te brengen, en achtte zij daarom geen verdere stappen in de buitensporigtekortprocedure noodzakelijk. Op basis van de najaarsprognoses 2011 oordeelde de Commissie echter dat Polen niet op de goede weg was en vroeg zij om aanvullende maatregelen, die Polen in de periode tot 10 januari 2012 heeft goedgekeurd en bekendgemaakt. Aldus bevestigde de Commissie op 11 januari 2012 dat de Poolse autoriteiten effectieve maatregelen hadden getroffen met het oog op een tijdige en duurzame correctie van het buitensporige tekort en achtte zij het op dat moment niet noodzakelijk dat verdere stappen in de buitensporigtekortprocedure werden ondernomen. |
(5) |
Op 21 juni 2013 kwam de Raad tot de conclusie dat Polen effectieve maatregelen had getroffen, maar dat ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën zich hadden voorgedaan, en stelde hij herziene aanbevelingen vast (2). Polen voldeed derhalve aan de voorwaarden voor de verlenging van de termijn voor de correctie van het buitensporige overheidstekort, zoals bedoeld in artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1467/97. De Raad beval aan dat Polen uiterlijk in 2014 een eind maakte aan de buitensporigtekortsituatie. Hij beval tevens aan dat Polen een nominaal streefcijfer voor het overheidstekort behaalde van 3,6 % van het bbp in 2013 en 3,0 % van het bbp in 2014, wat neerkomt op een jaarlijkse verbetering van het structurele begrotingssaldo met ten minste 0,8 % van het bbp in 2013 en 1,3 % van het bbp in 2014, uitgaande van de geactualiseerde voorjaarsprognoses 2013 van de Commissie. Hij beval aan dat Polen diende de reeds vastgestelde maatregelen onverkort uitvoerde en deze aan te vullen met voldoende extra maatregelen om uiterlijk in 2014 een correctie van het buitensporige tekort te bereiken. Daarenboven beval hij aan dat Polen alle meevallers gebruikte om het tekort te verminderen. De Raad stelde 1 oktober 2013 vast als de termijn waarbinnen Polen effectieve maatregelen moest nemen en overeenkomstig artikel 3, lid 4 bis, van Verordening (EG) nr. 1467/97 gedetailleerd verslag moest uitbrengen over de voorgenomen consolidatiestrategie om de doelstellingen te realiseren. |
(6) |
Op 2 oktober 2013 heeft Polen het verslag inzake de effectieve maatregelen ingediend. Het aan het verslag ten grondslag liggende macro-economische scenario is vergelijkbaar met het scenario dat voor het convergentieprogramma 2013 is gebruikt. Nadat in de periode 2001-2011 een gemiddelde reële groei van het bbp van 4 % per jaar was behaald, viel de economische bedrijvigheid in 2012 terug tot 1,9 %. Het macro-economische scenario dat aan het verslag over de effectieve maatregelen ten grondslag ligt, gaat ervan uit dat de groei van het reële bbp in 2013 verder terugvalt tot 1,5 % en zich in 2014 en 2015 weer herstelt tot respectievelijk 2,5 % en 3,8 %. Volgens de najaarsprognoses 2013 van de Commissie zal het reële bbp in 2013 met 1,3 % groeien en daarna versnellen tot 2,5 % in 2014 en 2,9 % in 2015. De Commissie is minder optimistisch dan de Poolse autoriteiten over de groei van de binnenlandse groei vraag in de prognoseperiode, met name wat de particuliere consumptie en de particuliere investeringen betreft. |
(7) |
De Poolse autoriteiten verwachten een overheidstekort van 4,8 % van het bbp in 2013, dus een stijging ten opzichte van het tekort van 3,9 % van het bbp in 2012. Dat is een slechter resultaat dan de 3,5 % van het bbp waar het in 2013 geactualiseerde convergentieprogramma van uitging, en is te wijten aan een aanzienlijke terugval van de inkomsten van 1,2 % van het bbp en een uitgavenoverschrijding van 0,1 % van het bbp. Voor 2014 verwacht het Poolse ministerie van Financiën een overschot van 4,5 % van het bbp als gevolg van de geplande pensioenhervorming, die onder meer een eenmalige overdracht van activa ter waarde van 8,5 % van het bbp inhoudt. De verwachting is dat het overheidssaldo in 2015 een tekort van 3 % van het bbp zal vertonen. |
(8) |
Voor 2013 en 2014 is de prognose van de Commissie vergelijkbaar met die van de Poolse autoriteiten. Ook de Commissie gaat uit van een tekort van 4,8 % van het bbp in 2013. De achteruitgang ten opzichte van de 3,9 % in het BTP-basisscenario is voornamelijk te wijten aan tegenvallende inkomsten. Voor 2014 wordt een overheidssaldo verwacht met een overschot van + 4,6 % van het bbp als gevolg van de geplande pensioenhervorming. Voor 2015 is de Commissie minder optimistisch dan de Poolse autoriteiten; zij verwacht een overheidstekort van 3,3 % van het bbp. Het verschil van 0,3 procentpunt van het bbp is voornamelijk te wijten aan lagere lopende inkomsten op basis van een lagere verwachting van de nominale bbp-groei en hogere overheidsuitgaven voor intermediair verbruik. De streefcijfers voor het tekort zijn onderhevig aan uitvoeringsrisico's. |
(9) |
Zowel de Poolse autoriteiten als de Commissie gaan ervan uit dat de bruto overheidsschuld gedurende de gehele betrokken periode onder de drempel van 60 % zal blijven. Volgens de najaarsprognoses 2013 van de Commissie zal de schuldquote terugvallen van 55,6 % in 2012 tot 51 % in 2014, voornamelijk door de aangekondigde overdracht van de activa van de pensioenfondsen ter waarde van 8,5 % van het bbp, en in 2015 weer toenemen tot 52,5 %. |
(10) |
Aangezien het overheidstekort in 2013 volgens de najaarsprognoses 2013 van de Commissie 4,8 % van het bbp zal bedragen, zal Polen de door de Raad aanbevolen nominale tekortdoelstelling van 3,6 % van het bbp niet halen. Ook de jaarlijkse aangepaste structurele inspanning ligt in 2013 met 0,3 % van het bbp ruimschoots onder de aanbevolen jaarlijkse begrotingsinspanning van 0,8 % van het bbp. Uit de bottom-upanalyse van de nieuwe discretionaire maatregelen, aangevuld met een beoordeling van de ontwikkeling van de uitgaven, en gecorrigeerd voor onder- en overbesteding die buiten de macht van de regering valt, komt een totale budgettaire inspanning van 0,2 % van het bbp naar voren. Er wordt derhalve niet voldaan aan het in de aanbeveling van de Raad opgenomen vereiste dat aanvullende maatregelen van 0,4 % van het bbp worden genomen ter ondersteuning van de begrotingsinspanning; dit bevestigt dat Polen de door de Raad aanbevolen begrotingsinspanning in 2013 niet heeft uitgevoerd. |
(11) |
Voor 2014 verwacht de Commissie een overheidsoverschot van 4,6 % van het bbp. De nominale tekortdoelstelling wordt dus slechts gehaald als gevolg van de eenmalige overdracht van de activa van de pensioenfondsen. De verwachte jaarlijkse aangepaste structurele inspanning ligt in 2014 met 1,4 % van het bbp boven de aanbevolen jaarlijkse begrotingsinspanning van 1,3 % van het bbp. |
(12) |
Al met al heeft Polen niet voldaan aan de voor 2013 aanbevolen begrotingsdoelstellingen, terwijl de in de aanbeveling van de Raad van 21 juni 2013 opgenomen doelstellingen voor 2014 naar verwachting wel zullen worden gehaald. Volgens de prognose van de Commissie voor 2015 zal de correctie van het buitensporige tekort in 2014 echter niet duurzaam blijken, aangezien een tekort van 3,3 % van het bbp wordt verwacht, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Polen heeft in 2013 geen effectief gevolg gegeven aan de aanbeveling van de Raad van 21 juni 2013.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de Republiek Polen.
Gedaan te Brussel, 10 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
R. ŠADŽIUS
(1) Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6).
(2) Aanbeveling van de Raad van 21 juni 2013 om het buitensporige overheidstekort in Polen te verhelpen.
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/48 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 12 december 2013
betreffende overgangsmaatregelen voor het beheer van het EOF tussen 1 januari 2014 en de inwerkingtreding van het elfde Europees Ontwikkelingsfonds
(2013/759/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000,
Gezien Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Gemeenschap („LGO-besluit”) (1),
Gezien het Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 overeenkomstig de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (2) („Intern Akkoord van het tiende EOF” genoemd), en met name artikel 1, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 1, lid 5, van het Intern Akkoord van het tiende EOF mogen de middelen van het tiende EOF worden vastgelegd tot en met 31 december 2013, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen en op voorstel van de Commissie anders besluit. |
(2) |
Lid 5 van bijlage I ter (Meerjarig financieel kader voor de periode 2008-2013) bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst bepaalt dat de middelen uit hoofde van het tiende EOF, met uitzondering van de bedragen voor de investeringsfaciliteit, daarmee verband houdende rentesubsidies niet inbegrepen, niet na 31 december 2013 kunnen worden vastgelegd, tenzij de Raad, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen een andersluidend besluit neemt. |
(3) |
Artikel 1, lid 2, van bijlage II A bis van het LGO-besluit bepaalt dat de middelen van het tiende EOF na 31 december 2013 niet langer kunnen worden vastgelegd, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen en op voorstel van de Commissie anders besluit. |
(4) |
Artikel 13, lid 3, van het Intern Akkoord van het tiende EOF bepaalt dat dit akkoord wordt gesloten voor dezelfde duur als het in de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst vastgelegde financiële meerjarenkader, en dat het van kracht moet blijven voor zover als nodig is voor de volledige uitvoering van alle uit hoofde van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en het LGO-besluit en binnen het genoemde financiële meerjarenkader gefinancierde verrichtingen. |
(5) |
De organisatie en de werking van de Europese Dienst voor extern optreden worden beschreven in Besluit 2010/427/EU van de Raad (3). |
(6) |
De inwerkingtreding van het elfde EOF kan worden uitgesteld tot na 1 januari 2014. Daarom dienen overgangsmaatregelen te worden voorgesteld („overbruggingsfaciliteit”) om ervoor te zorgen dat fondsen voor samenwerking met de ACS-staten en met de landen en gebieden overzee (LGO’s), en de fondsen voor ondersteunende uitgaven, beschikbaar blijven tussen januari 2014 en de inwerkingtreding van het Intern Akkoord van het elfde EOF, die moeten worden gefinancierd uit de resterende en geannuleerde middelen van het tiende EOF en van eerdere EOF’s, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwachting van de inwerkingtreding van het Intern Akkoord van het elfde EOF worden overgangsmaatregelen in de vorm van actieprogramma’s, afzonderlijke maatregelen en bijzondere maatregelen voor partners van de ACS-staten, financiële besluiten ter ondersteuning van LGO’s, en specifieke actieprogramma’s voor ondersteunende uitgaven gefinancierd uit een overbruggingsfaciliteit, samengesteld uit de niet-vastgelegde saldi van eerdere EOF’s en geannuleerde middelen voor projecten en programma’s in het kader van die EOF’s. Uit deze overbruggingsfaciliteit kunnen ook subsidies worden verleend voor de financiering van de rentesubsidies en van projectgerelateerde technische bijstand, verstrekt aan de Europese Investeringsbank als bepaald in de artikelen 1, 2 en 4 van bijlage II bij de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst en in het nieuwe LGO-associatiebesluit. Die overgangsfinancieringsmaatregelen zijn bedoeld om de tenuitvoerlegging van de programmeringsdocumenten te vergemakkelijken en om te reageren op de behoefte aan spoedhulp.
De in het kader van deze overbruggingsfaciliteit vastgelegde middelen worden ten laste van het elfde EOF geboekt. De in artikel 1, lid 2, onder a), van de interne akkoorden van het achtste, het negende en het tiende EOF vastgelegde bijdragen van de lidstaten worden, na de inwerkingtreding van het Interne Akkoord van het elfde EOF, dienovereenkomstig verminderd.
Artikel 2
Voor de tenuitvoerlegging van de overbruggingsfaciliteit, zijn Verordening (EG) nr. 617/2007 van de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad (5) van toepassing.
Artikel 3
Dit besluit wordt toegepast in overeenstemming met Besluit 2010/427/EU.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014 tot en met de inwerkingtreding van het Intern Akkoord van het elfde EOF.
Gedaan te Brussel, 12 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
C. ASHTON
(1) PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.
(2) PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.
(3) Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en de werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
(4) Verordening (EG) nr. 617/2007 van de Raad van 14 mei 2007 inzake de uitvoering van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds uit hoofde van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst (PB L 152 van 13.6.2007, blz. 1).
(5) Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het 10e Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1).
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/50 |
BESLUIT 2013/760/GBVB VAN DE RAAD
van 13 december 2013
houdende wijziging van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Gezien Besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 31 mei 2013 Besluit 2013/255/GBVB vastgesteld. |
(2) |
Er moet in Besluit 2013/255/GBVB worden voorzien in vrijstellingen op grond waarvan de lidstaten ondersteuning kunnen bieden aan de activiteiten die in het kader van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OPCW) worden ontplooid voor de verwijdering van de chemische wapens in Syrië overeenkomstig punt 10 van Resolutie 2118(2013) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. |
(3) |
Om Er moeten ook beperkingen komen op de handel in Syrisch cultureel erfgoed dat illegaal uit Syrië is weggehaald met als doel dit erfgoed veilig aan de rechtmatige eigenaars ervan terug te helpen bezorgen. |
(4) |
De vrijstelling uit hoofde van Besluit 2013/255/GBVB van bevriezing van tegoeden voor humanitaire doeleinden moet worden gewijzigd om de humanitaire hulpverlening aan Syrië te faciliteren en het risico van misbruik van de vrijgegeven tegoeden of economische middelen te vermijden. In dat verband moet tegoeden worden vrijgegeven aan de VN teneinde in Syrië hulp te verlenen in overeenstemming met het plan voor humanitaire hulpverlening aan Syrië (Syria Humanitarian Assistance Response Plan - SHARP). |
(5) |
Er moet bovendien in een extra afwijking in het kader van de bevriezing van tegoeden worden voorzien om de verwerking van betalingen door of aan een niet op de lijst geplaatste persoon of entiteit die verschuldigd zijn uit hoofde van een specifieke handelsovereenkomst voor medische benodigdheden, voedsel, onderdak, sanitaire voorzieningen of hygiëne voor civiel gebruik, mogelijk te maken. |
(6) |
Voor de uitvoering van bepaalde maatregelen is een verder optreden van de Unie nodig. |
(7) |
Besluit 2013/255/GBVB moet dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2013/255/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
artikel 1, lid 3, wordt vervangen door: "3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van bepaalde uitrusting, goederen en technologie die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt of voor het vervaardigen of onderhouden van goederen die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt of op het verstrekken van daarmee verband houdende technische of financiële bijstand, indien een lidstaat per geval besluit dat zij bestemd zijn voor:
|
2) |
in artikel 3 wordt het volgende lid toegevoegd: "3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de invoer of het vervoer van chemische wapens of gerelateerd materiaal uit Syrië of van oorsprong uit Syrië, als dat gebeurt overeenkomstig punt 10 van Resolutie 2118(2013) van de Veiligheidsraad van de VN en desbetreffende besluiten van de Uitvoerende Raad van de OPCW, conform de doelstelling van het Verdrag inzake chemische wapens."; |
3) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 13 bis De invoer, uitvoer en overdracht van, en het verstrekken van daaraan gerelateerde diensten voor, cultuurgoederen en andere voorwerpen van archeologisch, historisch, cultureel, groot wetenschappelijk en religieus belang, die op of na 9 mei 2011 illegaal uit Syrië zijn meegenomen, of waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat ze illegaal uit Syrië zijn meegenomen, zijn verboden. Het verbod geldt niet indien wordt aangetoond dat de cultuurgoederen veilig aan hun rechtmatige eigenaars worden teruggegeven. De Unie neemt de nodige maatregelen om de onder dit artikel vallende relevante voorwerpen te bepalen."; |
4) |
artikel 28, lid 3, onder e), wordt vervangen door:
|
5) |
in artikel 28, lid 3, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
6) |
in artikel 28 wordt het volgende lid toegevoegd: "12. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op een overdracht door of via de Commercial Bank of Syria van tegoeden of economische middelen die na de datum van aanwijzing van die bank buiten het grondgebied van de Unie zijn ontvangen en bevroren, of op een overdracht aan of via de Commercial Bank of Syria van tegoeden of economische middelen die na de datum van aanwijzing van die bank buiten het grondgebied van de Unie zijn ontvangen indien dergelijke overdracht verband houdt met een betaling van een niet op de lijst geplaatste financiële instelling die verschuldigd is uit hoofde van een specifieke handelsovereenkomst voor medische benodigdheden, voedsel, onderdak, sanitaire voorzieningen of hygiëne voor civiel gebruik, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat per geval heeft vastgesteld dat de betaling niet rechtstreeks of onrechtstreeks wordt ontvangen door een in lid1 bedoelde persoon of entiteit.". |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 13 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
V. MAZURONIS
(1) PB L 147 van 1.6.2013, blz. 14.
14.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 335/52 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 12 december 2013
betreffende de kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van een nationaal plan voor de overgangsfase als bedoeld in artikel 32 van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8815)
(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)
(2013/761/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), en met name artikel 32, lid 5, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 32, lid 5, eerste alinea, van Richtlijn 2010/75/EU heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna „het Verenigd Koninkrijk” genoemd) op 14 december 2012 (2) bij de Commissie een nationaal plan voor de overgangsfase (transitional national plan — TNP) ingediend. |
(2) |
Het TNP is door de Commissie beoordeeld overeenkomstig artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU van de Commissie (3). |
(3) |
De Commissie heeft bij de beoordeling van de volledigheid van het door het Verenigd Koninkrijk ingediende TNP vastgesteld dat vele voor de beoordeling essentiële gegevens ontbraken en dat het gegevenssjabloon van tabel A.1 in aanhangsel A van bijlage A bij Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU niet volledig was ingevuld. De Commissie heeft tevens opgemerkt dat voor verscheidene installaties de in het TNP opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de gegevens van de emissie-inventaris die het Verenigd Koninkrijk in 2009 overeenkomstig Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) had ingediend. |
(4) |
Aangezien de ontbrekende gegevens en de verschillen tussen het TNP en de emissie-inventaris volgens Richtlijn 2001/80/EG de beoordeling van het TNP hebben bemoeilijkt, heeft de Commissie in haar brief van 3 juni 2013 (5) het Verenigd Koninkrijk verzocht het TNP opnieuw in te dienen en daarbij de juiste gegevenssjablonen te gebruiken, de ontbrekende gegevens aan te vullen, de verschillen tussen het TNP en de inventaris volgens Richtlijn 2001/80/EG voor 2009 op te helderen en uitdrukkelijk te bevestigen dat de samentellingsregels van artikel 29 van Richtlijn 2010/75/EU voor het opstellen van het TNP zijn toegepast. |
(5) |
Het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie op 18 juni 2013 (6), 19 juni 2013 (7), 20 juni 2013 (8) en 1 juli 2013 (9) aanvullende informatie verstrekt. Daarmee heeft het Verenigd Koninkrijk de meeste ontbrekende gegevens in de juiste sjablonen verstrekt en is een gedeeltelijke verklaring gegeven voor de verschillen tussen de gegevens in het TNP en de emissie-inventaris overeenkomstig Richtlijn 2001/80/EG voor 2009. |
(6) |
Na verdere evaluatie van het TNP en van de aanvullende informatie die door het Verenigd Koninkrijk is verstrekt, heeft de Commissie op 10 september 2013 een tweede schrijven gestuurd (10). Daarin heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk opnieuw verzocht uitdrukkelijk te bevestigen dat voor alle in het TNP opgenomen installaties de samentellingsregels van artikel 29 van Richtlijn 2010/75/EU correct zijn toegepast en heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk verzocht te bevestigen dat in het TNP geen enkele stookinstallatie was opgenomen die vrijstelling genoot zoals bedoeld in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EC. Voorts heeft de Commissie bij een aantal installaties ter discussie gesteld dat zij in aanmerking kwamen om te worden opgenomen in het TNP en heeft zij om aanvullende gegevens en/of verduidelijkingen verzocht met betrekking tot het gemiddelde debiet van de rookgassen, conversiefactoren, het totale nominaal thermisch ingangsvermogen en de emissiegrenswaarden voor bepaalde installaties, met name voor stookinstallaties op verschillende brandstoffen en gasturbines. De Commissie heeft het Verenigd Koninkrijk tevens verzocht gegevens te verstrekken met betrekking tot de maatregelen die voor 120 in het TNP opgenomen installaties zijn gepland met het oog op de tijdige naleving van de emissiegrenswaarden die vanaf 1 juli 2020 van toepassing zullen zijn. |
(7) |
De Commissie heeft het Verenigd Koninkrijk in haar brief van 10 september 2013 tevens meegedeeld dat de gehanteerde grenswaarde van 1 200 mg/Nm3 voor NOx-emissies voor vaste brandstoffen voor de installatie Aberthaw Power Station, die een aanzienlijke bijdrage levert aan het totale TNP-plafond voor NOx, moet worden gecorrigeerd aangezien de voorwaarden voor het gebruik van deze grenswaarde, zoals uiteengezet in opmerking 2 bij tabel C.1 in aanhangsel C van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU, tijdens de referentieperiode 2001-2010 voor deze installatie niet waren vervuld. Volgens de gegevens waarover de Commissie beschikt, heeft het Verenigd Koninkrijk niet aangetoond dat het gemiddelde jaarlijkse gehalte aan vluchtige bestanddelen in de vaste brandstoffen die in de installatie worden gebruikt in de periode tussen 2001 en 2010 ooit onder 10 % is geweest. |
(8) |
Het Verenigd Koninkrijk heeft in zijn antwoorden van 26 en 27 september 2013 (11) aanvullende gegevens verstrekt en heeft de Commissie gemeld dat 11 installaties uit het TNP zijn geschrapt. Voor de installatie Aberthaw Power Station blijft het Verenigd Koninkrijk bij zijn standpunt dat de voorwaarden van opmerking 2 bij tabel C.1 in aanhangsel C van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU vervuld waren en dat voor de berekening van de bijdrage aan het plafond voor 2016 het gebruik van de grenswaarde van 1 200 mg/Nm3 voor NOx-emissies voor vaste brandstoffen dus correct was. |
(9) |
Op basis van de verstrekte aanvullende gegevens heeft de Commissie vastgesteld dat in het TNP voor verschillende installaties nog essentiële gegevens ontbraken en dat een volledige beoordeling van het TNP daarom niet mogelijk was, met name wat betreft de consistentie en juistheid van de gegevens, de veronderstellingen en de berekeningen die zijn gebruikt voor het bepalen van de bijdragen die elke stookinstallatie levert aan de emissieplafonds. |
(10) |
Na de definitieve beoordeling van het door het Verenigd Koninkrijk meegedeelde TNP, zoals gewijzigd in overeenstemming met de aanvullende gegevens, heeft de Commissie één belangrijk onderdeel gevonden dat niet in overeenstemming was met de toepasselijke bepalingen:
|
(11) |
Voorts heeft de Commissie in het TNP 34 installaties geïdentificeerd waarvoor de verstrekte gegevens nog steeds niet consistent zijn en/of waarvoor ontbrekende gegevens moeten worden aangevuld, met name met betrekking tot de gebruikte emissiegrenswaarden en de berekende en gemelde bijdragen aan het plafond. De lijst van de installaties waarvoor de gegevens inconsistent zijn of ontbreken, is opgenomen in de bijlage bij dit besluit. |
(12) |
De Commissie komt derhalve tot de slotsom dat het door het Verenigd Koninkrijk ingediende TNP, zoals gewijzigd overeenkomstig de aanvullende gegevens, niet in overeenstemming is met artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU. |
(13) |
Het door het Verenigd Koninkrijk ingediende TNP dient derhalve niet te worden aanvaard. |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Het nationaal plan voor de overgangsfase dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstig artikel 32, lid 5, van Richtlijn 2010/75/EU op 14 december 2012 aan de Commissie heeft meegedeeld, is niet in overeenstemming met de voorschriften van artikel 32, leden 1, 3 en 4, van Richtlijn 2010/75/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU en wordt derhalve niet aanvaard.
2. Indien het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland voornemens is het nationaal plan voor de overgangsfase uit te voeren, neemt het alle noodzakelijke maatregelen om in de herziening van het plan de volgende onderdelen aan te pakken:
a) |
voor de installatie Aberthaw Power Station, die een aanzienlijk bijdrage levert in het totale TNP-plafond voor NOx: een correctie van de emissiegrenswaarde voor de berekening van de bijdrage van de installatie aan het TNP-plafond voor 2016 voor NOx; het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland moet aantonen dat het gemiddelde jaarlijkse gehalte aan vluchtige bestanddelen in de vaste brandstoffen die in de installatie worden gebruikt in voor het TNP in aanmerking genomen referentiejaren lager was dan 10 %, zoals uiteengezet in opmerking 2 bij tabel C.1 in aanhangsel C van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU opdat de installatie in aanmerking zou komen voor het gebruik van de grenswaarde van 1 200 mg/Nm3; |
b) |
voor de installaties die zijn opgenomen in de lijst in de bijlage bij dit besluit: indiening van de ontbrekende gegevens en correctie van alle onduidelijkheden met het oog op de consistentie van de gegevens die voor het nationaal plan voor de overgangsfase zijn gebruikt en erin zijn opgenomen; hiertoe moet rekening worden gehouden met de gedetailleerde verzoeken tot verduidelijking van de brieven die de Commissie op 3 juni 2013 en 10 september 2013 aan het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft gestuurd. |
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Gedaan te Brussel, 12 december 2013.
Voor de Commissie
Janez POTOČNIK
Lid van de Commissie
(1) PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
(2) Ares(2012)1500959.
(3) Uitvoeringsbesluit 2012/115/EU van de Commissie van 10 februari 2012 houdende vaststelling van de in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies bedoelde nationale plannen voor de overgangsfase (PB L 52 van 24.2.2012, blz. 12).
(4) Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1).
(5) Ares(2013)1635147.
(6) Ares(2013)2381277.
(7) Ares(2013)2381361.
(8) Ares(2013)2381402.
(9) Ares(2013)2972980.
(10) Ares(2013)3015778.
(11) Ares(2013)3155496.
BIJLAGE
LIJST VAN DE IN ARTIKEL 1, LID 2, ONDER B), BEDOELDE INSTALLATIES
Nummer van de installatie zoals gebruikt in het TNP |
Naam van de installatie |
9 |
Great Coates Works LCP 62 |
10 |
Great Coates Works LCP 63 |
11 |
Great Coates Works LCP 96 |
12 |
Grangemouth Polimeri Europa UK |
13 |
Port of Liverpool CHP — GT |
16 |
Aylesford CHP1 |
17 |
Aylesford CHP2 |
18 |
Kinneil Stack A1 (B-101) |
28 |
Burghfield Generation Site |
37 |
Cheshire CHP |
38 |
Chickerall Generation Site |
44 |
Wansborough Mill |
46 |
Didcot B Module 6 |
47 |
Dow CHP |
49 |
Dalry DSM CHP |
58 |
Ratcliffe on Soar Power Station |
68 |
Grimsby CHP1 |
71 |
Hythe CHP1 |
72 |
Hythe Package Boilers |
73 |
Indian Queens |
81 |
Keadby Power Station GT3 |
84 |
Little Barford Power Station Module 1A |
85 |
Little Barford Power Station Module 1B |
99 |
Sellafield Site Gas Turbine 1 |
100 |
Sellafield Site Gas Turbine 2 |
101 |
Sellafield Site Gas Turbine 3 |
102 |
Sellafield Site Auxiliary Boiler |
103 |
Wilton Power Station |
107 |
Solvay Interox Ltd |
120 |
INEOS Infrastructure (Grangemouth) Ltd Boilers 9 & 10 |
121 |
INEOS Infrastructure (Grangemouth) Ltd Boilers 11, 12 & 13 |
124 |
Redcar Power Station Boiler |
128 |
Wilton Olefin Boiler |
129 |
North Tees No. 1 Aromatics Plant |