ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.316.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 316

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
27 november 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1203/2013 van de Raad van 26 november 2013 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1204/2013 van de Commissie van 25 november 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Republiek Moldavië in de lijsten van derde landen waaruit bepaalde soorten vlees, vleesproducten, eieren en eiproducten in de Unie mogen worden binnengebracht ( 1 )

6

 

*

Verordening (EU) nr. 1205/2013 van de Commissie van 26 november 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China

8

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1206/2013 van de Commissie van 26 november 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

29

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/676/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 15 november 2013 waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

31

 

 

2013/677/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 15 november 2013 waarbij Luxemburg wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te voeren die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

33

 

 

2013/678/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 15 november 2013 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

35

 

 

2013/679/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 15 november 2013 tot wijziging van Beschikking 2007/441/EG waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

37

 

 

2013/680/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 15 november 2013 waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd tot verlenging van de toepassing van een bijzondere maatregel in afwijking van de artikelen 168, 169, 170 en 171 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

39

 

 

2013/681/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 15 november 2013 tot wijziging van Beschikking 2007/884/EG waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 169 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

41

 

 

2013/682/EU

 

*

Besluit van de Raad van 19 november 2013 houdende benoeming van een lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen

43

 

 

2013/683/EU

 

*

Besluit van de Raad van 19 november 2013 tot benoeming van een Frans lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

44

 

 

2013/684/EU

 

*

Besluit van de Raad van 19 november 2013 houdende benoeming van een Oostenrijkse plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s

45

 

*

Besluit 2013/685/GBVB van de Raad van 26 november 2013 houdende wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran

46

 

 

2013/686/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 25 november 2013 tot wijziging van Beschikking 2009/861/EG tot vaststelling van overgangsmaatregelen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerking van rauwe melk die niet aan de voorschriften voldoet in bepaalde melkverwerkingsinrichtingen in Bulgarije (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8031)  ( 1 )

50

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1203/2013 VAN DE RAAD

van 26 november 2013

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (1), en met name artikel 46, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 23 maart 2012 Verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran vastgesteld.

(2)

In zijn arresten van 16 september 2013 in zaak T-489/10 (2) heeft het Gerecht van de Europese Unie de besluiten van de Raad om Islamic Republic of Iran Shipping Lines, Bushehr Shipping Co. Ltd, Hafize Darya Shipping Lines (HDSL), Irano - Misr Shipping Co., Irinvestship Ltd, IRISL (Malta) Ltd, IRISL Club, IRISL Europe GmbH, IRISL Marine Services en Engineering Co., ISI Maritime Ltd, Khazar Shipping Lines, Leadmarine, Marble Shipping Ltd, Safiran Payam Darya Shipping Lines (SAPID), Shipping Computer Services Co., Soroush Saramin Asatir Ship Management, South Way Shipping Agency Co. Ltd en Valfajr 8th Shipping Line Co. op te nemen op de lijst van personen en entiteiten op wie, respectievelijk waarop de beperkende maatregelen van bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012 van toepassing zijn, vernietigd.

(3)

Islamic Republic of Iran Shipping Lines, Bushehr Shipping Co. Ltd, Hafize Darya Shipping Lines (HDSL), Irano - Misr Shipping Co., Irinvestship Ltd, IRISL (Malta) Ltd, IRISL Europe GmbH, IRISL Marine Services en Engineering Co., ISI Maritime Ltd, Khazar Shipping Lines, Marble Shipping Ltd, Safiran Payam Darya Shipping Lines (SAPID), Shipping Computer Services Co., Soroush Saramin Asatir Ship Management, South Way Shipping Agency Co. Ltd en Valfajr 8th Shipping Line Co. moeten wederom worden opgenomen op de lijst van personen en entiteiten op wie, respectievelijk waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012, en wel op grond van nieuwe motiveringen betreffende elk van deze entiteiten.

(4)

De identificatiegegevens van een entiteit op de lijst van personen en entiteiten op wie, respectievelijk waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012, moeten worden gewijzigd.

(5)

Drie entiteiten moeten van de lijst van personen en entiteiten op wie, respectievelijk waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012, worden verwijderd.

(6)

Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening bepaalde maatregelen doeltreffend zijn moet zij in werking treden op de datum van bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 88 van 24.3.2012, blz. 1.

(2)  Arrest van 16 september 2013 in zaak T-489/10, Islamic Republic of Iran Shipping Lines tegen de Raad van de Europese Unie.


BIJLAGE

I.   De volgende entiteiten worden toegevoegd aan de lijst in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012.

III.   Islamic Republic of Iran Shipping Lines (IRISL)

B.   Entiteiten

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum plaatsing op de lijst

1.

Islamic Republic of Iran Shipping Lines (IRISL)

No. 37, Aseman Tower (Sky Tower), Sayyade Shirazee Square, Pasdaran Ave., PO Box 19395-1311, Teheran, Iran;

IRISL IMO-nummers: 9051624; 9465849; 7632826; 7632814; 9465760; 8107581; 9226944; 7620550; 9465863; 9226956; 7375363; 9465758; 9270696; 9193214; 8107579; 9193197; 8108559; 8105284; 9465746; 9346524; 9465851; 8112990

IRISL was betrokken bij de verscheping van met wapens verband houdend materieel uit Iran, hetgeen een schending betekent van punt 5 van Resolutie 1747 (2007) van de VN-Veiligheidsraad. In 2009 werden drie duidelijke schendingen gemeld aan het Sanctiecomité voor Iran van de VN-Veiligheidsraad.

27.11.2013

2.

Bushehr Shipping Company Limited (alias Bimeh Iran)

143/1 Tower Road Sliema, Slm 1604, Malta;

Registratienr. C 37422;

t.a.v. Hafiz Darya Shipping Company, No. 60, Ehteshamiyeh Square, 7th Neyestan Street, Pasdaran Avenue, Teheran, Iran;

IMO-nummer: 9270658

Bushehr Shipping Company Limited is eigendom van IRISL.

27.11.2013

3.

Hafiz Darya Shipping Lines (HDSL)

(alias HDS Lines)

No. 60, Ehteshamiyeh Square, 7th Neyestan Street, Pasdaran Avenue, Teheran, Iran

HDSL heeft als uiteindelijke begunstigde een aantal vaartuigen van de Islamic Republic of Iran Shipping Line (IRISL) overgenomen. Bijgevolg treedt HDSL op namens IRISL.

27.11.2013

4.

Irano Misr Shipping Company

(alias Nefertiti Shipping)

6, El Horeya Rd., El Attarein, Alexandria, Egypte;

Inside Damietta Port, New Damietta City, Damietta, Egypte;

403, El NahdaSt., Port Said, Port Said, Egypte.

Irano Misr Shipping Company verstrekt, als agent voor IRISL in Egypte, essentiële diensten aan IRISL.

27.11.2013

5.

Irinvestship Ltd

10 Greycoat Place, London SW1P 1SB, Verenigd Koninkrijk;

Bedrijfsregistratienummer 41101 79

Irinvestship Ltd is eigendom van IRISL.

27.11.2013

6.

IRISL (Malta) Ltd

Flat 1, 143 Tower Road, Sliema SLM 1604, Malta;

Registratienr. C 33735

Het grootste deel van IRISL (Malta) Ltd is eigendom van IRISL, via IRISL Europe GmbH, dat op zijn beurt eigendom is van IRISL. Bijgevolg staat IRISL Malta Ltd onder zeggenschap van IRISL.

27.11.2013

7.

IRISL Europe GmbH (Hamburg)

Schottweg 5, 22087 Hamburg, Duitsland;

Btw-nummer DE217283818

Registratienr. HRB 81573

IRISL Europe GmbH (Hamburg) is eigendom van IRISL.

27.11.2013

8.

IRISL Marine Services and Engineering Company

Sarbandar Gas Station, PO Box 199, Bandar Imam Khomeini, Iran;

Karim Khan Zand Avenue (of: Karimkhan Avenue), Iran Shahr Shomai (of: Northern Iranshahr Street), No 221, Teheran, Iran;

Shahaid Rajaee Port Road, Kilometer of 8, Before Tavanir Power Station, Bandar Abbas, Iran.

IRISL Marine Services and Engineering Company staat onder zeggenschap van IRISL.

27.11.2013

9.

ISI Maritime Limited (Malta)

147/1 St. Lucia Street, Valetta, Vlt 1185, Malta;

Registratienr. C 28940

t.a.v. IranoHind Shipping Co. Ltd., Mehrshad Street, Sedaghat St., opp. Park Mellat vali-e-asr Ave., Teheran, Iran

ISI Maritime Limited (Malta) is eigendom van Irano Hind Shipping Company, dat op haar beurt voor het grootste deel eigendom is van IRISL. Bijgevolg staat ISI Maritime Limited (Malta) onder zeggenschap van IRISL. Irano Hind Shipping Company is eigendom van, staat onder zeggenschap van, of treedt op namens IRISL, volgens de lijst van de VN.

27.11.2013

10.

Khazar Shipping Lines (Bandar Anzali)

End of Shahid Mostafa, Khomeini St., Tohid Square, Bandar Anzali 1711-324, Iran, P.O. Box 43145.

Khazar Shipping Lines is eigendom van IRISL.

27.11.2013

11.

Marble Shipping Limited

(Malta)

143/1 Tower Road, Sliema, Slm 1604, Malta;

Registratienr. C 41949

Marble Shipping Limited

(Malta) is eigendom van IRISL.

27.11.2013

12.

Safiran Payam Darya (SAPID) Shipping Company

(aliassen: Safiran Payam Darya Shipping Lines, SAPID Shipping Company)

33241 - Narenjestan 8th ST, Artesh Blvd, Aghdasieh, PO Box 19635-1116, Teheran, Iran.

Safiran Payam Darya (SAPID) heeft als uiteindelijke begunstigde een aantal vaartuigen van de Islamic Republic of Iran Shipping Line (IRISL) overgenomen. Bijgevolg treedt SAPID op namens IRISL.

27.11.2013

13.

Shipping Computer Services Company (SCSCOL)

No 37, Asseman, Shahid Sayyad Shirazees Ave, P.O. Box 1587553-1351, Teheran, Iran.

Shipping Computer Services Company staat onder zeggenschap van IRISL.

27.11.2013

14.

Soroush Saramin Asatir (SSA)

(aliassen: Soroush Sarzamin Asatir Ship Management Company, Rabbaran Omid Darya Ship Management Company, Sealeaders)

No 14 (alt. 5), Shabnam Alley, Fajr Street, Shahid Motahhari Avenue, PO Box 196365-1114, Teheran, Iran.

Soroush Saramin Asatir (SSA) exploiteert en beheert een aantal vaartuigen van Islamic Republic of Iran Shipping Lines (IRISL). Bijgevolg treedt SSA op namens IRISL en verstrekt het essentiële diensten aan IRISL.

27.11.2013

15.

South Way Shipping Agency Co. Ltd

(alias Hoopad Darya Shipping Agent)

Hoopad Darya Shipping Agency Company, No 101, Shabnam Alley, Ghaem Magham Street, Teheran, Iran;

Bijkantoor Bandar Abbas: Hoopad Darya Shipping Agency building, Imam Khomeini Blvd, Bandar Abbas, Iran;

Bijkantoor Imam Khomieni: Hoopad Darya Shipping Agency building B.I.K. port complex, Bandar Imam Khomeini, Iran;

Bijkantoor Khorramshahr: Flat no. 2-2nd floor, SSL Building, Coastal Blvd, between City Hall and Post Office, Khorramshahr, Iran;

Bijkantoor Assaluyeh: Opposite to city post office, no. 2 telecommunication center, Bandar Assaluyeh, Iran;

Bijkantoor Chabahar: geen adres beschikbaar;

Bijkantoor Bushehr: geen adres beschikbaar.

South Way Shipping Agency Co Ltd beheert de containerterminaloperaties in Iran en verstrekt vlootpersoneelsdiensten in Bandar Abbas namens IRISL. Bijgevolg treedt South Way Shipping Agency Co Ltd op namens IRISL.

27.11.2013

16.

Valfajr 8th Shipping Line

(aliassen: Valjafr 8th Shipping Line, Valfajr)

No 119, Corner Shabnam Alley, Shoaa Square, Ghaem Magam Farahani, Teheran, Iran P.O. Box 15875/4155

Abyar Alley, Corner of Shahid Azodi St. & Karim Khan Zand Ave., Teheran, Iran;

Shahid Azodi St., Karim Khan Zand Ave., Abiar Alley, PO Box 4155, Teheran, Iran.

Valfajr 8th Shipping Line is eigendom van IRISL.

27.11.2013

II.   Onderstaande entiteiten worden verwijderd van de lijst in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012.

 

Iran Transfo

 

Oil Turbo Compressor Company (OTC)

 

Sakhte Turbopomp va Kompressor (SATAK) (ook bekend als Turbo Compressor Manufacturer, TCMFG)

III.   De vermelding voor de entiteit in bijlage IX bij Verordening (EU) nr. 267/2012 wordt vervangen door de onderstaande vermelding.

I.   Personen en entiteiten die betrokken zijn bij nucleaire activiteiten of activiteiten met betrekking tot ballistische raketten en personen en entiteiten die de regering van Iran steunen

B.   Entiteiten

 

Naam

Identificatiegegevens

Motivering

Datum plaatsing op de lijst

1.

MASNA (Modierat Saakht Niroogahye Atomi Iran) Managing Company for the Construction of Nuclear Power Plants

P.O. Box 14395-1359, Tehran, Iran

Ondergeschikt aan AEOI en Novin Energy (beide op de lijst van UNSCR 1737 geplaatst). Betrokken bij de ontwikkeling van kernreactoren.

26.7.2010


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1204/2013 VAN DE COMMISSIE

van 25 november 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de gegevens voor de Republiek Moldavië in de lijsten van derde landen waaruit bepaalde soorten vlees, vleesproducten, eieren en eiproducten in de Unie mogen worden binnengebracht

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, artikel 8, punt 1, eerste alinea, en artikel 8, punt 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (2), en met name artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/99/EG bevat de algemene veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie binnen de Unie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong uit derde landen en voorziet in de vaststelling van specifieke voorschriften en certificering voor doorvoer.

(2)

Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (3), bepaalt dat bepaalde producten alleen mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie uit de derde landen, gebieden, zones of compartimenten die zijn vermeld in de tabel in deel 1 van bijlage I bij die verordening. Ook zijn in die verordening de voorschriften inzake veterinaire certificering van die producten vastgesteld. In het kader van deze voorschriften wordt er tevens rekening mee gehouden of er al dan niet aanvullende garanties vereist zijn in verband met de ziektestatus van die derde landen, gebieden, zones of compartimenten. De aanvullende garanties waaraan die producten moeten voldoen, worden vermeld in deel 2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008.

(3)

De Republiek Moldavië wordt vermeld in Besluit 2011/163/EU van de Commissie van 16 maart 2011 tot goedkeuring van de door derde landen ingediende plannen overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn 96/23/EG van de Raad (4) en heeft een goedgekeurd residubewakingsplan voor eieren.

(4)

De Republiek Moldavië heeft de Commissie om toelating verzocht voor de invoer in de Unie van eiproducten en heeft relevante informatie overlegd. De thermische behandeling van eiproducten verlaagt de mogelijke risico’s voor de diergezondheid van dat product tot een te verwaarlozen niveau. Daarom moet dat land in deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 worden opgenomen.

(5)

Verordening (EG) nr. 798/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 november 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(3)  PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1.

(4)  PB L 70 van 17.3.2011, blz. 40.


BIJLAGE

In deel 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt de vermelding van de Republiek Moldavië toegevoegd na de vermelding „KR — Republiek Korea”:

„MD — Republiek Moldavië

MD-0

Het hele land

EP”

 

 

 

 

 

 

 


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/8


VERORDENING (EU) Nr. 1205/2013 VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2013

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 28 februari 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) („het bericht van inleiding”) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

Het onderzoek werd geopend naar aanleiding van een klacht die op 15 januari 2013 door EU ProSun Glass („de klager”) werd ingediend namens producenten die samen meer dan 25 % van de totale productie van zonneglas in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende de dumping van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

(3)

Na de publicatie van het bericht van inleiding werd de Commissie in kennis gesteld van het feit dat het product in punt 2 van het bericht van inleiding onjuist was omschreven. Bijgevolg werd in het Publicatieblad van de Europese Unie een rectificatie van het bericht van inleiding (3) bekendgemaakt, waarin een kleine fout in de omschrijving werd gecorrigeerd.

(4)

Op 27 april 2013 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) de inleiding van een parallelle antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van zonneglas van oorsprong uit de VRC aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek geopend.

1.2.   Registratie

(5)

Bij de klacht was een verzoek om registratie van de invoer van zonneglas uit het betrokken land gevoegd, maar dit verzoek werd op 2 oktober 2013 ingetrokken.

1.3.   Betrokken partijen

(6)

De Commissie heeft de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs in de VRC, importeurs, handelaren, gebruikers en leveranciers alsmede de autoriteiten van de VRC van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en om te verzoeken te worden gehoord. De Commissie heeft ook producenten in potentiële referentielanden van de opening van het onderzoek in kennis gesteld en hen uitgenodigd daaraan deel te nemen.

1.3.1.   Steekproeven

a)   Steekproef van producenten in de Unie

(7)

Het onderzoek wees uit dat de bedrijfstak van de Unie momenteel zeven actieve producenten omvat, waarvan twee kmo's. In het bericht van inleiding heeft de Commissie meegedeeld dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Deze steekproef bestond uit vier producenten van zonneglas in de Unie die vóór de opening van het onderzoek bij de Commissie als zodanig bekend waren. De Commissie stelde de steekproef samen op basis van de grootste representatieve verkochte hoeveelheid van het soortgelijk product in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012.De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren goed voor meer dan 50 % van de totale productie in de Unie. De Commissie stelde de belanghebbenden door middel van een mededeling in het door hen te raadplegen dossier op de hoogte van de samenstelling van de voorgestelde steekproef van producenten in de Unie. Daarnaast stuurde de Commissie de producenten in de Unie een brief om hen in kennis te stellen van de voorgestelde steekproef. De belanghebbenden werd in het bericht van inleiding ook verzocht hun standpunt over de voorlopige steekproef uiteen te zetten.

(8)

Eén kmo wenste ook in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie besloot deze kmo in de steekproef op te nemen, evenals een tweede bedrijf dat vanwege een hoger aandeel in de verkoop in de plaats kwam van de onderneming in de steekproef met de laagste verkoophoeveelheid. Met betrekking tot de voorlopige steekproef werden geen andere opmerkingen ontvangen. Bijgevolg werden door de Commissie twee ondernemingen aan de oorspronkelijk voorgestelde steekproef toegevoegd en werd er één uit verwijderd.

(9)

Na de controles ter plaatse besloot de Commissie één van de vijf ondernemingen uit de steekproef te verwijderen, aangezien die onderneming niet representatief bleek te zijn voor de bedrijfstak van de Unie. De onderneming bevond zich namelijk in de opstartfase (wat niet geval was voor de bedrijfstak van de Unie als geheel), zodat de ontwikkeling van de winstgevendheid geen getrouw beeld zou hebben opgeleverd van de toestand van de bedrijfstak van de Unie.

(10)

Uiteindelijk stelde de Commissie dus een steekproef samen van vier producenten in de Unie. De definitieve steekproef vertegenwoordigt 79 % van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt. De steekproef wordt derhalve als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd.

(11)

Drie van de zeven producenten in de Unie verzochten om geheimhouding van hun identiteit op grond van artikel 19 van de basisverordening. Zij stelden dat de bekendmaking van hun identiteit aanzienlijke nadelige gevolgen voor hun zakelijke activiteiten zou kunnen hebben. Het verzoek werd onderzocht en bleek gegrond te zijn. Gezien het beperkte aantal producenten in de Unie werd tevens besloten de namen van de producenten in de Unie die niet om anonimiteit hadden verzocht, eveneens geheim te houden, daar de bekendmaking van hun identiteit er onvermijdelijk toe zou leiden dat die van de andere ook bekend zou worden. De identiteit van de onderneming Interfloat Corporation/GMB Glasmanufaktur Brandenburg GmbH („GMB/IF”) is echter reeds bekend, aangezien zij publiekelijk heeft verklaard een van de klagers te zijn.

b)   Steekproef van niet-verbonden importeurs

(12)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle niet-verbonden importeurs verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(13)

Vier niet-verbonden importeurs hebben het bij het bericht van inleiding gevoegde formulier voor de samenstelling van de steekproef ingevuld, terwijl slechts twee importeurs de specifieke vragenlijst hebben beantwoord. Gezien het kleine aantal medewerkende importeurs werd het gebruik van een steekproef niet noodzakelijk geacht.

c)   Steekproef van producenten-exporteurs

(14)

Gezien het grote aantal producenten-exporteurs werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van dumping gebruik te maken van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of het noodzakelijk was aan de hand van een steekproef te werk te gaan en, zo ja, deze ook samen te stellen, werd aan alle producenten-exporteurs gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012.

(15)

Twaalf Chinese producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs, die meer dan 95 % van de totale uitvoer vanuit de VRC naar de Unie tijdens deze periode vertegenwoordigden, verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef.

(16)

Aan de hand van de ontvangen informatie heeft de Commissie overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een voorlopige steekproef van vijf producenten-exporteurs samengesteld op basis van de grootste representatieve uitgevoerde hoeveelheid zonneglas naar de Unie die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht.

(17)

Alle belanghebbenden alsook de autoriteiten van de VRC werden op de hoogte gebracht van de samenstelling van de voorgestelde steekproef en in de gelegenheid gesteld hierover opmerkingen te maken. Na de ontvangen opmerkingen te hebben geanalyseerd, besloot de Commissie de voorgestelde steekproef van vijf ondernemingen te handhaven, waarna de belanghebbenden in kennis werden gesteld van de samenstelling van de definitieve steekproef.

(18)

Naderhand bleek uit het onderzoek dat de door twee producenten-exporteurs in de steekproef opgegeven omvang van hun uitvoer naar de Unie te hoog was, zodat zij ten onrechte in de steekproef waren opgenomen. Beide ondernemingen werden daarom uit de steekproef verwijderd, nadat zij in de gelegenheid waren gesteld om opmerkingen te maken. Na een zorgvuldige analyse van de door de ondernemingen gemaakte opmerkingen kwam de Commissie tot de conclusie dat zij niet opzettelijk foute cijfers hadden verstrekt, en besloot zij dat deze ondernemingen in het vervolg als medewerkende partijen in de zin van artikel 18 van de basisverordening dienden te worden beschouwd.

(19)

Nadat deze ondernemingen uit de steekproef waren verwijderd, werd overwogen om daarin andere producenten-exporteurs op te nemen. Gezien het feit dat de beide ondernemingen pas in een laat stadium van het onderzoek van de steekproef werden uitgesloten, werd dat echter niet haalbaar geacht, omdat de afronding van het onderzoek binnen de wettelijke termijn daardoor in gevaar had kunnen komen.

(20)

De herziene steekproef van producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs van zonneglas bestaat derhalve uit:

Flat Solar Glass Group Co., Ltd („Flat Glass Group”);

Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd („Xinyi”) en de verbonden handelaar;

Zhejiang Hehe Photovoltaic Glass Technology Co., Ltd en verbonden ondernemingen („Hehe Group”).

(21)

De Commissie heeft de totale omvang van de uitvoer van het betrokken product vanuit de VRC gecorrigeerd nadat zij in kennis was gesteld van het feit dat de omvang van de uitvoer door de twee producenten-exporteurs (zie overweging 18) te hoog was geraamd. De definitieve steekproef vertegenwoordigt meer dan 50 % van de totale omvang van de door de medewerkende producenten-exporteurs gemelde uitvoer van het betrokken product naar de Unie tijdens de periode van 1 januari 2012 tot 31 december 2012. De Commissie is derhalve van oordeel dat de steekproef in kwantitatief opzicht representatief is voor de uitvoer van zonneglas vanuit de VRC naar de Unie.

d)   Antwoorden op de vragenlijst en controlebezoeken

(22)

De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan alle Chinese producenten-exporteurs die daarom hadden verzocht en aan de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de niet-verbonden importeurs en hun verenigingen en de gebruikers die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen bij de Commissie kenbaar hebben gemaakt.

(23)

Er werden ingevulde vragenlijsten ontvangen van vier Chinese producenten-exporteurs, van alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, van twee niet-verbonden importeurs in de Unie en van twaalf gebruikers.

(24)

De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig achtte voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende (groepen van) ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd.

(a)

Producenten in de Unie

GMB/IF en andere ondernemingen waarvan de informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

(b)

Importeurs

Vetrad NV, Nederland

(c)

Gebruikers

Sunerg Solar SRL, Italië

(d)

Producenten-exporteurs in de VRC

Ondernemingen in de steekproef:

Zhejiang Jiafu Glass Co., Ltd; Zhejiang Flat Mirror Glass Co., Ltd; Flat Solar Glass Group Co., Ltd; Shanghai Flat Glass Co., Ltd („Flat Glass Group”);

Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd en Xinyi Solar (Hong Kong) Limited („Xinyi”);

Zhejiang Hehe Figured Glass Co., Ltd., Zhejiang Yaohua Import and Export Co., Ltd., en Zhejiang Glaverbel Glass Technology Co., Ltd, Zhejiang Hehe Photovoltaic Glass Technology Co., Ltd, Hangzhou Hehe Glass Industry Co., Ltd („Hehe Group”).

Onderneming die om een individueel onderzoek heeft verzocht:

Henan Yuhua New Material Co. Ltd

(e)

Producent in het referentieland:

Met het oog op de vaststelling van een normale waarde voor de producenten-exporteurs in de VRC waaraan geen behandeling als marktgerichte onderneming als bedoeld in artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening kon worden toegekend, vond een controlebezoek voor de vaststelling van de normale waarde op basis van de gegevens uit Turkije als referentieland plaats in de onderstaande onderneming:

Trakya Cam Sanayii A.Ș., Turkije

1.3.2.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(25)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 („onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(26)

Het onderzoek betreft zonneglas dat bestaat uit gehard natronkalkvlakglas, met een ijzergehalte van minder dan 300 ppm, een doorlaatbaarheid van zonlicht van meer dan 88 % (gemeten volgens AM1,5 300-2 500 nm), een warmtebestendigheid tot 250 °C (gemeten volgens EN 12150), een temperatuurwisselbestendigheid van Δ 150 K (gemeten volgens EN 12150) en een mechanische sterkte van 90 N/mm of meer (gemeten volgens EN 1288-3) („het onderzochte product”).

(27)

Het betrokken product is momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 7007 19 80.

(28)

Zonneglas is een van de componenten die worden gebruikt voor de vervaardiging van kristallijn silicium fotovoltaïsche modules voor elektriciteitsopwekking en van vlakke zonnecollectoren voor warmwaterbereiding.

2.2.   Soortgelijk product

(29)

Uit het onderzoek bleek dat het betrokken product, het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van de VRC, het product dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en verkocht op de markt van de Unie en het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van Turkije, dat als referentieland dient, dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en dezelfde basisgebruiksdoeleinden hebben. Deze producten worden derhalve voorlopig beschouwd als „soortgelijke producten” in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(30)

Een importeur verzocht erom tuinbouwglas voor de bouw van broeikassen van het onderzoek uit te zonderen, met het argument dat voor broeikassen glas van zeer uiteenlopende afmetingen wordt gebruikt, terwijl zonneglas voor zonnepanelen slechts in bepaalde standaardformaten wordt geproduceerd. Tevens heeft de importeur een certificaat overgelegd waaruit bleek dat een deel van het door hem ingevoerde zonneglas een ijzergehalte van meer dan 300 ppm heeft. Dit deel van het ingevoerde tuinbouwglas valt daarom duidelijk buiten het kader van het onderhavige onderzoek.

(31)

Een andere importeur gaf te kennen dat het door hem ingevoerde meubelglas (dat wordt gebruikt voor vitrines, glazen panelen, tafelbladen, schuifdeuren, glazen afdekbladen enz.) weliswaar dezelfde of sterk gelijkende technische kenmerken heeft als zonneglas, maar vroeg desondanks om uitsluiting van dit glas van het onderzoek, aangezien het een ander gebruiksdoeleinde heeft. Het geleverde bewijsmateriaal lijkt er echter op te duiden dat het merendeel van het glas dat door deze importeur wordt ingevoerd, niet alle technische kenmerken van zonneglas heeft zoals die in overweging 26 zijn beschreven. Zo is het ijzergehalte van zes van deze ingevoerde glassoorten veel hoger dan 300 ppm, terwijl één ingevoerde glassoort weliswaar een ijzergehalte van minder dan 300 ppm heeft, maar een lichtdoorlaatbaarheid vertoont die duidelijk onder het minimum van 88 % ligt die volgens de definitie voor zonneglas geldt. De importeur voerde aan dat deze glassoorten niet aan alle in overweging 26 omschreven technische kenmerken van zonneglas voldoen, maar wel onder de algemene classificatie van zonneglas als „gehard natronkalkvlakglas” vallen. De Commissie stelt zich voorlopig op het standpunt dat alleen glassoorten die aan alle technische kenmerken van zonneglas voldoen, binnen het kader van dit onderzoek vallen. Derhalve komt zij tot de voorlopige conclusie dat de hierboven bedoelde, door deze specifieke importeur ingevoerde glassoorten buiten het kader van dit onderzoek vallen.

(32)

Daarentegen worden tuinbouw- en meubelglassoorten die soortgelijke technische kenmerken als zonneglas vertonen, in dit stadium van het onderzoek geacht binnen de productomschrijving te vallen, aangezien zij potentieel als zonneglas kunnen worden gebruikt.

(33)

De importeur voerde tevens aan dat floatglas van de productomschrijving moet worden uitgesloten, omdat het volgens een ander procedé wordt vervaardigd dan gegoten glas, dat naar mening van de importeur de enig beschikbare vorm van zonneglas is. Tevens stelt de importeur dat floatglas dat bestemd is voor huishoudelijke producten niet als vervanging voor zonneglasproducten kan dienen, zodat floatglas niet als soortgelijk product zou moeten worden beschouwd en geen voorwerp zou moeten vormen van het onderzoek. De Commissie stelt zich voorlopig op het standpunt dat floatglas niet van het onderzoek kan worden uitgesloten, omdat het aan alle in overweging 26 genoemde technische kenmerken voldoet. Bovendien wees het onderzoek uit dat floatglas wel degelijk als zonneglas kan worden toegepast en dat het zowel door de bedrijfstak van de Unie als de Chinese exporteurs wordt geproduceerd. Bijgevolg luidt de voorlopige conclusie van de Commissie dat floatglas voorwerp blijft van het onderzoek.

3.   DUMPING

3.1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(34)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken met betrekking tot de invoer uit de VRC vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, voor de producenten die kunnen aantonen dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(35)

Voor de duidelijkheid worden deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

(1)

besluiten van bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven marktvoorwaarden weer;

(2)

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen en die alle terreinen bestrijkt;

(3)

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

(4)

faillissements- en eigendomswetten bieden rechtszekerheid en stabiliteit, en

(5)

bij de omrekening van valuta's worden marktkoersen gebruikt.

(36)

Tien medewerkende ondernemingen verzochten om een BMO overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en hebben binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier ingevuld. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder d), van de basisverordening werd een BMO-controle uitgevoerd voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen en de onderneming die het voorwerp was van een individueel onderzoek (zie overweging 48).

(37)

Voor de volgende vier ondernemingen werd dus vastgesteld of zij in aanmerking kwamen voor BMO:

Ondernemingen in de steekproef

Zhejiang Jiafu Glass Co., Ltd; Zhejiang Flat Mirror Glass Co., Ltd; Flat Solar Glass Group Co., Ltd; Shanghai Flat Glass Co., Ltd („Flat Glass Group”);

Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd en Xinyi Solar (Hong Kong) Limited („Xinyi Group”);

Zhejiang Hehe Figured Glass Co., Ltd., Zhejiang Yaohua Import and Export Co., Ltd.,), en Zhejiang Glaverbel Glass Technology Co., Ltd, Zhejiang Hehe Photovoltaic Glass Technology Co., Ltd, Hangzhou Hehe Glass Industry Co., Ltd („Hehe Group”).

Individueel onderzochte onderneming

Henan Yuhua New Materials Co. Ltd (Henan Yuhua).

(38)

De Commissie heeft alle gegevens verzameld die zij nodig achtte en de in de BMO-aanvraag verstrekte gegevens ter plaatse bij de ondernemingen in kwestie gecontroleerd.

(39)

In gevallen waarin er sprake is van verbonden partijen, onderzoekt de Commissie of de groep van verbonden partijen als geheel voldoet aan de voorwaarden voor de toekenning van de BMO-status. Vandaar dat in gevallen waarin een dochter- of andere aan de aanvrager in de VRC verbonden onderneming, direct of indirect bij de productie of verkoop van het betrokken product is betrokken, het BMO-onderzoek zowel betrekking heeft op de afzonderlijke ondernemingen als op de groep als geheel.

(40)

Dienovereenkomstig werden de BMO-aanvragen van vier producenten-exporteurs (groepen van ondernemingen) die uit in totaal elf juridische entiteiten bestaan, onderzocht.

(41)

Het onderzoek wees uit dat geen van de vier producenten-exporteurs (groep van ondernemingen) die een BMO-aanvraag hadden ingediend, kon aantonen dat hij aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening voldeed.

(42)

Meer specifiek konden drie producenten-exporteurs noch individueel noch als groep aantonen dat zij over één duidelijk stel rekening beschikken die onafhankelijk zijn gecontroleerd in overeenstemming met de internationale boekhoudkundige normen, zodat zij niet aan het tweede BMO-criterium voldeden.

(43)

Tevens konden de producenten-exporteurs noch individueel noch als groep aantonen dat zij dat zij niet onderhevig waren aan nog uit het systeem zonder markteconomie voortvloeiende verstoringen. Deze ondernemingen of groepen van ondernemingen voldeden daarom niet aan het derde BMO-criterium. Meer specifiek genoten alle vier de producenten-exporteurs of groepen van producenten-exporteurs preferentiële fiscale regelingen.

(44)

Daarnaast voldeed een van deze producenten-exporteurs ook niet aan het derde criterium omdat verschillende ondernemingen in de groep ondanks hun precaire financiële situatie tijdens het OT (en daarvoor) aanzienlijke financieringsmiddelen hebben verkregen tegen rentepercentages die onder normale marktomstandigheden zijn voorbehouden aan financieel gezonde ondernemingen. Een andere groep van producenten-exporteurs voldeed eveneens niet aan het derde criterium vanwege het feit dat ondernemingen in de groep aardgas met korting inkochten bij een leverancier in eigendom van de overheid.

(45)

De Commissie deelde de resultaten van het BMO-onderzoek mede aan de betrokken ondernemingen, de autoriteiten van de VRC en de klager en verzocht hen om opmerkingen.

(46)

De ontvangen opmerkingen hebben niet geleid tot aanpassing van de voorlopige bevindingen van de Commissie. Na de lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), te hebben geraadpleegd, stelde de Commissie alle aanvragers op 13 september 2013 individueel en formeel op de hoogte van haar definitieve besluit met betrekking tot hun BMO-aanvragen.

(47)

Daar geen van de vier medewerkende (groepen) producenten-exporteurs in de VRC die om een BMO hadden verzocht, kon aantonen dat hij voldeed aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, werden hun BMO-aanvragen afgewezen.

3.2.   Individueel onderzoek

(48)

Eén van de twee producenten-exporteurs die oorspronkelijk in de steekproef waren opgenomen, maar daaruit vervolgens waren verwijderd (zie overweging 18), had om een individueel onderzoek krachtens artikel 17, lid 3, van de basisverordening verzocht voor het geval hij niet in de steekproef zou worden opgenomen. Nadat de onderneming uit de steekproef was verwijderd, was de Commissie, gelet op het feit dat reeds een BMO-controlebezoek had plaatsgevonden (zie overweging 37), van oordeel dat het niet te belastend zou zijn om deze onderneming aan een individueel onderzoek te onderwerpen. Geen van de overige producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen, verzocht om een individueel onderzoek.

3.3.   Normale waarde

3.3.1.   Keuze van het referentieland

(49)

In overeenstemming met artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening had de Commissie in het bericht van inleiding aangegeven dat de normale waarde zou worden vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie of dat de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), op basis van prijzen in de Unie zou worden vastgesteld indien geen geschikt derde land met een markteconomie kon worden aangewezen. De Commissie verklaarde alle mogelijkheden voor de aanwijzing van een geschikt referentieland te zullen onderzoeken vooraleer zich te baseren op prijzen in de Unie.

(50)

De belanghebbenden werd verzocht opmerkingen over de keuze van een referentieland en het gebruik van prijzen in de Unie te maken.

(51)

Opmerkingen werden ingediend door de Chinese kamer van koophandel voor de in- en uitvoer van lichte industriële en ambachtelijke producten („CCCLA”), door een niet-verbonden importeur en door twee Chinese producenten-exporteurs. Zij allen maakten bezwaar tegen het gebruik van prijzen in de Unie ter bepaling van de normale waarde. Turkije en India werden voorgesteld als passende referentielanden.

(52)

Teneinde alle mogelijkheden voor de aanwijzing van een geschikt referentieland te onderzoeken, hadden de diensten van de Commissie ondertussen elf derde landen met een markteconomie gevonden waar zonneglas zou kunnen worden geproduceerd, en hadden zij op basis van publiekelijk beschikbare informatie 24 ondernemingen in die landen uitgenodigd om medewerking te verlenen aan de Commissie. Deze landen zijn: Australië, India, Indonesië, Japan, Saudi-Arabië, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Taiwan, Thailand, Turkije en de Verenigde Staten.

(53)

Uit de gegevens waarover de Commissie beschikt, bleek dat het soortgelijke product afgezien van de VRC en de Unie alleen in India en Turkije wordt geproduceerd. Om naar behoren te kunnen beoordelen of Turkije en India geschikt zijn als referentielanden, analyseerde de Commissie gegevens met betrekking tot het soortgelijke product en, meer specifiek, het aantal producenten, de omvang van de binnenlandse markt, de omvang van de invoer en de rol van handelsbelemmeringen en non-tarifaire belemmeringen in beide landen. Hoewel de Commissie talrijke pogingen heeft ondernomen om ook producenten in India tot medewerking te bewegen, heeft echter slechts één onderneming uit Turkije zich kenbaar gemaakt en bereid verklaard om medewerking aan de Commissie te verlenen.

(54)

Turkije is een derde land met een markteconomie. Op het soortgelijke product zijn MFN-invoerrechten van 3 % van toepassing. Op grond van de douane-unie tussen Turkije en de EU worden bilateraal geen invoerrechten geheven. Kennelijk gelden er voor het soortgelijke product geen andere rechten of andere significante non-tarifaire belemmeringen.

(55)

Volgens de Turkse producent die zich bereid verklaarde aan het onderzoek mee te werken, is hij de enige onderneming die het soortgelijke product in Turkije vervaardigt. De onderneming produceert aanzienlijke hoeveelheden en verkoopt het soortgelijke product zowel op de binnenlandse markt als op exportmarkten, waarbij de uitgevoerde hoeveelheid groter is dan de hoeveelheid die op de binnenlandse markt wordt verkocht.

(56)

Ondanks het feit dat er geen desbetreffende handelsbelemmeringen of non-tarifaire belemmeringen bestaan, werd tijdens het OT in Turkije vrijwel geen zonneglas ingevoerd. Tevens werd door het onderzoek van de Commissie bevestigd dat de medewerkende producent in het referentieland in het OT een redelijke, doch niet buitensporige winst heeft geboekt.

(57)

In het licht van het bovenstaande en gelet op alle informatie die in dit stadium van het onderzoek beschikbaar is, wordt Turkije voorlopig aangewezen als referentieland overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

3.3.2.   Normale waarde

(58)

Aangezien alle BMO-aanvragen werden afgewezen, werd de normale waarde voor alle producenten-exporteurs in de VRC vastgesteld op basis van informatie van de producent in het referentieland, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

(59)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de verkoop van het soortgelijke product in Turkije aan onafhankelijke afnemers representatief was. De verkoop van de Turkse medewerkende producent van het soortgelijke product op de binnenlandse markt in Turkije werd qua hoeveelheid representatief geacht in vergelijking met de uitvoer naar de Unie van het betrokken product door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs.

(60)

De Commissie onderzocht vervolgens of deze verkoop overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening kon worden beschouwd als verkoop die in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden. Hiertoe werd het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers vastgesteld. Verkooptransacties werden winstgevend bevonden wanneer de eenheidsprijs gelijk was aan of hoger lag dan de productiekosten. Daarom werden de productiekosten van de Turkse producent tijdens het OT vastgesteld.

(61)

Voor productsoorten waarvan meer dan 80 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid werd verkocht tegen prijzen die hoger waren dan de productiekosten en de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van de werkelijke binnenlandse prijzen van alle verkopen van de soort in kwestie, ongeacht of die verkoop al dan niet winstgevend was.

(62)

Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt van die soort tijdens het OT.

(63)

Voor niet-winstgevende productsoorten werd de normale waarde berekend aan de hand van de productiekosten van de Turkse producent plus de VAA en de winst op de productsoorten van de Turkse producent die wel winstgevend waren.

(64)

Aangezien bij de productie van zonneglas in Turkije in het OT geen coatingtechnologie werd toegepast en omdat het Turkse zonneglas niet volgens het floatglasprocedé werd vervaardigd, werden sommige soorten van het product niet op de binnenlandse markt in Turkije verkocht. Voor de productsoorten die tijdens het OT niet in Turkije werden verkocht, maar wel vanuit de VRC in de Unie werden ingevoerd, moest daarom de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening worden berekend op basis van de productiekosten van de producent in het referentieland, vermeerderd met een redelijk bedrag aan verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en winst. De kosten van de coating- en floatglasprocedés werden gebaseerd op gegevens die door de bedrijfstak van de Unie zijn verstrekt.

3.4.   Uitvoerprijzen

(65)

De uitvoerprijzen werden gebaseerd op de voor het betrokken product werkelijk betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

3.5.   Vergelijking

(66)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. De dumpingmarges werden vastgesteld door de individuele uitvoerprijzen af fabriek van de in de steekproef opgenomen exporteurs al naargelang het geval te vergelijken met de binnenlandse verkoopprijzen van de producent in het referentieland of de berekende normale waarde.

(67)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs mogelijk te maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast in verband met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(68)

Op basis hiervan werden in alle gevallen waarin deze de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedden correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten alsmede uitvoerrechten en commissies.

3.6.   Dumpingmarge

(69)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd de berekende gewogen gemiddelde normale waarde per soort van het soortgelijke product, vastgesteld voor Turkije, vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, als bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(70)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en de individueel onderzochte producent-exporteur bepaald op basis van een vergelijking van de berekende gewogen gemiddelde normale waarde per soort van het soortgelijke product, vastgesteld voor Turkije, met de door elke onderneming in rekening gebrachte gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring.

(71)

De gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de medewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 6, van de basisverordening berekend. Deze marge werd vastgesteld op basis van de marges die waren vastgesteld voor de producenten-exporteurs in de steekproef.

(72)

Wat alle andere producenten-exporteurs in de VRC betreft, werden de dumpingmarges overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. Hiertoe stelde de Commissie de mate van medewerking in de VRC vast. De mate van medewerking is de verhouding tussen de omvang van de uitvoer door de medewerkende producenten-exporteurs naar de Unie en de in de klacht gemelde totale omvang van de uitvoer vanuit het betrokken land naar de Unie (zie overweging 15).

(73)

De mate van medewerking is hoog, gezien het feit dat de uitvoer door de medewerkende producenten-exporteurs in het OT meer dan 80 % van de totale uitvoer naar de Unie uitmaakte. Op grond hiervan werd de voor alle andere producenten-exporteurs in de VRC geldende residuele dumpingmarge vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met de hoogste dumpingmarge die is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs.

(74)

De tabel hieronder bevat de vastgestelde voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

 

Naam van het bedrijf

Voorlopige dumpingmarge

Ondernemingen in de steekproef

Flat Glass Group

86,2 %

Hehe Group

75,3 %

Xinyi Group

74,0 %

Onderneming waarvoor een individuele dumpingmarge is vastgesteld

Henan Yuhua

31,9 %

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen waarvoor het voor de steekproef berekende gemiddelde geldt

 

79,8 %

Alle andere ondernemingen

 

86,2 %

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(75)

Gedurende het OT werd het soortgelijke product vervaardigd door acht producenten in de Unie. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening en worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd.

(76)

Om de totale productie in de Unie in het OT vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, waaronder de door de klager verstrekte informatie, de door de sectororganisatie van de bedrijfstak van de Unie (Glass for Europe) verstrekte macro-economische gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Daar zonneglas in de Unie wordt ingevoerd onder tariefpost 7007 19 80„– ander – veiligheidsglas bestaande uit opeengekitte glasplaten”, waaronder ook andere producten vallen die niet het voorwerp zijn van dit onderzoek, kon geen beroep op Eurostat worden gedaan om de omvang en de waarde van de invoer te bepalen. De omvang en de waarde van de invoer werden vastgesteld aan de hand van gegevens die door de klager en de sectororganisatie van de bedrijfstak van de Unie zijn verstrekt. Waar mogelijk werden de gegevens gecontroleerd aan de hand van de antwoorden op de vragenlijst. Op deze basis werd de totale productie in de Unie geraamd op ongeveer 21 734 000 m2 gedurende het OT.

(77)

Zoals in overweging 10 is vermeld, werd een steekproef van vier producenten in de Unie samengesteld, die 79 % van de totale verkoop van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigt.

4.2.   Bepaling van de relevante markt van de Unie

(78)

Tijdens het onderzoek bleek dat de productie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie niet voor intern gebruik was bestemd.

(79)

Derhalve hoeft voor dit onderzoek geen afzonderlijke analyse van de verkoop voor intern gebruik te worden gemaakt.

4.3.   Verbruik in de Unie

(80)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de omvang van de totale productie in de Unie op de markt van de Unie van alle producenten in de Unie, verminderd met hun uitvoer, plus de invoer uit de VRC en de invoer uit andere derde landen. Zoals toegelicht in overweging 76 werd het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van gegevens die zijn verstrekt door de klager en de sectororganisatie van de bedrijfstak van de Unie (Glass for Europe) en werden deze gegevens, waar mogelijk, gecontroleerd aan de hand van de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(81)

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (in 1 000 m2)

 

2009

2010

2011

OT

Totaal verbruik in de Unie

19 440

28 504

35 258

29 040

Index

100

147

181

149

Bron: Glass for Europe en de klager

(82)

In de beoordelingsperiode nam het totale verbruik in de Unie tussen 2009 en het OT toe met 49 %, terwijl het tijdens het OT een daling vertoonde ten opzichte van 2011.Over het geheel genomen is het verbruik van zonneglas significant gestegen ten opzichte van het niveau van 2009. Dit is vooral het gevolg van het gestegen verbruik van de eindproducten, in het bijzonder van zonnemodules (zie overweging 142).

4.4.   Invoer uit het betrokken land

4.4.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer met dumping uit het betrokken land

(83)

De invoer met dumping in de Unie vanuit het betrokken land heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Omvang van de invoer (in 1 000 m2) en marktaandeel

 

2009

2010

2011

OT

Omvang van de invoer uit de VRC (in 1 000 m2)

1 200

2 050

6 150

8 350

Index

100

171

513

696

Marktaandeel

6,2 %

7,2 %

17,4 %

28,8 %

Index

100

117

283

466

Bron: Glass for Europe en de klager

(84)

Tijdens de beoordelingsperiode nam de met dumping in de Unie ingevoerde hoeveelheid van het betrokken product aanzienlijk toe met 596 %. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke vergroting van het marktaandeel van de invoer met dumping van het betrokken product in de Unie. Het marktaandeel van deze invoer is gestegen van 6,1 % tot 28,7 %. Over het geheel genomen is de invoer van het betrokken product tussen 2009 en het OT qua omvang en marktaandeel aanzienlijk toegenomen.

(85)

De toename van de invoer met dumping uit het betrokken land was veel hoger dan de toename van het verbruik van het betrokken product en de soortgelijke producten in de Unie. Bijgevolg konden de producenten-exporteurs in veel grotere mate profiteren van het toenemende verbruik in de Unie en hebben zij hun positie op de markt aanzienlijk kunnen verstevigen.

4.4.2.   Prijs van de invoer met dumping uit het betrokken land en prijsonderbieding

(86)

De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping in de Unie vanuit het betrokken land hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/m2)

 

2009

2010

2011

OT

VRC

6,02

6,10

4,96

4,38

Index

100

101

82

73

Bron:

klager en antwoorden op de vragenlijst van de Chinese producenten-exporteurs

(87)

De gemiddelde invoerprijzen van het betrokken product namen tijdens de beoordelingsperiode af. De gemiddelde invoerprijs daalde met 27,2 %, van 6,02 EUR/m2 in 2009 naar 4,38 EUR/m2 in het OT.

(88)

Ter bepaling van de prijsonderbieding tijdens het OT werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening brengen aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijzen van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, naar boven gecorrigeerd voor kosten na invoer, d.w.z. inklaringskosten en de kosten voor laden, lossen, op- en overslag. Door die correctie werd de prijs al naargelang het productcontrolenummer met 7 tot 15 % verhoogd.

(89)

De prijzen werden per productsoortnummer vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie als omschreven in overweging 88, en met aftrek van kortingen en rabatten. De vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het OT, gaf voor de invoer met dumping van het betrokken product een gewogen gemiddelde onderbieding van de prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie met een marge van tussen de 10,6 en 26,7 % te zien.

4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(90)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren en indicatoren die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode.

(91)

Zoals in de overweging 7 en 8 is vermeld, werd voor het onderzoek naar mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruik gemaakt van een steekproef.

(92)

Voor de schadeanalyse heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren voor de beoordelingsperiode geanalyseerd op basis van door de bedrijfstak van de Unie geleverde gegevens over alle producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren geanalyseerd op basis van de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(93)

Voor dit onderzoek werden de volgende macro-economische indicatoren beoordeeld: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het verleden.

(94)

De volgende micro-economische indicatoren werden beoordeeld: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, arbeidskosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.6.   Macro-economische indicatoren

4.6.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(95)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 4

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2009

2010

2011

OT

Productiecapaciteit (1 000 m2)

39 000

44 611

48 511

54 615

Index 2009

100

114

124

140

Productievolume (1 000 m2)

17 540

29 245

31 245

21 734

Index

100

167

178

124

Bezettingsgraad

45 %

66 %

64 %

40 %

Index

100

146

143

88

Bron: klager en antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst

(96)

De productie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode is evenredig met het verbruik toegenomen. De productie bereikte in 2011 een piek en daalde vervolgens met 30 % in het OT. Tegen de achtergrond van een sterke toename van het verbruik verhoogde de bedrijfstak van de Unie zijn productiecapaciteit in de beoordelingsperiode met 40 %. Ondanks de hogere productie nam de bezettingsgraad van de producenten in de Unie met 5 procentpunten af tot 40 % in het OT, aangezien de bedrijfstak van de Unie zijn productiecapaciteit vanwege de grote vraag had opgevoerd.

(97)

Ondanks het feit dat de bedrijfstak van de Unie zijn capaciteit vanwege het toegenomen verbruik had uitgebreid, groeide de productie van de bedrijfstak van de Unie minder snel dan het verbruik, terwijl de bezettingsgraad na een aanzienlijke stijging in de eerste drie jaar van de beoordelingsperiode gedurende het onderzoektijdvak afnam, waarbij tegelijkertijd sprake was van een toename van het marktaandeel van de invoer met dumping uit het betrokken land.

4.6.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(98)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Omvang van de verkoop en marktaandeel

 

2009

2010

2011

OT

Verkochte hoeveelheid (1 000 m2)

17 540

25 568

27 821

19 667

Index

100

146

159

112

Marktaandeel

90,2 %

89,7 %

78,9 %

67,7 %

Index

100

99

87

75

Bron: Glass for Europe en klager

(99)

In de beoordelingsperiode steeg de door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheid met 12 %. Tegen de achtergrond van een toename van het verbruik in de Unie met 49 % komt dit echter neer op een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 90,2 % in 2009 naar 67,7 % in het OT, d.w.z. een aanzienlijke afname met 25 % in de beoordelingsperiode. De verkoop van de bedrijfstak van de Unie groeide in veel mindere mate dan de invoer met dumping uit het betrokken land. Bijgevolg konden de producenten in de Unie niet ten volle profiteren van het toenemende verbruik, zodat hun marktaandeel gedurende de beoordelingsperiode daalde.

4.6.3.   Groei

(100)

De groei van de bedrijfstak van de Unie komt tot uiting in de volume-indicatoren ervan, zoals productie, verkoop en vooral marktaandeel. Ondanks een toename van het verbruik gedurende de analyseperiode hield het marktaandeel van de producenten in de Unie geen gelijke tred met het verbruik. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie nam gedurende de periode af, terwijl de invoer toenam. Tijdens die periode groeide het marktaandeel van de invoer uit de VRC met 366 %. Dat de bedrijfstak van de Unie niet ten volle van de ruimere markt kon profiteren, had een in het algemeen negatieve invloed op zijn economische situatie.

4.6.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(101)

De werkgelegenheid en de productiviteit lieten in de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 6

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2009

2010

2011

OT

Werkgelegenheid - voltijdequivalenten (VTE)

565

792

932

857

Index

100

140

165

152

Productiviteit (1 000 m2/VTE)

31

37

34

25

Index

100

119

108

82

Bron: klager en antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst

(102)

In totaal nam de werkgelegenheid tussen 2009 en het OT met 52 % toe. Deze toename deed zich echter voor in de periode tot 2011, waarin met 932 voltijdequivalenten (VTE) een piek werd bereikt, gevolgd door een daling in het OT tot 857 VTE. De productiviteit bleef gedurende de periode 2009-2011 relatief constant. Dit ligt deels aan het feit dat de productie van het soortgelijke product sterk is geautomatiseerd en weinig personeel vergt. In het OT nam de productiviteit evenwel met 24,4 % af ten opzichte van 2011.Dit was te wijten aan het feit dat de productie in dezelfde periode met ongeveer 30 % daalde.

(103)

In het OT nam de werkgelegenheid dus af op grond van de ontwikkeling van de productie van het soortgelijke product in de Unie tijdens het OT.

4.6.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(104)

Alle vastgestelde marges liggen aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. Gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit het betrokken land, kunnen de gevolgen van de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie als aanzienlijk worden beschouwd.

(105)

Aangezien dit het eerste antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product is, is herstel van de gevolgen van dumping in het verleden in deze beoordeling niet aan de orde.

4.6.6.   Micro-economische indicatoren

(106)

Zoals in overweging 92 is vermeld, worden de micro-economische indicatoren geanalyseerd op basis van de antwoorden op de vragenlijst die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn ingediend. Voor het merendeel van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie was 2009 het jaar waarin zij hun eerste investeringen hebben gedaan en begonnen zijn met de productie van het soortgelijke product. Alle hieronder geanalyseerde indicatoren zijn derhalve sterk beïnvloed door het feit dat de producenten zich in 2009 in de opstartfase bevonden. Om de ontwikkeling van de micro-economische indicatoren zonder het verstorende effect van de opstartfase van de ondernemingen in de steekproef te tonen, worden de indexcijfers ook ten opzichte van 2010 weergegeven.

4.6.7.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(107)

De gemiddelde prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkopen aan niet-verbonden afnemers in de Unie lieten gedurende de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 7

Gemiddelde verkoopprijzen in de Unie

 

2009

2010

2011

OT

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid op de markt van de Unie (EUR/m2)

10,64

9,07

8,91

8,20

Index 2009

100

85

84

77

Index 2010

117

100

98

90

Productie-kosten per eenheid (EUR/m2)

13,00

8,34

8,42

9,30

Index 2009

100

64

65

72

Index 2010

156

100

101

112

Bron: antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst

(108)

De verkoopprijzen per eenheid zijn gedurende de gehele beoordelingsperiode gestaag gedaald, maar in het OT was er sprake van een bijzonder sterke daling van de prijzen met 7,9 % ten opzichte van 2011, met 9,5 % ten opzichte van 2010 en met 23 % ten opzichte van 2009.

(109)

Ondanks het grote verschil tussen de gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie en de prijzen bij invoer uit de VRC (zie overweging 89), was de aan de hand van een vergelijking per productsoort vastgestelde werkelijke prijsonderbiedingsmarge duidelijk lager, namelijk tussen de 10,6 en 26,7 % tijdens het OT.

(110)

De productiekosten per eenheid namen tussen 2011 en het OT met meer dan 10 % toe en bleven tussen 2010 en 2011 relatief constant. De ontwikkeling van de productiekosten kwam tussen 2009 en het OT over het algemeen overeen met die van de verkoopprijzen. De productiekosten per eenheid stegen als gevolg van een daling van de productie, terwijl de totale productiekosten tussen 2011 en het OT juist afnamen.

4.6.8.   Arbeidskosten

(111)

Tijdens de beoordelingsperiode hebben de arbeidskosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer

 

2009

2010

2011

OT

Gemiddelde kosten per werknemer (EUR)

45 232

44 503

48 288

50 615

Index 2009

100

98

107

112

Index 2010

102

100

109

114

Bron: antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst

(112)

Tussen 2009 en het OT namen de gemiddelde arbeidskosten per werknemer gestaag toe met in totaal 12 %. Tussen 2011 en het OT deed zich echter met 4,8 % de grootste stijging voor. Het feit dat de arbeidskosten over het geheel genomen zijn gestegen, kan worden verklaard door de ontwikkeling van de inflatie en de afvloeiingskosten die voor sommige producenten in de Unie ontstonden in verband met inkrimpingen in de bedrijfstak tussen 2011 en het OT.

4.6.9.   Voorraden

(113)

Tijdens de beoordelingsperiode lieten de voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 9

Voorraden

 

2009

2010

2011

OT

Eindvoorraden (1 000 m2)

1 540

1 875

1 657

1 778

Index 2009

100

122

108

115

Index 2010

82

100

88

95

Bron: antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst

(114)

De voorraden namen tussen 2011 en het OT met 7,3 % toe en tussen 2009 en het OT met 15 %, waarna ze tussen 2010 en 2011 met 11,6 % afnamen.

(115)

Uit het onderzoek bleek dat de producenten in de Unie, gezien het feit dat hun verkoop zowel qua omvang als qua waarde achteruitging, geneigd waren om slechts beperkte voorraden van het soortgelijke product aan te houden. De toename van de voorraden van het soortgelijke product in de beoordelingsperiode is derhalve een relevante factor bij de beoordeling of de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden.

4.6.10.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(116)

Tijdens de beoordelingsperiode lieten de winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 10

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2009

2010

2011

OT

Winstgevendheid

–20,3 %

8,3 %

8,2 %

–14,5 %

Index 2009

100

241

240

129

Index 2010

– 244

100

99

– 174

Kasstroom (1 000 EUR)

–21 550

29 574

33 425

6 200

Index 2009

100

337

355

229

Index 2010

–73

100

113

21

Investeringen (1 000 EUR)

46 087

18 230

7 633

10 712

Index 2009

100

40

17

23

Index 2010

253

100

42

59

Rendement van investeringen

–6,9 %

9,6 %

13,3 %

–11,5 %

Index 2009

100

339

393

66

Index 2010

–72

100

139

– 120

Bron: antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst

(117)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie werd bepaald door de nettowinst vóór belastingen van de verkopen van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de desbetreffende omzet.

(118)

In 2009 leden de meeste producenten in de Unie die deel uitmaken van de steekproef verliezen, wat, zoals hierboven toegelicht, voornamelijk te wijten was aan het feit dat zij in dat jaar waren begonnen met de productie van het soortgelijke product. In 2010 bedroeg de gemiddelde winst reeds 8,31 %. Vervolgens vertoonde de winstgevendheid in 2011 een lichte daling toen de invoer met dumping begon toe te nemen. Ten slotte leed de bedrijfstak gedurende het OT aanzienlijke verliezen; de bedrijfsresultaten daalden in het OT met 276,6 % ten opzichte van 2011.

(119)

De ontwikkeling van de nettokasstroom, die aangeeft in hoeverre de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in staat zijn hun activiteiten zelf te financieren, vertoonde tussen 2011 en het OT een scherpe daling met 81 %. De nettokasstroom nam vanaf 2010 gestaag toe en is in de beoordelingsperiode over het geheel genomen gestegen.

(120)

Het rendement van investeringen werd uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen.

(121)

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de investeringen na de opstartfase in 2009, waarin de bedrijfstak omvangrijke investeringen in het soortgelijke product deed, tussen 2000 en 2011 continu zijn afgenomen en vervolgens in het OT zijn toegenomen. De investeringen bleven in het OT echter laag in vergelijking met het niveau van 2009. De in het OT gedane investeringen hielden voornamelijk verband met O&O en met onderhoud en de verbetering van de productietechnologie en het productieproces met het oog op grotere efficiency. Met name investeerde de bedrijfstak in die periode in nieuwe productsoorten die niet uit de VRC worden ingevoerd en waarvoor veel onderzoek en innovatie vereist zijn.

(122)

Daarentegen daalde het rendement van investeringen tussen 2009 en 2012 met 34 %.Vóór het OT was het echter gestaag gestegen, met 293 % tussen 2009 en 2011, maar het daalde in het OT met 186 % ten opzichte van 2011.

(123)

Wat het vermogen om kapitaal aan te trekken betreft, werd vastgesteld dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om voor het soortgelijke product een kasstroom te genereren, constant is verminderd, zodat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie is verzwakt.

4.7.   Conclusie betreffende schade

(124)

Uit de analyse van de situatie van de bedrijfstak van de Unie kwam een duidelijk neerwaartse trend voor de meeste schade-indicatoren naar voren. Tegen de achtergrond van een over het algemeen stijgend verbruik nam de totale productie in de beoordelingsperiode toe. Hoewel het verkoopvolume toenam, slonk het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in het OT gezien de grotere toename van het verbruik tijdens de beoordelingsperiode. De gemiddelde verkoopprijs was over de gehele beoordelingsperiode onderhevig aan een scherpe daling, met de negatieve gevolgen van dien voor financiële prestatie-indicatoren als de winstgevendheid, de kasstroom, het rendement van investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken.

(125)

In de beoordelingsperiode is de totale omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie toegenomen. De toename van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie ging evenwel gepaard met een sterke daling van de gemiddelde verkoopprijs en van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie.

(126)

In het licht van het bovenstaande heeft het onderzoek met name bevestigd dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie onder het niveau van de productiekosten lagen, wat negatieve gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie had, waarvoor in het OT sterk negatieve cijfers werden bereikt.

(127)

De capaciteit vertoonde tussen 2009 en het OT echter een positieve ontwikkeling. Tevens namen de investeringen tussen 2011 en het OT toe, hoewel zij tussen 2009 en het OT zijn gedaald. Zoals uiteengezet in overweging 121 is dit te danken aan het feit dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen bleven investeren in het soortgelijke product, waarbij zij zich onder meer concentreerden op productsoorten in marktniches waar nog geen sprake is van invoer van de productsoort in kwestie vanuit het betrokken land en waarmee veel onderzoek en innovatie is gemoeid. Tevens is duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie grote hoeveelheden van de eenvoudigere productsoorten (die concurrentie ondervinden van de met dumping uit de VRC ingevoerde productsoorten) moet kunnen produceren en verkopen om de vaste kosten te kunnen spreiden en schaalvoordelen te kunnen creëren.

(128)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie in het OT niet alleen aanmerkelijke schade heeft geleden, maar ook actief op zoek was naar mogelijkheden om de schade als gevolg van de invoer van het betrokken product te beperken door innovatieve producten te ontwikkelen die nog niet uit het betrokken land worden ingevoerd.

(129)

In het licht van het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(130)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening is de Commissie nagegaan of de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de invoer met dumping uit het betrokken land zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie tezelfdertijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(131)

Uit het onderzoek kwam naar voren dat de invoer met dumping in de beoordelingsperiode drastisch toenam, waarbij de ingevoerde hoeveelheid sterk werd verhoogd met 596 %, terwijl het marktaandeel van de invoer werd uitgebreid met 366 %. Bijgevolg wordt bevestigd dat de omvang en het marktaandeel van de invoer van het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode drastisch zijn toegenomen. De stijging van de invoer met dumping viel duidelijk samen met het verlies aan marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat, zoals in overweging 89 vermeld, door de invoer met dumping de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT werden onderboden.

(132)

Het onderzoek wees uit dat de prijzen van met dumping ingevoerd zonneglas in de beoordelingsperiode met 27,2 % zijn gedaald, wat tot een toenemende prijsonderbieding heeft geleid. Bij deze extreme druk op de prijzen heeft de bedrijfstak van de Unie zich aanzienlijke inspanningen getroost om de productiekosten te verminderen. Ondanks deze inspanningen werd de bedrijfstak van de Unie door het uitzonderlijk lage prijsniveau van de invoer uit de VRC gedwongen zijn prijzen tot een onhoudbaar niveau te verlagen. Dientengevolge is de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode drastisch gedaald, waardoor tijdens het OT negatieve cijfers werden opgetekend.

(133)

Gezien het bovenstaande komt de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping en de enorme uitbreiding van het marktaandeel van deze invoer tegen prijzen waarmee die van de bedrijfstak van de Unie voortdurend werden onderboden, een doorslaggevende rol hebben gespeeld in de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(134)

De omvang van de invoer uit andere derde landen liet tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 11

Invoer uit derde landen (1 000 m2)

 

2009

2010

2011

OT

Omvang (m2)

700

886

1 287

1 023

Index

100

127

184

146

Marktaandeel

3,6 %

3,1 %

3,7 %

3,5 %

Index

100

86

101

98

Gemiddelde prijs (EUR/m2)

10,50

10,09

9,60

8,40

Index

100

96

91

80

Bron: Glass for Europe en klacht

(135)

De omvang van de invoer uit andere derde landen is in de beoordelingsperiode met 46 % gestegen, in overeenstemming met de groei van het verbruik in de Unie. Het marktaandeel van deze invoer vertoonde in het OT een lichte daling ten opzichte van 2011 (3,5 %), maar over het geheel genomen bleef het marktaandeel gedurende de beoordelingsperiode constant. Turkije is na de VRC de grootste exporteur, gevolgd door India.

(136)

Uit de beschikbare informatie over de invoer uit alle derde landen blijkt dat de gemiddelde invoerprijs hoger was dan de gemiddelde prijs bij invoer uit de VRC. Hetzelfde geldt voor de eenheidsprijs per soort van het betrokken product. Aan de andere kant was de gemiddelde prijs bij invoer uit de derde landen gelijk aan of hoger dan de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Unie.

(137)

Om deze redenen, en met name gezien de omvang en het marktaandeel van de invoer uit derde landen en de prijzen van die invoer, kan voorlopig worden geconcludeerd dat de invoer uit derde landen het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet kan hebben verbroken.

5.2.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(138)

Tijdens de beoordelingsperiode liet de omvang van de uitvoer door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 12

Uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

 

2009

2010

2011

OT

Waarde van de uitvoer (1 000 EUR)

19 313

19 814

27 419

7 001

Index

100

103

142

36

Uitgevoerde hoeveelheid (1 000 m2)

1 460

1 713

2 708

760

Index

100

117

185

52

Gemiddelde prijs (EUR/m2)

13,22

11,56

10,12

9,21

Index

100

87

77

70

Bron: antwoorden van de producenten van de Unie op de vragenlijst

(139)

De uitvoer door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie steeg tussen 2009 en 2011, maar vertoonde in het OT een plotselinge daling qua waarde (74 %) en qua omvang (71,9 %). Afgaand op de antwoorden van de voor de steekproef geselecteerde Chinese exporteurs is dit hoogstwaarschijnlijk te wijten aan de zeer lage prijzen van de uitvoer uit de VRC naar de belangrijkste exportmarkten van de bedrijfstak van de Unie (de VS en Canada).

(140)

De uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vormde in 2009 (in de opstartfase) 20 % van de totale door hen verkochte hoeveelheid, in 2010 11 % en in het piekjaar 2011 slechts 14 %. In 2012 deed zich een verdere daling tot 5 % voor, toen de producenten in de Unie de concurrentie aangingen met de laaggeprijsde uitvoer uit de VRC naar belangrijke markten in derde landen. Aangezien de markt van de Unie de voornaamste markt voor de bedrijfstak van de Unie is, ook vanwege het feit dat zonneglas verhoudingsgewijs zwaar en breekbaar is, wat bij vervoer over lange afstanden hogere kosten (als gevolg van breuk en corrosie) met zich meebrengt, kan daarom in deze fase niet worden geconcludeerd dat de verslechterde uitvoerprestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben verbroken.

5.2.3.   Ontwikkeling van het verbruik

(141)

Zoals hierboven vermeld, nam het verbruik in de Unie tussen 2009 en het OT met 49 % toe. Het verbruik bereikte een piek in 2011, toen het met 81 % steeg ten opzichte van 2009. De bedrijfstak van de Unie kon echter niet van deze groei van het verbruik profiteren. Het marktaandeel van de bedrijfstak liep gedurende de beoordelingsperiode gestaag terug en vertoonde in het OT een daling met 25 % ten opzichte van 2009 (– 14,1 % ten opzichte van 2011). Daarentegen nam het marktaandeel van de VRC, ondanks de daling van het verbruik tussen 2011 en het OT, sterk toe en steeg tussen 2011 en het OT met 64,8 %, terwijl het over de hele periode een totale toename met 366 % liet zien. De invoer uit de VRC vertoonde gedurende de beoordelingsperiode een enorme stijging (met 596 %).

(142)

Gezien het feit dat het verbruik in de Unie in de beoordelingsperiode groeide, is er sprake van een ontwikkeling van het verbruik die het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade versterkt, terwijl door die ontwikkeling zelf geen schade werd berokkend aan de bedrijfstak van de Unie. Bovendien wisten de Chinese exporteurs hun marktaandeel zelfs in het OT, bij een dalend verbruik, verder te vergroten ten nadele van de bedrijfstak van de Unie. Derhalve kan voorlopig worden geconcludeerd dat de daling van het verbruik in het OT het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet kan hebben verbroken.

5.2.4.   Ontwikkelingen op het gebied van zonnemodules

(143)

Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, wordt rond de 80 à 85 % van het zonneglas verkocht aan producenten van zonnemodules (PV-modules van kristallijn silicium en met dunnelaagtechnologie vervaardigde PV-modules) en wordt rond de 15 à 20 % verkocht aan producenten van vlakkeplaat-zonnecollectoren voor warmwaterbereiding. Bijgevolg hebben de ontwikkelingen op het gebied van zonnemodules een aanzienlijk effect op het verbruik van zonneglas. Het verbruik van zonnemodules nam gedurende dezelfde periode, d.w.z. van 2009 tot 2012, gestaag toe en bleef ondanks een daling in 2012 221 % hoger dan in 2009 en 44 % hoger dan in 2010 (5). Daarnaast werd vastgesteld dat de vraag naar modules in de Unie weliswaar oorspronkelijk door feed-in-tarieven („FIT's”) was gecreëerd, maar dat niet kan worden geconcludeerd dat de verlagingen van de FIT's (einde 2011, begin 2012) het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben verbroken (6). Dit vanwege het feit dat de vraag naar zonnepanelen in dezelfde periode (2009-2012) relatief hoog bleef.

(144)

Het verbruik van zonnemodules en dus ook de vraag naar zonneglas bleven dus tijdens de beoordelingsperiode hoog. De lichte daling van het verbruik in 2012 kan op zichzelf niet als een factor worden beschouwd die het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade heeft verbroken.

5.2.5.   Conclusie

(145)

Uit het onderzoek is gebleken dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de VRC. Uit een analyse van mogelijke andere schadeoorzaken, zoals de invoer uit andere derde landen, het verbruik door en de marktsituatie van sommige gebruikers zoals de producenten van zonnemodules, bleek dat geen van deze mogelijke oorzaken, zij het afzonderlijk of cumulatief, zodanig waren dat zij het tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade vastgestelde oorzakelijke verband hebben kunnen verbreken.

(146)

Gezien bovenstaande analyse – waarin de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren zijn onderscheiden en gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met dumping – wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping vanuit het betrokken land aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(147)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is in dit bijzondere geval voorlopige maatregelen te nemen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, waaronder de bedrijfstak van de Unie, de importeurs, de grondstoffenleveranciers en de gebruikers van het betrokken product.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(148)

De bedrijfstak van de Unie had tijdens het OT ongeveer 860 personeelsleden rechtstreeks in dienst voor de productie en verkoop van het soortgelijke product. Uit het onderzoek is vast komen te staan dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade heeft geleden als gevolg van de invoer met dumping uit het betrokken land. Sommige producenten in de Unie waren reeds gedwongen hun productiefaciliteiten te sluiten, terwijl voor sommige anderen faillissement dreigde. Als er geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

(149)

Verwacht wordt dat de instelling van antidumpingrechten tot een herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zal leiden, zodat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen voor het soortgelijke product in overeenstemming kan brengen met de productiekosten, teneinde zijn winstgevendheid te verbeteren. Door de instelling van maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ten minste een deel van haar tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat een positief effect zal hebben op zijn algemene financiële situatie. Voorts zou de bedrijfstak van de Unie beter toegang moeten kunnen krijgen tot kapitaal en in staat moeten zijn om verder in O&O en innovatie op de markt voor zonneglas te investeren. Tot slot is het waarschijnlijk dat de producenten in de Unie die als gevolg van de door de invoer met dumping vanuit de VRC veroorzaakte druk gedwongen waren de productie stop te zetten, hun bedrijfsactiviteiten kunnen hervatten. Volgens dit scenario zouden globaal gezien niet alleen de bestaande banen veilig worden gesteld, maar zouden ook redelijke vooruitzichten bestaan voor een verdere uitbreiding van de productie en een stijging van de werkgelegenheid.

(150)

Indien geen maatregelen worden ingesteld, kunnen verdere verliezen van marktaandeel en een verdere verslechtering van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie worden verwacht. Deze situatie zou op korte tot middellange termijn onhoudbaar zijn. Als gevolg hiervan zouden naast het grote aantal producenten in de Unie die reeds gedwongen waren de markt te verlaten, ook andere producenten failliet kunnen gaan, wat er op korte tot middellange termijn waarschijnlijk toe zou leiden dat de bedrijfstak van de Unie verdwijnt, wat aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de bestaande banen.

(151)

Derhalve komt de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de instelling van antidumpingrechten in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

6.2.   Belang van de niet-verbonden importeurs en handelaars

(152)

Voor de twee medewerkende importeurs bestond de voornaamste bedrijfsactiviteit in de handel in het betrokken product. Beide betrokken het betrokken product uit verschillende leveringsbronnen, dat wil zeggen dat zij niet alleen vanuit de VRC, maar ook vanuit de Unie en derde landen worden beleverd.

(153)

Er werd aangevoerd dat de instelling van maatregelen voor het betrokken product een negatief effect zal hebben op de bedrijfsactiviteiten van de importeurs. Ten eerste is het niet de bedoeling dat de instelling van maatregelen in een volledige beëindiging van de invoer uit de VRC resulteert. Ten tweede valt weliswaar te verwachten dat de instelling van maatregelen een negatief effect kan hebben voor de financiële situatie van importeurs die uitsluitend of hoofdzakelijk uit de VRC importeren, maar gezien de mogelijkheid om het betrokken product uit derde landen aan te leveren, kan worden verwacht dat de importeurs flexibel zullen reageren en van invoerbron zullen wisselen indien zij dit nodig achten.

(154)

Bijgevolg wordt voorlopig geconcludeerd dat instelling van de voorgestelde rechten een zeker negatief effect op de situatie van de niet-verbonden importeurs van het betrokken product kan hebben, maar dat dit effect wordt beperkt door het feit dat de importeurs en de handelaren het betrokken product uit ander bronnen kunnen betrekken, zowel uit derde landen en van de bedrijfstak van de Unie; deze beschikt over de nodige capaciteit om zijn productie op te voeren. In elk geval weegt dit effect niet op tegen het positieve effect voor andere partijen.

6.3.   Belang van de grondstoffenleveranciers

(155)

Geen van de grondstoffenleveranciers heeft medewerking verleend aan het onderzoek. Bij ontbreken van gegevens van deze leveranciers is niet gebleken dat de instelling van maatregelen tegen het belang van deze partijen zou indruisen.

6.4.   Belang van de gebruikers

(156)

Alle gebruikers die hebben gereageerd, zijn producenten van zonnemodules en/of zonnecollectoren. Drie gebruikers voeren aan dat de bedrijfstak van de Unie zonneglas van betere kwaliteit produceert dat niet altijd door Chinese ondernemingen kan worden geleverd, en zijn daarom uitgesproken voorstanders van de instelling van antidumpingrechten. Drie andere gebruikers spraken zich echter tegen de instelling van antidumpingmaatregelen uit. Deze gebruikers verwachten dat de instelling van antidumpingmaatregelen een negatief effect zou hebben voor hun bedrijf. Zij verwachten dat zij gezien de zeer slechte situatie in de zonnemodulesindustrie niet in staat zullen zijn de hogere prijzen door te berekenen aan de eindgebruikers.

(157)

Volgens de door de gebruikers verstrekte gegevens, bedraagt het aandeel van zonneglas in de totale kosten van zonnemodules slechts 6 à 8 %. Zonneglas maakt dus slechts een klein deel van de kosten en van de eindprijs van fotovoltaïsche modules uit. Bovendien zal van de eventuele instelling van antidumpingrechten op zonneglas uit de VRC voor de totale kosten van zonnemodules naar verwachting een effect van minder dan 1 % hebben. Dit is hoofdzakelijk te verklaren door het feit dat de medewerkende gebruikers aanzienlijke hoeveelheden zonneglas bij producenten in de Unie inkopen. Weliswaar zal de mogelijke instelling van antidumpingrechten daarom hoogstwaarschijnlijk tot een lichte stijging van de inputprijzen voor zonnepanelen leiden, maar zij zullen geen significant negatief effect voor de kosten en de eindprijzen van de zonnemodulesindustrie in de Unie hebben.

(158)

Bovendien kunnen sommige gebruikers het betrokken product reeds uit andere bronlanden invoeren, zoals Turkije en India, die geen negatieve gevolgen zullen ondervinden van de instelling van antidumpingrechten. Andere gebruikers kunnen eveneens overstappen op andere leveranciers in derde landen of in de Unie.

(159)

Gezien het bovenstaande worden de door sommige gebruikers tegen de instelling van maatregelen aangevoerde argumenten voorlopig verworpen.

6.5.   Mededingingsaspecten

(160)

Eén importeur voerde aan dat enkele producenten in de Unie deel uitmaakten van een wereldwijd kartel van producenten van vlakglas (waaronder zonneglas) en in 2007 door de Commissie waren beboet, en dat zij het antidumpinginstrument daarom gebruiken om de geleden verliezen als gevolg van de boetes wegens kartelvorming en verloren marktaandelen in de Unie te compenseren. Indien de toegang tot de markt van de Unie door middel van antidumpingrechten zou worden beperkt, zouden de producenten in de Unie een sterkere aandrang voelen om deel te nemen aan een kartel of andere concurrentieverstorende handelingen met betrekking tot producten waarbij in de Unie met de vergroting van het verkoopvolume weinig winstvoordelen kunnen worden behaald, zoals inrichtingsvoorwerpen.

(161)

Deze argumenten worden voorlopig afgewezen. Ten eerste zijn de activiteiten van het kartel uiterlijk in 2007 beëindigd. Daarom hebben de effecten van het kartel in het verleden tijdens de beoordelingsperiode geen gevolgen gehad voor de bedrijfstak. Ten tweede waren de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en het merendeel van de huidige producenten in de Unie met de grootste verkoopvolumes niet bij het kartel betrokken. Ten derde zal de eventuele instelling van antidumpingrechten naar verwachting geen enkel effect hebben op het concurrentiegedrag van de bedrijfstak van de Unie, aangezien enerzijds de structuur van de markt van de Unie daardoor niet zal worden gewijzigd en anderzijds ondernemingen verplicht zijn de toepasselijke nationale en Europese mededingingsregels na te leven, ongeacht of er rechten zijn ingesteld.

(162)

Een importeur voerde daarnaast aan dat de instelling van rechten een negatief effect zou hebben op de markt voor antireflecterende coatings voor zonneglas in de Unie. Deze markt, die door de importeur als aanverwante markt wordt beschouwd, wordt volgens die importeur beheerst door producenten van de Unie, zodat hun positie door de instelling van maatregelen zou worden versterkt ten nadele van concurrerende leveranciers van antireflecterende coatings. Voorts werd gesteld dat importeurs moeite hebben om orders bij producenten in de Unie te plaatsen en dat de producenten moeite hebben om dergelijke bestellingen binnen een redelijke termijn en tegen redelijke prijzen uit te voeren.

(163)

Ten eerste is de markt voor antireflecterende coatings deel van het onderzoek en geen aanverwante markt. Uit het onderzoek bleek dat de producenten in de Unie op deze nichemarkt nog steeds concurrerend zijn, ondanks de verhoudingsgewijs hogere prijzen die zij in rekening brengen in vergelijking met de prijzen voor gecoat zonneglas van kennelijk lagere kwaliteit dat uit de VRC wordt ingevoerd. Er werden echter geen bewijzen geleverd voor de bewering dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat zou zijn om in de mogelijk toenemende vraag naar zonneglas met een antireflecterende coating te voorzien. Derhalve wordt dit argument in dit stadium verworpen. Wat betreft de bewering dat producenten in de Unie hebben geweigerd orders uit te voeren of op tijd tegen redelijke prijzen te leveren, zij opgemerkt dat het elke producent volledig vrijstaat zijn commerciële strategie zelf te bepalen, aangezien de relevante markt niet door deze producent afzonderlijk of door meerdere producenten gezamenlijk wordt beheerst. Er is voldoende concurrentie op de markt van de Unie om van leverancier te wisselen of het product van verschillende leveranciers te betrekken. Ook dit argument wordt daarom voorlopig afgewezen.

6.6.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(164)

Gezien het bovenstaande komt de Commissie tot de voorlopige conclusie dat er, na afweging van de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers, geen dwingende redenen zijn om geen voorlopige maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van zonneglas van oorsprong uit de VRC.

7.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(165)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

7.1.   Schademarge

(166)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen, zonder de geconstateerde dumpingmarges te overschrijden.

(167)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping ongedaan te maken, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs door een dergelijke bedrijfstak in de sector kan worden behaald. Een winstmarge van 8,3 % van de omzet wordt beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Unie zonder schade veroorzakende dumping had kunnen verwachten. Deze winstmarge is gebaseerd op de gemiddelde winst die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2010 is behaald, toen de omvang van de invoer van het betrokken product nog klein was en de normale concurrentie nog niet kon hebben verstoord.

(168)

Op basis hiervan werd voor de bedrijfstak van de Unie een prijs van het soortgelijke product berekend die geen schade veroorzaakt. De prijs waarbij de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt, werd berekend door bovengenoemde winstmarge van 8,3 % bij de productiekosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het OT op te tellen

(169)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in de VRC, zoals bij de berekening van de prijsonderbieding vastgesteld, met de gewogen gemiddelde geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat tijdens het OT door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Het verschil dat uit deze vergelijking naar voren kwam, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde van de invoer.

7.2.   Voorlopige maatregelen

(170)

In het licht van het voorgaande moeten overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening op de invoer van zonneglas van oorsprong uit de VRC voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

(171)

Op grond van het voorgaande zijn de antidumpingrechten vastgesteld door de schademarges en de dumpingmarges met elkaar te vergelijken. Derhalve zijn de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Voorlopig antidumpingrecht

Xinyi Group

74,0 %

39,3 %

39,3 %

Hehe Group

75,3 %

32,3 %

32,3 %

Flat Glass Group

86,2 %

42,1 %

42,1 %

Henan Yuhua

31,9 %

17,1 %

17,1 %

Andere medewerkende ondernemingen

79,8 %

38,4 %

38,4 %

Alle andere ondernemingen

86,2 %

42,1 %

42,1 %

(172)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op invoer van het betrokken product, van oorsprong uit de betrokken landen, welke door die ondernemingen en derhalve de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. De rechten zijn niet van toepassing op invoer van het betrokken product voor zover het is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op dit product is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”. Gezien het hoge percentage medewerkende producenten-exporteurs (meer dan 80 %, zie overweging 15) wordt dit recht vastgesteld op het niveau van de hoogste individuele dumpingmarge die werd vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Het recht dat op „andere medewerkende ondernemingen” van toepassing is, is gebaseerd op het gewogen gemiddelde recht voor de in de steekproef opgenomen exporteurs en geldt voor alle medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen, met uitzondering van de onderneming Henan Yuhua, waarvoor op grond van haar verzoek om een individueel onderzoek een individueel vastgesteld recht geldt (zie overweging 48).

(173)

Verzoeken om toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijvoorbeeld na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (7) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

7.3.   Slotbepalingen

(174)

Gelet op de beginselen van goed bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich hebben aangemeld binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op zonneglas dat bestaat uit gehard natronkalkvlakglas, met een ijzergehalte van minder dan 300 ppm, een doorlaatbaarheid van zonlicht van meer dan 88 % (gemeten volgens AM1,5 300-2 500 nm), een warmtebestendigheid tot 250 °C (gemeten volgens EN 12150), een temperatuurwisselbestendigheid van Δ 150K (gemeten volgens EN 12150) en een mechanische sterkte van 90 N/mm2 of meer (gemeten volgens EN 1288-3), momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 7007 19 80 (TARIC-code 7007198010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 genoemde en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Xinyi PV Products (Anhui) Holdings Ltd

39,3 %

B943

Zhejiang Hehe Photovoltaic Glass Technology Co., Ltd

32,3 %

B944

Zhejiang Jiafu Glass Co., Ltd; Flat Solar Glass Group Co., Ltd; Shanghai Flat Glass Co., Ltd

42,1 %

B945

Henan Yuhua New Material Co. Ltd

17,1 %

B946

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage I

38,4 %

 

Alle andere ondernemingen

42,1 %

B999

3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorschriften in bijlage II, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor alle andere ondernemingen geldt.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur van DG Handel te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 november 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 58 van 28.2.2013, blz. 6 en rectificatie in PB C 94 van 3.4.2013, blz. 11.

(3)  PB C 94 van 3.4.2013, blz. 11.

(4)  PB C 122 van 27.4.2013, blz. 24.

(5)  Zie de tabellen 1-a en 1-b op blz. 16 van Verordening (EU) nr. 513/2013 van de Commissie van 4 juni 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2013 tot onderwerping van de invoer van deze goederen van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China aan registratie, PB L 152 van 5.6.2013, blz. 5 („de zonnepanelenverordening”). Volgens afdeling B van deze verordening gaat het bij het betrokken product om fotovoltaïsche modules of panelen van kristallijn silicium en in dergelijke modules en panelen gebruikte cellen en wafers. Met dunnelaagtechnologie vervaardigde fotovoltaïsche modules (dunnefilmzonnemodules) vallen derhalve niet onder het onderzoek en het verbruik daarvan is niet onderzocht.

(6)  Zie afdeling 3.2 van de zonnepanelenverordening.

(7)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE I

Meewerkende producenten-exporteurs die geen deel uitmaakten van de steekproef en aan wie geen individueel onderzoek is toegekend

Naam

Aanvullende Taric-code

Henan Ancai Hi-Tech Co., Ltd

B947

Henan Succeed Photovoltaic Materials Corporation

B948

Avic Sanxin Sol-Glass Co. Ltd;

Avic (Hainan) Special Glass Material Co., Ltd

B949

Wuxi Haida Safety Glass Co., Ltd

B950

Dongguan CSG Solar Glass Co., Ltd

B951

Pilkington Solar Taicang, Limited

B952

Zibo Jinxing Glass Co., Ltd

B953

Novatech Glass Co., Ltd

B954


BIJLAGE II

De geldige handelsfactuur als bedoeld in artikel 1, lid 3, dient een verklaring te omvatten die is ondertekend door een verantwoordelijke medewerker van de entiteit die de handelsfactuur heeft opgesteld en overgelegd, en die de volgende elementen omvat:

1.

Naam en functie van de medewerker van de entiteit die de handelsfactuur heeft opgesteld.

2.

De volgende verklaring: „Ondergetekende bevestigt dat de (hoeveelheid) zonneglas verkocht voor export naar de Europese Unie waarop deze factuur betrekking heeft, geproduceerd is/zijn door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de gegevens in deze factuur juist en volledig zijn.”

3.

Datum en handtekening


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/29


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1206/2013 VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

48,7

MA

40,3

MK

36,9

TR

65,0

ZZ

47,7

0707 00 05

AL

52,8

TR

84,7

ZZ

68,8

0709 93 10

MA

148,6

TR

139,6

ZZ

144,1

0805 20 10

MA

67,0

TR

76,1

ZA

87,1

ZZ

76,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

PK

59,4

SZ

56,2

TR

73,8

UY

56,2

ZA

192,9

ZZ

87,7

0805 50 10

TR

70,6

ZZ

70,6

0808 10 80

BA

45,7

MK

41,5

US

135,1

ZA

116,3

ZZ

84,7

0808 30 90

TR

116,7

ZZ

116,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/31


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 15 november 2013

waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2013/676/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, geregistreerd door het secretariaat-generaal van de Commissie op 13 maart 2013, heeft Roemenië verzocht om machtiging tot verlenging van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft leveringen van houtproducten.

(2)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 17 juni 2013 van het verzoek van Roemenië in kennis gesteld. Bij brief van 18 juni 2013 heeft de Commissie Roemenië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)

Krachtens artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG is de belastingplichtige die goederen levert of diensten verricht, in de regel ook de persoon die tot voldoening van de btw is gehouden.

(4)

Bij Uitvoeringsbesluit 2010/583/EU van de Raad (2) werd Roemenië overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG gemachtigd om een derogatiemaatregel toe te passen waarbij de ontvanger wordt gehouden tot voldoening van de btw door belastingplichtigen in het geval van leveringen van houtproducten.

(5)

Roemenië had, voordat het deze verleggingsregeling mocht toepassen op leveringen van hout, problemen ondervonden op de timmerhoutmarkt die het gevolg waren van het soort markt en de bedrijven die erop actief zijn. De sector telt namelijk een groot aantal kleine bedrijven, waarop de Roemeense autoriteiten maar moeilijk controle kunnen uitoefenen. Volgens de Roemeense autoriteiten heeft de maatregel waarbij de ontvanger tot voldoening van de btw wordt gehouden, belastingontduiking en -ontwijking in de sector voorkomen en blijft hij daarom gerechtvaardigd.

(6)

De maatregel staat in verhouding tot de beoogde doelstellingen, omdat hij geen algemene strekking heeft, maar slechts geldt voor specifieke handelingen in een sector waar belastingontduiking of -ontwijking voor aanzienlijke problemen zorgen.

(7)

De Commissie verwacht niet dat de maatregel een negatief effect zal sorteren wat betreft het bestrijden van fraude op het niveau van de detailhandel of in andere sectoren of in andere lidstaten.

(8)

De machtiging moet worden beperkt in de tijd tot en met 31 december 2016.

(9)

Indien Roemenië een verdere verlenging na 2016 overweegt, moet uiterlijk op 1 april 2016 aan de Commissie een verslag worden voorgelegd, tezamen met het verzoek om verlenging. Op basis van de ervaring die in de tussentijd wordt opgedaan, moet worden geëvalueerd of de derogatie nog langer gerechtvaardigd is.

(10)

De derogatie heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG wordt Roemenië tot en met 31 december 2016 gemachtigd om de belastingplichtige ontvanger van de in artikel 2 van dit besluit bedoelde goederen en diensten aan te wijzen als de tot voldoening van de btw gehouden persoon.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde derogatie is van toepassing op de levering door belastingplichtigen van houtproducten, waaronder hout op stam, rond of gekliefd werkhout, brandhout, timmerhoutproducten, alsook gekantrecht of verspaand hout en ruw hout, bewerkt of halfbewerkt hout.

Artikel 3

Een verzoek om verlenging van de in dit besluit vervatte maatregel moet uiterlijk op 1 april 2016 aan de Commissie worden voorgelegd, tezamen met een verslag waarin ook de doeltreffendheid van de maatregel wordt geëvalueerd en wordt onderzocht hoe groot het risico op fraude in de houtsector is.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot Roemenië.

Gedaan te Brussel, 15 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2010/583/EU van de Raad van 27 september 2010 waarbij Roemenië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 256 van 30.9.2010, blz. 27).


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/33


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 15 november 2013

waarbij Luxemburg wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te voeren die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2013/677/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, geregistreerd door het secretariaat-generaal van de Commissie op 24 oktober 2012, heeft Luxemburg verzocht om machtiging tot toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG, teneinde belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 25 000 EUR van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) te mogen vrijstellen. Hierdoor zullen deze belastingplichtigen van sommige of alle in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van titel XI van Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde btw-verplichtingen worden ontheven.

(2)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 9 november 2012 van het verzoek van Luxemburg in kennis gesteld. Bij brief van 12 november 2012 heeft de Commissie Luxemburg meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)

Op grond van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG mogen lidstaten die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid van artikel 14 van de Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad (2), vrijstelling van de btw toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan 5 000 EUR of de tegenwaarde van dit bedrag in de nationale munteenheid, alsook een degressieve belastingvermindering aan belastingplichtigen van wie de jaaromzet het plafond overschrijdt dat deze lidstaten voor de toepassing van de vrijstelling hebben vastgesteld.

(4)

Luxemburg heeft de Commissie meegedeeld dat het momenteel vrijstelling verleent van de btw aan belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 10 000 EUR, en dat het gebruikmaakt van de mogelijkheid om degressieve belastingvermindering toe te kennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet tussen de 10 000 EUR en 25 000 EUR. Luxemburg heeft verzocht om machtiging om belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 25 000 EUR bij wijze van uitzondering van de btw vrij te stellen.

(5)

Een hoger drempelbedrag voor de bijzondere regeling komt neer op een vereenvoudiging, in zoverre dat zij de btw-verplichtingen voor kleine ondernemingen aanzienlijk kan verminderen en Luxemburg in staat zou stellen de voor bedrijven lastenverzwarende degressieve belastingvermindering stop te zetten. Belastingplichtigen moeten nog altijd kunnen kiezen voor het normale btw-stelsel.

(6)

De Commissie heeft op 29 oktober 2004 met het oog op de vereenvoudiging van de btw-verplichtingen een voorstel aangenomen voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG (3), waarin bepalingen zijn opgenomen die de lidstaten de mogelijkheid moesten bieden om het plafond voor de jaaromzet waaronder btw-vrijstelling kan worden verleend, vast te stellen op een jaarlijks herzienbaar bedrag van maximaal 100 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid. Dit besluit is in overeenstemming met dat voorstel.

(7)

De derogatiemaatregel heeft geen noemenswaardige invloed op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG wordt Luxemburg gemachtigd om belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 25 000 EUR van de btw vrij te stellen.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de kennisgeving ervan.

Het is van toepassing tot en met de datum van inwerkingtreding van Unievoorschriften houdende wijziging van de drempelbedragen voor de jaaromzet waaronder belastingplichtigen in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van de btw, of tot en met 31 december 2016, indien deze datum eerder valt.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Groothertogdom Luxemburg.

Gedaan te Brussel, 15 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1303/67).

(3)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1).


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/35


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 15 november 2013

waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2013/678/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, geregistreerd door het secretariaat-generaal van de Commissie op 8 april 2013, heeft Italië verzocht om machtiging voor een maatregel die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG, teneinde belastingplichtigen met een jaaromzet die een bepaald plafond niet overstijgt, van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) te mogen blijven vrijstellen en dit plafond te verhogen van 30 000 EUR tot 65 000 EUR. Hierdoor zullen deze belastingplichtigen van sommige of alle in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van titel XI van Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde btw-verplichtingen ontheven blijven.

(2)

Bij brief van 10 juni 2013 heeft de Commissie de overige lidstaten van het verzoek van Italië in kennis gesteld. Bij brief van 14 juni 2013 heeft de Commissie Italië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)

Krachtens titel XII van Richtlijn 2006/112/EG mogen de lidstaten al een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen toepassen. De verlengde maatregel wijkt slechts af van artikel 285 van die richtlijn, wat de toepassing ervan op Italië betreft, in zoverre dat het plafond voor de jaaromzet van de bijzondere regeling hoger is dan het drempelbedrag van 5 000 EUR.

(4)

Bij Beschikking 2008/737/EG van de Raad (2) werd Italië gemachtigd om — bij wijze van uitzondering — belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 30 000 EUR tot 31 december 2010 van de btw vrij te stellen. Bij Uitvoeringsbesluit 2010/688/EU (3) van de Raad is deze derogatie vervolgens verlengd tot 31 december 2013. Aangezien dit plafond de btw-verplichtingen voor kleinere bedrijven heeft verlicht, dient Italië te worden gemachtigd deze maatregel gedurende een nieuwe beperkte periode toe te passen en het plafond te verhogen tot 65 000 EUR. Het moet voor belastingplichtigen mogelijk blijven voor het normale btw-stelsel te kiezen.

(5)

Teneinde meer kleine en middelgrote ondernemingen in staat te stellen de maatregel toe te passen — in overeenstemming met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie met de titel: „Denk eerst klein” — een „Small Business Act” voor Europa”, dient Italië te worden gemachtigd het plafond van de jaaromzet waaronder bepaalde belastingplichtigen van de btw kunnen worden vrijgesteld, te verhogen van 30 000 EUR tot 65 000 EUR.

(6)

Op 29 oktober 2004 heeft de Commissie met het oog op de vereenvoudiging van de btw-verplichtingen een voorstel aangenomen voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG (4), waarin bepalingen zijn opgenomen die de lidstaten de mogelijkheid moesten bieden om het plafond voor de jaaromzet waaronder btw-vrijstelling kan worden verleend, vast te stellen op een jaarlijks herzienbaar bedrag van maximaal 100 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid. Het door Italië ingediende verzoek om verlenging is verenigbaar met dat voorstel, waarover de Raad tot dusver nog geen overeenstemming heeft kunnen bereiken.

(7)

Uit door Italië verstrekte gegevens blijkt dat de derogatiemaatregel geen noemenswaardige invloed heeftop de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik, en ook geen gevolgen zal hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG wordt Italië gemachtigd belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 65 000 EUR van de btw vrij te stellen.

Italië mag dit plafond verhogen om de reële waarde van de vrijstelling te handhaven.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving ervan.

Dit besluit is van toepassing vanaf 1 januari 2014 tot en met de datum van inwerkingtreding van een richtlijn houdende wijziging van de plafonds voor de jaaromzet waaronder belastingplichtigen in aanmerking kunnen komen voor een vrijstelling van de btw, of tot en met 31 december 2016, indien deze datum eerder valt.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 15 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2008/737/EG van de Raad van 15 september 2008 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 249 van 18.9.2008, blz. 13).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2010/688/EU van de Raad van 15 oktober 2010 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 294 van 12.11.2010, blz. 12).

(4)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1).


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/37


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 15 november 2013

tot wijziging van Beschikking 2007/441/EG waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2013/679/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, geregistreerd door het secretariaat-generaal van de Commissie op 2 april 2013, heeft Italië verzocht om machtiging tot verlenging van een maatregel die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG, teneinde de beperking van het recht op aftrek ter zake van uitgaven voor bepaalde gemotoriseerde wegvoertuigen die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, te kunnen blijven toepassen.

(2)

Bij brief van 10 juni 2013 heeft de Commissie de overige lidstaten van het verzoek van Italië in kennis gesteld. Bij brief van 14 juni 2013 heeft de Commissie Italië meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)

Bij Beschikking 2007/441/EG van de Raad (2) werd Italië gemachtigd om het recht op aftrek van de btw ter zake van uitgaven voor gemotoriseerde wegvoertuigen die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt, tot 40 % te beperken. Bij Beschikking 2007/441/EG werd ook bepaald dat het privégebruik van de voertuigen waarvoor het recht op aftrek krachtens deze beschikking was beperkt, niet als een dienst onder bezwarende titel mocht worden aangemerkt. Tot slot omvat Beschikking 2007/441/EG definities van de voertuigen en de uitgaven die onder het toepassingsgebied van de beschikking vallen alsook een lijst van voertuigen die uitdrukkelijk van dat toepassingsgebied zijn uitgesloten. Beschikking 2007/441/EG werd gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit 2010/748/EU van de Raad (3), waarbij de vervaldatum werd verlengd tot 31 december 2013.

(4)

Overeenkomstig artikel 6 van Beschikking 2007/441/EG heeft Italië de Commissie een verslag voorgelegd over de toepassing van die beschikking, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de aftrekbeperking. Uit de door Italië verstrekte gegevens blijkt dat een beperking van het recht op aftrek tot 40 % nog altijd aansluit bij de werkelijke verhouding tussen het zakelijke en niet-zakelijke gebruik van de voertuigen in kwestie. Italië moet derhalve worden gemachtigd de maatregel gedurende een nieuwe beperkte periode toe te passen, namelijk tot 31 december 2016.

(5)

Indien Italië om een verdere verlenging na 2016 zou verzoeken, moet uiterlijk 1 april 2016 aan de Commissie een nieuw verslag worden voorgelegd, tezamen met het verzoek om verlenging.

(6)

Op 29 oktober 2004 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG (4) met het oog op de vereenvoudiging van de btw-verplichtingen aangenomen. De in dit besluit vervatte derogatiemaatregelen dienen te verstrijken op de datum van inwerkingtreding van een dergelijke wijzigingsrichtlijn, indien die vroeger valt dan de in dit besluit vastgestelde vervaldatum.

(7)

De derogatie heeft geen gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(8)

Beschikking 2007/441/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2007/441/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

Een verzoek om verlenging van de in deze beschikking vervatte maatregelen dient de Commissie uiterlijk op 1 april 2016 te worden voorgelegd.

Bij een verzoek om verlenging van deze maatregelen dient een verslag te worden gevoegd dat ook een evaluatie omvat van het percentage van de aftrekbeperking van de btw ter zake van uitgaven voor gemotoriseerde wegvoertuigen die niet uitsluitend voor zakelijke doeleinden worden gebruikt.”.

2)

Artikel 7 wordt vervangen door:

„Artikel 7

Deze beschikking verstrijkt op de datum van inwerkingtreding van regels van de Unie waarin wordt vastgesteld welke uitgaven ter zake van gemotoriseerde wegvoertuigen niet in aanmerking komen voor een volledige aftrek van de btw, doch uiterlijk op 31 december 2016.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving ervan.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 15 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/441/EG van de Raad van 18 juni 2007 waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 165 van 27.6.2007, blz. 33).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2010/748/EU van de Raad van 29 november 2010 tot wijziging van Beschikking 2007/441/EG waarbij de Italiaanse Republiek wordt gemachtigd maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 26, lid 1, onder a), en artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 318 van 4.12.2010, blz. 45).

(4)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1).


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/39


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 15 november 2013

waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd tot verlenging van de toepassing van een bijzondere maatregel in afwijking van de artikelen 168, 169, 170 en 171 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2013/680/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brieven, geregistreerd door het secretariaat-generaal van de Commissie op respectievelijk 3 en 4 april 2013, hebben Denemarken en Zweden verzocht om machtiging tot verlenging van de toepassing van een bijzondere maatregel in afwijking van de artikelen 168, 169, 170 en 171 van Richtlijn 2006/112/EG uit hoofde waarvan belastingplichtigen hun recht op aftrek of teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) moeten uitoefenen in de lidstaat waar deze is voldaan.

(2)

Bij brief van 12 juni 2013 heeft de Commissie de overige lidstaten van de verzoeken van Denemarken en Zweden in kennis gesteld. Bij brief van 14 juni 2013 heeft de Commissie Denemarken en Zweden meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van de verzoeken.

(3)

Deze derogatieverzoeken hebben betrekking op de terugvordering van de btw die is begrepen in de tol voor het gebruik van de vaste Sontverbinding tussen Denemarken en Zweden. Overeenkomstig de btw-regels inzake de plaats van diensten met betrekking tot onroerende goederen is de btw die is begrepen in de tol voor het gebruik van de vaste Sontverbinding, ten dele aan Denemarken en ten dele aan Zweden verschuldigd.

(4)

In afwijking van de regel dat een belastingplichtige zijn recht op aftrek of teruggaaf moet uitoefenen in de lidstaat waar de btw werd voldaan, werden Denemarken en Zweden gemachtigd een bijzondere maatregel in te voeren op grond waarvan een belastingplichtige zich voor de terugvordering van de btw slechts tot één enkele overheid moet wenden. Deze machtiging is initieel verleend bij Beschikking 2000/91/EG van de Raad (2), en werd nadien verlengd bij de Beschikkingen 2003/65/EG (3) en 2007/132/EG van de Raad (4).

(5)

De juridische en feitelijke omstandigheden die de rechtvaardiging vormden voor deze derogatie, zijn ongewijzigd en nog steeds relevant. Denemarken en Zweden moeten derhalve worden gemachtigd de bijzondere maatregel gedurende een nieuwe beperkte periode toe te passen.

(6)

De derogatie heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van de artikelen 168, 169, 170 en 171 van Richtlijn 2006/112/EG worden Zweden en Denemarken gemachtigd de volgende regeling toe te passen voor de terugvordering van de btw op de tol voor het gebruik van de vaste Sontverbinding tussen beide landen:

a)

een in Denemarken gevestigde belastingplichtige kan zijn recht op aftrek van btw op de tol voor het gebruik van het gedeelte van de verbinding dat zich op Zweeds grondgebied bevindt, uitoefenen door deze btw in mindering te brengen op zijn periodieke aangiften in Denemarken;

b)

een in Zweden gevestigde belastingplichtige kan zijn recht op aftrek van btw op de tol voor het gebruik van het gedeelte van de verbinding dat zich op Deens grondgebied bevindt, uitoefenen door deze btw in mindering te brengen op zijn periodieke aangiften in Zweden;

c)

een belastingplichtige die in geen van de twee bovenvermelde lidstaten is gevestigd, dient zich tot de Zweedse autoriteiten te wenden om, volgens de procedure waarin Richtlijn 2008/9/EG van de Raad (5) of Richtlijn 86/560/EEG van de Raad (6) voorziet, de btw op de tol voor het gebruik van de verbinding terug te vorderen, met inbegrip van de btw die is voldaan voor het gebruik van het gedeelte van de verbinding dat zich op Deens grondgebied bevindt.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden.

Gedaan te Brussel, 15 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2000/91/EG van de Raad van 24 januari 2000 waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd af te wijken van artikel 17 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB L 28 van 3.2.2000, blz. 38).

(3)  Beschikking 2003/65/EG van de Raad van 21 januari 2003 tot verlenging van de toepassing van Beschikking 2000/91/EG waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd af te wijken van artikel 17 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB L 25 van 30.1.2003, blz. 40).

(4)  Beschikking 2007/132/EG van de Raad van 30 januari 2007 tot verlenging van de toepassing van Beschikking 2000/91/EG waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd af te wijken van artikel 17 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB L 57 van 24.2.2007, blz. 10).

(5)  Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PB L 44 van 20.2.2008, blz. 23).

(6)  Dertiende Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (PB L 326 van 21.11.1986, blz. 40).


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/41


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 15 november 2013

tot wijziging van Beschikking 2007/884/EG waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 169 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2013/681/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brief, geregistreerd door het secretariaat-generaal van de Commissie op 2 april 2013, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om machtiging tot verlenging van een derogatiemaatregel teneinde het recht van de huurder of lessee op aftrek van de btw op huur- of leasekosten van een personenauto die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, te kunnen blijven beperken.

(2)

Bij brief van 19 juni 2013 heeft de Commissie de overige lidstaten van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld. Bij brief van 20 juni 2013 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(3)

Bij Beschikking 2007/884/EG van de Raad (2), zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit 2011/37/EU van de Raad (3), heeft de Raad het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om het recht van de huurder of lessee op aftrek van de voorbelasting op de huur- of leasekosten van een personenauto die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, tot 50 % te beperken. Tevens werd het Verenigd Koninkrijk gemachtigd om het privégebruik van een auto die door een belastingplichtige voor bedrijfsdoeleinden wordt gehuurd of geleased, niet als een dienst onder bezwarende titel aan te merken. Dankzij deze vereenvoudigingsmaatregel hoeft de huurder of lessee niet voor elke auto van de zaak een administratie van de gereden privékilometers bij te houden noch belasting over de feitelijk afgelegde privékilometers te voldoen.

(4)

Uit het door het Verenigd Koninkrijk voorgelegde verslag blijkt dat de beperking van het recht op aftrek tot 50 % nog altijd aansluit bij het werkelijke zakelijke en niet-zakelijke gebruik van de voertuigen in kwestie door de huurder of lessee. Het is derhalve passend dat het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd de maatregel toe te passen tot en met 31 december 2016.

(5)

Indien het Verenigd Koninkrijk een verdere verlenging na 2016 noodzakelijk acht, moet uiterlijk op 1 april 2016 aan de Commissie een verslag worden voorgelegd, met daarin ook een evaluatie van het percentage van de aftrekbeperking, tezamen met het verzoek om verlenging.

(6)

Op 29 oktober 2004 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG (4) aangenomen, dat onder meer voorziet in de harmonisatie van de uitgavencategorieën waarvoor het recht op aftrek mag worden uitgesloten. Richtlijn 77/388/EEG is ondertussen vervangen door Richtlijn 2006/112/EG. Volgens dit voorstel mag ter zake van gemotoriseerde wegvoertuigen het recht op aftrek worden uitgesloten. De in dit besluit vervatte derogatiemaatregelen dienen te verstrijken op de datum van inwerkingtreding van een dergelijke wijzigingsrichtlijn, indien die datum vroeger is dan 31 december 2016.

(7)

De derogatie heeft geen noemenswaardige invloed op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik en heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(8)

Beschikking 2007/884/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 3 van Beschikking 2007/884/EG wordt vervangen door:

„Artikel 3

Deze beschikking verstrijkt op de datum van inwerkingtreding van regels van de Unie waarin wordt vastgesteld welke uitgaven ter zake van gemotoriseerde wegvoertuigen niet in aanmerking komen voor een volledige aftrek van de btw, doch uiterlijk op 31 december 2016.

Bij elk verzoek om verlenging van de in deze beschikking vervatte maatregelen dient een verslag te worden gevoegd dat uiterlijk op 1 april 2016 aan de Commissie wordt voorgelegd en ook een evaluatie omvat van het percentage van de aftrekbeperking van de btw op huur- of leasekosten van auto’s die niet uitsluitend voor bedrijfsdoeleinden worden gebruikt.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving ervan.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 15 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŠADŽIUS


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/884/EG van de Raad van 20 december 2007 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 169 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 346 van 29.12.2007, blz. 21).

(3)  Uitvoeringsbesluit 2011/37/EU van de Raad van 18 januari 2011 tot wijziging van Beschikking 2007/884/EG waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 169 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 19 van 22.1.2011, blz. 11).

(4)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1).


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/43


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 november 2013

houdende benoeming van een lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen

(2013/682/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (1), en met name artikel 79,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bepaalt dat de Raad een vertegenwoordiger uit elke lidstaat tot lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen („de raad van bestuur”) moet benoemen.

(2)

Bij besluit van 17 mei 2011 (2) heeft de Raad 15 leden van de raad van bestuur benoemd.

(3)

De Roemeense regering heeft de Raad in kennis gesteld van haar voornemen de Roemeense vertegenwoordiger in de raad van bestuur te vervangen en heeft een voordracht ingediend voor een nieuwe vertegenwoordiger, die moet worden benoemd voor de periode tot en met 31 mei 2015,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ter vervanging van de heer Ionuț GEORGESCU, wordt mevrouw Liliana Luminița TÎRCHILĂ, van Roemeense nationaliteit, geboren op 1 februari 1960, benoemd tot lid van de raad van bestuur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor de periode van 19 november 2013 tot en met 31 mei 2015.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  PB C 151 van 21.5.2011, blz. 1.


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/44


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 november 2013

tot benoeming van een Frans lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité

(2013/683/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 302,

Gezien de voordracht van de Franse regering,

Gezien het advies van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 13 september 2010 heeft de Raad Besluit 2010/570/EU, Euratom vastgesteld tot benoeming van de leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor het tijdvak van 21 september 2010 tot en met 20 september 2015 (1).

(2)

Een zetel van lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité is vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Gilbert BROS,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Christophe HILLAIRET, Membre du Bureau de l’APCA, wordt benoemd tot lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de resterende duur van de ambtstermijn, te weten tot en met 20 september 2015.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 19 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 251 van 25.9.2010, blz. 8.


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/45


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 november 2013

houdende benoeming van een Oostenrijkse plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s

(2013/684/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Oostenrijkse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en op 18 januari 2010 heeft de Raad respectievelijk Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) vastgesteld houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van mevrouw Gabriele BURGSTALLER,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s wordt voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2015, tot plaatsvervanger benoemd:

mevrouw Brigitta PALLAUF, Landtagspräsidentin Salzburger Landtag.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/46


BESLUIT 2013/685/GBVB VAN DE RAAD

van 26 november 2013

houdende wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (1), en met name artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 26 juli 2010 Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran vastgesteld.

(2)

In zijn arresten van 16 september 2013 in Zaak T-489/10 (2) heeft het Gerecht van de Europese Unie de besluiten van de Raad om Islamic Republic of Iran Shipping Lines, Bushehr Shipping Co. Ltd, Hafize Darya Shipping Lines (HDSL), Irano - Misr Shipping Co., Irinvestship Ltd, IRISL (Malta) Ltd, IRISL Club, IRISL Europe GmbH, IRISL Marine Services and Engineering Co., ISI Maritime Ltd, Khazar Shipping Lines, Leadmarine, Marble Shipping Ltd, Safiran Payam Darya Shipping Lines (SAPID), Shipping Computer Services Co., Soroush Saramin Asatir Ship Management, South Way Shipping Agency Co. Ltd en Valfajr 8th Shipping Line Co. op te nemen in de lijst van personen en entiteiten op wie, respectievelijk waarop, de beperkende maatregelen in bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB van toepassing zijn, nietig verklaard.

(3)

Islamic Republic of Iran Shipping Lines, Bushehr Shipping Co. Ltd, Hafize Darya Shipping Lines (HDSL), Irano - Misr Shipping Co., Irinvestship Ltd, IRISL (Malta) Ltd, IRISL Europe GmbH, IRISL Marine Services and Engineering Co., ISI Maritime Ltd, Khazar Shipping Lines, Marble Shipping Ltd, Safiran Payam Darya Shipping Lines (SAPID), Shipping Computer Services Co., Soroush Saramin Asatir Ship Management, South Way Shipping Agency Co. Ltd en Valfajr 8th Shipping Line Co. moeten wederom worden opgenomen in de lijst van personen en entiteiten op wie, respectievelijk waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, en wel op grond van nieuwe motiveringen betreffende elk van deze entiteiten.

(4)

De identificatiegegevens met betrekking tot een entiteit op de lijst van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn in bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB, moeten worden gewijzigd.

(5)

Op grond van de arresten van het Gerecht in de zaken T-392/11 (3), T-404/11 (4) en T-63/2012 (5) zijn Iran Transfo, Sakhte Turbopomp va Kompressor (SATAK) (ook bekend als Turbo Compressor Manufacturer, TCMFG) en Oil Turbo Compressor Co. niet opgenomen in de lijst van personen en entiteiten op wie, respectievelijk waarop de beperkende maatregelen van bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB van toepassing zijn,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij het onderhavige besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 november 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39.

(2)  Arrest van 16 september 2013 in Zaak T-489/10, Islamic Republic of Iran Shipping Lines tegen de Raad van de Europese Unie.

(3)  Arrest van 16 mei 2013 in Zaak T-392/11, Iran Transfo tegen de Raad van de Europese Unie.

(4)  Arrest van 17 april 2013 in Zaak T-404/11, Turbo Compressor Manufacturer (TCMFG) tegen de Raad van de Europese Unie.

(5)  Arrest van 26 oktober 2012 in Zaak T-63/12, Oil Turbo Compressor Co. (Private Joint Stock) tegen de Raad van de Europese Unie.


BIJLAGE

I.   De volgende entiteiten worden toegevoegd aan de lijst in bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB.

III.   Islamic Republic of the Iran Shipping Lines (IRISL)

B.   Entiteiten

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum plaatsing op de lijst

1.

Islamic Republic of Iran Shipping Lines (IRISL)

No. 37, Aseman Tower (Sky Tower), Sayyade Shirazee Square, Pasdaran Ave., PO Box 19395-1311, Teheran, Iran;

IRISL IMO-nummers: 9051624; 9465849; 7632826; 7632814; 9465760; 8107581; 9226944; 7620550; 9465863; 9226956; 7375363; 9465758; 9270696; 9193214; 8107579; 9193197; 8108559; 8105284; 9465746; 9346524; 9465851; 8112990

IRISL was betrokken bij de verscheping van met wapens verband houdend materieel uit Iran, hetgeen een schending betekent van punt 5 van Resolutie 1747 (2007) van de VN-Veiligheidsraad. In 2009 werden drie duidelijke schendingen gemeld aan het Sanctiecomité voor Iran van de VN-Veiligheidsraad.

27.11.2013

2.

Bushehr Shipping Company Limited (alias Bimeh Iran)

143/1 Tower Road Sliema, Slm 1604, Malta;

Registratienr. C 37422; t.a.v. Hafiz Darya Shipping Company, No. 60, Ehteshamiyeh Square, 7th Neyestan Street, Pasdaran Avenue, Teheran, Iran;

IMO-nummer: 9270658

Bushehr Shipping Company Limited is eigendom van IRISL.

27.11.2013

3.

Hafiz Darya Shipping Lines (HDSL)

(alias HDS Lines)

No. 60, Ehteshamiyeh Square, 7th Neyestan Street, Pasdaran Avenue, Teheran, Iran

HDSL heeft als uiteindelijke begunstigde een aantal vaartuigen van de Islamic Republic of Iran Shipping Line (IRISL) overgenomen. Bijgevolg treedt HDSL op namens IRISL.

27.11.2013

4.

Irano Misr Shipping Company

(alias Nefertiti Shipping)

6, El Horeya Rd., El Attarein, Alexandria, Egypte;

Inside Damietta Port, New Damietta City, Damietta, Egypte;

403, El NahdaSt., Port Said, Port Said, Egypte.

Irano Misr Shipping Company verstrekt, als agent voor IRISL in Egypte, essentiële diensten aan IRISL.

27.11.2013

5.

Irinvestship Ltd

10 Greycoat Place, London SW1P 1SB, Verenigd Koninkrijk;

Bedrijfsregistratienummer 41101 79

Irinvestship Ltd is eigendom van IRISL.

27.11.2013

6.

IRISL (Malta) Ltd

Flat 1, 143 Tower Road, Sliema SLM 1604, Malta;

Registratienr. C 33735

Het grootste deel van IRISL (Malta) Ltd is eigendom van IRISL, via IRISL Europe GmbH, dat op zijn beurt eigendom is van IRISL. Bijgevolg staat IRISL Malta Ltd onder zeggenschap van IRISL.

27.11.2013

7.

IRISL Europe GmbH (Hamburg)

Schottweg 5, 22087 Hamburg, Duitsland;

Btw-nummer DE217283818

Registratienr. HRB 81573

IRISL Europe GmbH (Hamburg) is eigendom van IRISL.

27.11.2013

8.

IRISL Marine Services and Engineering Company

Sarbandar Gas Station, PO Box 199, Bandar Imam Khomeini, Iran;

Karim Khan Zand Avenue (of: Karimkhan Avenue), Iran Shahr Shomai (of: Northern Iranshahr Street), No 221, Teheran, Iran;

Shahaid Rajaee Port Road, Kilometer of 8, Before Tavanir Power Station, Bandar Abbas, Iran.

IRISL Marine Services and Engineering Company staat onder zeggenschap van IRISL.

27.11.2013

9.

ISI Maritime Limited (Malta)

147/1 St. Lucia Street, Valetta, Vlt 1185, Malta;

Registratienr. C 28940

t.a.v. IranoHind Shipping Co. Ltd., Mehrshad Street, Sedaghat St., opp. Park Mellat vali-e-asr Ave., Teheran, Iran

ISI Maritime Limited (Malta) is eigendom van Irano Hind Shipping Company, dat op haar beurt voor het grootste deel eigendom is van IRISL. Bijgevolg staat ISI Maritime Limited (Malta) onder zeggenschap van IRISL. Irano Hind Shipping Company is eigendom van, staat onder zeggenschap van, of treedt op namens IRISL, volgens de lijst van de VN.

27.11.2013

10.

Khazar Shipping Lines (Bandar Anzali)

End of Shahid Mostafa, Khomeini St., Tohid Square, Bandar Anzali 1711-324, Iran,

P.O. Box 43145.

Khazar Shipping Lines is eigendom van IRISL.

27.11.2013

11.

Marble Shipping Limited

(Malta)

143/1 Tower Road, Sliema, Slm 1604, Malta;

Registratienr. C 41949

Marble Shipping Limited (Malta) is eigendom van IRISL.

27.11.2013

12.

Safiran Payam Darya (SAPID) Shipping Company

(aliassen: Safiran Payam Darya Shipping Lines, SAPID Shipping Company)

33241 - Narenjestan 8th ST, Artesh Blvd, Aghdasieh, PO Box 19635-1116, Teheran, Iran.

Safiran Payam Darya (SAPID) heeft als uiteindelijke begunstigde een aantal vaartuigen van de Islamic Republic of Iran Shipping Line (IRISL) overgenomen. Bijgevolg treedt SAPID op namens IRISL.

27.11.2013

13.

Shipping Computer Services Company

(SCSCOL)

No 37, Asseman, Shahid Sayyad Shirazees Ave, P.O. Box 1587553-1351, Teheran, Iran.

Shipping Computer Services Company staat onder zeggenschap van IRISL.

27.11.2013

14.

Soroush Saramin Asatir (SSA)

(aliassen: Soroush Sarzamin Asatir Ship Management Company, Rabbaran Omid Darya Ship Management Company, Sealeaders)

No 14 (alt. 5), Shabnam Alley, Fajr Street, Shahid Motahhari Avenue, PO Box 196365-1114, Teheran, Iran.

Soroush Saramin Asatir (SSA) exploiteert en beheert een aantal vaartuigen van Islamic Republic of Iran Shipping Lines (IRISL). Bijgevolg treedt SSA op namens IRISL en verstrekt het essentiële diensten aan IRISL.

27.11.2013

15.

South Way Shipping Agency Co. Ltd

(alias Hoopad Darya Shipping Agent)

Hoopad Darya Shipping Agency Company, No 101, Shabnam Alley, Ghaem Magham Street, Teheran, Iran;

Bijkantoor Bandar Abbas: Hoopad Darya Shipping Agency building, Imam Khomeini Blvd, Bandar Abbas, Iran;

Bijkantoor Imam Khomieni: Hoopad Darya Shipping Agency building B.I.K. port complex, Bandar Imam Khomeini, Iran;

Bijkantoor Khorramshahr: Flat no. 2-2nd floor, SSL Building, Coastal Blvd, between City Hall and Post Office, Khorramshahr, Iran;

Bijkantoor Assaluyeh: Opposite to city post office, no. 2 telecommunication center, Bandar Assaluyeh, Iran;

Bijkantoor Chabahar: geen adres beschikbaar;

Bijkantoor Bushehr: geen adres beschikbaar.

South Way Shipping Agency Co Ltd beheert de containerterminaloperaties in Iran en verstrekt vlootpersoneelsdiensten in Bandar Abbas namens IRISL. Bijgevolg treedt South Way Shipping Agency Co Ltd op namens IRISL.

27.11.2013

16.

Valfajr 8th Shipping Line

(aliassen: Valjafr 8th Shipping Line, Valfajr)

No 119, Corner Shabnam Alley, Shoaa Square, Ghaem Magam Farahani, Teheran, Iran P.O. Box 15875/4155

Abyar Alley, Corner of Shahid Azodi St. & Karim Khan Zand Ave., Teheran, Iran;

Shahid Azodi St., Karim Khan Zand Ave., Abiar Alley, PO Box 4155, Teheran, Iran.

Valfajr 8th Shipping Line is eigendom van IRISL.

27.11.2013

II.   De vermelding voor de entiteit in bijlage II bij Besluit 2010/413/GBVB wordt vervangen door de onderstaande vermelding.

I.   Personen en entiteiten die betrokken zijn bij nucleaire activiteiten of activiteiten met betrekking tot ballistische raketten en personen en entiteiten die de regering van Iran steunen

B.   Entiteiten

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum plaatsing op de lijst

1.

MASNA (Modierat Saakht Niroogahye Atomi Iran) Managing Company for the Construction of Nuclear Power Plants

P.O. Box 14395-1359, Teheran, Iran

Ondergeschikt aan AEOI en Novin Energy (beide op de lijst van UNSCR 1737 geplaatst). Betrokken bij de ontwikkeling van kernreactoren.

26.7.2010


27.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 316/50


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 25 november 2013

tot wijziging van Beschikking 2009/861/EG tot vaststelling van overgangsmaatregelen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerking van rauwe melk die niet aan de voorschriften voldoet in bepaalde melkverwerkingsinrichtingen in Bulgarije

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 8031)

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/686/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgesteld voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven. Die voorschriften omvatten onder meer hygiënevoorschriften voor rauwe melk en zuivelproducten.

(2)

Beschikking 2009/861/EG van de Commissie (2) voorziet in bepaalde afwijkingen van de voorschriften van bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, subhoofdstukken II en III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 voor melkverwerkingsinrichtingen in Bulgarije die in die beschikking zijn vermeld. Die beschikking is van toepassing tot en met 31 december 2013.

(3)

Dienovereenkomstig mogen bepaalde melkverwerkingsinrichtingen die in bijlage I bij Beschikking 2009/861/EG zijn vermeld, in afwijking van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 853/2004, melk die wel en melk die niet aan de voorschriften voldoet verwerken, mits de verwerking van de melk die wel en de melk die niet aan de voorschriften voldoet in afzonderlijke productielijnen wordt uitgevoerd. Bovendien mogen bepaalde melkverwerkingsinrichtingen die in bijlage II bij die beschikking zijn vermeld, melk die niet aan de voorschriften voldoet zonder afzonderlijke productielijnen verwerken.

(4)

Bulgarije heeft de Commissie op 12 augustus 2013 een herziene en geactualiseerde lijst van die melkverwerkingsinrichtingen toegezonden.

(5)

In die lijst zijn de inrichtingen die in de tabel van bijlage I bij Beschikking 2009/861/EG zijn opgenomen onder nr. 1 (BG 0412010 „Bi Si Si Handel” OOD), nr. 4 (BG 2012020 „Yotovi” OOD) en nr. 5 (BG 2512020 „Mizia-Milk” OOD) geschrapt, omdat zij nu alleen nog melk in de Unie in de handel mogen brengen die aan de voorschriften voldoet.

(6)

Bovendien zijn vier inrichtingen die momenteel in bijlage II bij Beschikking 2009/861/EG zijn vermeld, geschrapt omdat deze inrichtingen zuivelproducten in de Unie in de handel mogen brengen daar zij geacht worden alleen melk te gebruiken die aan de voorschriften voldoet. Deze inrichtingen waren in de tabel in bijlage II bij Beschikking 2009/861/EG opgenomen onder nr. 8 (1312023 „Inter-D” OOD), nr. 71 (BG 2512001 „Mladost -2002” OOD), nr. 91 (BG 2012019 „Hemus-Milk komers” OOD) en nr. 95 (2712005 „Nadezhda” OOD).

(7)

Bulgarije heeft de Commissie er tevens van in kennis gesteld dat sinds Beschikking 2009/861/EG van kracht werd, het aandeel van de rauwe melk die aan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004 voldoet en die aan melkverwerkingsinrichtingen in die lidstaat wordt afgeleverd, aanzienlijk is toegenomen. Bulgarije heeft ook een actieplan opgesteld om ervoor te zorgen dat de gehele melkproductieketen in die lidstaat aan de voorschriften van de Unie voldoet.

(8)

Uit de verslagen die Bulgarije op grond van artikel 5 van Beschikking 2009/861/EG heeft ingediend en de door die lidstaat op 1 augustus 2013 aan de Commissie verstrekte informatie blijkt dat de situatie van de melksector in Bulgarije echter nog niet volledig in overeenstemming is met de voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.

(9)

Gezien de inspanningen van Bulgarije om de melksector in overeenstemming te brengen met de voorschriften van de Unie, waardoor sinds 2009 steeds minder boerderijen melk produceren die niet aan de voorschriften voldoet, is het passend de toepassing van de in Beschikking 2009/861/EG vervatte maatregelen tot en met 31 december 2015 te verlengen.

(10)

Bulgarije moet regelmatig aan de Commissie verslag doen van de geboekte vooruitgang, om aan te tonen dat het doel om de criteria van de Unie na te leven, voor het verstrijken van de toepassingstermijn van Beschikking 2009/861/EG, zoals verlengd bij dit besluit, kan worden bereikt.

(11)

Beschikking 2009/861/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 2009/861/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 wordt de datum „31 december 2013” vervangen door „31 december 2015”.

2)

In artikel 3 wordt de datum „31 december 2013” vervangen door „31 december 2015”.

3)

Het volgende artikel 4 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 4 bis

1.   Bulgarije neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat het aantal bedrijven die melk produceren die niet aan de voorschriften voldoet, als volgt afneemt:

a)

voor 30 november 2014 met ten minste 30 % ten opzichte van het op 1 september 2013 geregistreerde aantal van die bedrijven;

b)

voor 31 mei 2015 met ten minste 60 % ten opzichte van het op 1 september 2013 geregistreerde aantal van die bedrijven.

2.   Indien Bulgarije de in lid 1 vermelde streefcijfers voor de afname van het aantal bedrijven niet haalt, neemt de Commissie passende maatregelen.”.

4)

Artikel 5 wordt vervangen door:

„Artikel 5

1.   Bulgarije dient bij de Commissie verslagen in over de maatregelen die overeenkomstig artikel 4 bis, lid 1, zijn genomen en over de vooruitgang die is geboekt bij het in overeenstemming brengen met Verordening (EG) nr. 853/2004 van:

a)

productiebedrijven die melk produceren die niet aan de voorschriften voldoet;

b)

het systeem voor de verzameling en het vervoer van melk die niet aan de voorschriften voldoet.

De verslagen voor 2014 worden uiterlijk 30 juni 2014 en 31 december 2014 bij de Commissie ingediend en die voor 2015 uiterlijk 31 mei 2015 en 31 oktober 2015.

De verslagen worden ingediend met behulp van het formulier in bijlage III.

2.   De Commissie houdt nauwgezet toezicht op de vooruitgang die geboekt wordt bij het in overeenstemming brengen van de rauwe melk die verwerkt wordt door de in de bijlagen I en II vermelde inrichtingen met de voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.”.

5)

In artikel 6 wordt de datum „31 december 2013” vervangen door „31 december 2015”.

6)

De bijlagen I en II worden vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 november 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(2)  PB L 314 van 1.12.2009, blz. 83.


BIJLAGE

BIJLAGE I

Lijst van de melkinrichtingen die melk mogen verwerken die wel en die niet aan de voorschriften voldoet, als bedoeld in artikel 2

Nr.

Veterinair nr.

Naam van de inrichting

Stad/straat of dorp/regio

1

BG 0612027

„Mlechen ray - 2” EOOD

gr. Vratsa

kv. „Bistrets”

2

BG 0612043

ET „Zorov- 91 - Dimitar Zorov”

gr. Vratsa

Mestnost „Parshevitsa”

3

BG 2112001

„Rodopeya - Belev” EOOD

Ul. „Trakya” 20 Smolyan

4

BG 1212001

„S i S - 7” EOOD

gr. Montana

„Vrachansko shose” 1

5

BG 2812003

„Balgarski yogurt” OOD

s. Veselinovo,

obl. Yambolska

BIJLAGE II

Lijst van de melkverwerkingsinrichtingen die melk mogen verwerken die niet aan de voorschriften voldoet, als bedoeld in artikel 3

Nr.

Veterinair nr.

Naam inrichting

Stad/straat of dorp/regio

1

BG 2412037

„Stelimeks” EOOD

s. Asen

2

0912015

„Anmar” OOD

s. Padina

obsht. Ardino

3

0912016

OOD „Persenski”

s. Zhaltusha

obsht. Ardino

4

1012014

ET „Georgi Gushterov DR”

s. Yahinovo

5

1012018

„Evro miyt end milk” EOOD

gr. Kocherinovo

obsht. Kocherinovo

6

1112017

ET „Rima-Rumen Borisov”

s. Vrabevo

7

1612049

„Alpina -Milk” EOOD

s. Zhelyazno

8

1612064

OOD „Ikay”

s. Zhitnitsa

obsht. Kaloyanovo

9

2112008

MK „Rodopa milk”

s. Smilyan

obsht. Smolyan

10

2412039

„Penchev” EOOD

gr. Chirpan

ul. „Septemvriytsi” 58

11

2512021

„Keya-Komers-03” EOOD

s. Svetlen

12

0112014

ET „Veles-Kostadin Velev”

gr. Razlog

ul. „Golak” 14

13

2312041

„Danim-D.Stoyanov” EOOD

gr. Elin Pelin

m-st Mansarovo

14

0712001

„Ben Invest” OOD

s. Kostenkovtsi

obsht. Gabrovo

15

1512012

ET „Ahmed Tatarla”

s. Dragash voyvoda,

obsht. Nikopol

16

2212027

„Ekobalkan” OOD

gr. Sofia

bul „Evropa” 138

17

2312030

ET „Favorit- D.Grigorov”

s. Aldomirovtsi

18

2312031

ET „Belite kamani”

s. Dragotintsi

19

BG 1512033

ET „Voynov-Ventsislav Hristakiev”

s. Milkovitsa

obsht. Gulyantsi

20

BG 1512029

„Lavena” OOD

s. Dolni Dębnik

obl. Pleven

21

BG 1612028

ET „Slavka Todorova”

s. Trud

obsht. Maritsa

22

BG 1612051

ET „Radev-Radko Radev”

s. Kurtovo Konare

obl. Plovdiv

23

BG 1612066

„Lakti ko” OOD

s. Bogdanitza

24

BG 2112029

ET „Karamfil Kasakliev”

gr. Dospat

25

BG 0912004

„Rodopchanka” OOD

s. Byal izvor

obsht. Ardino

26

0112003

ET „Vekir”

s. Godlevo

27

0112013

ET „Ivan Kondev”

gr. Razlog

Stopanski dvor

28

0212037

„Megakomers” OOD

s. Lyulyakovo

obsht. Ruen

29

0512003

SD „LAF-Velizarov i sie”

s. Dabravka

obsht. Belogradchik

30

0612035

OOD „Nivego”

s. Chiren

31

0612041

ET „Ekoproduct-Megiya- Bogorodka Dobrilova”

gr. Vratsa

ul. „Ilinden” 3

32

0612042

ET „Mlechen puls - 95 - Tsvetelina Tomova”

gr. Krivodol

ul. „Vasil Levski”

33

1012008

„Kentavar” OOD

s. Konyavo

obsht. Kyustendil

34

1212031

„ADL” OOD

s. Vladimirovo

obsht. Boychinovtsi

35

1512006

„Mandra” OOD

s. Obnova

obsht. Levski

36

1512008

ET „Petar Tonovski-Viola”

gr. Koynare

ul. „Hr.Botev” 14

37

1512010

ET „Militsa Lazarova-90”

gr. Slavyanovo,

ul. „Asen Zlatarev” 2

38

1612024

SD „Kostovi - EMK”

gr. Saedinenie

ul. „L.Karavelov” 5

39

1612043

ET „Dimitar Bikov”

s. Karnare

obsht. „Sopot”

40

1712046

ET „Stem-Tezdzhan Ali”

gr. Razgrad

ul. „Knyaz Boris”23

41

2012012

ET „Olimp-P.Gurtsov”

gr. Sliven

m-t „Matsulka”

42

2112003

„Milk- inzhenering” OOD

gr.Smolyan

ul. „Chervena skala” 21

43

2112027

„Keri” OOD

s. Borino,

obsht. Borino

44

2312023

„Mogila” OOD

gr. Godech,

ul. „Ruse” 4

45

2512018

„Biomak” EOOD

gr. Omurtag

ul. „Rodopi” 2

46

2712013

„Ekselans” OOD

s. Osmar,

obsht. V. Preslav

47

2812018

ET „Bulmilk-Nikolay Nikolov”

s. General Inzovo,

obl. Yambolska

48

2812010

ET „Mladost-2-Yanko Yanev”

gr. Yambol,

ul. „Yambolen” 13

49

BG 1012020

ET „Petar Mitov-Universal”

s. Gorna Grashtitsa

obsht. Kyustendil

50

BG 1112016

Mandra „IPZHZ”

gr. Troyan

ul. „V.Levski” 281

51

BG 1712042

ET „Madar”

s. Terter

52

BG 0912011

ET „Alada-Mohamed Banashak”

s. Byal izvor

obsht. Ardino

53

1112026

„ABLAMILK” EOOD

gr. Lukovit

ul. „Yordan Yovkov” 13

54

1312005

„Ravnogor” OOD

s. Ravnogor

55

1712010

„Bulagrotreyd-chastna kompaniya” EOOD

s. Yuper

Industrialen kvartal

56

2012011

ET „Ivan Gardev 52”

gr. Kermen

ul. „Hadzhi Dimitar” 2

57

2012024

ET „Denyo Kalchev 53”

gr. Sliven

ul. „Samuilovsko shose” 17

58

2112015

OOD „Rozhen Milk”

s. Davidkovo,

obsht. Banite

59

2112026

ET „Vladimir Karamitev”

s. Varbina

obsht. Madan

60

2312007

ET „Agropromilk”

gr. Ihtiman

ul. „P.Slaveikov” 19

61

BG 1812008

„Vesi” OOD

s. Novo selo

62

BG 2512003

„Si Vi Es” OOD

gr. Omurtag

Promishlena zona

63

BG 2612034

ET „Eliksir-Petko Petev”

s. Gorski izvor

64

0812030

„FAMA” AD

gr. Dobrich

bul. „Dobrudzha” 2

65

0912003

„Koveg-mlechni producti” OOD

gr. Kardzhali

Promishlena zona

66

1412015

ET „Boycho Videnov - Elbokada 2000”

s. Stefanovo

obsht. Radomir

67

1712017

„Diva 02” OOD

gr. Isperih

ul. „An.Kanchev”

68

1712037

ET „Ali Isliamov”

s. Yasenovets

69

1712043

„Maxima milk” OOD

s. Samuil

70

2012010

„Saray” OOD

s. Mokren

71

2012032

„Kiveks” OOD

s.Kovachite

72

2012036

„Minchevi” OOD

s. Korten

73

2212009

„Serdika -94” OOD

gr. Sofia

kv. Zheleznitza

74

2312028

ET „Sisi Lyubomir Semkov”

s. Anton

75

2312033

„Balkan spetsial” OOD

s. Gorna Malina

76

2312039

EOOD „Laktoni”

s. Ravno pole,

obl. Sofiyska

77

2412040

„Inikom” OOD

gr. Galabovo

ul. „G.S.Rakovski” 11

78

2512011

ET „Sevi 2000- Sevie Ibryamova”

s. Krepcha

obsht. Opaka

79

2612015

ET „Detelina 39”

s. Brod

80

2812002

„Arachievi” OOD

s. Kirilovo,

obl. Yambolska’

81

BG 1612021

ET „Deni-Denislav Dimitrov-Ilias Islamov”

s. Briagovo

obsht. Gulyantsi

82

2012008

„Raftis” EOOD

s. Byala

83

2112023

ET „Iliyan Isakov”

s. Trigrad

obsht. Devin

84

2312020

„MAH 2003” EOOD

gr. Etropole

bul. „Al. Stamboliyski” 21