ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.283.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 283

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
25 oktober 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 1025/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Kirgizische Republiek

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1026/2013 van de Raad van 22 oktober 2013 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen an oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer verzonden uit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië

7

 

*

Verordening (EU) nr. 1027/2013 van de Commissie van 23 oktober 2013 tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het Skagerrak door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

9

 

*

Verordening (EU) nr. 1028/2013 van de Commissie van 23 oktober 2013 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roodbaars in de EU- en internationale wateren van V en in de internationale wateren van XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

11

 

*

Verordening (EU) nr. 1029/2013 van de Commissie van 23 oktober 2013 tot vaststelling van een verbod op de visserij op heek in gebied VI en VII; EU-wateren en internationale wateren van Vb; internationale wateren van XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1030/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft

15

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1031/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van de werkzame stof penflufen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1032/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van broomazijnzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 4 ( 1 )

22

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1033/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van kopersulfaat-pentahydraat als bestaande actieve stof voor gebruik in biociden voor productsoort 2 ( 1 )

25

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1034/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van aluminiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 20 ( 1 )

28

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van benzoëzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 3 en 4 ( 1 )

31

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1036/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van etofenprox als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18 ( 1 )

35

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1037/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van IPBC als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 6 ( 1 )

38

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1038/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van tebuconazool als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 7 en 10 ( 1 )

40

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1039/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot goedkeuring van nonaanzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 2 ( 1 )

43

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1040/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestvarkens en kleine mestvarkensoorten met uitzondering van Sus scrofa domesticus en voor mestkalkoenen (vergunninghouder Aveve NV) ( 1 )

46

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1041/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

50

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/1


BESLUIT Nr. 1025/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Kirgizische Republiek

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie, en met name artikel 209,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De samenwerking tussen de Unie en de Kirgizische Republiek is gebaseerd op de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kirgizstan, anderzijds (2) (de PSO), die in 1999 in werking is getreden. De Unie past het stelsel van algemene preferenties op de Kirgizische Republiek toe.

(2)

De Kirgizische economie is in 2009 getroffen door de internationale financiële crisis, en in juni 2010 door etnisch geweld. Deze gebeurtenissen hebben de economische bedrijvigheid verstoord, hebben tot aanzienlijke overheidsuitgaven voor wederopbouw en sociale bijstand geleid, en hebben geresulteerd in grote externe en budgettaire tekorten.

(3)

Tijdens een donorenbijeenkomst op hoog niveau in Bisjkek op 27 juli 2010 heeft de internationale gemeenschap 1,1 miljard USD aan noodhulp toegezegd om het herstel in de Kirgizische Republiek te ondersteunen. De Unie heeft op die bijeenkomst aangekondigd tot 117,9 miljoen EUR aan financiële bijstand te zullen toekennen.

(4)

De Raad, bijeengekomen in de raadsformatie Buitenlandse Zaken, heeft in zijn conclusies van 26 juli 2010 over de Kirgizische Republiek de inspanningen van de nieuwe Kirgizische regering om een democratisch institutioneel bestel te vestigen verwelkomd, en heeft de Commissie verzocht de overheid van de Kirgizische Republiek te blijven voorzien van assistentie, waaronder in de vorm van nieuwe bijstandprogramma’s, bij de uitvoering van hun hervormingsplan en bij te dragen tot de duurzame economische en sociale ontwikkeling van het land.

(5)

Met het verlenen door de Unie van politieke en economische steun aan de ontluikende parlementaire democratie van de Kirgizische Republiek zou het politieke signaal worden gegeven dat de Unie ten volle achter de democratische hervormingen in Centraal-Azië staat, in overeenstemming met het door de Unie ten aanzien van de regio gevoerde beleid als uiteengezet in de strategie van de Unie voor Centraal-Azië (2007-2013) en in de Raadsconclusies van 25 juni 2012 over Centraal-Azië.

(6)

Overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad, tegelijk vastgesteld met het Besluit nr. 778/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (3), moet macrofinanciële bijstand van de Unie een uitzonderlijk financieel instrument zijn van ongebonden en niet-toegewezen betalingsbalanssteun, gericht op het herstellen van een houdbare externe financiële situatie, en dienen ter ondersteuning van een beleidsprogramma met krachtige aanpassings- en structurele hervormingsmaatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de betalingsbalanspositie, met name tijdens de programmeringsperiode, en ter versterking van de uitvoering van gerelateerde overeenkomsten en samenwerkingsprogramma’s met de Unie.

(7)

Het economische aanpassings- en hervormingsproces in de Kirgizische Republiek wordt ondersteund door financiële bijstand van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). In juni 2011 hebben de Kirgizische overheid en het IMF overeenstemming bereikt over een niet uit voorzorg getroffen driejarige Extended Credit Facility („het IMF-programma”) ten belope van 66,6 miljoen SDR (bijzondere trekkingsrechten) ter ondersteuning van het land. Het IMF heeft in juni 2013 de vierde herziening van het programma goedgekeurd. De doelstellingen van het IMF-programma stroken met het doel van de macrofinanciële bijstand van de Unie, namelijk het verlichten van betalingsbalansmoeilijkheden op korte termijn en het uitvoeren van krachtige aanpassingsmaatregelen die beantwoorden aan het doel van de macrofinanciële bijstand van de Unie.

(8)

De Unie verstrekt in het kader van het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking over de periode 2011-2013 voor in totaal 33 miljoen EUR aan sectorale begrotingssteun aan de Kirgizische Republiek, ter ondersteuning van hervormingen in de sociale bescherming, het onderwijs en het beheer van de overheidsfinanciën.

(9)

In 2010 heeft de Kirgizische Republiek, in het licht van de versomberende economische situatie en vooruitzichten, de Unie om macrofinanciële bijstand verzocht.

(10)

Gezien het strategische belang van de Kirgizische Republiek voor de Unie, en de beslissende rol die zij speelt voor de regionale stabiliteit, moet de Kirgizische Republiek, bij uitzondering, worden geacht in aanmerking te komen voor macrofinanciële bijstand van de Unie.

(11)

Aangezien er nog steeds sprake is van een aanzienlijk resterend extern financieringstekort op de betalingsbalans van de Kirgizische Republiek dat de door het IMF en andere multilaterale instellingen verstrekte middelen te boven gaat, en ondanks het feit dat de Kirgizische Republiek krachtige economische stabilisatie- en hervormingsprogramma’s uitvoert, wordt de door de Unie aan de Kirgizische Republiek te verlenen macrofinanciële bijstand („de macrofinanciële bijstand van de Unie”), onder de huidige uitzonderlijke omstandigheden, aangemerkt als een passende reactie op het verzoek van de Kirgizische Republiek om in samenhang met het IMF-programma de economische stabilisatie te ondersteunen.

(12)

De macrofinanciële bijstand van de Unie moet gericht zijn op het helpen herstellen van een houdbare externe financiële situatie voor de Kirgizische Republiek om aldus haar economische en sociale ontwikkeling te ondersteunen.

(13)

De vaststelling van het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie is gebaseerd op een volledige kwantitatieve beoordeling van de resterende externe financieringsbehoeften van de Kirgizische Republiek en bij de bepaling ervan is rekening gehouden met het vermogen van het land zichzelf te financieren met eigen middelen, en met name de internationale reserves die het tot zijn beschikking heeft. De macrofinanciële bijstand van de Unie moet complementair zijn aan de programma’s van het IMF en de Wereldbank en de door hen verstrekte middelen. Bij het vaststellen van het bedrag voor bijstand wordt ook rekening gehouden met verwachte financiële bijdragen van multilaterale donoren en met de noodzaak te zorgen voor een billijke verdeling van de lasten tussen de Unie en andere donoren, alsook met de reeds bestaande inzet van de andere externe financieringsinstrumenten van de Unie in de Kirgizische Republiek en met de toegevoegde waarde die over het geheel genomen door de betrokkenheid van de Unie wordt geboden.

(14)

Rekening houdend met de resterende externe financieringsbehoeften van de Kirgizische Republiek, haar economisch ontwikkelingspeil, gemeten naar het inkomen per hoofd van de bevolking en armoedepercentages, haar vermogen om zichzelf te financieren met eigen middelen, en in het bijzonder de internationale reserves die zij tot haar beschikking heeft, en ook haar vermogen tot terugbetaling op basis van een analyse van de houdbaarheid van haar schulden, moet een deel van de bijstand in de vorm van giften worden verstrekt.

(15)

De Commissie moet ervoor zorgen dat de macrofinanciële bijstand van de Unie juridisch en materieel verenigbaar is met de hoofdbeginselen, de doelstellingen en de maatregelen die zijn genomen in het kader van de verschillende onderdelen van het extern optreden en het relevante beleid van de Unie op andere terreinen.

(16)

De macrofinanciële bijstand van de Unie moet het externe beleid van de Unie jegens de Kirgizische Republiek ondersteunen. De diensten van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden moeten gedurende de hele macrofinanciële bijstandsoperatie nauw samenwerken om het externe beleid van de Unie te coördineren en de consistentie ervan te waarborgen.

(17)

De macrofinanciële bijstand van de Unie moet de Kirgizische Republiek ondersteunen in haar engagement met betrekking tot waarden die zij met de Unie deelt, waaronder democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, en ook haar engagement met betrekking tot de beginselen van open, op regels gebaseerde en eerlijke handel.

(18)

Eerbiediging door de Kirgizische Republiek van effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen, de rechtsstaat en de mensenrechten, moet een randvoorwaarde zijn voor het verlenen van de macrofinanciële bijstand van de Unie. Daarnaast dienen de specifieke doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie de doelmatigheid, transparantie en verantwoordingsplicht inzake de systemen voor het beheer van de overheidsfinanciën in de Kirgizische Republiek te bevorderen. Zowel het voldoen aan de randvoorwaarde als het verwezenlijken van die doelstellingen dient regelmatig door de Commissie te worden gecontroleerd.

(19)

Om te verzekeren dat de financiële belangen van de Unie in het kader van de macrofinanciële bijstand van de Unie op efficiënte wijze worden beschermd, moet de Kirgizische Republiek passende maatregelen nemen in verband met de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden met betrekking tot deze bijstand. Daarnaast moet er in worden voorzien dat de Commissie controles verricht en dat de Rekenkamer audits verricht.

(20)

De uitkering van de macrofinanciële bijstand van de Unie laat de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad onverlet.

(21)

De in de vorm van een gift verstrekte bedragen aan macrofinanciële bijstand en de bedragen van voorzieningen voor in de vorm van leningen verstrekte macrofinanciële bijstand moeten sporen met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten.

(22)

De macrofinanciële bijstand van de Unie moet door de Commissie worden beheerd. Teneinde te waarborgen dat het Europees Parlement en de Raad op de tenuitvoerlegging van dit besluit kunnen toezien, dient de Commissie hen regelmatig in te lichten over ontwikkelingen met betrekking tot de bijstand en hun daarbij de relevante documenten te verschaffen.

(23)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit besluit, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(24)

De macrofinanciële bijstand van de Unie dient onderworpen te zijn aan voorwaarden inzake economisch beleid, die in een memorandum van overeenstemming dienen te worden vastgelegd. Omwille van de efficiëntie en om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering te waarborgen, dient de Commissie te worden gemachtigd om met de Kirgizische overheid onderhandelingen over deze voorwaarden te voeren onder toezicht van het comité van vertegenwoordigers van de lidstaten waarin Verordening (EU) nr. 182/2011 voorziet. Krachtens die verordening moet in de regel de raadplegingsprocedure worden gebruikt in alle andere gevallen dan in die verordening zijn voorzien. Gezien de mogelijk belangrijke effecten van bijstand van meer dan 90 miljoen EUR, past het dat de onderzoeksprocedure voor deze verrichtingen wordt gebruikt. Gezien het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie aan de Kirgizische Republiek, moet de raadplegingsprocedure worden toegepast op de vaststelling van het memorandum van overeenstemming, of voor het verlagen, opschorten of annuleren van de bijstand.

(25)

Volgens het IMF valt de Kirgizische Republiek onder de categorie opkomende en ontwikkelingseconomieën; volgens de Wereldbank maakt de Kirgizische Republiek deel uit van de groep van economieën met een laag inkomen per hoofd en van de landen van de Internationale Ontwikkelingsorganisatie (IOA); volgens de UN-OHRLLS (5) valt de Kirgizische Republiek onder de categorie geheel door land omsloten ontwikkelingsland; volgens de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de OESO staat de Kirgizische Republiek op de lijst van overige lage-inkomenslanden. De Kirgizische Republiek moet derhalve als ontwikkelingsland in de zin van artikel 208 van het Verdrag worden aangemerkt, wat de keuze van artikel 209 van het Verdrag als rechtsgrondslag voor dit besluit rechtvaardigt,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Unie stelt de Kirgizische Republiek macrofinanciële bijstand („de macrofinanciële bijstand van de Unie”) beschikbaar ten belope van maximaal 30 miljoen EUR, om de economische stabilisatie van de Kirgizische Republiek te ondersteunen en haar in het kader van het lopende IMF-programma vastgestelde betalingsbalansbehoefte te lenigen. Van dat maximumbedrag wordt ten hoogste 15 miljoen EUR verstrekt in de vorm van leningen en ten hoogste 15 miljoen EUR in de vorm van giften. De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt uitgekeerd na goedkeuring van de begroting van de Unie voor het betrokken jaar door het Europees Parlement en de Raad.

2.   Met het oog op de financiering van de leningcomponent van de macrofinanciële bijstand is de Commissie bevoegd om namens de Unie op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen de nodige middelen te lenen en deze aan de Kirgizische Republiek door te lenen. De leningen hebben een looptijd van ten hoogste vijftien jaar.

3.   De uitkering van de macrofinanciële bijstand van de Unie wordt door de Commissie beheerd op een wijze die verenigbaar is met de overeenkomsten of afspraken tussen het IMF en de Kirgizische Republiek en met de hoofdbeginselen en -doelstellingen van de economische hervormingen die zijn bepaald in de PSO en in de strategie van de Unie voor Centraal-Azië (2007-2013). De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad regelmatig in over de ontwikkelingen inzake de macrofinanciële bijstand van de Unie, met inbegrip van de uitkeringen, en verstrekt daarbij tijdig de relevante documenten aan die instellingen.

4.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt beschikbaar gesteld voor een periode van twee jaar, met ingang van de eerste dag na de inwerkingtreding van het in artikel 3, lid 1, bedoelde memorandum van overeenstemming.

5.   Indien de financieringsbehoeften van de Kirgizische Republiek tijdens de periode van uitbetaling van de macrofinanciële bijstand aanzienlijk verminderen ten opzichte van de oorspronkelijke prognoses, verlaagt de Commissie, handelend in overeenstemming met de in artikel 7, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, het bedrag van de bijstand of schort zij deze op of staakt zij deze.

Artikel 2

Eerbiediging door de Kirgizische Republiek van effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen, de rechtsstaat en de mensenrechten, is een randvoorwaarde voor het verlenen van de macrofinanciële bijstand van de Unie. Tijdens de volledige duur van de macrofinanciële bijstand van de Unie controleert de Commissie of aan deze randvoorwaarde is voldaan. Dit artikel wordt toegepast in overeenstemming met Besluit 2010/427/EU van de Raad (6).

Artikel 3

1.   De Commissie bereikt, in overeenstemming met de in artikel 7, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, met de Kirgizische overheid overeenstemming over duidelijk bepaalde voorwaarden inzake economische beleid en financiële voorwaarden, gericht op structurele hervormingen en gezonde overheidsfinanciën, waaraan de macrofinanciële bijstand van de Unie onderworpen is en die worden vastgelegd in een memorandum van overeenstemming („het memorandum van overeenstemming”) dat een tijdschema bevat voor de verwezenlijking van die voorwaarden. De in het memorandum van overeenstemming vastgelegde voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden stroken met de in artikel 1, lid 3, bedoelde overeenkomsten of afspraken, met inbegrip van de programma’s voor macro-economische aanpassing en structurele hervorming die door de Kirgizische Republiek met steun van het IMF worden uitgevoerd.

2.   Die voorwaarden zijn in het bijzonder gericht op het versterken van de doelmatigheid, transparantie en verantwoording van de macrofinanciële bijstand van de Unie, met inbegrip van de systemen voor het beheer van overheidsfinanciën in de Kirgizische Republiek. Bij het bepalen van de beleidsmaatregelen moet ook terdege rekening worden gehouden met vooruitgang wat betreft het wederzijds openstellen van markten, de ontwikkeling van op regels gebaseerde en eerlijke handel en andere prioriteiten in het kader van het externe beleid van de Unie. De vooruitgang behaald bij het verwezenlijken van die doelstellingen wordt regelmatig door de Commissie gecontroleerd.

3.   De gedetailleerde financiële voorwaarden van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden vastgelegd in een tussen de Commissie en de Kirgizische overheid te sluiten giftovereenkomst en leningovereenkomst.

4.   Tijdens de tenuitvoerlegging van de macrofinanciële bijstand van de Unie controleert de Commissie de deugdelijkheid van de voor de bijstand relevante financiële en administratieve procedures en interne en externe controlemechanismen in de Kirgizische Republiek, alsmede de naleving door de Kirgizische Republiek van het overeengekomen tijdschema.

5.   De Commissie onderzoekt op gezette tijden of de in artikel 4, lid 3, gestelde voorwaarden vervuld blijven, onder meer of het economische beleid van de Kirgizische Republiek verenigbaar is met de doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie. De Commissie werkt daarbij nauw samen met het IMF en de Wereldbank en, indien nodig, met het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 4

1.   Behoudens de in lid 3 vermelde voorwaarden wordt de macrofinanciële bijstand van de Unie door de Commissie beschikbaar gesteld in twee tranches, die elk bestaan uit een lening- en een giftcomponent. De omvang van elke tranche wordt in het memorandum van overeenstemming vastgelegd.

2.   De in de vorm van een lening verstrekte bedragen van de macrofinanciële bijstand van de Unie worden, indien voorgeschreven, beschikbaar gesteld overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (7).

3.   De Commissie besluit tot uitkering van de tranches mits aan alle van de volgende voorwaarden voldaan is:

a)

de in artikel 2 gestelde randvoorwaarde;

b)

een bevredigende voortgang bij de uitvoering van een beleidsprogramma met krachtige maatregelen voor aanpassing en structurele hervorming, ondersteund door een niet uit voorzorg getroffen kredietregeling met het IMF, en

c)

het binnen een specifieke termijn uitvoering geven aan de in het memorandum van overeenstemming overeengekomen voorwaarden inzake economisch beleid.

De tweede tranche wordt niet vroeger dan drie maanden na de uitkering van de eerste tranche uitbetaald.

4.   Indien de in lid 3 bepaalde voorwaarden niet zijn vervuld, wordt de uitkering van de macrofinanciële bijstand van de Unie door de Commissie opgeschort of geannuleerd. In die gevallen stelt zij het Europees Parlement en de Raad in kennis van de redenen van die opschorting of annulering.

5.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt uitbetaald aan de Nationale Bank van de Kirgizische Republiek. Met inachtneming van de in het memorandum van overeenstemming vast te leggen bepalingen, onder andere betreffende een bevestiging van de resterende budgettaire financieringsbehoefte, kunnen de middelen van de Unie aan de Schatkist van de Kirgizische Republiek als eindbegunstigde worden overgemaakt.

Artikel 5

1.   De op de leningcomponent van de macrofinanciële bijstand van de Unie betrekking hebbende verrichtingen tot het opnemen en verstrekken van leningen worden uitgevoerd in euro met dezelfde valutadatum, en mogen de Unie niet blootstellen aan enige looptijdtransformatie, enig valuta- of renterisico, of enig ander commercieel risico.

2.   Indien de omstandigheden dit mogelijk maken en indien de Kirgizische Republiek daarom verzoekt, kan de Commissie de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat in de leningsvoorwaarden een clausule inzake vervroegde aflossing is opgenomen en dat in de voorwaarden verbonden aan de opgenomen leningen een overeenkomstige clausule voorkomt.

3.   De Commissie kan, indien de omstandigheden een gunstiger rente op de verstrekte lening mogelijk maken en indien de Kirgizische Republiek daarom verzoekt, besluiten de oorspronkelijk door haar opgenomen leningen geheel of gedeeltelijk te herfinancieren of de desbetreffende financiële voorwaarden te herstructureren. De herfinancieringen of herstructureringen geschieden onder de in lid 1 en in lid 4 gestelde voorwaarden en mogen niet leiden tot een verlenging van de looptijd van de betrokken opgenomen leningen en evenmin tot een verhoging van het op de datum van deze herfinancieringen of herstructureringen nog uitstaande bedrag.

4.   Alle kosten die de Unie ter zake van de uit hoofde van dit besluit opgenomen of verstrekte leningen maakt, komen ten laste van de Kirgizische Republiek.

5.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de ontwikkelingen met betrekking tot de in de leden 2 en 3 bedoelde verrichtingen.

Artikel 6

1.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (8), en de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (9) daarvan.

2.   De macrofinanciële bijstand van de Unie wordt onder direct beheer uitgevoerd.

3.   Het memorandum van overeenstemming, de leningovereenkomst en de giftovereenkomst met de Kirgizische overheid bevat bepalingen die het volgende verzekeren:

a)

de Kirgizische Republiek gaat regelmatig na of de uit de begroting van de Unie verstrekte financiering naar behoren is gebruikt, neemt passende maatregelen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude, en onderneemt zo nodig gerechtelijke stappen om de uit hoofde van dit besluit verstrekte middelen waaraan geen wettige bestemming is gegeven, terug te vorderen;

b)

de financiële belangen van de Unie worden beschermd, in het bijzonder met specifieke maatregelen met het oog op de preventie en de bestrijding van fraude en andere onregelmatigheden in verband met de macrofinanciële bijstand van de Unie, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (10), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (11), en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12);

c)

de Commissie — met inbegrip van het Europees Bureau voor fraudebestrijding — en haar vertegenwoordigers worden uitdrukkelijk gemachtigd tot het uitvoeren van controles, waaronder controles en inspecties ter plaatse;

d)

de Commissie en de Rekenkamer worden uitdrukkelijk gemachtigd om tijdens en na de periode dat de macrofinanciële bijstand beschikbaar is audits uit te voeren, met inbegrip van documentaudits en audits ter plaatse, zoals onder meer operationele beoordelingen;

e)

de Unie heeft recht op volledige terugbetaling van de gift en/of de vervroegde terugbetaling van de lening, indien is vastgesteld dat de Kirgizische Republiek met betrekking tot het beheer van de macrofinanciële bijstand van de Unie fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit heeft gepleegd die de financiële belangen van de Unie schaadt.

4.   Tijdens de uitvoering van de macrofinanciële bijstand van de Unie houdt de Commissie door middel van operationele beoordelingen toezicht op de deugdelijkheid van de voor deze bijstand geldende financiële en administratieve procedures en interne en externe controlemechanismen van de Kirgizische Republiek.

Artikel 7

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 8

1.   De Commissie legt jaarlijks, uiterlijk op 30 juni, aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de tenuitvoerlegging van dit besluit in het voorgaande jaar, waaronder een evaluatie van die tenuitvoerlegging. In dit verslag:

a)

wordt de geboekte vooruitgang bij het uitvoeren van de macrofinanciële bijstand van de Unie onderzocht;

b)

worden de economische situatie en de vooruitzichten van de Kirgizische Republiek, en ook de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 3, lid 1, bedoelde beleidsmaatregelen beoordeeld;

c)

wordt het verband gespecificeerd tussen de in het memorandum van overeenstemming vastgelegde voorwaarden inzake economisch beleid en financiële voorwaarden, de actuele economische en budgettaire prestaties van de Kirgizische Republiek en de besluiten van de Commissie tot uitkering van de tranches van de macrofinanciële bijstand van de Unie.

2.   Uiterlijk twee jaar na het verstrijken van de in artikel 1, lid 4, bedoelde beschikbaarheidsperiode dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een ex post-evaluatieverslag in, waarin de resultaten en de doelmatigheid van onlangs voltooide macrofinanciële bijstandsoperaties worden beoordeeld, alsook in welke mate de bijstand tot de doelstellingen van de bijstand heeft bijgedragen.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

M. SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

V. LEŠKEVIČIUS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2012 en standpunt van de Raad in eerste lezing van 23 september 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 22 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 196 van 28.7.1999, blz. 48.

(3)  Besluit nr. 778/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Georgië (PB L 218 van 14.8.2013, blz. 15).

(4)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(5)  UN Office of the High Representative for the Least Developed Countries, Landlocked Developing Countries and SmallIslandDeveloping States.

(6)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(7)  Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).

(8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(9)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(10)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/7


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1026/2013 VAN DE RAAD

van 22 oktober 2013

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen an oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer verzonden uit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de „basisverordening”), en met name artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   DE PROCEDURE

1.1.   Thans geldende maatregelen

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 91/2009 (2), zoals gewijzigd bij zijn Uitvoeringsverordening (EU) nr. 924/2012 (3), een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7318 12 90, ex 7318 14 91, ex 7318 14 99, ex 7318 15 59, ex 7318 15 69, ex 7318 15 81, ex 7318 15 89, ex 7318 15 90, ex 7318 21 00 en ex 7318 22 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („geldende maatregelen”).

(2)

De Raad heeft bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 (4) de geldende maatregelen tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (de „geldende maatregelen zoals uitgebreid”).

1.2.   Verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(3)

Malaysian Precision Manufacturing SDN BHD (de „indiener van het verzoek”), een producent-exporteur uit Maleisië, had op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek ingediend.

(4)

De indiener had het verzoek enkel ingediend met het oog op een vrijstelling van de geldende maatregelen zoals uitgebreid.

(5)

In het verzoek, verklaarde hij daadwerkelijk bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen te produceren en in staat te zijn de hele hoeveelheid bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen te produceren die hij naar de Unie heeft verzonden sinds het begin van het tijdvak van het onderzoek naar de ontwijking van de maatregelen dat tot de instelling van de geldende maatregelen zoals uitgebreid heeft geleid.

(6)

Hij verstrekte voorlopig bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hij reeds lange tijd voordat de geldende maatregelen werden ingesteld, als producent van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen in Maleisië was gevestigd. Hoewel hij banden heeft met enkele producenten van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen in de Volksrepubliek China, zijn voorts de betrekkingen met de verbonden ondernemingen in de Volksrepubliek China reeds vóór de instelling van de geldende maatregelen tot stand gekomen en zijn deze betrekkingen niet gebruikt om de geldende maatregelen zoals uitgebreid te ontwijken.

1.3.   Opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(7)

Op 14 mei 2013, nadat zij, na raadpleging van het Raadgevend Comité, tot de conclusie was gekomen dat het verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal bevatte om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) („bericht van opening”) een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek geopend op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van de basisverordening. Dat gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek onderzocht enkel of de indiener van het verzoek kon worden vrijgesteld van de geldende maatregelen zoals uitgebreid.

1.4.   Belanghebbende partijen

(8)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de vertegenwoordigers van Maleisië en de Volksrepubliek China en de vereniging van producenten in de Unie officieel van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alleen de indiener van het verzoek heeft zich gemeld. Er waren geen verzoeken om te worden gehoord.

(9)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig achtte, heeft de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden, die deze echter niet binnen de daartoe vastgestelde termijn heeft beantwoord.

2.   INTREKKING VAN HET VERZOEK EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(10)

De indiener van het verzoek heeft op 18 juni 2013 zijn verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de geldende maatregelen zoals uitgebreid ingetrokken. Hij verklaarde dat hij niet in staat was om de Commissie de gegevens met betrekking tot zijn verbonden ondernemingen te verstrekken waarom zij in de vragenlijst had verzocht. Voorts beklaagde hij zich erover dat de termijn voor het beantwoorden van de vragenlijst te kort was. Hij heeft echter geen gemotiveerd verzoek om verlenging van de termijn voor het beantwoorden van de vragenlijst ingediend.

(11)

Na intrekking van het verzoek werd onderzocht of er redenen waren het nieuwe onderzoek ambtshalve voort te zetten. De Commissie zag geen dwingende redenen om te concluderen dat beëindiging van het onderzoek niet in het belang van de Unie zou zijn. Daarom dient het nieuwe onderzoek te worden beëindigd.

(12)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van het voornemen van de Commissie om het nieuwe onderzoek te beëindigen en kregen gelegenheid hierover opmerkingen te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(13)

Daarom wordt geconcludeerd dat het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer van bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, dient te worden beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen zoals uitgebreid worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het op grond van artikel 11, lid 3, en artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 geopende gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot de invoer van bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, wordt beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen zoals uitgebreid worden gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 22 oktober 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

L. LINKEVIČIUS


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 29 van 31.1.2009, blz. 1.

(3)  PB L 275 van 10.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 194 van 26.7.2011, blz. 6.

(5)  PB C 134 van 14.5.2013, blz. 34.


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/9


VERORDENING (EU) Nr. 1027/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 oktober 2013

tot vaststelling van een verbod op de visserij op kabeljauw in het Skagerrak door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 40/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde niet-EU-wateren, voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden (2), zijn quota voor 2013 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2013 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2013 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 oktober 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 54.


BIJLAGE

Nr.

60/TQ40

Lidstaat

Zweden

Bestand

COD/03AN

Soort

Kabeljauw (Gadus Morhua)

Gebied

Skagerrak

Datum

11.10.2013


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/11


VERORDENING (EU) Nr. 1028/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 oktober 2013

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roodbaars in de EU- en internationale wateren van V en in de internationale wateren van XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 40/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden in de EU-wateren en, voor EU-vaartuigen, in bepaalde niet-EU-wateren, voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor internationale onderhandelingen worden gevoerd of internationale overeenkomsten gelden (2), zijn quota voor 2013 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2013 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2013 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 oktober 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 54.


BIJLAGE

Nr.

61/TQ40

Lidstaat

Duitsland

Bestand

RED/51214D

Soort

Roodbaars (Sebastes spp.)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van V; internationale wateren van XII en XIV

Datum

9.10.2013


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/13


VERORDENING (EU) Nr. 1029/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 oktober 2013

tot vaststelling van een verbod op de visserij op heek in gebied VI en VII; EU-wateren en internationale wateren van Vb; internationale wateren van XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 39/2013 van de Raad van 21 januari 2013 tot vaststelling, voor 2013, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor sommige visbestanden en groepen visbestanden waarvoor geen internationale onderhandelingen worden gevoerd of geen internationale overeenkomsten gelden (2) zijn quota voor 2013 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar zijn geregistreerd, de betrokken, voor 2013 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2013 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 oktober 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 23 van 25.1.2013, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

59/TQ39

Lidstaat

Nederland

Bestand

HKE/571214

Soort

Heek (Merluccius merluccius)

Gebied

VI en VII; EU-wateren en internationale wateren van Vb; internationale wateren van XII en XIV

Datum

7.10.2013


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1030/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 889/2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (1), en met name artikel 13, lid 3, artikel 15, lid 2, en artikel 40,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn basisvoorschriften voor de biologische productie van zeewier en aquacultuurdieren vastgesteld. Bij Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (2), met name zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 710/2009 van de Commissie (3), zijn bepalingen ter uitvoering van deze voorschriften vastgesteld.

(2)

Krachtens artikel 95, lid 11, van Verordening (EG) nr. 889/2008 mogen de nationale autoriteiten eenheden die vóór 1 januari 2009 zijn gevestigd en aquacultuurdieren en zeewier produceren krachtens nationaal aanvaarde biologische voorschriften, toestaan om tot uiterlijk 1 juli 2013 hun biologische status te behouden.

(3)

Zeven lidstaten hebben onlangs verzocht om herziening van de voorschriften inzake producten, stoffen en technieken die bij de biologische aquacultuurproductie mogen worden gebruikt. Deze verzoeken moeten worden geëvalueerd door de deskundigengroep voor technisch advies inzake de biologische productie, die is opgericht bij Besluit 2009/427/EG van de Commissie (4).

(4)

Aangezien de biologische productie van zeewier en van aquacultuurdieren nog steeds een relatief nieuw gebied is dat gekenmerkt wordt door een grote diversiteit en technische complexiteit, dient een langere overgangsperiode dan oorspronkelijk voorzien te worden vastgesteld.

(5)

Om de continuïteit te waarborgen, om voldoende tijd uit te trekken voor de vereiste evaluatie van de verzoeken van de lidstaten en om te voorkomen dat het werk van productie-eenheden die vóór 1 januari 2009 zijn gevestigd en krachtens nationaal aanvaarde biologische voorschriften produceren, wordt verstoord, dient de in artikel 95, lid 11, van Verordening (EG) nr. 889/2008 vastgestelde overgangsperiode te worden verlengd.

(6)

Om een onderbreking in de biologische status van deze productie-eenheden te voorkomen, dient deze verordening met ingang van 1 juli 2013 van toepassing te zijn.

(7)

Verordening (EG) nr. 889/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 95, lid 11, van Verordening (EG) nr. 889/2008 wordt „1 juli 2013” vervangen door „1 januari 2015”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(2)  PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1.

(3)  PB L 204 van 6.8.2009, blz. 15.

(4)  PB L 139 van 5.6.2009, blz. 29.


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/17


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1031/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van de werkzame stof penflufen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 13, lid 2, en artikel 78, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2), wat de procedure en de goedkeuringsvoorwaarden betreft, van toepassing op werkzame stoffen waarvoor overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn een besluit is genomen voor 14 juni 2011. Voor penflufen is bij Besluit 2010/672/EU van de Commissie (3) aan de voorwaarden van artikel 80, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldaan.

(2)

Het Verenigd Koninkrijk heeft op 9 december 2009 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Bayer CropScience AG een aanvraag ontvangen om de werkzame stof penflufen op te nemen in bijlage I bij die richtlijn. Bij Besluit 2010/672/EU is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel wordt geacht aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij die richtlijn te voldoen.

(3)

Voor die werkzame stof zijn de uitwerking op de gezondheid van mens en dier en het milieueffect overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De aangewezen lidstaat-rapporteur heeft op 4 augustus 2011 een ontwerpbeoordelingsverslag ingediend.

(4)

Het ontwerpbeoordelingsverslag is door de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) onderzocht. De EFSA heeft haar conclusie over het onderzoek van de risicobeoordeling van de werkzame stof penflufen als bestrijdingsmiddel (4) op 30 juli 2012 aan de Commissie voorgelegd. Het ontwerpbeoordelingsverslag en de conclusie van de EFSA zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en het ontwerpbeoordelingsverslag is op 15 maart 2013 afgerond in de vorm van het evaluatieverslag van de Commissie voor penflufen.

(5)

Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die penflufen bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Daarom moet penflufen worden goedgekeurd.

(6)

Overeenkomstig artikel 13, lid 2, in samenhang met artikel 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis, is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen. Er moet met name om verdere bevestigende informatie worden gevraagd.

(7)

Er moet een redelijke termijn worden vastgesteld voordat goedkeuring wordt verleend, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de goedkeuring voortvloeien.

(8)

Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als gevolg van de goedkeuring en rekening houdend met de specifieke situatie die is ontstaan door de overgang van Richtlijn 91/414/EEG naar Verordening (EG) nr. 1107/2009 is het volgende echter van toepassing. De lidstaten moet een periode van zes maanden na de goedkeuring worden toegestaan om de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die penflufen bevatten, opnieuw te onderzoeken. De lidstaten moeten naargelang het geval de toelatingen wijzigen, vervangen of intrekken. In afwijking van die termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van de bijwerking van het volledige dossier conform bijlage III, zoals vastgesteld in Richtlijn 91/414/EEG, voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen.

(9)

Uit de ervaring met opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die zijn onderzocht in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (5), is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft, tot problemen kan leiden. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang verschaft tot een dossier dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter geen nieuwe verplichtingen op ten opzichte van de tot nu toe goedgekeurde richtlijnen tot wijziging van bijlage I bij die richtlijn of de verordeningen tot goedkeuring van werkzame stoffen.

(10)

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (6) dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft geen advies uitgebracht. Een uitvoeringshandeling werd nodig geacht en de voorzitter heeft de ontwerpuitvoeringshandeling voor verder beraad aan het Comité van beroep voorgelegd. Het Comité van beroep heeft geen advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring van de werkzame stof

De in bijlage I gespecificeerde werkzame stof penflufen wordt goedgekeurd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Herbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

1.   De lidstaten moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009, zo nodig, bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die penflufen als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 31 juli 2014 wijzigen of intrekken.

Vóór die datum gaan zij met name na of is voldaan aan de voorwaarden in bijlage I bij deze verordening, met uitzondering van die in deel B van de kolom over de specifieke bepalingen van die bijlage, en of de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat voldoet aan de voorschriften van bijlage II bij Richtlijn 91/414/EEG overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, leden 1 tot en met 4, van die richtlijn en artikel 62 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de kolom over de specifieke bepalingen van bijlage I bij deze verordening, overeenkomstig de uniforme beginselen, als bedoeld in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, een nieuwe beoordeling uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat penflufen bevat als enige werkzame stof of als één van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 januari 2014 in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen. Aan de hand van die beoordeling bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als penflufen de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 juli 2015 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast penflufen nog één of meer andere werkzame stoffen bevat, de toelating indien nodig uiterlijk op 31 juli 2015 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de rechtshandelingen waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd of zijn goedgekeurd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(3)  PB L 290 van 6.11.2010, blz. 51.

(4)  EFSA Journal 2012; 10(8):2860. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(5)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.

(6)  PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Penflufen

CAS-nr. 494793-67-8

CIPAC-nr. 826

2’-[(RS)-1,3-dimethylbutyl]-5-fluor-1,3-dimethylpyrazool-4-carboxanilide

≥ 950 g/kg

1/1-verhouding van R- en S-enantiomeren

1 februari 2014

31 januari 2024

DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten om pootaardappelen voor of tijdens het poten te behandelen; het gebruik moet worden beperkt tot één toepassing elke drie jaar op hetzelfde perceel.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over penflufen (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 15 maart 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

a)

de bescherming van de toedieners,

b)

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De gebruiksvoorwaarden moeten indien nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

1.

het langetermijnrisico voor vogels,

2.

de relevantie van de metaboliet M01 (penflufen-3-hydroxybutyl) voor het grondwater indien penflufen krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt ingedeeld als „kankerverwekkende stof van categorie 2”.

De aanvrager moet de in punt 1 vastgestelde informatie uiterlijk op 30 september 2015 en de in punt 2 vastgestelde informatie binnen zes maanden na de kennisgeving van het indelingsbesluit betreffende die stof indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.

De hier vermelde zuiverheid is gebaseerd op de productie in een proefopstelling. De aangewezen lidstaat-rapporteur licht de Commissie overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in over de specificatie van het technische materiaal als commercieel vervaardigd.


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.

(2)  PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.


BIJLAGE II

In deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„55

Penflufen

CAS-nr. 494793-67-8

CIPAC-nr. 826

2’-[(RS)-1,3-dimethylbutyl]-5-fluor-1,3-dimethylpyrazool-4-carboxanilide

≥ 950 g/kg

1/1-verhouding van R- en S-enantiomeren

1 februari 2014

31 januari 2024

DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten om pootaardappelen voor of tijdens het poten te behandelen; het gebruik moet worden beperkt tot één toepassing elke drie jaar op hetzelfde perceel.

DEEL B

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over penflufen (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 15 maart 2013 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

a)

de bescherming van de toedieners,

b)

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De gebruiksvoorwaarden moeten indien nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bevestigende informatie indienen wat betreft:

1.

het langetermijnrisico voor vogels,

2.

de relevantie van de metaboliet M01 (penflufen-3-hydroxybutyl) voor het grondwater indien penflufen krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt ingedeeld als „kankerverwekkende stof van categorie 2”.

De aanvrager moet de in punt 1 vastgestelde informatie uiterlijk op 30 september 2015 en de in punt 2 vastgestelde informatie binnen zes maanden na de kennisgeving van het indelingsbesluit betreffende die stof indienen bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA.

De hier vermelde zuiverheid is gebaseerd op de productie in een proefopstelling. De aangewezen lidstaat-rapporteur licht de Commissie overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in over de specificatie van het technische materiaal als commercieel vervaardigd.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/22


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1032/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van broomazijnzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 4

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Broomazijnzuur is in die lijst opgenomen.

(2)

Broomazijnzuur is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 4 (ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met productsoort 4 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Spanje is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 22 januari 2011 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 27 september 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit dat verslag blijkt dat van biociden die voor productsoort 4 worden gebruikt en broomazijnzuur bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Bijgevolg moet broomazijnzuur worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 4.

(7)

Aangezien de evaluatie niet nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(8)

De evaluatie betrof niet de opneming van biociden die broomazijnzuur bevatten in materialen en voorwerpen bestemd om direct of indirect met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4). Voor dergelijke materialen kan het nodig zijn specifieke grenswaarden vast te stellen voor de migratie in levensmiddelen, als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder e), van Richtlijn (EG) nr. 1935/2004. De goedkeuring dient derhalve niet te gelden voor dergelijk gebruik, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Broomazijnzuur wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 4, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden (2)

Broom-azijnzuur

IUPAC-benaming:

2-broomethaanzuur

EG-nr.: 201-175-8

CAS-nr.: 79-08-3

946 g/kg

1 juli 2015

30 juni 2025

4

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de actieve stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt;

2.

voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, wordt nagegaan of nieuwe, dan wel maximumgehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden;

3.

producten die broomazijnzuur bevatten dienen niet te worden opgenomen in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

Wanneer een behandeld voorwerp is behandeld met broomazijnzuur of wanneer in een behandeld voorwerp doelbewust broomazijnzuur is verwerkt, en in voorkomend geval ingevolge de mogelijkheid van huidcontact en het vrijkomen van propiconazool onder normale gebruiksomstandigheden, zorgt de voor het in de handel brengen van het behandelde voorwerp verantwoordelijke persoon dat het etiket informatie verstrekt over het risico van huidsensibilisatie, alsook de informatie bedoeld in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/environment/biocides/index.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1033/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van kopersulfaat-pentahydraat als bestaande actieve stof voor gebruik in biociden voor productsoort 2

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Kopersulfaat is in die lijst opgenomen.

(2)

Kopersulfaat is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 2 (desinfecterende middelen voor privégebruik en voor de openbare gezondheidszorg en andere biociden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met productsoort 2 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

De ten behoeve van de beoordeling ingediende gegevens maakten het slechts mogelijk om conclusies op te stellen betreffende een bepaalde vorm van kopersulfaat, namelijk kopersulfaat-pentahydraat (CAS-nr. 7758-99-8). De beoordeling liet niet toe dat er conclusies werden getrokken met betrekking tot enige andere stof die beantwoordt aan de definitie van kopersulfaat (CAS-nr. 7758-99-7) in de hierboven genoemde lijst van werkzame stoffen van Verordening (EG) nr. 1451/2007. Dientengevolge dient deze goedkeuring alleen op kopersulfaat-pentahydraat betrekking te hebben.

(4)

Frankrijk is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 5 april 2011 bij de Commissie ingediend.

(5)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 27 september 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(6)

Uit het verslag blijkt dat van biociden die voor productsoort 2 worden gebruikt en kopersulfaat-pentahydraat bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(7)

Bijgevolg moet kopersulfaat-pentahydraat worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 2.

(8)

Aangezien de evaluatie niet nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Kopersulfaat-pentahydraat wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 2, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiver-heidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Product-soort

Bijzondere voorwaarden (2)

Kopersulfaat-pentahydraat

IUPAC-benaming: Kopersulfaat-pentahydraat

EG-nummer: 231-847-6 (3)

CAS-nr.: 7758-99-8

999 g/kg

1 juli 2015

30 juni 2025

2

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating wordt de volgende voorwaarde verbonden:

voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(3)  Dit EG-nummer heeft alleen betrekking op kopersulfaat-pentahydraat.


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1034/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van aluminiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 20

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Aluminiumfosfide is in die lijst opgenomen.

(2)

Aluminiumfosfide is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 23 (producten voor de bestrijding van andere gewervelde dieren), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met productsoort 20 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Duitsland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 23 juli 2010 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 27 september 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit dat verslag blijkt dat van biociden die voor productsoort 23 worden gebruikt en aluminiumfosfide bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Bijgevolg moet aluminiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 20.

(7)

Aangezien de evaluatie niet nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(8)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aluminiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt, wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 20, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goed-keuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden (2)

Aluminium-fosfide waaruit fosfine vrijkomt

IUPAC-benaming: Aluminiumfosfide

EG-nummer: 244-088-0

CAS-nr.: 20859-73-8

830 g/kg

1 juli 2015

30 juni 2025

20

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de actieve stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

De producten mogen alleen worden verkocht aan en gebruikt door speciaal gekwalificeerde professionele gebruikers.

2.

Gezien de risico’s die zijn vastgesteld voor gebruikers moeten passende risicobeperkende maatregelen worden toegepast. Deze omvatten onder meer het gebruik van deugdelijke persoonlijke beschermingsmiddelen, het gebruik van applicatoren en een aanbiedings-vorm van het product waardoor het blootstellingsrisico van de gebruiker tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt.

3.

Gezien de risico’s die zijn vastgesteld voor op het land levende niet-doeldieren moeten passende risicobeperkende maatregelen worden toegepast. Deze omvatten onder meer dat het product niet wordt toegepast in gebieden waar andere gravende zoogdieren dan de doelsoort voorkomen.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1035/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van benzoëzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 3 en 4

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Benzoëzuur is in deze lijst opgenomen.

(2)

Benzoëzuur is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 3 (biociden voor veterinaire hygiënedoeleinden), en productsoort 4 (ontsmettingsmiddelen voor gebruik in de sector voeding en diervoeders) zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met de productsoorten 3 en 4 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Duitsland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft de verslagen van de bevoegde instantie samen met aanbevelingen overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 3 februari 2011 bij de Commissie ingediend.

(4)

De verslagen van de bevoegde instantie zijn door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 27 september 2013 in twee beoordelingsverslagen opgenomen.

(5)

Uit die verslagen blijkt dat van biociden die voor de productsoorten 3 en 4 worden gebruikt en benzoëzuur bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Bijgevolg moet benzoëzuur worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoorten 3 en 4.

(7)

Aangezien de evaluaties niet nanomaterialen betroffen, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(8)

Voor het gebruik in productsoort 4, betrof de evaluatie niet de opneming van biociden die benzoëzuur bevatten in materialen en voorwerpen bestemd om direct of indirect in contact te komen met levensmiddelen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4). Voor dergelijke materialen kan het nodig zijn specifieke grenswaarden betreffende de migratie in levensmiddelen vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 1935/2004. De goedkeuring dient derhalve niet te gelden voor dergelijk gebruik, tenzij de Commissie dergelijke grenswaarden heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Benzoëzuur wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 3 en 4, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goed-keuring

Datum van het verstrijken van de goed-keuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden (2)

Benzoëzuur

IUPAC-benaming: Benzoëzuur

EG-nr.: 200-618-2

CAS-nr.: 65-85-0

990 g/kg

1 juli 2015

30 juni 2025

3

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de actieve stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt;

2.

voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel maximumgehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden.

4

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de actieve stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt;

2.

voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden;

3.

producten die benzoëzuur bevatten dienen niet te worden opgenomen in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen in de zin van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1935/2004, tenzij de Commissie grenswaarden betreffende de migratie van benzoëzuur in levensmiddelen heeft vastgesteld of krachtens die verordening is vastgesteld dat dergelijke grenswaarden niet nodig zijn.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/35


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1036/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van etofenprox als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Etofenprox is in die lijst opgenomen.

(2)

Etofenprox is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met productsoort 18 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Oostenrijk is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 9 augustus 2011 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 27 september 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit dat verslag blijkt dat van biociden die voor productsoort 18 worden gebruikt en etofenprox bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Uit de verslagen blijkt ook dat etofenprox vanwege zijn kenmerken bioaccumulerend (B) en toxisch (T) kan zijn, overeenkomstig de criteria vastgesteld in bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4). De goedkeuring moet voor een termijn van 10 jaar gelden met het oog op de samenhang met de huidige praktijk onder Richtlijn 98/8/EG, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 90, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012. Met het oog op de toelating van producten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) nr. 528/2012 kan etofenprox echter worden beschouwd als een stof die in aanmerking komt om te worden vervangen overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van die Verordening.

(7)

Bijgevolg moet etofenprox worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 18.

(8)

Aangezien de evaluatie niet nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Etofenprox wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 18, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden (2)

Etofenprox

IUPAC-benaming:

3-fenoxybenzyl-2-(4-ethoxyfenyl)-2-methylpropylether

EG-nummer: 407-980-2

CAS-nr.: 80844-07-1

970 g/kg

1 juli 2015

30 juni 2025

18

Etofenprox wordt beschouwd als een stof die in aanmerking komt om te worden vervangen overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

Voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

2.

Voor producten waarvan residuen in levensmiddelen of diervoeders kunnen achterblijven, moet worden nagegaan of nieuwe, dan wel gewijzigde maximumgehalten aan residuen (MRL’s) moeten worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) of Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (4) en moeten de nodige risicobeperkende maatregelen worden genomen om te garanderen dat de geldende MRL’s niet worden overschreden.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).

(4)  Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/38


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1037/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van IPBC als een bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 6

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. IPBC is in die lijst opgenomen.

(2)

IPBC is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 6 (conserveringsmiddelen in conserven), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat overeenstemt met productsoort 6 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Denemarken is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 27 juni 2011 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 27 september 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit dat verslag blijkt dat van biociden die voor productsoort 6 worden gebruikt en IPBC bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Bijgevolg moet IPBC worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor productsoort 6.

(7)

Aangezien de evaluatie niet nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(8)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

IPBC wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 6, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Bijzondere voorwaarden (2)

IPBC

IUPAC-benaming:

3-jood-2-propynylbutylcarbamaat

EG-nr.: 259-627-5

CAS-nr.: 55406-53-6

980 g/kg

1 juli 2015

30 juni 2025

6

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating wordt de volgende voorwaarde verbonden:

Voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

Wanneer een behandeld voorwerp met IPBC is behandeld of wanneer in een behandeld voorwerp doelbewust IPBC is verwerkt, en in voorkomend geval ingevolge de mogelijkheid van huidcontact en het vrijkomen van IPBC onder normale gebruiksomstandigheden, zorgt de voor het in de handel brengen van het behandelde voorwerp verantwoordelijke persoon dat het etiket informatie verstrekt over het risico van huidsensibilisatie, alsook de informatie bedoeld in artikel 58, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 528/2012.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/40


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1038/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van tebuconazool als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 7 en 10

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Tebuconazool is in die lijst opgenomen.

(2)

Tebuconazool is overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 7 (filmconserveringsmiddelen), en productsoort 10 (conserveringsmiddelen voor metselwerk), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn, wat respectievelijk overeenstemt met de productsoorten 7 en 10 zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Denemarken is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft de verslagen van de bevoegde instantie samen met aanbevelingen overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 16 april 2012 bij de Commissie ingediend.

(4)

De verslagen van de bevoegde instantie zijn door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 27 september 2013 in twee beoordelingsverslagen opgenomen.

(5)

Uit die verslagen blijkt dat van biociden die voor de productsoorten 7 en 10 worden gebruikt en tebuconazool bevatten, kan worden verwacht dat zij aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(6)

Uit de verslagen blijkt ook dat de kenmerken van tebuconazool die stof zeer persistent (zP) en toxisch (T) maken volgens de in bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4) vastgestelde criteria. De looptijd van de goedkeuring moet 10 jaar bedragen in samenhang met de huidige praktijk krachtens Richtlijn 98/8/EG, aangezien niet aan de voorwaarden van artikel 90, lid 2, van Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt voldaan. Met het oog op de toelating van producten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) nr. 528/2012 wordt tebuconazool echter geacht in aanmerking te komen voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van die verordening.

(7)

Bijgevolg moet tebuconazool worden goedgekeurd voor gebruik in biociden voor de productsoorten 7 en 10.

(8)

Aangezien de evaluaties niet nanomaterialen betroffen, mogen de goedkeuringen krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd, teneinde de lidstaten, de betrokken partijen en in voorkomend geval de Commissie de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit meebrengt te voldoen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Tebuconazool wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor de productsoorten 7 en 10, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties en voorwaarden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goedkeuring

Datum van het verstrijken van de goedkeuring

Productsoort

Specifieke voorwaarden (2)

Tebuconazool

IUPAC-benaming:

1-(4-chloorfenyl)-4,4-dimethyl-3-(1,2,4-triazool-1-ylmethyl)pentaan-3-ol

EG-nr.: 403-640-2

CAS-nr.: 107534-96-3

950 g/kg

1 juli 2015

30 juni 2025

7

Tebuconazool komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating wordt de volgende voorwaarde verbonden:

voor industriële gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

10

Tebuconazool komt in aanmerking voor vervanging overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de werkzame stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

voor industriële of beroepsmatige gebruikers moeten veilige operationele procedures en passende organisatorische maatregelen worden vastgesteld. Wanneer de blootstelling niet op andere manieren tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt, moeten bij de toepassing van de producten passende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt;

2.

met het oog op het risico voor het bodemcompartiment, dient tebuconazool niet te worden gebruikt in kitten die worden gebruikt voor het afdichten van verticale voegen in de buitengevels van woonhuizen (bv. tussen twee huizen), tenzij in de aanvraag tot toelating van het product kan worden aangetoond dat de risico’s tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1039/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot goedkeuring van nonaanzuur als bestaande werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 2

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen te worden beoordeeld. Nonaanzuur is in die lijst opgenomen.

(2)

Nonaanzuur is opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG voor gebruik in productsoort 2 krachtens Richtlijn (EU) nr. 2012/41 van de Commissie (4) en wordt derhalve als erkend beschouwd voor dit productsoort krachtens artikel 86 van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(3)

Bovendien is nonaanzuur overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 10 (conserveringsmiddelen voor metselwerk), zoals gedefinieerd in bijlage V bij die richtlijn. De beoordeling had betrekking op het gebruik als algicide voor de curatieve behandeling van bouwmaterialen. Dat specifieke gebruik valt nu onder productsoort 2 als omschreven in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012.

(4)

Oostenrijk is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 3 april 2012 bij de Commissie ingediend.

(5)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 27 september 2013 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(6)

Uit het verslag blijkt dat van biociden die als algicide voor de curatieve behandeling van bouwmaterialen worden gebruikt en nonaanzuur bevatten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(7)

De bestaande goedkeuring van nonaanzuur voor productsoort 2 heeft geen betrekking op de voorwaarden die opgesteld zijn naar aanleiding van de beoordeling van producten die als algicide worden gebruikt voor de curatieve behandeling van bouwmaterialen. Daarom moeten die voorwaarden aan de bestaande goedkeuring worden toegevoegd. Om alle belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden op de nieuwe voorschriften als gevolg van de recente herdefiniëring van de soorten biociden, moet bovendien de oorspronkelijk in Richtlijn 2012/41/EU vastgestelde goedkeuringsdatum worden gewijzigd.

(8)

Aangezien de evaluatie niet nanomaterialen betrof, mag de goedkeuring krachtens artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) nr. 528/2012 geen betrekking hebben op dergelijke materialen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Nonaanzuur wordt goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden voor productsoort 2, afhankelijk van de naleving van de in de bijlage vastgestelde specificaties, nieuwe voorwaarden en de nieuwe datum van goedkeuring.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3).

(3)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2012/41/EU van de Commissie van 26 november 2012 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de uitbreiding van de opneming in bijlage I bij die richtlijn van de werkzame stof nonaanzuur tot productsoort 2 (PB L 327 van 27.11.2012, blz. 28).


BIJLAGE

Triviale naam

IUPAC-benaming

Identificatienummers

Minimale zuiver-heidsgraad van de werkzame stof (1)

Datum van goed-keuring

Datum van het verstrijken van de goed-keuring

Pro-duct-soort

Bijzondere voorwaarden (2)

Nonaan-zuur, pelargoon-zuur

IUPAC-naam: nonaanzuur

EG-nummer: 203-931-2

CAS-nr.: 112-05-0

896 g/kg

1 oktober 2015

30 september 2025

2

Bij de evaluatie van het product moet bijzondere aandacht worden besteed aan de blootstellingen, de risico’s en de doeltreffendheid voor elk gebruik waarvoor toelating werd aangevraagd, maar dat geen voorwerp was van de risicobeoordeling van de actieve stof op het niveau van de Unie.

Aan de toelating worden de volgende voorwaarden verbonden:

1.

Tenzij kan worden aangetoond in de aanvraag tot toelating van het product dat de risico’s voor de gezondheid van de mens tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt door andere methoden, wordt de toelating onder de volgende voorwaarden verleend:

a)

gebruiksaanwijzing met informatie over de wijze waarop blootstelling aan aerosolen zo laag mogelijk wordt houden;

b)

voor de toelating voor producten voor niet-professioneel gebruik wordt als voorwaarde gesteld dat de verpakking zodanig moet worden ontworpen dat de blootstelling van de gebruiker tot een minimum wordt beperkt.

2.

De toelating van producten die als algicide worden gebruikt voor het herstel van bouwmaterialen in de open lucht gebeurt op voorwaarde van de vaststelling van veilige operationele procedures en risicobeperkende maatregelen ter bescherming van het milieu.


(1)  De in deze kolom vermelde zuiverheid was de minimale zuiverheidsgraad van de werkzame stof die voor de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 528/2012 uitgevoerde beoordeling is gebruikt. De werkzame stof in het in de handel gebrachte product kan dezelfde of een andere zuiverheid hebben, voor zover bewezen is dat de werkzame stof technisch gelijkwaardig is aan de beoordeelde werkzame stof.

(2)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/46


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1040/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestvarkens en kleine mestvarkensoorten met uitzondering van Sus scrofa domesticus en voor mestkalkoenen (vergunninghouder Aveve NV)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag ingediend voor een nieuw gebruik van een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754). Bij die aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd.

(3)

Die aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een nieuw gebruik van een preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor diervoeding voor mestvarkens en kleine mestvarkensoorten met uitzondering van Sus scrofa domesticus en voor mestkalkoenen.

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 1091/2009 van de Commissie (2), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1088/2011 (3) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 989/2012 (4) is het gebruik van dat preparaat gedurende tien jaar toegestaan voor respectievelijk mestkippen, gespeende biggen, en legkippen en mest- en legvogels van minder gangbare pluimveesoorten.

(5)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 12 maart 2013 (5) haar eerdere conclusies bevestigd, namelijk dat het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3 (4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige effecten heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu. De EFSA heeft geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel de zoötechnische prestaties bij mestvarkens kan verbeteren en dat deze conclusie kan worden geëxtrapoleerd naar kleine mestvarkensoorten met uitzondering van Sus scrofa domesticus. De Autoriteit heeft ook geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel het uiteindelijke lichaamsgewicht en de voederconversie bij mestkalkoenen kan verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Verordening (EG) nr. 1091/2009 van de Commissie van 13 november 2009 tot verlening van een vergunning voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder Aveve NV) (PB L 299 van 14.11.2009, blz. 6).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1088/2011 van de Commissie van 27 oktober 2011 tot verlening van een vergunning voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen (vergunninghouder Aveve NV) (PB L 281 van 28.10.2011, blz. 14).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 989/2012 van de Commissie van 25 oktober 2012 tot verlening van een vergunning voor endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor legkippen en voor mest- en legvogels van minder gangbare pluimveesoorten (vergunninghouder Aveve NV)

(PB L 297 van 26.10.2012, blz. 11).

(5)  EFSA Journal 2013; 11(4):3171 en EFSA Journal 2013; 11(4):3172.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a9

Aveve NV

Endo-1,4-bèta-xylanase

EC 3.2.1.8

Endo-1,3(4)-bèta-glucanase

EC 3.2.1.6

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755), en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754), met een minimale activiteit van: 40 000 XU (1) en 9 000 BGU (2)/g Vaste en vloeibare vormen

 

Karakterisering van de werkzame stof

endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49755) en endo-1,3(4)-bèta-glucanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (MUCL 49754)

 

Analysemethode  (3)

Karakterisering van de werkzame stof in het toevoegingsmiddel:

colorimetrische methode, gebaseerd op de reactie van dinitrosalicylzuur op reducerende suikers, geproduceerd door de inwerking van endo-1,4-bèta-xylanase op een xylaanbevattend substraat;

colorimetrische methode, gebaseerd op de reactie van dinitrosalicylzuur op reducerende suikers, geproduceerd door de inwerking van endo-1,3(4)-bèta-glucanase op een bèta-glucaanbevattend substraat.

Karakterisering van de werkzame stoffen in de diervoeders:

colorimetrische methode die de in water oplosbare kleurstof meet die door inwerking van endo-1,4-bèta-xylanase wordt vrijgemaakt uit met kleurstof vernet tarwearabinoxylaansubstraat;

colorimetrische methode die de in water oplosbare kleurstof meet die door inwerking van endo-1,3(4)-bèta-glucanase wordt vrijgemaakt uit met kleurstof vernet gerstbètaglucaansubstraat.

Mestvarkens

Kleine mestvarkensoorten met uitzondering van Sus scrofa domesticus

Mestkalkoenen

4 000 XU

900 BGU

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagomstandigheden en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Voor gebruik in voeders die rijk zijn aan niet-zetmeel-polysachariden (vooral bèta-glucanen en arabinoxylanen)

3.

Voor de veiligheid: gebruik van ademhalingsbescherming, bril en handschoenen tijdens hantering.

14 november 2023


(1)  1 XU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 4,8 en een temperatuur van 50 °C 1 micromol reducerende suikers (xylose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit xylaan van haverkaf.

(2)  1 BGU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,0 en een temperatuur van 50 °C 1 micromol reducerende suikers (cellobiose-equivalent) per minuut vrijmaakt uit bèta-glucaan van gerst.

(3)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx


25.10.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/50


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1041/2013 VAN DE COMMISSIE

van 24 oktober 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 oktober 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

41,8

MK

56,9

ZZ

49,4

0707 00 05

MK

59,9

TR

147,7

ZZ

103,8

0709 93 10

TR

147,7

ZZ

147,7

0805 50 10

AR

12,9

CL

77,5

IL

100,2

TR

78,4

ZA

82,0

ZZ

70,2

0806 10 10

BR

315,2

TR

173,3

ZZ

244,3

0808 10 80

CL

142,9

IL

85,8

NZ

189,4

US

167,9

ZA

109,9

ZZ

139,2

0808 30 90

CN

64,1

TR

122,6

US

165,9

ZZ

117,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.