ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.294.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 294

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
6 november 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming

1

 

*

Richtlijn 2013/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2007/14/EG van de Commissie tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van Richtlijn 2004/109/EG ( 1 )

13

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1093/2013 van de Commissie van 4 november 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1982/2004 van de Commissie wat de vereenvoudiging van het Intrastat-systeem en het verzamelen van Intrastat-gegevens betreft

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1094/2013 van de Commissie van 4 november 2013 betreffende de toewijzing aan Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van extra zeedagen in ICES-sector VIIe

30

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1095/2013 van de Commissie van 4 november 2013 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Sierra de Cádiz (BOB)]

32

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1096/2013 van de Commissie van 4 november 2013 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Poulet des Cévennes / Chapon des Cévennes (BGA)]

34

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1097/2013 van de Commissie van 4 november 2013 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Lentilles vertes du Berry (BGA)]

36

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1098/2013 van de Commissie van 4 november 2013 tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Gâche vendéenne (BGA)]

38

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1099/2013 van de Commissie van 5 november 2013 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (uitbreiding van lijndiensten)

40

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1100/2013 van de Commissie van 5 november 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

42

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2013/637/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 4 november 2013 tot wijziging van Aanbeveling 2006/576/EG wat betreft T-2- en HT-2-toxine in mengvoeders voor katten ( 1 )

44

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

RICHTLIJNEN

6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/1


RICHTLIJN 2013/48/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (het IVBPR) is het recht op een eerlijk proces vastgelegd. Artikel 48, lid 2, van het Handvest garandeert de eerbiediging van de rechten van de verdediging.

(2)

De Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen. Volgens de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, en met name punt 33, moet het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken binnen de Unie worden, omdat een versterkte wederzijdse erkenning en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en de rechtsbescherming van het individu ten goede zouden komen.

(3)

Krachtens artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), „berust de justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen …”.

(4)

De toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen veronderstelt wederzijds vertrouwen van de lidstaten in elkaars strafrechtstelsels. De omvang van die wederzijdse erkenning hangt nauw samen met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters, waaronder regelingen voor de bescherming van de rechten van verdachten of beklaagden en gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken.

(5)

Hoewel de lidstaten partij zijn bij het EVRM en bij het IVBPR, heeft de ervaring geleerd dat dit gegeven alleen niet altijd zorgt voor een voldoende mate van vertrouwen in de strafrechtstelsels van andere lidstaten.

(6)

Wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar alle bij de strafprocedure betrokken actoren beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van de andere lidstaten als gelijkwaardig aan hun eigen beslissingen beschouwen; daarbij gaat het niet alleen om het vertrouwen dat de regels van de andere lidstaten adequaat zijn, maar ook om het vertrouwen dat die regels correct worden toegepast. Versterking van wederzijds vertrouwen vereist gedetailleerde regels inzake de bescherming van de procedurele rechten en waarborgen die voortvloeien uit het Handvest, het EVRM en het IVBPR. Versterking van wederzijds vertrouwen vereist evenzeer, middels deze richtlijn en andere maatregelen, een verdere ontwikkeling binnen de Unie van de in het Handvest en in het EVRM vastgelegde minimumnormen.

(7)

Artikel 82, lid 2, VWEU voorziet in de vaststelling van minimumvoorschriften die in de lidstaten van toepassing zijn, ter bevordering van wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie. Dat artikel verwijst naar „de rechten van personen in de strafvordering” als een van de gebieden waarop minimumvoorschriften kunnen worden vastgesteld.

(8)

Gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten leiden tot meer vertrouwen in de strafrechtstelsels van alle lidstaten, hetgeen op zijn beurt moet leiden tot efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen, en tot bevordering van een cultuur van grondrechten in de Unie. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten ook belemmeringen voor het vrije verkeer van burgers wegnemen op het gehele grondgebied van de lidstaten. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften dienen te worden vastgelegd op het gebied van het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures, het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en het recht om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens die vrijheidsbeneming.

(9)

Op 30 november 2009 keurde de Raad een resolutie goed betreffende een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten of beklaagden in strafprocedures („de routekaart”) (3). In de routekaart, waarin een stapsgewijze benadering wordt voorgestaan, wordt opgeroepen tot de vaststelling van maatregelen met betrekking tot het recht op vertaling en vertolking (maatregel A), het recht op informatie over de rechten en informatie over de beschuldiging (maatregel B), het recht op juridisch advies en rechtsbijstand (maatregel C), het recht te communiceren met familie, werkgever en consulaire autoriteiten (maatregel D), en bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden (maatregel E). In de routekaart wordt benadrukt dat de volgorde van de rechten slechts indicatief is en dat deze overeenkomstig de prioriteiten dus kan worden verlegd. De routekaart is bedoeld als een totaalpakket: pas wanneer alle onderdelen ten uitvoer zijn gelegd, zal het effect optimaal zijn.

(10)

Op 11 december 2009 verklaarde de Europese Raad zich ingenomen met de routekaart en maakte hij deze tot onderdeel van het Programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (4) (punt 2.4). De Europese Raad onderstreepte het feit dat de routekaart niet uitputtend is, door de Commissie uit te nodigen te onderzoeken welke minimale procedurele rechten verdachten en beklaagden verder kunnen worden toegekend, en te beoordelen of andere vraagstukken, bijvoorbeeld het vermoeden van onschuld, dienen te worden aangepakt om op dit gebied tot een betere samenwerking te komen.

(11)

Tot dusver zijn er twee maatregelen voortvloeiend uit de routekaart vastgesteld, met name: Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (5), en Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (6).

(12)

Deze richtlijn bevat minimumvoorschriften betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures betreffende de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (7) („procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel”) en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en het recht om met derden en met consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming. Op die manier bevordert de richtlijn de toepassing van het Handvest, met name de artikelen 4, 6, 7, 47 en 48, door voort te bouwen op de artikelen 3, 5, 6 en 8 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat in zijn jurisprudentie, geregeld normen vaststelt betreffende het recht op toegang tot een advocaat. In die jurisprudentie is onder meer geoordeeld dat het eerlijke karakter van het proces vereist dat een verdachte of beklaagde gebruik kan maken van alle specifiek aan rechtsbijstand verbonden diensten. In dat verband moeten de advocaten van verdachten of beklaagden de fundamentele aspecten van de verdediging onverkort kunnen waarborgen.

(13)

Onverminderd de krachtens het EVRM op de lidstaten rustende verplichting om het recht op een eerlijk proces te waarborgen, dienen procedures met betrekking tot lichte strafbare feiten die in de gevangenis zijn gepleegd, of tot in militair verband gepleegde strafbare feiten die door een bevelvoerende officier worden behandeld, in deze richtlijn niet als strafprocedures te worden aangemerkt.

(14)

Bij de uitvoering van deze richtlijn moet rekening gehouden worden met de bepalingen van Richtlijn 2012/13/EU, die voorschrijven dat verdachten of beklaagden onverwijld informatie krijgen over het recht op toegang tot een advocaat en dat verdachten of beklaagden die zijn aangehouden of gedetineerd onverwijld in het bezit worden gesteld van een schriftelijke verklaring van rechten, met informatie over het recht op toegang tot een advocaat.

(15)

In deze richtlijn wordt verstaan onder „advocaat”, eenieder die overeenkomstig het nationale recht, daaronder begrepen op grond van een door een bevoegde instantie verleende machtiging, gekwalificeerd en bevoegd is om verdachten of beklaagden juridisch advies en juridische bijstand te verlenen.

(16)

In sommige lidstaten is een andere autoriteit dan een in strafzaken bevoegde rechtbank bevoegd tot het opleggen van sancties, andere dan vrijheidsbeneming, met betrekking tot relatief lichte strafbare feiten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn met betrekking tot verkeersovertredingen die op grote schaal worden begaan en die kunnen worden vastgesteld naar aanleiding van een verkeerscontrole. In dergelijke situaties zou het onredelijk zijn de bevoegde autoriteit te verplichten alle rechten te waarborgen waarin deze richtlijn voorziet. Indien het recht van een lidstaat erin voorziet dat voor lichte strafbare feiten een sanctie wordt opgelegd door een dergelijke autoriteit, en daartegen ofwel beroep kan worden ingesteld ofwel dat de zaak anderszins kan worden doorverwezen naar een in strafzaken bevoegde rechtbank, dient deze richtlijn derhalve alleen van toepassing te zijn op de procedure die bij die rechtbank wordt gevoerd naar aanleiding van dat beroep of die verwijzing.

(17)

In sommige lidstaten zijn bepaalde lichte feiten strafbaar gesteld; het betreft met name lichte verkeersovertredingen, lichte overtredingen van algemene gemeentelijke verordeningen en lichte overtredingen tegen de openbare orde. In dergelijke situaties zou het onredelijk zijn de bevoegde autoriteit te verplichten alle rechten te waarborgen waarin deze richtlijn voorziet. Indien het recht van een lidstaat erin voorziet dat voor lichte strafbare feiten geen vrijheidsstraf kan worden opgelegd, dient deze richtlijn derhalve alleen van toepassing te zijn op procedures voor een in strafzaken bevoegde rechtbank.

(18)

Het toepassingsgebied van deze richtlijn ten aanzien van bepaalde lichte strafbare feiten laat de EVRM-verplichting van de lidstaten om het recht op een eerlijk proces te waarborgen, daaronder begrepen het recht op rechtsbijstand van een advocaat, onverlet.

(19)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat verdachten of beklaagden overeenkomstig deze richtlijn, het recht hebben zonder onnodig uitstel toegang te krijgen tot een advocaat. Indien zij geen afstand hebben gedaan van het desbetreffende recht, dienen verdachten of beklaagden in ieder geval toegang tot een advocaat te hebben tijdens de strafprocedure voor een rechtbank.

(20)

Voor de toepassing van deze richtlijn geldt niet als verhoor de eerste ondervraging, door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit, waarvan het doel bestaat uit het identificeren van de betrokkenen, het controleren op wapenbezit of andere gelijkaardige veiligheidskwesties, dan wel het nagaan of een onderzoek moet worden ingesteld, bijvoorbeeld tijdens controles langs de weg, of tijdens regelmatige steekproefsgewijze controles wanneer de identiteit van een verdachte of beklaagde nog niet is vastgesteld.

(21)

In de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is bevestigd, dat indien een persoon die geen verdachte of beklaagde is, zoals een getuige, verdachte of beklaagde wordt, die persoon tegen zelfincriminatie beschermd dient te worden en zwijgrecht heeft. Daarom verwijst deze richtlijn uitdrukkelijk naar de praktische situatie waarin een dergelijke persoon tijdens een verhoor door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit in het kader van een strafprocedure, verdachte of beklaagde wordt. Indien tijdens een dergelijk verhoor waarin een persoon die geen verdachte of beklaagde is, verdachte of beklaagde wordt, dient het verhoor onmiddellijk te worden stopgezet. Het verhoor kan evenwel worden voortgezet indien de persoon op de hoogte is gesteld van het feit dat hij verdachte of beklaagde is en hij de in deze richtlijn vastgestelde rechten ten volle kan uitoefenen.

(22)

Verdachten of beklaagden dienen het recht te hebben de advocaat die hen vertegenwoordigt onder vier ogen te ontmoeten. De lidstaten kunnen praktische regelingen treffen betreffende de duur en de frequentie van dergelijke ontmoetingen, naargelang van de omstandigheden van de procedures, in het bijzonder de complexiteit van de zaak en de toepasselijke procedurele stappen. De lidstaten kunnen eveneens praktische regelingen treffen om de veiligheid en de zekerheid te waarborgen, in het bijzonder van de advocaat en de verdachte of beklaagde, op de plaats waar dergelijke ontmoeting plaatsvindt. Dergelijke praktische regelingen dienen de daadwerkelijke uitoefening of de essentie van het recht van de verdachten of beklaagden om hun advocaat te ontmoeten, onverlet te laten.

(23)

Verdachten of beklaagden dienen het recht te hebben om te communiceren met de advocaat die hen vertegenwoordigt. Dergelijke communicatie kan in elke fase plaatsvinden, inclusief voorafgaand aan de uitoefening van het recht die advocaat te ontmoeten. De lidstaten kunnen praktische regelingen treffen betreffende de duur en de frequentie van dergelijke communicatie en de daarbij gebruikte middelen, met inbegrip van het gebruik van videoconferenties en andere communicatietechnologie om dergelijke communicatie te doen plaatsvinden. Dergelijke praktische regelingen dienen de daadwerkelijke uitoefening of de essentie van het recht van de verdachten of beklaagden om te communiceren met hun advocaat onverlet te laten.

(24)

Deze richtlijn mag de lidstaten niet beletten voor bepaalde lichte strafbare feiten het recht van de verdachte of beklaagde op toegang tot een advocaat per telefoon te organiseren. Het aldus inperken van dit recht dient evenwel beperkt te blijven tot gevallen waarin een verdachte of beklaagde niet door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit wordt verhoord.

(25)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat verdachten of beklaagden het recht hebben dat hun advocaat aanwezig is en daadwerkelijk kan deelnemen aan het verhoor door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie, inclusief tijdens de hoorzittingen voor de rechtbank. Die deelname dient te worden uitgeoefend overeenkomstig de procedures in het nationale recht die mogelijk de deelname van een advocaat regelen tijdens het verhoor van de verdachte of de beklaagde door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie, alsmede tijdens de hoorzittingen voor de rechtbank, mits die procedures de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het desbetreffende recht onverlet laten. De advocaat kan tijdens een verhoor van de verdachte of de beklaagde door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie, alsmede tijdens een hoorzitting voor de rechtbank, overeenkomstig die procedures onder meer vragen stellen, verduidelijking vragen en verklaringen afleggen, die dienen te worden geregistreerd overeenkomstig het nationale recht.

(26)

Verdachten of beklaagden hebben het recht op de aanwezigheid van hun advocaat bij onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal, in zoverre deze voorzien zijn in het toepasselijke nationale recht en in zoverre de verdachten of beklaagden verplicht zijn te verschijnen of hen dat is toegestaan. Dergelijke handelingen moeten op zijn minst meervoudige confrontaties, tijdens welke de verdachte of beklaagde naast andere personen staat om door het slachtoffer of een getuige te worden geïdentificeerd; confrontaties, tijdens welke een verdachte of beklaagde met een of meer getuigen wordt samengebracht wanneer onder deze getuigen onenigheid bestaat over belangrijke feiten of aangelegenheden, en reconstructies van de plaats van een delict in aanwezigheid van de verdachte of beklaagde, teneinde beter te begrijpen hoe en in welke omstandigheden het misdrijf is gepleegd en om de verdachte of beklaagde specifieke vragen te kunnen stellen, omvatten. De lidstaten kunnen praktische regelingen treffen betreffende de aanwezigheid van een advocaat tijdens onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal. Dergelijke praktische regelingen moeten de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van de desbetreffende rechten onverlet laten. Indien de advocaat tijdens onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal aanwezig is, dient dit geregistreerd te worden door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat.

(27)

De lidstaten dienen zich ertoe in te spannen om algemene informatie ter beschikking te stellen — bijvoorbeeld op een website of door middel van een folder op het politiebureau — om verdachten of beklaagden te helpen een advocaat te vinden. De lidstaten hoeven evenwel geen actieve stappen te zetten om ervoor te zorgen dat verdachten of beklaagden waarvan de vrijheid niet is ontnomen, bijstand krijgen van een advocaat indien zij zelf niet het nodige hebben gedaan om door een advocaat te worden bijgestaan. Het dient de verdachte of beklaagde vrij te staan contact op te nemen met een advocaat, die te raadplegen en erdoor te worden bijgestaan.

(28)

De lidstaten dienen de noodzakelijke regelingen te treffen om ervoor te zorgen dat, wanneer verdachten of beklaagden hun vrijheid wordt ontnomen, zij hun recht op toegang tot een advocaat daadwerkelijk kunnen uitoefenen, mede doordat in bijstand van een advocaat wordt voorzien als de betrokkene er geen heeft, tenzij zij afstand hebben gedaan van dat recht. Dergelijke regelingen kunnen bijvoorbeeld inhouden dat de bevoegde autoriteiten in de bijstand van een advocaat voorzien aan de hand van een lijst van beschikbare advocaten waaruit de verdachte of beklaagde zou kunnen kiezen. Dergelijke regelingen kunnen, in voorkomend geval, de regels betreffende rechtsbijstand omvatten.

(29)

De omstandigheden waaronder verdachten of beklaagden hun vrijheid wordt ontnomen, dienen volledig in overeenstemming te zijn met de voorschriften van het EVRM, het Handvest, en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het „Hof van Justitie”) en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Bij het overeenkomstig deze richtlijn verstrekken van bijstand aan een verdachte of beklaagde wie de vrijheid is ontnomen, dient de betrokken advocaat de mogelijkheid te hebben de bevoegde autoriteiten vragen te stellen over de omstandigheden waarin de betrokkene de vrijheid is ontnomen.

(30)

Ingeval de verdachte of de beklaagde zich op grote geografische afstand bevindt, bijvoorbeeld in overzees gebied of tijdens een buitenlandse militaire operatie die door de lidstaat wordt ondernomen of waaraan deze deelneemt, mogen de lidstaten tijdelijk afwijken van het recht van de verdachte of de beklaagde op toegang tot een advocaat zonder onnodig uitstel na de vrijheidsbeneming. Tijdens een dergelijke tijdelijke afwijking mogen de bevoegde autoriteiten de betrokkene niet verhoren of geen onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal krachtens deze richtlijn uitvoeren. Indien de grote geografische afstand van de verdachte of beklaagde de onmiddellijke toegang tot een advocaat onmogelijk maakt, dienen de lidstaten in communicatie via telefoon of videoconferentie te voorzien, tenzij dit onmogelijk is.

(31)

De lidstaten dienen tijdelijk te kunnen afwijken van het recht op toegang tot een advocaat in de fase van het voorbereidende onderzoek om, in dringende gevallen, ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen. Zolang een tijdelijke afwijking op die grond van kracht is, kunnen de bevoegde autoriteiten verdachten of beklaagden verhoren zonder dat een advocaat aanwezig is, op voorwaarde dat de verdachten of beklaagden van hun zwijgrecht op de hoogte zijn gebracht en dat zij dat recht kunnen uitoefenen, en dat dergelijk verhoor de rechten van de verdediging, inclusief het recht van de betrokkene om zichzelf niet te beschuldigen, niet schaadt. Het verhoor dient te worden uitgevoerd met als enig doel en voor zover noodzakelijk om informatie te verkrijgen die essentieel is om ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen. Elk misbruik van deze afwijking zorgt in beginsel voor een onherstelbare schending van de rechten van de verdediging.

(32)

De lidstaten dienen tevens tijdelijk te kunnen afwijken van het recht op toegang tot een advocaat in de fase van het voorbereidende onderzoek, indien onmiddellijk optreden door de onderzoeksautoriteiten noodzakelijk is om te voorkomen dat strafprocedures substantiële schade wordt toegebracht, in het bijzonder om te voorkomen dat essentieel bewijs wordt vernietigd of veranderd, of dat getuigen worden beïnvloed. Zolang een tijdelijke afwijking op deze grond van kracht is, kunnen de bevoegde autoriteiten verdachten of beklaagden verhoren zonder dat een advocaat aanwezig is, op voorwaarde dat zij van hun zwijgrecht op de hoogte zijn gebracht en dat zij dat recht kunnen uitoefenen, en dat dergelijk verhoor de rechten van de verdediging, inclusief het recht van de betrokkene om zichzelf niet te beschuldigen, niet schendt. Het verhoor dient te worden uitgevoerd met als enig doel en voor zover noodzakelijk om informatie te verkrijgen die van essentieel belang is om te voorkomen dat strafprocedures substantiële schade wordt toegebracht. Elk misbruik van deze afwijking zorgt in beginsel voor een onherstelbare schending van de rechten van de verdediging.

(33)

Het vertrouwelijke karakter van de communicatie tussen verdachten of beklaagden en hun advocaat is van essentieel belang voor de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging. De lidstaten dienen derhalve het vertrouwelijke karakter van de ontmoetingen en elke andere vorm van communicatie tussen de advocaat en de verdachte of beklaagde bij de uitoefening van het recht op toegang tot een advocaat op grond van deze richtlijn zonder uitzondering te eerbiedigen. Deze richtlijn laat de procedures met betrekking tot de situatie waarin objectieve en feitelijke omstandigheden erop wijzen dat de advocaat ervan wordt verdacht samen met de verdachte of beklaagde bij een strafbaar feit betrokken te zijn, onverlet. Elke criminele handeling van een advocaat mag niet worden beschouwd als rechtmatige bijstand aan verdachten of beklaagden binnen het kader van deze richtlijn. De verplichting het vertrouwelijke karakter te eerbiedigen betekent niet alleen dat de lidstaten die communicatie niet mogen belemmeren noch daar toegang tot mogen hebben, maar ook dat, indien de verdachten of beklaagden hun vrijheid is ontnomen of zich op andere wijze onder de controle van de staat bevinden, de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat regelingen voor communicatie de vertrouwelijkheid daarvan handhaven en beschermen. Dit laat in detentiecentra aanwezige mechanismen om te voorkomen dat gedetineerden illegale zendingen ontvangen, zoals bijvoorbeeld het screenen van briefwisseling, onverlet, mits dergelijke mechanismen de bevoegde autoriteiten niet toestaan de communicatie tussen de verdachten of beklaagden en hun advocaat te lezen. Deze richtlijn laat tevens nationaalrechtelijke procedures onverlet op grond waarvan het doorsturen van briefwisseling kan worden geweigerd indien de verzender er niet mee instemt dat de briefwisseling eerst aan een bevoegde rechtbank wordt voorgelegd.

(34)

Een eventuele schending van het vertrouwelijke karakter als louter nevenverschijnsel van een wettige observatie door de bevoegde autoriteiten moet door deze richtlijn onverlet worden gelaten. Ook dient deze richtlijn de werkzaamheden onverlet te laten die, bijvoorbeeld, door de nationale inlichtingendiensten worden verricht met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid overeenkomstig artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), of die onder het toepassingsgebied vallen van artikel 72 VWEU, op grond waarvan titel V betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht bepaalt dat de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet moet worden gelaten.

(35)

Verdachten of beklaagden wie de vrijheid is ontnomen, moet het recht worden verleend om ten minste één door hen aangeduide persoon, zoals een familielid of een werkgever, zonder onnodig uitstel op de hoogte te laten brengen van de vrijheidsbeneming, op voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan het correcte verloop van de strafprocedure tegen de betrokkene, noch aan enige andere strafprocedures. De lidstaten kunnen praktische regelingen treffen voor de toepassing van dat recht. Dergelijke praktische regelingen dienen de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het recht onverlet te laten. In beperkte, uitzonderlijke gevallen moet echter tijdelijk van dat recht kunnen worden afgeweken wanneer zulks in het licht van bijzondere omstandigheden, op grond van een dwingende, in deze richtlijn bepaalde reden, gerechtvaardigd is. Indien de bevoegde autoriteiten overwegen een dergelijke tijdelijke afwijking in te stellen ten aanzien van een specifieke derde, dienen zij eerst te overwegen of een andere, door de verdachte of beklaagde aangeduide derde van de vrijheidsbeneming op de hoogte kan worden gesteld.

(36)

De verdachten of beklaagden dienen gedurende hun vrijheidsbeneming het recht te hebben zonder onnodig uitstel met ten minste één door hun aangeduide derde, zoals een familielid, te communiceren. De lidstaten kunnen de uitoefening van dat recht beperken of uitstellen met het oog op dwingende of proportionele operationele vereisten. Dergelijke vereisten kunnen onder meer betrekking hebben op de noodzaak om ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon af te wenden, de noodzaak om te voorkomen dat de strafprocedure wordt geschaad of dat een strafbaar feit wordt gepleegd, de noodzaak om een hoorzitting voor de rechtbank af te wachten en de nood om slachtoffers van een misdrijf te beschermen. Indien de bevoegde autoriteiten overwegen de uitoefening van dit recht ten aanzien van een specifieke derde te beperken of uit te stellen, dienen zij eerst te overwegen of de verdachten of beklaagden met een andere door hen aangeduide derde kunnen communiceren. De lidstaten kunnen praktische regelingen treffen betreffende het tijdstip, de wijze, de duur en de frequentie van contacten met derden, met het oog op het bewaren van de goede orde, veiligheid en zekerheid op de plaats waar de betrokkene wordt vastgehouden.

(37)

Het recht op consulaire bijstand van verdachten en beklaagden wie hun vrijheid is ontnomen, is neergelegd in artikel 36 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963, waarin het wordt omschreven als een recht van staten zich in verbinding te stellen met hun onderdanen. Deze richtlijn verleent, op hun verzoek, een overeenkomstig recht aan verdachten of beklaagden wie hun vrijheid is ontnomen. De consulaire bescherming kan worden uitgeoefend door diplomatieke autoriteiten indien zij optreden als consulaire autoriteiten.

(38)

De lidstaten dienen de motieven en de criteria voor een tijdelijke afwijking van de bij deze richtlijn verleende rechten duidelijk in hun nationale recht vast te leggen, en zij mogen slechts beperkt gebruikmaken van die tijdelijke afwijkingen. Dergelijke tijdelijke afwijkingen dienen proportioneel te zijn, dienen een strikte geldigheidsduur te hebben, en niet uitsluitend gebaseerd te zijn op de categorie waartoe het ten laste gelegde strafbare feit behoort of de ernst ervan, en dienen het globale eerlijke verloop van de procedure niet te schenden. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat, indien een tijdelijke afwijking krachtens deze richtlijn is toegestaan door een rechterlijke instantie die geen rechter of rechtbank is, het besluit tot toekenning van de tijdelijke afwijking in ieder geval tijdens de procesfase door een rechtbank moet kunnen worden beoordeeld.

(39)

De verdachten of beklaagden moeten de mogelijkheid hebben om afstand te doen van een uit hoofde van deze richtlijn verleend recht, op voorwaarde dat hun informatie is gegeven om met kennis van zaken te oordelen over de inhoud van het betrokken recht en de mogelijke gevolgen van een afstand van dat recht. Bij het verstrekken van dergelijke informatie dient rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden waarin de betrokken verdachten of beklaagden zich bevinden, zoals hun leeftijd en hun mentale en fysieke gesteldheid.

(40)

De afstand van een recht en de omstandigheden waaronder deze is gedaan, worden geregistreerd volgens de registratieprocedure waarin het recht van de betrokken lidstaat voorziet. Dit mag voor de lidstaten geen enkele aanvullende verplichting tot het invoeren van nieuwe mechanismen of bijkomende administratieve lasten met zich brengen.

(41)

Wanneer een verdachte of een beklaagde overeenkomstig deze richtlijn de afstand van een recht herroept, hoeft niet opnieuw te worden overgegaan tot verhoren of elke andere procedurehandelingen die zijn verricht gedurende de periode waarin de afstand van het betreffende recht gold.

(42)

Personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd („gezochte personen”), moeten in de uitvoerende lidstaat recht hebben op toegang tot een advocaat, zodat zij hun rechten op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Wanneer een advocaat deelneemt aan een verhoor van een gezochte persoon door de uitvoerende rechterlijke instantie, kan die advocaat onder meer, volgens procedures in het nationale recht, vragen stellen, verduidelijking vragen en verklaringen afleggen. Het feit dat de advocaat heeft deelgenomen aan een dergelijke verhoor moet worden geregistreerd door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat.

(43)

De gezochte personen dienen het recht te hebben de advocaat die hen in de uitvoerende lidstaat vertegenwoordigt, onder vier ogen te ontmoeten. De lidstaten kunnen praktische regelingen treffen betreffende de duur en de frequentie van dergelijke ontmoetingen, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van het geval. De lidstaten kunnen eveneens praktische regelingen treffen om de veiligheid en de zekerheid te waarborgen, met name van de advocaat en de gezochte persoon, op de plaats waar de ontmoeting tussen de advocaat en de gezochte persoon plaatsvindt. Dergelijke praktische regelingen dienen de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het recht van de gezochte personen om hun advocaat te ontmoeten, onverlet te laten.

(44)

De gezochte personen dienen het recht te hebben om te communiceren met de advocaat die hen in de uitvoerende lidstaat vertegenwoordigt. Dergelijke communicatie kan in elke fase plaatsvinden, inclusief voorafgaand aan de uitoefening van het recht die advocaat te ontmoeten. De lidstaten kunnen praktische regelingen treffen betreffende de duur en de frequentie van de communicatie tussen de gezochte personen en hun advocaat en de daarbij gebruikte middelen, met inbegrip van het gebruik van videoconferenties en andere communicatietechnologie om dergelijke communicatie te doen plaatsvinden. Dergelijke praktische regelingen dienen de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het recht van de gezochte personen om te communiceren met hun advocaat onverlet te laten.

(45)

De uitvoerende lidstaten dienen de noodzakelijke regelingen te treffen om ervoor te zorgen dat de gezochte personen in staat zijn hun recht op toegang tot een advocaat in de uitvoerende lidstaat daadwerkelijk uit te oefenen, mede doordat in bijstand van een advocaat wordt voorzien als de gezochte personen er geen hebben, tenzij zij afstand hebben gedaan van dat recht. Dergelijke regelingen, waaronder die betreffende rechtsbijstand in voorkomend geval, dienen door het nationaal recht te worden geregeld. Die kunnen bijvoorbeeld inhouden dat de bevoegde autoriteiten in de bijstand van een advocaat voorzien aan de hand van een lijst van beschikbare advocaten waaruit de gezochte personen kunnen kiezen.

(46)

De bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat moet zonder onnodig uitstel nadat zij ervan op de hoogte is gesteld dat een gezochte persoon in die lidstaat een advocaat wil aanwijzen, informatie aan de gezochte persoon verstrekken om hem te helpen in die lidstaat een advocaat aan te wijzen. Dergelijke informatie kan bijvoorbeeld een bijgewerkte lijst van advocaten omvatten, dan wel de naam van een piketadvocaat in de uitvaardigende lidstaat, die informatie en advies kan verlenen in zaken betreffende het Europees aanhoudingsbevel. De lidstaten kunnen de desbetreffende orde van advocaten verzoeken een dergelijke lijst op te stellen.

(47)

De procedure van overlevering is van cruciaal belang voor de samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten. Het naleven van de in Kaderbesluit 2002/584/JBZ vervatte termijnen is van essentieel belang voor deze samenwerking. Gezochte personen moeten in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel hun rechten krachtens deze richtlijn ten volle kunnen uitoefenen, maar die termijnen dienen derhalve wel te worden geëerbiedigd.

(48)

In afwachting van een wetgevingshandeling van de Unie inzake rechtsbijstand, moeten de lidstaten hun nationale recht inzake rechtsbijstand, dat in overeenstemming behoort te zijn met het Handvest, het EVRM en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, toepassen.

(49)

Overeenkomstig het beginsel van de doeltreffendheid van het Unierecht moeten de lidstaten passende en doeltreffende voorzieningen in rechte instellen om de bij deze richtlijn aan individuen toegekende rechten te waarborgen.

(50)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat bij de beoordeling van de verklaringen die de verdachten of beklaagden afleggen of van het bewijs dat is verkregen in strijd met hun recht op een advocaat, of in gevallen waarin overeenkomstig deze richtlijn een afwijking van dat recht was toegestaan, de rechten van de verdediging en het eerlijke verloop van de procedure worden geëerbiedigd. In dit verband dient de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in acht te worden genomen, waarin wordt bepaald dat de rechten van de verdediging in principe onherstelbaar zijn geschonden als belastende verklaringen die tijdens een politieverhoor bij afwezigheid van een advocaat zijn gedaan, worden gebruikt voor een veroordeling. Dit laat onverlet het gebruik van verklaringen voor andere doelen die krachtens het nationale recht zijn toegestaan, zoals de noodzaak om spoedeisende onderzoekshandelingen uit te voeren of om het plegen van andere strafbare feiten of het optreden van ernstige negatieve gevolgen voor een persoon te voorkomen, dan wel de dringende noodzaak om te voorkomen dat strafprocedures substantiële schade wordt toegebracht, wanneer het verlenen van toegang tot een advocaat of het vertragen van het onderzoek onherstelbare schade zou toebrengen aan een lopend onderzoek naar een ernstig misdrijf. Voorts mag dit geen afbreuk doen aan de nationale voorschriften of systemen inzake de toelaatbaarheid van bewijs en mag het de lidstaten niet beletten een systeem te handhaven waarbij al het bestaande bewijs in rechte mag worden aangevoerd zonder dat de toelaatbaarheid ervan afzonderlijk of vooraf wordt beoordeeld.

(51)

De zorgplicht ten aanzien van verdachten of beklaagden die in een mogelijk zwakke positie verkeren, ligt ten grondslag aan een eerlijke rechtsbedeling. Het openbaar ministerie, de rechtshandhavingsautoriteiten en de rechterlijke instanties moeten daarom de daadwerkelijke uitoefening door dergelijke verdachten of beklaagden van de rechten waarin deze richtlijn voorziet, bevorderen, bijvoorbeeld door rekening te houden met mogelijke kwetsbaarheid die hun vermogen aantast om het recht op toegang tot een advocaat en het recht een derde vanaf hun vrijheidsbeneming op de hoogte te laten brengen, uit te oefenen, en door passende maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat die rechten gewaarborgd worden.

(52)

Deze richtlijn eerbiedigt de door het Handvest erkende grondrechten en beginselen, zoals het verbod op foltering en onmenselijke en onterende behandeling, het recht op vrijheid en veiligheid, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op menselijke integriteit, de rechten van het kind, de integratie van mensen met een handicap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging. Deze richtlijn dient overeenkomstig deze rechten en beginselen te worden toegepast.

(53)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn die met door het EVRM gewaarborgde rechten overeenkomen, worden toegepast in overeenstemming met de bepalingen van het EVRM, zoals deze zijn ontwikkeld in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(54)

In deze richtlijn worden minimumvoorschriften vastgesteld. De lidstaten kunnen de in deze richtlijn vastgestelde rechten uitbreiden om een hoger beschermingsniveau te bieden. Een dergelijk hoger beschermingsniveau mag geen belemmering vormen voor de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen die die minimumvoorschriften beogen te bevorderen. Het beschermingsniveau mag nooit lager zijn dan de normen die opgenomen zijn in het Handvest en in het EVRM, zoals uitgelegd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

(55)

In deze richtlijn worden de rechten van kinderen bevorderd en wordt rekening gehouden met de richtsnoeren van de Raad van Europa over kindvriendelijke justitie, in het bijzonder met de bepalingen over de informatie die en het advies dat aan kinderen moeten worden gegeven. Deze richtlijn garandeert dat verdachten en beklaagden, waaronder kinderen, passende informatie wordt gegeven die hen in staat stelt de gevolgen van elke afstand van een uit hoofde van deze richtlijn verleend recht te begrijpen, en dat deze afstand op vrijwillige en ondubbelzinnige wijze wordt gedaan. Wanneer de verdachte of de beklaagde een kind is, moet de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld na de vrijheidsbeneming van het kind en moet deze op de hoogte gebracht worden van de redenen daarvoor. Indien het verstrekken van deze informatie aan de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt voor het kind ingaat tegen het belang van het kind, moet een andere in aanmerking komende volwassene, zoals een familielid, op de hoogte gebracht worden. De bepalingen van het nationale recht die voorschrijven dat de specifieke instanties, instellingen en personen, met name degene die verantwoordelijk zijn voor de bescherming en het welzijn van kinderen, in kennis worden gesteld van het feit dat een kind zijn vrijheid is ontnomen, worden hierdoor onverlet gelaten. Behoudens in de meest uitzonderlijke omstandigheden dienen de lidstaten zich te onthouden van een beperking of uitstel van het recht met een derde contact te hebben ter zake van een verdacht of aangeklaagd kind dat zijn vrijheid is ontnomen. In geval van uitstel mag het kind echter niet van de buitenwereld afgezonderd worden vastgehouden, en moet het bijvoorbeeld worden toegestaan om met een voor de bescherming of het welzijn van kinderen verantwoordelijke instelling of persoon te communiceren.

(56)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (8) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(57)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van minimumvoorschriften betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen van de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens die vrijheidsbeneming, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van de maatregel, beter door de Unie kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(58)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen het Vereningd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.

(59)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in die lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn bevat minimumvoorschriften betreffende het recht van verdachten en beklaagden in strafprocedures en van personen tegen wie een procedure ingevolge Kaderbesluit 2002/584/JBZ loopt („procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel”), om toegang tot een advocaat te hebben en om een derde op de hoogte te laten brengen van de vrijheidsbeneming en om met derden en met consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op de verdachten of beklaagden in een strafprocedure, vanaf het ogenblik waarop zij er door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis worden gesteld dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, ongeacht of hen hun vrijheid is ontnomen. Zij is van toepassing totdat de procedure is beëindigd, dat wil zeggen totdat definitief is vastgesteld of de verdachte of beklaagde het strafbare feit al dan niet heeft begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.

2.   Deze richtlijn is, in overeenstemming met artikel 10, van toepassing op personen tegen wie een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel loopt (gezochte personen), vanaf het moment van aanhouding in de uitvoerende lidstaat.

3.   Deze richtlijn is, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in lid 1, tevens van toepassing op andere personen dan verdachten en beklaagden die in de loop van het verhoor door de politie of door een andere rechtshandhavingsautoriteit, verdachte of beklaagde worden.

4.   Onverminderd het recht op een eerlijk proces is deze richtlijn, met betrekking tot lichte feiten:

a)

waarvoor krachtens de wet van een lidstaat een sanctie door een andere autoriteit dan een in strafzaken bevoegde rechtbank wordt opgelegd, en tegen het opleggen van deze sanctie beroep bij een dergelijke rechtbank, kan worden ingesteld, of kan worden verwezen naar een dergelijke rechtbank, of

b)

waarvoor geen vrijheidsstraf kan worden opgelegd,

alleen van toepassing op de procedures voor een in strafzaken bevoegde rechtbank.

Deze richtlijn is in elk geval volledig van toepassing indien de verdachte of beklaagde zijn vrijheid is ontnomen, ongeacht de fase van de strafprocedure.

Artikel 3

Recht op toegang tot een advocaat in een strafprocedure

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden recht hebben op toegang tot een advocaat, op een zodanig moment en op zodanige wijze dat de betrokken personen hun rechten van verdediging in de praktijk daadwerkelijk kunnen uitoefenen.

2.   De verdachten of beklaagden hebben zonder onnodig uitstel toegang tot een advocaat. In elk geval, hebben de verdachten of beklaagden toegang tot een advocaat vanaf de volgende momenten, ongeacht welk moment het vroegste is:

a)

voordat zij door de politie of door een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie worden verhoord;

b)

wanneer de onderzoeks- of andere bevoegde autoriteiten een tot onderzoek of andere vorm van bewijsgaring strekkende handeling verrichten, overeenkomstig lid 3, onder c);

c)

zonder onnodig uitstel na de vrijheidsbeneming;

d)

indien zij voor een in strafzaken bevoegde rechtbank zijn opgeroepen, binnen een redelijke termijn voordat zij voor deze rechtbank in rechte verschijnen.

3.   Het recht op toegang tot een advocaat houdt het volgende in:

a)

de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden het recht hebben de advocaat die hen vertegenwoordigt onder vier ogen te ontmoeten en met hem te communiceren, ook voordat zij door de politie of een andere rechtshandhavingsautoriteit of rechterlijke instantie worden verhoord;

b)

de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden het recht hebben dat hun advocaat bij het verhoor aanwezig is en daaraan daadwerkelijk kan deelnemen. Deze deelname geschiedt overeenkomstig procedures in het nationale recht, mits die procedures de daadwerkelijke uitoefening en de essentie van het desbetreffende recht onverlet laten. Wanneer een advocaat aan het verhoor deelneemt, wordt het feit dat dergelijke deelname heeft plaatsgevonden, geregistreerd door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat;

c)

de lidstaten zorgen ervoor dat de verdachten of beklaagden ten minste het recht hebben hun advocaat de volgende onderzoekshandelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal te laten bijwonen, mits het handelingen betreft waarin het nationale recht voorziet en waarbij de aanwezigheid van de verdachte of beklaagde is vereist of hem dat is toegestaan:

i)

meervoudige confrontaties;

ii)

confrontaties;

iii)

reconstructies van de plaats van een delict.

4.   De lidstaten spannen zich ervoor in algemene informatie ter beschikking te stellen om verdachten of beklaagden te helpen een advocaat te vinden.

Onverminderd de bepalingen van het nationale recht betreffende de verplichte aanwezigheid van een advocaat, treffen de lidstaten de noodzakelijke regelingen om ervoor te zorgen dat verdachten of beklaagden wie de vrijheid is ontnomen in staat zijn om hun recht op toegang tot een advocaat daadwerkelijk uit te oefenen, tenzij zij afstand hebben gedaan van dat recht overeenkomstig artikel 9.

5.   In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de lidstaten, uitsluitend in de fase van het voorbereidende onderzoek, tijdelijk afwijken van de toepassing van lid 2, onder c), indien de geografische afstand waarop een verdachte of beklaagde zich bevindt het onmogelijk maakt om het recht op toegang tot een advocaat onverwijld na de vrijheidsbeneming te kunnen waarborgen.

6.   In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de lidstaten, uitsluitend in de fase van het voorbereidende onderzoek, tijdelijk afwijken van de toepassing van de in lid 3 vastgestelde rechten, indien en voor zover, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, een of meer van de volgende dwingende redenen zulks rechtvaardigen:

a)

indien er sprake is van een dringende noodzaak om ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen;

b)

indien onmiddellijk optreden door de onderzoeksautoriteiten noodzakelijk is om te voorkomen dat de strafprocedure substantiële schade wordt toegebracht.

Artikel 4

Vertrouwelijkheid

De lidstaten eerbiedigen het vertrouwelijke karakter van de communicatie tussen de verdachten of beklaagden en hun advocaat bij de uitoefening van het recht op toegang tot een advocaat op grond van deze richtlijn. Die communicatie omvat ontmoetingen, briefwisseling, telefoongesprekken en elke andere vorm van communicatie die krachtens het nationale recht is toegestaan.

Artikel 5

Recht om een derde op de hoogte te laten brengen van de vrijheidsbeneming

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden wie hun vrijheid is ontnomen het recht hebben om, indien gewenst, ten minste één door hen aangeduide persoon, bijvoorbeeld een familielid of een werkgever, zonder onnodig uitstel op de hoogte te laten brengen van hun vrijheidsbeneming.

2.   Indien de verdachte of beklaagde een kind is, zorgen de lidstaten ervoor dat de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de vrijheidsbeneming en van de redenen daarvoor, tenzij dit in strijd zou zijn met het belang van het kind, in welk geval een andere volwassene die daarvoor in aanmerking komt op de hoogte wordt gebracht. Voor de toepassing van dit lid wordt een persoon die jonger is dan achttien jaar als kind aangemerkt.

3.   De lidstaten kunnen tijdelijk afwijken van de toepassing van de in de leden 1 en 2 bepaalde rechten indien, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, een van de volgende dwingende redenen zulks rechtvaardigt:

a)

een dringende noodzaak om ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen;

b)

een dringende noodzaak om een situatie te voorkomen waarin substantiële schade aan de strafprocedure kan worden toegebracht.

4.   Indien de lidstaten tijdelijk afwijken van de toepassing van de in lid 2 bepaalde rechten, zorgen zij ervoor dat een met de bescherming en het welzijn van kinderen belaste autoriteit zonder onnodig uitstel in kennis wordt gesteld van het feit dat het kind zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 6

Recht om gedurende de vrijheidsbeneming met derden te communiceren

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden wie hun vrijheid is ontnomen, het recht hebben zonder onnodig uitstel met ten minste één door hem aangeduide derde, zoals een familielid, te communiceren.

2.   De lidstaten kunnen de uitoefening van het recht bedoeld in lid 1 beperken of uitstellen op grond van dwingende of proportionele operationele vereisten.

Artikel 7

Het recht op communicatie met de consulaire autoriteiten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden die geen onderdaan zijn en wie hun vrijheid is ontnomen, het recht hebben om, desgewenst, de consulaire autoriteiten van de lidstaat waarvan zij de nationaliteit hebben, zonder onnodig uitstel op de hoogte te laten brengen van de vrijheidsbeneming, en met de consulaire autoriteiten te communiceren. Verdachten of beklaagden die twee of meer nationaliteiten hebben, kunnen evenwel kiezen welke consulaire autoriteiten in voorkomend geval op de hoogte moeten worden gebracht van de vrijheidsbeneming, en met welke consulaire autoriteiten zij wensen te communiceren.

2.   Verdachten of beklaagden hebben tevens het recht door hun consulaire autoriteiten te worden bezocht, zich met hen te onderhouden en met hen te corresponderen en het recht om hun vertegenwoordiging in rechte door hun consulaire autoriteiten geregeld te zien, voor zover die autoriteiten daarmee instemmen en de betrokken verdachten of beklaagden zulks wensen.

3.   De uitoefening van de in dit artikel bedoelde rechten kan in het nationale recht of bij nationale procedures worden gereguleerd, mits dat recht en die procedures de verwezenlijking van de met deze rechten beoogde doelen volledig waarborgen.

Artikel 8

Algemene voorwaarden voor de toepassing van tijdelijke afwijkingen

1.   Een tijdelijke afwijking op grond van artikel 3, lid 5 of 6, of uit hoofde van artikel 5, lid 3:

a)

heeft een evenredig karakter en gaat niet verder dan noodzakelijk;

b)

heeft een strikt beperkte geldigheidsduur;

c)

wordt niet uitsluitend gebaseerd op de soort of de ernst van het vermeende strafbare feit, en

d)

doet geen afbreuk aan het globale eerlijke verloop van de procedure.

2.   Tijdelijke afwijkingen op grond van artikel 3, lid 5 of 6, kunnen alleen toegestaan worden bij een naar behoren gemotiveerde en per geval genomen beslissing, die ofwel uitgaat van een rechterlijke instantie of van een andere bevoegde autoriteit op voorwaarde dat de beslissing kan worden onderworpen aan rechterlijke toetsing. De naar behoren gemotiveerde beslissing wordt geregistreerd door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat.

3.   Tijdelijke afwijkingen op grond van artikel 5, lid 3, kunnen alleen per geval worden toegestaan, ofwel door een rechterlijke instantie of door een andere bevoegde autoriteit op voorwaarde dat de beslissing kan worden onderworpen aan rechterlijke toetsing.

Artikel 9

Afstand

1.   Onverminderd de bij het nationale recht voorgeschreven aanwezigheid of bijstand van een advocaat, zorgen de lidstaten ervoor dat, met betrekking tot afstand van een in de artikelen 3 en 10 bedoeld recht:

a)

de verdachte of beklaagde mondeling of schriftelijk duidelijke en toereikende informatie in eenvoudige en begrijpelijke bewoordingen is gegeven over de inhoud van het betrokken recht en over de mogelijke gevolgen van het afstand doen daarvan, en

b)

deze vrijwillig en ondubbelzinnig geschiedt.

2.   De afstand, die schriftelijk of mondeling kan geschieden, wordt geregistreerd, alsmede de omstandigheden waaronder de afstand is gedaan door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat deze afstand later op elk moment tijdens de strafprocedure door de verdachte of de beklaagde kan worden herroepen en dat de verdachte of beklaagde van die mogelijkheid op de hoogte gebracht wordt. Dergelijke herroeping van de afstand wordt van kracht vanaf het moment waarop zij heeft plaatsgevonden.

Artikel 10

Recht op toegang tot een advocaat in een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een gezochte persoon, vanaf zijn aanhouding op grond van een Europees aanhoudingsbevel recht heeft op toegang tot een advocaat in de uitvoerende lidstaat.

2.   Met betrekking tot de inhoud van het recht op toegang tot een advocaat in de uitvoerende lidstaat hebben gezochte personen in die lidstaat de volgende rechten:

a)

het recht op toegang tot een advocaat op een zodanig moment en op een zodanige wijze dat de gezochte personen hun rechten daadwerkelijk en in ieder geval zonder onnodig uitstel na de vrijheidsbeneming kunnen uitoefenen;

b)

het recht om te communiceren met de advocaat die hen vertegenwoordigt en deze te ontmoeten;

c)

het recht dat hun advocaat aanwezig is bij en overeenkomstig procedures in het nationale recht deelneemt aan het verhoor van een gezochte persoon door de uitvoerende rechterlijke instantie. Wanneer een advocaat deelneemt aan het verhoor, moet dat geregistreerd worden door gebruik te maken van de registratieprocedure overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat.

3.   De bij de artikelen 4, 5, 6, 7, 9, en, in geval van een tijdelijke afwijking uit hoofde van artikel 5, lid 3, de bij artikel 8 bepaalde rechten zijn van overeenkomstige toepassing op de procedures ter uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat.

4.   De bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat brengt de gezochte personen er zonder onnodig uitstel na de vrijheidsbeneming van op de hoogte dat zij het recht hebben in de uitvaardigende lidstaat een advocaat aan te wijzen. De rol van de advocaat in de uitvaardigende lidstaat is de advocaat in de uitvoerende lidstaat bij te staan, door die advocaat informatie en advies te verstrekken teneinde de gezochte personen hun rechten uit hoofde van Kaderbesluit 2002/584/JBZ daadwerkelijk te doen uitoefenen.

5.   Indien de gezochte personen het recht om een advocaat in de uitvaardigende lidstaat aan te wijzen, wensen uit te oefenen en zij nog geen dergelijke advocaat hebben, brengt de bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat hiervan terstond op de hoogte. De bevoegde autoriteit van die lidstaat verstrekt de gezochte personen zonder onnodig uitstel de informatie om hen te helpen in die lidstaat een advocaat te vinden.

6.   Het recht van gezochte personen om in de uitvaardigende lidstaat een advocaat aan te wijzen, laat de in Kaderbesluit 2002/584/JBZ bepaalde termijnen of de verplichting voor de uitvoerende rechterlijke instantie om binnen de overeenkomstig dat kaderbesluit bepaalde termijnen en voorwaarden een beslissing te nemen over de overlevering van de betrokkene, onverlet.

Artikel 11

Rechtsbijstand

Deze richtlijn laat het nationale recht inzake rechtsbijstand, dat van toepassing is overeenkomstig het Handvest en het EVRM, onverlet.

Artikel 12

Rechtsmiddelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten of beklaagden in strafprocedures alsmede gezochte personen in een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel, op grond van het nationale recht over een doeltreffende voorziening in rechte beschikken in gevallen waarin hun rechten op grond van deze richtlijn zijn geschonden.

2.   Onverminderd nationale bepalingen en stelsels inzake de toelaatbaarheid van bewijs zorgen de lidstaten er in strafprocedures voor dat bij de beoordeling van de verklaringen van verdachten of beklaagden of van bewijs dat is verkregen in strijd met hun recht op een advocaat of in gevallen waarin overeenkomstig artikel 3, lid 6, een afwijking van dit recht was toegestaan, de rechten van de verdediging en het eerlijke verloop van de procedure worden geëerbiedigd.

Artikel 13

Kwetsbare personen

De lidstaten zorgen ervoor dat bij de toepassing van deze richtlijn rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare verdachten en kwetsbare beklaagden.

Artikel 14

Non-regressieclausule

Geen enkele bepaling in deze richtlijn mag worden opgevat als een beperking of afwijking van de rechten en procedurele waarborgen die voortvloeien uit het Handvest, het EVRM of andere toepasselijke bepalingen van het internationale recht of het recht van lidstaten en die een hoger beschermingsniveau bieden.

Artikel 15

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 27 november 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden door de lidstaten vastgesteld.

3.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16

Verslag

Uiterlijk op 28 november 2019 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten aan deze richtlijn hebben voldaan, inclusief een beoordeling van de toepassing van artikel 3, lid 6, juncto artikel 8, leden 1 en 2, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Adressaten

Deze richtlijn is overeenkomstig de Verdragen gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 43 van 15.2.2012, blz. 51.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 september 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 oktober 2013.

(3)  PB C 295 van 4.12.2009, blz. 1.

(4)  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

(5)  PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1.

(6)  PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1.

(7)  PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

(8)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/13


RICHTLIJN 2013/50/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot wijziging van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2007/14/EG van de Commissie tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van Richtlijn 2004/109/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 50 en 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft op grond van artikel 33 van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), aan het Europees Parlement en de Raad verslag moeten uitbrengen over de werking van die richtlijn, onder meer over de vraag of het juist is de ontheffing voor bestaande obligaties na de periode van tien jaar te beëindigen, als bepaald in artikel 30, lid 4, van die richtlijn, en over het potentiële effect van de werking van die richtlijn op de Europese financiële markten.

(2)

De Commissie heeft op 27 mei 2010 een verslag vastgesteld over de werking van Richtlijn 2004/109/EG, waarin wordt aangegeven op welke punten de door die richtlijn in het leven geroepen regeling kan worden verbeterd. Het verslag maakt in het bijzonder duidelijk dat het nodig is de verplichtingen van bepaalde uitgevende instellingen te vereenvoudigen om de gereglementeerde markten aantrekkelijker te maken voor kleine en middelgrote uitgevende instellingen die kapitaal aantrekken in de Unie. Daarnaast moet de effectiviteit van de bestaande transparantieregeling worden verbeterd, in het bijzonder met betrekking tot de bekendmaking van bedrijfseigendom.

(3)

Voorts heeft de Commissie in haar mededeling van 13 april 2011 getiteld „Akte voor de interne markt — Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen — Samen werk maken van een nieuwe groei”, vastgesteld dat Richtlijn 2004/109/EG moet worden herzien om de verplichtingen die gelden voor beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen evenrediger te maken en tegelijkertijd dezelfde mate van beleggersbescherming te garanderen.

(4)

Volgens het verslag en de mededeling van de Commissie dienen de administratieve lasten die verbonden zijn aan de verplichtingen in verband met toelating tot de handel op een gereglementeerde markt te worden verkleind voor kleine en middelgrote uitgevende instellingen, om hun toegang tot kapitaal te verbeteren. De verplichtingen om tussentijdse verklaringen van het bestuursorgaan of financiële kwartaalverslagen te publiceren, vormen een belangrijke last voor vele kleine en middelgrote uitgevende instellingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, terwijl zij niet nodig zijn voor de beleggersbescherming. Die verplichtingen zetten ook aan tot prestaties op de korte termijn en ontmoedigen langetermijnbeleggingen. Om duurzame waardecreatie en een op de lange termijn gerichte beleggingsstrategie aan te moedigen, is het essentieel om de kortetermijndruk op uitgevende instellingen te verminderen en om beleggers een stimulans te geven om een langere termijn visie aan te nemen. De verplichting om tussentijdse verklaringen van het bestuursorgaan te publiceren, dient derhalve te worden afgeschaft.

(5)

Het mag de lidstaten niet toegestaan zijn in hun nationale wetgeving de verplichting op te leggen om periodieke financiële informatie vaker te publiceren dan de jaarlijkse en de halfjaarlijkse financiële verslagen. De lidstaten moeten evenwel de mogelijkheid hebben om de uitgevende instellingen te verplichten tot het publiceren van aanvullende, periodieke financiële informatie indien een dergelijke verplichting geen aanzienlijke financiële last met zich meebrengt en de vereiste aanvullende informatie in verhouding staat tot de factoren die bijdragen tot beleggingsbeslissingen. Deze richtlijn laat elke aanvullende financiële informatie die op grond van sectorwetgeving van de Unie vereist is, onverlet en de lidstaten kunnen in het bijzonder financiële instellingen verplichten aanvullende periodieke financiële informatie te publiceren. Een gereglementeerde markt kan bovendien uitgevende instellingen waarvan de effecten tot de handel op die gereglementeerde markt zijn toegelaten, verplichten aanvullende periodieke financiële informatie te publiceren in alle of sommige segmenten van die markt.

(6)

Om te voorzien in aanvullende flexibiliteit en bijgevolg administratieve lasten te verminderen, dient de uiterste termijn voor het publiceren van de halfjaarlijkse financiële verslagen te worden verlengd tot drie maanden na het einde van de verslagperiode. Verwacht wordt dat de verslagen van kleine en middelgrote uitgevende instellingen door de termijnverlenging voor de publicatie van hun halfjaarlijkse financiële verslagen meer aandacht van de marktdeelnemers zullen krijgen, en dat deze uitgevende instellingen derhalve meer zichtbaar worden.

(7)

Teneinde de transparantie op betalingen aan overheden te verbeteren, moeten uitgevende instellingen waarvan de effecten tot de handel op gereglementeerde markten zijn toegelaten en die actief zijn in de winningsindustrie of de houtkap in oerbossen, jaarlijks in een afzonderlijk verslag de betalingen vermelden die zijn gedaan aan de overheden van de landen waarin zij actief zijn. Het verslag moet betalingen omvatten die naar hun aard vergelijkbaar zijn met de betalingen die vermeld worden uit hoofde van het initiatief inzake transparantie in winningsindustrieën (Extractive Industries Transparency Initiative — EITI). De vermelding van de betalingen aan overheden moet het maatschappelijk middenveld en beleggers, informatie verstrekken zodat regeringen van landen die rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen om verantwoording kan worden gevraagd voor hun inkomsten uit de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen. Het initiatief vult ook het actieplan van de Europese Unie inzake „Wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw” (EU FLEGT) en de bepalingen van Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (5) aan, die vereisen dat handelaren in houtproducten gepaste zorgvuldigheid aan de dag leggen om te voorkomen dat illegaal hout de markt van de Unie binnenkomt. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de leden van de verantwoordelijke organen van een onderneming die handelen binnen het kader van de hun krachtens het nationale recht toegewezen bevoegdheden, ervoor verantwoordelijk zijn dat het verslag over betalingen aan overheden naar hun beste kennis en vermogen overeenkomstig deze richtlijn wordt opgesteld. De nadere vereisten zijn omschreven in hoofdstuk 10 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (6).

(8)

Omwille van de transparantie en de bescherming van de beleggers dienen de lidstaten voor te schrijven dat de volgende beginselen van toepassing zijn op verslagen over betalingen aan overheden overeenkomstig hoofdstuk 10 van Richtlijn 2013/34/EU: materialiteit (een betaling, hetzij afzonderlijk, hetzij in een reeks van samenhangende betalingen, hoeft niet in het verslag te worden vermeld indien deze betaling in een boekjaar minder dan 100 000 EUR bedraagt); verslagen voor elke overheid en elk project (de verslagen over betalingen aan overheden dienen te worden gemaakt voor elke afzonderlijke overheid en voor elk afzonderlijk project); universaliteit (er mogen geen uitzonderingen — bijvoorbeeld voor uitgevende instellingen die in bepaalde landen actief zijn — worden gemaakt die een verstorend effect kunnen hebben en uitgevende instellingen in staat kunnen stellen om lakse transparantievereisten uit te buiten); alomvattendheid (alle relevante betalingen aan overheden moeten worden gerapporteerd, in overeenstemming met hoofdstuk 10 van Richtlijn 2013/34/EU en de desbetreffende overwegingen).

(9)

Financiële innovatie heeft geleid tot de ontwikkeling van nieuwe soorten financiële instrumenten die voor beleggers economische blootstelling creëren aan ondernemingen waarvan de bekendmaking niet is geregeld in Richtlijn 2004/109/EG. Deze instrumenten zouden kunnen worden gebruikt om heimelijk participaties in ondernemingen te verwerven, wat kan leiden tot marktmisbruik en een onjuist of misleidend beeld kan geven van de economische eigendom van beursgenoteerde vennootschappen. Om ervoor te zorgen dat uitgevende instellingen en beleggers volledige kennis hebben van de structuur van de bedrijfseigendom, moet de definitie van financiële instrumenten in die richtlijn alle instrumenten bestrijken waarvan het economisch effect vergelijkbaar is met het houden van aandelen, en rechten op het verwerven van aandelen.

(10)

Financiële instrumenten waarvan het economisch effect vergelijkbaar is met het houden van aandelen en rechten op het verwerven van aandelen, die een afwikkeling in contanten voorschrijven, moeten berekend worden op een naar delta gecorrigeerde basis door het nominale bedrag van de onderliggende aandelen te vermenigvuldigen met de delta van het instrument. De delta geeft de mate aan, waarin de theoretische waarde van een financieel instrument zou veranderen in geval van een variatie in prijs van het onderliggende instrument, en verschaft een nauwkeurig beeld van de blootstelling van de houder aan het onderliggende instrument. Deze benadering is gekozen om ervoor te zorgen dat de informatie over het totale aantal stemrechten waarover de investeerder beschikt zo accuraat mogelijk is.

(11)

Tevens dient, om voldoende transparantie van belangrijke deelnemingen te garanderen, ingeval een houder van financiële instrumenten gebruikmaakt van zijn recht om aandelen te verwerven, en het totale bezit van aan de onderliggende aandelen verbonden stemrechten de drempel voor kennisgeving overschrijdt zonder dat dit van invloed is op het totale percentage van de eerder gemelde deelnemingen, een nieuwe kennisgeving vereist te zijn om de verandering in de aard van de deelnemingen bekend te maken.

(12)

Een geharmoniseerde regeling voor kennisgeving van belangrijke deelnemingen waaraan stemrechten zijn verbonden, in het bijzonder met betrekking tot het samenvoegen van deelnemingen in de vorm van aandelen met deelnemingen in de vorm van financiële instrumenten, moet de rechtszekerheid verbeteren, de transparantie vergroten en de administratieve last verlichten voor grensoverschrijdende beleggers. Het mag de lidstaten daarom niet toegestaan zijn strengere regels vast te stellen dan die bepaald in Richtlijn 2004/109/EG voor de berekening van de drempels voor kennisgeving, de samenvoeging van deelnemingen in de vorm van aandelen waaraan stemrechten zijn verbonden met deelnemingen in de vorm van financiële instrumenten waaraan stemrechten zijn verbonden en vrijstellingen van de vereisten voor kennisgeving. Rekening houdend met de bestaande verschillen in eigendomsconcentratie in de Unie en met de verschillen in vennootschapsrecht in de Unie die tot gevolg hebben dat het totale aantal aandelen verschilt van het totale aantal stemrechten voor sommige uitgevende instellingen, moeten de lidstaten echter wel het recht behouden om zowel lagere als aanvullende drempels vast te stellen voor kennisgeving van deelnemingen waaraan stemrechten zijn verbonden, en dezelfde kennisgeving op te leggen voor de drempels die gebaseerd zijn op kapitaalbelang. De lidstaten moeten tevens de mogelijkheid behouden om strengere verplichtingen dan die van Richtlijn 2004/109/EG vast te stellen met betrekking tot de inhoud (zoals de bekendmaking van de intenties van de aandeelhouders), de procedure en de termijnen voor de kennisgeving, en dienen de mogelijkheid te hebben aanvullende informatie over belangrijke deelnemingen te verlangen die niet is vereist op grond van Richtlijn 2004/109/EG. In het bijzonder dienen de lidstaten ook de mogelijkheid te behouden wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen die zijn vastgesteld met betrekking tot openbare overnamebiedingen, fusies, of andere transacties die gevolgen hebben voor het eigendom van of de zeggenschap over vennootschappen waarop wordt toegezien door de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (7), waarbij informatieverplichtingen worden opgelegd die verder gaan dan die van Richtlijn 2004/109/EG.

(13)

Technische normen moeten zorgen voor consistente harmonisatie van de regeling voor kennisgeving van belangrijke deelnemingen en voor een voldoende mate van transparantie. Het zou efficiënt en passend zijn de Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8) de uitwerking op te dragen van vervolgens bij de Commissie in te dienen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen omvatten. De Commissie moet de door ESMA ontwikkelde technische reguleringsnormen vaststellen teneinde de voorwaarden nader te bepalen waaronder de bestaande ontheffingen van de vereisten voor kennisgeving worden toegepast voor belangrijke deelnemingen waaraan stemrechten zijn verbonden. Gebruikmakend van haar expertise moet ESMA in het bijzonder de ontheffingsgevallen vaststellen, daarbij ook rekening houdend met mogelijk misbruik daarvan om de vereisten voor kennisgeving te omzeilen.

(14)

Teneinde rekening te houden met de technische ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen voor het specificeren van de inhoud van de kennisgeving van belangrijke deelnemingen in de vorm van financiële instrumenten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de betreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(15)

Om grensoverschrijdende beleggingen te vergemakkelijken, moeten beleggers eenvoudig toegang kunnen krijgen tot gereglementeerde informatie over alle beursgenoteerde vennootschappen in de Unie. Het huidige netwerk van officieel aangewezen nationale mechanismen voor de centrale opslag van gereglementeerde informatie zorgt er echter niet voor dat dergelijke informatie in de hele Unie gemakkelijk te vinden is. Teneinde grensoverschrijdende toegang tot informatie te garanderen en om rekening te houden met de technische ontwikkelingen in de financiële markten en op het gebied van de communicatietechnologieën, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen voor het specificeren van de minimumnormen voor de verspreiding van gereglementeerde informatie, de toegang tot gereglementeerde informatie op het niveau van de Unie en de centrale opslag van gereglementeerde informatie. De Commissie moet, bijgestaan door ESMA, ook de bevoegdheid krijgen om maatregelen te nemen ter verbetering van het functioneren van het netwerk van officieel aangewezen nationale opslagmechanismen en om technische criteria te ontwikkelen voor de toegang tot gereglementeerde informatie op het niveau van de Unie, in het bijzonder betreffende het beheer van een centraal toegangspunt voor het zoeken naar gereglementeerde informatie op het niveau van de Unie. ESMA moet een webportaal opzetten en onderhouden dat fungeert als een centraal Europees elektronisch toegangspunt („het toegangspunt”).

(16)

Om de naleving van de vereisten van Richtlijn 2004/109/EG te verbeteren en naar aanleiding van de mededeling van de Commissie van 9 december 2010 met als titel „Het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector”, moeten de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten om sancties op te leggen worden versterkt en moeten zij aan bepaalde essentiële vereisten voldoen met betrekking tot de adressaten, de bij het opleggen van een administratieve sanctie of maatregel in acht te nemen criteria, belangrijke bevoegdheden voor het opleggen van sancties en de hoogte van de administratieve geldboetes. Deze bevoegdheden tot het opleggen van sancties moeten ten minste beschikbaar zijn in het geval van overtreding van de hoofdbepalingen van Richtlijn 2004/109/EG. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om deze ook in andere gevallen uit te oefenen. De lidstaten dienen er in het bijzonder voor te zorgen dat de administratieve sancties en maatregelen die kunnen worden toegepast, de mogelijkheid omvatten om geldboetes op te leggen die hoog genoeg zijn om een afschrikkende werking te hebben. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te bepalen dat, in het geval van overtredingen door juridische entiteiten, sancties kunnen worden opgelegd aan de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van de desbetreffende juridische entiteit of aan andere individuen die op grond van bepalingen van nationaal recht aansprakelijk kunnen worden gesteld voor deze overtredingen. De lidstaten dienen tevens te bepalen dat de uitoefening van de stemrechten van houders van aandelen en financiële instrumenten die zich niet aan de vereisten voor kennisgeving houden, worden opgeschort of kunnen worden opgeschort. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben te bepalen dat de stemrechten alleen worden opgeschort voor de meest ernstige overtredingen. Richtlijn 2004/109/EG dient betrekking te hebben op zowel administratieve sancties als maatregelen, opdat alle gevallen van niet-naleving worden bestreken, ongeacht of deze in nationaal recht als een sanctie dan wel als een maatregel worden aangemerkt, en dient de wettelijke bepalingen van de lidstaten inzake strafrechtelijke sancties onverlet te laten.

Omdat er voldoende afschrikkende sancties beschikbaar moeten zijn om schone en transparante markten te ondersteunen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben te voorzien in andere sancties of maatregelen en hogere administratieve geldboetes dan die waarin Richtlijn 2004/109/EG voorziet. Deze bepalingen betreffende sancties, alsook die betreffende de bekendmaking van administratieve sancties vormen geen precedent voor andere wetgeving van de Unie, in het bijzonder die voor ernstiger inbreuken op de wet- en regelgeving.

(17)

Om te garanderen dat beslissingen waarbij een administratieve maatregel of sanctie wordt opgelegd, een afschrikkend effect hebben op het grote publiek, dienen zij in de regel te worden bekendgemaakt. De bekendmaking van beslissingen is tevens een belangrijk instrument om marktdeelnemers erover te informeren welk gedrag in strijd wordt geacht met Richtlijn 2004/109/EG en om de ruime verspreiding van goed gedrag onder marktdeelnemers te stimuleren. Indien de bekendmaking van een beslissing evenwel de stabiliteit van het financieel systeem of een lopend officieel onderzoek ernstig in gevaar zou brengen of indien, voor zover kan worden vastgesteld, onevenredige en ernstige schade zou toebrengen aan de betrokken instellingen en individuen, of indien, wanneer de sanctie wordt opgelegd aan een natuurlijke persoon, uit een verplichte voorafgaande beoordeling van de evenredigheid van de bekendmaking blijkt dat publicatie van persoonsgegevens onevenredig is, moet de bevoegde autoriteit kunnen besluiten dergelijke publicatie uit te stellen of de beslissing anoniem bekend te maken.

(18)

Om de behandeling te verduidelijken van niet-genoteerde effecten die zijn belichaamd in aandelencertificaten welke tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en om transparantieleemten te vermijden, dient de definitie van „uitgevende instelling” nader te worden gespecificeerd, opdat daaronder ook uitgevende instellingen vallen van niet-genoteerde effecten die zijn belichaamd in aandelencertificaten welke tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. Ook dient de definitie van „uitgevende instelling” te worden gewijzigd om rekening te houden met het feit dat uitgevende instellingen van effecten die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, in sommige lidstaten natuurlijke personen kunnen zijn.

(19)

In het geval van een uitgevende instelling uit een derde land van obligaties met een nominale waarde per eenheid van minder dan 1 000 EUR of van aandelen, is volgens Richtlijn 2004/109/EG de lidstaat van herkomst van de uitgevende instelling de lidstaat als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder m), iii), van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (9). Teneinde de vaststelling van de lidstaat van herkomst voor deze uitgevende instellingen uit derde landen te verduidelijken en te vereenvoudigen, dient de definitie van deze term zo te worden gewijzigd dat de lidstaat van herkomst de lidstaat is die door de uitgevende instelling gekozen is uit de lidstaten waar haar effecten tot een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

(20)

Alle uitgevende instellingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt in de Unie zijn toegelaten, dienen onderworpen te zijn aan toezicht van een bevoegde autoriteit van een lidstaat om er zeker van te zijn dat zij aan hun verplichtingen voldoen. Uitgevende instellingen die krachtens Richtlijn 2004/109/EG hun lidstaat van herkomst moeten kiezen, maar dat niet hebben gedaan, kunnen zich onttrekken aan het toezicht van een bevoegde autoriteit in de Unie. Daarom moet Richtlijn 2004/109/EG worden gewijzigd om een lidstaat van herkomst vast te stellen voor uitgevende instellingen die hun keuze van lidstaat van herkomst niet binnen drie maanden aan de bevoegde autoriteiten hebben meegedeeld. In dat geval dient de lidstaat van herkomst de lidstaat te zijn waar de effecten van de uitgevende instelling tot de handel op een op zijn grondgebied gelegen gereglementeerde markt toegelaten zijn. Indien de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in meer dan een lidstaat, zijn al deze lidstaten, lidstaat van herkomst totdat de uitgevende instelling kiest voor één enkele lidstaat van herkomst en deze keuze bekendmaakt. Daardoor zullen deze uitgevende instellingen ertoe aangezet worden een lidstaat van herkomst te kiezen en hun keuze mee te delen aan de bevoegde autoriteiten en zullen de bevoegde autoriteiten in de tussentijd niet langer verstoken zijn van de noodzakelijke bevoegdheid om in te grijpen, totdat de uitgevende instelling een lidstaat van herkomst heeft gekozen en haar keuze heeft bekendgemaakt.

(21)

De keuze van de lidstaat van herkomst door de uitgevende instelling is op grond van Richtlijn 2004/109/EG drie jaar geldig voor een uitgevende instelling die obligaties uitgeeft met een nominale waarde per eenheid van ten minste 1 000 EUR. Wanneer de effecten van een uitgevende instelling echter niet meer toegelaten zijn tot de handel op de gereglementeerde markt van de lidstaat van herkomst van de uitgevende instelling en toegelaten blijven tot de handel in een of meer lidstaten van ontvangst, heeft deze uitgevende instelling geen band meer met de oorspronkelijk gekozen lidstaat van herkomst indien dit niet de lidstaat is waar zij haar statutaire zetel heeft. Deze uitgevende instelling moet de mogelijkheid hebben een of meer van haar lidstaten van ontvangst of de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft, als haar nieuwe lidstaat van herkomst te kiezen voordat de periode van drie jaar is verstreken. Dezelfde mogelijkheid om een nieuwe lidstaat van herkomst te kiezen, zou ook gelden voor een uitgevende instelling uit een derde land van obligaties met een nominale waarde per eenheid van minder dan 1 000 EUR, of van aandelen, waarvan de effecten niet meer toegelaten zijn tot de handel op de gereglementeerde markt van haar lidstaat van herkomst maar nog wel toegelaten zijn tot de handel in een of meer lidstaten van ontvangst.

(22)

Richtlijn 2004/109/EG en Richtlijn 2003/71/EG moeten consistent zijn wat de definitie van de lidstaat van herkomst betreft. Om te bewerkstelligen dat het toezicht door de meest aangewezen lidstaat wordt uitgeoefend, dient Richtlijn 2003/71/EG te worden gewijzigd om grotere flexibiliteit te bieden in gevallen waarin de effecten van een uitgevende instelling met statutaire zetel in een derde land niet langer tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten in haar lidstaat van herkomst maar wel in een of meer andere lidstaten.

(23)

Richtlijn 2007/14/EG van de Commissie (10) bevat in het bijzonder regels met betrekking tot de kennisgeving van de keuze van de lidstaat van herkomst door de uitgevende instelling. Deze regels moeten in Richtlijn 2004/109/EG worden opgenomen. Om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat/lidstaten van herkomst en van de lidstaat waar de uitgevende instelling haar statutaire zetel heeft, indien dat noch de lidstaat van herkomst noch de lidstaat van ontvangst is, door de uitgevende instelling worden geïnformeerd over de keuze van de lidstaat van herkomst, dienen alle uitgevende instellingen te worden verplicht de keuze van hun lidstaat van herkomst mee te delen aan de bevoegde autoriteit van hun eigen lidstaat van herkomst, de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten van ontvangst en de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij hun statutaire zetel hebben, als dit niet hun lidstaat van herkomst is. De regels met betrekking tot de kennisgeving van de keuze van de lidstaat van herkomst moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(24)

De in Richtlijn 2004/109/EG neergelegde eis met betrekking tot de bekendmaking van nieuwe emissies van leningen heeft in de praktijk veel uitvoeringsproblemen opgeleverd en de toepassing ervan wordt complex gevonden. Bovendien overlapt die vereiste gedeeltelijk de vereisten die zijn vastgesteld in Richtlijn 2003/71/EG en Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (11) en levert zij voor de markt niet veel extra informatie op. Daarom en om nodeloze administratieve lasten voor uitgevende instellingen te verminderen, moet die vereiste worden afgeschaft.

(25)

De vereiste dat elke wijziging van de oprichtingsakten of statuten van een uitgevende instelling moet worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst vormt een doublure met de gelijkaardige vereiste als opgelegd door Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (12) en kan leiden tot verwarring over de rol van de bevoegde autoriteit. Daarom en om nodeloze administratieve last voor uitgevende instellingen te verminderen, moet die vereiste worden afgeschaft.

(26)

Een geharmoniseerd elektronisch formaat voor de verslagen zou zeer nuttig zijn voor uitgevende instellingen, beleggers en bevoegde autoriteiten, aangezien het rapporteren erdoor wordt vergemakkelijkt en de toegankelijkheid, het analyseren en het vergelijken van financiële jaarverslagen erdoor worden bevorderd. De opstelling van financiële jaarverslagen in één enkel elektronisch verslagformaat dient daarom met ingang van 1 januari 2020 verplicht te worden gesteld, op voorwaarde dat ESMA een kosten-batenanalyse heeft verricht. ESMA moet, met het oog op vaststelling door de Commissie, ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen om het elektronisch verslagleggingsformaat te specificeren, waarbij naar behoren verwezen wordt naar bestaande en toekomstige technologische opties, zoals eXtensible Business Reporting Language (XBRL). ESMA dient bij de opstelling van de ontwerpen van reguleringsnormen onder alle betrokkenen een open en openbare raadpleging te houden, een grondige evaluatie te verrichten van de mogelijke gevolgen van de vaststelling van de verschillende technologische opties, en in de lidstaten passende tests uit te voeren waarover zij verslag dient uit te brengen aan de Commissie bij de voorlegging van de ontwerpen van technische reguleringsnormen. Bij de opstelling van de ontwerpen van de technische reguleringsnormen betreffende de formaten die voor banken en financiële tussenpersonen en voor verzekeringsmaatschappijen gehanteerd moeten worden, dient ESMA regelmatig nauw samen te werken met de Europese Bankautoriteit (EBA) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (13), en de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen — Eiopa), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (14), om rekening te houden met de specifieke kenmerken van deze sectoren, teneinde te zorgen voor een sectoroverschrijdende consistentie van de werkzaamheden alsmede om tot gemeenschappelijke standpunten te komen. Het Europees Parlement en de Raad moeten bezwaar kunnen aantekenen tegen de technische reguleringsnormen overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1095/2010, in welk geval deze normen niet moeten in werking treden.

(27)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (15) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (16), zijn onverkort van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn.

(28)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals die zijn neergelegd in het Verdrag, zij moet dan ook worden toegepast overeenkomstig deze rechten en beginselen.

(29)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het harmoniseren van de transparantievereisten met betrekking tot informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(30)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (17) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(31)

De Richtlijnen 2004/109/EG, 2003/71/EG en 2007/14/EG dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2004/109/EG

Richtlijn 2004/109/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt d) wordt vervangen door:

„d)   „uitgevende instelling”: een natuurlijke persoon of een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke juridische entiteit, met inbegrip van een staat, waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

In het geval van certificaten van aandelen die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, is de uitgevende instelling de instelling die de onderliggende effecten uitgeeft, ongeacht of deze effecten al dan niet tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten;”;

ii)

punt i) wordt als volgt gewijzigd:

i)

in punt i), wordt het tweede streepje vervangen door:

„—

wanneer de uitgevende instelling in een derde land gevestigd is: de lidstaat die de uitgevende instelling kiest uit de lidstaten waar haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. De keuze voor een lidstaat van herkomst blijft geldig tenzij de uitgevende instelling op grond van punt iii) een nieuwe lidstaat van herkomst heeft gekozen en haar keuze overeenkomstig de tweede alinea van punt i), heeft bekendgemaakt;”;

ii)

punt ii) wordt vervangen door:

„ii)

voor een uitgevende instelling die niet onder punt i) valt: de lidstaat die de uitgevende instelling kiest uit de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft, indien van toepassing, en de lidstaten waar haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. De uitgevende instelling mag slechts één lidstaat als haar lidstaat van herkomst kiezen. Die keuze blijft ten minste drie jaar geldig, tenzij haar effecten niet meer tot de handel op een gereglementeerde markt in de Unie zijn toegelaten of tenzij de uitgevende instelling op enig moment gedurende de periode van drie jaar komt te vallen onder punt i) of punt iii);”;

iii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„iii)

voor een uitgevende instelling waarvan de effecten niet langer zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in haar lidstaat van herkomst als omschreven in punt i), tweede streepje, of punt ii), maar in plaats daarvan tot de handel zijn toegelaten in een of meer andere lidstaten: die nieuwe lidstaat van herkomst als de uitgevende instelling kiest uit de lidstaten waar haar effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, en, in voorkomend geval, de lidstaat waar de uitgevende instelling haar statutaire zetel heeft;”;

iv)

de volgende alinea’s worden toegevoegd:

„Een uitgevende instelling maakt haar lidstaat van herkomst als bedoeld in de punten i), ii) of iii) overeenkomstig de artikelen 20 en 21 bekend. Een uitgevende instelling maakt daarnaast haar lidstaat van herkomst bekend aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft, in voorkomend geval, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten van ontvangst.

Indien de uitgevende instelling haar lidstaat van herkomst als bepaald op grond van punt i), tweede streepje, of punt ii) niet bekendmaakt binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop haar effecten voor het eerst tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, is de lidstaat van herkomst de lidstaat waar de effecten van de uitgevende instelling tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten zijn. Indien de effecten van de uitgevende instelling tot de handel zijn toegelaten op gereglementeerde markten die in meer dan één lidstaat gelegen of werkzaam zijn, zijn deze lidstaten de lidstaat van herkomst van de uitgevende instelling totdat de uitgevende instelling één enkele lidstaat van herkomst kiest en deze keuze bekendmaakt.

Voor een uitgevende instelling waarvan de effecten reeds tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en wiens keuze van lidstaat van herkomst als bedoeld in punt i), tweede streepje of in punt ii) niet vóór 27 november 2015 bekend is gemaakt, vangt de termijn van drie maanden aan op 27 november 2015.

Een uitgevende instelling die een lidstaat van herkomst heeft gekozen als bedoeld in punt i), tweede streepje of in punt ii) of iii), en haar keuze aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst heeft meegedeeld vóór 27 november 2015, is vrijgesteld van de in de tweede alinea bepaalde verplichting, tenzij een dergelijke uitgevende instelling na 27 november 2015 een andere lidstaat van herkomst kiest.”;

iii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

„q)   „formele overeenkomst”: een overeenkomst die bindend is krachtens het toepasselijk recht.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„2 bis.   Verwijzingen in deze richtlijn naar juridische entiteiten omvatten ook geregistreerde ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid en trusts.”.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaat van herkomst mag een uitgevende instelling strengere verplichtingen dan die uit hoofde van deze richtlijn opleggen, maar mag uitgevende instellingen niet verplichten tot het frequenter publiceren van periodieke financiële informatie dan de in artikel 4 bedoelde jaarlijkse financiële verslagen en de in artikel 5 bedoelde halfjaarlijkse financiële verslagen.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„1 bis.   In afwijking van lid 1 mag de lidstaat van herkomst uitgevende instellingen verplichten om aanvullende periodieke financiële informatie frequenter te publiceren dan de in artikel 4 bedoelde jaarlijkse financiële verslagen en de in artikel 5 bedoelde halfjaarlijkse financiële verslagen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

de aanvullende periodieke financiële informatie brengt in de betrokken lidstaat geen onevenredig grote financiële last mee, in het bijzonder voor kleine en middelgrote uitgevende instellingen; en

de inhoud van de vereiste aanvullende periodieke financiële informatie staat in verhouding tot de factoren die bijdragen tot de beleggingsbeslissingen van beleggers in de betrokken lidstaat.

Alvorens een beslissing te nemen waarbij uitgevende instellingen verplicht worden aanvullende periodieke financiële informatie te publiceren, beoordelen de lidstaten zowel of dergelijke aanvullende vereisten kunnen leiden tot een buitensporige nadruk op de kortetermijnresultaten en -prestaties van de uitgevende instellingen, alsook of zij de mogelijkheden van kleine en middelgrote uitgevende instellingen negatief beïnvloeden om toegang tot de gereglementeerde markten te hebben.

Dit laat de mogelijkheid voor de lidstaten onverlet uitgevende instellingen die financiële instellingen zijn, te verplichten aanvullende periodieke financiële informatie bekend te maken.

De lidstaat van herkomst mag een aandeelhouder, een natuurlijke persoon of een juridische entiteit als bedoeld in artikel 10 of artikel 13 geen strengere vereisten opleggen dan die uit hoofde van deze richtlijn, behoudens bij:

i)

het vaststellen van lagere of aanvullende drempels voor kennisgeving dan de in artikel 9, lid 1, opgenomen drempels, en het vereisen van gelijkwaardige kennisgevingen in verband met drempels die gebaseerd zijn op kapitaalbelang;

ii)

het toepassen van strengere vereisten dan die zoals bedoeld in artikel 12; of

iii)

het toepassen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld met betrekking tot openbare overnamebiedingen, fusies, of andere transacties die gevolgen hebben voor de eigendom van of de zeggenschap over vennootschappen, waarop wordt toegezien door de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (18).

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De uitgevende instelling maakt haar jaarlijks financieel verslag uiterlijk vier maanden na het einde van elk boekjaar openbaar en zorgt ervoor dat dit ten minste tien jaar voor het publiek beschikbaar blijft.”;

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„7.   Met ingang van 1 januari 2020 worden alle jaarlijkse financiële verslagen opgesteld in een uniform elektronisch verslagleggingsformaat, mits de Europese Toezichthoudende Autoriteit (European Securities and Markets Authority — ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (19) een kosten-batenanalyse heeft verricht.

ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin het formaat voor de elektronische verslaglegging wordt gespecificeerd, onder verwijzing naar bestaande en toekomstige technologische opties. Voordat de ontwerpen van technische reguleringsnormen worden vastgesteld, onderwerpt ESMA de mogelijke formaten voor elektronische verslaglegging aan een passende evaluatie en aan passende praktijktests. ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 31 december 2016 in bij de Commissie.

De bevoegdheid om de technische reguleringsnormen bedoeld in de tweede alinea vast te stellen, overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, wordt toegekend aan de Commissie.

4)

In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De instelling die aandelen of obligaties uitgeeft, maakt haar halfjaarlijks financieel verslag over de eerste zes maanden van het boekjaar zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na afloop van de verslagperiode, bekend aan het publiek. Zij zorgt ervoor dat het halfjaarlijks financieel verslag ten minste tien jaar voor het publiek beschikbaar blijft.”.

5)

Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6

Verslag over betalingen aan overheden

De lidstaten eisen van de uitgevende instellingen die actief zijn in de winningsindustrie of de houtkap in oerbossen, zoals gedefinieerd in artikel 41, leden 1 en 2, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (20) dat zij, overeenkomstig hoofdstuk 10 van die richtlijn, jaarlijks een verslag opstellen van hun betalingen aan overheden. Dit verslag wordt uiterlijk zes maanden na het einde van elk boekjaar openbaar gemaakt en blijft ten minste tien jaar voor het publiek beschikbaar. Betalingen aan overheden moeten op geconsolideerd niveau worden gemeld.

6)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De artikelen 4 en 5 zijn niet van toepassing op de volgende uitgevende instellingen:

a)

een staat, een regionale of plaatselijke overheid van een staat, een publiekrechtelijke internationale instelling waarbij één of meer lidstaten aangesloten zijn, de Europese Centrale Bank (ECB), de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), opgericht bij de EFSF-kaderovereenkomst, en elk ander mechanisme dat is gecreëerd met als doel de financiële stabiliteit van de Europese monetaire unie te bewaren door middel van het verlenen van tijdelijke financiële bijstand aan de lidstaten die de euro als munt hebben en de nationale centrale banken van de lidstaten, ongeacht of deze al dan niet aandelen of andere effecten uitgeven; en

b)

een uitgevende instelling die uitsluitend obligaties uitgeeft die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste 100 000 EUR bedraagt of, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, de nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte ten minste gelijk is aan 100 000 EUR.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door:

„4.   In afwijking van lid 1, onder b), van dit artikel zijn de artikelen 4 en 5 niet van toepassing op uitgevende instellingen die uitsluitend obligaties uitgeven waarvan de nominale waarde per eenheid ten minste 50 000 EUR bedraagt of die, in het geval van obligaties in een andere valuta dan de euro, een nominale waarde per eenheid hebben die op de datum van uitgifte gelijk is aan ten minste 50 000 EUR, die al tot de handel op een gereglementeerde markt in de Unie zijn toegelaten voor 31 december 2010, gedurende de tijd dat deze obligaties uitstaan.”.

7)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Dit artikel geldt niet voor stemrechten in de handelsportefeuille, zoals gedefinieerd in artikel 11 van Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (21), van een kredietinstelling of beleggingsonderneming, op voorwaarde dat:

a)

de stemrechten die in de handelsportefeuille worden gehouden de 5 % niet overschrijden, en

b)

de aan aandelen verbonden stemrechten die in de handelsportefeuille worden gehouden, niet worden uitgeoefend of anderszins worden aangewend om in te grijpen in het bestuur van de uitgevende instelling.

b)

de volgende leden worden ingevoegd:

„6 bis.   Dit artikel is niet van toepassing op stemrechten verbonden aan aandelen die worden verworven voor stabilisatiedoeleinden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma’s en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (22), mits de aan die aandelen verbonden stemrechten niet worden uitgeoefend of anderszins worden aangewend om in te grijpen in het bestuur van de uitgevende instelling.

6 ter.   ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de berekeningsmethode te specificeren voor de in de leden 5 en 6 genoemde drempel van 5 %, mede in het geval van een groep ondernemingen, waarbij rekening moet worden gehouden met artikel 12, leden 4 en 5.

ESMA legt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 27 november 2014 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen volgens de procedure van de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

8)

In artikel 12, lid 2, wordt de inleidende zin vervangen door:

„De kennisgeving aan de uitgevende instelling geschiedt onverwijld, doch uiterlijk binnen vier handelsdagen na de datum waarop de aandeelhouder, of de natuurlijke persoon of juridische entiteit als bedoeld in artikel 10,”.

9)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De in artikel 9 vastgelegde kennisgevingsvereisten zijn ook van toepassing op een natuurlijke persoon of juridische entiteit die, rechtstreeks of middellijk, houder is van:

a)

financiële instrumenten die, op de vervaldag, uit hoofde van een formele overeenkomst, de houder het onvoorwaardelijke recht of de beslissing over dit recht verlenen om reeds uitgegeven aandelen waaraan stemrechten zijn verbonden te verwerven van een uitgevende instelling waarvan de aandelen tot een gereglementeerde markt zijn toegelaten;

b)

financiële instrumenten die niet onder a) zijn opgenomen maar die gerelateerd zijn aan de daarin bedoelde aandelen en waarvan het economische effect vergelijkbaar is met dat van de onder a) bedoelde financiële instrumenten, ongeacht of zij al dan niet een recht verlenen op materiële afwikkeling.

De vereiste kennisgeving moet een onderverdeling bevatten naar de soorten financiële instrumenten die worden gehouden overeenkomstig de eerste alinea onder a) en de financiële instrumenten die worden gehouden overeenkomstig die eerste alinea, onder b), waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de financiële instrumenten die een recht verlenen op materiële afwikkeling en de financiële instrumenten die een recht verlenen op afwikkeling in contanten.”;

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„1 bis.   Het aantal stemrechten wordt berekend op basis van het volledige nominale bedrag aan aantal onderliggende aandelen van het financiële instrument, behalve wanneer het financiële instrument uitsluitend voorziet in afwikkeling in contanten. In dat geval wordt het aantal stemrechten berekend op naar delta gecorrigeerde basis door het nominale bedrag van de onderliggende aandelen te vermenigvuldigen met de delta van het instrument. Hiertoe moet de houder alle financiële instrumenten die betrekking hebben op dezelfde onderliggende uitgevende instelling samenvoegen en melden. Alleen longposities worden in aanmerking genomen voor de berekening van stemrechten. Longposities worden niet verrekend met shortposities die betrekking hebben op dezelfde uitgevende instelling.

ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op ter specificatie van:

a)

de berekeningsmethode voor het in de eerste alinea bedoelde aantal stemrechten in het geval van financiële instrumenten die gekoppeld zijn aan een aandelenmand of een index; en

b)

de methoden voor de vaststelling van de delta voor de berekening van de stemrechten met betrekking tot financiële instrumenten die uitsluitend voorzien in afwikkeling in contanten, als bepaald in de eerste alinea.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 27 november 2014 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de technische reguleringsnormen bedoeld in de tweede alinea vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

1 ter.   Voor de toepassing van lid 1, worden de volgende instrumenten beschouwd als financiële instrumenten, op voorwaarde dat zij voldoen aan een van de voorwaarden als opgenomen in lid 1, eerste alinea, onder a) of b):

a)

verhandelbare effecten;

b)

opties;

c)

futures;

d)

swaps;

e)

rentetermijncontracten;

f)

financiële contracten ter verrekening van verschillen („contracts for differences”); en

g)

alle andere contracten of overeenkomsten met gelijkaardige economische effecten die fysiek of in contanten kunnen worden afgewikkeld.

ESMA stelt een indicatieve lijst op van financiële instrumenten waarvoor kennisgevingsvereisten gelden krachtens lid 1 en werkt deze op gezette tijden bij, rekening houdend met de technische ontwikkelingen in de financiële markten.”;

c)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De Commissie is bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en behoudens de in artikelen 27 bis en 27 ter opgenomen voorwaarden, de maatregelen vast te stellen om de inhoud van de te verrichten kennisgeving, de kennisgevingstermijn en de geadresseerde van de kennisgeving te specificeren, zoals beschreven in lid 1.”;

d)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   De in artikel 9, leden 4, 5 en 6, en artikel 12, leden 3, 4 en 5, beschreven ontheffingen gelden mutatis mutandis voor de kennisgevingsvereisten op grond van dit artikel.

ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op om de gevallen te specificeren waarin de in de eerste alinea bedoelde ontheffingen van toepassing zijn op financiële instrumenten die worden gehouden door een natuurlijke persoon of een juridische entiteit die orders van cliënten uitvoert of reageert op verzoeken van een cliënt om te handelen, anders dan voor eigen rekening en risico, of posities afdekt die voortkomen uit dergelijke transacties.

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 27 november 2014 in bij de Commissie.

De bevoegdheid om de technische reguleringsnormen bedoeld in de tweede alinea van dit lid vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010, wordt toegekend aan de Commissie.”.

10)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Samenvoeging

1.   De in de artikelen 9, 10 en 13 vervatte kennisgevingsvereisten zijn ook van toepassing op een natuurlijke persoon of een juridische entiteit wanneer het aantal door zodanig persoon of entiteit rechtstreeks of middellijk gehouden stemrechten, uit hoofde van de artikelen 9 en 10, samengevoegd met het aantal stemrechten met betrekking tot rechtstreeks of middellijk gehouden financiële instrumenten uit hoofde van artikel 13, de in artikel 9, lid 1, vervatte drempelwaarden bereikt, overschrijdt of onderschrijdt.

De op grond van de eerste alinea vereiste kennisgeving bevat een onderverdeling van het aantal stemrechten dat is verbonden aan de aandelen die worden gehouden overeenkomstig de artikelen 9 en 10 en de stemrechten met betrekking tot financiële instrumenten in de zin van artikel 13.

2.   Stemrechten met betrekking tot financiële instrumenten waarvan reeds kennis is gegeven overeenkomstig artikel 13 moeten opnieuw bekend worden gemaakt wanneer de natuurlijke persoon of juridische entiteit de onderliggende aandelen heeft verworven en dergelijke acquisities ertoe leiden dat het totale aantal stemrechten dat gekoppeld is aan de door dezelfde uitgevende instelling uitgegeven aandelen de in artikel 9, lid 1, opgenomen drempels bereikt of overschrijdt.”.

11)

Artikel 16, lid 3, wordt geschrapt.

12)

In artikel 19, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt.

13)

Artikel 21, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De Commissie is bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en behoudens de in de artikelen 27 bis en 27 ter opgenomen voorwaarden, maatregelen vast te stellen om het volgende te specificeren:

a)

minimumnormen voor de verspreiding van gereglementeerde informatie als bedoeld in lid 1;

b)

minimumnormen voor de mechanismen voor centrale opslag als bedoeld in lid 2;

c)

regels die de interoperabiliteit van de informatie- en communicatietechnologieën die worden gebruikt door de mechanismen bedoeld in lid 2, en de toegang tot gereglementeerde informatie op het niveau van de Unie daarin garanderen.

De Commissie kan ook een lijst van media voor de verspreiding van informatie onder het publiek opstellen en bijhouden.”.

14)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 21 bis

Europees elektronisch toegangspunt

1.   Uiterlijk op 1 januari 2018 wordt een webportaal opgericht dat fungeert als een Europees elektronisch toegangspunt („het toegangspunt”). EMSA zet het toegangspunt op en beheert het.

2.   Het systeem voor de onderlinge koppeling van de officieel aangewezen mechanismen bestaat uit:

de mechanismen bedoeld in artikel 21, lid 2,

het portaal dat fungeert als het Europese elektronisch toegangspunt.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale opslagmechanismen toegankelijk zijn via het toegangspunt.”.

15)

Artikel 22 wordt vervangen door:

„Artikel 22

Toegang tot gereglementeerde informatie op het niveau van de Unie

1.   ESMA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarin technische vereisten zijn vervat met betrekking tot toegang tot gereglementeerde informatie op het niveau van de Unie en om het volgende te specificeren:

a)

de technische vereisten met betrekking tot communicatietechnologieën die worden gebruikt door de mechanismen bedoeld in artikel 21, lid 2;

b)

de technische vereisten voor het beheer van het centraal toegangspunt voor het zoeken naar gereglementeerde informatie op Unieniveau;

c)

de technische vereisten met betrekking tot het gebruik van één identificatiecode voor elke uitgevende instelling door de mechanismen bedoeld in artikel 21, lid 2;

d)

het gemeenschappelijk formaat voor de verstrekking van gereglementeerde informatie door de mechanismen bedoeld in artikel 21, lid 2;

e)

de gemeenschappelijke classificatie van de gereglementeerde informatie door de mechanismen bedoeld in artikel 21, lid 2, en de gemeenschappelijke lijst met soorten gereglementeerde informatie.

2.   Bij de opstelling van de ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt ESMA rekening met de technische vereisten voor het systeem van gekoppelde ondernemingsregisters dat is ingesteld bij Richtlijn 2012/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 (23).

ESMA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 27 november 2015 in bij de Commissie.

De bevoegdheid om de technische reguleringsnormen bedoeld in de eerste alinea van dit lid vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 wordt toegekend aan de Commissie.

16)

Aan artikel 23, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De informatie waarvoor de in het derde land opgelegde verplichtingen gelden, wordt ingediend overeenkomstig artikel 19 en bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen 20 en 21.”.

17)

In artikel 24 worden de volgende leden ingevoegd:

„4 bis.   Onverminderd lid 4 worden aan de bevoegde autoriteiten alle onderzoeksbevoegdheden verleend die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken. Deze bevoegdheden worden uitgeoefend in overeenstemming met het nationale recht.

4 ter.   De bevoegde autoriteiten oefenen hun bevoegdheden om sancties op te leggen uit in overeenstemming met deze richtlijn en het nationale recht, en op één van de volgende wijzen:

rechtstreeks;

in samenwerking met andere autoriteiten;

onder hun verantwoordelijkheid middels delegatie aan dergelijke autoriteiten;

middels een verzoek aan de bevoegde rechterlijke instanties.”.

18)

Aan artikel 25, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij de uitoefening van hun sanctie- en onderzoeksbevoegdheden werken de bevoegde autoriteiten samen om ervoor te zorgen dat de sancties of maatregelen de gewenste resultaten opleveren en coördineren zij hun handelingen wanneer zij grensoverschrijdende zaken behandelen.”.

19)

De volgende titel wordt ingevoegd na artikel 27 ter:

„HOOFDSTUK VI BIS

SANCTIES EN MAATREGELEN”.

20)

Artikel 28 wordt vervangen door:

„Artikel 28

Administratieve maatregelen en sancties

1.   Onverminderd de op grond van artikel 24 aan de bevoegde autoriteiten toegekende bevoegdheden en het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten regels inzake administratieve sancties en maatregelen vast voor inbreuken op de nationale bepalingen die zijn vastgesteld ter omzetting van deze richtlijn, en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. Deze administratieve maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   Onverminderd artikel 7 zorgen de lidstaten ervoor dat in gevallen, waarin verplichtingen van toepassing zijn op rechtspersonen, de sancties in het geval van een overtreding kunnen worden opgelegd, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de leidinggevende, bestuurs- of toezichthoudende organen van de desbetreffende juridische entiteit en aan alle andere natuurlijke personen die op grond van het nationale recht voor de overtreding verantwoordelijk zijn.”.

21)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 28 bis

Overtredingen

Artikel 28 ter is ten minste van toepassing op de volgende overtredingen:

a)

de uitgevende instelling maakt niet binnen de voorgeschreven termijn de op grond van de nationale bepalingen voor de omzetting van de artikelen 4, 5, 6, 14 en 16 vereiste informatie openbaar;

b)

de natuurlijke persoon of juridische entiteit geeft niet binnen de voorgeschreven termijn kennis van het verwerven of afstoten van een belangrijke deelneming in overeenstemming met de nationale bepalingen die zijn vastgesteld ter omzetting van de artikelen 9, 10, 12, 13 en 13 bis.

Artikel 28 ter

Bevoegdheden om sancties op te leggen

1.   Ten aanzien van de in artikel 28 bis bedoelde overtredingen hebben de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om ten minste een van de volgende administratieve maatregelen en sancties op te leggen:

a)

een publieke verklaring waarin de natuurlijke persoon of juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de overtreding, en de aard van de overtreding worden genoemd;

b)

een bevel waarin de natuurlijke persoon of juridische entiteit die verantwoordelijk is voor de overtreding, wordt gelast het gedrag dat de overtreding oplevert, te staken en zich te onthouden van elke herhaling van dat gedrag;

c)

administratieve geldboetes ten belope van:

i)

voor een juridische entiteit,

maximaal 10 000 000 EUR of maximaal 5 % van de totale jaaromzet volgens de laatst beschikbare door het leidinggevend orgaan goedgekeurde jaarrekeningen; indien de juridische entiteit een moederonderneming is of een dochteronderneming van een moederonderneming die krachtens Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de toepasselijke totale omzet de totale jaaromzet of de krachtens de toepasselijke jaarrekeningenrichtlijnen daarmee corresponderende soort inkomsten volgens de recentste door het bestuursorgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde jaarrekening; of

maximaal twee keer het bedrag van de winsten die zijn behaald of de verliezen die zijn vermeden door de overtreding, wanneer deze kunnen worden vastgesteld,

welke het hoogste is;

ii)

in geval van een natuurlijke persoon:

maximaal 2 000 000 EUR, of

maximaal twee keer het bedrag van de winsten die zijn behaald of de verliezen die zijn vermeden door de overtreding, wanneer deze kunnen worden vastgesteld,

welke het hoogste is.

In de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, wordt de met de euro overeenkomende waarde in de nationale valuta berekend volgens de officiële wisselkoers op de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2013/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2007/14/EG van de Commissie tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van Richtlijn 2004/109/EG (24).

2.   Onverminderd de uit hoofde van artikel 24 aan de bevoegde autoriteiten toegekende bevoegdheden en het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties op te leggen, zorgen de lidstaten ervoor dat hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voorzien in de mogelijkheid de uitoefening van aan aandelen verbonden stemrechten op te schorten in het geval van overtredingen als bedoeld in artikel 28 bis, onder b). De lidstaten kunnen bepalen dat de stemrechten alleen worden opgeschort voor de meest ernstige overtredingen.

3.   De lidstaten kunnen voorzien in aanvullende sancties of maatregelen en in hogere administratieve geldboetes dan die voorzien in deze richtlijn.

Artikel 28 quater

Uitoefening van bevoegdheden om sancties op te leggen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het bepalen van het type en de hoogte van de administratieve sanctie of maatregel rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder, in voorkomend geval:

a)

de ernst en duur van de overtreding;

b)

de mate van verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit;

c)

de financiële draagkracht van de verantwoordelijke natuurlijke of juridische entiteit, bijvoorbeeld zoals deze blijkt uit de totale omzet van de verantwoordelijke juridische entiteit of het jaarinkomen van de verantwoordelijke natuurlijke persoon;

d)

het belang van de winst die is behaald of het verlies dat is vermeden door de verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit, voor zover dit kan worden bepaald;

e)

het door derden geleden verlies als gevolg van de overtreding, voor zover dat kan worden bepaald;

f)

de mate waarin de verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit medewerking verleent aan de bevoegde autoriteit;

g)

eerdere overtredingen van de verantwoordelijke natuurlijke of juridische entiteit.

2.   De tijdens of voor de uitoefening van de toezichts- en onderzoeksbevoegdheden uit hoofde van deze richtlijn verzamelde persoonsgegevens worden in voorkomend geval verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001.

22)

De volgende titel wordt vóór artikel 29 ingevoegd:

„HOOFDSTUK VI TER

BEKENDMAKING VAN BESLISSINGEN”.

23)

Artikel 29 wordt vervangen door:

„Artikel 29

Bekendmaking van beslissingen

1.   De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten verplicht zijn om onverwijld alle beslissingen betreffende sancties of maatregelen die worden opgelegd voor overtredingen van deze richtlijn, aan het publiek bekend te maken, waaronder ten minste informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van de verantwoordelijke natuurlijke personen of juridische entiteit.

De bevoegde autoriteiten mogen de bekendmaking van een beslissing echter uitstellen of de beslissing anoniem bekendmaken op een wijze die strookt met hun nationale wetgeving in één van de volgende situaties:

a)

indien, in het geval dat de sanctie wordt opgelegd aan een natuurlijke persoon, op basis van een verplichte voorafgaande evenredigheidsbeoordeling de bekendmaking van de persoonlijke gegevens onevenredig blijkt;

b)

indien door de bekendmaking de stabiliteit van het financieel systeem ernstig zou worden bedreigd of een lopend officieel onderzoek ernstig zou ondermijnen;

c)

indien de bekendmaking, voor zover dat kan worden bepaald, de betrokken instellingen of natuurlijke personen onevenredige en ernstige schade zou berokkenen.

2.   Indien hoger beroep is ingesteld tegen de overeenkomstig lid 1 bekendgemaakte beslissing, is de bevoegde autoriteit verplicht om hetzij informatie met die strekking in de bekendmaking op te nemen op het moment van de bekendmaking, hetzij de bekendmaking te wijzigen indien het beroep wordt ingesteld na de oorspronkelijke bekendmaking.”.

24)

Artikel 31, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 1, artikel 8, lid 2, of artikel 8, lid 3, of artikel 30 maatregelen vaststellen, stellen zij de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van die maatregelen in kennis.”.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 2003/71/EG

In artikel 2, lid 1, onder m), van Richtlijn 2003/71/EG wordt punt iii) vervangen door:

„iii)

voor een niet in punt ii) genoemde uitgevende instelling van effecten met statutaire zetel in een derde land, de door de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating tot de handel, al naargelang van het geval, gekozen lidstaat waar de effecten voor het eerst na de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2013/50/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2007/14/EG van de Commissie tot vaststelling van concrete uitvoeringsvoorschriften van een aantal bepalingen van Richtlijn 2004/109/EG (25) aan het publiek zullen worden aangeboden of waar het eerst toelating tot de handel op een gereglementeerde markt wordt aangevraagd, onder voorbehoud dat de uitgevende instelling met statutaire zetel in een derde land in de volgende gevallen achteraf een keuze maakt:

indien de lidstaat van herkomst niet volgens haar voorkeur is bepaald; of

overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder i), iii), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten (26).

Artikel 3

Wijzigingen van Richtlijn 2007/14/EG

Richtlijn 2007/14/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt geschrapt.

2)

In artikel 11 worden de leden 1 en 2 geschrapt.

3)

Artikel 16 wordt geschrapt.

Artikel 4

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen een termijn van 24 maanden vanaf de datum van diens inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de lidstaten die maatregelen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste maatregelen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Evaluatie

De Commissie dient uiterlijk op 27 november 2015 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van deze richtlijn, met inbegrip van het effect op kleine en middelgrote uitgevende instellingen en over de toepassing van sancties, waarbij zij in het bijzonder nagaat of zij doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, en evalueert zij het functioneren, en beoordeelt zij de doeltreffendheid, van de methode die gekozen is voor de berekening van het aantal stemrechten voor de in artikel 13, lid 1 bis, eerste alinea, van Richtlijn 2004/109/EG bedoelde financiële instrumenten.

Het verslag wordt, in voorkomend geval, samen met een wetgevingsvoorstel ingediend.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 7

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  PB C 93 van 30.3.2012, blz. 2.

(2)  PB C 143 van 22.5.2012, blz. 78.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 12 juni 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 oktober 2013.

(4)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.

(5)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23.

(6)  PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

(7)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12.

(8)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(9)  PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.

(10)  PB L 69 van 9.3.2007, blz. 27.

(11)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(12)  PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17.

(13)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(14)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(15)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(16)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(17)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(18)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12.”.

(19)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.”.

(20)  PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.”.

(21)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.”;

(22)  PB L 336 van 23.12.2003, blz. 33.”.

(23)  PB L 156 van 16.6.2012, blz. 1.”.

(24)  PB L 294 van 6.11.2013, blz. 13.”.

(25)  PB L 294 van 6.11.2013, blz. 13.

(26)  PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38.”.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/28


VERORDENING (EU) Nr. 1093/2013 VAN DE COMMISSIE

van 4 november 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1982/2004 van de Commissie wat de vereenvoudiging van het Intrastat-systeem en het verzamelen van Intrastat-gegevens betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 3330/91 van de Raad (1), en met name artikel 9, lid 1 en artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 638/2004 werd een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de systematische productie van communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten.

(2)

Ten gevolge van technische en economische ontwikkelingen kan de vastgestelde minimale dekkingsgraad voor aankomsten worden aangepast, waarbij tegelijk de statistieken blijven voldoen aan de van kracht zijnde kwaliteitsindicatoren en -normen. Deze vereenvoudiging maakt verminderde responslasten mogelijk voor de partijen die de statistische informatie moeten verschaffen, met name de kleine en middelgrote ondernemingen. De dekkingsgraad voor aankomsten moet derhalve worden verlaagd van 95 % tot 93 %.

(3)

In Verordening (EG) nr. 1982/2004 van de Commissie van 18 november 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1901/2000 en (EEG) nr. 3590/92 (2) is een aantal regels voor het verzamelen van Intrastat-gegevens vastgelegd. De lidstaten moeten hun maandelijkse resultaten die betrekking hebben op de statistische waarde naar Eurostat sturen, maar zij zijn beperkt in de praktische wijze waarop zij die gegevens verzamelen. Er moet worden voorzien in een samenhangende algemene aanpak voor het verzamelen van Intrastat-gegevens en de voorschriften voor het verzamelen van gegevens met betrekking tot de statistische waarde moeten worden gestroomlijnd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de statistiek van het goederenverkeer tussen lidstaten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 638/2004 wordt „95 %” vervangen door „93 %”.

Artikel 2

Artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1982/2004 komt als volgt te luiden:

„2.   Daarnaast hebben de lidstaten ook de mogelijkheid om de statistische waarde van de goederen, zoals gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 638/2004, te verzamelen.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 november 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 102 van 7.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 343 van 19.11.2004, blz. 3.


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/30


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1094/2013 VAN DE COMMISSIE

van 4 november 2013

betreffende de toewijzing aan Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van extra zeedagen in ICES-sector VIIe

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 39/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor geen internationale onderhandelingen worden gevoerd of geen internationale overeenkomsten gelden (1), en met name bijlage IIC, punt 7,

Gezien de door Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ingediende verzoeken,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In tabel I van bijlage IIC bij Verordening (EU) nr. 39/2013 is het maximale aantal zeedagen vastgesteld waarop EU-vaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 10 m, die boomkorren met een maaswijdte van 80 mm of meer, dan wel staande netten met inbegrip van kieuwnetten, schakelnetten en warrelnetten met een maaswijdte van maximaal 220 mm aan boord hebben of gebruiken, aanwezig mogen zijn in ICES-sector VIIe in de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014.

(2)

Krachtens punt 7.5 van die bijlage kan de Commissie extra dagen toekennen waarop een vaartuig in dat gebied aanwezig mag zijn terwijl het dergelijke boomkorren of staande netten aan boord heeft of gebruikt, op basis van de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten sinds 1 januari 2004.

(3)

In het licht van de gegevens over aan de vissersvloot onttrokken boomkortrawlers welke zijn vervat in het verzoek dat Frankrijk overeenkomstig de punten 7.1 en 7.4 van bijlage IIC heeft ingediend, moeten aan Frankrijk, bij toepassing van de in punt 7.2 van die bijlage vastgestelde berekeningswijze, voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 11 extra zeedagen worden toegekend voor vaartuigen die dergelijke boomkorren aan boord hebben of gebruiken.

(4)

In het licht van de gegevens over aan de vissersvloot onttrokken vaartuigen met staande netten welke zijn vervat in het verzoek dat Frankrijk overeenkomstig de punten 7.1 en 7.4 van bijlage IIC heeft ingediend, moeten aan Frankrijk, bij toepassing van de in punt 7.2 van die bijlage vastgestelde berekeningswijze, voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 14 extra zeedagen worden toegekend voor vaartuigen die dergelijke staande netten aan boord hebben of gebruiken.

(5)

In het licht van de gegevens over aan de vissersvloot onttrokken boomkortrawlers welke zijn vervat in het verzoek dat het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de punten 7.1 en 7.4 van bijlage IIC heeft ingediend, moeten aan het Verenigd Koninkrijk, bij toepassing van de in punt 7.2 van die bijlage vastgestelde berekeningswijze, voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 43 extra zeedagen worden toegekend voor vaartuigen die dergelijke boomkorren aan boord hebben of gebruiken.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Extra zeedagen voor Frankrijk

1.   Het in tabel I van bijlage IIC bij Verordening (EU) nr. 39/2013 vastgestelde maximumaantal dagen dat een vissersvaartuig dat de vlag van Frankrijk voert en boomkorren met een maaswijdte van 80 mm of meer aan boord heeft of gebruikt, in ICES-sector VIIe aanwezig mag zijn, wordt voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 verhoogd tot 175 dagen per jaar.

2.   Het in tabel I van bijlage IIC bij Verordening (EU) nr. 39/2013 vastgestelde maximumaantal dagen dat een vissersvaartuig dat de vlag van Frankrijk voert en staande netten met inbegrip van kieuwnetten, schakelnetten en warrelnetten met een maaswijdte van maximaal 220 mm aan boord heeft of gebruikt, in ICES-sector VIIe aanwezig mag zijn, wordt voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 verhoogd tot 178 dagen per jaar.

Artikel 2

Extra zeedagen voor het Verenigd Koninkrijk

Het in tabel I van bijlage IIC bij Verordening (EU) nr. 39/2013 vastgestelde maximumaantal dagen dat een vissersvaartuig dat de vlag van het Verenigd Koninkrijk voert en boomkorren met een maaswijdte van 80 mm of meer aan boord heeft of gebruikt, in ICES-sector VIIe aanwezig mag zijn, wordt voor de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014 verhoogd tot 207 dagen per jaar.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 november 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 1.


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/32


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1095/2013 VAN DE COMMISSIE

van 4 november 2013

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Sierra de Cádiz (BOB)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de door Spanje ingediende aanvraag onderzocht voor de goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming "Sierra de Cádiz", die op grond van Verordening (EG) nr. 205/2005 van de Commissie (3) is geregistreerd.

(3)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Daar de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van die verordening heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 33 van 5.2.2005, blz. 6.

(4)  PB C 376 van 6.12.2012, blz. 8.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.5.   Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie, enz.)

SPANJE

Sierra de Cádiz (BOB)


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1096/2013 VAN DE COMMISSIE

van 4 november 2013

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Poulet des Cévennes / Chapon des Cévennes (BGA)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Frankrijk ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Poulet des Cévennes” / „Chapon des Cévennes” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de benaming „Poulet des Cévennes” / „Chapon des Cévennes” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 33 van 5.2.2013, blz. 10.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.1.   Vers vlees (en verse slachtafvallen)

FRANKRIJK

Poulet des Cévennes / Chapon des Cévennes (BGA)


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/36


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1097/2013 VAN DE COMMISSIE

van 4 november 2013

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Lentilles vertes du Berry (BGA)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 ingetrokken en daardoor vervangen.

(2)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie een door Frankrijk ingediend verzoek beoordeeld om goedkeuring van een wijziging van onderdelen van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding "Lentilles vertes du Berry", die bij Verordening (EG) nr. 1576/98 van de Commissie (3) is geregistreerd.

(3)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Daar de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van die verordening heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 206 van 23.7.1998, blz. 15.

(4)  PB C 387 van 15.12.2012, blz. 16.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.   Groenten en fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

FRANKRIJK

Lentilles vertes du Berry (BGA)


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/38


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1098/2013 VAN DE COMMISSIE

van 4 november 2013

tot inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Gâche vendéenne (BGA)]

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Frankrijk tot registratie van de benaming "Gâche vendéenne" bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Dacian CIOLOȘ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 68 van 8.3.2013, blz. 48.


BIJLAGE

In bijlage I, punt I, bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 vermelde landbouwproducten en levensmiddelen:

Categorie 2.4.   Brood, gebak, cake, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren

FRANKRIJK

Gâche vendéenne (BGA)


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/40


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1099/2013 VAN DE COMMISSIE

van 5 november 2013

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (uitbreiding van lijndiensten)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name artikel 247,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In kernactie twee van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s, „Akte voor de interne markt II, samen voor nieuwe groei” (2), wordt opgeroepen een echte eengemaakte markt voor vervoer over zee te verwezenlijken door Uniegoederen die tussen EU-zeehavens worden vervoerd, niet langer te onderwerpen aan de administratieve en douaneformaliteiten die van toepassing zijn op goederen die worden aangevoerd uit havens in derde landen.

(2)

Daartoe heeft de Commissie toegezegd een „blauwegordelpakket” in te dienen met wetgevende en niet-wetgevende initiatieven om de administratieve lasten voor de zeevaart binnen de Unie te verminderen tot een niveau dat vergelijkbaar is met dat van andere vervoerswijzen (luchtvervoer, spoorvervoer, wegvervoer).

(3)

Deze verordening maakt deel uit van het blauwegordelpakket.

(4)

Overeenkomstig artikel 313, lid 2, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (3) worden goederen die overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 in het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, niet geacht communautaire goederen te zijn, tenzij de communautaire status wordt aangetoond.

(5)

In artikel 313, lid 3, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is bepaald dat goederen die tussen in het douanegebied van de Gemeenschap gelegen havens met een geautoriseerde lijndienst zijn vervoerd, geacht worden communautaire goederen te zijn, tenzij anders wordt vastgesteld. Schepen die een lijndienst onderhouden, kunnen eveneens niet-communautaire goederen vervoeren, mits deze onder de regeling extern communautair douanevervoer worden geplaatst. Het gebruik van een lijndienst voor het vervoer van niet-communautaire goederen doet verder geen afbreuk aan controles voor andere doeleinden, zoals veterinaire, sanitaire en fytosanitaire controles.

(6)

Voorafgaand aan de afgifte van een vergunning voor een lijndienst moet de vergunningverlenende douaneautoriteit de douaneautoriteiten van de andere bij die lijndienst betrokken lidstaten raadplegen. Indien de houder van een dergelijke vergunning (hierna de „houder” genoemd) na verlening van de vergunning de dienst vervolgens naar andere lidstaten wenst uit te breiden, moeten ook de douaneautoriteiten van deze lidstaten worden geraadpleegd. Om de noodzaak van verdere raadplegingen na het verlenen van de vergunning zoveel mogelijk te vermijden, moet erin worden voorzien dat scheepvaartmaatschappijen die een vergunning aanvragen niet alleen de lidstaten kunnen vermelden die daadwerkelijk bij de dienst betrokken zijn, maar ook de lidstaten die mogelijk betrokken kunnen worden en waarvoor zij aangeven plannen te hebben voor toekomstige diensten.

(7)

Sinds 2010 is een termijn van 45 dagen toegestaan om de douaneautoriteiten van de andere lidstaten te raadplegen. De ervaring leert echter dat deze termijn onnodig lang is en zou moeten worden teruggebracht.

(8)

Door het gebruik van een elektronisch informatie- en communicatiesysteem is bijlage 42 bis van Verordening (EEG) nr. 2454/93 overbodig geworden.

(9)

Op verzoek van de houder moeten vergunningen voor lijndiensten van vóór de inwerkingtreding van deze verordening opnieuw worden bekeken om rekening te houden met lidstaten die mogelijk betrokken kunnen worden en waarvoor de houder aangeeft plannen te hebben voor toekomstige diensten.

(10)

Het elektronische informatie- en communicatiesysteem dat momenteel wordt gebruikt om gegevens op te slaan en de douaneautoriteiten van andere lidstaten te informeren over vergunningen voor de exploitatie van lijndiensten, is niet het systeem waarnaar in artikel 14 quinvicies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt verwezen. De verwijzingen naar dit systeem moeten worden gecorrigeerd.

(11)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De veranderingen in de duur van de toegestane termijn voor de raadpleging van de douaneautoriteiten van andere lidstaten en in het aantal lidstaten dat in de aanvraag kan worden vermeld, vereisen dat het elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten wordt gewijzigd en dat de toepassing van de relevante bepalingen van deze verordening wordt uitgesteld.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

Artikel 313 ter wordt als volgt gewijzigd:

a)

na lid 2 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd:

„2 bis.   Met behulp van een elektronisch informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten worden de volgende gegevens opgeslagen en toegankelijk gemaakt voor de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten:

a)

de gegevens van de aanvragen;

b)

de vergunningen voor lijndiensten en, indien van toepassing, de wijzigingen en intrekkingen van die vergunningen;

c)

de namen van de havens die worden aangedaan en de namen van de vaartuigen die de lijndiensten onderhouden;

d)

alle andere relevante informatie.”;

b)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt vervangen door:

„In de aanvraag voor een vergunning voor een lijndienst worden de lidstaten vermeld die daadwerkelijk bij die lijndienst zijn betrokken en kunnen de lidstaten worden vermeld die mogelijk worden betrokken en waarvoor de aanvrager aangeeft plannen te hebben voor toekomstige diensten. De douaneautoriteiten van de lidstaat waarbij de aanvraag is ingediend (de vergunningverlenende douaneautoriteit), doet kennisgeving aan de douaneautoriteiten van de andere daadwerkelijk of mogelijk bij de lijndienst betrokken lidstaten (de betrokken douaneautoriteiten) door middel van het in lid 2 bis bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten.”;

ii)

in de tweede alinea wordt „45” vervangen door „15”;

iii)

in de tweede alinea worden de woorden „het in artikel 14 quinvicies bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem” vervangen door „het in lid 2 bis bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten”;

iv)

in de derde alinea worden de woorden „het in artikel 14 quinvicies bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem” vervangen door „het in lid 2 bis bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten”;

(2)

In artikel 313 quater, lid 2, tweede alinea, worden de woorden „het in artikel 14 quinvicies bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem” vervangen door „het in artikel 313 ter, lid 2 bis, bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten”;

(3)

In artikel 313 quinquies, lid 2, eerste alinea, worden de woorden „het in artikel 14 quinvicies bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem” vervangen door „het in artikel 313 ter, lid 2 bis, bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten”;

(4)

In artikel 313 septies, lid 2, worden de woorden „het in artikel 14 quinvicies bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem” vervangen door „het in artikel 313 ter, lid 2 bis, bedoelde elektronische informatie- en communicatiesysteem voor lijndiensten”;

(5)

Bijlage 42 bis wordt geschrapt.

Artikel 2

De vergunningverlenende douaneautoriteiten bekijken op verzoek van de houder opnieuw de vergunningen voor lijndiensten die reeds bestaan op de datum van toepassing van deze verordening zoals vastgelegd in artikel 3, tweede alinea, om rekening te houden met lidstaten die mogelijk worden betrokken en waarvoor de aanvrager aangeeft plannen te hebben voor toekomstige diensten.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punt 1, onder b), i) en ii), zijn van toepassing met ingang van 1 maart 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 november 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)  COM(2012) 573 final van 3.10.2012.

(3)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1100/2013 VAN DE COMMISSIE

van 5 november 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 november 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

41,5

MA

41,8

MK

36,9

TR

75,3

ZZ

48,9

0707 00 05

AL

53,3

EG

177,3

MK

71,7

TR

144,5

ZZ

111,7

0709 93 10

AL

50,7

MA

88,1

TR

127,3

ZZ

88,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

TR

67,6

ZZ

67,6

0805 50 10

TR

72,1

ZA

54,2

ZZ

63,2

0806 10 10

BR

231,7

PE

281,8

TR

169,9

ZZ

227,8

0808 10 80

BA

66,4

CL

210,3

NZ

151,7

US

132,2

ZA

127,9

ZZ

137,7

0808 30 90

CN

72,8

TR

116,3

ZZ

94,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


AANBEVELINGEN

6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/44


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 4 november 2013

tot wijziging van Aanbeveling 2006/576/EG wat betreft T-2- en HT-2-toxine in mengvoeders voor katten

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/637/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

T-2-toxine en HT-2-toxine zijn mycotoxinen die door diverse Fusarium-soorten worden geproduceerd. T-2-toxine wordt snel gemetaboliseerd in een groot aantal producten, terwijl HT-2-toxine een belangrijke metaboliet is.

(2)

Op verzoek van de Commissie heeft het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam-panel) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) advies uitgebracht over de risico’s voor de gezondheid van dieren en mensen van de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in levensmiddelen en diervoeders (1).

(3)

Ten aanzien van de risico’s voor de diergezondheid heeft het Contam-panel geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat de huidige geschatte blootstelling van herkauwers, konijnen en vissen aan T-2- en HT-2-toxine een gezondheidsgevaar oplevert. De schattingen van de blootstelling van varkens, pluimvee, paarden en honden aan T-2- en HT-2-toxine wijzen erop dat het risico van gezondheidsschade gering is. Katten behoren tot de meest gevoelige diersoorten. Vanwege de beperkte gegevens en omdat bij lage doseringen ernstige gezondheidsschade optrad, kon geen NOAEL (het niveau waarbij geen schadelijk effect meer wordt waargenomen) of LOAEL (het laagste niveau waarbij een schadelijk effect wordt waargenomen) worden vastgesteld.

(4)

Gezien de conclusies van het wetenschappelijk advies, moet onderzoek worden gedaan naar de factoren waardoor granen en graanproducten relatief veel T-2- en HT-2-toxine kunnen bevatten en naar de effecten van de verwerking van levensmiddelen en diervoeders. Bijgevolg werd Aanbeveling 2013/165/EU (2) van de Commissie vastgesteld, voor het uitvoeren van dit onderzoek.

(5)

Gezien de toxiciteit van T-2- en H-2-toxine voor katten moet er een aanvullende richtwaarde worden vastgesteld voor de hoeveelheid T-2- en HT-2-toxine in kattenvoeder, om de aanvaardbaarheid van kattenvoeder, wat betreft aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine, te beoordelen. Aanbeveling 2006/576/EG van de Commissie (3) moet daarom worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

In de bijlage bij Aanbeveling 2006/576/EG wordt na de vermelding betreffende Fumonisine B1 + B2 de volgende vermelding toegevoegd:

„Mycotoxine

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Richtwaarde in mg/kg (ppm) voor een diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

T-2- + HT-2-toxine

Mengvoeders voor katten

0,05”

Gedaan te Brussel, 4 november 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam); Scientific Opinion on risks for animal and public health related to the presence of T-2 and HT-2 toxin in food and feed. EFSA Journal 2011; 9(12):2481. [187 blz.] doi:10.2903/j.efsa.2011.2481. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu/efsajournal

(2)  Aanbeveling van de Commissie van 27 maart 2013 betreffende de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten (PB L 91 van 3.4.2013, blz. 12).

(3)  Aanbeveling 2006/576/EG van de Commissie van 17 augustus 2006 betreffende de aanwezigheid van deoxynivalenol, zearalenon, ochratoxine A, T-2- en HT-2-toxine en fumonisinen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren (PB L 229 van 23.8.2006, blz. 7).