ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2013.329.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
56e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
RICHTLIJNEN
10.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/1 |
RICHTLIJN 2013/54/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 november 2013
betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Maatregelen van de Unie inzake zeevervoer moeten onder meer zorgen voor betere leef- en werkomstandigheden aan boord voor de zeevarenden, beveiliging en veiligheid op zee, en het voorkomen van verontreiniging door scheepsongevallen. |
(2) |
De Unie is zich bewust van het feit dat de meeste ongevallen op zee een direct gevolg zijn van menselijke factoren, in het bijzonder vermoeidheid. |
(3) |
Een van de belangrijkste doelstellingen van het maritieme-veiligheidsbeleid van de Unie is schepen die niet aan de normen voldoen, uit te bannen. |
(4) |
De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft op 23 februari 2006 het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 (Maritime Labour Convention 2006 - MLC 2006), vastgesteld, met de bedoeling één enkel coherent en actueel instrument te creëren waarin tevens de grondbeginselen van andere internationale arbeidsverdragen ondergebracht zijn. |
(5) |
Overeenkomstig artikel VIII ervan, moet het MLC 2006 in werking treden twaalf maanden na de datum waarop de bekrachtigingen zijn geregistreerd van ten minste dertig leden van de IAO die in totaal een aandeel van 33 % in de brutotonnage van alle schepen wereldwijd vertegenwoordigen. Die voorwaarde was voldaan op 20 augustus 2012, en derhalve trad het MLC 2006 in werking op 20 augustus 2013. |
(6) |
Bij Beschikking 2007/431/EG van de Raad (3) werden de lidstaten gemachtigd het MLC 2006 te ratificeren. De lidstaten worden aangespoord dat zo snel mogelijk te doen. |
(7) |
Het MLC 2006 bevat wereldwijde minimumnormen om te zorgen voor het recht van alle zeevarenden op fatsoenlijke leef- en werkomstandigheden, ongeacht hun nationaliteit en ongeacht de vlag van de schepen waarop zij werkzaam zijn, en teneinde gelijke concurrentievoorwaarden tot stand te brengen. |
(8) |
Diverse onderdelen van het MLC 2006 zijn opgenomen in verschillende Unie-instrumenten, zowel wat betreft de verplichtingen van de vlaggenstaat als deze van de havenstaat. Deze richtlijn heeft tot doel een aantal nalevings- en handhavingsbepalingen van titel 5 van het MLC 2006 toe te passen op de onderdelen van het MLC 2006 waarvoor de nodige nalevings- en handhavingsbepalingen nog niet zijn vastgesteld. Die onderdelen komen overeen met de elementen die in de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG van de Raad (4) staan. |
(9) |
Richtlijn 2009/13/EG voorziet in de tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (European Transport Workers’ Federation - ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 („de overeenkomst”), die aan die richtlijn is gehecht. Deze richtlijn geldt onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2009/13/EG en moet derhalve zorgen voor naleving van gunstiger bepalingen van het recht van de Unie overeenkomstig Richtlijn 2009/13/EG. |
(10) |
Hoewel Richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) de verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat regelt door het vrijwillige auditsysteem voor de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-lidstaten in het recht van de Unie op te nemen, en middels een kwaliteitscertificering van de nationale maritieme instanties, zou een afzonderlijke richtlijn betreffende de maritieme arbeidsnormen geschikter zijn en de verschillende doelstellingen en procedures duidelijker weergeven terwijl geen afbreuk wordt gedaan aan Richtlijn 2009/21/EG. |
(11) |
Richtlijn 2009/21/EG is van toepassing op IMO-verdragen. Hoe dan ook kunnen de lidstaten een systeem voor het kwaliteitsbeheer van de operationele delen van de vlaggenstaatgerelateerde activiteiten van hun maritieme instanties die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, ontwikkelen, implementeren en onderhouden. |
(12) |
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat hun verplichtingen als vlaggenstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging door schepen die onder hun vlag varen van de relevante onderdelen van het MLC 2006 daadwerkelijk worden nagekomen. Bij het oprichten van een doeltreffend toezichtmechanisme, met inbegrip van inspecties, kan een lidstaat, waar nodig, besluiten publieke instanties of andere organisaties bevoegd te verklaren in de zin van voorschrift 5.1.2. van het MLC 2006 onder de daarin vervatte voorwaarden. |
(13) |
Artikel 2, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (6), bepaalt dat het mandaat van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid als kerntaak omvat dat het Agentschap met de lidstaten samenwerkt om op verzoek van een lidstaat toepasselijke informatie te verstrekken, teneinde het toezicht te ondersteunen van de erkende organisaties die namens de lidstaten optreden, onverminderd de rechten en plichten van de vlaggenstaat. |
(14) |
Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken. |
(15) |
De toepassing van deze richtlijn mag onder geen beding leiden tot een vermindering van het beschermingsniveau dat zeevarenden momenteel in het kader van het recht van de Unie genieten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
In deze richtlijn worden de regels vastgesteld om ervoor te zorgen dat de lidstaten zich daadwerkelijk kwijten van hun verplichtingen als vlaggenstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de relevante onderdelen van het MLC 2006. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de Richtlijnen 2009/13/EG en 2009/21/EG, en evenmin aan daarin vastgelegde hogere normen voor de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn geldt, naast de toepasselijke definities in de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG, de volgende definitie:
„relevante onderdelen van het MLC 2006”: de onderdelen van het MLC 2006 waarvan de inhoud geacht wordt overeen te komen met de bepalingen in de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG.
Artikel 3
Toezicht op de naleving
1. De lidstaten zorgen ervoor dat doeltreffende en passende handhavings- en toezichtmechanismen worden opgezet, met inbegrip van regelmatige inspecties als bepaald in het MLC 2006, om ervoor te zorgen dat de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden op schepen die onder hun vlag varen in overeenstemming met de voorschriften van de relevante onderdelen van het MLC 2006 zijn en blijven.
2. De lidstaten kunnen in overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden, ten aanzien van schepen met een brutotonnage van minder dan 200 ton die geen internationale reizen maken, krachtens artikel II, lid 6, van het MLC 2006 besluiten de toezichtmechanismen, met inbegrip van inspecties, aan te passen teneinde rekening te houden met de specifieke situatie in verband met deze schepen.
3. Bij het nakomen van de verplichtingen die de lidstaten op grond van dit artikel hebben, kunnen zij, indien gepast, openbare instellingen of andere organisaties, inclusief die van een andere lidstaat, als deze daarmee instemt, die volgens hen voldoende capaciteit hebben en die zij erkennen als voldoende bevoegd en onafhankelijk, machtigen om inspecties uit te voeren. In ieder geval blijven een lidstaat volledig verantwoordelijk voor de inspectie van de leef- en werkomstandigheden van de betrokken zeevarenden op een schip die onder de vlag van die lidstaat vaart. Deze bepaling doet geen afbreuk aan Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (7).
4. De lidstaten stellen duidelijke doelen en normen vast die betrekking hebben op de administratie van hun inspectiesystemen, alsmede geschikte algemene procedures voor de beoordeling van de mate waarin die doelen en normen worden gehaald.
5. Elke lidstaat zorgt ervoor dat zeevarenden aan boord van schepen die onder de vlag van die lidstaat varen, een exemplaar van de overeenkomst kunnen raadplegen. Dat kan langs elektronische weg.
Artikel 4
Personeel belast met toezicht op de handhaving
1. De lidstaten zorgen ervoor dat personeel, met inbegrip van personeel van instellingen of andere organisaties („erkende organisaties”, in de zin van het MLC 2006) die gemachtigd zijn inspecties uit te voeren overeenkomstig artikel 3, lid 3, en belast zijn met de controle op de correcte tenuitvoerlegging van de relevante onderdelen van het MLC 2006, de opleiding krijgen en over de competentie, het mandaat, de volledige wettelijke bevoegdheid, het statuut en de onafhankelijkheid beschikken die nodig of wenselijk zijn om die controle te kunnen uitvoeren en om te zorgen voor de handhaving van de relevante onderdelen van MLC 2006. Overeenkomstig het MLC 2006 zijn inspecteurs bevoegd om de stappen te ondernemen die nodig zijn om een schip te verbieden de haven te verlaten voordat de noodzakelijke acties zijn ondernomen.
2. Alle machtigingen met betrekking tot inspecties geven de erkende organisatie, ten minste, de bevoegdheid om te eisen dat tekortkomingen die zij heeft vastgesteld in de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden worden verholpen en om hieromtrent inspecties uit te voeren op verzoek van de havenstaat.
3. Elke lidstaat stelt het volgende in:
a) |
een systeem om de geschiktheid te garanderen van het door erkende organisaties uitgevoerde werk, dat informatie bevat over alle toepasselijke nationale wet- en regelgeving en relevante internationale instrumenten, en |
b) |
procedures voor communicatie met en toezicht op dergelijke organisaties. |
4. Elke lidstaat verschaft het Internationaal Arbeidsbureau een geldige lijst van alle erkende organisaties die gemachtigd zijn in zijn naam te handelen, en werkt deze lijst regelmatig bij. De lijst specificeert de taken waartoe de erkende organisaties gemachtigd zijn.
Artikel 5
Procedures voor klachten aan boord, klachtenbehandeling en corrigerende maatregelen
1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat in zijn nationale wet- en regelgeving passende procedures voor klachten aan boord zijn opgenomen.
2. Indien een lidstaat een klacht ontvangt die hij niet als kennelijk ongegrond beschouwt of bewijsmateriaal ontvangt waaruit duidelijk blijkt dat een schip dat onder zijn vlag vaart niet aan de voorschriften van de relevante onderdelen van het MLC 2006 voldoet of dat de tenuitvoerleggingsmaatregelen ernstige tekortkomingen vertonen, neemt die lidstaat de nodige maatregelen om deze zaak te onderzoeken en zorgt hij ervoor dat de nodige stappen worden genomen om alle geconstateerde tekortkomingen weg te werken.
3. De bron van grieven of klachten in verband met gevaren of tekortkomingen op het gebied van de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden of een inbreuk op de wet- en regelgeving wordt door personeel dat klachten behandelt of kennis krijgt van klachten vertrouwelijk behandeld; dat personeel deelt aan de reder, zijn vertegenwoordiger of de exploitant van het schip niet mee dat een inspectie wordt uitgevoerd naar aanleiding van een grief of klacht.
Artikel 6
Rapportage
1. De Commissie rapporteert over aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen in de verslagen die zij overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2009/21/EG moet opstellen.
2. Uiterlijk op 31 december 2018 doet de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag toekomen over de uitvoering en toepassing van voorschrift 5.3 MLC 2006 inzake verantwoordelijkheden van staten betreffende arbeidsaanbod. Zo nodig bevat het verslag voorstellen voor maatregelen ter verbetering van de leef- en werkomstandigheden in de maritieme sector.
Artikel 7
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 maart 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De methoden voor die verwijzingen worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 8
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 9
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
V. LEŠKEVIČIUS
(1) PB C 299 van 4.10.2012, blz. 153.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 8 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.
(3) Beschikking 2007/431/EG van de Raad van 7 juni 2007 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het geconsolideerde Verdrag 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende maritieme arbeid te bekrachtigen (PB L 161 van 22.6.2007, blz. 63).
(4) Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30).
(5) Richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van de vlaggenstaatverplichtingen (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 132).
(6) Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).
(7) Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47).
Verklaring van de Commissie
„De Commissie vindt dat de titel het toepassingsgebied van de richtlijn niet goed weergeeft.”
10.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/5 |
RICHTLIJN 2013/56/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 november 2013
tot wijziging van Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s, wat het op de markt brengen van cadmiumhoudende draagbare batterijen en accu’s voor gebruik in draadloos elektrisch gereedschap en van knoopcellen met een laag kwikgehalte betreft, en houdende intrekking van Beschikking 2009/603/EG van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) verbiedt het op de markt brengen van draagbare batterijen en accu’s die meer dan 0,002 gewichtsprocent cadmium bevatten, inclusief die welke in apparaten zijn ingebouwd. Draagbare batterijen en accu’s voor gebruik in draadloos elektrisch gereedschap worden echter vrijgesteld van dit verbod. |
(2) |
De Commissie heeft de vrijstelling overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2006/66/EG opnieuw bezien met het oog op het verbieden van cadmium in batterijen en accu’s. |
(3) |
Deze herziening heeft geleid tot de conclusie dat, teneinde de in het milieu geloosde hoeveelheid cadmium te verminderen, het verbod op het gebruik van cadmium dient te worden uitgebreid tot draagbare batterijen en accu’s voor gebruik in draadloos elektrisch gereedschap, aangezien op de markt geschikte cadmiumvrije substituten voor deze toepassingen beschikbaar zijn, namelijk nikkel-metaalhydride- en lithiumionbatterijtechnologieën. |
(4) |
De bestaande vrijstelling voor draagbare batterijen en accu’s voor gebruik in draadloos elektrisch gereedschap dient tot en met 31 december 2016 van toepassing te blijven, zodat de recyclingindustrie en de consumenten in de hele waardeketen zich verder aan de relevante vervangtechnologieën in alle regio’s van de Unie op een uniforme manier kunnen aanpassen. |
(5) |
Richtlijn 2006/66/EG verbiedt het op de markt brengen van alle, al dan niet in apparaten ingebouwde, batterijen of accu’s die meer dan 0,0005 gewichtsprocent kwik bevatten. Knoopcellen met een kwikgehalte van ten hoogste 2 gewichtsprocent zijn echter vrijgesteld van dit verbod. De Uniemarkt voor knoopcellen is al aan het omschakelen naar knoopcellen zonder kwik. Het op de markt brengen van knoopcellen met een kwikgehalte van meer dan 0,0005 gewichtsprocent dient derhalve te worden verboden. |
(6) |
Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten de krachtens Richtlijn 2006/66/EG aan de Commissie toegekende bevoegdheden worden aangepast aan de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). |
(7) |
Met het oog op de aanvulling of wijziging van Richtlijn 2006/66/EG dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen die betrekking hebben op de criteria om te beoordelen of de verwerking en recycling buiten de Unie heeft plaatsgevonden in omstandigheden die stroken met de eisen van deze richtlijn, capaciteitsmarkering voor draagbare en autobatterijen en -accu’s, en op vrijstellingen van de markeringsvoorschriften. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. |
(8) |
In voorkomend geval moeten de vereisten en de vorm van producentenregistratie coherent zijn met de registratieregels en het registratieformaat vastgesteld op grond van artikel 16, lid 3, en bijlage X, deel A, bij Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad (4). |
(9) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Richtlijn 2006/66/EG, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend met betrekking tot overgangsregelingen inzake minimuminzamelingscijfers, een gemeenschappelijke methode voor de berekening van de jaarlijkse verkoop van draagbare batterijen en accu’s aan eindgebruikers, gedetailleerde regels betreffende de berekening van de recyclingrendementen en een vragenlijst of schema voor nationale uitvoeringsverslagen. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (5). |
(10) |
Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) werd met ingang van 12 december 2010 ingetrokken bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (7). |
(11) |
Richtlijn 2006/66/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2006/66/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 6, lid 2, wordt vervangen door: „2. Batterijen en accu’s die niet voldoen aan de in deze richtlijn vastgestelde bepalingen, maar die voor de datum van toepassing van de respectieve verbodsbepalingen in artikel 4 op wettige wijze op de markt zijn gebracht, mogen verder worden verkocht zolang de voorraad strekt.”. |
3) |
Artikel 10, lid 4, wordt vervangen door: „4. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen overgangsregelingen instellen teneinde problemen aan te pakken die ingevolge specifieke nationale omstandigheden in een lidstaat ontstaan bij de verwezenlijking van de in lid 2 bedoelde vereisten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Om de eenvormige toepassing van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie uiterlijk op 26 september 2007 door middel van uitvoeringshandelingen een gemeenschappelijke methode in voor de berekening van de jaarlijkse verkoop van draagbare batterijen en accu’s aan eindgebruikers. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”. |
4) |
Artikel 11 wordt vervangen door: „Artikel 11 Verwijdering van afgedankte batterijen en accu’s De lidstaten zien erop toe dat fabrikanten apparaten zo ontwerpen dat afgedankte batterijen en accu’s gemakkelijk eruit kunnen worden gehaald. Indien ze niet gemakkelijk eruit kunnen worden gehaald door de eindgebruiker, zien de lidstaten erop toe dat fabrikanten apparaten zo ontwerpen dat afgedankte batterijen en accu’s gemakkelijk eruit kunnen worden gehaald door van de fabrikant onafhankelijke gekwalificeerde vaklieden. Apparaten met ingebouwde batterijen of accu’s gaan vergezeld van een gebruiksaanwijzing waaruit blijkt hoe deze batterijen en accu’s gemakkelijk eruit kunnen worden gehaald door de eindgebruiker of door onafhankelijke, gekwalificeerde vaklieden. Zo nodig bevat de gebruiksaanwijzing eveneens informatie over het type ingebouwde batterijen of accu’s. De bepalingen van de eerste alinea zijn niet van toepassing wanneer, om redenen in verband met de veiligheid en de prestaties, of om medische redenen, dan wel om redenen in verband met data-integriteit, de continuïteit van de stroomvoorziening nodig is en hiervoor een permanente verbinding tussen het apparaat en de batterij of accu vereist is.”. |
5) |
Artikel 12, lid 6, wordt vervangen door: „6. De Commissie stelt uiterlijk op 26 maart 2010 door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vast betreffende de berekening van de recyclingrendementen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”. |
6) |
Artikel 12, lid 7, wordt geschrapt. |
7) |
Artikel 15, lid 3, wordt vervangen door: „3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde nadere bepalingen ter aanvulling van de voorschriften van lid 2 van dit artikel vast te leggen, in het bijzonder criteria om te beoordelen of de daarin bedoelde omstandigheden stroken met de eisen van deze richtlijn.”. |
8) |
Artikel 17 wordt vervangen door: „Artikel 17 Registratie De lidstaten zorgen ervoor dat elke producent wordt geregistreerd. De registratie verloopt in elke lidstaat volgens dezelfde procedurele vereisten overeenkomstig bijlage IV.”. |
9) |
Artikel 18, lid 2, wordt vervangen door: „2. De lidstaten maken de in lid 1 bedoelde ontwerpvrijstellingsmaatregelen en de redenen om ze voor te stellen, openbaar, en stellen de Commissie en de andere lidstaten ervan in kennis.”. |
10) |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
11) |
Artikel 22, lid 2, wordt vervangen door: „2. Deze verslagen worden opgesteld aan de hand van een vragenlijst of schema. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de vragenlijst of het schema voor deze verslagen vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De vragenlijst of het schema wordt zes maanden vóór de aanvang van de eerste verslagperiode aan de lidstaten toegezonden.”. |
12) |
Het volgende artikel wordt toegevoegd: „Artikel 23 bis Uitoefening van de delegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 15, lid 3, en artikel 21, leden 2 en 7, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend gedurende een termijn van vijf jaar met ingang van 30 december 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de lopende termijn tegen een dergelijke verlenging verzet. 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 15, lid 3, en artikel 21, leden 2 en 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een krachtens artikel 15, lid 3, en artikel 21, leden 2 en 7, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”. |
13) |
Artikel 24 wordt vervangen door: „Artikel 24 Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (8). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9). 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. (8) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3)." (9) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”." |
14) |
De volgende bijlage wordt toegevoegd: „BIJLAGE IV Procedurele vereisten voor registratie 1. Vereisten voor registratie De schriftelijke of elektronische registratie van producenten van batterijen en accu’s vindt plaats bij de nationale autoriteiten of bij door de lidstaten daartoe gemachtigde nationale organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, hierna de „registratie-instanties” genoemd. De registratieprocedure kan deel uitmaken van een andere producentenregistratieprocedure. Producenten van batterijen en accu’s hoeven zich slechts éénmaal te laten registreren in een lidstaat waar zij voor het eerst beroepsmatig batterijen en accu’s op de nationale markt brengen, en krijgen bij de registratie een registratienummer toegekend. 2. Door de producenten te verstrekken informatie Producenten van batterijen en accu’s verstrekken de registratie-instanties de volgende informatie:
Ten behoeve van de in punt 1, tweede alinea, bedoelde registratie zijn de producenten van batterijen en accu’s niet verplicht andere dan de in punt 2, onder i) tot en met vii), vermelde informatie te verstrekken. 3. Registratievergoedingen Indien de registratie-instanties een registratievergoeding verlangen, dient deze kostengerelateerd en evenredig te zijn. Registratie-instanties die een registratievergoeding verlangen, stellen de bevoegde nationale autoriteiten in kennis van de ter vaststelling van de vergoeding toegepaste kostenberekeningsmethodiek. 4. Wijziging van registratiegegevens De lidstaten zien erop toe dat als er zich een wijziging voordoet in de door de producenten overeenkomstig punt 2, onder i) tot en met vii), verstrekte gegevens, de producenten de betrokken registratie-instantie daarvan uiterlijk een maand na de wijziging in kennis stellen. 5. Uitschrijving uit het register Wanneer producenten niet langer als producent in een lidstaat actief zijn, schrijven zij zich uit middels een kennisgeving aan de betrokken registratie-instantie.” |
Artikel 2
Intrekking van Beschikking 2009/603/EG
Beschikking 2009/603/EG van de Commissie (10) wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2015.
Artikel 3
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 2015 aan artikel 1 van deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
2. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
V. LEŠKEVIČIUS
(1) PB C 229 van 31.7.2012, blz. 140.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 10 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.
(3) Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1).
(4) Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).
(5) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(6) Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Raad van 5 april 2006 inzake afvalstoffen (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9).
(7) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(10) Beschikking 2009/603/EG van de Commissie van 5 augustus 2009 tot vaststelling van voorschriften voor de registratie van producenten van batterijen en accu’s overeenkomstig Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 206 van 8.8.2009, blz. 13).
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
10.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/10 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1277/2013 VAN DE COMMISSIE
van 9 december 2013
tot goedkeuring van een verhoging van de maxima voor de verrijking van wijn uit in 2013 geoogste druiven in bepaalde wijnbouwgebieden of in een deel van die gebieden
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 121, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In punt A.3 van bijlage XV bis bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat de lidstaten in de jaren waarin de weersomstandigheden uitzonderlijk ongunstig zijn geweest, kunnen verzoeken de vastgestelde maxima voor de verhoging van het alcoholvolumegehalte (verrijking) van wijn met 0,5 % te mogen verhogen. |
(2) |
Tsjechië, Duitsland, Frankrijk, Kroatië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk en Slowakije hebben verzocht om een dergelijke verhoging van de maxima voor verrijking van wijn uit in 2013 geoogste druiven omdat de weersomstandigheden in het groeiseizoen uitzonderlijk ongunstig waren. Dit verzoek is door Tsjechië, Duitsland, Kroatië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk en Slowakije ingediend voor al hun wijnbouwgebieden en door Frankrijk voor sommige gemeenten in het departement Gironde. |
(3) |
Als gevolg van de uitzonderlijk ongunstige weersomstandigheden in 2013 zijn de in punt A.2 van bijlage XV bis bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde maxima voor de verhoging van het natuurlijke alcoholvolumegehalte in bepaalde wijnbouwgebieden of in een deel daarvan niet toereikend om wijn met een passend totaal alcoholvolumegehalte te produceren waarnaar normaliter vraag op de markt bestaat. |
(4) |
Gelet op het doel van bijlage XV bis bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, namelijk verrijking van wijn te ontmoedigen en te beperken, en gezien de uitzonderlijke aard van de afwijking in punt A. 3 van die bijlage, mag een verhoging van de maxima voor de verrijking van wijn uitsluitend worden toegekend voor de wijnbouwgebieden of delen daarvan die door uitzonderlijk ongunstige weersomstandigheden werden getroffen. In Frankrijk kan de toestemming daarom slechts voor een beperkt aantal gemeenten in het departement Gironde die onder dergelijke weersomstandigheden te lijden hebben gehad, worden verleend. |
(5) |
Bijgevolg is het passend toestemming te verlenen voor een verhoging van de maxima voor de verrijking van wijn uit druiven die in 2013 in de wijnbouwgebieden in Tsjechië, Duitsland, Frankrijk, Kroatië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk en Slowakije of een deel daarvan zijn geoogst. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van punt A.2 van bijlage XV bis bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 mag, in de in de bijlage bij deze verordening vermelde wijnbouwgebieden of een deel daarvan, de verhoging van het natuurlijke alcoholvolumegehalte van in 2013 geoogste (verse) druiven en van uit in 2013 geoogste druiven verkregen druivenmost, gedeeltelijk gegiste druivenmost, jonge, nog gistende wijn en wijn, de volgende maxima niet overschrijden:
a) |
3,5 % vol. in wijnbouwzone A als vermeld in het aanhangsel van bijlage XI ter bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, |
b) |
2,5 % vol. in wijnbouwzone B als vermeld in het aanhangsel van bijlage XI ter bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, |
c) |
2,0 % vol. in wijnbouwzones CI en CII als vermeld in het aanhangsel van bijlage XI ter bij Verordening (EG) nr. 1234/2007. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 9 december 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Wijnbouwgebieden of een deel daarvan waar een verhoging van de maxima voor de verrijking overeenkomstig artikel 1 wordt toegestaan
Lidstaat |
Wijnbouwgebieden of een deel daarvan (wijnbouwzone) |
Tsjechië |
Alle wijnbouwgebieden (zones A en B) |
Duitsland |
Alle wijnbouwgebieden (zones A en B) |
Frankrijk |
De volgende gemeenten in het departement Gironde: Arbanats, Ayguemorte-Les-Graves, Baurech, Beautiran, Belvès-de-Castillon, Blésignac, Branne, Cabara, Camiac-et-Saint-Denis, Capian, Cardan, Castillon-la-Bataille, Castres-Gironde, Civrac-sur-Dordogne, Daignac, Dardenac, Espiet, Faleyras, Francs, Gardegan-et-Tourtirac, Grézillac, Guillac, Haux, La Brède, Langoiran, Lestiac-sur-Garonne, Lugaignac, Mouillac, Mouliets-et-Villemartin, Naujan-et-Postiac, Paillet, Podensac, Portets, Pujols, Rions, Saint-Aubin-de-Branne, Sainte-Colombe, Saint-Étienne-de-Lisse, Sainte-Florence, Saint-Genès-de-Castillon, Saint-Genès-de-Lombaud, Saint-Jean-de-Blaignac, Saint-Léon, Saint-Magne-de-Castillon, Saint-Michel-de-Rieufret, Saint-Morillon, Saint-Pey-d'Armens, Saint-Philippe-d'Aiguille, Saint-Selve, Sainte-Terre, Les Salles-de-Castillon, La Sauve, Tabanac, Tizac-de-Curton, Le Tourne, Vignonet, Villenave-de-Rions en Virelade (zone CI) |
Kroatië |
Alle wijnbouwgebieden (zones B, CI en CII) |
Luxemburg |
Alle wijnbouwgebieden (zone A) |
Hongarije |
Alle wijnbouwgebieden (zone CI) |
Oostenrijk |
Alle wijnbouwgebieden (zone B) |
Slowakije |
Alle wijnbouwgebieden (zones B en CI) |
10.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/13 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1278/2013 VAN DE COMMISSIE
van 9 december 2013
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 9 december 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
45,1 |
MA |
81,4 |
|
TN |
86,4 |
|
TR |
84,7 |
|
ZZ |
74,4 |
|
0707 00 05 |
AL |
59,9 |
MA |
127,8 |
|
TR |
122,5 |
|
ZZ |
103,4 |
|
0709 93 10 |
MA |
153,0 |
TR |
161,8 |
|
ZZ |
157,4 |
|
0805 10 20 |
AR |
30,4 |
AU |
88,3 |
|
MA |
36,7 |
|
TR |
61,1 |
|
UY |
36,0 |
|
ZA |
55,2 |
|
ZW |
19,7 |
|
ZZ |
46,8 |
|
0805 20 10 |
AU |
135,6 |
MA |
58,6 |
|
ZZ |
97,1 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
TR |
66,3 |
ZZ |
66,3 |
|
0805 50 10 |
TR |
70,1 |
ZZ |
70,1 |
|
0808 10 80 |
BA |
42,7 |
MK |
36,9 |
|
NZ |
160,5 |
|
US |
165,4 |
|
ZA |
199,9 |
|
ZZ |
121,1 |
|
0808 30 90 |
TR |
130,9 |
US |
211,2 |
|
ZZ |
171,1 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
RICHTLIJNEN
10.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/15 |
RICHTLIJN 2013/60/EU VAN DE COMMISSIE
van 27 november 2013
tot wijzing, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen, Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en Richtlijn 2009/67/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de installatie van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op twee- of driewielige motorvoertuigen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen (1), en met name artikel 7,
Gezien Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (2) en met name artikel 17,
Gezien Richtlijn 2009/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de installatie van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op twee- of driewielige motorvoertuigen (3), en met name artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Unie is partij bij de Overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en voertuigdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen („Herziene Overeenkomst van 1958”) (4). Om typegoedkeuringswetgeving van de Unie te vereenvoudigen overeenkomstig de aanbevelingen van het eindverslag getiteld „CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie voor de 21e eeuw”, is het passend om EU-richtlijnen te wijzigen door middel van de integratie in het recht van de Unie, en de toepassing van aanvullende VN/ECE-reglementen in de bestaande wetgeving betreffende de typegoedkeuring van voertuigen van categorie L zonder het niveau van bescherming te verlagen. Om de administratieve lasten die gepaard gaan met de typegoedkeuringsprocedures te verminderen, moeten voertuigfabrikanten typegoedkeuring kunnen aanvragen overeenkomstig de in artikel 1 van deze richtlijn bedoelde toepasselijke VN/ECE-reglementen. |
(2) |
In de overgangsperiode, tot de datum waarop VN/ECE-Reglement nr. 41 betreffende uniforme bepalingen voor de goedkeuring van motorfietsen wat geluid betreft (5) verplicht wordt gesteld bij Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (6), is het passend dat, voor nieuwe voertuigtypen, de geluidsvoorschriften voor motorfietsen in hoofdstuk 9 van Richtlijn 97/24/EG en in de vierde reeks wijzigingen van VN/ECE-Reglement nr. 41, met inbegrip van de bijbehorende geluidsgrenswaarden in bijlage 6 bij dat VN/ECE-reglement, als gelijkwaardig worden beschouwd. |
(3) |
Gelet op het onevenredig hoge niveau van koolwaterstof- en koolmonoxide-emissies die worden geproduceerd door de voertuigencategorieën L1e, L2e en L6e (twee- en driewielige bromfietsen en lichte vierwielers), is het passend om de milieutest van het type I (uitlaatemissies na een koude start) te herzien door emissiemetingen direct na de koude start op te nemen, zodat het reële gebruik en het aanmerkelijke aandeel van verontreinigende emissies die direct na een koude start worden geproduceerd, terwijl de motor opwarmt, beter worden weerspiegeld. De veranderingen in de procedures voor emissietests in het laboratorium moeten worden weerspiegeld in de administratieve bepalingen, met name in de wijzigingen in de vermeldingen op het conformiteitscertificaat en het formulier met keuringsresultaten van Richtlijn 2002/24/EG. |
(4) |
Om gelijke concurrentievoorwaarden voor alle fabrikanten te waarborgen en te zorgen voor gelijke milieuprestaties van de voertuigcategorieën L1e, L2e en L6e wat betreft de emissies van cartergassen, is het eveneens passend om van de voertuigfabrikant te verlangen, wanneer deze een nieuwe typegoedkeuring aanvraagt, om uitdrukkelijk te verklaren dat het ventilatiesysteem voor cartergassen voor deze voertuigcategorieën voor een nulemissie zorgt, hetgeen impliceert dat de carter goed is afgesloten en dat de cartergassen gedurende de hele nuttige levensduur van het voertuig niet rechtstreeks in de omgevingslucht worden uitgestoten. |
(5) |
Teneinde voor consistentie met de VN/ECE-voorschriften ten aanzien van de verlichting en lichtsignaalinrichtingen van voertuigen van categorie L te zorgen en om hun zichtbaarheid te vergroten, moeten nieuwe typen van deze voertuigen worden uitgerust met lichten die automatisch worden ingeschakeld, overeenkomstig de VN/ECE-Reglementen nr. 74 (L1e-voertuigen) (7) en nr. 53 (L3e-motorfietsen) (8), of met speciale dagrijlichten (DRL) die voldoen aan de toepasselijke voorschriften van VN/ECE-Reglement nr. 87 (9). Voor alle overige subcategorieën van voertuigcategorie L geldt dat deze moeten zijn uitgerust met ofwel een systeem voor het automatisch inschakelen van de verlichting, ofwel, naar keuze van de fabrikant, speciale dagrijlichten die automatisch worden ingeschakeld. |
(6) |
Bij deze richtlijn moet expliciet het Euronummer in worden gevoerd voor voertuigen van de categorieën L1e, L2e en L6e die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/24/EG vallen. Op conformiteitscertificaten voor voertuigen met een emissiegoedkeuring overeenkomstig vroegere bepalingen moet op vrijwillige basis het Euronummer kunnen blijven worden vermeld. |
(7) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang. |
(8) |
Met het oog op de aanneming door de lidstaten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan deze richtlijn binnen de daarin gestelde termijn, moet de richtlijn in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 97/24/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 4, lid 1 wordt vervangen door: „1. Overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2002/24/EG wordt de gelijkwaardigheid erkend van de voorschriften van hoofdstuk 1 (luchtbanden), hoofdstuk 2 (verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen), hoofdstuk 4 (achteruitkijkspiegels), bijlage III bij hoofdstuk 9 (voorschriften betreffende het toegestane geluidsniveau en het uitlaatsysteem van motorfietsen) en hoofdstuk 11 (veiligheidsgordels), die als bijlage zijn bij deze richtlijn zijn gevoegd, en die van de VN/ECE-Reglementen nrs. 30 (10), 54 (11), 64 (12) en 75 (13) wat betreft banden, 3 (14), 19 (15), 20 (16), 37 (17), 38 (18), 50 (19), 53 (20), 56 (21), 57 (22), 72 (23), 74 (24) en 82 (25) wat betreft verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen, 81 (26) wat betreft achteruitkijkspiegels, 16 (27) wat betreft veiligheidsgordels en 41 (28) wat betreft geluidsemissies van motorfietsen. (10) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 29." (11) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 53." (12) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 63." (13) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 74." (14) Document E/ECE/TRANS/324/ADD 2." (15) Document E/ECE/TRANS/324/REV 1/ADD 18." (16) Document E/ECE/TRANS/324/REV 1/ADD 19." (17) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 36." (18) Document E/ECE/TRANS/324/REV 1/ADD 37." (19) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 49." (20) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD52/Rev.2." (21) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 55." (22) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 56." (23) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 71." (24) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD73/Rev.2/Amend.1." (25) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 81." (26) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 80." (27) Document E/ECE/TRANS/505/REV 1/ADD 15." (28) Document E/ECE/TRANS/505/Rev.1/Add.40/Rev.2.”" |
2) |
De bijlagen I, II en IV bij hoofdstuk 5 worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn. |
Artikel 2
De bijlagen IV en VII bij Richtlijn 2002/24/EG worden gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.
Artikel 3
De bijlagen I tot en met VI bij Richtlijn 2009/67/EG worden gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze richtlijn.
Artikel 4
1. Met ingang van 1 juli 2014 weigeren de lidstaten, om redenen die verband houden met maatregelen tegen luchtverontreiniging en met functionele veiligheid, om EG-typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe typen motorvoertuigen op twee of drie wielen die niet voldoen aan de Richtlijnen 2002/24/EG en 97/24/EG als gewijzigd bij deze richtlijn.
2. Met ingang van 1 juli 2014 worden conformiteitscertificaten afgegeven voor voertuigen die voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 97/24/EG als gewijzigd bij punt 1 van bijlage II bij deze richtlijn.
Artikel 5
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 2014 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de relevante tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 6
Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 27 november 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 226 van 18.8.1997, blz. 1.
(2) PB L 124 van 9.5.2002, blz. 1.
(3) PB L 222 van 25.8.2009, blz. 1.
(4) PB L 346 van 17.12.1997, blz. 81.
(5) PB L 317 van 14.11.2012, blz. 1.
(6) PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52.
(7) PB L 166 van 18.6.2013, blz. 88.
(8) PB L 166 van 18.6.2013, blz. 55.
(9) PB L 164 van 30.6.2010, blz. 46.
BIJLAGE I
De bijlagen I, II en IV bij hoofdstuk 5 van Richtlijn 97/24/EG worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage I bij hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Punt 2.2.1.1.7 van bijlage II bij hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Bijlage IV bij hoofdstuk 5 wordt vervangen door: „BIJLAGE IV SPECIFICATIES VAN DE REFERENTIEBRANDSTOFFEN De gebruikte referentiebrandstoffen benzine (E5) en diesel (B5) worden gespecificeerd overeenkomstig deel A van bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 692/2008 (2). |
(1) Voor driewielige bromfietsen (L2e) en lichte vierwielers (L6e) bedraagt de grenswaarde voor de CO-massa 3,5 g/km.
BIJLAGE II
1. |
De bijlagen IV en VII bij Richtlijn 2002/24/EG worden als volgt gewijzigd:
|
2. |
Bijlage VII bij Richtlijn 2002/24/EG wordt als volgt gewijzigd:
|
BIJLAGE III
De bijlagen I tot en met VI bij Richtlijn 2009/67/EG worden als volgt gewijzigd:
1) |
De lijst van bijlagen wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:
|
BESLUITEN
10.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/39 |
BESLUIT 2013/725/GBVB VAN DE RAAD
van 9 december 2013
tot wijziging en verlenging van Besluit 2012/173/GBVB van de Raad over het activeren van het operatiecentrum van de EU voor de in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid uitgevoerde missies en operatie in de Hoorn van Afrika
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 16 juli 2012 Besluit 2012/389/GBVB (1) betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) vastgesteld. |
(2) |
Het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) heeft op 8 oktober 2013 ingestemd met een verlenging van het mandaat van het operatiecentrum van de EU voor de in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) uitgevoerde missies en operatie in de Hoorn van Afrika met 12 maanden. |
(3) |
Besluit 2012/173/GBVB van de Raad (2) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd en verlengd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2012/173/GBVB van de Raad wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door: „1. Het operatiecentrum van de EU wordt geactiveerd ter ondersteuning van de in het kader van het GVDB uitgevoerde missies en operatie in de Hoorn van Afrika, namelijk operatie Atalanta, EUTM Somalia en EUCAP NESTOR.”. |
2) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
In artikel 9 wordt de tweede alinea vervangen door: „Het is van toepassing van 23 maart 2012 tot en met 22 maart 2015.”. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 9 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
A. PABEDINSKIENĖ
(1) Besluit 2012/389/GBVB van de Raad van 16 juli 2012 betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) (PB L 187 van 17.7.2012, blz. 40).
(2) Besluit 2012/173/GBVB van de Raad van 23 maart 2012 over het activeren van het operatiecentrum van de EU voor de in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid uitgevoerde missies en operatie in de Hoorn van Afrika (PB L 89 van 27.3.2012, blz. 66).
10.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/41 |
BESLUIT 2013/726/GBVB VAN DE RAAD
van 9 december 2013
ter ondersteuning van UNSCR 2118 (2013) en van EC-M-33/Dec 1 van de uitvoerende raad van de OPCW, in het kader van de tenuitvoerlegging van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 26, lid 2, en artikel 31, lid 1,
Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 27 september 2013 heeft de uitvoerende raad van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons - OPCW) in zijn 33e zitting (EC-M-33) een besluit over de vernietiging van de Syrische chemische wapens vastgesteld. |
(2) |
Op 27 september 2013, heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 2118 (2013) aangenomen, waarbij het besluit van de uitvoerende raad van de OPCW werd bekrachtigd en waarbij uiting werd gegeven aan de grote verontwaardiging over het gebruik van chemische wapens op 21 augustus 2013 in Rif Damascus, zoals geconstateerd in het verslag van de VN-missie; de raad heeft het doden van burgers met die wapens veroordeeld, heeft bevestigd dat het gebruik van chemische wapens een ernstige schending van het internationaal recht is en heeft benadrukt dat de schuldigen ter verantwoording moeten worden geroepen; tevens heeft hij benadrukt dat de enige uitweg uit de huidige crisis in de Arabische Republiek Syrië een inclusief politiek proces onder Syrische auspiciën is dat stoelt op het Communiqué van Genève van 30 juni 2012; en werd erop gewezen dat er zo spoedig mogelijk een internationale conferentie over Syrië moet worden bijeengeroepen. |
(3) |
In een verklaring heeft de regering van de Arabische Republiek Syrië het bestaan erkend van een grootschalig programma voor chemische wapens en aanzienlijke hoeveelheden chemische wapens, met inbegrip van de gevaarlijke toxische chemische onderdelen van dergelijke wapens, die ernstige problemen vormen op het vlak van non-proliferatie, ontwapening en veiligheid. |
(4) |
Na de toetreding van de Arabische Republiek Syrië tot het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (hierna het „Verdrag inzake chemische wapens” of „CWC” genoemd), van kracht sinds 14 oktober 2013, is de OPCW belast met het controleren van de naleving door Syrië van het CWC en de bepalingen van alle ter zake doende besluiten van de uitvoerende raad van de OPCW en, als deel van de gezamenlijke missie, met het toezien op de naleving van alle ter zake doende bepalingen van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad. |
(5) |
Op 16 oktober 2013 heeft de directeur-generaal van de OPCW de staten die partij zijn bij het CWC (nota S/1132/2013) eraan herinnerd dat de uitvoerende raad volgens zijn besluit over de „Vernietiging van de Syrische chemische wapens” (EC-M-33/Dec 1) onder andere „dringend zal nadenken over de financieringsmechanismen voor activiteiten van het secretariaat met betrekking tot de Arabische Republiek Syrië, en alle partijen bij het verdrag die daartoe in staat zijn op zal roepen vrijwillig bij te dragen aan de activiteiten in het kader van de uitvoering van dit besluit”. In diezelfde nota werd een oproep gedaan „aan alle partijen bij het verdrag om te overwegen zelf vrijwillig bij te dragen, met een bedrag naar keuze, aan het Trust Fund voor Syrië om te helpen bij het aanpakken van wat waarschijnlijk een van de meest geduchte uitdagingen in de geschiedenis van de organisatie is”. Het Trust Fund kan ook bijdragen aanvaarden uit andere bronnen, waaronder non-gouvernementele organisaties, instellingen of privé-donoren. |
(6) |
In zijn conclusies van 21 oktober 2013 heeft de Raad van de Europese Unie het besluit van de uitvoerende raad van de OPCW en UNSCR 2118 verwelkomd en herhaald dat de Unie bereid is steun te overwegen. |
(7) |
Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens („de Strategie”) aangenomen, met in hoofdstuk III een lijst van maatregelen die zowel in de Europese Unie als in derde landen met dat doel moeten worden getroffen. |
(8) |
In de strategie wordt de cruciale rol benadrukt die het CWC en de OPCW spelen bij het tot stand brengen van een wereld zonder chemische wapens. |
(9) |
De Unie geeft momenteel actief uitvoering aan de strategie en aan de in hoofdstuk III ervan genoemde maatregelen, in het bijzonder via de financiële ondersteuning van specifieke projecten die uitgevoerd worden door multilaterale instellingen zoals de OPCW. Dienovereenkomstig heeft de Raad op 23 maart 2012 Besluit 2012/166/GBVB (1) ter ondersteuning van OPCW-activiteiten vastgesteld. |
(10) |
Op 21 november 2013 heeft de directeur-generaal van de OPCW een verzoek gericht aan de Unie om bij te dragen aan het Trust Fund voor Syrië. |
(11) |
De technische uitvoering van dit besluit dient te worden toevertrouwd aan de OPCW. De door de Unie gesteunde projecten kunnen enkel worden gefinancierd via vrijwillige bijdragen aan het OPCW Trust Fund. Dergelijke bijdragen van de Unie moeten het de OPCW mogelijk maken haar taken als vermeld in de relevante besluiten van de uitvoerende raad van de OPCW van 27 september en 15 november 2013, en in UNSCR 2118 van 27 september 2013 uit te voeren. |
(12) |
Het toezicht op de correcte uitvoering van de financiële bijdrage van de Unie dient te worden toevertrouwd aan de Commissie, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De Unie verleent steun aan de OPCW-activiteiten door bij te dragen in de kosten die verband houden met de inspectie en verificatie van de vernietiging van de Syrische chemische wapens, alsmede in de kosten die verband houden met activiteiten die complementair zijn aan de opgedragen kerntaken ter ondersteuning van UNSCR 2118 (2013) en het besluit van de uitvoerende raad van de OPCW van 27 september 2013 over de vernietiging van de Syrische chemische wapens en latere, gerelateerde resoluties en besluiten.
2. Het project dat ondersteund wordt middels dit Raadsbesluit is het bezorgen van situatiebewustzijnsproducten die verband houden met de beveiliging van de gezamenlijke OPCW-VN-missie, met inbegrip van de toestand van het wegennet door het leveren van satellietbeelden en daarmee verband houdende informatieproducten van het satellietcentrum van de Europese Unie (EUSC).
In de bijlage wordt het project nader omschreven.
Artikel 2
1. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de „HV”) is belast met de uitvoering van dit besluit.
2. De technische uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde activiteiten wordt toevertrouwd aan de OPCW. Zij voert deze taak uit onder verantwoordelijkheid van de HV. Daartoe treft de HV de nodige regelingen met de OPCW.
Artikel 3
1. Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten bedraagt 2 311 842 EUR.
2. Voor het beheer van de uitgaven die worden gefinancierd uit het in lid 1 genoemde bedrag gelden de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de begroting van de Unie.
3. De Commissie ziet erop toe dat de in lid 1 bedoelde uitgaven correct worden beheerd. Hiertoe sluit zij een financieringsovereenkomst met de OPCW. In de financieringsovereenkomst wordt bepaald dat de OPCW er zorg voor moet dragen dat de bijdrage van de Unie zichtbaar is in een mate die overeenstemt met haar omvang.
4. De Commissie streeft ernaar om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.
Artikel 4
1. De HV brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van de geregelde verslagen die worden opgesteld door de OPCW. Deze verslagen vormen de basis voor de evaluatie door de Raad.
2. De Commissie brengt verslag uit over de financiële aspecten van de uitvoering van het in artikel 1, lid 2, bedoelde project.
Artikel 5
1. Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
2. Dit besluit vervalt 12 maanden na de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst tussen de Commissie en de OPCW bedoeld in artikel 3, lid 3, of op 10 juni 2014 indien voor die datum geen financieringsovereenkomst is gesloten.
Gedaan te Brussel, 9 december 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
A. PABEDINSKIENĖ
(1) Besluit 2012/166/GBVB van de Raad van 23 maart 2012 ter ondersteuning van activiteiten van de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OPCW) in het kader van de uitvoering van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (PB L 87 van 24.3.2012, blz. 49).
BIJLAGE
ONDERSTEUNING DOOR DE EUROPESE UNIE VAN UNSCR 2118 (2013) EN VAN EC-M-33/DEC 1 VAN DE UITVOERENDE RAAD VAN DE OPCW, IN HET KADER VAN DE TENUITVOERLEGGING VAN DE EU-STRATEGIE TEGEN DE VERSPREIDING VAN MASSAVERNIETIGINGSWAPENS
Project: Leveren van satellietbeelden ter ondersteuning van de OPCW in het kader van de gezamenlijke OPCW-VN-missie
Doel:
De OPCW binnen de gezamenlijke OPCW-VN-missies steunen op grond van de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad en besluiten van de uitvoerende raad van de OPCW alsook de bepalingen van het Verdrag inzake chemische wapens.
Resultaten:
Beoordeling van de toestand van het wegennet, met name het in kaart brengen van wegblokkades en zones waar het wegverkeer problemen ondervindt, en versterking van het situatiebewustzijn inzake de beveiliging van de gezamenlijke OPCW-VN-missie die in Syrië actief is, en met betrekking tot de te bezoeken/inspecteren locaties.
Activiteiten:
De OPCW wordt ondersteund met maximum 5 satellietbeelden van het satellietcentrum van de Europese Unie (EUSC) per week gedurende de gehele periode vanaf de ondertekening van de overeenkomst tot en met 31 december 2014.
De VN en de OPCW ontwikkelen hun activiteiten in samenwerking met relevante partners, waaronder internationale organisaties en agentschappen, om voor effectieve synergieën te zorgen en dubbel werk te voorkomen.
10.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/44 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 6 december 2013
tot vaststelling van de vorm van kennisgevingen over de aanneming en de belangrijke wijzigingen van afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8641)
(Voor de EER relevante tekst)
(2013/727/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (1), en met name artikel 33, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 28 van Richtlijn 2008/98/EG moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun bevoegde instanties één of meer afvalbeheerplannen vaststellen die het hele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat bestrijken. |
(2) |
Bovendien moeten de lidstaten krachtens artikel 29 van Richtlijn 2008/98/EG uiterlijk op 12 december 2013 afvalpreventieprogramma’s vaststellen. |
(3) |
Om de indiening van de informatie over de aanneming en de belangrijke wijzigingen van die plannen en programma’s bij de Commissie te vergemakkelijken, moet de vorm voor de kennisgeving van die informatie worden vastgesteld. |
(4) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG opgerichte comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De lidstaten doen in de in de bijlagen I en II vastgestelde vorm kennisgeving aan de Commissie van de informatie over de aanneming en de belangrijke wijzigingen van de afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s, zoals bedoeld in de artikelen 28 en 29 van Richtlijn 2008/98/EG.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 6 december 2013.
Voor de Commissie
Janez POTOČNIK
Lid van de Commissie
(1) PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
BIJLAGE I
VORM VOOR DE KENNISGEVING VAN INFORMATIE OVER DE AANNEMING EN DE BELANGRIJKE WIJZIGINGEN VAN AFVALBEHEERPLANNEN
Naam van het plan:
…
Bestuursorgaan (naam, adres, e-mailadres en zo nodig andere contactgegevens) dat verantwoordelijk is voor de aanneming of wijziging van het plan:
…
Elektronische link naar een openbaar toegankelijke website voor het plan:
…
Bestuursorgaan (naam, adres, e-mailadres en zo nodig andere contactgegevens) dat belast is met de coördinatie van de in dit formulier verstrekte informatie:
…
Aankruisen wat van toepassing is:
|
Vaststelling van een nieuw afvalbeheerplan |
|
Belangrijke wijzigingen van een afvalbeheerplan |
(Belangrijk: Gelieve voor elke vraag de desbetreffende paginanummers van het plan en/of referentiedocument te vermelden.)
1. Algemene informatie
1.1. |
Datum van aanneming/wijziging (maand/jaar): |
1.2. |
Bestrijkt het plan het hele grondgebied van de lidstaat?
Zo neen, welke delen van het grondgebied vallen er niet onder, en om welke redenen? … |
1.3. |
Waarop heeft het afvalbeheerplan betrekking?
Als het plan geen betrekking heeft op alle afvalstromen, vermeld dan de relevante aanvullende plannen: … |
1.4. |
Voldoet het plan aan Richtlijn 2008/98/EG?
Zo neen, om welke redenen? … |
1.5. |
Is het plan opgezet volgens de in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG uiteengezette afvalhiërarchie?
Zo neen, voor welke afvalstromen wordt van de afvalhiërarchie afgeweken en om welke redenen? … |
1.6. |
Bevat het plan een afvalpreventieprogramma?
Zo ja, links naar desbetreffende websites vermelden: … |
1.7. |
Op welke wijze hebben de betrokken belanghebbenden en autoriteiten en het grote publiek deelgenomen aan de opstelling van de afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s? … |
2. Informatie over inzamelingssystemen en afvalverwerkingsinstallaties
2.1. |
Wordt in het plan nagegaan of nieuwe inzamelingssystemen, grote verwijderings-/terugwinningsinstallaties en bijbehorende investeringen nodig zijn?
|
2.2. |
Bevat het plan informatie over de locatie van geplande verwijderingsinstallaties of belangrijke terugwinningsinstallaties en de criteria voor de keuze van die locatie?
Zo ja, in welk deel van het plan zijn deze criteria te vinden? … |
3. Informatie over aan afval gerelateerde doelstellingen
3.1. |
Heeft het plan betrekking op verpakkingen en verpakkingsafval (artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad (1))?
|
3.2. |
Bevat het plan uitvoeringsstrategieën of -maatregelen ter vermindering van de naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbare afvalstoffen (artikel 5 van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (2))?
|
3.3. |
Draagt het plan bij tot het bereiken van de stortreductiestreefcijfers voor biologisch afbreekbaar afval?
|
3.4. |
Bevat het plan een beoordeling van het nut en de geschiktheid van economische en andere instrumenten, zoals stortingsheffingen, voor de aanpak van afvalvraagstukken?
Zo ja, aangeven welke economische instrumenten en aanverwante maatregelen in het plan zijn opgenomen: … |
BIJLAGE II
VORM VOOR DE KENNISGEVING VAN INFORMATIE OVER DE AANNEMING EN DE BELANGRIJKE WIJZIGINGEN VAN AFVALPREVENTIEPROGRAMMA’S
Naam van het programma:
…
Elektronische link naar een openbaar toegankelijke website voor dit programma:
…
Bestuursorgaan (naam, adres, e-mailadres en zo nodig andere contactgegevens) dat verantwoordelijk is voor de aanneming of wijziging van het programma:
…
Bestuursorgaan (naam, adres, e-mailadres en zo nodig andere contactgegevens) dat belast is met de coördinatie van deze antwoorden:
…
Aankruisen wat van toepassing is:
|
Vaststelling van een nieuw afvalpreventieprogramma |
|
Belangrijke wijzigingen van een afvalpreventieprogramma (1) Bij kennisgeving van een belangrijke wijziging van een afvalpreventieprogramma: op welk plan/programma heeft deze wijziging betrekking? Omschrijf kort de reikwijdte en de belangrijkste onderdelen van de wijziging en geef daarbij aan in welk deel van het afvalpreventieprogramma de gewijzigde onderdelen te vinden zijn: … |
(Belangrijk: Gelieve voor elke vraag de desbetreffende paginanummers van het programma en/of referentiedocument te vermelden.)
1. Algemene informatie
1.1. |
Datum van aanneming/wijziging (maand/jaar): |
1.2. |
Bestrijkt het programma het hele grondgebied van uw lidstaat?
Zo neen, welke delen van het grondgebied vallen er niet onder, en om welke redenen? … |
1.3. |
Maakt het programma deel uit van een afvalbeheerplan?
Zo ja, aangeven om welk(e) afvalbeheerplan(nen) het gaat: … |
1.4. |
Is het programma onderdeel van één of meer andere milieubeleidsprogramma’s?
Zo ja, aangeven om welk(e) programma(’s) het gaat: … |
2. Informatie over afvalpreventie
2.1. |
Bevat het programma een beschrijving van de bestaande preventiemaatregelen?
|
2.2. |
Bevat het programma afvalpreventiedoelstellingen?
|
2.3. |
In hoeverre zijn de doelstellingen en maatregelen erop gericht het verband tussen economische groei en milieueffecten van afvalproductie te verbreken? … |
2.4. |
Bevat het programma specifieke kwantitatieve en/of kwalitatieve benchmarks voor vastgestelde afvalpreventiemaatregelen?
Zo ja, aangeven of zij kwalitatief en/of kwantitatief zijn en de desbetreffende paginanummers vermelden: … |
2.5. |
Bevat het programma specifieke kwantitatieve en/of kwalitatieve streefcijfers en indicatoren?
Zo ja, aangeven of zij kwalitatief en/of kwantitatief zijn en de desbetreffende paginanummers vermelden: … |
(1) Alleen van toepassing als de Europese Commissie al eerder in kennis is gesteld van een afvalpreventieprogramma.