ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2013.174.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 174 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
56e jaargang |
Inhoud |
|
I Wetgevingshandelingen |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
26.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 174/1 |
VERORDENING (EU) Nr. 549/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 21 mei 2013
betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De beleidsvorming in de Unie en het toezicht op de economieën van de lidstaten en op de economische en monetaire unie (EMU) vereisen vergelijkbare, actuele en betrouwbare informatie over de structuur van de economie en de ontwikkeling van de economische situatie in iedere lidstaat of regio. |
(2) |
De Commissie moet een rol vervullen bij het toezicht op de economieën van de lidstaten en op de EMU en moet met name regelmatig aan de Raad verslag uitbrengen over de vooruitgang die lidstaten hebben geboekt bij het nakomen van hun verplichtingen met betrekking tot de EMU. |
(3) |
De burgers van de Unie hebben economische rekeningen nodig als basisinstrument voor de analyse van de economische situatie van een lidstaat of regio. Ter wille van de vergelijkbaarheid moeten die rekeningen worden opgesteld op basis van dezelfde, niet voor verschillende uitleg vatbare beginselen. De verstrekte informatie moet zo nauwkeurig, volledig en tijdig mogelijk zijn om maximale transparantie in alle sectoren te waarborgen. |
(4) |
De Commissie dient aggregaten van de nationale en regionale rekeningen te gebruiken voor administratieve doeleinden van de Unie en met name voor budgettaire berekeningen. |
(5) |
In 1970 werd een administratief document met als titel „Europees stelsel van economische rekeningen (ESER)” gepubliceerd, dat betrekking had op het door deze verordening bestreken gebied. Dit document was enkel en alleen door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen en onder zijn uitsluitende verantwoordelijkheid opgesteld en was het resultaat van het werk dat gedurende verscheidene jaren door dit bureau in samenwerking met de nationale bureaus voor de statistiek van de lidstaten was verricht ter uitwerking van een systeem van nationale rekeningen dat beantwoordde aan de behoeften van het economische en sociale beleid van de Europese Gemeenschappen. Het was de Gemeenschapsversie van het systeem van nationale rekeningen van de Verenigde Naties, dat tot dan toe in de Gemeenschappen was gebruikt. In 1979 werd een tweede editie van dat document gepubliceerd, waarin de oorspronkelijke tekst was bijgewerkt (3). |
(6) |
Bij Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (4) is een systeem van nationale rekeningen opgezet teneinde te voldoen aan de eisen van het economische, sociale en regionale beleid van de Gemeenschap. Dat systeem was in grote lijnen consistent met het toen nieuwe stelsel van nationale rekeningen, welke in februari 1993 door de Statistische Commissie van de Verenigde Naties was vastgesteld (het 1993 SNA), zodat de resultaten in alle lidstaten van de Verenigde Naties internationaal vergelijkbaar zouden zijn. |
(7) |
Het 1993 SNA is bijgewerkt in de vorm van een nieuw systeem van nationale rekeningen (het 2008 SNA), dat in februari 2009 door de Statistische Commissie van de Verenigde Naties is vastgesteld, teneinde de nationale rekeningen beter af te stemmen op de nieuwe economische context, de vooruitgang op het gebied van methodologisch onderzoek en de behoeften van de gebruikers. |
(8) |
Teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen in het SNA, moet het bij Verordening (EG) nr. 2223/96 vastgestelde Europese systeem van rekeningen (het ESR 95) worden herzien, zodat het herziene Europese systeem van rekeningen, zoals bij deze verordening wordt ingesteld, een aan de economische structuur van de lidstaten aangepaste versie van het 2008 SNA vormt en de gegevens van de Unie vergelijkbaar zijn met die van haar belangrijkste internationale partners. |
(9) |
Voor het opstellen van milieu-economische rekeningen bij wijze van satellietrekeningen bij het herziene Europese systeem van rekeningen, is in Verordening (EU) nr. 691/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen (5) een gemeenschappelijk kader voor het verzamelen, samenstellen, toezenden en evalueren van Europese milieu-economische rekeningen vastgelegd. |
(10) |
Wat de sociale en de milieurekeningen betreft, moet ook ten volle rekening worden gehouden met de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 20 augustus 2009 met als titel „Het bbp en verder — Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld”. Er is een noodzaak om op een krachtige wijze door te gaan met methodologische studies en gegevenstests, met name ten aanzien van vraagstukken die verband houden met „Het bbp en verder” en de Europa 2020-strategie, met het doel een meetmethode voor welzijn en vooruitgang te ontwikkelen waarbij meer elementen in aanmerking worden genomen, teneinde de bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei te ondersteunen. In dit verband dienen de vraagstukken inzake externe milieufactoren en sociale ongelijkheid te worden aangepakt. De kwestie van veranderingen in de productiviteit moet eveneens in aanmerking worden genomen. Dit moet het mogelijk maken gegevens die de bbp aggregaten aanvullen, zo spoedig mogelijk beschikbaar te maken. De Commissie moet aan het Europees Parlement en de Raad in 2013 een follow-up mededeling aangaande „Het bbp en verder” voorleggen als ook, in voorkomend geval, in 2014 wetgevingsvoorstellen. De gegevens over de nationale en regionale rekeningen moeten worden gezien als één middel voor het verwezenlijken van deze doelstellingen. |
(11) |
Het gebruik van nieuwe, geautomatiseerde en realtimeverzamelingsmethoden moet worden onderzocht. |
(12) |
Het herziene Europese systeem van rekeningen, als ingesteld bij deze verordening, (ESR 2010) bevat een methodologie en een leveringsprogramma waarin de rekeningen en tabellen worden gespecificeerd die alle lidstaten binnen de voorgeschreven termijnen moeten indienen. De Commissie moet die rekeningen en tabellen op vaste tijdstippen ter beschikking van de gebruikers stellen, waar nodig volgens een vooraf bekendgemaakt tijdschema, met name met het oog op het toezicht op de economische convergentie en een goede coördinatie van het economische beleid van de lidstaten. |
(13) |
Een gebruikersvriendelijke aanpak voor het bekendmaken van gegevens moet worden gehanteerd, om zodoende burgers van de Unie en andere belanghebbenden van toegankelijke en bruikbare informatie te voorzien. |
(14) |
Het ESR 2010 moet geleidelijk in de plaats van alle andere systemen komen als referentiekader voor gemeenschappelijke normen, definities, classificaties en registratieregels, dat bestemd is voor de opstelling van de rekeningen van de lidstaten ten behoeve van de doelstellingen van de Unie en waarmee resultaten kunnen worden verkregen die van lidstaat tot lidstaat vergelijkbaar zijn. |
(15) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (6) moet voor alle statistieken van de lidstaten die zij aan de Commissie toezenden en die naar territoriale eenheden dienen te worden ingedeeld, de NUTS-nomenclatuur worden gebruikt. Met het oog op de opstelling van vergelijkbare regionale statistieken moeten de territoriale eenheden daarom worden gedefinieerd overeenkomstig de NUTS-nomenclatuur. |
(16) |
Voor de doorgifte van gegevens, inclusief vertrouwelijke gegevens, door de lidstaten zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (7) van toepassing. Dienovereenkomstig dient derhalve ook bij het nemen van maatregelen overeenkomstig de onderhavige verordening de bescherming van vertrouwelijke gegevens te worden gegarandeerd en moet erop worden toegezien dat de productie en verspreiding van Europese statistieken niet leidt tot onwettige openbaarmaking of gebruik voor andere dan statistische doeleinden. |
(17) |
Er is een taskforce opgericht die de behandeling van indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) in de nationale rekeningen verder moet onderzoeken, onder meer een voor risico gecorrigeerde methode die risico uitsluit van de IGDFI-berekeningen om de verwachte toekomstige kosten van gerealiseerde risico's weer te geven. Rekening houdend met de bevindingen van de taskforce kan het nodig zijn de methoden voor de berekening en de toerekening van IGDFI door middel van een gedelegeerde handeling te wijzigen teneinde betere resultaten te verkrijgen. |
(18) |
De uitgaven voor onderzoeks- en ontwikkelingswerk vormen een investering en moeten derhalve als bruto-investeringen in vaste activa worden geregistreerd. Het is echter nodig het formaat van de gegevens aangaande onderzoek en ontwikkeling, die als bruto-investeringen in vaste activa moeten worden geregistreerd, door middel van een gedelegeerde handeling te specificeren wanneer in een test waarvoor aanvullende tabellen moeten worden ontwikkeld, wordt aangetoond dat de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de gegevens groot genoeg is. |
(19) |
Richtlijn 2011/85/EU van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (8) schrijft voor dat relevante informatie wordt bekendgemaakt over voorwaardelijke verplichtingen met potentieel grote gevolgen op de overheidsbegrotingen, met inbegrip van overheidsgaranties, oninbare leningen en uit de exploitatie van overheidsbedrijven voortvloeiende verplichtingen met vermelding van de omvang ervan. Deze vereisten stellen een aanvullende bekendmaking verplicht naast de uit hoofde van deze verordening vereiste bekendmaking. |
(20) |
In juni 2012 heeft de Commissie (Eurostat) een taskforce over de gevolgen van Richtlijn 2011/85/EU voor de vergaring en verspreiding van begrotingsgegevens ingesteld, die zich heeft toegespitst op de uitvoering van de voorschriften betreffende de voorwaardelijke verplichtingen en andere relevante informatie die kan wijzen op potentieel grote gevolgen voor de overheidsbegrotingen, met inbegrip van overheidsgaranties, uit de exploitatie van overheidsbedrijven voortvloeiende verplichtingen, publiek-private partnerschappen, oninbare leningen, en overheidsparticipatie in kapitaal van bedrijven. Een volledige uitvoering van het werk van deze taskforce zou bijdragen tot een deugdelijke analyse van de economische betrekkingen die ten grondslag liggen aan de contracten van publiek-private partnerschappen, met inbegrip van bouw-, beschikbaarheids- en vraagrisico's, als toepasselijk, en tot het opvangen van impliciete schulden van buiten de balans vallende publiek-private partnerschappen, en tegelijkertijd grotere transparantie en betrouwbare statistieken over schulden bevorderen. |
(21) |
Het bij Besluit 74/122/EEG van de Raad (9) ingestelde Comité voor economische politiek (EPC) heeft werk verricht met betrekking tot duurzame pensioenen en pensioenhervormingen. Het is nodig om zowel op nationaal als op Europees niveau het werk van statistici enerzijds en het onder auspiciën van het EPC verrichte werk van experts aangaande vergrijzende bevolkingen anderzijds nauw te coördineren wat betreft de macro-economische aannamen en andere actuariële parameters, met het oog op samenhang en grensoverschrijdende vergelijkbaarheid van de resultaten alsmede efficiënte mededeling van de gegevens en informatie in verband met pensioenen aan de gebruikers en de belanghebbenden. Daarnaast moet worden verduidelijkt dat opgebouwde pensioenrechten in de sociale zekerheid op zich geen maatregel voor duurzame overheidsfinanciën uitmaken. |
(22) |
Gegevens en informatie over de voorwaardelijke verplichtingen van de lidstaten worden verstrekt in het kader van de werkzaamheden betreffende de procedure voor het multilaterale toezicht in het stabiliteits- en groeipact. Tegen juli 2018 moet de Commissie een verslag indienen waarin wordt beoordeeld of beschikbaarstelling van die gegevens in de context van het ESR 2010 nodig is. |
(23) |
Het is belangrijk het belang te onderstrepen van regionale rekeningen van de lidstaten voor het regionale beleid, het economische beleid en het beleid inzake sociale cohesie van de Unie, als ook voor de analyse van economische onderlinge afhankelijkheid. Daarnaast wordt erkend dat het noodzakelijk is de transparantie van rekeningen op regionaal niveau, onder meer overheidsrekeningen, te vergroten. De Commissie (Eurostat) dient bijzondere aandacht te besteden aan de regionale begrotingsgegevens van lidstaten met autonome regio's of regeringen. |
(24) |
Teneinde bijlage A bij deze verordening te wijzigen om te zorgen voor een geharmoniseerde interpretatie en internationale vergelijkbaarheid ervan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passend overleg pleegt, onder meer met het Comité voor het Europees statistisch systeem, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 223/2009. Het is krachtens artikel 127, lid 4, en artikel 282, lid 5, VWEU bovendien van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden, waar nodig, overleg pleegt met de Europese Centrale Bank op het gebied waarop deze bevoegd is. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. |
(25) |
De meeste in het kader van het economisch bestuur van de Unie gebruikte statistische aggregaten, in het bijzonder de buitensporigtekortprocedure en de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden, worden bepaald onder verwijzing naar het ESR. Wanneer de Commissie uit hoofde van die procedures gegevens en verslagen verstrekt, dient zij passende informatie te geven over de gevolgen op de desbetreffende aggregaten van de wijzigingen in de methodologie van het ESR 2010 zoals middels gedelegeerde handelingen in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening zijn ingevoerd. |
(26) |
De Commissie zal een beoordeling uitvoeren of de gegevens betreffende onderzoek en ontwikkeling zowel in lopende prijzen als in volume vóór eind mei 2013 een kwaliteitsniveau hebben bereikt dat voor de toepassing in nationale rekeningen volstaat, in nauwe samenwerking met de lidstaten, met als doel de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid te garanderen van de ESR-gegevens aangaande onderzoek en ontwikkeling. |
(27) |
Daar de tenuitvoerlegging van deze verordening ingrijpende aanpassingen van de nationale statistische systemen zal vergen, zal de Commissie de lidstaten afwijkingen toestaan. Met name in het programma voor de indiening van gegevens van de nationale rekeningen moet rekening worden gehouden met de ingrijpende politieke en statistische veranderingen die zich in enkele lidstaten gedurende de referentieperiode van het programma hebben voorgedaan. Deze door de Commissie toegestane afwijkingen moeten tijdelijk en voor herziening vatbaar zijn. De Commissie moet de betrokken lidstaten steunen in hun inspanningen om de vereiste aanpassingen aan hun statistische systemen te verwezenlijken zodat deze afwijkingen zo snel mogelijk kunnen worden beëindigd. |
(28) |
Het verkorten van de indieningstermijnen kan een aanzienlijke last en aanzienlijke kosten voor respondenten en nationale bureaus voor de statistiek in de Unie met zich meebrengen, met het risico dat er gegevens van minder goede kwaliteit worden geproduceerd. De voor- en nadelen moeten daarom worden afgewogen wanneer de termijnen voor de toezending van de gegevens worden vastgesteld. |
(29) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (10). |
(30) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een herzien Europees rekeningenstelsel, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie volgens het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(31) |
Het Comité voor het Europees statistisch systeem is geraadpleegd. |
(32) |
Het Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek dat is opgericht bij Besluit 2006/856/EG van de Raad van 13 november 2006 tot oprichting van een Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek (11) en het Comité bruto nationaal inkomen (BNI-comité) dat is opgericht bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad van 15 juli 2003 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen („BNI-verordening”) (12), zijn geraadpleegd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
1. Bij deze verordening wordt het Europees rekeningenstelsel 2010 („het ESR 2010” of „het ESR”) vastgesteld.
2. Het ESR 2010 voorziet in:
a) |
methoden (bijlage A) betreffende de gemeenschappelijke normen, definities, classificaties en registratieregels die moeten worden gebruikt voor de opstelling van statistische rekeningen en tabellen op vergelijkbare grondslagen ten behoeve van de Unie, en van de resultaten die worden voorgeschreven uit hoofde van artikel 3; |
b) |
een programma (bijlage B) waarin de termijnen zijn vastgesteld waarbinnen de lidstaten de in overeenstemming met de onder a) bedoelde methoden op te stellen rekeningen en tabellen bij de Commissie (Eurostat) moeten indienen. |
3. Onverminderd de artikelen 5 en 10 is deze verordening van toepassing op alle wetgevingshandelingen van de Unie waarin naar het ESR of naar de definities daarvan wordt verwezen.
4. Deze verordening verplicht de lidstaten er niet toe om ook voor hun eigen behoeften de rekeningen overeenkomstig het ESR 2010 op te stellen.
Artikel 2
Methodes
1. De onder artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde methoden van het ESR 2010 zijn opgenomen in bijlage A.
2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 7 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen in de methoden van het ESR 2010 teneinde de inhoud nader te bepalen en te verbeteren met als doel de geharmoniseerde interpretatie of de internationale vergelijkbaarheid ervan zeker te stellen, op voorwaarde dat hierdoor de onderliggende concepten zelf niet worden gewijzigd, er voor producenten binnen het Europees statistisch systeem geen extra middelen voor de uitvoering nodig zijn, en de toepassing ervan niet leidt tot een wijziging in de eigen middelen.
3. Bij twijfel over de correcte toepassing van de registratieregels van het ESR 2010 verzoekt de betrokken lidstaat de Commissie (Eurostat) om verduidelijking. De Commissie (Eurostat) behandelt het verzoek onverwijld en stelt de betrokken lidstaat en alle andere lidstaten onverwijld in kennis van haar advies over de gevraagde verduidelijking.
4. De lidstaten voeren de berekening en de toerekening van indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) in de nationale rekeningen uit volgens de in bijlage A beschreven methoden. De Commissie is bevoegd vóór 17 september 2013 overeenkomstig artikel 7 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot een herziene methode voor de berekening en de toerekening van IGDFI. Bij het uitoefenen van haar bevoegdheid krachtens dit lid ziet de Commissie erop toe dat dergelijke gedelegeerde handelingen niet leiden tot aanzienlijke administratieve lastenverzwaring voor de lidstaten of de respondenten.
5. De uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling worden door de lidstaten als bruto-investeringen in vaste activa geregistreerd. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 7 aan te nemen ter waarborging van de betrouwbaarheid en de vergelijkbaarheid van de ESR 2010-gegevens van de lidstaten over onderzoek en ontwikkeling. Bij het uitoefenen van haar bevoegdheid krachtens dit lid ziet de Commissie erop toe dat dergelijke gedelegeerde handelingen niet leiden tot aanzienlijke administratieve lastenverzwaring voor de lidstaten of de respondenten.
Artikel 3
Indiening van de gegevens bij de Commissie
1. De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) de in bijlage B opgenomen rekeningen en tabellen binnen de daarin voor iedere tabel voorgeschreven termijn.
2. De lidstaten dienen de bij deze verordening voorgeschreven gegevens en metagegevens bij de Commissie in overeenkomstig een gespecificeerde uitwisselingsstandaard en andere praktische regelingen.
De gegevens worden in elektronische vorm bij het centrale punt voor gegevenstoezending bij de Commissie ingediend of geüpload. De uitwisselingsstandaard en andere praktische regelingen voor de toezending van gegevens worden door de Commissie vastgelegd middels uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 4
Kwaliteitsbeoordeling
1. Voor de toepassing van deze verordening zijn de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing op de overeenkomstig artikel 3 van deze verordening in te dienen gegevens.
2. De lidstaten dienen bij de Commissie (Eurostat) een verslag in over de kwaliteit van de overeenkomstig artikel 3 in te dienen gegevens.
3. Bij de toepassing van de in lid 1 bedoelde kwaliteitscriteria op de onder deze verordening vallende gegevens worden de modaliteiten, de structuur, de periodiciteit en de evaluatie-indicatoren van de kwaliteitsverslagen door de Commissie vastgesteld middels uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
4. De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de ingediende gegevens.
Artikel 5
Datum van toepassing en van eerste indiening van de gegevens
1. Het ESR 2010 wordt voor het eerst toegepast op de overeenkomstig bijlage B opgestelde gegevens die met ingang van 1 september 2014 moeten worden ingediend.
2. De gegevens worden bij de Commissie (Eurostat) ingediend binnen de in bijlage B vermelde termijnen.
3. In overeenstemming met lid 1 zenden de lidstaten de Commissie (Eurostat) tot aan de eerste indiening van gegevens volgens het ESR 2010 de rekeningen en tabellen volgens het ESR 95 toe.
4. Onverminderd artikel 19 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van Besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (13), controleren de Commissie en de betrokken lidstaat of deze verordening correct wordt toegepast en leggen zij de resultaten van deze controle voor aan het in artikel 8, lid 1, van deze verordening genoemde comité.
Artikel 6
Afwijkingen
1. In zoverre voor de toepassing van deze verordening grote aanpassingen van een nationaal statistisch systeem nodig zijn, verleent de Commissie de lidstaten tijdelijke afwijkingen van de toepassing ervan middels uitvoeringshandelingen. Deze afwijkingen verstrijken uiterlijk op 1 januari 2020. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 8, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2. De Commissie staat een afwijking krachtens lid 1 slechts toe voor een periode die toereikend is om de betreffende lidstaat in staat te stellen zijn statistische systeem aan te passen. Het aandeel van de betrokken lidstaat in het bbp van de Unie of de eurozone mag op zich geen motief zijn voor het toestaan van een afwijking. Waar passend, helpt de Commissie de lidstaten in kwestie bij hun inspanningen om de vereiste aanpassingen aan hun statistische systeem te verwezenlijken.
3. Voor de in de leden 1 en 2 uiteengezette doeleinden, dient de betrokken lidstaat uiterlijk 17 oktober 2013 een met redenen omkleed verzoek in bij de Commissie.
Na raadpleging van het Comité voor het Europees statistisch systeem brengt de Commissie uiterlijk op 1 juli 2018 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van de toegestane afwijkingen, teneinde na te gaan of zij nog steeds gerechtvaardigd zijn.
Artikel 7
Uitoefening van de delegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.
2. De in artikel 2, leden 2 en 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang 16 juli 2013. De in artikel 2, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van twee maanden met ingang van 16 juli 2013. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, leden 2, 4 en 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken.
Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 2, leden 2, 4 en 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.
Artikel 8
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het Europees statistisch systeem ingesteld bij Verordening (EG) nr. 223/2009. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 9
Samenwerking met andere comités
1. Voor alle aangelegenheden die vallen onder de bevoegdheid van het Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek, dat is opgericht bij Besluit 2006/856/EG, vraagt de Commissie dat comité om advies overeenkomstig artikel 2 van dat besluit.
2. De Commissie verstrekt het Comité bruto nationaal inkomen („BNI-comité”), dat is opgericht bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003, alle informatie betreffende de tenuitvoerlegging van deze verordening die het nodig heeft voor de uitvoering van de taken van het BNI-comité.
Artikel 10
Overgangsbepalingen
1. Ten behoeve van de begroting en de eigen middelen blijft het Europese systeem van rekeningen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 en de daarmee samenhangende wetgevingshandelingen, met name Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 en Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (14), het ESR 95 zolang Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (15) van toepassing is.
2. Voor de vaststelling van de eigen middelen uit de btw mogen de lidstaten, zolang Besluit 2007/436/EG, Euratom van kracht is, in afwijking van lid 1 ook op het ESR 2010 gebaseerde gegevens gebruiken wanneer de benodigde gedetailleerde ESR 95-gegevens niet beschikbaar zijn.
Artikel 11
Rapportage over impliciete verplichtingen
Uiterlijk 2014 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een rapport voor met de bestaande informatie over publiek-private partnerschappen en andere impliciete (waaronder ook voorwaardelijke) verplichtingen die buiten de overheidssfeer zijn aangegaan.
Uiterlijk 2018 legt de Commissie voorts aan het Europees Parlement en aan de Raad een rapport voor waarin wordt geëvalueerd in hoeverre de publicatie door de Commissie (Eurostat) van de informatie over verplichtingen representatief is voor alle impliciete (inclusief voorwaardelijke) verplichtingen die buiten de overheidssfeer zijn aangegaan.
Artikel 12
Herziening
Uiterlijk op 1 juli 2018 en daarna om de vijf jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een rapport voor over de toepassing van deze verordening.
In het verslag wordt onder meer het volgende beoordeeld:
a) |
de kwaliteit van gegevens over nationale en regionale rekeningen; |
b) |
de doeltreffendheid van deze verordening en het op ESR 2010 toegepaste toezichtsproces, en |
c) |
de vooruitgang wat betreft gegevens aangaande voorwaardelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van ESR 2010-gegevens. |
Artikel 13
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 21 mei 2013.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
M. SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
L. CREIGHTON
(1) PB C 203 van 9.7.2011, blz. 3.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 april 2013.
(3) Commissie (Eurostat): „Europees Stelsel van Economische Rekeningen (ESER)”, 2e editie, Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Luxemburg, 1979 (Nederlandstalige versie van 1984).
(4) PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1.
(5) PB L 192 van 22.7.2011, blz. 1.
(6) PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1.
(7) PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.
(8) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
(9) Besluit 74/122/EEG van de Raad van 18 februari 1974 tot instelling van een Comité voor economische politiek (PB L 63 van 5.3.1974, blz. 21).
(10) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
(11) PB L 332 van 30.11.2006, blz. 21.
(12) PB L 181 van 19.7.2003, blz. 1.
(13) PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1.
BIJLAGE A
HOOFDSTUK 1 |
ALGEMENE KENMERKEN EN GRONDBEGINSELEN | 33 |
ALGEMENE KENMERKEN | 33 |
Mondialisering | 35 |
GEBRUIK VAN HET ESR 2010 | 35 |
Kader voor analyse en beleid | 35 |
Kenmerken van de ESR 2010-begrippen | 37 |
Indeling naar sector | 40 |
Satellietrekeningen | 41 |
ESR 2010 en 2008 SNA | 43 |
ESR 2010 en ESR 95 | 43 |
GRONDBEGINSELEN VAN HET ESR 2010 ALS SYSTEEM | 44 |
Statistische eenheden en hun indeling | 44 |
Institutionele eenheden en sectoren | 45 |
Eenheden van economische activiteit op lokaal niveau (lokale EEA's) en bedrijfstakken | 45 |
Ingezeten en niet-ingezeten eenheden; totale economie en buitenland | 45 |
Stromen en standen | 46 |
Stromen | 46 |
Transacties | 46 |
Kenmerken van transacties | 46 |
Interacties en interne transacties | 46 |
Monetaire en niet-monetaire transacties | 46 |
Transacties met en zonder tegenprestatie | 47 |
Herordende transacties | 47 |
Omleiding | 47 |
Splitsing | 47 |
Vaststelling van de principaal van een transactie | 47 |
Grensgevallen | 48 |
Overige mutaties in activa | 48 |
Overige volumemutaties in activa en passiva | 48 |
Waarderingsverschillen | 48 |
Standen | 48 |
Het rekeningenstelsel en de aggregaten | 49 |
Registratieregels | 49 |
Terminologie voor beide zijden van de rekeningen | 49 |
Dubbele registratie/viervoudige registratie | 49 |
Waardering | 49 |
Bijzondere waarderingsmethoden voor producten | 50 |
Waardering in constante prijzen | 50 |
Moment van registratie | 50 |
Consolidatie en saldering | 50 |
Consolidatie | 50 |
Saldering | 51 |
Rekeningen, saldi en aggregaten | 51 |
Het rekeningenstelsel | 51 |
Goederen-en-dienstenrekening | 51 |
Buitenlandrekening | 51 |
Saldi | 52 |
Aggregaten | 54 |
Bbp: een aggregaat van cruciaal belang | 54 |
Het input-outputsysteem | 54 |
Aanbod- en gebruiktabellen | 55 |
Symmetrische input-outputtabellen | 55 |
HOOFDSTUK 2 |
EENHEDEN EN INDELING VAN EENHEDEN | 56 |
AFBAKENING VAN DE NATIONALE ECONOMIE | 56 |
INSTITUTIONELE EENHEDEN | 58 |
Hoofdkantoren en holdings | 59 |
Groepen ondernemingen | 59 |
Entiteiten voor specifieke doeleinden | 60 |
Financiële instellingen binnen concernverband | 60 |
Kunstmatige dochterondernemingen | 60 |
Voor specifieke doeleinden opgerichte eenheden van de overheid | 61 |
INSTITUTIONELE SECTOREN | 61 |
Niet-financiële vennootschappen (S.11) | 65 |
Subsector niet-financiële vennootschappen in handen van de overheid (S.11001) | 66 |
Subsector nationale niet-financiële vennootschappen in handen van de particuliere sector (S.11002) | 66 |
Subsector niet-financiële vennootschappen in handen van het buitenland (S.11003) | 66 |
Financiële instellingen (S.12) | 67 |
Financiële intermediairs | 67 |
Financiële hulpbedrijven | 68 |
Financiële instellingen m.u.v. financiële intermediairs en financiële hulpbedrijven | 68 |
Institutionele eenheden die tot de sector financiële instellingen behoren | 68 |
Subsectoren van financiële instellingen | 68 |
Combinaties van subsectoren van financiële instellingen | 69 |
Onderverdeling van subsectoren van financiële instellingen in financiële instellingen in handen van de overheid, nationale financiële instellingen in handen van de particuliere sector en financiële instellingen in handen van het buitenland | 69 |
Centrale bank (S.121) | 70 |
Deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122) | 70 |
GMF's (S.123) | 71 |
Beleggingsfondsen m.u.v. GMF's (S.124) | 71 |
Overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125) | 72 |
Lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (LFI's) | 72 |
Handelaren in effecten en derivaten, financiële instellingen die zich bezighouden met het verstrekken van leningen, en gespecialiseerde financiële instellingen | 72 |
Financiële hulpbedrijven (S.126) | 73 |
Financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.127) | 73 |
Verzekeringsinstellingen (S.128) | 74 |
Pensioenfondsen (S.129) | 75 |
Overheid (S.13) | 76 |
Centrale overheid (m.u.v. socialezekerheidsfondsen) (S.1311) | 76 |
Deelstaatoverheid (m.u.v. socialezekerheidsfondsen) (S.1312) | 76 |
Lagere overheid (m.u.v. socialezekerheidsfondsen) (S.1313) | 77 |
Socialezekerheidsfondsen (S.1314) | 77 |
Huishoudens (S.14) | 77 |
Werkgevers en zelfstandigen (S.141 en S.142) | 78 |
Werknemers (S.143) | 78 |
Huishoudens met inkomen uit vermogen (S.1441) | 78 |
Huishoudens met pensioeninkomen (S.1442) | 78 |
Huishoudens met overige overdrachten (S.1443) | 78 |
Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15) | 79 |
Buitenland (S.2) | 79 |
Sectorindeling van de productie-eenheden naar gangbare rechtsvorm | 80 |
EENHEDEN VAN ECONOMISCHE ACTIVITEIT OP LOKAAL NIVEAU (LOKALE EEA'S) EN BEDRIJFSTAKKEN | 82 |
Eenheid van economische activiteit op lokaal niveau | 82 |
Bedrijfstak | 83 |
Indeling van bedrijfstakken | 83 |
HOMOGENE PRODUCTIE-EENHEDEN EN HOMOGENE BRANCHES | 83 |
Homogene productie-eenheid | 83 |
Homogene branche | 83 |
HOOFDSTUK 3 |
TRANSACTIES IN PRODUCTEN EN NIET-GEPRODUCEERDE ACTIVA | 84 |
TRANSACTIES IN PRODUCTEN IN HET ALGEMEEN | 84 |
PRODUCTIE EN OUTPUT | 85 |
Hoofd-, neven- en hulpactiviteiten | 86 |
Output (P.1) | 87 |
Institutionele eenheden: onderscheid tussen „markt”, „voor eigen finaal gebruik” en „niet-markt” | 89 |
Moment van registratie en waardering van de output | 92 |
Producten van landbouw, bosbouw en visserij (sectie A) | 93 |
Industriële producten (sectie C); Bouwwerken — Bouwnijverheid (sectie F) | 93 |
Groot- en detailhandel; reparatie van motorvoertuigen en motorfietsen (sectie G) | 93 |
Vervoer en opslag (sectie H) | 94 |
Verschaffen van accommodatie en maaltijden (sectie I) | 95 |
Financiële diensten en verzekeringen (sectie K): output van de centrale bank | 95 |
Financiële diensten en verzekeringen (sectie K): financiële diensten in het algemeen | 95 |
Tegen directe betaling verleende financiële diensten | 95 |
Financiële diensten waarvoor rentekosten in rekening worden gebracht | 96 |
Financiële diensten bestaande uit de aan- of verkoop van financiële activa en passiva op financiële markten | 96 |
Financiële diensten verleend in het kader van verzekerings- en pensioenregelingen waarbij de activiteit uit verzekeringspremies en het rendement op spaargelden wordt gefinancierd | 96 |
Exploitatie van en handel in onroerend goed (sectie L) | 98 |
Vrije beroepen en wetenschappelijke en technische diensten (sectie M); Administratieve en ondersteunende diensten (sectie N) | 98 |
Openbaar bestuur en defensie, verplichte sociale verzekeringen (sectie O) | 99 |
Onderwijs (sectie P); Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke diensten (sectie Q) | 99 |
Kunst, amusement en recreatie (sectie R); Andere diensten (sectie S) | 99 |
Particuliere huishoudens als werkgever (sectie T) | 99 |
INTERMEDIAIR VERBRUIK (P.2) | 99 |
Moment van registratie en waardering van het intermediair verbruik | 101 |
CONSUMPTIE (P.3, P.4) | 101 |
Consumptieve bestedingen (P.3) | 101 |
Werkelijke consumptie (P.4) | 103 |
Moment van registratie en waardering van de consumptieve bestedingen | 105 |
Moment van registratie en waardering van de werkelijke consumptie | 106 |
BRUTO-INVESTERINGEN (P.5) | 106 |
Bruto-investeringen in vaste activa (P.51g) | 106 |
Moment van registratie en waardering van bruto-investeringen in vaste activa | 109 |
Verbruik van vaste activa (P.51C) | 110 |
Veranderingen in voorraden (P.52) | 110 |
Moment van registratie en waardering van veranderingen in voorraden | 111 |
Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden (P.53) | 112 |
IN- EN UITVOER VAN GOEDEREN EN DIENSTEN (P.6 EN P.7) | 113 |
In- en uitvoer van goederen (P.61 en P.71) | 113 |
In- en uitvoer van diensten (P.62 en P.72) | 115 |
TRANSACTIES IN BESTAANDE GOEDEREN | 118 |
SALDO AAN- EN VERKOPEN VAN NIET-GEPRODUCEERDE ACTIVA (NP) | 119 |
HOOFDSTUK 4 |
VERDELINGSTRANSACTIES | 121 |
BELONING VAN WERKNEMERS (D.1) | 121 |
Lonen (D.11) | 121 |
Lonen in geld | 121 |
Lonen in natura | 122 |
Sociale premies t.l.v. werkgevers (D.12) | 123 |
Werkelijke sociale premies t.l.v. werkgevers (D.121) | 123 |
Toegerekende sociale premies t.l.v. werkgevers (D.122) | 124 |
BELASTINGEN OP PRODUCTIE EN INVOER (D.2) | 126 |
Productgebonden belastingen (D.21) | 126 |
Belasting over de toegevoegde waarde (btw) (D.211) | 126 |
Belastingen op invoer (exclusief btw) (D.212) | 127 |
Overige productgebonden belastingen (D.214) | 127 |
Niet-productgebonden belastingen op productie (D.29) | 128 |
Belastingen op productie en invoer, betaald aan de instellingen van de Europese Unie | 128 |
Belastingen op productie en invoer: moment van registratie en te registreren bedragen | 129 |
SUBSIDIES (D.3) | 129 |
Productgebonden subsidies (D.31) | 130 |
Subsidies op invoer (D.311) | 130 |
Overige productgebonden subsidies (D.319) | 130 |
Niet-productgebonden subsidies op productie (D.39) | 131 |
INKOMEN UIT VERMOGEN (D.4) | 132 |
Rente (D.41) | 133 |
Rente op deposito's en leningen | 133 |
Rente op schuldbewijzen | 133 |
Rente op wissels en vergelijkbare kortlopende financiële verhoudingen | 133 |
Rente op obligaties | 133 |
Renteswaps en rentetermijncontracten | 134 |
Rente op financiële lease | 134 |
Overige rentebetalingen | 134 |
Moment van registratie | 134 |
Winstuitkeringen (D.42) | 135 |
Dividenden (D.421) | 135 |
Inkomen onttrokken aan quasivennootschappen (D.422) | 136 |
Herbelegde winsten op buitenlandse directe investeringen (D.43) | 137 |
Overig inkomen uit beleggingen (D.44) | 137 |
Inkomen uit beleggingen toe te rekenen aan polishouders (D.441) | 137 |
Inkomen uit beleggingen te betalen i.v.m. pensioenrechten (D.442) | 138 |
Inkomen uit beleggingen toe te rekenen aan aandeelhouders van collectieve-beleggingsfondsen (D.443) | 138 |
Inkomen uit natuurlijke hulpbronnen (D.45) | 139 |
Inkomen uit grond | 139 |
Inkomen uit minerale hulpbronnen | 139 |
BELASTINGEN OP INKOMEN, VERMOGEN ENZ. (D.5) | 139 |
Belastingen op inkomen (D.51) | 139 |
Belastingen op vermogen enz. (D.59) | 140 |
SOCIALE PREMIES EN UITKERINGEN (D.6) | 141 |
Sociale premies (netto) (D.61) | 143 |
Werkelijke sociale premies t.l.v. werkgevers (D.611) | 143 |
Toegerekende sociale premies t.l.v. werkgevers (D.612) | 144 |
Werkelijke sociale premies t.l.v. huishoudens (D.613) | 145 |
Aanvullende sociale premies t.l.v. huishoudens (D.614) | 145 |
Sociale uitkeringen (exclusief sociale overdrachten in natura) (D.62) | 146 |
Uitkeringen sociale zekerheid in geld (D.621) | 146 |
Uitkeringen overige sociale verzekering (D.622) | 146 |
Uitkeringen sociale voorziening in geld (D.623) | 146 |
Sociale overdrachten in natura (D.63) | 147 |
Sociale overdrachten in natura — niet-marktproducten van de overheid en izw's t.b.v. huishoudens (D.631) | 147 |
Sociale overdrachten in natura — door de overheid en izw's t.b.v. huishoudens aangekochte marktproducten (D.632) | 147 |
OVERIGE INKOMENSOVERDRACHTEN (D.7) | 148 |
Premies schadeverzekering (netto) (D.71) | 148 |
Uitkeringen schadeverzekering (D.72) | 149 |
Inkomensoverdrachten binnen de overheid (D.73) | 150 |
Inkomensoverdrachten i.v.m. internationale samenwerking (D.74) | 150 |
Overige inkomensoverdrachten, n.e.g. (D.75) | 151 |
Inkomensoverdrachten aan izw's t.b.v. huishoudens (D.751) | 151 |
Inkomensoverdrachten tussen huishoudens (D.752) | 151 |
Andere overige inkomensoverdrachten, n.e.g. (D.759) | 151 |
Boetes | 151 |
Loterijen en kansspelen | 152 |
Schadeloosstellingen | 152 |
Eigen middelen van de EU op basis van btw en bni (D.76) | 153 |
CORRECTIE VOOR MUTATIES IN PENSIOENRECHTEN (D.8) | 153 |
KAPITAALOVERDRACHTEN (D.9) | 154 |
Vermogensheffingen (D.91) | 154 |
Investeringsbijdragen (D.92) | 155 |
Overige kapitaaloverdrachten (D.99) | 156 |
AANDELENOPTIES VOOR WERKNEMERS | 157 |
HOOFDSTUK 5 |
FINANCIËLE TRANSACTIES | 159 |
ALGEMENE KENMERKEN VAN FINANCIËLE TRANSACTIES | 159 |
Financiële activa, financiële aanspraken en financiële passiva | 159 |
Voorwaardelijke activa en voorwaardelijke passiva | 159 |
Categorieën financiële activa en passiva | 160 |
Balansen, financiële rekening en overige stromen | 161 |
Waardering | 161 |
Netto- en brutoregistratie | 162 |
Consolidatie | 162 |
Saldering | 162 |
Registratieregels voor financiële transacties | 163 |
Een financiële transactie met een inkomens- of kapitaaloverdracht als tegenboeking | 163 |
Een financiële transactie met inkomen uit vermogen als tegenboeking | 164 |
Moment van registratie | 164 |
Een financiële rekening van-wie-aan-wie | 165 |
CLASSIFICATIE VAN FINANCIËLE TRANSACTIES IN CATEGORIEËN | 166 |
Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR's) (F.1) | 166 |
Monetair goud (F.11) | 166 |
Bijzondere trekkingsrechten — SDR's (F.12) | 167 |
Chartaal geld en deposito's (F.2) | 168 |
Chartaal geld (F.21) | 168 |
Deposito's (F.22 en F.29) | 168 |
Girale deposito's (F.22) | 168 |
Overige deposito's (F.29) | 169 |
Schuldbewijzen (F.3) | 169 |
Hoofdkenmerken van schuldbewijzen | 170 |
Indeling naar oorspronkelijke looptijd en valuta | 170 |
Indeling naar soort rentevoet | 170 |
Schuldbewijzen met vaste rente | 171 |
Schuldbewijzen met variabele rente | 171 |
Schuldbewijzen met gemengde rente | 171 |
Onderhandse plaatsingen | 172 |
Securitisatie | 172 |
Gedekte obligaties | 172 |
Leningen (F.4) | 173 |
Hoofdkenmerken van leningen | 173 |
Classificatie van leningen naar oorspronkelijke looptijd, valuta en doel | 173 |
Onderscheid tussen transacties in leningen en transacties in deposito's | 173 |
Onderscheid tussen transacties in leningen en transacties in schuldbewijzen | 173 |
Onderscheid tussen transacties in leningen, handelskredieten en handelswissels | 174 |
Effectenleningen en retrocessieovereenkomsten | 174 |
Financiële leases | 175 |
Andere soorten leningen | 175 |
Financiële activa die niet tot de leningen behoren | 175 |
Deelnemingen en aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (F.5) | 176 |
Deelnemingen (F.51) | 176 |
Aandelencertificaten | 176 |
Beursgenoteerde aandelen (F.511) | 176 |
Niet-beursgenoteerde aandelen (F.512) | 176 |
Beursintroductie, notering aanvragen, notering beëindigen, aandelenterugkoop | 177 |
Financiële activa die niet als aandelenbewijzen worden geclassificeerd | 177 |
Overige deelnemingen (F.519) | 177 |
Waardering van transacties in deelnemingen | 178 |
Aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (F.52) | 178 |
Aandelen of rechten van deelneming in geldmarktfondsen (GMF's) (F.521) | 178 |
Aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen m.u.v. GMF's (F.522) | 179 |
Waardering van transacties in aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen | 179 |
Verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen (F.6) | 179 |
Technische voorzieningen schadeverzekering (F.61) | 179 |
Levensverzekerings- en lijfrenterechten (F.62) | 179 |
Pensioenrechten (F.63) | 180 |
Voorwaardelijke pensioenrechten | 180 |
Aanspraken van pensioenfondsen op pensioenbeheerders (F.64) | 180 |
Rechten op niet-pensioenuitkeringen (F.65) | 181 |
Voorzieningen voor claims in het kader van standaardgaranties (F.66) | 181 |
Standaardgaranties en eenmalige garanties | 181 |
Financiële derivaten en aandelenopties voor werknemers (F.7) | 182 |
Financiële derivaten (F.71) | 182 |
Opties | 182 |
Termijncontracten | 182 |
Opties tegenover termijncontracten | 183 |
Swaps | 183 |
Rentetermijncontracten | 183 |
Kredietderivaten | 183 |
Kredietverzuimswaps | 184 |
Niet onder financiële derivaten begrepen financiële instrumenten | 184 |
Aandelenopties voor werknemers (F.72) | 184 |
Waardering van transacties in financiële derivaten en aandelenopties voor werknemers | 185 |
Overige vorderingen/schulden (F.8) | 185 |
Handelskredieten en voorschotten (F.81) | 186 |
Overige transitorische posten (F.89) | 186 |
BIJLAGE 5.1 — |
CLASSIFICATIE VAN FINANCIËLE TRANSACTIES | 187 |
Indeling van financiële transacties in categorieën | 187 |
Indeling van financiële transacties naar verhandelbaarheid | 188 |
Gestructureerde effecten | 189 |
Classificatie van financiële transacties naar soort inkomen | 189 |
Classificatie van financiële transacties naar soort rentevoet | 189 |
Classificatie van financiële transacties naar looptijd | 190 |
Korte en lange looptijd | 190 |
Oorspronkelijke looptijd en resterende looptijd | 190 |
Classificatie van financiële transacties naar valuta | 190 |
Monetaire aggregaten | 190 |
HOOFDSTUK 6 |
OVERIGE STROMEN | 191 |
INLEIDING | 191 |
OVERIGE MUTATIES IN ACTIVA EN PASSIVA | 191 |
Overige volumemutaties in activa en passiva (K.1 tot en met K.6) | 191 |
Economisch ontstaan van activa (K.1) | 191 |
Economisch verlies van niet-geproduceerde activa (K.2) | 192 |
Verlies door rampen (K.3) | 192 |
Niet-gecompenseerde confiscaties (K.4) | 193 |
Overige volumemutaties, niet elders geclassificeerd (K.5) | 193 |
Wijzigingen in classificaties (K.6) | 194 |
Wijzigingen in sectorclassificatie en structuur van de institutionele eenheden (K.61) | 194 |
Wijzigingen in de classificatie van activa en passiva (K.62) | 194 |
Nominale waarderingsverschillen (K.7) | 195 |
Neutrale waarderingsverschillen (K.71) | 196 |
Reële waarderingsverschillen (K.72) | 196 |
Waarderingsverschillen per type financieel actief of passief | 197 |
Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR's) (AF.1) | 197 |
Chartaal geld en deposito's (AF.2) | 197 |
Schuldbewijzen (AF.3) | 197 |
Leningen (AF.4) | 198 |
Deelnemingen en aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (AF.5) | 198 |
Verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen (AF.6) | 198 |
Financiële derivaten en aandelenopties voor werknemers (AF.7) | 198 |
Overige vorderingen/schulden (AF.8) | 198 |
Activa in vreemde valuta | 199 |
HOOFDSTUK 7 |
BALANSEN | 200 |
SOORTEN ACTIVA EN PASSIVA | 201 |
Definitie van actief | 201 |
UITSLUITINGEN VAN DE ACTIVA EN PASSIVA | 201 |
CATEGORIEËN ACTIVA EN PASSIVA | 201 |
Geproduceerde niet-financiële activa (AN.1) | 201 |
Niet-geproduceerde niet-financiële activa (AN.2) | 202 |
Financiële activa en passiva (AF) | 202 |
WAARDERING VAN BALANSPOSTEN | 205 |
Algemene waarderingsbeginselen | 205 |
NIET-FINANCIËLE ACTIVA (AN) | 206 |
Geproduceerde niet-financiële activa (AN.1) | 206 |
Vaste activa (AN.11) | 206 |
Intellectuele eigendommen (AN.117) | 206 |
Kosten eigendomsoverdracht voor niet-geproduceerde activa (AN.116) | 207 |
Voorraden (AN.12) | 207 |
Kostbaarheden (AN.13) | 207 |
Niet-geproduceerde niet-financiële activa (AN.2) | 207 |
Natuurlijke hulpbronnen (AN.21) | 207 |
Grond (AN.211) | 207 |
Minerale en energiereserves (AN.212) | 207 |
Overige natuurlijke hulpbronnen (AN.213, AN.214 en AN.215) | 207 |
Contracten, leases en vergunningen (AN.22) | 208 |
Saldo aan- en verkopen van goodwill en marketingactiva (AN.23) | 208 |
FINANCIËLE ACTIVA EN PASSIVA (AF) | 208 |
Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR's) (AF.1) | 208 |
Chartaal geld en deposito's (AF.2) | 208 |
Schuldbewijzen (AF.3) | 208 |
Leningen (AF.4) | 209 |
Deelnemingen en aandelen of rechten van deelneming in beleggingsfondsen (AF.5) | 209 |
Verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen (AF.6) | 210 |
Financiële derivaten en aandelenopties voor werknemers (AF.7) | 210 |
Overige vorderingen/schulden (AF.8) | 210 |
FINANCIËLE BALANSEN | 210 |
PRO-MEMORIEPOSTEN | 211 |
Duurzame consumptiegoederen (AN.m) | 211 |
Buitenlandse directe investeringen (AF.m1) | 211 |
Niet-renderende leningen (AF.m2) | 211 |
Registratie van niet-renderende leningen | 212 |
BIJLAGE 7.1 |
BEKNOPTE OMSCHRIJVING VAN ALLE CATEGORIEËN ACTIVA | 213 |
BIJLAGE 7.2 |
EEN OVERZICHT VAN DE BEGINBALANS TOT EN MET DE EINDBALANS | 222 |
HOOFDSTUK 8 |
HET REKENINGENSTELSEL | 226 |
INLEIDING | 226 |
Het rekeningenstelsel | 226 |
REKENINGENSTELSEL | 230 |
Lopende rekeningen | 230 |
Productierekening (I) | 230 |
Inkomensverdelings- en inkomensbestedingsrekeningen (II) | 232 |
Primaire inkomensverdelingsrekeningen (II.1) | 232 |
Inkomensvormingsrekening (II.1.1) | 232 |
Rekening voor bestemming van primaire inkomens (II.1.2) | 236 |
Rekening voor inkomen uit bedrijfsuitoefening (II.1.2.1) | 242 |
Rekening voor bestemming van overige primaire inkomens (II.1.2.2) | 242 |
Secundaire inkomensverdelingsrekening (II.2) | 249 |
Tertiaire inkomensverdelingsrekening (II.3) | 249 |
Inkomensbestedingsrekening (II.4) | 256 |
Rekening voor besteding van het beschikbaar inkomen (II.4.1) | 256 |
Rekening voor besteding van het alternatief beschikbaar inkomen (II.4.2) | 256 |
Accumulatierekeningen (III) | 259 |
Kapitaalrekening (III.1) | 259 |
Rekening voor mutaties in het vermogenssaldo a.g.v. besparingen en kapitaaloverdrachten (III.1.1) | 259 |
Kapitaalvormingsrekening (III.1.2) | 259 |
Financiële rekening (III.2) | 259 |
Rekening voor overige mutaties in activa (III.3) | 268 |
Rekening voor overige volumemutaties in activa (III.3.1) | 268 |
Herwaarderingsrekening (III.3.2)) | 268 |
Rekening voor neutrale waarderingsverschillen (III.3.2.1) | 268 |
Rekening voor reële waarderingsverschillen (III.3.2.2) | 268 |
Balansen (IV) | 282 |
Beginbalans (IV.1) | 282 |
Balansmutaties (IV.2) | 282 |
Eindbalans (IV.3) | 282 |
BUITENLANDREKENINGEN (V) | 290 |
Lopende rekeningen | 290 |
Rekening voor goederen- en dienstentransacties van het buitenland (V.I) | 290 |
Rekening voor inkomenstransacties van het buitenland (V.II) | 290 |
Accumulatierekeningen van het buitenland (V.III) | 290 |
Kapitaalrekening (V.III.1) | 290 |
Financiële rekening (V.III.2) | 291 |
Rekening voor overige mutaties in activa (V.III.3) | 291 |
Balansen (V.IV) | 291 |
GOEDEREN-EN-DIENSTENREKENING (0) | 303 |
INTEGRAAL REKENINGENSTELSEL | 303 |
AGGREGATEN | 315 |
Bruto binnenlands product tegen marktprijzen (bbp) | 315 |
Exploitatieoverschot van de totale economie | 315 |
Gemengd inkomen van de totale economie | 315 |
Inkomen uit bedrijfsuitoefening van de totale economie | 315 |
Nationaal inkomen (tegen marktprijzen) | 315 |
Nationaal beschikbaar inkomen | 315 |
Besparingen | 316 |
Saldo lopende transacties van het buitenland | 316 |
Vorderingenoverschot (+) c.q. -tekort (–) van de totale economie | 316 |
Vermogenssaldo van de totale economie | 316 |
Uitgaven en inkomsten van de overheid | 316 |
HOOFDSTUK 9 |
DE AANBOD- EN GEBRUIKTABELLEN EN HET INPUT-OUTPUTSYSTEEM | 318 |
INLEIDING | 318 |
BESCHRIJVENDE FUNCTIE | 322 |
STATISTISCH INSTRUMENT | 322 |
ANALYSE-INSTRUMENT | 323 |
MEER BIJZONDERHEDEN OVER DE AANBOD- EN GEBRUIKTABELLEN | 323 |
Classificaties | 323 |
Waarderingsprincipes | 325 |
Handels- en vervoersmarges | 326 |
Saldo belastingen en subsidies op productie en invoer | 328 |
Andere basisbegrippen | 330 |
Aanvullende informatie | 331 |
GEGEVENSBRONNEN EN HET IN EVENWICHT BRENGEN | 331 |
ANALYSE-INSTRUMENT EN AANVULLINGEN | 332 |
HOOFDSTUK 10 |
HET METEN VAN PRIJS- EN VOLUMEMUTATIES | 335 |
TOEPASSINGSGEBIED VAN PRIJS- EN VOLUME-INDEXCIJFERS IN NATIONALE REKENINGEN | 336 |
Het geïntegreerde systeem van prijs- en volume-indexcijfers | 336 |
Andere prijs- en volume-indexcijfers | 337 |
ALGEMENE BEGINSELEN VOOR HET METEN VAN PRIJS- EN VOLUME-INDEXCIJFERS | 337 |
Definitie van prijzen en volumes voor marktproducten | 337 |
Kwaliteit, prijs en homogene producten | 338 |
Prijzen en volume | 339 |
Nieuwe producten | 340 |
Uitgangspunten voor niet-marktdiensten | 341 |
Beginselen voor de toegevoegde waarde tegen basisprijzen en het bbp | 342 |
SPECIFIEKE PROBLEMEN BIJ DE TOEPASSING VAN DE BEGINSELEN | 343 |
Productgebonden belastingen en subsidies en invoer | 343 |
Niet-productgebonden belastingen en subsidies op productie | 344 |
Verbruik van vaste activa | 344 |
Beloning van werknemers | 344 |
Kapitaalgoederenvoorraad en voorraden vlottende activa | 344 |
BEREKENING VAN HET REËLE INKOMEN VOOR DE TOTALE ECONOMIE | 345 |
INTERNATIONALE PRIJS- EN VOLUME-INDEXCIJFERS | 346 |
HOOFDSTUK 11 |
BEVOLKING EN INPUT VAN ARBEID | 347 |
TOTALE BEVOLKING | 347 |
ECONOMISCH ACTIEVE BEVOLKING | 348 |
WERKGELEGENHEID | 348 |
Werknemers | 349 |
Zelfstandigen | 349 |
Werkzame personen en ingezetenschap | 350 |
WERKLOOSHEID | 351 |
BANEN | 351 |
Banen en ingezetenschap | 352 |
DE VERBORGEN ECONOMIE | 352 |
TOTAAL AANTAL GEWERKTE UREN | 352 |
Vaststelling van de werkelijk gewerkte uren | 352 |
ARBEIDSJAREN | 354 |
INPUT VAN ARBEID VAN WERKNEMERS BIJ CONSTANTE BELONING | 354 |
PRODUCTIVITEITSMETINGEN | 354 |
HOOFDSTUK 12 |
NATIONALE KWARTAALREKENINGEN | 355 |
INLEIDING | 355 |
BIJZONDERE KENMERKEN VAN NATIONALE KWARTAALREKENINGEN | 356 |
Tijdstip van registratie | 356 |
Onderhanden werk | 356 |
Activiteiten die in bepaalde perioden binnen een jaar zijn geconcentreerd | 357 |
Weinig frequente betalingen | 357 |
Flash-ramingen | 357 |
Het in evenwicht brengen van posten en benchmarking voor de nationale kwartaalrekeningen | 357 |
Het in evenwicht brengen van posten | 358 |
Consistentie tussen kwartaal- en jaarrekeningen — benchmarking | 358 |
Kettingindexcijfers voor prijs- en volumemutaties | 358 |
Correcties voor seizoens- en werkdaginvloeden | 359 |
Volgorde van berekening van voor seizoensinvloeden gecorrigeerde kettingindexcijfers voor het volume | 360 |
HOOFDSTUK 13 |
REGIONALE REKENINGEN | 361 |
INLEIDING | 361 |
REGIONAAL GEBIED | 362 |
EENHEDEN EN REGIONALE REKENINGEN | 362 |
Institutionele eenheden | 362 |
Lokale EEA's en regionale productieactiviteiten per bedrijfstak | 363 |
METHODEN VOOR REGIONALISATIE | 363 |
AGGGREGATEN VOOR PRODUCTIEACTIVITEITEN | 365 |
Bruto toegevoegde waarde en bruto binnenlands product per regio | 365 |
De toerekening van de IGDFI aan bedrijfstakken die van deze diensten gebruikmaken | 365 |
Werkzame personen | 365 |
Beloning van werknemers | 365 |
Overgang van regionale bruto toegevoegde waarde naar regionaal bbp | 365 |
Volumegroeipercentages van de regionale bruto toegevoegde waarde | 366 |
REGIONALE REKENINGEN VAN HET INKOMEN VAN DE HUISHOUDENS | 366 |
HOOFDSTUK 14 |
INDIRECT GEMETEN DIENSTEN VAN FINANCIËLE INTERMEDIAIRS (IGDFI) | 369 |
HET BEGRIP IGDFI EN DE GEVOLGEN VAN DE TOEREKENING VAN IGDFI AAN DE GEBRUIKENDE SECTOREN VOOR DE BELANGRIJKSTE AGGREGATEN | 369 |
BEREKENING VAN DE IGDFI-OUTPUT VAN DE SECTOREN S.122 EN S.125 | 370 |
Benodigde statistische gegevens | 370 |
Referentietarieven | 370 |
Intern referentietarief | 371 |
Externe referentietarieven | 371 |
Gedetailleerde uitsplitsing van de IGDFI naar institutionele sector | 371 |
Uitsplitsing van de aan huishoudens toegerekende IGDFI in intermediair verbruik en consumptie | 372 |
BEREKENING VAN DE INVOER VAN IGDFI | 373 |
HET VOLUME VAN DE IGDFI | 373 |
BEREKENING VAN DE IGDFI PER BEDRIJFSTAK | 374 |
DE OUTPUT VAN DE CENTRALE BANK | 374 |
HOOFDSTUK 15 |
CONTRACTEN, LEASES EN VERGUNNINGEN | 375 |
INLEIDING | 375 |
HET ONDERSCHEID TUSSEN OPERATIONELE LEASE, LEASE VAN HULPBRONNEN EN FINANCIËLE LEASE | 375 |
Operationele leases | 377 |
Financiële leases | 377 |
Lease van hulpbronnen | 378 |
Vergunningen om natuurlijke hulpbronnen te gebruiken | 379 |
Vergunningen om specifieke activiteiten uit te oefenen | 380 |
Publiek-private partnerschappen | 382 |
Concessieovereenkomsten voor diensten | 382 |
Verhandelbare operationele leases (AN.221) | 382 |
Exclusief recht op toekomstige goederen en diensten (AN.224) | 382 |
HOOFDSTUK 16 |
VERZEKERINGEN | 383 |
INLEIDING | 383 |
Directe verzekering | 383 |
Herverzekering | 384 |
De betrokken eenheden | 385 |
OUTPUT VAN DIRECTE VERZEKERING | 385 |
Verdiende premies | 385 |
Premieaanvullingen | 386 |
Gecorrigeerde ontstane schaden en verschuldigde uitkeringen | 386 |
Gecorrigeerde ontstane schaden bij schadeverzekeringen | 386 |
Verschuldigde uitkeringen levensverzekering | 387 |
Verzekeringstechnische voorzieningen | 387 |
Vaststelling van de verzekeringsoutput | 388 |
Schadeverzekering | 388 |
Levensverzekering | 389 |
Herverzekering | 389 |
TRANSACTIES DIE SAMENHANGEN MET SCHADEVERZEKERING | 389 |
Toerekening van de output van verzekering aan de gebruikers | 389 |
Verzekeringsdiensten aan en uit het buitenland | 389 |
Boekingsposten | 390 |
LEVENSVERZEKERINGSTRANSACTIES | 392 |
TRANSACTIES DIE SAMENHANGEN MET HERVERZEKERING | 394 |
TRANSACTIES DIE SAMENHANGEN MET VERZEKERINGSHULPBEDRIJVEN | 395 |
LIJFRENTE | 395 |
REGISTRATIE VAN ONTSTANE SCHADEN BIJ SCHADEVERZEKERINGEN | 396 |
Behandeling van gecorrigeerde ontstane schaden | 396 |
Behandeling van verlies door rampen | 396 |
HOOFDSTUK 17 |
SOCIALE VERZEKERING EN PENSIOENEN | 397 |
INLEIDING | 397 |
Socialeverzekeringsregelingen, sociale voorzieningen en individuele verzekeringsovereenkomsten | 397 |
Sociale uitkeringen | 398 |
Door de overheid verstrekte sociale uitkeringen | 399 |
Door andere institutionele eenheden verstrekte sociale uitkeringen | 399 |
Pensioenen en andere uitkeringsvormen | 399 |
NIET-PENSIOENUITKERINGEN SOCIALE VERZEKERING | 399 |
Niet-pensioenregelingen sociale zekerheid | 399 |
Overige werkgerelateerde socialeverzekeringsregelingen | 400 |
Registratie van standen en stromen per soort niet-pensioenregeling sociale verzekering | 400 |
Socialezekerheidsregelingen | 400 |
Overige werkgerelateerde niet-pensioenregelingen sociale verzekering | 400 |
PENSIOENEN | 401 |
Soorten pensioenregelingen | 401 |
Pensioenregelingen sociale zekerheid | 402 |
Overige werkgerelateerde pensioenregelingen | 402 |
Toegezegdepremieregelingen | 403 |
Toegezegde-uitkeringsregelingen | 403 |
Fictieve toegezegdepremieregelingen en hybride regelingen | 403 |
Toegezegde-uitkeringsregelingen vergeleken met toegezegdepremieregelingen | 403 |
Pensioenadministrateur, pensioenbeheerder, pensioenfonds en pensioenregeling voor meer dan één werkgever | 404 |
Registratie van standen en stromen per soort pensioenregeling sociale verzekering | 405 |
Transacties voor pensioenregelingen sociale zekerheid | 405 |
Transacties voor overige werkgerelateerde pensioenregelingen | 406 |
Transacties voor toegezegdepremieregelingen | 406 |
Overige stromen in verband met toegezegdepremieregelingen | 408 |
Transacties voor toegezegdepremieregelingen | 409 |
AANVULLENDE TABEL VOOR VERWORVEN PENSIOENRECHTEN IN DE SOCIALE VERZEKERING | 412 |
Opzet van de aanvullende tabel | 412 |
De kolommen van de tabel | 414 |
De rijen van de tabel | 415 |
Begin- en eindbalans | 416 |
Mutaties in pensioenrechten a.g.v. van transacties | 416 |
Mutaties in pensioenrechten a.g.v. overige economische stromen | 418 |
Bijbehorende indicatoren | 419 |
Actuariële veronderstellingen | 420 |
Tot heden opgebouwde pensioenrechten | 420 |
Disconteringsvoet | 420 |
Loonontwikkelingen | 420 |
Demografische veronderstellingen | 421 |
HOOFDSTUK 18 |
BUITENLANDREKENINGEN | 422 |
INLEIDING | 422 |
ECONOMISCH GEBIED | 423 |
Ingezetenschap | 423 |
INSTITUTIONELE EENHEDEN | 423 |
BIJKANTOREN IN DE INTERNATIONALE REKENINGEN VAN DE BETALINGSBALANS | 423 |
FICTIEVE INGEZETEN EENHEDEN | 424 |
ONDERNEMINGEN DIE ACTIEF ZIJN IN VERSCHILLENDE GEBIEDEN | 424 |
GEOGRAFISCHE UITSPLITSING | 424 |
DE INTERNATIONALE REKENINGEN VAN DE BETALINGSBALANS | 425 |
SALDI IN DE LOPENDE REKENINGEN VAN DE INTERNATIONALE REKENINGEN | 425 |
DE REKENINGEN VOOR DE SECTOR BUITENLAND EN HUN RELATIE MET DE INTERNATIONALE REKENINGEN VAN DE BETALINGSBALANS | 426 |
Rekening voor goederen- en dienstentransacties van het buitenland | 426 |
Waardering | 429 |
Veredeling | 429 |
Transitohandel | 430 |
Goederen die onder transitohandel vallen | 430 |
Invoer en uitvoer van IGDFI | 431 |
Rekening voor primaire en secundaire inkomens van het buitenland | 432 |
Rekening voor primair inkomen | 433 |
Inkomen uit directe investeringen | 433 |
De rekening voor secundaire inkomens (inkomensoverdrachten) van het BPM 6 | 433 |
De kapitaalrekening van het buitenland | 434 |
Financiële rekening van het buitenland en internationale investeringspositie | 435 |
BALANSEN VOOR DE SECTOR BUITENLAND | 437 |
HOOFDSTUK 19 |
EUROPESE REKENINGEN | 439 |
INLEIDING | 439 |
VAN NATIONALE TOT EUROPESE REKENINGEN | 439 |
Conversie van gegevens in verschillende valuta’s | 440 |
Europese instellingen | 440 |
De rekening van het buitenland | 441 |
Het in evenwicht brengen van transacties | 442 |
Het meten van prijs- en volumemutaties | 442 |
Balansen | 442 |
„Van-wie-aan-wie”-matrices | 442 |
BIJLAGE 19.1. — |
DE REKENINGEN VAN EUROPESE INSTELLINGEN | 443 |
Middelen | 443 |
Bestedingen | 444 |
Consolidatie | 444 |
HOOFDSTUK 20 |
OVERHEIDSREKENINGEN | 445 |
INLEIDING | 445 |
DEFINITIE VAN DE SECTOR OVERHEID | 445 |
Eenheden binnen de sector overheid | 445 |
Overheidsinstellingen | 445 |
Bij de sector overheid ingedeelde izw's | 446 |
Overige overheidsinstellingen | 446 |
Zeggenschap van de overheid | 447 |
Afbakening tussen markt- en niet-marktproducenten | 447 |
Het begrip economisch significante prijzen | 447 |
Criterium „de afnemer van de output van een overheidsproducent” | 448 |
De output wordt hoofdzakelijk aan vennootschappen en huishoudens verkocht | 448 |
De output wordt alleen aan de overheid verkocht | 448 |
De output wordt aan de overheid en aan anderen verkocht | 448 |
De markt-/niet-markttoets | 448 |
Financiële intermediairs en afbakening van de overheid | 449 |
Grensgevallen | 449 |
Hoofdkantoren van overheidsondernemingen | 449 |
Pensioenfondsen | 449 |
Quasivennootschappen | 449 |
Herstructureringsbureaus | 450 |
Bureaus voor privatisering | 450 |
Afsplitsingsstructuren | 450 |
Entiteiten voor specifieke doeleinden | 451 |
Joint ventures | 451 |
Marktregulerende instellingen | 451 |
Supranationale autoriteiten | 452 |
Subsectoren van de sector overheid | 452 |
Centrale overheid | 452 |
Deelstaatoverheid | 452 |
Lagere overheid | 453 |
Socialezekerheidsfondsen | 453 |
DE PRESENTATIE VAN STATISTIEKEN OVER DE OVERHEIDSFINANCIËN | 453 |
Kader | 453 |
Inkomsten | 455 |
Belastingen en sociale premies | 455 |
Verkoop | 455 |
Overige inkomsten | 458 |
Uitgaven | 458 |
Beloning van werknemers en intermediair verbruik | 458 |
Uitgaven in verband met sociale uitkeringen | 459 |
Rente | 459 |
Overige lopende uitgaven | 459 |
Kapitaaluitgaven | 459 |
Koppeling met de consumptieve bestedingen (P.3) van de overheid | 460 |
Overheidsuitgaven naar functie (COFOG) | 460 |
Saldi | 461 |
Het vorderingenoverschot (+) c.q. -tekort (–) (B.9) | 461 |
Mutaties in het vermogenssaldo a.g.v. besparingen en kapitaaloverdrachten (B.101) | 461 |
Financiering | 461 |
Transacties in activa | 462 |
Transacties in financiële passiva | 463 |
Overige economische stromen | 463 |
Herwaarderingsrekening | 463 |
Rekening voor overige volumemutaties in activa | 464 |
Balansen | 464 |
Consolidatie | 465 |
REGISTRATIEVRAAGSTUKKEN IN VERBAND MET DE OVERHEID | 466 |
Belastinginkomsten | 466 |
Aard van de belastinginkomsten | 466 |
Belastingkortingen | 467 |
Te registreren bedragen | 467 |
Oninbare bedragen | 467 |
Moment van registratie | 467 |
Registratie op transactiebasis | 467 |
Registratie van belastingen op transactiebasis | 467 |
Rente | 468 |
Obligaties met disagio en nulcouponobligaties | 469 |
Indexeffecten | 469 |
Financiële derivaten | 469 |
Rechterlijke uitspraken | 469 |
Defensie-uitgaven | 469 |
Betrekkingen van de overheid met overheidsondernemingen | 470 |
Deelnemingen in overheidsondernemingen en winstuitkeringen | 470 |
Deelnemingen | 470 |
Kapitaalinjecties | 470 |
Subsidies en kapitaalinjecties | 470 |
Regels bij bijzondere omstandigheden | 471 |
Begrotingstransacties | 471 |
Winstuitkeringen door overheidsondernemingen | 471 |
Dividenden en onttrekking van deelnemingen | 471 |
Belastingen en onttrekking van deelnemingen | 472 |
Privatisering en nationalisatie | 472 |
Privatisering | 472 |
Indirecte privatiseringen | 472 |
Nationalisatie | 472 |
Transacties met de centrale bank | 473 |
Herstructureringen, fusies en herclassificaties | 473 |
Schuldtransacties | 473 |
Overname, kwijtschelding en afschrijving van schuld | 473 |
Overname en kwijtschelding van schuld | 473 |
Overname van schuld met overdracht van niet-financiële activa | 474 |
Afschrijving of afwaardering van schulden | 474 |
Overige schuldsanering | 475 |
Aankoop van schuld boven de marktwaarde | 475 |
Defeasance en bailouts | 475 |
Schuldgaranties | 476 |
Garanties van het type derivaat | 476 |
Standaardgaranties | 477 |
Eenmalige garanties | 477 |
Securitisatie | 477 |
Definitie | 477 |
Criteria voor een verkoop | 477 |
Registratie van stromen | 478 |
Overige vraagstukken | 478 |
Pensioenverplichtingen | 478 |
Betaling van een bedrag ineens | 478 |
Publiek-private partnerschappen | 479 |
Draagwijdte van publiek-private partnerschappen | 479 |
Economische eigendom en toerekening van activa | 479 |
Vraagstukken in verband met de registratie | 480 |
Transacties met internationale en supranationale organisaties | 481 |
Ontwikkelingshulp | 482 |
DE PUBLIEKE SECTOR | 483 |
Zeggenschap in de publieke sector | 483 |
Centrale banken | 484 |
Quasivennootschappen in handen van de overheid | 485 |
Entiteiten voor specifieke doeleinden en niet-ingezetenen | 485 |
Joint ventures | 485 |
HOOFDSTUK 21 |
VERBANDEN TUSSEN BEDRIJFSBOEKHOUDINGEN EN NATIONALE REKENINGEN, EN HET METEN VAN ONDERNEMINGSACTIVITEITEN | 486 |
ENKELE SPECIFIEKE REGELS EN METHODEN VAN DE BEDRIJFSBOEKHOUDING | 486 |
Moment van registratie | 486 |
Dubbele en viervoudige registratie | 486 |
Waardering | 486 |
Winst-en-verliesrekening en balans | 487 |
NATIONALE REKENINGEN EN BEDRIJFSBOEKHOUDINGEN: PRAKTISCHE KWESTIES | 487 |
DE OMZETTING VAN BEDRIJFSBOEKHOUDINGEN NAAR NATIONALE REKENINGEN: HET VOORBEELD VAN EEN NIET-FINANCIËLE ONDERNEMING | 488 |
Conceptuele correcties | 488 |
Correcties ten behoeve van de consistentie met de rekeningen van overige sectoren | 488 |
Voorbeelden van correcties ten behoeve van de volledigheid | 488 |
SPECIFIEKE KWESTIES | 488 |
Waarderingsverschillen | 488 |
Mondialisering | 489 |
Fusies en overnames | 489 |
HOOFDSTUK 22 |
SATELLIETREKENINGEN | 490 |
INLEIDING | 490 |
Functionele classificaties | 493 |
HOOFDKENMERKEN VAN SATELLIETREKENINGEN | 496 |
Functionele satellietrekeningen | 496 |
Speciale sectorrekeningen | 499 |
Opname van niet-monetaire gegevens | 503 |
Grotere mate van detail en aanvullende begrippen | 503 |
Verschillende basisbegrippen | 504 |
Gebruik van modellen en experimentele resultaten | 504 |
Opzet en samenstelling van satellietrekeningen | 505 |
NEGEN SPECIFIEKE SATELLIETREKENINGEN | 506 |
Landbouwrekeningen | 507 |
Milieurekeningen | 507 |
Zorgrekeningen | 518 |
Rekeningen voor de productie van huishoudens | 520 |
Arbeidsrekeningen en socialerekeningenmatrices (SAM) | 523 |
Productiviteits- en groeirekeningen | 525 |
Kennismodule | 526 |
Rekeningen van de sociale bescherming | 528 |
Satellietrekeningen voor toerisme | 531 |
HOOFDSTUK 23 |
CLASSIFICATIES | 533 |
INLEIDING | 533 |
CLASSIFICATIE VAN INSTITUTIONELE SECTOREN (S) | 533 |
CLASSIFICATIE VAN TRANSACTIES EN OVERIGE MUTATIES IN ACTIVA | 535 |
Transacties in producten (P) | 535 |
Transacties in niet-geproduceerde niet-financiële activa (NP-codes) | 536 |
Verdelingstransacties (D) | 537 |
Inkomensoverdrachten in geld en in natura (D.5-D.8) | 538 |
Transacties in financiële activa en passiva (F) | 539 |
Overige mutaties in activa (K) | 541 |
CLASSIFICATIE VAN SALDI EN VERMOGENSSALDI (B) | 541 |
CLASSIFICATIE VAN BALANSPOSTEN (L) | 542 |
CLASSIFICATIE VAN ACTIVA (A) | 542 |
Niet-financiële activa (AN) | 542 |
Financiële activa (AF) | 544 |
CLASSIFICATIE VAN AANVULLENDE POSTEN | 545 |
Niet-renderende leningen | 545 |
Kapitaaldiensten | 546 |
Pensioentabel | 546 |
Duurzame consumptiegoederen | 548 |
Buitenlandse directe investeringen | 548 |
Voorwaardelijke posities | 548 |
Chartaal geld en deposito’s | 549 |
Classificatie van schuldbewijzen volgens vervaldatum | 549 |
Beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde schuldbewijzen | 549 |
Langlopende leningen met een resterende looptijd van minder dan één jaar en langlopende leningen met hypotheekgarantie | 549 |
Beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen in beleggingsfondsen | 550 |
Achterstallige rente en terugbetalingen | 550 |
Individuele overdrachten en totaal van de overdrachten | 550 |
SAMENVOEGING EN CODERING VAN BEDRIJFSTAKKEN (A) EN PRODUCTEN (P) | 550 |
CLASSIFICATIE VAN OVERHEIDSFUNCTIES (COFOG) | 565 |
CLASSIFICATIE VAN INDIVIDUELE VERBRUIKSFUNCTIES (COICOP) | 568 |
CLASSIFICATIE VAN DE FUNCTIES VAN INSTELLINGEN ZONDER WINSTOOGMERK TEN BEHOEVE VAN HUISHOUDENS (COPNI) | 570 |
CLASSIFICATIE VAN DE UITGAVEN VAN PRODUCENTEN NAAR FUNCTIE (COPP) | 571 |
HOOFDSTUK 24 |
DE REKENINGEN | 573 |
Tabel 24.1 |
Rekening 0: Goederen-en-dienstenrekening | 573 |
Tabel 24.2 |
Complete rekeningenreeks voor de totale economie | 573 |
Tabel 24.3 |
Complete rekeningenreeks voor niet-financiële vennootschappen | 593 |
Tabel 24.4 |
Complete rekeningenreeks voor financiële instellingen | 607 |
Tabel 24.5 |
Complete rekeningenreeks voor de overheid | 622 |
Tabel 24.6 |
Complete rekeningenreeks voor huishoudens | 638 |
Tabel 24.7 |
Complete rekeningenreeks voor instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishouden | 654 |
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE KENMERKEN EN GRONDBEGINSELEN
ALGEMENE KENMERKEN
1.01 |
Het Europese systeem van rekeningen (hierna het „ESR 2010” of het „ESR” genoemd) is een internationaal compatibel boekhoudkundig raamwerk voor een systematische en uitvoerige beschrijving van een totale economie (een regio, land of groep landen), de elementen waaruit deze economie is opgebouwd en haar betrekkingen met andere totale economieën. |
1.02 |
Het vóór het ESR 2010 toegepaste systeem, het Europese systeem van rekeningen 1995 (het ESR 95), werd gepubliceerd in 1996 (1). De ESR 2010-methoden, zoals vastgelegd in deze bijlage, hebben voor de eerste dertien hoofdstukken dezelfde structuur als de ESR 95-publicatie, maar bevatten daarnaast elf nieuwe hoofdstukken waarin aspecten van het systeem worden uitgewerkt die uitdrukking geven aan ontwikkelingen in het meten van moderne economieën of in het gebruik van het ESR 95 in de Europese Unie (de EU). |
1.03 |
Deze handleiding heeft de volgende structuur. Hoofdstuk 1 gaat over het begrippenapparaat dat ten grondslag ligt aan het systeem, en beschrijft de beginselen van het ESR alsook de fundamentele statistische eenheden en hun indeling. Voorts bevat het een overzicht van het rekeningenstelsel en een korte beschrijving van de belangrijkste aggregaten, de rol van de aanbod- en gebruiktabellen en het input-outputsysteem. Hoofdstuk 2 beschrijft de institutionele eenheden die bij het meten van de economie worden gebruikt, en hoe deze eenheden in sectoren en andere groepen worden ingedeeld om analysen mogelijk te maken. Hoofdstuk 3 beschrijft alle transacties in producten (goederen en diensten) en niet-geproduceerde activa in het systeem. Hoofdstuk 4 beschrijft alle transacties in de economie waarbij inkomen en vermogen worden verdeeld en herverdeeld. Hoofdstuk 5 beschrijft de financiële transacties in de economie. Hoofdstuk 6 beschrijft de mutaties die zich in de waarde van activa kunnen voordoen als gevolg van niet-economische gebeurtenissen of prijsveranderingen. Hoofdstuk 7 beschrijft balansen en het schema voor de classificatie van activa en passiva. In hoofdstuk 8 worden het rekeningenstelsel en de saldi van de afzonderlijke rekeningen beschreven. Hoofdstuk 9 beschrijft de aanbod- en gebruiktabellen en de functie die zij vervullen om de aggregaten voor inkomen, output en uitgaven in de economie met elkaar in overeenstemming te brengen. In dat hoofdstuk worden ook de input-outputtabellen beschreven die uit de aanbod- en gebruiktabellen kunnen worden afgeleid. Hoofdstuk 10 beschrijft de begripsmatige grondslag voor het meten van prijs- en volumemutaties in relatie tot de nominale waarden die in de rekeningen worden gebruikt. Hoofdstuk 11 beschrijft de maatstaven voor bevolking en arbeidsmarkt, die bij economische analysen met de maatstaven van de nationale rekeningen kunnen worden gebruikt. Hoofdstuk 12 bevat een korte beschrijving van de nationale kwartaalrekeningen en van de accentverschillen ten opzichte van de jaarrekeningen. |
1.04 |
Hoofdstuk 13 beschrijft de doelstellingen en begrippen van een systeem van regionale rekeningen en de problemen die verband houden met de opstelling van die rekeningen. Hoofdstuk 14 betreft het meten van financiële diensten die door financiële intermediairs worden verstrekt en uit nettorenteontvangsten worden gefinancierd. Het hoofdstuk is het resultaat van jaren onderzoek en ontwikkeling door de lidstaten om een solide berekeningswijze te vinden die voor alle lidstaten geharmoniseerd is. Hoofdstuk 15 over contracten, leases en vergunningen is nodig om in de nationale rekeningen een onderdeel van toenemend belang te kunnen beschrijven. In de hoofdstukken 16 en 17 over verzekering, sociale verzekering en pensioenen wordt beschreven hoe deze stelsels in de nationale rekeningen worden behandeld, omdat herverdelingskwesties door de vergrijzing steeds belangrijker worden. Hoofdstuk 18 handelt over de buitenlandrekeningen, die in de nationale rekeningen het equivalent zijn van de rekeningen van het meetsysteem voor de betalingsbalans. Hoofdstuk 19 over de Europese rekeningen is ook nieuw en behandelt aspecten van de nationale rekeningen waarvoor als gevolg van Europese institutionele en handelsregelingen problemen ontstaan die een geharmoniseerde aanpak vereisen. Hoofdstuk 20 beschrijft de rekeningen voor de sector overheid — een sector van bijzonder belang aangezien kwesties met betrekking tot een prudent begrotingsbeleid van de lidstaten essentieel blijven voor een economisch beleid in de EU. In hoofdstuk 21 worden de verbanden tussen bedrijfsboekhoudingen en nationale rekeningen beschreven, een gebied van groeiend belang vanwege een steeds groter aandeel van multinationale ondernemingen in het bruto binnenlands product (bbp) in alle landen. Hoofdstuk 22 beschrijft het verband tussen satellietrekeningen en de belangrijkste nationale rekeningen. De hoofdstukken 23 en 24 dienen voor referentiedoeleinden: hoofdstuk 23 bevat de classificaties die in het ESR 2010 zijn gebruikt voor de sectoren, activiteiten en producten, terwijl in hoofdstuk 24 de complete rekeningenreeks voor elke sector is opgenomen. |
1.05 |
De structuur van het ESR 2010 is consistent met de mondiale richtlijnen voor de nationale rekeningen, als bepaald in het Systeem van nationale rekeningen 2008 (System of National Accounts 2008 — 2008 SNA), afgezien van bepaalde verschillen in presentatie en de hogere precisiegraad van sommige ESR 2010-begrippen die voor specifieke EU doeleinden worden gebruikt. Deze richtsnoeren zijn opgesteld onder de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties (VN), het Internationaal Monetair Fonds (IMF), het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Wereldbank. Het ESR 2010 is gericht op de situatie en informatiebehoeften in de EU. Evenals het 2008 SNA is het ESR 2010 in overeenstemming gebracht met de begrippen en classificaties die in veel andere sociale en economische statistieken worden gebruikt (bv. werkgelegenheidsstatistieken, industriestatistieken en statistieken van de buitenlandse handel). Het ESR 2010 fungeert dan ook als het centrale referentiekader voor de sociale en economische statistiek van de EU en haar lidstaten. |
1.06 |
Het ESR raamwerk bestaat uit twee belangrijke reeksen tabellen:
|
1.07 |
De sectorrekeningen geven voor elk van de institutionele sectoren een systematische beschrijving van de verschillende fasen van het economische proces: productie, inkomensvorming, inkomensverdeling en -herverdeling, inkomensbesteding en financiële en niet-financiële accumulatie. De sectorrekeningen omvatten ook balansen voor een beschrijving van de standen van activa en passiva, en het vermogenssaldo aan het begin en het eind van de verslagperiode. |
1.08 |
Door middel van de aanbod- en gebruiktabellen worden in het input-outputsysteem het productieproces (kostenstructuur, inkomensvorming en werkzame personen) en de goederen- en dienstenstromen (output, in- en uitvoer, finale consumptie, intermediair verbruik en investeringen per productgroep) uitvoerig beschreven. In dit systeem komen twee belangrijke boekhoudkundige identiteiten tot uiting: de som van de in een bedrijfstak gegenereerde inkomens is gelijk aan de door die bedrijfstak gegenereerde toegevoegde waarde, en voor elk product of elke productgroep is het aanbod gelijk aan de vraag. |
1.09 |
Het ESR 2010 bevat begrippen voor bevolking en werkzame personen. Deze begrippen zijn van belang voor de sectorrekeningen, de rekeningen per bedrijfstak en het aanbod- en gebruikssysteem. |
1.10 |
Het ESR 2010 is niet beperkt tot de nationale jaarrekeningen, maar strekt zich ook uit tot de kwartaalrekeningen en de rekeningen voor kortere of langere perioden. Het geldt ook voor de regionale rekeningen. |
1.11 |
Het ESR 2010 bestaat naast het 2008 SNA wegens het gebruik dat in de EU van de meetwaarden in de nationale rekeningen wordt gemaakt. De lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor het verzamelen en presenteren van hun nationale rekeningen ter beschrijving van de economische situatie van hun land. Zij stellen ook een set van rekeningen samen die in het kader van een bij verordening vastgesteld leveringsprogramma bij de Commissie (Eurostat) worden ingediend ten behoeve van belangrijke toepassingen op het gebied van sociaal, economisch en begrotingsbeleid in de Unie. Tot die toepassingen behoren onder meer het vaststellen van de bijdragen van de lidstaten aan de EU-begroting via de „vierde middelenbron”, de steun aan de regio's van de EU via het structuurfondsenprogramma, en het toezicht op de economische prestaties van de lidstaten in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten en van het stabiliteits- en groeipact. |
1.12 |
Om ervoor te zorgen dat heffingen en voordelen worden verdeeld op basis van meetwaarden die op strikt consistente wijze zijn samengesteld en gepresenteerd, moeten de voor deze doeleinden gebruikte economische statistieken volgens dezelfde definities en regels worden samengesteld. Het ESR 2010 is een verordening waarin de regels, afspraken, definities en classificaties zijn vastgesteld die moeten worden toegepast bij het samenstellen van de nationale rekeningen in de lidstaten die onder het in bijlage B bij deze verordening beschreven programma voor de indiening van gegevens vallen. |
1.13 |
Gezien de zeer grote geldsommen die gemoeid zijn met het in de EU functionerende systeem van bijdragen en voordelen, is het van essentieel belang dat het meetsysteem in alle lidstaten op consistente wijze wordt toegepast. In dergelijke omstandigheden is het belangrijk te kiezen voor een voorzichtige aanpak bij ramingen waarvoor geen direct waarneembare gegevens op de markt beschikbaar zijn; daarbij moet het gebruik van op modellen gebaseerde procedures voor de raming van meetwaarden in de nationale rekeningen worden vermeden. |
1.14 |
De ESR 2010-begrippen zijn op diverse punten specifieker en preciezer dan die van het 2008 SNA, teneinde een zo groot mogelijke consistentie te garanderen tussen de uit de nationale rekeningen afgeleide meetwaarden van de lidstaten. Uitgaande van dit essentiële vereiste om over solide consistente ramingen te kunnen beschikken, is een kernsysteem van nationale rekeningen in de EU vastgesteld. Wanneer de metingen van de lidstaten niet consistent genoeg zijn, worden deze ramingen over het algemeen opgenomen in het zogenaamde „niet-kernsysteem”, dat betrekking heeft op aanvullende tabellen en satellietrekeningen. |
1.15 |
Een voorbeeld van een gebied waar men het voor het ontwerp van het ESR 2010 nodig achtte om voorzichtig te werk te gaan, zijn de pensioenverplichtingen. Er zijn sterke argumenten voor het meten van deze verplichtingen ter ondersteuning van economische analysen, maar het cruciale vereiste in de EU om rekeningen te produceren die in tijd en ruimte consistent zijn, noopte tot een voorzichtige aanpak. |
Mondialisering
1.16 |
Door de toenemende mondialisering van economische activiteiten is het internationale handelsverkeer in al zijn vormen toegenomen en wordt het voor landen moeilijker om hun binnenlandse economie in de nationale rekeningen te registreren. Mondialisering is het dynamische en multidimensionale proces waarbij de nationale hulpbronnen internationaal mobieler worden, terwijl de nationale economieën steeds afhankelijker van elkaar worden. Het aspect van de mondialisering dat mogelijk de meeste meetproblemen voor de nationale rekeningen veroorzaakt, is het toenemende aandeel van internationale transacties verricht door multinationale ondernemingen, waarbij grensoverschrijdende transacties plaatsvinden tussen moedermaatschappijen, dochtermaatschappijen en filialen. Er zijn echter nog andere dataproblemen, zoals blijkt uit onderstaande, meer uitputtende lijst:
|
1.17 |
Al deze steeds vaker voorkomende aspecten van mondialisering maken het voor nationale statistici moeilijker om grensoverschrijdende stromen in kaart te brengen en nauwkeurig te meten. Zelfs met een uitgebreid en solide verzamel- en meetsysteem voor de posten in de sector buitenland (en bijgevolg ook in de internationale rekeningen in de betalingsbalans) zullen als gevolg van de mondialisering nog extra inspanningen nodig zijn om de kwaliteit van de nationale rekeningen voor alle economieën en groepen van economieën te handhaven. |
GEBRUIK VAN HET ESR 2010
Kader voor analyse en beleid
1.18 |
Het ESR-kader kan worden gebruikt voor analyse en beoordeling van:
|
1.19 |
De cijfers uit het ESR-kader spelen een belangrijke rol bij de vorming van en het toezicht op het sociale en economische beleid van de EU en haar lidstaten.
Uit de volgende voorbeelden blijkt waarvoor het ESR-kader onder meer wordt gebruikt:
|
Kenmerken van de ESR 2010-begrippen
1.20 |
Om een evenwicht tot stand te brengen tussen de behoeften aan gegevens en de mogelijkheid deze gegevens te leveren, hebben de begrippen in het ESR 2010 verscheidene belangrijke kenmerken. De kenmerken bestaan hierin dat de rekeningen:
|
1.21 |
De begrippen in het ESR 2010 zijn internationaal compatibel omdat:
|
1.22 |
De begrippen in het ESR 2010 zijn geharmoniseerd met de begrippen in andere sociale en economische statistieken, omdat het ESR 2010 gebruikmaakt van begrippen en classificaties (bv. de statistische classificatie van economische activiteiten — NACE Rev. 2 (2)) die ook worden gebruikt voor andere sociale en economische statistieken van de lidstaten; zo is bijvoorbeeld in de industriestatistiek, de statistiek van de buitenlandse handel en de werkgelegenheidsstatistiek het aantal begripsmatige verschillen tot een minimum beperkt. Bovendien zijn de begrippen en classificaties in het ESR 2010 geharmoniseerd met die van de Verenigde Naties.
Deze harmonisatie met sociale en economische statistieken is een steun bij de koppeling aan en vergelijking met deze cijfers, waardoor de kwaliteit van de cijfers in de nationale rekeningen kan worden gegarandeerd. Bovendien kan de informatie in deze specifieke statistieken beter worden gerelateerd aan de algemene statistieken over de nationale economie. |
1.23 |
Dankzij de gemeenschappelijke begrippen die in het gehele systeem van nationale rekeningen en in de andere systemen voor sociale en economische statistieken worden gebruikt, kunnen consistente meetwaarden worden afgeleid. Zo kunnen bijvoorbeeld de volgende verhoudingscijfers worden berekend:
Dankzij de interne consistentie van de begrippen kunnen ramingen worden gemaakt door bepaalde posten van elkaar af te trekken: zo kunnen de besparingen worden geraamd als het verschil tussen het beschikbare inkomen en de consumptieve bestedingen. |
1.24 |
Bij de toepassing van de begrippen in het ESR 2010 wordt er rekening mee gehouden dat de gegevens moeten kunnen worden verzameld en gemeten. Het operationele karakter blijkt op diverse manieren uit de aanwijzingen voor het opstellen van de rekeningen:
|
1.25 |
De voor de statistieken van de nationale rekeningen benodigde gegevens kunnen echter niet altijd gemakkelijk rechtstreeks worden verzameld, omdat de onderliggende begrippen gewoonlijk afwijken van de begrippen die aan de basis van administratieve gegevensbronnen liggen. Voorbeelden van administratieve bronnen zijn bedrijfsboekhoudingen, gegevens voor bepaalde soorten belastingen (btw, inkomstenbelasting, invoerheffingen enz.), socialezekerheidsgegevens en gegevens van toezichthoudende organen voor het bank- en verzekeringswezen. Deze administratieve gegevens worden gebruikt voor het opstellen van de nationale rekeningen. Over het algemeen worden zij in overeenstemming gebracht met de begrippen in het ESR.
De begrippen in het ESR verschillen gewoonlijk van hun administratieve equivalenten in de volgende opzichten:
|
1.26 |
Niettemin beantwoorden administratieve bronnen heel goed aan de behoefte aan gegevens voor de nationale rekeningen en andere statistieken, omdat:
|
1.27 |
De belangrijkste begrippen in het ESR zijn duurzaam en onveranderlijk gedurende een lange periode, omdat:
Door deze begripsmatige continuïteit behoeven minder vaak tijdreeksen te worden herberekend. Bovendien zijn de begrippen minder gevoelig voor nationale en internationale politieke druk. Daarom kunnen de cijfers uit de nationale rekeningen dienen als objectieve bron van gegevens voor economisch beleid en economische analysen. |
1.28 |
De begrippen in het ESR 2010 zijn gericht op het beschrijven van het economisch proces in monetaire en gemakkelijk waarneembare grootheden. Standen en stromen die niet gemakkelijk in monetaire eenheden kunnen worden uitgedrukt of die geen duidelijk monetair equivalent hebben, worden niet in het ESR geregistreerd.
Dit beginsel is niet strikt toegepast, omdat ook rekening dient te worden gehouden met de vereiste consistentie en de behoeften van gebruikers. Zo is het ter wille van de consistentie noodzakelijk de waarde van collectieve overheidsdiensten als output te registreren omdat de beloning van werknemers en de aanschaf van allerlei goederen en diensten door de overheid gemakkelijk in monetaire eenheden kunnen worden vastgesteld. Dankzij de beschrijving van de collectieve overheidsdiensten in relatie tot de rest van de nationale economie zijn de nationale rekeningen als geheel tevens van meer nut voor economisch onderzoek en beleid. |
1.29 |
De reikwijdte van de begrippen in het ESR kan worden toegelicht aan de hand van een aantal belangrijke grensgevallen.
De volgende vormen van productie worden binnen de productiegrens van het ESR geregistreerd (zie de punten 3.07, 3.08 en 3.09):
|
1.30 |
De volgende vormen van productie vallen buiten de productiegrens en mogen niet in het ESR worden geregistreerd:
|
1.31 |
Het ESR registreert alle output die het resultaat is van productie binnen de productiegrens. De output van hulpactiviteiten wordt evenwel niet geregistreerd. Alle input die een hulpactiviteit verbruikt, wordt behandeld als input in de activiteit die zij ondersteunt. Indien een bedrijf dat uitsluitend hulpactiviteiten verricht, statistisch waarneembaar is doordat afzonderlijke rekeningen voor zijn productie gemakkelijk beschikbaar zijn, of indien het geografisch op een andere plaats gevestigd is dan de bedrijven waarvoor het werkt, moet het zowel in de nationale als in de regionale rekeningen als afzonderlijke eenheid worden geregistreerd en opgenomen in de bedrijfsclassificatie die met zijn hoofdactiviteit overeenstemt. Wanneer geen geschikte basisgegevens beschikbaar zijn, kan de output van de hulpactiviteit worden geraamd door de kosten op te tellen. |
1.32 |
Indien een activiteit als productie wordt beschouwd en de output ervan wordt geregistreerd, worden de inkomens, de werkzame personen, de finale consumptie enz. die hierop betrekking hebben, ook geregistreerd. Omdat bijvoorbeeld de productie van woondiensten door bewoners van een eigen huis als productie wordt geregistreerd, worden ook het inkomen en de consumptieve bestedingen die hierdoor voor deze bewoners worden gegenereerd, geregistreerd. Wat werkzame personen betreft, wordt niets geregistreerd, aangezien er bij de productie van woondiensten door bewoners van een eigen huis per definitie geen input van arbeid is. Daardoor blijft het ESR consistent met het systeem van de arbeidsstatistiek, waarin voor woningbezit geen werkzame personen worden geregistreerd. Het omgekeerde doet zich voor wanneer activiteiten niet als productie worden beschouwd: huishoudelijke diensten die binnen hetzelfde huishouden worden geproduceerd en verbruikt, genereren geen inkomen en consumptieve bestedingen, zodat degenen die deze diensten verrichten, niet tot de werkzame personen behoren. |
1.33 |
Het ESR bevat ook afspraken, zoals:
|
Indeling naar sector
1.34 |
Sectorrekeningen worden gecreëerd door eenheden in sectoren onder te brengen, zodat transacties en saldi van de rekeningen naar sector kunnen worden gepresenteerd. Door de presentatie naar sector worden veel belangrijke meetwaarden voor economisch en begrotingsbeleid aangereikt. De belangrijkste sectoren zijn huishoudens, overheid, vennootschappen (financiële instellingen en niet-financiële vennootschappen), instellingen zonder winstoogmerk (izw's) ten behoeve van huishoudens, en het buitenland.
Het onderscheid tussen markt- en niet-marktactiviteiten is van groot belang. Een entiteit in handen van de overheid die een marktgerichte vennootschap blijkt te zijn, wordt in de sector vennootschappen ingedeeld, buiten de sector overheid. Op die manier maken de tekorten en schulden van de vennootschap geen deel uit van het tekort en de schuld van de overheid. |
1.35 |
Het is belangrijk dat duidelijke, deugdelijke criteria voor de classificatie van entiteiten in sectoren worden vastgesteld.
De publieke sector bestaat uit alle in de economie ingezeten institutionele eenheden waarover de overheid zeggenschap heeft. De particuliere sector bestaat uit de overige ingezeten eenheden. In tabel 1.1 zijn de criteria aangegeven die worden gebruikt om het onderscheid te maken tussen de publieke en de particuliere sector, en in de publieke sector tussen de sector overheid en de sector vennootschappen in handen van de overheid, en in de particuliere sector tussen de sector izw's t.b.v. huishoudens en de sector particuliere vennootschappen. Tabel 1.1
|
1.36 |
Zeggenschap wordt gedefinieerd als de bevoegdheid om het algemene beleid of programma van een institutionele eenheid te bepalen. Verdere bijzonderheden in verband met de definitie van zeggenschap worden gegeven in punten 2.35 tot en met 2.39. |
1.37 |
Het onderscheid tussen markt en niet-markt en bijgevolg, voor entiteiten van de publieke sector, de indeling ervan in de sector overheid of in de sector vennootschappen, wordt bepaald door de volgende regel:
Een activiteit wordt als marktactiviteit beschouwd wanneer de desbetreffende goederen en diensten onder de volgende voorwaarden worden verhandeld:
|
1.38 |
Dankzij de specificaties van het begrippensysteem van het ESR is flexibiliteit mogelijk: enkele begrippen zijn niet expliciet in het systeem opgenomen, maar kunnen niettemin gemakkelijk hieruit worden afgeleid. Zo kunnen er nieuwe sectoren worden gevormd door in het ESR gedefinieerde subsectoren te herschikken. |
1.39 |
Flexibiliteit wordt ook geboden door de mogelijkheid om aanvullende criteria in te voeren die niet in strijd zijn met de logica van het systeem. Aan de hand van deze criteria kunnen bijvoorbeeld subsectorrekeningen worden opgesteld die gebaseerd zijn op het aantal werkzame personen in productie-eenheden of de hoogte van het inkomen van huishoudens. Wat de werkzame personen betreft, kan nog een onderverdeling worden gemaakt naar opleidingsniveau, leeftijd en geslacht. |
Satellietrekeningen
1.40 |
Voor sommige gegevensbehoeften moeten aparte satellietrekeningen worden opgesteld:
Dit geldt bijvoorbeeld voor:
|
1.41 |
Satellietrekeningen komen aan dergelijke gegevensbehoeften tegemoet door:
|
1.42 |
Een socialerekeningenmatrix (SAM) is een matrixpresentatie waarin de verbanden tussen de aanbod- en gebruiktabellen en de sectorrekeningen worden gelegd. Een SAM geeft extra informatie over het niveau en de samenstelling van werkgelegenheid door middel van een onderverdeling van de beloning van werknemers naar type werkzame persoon. Deze onderverdeling geldt zowel voor het gebruik van arbeid per bedrijfstak, zoals weergegeven in de gebruiktabellen, als voor het aanbod van arbeid per sociaaleconomische subgroep, zoals weergegeven in de rekening voor bestemming van primaire inkomens van subsectoren van de sector huishoudens. Op deze wijze worden het aanbod en het gebruik van de verschillende arbeidscategorieën systematisch getoond. |
1.43 |
In satellietrekeningen moeten alle basisbegrippen en -classificaties van het centrale systeem van het ESR 2010 worden gebruikt. Er mogen alleen wijzigingen in de begrippen worden aangebracht wanneer de satellietrekening hiervoor bedoeld is. In zo'n geval bevat de satellietrekening ook een tabel waarin het verband tussen de belangrijkste aggregaten van de satellietrekening en die van het centrale systeem wordt gelegd. Op deze wijze blijft het centrale systeem het referentiekader en wordt tevens tegemoetgekomen aan meer specifieke behoeften. |
1.44 |
In het centrale systeem worden in de regel geen standen en stromen gemeten die niet gemakkelijk in monetaire eenheden kunnen worden uitgedrukt (of die geen duidelijke monetaire tegenwaarde hebben). Vanwege de aard van dergelijke standen en stromen kunnen voor de analyse ervan vaak ook niet-monetaire statistieken worden opgesteld, bijvoorbeeld:
|
1.45 |
Satellietrekeningen maken het mogelijk dergelijke statistieken in niet-monetaire eenheden te relateren aan het centrale systeem van nationale rekeningen. Het verband kan worden gelegd door in dergelijke niet-monetaire statistieken de in het centrale systeem gehanteerde classificaties te gebruiken, bijvoorbeeld de indeling naar type huishouden of naar bedrijfstak. Zo wordt een consistent, uitgebreid systeem opgebouwd, dat basisgegevens kan verschaffen voor de analyse en beoordeling van interacties tussen de variabelen in het centrale systeem en die in de uitbreiding ervan. |
1.46 |
Het centrale systeem en zijn belangrijkste aggregaten beschrijven geen veranderingen in de welvaart. De rekeningen kunnen worden uitgebreid met informatie waaraan een waarde in monetaire eenheden is toegerekend, zoals:
|
1.47 |
In de uitgebreide rekeningen kunnen finale bestedingen van onaangename maar noodzakelijke producten, zoals defensie, ook worden heringedeeld onder intermediair verbruik, dus niet bijdragend tot een verhoging van de welvaart. Zo kan ook de schade door overstromingen en andere natuurrampen worden ingedeeld als intermediair verbruik, namelijk als een verlaging van het (absolute) welvaartsniveau. Op deze wijze kan worden getracht een zeer ruwe en zeer onvolledige indicator voor veranderingen in de welvaart samen te stellen. Welvaart heeft echter vele dimensies, waarvan de meeste beter niet in monetaire eenheden kunnen worden uitgedrukt. Het verdient dan ook de voorkeur om bij het meten van de welvaart voor ieder aspect een afzonderlijke indicator en meeteenheid te gebruiken. Indicatoren zijn bijvoorbeeld kindersterfte, levensverwachting, alfabetisme onder volwassenen en nationaal inkomen per hoofd van de bevolking. Dergelijke indicatoren kunnen in een satellietrekening worden opgenomen. |
1.48 |
Om een consistent en internationaal compatibel raamwerk te verkrijgen, worden in het ESR geen administratieve begrippen gebruikt. Toch kunnen cijfers die op dergelijke begrippen zijn gebaseerd, voor allerlei nationale doeleinden zeer nuttig zijn. Voor een raming van de belastinginkomsten zijn bijvoorbeeld statistieken over het belastbaar inkomen noodzakelijk. Dergelijke statistieken kunnen worden verkregen door enkele wijzigingen aan te brengen in de statistieken van de nationale rekeningen. |
1.49 |
Een soortgelijke benadering is mogelijk voor bij het nationale economische beleid gehanteerde begrippen als:
Satellietrekeningen of aanvullende tabellen kunnen aan dergelijke gegevensbehoeften voldoen. |
ESR 2010 en 2008 SNA
1.50 |
Het ESR 2010 is gebaseerd op de begrippen van het 2008 SNA, dat richtlijnen geeft voor het opstellen van nationale rekeningen voor alle landen ter wereld. Niettemin zijn er diverse verschillen tussen het ESR 2010 en het 2008 SNA:
|
ESR 2010 EN ESR 95
1.51 |
Het ESR 2010 verschilt zowel in reikwijdte als qua begrippen van het ESR 95. De meeste verschillen komen overeen met die tussen het 1993 SNA en het 2008 SNA. De grootste verschillen zijn:
|
1.52 |
De wijzigingen in het ESR 2010 in vergelijking tot het ESR 95 blijven niet beperkt tot begripsmatige wijzigingen. Er zijn grote verschillen in reikwijdte, met nieuwe hoofdstukken over satellietrekeningen, overheidsrekeningen en buitenlandrekeningen. Voorts zijn ook de hoofdstukken over kwartaalrekeningen en regionale rekeningen aanzienlijk uitgebreid. |
GRONDBEGINSELEN VAN HET ESR 2010 ALS SYSTEEM
1.53 |
De hoofdkenmerken van het systeem zijn:
|
Statistische eenheden en hun indeling
1.54 |
Het ESR 2010-systeem gebruikt twee soorten eenheden en twee overeenkomstige indelingen van de economie, die geheel van elkaar verschillen en elk voor bepaalde analytische doeleinden bestemd zijn. |
1.55 |
Aan het eerste doel, namelijk de beschrijving van inkomens-, bestedings- en financiële stromen en balansen, wordt voldaan door institutionele eenheden op basis van hun hoofdfuncties, gedrag en doelstellingen tot sectoren samen te voegen. |
1.56 |
Aan het tweede doel, namelijk de beschrijving van productieprocessen en het maken van input-outputanalysen wordt voldaan door eenheden van economische activiteit op lokaal niveau (lokale EEA's) op basis van de aard van hun activiteit tot bedrijfstakken samen te voegen. Een activiteit wordt gekenmerkt door een input van producten, een productieproces en een output van producten. |
Institutionele eenheden en sectoren
1.57 |
Institutionele eenheden zijn economische entiteiten die zelfstandig goederen en activa kunnen bezitten, verplichtingen kunnen aangaan en economische activiteiten en transacties met andere eenheden kunnen verrichten. Voor het ESR-systeem zijn de institutionele eenheden ingedeeld in vijf elkaar uitsluitende binnenlandse institutionele sectoren:
De vijf sectoren vormen tezamen de totale binnenlandse economie. Iedere sector is onderverdeeld in subsectoren. Dankzij het ESR 2010-systeem kan een volledig rekeningenstelsel (inclusief balansen) worden samengesteld voor iedere sector en subsector, alsmede voor de totale economie. Niet-ingezeten eenheden kunnen betrekkingen aangaan met deze vijf binnenlandse sectoren; de interacties worden in dat geval weergegeven tussen de binnenlandse sectoren en een zesde institutionele sector, de sector buitenland. |
Eenheden van economische activiteit op lokaal niveau (lokale EEA's) en bedrijfstakken
1.58 |
Wanneer institutionele eenheden meer dan één activiteit verrichten, worden zij opgesplitst op basis van de aard van de economische activiteit. Lokale EEA's maken deze presentatie mogelijk.
Een lokale EEA omvat alle delen van een institutionele eenheid in haar hoedanigheid van producent die op één enkele locatie of op een paar dicht bijeen gelegen locaties zijn gevestigd en die bijdragen aan de uitvoering van een activiteit op viercijferniveau (klassen) van de NACE Rev. 2. |
1.59 |
Voor elke nevenactiviteit wordt een lokale EEA gecreëerd; indien voor een afzonderlijke beschrijving van een dergelijke activiteit de benodigde boekhouding ontbreekt, zal een lokale EEA meerdere nevenactiviteiten combineren. Alle lokale EEA's die dezelfde of soortgelijke activiteiten verrichten, vormen tezamen een bedrijfstak.
Een institutionele eenheid omvat één of meer lokale EEA's; een lokale EEA behoort steeds tot slechts één institutionele eenheid. |
1.60 |
Voor de analyse van het productieproces wordt gebruikgemaakt van een analytische productie-eenheid. Deze eenheid is alleen waarneembaar wanneer een lokale EEA één soort product voortbrengt, zonder dat zij nevenactiviteiten verricht. Deze eenheid wordt homogene productie-eenheid genoemd. Door deze eenheden samen te voegen, worden homogene branches verkregen. |
Ingezeten en niet-ingezeten eenheden; totale economie en buitenland
1.61 |
De gehele economie bestaat uit de ingezeten eenheden. Een in een land ingezeten eenheid heeft een economisch hoofdbelangencentrum in het economische gebied van dat land — d.w.z. zij verricht gedurende een periode van minimaal één jaar economische activiteiten in dat gebied. De in punt 1.57 genoemde institutionele sectoren zijn groepen ingezeten institutionele eenheden. |
1.62 |
Ingezeten eenheden kunnen transacties aangaan met niet-ingezeten eenheden (d.w.z. eenheden die ingezetene zijn van een andere economie). Gesproken wordt dan van transacties met het buitenland, die in de buitenlandrekening worden opgenomen. Het buitenland speelt dus een rol die overeenkomt met die van een institutionele sector; niet-ingezeten eenheden worden echter alleen geregistreerd voor zover zij betrokken zijn bij transacties met ingezeten institutionele eenheden. |
1.63 |
Fictieve ingezeten eenheden, die in het ESR 2010-systeem als institutionele eenheden worden beschouwd, zijn:
|
Stromen en standen
1.64 |
Er worden twee basissoorten informatie geregistreerd: stromen en standen.
Stromen hebben betrekking op acties en gevolgen van gebeurtenissen die tijdens een bepaalde periode plaatsvinden, terwijl standen betrekking hebben op momentopnamen. |
Stromen
1.65 |
Stromen weerspiegelen het ontstaan, transformeren, ruilen, overdragen of teloorgaan van economische waarden. Zij hebben betrekking op veranderingen in de waarde van de activa of passiva van een institutionele eenheid. Er zijn twee soorten economische stromen: transacties en overige mutaties in activa.
Transacties komen voor in alle rekeningen en tabellen waar ook stromen voorkomen, behalve in de rekening voor overige volumemutaties in activa en de herwaarderingsrekening. Alleen in deze twee rekeningen worden overige mutaties in activa geregistreerd. Elementaire transacties en andere stromen worden naargelang van hun aard ingedeeld in een betrekkelijk klein aantal soorten. |
Transacties
1.66 |
Een transactie is een economische stroom, d.w.z. een interactie met wederzijdse instemming tussen institutionele eenheden of een actie binnen een institutionele eenheid, waarvan het zinvol is deze als transactie te beschouwen, omdat de eenheid in twee verschillende hoedanigheden functioneert. Transacties worden in vier hoofdgroepen ingedeeld:
|
Kenmerken van transacties
Interacties en interne transacties
1.67 |
De meeste transacties zijn interacties tussen twee of meer institutionele eenheden. In het ESR 2010-systeem worden bepaalde acties binnen een institutionele eenheid echter ook als transactie geregistreerd. Met de registratie van deze interne transacties wordt beoogd een analytisch bruikbaarder beeld van output, finaal gebruik en kosten te geven. |
1.68 |
Het verbruik van vaste activa, in het ESR 2010-systeem geregistreerd als kosten, is een interne transactie. De meeste andere interne transacties zijn transacties in producten, die worden geregistreerd wanneer een institutionele eenheid die zowel producent als finale consument is, een deel van haar output zelf verbruikt. Dit is vaak het geval bij huishoudens en de overheid. |
1.69 |
Alle output van een institutionele eenheid voor eigen finaal gebruik wordt geregistreerd. Output die voor eigen intermediair verbruik bestemd is, mag daarentegen alleen worden geregistreerd wanneer de productie en het intermediair verbruik in verschillende lokale EEA's van de institutionele eenheid plaatsvinden. Output van een lokale EEA voor eigen intermediair verbruik mag niet worden geregistreerd. |
Monetaire en niet-monetaire transacties
1.70 |
Transacties zijn monetaire transacties wanneer de betrokken eenheden geld betalen of ontvangen, dan wel in geld uitgedrukte verplichtingen aangaan of activa verwerven.
Transacties die geen overdracht van contant geld, noch in geld luidende activa of verplichtingen behelzen, zijn niet-monetaire transacties. Interne transacties zijn niet-monetair. Niet-monetaire transacties tussen twee of meer institutionele eenheden komen voor bij de transacties in producten (ruil), verdelingstransacties (beloning in natura, overdrachten in natura enz.) en overige transacties (ruil van niet-geproduceerde, niet-financiële activa). Het ESR 2010-systeem registreert alle transacties in monetaire termen. De waarde van niet-monetaire transacties moet derhalve indirect worden gemeten of anderszins worden geraamd. |
Transacties met en zonder tegenprestatie
1.71 |
Er zijn twee soorten transacties waarbij meer dan één eenheid betrokken is. Het kan gaan om „iets voor iets”-transacties, d.w.z. bilaterale transacties, of om „iets voor niets”-transacties, d.w.z. unilaterale transacties. Bij bilaterale transacties worden goederen, diensten of activa tussen institutionele eenheden uitgewisseld in ruil voor een tegenprestatie, bijvoorbeeld geld. Unilaterale transacties zijn betalingen in contant geld of in natura van een institutionele eenheid aan een andere zonder tegenprestatie. Bilaterale transacties komen voor in alle vier groepen transacties, terwijl unilaterale transacties voornamelijk verdelingstransacties zijn, bijvoorbeeld belastingen, sociale bijstandsuitkeringen of giften. Dergelijke unilaterale transacties worden overdrachten genoemd. |
Herordende transacties
1.72 |
Transacties worden op dezelfde wijze geregistreerd als zij zich aan de betrokken institutionele eenheden voordoen. Sommige transacties worden echter herordend om de onderliggende economische relaties beter te doen uitkomen. Dit kan op drie manieren: omleiding, splitsing en vaststelling van de principaal van een transactie. |
Omleiding
1.73 |
Een transactie die voor de betrokken eenheden rechtstreeks plaatsvindt tussen de eenheden A en C, kan in de rekeningen worden geregistreerd alsof deze indirect, via een derde eenheid B, plaatsvindt. De enkelvoudige transactie tussen A en C wordt dan geregistreerd in twee transacties: één tussen A en B, en één tussen B en C. In dit geval wordt de transactie omgeleid. |
1.74 |
Een voorbeeld van omleiding is de wijze waarop sociale premies ten laste van werkgevers, die door dezen rechtstreeks aan socialeverzekeringsfondsen worden afgedragen, in de rekeningen worden geregistreerd. Dergelijke betalingen worden als twee transacties geregistreerd: werkgevers betalen de sociale premies t.l.v. werkgevers aan hun werknemers, en de werknemers betalen dezelfde premies aan de socialeverzekeringsfondsen. Zoals dit voor alle vormen van omleiding geldt, is deze registratiewijze bedoeld om de economische realiteit achter de transactie aan het licht te brengen; in dit geval wordt getoond dat de door werkgevers afgedragen sociale premies worden betaald ten bate van hun werknemers. |
1.75 |
Een andere vorm van omleiding betreft de registratie van transacties tussen twee of meer institutionele eenheden, hoewel er volgens de betrokken partijen in het geheel geen transactie heeft plaatsgevonden. Een voorbeeld is de behandeling van inkomen uit vermogen dat wordt verdiend op bepaalde verzekeringsfondsen, en dat door de verzekeringsmaatschappijen wordt ingehouden. Het systeem registreert dit inkomen uit vermogen alsof het door verzekeringsmaatschappijen is betaald aan de polishouders, die vervolgens hetzelfde bedrag als aanvullende premie terugbetalen aan de verzekeringsmaatschappijen. |
Splitsing
1.76 |
Wanneer een in de ogen van de betrokken partijen enkelvoudige transactie wordt geregistreerd als twee of meer verschillend ingedeelde transacties, is er sprake van splitsing. Splitsing van transacties impliceert niet dat andere eenheden bij de transacties betrokken zijn. |
1.77 |
De betaling van schadeverzekeringspremies is een typisch voorbeeld van een gesplitste transactie. Polishouders en verzekeraars zullen dergelijke betalingen als één enkele transactie beschouwen, maar in het ESR 2010-systeem worden deze in twee geheel verschillende transacties gesplitst: betalingen voor verleende schadeverzekeringsdiensten, en nettoschadeverzekeringspremies. Een ander voorbeeld van splitsing is de registratie van de verkoop van een product als de verkoop van het product en de verkoop van een handelsmarge. |
Vaststelling van de principaal van een transactie
1.78 |
Wanneer een eenheid een transactie verricht ten behoeve van een andere eenheid (de principaal) en door die eenheid wordt gefinancierd, wordt de transactie uitsluitend in de rekeningen van de principaal geregistreerd. Men moet bij de toepassing van dit beginsel niet te ver gaan door bijvoorbeeld te proberen op grond van bepaalde veronderstellingen belastingen of subsidies toe te rekenen aan de uiteindelijke betalers of begunstigden.
Een voorbeeld hiervan is de inning van belastingen door een overheidseenheid namens een andere overheidseenheid. Een belasting wordt toegerekend aan de overheidseenheid die bevoegd is de belasting op te leggen (hetzij als principaal, hetzij via de gedelegeerde bevoegdheid van de principaal) en in laatste instantie beslist over de vaststelling van het belastingtarief en van uiteenlopende tarieven. |
Grensgevallen
1.79 |
De definitie van een transactie gaat ervan uit dat een interactie tussen institutionele eenheden met wederzijdse instemming plaatsvindt. Dit impliceert dat de institutionele eenheden er kennis van hadden en er toestemming voor gaven. De betaling van belastingen, schadevergoedingen en boetes geschiedt met wederzijdse instemming in die zin dat de betaler een aan de wet van het land onderworpen burger is. Niet-gecompenseerde confiscaties van activa worden echter niet als transactie beschouwd, ook al zijn zij wettelijk voorgeschreven.
Illegale economische activiteiten moeten als transactie worden beschouwd wanneer alle betrokken eenheden met wederzijdse instemming aan de activiteiten deelnemen. Koop, verkoop of ruil van verboden verdovende middelen of van gestolen goederen zijn derhalve transacties, maar diefstal is dat niet. |
Overige mutaties in activa
1.80 |
Onder overige mutaties in activa vallen mutaties die niet het gevolg zijn van transacties. Het betreft:
|
Overige volumemutaties in activa en passiva
1.81 |
Overige volumemutaties in activa en passiva worden verdeeld in drie hoofdcategorieën:
|
1.82 |
Voorbeelden van mutaties die vallen onder de categorie als bedoeld in punt 1.81, onder a), zijn de ontdekking of uitputting van minerale reserves en de natuurlijke aanwas van niet in cultuur gebrachte biologische hulpbronnen. Voorbeelden van wijzigingen in de categorie als bedoeld in punt 1.81, onder b), zijn verliezen van activa door natuurrampen, oorlog of ernstige misdrijven. Eenzijdige kwijtschelding van schulden en niet-gecompenseerde confiscaties van activa behoren eveneens tot categorie b). Een voorbeeld van een wijziging in de categorie als bedoeld in punt 1.81, onder c), is de herclassificatie van een institutionele eenheid in een andere sector. |
Waarderingsverschillen
1.83 |
Waarderingsverschillen doen zich voor bij veranderingen van de prijzen van activa. Zij komen voor bij alle soorten financiële en niet-financiële activa, en bij passiva. Voor de bezitters van activa en passiva ontstaan waarderingsverschillen uitsluitend als gevolg van het enige tijd in bezit hebben van activa of passiva, zonder dat zij deze transformeren. |
1.84 |
Waarderingsverschillen die worden gemeten aan de hand van de geldende marktprijzen, worden nominale waarderingsverschillen genoemd. Deze kunnen worden onderverdeeld in neutrale waarderingsverschillen, die veranderingen in het algemene prijsniveau weerspiegelen, en reële waarderingsverschillen, die veranderingen in de prijzen van de activa bovenop de algemene prijsverandering weergeven. |
Standen
1.85 |
Standen zijn de activa en passiva die op een bepaald moment in het bezit van een eenheid zijn. Standen worden geregistreerd aan het begin en aan het einde van elke verslagperiode. Rekeningen die standen registreren, worden balansen genoemd. |
1.86 |
Er worden ook standen geregistreerd voor de bevolking en de werkzame personen. Dergelijke standen worden echter geregistreerd als gemiddelde voor de verslagperiode. Standen worden geregistreerd voor alle activa die binnen het kader van het systeem vallen, d.w.z. voor financiële activa en passiva en voor niet-financiële activa, zowel geproduceerde als niet-geproduceerde. Wel worden alleen activa in aanmerking genomen die voor een economische activiteit worden gebruikt en waarover eigendomsrechten kunnen worden uitgeoefend. |
1.87 |
Er worden dus geen standen geregistreerd van activa zoals menselijk kapitaal en van natuurlijke hulpbronnen die geen eigenaar hebben.
Het ESR 2010-systeem omvat, binnen zijn grenzen, alle stromen en standen. Alle balansmutaties kunnen daarom volledig worden verklaard aan de hand van de geregistreerde stromen. |
Het rekeningenstelsel en de aggregaten
Registratieregels
1.88 |
Een rekening registreert veranderingen in waarde die voor een eenheid of sector ontstaan naargelang van de aard van de economische stromen die in de rekening worden weergegeven. Een rekening is een tabel met twee kolommen. De lopende rekeningen zijn de rekeningen waarin de productie, de inkomensvorming en -bestemming, de inkomensverdeling en -herverdeling en de inkomensbesteding worden weergegeven. De accumulatierekeningen zijn de kapitaalrekening, de financiële rekeningen en de rekening voor overige volumemutaties. |
Terminologie voor beide zijden van de rekeningen
1.89 |
In het ESR 2010-systeem staan de „middelen” aan de rechterzijde van de lopende rekeningen, waar transacties worden opgenomen die de economische waarde van een eenheid of sector verhogen. Aan de linkerzijde van de rekeningen staan de „bestedingen” — transacties die de economische waarde verminderen. Aan de rechterzijde van de accumulatierekeningen staan de „mutaties in passiva en vermogenssaldo”, en aan de linkerzijde de „mutaties in activa”. Balansen worden gepresenteerd met de „passiva en vermogenssaldo” (het vermogenssaldo is het verschil tussen activa en passiva) aan de rechterzijde en de „activa” aan de linkerzijde. Vergelijking van twee opeenvolgende balansen resulteert in de mutaties in passiva en vermogenssaldo, en de mutaties in activa. |
1.90 |
In het ESR wordt een onderscheid gemaakt tussen juridische eigendom en economische eigendom. Het criterium voor de registratie van de overdracht van goederen van een eenheid aan een andere is dat de economische eigendom overgaat van de ene op de andere. De juridische eigenaar is de eenheid die volgens de wet recht heeft op de voordelen van het bezit. Een juridische eigenaar kan echter met een andere eenheid overeenkomen dat laatstgenoemde de risico's en de voordelen van het gebruik van de goederen bij de productie aanvaardt in ruil voor een overeengekomen vergoeding. Bij deze overeenkomst gaat het om financiële lease, waarbij de betalingen alleen betrekking hebben op de beschikbaarstelling van het actief door de verstrekker aan de lener. Wanneer bijvoorbeeld een bank de juridische eigenaar van een vliegtuig is, maar met een luchtvaartmaatschappij een financiëleleaseovereenkomst voor de exploitatie van het vliegtuig sluit, wordt de luchtvaartmaatschappij als eigenaar van het vliegtuig beschouwd voor zover het transacties in de rekeningen betreft. Op het moment dat de luchtvaartmaatschappij als koper van het vliegtuig wordt opgevoerd, wordt een lening van de bank aan de luchtvaartmaatschappij toegerekend voor de bedragen die in de toekomst voor het gebruik van het vliegtuig verschuldigd zijn. |
Dubbele registratie/viervoudige registratie
1.91 |
Voor een bepaalde eenheid of sector zijn de nationale rekeningen gebaseerd op het beginsel van dubbele registratie. Iedere transactie moet tweemaal worden opgenomen, eenmaal bij de middelen (of de mutaties in passiva) en eenmaal bij de bestedingen (of de mutaties in activa). Het totaal van de transacties die als middelen of als mutatie in passiva worden geregistreerd, moet gelijk zijn aan het totaal van de transacties die als bestedingen of als mutaties in activa worden geregistreerd, zodat de consistentie binnen het rekeningenstelsel kan worden gecontroleerd. |
1.92 |
De nationale rekeningen moeten — voor alle eenheden en sectoren — gebaseerd zijn op het beginsel van viervoudige registratie, omdat bij de meeste transacties twee institutionele eenheden betrokken zijn. Elke transactie wordt tweemaal geregistreerd bij beide betrokken eenheden. Zo wordt een sociale uitkering in geld, betaald door een overheidseenheid aan een huishouden, in de rekeningen van de overheid als een besteding onder overdrachten en als een onttrekking van activa onder chartaal geld en deposito's geregistreerd; in de rekeningen van de sector huishoudens wordt zij geregistreerd als middel onder overdrachten en als verwerving van activa onder chartaal geld en deposito's. |
1.93 |
Transacties binnen eenzelfde eenheid (zoals de consumptie van eigen output) vereisen slechts twee boekingen, waarvan de waarde moet worden geraamd. |
Waardering
1.94 |
Met uitzondering van enkele variabelen betreffende bevolking en arbeid geeft het ESR 2010-systeem alle stromen en standen in monetaire termen weer. Stromen en standen worden gemeten naar hun ruilwaarde, d.w.z. de waarde waartegen stromen en standen feitelijk zijn of kunnen worden ingewisseld voor geld. Waardebepaling vindt in het ESR derhalve plaats op basis van marktprijzen. |
1.95 |
Bij monetaire transacties en activa en passiva in geld zijn de gezochte waarden direct beschikbaar. In de meeste andere gevallen is de beste waarderingsmethode de methode die gebaseerd is op marktprijzen voor vergelijkbare goederen, diensten of activa. Deze methode wordt bijvoorbeeld gebruikt bij ruilhandel en bij de productie van woondiensten door bewoners van een eigen huis. Indien er geen marktprijzen voor vergelijkbare producten beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in geval van door de overheid geproduceerde niet-marktdiensten, vindt de waardering plaats door de productiekosten op te tellen. Indien er geen marktprijs is waarop de waardering kan worden gebaseerd en de kosten niet beschikbaar zijn, kunnen stromen en standen worden gewaardeerd tegen de contante waarde van verwachte opbrengsten in de toekomst. Laatstgenoemde methode mag alleen als laatste hulpmiddel worden toegepast. |
1.96 |
Standen worden gewaardeerd tegen de geldende prijzen op het moment waarop de balans betrekking heeft, niet die op het moment van productie of aankoop van de goederen of activa waarop de stand betrekking heeft. Het is noodzakelijk standen te waarderen tegen hun geraamde gedeprecieerde aankoopwaarde of productiekosten in lopende prijzen. |
Bijzondere waarderingsmethoden voor producten
1.97 |
Als gevolg van de vervoerskosten, de handelsmarges en het saldo van productgebonden belastingen en subsidies geven de producent en de gebruiker gewoonlijk een verschillende waarde aan een bepaald product. Teneinde zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de perceptie van de betrokken partijen, registreert het ESR 2010-systeem alle bestedingen tegen aankoopprijzen, d.w.z. inclusief vervoerskosten, handelsmarges en het saldo van productgebonden belastingen en subsidies, terwijl de output wordt geregistreerd tegen basisprijzen, waarbij deze elementen buiten beschouwing blijven. |
1.98 |
In- en uitvoer van producten moeten worden geregistreerd tegen de waarde aan de grens. Alle invoer en uitvoer wordt gewaardeerd aan de grens van het land van uitvoer of „free on board” (fob). Door buitenlandse ondernemingen verleende vervoers- en verzekeringsdiensten voor het traject tussen de grens van het land van uitvoer en het land van invoer zijn niet begrepen in de waarde van de goederen, maar worden als diensten geregistreerd. Aangezien het soms niet mogelijk is fob-waarden te verkrijgen voor gedetailleerde productindelingen, geven de tabellen met uitvoerige gegevens over de buitenlandse handel de invoer tegen de prijs vanaf de grens van het land van invoer (cif-waarde). Alle vervoers- en verzekeringsdiensten tot aan de grens van het land van invoer zijn dan begrepen in de waarde van de ingevoerde goederen. Wanneer het hierbij gaat om door binnenlandse ondernemingen verleende diensten, wordt in de presentatie een globale cif/fob-correctie aangebracht. |
Waardering in constante prijzen
1.99 |
Een waardering in constante prijzen betekent dat de stromen en standen in een bepaalde verslagperiode worden gewaardeerd tegen de prijzen van een voorgaande periode, om zo veranderingen in de waarde van stromen en standen in de loop der tijd te ontleden in prijsveranderingen en volumeveranderingen. Bij de beschrijving van stromen en standen in constante prijzen wordt de term volume gebruikt. |
1.100 |
Veel stromen en standen, zoals inkomen, hebben zelf geen prijs- en volumecomponent. De koopkracht van dergelijke variabelen kan echter worden verkregen door de lopende waarde te defleren aan de hand van een geschikt prijsindexcijfer, bijvoorbeeld dat van de nationale finale bestedingen exclusief veranderingen in voorraden. Bij de beschrijving van gedefleerde stromen en standen wordt de term reëel gebruikt. Een voorbeeld is het reëel beschikbaar inkomen. |
Moment van registratie
1.101 |
Stromen worden op transactiebasis geregistreerd, d.w.z. op het moment dat de economische waarde tot stand komt, wordt gewijzigd of verloren gaat, dan wel op het moment dat aanspraken en verplichtingen tot stand komen, worden getransformeerd of worden geannuleerd. |
1.102 |
De output van goederen en diensten wordt geregistreerd op het moment van productie en niet wanneer een koper ervoor betaalt. De verkoop van een actief wordt geregistreerd op het moment dat het bezit overgaat en niet wanneer betaling plaatsvindt. Rente wordt geregistreerd in de verslagperiode waarin deze wordt gevormd, ongeacht of de rente in die periode wordt uitbetaald. Registratie op transactiebasis wordt toepast op alle stromen, zowel monetaire als niet-monetaire stromen en zowel stromen binnen een eenheid als stromen tussen eenheden. |
1.103 |
Het kan nodig zijn deze aanpak te versoepelen voor belastingen en andere stromen betreffende de overheid, die in de overheidsrekeningen vaak op kasbasis worden geregistreerd. Het kan moeilijk zijn dergelijke stromen op kasbasis exact om te zetten in stromen op transactiebasis, en daarom mag een benaderende methode worden toegepast. |
1.104 |
Bij wijze van uitzondering op de algemene regels voor de registratie van aan de overheid verschuldigde belastingen en sociale premies kunnen deze worden geregistreerd zonder het gedeelte dat waarschijnlijk niet zal worden geïnd; indien dit gedeelte wel is inbegrepen, wordt dit in dezelfde verslagperiode geneutraliseerd door een kapitaaloverdracht van de overheid naar de desbetreffende sectoren. |
1.105 |
Stromen worden voor alle betrokken institutionele eenheden en in alle rekeningen op hetzelfde moment geregistreerd. Institutionele eenheden passen niet altijd dezelfde registratieregels toe. Ook wanneer zij dit wel doen, kunnen er in de praktijk nog verschillen optreden in de feitelijke registratie, bijvoorbeeld door vertragingen in de communicatie. Daarom kunnen transacties door de betrokken partijen op verschillende tijdstippen worden geregistreerd. Dergelijke discrepanties worden verwijderd door correcties. |
Consolidatie en saldering
Consolidatie
1.106 |
Consolidatie is de eliminatie, zowel bij de middelen als bij de bestedingen, van transacties tussen eenheden wanneer die eenheden worden samengevoegd, alsmede de eliminatie van onderlinge vorderingen en verplichtingen. Dit komt vaak voor wanneer de rekeningen van subsectoren van de overheid worden gecombineerd. |
1.107 |
Als beginsel dienen stromen en standen tussen samenstellende eenheden binnen subsectoren of sectoren niet te worden geconsolideerd. |
1.108 |
Er kunnen wel geconsolideerde rekeningen worden opgesteld voor aanvullende tabellen en analysen. Informatie over de transacties van dergelijke (sub)sectoren met andere sectoren en de daarmee overeenstemmende „externe” financiële positie kan relevanter zijn dan brutocijfers. |
1.109 |
Bovendien geven de rekeningen en tabellen betreffende de crediteur/debiteurrelatie een gedetailleerd beeld van de financiering van de economie en bieden zij een zeer goed inzicht in de kanalen waarlangs de financieringsoverschotten zich bewegen van uiteindelijke geldverschaffers naar uiteindelijke geldnemers. |
Saldering
1.110 |
Individuele eenheden of sectoren kunnen dezelfde soort transactie zowel aan de bestedingen- als aan de middelenzijde hebben (bv. zij betalen en ontvangen rente); ook kunnen zij hetzelfde soort financieel instrument als actief en als passief hebben. In het ESR is gekozen voor brutoregistratie, afgezien van het niveau van saldering dat inherent is aan de classificaties zelf. |
1.111 |
Saldering is per definitie begrepen in diverse transactiecategorieën, met als bekendste voorbeeld de „veranderingen in voorraden”, waarbij het analytisch relevante aspect van de totale investeringen beter uitkomt dan bij het dagelijks noteren van toevoegingen en onttrekkingen. In de financiële rekening en in de rekening voor overige mutaties in activa wordt de toename van activa en passiva, op een paar uitzonderingen na, netto geregistreerd, zodat een beeld wordt verkregen van het eindresultaat van deze stromen aan het einde van de verslagperiode. |
Rekeningen, saldi en aggregaten
1.112 |
Voor eenheden of groepen eenheden worden in diverse rekeningen transacties geregistreerd die verband houden met een aspect van de economie (bv. productie). Voor de productierekening zullen de transacties geen evenwicht tussen bestedingen en middelen te zien geven wanneer geen saldopost is ingevoerd. Zo moet ook een saldopost (vermogenssaldo) worden ingevoerd tussen het totaal aan activa en het totaal aan passiva van een institutionele eenheid of sector. Saldi zijn op zichzelf belangrijk bij het meten van economische prestaties. Indien zij voor de gehele economie worden gesommeerd, zijn zij relevante aggregaten. |
Het rekeningenstelsel
1.113 |
Het ESR 2010-systeem is opgebouwd uit een reeks onderling verbonden rekeningen. Een volledig rekeningenstelsel voor de institutionele eenheden en sectoren bestaat uit lopende rekeningen, accumulatierekeningen en balansen. |
1.114 |
De lopende rekeningen behandelen de productie, de inkomensvorming, de inkomensverdeling en -herverdeling, en de besteding van dergelijk inkomen in de vorm van finale consumptie. Accumulatierekeningen hebben betrekking op de mutaties in activa en passiva en in het vermogenssaldo (het verschil tussen de activa en passiva van een institutionele eenheid of groep eenheden). Balansen geven de stand van activa en passiva en het vermogenssaldo weer. |
1.115 |
Het rekeningenstelsel voor lokale EEA's en bedrijfstakken is beperkt tot de eerste lopende rekeningen: productierekening en inkomensvormingsrekening, waarvan het exploitatieoverschot het saldo is. |
Goederen-en-dienstenrekening
1.116 |
De goederen-en-dienstenrekening geeft, voor de gehele economie of voor productgroepen, een beeld van de totale middelen (output en invoer) en bestedingen van goederen en diensten (intermediair verbruik, finale consumptie, veranderingen in voorraden, bruto-investeringen in vaste activa, saldo van aan- en verkopen van kostbaarheden, en uitvoer). Deze rekening is geen rekening in dezelfde zin als de andere rekeningen in het stelsel en levert geen saldo op dat wordt overgebracht naar de volgende rekening in het stelsel. Het is veeleer de presentatie in tabelvorm van een boekhoudkundige identiteit, volgens welke voor alle producten en productgroepen in de economie het aanbod gelijk is aan de vraag. |
Buitenlandrekening
1.117 |
De buitenlandrekening betreft de transacties tussen ingezeten en niet-ingezeten institutionele eenheden, en de hiermee verband houdende standen aan activa en passiva.
Aangezien het buitenland in de rekeningenstructuur een soortgelijke rol speelt als een institutionele sector, wordt de buitenlandrekening opgesteld vanuit het oogpunt van het buitenland. Middelen voor het buitenland zijn bestedingen voor de totale economie en omgekeerd. Indien een saldo positief is, betekent dit een overschot voor het buitenland en een tekort voor het betrokken land, en vice versa. De buitenlandrekening verschilt van de andere sectorrekeningen doordat zij niet alle boekhoudkundige transacties in het buitenland weergeeft, maar alleen die waarbij een van de betrokken partijen deel uitmaakt van de binnenlandse economie die wordt gemeten. |
Saldi
1.118 |
Een saldo wordt verkregen door van de totale waarde van de posten aan de ene zijde van een rekening de totale waarde van de posten aan de andere zijde af te trekken.
Saldi bevatten veel informatie en behoren tot de belangrijkste posten in de rekeningen, zoals de volgende voorbeelden van saldi aantonen: toegevoegde waarde, exploitatieoverschot, beschikbaar inkomen, besparingen en vorderingenoverschot (+) c.q. –tekort (–). Hieronder is het rekeningenstelsel in de vorm van een stroomschema weergegeven — elk saldo is vet aangegeven. Schema van het rekeningenstelsel |