ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2013.272.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
56e jaargang |
Inhoud |
|
II Niet-wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
Richtlijn 2013/49/EU van de Commissie van 11 oktober 2013 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen ( 1 ) |
|
|
|
BESLUITEN |
|
|
|
2013/496/EU |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
|
2013/498/EU |
|
|
* |
||
|
|
2013/499/EU |
|
|
* |
Besluit van de Commissie van 10 oktober 2013 over een door Duitsland overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om een elektrische mini-ATV van het type HB-ATV49Q-Electric vervaardigd door Huabao Electric Appliance Co. Ltd te verbieden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 6552) ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 971/2013 VAN DE RAAD
van 10 oktober 2013
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,
Gezien Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (1),
Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad (2) geeft uitvoering aan de maatregelen die in Besluit 2010/413/GBVB zijn bepaald, en voorziet onder meer in het bevriezen van alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn van, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van de personen, entiteiten en lichamen die in de bijlagen VIII en IX bij die verordening zijn vermeld. |
(2) |
Op 10 oktober 2013 heeft de Raad Besluit 2013/497/GBVB (3) vastgesteld, dat Besluit 2010/413/GBVB wijzigt en aangepaste criteria voor plaatsing op de lijst bevat, teneinde personen en entiteiten die beperkende maatregelen hebben ontweken of geschonden, ook op de lijst te kunnen plaatsen. |
(3) |
Die maatregel valt onder het toepassingsgebied van het Verdrag en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name ook om de uniforme toepassing ervan door marktdeelnemers in alle lidstaten te verzekeren. |
(4) |
Verordening (EU) nr. 267/2012 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) nr. 267/2012, wordt als volgt gewijzigd:
a) |
punt b) wordt vervangen door:
|
b) |
punt c) wordt vervangen door het volgende:
|
c) |
punt e) wordt vervangen door het volgende:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de datum van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Luxemburg, 10 oktober 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
R. SINKEVIČIUS
(1) PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39.
(2) Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88 van 24.03.2012, blz. 1).
(3) Zie bladzijde 46 van dit Publicatieblad.
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 972/2013 VAN DE COMMISSIE
van 9 oktober 2013
houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Μεσσαρά (Messara) (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 ingetrokken en daardoor vervangen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de door Griekenland ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Μεσσαρά” (Messara) bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(3) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet de benaming „Μεσσαρά” (Messara) worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 9 oktober 2013.
Voor de Commissie
Joaquín ALMUNIA
Vicevoorzitter
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.
(3) PB C 396 van 21.12.2012, blz. 24.
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.5. Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie, enz.)
GRIEKENLAND
Μεσσαρά (Messara) (BOB)
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/5 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 973/2013 VAN DE COMMISSIE
van 10 oktober 2013
houdende goedkeuring van een minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Nürnberger Bratwürste/Nürnberger Rostbratwürste (BGA))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name de tweede zin van artikel 53, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over een door Duitsland ingediende aanvraag tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste”, die bij Verordening (EG) nr. 1257/2003 van de Commissie (2) is geregistreerd. |
(2) |
De aanvraag betreft de wijziging van de beschrijving van het product. |
(3) |
De Commissie heeft de voorgestelde wijziging onderzocht en acht ze gerechtvaardigd. Aangezien het om een minimale wijziging gaat, kan de Commissie die goedkeuren zonder de procedure van de artikelen 50, 51 en 52 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 toe te passen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
Het geconsolideerde enig document dat de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 oktober 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Dacian CIOLOȘ
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 177 van 16.7.2003, blz. 3.
BIJLAGE I
De volgende wijziging in het productdossier voor de beschermde geografische aanduiding „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” is goedgekeurd:
De volgende tekst wordt toegevoegd aan de beschrijving van de samenstelling na „min of meer ontvet varkensvlees”: Vet vlees, met name buikvlees, buikvet, wangen, wangvet, rugvlees en rugspek.
1. |
Deze wijziging drong zich op vanwege de nieuwe voorschriften met betrekking tot de etikettering van ingrediënten van levensmiddelen (kwantitatieve ingrediëntenopgave — QUID) die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/101/EG van de Commissie van 26 november 2001 tot wijziging van de zogenaamde etiketteringsrichtlijn, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad. In bijlage I bij de etiketteringsrichtlijn is momenteel vastgesteld dat een ingrediënt uitsluitend als „…vlees” mag worden aangeduid op voorwaarde dat de totale gehalten aan vet en bindweefsel de vermelde waarden niet overschrijden. Bij varkensvlees mag het vetgehalte niet meer dan 30 % bedragen en het bindweefsel niet meer dan 25 %. Een ingrediënt dat deze grenswaarde overschrijdt, moet bijvoorbeeld als „vet vlees” worden omschreven. In het recept voor „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” is een vetgehalte van meer dan 30 % toegestaan. In het productdossier is enkel sprake van „min of meer ontvet varkensvlees”. Volgens de QUID-voorschriften moet het hogere vetgehalte op de verpakking worden aangeduid overeenkomstig sectie 3 (1), nr. 3, van het besluit inzake de etikettering van levensmiddelen (Lebensmittel-Kennzeichnungsverordnung (LMKV)). Deze wijziging aan de LMKV krachtens de richtlijn werd tot op heden niet toegepast op het recept of op het productdossier van „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste”. Bijgevolg moeten het recept en het productdossier worden aangepast aan de nieuwe etiketteringsvoorschriften. De Vereniging voor de bescherming van „Nürnberger Bratwürste” (Schutzverband Nürnberger Bratwürste) stemde ermee in het recept te wijzigen en leidde op 28 september 2006 de procedure tot wijziging van het productdossier in overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1257/2003 (ref. DPMA 398 99 002.6). |
2. |
„Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” wordt van oudsher vervaardigd van buikvlees, buikvet, wangen, wangvet, rugvlees en rugspek, volgens een overgeleverd recept. Het is vooral aan deze ingrediënten dat de consistentie en malsheid van de worsten is te danken. Zonder deze ingrediënten zou het gehakt vlees bij het bakken helemaal uitdrogen en uit elkaar vallen. Het vette vlees bepaalt ook in grote mate de smaak, waaraan bovendien kruidige toetsen worden toegevoegd door middel van specifieke kruiden die typisch zijn voor „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste”. Er is een meer gedetailleerde lijst toegevoegd om te verduidelijken wat de ingrediënten zijn. Er bestaat bij deskundigen in Duitsland geen gemeenschappelijke interpretatie van de term „min of meer ontvet varkensvlees”. Volgens sommigen bevat dit varkensvlees geen vet vlees. Dat zou betekenen dat het productdossier van „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” van meet af aan onvolledig was. Dat wordt bevestigd als we kijken naar de richtsnoeren inzake het Duitse levensmiddelenregister, waar een aparte definitie wordt gegeven voor de termen „grob entfettetes Schweinefleisch” (min of meer ontvet varkensvlees) en „Speck” (vet vlees). Zelfs de toezichthoudende instanties vinden dit punt van de richtsnoeren onbegrijpelijk. Ook de controle-instantie voor Noord-Beieren (Landesuntersuchungsanstalt Nordbayern) was betrokken bij de opstelling van het oorspronkelijke productdossier en achtte het, met haar kennis van zaken over de ingrediënten, niet noodzakelijk om nader te omschrijven waaruit de worst was samengesteld, ondanks de hierboven beschreven situatie. Alle betrokken partijen gingen er automatisch van uit dat min of meer ontvet varkensvlees ook enig vet vlees kan bevatten. Zo niet zou in het recept geen vetgehalte tot 35 % zijn toegelaten. Men komt enkel aan dit percentage als het „min of meer ontvet varkensvlees” ook buikvlees, buikvet, wangen, wangvet, rugvlees of rugspek bevat. Het gehalte aan vet vlees in het recept wordt in de eerste plaats beperkt door de 35 %-grens voor het vetgehalte. Ten tweede wordt het beperkt door de bepaling krachtens welke het gehalte aan collageenvrij vleeseiwit niet lager dan 12 % mag zijn. Aangezien vet vlees gemiddeld slechts 8 % collageenvrij vleeseiwit bevat, kan men enkel aan het hogere gehalte van ten minste 12 % in het eindproduct komen door bijzonder mager vlees van hoge kwaliteit dat aanzienlijk meer dan 12 % van dit eiwit bevat, toe te voegen. Door in het recept te vermelden wat het minimumgehalte aan collageenvrij vleeseiwit moet zijn, wordt het gehalte aan vet vlees dus beperkt. De definitie van de term „min of meer ontvet varkensvlees” in het recept moet dus niet worden gezien als omschreven in de richtsnoeren. Uit het recept zelf blijkt zelfs dat de term in een andere betekenis is gebruikt dan in de richtsnoeren is bedoeld. Bovendien zijn de richtsnoeren niet bindend. Erkend wordt dat de richtsnoeren niet de opinie van de consument of van deskundigen ter zake weergeven, omdat hun mening niet werd gevraagd bij de opstelling van de richtsnoeren. Ze geven eerder het standpunt van bepaalde betrokken partijen weer. In feite wijken de richtsnoeren aanzienlijk af van de traditionele productiepraktijken. Dit kwam reeds tot uiting bij de opstelling van het productdossier van „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” BGA. De samenstelling van de worst was daar immers helemaal anders beschreven dan in het recept dat ter plaatse in de praktijk werd gebruikt. Daarom werden de richtsnoeren na het registratieproces gewijzigd. De traditionele methode die wordt gebruikt voor de vervaardiging van „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” dient ook het referentiepunt te zijn voor de definitie van het in het recept gebruikte ingrediënt „min of meer ontvet varkensvlees”. Daar worden de ingrediënten „buikvlees, buikvet, wangen, wangvet, rugvlees of rugspek” van oudsher gebruikt. Deze zullen nu expliciet in het recept worden opgesomd zodat er voor alle partijen duidelijkheid over bestaat. |
BIJLAGE II
Geconsolideerd enig document
Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1)
„NÜRNBERGER BRATWÜRSTE”/„NÜRNBERGER ROSTBRATWÜRSTE”
EG-nummer: DE-PGI-0105-0184-28.09.2010
BGA (X) BOB ()
1. Naam
„Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste”
2. Lidstaat of derde land
Duitsland
3. Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel
3.1. Productcategorie
Categorie 1.2. |
Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.) |
3.2. Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is
7-9 cm lange, middelgrove braadworst in een nauwe schapendarm; 20 à 25 g/stuk (rauw).
Samenstelling:
Min of meer ontvet varkensvlees, vet vlees, met name buikvlees, buikvet, wangen, wangvet, rugvlees of rugspek, geen worstvlees, geen toevoeging van nitriet (behalve bij gerookte braadworst); de kruidenmengeling varieert naargelang van het recept (vooral marjolein); het gehalte aan collageenvrij vleeseiwit mag niet lager zijn dan 12 % en het absolute vetgehalte niet hoger dan 35 %; het gehalte aan collageenvrij eiwit in het vleeseiwit mag niet minder bedragen dan 75 % vol. (histometrisch) of 80 % (chemisch).
3.3. Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)
Vet vlees, met name buikvlees, buikvet, wangen, wangvet, rugvlees en rugspek; het vetgehalte van het eindproduct mag niet hoger zijn dan 35 % en het gehalte aan collageenvrij vleeseiwit mag niet lager zijn dan 12 %; kruidenmengeling, voornamelijk marjolein; schapendarm.
3.4. Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)
—
3.5. Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden
Alle onderdelen van het productieproces van „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” vinden plaats in het omschreven geografische gebied. Het gaat om de volgende stappen:
— |
fijnmalen of -hakken van het vlees; |
— |
vermengen van het fijngemaakte vlees met kruiden om de worstmengeling te bereiden; |
— |
vullen van de schapendarm. |
3.6. Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz.
—
3.7. Specifieke voorschriften betreffende de etikettering
—
4. Beknopte omschrijving van het afgebakende geografische gebied
Grondgebied van de stad Neurenberg.
5. Verband met het geografische gebied
5.1. Specificiteit van het geografische gebied
De vervaardiging van braadworst is in Neurenberg een eeuwenoude traditie waarvan kan worden aangetoond dat ze teruggaat tot 1313. Het typische kleine en lichte formaat van de „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” kan minstens tot 1573 worden nagespoord. Doordat Neurenberg op het kruispunt van twee belangrijke handelswegen was gelegen, beschikte men in deze stad al vroeg over oosterse kruiden voor de bereiding van braadworst.
De huidige traditie van de productie van braadworst in Neurenberg stoelt op een illustere geschiedenis. Zo stelden Goethe en Jean Paul de „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” erg op prijs. Het Bratwurst-Glöcklein (braadworsteethuis) in de omgeving van St. Sebald was een van de beroemdste herbergen in het negentiende-eeuwse Duitsland. Het was niet enkel toegankelijk voor de geld- en geboorteadel, maar was een must voor iedereen die de stad bezocht.
5.2. Specificiteit van het product
„Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” wordt gekenmerkt door het ongewone, kleine formaat en door toetsen van marjolein. De worst voldoet aan een sedert lange tijd gecontroleerde hoge kwaliteitsnorm en geniet ver buiten de omgeving van Neurenberg bekendheid en grote waardering van de consument.
Dat blijkt ook uit het feit dat het eten van „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste” in een van de vele braadworstkeukens of „Wurstbratereien” in de binnenstad van Neurenberg steevast deel uitmaakt van een georganiseerd stadsbezoek.
5.3. Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel van een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)
Doordat de vervaardiging van braadworst in Neurenberg een eeuwenoude traditie is en dankzij de sedert lange tijd gecontroleerde hoge kwaliteitsnorm en het ongewone, kleine formaat van de „Nürnberger Bratwürste”/„Nürnberger Rostbratwürste”, geniet deze worst in heel Duitsland en wereldwijd bekendheid en grote waardering.
Deze specialiteit is ontstaan in de voormalige rijksstad Neurenberg, op het kruispunt van belangrijke handelswegen en kruidenroutes uit Oost-Azië, die zorgden voor de aanwezigheid van kruiden als marjolein, muskaatnoot en peper. Het waren in de eerste plaats deze Aziatische kruiden die de productie van de worst mogelijk maakten. Doordat de stad Neurenberg handel dreef over lange afstand en een aantal verfijnde moderne tradities kende, werden hier steeds kleinere en steeds verfijndere, beter gekruide worsten vervaardigd, die mettertijd uitgroeiden tot de beroemde „Nürnberger Bratwürste”.
In tegenstelling tot de dorpen op het platteland legden de steden van meet af aan meer nadruk op kwaliteit. Terwijl elders de kwantiteit belangrijk was, telde bij de productie in Neurenberg vooral de kwaliteit, en zo is het kleine formaat van deze worsten ontstaan.
De naleving van het recept en de kwaliteit stammen uit de periode dat het stadsbestuur van Neurenberg toezicht hield. Neurenberg kan prat gaan op de oudste toezichtregeling voor levensmiddelen, die wordt vermeld in het strafwetboek uit het jaar 1300.
Door de publicatie van het recept, de strenge controle en de beperking van de productie tot het grondgebied van Neurenberg, heeft de stad er mee voor gezorgd dat de eigenschappen van de worst de oorsprong ervan weerspiegelen.
Het verband met het geografische gebied was daarom oorspronkelijk gebaseerd op de geografische ligging van de stad op het kruispunt van kruiden- en handelsroutes en op de vroege invoering van levensmiddelentoezicht. De geografische ligging en het levensmiddelentoezicht en de daarmee samenhangende bescherming van het recept hebben dus geleid tot de bijzondere kwaliteit van deze worst. De rijksstad met haar uitgebreide, wereldwijde handelsnetwerk beschikte over een specialiteit die vanaf de middeleeuwen alom bekend was. Heden ten dage stoelt het verband op de faam die deze specialiteit van oudsher wereldwijd geniet.
Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier
(Artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)
Markenblatt Volume 44 van 2.11.2007, deel 7a-bb, blz. 20269
https://register.dpma.de/DPMAregister/geo/detail.pdfdownload/142
(1) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/10 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 974/2013 VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
betreffende de afwijkingen van de oorsprongsregels vastgesteld in bijlage II bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, die van toepassing zijn binnen contingenten voor bepaalde producten uit Nicaragua
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2012/734/EU van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, en de voorlopige toepassing van deel IV hiervan dat de handel betreft (1), en met name artikel 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Besluit 2012/734/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd). In overeenstemming met Besluit 2012/734/EU wordt de overeenkomst voorlopig toegepast, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan. |
(2) |
Bijlage II bij de overeenkomst heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Voor een aantal producten is in aanhangsel 2A van deze bijlage voorzien in de mogelijkheid af te wijken van de in aanhangsel 2 van bijlage II vastgestelde oorsprongsregels in het kader van jaarlijkse contingenten. Aangezien de Unie heeft besloten gebruik te maken van deze mogelijkheid, moeten de voorwaarden worden geschapen voor de toepassing van deze afwijkingen voor de invoer vanuit Nicaragua. |
(3) |
De in aanhangsel 2A van bijlage II vastgestelde contingenten worden beheerd op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt” in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2). |
(4) |
Producten dienen uitsluitend voor de tariefconcessies in aanmerking te komen wanneer het bewijs van oorsprong aan de douaneautoriteiten wordt overgelegd, zoals bepaald in de overeenkomst. |
(5) |
Aangezien de overeenkomst per 1 augustus 2013 op voorlopige basis van toepassing is, dient deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing te zijn. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De oorsprongsregels in aanhangsel 2A van bijlage II bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd), zijn van toepassing op de in de bijlage bij deze verordening vermelde producten.
2. De in lid 1 bedoelde oorsprongsregels zijn van toepassing in afwijking van de in aanhangsel 2 van bijlage II bij de overeenkomst vastgestelde oorsprongsregels, binnen de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde contingenten.
Artikel 2
Om in aanmerking te komen voor de in artikel 1 vastgestelde afwijking, moeten de in de bijlage genoemde producten vergezeld gaan van een bewijs van oorsprong, zoals vermeld in bijlage II bij de overeenkomst.
Artikel 3
De in de bijlage vermelde contingenten worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 346 van 15.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
BIJLAGE
NICARAGUA
Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel wordt bepaald door de GN-codes zoals deze op het moment van goedkeuring van deze verordening luiden.
Voor de tariefcontingenten met de volgnummers 09.7105 tot en met 09.7138 mag de totale omvang van het jaarlijkse contingent het volgende aantal artikelen (per paar) voor het respectieve kalenderjaar niet overschrijden:
GS |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
Vanaf 2018 |
Totaal aantal eenheden per jaar (totaal contingent per jaar, maximum per onderverdeling) |
3 645 833 |
9 537 500 |
10 325 000 |
11 112 500 |
11 900 000 |
12 687 500 |
Volgnr. |
GN-code |
Omschrijving van de goederen |
Contingentperiode |
Omvang van het jaarlijkse contingent (in artikelen (per paar) tenzij anders aangegeven) |
09.7105 |
6104 23 00 |
Ensembles van synthetische vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
20 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
54 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
58 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
62 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
66 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
70 000 |
|||
09.7106 |
6104 42 00 |
Japonnen van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
81 250 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
210 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
226 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
241 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
257 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
273 000 |
|||
09.7107 |
6104 43 00 |
Japonnen van synthetische vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
31 250 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
81 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
87 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
93 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
99 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
105 000 |
|||
09.7108 |
6104 53 00 |
Rokken en broekrokken van synthetische vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
12 500 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
32 400 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
34 800 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
37 200 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
39 600 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
42 000 |
|||
09.7109 |
6104 63 00 |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls van synthetische vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
125 000 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
324 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
348 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
372 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
396 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
420 000 |
|||
09.7110 |
6105 10 00 |
Overhemden van brei- of haakwerk van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
320 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
831 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
893 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
954 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 016 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 078 000 |
|||
09.7111 |
6106 10 00 |
Blouses en hemdblouses van brei- of haakwerk van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
245 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
637 200 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
684 400 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
731 600 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
778 800 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
826 000 |
|||
09.7112 |
6106 20 00 |
Blouses en hemdblouses van brei- of haakwerk van synthetische of kunstmatige vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
166 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
432 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
464 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
496 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
528 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
560 000 |
|||
09.7113 |
6107 11 00 |
Slips en onderbroeken van brei- of haakwerk van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
1 495 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
3 877 200 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
4 164 400 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
4 451 600 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
4 738 800 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
5 026 000 |
|||
09.7114 |
6107 12 00 |
Slips en onderbroeken van brei- of haakwerk van synthetische of kunstmatige vezels, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
220 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
572 400 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
614 800 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
657 200 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
699 600 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
742 000 |
|||
09.7115 |
6108 22 00 |
Slips en onderbroeken van brei- of haakwerk van synthetische of kunstmatige vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
1 158 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
3 002 400 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
3 224 800 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
3 447 200 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
3 669 600 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
3 892 000 |
|||
09.7116 |
6109 10 00 |
T-shirts, borstrokken en onderhemden van brei- of haakwerk van katoen |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
1 620 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
4 201 200 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
4 512 400 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
4 823 600 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
5 134 800 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
5 446 000 |
|||
09.7117 |
6109 90 |
T-shirts, borstrokken en onderhemden van brei- of haakwerk van andere textielstoffen dan katoen |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
416 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
1 080 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
1 160 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
1 240 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 320 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 400 000 |
|||
09.7118 |
6203 23 |
Ensembles van synthetische vezels, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
20 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
54 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
58 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
62 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
66 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
70 000 |
|||
09.7119 |
6203 42 |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
416 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
1 080 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
1 160 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
1 240 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 320 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 400 000 |
|||
09.7120 |
6203 43 |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls van synthetische vezels, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
195 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
507 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
545 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
582 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
620 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
658 000 |
|||
09.7121 |
6204 43 00 |
Japonnen van synthetische vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
102 083 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
264 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
284 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
303 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
323 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
343 000 |
|||
09.7122 |
6204 44 00 |
Japonnen van kunstmatige vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
58 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
151 200 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
162 400 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
173 600 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
184 800 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
196 000 |
|||
09.7123 |
6204 62 |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
570 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
1 479 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
1 589 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
1 698 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 808 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 918 000 |
|||
09.7124 |
6204 63 |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls van synthetische vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
145 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
378 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
406 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
434 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
462 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
490 000 |
|||
09.7125 |
6205 20 00 |
Overhemden van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
137 500 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
356 400 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
382 800 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
409 200 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
435 600 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
462 000 |
|||
09.7126 |
6207 11 00 |
Slips en onderbroeken van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
152 083 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
394 200 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
423 400 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
452 600 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
481 800 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
511 000 |
|||
09.7127 |
6207 19 00 |
Slips en onderbroeken van andere textielstoffen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
22 917 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
59 400 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
63 800 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
68 200 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
72 600 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
77 000 |
|||
09.7128 |
6207 21 00 |
Nachthemden en pyjama's van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
39 583 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
102 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
110 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
117 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
125 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
133 000 |
|||
09.7129 |
6207 22 00 |
Nachthemden en pyjama's van synthetische of kunstmatige vezels, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
8 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
21 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
23 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
24 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
26 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
28 000 |
|||
09.7130 |
6207 91 00 |
Onderhemden, badjassen, kamerjassen en dergelijke artikelen van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
66 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
172 800 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
185 600 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
198 400 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
211 200 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
224 000 |
|||
09.7131 |
6208 21 00 |
Nachthemden en pyjama's van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
41 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
108 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
116 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
124 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
132 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
140 000 |
|||
09.7132 |
6208 22 00 |
Nachthemden en pyjama's van synthetische of kunstmatige vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
37 500 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
97 200 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
104 400 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
111 600 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
118 800 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
126 000 |
|||
09.7133 |
6208 91 00 |
Onderhemden, slips, negligés, badjassen, kamerjassen en dergelijke artikelen van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
4 167 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
10 800 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
11 600 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
12 400 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
13 200 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
14 000 |
|||
09.7134 |
6208 92 00 |
Onderhemden, slips, negligés, badjassen, kamerjassen en dergelijke artikelen van synthetische of kunstmatige vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
4 167 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
10 800 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
11 600 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
12 400 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
13 200 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
14 000 |
|||
09.7135 |
6212 10 |
Bustehouders, ook indien van brei- of haakwerk |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
12 500 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
32 400 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
34 800 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
37 200 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
39 600 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
42 000 |
|||
09.7136 |
6212 20 00 |
Gaines (step-ins) en gainebroeken (panty's), ook indien van brei- of haakwerk |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
208 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
540 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
580 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
620 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
660 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
700 000 |
|||
09.7137 |
6212 30 00 |
Corseletten, ook indien van brei- of haakwerk |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
8 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
21 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
23 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
24 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
26 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
28 000 |
|||
09.7138 |
6212 90 00 |
Korsetten, bretels, jarretelles, kousenbanden en dergelijke artikelen, alsmede delen daarvan, ook indien van brei- of haakwerk |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
416 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
1 080 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
1 160 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
1 240 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 320 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 400 000 |
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/20 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 975/2013 VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
betreffende de afwijkingen van de oorsprongsregels vastgesteld in bijlage II bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, die van toepassing zijn binnen contingenten voor bepaalde producten uit Honduras
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2012/734/EU van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, en de voorlopige toepassing van deel IV hiervan dat de handel betreft (1), en met name artikel 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Besluit 2012/734/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd). In overeenstemming met Besluit 2012/734/EU wordt de overeenkomst voorlopig toegepast, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan. |
(2) |
Bijlage II bij de overeenkomst heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Voor een aantal producten is in aanhangsel 2A van deze bijlage voorzien in de mogelijkheid af te wijken van de in aanhangsel 2 van bijlage II vastgestelde oorsprongsregels in het kader van jaarlijkse contingenten. Aangezien de Unie heeft besloten gebruik te maken van deze mogelijkheid, moeten de voorwaarden worden geschapen voor de toepassing van deze afwijkingen voor de invoer vanuit Honduras. |
(3) |
De in aanhangsel 2A van bijlage II vastgestelde contingenten worden beheerd op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt” in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2). |
(4) |
Producten dienen uitsluitend voor de tariefconcessies in aanmerking te komen wanneer het bewijs van oorsprong aan de douaneautoriteiten wordt overgelegd, zoals bepaald in de overeenkomst. |
(5) |
Aangezien de overeenkomst per 1 augustus 2013 op voorlopige basis van toepassing is, dient deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing te zijn. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De oorsprongsregels in aanhangsel 2A van bijlage II bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd), zijn van toepassing op de in de bijlage bij deze verordening vermelde producten.
2. De in lid 1 bedoelde oorsprongsregels zijn van toepassing in afwijking van de in aanhangsel 2 van bijlage II bij de overeenkomst vastgestelde oorsprongsregels, binnen de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde contingenten.
Artikel 2
Om in aanmerking te komen voor de in artikel 1 vastgestelde afwijking, moeten de in de bijlage genoemde producten vergezeld gaan van een bewijs van oorsprong, zoals vermeld in bijlage II bij de overeenkomst.
Artikel 3
De in de bijlage vermelde contingenten worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 346 van 15.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
BIJLAGE
HONDURAS
Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel wordt bepaald door de GN-codes zoals deze op het moment van goedkeuring van deze verordening luiden.
Volgnr. |
GN-code |
Omschrijving van de goederen |
Contingentperiode |
Omvang van het jaarlijkse contingent (in artikelen (per paar) tenzij anders aangegeven) |
09.7052 |
6115 |
Kousenbroeken, kousen, kniekousen, sokken en dergelijke artikelen, die met degressieve compressie (bijvoorbeeld spataderkousen) daaronder begrepen, van brei- of haakwerk |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
2 916 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
7 000 000 |
|||
09.7053 |
6205 20 00 |
Overhemden van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
4 583 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
11 880 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
12 760 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
13 640 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
14 520 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
15 400 000 |
|||
09.7054 |
6205 30 00 |
Overhemden van synthetische of kunstmatige vezels, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
5 729 167 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
14 850 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
15 950 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
17 050 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
18 150 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
19 250 000 |
|||
09.7055 |
6205 90 |
Overhemden van andere textielstoffen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
416 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
1 080 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
1 160 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
1 240 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 320 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 400 000 |
|||
09.7056 |
6206 30 00 |
Blouses en hemdblouses van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
4 166 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
10 800 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
11 600 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
12 400 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
13 200 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
14 000 000 |
|||
09.7057 |
6206 40 00 |
Blouses en hemdblouses van synthetische of kunstmatige vezels, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
5 416 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
14 040 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
15 080 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
16 120 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
17 160 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
18 200 000 |
|||
09.7058 |
6206 90 |
Blouses en hemdblouses van andere textielstoffen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
416 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
1 080 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
1 160 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
1 240 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 320 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 400 000 |
|||
09.7059 |
6212 10 |
Bustehouders, ook indien van brei- of haakwerk |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
2 083 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
5 400 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
5 800 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
6 200 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
6 600 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
7 000 000 |
|||
09.7060 |
8544 30 00 |
Bougiekabelsets en andere kabelbundels (kabelbomen) van de soort gebruikt in vervoermiddelen |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
3 333 ton nettogewicht |
8544 42 |
Andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van niet meer dan 1 000 V, voorzien van verbindingsstukken |
|||
8544 49 |
Andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van niet meer dan 1 000 V, niet voorzien van verbindingsstukken |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
8 000 ton nettogewicht |
|
8544 60 |
Andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van meer dan 1 000 V |
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/25 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 976/2013 VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
betreffende de afwijkingen van de oorsprongsregels vastgesteld in bijlage II bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, die van toepassing zijn binnen contingenten voor bepaalde producten uit Panama
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2012/734/EU van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, en de voorlopige toepassing van deel IV hiervan dat de handel betreft (1), en met name artikel 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Besluit 2012/734/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd). In overeenstemming met Besluit 2012/734/EU wordt de overeenkomst voorlopig toegepast, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan. |
(2) |
Bijlage II bij de overeenkomst heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Voor een aantal producten is in aanhangsel 2A van deze bijlage voorzien in de mogelijkheid af te wijken van de in aanhangsel 2 van bijlage II vastgestelde oorsprongsregels in het kader van jaarlijkse contingenten. Aangezien de Unie heeft besloten gebruik te maken van deze mogelijkheid, moeten de voorwaarden worden geschapen voor de toepassing van deze afwijkingen voor de invoer vanuit Panama. |
(3) |
De in aanhangsel 2A van bijlage II vastgestelde contingenten worden beheerd op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt” in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2). |
(4) |
Producten dienen uitsluitend voor de tariefconcessies in aanmerking te komen wanneer het bewijs van oorsprong aan de douaneautoriteiten wordt overgelegd, zoals bepaald in de overeenkomst. |
(5) |
Aangezien de overeenkomst per 1 augustus 2013 op voorlopige basis van toepassing is, dient deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing te zijn. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De oorsprongsregels in aanhangsel 2A van bijlage II bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd), zijn van toepassing op de in de bijlage bij deze verordening vermelde producten.
2. De in lid 1 bedoelde oorsprongsregels zijn van toepassing in afwijking van de in aanhangsel 2 van bijlage II bij de overeenkomst vastgestelde oorsprongsregels, binnen de in de bijlage van deze verordening vastgestelde contingenten.
Artikel 2
Om in aanmerking te komen voor de in artikel 1 vastgestelde afwijking, moeten de producten vergezeld gaan van een bewijs van oorsprong, zoals vermeld in bijlage II bij de overeenkomst.
Artikel 3
De in de bijlage vermelde contingenten worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 346 van 15.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
BIJLAGE
PANAMA
Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel wordt bepaald door de GN-codes zoals deze op het moment van goedkeuring van deze verordening luiden.
Volgnr. |
GN-code |
Omschrijving van de goederen |
Contingentperiode |
Omvang van het jaarlijkse contingent (in artikelen (per paar) tenzij anders aangegeven) |
09.7061 |
6103 22 00 |
Ensembles van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
16 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
43 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
47 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
50 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
54 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
58 000 |
|||
09.7062 |
6104 22 00 |
Ensembles van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
16 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
43 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
47 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
50 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
54 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
58 000 |
|||
09.7063 |
6106 10 00 |
Blouses en hemdblouses van brei- of haakwerk van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
58 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
152 600 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
165 200 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
177 800 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
190 400 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
203 000 |
|||
09.7064 |
6108 21 00 |
Slips en onderbroeken van brei- of haakwerk van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
320 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
839 300 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
908 600 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
977 900 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 047 200 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 116 500 |
|||
09.7065 |
6109 10 00 |
T-shirts, borstrokken en onderhemden van brei- of haakwerk van katoen |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
458 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
1 199 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
1 298 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
1 397 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 496 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 595 000 |
|||
09.7066 |
6110 20 |
Truien, jumpers, pullovers, slip-overs, vesten en dergelijke artikelen van brei- of haakwerk van katoen |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
333 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
872 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
944 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
1 016 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
1 088 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 160 000 |
|||
09.7067 |
6111 20 |
Kleding en kledingtoebehoren van brei- of haakwerk van katoen, voor baby's |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
20 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
54 500 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
59 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
63 500 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
68 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
72 500 |
|||
09.7068 |
6115 |
Kousenbroeken, kousen, kniekousen, sokken en dergelijke artikelen, die met degressieve compressie (bijvoorbeeld spataderkousen) daaronder begrepen, van brei- of haakwerk |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
625 000 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
1 500 000 |
|||
09.7069 |
6203 22 |
Ensembles van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
4 167 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
10 900 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
11 800 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
12 700 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
13 600 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
14 500 |
|||
09.7070 |
6203 42 |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
83 333 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
218 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
236 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
254 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
272 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
290 000 |
|||
09.7071 |
6203 43 |
Lange en korte broeken en zogenaamde Amerikaanse overalls van synthetische vezels, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
41 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
109 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
118 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
127 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
136 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
145 000 |
|||
09.7072 |
6205 20 00 |
Overhemden van katoen, voor heren of voor jongens |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
41 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
109 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
118 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
127 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
136 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
145 000 |
|||
09.7073 |
6206 30 00 |
Blouses en hemdblouses van katoen, voor dames of voor meisjes |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
41 667 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
109 000 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
118 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
127 000 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
136 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
145 000 |
|||
09.7074 |
6209 20 00 |
Kleding en kledingtoebehoren van katoen, voor baby's |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
20 833 |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 |
54 500 |
|||
Van 1.1.2015 t/m 31.12.2015 |
59 000 |
|||
Van 1.1.2016 t/m 31.12.2016 |
63 500 |
|||
Van 1.1.2017 t/m 31.12.2017 |
68 000 |
|||
Van 1.1.2018 t/m 31.12.2018 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
72 500 |
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/31 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 977/2013 VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
betreffende de afwijkingen van de oorsprongsregels vastgesteld in bijlage II bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, die van toepassing zijn binnen contingenten voor bepaalde producten uit Midden-Amerika
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2012/734/EU van de Raad van 25 juni 2012 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds, en de voorlopige toepassing van deel IV hiervan dat de handel betreft (1), en met name artikel 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Besluit 2012/734/EU heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd). In overeenstemming met Besluit 2012/734/EU wordt de overeenkomst voorlopig toegepast, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan. |
(2) |
Bijlage II bij de overeenkomst heeft betrekking op de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Voor een aantal producten is in aanhangsel 2A van deze bijlage voorzien in de mogelijkheid af te wijken van de in aanhangsel 2 van bijlage II vastgestelde oorsprongsregels in het kader van jaarlijkse contingenten. Aangezien de Unie heeft besloten gebruik te maken van deze mogelijkheid, moeten de voorwaarden worden geschapen voor de toepassing van deze afwijkingen voor de invoer vanuit Midden-Amerika. |
(3) |
De in aanhangsel 2A van bijlage II vastgestelde contingenten worden beheerd op basis van het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt” in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2). |
(4) |
Producten dienen uitsluitend voor de tariefconcessies in aanmerking te komen wanneer het bewijs van oorsprong aan de douaneautoriteiten wordt overgelegd, zoals bepaald in de overeenkomst. |
(5) |
Aangezien de overeenkomst per 1 augustus 2013 op voorlopige basis van toepassing is, dient deze verordening met ingang van dezelfde datum van toepassing te zijn. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De oorsprongsregels in aanhangsel 2A van bijlage II bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd), zijn van toepassing op de in de bijlage bij deze verordening vermelde producten.
2. De in lid 1 bedoelde oorsprongsregels zijn van toepassing in afwijking van de in aanhangsel 2 van bijlage II bij de overeenkomst vastgestelde oorsprongsregels, binnen de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde contingenten.
Artikel 2
Om in aanmerking te komen voor de in artikel 1 vastgestelde afwijking, moeten de producten vergezeld gaan van een bewijs van oorsprong, zoals vermeld in bijlage II bij de overeenkomst.
Artikel 3
De in de bijlage vermelde contingenten worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 346 van 15.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
BIJLAGE
MIDDEN-AMERIKA
Niettegenstaande de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage het preferentiestelsel wordt bepaald door de GN-codes zoals deze op het moment van goedkeuring van deze verordening luiden.
Volgnr. |
GN-code |
Omschrijving van de goederen |
Contingentperiode |
Volume van het contingent (in ton nettogewicht, tenzij anders aangegeven) |
09.7014 |
1604 14 16 |
Tonijnfilets, zogenaamde „loins” |
Van 1 augustus tot en met 31 juli |
4 000 |
09.7015 |
3920 |
Andere platen, vellen, foliën, stroken en strippen, van kunststof zonder celstructuur, niet versterkt, gelaagd of op dergelijke wijze gecombineerd met andere stoffen, niet op een drager |
Van 1 augustus tot en met 31 juli |
5 000 |
09.7016 |
8544 30 00 |
Bougiekabelsets en andere kabelbundels (kabelbomen) van de soort gebruikt in vervoermiddelen |
Van 1.8.2013 t/m 31.12.2013 |
5 000 |
8544 42 |
Andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van niet meer dan 1 000 V, voorzien van verbindingsstukken |
|||
8544 49 |
Andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van niet meer dan 1 000 V, niet voorzien van verbindingsstukken |
Van 1.1.2014 t/m 31.12.2014 en voor elke daaropvolgende periode van 1.1 t/m 31.12 |
12 000 |
|
8544 60 |
Andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van meer dan 1 000 V |
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/33 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 978/2013 VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Sklandrausis (GTS))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (2) is bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 ingetrokken en daardoor vervangen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006 is de door Letland ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Sklandrausis” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). |
(3) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 509/2006, moet de benaming „Sklandrausis” worden ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.
(3) PB C 349 van 15.11.2012, blz. 23.
BIJLAGE
Landbouwproducten en levensmiddelen als vermeld in bijlage I, punt II, bij Verordening (EU) nr. 1151/2012:
Categorie 2.3. Suikerwerk, brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren
LETLAND
Sklandrausis (GTS)
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/35 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 979/2013 VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor mandarijnen en satsuma’s, clementines, artisjokken, sinaasappelen, peren, citroenen, appelen en courgettes
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 143, onder b), juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), voorziet in toezicht op de invoer van de in bijlage XVIII daarvan vermelde producten. Voor dit toezicht gelden de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3). |
(2) |
Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4, van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw (4) en op grond van de meest recente beschikbare gegevens over 2010, 2011 en 2012 moet het drempelvolume voor de toepassing van de aanvullende rechten voor mandarijnen en satsuma’s, clementines en artisjokken met ingang van 1 november 2013, voor sinaasappelen met ingang van 1 december 2013 en voor peren, citroenen, appelen en courgetten met ingang van 1 januari 2014 worden aangepast. |
(3) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
Omdat het noodzakelijk is dat deze maatregel zo spoedig mogelijk na de beschikbaarstelling van de bijgewerkte gegevens van toepassing wordt, dient de onderhavige verordening op de dag van de bekendmaking ervan in werking te treden. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage XVIII bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
(3) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
(4) PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.
BIJLAGE
„BIJLAGE XVIII
AANVULLENDE INVOERRECHTEN: TITEL IV, HOOFDSTUK I, SECTIE 2
Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur wordt de tekst van de omschrijving van de goederen als louter indicatief beschouwd. De werkingssfeer van de aanvullende rechten wordt in het kader van deze bijlage bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan.
Volgnummer |
GN-code |
Omschrijving |
Toepassingsperiode |
Drempelvolume (in ton) |
78.0015 |
0702 00 00 |
Tomaten |
1 oktober tot en met 31 mei |
462 389 |
78.0020 |
1 juni tot en met 30 september |
30 766 |
||
78.0065 |
0707 00 05 |
Komkommers |
1 mei tot en met 31 oktober |
13 080 |
78.0075 |
1 november tot en met 30 april |
15 100 |
||
78.0085 |
0709 91 00 |
Artisjokken |
1 november tot en met 30 juni |
12 663 |
78.0100 |
0709 93 10 |
Courgettes |
1 januari tot en met 31 december |
112 241 |
78.0110 |
0805 10 20 |
Sinaasappelen |
1 december tot en met 31 mei |
252 542 |
78.0120 |
0805 20 10 |
Clementines |
1 november tot eind februari |
82 192 |
78.0130 |
0805 20 30 0805 20 50 0805 20 70 0805 20 90 |
Mandarijnen (tangerines en satsuma’s daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten |
1 november tot eind februari |
81 570 |
78.0155 |
0805 50 10 |
Citroenen |
1 juni tot en met 31 december |
310 090 |
78.0160 |
1 januari tot en met 31 mei |
51 670 |
||
78.0170 |
0806 10 10 |
Tafeldruiven |
21 juli tot en met 20 november |
124 303 |
78.0175 |
0808 10 80 |
Appelen |
1 januari tot en met 31 augustus |
553 379 |
78.0180 |
1 september tot en met 31 december |
72 914 |
||
78.0220 |
0808 30 90 |
Peren |
1 januari tot en met 30 april |
183 233 |
78.0235 |
1 juli tot en met 31 december |
25 489 |
||
78.0250 |
0809 10 00 |
Abrikozen |
1 juni tot en met 31 juli |
4 930 |
78.0265 |
0809 29 00 |
Kersen, andere dan zure kersen |
21 mei tot en met 10 augustus |
33 967 |
78.0270 |
0809 30 |
Perziken, nectarines daaronder begrepen |
11 juni tot en met 30 september |
2 712 |
78.0280 |
0809 40 05 |
Pruimen |
11 juni tot en met 30 september |
10 441” |
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/37 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 980/2013 VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
49,2 |
ZZ |
49,2 |
|
0707 00 05 |
MK |
50,7 |
TR |
121,6 |
|
ZZ |
86,2 |
|
0709 93 10 |
TR |
141,8 |
ZZ |
141,8 |
|
0805 50 10 |
AR |
106,6 |
CL |
119,3 |
|
IL |
100,2 |
|
TR |
92,4 |
|
ZA |
112,1 |
|
ZZ |
106,1 |
|
0806 10 10 |
BR |
258,5 |
MK |
32,3 |
|
TR |
138,6 |
|
ZZ |
143,1 |
|
0808 10 80 |
AR |
101,1 |
BA |
56,1 |
|
BR |
89,2 |
|
CL |
153,6 |
|
NZ |
138,6 |
|
ZA |
137,6 |
|
ZZ |
112,7 |
|
0808 30 90 |
AR |
199,8 |
TR |
124,7 |
|
US |
162,0 |
|
ZZ |
162,2 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/39 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 981/2013 VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op aanvragen van certificaten voor de uitvoer, in 2014, van kaas naar de Verenigde Staten van Amerika in het kader van bepaalde GATT-contingenten
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Verordening (EG) nr. 1187/2009 van de Commissie van 27 november 2009 tot vaststelling van specifieke bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten (2), en met name artikel 23, lid 1, eerste alinea, en artikel 23, lid 4, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In hoofdstuk III, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1187/2009 is de procedure vastgesteld voor de toewijzing van certificaten voor de uitvoer van kaas naar de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de in artikel 21 van die verordening bedoelde GATT-contingenten. |
(2) |
De uitvoercertificaataanvragen voor bepaalde productgroepen en contingenten overschrijden de voor het contingentjaar 2014 beschikbare hoeveelheden. Er dienen bijgevolg toewijzingscoëfficiënten te worden vastgesteld. |
(3) |
Indien voor bepaalde productgroepen en contingenten aanvragen voor kleinere dan de beschikbare hoeveelheden zijn ingediend, moet er voor worden gezorgd dat de resterende hoeveelheden worden toegewezen in verhouding tot de gevraagde hoeveelheden. Extra hoeveelheden mogen bovendien slechts worden toegewezen indien de door de betrokken marktdeelnemers aanvaarde hoeveelheden aan de bevoegde autoriteit worden gemeld en de betrokken marktdeelnemers een zekerheid stellen. |
(4) |
In verband met de in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1187/2009 vastgestelde termijn voor de tenuitvoerlegging van de procedure inzake de vaststelling van de toewijzingscoëfficiënten moet de onderhavige verordening zo snel mogelijk van toepassing worden, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1187/2009 ingediende uitvoercertificaataanvragen voor de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde productgroepen en de in kolom 3 daarvan met „16-Tokyo, 16-, 17-, 18-, 20- en 21-Uruguay” aangeduide contingenten worden aanvaard, mits de in kolom 5 van de bijlage aangegeven toewijzingscoëfficiënten worden toegepast.
Artikel 2
De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1187/2009 ingediende uitvoercertificaataanvragen voor de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde productgroepen en de in kolom 3 daarvan met „22- en 25-Tokyo en 22- en 25-Uruguay” aangeduide contingenten worden aanvaard voor de aangevraagde hoeveelheden.
Er kunnen uitvoercertificaten worden afgegeven voor extra hoeveelheden die worden verdeeld door toepassing van de in kolom 6 van de bijlage aangegeven coëfficiënten, op voorwaarde dat de marktdeelnemer deze binnen een week na bekendmaking van de onderhavige verordening aanvaardt en dat hij de vereiste zekerheid stelt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jerzy PLEWA
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 318 van 4.12.2009, blz. 1.
BIJLAGE
Groep zoals aangegeven in de aanvullende aantekeningen in hoofdstuk 4 van het Harmonised Tariff Schedule of the United States |
Aanduiding van groep en contingent |
Voor 2014 beschikbare hoeveelheid (in kg) |
Toewijzingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 1 |
Toewijzingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 2 |
|
Nummer van de aantekening |
Groep |
||||
(1) |
(2) |
(3) |
(4) |
(5) |
(6) |
16 |
Not specifically provided for (NSPF) |
16-Tokyo |
908 877 |
0,3080103 |
|
16-Uruguay |
3 446 000 |
0,1854822 |
|
||
17 |
Blue Mould |
17-Uruguay |
350 000 |
0,1001430 |
|
18 |
Cheddar |
18-Uruguay |
1 050 000 |
0,3431372 |
|
20 |
Edam/Gouda |
20-Uruguay |
1 100 000 |
0,1700154 |
|
21 |
Italian type |
21-Uruguay |
2 025 000 |
0,1303088 |
|
22 |
Swiss or Emmenthaler cheese other than with eye formation |
22-Tokyo |
393 006 |
|
19,6503000 |
22-Uruguay |
380 000 |
|
9,5000000 |
||
25 |
Swiss or Emmenthaler cheese with eye formation |
25-Tokyo |
4 003 172 |
|
3,0793630 |
25-Uruguay |
2 420 000 |
|
2,7344632 |
RICHTLIJNEN
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/41 |
RICHTLIJN 2013/49/EU VAN DE COMMISSIE
van 11 oktober 2013
tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG (1) van de Raad, en met name artikel 20, lid 1, eerste zin,
Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De belangrijkste eisen voor de uitwisseling van bepaalde rompgegevens tussen de autoriteiten die schepen certificeren en de RIS-autoriteiten zijn vastgesteld in Richtlijn 2006/87/EG, het reglement betreffende scheepvaartinspecties op de Rijn en Verordening (EU) nr. 164/2010 van de Commissie van 25 januari 2010 betreffende de technische specificaties voor elektronische scheepsrapportering voor de binnenvaart als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (2). |
(2) |
Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2006/87/EG zijn aan meer dan 14 000 schepen unieke Europese scheepsidentificatienummers (ENI’s) toegekend. Gelet op het grote aantal ENI’s is een efficiënte gegevensuitwisseling moeilijk haalbaar zonder passend instrument. Hierdoor kunnen de veiligheidsrisico’s tijdens de scheepvaart toenemen (verkeersbeheer), maar ook administratieve problemen ontstaan (bv. dubbeltellingen in de statistieken). Om de schepen waaraan een ENI is toegekend automatisch te kunnen identificeren, worden de ENI’s opgeslagen in de AIS-transponders voor de binnenvaart overeenkomstig Verordening (EG) nr. 415/2007 van de Commissie van 13 maart 2007 inzake de technische specificaties voor tracking- en tracingsystemen voor schepen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (3). |
(3) |
De bevoegde instanties hebben deze gegevens nodig om te vermijden dat aan één schip twee ENI’s worden toegekend, terwijl RIS-autoriteiten deze gegevens nodig hebben voor diverse RIS-toepassingen, zoals het bijhouden van sluislogboeken en het opstellen van sluisstatistieken. Omdat het aantal AIS-transponders voor de binnenvaart snel blijft groeien, is een efficiënte uitwisseling van gegevens van vitaal belang voor een goed functionerend verkeersbeheer. Om een efficiënte gegevensuitwisseling te verzekeren, moet derhalve een centraal elektronisch register (scheepsrompdatabank) worden opgezet waarop alle autoriteiten zijn aangesloten en moet de bijlage van deze richtlijn worden aangepast aan de technische vooruitgang. |
(4) |
Tegelijk is het aantal bevoegde instanties dat binnenvaartcertificaten voor de Unie kan afgeven aanzienlijk toegenomen. Op dit moment maken 49 instanties uit 9 lidstaten gebruik van de databank om schepen te identificeren en ENI’s toe te kennen. Voor de voorbereiding van technische inspecties en voor de afgifte, vernieuwing of intrekking van certificaten moeten deze instanties over betrouwbare informatie over het schip en zijn certificaat kunnen beschikken. Alle bevoegde instanties moeten in kennis worden gesteld van de afgifte, vernieuwing of intrekking van een certificaat. Een gebrek aan informatie of foute informatie kan leiden tot onvolledige beoordelingen door de bevoegde instantie, die van oordeel kan zijn dat er sprake is van een veiligheidsrisico of dat de eisen van Richtlijn 2006/87/EG niet correct worden toegepast. |
(5) |
Het toenemend aantal bevoegde EU-instanties en het feit dat niet alle lidstaten ENI’s informatie over toegekende ENI’s uitwisselen met de andere lidstaten, heeft in de praktijk een negatieve impact op de onderlinge uitwisseling van informatie en veroorzaakt uiteindelijk problemen voor de afgifte van certificaten overeenkomstig de eisen van Richtlijn 2006/87/EG, aangezien het mogelijk is dat op basis van hetzelfde ENI twee certificaten worden toegekend. Deze gang van zaken staat in contrast met de situatie op de Rijn, waar slechts een handvol instanties certificaten afgeven en alle Rijninstanties onderling communiceren zodat de informatie-uitwisseling vlot verloopt. Een efficiënte uitwisseling van gegevens op basis van de scheepsrompdatabank is derhalve een noodzakelijke voorwaarde om te waarborgen dat eenzelfde veiligheidsniveau wordt gewaarborgd door de communautaire certificaten voor binnenschepen en de op grond van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte verleende certificaten. |
(6) |
Ten aanzien van natuurlijke personen moet worden gewaarborgd dat persoonsgegevens in het kader van de procedure voor de identificatie van schepen worden verwerkt met inachtneming van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5). |
(7) |
Richtlijn 2006/87/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
De maatregelen van deze richtlijn stroken met het advies van het comité als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren (6), |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage II bij Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
De lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om één jaar na de inwerkingtreding daarvan aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 3
Bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn worden Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001 in acht genomen.
Artikel 4
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG.
Gedaan te Brussel, 11 oktober 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1.
(2) PB L 57 van 6.3.2010, blz. 1.
(3) PB L 105 van 23.4.2007, blz. 35.
(4) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(5) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(6) PB L 373 van 31.12.1991, blz. 29.
BIJLAGE
In bijlage II bij Richtlijn 2006/87/EG wordt artikel 2.18, lid 6, vervangen door:
„6. |
Elk toegekend Europees scheepsidentificatienummer, de in aanhangsel IV genoemde gegevens voor scheepsidentificatie en elke wijziging daarvan, worden door de in lid 5 bedoelde bevoegde autoriteiten onverwijld ingevoerd in het door de Commissie bijgehouden elektronisch register (scheepsrompdatabank). De lidstaten nemen overeenkomstig de nationale of EU-wetgeving de nodige maatregelen om de vertrouwelijkheid en betrouwbaarheid van de hen uit hoofde van deze richtlijn toegezonden informatie te waarborgen en gebruiken deze informatie uitsluitend overeenkomstig deze richtlijn. Deze gegevens mogen door bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en de staten die partij zijn bij de Akte van Mannheim uitsluitend worden gebruikt voor de uitvoering van administratieve maatregelen om de veiligheid en de vlotte scheepvaart in stand te houden en voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 2.02 tot en met 2.15 en artikel 2.18, lid 3, van deze bijlage alsmede de artikelen 8, 10, 11, 12, 15, 16 en 17 van deze richtlijn. De lidstaten nemen overeenkomstig de nationale of EU-wetgeving de nodige maatregelen om de vertrouwelijkheid en betrouwbaarheid van de hen uit hoofde van deze richtlijn toegezonden informatie te waarborgen en gebruiken deze informatie uitsluitend overeenkomstig deze richtlijn. De bevoegde autoriteit van een lidstaat mag persoonsgegevens overdragen aan een derde land of internationale organisatie, mits aan de voorwaarden van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), met name artikel 25 of 26, is voldaan, doch die overdracht mag uitsluitend per geval plaatsvinden. De bevoegde autoriteit van de lidstaat overtuigt zich ervan dat de overdracht noodzakelijk is voor de toepassing van het eerste lid. De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat het derde land of de internationale organisatie de gegevens niet doorgeeft aan een ander derde land of een andere internationale organisatie tenzij zij daar uitdrukkelijk schriftelijke toestemming toe heeft verleend en de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat bepaalde voorwaarden zijn vervuld. De Commissie mag persoonsgegevens overdragen aan een derde land of internationale organisatie mits aan de eisen van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (2) is voldaan, doch die overdracht mag uitsluitend per geval plaatsvinden. De Commissie overtuigt zich ervan dat de overdracht noodzakelijk is voor de toepassing van het eerste lid. De Commissie ziet erop toe dat het derde land of de internationale organisatie de gegevens niet doorgegeven aan een ander derde land of een andere internationale organisatie tenzij zij daar uitdrukkelijk schriftelijke toestemming toe heeft verleend en de door de Commissie bepaalde voorwaarden zijn vervuld. |
BESLUITEN
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/44 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
van 7 oktober 2013
betreffende het onderwerpen van 5-(2-aminopropyl)indool aan controlemaatregelen
(2013/496/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen (1), en met name artikel 8, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 6 van Besluit 2005/387/JBZ werd tijdens een bijzondere vergadering van het uitgebreide Wetenschappelijk Comité van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) een risicobeoordelingsverslag over de nieuwe psychoactieve stof 5-(2-aminopropyl)indool opgesteld, dat vervolgens op 16 april 2013 bij de Commissie en de Raad werd ingediend. |
(2) |
De stof 5-(2-aminopropyl)indool is een synthetisch derivaat van indool, dat aan de fenylzijde van de indoolring gesubstitueerd is. Het lijkt een stimulerende stof te zijn die ook hallucinogene effecten kan hebben. 5-(2-aminopropyl)indool wordt meestal in poedervorm aangeboden maar ook in de vorm van tabletten en capsules, en is te koop op het internet en bij headshops als een „onderzoeksstof”. De stof is ook ontdekt in monsters van een product dat onder de naam „Benzo Fury” als legale drug („legal high”) wordt verkocht, en in tabletten die op xtc lijken. |
(3) |
De bestaande informatie en gegevens wijzen erop dat de acute toxiciteit van 5-(2-aminopropyl)indool bij mensen nadelige effecten kan veroorzaken zoals tachycardie en hyperthermie, alsook pupilverwijding, onrust en bevingen. 5-(2-aminopropyl)indool kan een wisselwerking hebben met andere stoffen, waaronder medische producten en stimulantia die op het monoaminergische systeem werken. De specifieke fysieke effecten van 5-(2-aminopropyl)indool bij mensen zijn moeilijk te bepalen, omdat er geen gepubliceerde studies bestaan waarin zijn acute en chronische toxiciteit, zijn psychologische en gedragseffecten, of de mogelijkheid van verslaving worden beoordeeld, en omdat de beschikbare informatie en gegevens beperkt zijn. |
(4) |
Van april tot augustus 2012 zijn in totaal 24 gevallen van gebruik met dodelijke afloop gemeld in vier lidstaten, waarbij 5-(2-aminopropyl)indool alleen of in combinatie met andere stoffen in post-mortem genomen monsters werd aangetroffen. Hoewel niet met zekerheid kan worden bepaald welke rol 5-(2-aminopropyl)indool in al die gevallen met dodelijke afloop gespeeld heeft, is het in sommige gevallen specifiek vermeld bij de doodsoorzaak. Als deze nieuwe psychoactieve stof ruimer verspreid raakt en meer wordt gebruikt, zouden de gevolgen voor de individuele en de volksgezondheid groot kunnen zijn. Er is geen informatie voorhanden over de sociale risico’s die 5-(2-aminopropyl)indool met zich meebrengt. |
(5) |
Negen Europese landen hebben het EWDD en de Europese Politiedienst (Europol) gemeld dat zij 5-(2-aminopropyl)indool hebben opgespoord. Er zijn geen prevalentiegegevens beschikbaar over het gebruik van 5-(2-aminopropyl)indool, maar de beperkte bestaande informatie wijst erop dat het in soortgelijke omgevingen als andere stimulerende stoffen kan worden gebruikt, zoals thuis, in bars en in nachtclubs of op muziekfestivals. |
(6) |
Er is geen informatie voorhanden die erop wijst dat 5-(2-aminopropyl)indool in de Unie wordt vervaardigd en er is geen bewijs dat de georganiseerde misdaad bij de vervaardiging, distributie of levering van deze nieuwe psychoactieve stof betrokken is. |
(7) |
De stof 5-(2-aminopropyl)indool heeft geen bekende, vastgestelde of erkende medische waarde en wordt niet voor medische doeleinden gebruikt; in de Unie is geen vergunning verleend om de stof in de handel te brengen. Hoewel deze stof als analytische referentiestandaard en in wetenschappelijk onderzoek wordt gebruikt, zijn er geen aanwijzingen dat zij voor andere doeleinden wordt gebruikt. |
(8) |
De stof 5-(2-aminopropyl)indool is nog niet beoordeeld in het kader van het in Besluit 2005/387/JBZ omschreven systeem van de Verenigde Naties, en wordt momenteel ook niet aan een dergelijke beoordeling onderworpen. Twee lidstaten controleren deze nieuwe psychoactieve stof op grond van hun nationale wetgeving uit hoofde van hun verplichtingen op grond van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1971 inzake psychotrope stoffen. Vijf Europese landen passen nationale wetgeving toe op nieuwe psychoactieve stoffen, gevaarlijke goederen of medicijnen om 5-(2-aminopropyl)indool te controleren. |
(9) |
Uit het risicobeoordelingsverslag blijkt dat er over 5-(2-aminopropyl)indool maar weinig wetenschappelijk bewijs voorhanden is en dat verder onderzoek nodig is om de gezondheids- en sociale risico’s ervan te bepalen. De beschikbare gegevens en informatie bieden echter voldoende redenen om 5-(2-aminopropyl)indool in de Unie aan controlemaatregelen te onderwerpen. Als gevolg van de gezondheidsrisico’s, die blijken uit de aanwezigheid bij verschillende gemelde gevallen met dodelijke afloop, het feit dat gebruikers deze stof kunnen gebruiken zonder dat zij zich daarvan, bewust zijn, en als gevolg van het ontbreken van een medische waarde of een medische toepassing, moet 5-(2-aminopropyl)indool in de Unie aan controlemaatregelen worden onderworpen. |
(10) |
Omdat al zes lidstaten 5-(2-aminopropyl)indool op grond van uiteenlopende soorten wettelijke bepalingen controleren, zou de onderwerping van deze stof aan controlemaatregelen in de Unie helpen te voorkomen dat er zich voor de grensoverschrijdende wetshandhaving en justitiële samenwerking obstakels voordoen, en de gebruikers beschermen tegen de risico’s die het gebruik met zich meebrengt, |
(11) |
In Besluit 2005/387/JBZ worden aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden voorbehouden om te voorzien in de mogelijkheid om op het niveau van de Unie snel en op basis van deskundigheid te reageren op nieuwe psychotrope stoffen die door de lidstaten zijn opgespoord en gemeld, door deze stoffen in de gehele Unie aan controlemaatregelen te onderwerpen. Aangezien voldaan is aan de voorwaarden om een aanvang te maken met de uitoefening van deze uitvoeringsbevoegdheden en de procedure is gevolgd, dient een uitvoeringsbesluit te worden vastgesteld om 5-(2-aminoptopyl)indool in de gehele Unie aan controle te onderwerpen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De nieuwe psychoactieve stof 5-(2-aminopropyl)indool wordt hierbij in de Unie aan controlemaatregelen onderworpen.
Artikel 2
De lidstaten nemen uiterlijk op 13 oktober 2014 overeenkomstig hun nationale wetgeving de noodzakelijke maatregelen om 5-(2-aminopropyl)indool te onderwerpen aan de controlemaatregelen en strafrechtelijke sancties waarin is voorzien door hun wetgeving ingevolge hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1971 inzake psychotrope stoffen.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
J. BERNATONIS
(1) PB L 127 van 20.5.2005, blz. 32.
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/46 |
BESLUIT 2013/497/GBVB VAN DE RAAD
van 10 oktober 2013
houdende wijziging van Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 26 juli 2010 Besluit 2010/413/GBVB (1) vastgesteld. |
(2) |
De aanwijzingscriteria inzake reisbeperkingen naar de Unie en de bevriezing van tegoeden, welke gelden voor personen en entiteiten die op een lijst geplaatste personen of entiteiten hebben geholpen om de bepalingen van de toepasselijke Resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of van Besluit 2010/413/GBVB te ontwijken of te overtreden, dient te worden aangepast zodat zij van toepassing zijn op personen en entiteiten die zelf die bepalingen hebben ontweken of overtreden. |
(3) |
Besluit 2010/413/GBVB dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2010/413/GBVB wordt als volgt gewijzigd:
1) |
artikel 19, lid 1, onder b), wordt vervangen door:
|
2) |
artikel 20, lid 1, onder b), wordt vervangen door:
|
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxemburg, 10 oktober 2013.
Voor de Raad
De voorzitter
R. SINKEVIČIUS
(1) Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39).
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/47 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 10 oktober 2013
betreffende een financiële bijdrage van de Unie voor in Estland, Letland, Litouwen en Polen genomen toezicht- en andere noodmaatregelen tegen Afrikaanse varkenspest in aangrenzende derde landen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 6540)
(Slechts de teksten in de Estse, Letse, Litouwse en Poolse taal zijn authentiek)
(2013/498/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Beschikking 2009/470/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name artikel 8,
Gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (2), en met name artikel 84,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Afrikaanse varkenspest (AVP) is een besmettelijke, doorgaans dodelijke, virale ziekte bij als landbouwhuisdier gehouden varkens en wilde varkens die het handelsverkeer binnen de Unie in en de uitvoer naar derde landen van levende varkens en van varkens verkregen producten ernstig verstoort. |
(2) |
Nadat in 2007 de aanwezigheid van AVP in Georgië werd bevestigd, heeft de ziekte zich verspreid naar de Russische Federatie, waar talrijke uitbraken ervan zijn gemeld bij varkens en wilde varkens in het gehele Europese deel van Rusland. Bovendien heeft Belarus in juni 2013 de bevestiging gemeld van een uitbraak van AVP bij hobbyvarkens in de regio Grodno, dat ongeveer 40 km van de Litouwse grens en dicht bij de grens met Polen ligt. |
(3) |
De situatie met betrekking tot AVP in buurlanden van de Europese Unie vormt een rechtstreekse bedreiging voor varkenshouderijen in de Unie, omdat het virus in de lidstaten die grenzen aan de besmette derde landen kan worden binnengebracht via wilde varkens die uit besmette gebieden het grondgebied van de Unie binnenkomen, maar ook door voertuigen die levende dieren en diervoeders hebben getransporteerd of door het ongeoorloofd binnenbrengen in de Unie van van varkens verkregen producten. |
(4) |
Het risico dat AVP in de Unie wordt binnengebracht, is hoger in Estland, Letland, Litouwen en Polen door de aanwezigheid en de ontwikkeling van de ziekte in het aangrenzende gebied van Belarus en de Russische Federatie; zij hebben de Commissie en de andere lidstaten in kennis gesteld van de maatregelen die zij willen nemen om hun grondgebied en dat van de andere lidstaten te beschermen. |
(5) |
Estland, Letland, Litouwen en Polen hebben een toezichtprogramma voor de vroegtijdige opsporing van AVP bij wilde varkens en als landbouwhuisdier gehouden varkens opgezet en hebben de kennis over de ziekte en de paraatheid in het kader van hun overeenkomstig Richtlijn 2002/60/EG van de Raad (3) opgestelde rampenplannen opgevoerd om snel te kunnen reageren wanneer AVP zou worden binnengebracht. Litouwen wordt rechtstreeks bedreigd door de aanwezigheid van AVP over de grens in Belarus; om zo veel mogelijk te vermijden dat er ziektes op zijn grondgebied zouden worden verspreid wanneer AVP er zou worden binnengebracht, wil Litouwen langs de grens met Belarus een bufferzone van 10 km instellen, waarin het de dichtheid van vatbare gastheren zal verminderen door het slachten van varkens te bevorderen en de herbevolking van varkenshouderijen te voorkomen. |
(6) |
Wanneer wilde varkens de grenzen tussen de getroffen derde landen en de EU overschrijden, ontstaat het risico dat AVP wordt binnengebracht, vooral in sommige gebieden met intensieve landbouw, waar de wilde varkens worden aangetrokken door de gewassen. In een poging om dat risico te verkleinen en op basis van beschikbare voorlopige onderzoeksgegevens over de efficiëntie van het gebruik van uit synthetische sterk geurende stoffen bestaande afweermiddelen — waaruit blijkt dat die een vrij hoge efficiëntie hebben en relatief lang doorwerken — is Litouwen van plan om als risicobeperkende kortetermijnmaatregel die afweermiddelen te gebruiken in sommige dicht bij zijn oostelijke grens gelegen delen van zijn grondgebied om zo te beletten dat wilde varkens zich op de velden met maïs en andere gewassen begeven. |
(7) |
Een van de voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat AVP de Unie binnenkomt, is de reiniging en ontsmetting van voertuigen die mogelijk in contact zijn gekomen met het AVP-virus. Daarom zijn in Uitvoeringsbesluit 2013/426/EU van de Commissie (4) bepaalde maatregelen vastgesteld om het binnenbrengen in de Unie van AVP uit Belarus en de Russische Federatie te voorkomen; daarin is ook bepaald dat voertuigen die levende dieren en diervoeders hebben vervoerd en die uit besmette gebieden de Unie binnenkomen, naar behoren moeten worden gereinigd en ontsmet, en dat die reiniging en ontsmetting met de nodige bewijsstukken moeten worden gestaafd. |
(8) |
Onverminderd de bepalingen van Verordening (EG) nr. 206/2009 van de Commissie (5) is het risico dat AVP de EU wordt binnengebracht via persoonlijke zendingen varkensproducten die met de post worden verzonden of die deel uitmaken van de bagage van reizigers uit met name Belarus en de Russische Federatie, hoger dan verwaarloosbaar en zijn extra controles op de plaatsen van binnenkomst noodzakelijk. |
(9) |
Bovendien moet een grote verscheidenheid aan betrokkenen, waaronder dierenartsen, professionele en niet-professionele landbouwers, vrachtwagenchauffeurs, douanebeambten, passagiers en het grote publiek, door middel van doelgerichte bewustmakingscampagnes worden geïnformeerd over de risico’s en de gevolgen van de insleep van AVP. |
(10) |
In de eerste week van augustus 2013 hebben Estland, Letland, Litouwen en Polen hun respectieve plannen voorgelegd, alsook een eerste raming van de kosten voor de uitvoering van noodmaatregelen in de gebieden waarvan men aanneemt dat zij het risico lopen dat AVP er vanuit Belarus en de Russische Federatie wordt binnengebracht. Om ervoor te zorgen dat de in de voorgelegde plannen opgenomen toezichtactiviteiten worden uitgevoerd, is financiële steun voor personeel nodig. De Commissie heeft onderzocht of de plannen in aanmerking komen voor financiële steun van de Unie en heeft vastgesteld dat zij in overeenstemming zijn met Richtlijn 2002/60/EG. |
(11) |
De door Estland, Letland, Litouwen en Polen ondernomen acties om het risico dat de ziekte in de Unie wordt binnengebracht rechtstreeks te verminderen, namelijk de reiniging en ontsmetting van voertuigen, moeten voor 100 % worden medegefinancierd. |
(12) |
Het bijkomende door Estland, Letland, Litouwen en Polen uitgevoerde toezicht in de gebieden met een groter risico dat de ziekte wordt binnengebracht en de in het kader van de bewustmakingscampagne door die lidstaten ondernomen acties, moeten voor 50 % worden medegefinancierd. |
(13) |
De door Litouwen ondernomen acties waarbij in bepaalde hoogrisicogebieden in de nabijheid van de oostgrenzen van het land afweermiddelen worden gebruikt om het risico dat de ziekte door wilde varkens in de Europese Unie wordt binnengebracht te verminderen, moeten voor 50 % worden medegefinancierd. De speciale door Litouwen ondernomen acties om de dichtheid van varkens aan de grens met Belarus te verminderen, moeten voor 30 % worden medegefinancierd. |
(14) |
Door de spoedeisende aard van de maatregelen moeten de sinds 2 juli 2013 (de datum waarop de noodmaatregelen zijn medegedeeld) door Estland, Letland, Litouwen en Polen gemaakte kosten in aanmerking komen voor financiële bijdragen van de Unie. |
(15) |
Artikel 8, lid 3, van Beschikking 2009/470/EG bepaalt dat de voor steun in aanmerking komende uitgaven en de hoogte van de financiële bijdrage van de Unie moeten worden vastgesteld. Echter, om buitensporige uitgaven voor de begroting van de Unie te voorkomen, moeten er maximumbedragen worden vastgesteld die een redelijke vergoeding voor bepaalde toezichtactiviteiten vormen. |
(16) |
Een redelijke vergoeding is een vergoeding voor een product of een dienst tegen een evenredige prijs in vergelijking met de marktprijs. In afwachting van de door de Commissie ter plekke uitgevoerde controles is het nu noodzakelijk dat de specifieke financiële bijdrage van de Unie voor Estland, Letland, Litouwen en Polen wordt goedgekeurd. |
(17) |
De betaling van de financiële bijdrage wordt verricht op voorwaarde dat de geplande acties daadwerkelijk zijn uitgevoerd en dat de autoriteiten alle noodzakelijke informatie aan de Commissie verstrekken. |
(18) |
Aangezien de door Estland, Letland, Litouwen en Polen ingediende plannen voor noodmaatregelen die in 2013 worden genomen tegen de insleep van AVP uit Belarus en de Russische Federatie een voldoende gedetailleerd raamwerk vormen in de zin van artikel 94 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (6), vormt dit besluit een financieringsbesluit voor de dekking van de uitgaven waarin het werkprogramma voor subsidies voorziet. |
(19) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. In het kader van de in 2013 door Estland, Letland, Litouwen en Polen genomen noodmaatregelen ter bescherming tegen AVF ontvangen die lidstaten een specifieke bijdrage van de Unie ter dekking van de uitgaven voor de uitvoering van de toezichtactiviteiten en de serologische en virologische laboratoriumtests op na 1 juli 2013 bij toezicht op als landbouwhuisdier gehouden varkens en wilde varkens in die lidstaten genomen monsters.
2. De Unie draagt voor 50 % bij in de door Estland, Letland, Litouwen en Polen gemaakte kosten voor de in lid 1 bedoelde activiteiten, met een maximum van:
i) |
15 000 EUR voor Estland; |
ii) |
80 000 EUR voor Letland; |
iii) |
46 000 EUR voor Litouwen; |
iv) |
20 000 EUR voor Polen. |
3. De maximale vergoeding die aan Estland, Letland, Litouwen en Polen voor de in lid 1 bedoelde activiteiten wordt uitgekeerd, bedraagt gemiddeld niet meer dan:
i) |
0,50 EUR per bemonsterd als landbouwhuisdier gehouden varken; |
ii) |
5 EUR per bemonsterd wild varken; |
iii) |
2 EUR per Elisa-test; |
iv) |
10 EUR per PCR-test; |
v) |
10 EUR per virologische test. |
4. De uitgaven die in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Unie voor de in lid 1 bedoelde maatregelen zijn beperkt tot de door de lidstaten gemaakte kosten voor:
a) |
laboratoriumtests:
|
b) |
personeel, ongeacht de status, dat geheel of gedeeltelijk specifiek is belast met de uitvoering van toezichtactiviteiten (andere dan laboratoriumtests) van de programma’s; |
c) |
algemene kosten, gelijk aan 7 % van de som van de onder a) en b) bedoelde kosten. |
De kosten voor het onder a), ii), en onder b) bedoelde personeel worden beperkt tot de feitelijke salarissen plus sociale premies en andere wettelijke loonkosten.
Artikel 2
1. In het kader van de noodmaatregelen die in 2013 door Estland, Letland, Litouwen en Polen worden genomen ter bescherming tegen AVF, ontvangen die lidstaten een specifieke bijdrage van de Unie ter dekking van de uitgaven voor de aankoop van uitrusting en materialen voor de na 1 juli 2013 in die lidstaten uitgevoerde reinigings- en ontsmettingsactiviteiten.
2. De Unie draagt voor 100 % bij in de door Estland, Letland, Litouwen en Polen gemaakte kosten voor de in lid 1 bedoelde activiteiten, met een maximum van:
a) |
20 000 EUR voor Estland; |
b) |
735 000 EUR voor Letland; |
c) |
738 000 EUR voor Litouwen; |
d) |
98 000 EUR voor Polen. |
Artikel 3
1. In het kader van de noodmaatregelen die in 2013 door Estland, Letland, Litouwen en Polen worden genomen ter bescherming tegen AVF, ontvangen die lidstaten een specifieke bijdrage van de Unie ter dekking van de uitgaven voor de na 1 juli 2013 in die lidstaten gevoerde bewustmakingscampagnes.
2. De Unie draagt voor 50 % bij in de door Estland, Letland, Litouwen en Polen gemaakte kosten voor de in lid 1 bedoelde activiteiten, met een maximum van:
a) |
10 000 EUR voor Estland; |
b) |
14 000 EUR voor Letland; |
c) |
40 000 EUR voor Litouwen; |
d) |
25 000 EUR voor Polen. |
Artikel 4
1. In het kader van de noodmaatregelen die in 2013 worden genomen ter bescherming tegen AVF, ontvangt Litouwen een specifieke bijdrage van de Unie ter dekking van de uitgaven voor de aankoop van na 1 juli 2013 in bepaalde hoogrisicogebieden in Litouwen gebruikte afweermiddelen voor wilde varkens.
2. De Unie draagt voor 50 % bij in de door Litouwen gemaakte kosten voor de in lid 1 bedoelde activiteiten, met een maximum van 30 000 EUR.
Artikel 5
1. In het kader van de noodmaatregelen die in 2013 worden genomen ter bescherming tegen AVF, ontvangt Litouwen een specifieke bijdrage van de Unie ter dekking van de kosten die gemaakt worden om het verlies van varkenshouders ten gevolge van het vroegtijdig slachten van varkens in de bufferzone van tien kilometer langs de grens met Belarus te vergoeden.
2. De Unie draagt voor 30 % bij in de door Litouwen gemaakte kosten voor de in lid 1 bedoelde activiteiten, met een maximum van 600 000 EUR.
Artikel 6
1. De in de artikelen 1 tot en met 4 bedoelde financiële bijdrage van de Unie wordt betaald op basis van:
a) |
een technisch eindverslag overeenkomstig bijlage I inzake de technische uitvoering van de in artikel 1 genoemde toezichtactiviteiten, inclusief de behaalde resultaten in de periode van 2 juli 2013 tot en met 31 december 2013; |
b) |
een financieel eindverslag, in elektronische vorm, overeenkomstig bijlage II, over de in de periode van 2 juli 2013 tot en met 31 december 2013 gemaakte kosten; |
c) |
de resultaten van ter plekke uitgevoerde controles overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Beschikking 2009/470/EG. |
De onder a) en b) bedoelde bewijsstukken van de verslagen worden ter beschikking gesteld voor de door de Commissie ter plekke uitgevoerde controles, als bedoeld onder c).
2. Het technische eindverslag en het financiële eindverslag, als bedoeld in lid 1, onder a) en b), worden uiterlijk op 30 april 2014 ingediend. Bij niet-naleving van deze termijn wordt de specifieke financiële bijdrage van de Unie per kalendermaand vertraging verlaagd met 25 %, behalve als er naar behoren uiteengezette redenen voor deze vertraging bestaan.
Artikel 7
Dit besluit is gericht tot de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen en de Republiek Polen.
Gedaan te Brussel, 10 oktober 2013.
Voor de Commissie
Tonio BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 155 van 18.6.2009, blz. 30.
(2) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(3) Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27).
(4) Uitvoeringsbesluit 2013/426/EU van de Commissie van 5 augustus 2013 betreffende maatregelen om het binnenbrengen in de Unie van het Afrikaansevarkenspestvirus uit bepaalde derde landen of delen van het grondgebied van derde landen waar de aanwezigheid van die ziekte is bevestigd te voorkomen en tot intrekking van Besluit 2011/78/EU (PB L 211 van 7.8.2013, blz. 5).
(5) Verordening (EG) nr. 206/2009 van de Commissie van 5 maart 2009 betreffende het binnenbrengen in de Gemeenschap van persoonlijke zendingen producten van dierlijke oorsprong en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 136/2004 (PB L 77 van 24.3.2009, blz. 1).
(6) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).
BIJLAGE I
Technisch eindverslag over toezichtmaatregelen ten aanzien van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens en als landbouwhuisdier gehouden varkens
Lidstaat:
Datum:
1. |
Technische evaluatie van de situatie: |
1.1. |
Epizoötiologische kaarten: |
1.2. |
Informatie over het programma voor toezicht:
|
2. |
Bereikte doelstellingen en technische problemen: |
3. |
Aanvullende epizoötiologische informatie: epizoötiologisch onderzoek, dood gevonden dieren, leeftijdsverdeling van besmette dieren, geconstateerde verwondingen enz.: |
(1) Vermelden: Elisa, PCR, Ag-Elisa, virusisolatie, overige (gelieve te specificeren).
BIJLAGE II
Financieel eindverslag over noodmaatregelen ten aanzien van Afrikaanse varkenspest
Lidstaat:
Datum:
1. |
Toezichtmaatregelen ten aanzien van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens en als landbouwhuisdier gehouden varkens:
|
2. |
Reiniging en ontsmetting: 2. a) UITRUSTING
2. b) MATERIALEN
|
3. |
Bewustmakingscampagnes:
|
4. |
Gebruik van afweermiddelen: MATERIALEN
|
5. |
Varkens die zijn geslacht in de bufferzone aan de grens met Belarus — voor Litouwen:
|
Ondergetekende verklaart dat:
— |
deze uitgaven reëel zijn, naar behoren verantwoord zijn en subsidiabel zijn overeenkomstig de bepalingen van dit besluit; |
— |
alle bewijsstukken met betrekking tot de uitgaven beschikbaar zijn voor controledoeleinden; |
— |
er geen andere bijdrage van de Unie is gevraagd voor deze maatregelen en alle inkomsten uit werkzaamheden in het kader hiervan bij de Commissie zijn gedeclareerd; |
— |
het programma wordt uitgevoerd overeenkomstig de desbetreffende wetgeving van de Unie; |
— |
controleprocedures van toepassing zijn, met name om de juistheid van de gedeclareerde bedragen te verifiëren en om onregelmatigheden te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. |
Datum:
Naam en handtekening van de operationeel directeur:
(1) Alle bedragen zijn exclusief btw.
12.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 272/55 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 10 oktober 2013
over een door Duitsland overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om een elektrische mini-ATV van het type HB-ATV49Q-Electric vervaardigd door Huabao Electric Appliance Co. Ltd te verbieden
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 6552)
(Voor de EER relevante tekst)
(2013/499/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (1), en met name artikel 11,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Duitse autoriteiten hebben de Commissie en de andere lidstaten in kennis gesteld van een overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2006/42/EG ingestelde verbodsmaatregel betreffende het in de handel brengen van een elektrische mini-ATV van het type HB-ATV49Q-Electric (all-terrain vehicle) vervaardigd door Huabao Electric Appliance Co. Ltd, Zhiying Street, Guashan Industry Area, Yongkang, Zhejiang, China, die in de EU wordt ingevoerd door QBB Funsporthandel, Hofstraβe 21, 56841 Traben-Trarbach, Duitsland. |
(2) |
Als reden voor de maatregel gaven de Duitse autoriteiten dat de mini-ATV niet voldeed aan de volgende essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van bijlage I bij Richtlijn 2006/42/EG:
|
(3) |
De Duitse autoriteiten wezen er ook op dat het product, hoewel het was voorzien van de CE-markering, niet vergezeld ging van een door de fabrikant of diens gemachtigde opgestelde en ondertekende EG-verklaring van overeenstemming, zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/42/EG. |
(4) |
De kennisgeving ging vergezeld van een inspectieverslag van het Landesamt für Umwelt, Wasserwirtschaft und Gewerbeaufsicht Rheinland-Pfalz. |
(5) |
In overeenstemming met de procedure van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2006/42/EG heeft de Commissie de fabrikant en de importeur aangeschreven met het verzoek te reageren op de maatregel van de Duitse autoriteiten. Hierop werd geen antwoord ontvangen. |
(6) |
Uit onderzoek van het door de Duitse autoriteiten voorgelegde bewijsmateriaal blijkt dat de door Huabao Electric Appliance Co. Ltd vervaardigde elektrische mini-ATV van het type HB-ATV49Q-Electric niet voldoet aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van Richtlijn 2006/42/EG en dat hierdoor voor de gebruikers gevaar voor letsel ontstaat, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De verbodsmaatregel van de Duitse autoriteiten betreffende het in de handel brengen van een elektrische mini-ATV van het type HB-ATV49Q-Electric vervaardigd door Huabao Electric Appliance Co. Ltd is gerechtvaardigd.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 10 oktober 2013.
Voor de Commissie
Antonio TAJANI
Vicevoorzitter
(1) PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24.