ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.141.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 141

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
28 mei 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 488/2013 van de Raad van 27 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 204/2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 489/2013 van de Commissie van 27 mei 2013 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat betreft de stof dubbelstrengs ribonucleïnezuur homoloog aan viraal ribonucleïnezuur dat voor een deel van het manteleiwit en een deel van het intergenisch gebied van het Israëlische acute-paralysevirus codeert ( 1 )

4

 

*

Verordening (EU) nr. 490/2013 van de Commissie van 27 mei 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië

6

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 491/2013 van de Commissie van 27 mei 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

26

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2013/12/EU van de Raad van 13 mei 2013 houdende aanpassing van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië

28

 

*

Richtlijn 2013/13/EU van de Raad van 13 mei 2013 tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van belastingen, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië

30

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/236/EU

 

*

Besluit van de Raad van 25 april 2013 gericht tot Cyprus inzake specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en de duurzame groei te herstellen

32

 

 

2013/237/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 14 mei 2013 waarbij de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen worden gemachtigd bijzondere maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

37

 

 

2013/238/EU

 

*

Besluit van de Raad van 21 mei 2013 houdende benoeming van vier Britse leden en drie Britse plaatsvervangers in het Comité van de Regio's

42

 

 

2013/239/EU

 

*

Besluit van de Raad van 21 mei 2013 houdende benoeming van een Estse plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s

43

 

*

Besluit 2013/240/GBVB van de Raad van 27 mei 2013 tot wijziging van Besluit 2010/279/GBVB over de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN)

44

 

*

Besluit 2013/241/GBVB van de Raad van 27 mei 2013 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO

47

 

 

2013/242/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 22 mei 2013 tot vaststelling van een model voor de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie in het kader van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 2882)  ( 1 )

48

 

 

2013/243/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 24 mei 2013 betreffende een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad om rekening te houden met de bijzondere situatie van Swaziland met betrekking tot perziken, peren en ananassen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 2906)

54

 

 

 

*

Bericht aan de lezer — Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/1


VERORDENING (EU) Nr. 488/2013 VAN DE RAAD

van 27 mei 2013

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 204/2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 215,

Gezien Besluit 2011/137/GBVB van de Raad van 28 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië (1),

Gezien het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië (2) geeft uitvoering aan de maatregelen die waren vastgesteld bij Besluit 2011/137/GBVB.

(2)

Besluit 2013/45/GBVB van de Raad van 22 januari 2013 (3) wijzigt Besluit 2011/137/GBVB teneinde de vrijgave mogelijk te maken van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen als zij nodig zijn om te reageren op een rechterlijke of administratieve beslissing die in de Unie is uitgesproken, of op een rechterlijke beslissng die in een lidstaat uitvoerbaar is.

(3)

Besluit 2013/182/GBVB van de Raad van 22 april 2013 (4) wijzigt Besluit 2011/137/GBVB in overeenstemming met Resolutie 2095 (2013) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (UNSC - VN-Veiligheidsraad) waarin de uitzonderingen op het wapenembargo worden gewijzigdbepaald in punt 9, onder a), van Resolutie 1970 (2011) van de VN-Veiligheidsraad en nader uitgewerkt in punt 13, onder a), van Resolutie 2009 (2011) van de VN-Veiligheidsraad.

(4)

Sommige van die maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en, derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om te garanderen dat zij in alle lidstaten uniform door de marktdeelnemers worden toegepast.

(5)

Verordening (EU) nr. 204/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 204/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

1.   Er geldt een verbod op:

a)

het direct of indirect verlenen van technische bijstand in verband met goederen en technologie die in de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen van de Europese Unie (5) (gemeenschappelijke lijst van militaire goederen) zijn opgenomen, of in verband met het leveren, vervaardigen, onderhouden en gebruiken van in die lijst opgenomen goederen, aan personen, entiteiten of lichamen in Libië of voor gebruik in Libië;

b)

het direct of indirect verlenen van technische bijstand of tussenhandeldiensten in verband met in bijlage I opgenomen uitrusting die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, aan personen, entiteiten of lichamen in Libië of voor gebruik in Libië;

c)

het direct of indirect verlenen van financiering of financiële bijstand in verband met goederen en technologie die op de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen of in bijlage I zijn opgenomen, met inbegrip van in het bijzonder subsidies, leningen en exportkredietverzekering, voor de verkoop, levering, overdracht of uitvoer van deze goederen, of voor de verlening van daarmee verband houdende technische bijstand, aan personen, entiteiten of lichamen in Libië of voor gebruik in Libië;

d)

het direct of indirect verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand, tussenhandeldiensten of vervoersdiensten in verband met de terbeschikkingstelling van gewapende huurlingen in Libië of voor inzet in Libië;

e)

het bewust en opzettelijk deelnemen aan activiteiten die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de onder a) tot en met d) bedoelde verbodsbepalingen worden omzeild.

2.   In afwijking van lid 1 zijn de daarin vermelde verbodsbepalingen niet van toepassing op:

a)

het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand in verband met niet-dodelijke militaire uitrusting die uitsluitend is bedoeld voor humanitaire doeleinden of beschermend gebruik zoals voorafgaandelijk goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, opgesomd in bijlage IV;

b)

het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand in verband met andere verkopen en leveringen van wapens en daarmee verband houdend materiaal, mits deze activiteiten ook op voorhand werden goedgekeurd door het Sanctiecomité;

c)

het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand uitsluitend bedoeld voor bijstand aan de Libische regering bij beveiliging of ontwapening;

d)

beschermende kledingstukken, waaronder scherfwerende vesten en militaire helmen, die door personeel van de Verenigde Naties, personeel van de Unie of van haar lidstaten, vertegenwoordigers van de media, medewerkers van humanitaire organisaties en ontwikkelingswerkers en aanverwant personeel louter voor hun eigen bescherming tijdelijk naar Libië worden uitgevoerd.

3.   In afwijking van het bepaalde in lid 1 kunnen de in bijlage IV bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten onder door hen passend geachte voorwaarden toestemming geven voor het verlenen van technische bijstand, financiering of financiële bijstand in verband met uitrusting die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, mits zij vaststellen dat dergelijke uitrusting uitsluitend is bedoeld voor humanitaire doeleinden of beschermend gebruik.

2)

Artikel 8 wordt vervangen door:

"Artikel 8

1.   In afwijking van artikel 5 kunnen, met betrekking tot de in bijlage II genoemde natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen, de in bijlage IV genoemde bevoegde autoriteiten van de lidstaten toestemming geven voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, mits aan volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokken tegoeden of economische middelen zijn het voorwerp van een justitieel, administratief of arbitrair retentierecht dat is vastgesteld vóór de datum waarop de in artikel 5 bedoelde persoon, entiteit of lichaam in bijlage II of in artikel 5, lid 4, is opgenomen, of van een rechterlijk, administratief of scheidsrechtelijk vonnis dat van vóór die datum dateert;

b)

de betrokken tegoeden of economische middelen zullen uitsluitend worden aangewend om te voldoen aan vorderingen die door een dergelijk retentierecht zijn gedekt of door een dergelijk vonnis geldig zijn verklaard, overeenkomstig de wet- en regelgeving tot vaststelling van de rechten van de personen die titularis zijn van dergelijke vorderingen;

c)

het retentierecht of het rechterlijk vonnis is niet ten behoeve van een in bijlage II of III of in artikel 5, lid 4, genoemde persoon, entiteit of lichaam;

d)

de erkenning van het retentierecht of het vonnis is niet in strijd met de openbare orde van de betrokken lidstaat; en

e)

het retentierecht of het vonnis is door de lidstaat gemeld aan het Sanctiecomité.

2.   In afwijking van artikel 5 kunnen, met betrekking tot de in bijlage III genoemde natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen, de in bijlage IV genoemde bevoegde autoriteiten van de lidstaten toestemming geven voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, mits aan volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de desbetreffende tegoeden of economische middelen zijn het voorwerp van een arbitragebesluit dat is vastgesteld voor de datum waarop de in artikel 5 bedoelde natuurlijke persoon, rechtspersoon, entiteit of lichaam is opgenomen in bijlage III, of van een rechterlijke of administratieve beslissing die in de Unie is uitgesproken, of van een rechterlijke beslissing die in de betrokken lidstaat uitvoerbaar is, en die van voor of na die datum dateert;

b)

de desbetreffende tegoeden of economische middelen zullen uitsluitend worden aangewend om te voldoen aan de vorderingen die bij de beslissing zijn gewaarborgd of geldig zijn verklaard, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften betreffende de rechten van de houders van die vorderingen;

c)

de beslissing is niet ten behoeve van een in bijlage II of III of in artikel 5, lid 4, genoemde natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of lichaam; en

d)

de erkenning van de beslissing is niet in strijd met de openbare orde van de betrokken lidstaat; en

3.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke gegeven toestemming.";

3)

Aan artikel 9, lid 1, worden de volgende punten toegevoegd:

"c)

betalingen verschuldigd uit hoofde van justitiële, administratieve of scheidsrechterlijke beslissingen of vonnissen, als bedoeld in artikel 8, lid 1;

d)

betalingen verschuldigd uit hoofde van in de Unie gegeven of in de betrokken lidstaat uitvoerbare rechterlijke, administratieve of scheidsrechterlijke beslissingen, als bedoeld in artikel 8, lid 2,".

4)

Aan artikel 13, wordt het volgende lid toegevoegd:

"3.   Lid 2 belet de lidstaten niet dergelijke informatie, overeenkomstig hun nationale wetgeving, uit te wisselen met de relevante autoriteiten van Libië en met andere lidstaten indien dit nodig is om wederrechtelijk verkregen vermogensbestanddelen terug te vorderen.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  PB L 58 van 3.3.2011, blz. 53.

(2)  PB L 58 van 3.3.2011, blz. 1.

(3)  PB L 20 van 23.1.2013, blz. 60.

(4)  PB L 111 van 23.4.2013, blz. 50.

(5)  PB C 69 van 18.3.2010, blz. 19.";


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 489/2013 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2013

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat betreft de stof dubbelstrengs ribonucleïnezuur homoloog aan viraal ribonucleïnezuur dat voor een deel van het manteleiwit en een deel van het intergenisch gebied van het Israëlische acute-paralysevirus codeert

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 juncto artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL’s) van farmacologisch werkzame stoffen die in de Unie worden gebruikt in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die bestemd zijn voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van MRL’s in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgesteld in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2).

(3)

Bij het Europese Geneesmiddelenbureau is een aanvraag ingediend voor de vaststelling van MRL’s voor dubbelstrengs-ribonucleïnezuur (dsRNA) homoloog aan capside-eiwit (CP) en intergene regio (IR) van het Israëlische acute-paralysevirus (IAPV).

(4)

Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik heeft geoordeeld dat voor deze farmacologisch werkzame stof een standaard farmacologische en toxicologische aanpak, met inbegrip van de vaststelling van een aanvaardbare dagelijkse inname, niet geschikt is en dat het is niet nodig om een MRL vast te stellen voor honing, wat betreft dubbelstrengs-ribonucleïnezuur homoloog aan viraal ribonucleïnezuur dat voor een deel van het manteleiwit en een deel van het intergenisch gebied van het Israëlische acute-paralysevirus codeert voor bijen.

(5)

Volgens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 470/2009 moet het Europees Geneesmiddelenbureau altijd overwegen MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor een bepaald levensmiddel zijn vastgesteld, toe te passen op een ander levensmiddel dat afkomstig is van dezelfde diersoort, of MRL’s van een farmacologisch werkzame stof die voor een of meer diersoorten zijn vastgesteld, toe te passen op andere diersoorten. Het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik is tot de conclusie gekomen dat de extrapolatie naar andere voedselproducerende diersoorten niet kan worden toegepast voor deze stof.

(6)

Tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moet derhalve worden gewijzigd door het invoegen van de stof dubbelstrengs-ribonucleïnezuur homoloog aan viraal ribonucleïnezuur dat voor een deel van het manteleiwit en een deel van het intergenisch gebied van het Israëlische acute-paralysevirus codeert voor bijen, en daarbij te bepalen dat vaststelling van een MRL voor honing niet nodig is.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt de volgende stof in alfabetische volgorde ingevoegd:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL’s

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Dubbelstrengs-ribonucleïnezuur homoloog aan viraal ribonucleïnezuur dat voor een deel van het manteleiwit en een deel van het intergenisch gebied van het Israëlische acute-paralysevirus codeert

NIET VAN TOEPASSING

Bijen

Geen MRL nodig

Honing

GEEN

GEEN”


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/6


VERORDENING (EU) Nr. 490/2013 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2013

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) ("de basisverordening"), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding

(1)

Op 29 augustus 2012 heeft de Europese Commissie ("de Commissie") met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) ("het bericht van inleiding") de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië ("de betrokken landen") aangekondigd.

(2)

Het onderzoek werd geopend naar aanleiding van een klacht die op 17 juli 2012 door de European Biodiesel Board ("de klager") werd ingediend namens producenten die samen meer dan 60 % van de totale productie van biodiesel in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het product en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om het onderzoek te openen.

(3)

Op 30 januari 2013 onderwierp de Commissie de invoer van hetzelfde product van oorsprong uit de betrokken landen bij Verordening (EU) nr. 79/2013 van de Commissie van 28 januari 2013 aan registratie (3).

(4)

Op 10 november 2012 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (4) de inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek geopend.

2.   Onderzoektijdvak

(5)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2011 tot en met 30 juni 2012 ("het onderzoektijdvak" of "OT"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot het einde van het onderzoektijdvak ("beoordelingsperiode").

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(6)

De Commissie heeft de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, haar bekende producenten-exporteurs in Argentinië en Indonesië, haar bekende importeurs, leveranciers, distributeurs, gebruikers en verenigingen die in dezen betrokken zijn, alsmede de autoriteiten van Argentinië en Indonesië officieel in kennis gesteld van de opening van het onderzoek. In het bericht van opening werden alle bij het onderzoek betrokken partijen verzocht zich in verbinding te stellen met de Commissie en zich kenbaar te maken.

(7)

Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(8)

De klager, de producenten-exporteurs in Argentinië en Indonesië, de importeurs en de autoriteiten van Argentinië en Indonesië hebben hun standpunt kenbaar gemaakt. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

3.1.   Steekproeven

(9)

Gezien het grote aantal producenten-exporteurs in Argentinië en Indonesië, niet-verbonden importeurs in de Unie en producenten in de Unie die bij het onderzoek betrokken zijn en teneinde het onderzoek binnen de wettelijke termijn te kunnen afronden, kondigde de Commissie in het bericht van inleiding aan haar onderzoek mogelijk tot een redelijk aantal producenten-exporteurs in Argentinië en Indonesië, niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie te beperken door overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef samen te stellen.

3.2.   Steekproef van producenten-exporteurs in Argentinië

(10)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle producenten-exporteurs in Argentinië verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(11)

Tien producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef. Twee ondernemingen gaven echter te kennen in het OT in dezen niet naar de Unie te hebben uitgevoerd (of in het geheel niet te hebben geproduceerd).

(12)

De overige acht (groepen) producenten-exporteurs namen de gehele hoeveelheid voor hun rekening die in het OT naar de Unie is uitgevoerd.

(13)

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van drie producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs samengesteld op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheden van het betrokken product naar de Unie die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. De samengestelde steekproef vertegenwoordigde 86 % van de totale exporthoeveelheid van het betrokken product naar de Unie in het OT als gemeld door de acht in overweging 12 genoemde producenten-exporteurs.

(14)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende producenten-exporteurs alsmede de Argentijnse producentenvereniging en de Argentijnse autoriteiten geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef en zij hebben geen bezwaren geuit.

3.3.   Individueel onderzoek

(15)

Geen enkele niet in de steekproef opgenomen onderneming in Argentinië heeft om een individueel onderzoek overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening verzocht.

3.4.   Steekproef van producenten-exporteurs in Indonesië

(16)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle producenten-exporteurs in Indonesië verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(17)

Acht producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef. Drie ondernemingen gaven echter te kennen niet naar de Unie te hebben uitgevoerd in het OT.

(18)

De overige vijf (groepen) producenten-exporteurs namen de gehele hoeveelheid voor hun rekening die in het OT naar de Unie is uitgevoerd.

(19)

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie, voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie, een steekproef van vier producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs samengesteld op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheden van het betrokken product naar de Unie die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. De samengestelde steekproef bestreek 99 % van de totale door de vijf in overweging 18 genoemde producenten-exporteurs gemelde exporthoeveelheid van het betrokken product naar de Unie in het OT.

(20)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende producenten-exporteurs alsmede de Indonesische autoriteiten geraadpleegd en zij hebben geen bezwaren geuit.

3.5.   Individueel onderzoek

(21)

Geen enkele niet in de steekproef opgenomen onderneming in Indonesië heeft om een individueel onderzoek overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening verzocht.

3.6.   Steekproef van niet-verbonden importeurs

(22)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle niet-verbonden importeurs verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Echter, geen enkele importeur heeft aan dit onderzoek medewerking verleend.

3.7.   Steekproef van producenten in de Unie

(23)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie meegedeeld dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Deze steekproef bestond uit acht producenten van biodiesel in de Unie die vóór de opening van het onderzoek bij de Commissie als zodanig bekend waren. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van productievolume, verkoopvolume en geografische ligging. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie namen 27 % van de productie in de Unie voor hun rekening.

(24)

De belanghebbenden werd in het bericht van inleiding ook verzocht hun standpunt over de voorlopige steekproef uiteen te zetten. Na de bekendmaking van de voorgestelde steekproef zetten twee van de ondernemingen die aan de steekproef zouden deelnemen, hun medewerking stop; zij werden vervangen door twee andere ondernemingen. De bedrijfstak van de Unie merkte daarnaast op dat vanwege het grote aantal kleine en middelgrote producenten van biodiesel er ten minste een in de steekproef diende te worden opgenomen. Dit verzoek werd ingewilligd.

(25)

De steekproef wordt als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd.

3.8.   Antwoorden op de vragenlijst.

(26)

Er werd een vragenlijst verstuurd naar de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs of groepen producenten in Argentinië, naar de vier in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs in Indonesië en naar de acht in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(27)

Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de zeven in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs of producentengroepen in de Indonesië en Argentinië, van de acht in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en van drie gebruikers.

3.9.   Controlebezoeken

(28)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht:

(a)

in de Unie gevestigde producenten

Bio-Oils Huelva S.L., Huelva, Spanje,

Biocom Energia S.L., Valencia, Spanje,

Diester Industrie S.A.S., Parijs, Frankrijk,

Elin Biofuels S.A., Kifissia, Griekenland,

Novaol S.R.L., Milaan, Italië,

Perstorp BioProducts A.B., Stenungsund, Zweden,

Preol A.S., Lovosice, Tsjechië,

VERBIO Vereinigte BioEnergie A.G., Leipzig, Duitsland;

(b)

producenten-exporteurs in Argentinië

Louis Dreyfus Commodities S.A., Buenos Aires ("LDC"),

groep verbonden ondernemingen "Renova":

Molinos Rio de la Plata S.A., Buenos Aires ("Molinos"),

Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.F.I.C.I., Bahia Blanca ("Oleaginosa"),

Renova S.A., Bahia Blanca ("Renova"),

Vicentin S.A.I.C., Avellaneda ("Vicentin");

groep verbonden ondernemingen "T6":

Aceitera General Deheza S.A., General Deheza, Rosario ("AGD"),

Bunge Argentina S.A., Buenos Aires ("Bunge"),

T6 Industrial S.A., Puerto General San Martín, Santa Fe ("T6");

(c)

buiten de EU gevestigde handelaren die zijn verbonden met producenten-exporteurs in Argentinië

Molinos Overseas, Montevideo, Uruguay ("Molinos Overseas"),

Louis Dreyfus Commodities Suisse, Genève, Zwitserland ("LDC Suisse");

(d)

producenten-exporteurs in Indonesië

PT. Ciliandra Perkasa, Jakarta, Indonesië ("CPL"),

PT. Musim Mas, Medan, Indonesië ("PTMM"),

PT. Pelita Agung Agrindustri, Medan, Indonesië ("PAA"),

groep verbonden ondernemingen ("Wilmar"), PT. Wilmar Bioenergi Indonesia, PT. Wilmar Nabati Indonesia:

PT. Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan, Indonesië ("WBI"),

PT. Wilmar Nabati Indonesia, Medan, Indonesië ("WINA");

(e)

buiten de EU gevestigde handelaren die zijn verbonden met producenten-exporteurs in Indonesië

First Resources Limited, Suntex Tower Three, Singapore ("FRL"),

IM Biofuel Pte Ltd, Gateway West, Singapore ("IMBS"),

Inter-continental Oils and Fats Pte Ltd, Gateway West, Singapore ("ICOF"),

Virgen Oils & Fats Pte Ltd, Marina Bay Financial Centre, Singapore ("VOF"),

Wilmar Trading Pte Ltd, Neil road, Singapore;

(f)

importeurs in de Unie die zijn verbonden met Argentijnse en met Indonesische exporteurs:

Campa Iberia S.A.U., Tarragona, Spanje ("CAMPA"),

IM Biofuel Italy S.R.L., Milaan, Italië ("IMBI"),

Louis Dreyfus Commodities España S.A., Madrid, Spanje ("LDC Spain"),

Losur Overseas S.A., Madrid, Spanje ("Losur"),

Wilmar Europe Trading B.V., Barendrecht, Nederland ("WET BV") (5).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(29)

Het betrokken product betreft door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, in ongemengde vorm of in mengsels, van oorsprong uit Argentinië en uit Indonesië, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98, ex 1518 00 91, ex 1518 00 95, ex 1518 00 99, ex 2710 19 43, ex 2710 19 46, ex 2710 19 47, 2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17, ex 3824 90 97, 3826 00 10 en ex 3826 00 90 ("het betrokken product", gewoonlijk "biodiesel" genoemd).

(30)

Uit het onderzoek is gebleken dat het bij de in Argentinië geproduceerde biodiesel uitsluitend gaat om "sojamethylester" (SME) gemaakt uit sojaolie en dat het bij de in Indonesië geproduceerde biodiesel uitsluitend gaat om "palmmethylester" (PME) gemaakt uit palmolie, terwijl het bij de in de Unie geproduceerde biodiesel voornamelijk gaat om "koolzaadmethylester" (KME) maar dat ook met andere grondstoffen wordt gewerkt, waaronder afvalolie en oliën van de eerste persing.

(31)

SME, PME en KME behoren alle tot de categorie methylesters van vetzuren (MEVZ). De term "ester" verwijst naar de omestering van plantaardige olie, namelijk het vermengen van de olie met alcohol, waardoor biodiesel en als nevenproduct glycerine ontstaan. De term "methyl" verwijst naar methanol, de meest gebruikte alcohol in het proces.

(32)

SME- en PME-biodiesel kunnen worden gebruikt in hun zuivere vorm maar worden in het algemeen gemengd, hetzij met elkaar of met KME, voordat ze in de Europese Unie worden gebruikt. SME wordt met PME gemengd omdat SME in zijn zuivere vorm niet voldoet aan de Europese norm EN 14214 met betrekking tot het cetaan- en het joodgetal. PME (en SME) wordt met KME gemengd omdat PME en SME een hoger troebelingspunt ("Cold Filter Plugging Point" - CFPP) hebben dan KME en daarom niet geschikt zijn voor gebruik in hun zuivere vorm tijdens de wintermaanden in de koudere gebieden van de Europese Unie.

(33)

De mengsels van biodiesels en minerale diesel worden uiteindelijk gebruikt in de vervoersector als brandstof voor dieselmotoren van voertuigen voor het wegverkeer, zoals personenauto's, vrachtwagens en bussen, maar ook voor treinen. Verder kunnen biodiesels in hun zuivere vorm of gemengd met minerale diesels worden gebruikt als brandstof voor boilers voor huishoudelijk, commercieel en industrieel gebruik, en ook als brandstof voor generatoren voor de elektriciteitsproductie.

2.   Soortgelijk product

(34)

Het onderzoek heeft aangetoond dat het betrokken product, het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van Argentinië en van Indonesië, en het product dat wordt geproduceerd en verkocht in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vergelijkbare fysische, chemische en technische basiseigenschappen en hetzelfde gebruik hebben. Deze producten worden derhalve voorlopig beschouwd als soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   Verzoek om het uitsluiten van producten

(35)

Een Indonesische producent verzocht om uitsluiting van gefractioneerde methylesters uit de productomschrijving van de procedure. Bij de gefractioneerde destillatie van methylestervetzuren worden deze gescheiden in componenten met verschillende chemische eigenschappen voor verschillende bestemmingen. De producent verklaarde dat de door de onderneming geproduceerde en naar de EU uitgevoerde gefractioneerde methylesters geen biodiesel zijn en niet worden gebruikt als brandstof, maar voor andere industriële toepassingen zijn bestemd. Tevens verklaarde hij dat als grondstof voor deze gefractioneerde methylesters kokosolie of palmpittenolie wordt gebruikt en niet de ruwe palmolie die in Indonesië gewoonlijk wordt gebruikt voor de productie van biodiesel.

(36)

Gefractioneerde methylesters vallen onder de productomschrijving van het betrokken product, aangezien hierbij nog steeds sprake is van methylestervetzuren en deze worden vervaardigd van grondstoffen waarmee biodiesel wordt gemaakt. Hoewel gefractioneerde methylesters als zodanig niet voldoen aan de Europese norm (EN 14214), kunnen ze worden gemengd met andere biodiesels ter vervaardiging van een mengsel dat wel aan de norm voldoet. Hetzelfde geldt voor biodiesel op basis van palmmethylesters, die in ongemengde vorm niet voldoen aan de Europese norm. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(37)

Een Europese importeur van methylestervetzuur op basis van palmpittenolie uit Indonesië verzocht echter om vrijstelling van rechten voor hun invoerproducten die niet bestemd waren voor gebruik als brandstof, maar voor verwerking tot onverzadigde-vetalcohol.

(38)

Overeenkomstig de door de nationale douaneautoriteiten beheerde regeling bijzondere bestemmingen komen ingevoerde grondstoffen afhankelijk van het gecertificeerde eindgebruik in aanmerking voor vrijstelling van invoerrechten. De regeling is neergelegd in de bepalingen ter uitvoering van het communautair douanewetboek. (6)

(39)

Dit verzoek zal worden behandeld in de definitieve fase van het onderzoek, nadat de Commissie van de belanghebbenden opmerkingen heeft ontvangen over de vraag of dit specifieke verzoek moet worden ingewilligd voor de invoer van niet als brandstof gebruikt methylestervetzuur op basis van palmpittenolie. Deze opmerkingen zouden moeten ingaan op de vraag of deze vrijstelling kan worden gebruikt om eventueel opgelegde definitieve rechten te ontwijken en op het effect van de invoer van biodiesel voor niet-brandstofdoeleinden uit landen ten aanzien waarvan reeds maatregelen zijn ingesteld.

C.   DUMPING

1.   Argentinië

1.1.   Normale waarde

(40)

Eerst heeft de Commissie voor elke in de steekproef opgenomen producent-exporteur onderzocht of de totale aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van Argentinië verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product representatief was, dat wil zeggen of die binnenlandse verkoop ten minste 5 % vertegenwoordigde van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie in het OT overeenkomstig artikel 2, lid 2 van de basisverordening. De Commissie heeft voor elke in de steekproef opgenomen onderneming of groep ondernemingen vastgesteld dat die totale verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de uitvoer van het betrokken product naar de Unie in het OT.

(41)

Vervolgens heeft de Commissie voor elke in de steekproef opgenomen onderneming of groep ondernemingen vastgesteld welke op de binnenlandse markt verkochte productsoorten identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

(42)

Voor iedere door elke in de steekproef opgenomen onderneming of groep ondernemingen op de desbetreffende binnenlandse markt verkochte productsoort die identiek was aan of vergelijkbaar was met de naar de Unie uitgevoerde productsoort, werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer van die soort in het OT op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een totale hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort.

(43)

Vervolgens onderzocht de Commissie voor elke in de steekproef opgenomen onderneming of groep ondernemingen of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product geschiedde in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het OT vastgesteld.

(44)

Uit het onderzoek is gebleken dat de Argentijnse markt streng wordt gereglementeerd door de overheid. In Argentinië is het vermengen van fossiele diesel en biodiesel verplicht (7 % biodiesel in het OT). De totale voor dit bijmengvereiste benodigde hoeveelheid biodiesel wordt verdeeld door middel van quota die worden toegewezen aan een geselecteerd aantal Argentijnse biodieselproducenten. Oliemaatschappijen zijn verplicht biodiesel van deze Argentijnse biodieselproducenten te kopen om aan het bijmengvereiste te voldoen. De prijs wordt vastgesteld door de overheid en bekendgemaakt door het Argentijnse ministerie van Energie. In het OT werd deze van overheidswege vastgestelde referentieprijs berekend aan de hand van een complexe formule waarin rekening wordt gehouden met de productiekosten (grondstoffen, vervoer en andere kosten) en die een bepaalde winst garandeert. De bij het bepalen van de referentieprijs gebruikte parameters werden vastgesteld op basis van de geraamde kosten van de minst efficiënte producent in het meest afgelegen gebied van het land en hebben de Argentijnse producenten een aanzienlijke winst opgeleverd.

(45)

Onder deze omstandigheden werd de binnenlandse verkoop niet geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties en moest de normale waarde van het soortgelijke product overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening voorlopig door berekening worden vastgesteld. Daartoe werden de eigen productiekosten van de onderneming in het onderzoektijdvak vermeerderd met de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten ("VAA-kosten") en een redelijke winstmarge. De klagers hebben gesteld dat het Argentijnse gedifferentieerde belastingstelsel voor export de prijs van sojabonen en sojaolie drukt en derhalve de kostensituatie van biodieselproducenten verstoort. De Commissie beschikt in deze fase niet over voldoende informatie om te kunnen uitmaken hoe zij dit argument het beste kan onderzoeken. Of de kosten een redelijk beeld geven van de met de productie van het betrokken product verband houdende kosten, wordt derhalve in de definitieve fase en in het lopende antisubsidieonderzoek nader onderzocht.

(46)

In het licht van de heersende marktomstandigheden, als beschreven in overweging 44 hierboven, was de Commissie van oordeel dat het winstbedrag niet kon worden gebaseerd op de feitelijke gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Derhalve werd voor het berekenen van de normale waarde het winstbedrag overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening bepaald op basis van de redelijke winstmarge die een jonge en kapitaalintensieve industrie van dit type onder normale concurrentieomstandigheden op een vrije en open markt zou kunnen verwezenlijken, namelijk 15 % van de omzet.

1.2.   Uitvoerprijs

(47)

De uitvoer naar de Unie door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vond plaats hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers hetzij via verbonden ondernemingen.

(48)

Ingeval het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening aan de hand van de werkelijk voor het betrokken product betaalde of te betalen prijzen.

(49)

Ingeval de uitvoer naar de Unie plaatsvond via in de Unie gevestigde verbonden handelsondernemingen werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie werd doorverkocht. In dergelijke gevallen werden voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten en voor de winst correcties toegepast. Een winstmarge van 5 % van de omzet werd voor deze berekening redelijk geacht.

1.3.   Vergelijking

(50)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(51)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(52)

Op basis hiervan werden in alle gevallen waarin deze de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedden correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten alsmede uitvoerrechten en commissies.

(53)

In gevallen waarin de uitvoer naar de Unie plaatsvond via buiten de Unie gevestigde verbonden handelsondernemingen, heeft de Commissie onderzocht of die verbonden handelsondernemingen moesten worden behandeld als de eigen exportverkoopafdeling van de producent-exporteur of als een op commissiebasis werkende agent.

(54)

Eén handelsonderneming was nauw verbonden met en stond onder volledige zeggenschap van de producent-exporteur, had geen onderhandelingsmacht met betrekking tot of invloed op de prijzen of de leveringsvoorwaarden en handelde uitsluitend in producten die waren vervaardigd door de producent-exporteur in Argentinië. Daarom werd deze onderneming beschouwd als exportverkoopafdeling van de producent-exporteur en werd er geen correctie voor commissies toegepast. Eén buiten de EU gevestigde handelsonderneming bleek minder nauw verbonden met de producent-exporteur in Argentinië, stond niet onder diens zeggenschap en handelde in een aantal andere producten die waren vervaardigd door andere producenten. In dit geval werd geoordeeld dat de rol van de handelsonderneming overeenkwam met die van een op commissiebasis werkende handelaar. Om die reden werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening gecorrigeerd voor de door de handelaar ontvangen fictieve marge.

(55)

Het werkelijke verschil tussen de verkoopprijzen die de producent-exporteur in Argentinië bij de verbonden handelaar in rekening bracht en de verkoopprijzen die de verbonden handelaren in rekening brachten bij de eerste onafhankelijke afnemer in de EU werd buiten beschouwing gelaten bij het berekenen van de correctie. De correctie werd berekend op basis van de VAA-kosten van de verbonden handelaar en een redelijke winstmarge. De werkelijke winst van de onderneming werd wegens de aard van de betrekkingen niet betrouwbaar geacht.

1.4.   Dumpingmarge

(56)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(57)

De gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de medewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 6, van de basisverordening berekend. Deze marge werd vastgesteld op basis van de marges die waren vastgesteld voor de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(58)

Wat alle andere producenten-exporteurs in Argentinië betreft, werd de dumpingmarge vastgesteld op basis van de beschikbare feiten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Daartoe werd eerst de mate van medewerking vastgesteld door een vergelijking van de hoeveelheid naar de Unie uitgevoerde goederen, als meegedeeld door de medewerkende producenten-exporteurs, met de overeenkomstige invoerstatistieken van Eurostat. Aangezien de mate van medewerking met 100 % van de totale uitvoer naar de Unie in het OT erg hoog was, werd de voor alle andere producenten-exporteurs in Argentinië geldende residuele dumpingmarge vastgesteld op het niveau dat overeenstemt met het niveau dat is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producent-exporteur met de hoogste dumpingmarge.

(59)

De tabel hieronder bevat de aldus vastgestelde voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt in een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Dumpingmarge

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Louis Dreyfus Commodities S.A.

7,2 %

Groep "Renova" (Molinos Rio de la Plata S.A., Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.F.I.C.I. y A. en Vicentin S.A.I.C.)

6,8 %

Groep "T6" (Aceitera General Deheza S.A., Bunge Argentina S.A.)

10,6 %

Andere medewerkende ondernemingen

7,9 %

Alle andere ondernemingen

10,6 %

2.   Indonesië

2.1.   Normale waarde

(60)

Eerst heeft de Commissie voor elke in de steekproef opgenomen producent-exporteur onderzocht of de totale aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van Indonesië verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product representatief was, dat wil zeggen of die binnenlandse verkoop ten minste 5 % vertegenwoordigde van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie in het OT overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De Commissie heeft vastgesteld dat de binnenlandse verkoop niet representatief was, behalve voor twee producenten-exporteurs.

(61)

Voor de producenten-exporteurs met algemene representativiteit heeft de Commissie vervolgens vastgesteld welke op de binnenlandse markt verkochte productsoorten identiek waren aan of vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

(62)

Voor deze identieke of vergelijkbare productsoorten werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer de producenten-exporteurs in het OT van die productsoort op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een totale hoeveelheid hadden verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort. Voor de producenten-exporteurs met algemene representativiteit werden op de binnenlandse markt geen representatieve hoeveelheden of in het geheel geen hoeveelheden van de uitgevoerde productsoort verhandeld.

(63)

Derhalve werd voor alle producenten-exporteurs de normale waarde van het soortgelijke product overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening voorlopig door berekening vastgesteld. Daartoe werden de eigen productiekosten van de onderneming in het onderzoektijdvak vermeerderd met de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten ("VAA-kosten") en een redelijke winstmarge. De klagers hebben gesteld dat het Indonesische gedifferentieerde belastingstelsel voor export de prijs van palmolie drukt en derhalve de kostensituatie van biodieselproducenten verstoort. De Commissie beschikt in deze fase niet over voldoende informatie om te kunnen uitmaken hoe zij dit argument het beste kan onderzoeken. Of de kosten een redelijk beeld geven van de met de productie van het betrokken product verband houdende kosten, wordt derhalve in de definitieve fase en in het lopende antisubsidieonderzoek nader onderzocht.

(64)

Uit het onderzoek is gebleken dat de Indonesische binnenlandse markt voor biodiesel streng wordt gereglementeerd door de overheid. De olie- en gasonderneming Pertamina is volledig in overheidshanden en veruit de grootste speler op de binnenlandse markt (met meer dan 90 % van de op de binnenlandse markt gekochte biodiesel van de in de steekproef opgenomen producenten). Pertamina is van overheidswege verplicht om de bij de eigen tankstations verkochte biobrandstoffen te vermengen met fossiele brandstoffen. Elke maand stelt het Indonesische ministerie van Handel van overheidswege de zogenaamde "HPE-prijs (of Export Check Price)" vast; dit is een referentieprijs aan de hand waarvan de maandelijkse uitvoerrechten worden bepaald. Pertamina koopt biodiesel in tegen de door de Indonesische overheid vastgestelde HPE-prijs.

(65)

Onder deze omstandigheden kon de winstmarge niet worden gebaseerd op de feitelijke gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, aangezien de binnenlandse verkoop niet wordt geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Derhalve werd voor het berekenen van de normale waarde het winstbedrag overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening bepaald op basis van de redelijke winstmarge die een jonge en kapitaalintensieve industrie van dit type onder normale concurrentieomstandigheden op een vrije en open markt zou kunnen verwezenlijken, namelijk 15 % van de omzet.

2.2.   Uitvoerprijs

(66)

De uitvoer naar de Unie door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs vond plaats hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers hetzij via verbonden ondernemingen.

(67)

Ingeval het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening aan de hand van de werkelijk voor het betrokken product betaalde of te betalen prijzen.

(68)

Ingeval de uitvoer naar de Unie plaatsvond via in de Unie gevestigde verbonden handelsondernemingen werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend op basis van de prijs waartegen het invoerproduct voor het eerst werd doorverkocht aan onafhankelijke afnemers in de Unie. In dergelijke gevallen werden correcties toegepast voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten en werd een winstmarge van 5 % van de omzet redelijk geacht.

(69)

De premies die werden aangerekend aan klanten in één lidstaat die na aankoop van biodiesel gebruik wilden maken van de desbetreffende regeling inzake "dubbeltellingen" voor biodiesel (7), werden niet geacht deel uit te maken van de uitvoerprijs. Dergelijke premies zijn niet veeleer dan aan het betrokken product als zodanig, gekoppeld aan de documenten die de verbonden importeur overlegt om een overheidscertificaat te verkrijgen waarmee de klant van de verbonden importeur kan voldoen aan de voorwaarden inzake bijmenging van slechts de helft van de hoeveelheid biodiesel (aangezien deze biodiesel "dubbel" telt).

2.3.   Vergelijking

(70)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(71)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(72)

Op basis hiervan werden in alle gevallen waarin deze de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedden correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten alsmede kredietkosten, inspectiekosten, bankkosten, uitvoerrechten en commissies.

(73)

In gevallen waarin de uitvoer naar de Unie plaatsvond via buiten de Unie gevestigde verbonden handelsondernemingen, heeft de Commissie onderzocht of die verbonden handelsondernemingen moesten worden behandeld als de eigen exportverkoopafdeling van de producent-exporteur of als een op commissiebasis werkende agent.

(74)

Eén onderneming of groep ondernemingen bleek een contract te hebben gesloten met een verbonden handelsonderneming om op commissiebasis te handelen in onder meer biodiesel. In dit geval werd geoordeeld dat de verbonden handelaar moest worden behandeld als een op commissiebasis werkende agent; derhalve werden de uitvoerprijzen in overeenstemming met artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening gecorrigeerd om rekening te houden met de door de handelaar ontvangen vergoeding.

(75)

Voor één producent-exporteur werd het betrokken product (PME) vermengd met KME, voordat het aan de eerste onafhankelijke afnemer werd verkocht. Om die reden werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a), een correctie toegepast voor verschillen in fysieke kenmerken van het betrokken product.

2.4.   Dumpingmarge

(76)

Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(77)

De gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de medewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 6, van de basisverordening berekend. Deze marge werd vastgesteld aan de hand van de marges die voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs waren vastgesteld, waarbij de marge van de producent-exporteur met een dumpingmarge van 0 % buiten beschouwing werd gelaten.

(78)

Wat alle andere producenten-exporteurs in Indonesië betreft, werd de dumpingmarge vastgesteld op basis van de beschikbare feiten overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Daartoe werd eerst de mate van medewerking vastgesteld door een vergelijking van de hoeveelheid naar de Unie uitgevoerde goederen, als meegedeeld door de medewerkende producenten-exporteurs, met de overeenkomstige invoerstatistieken van Eurostat. Aangezien de mate van medewerking met 99 % van de totale uitvoer naar de Unie in het OT erg hoog was, werd de voor alle andere producenten-exporteurs in Indonesië geldende residuele dumpingmarge vastgesteld op het niveau dat overeenstemt met het niveau dat is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producent-exporteur met de hoogste dumpingmarge.

(79)

De tabel hieronder bevat de aldus vastgestelde voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt in een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Dumpingmarge

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

PT. Ciliandra Perkasa

0,0 %

PT. Musim Mas

2,8 %

PT. Pelita Agung Agrindustri

5,3 %

PT. Wilmar Bioenergi Indonesia

9,6 %

PT. Wilmar Nabati Indonesia

9,6 %

Andere medewerkende ondernemingen

6,5 %

Alle andere ondernemingen

9,6 %

D.   SCHADE

1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(80)

Het soortgelijke product wordt vervaardigd door 254 producenten in de Unie. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening en worden hierna "de bedrijfstak van de Unie" genoemd.

(81)

Er werden opmerkingen ontvangen die erop wezen dat een groot aantal grote producenten in Unie verbonden zijn met exporteurs in Argentinië en/of biodiesel uit Argentinië invoeren en dat zij daarom van de definitie van bedrijfstak van de Unie moeten worden uitgesloten.

(82)

Na onderzoek werden drie ondernemingen van de definitie van de bedrijfstak van de Unie uitgesloten, omdat ze afhankelijk waren van invoer uit de betrokken landen, waarbij de invoer respectievelijk 63 %, 85 % en 71 % van hun eigen productie in het OT bedroeg. Nog eens twee ondernemingen werden uitgesloten, omdat ze in het OT geen biodiesel hadden geproduceerd. Van deze ondernemingen zijn in het onderstaande geen gegevens gebruikt. De Commissie is tot de voorlopige conclusie gekomen dat er geen redenen zijn om andere producenten in de Unie uit te sluiten van de definitie van de bedrijfstak van de Unie.

(83)

Om de totale productie in de Unie in het OT vast te stellen werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, waaronder de informatie die in de klacht werd verstrekt en de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek bij de producenten in de Unie werden verzameld. Op basis van deze informatie is vastgesteld dat de totale productie in de Unie gedurende het OT ongeveer 9 052 871 ton bedroeg. Zoals in het voorafgaande is opgemerkt werden voor de steekproef acht producenten in de Unie geselecteerd die 27 % van de totale productie in de Unie van het soortgelijke product vertegenwoordigen.

2.   Verbruik in de Unie

Tabel 1

Verbruik in de Unie

2009

2010

2011

OT

Ton

11 165 831

11 538 511

11 159 706

11 728 400

Indexcijfer 2009 = 100

100

103

100

105

Bron:

Eurostat, gegevens van de bedrijfstak van de Unie

(84)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op basis van de omvang van de totale productie in de Unie op de markt van de Unie van alle producenten in de Unie, minus hun uitvoer, plus de invoer uit Argentinië en Indonesië en de invoer uit andere derde landen.

(85)

De omvang van de invoer uit Argentinië en Indonesië is ontleend aan gegevens van Eurostat voor de verschillende GN-codes waaronder het product is ingedeeld.

(86)

Uitgaande van het bovenstaande is het verbruik in de Unie tussen 2009 en het einde van het OT met 5 % gestegen.

3.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(87)

Zoals bij artikel 3, lid 4, van de basisverordening is vastgesteld, kunnen de gevolgen van de invoer uit twee landen alleen cumulatief worden beoordeeld indien aan twee voorwaarden is voldaan.

(88)

De eerste voorwaarde is dat de dumpingmarge voor de invoer uit beide landen meer dan minimaal is en dat de omvang van de invoer niet verwaarloosbaar is. De dumpingmarges voor Argentinië en Indonesië lagen boven de de-minimisdrempel als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de basisverordening en het volume van de invoer uit elk van deze landen was met een marktaandeel in het OT van 10,8 % respectievelijk 8,5 % niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening.

(89)

De tweede voorwaarde is dat de ingevoerde producten met elkaar en met het soortgelijke product in de Unie concurreren. De uit Argentinië en Indonesië ingevoerde biodiesel wordt door dezelfde handelsondernemingen vermengd met minerale diesel en verkocht aan afnemers in de hele Unie en concurreert daarmee rechtstreeks met biodiesel die is geproduceerd door de bedrijfstak van de Unie.

(90)

In het licht van het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de invoer uit Argentinië en Indonesië cumulatief dient te worden onderzocht om de schade te analyseren.

4.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen

Tabel 2

 

2009

2010

2011

OT

Invoer uit Argentinië

Ton

853 589

1 179 285

1 422 142

1 263 230

Indexcijfer 2009 = 100

100

138

167

148

Marktaandeel

7,6 %

10,2 %

12,7 %

10,8 %

Indexcijfer 2009 = 100

100

135

167

141

Invoer uit Indonesië

Ton

157 915

495 169

1 087 518

995 663

Indexcijfer 2009 = 100

100

314

689

631

Marktaandeel

1,4 %

4,3 %

9,7 %

8,5 %

Indexcijfer 2009 = 100

100

303

689

600

 

 

 

 

 

Totaal marktaandeel

9,1 %

14,5 %

22,5 %

19,3 %

Indexcijfer 2009 = 100

100

160

248

213

Bron:

Eurostat

(91)

De omvang van de invoer uit Argentinië en Indonesië is van 2009 tot het eind van het OT aanzienlijk toegenomen, waarbij de invoer uit Indonesië sneller is gestegen dan de invoer uit Argentinië. In dezelfde periode is het marktaandeel van 9,1 % gestegen tot 19,3 %.

5.   Prijs van de invoer uit de betrokken landen en prijsonderbieding

5.1.   Prijsontwikkeling

Tabel 3

Invoerprijs (euro/ton)

2009

2010

2011

OT

Argentinië

629

730

964

967

Indexcijfer 2009 = 100

100

116

153

154

Indonesië

597

725

864

863

Indexcijfer 2009 = 100

100

121

145

145

Totaal

624

728

920

921

Indexcijfer 2009 = 100

100

117

147

148

Bron:

Eurostat

(92)

Hoewel de invoerprijzen tijdens de beoordelingsperiode zijn gestegen, met name tussen 2010 en 2011, lagen de prijzen van biodiesel uit zowel Argentinië als Indonesië gedurende de gehele beoordelingsperiode onder de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.

5.2.   Price undercutting

(93)

Voor de vaststelling van de prijsonderbieding in het OT werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer afkomstig van de in de steekproef opgenomen Argentijnse en Indonesische producenten voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor douanerechten en kosten na invoer.

(94)

De SME uit Argentinië en de PME uit Indonesië zijn vergeleken met het product dat wordt vervaardigd en verkocht op de markt van de Unie op basis van het troebelingspunt (CFPP), zijnde de temperatuur waarbij de biodiesel weer overgaat in vet en niet als brandstof kan worden gebruikt.

(95)

Alle door Argentijnse producenten aan de EU verkochte hoeveelheden hebben een CFPP van 0 graden Celsius. Deze verkopen werden daarom vergeleken met de verkopen van producenten in de Unie met een CFPP van 0.

(96)

Alle door Indonesische producenten aan de EU verkochte brandstoffen hebben een CFPP van 13 graden Celsius. Gezien de zeer geringe omvang van de door producenten in de Unie verkochte brandstoffen met dit CFPP (PME uit Indonesië wordt bijna altijd vermengd met andere biodiesel uit andere bronnen voordat deze wordt verkocht aan de eerste onafhankelijke afnemer), werd een directe vergelijking niet redelijk geacht. De uitvoerprijs van de PME uit Indonesië met CFPP 13 is om die reden naar boven aangepast tot een prijs voor CFPP 0 op basis van het verschil in prijs op de markt van de Unie tussen door de bedrijfstak van de Unie vervaardigd PME met CFPP 13 en de gemiddelde prijs van biodiesel met CFPP 0.

(97)

Het aldus berekende verschil tussen de Argentijnse en de Indonesische prijzen enerzijds en de prijzen van de Unie anderzijds, uitgedrukt in procenten van de gewogen gemiddelde prijs (af fabriek) van de bedrijfstak van de Unie, d.w.z. de prijsonderbiedingsmarge, bedraagt 2,5 % tot 9,1 %.

6.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(98)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die voor de bedrijfstak van de Unie voor de analyseperiode werden vastgesteld.

(99)

Zoals reeds aangegeven werden gecontroleerde gegevens van een steekproef van producenten in de Unie gebruikt om de mogelijk door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te onderzoeken.

(100)

Bij het analyseren van de schade maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren voor de beoordelingsperiode geanalyseerd op basis van door de bedrijfstak van de Unie geleverde gegevens over alle producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren geanalyseerd op basis van de gecontroleerde gegevens die van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn verkregen.

(101)

De volgende macro-economische indicatoren werden beoordeeld op basis van informatie over alle producenten van biodiesel in de Unie: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het verleden.

(102)

De volgende micro-economische indicatoren werden beoordeeld op basis van informatie over de in de steekproef opgenomen producenten van biodiesel in de Unie: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, arbeidskosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

7.   Macro-economische indicatoren

7.1.   Productiecapaciteit, productie en bezettingsgraad

Tabel 4

 

2009

2010

2011

OT

Productiecapaciteit (ton)

20 359 000

21 304 000

21 517 000

22 227 500

Indexcijfer 2009 = 100

100

105

106

109

Productievolume (ton)

8 745 693

9 367 183

8 536 884

9 052 871

Indexcijfer 2009 = 100

100

107

98

104

Bezettingsgraad

43 %

44 %

40 %

41 %

Indexcijfer 2009 = 100

100

102

92

95

Bron:

door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens

(103)

De productie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode is evenredig met het verbruik toegenomen. De capaciteit bleef verhoudingsgewijs met name tussen 2010 en het OT stabiel, waardoor de bezettingsgraad gedurende de hele periode laag bleef. De bedrijfstak van de Unie was niet in staat de eerder geïnstalleerde capaciteit te gebruiken of de toegenomen capaciteit, waarmee was vooruitgelopen op mogelijke gevolgen van tegen de VS ingestelde maatregelen of de verwachte quotastelsels en het toegenomen aantal opdrachten van sommige lidstaten, in die periode ook maar enigszins te benutten.

12.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

Tabel 5

 

2009

2010

2011

OT

Verkoopvolume (ton)

9 454 786

9 607 731

8 488 073

9 294 137

Indexcijfer 2009 = 100

100

102

90

98

Marktaandeel

84,7 %

83,3 %

76,1 %

79,2 %

Indexcijfer 2009 = 100

100

98

90

94

Bron:

door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens

(104)

De omvang van de verkopen aan niet-verbonden ondernemingen in de Unie bleef gedurende de periode tamelijk stabiel. Aangezien het verbruik in de periode licht steeg, volgt uit een stabiel verkoopvolume een verminderd marktaandeel (5,5 procentpunten lager), dat door invoer uit de betrokken landen werd overgenomen.

7.3.   Groei

(105)

De groei van de bedrijfstak van de Unie komt tot uiting in de volume-indicatoren ervan, zoals productie, verkoop en vooral marktaandeel. Ondanks een toename van het verbruik gedurende de analyseperiode, hield het marktaandeel van de producenten in de Unie geen gelijke tred met het verbruik. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie nam gedurende de periode af, terwijl de invoer toenam. In dezelfde periode nam het marktaandeel van de invoer uit Indonesië en Argentinië met maar liefst 10 procentpunten toe. Dat de bedrijfstak van de Unie niet ten volle van de ruimere markt kon profiteren, had een in het algemeen negatieve invloed op zijn economische situatie.

7.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

Tabel 6

 

2009

2010

2011

OT

Werkgelegenheid - voltijdequivalenten (VTE)

1 858

2 055

2 061

2 079

Indexcijfer 2009 = 100

100

111

111

112

Productiviteit (ton/VTE)

4 707

4 558

4 142

4 354

Indexcijfer 2009 = 100

100

97

88

93

Bron:

door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens.

(106)

Aangezien de biodieselindustrie een kapitaalintensieve bedrijfstak is waarvoor bij het productieproces niet veel arbeidskrachten nodig zijn en de daadwerkelijke productie van de biodiesel meestal wordt uitbesteed, is het aantal productiemedewerkers niet groot. Daar de productieomvang in die periode licht toenam, nam ook het aantal werknemers toe.

(107)

Waar het aantal werknemers sneller toenam dan de productie, nam de productiviteit tussen 2009 en het einde van de OT met 7 procentpunten af.

7.5.   Hoogte van de huidige dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(108)

Tot 2009, het jaar waarin het onderzoektijdvak voor deze procedure begint, had de bedrijfstak van de Unie schade geleden als gevolg van invoer met dumping uit de Verenigde Staten van Amerika. De rechten op de invoer uit de Verenigde Staten van Amerika hadden tot doel gelijke voorwaarden te scheppen, zodat de bedrijfstak van de Unie op eerlijke wijze kon concurreren met deze invoer en zich kon herstellen van de geleden schade.

(109)

Dit is duidelijk niet geschied. De bedrijfstak van de Unie is nu minder winstgevend dan in 2009 en heeft marktaandeel verloren, zelfs ten opzichte van 2009, aan invoer uit Argentinië en Indonesië, landen die de prijzen van de Unie onderbieden. Hoewel het verbruik in de Unie is gestegen, is de bezettingsgraad gedaald. Herstel van dumping in het verleden is duidelijk uitgebleven.

(110)

De dumpingmarges voor producenten-exporteurs in Argentinië en Indonesië worden hierboven in het gedeelte over dumping aangegeven. Eén producent-exporteur in Indonesië, die relatief voor weinig invoer uit Indonesië goed was, bleek niet met dumping te verkopen. De overige producenten-exporteurs in Indonesië en alle producenten-exporteurs in Argentinië bleken biodiesel op de markt van de Unie te dumpen. Bovendien kan het effect van de werkelijke dumpingmarge, gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen van de invoerproducten uit de twee landen, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

8.   Micro-economische indicatoren

8.1.   Gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid en loonkosten

Tabel 7

 

2009

2010

2011

OT

Eenheidsprijs (euro/ton)

797

845

1 096

1 097

Indexcijfer 2009 = 100

100

106

137

138

Kosten per eenheid (euro/ton)

760

839

1 089

1 116

Indexcijfer 2009 = 100

100

110

143

147

Loonkosten EUR/VTE

57 391

63 490

62 141

61 004

Indexcijfer 2009 = 100

100

111

108

106

Bron:

antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

(111)

Hoewel de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode zijn verkoopprijzen kon verhogen, stegen de productiekosten vanwege een tegenvallende koolzaadoogst in 2011 dermate dat deze niet door een verhoging van de verkoopprijs konden worden opgevangen. Het was voor de bedrijfstak van de Unie vanwege de geldende belastingregelingen onrendabel om alternatieve grondstoffen uit Argentinië en Indonesië in te voeren, en hij moest noodgedwongen zijn toevlucht zoeken tot het invoeren van verbruiksklare biodiesel om zijn kosten laag te houden en daarmee de totale verliezen te verminderen.

(112)

Tegelijkertijd stegen de loonkosten van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in de beoordelingsperiode, waardoor de ondernemingen opnieuw wegen moesten vinden om hun totale kosten naar beneden te brengen.

8.2.   Voorraden

Tabel 8

 

2009

2010

2011

OT

Voorraden (ton)

74 473

87 283

90 249

103 058

Indexcijfer 2009 = 100

100

117

121

138

Bron:

antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

(113)

In de analyseperiode groeiden de biodieselvoorraden met ongeveer 40 %. Deze groei vond plaats gedurende de gehele analyseperiode. Omdat biodiesel niet langer dan zes maanden kan worden opgeslagen (gemiddeld vindt de opslag gedurende ongeveer drie maanden plaats), hebben de voorraadgegevens slechts een geringe waarde voor de beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

8.3.   Winstgevendheid, investeringen, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 9

 

2009

2010

2011

OT

Winstgevendheid

3,5 %

–0,3 %

–0,2 %

–2,5 %

Investeringen (1 000 EUR)

188 491

156 927

149 113

141 578

Indexcijfer 2009 = 100

100

83

79

75

Rendement van investeringen

19 %

–2 %

–2 %

–24 %

Kasstroom (1 000 EUR)

244 001

–48 649

21 241

23 984

Indexcijfer 2009 = 100

100

–20

9

10

Bron:

antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

(114)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie uit te drukken als percentage van de omzet. In de analyseperiode nam de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aanzienlijk af van 3,5 % tot -2,5 %.

(115)

De investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de biodieselproductie daalden tijdens de periode, waaruit blijkt dat de beschikbare investeringsmiddelen samen met het marktaandeel van de producenten in de Unie waren afgenomen, ofschoon de in de steekproef opgenomen producenten nog steeds in staat waren te investeren in de productie van biodiesel.

(116)

Het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, d.w.z. hun resultaat vóór belastingen uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de bij de productie van biodiesel gebruikte activa aan het begin en het eind van het boekjaar, volgde de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid. De verslechtering van het rendement van investeringen is een duidelijke aanwijzing voor de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak.

(117)

De kasstroom, het vermogen van de bedrijfstak om zijn activiteiten zelf te financieren, is in de analyseperiode aanzienlijk gekrompen, waaruit blijkt hoe moeilijk het voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen is om met de invoer met dumping uit Argentinië en Indonesië te concurreren.

9.   Conclusie over schade

(118)

Uit een analyse van de gecontroleerde gegevens blijkt duidelijk dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden als bedoeld in artikel 3, lid 5, van de basisverordening. Ondanks het stijgende verbruik heeft hij marktaandeel verloren en is zijn winstgevendheid afgenomen, terwijl de invoer marktaandeel heeft gewonnen en er sprake was van onderbieding van de prijzen van de producenten in de Unie.

(119)

Ook andere indicatoren wijzen op een dalende of stabiele trend, zelfs na de instelling van maatregelen tegen de Verenigde Staten van Amerika en de uitbreiding van de rechten tot invoer uit Canada waarbij sprake is van ontwijking.

(120)

De producenten in de Unie konden de tussen 2010 en 2011 gestegen productiekosten (+33 procentpunten) grotendeels doorberekenen, maar alleen door de winstgevendheid tot het break-evenpoint te verlagen. De kostenstijging tussen 2011 en het eind van het OT konden zij echter niet doorberekenen, vanwege een stijging van de grondstofprijzen die bijna 80 % van de volledige productiekosten van biodiesel bedroegen. Deze kostenstijgingen konden niet volledig worden doorberekend aan afnemers op de markt van de Unie, wat tot de verliezen in het OT leidde.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(121)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van oorsprong uit de betrokken landen zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kon worden beschouwd.

(122)

Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht om te voorkomen dat de mogelijke door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(123)

Het bleek dat een klein gedeelte (tussen 2 % en 6 %) van de invoer uit Indonesië naar de EU zonder dumping plaatsvond. De overige hoeveelheid van de invoer uit Indonesië en de totale invoer uit Argentinië bleek met dumping te hebben plaatsgevonden. Ook als de geringe hoeveelheid niet met dumping ingevoerde producten in mindering wordt gebracht op de totale aangegeven invoer uit Indonesië, laat dit de hierboven beschreven ontwikkeling van de invoer onverlet.

(124)

Uit het onderzoek bleek dat de omvang van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de betrokken landen in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen (meer dan verdubbeld). Hierdoor steeg het marktaandeel van deze invoer met dumping met 10 procentpunten, van 9,1 % in 2009 tot 18,8 % tegen het einde van het OT.

(125)

Tegelijkertijd verloor de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode 5,5 procentpunten marktaandeel, het gestegen verbruik ten spijt.

(126)

De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping stegen tussen 2009 en het einde van het OT met 48 %, maar lagen beduidend onder die van de bedrijfstak van de Unie in hetzelfde tijdvak. De invoer met dumping onderbood de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT met een gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 4 % voor Indonesië en 8 % voor Argentinië.

(127)

Door de toename van laaggeprijsde invoer met dumping wordt druk uitgeoefend op de markt van de Unie, zodat de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen niet op de marktomstandigheden en de gestegen kosten kon afstemmen. De in de steekproef opgenomen ondernemingen konden aan hun afnemers slechts een prijsverhoging van 38 % doorberekenen, terwijl hun totale kosten in dezelfde periode met in totaal 47 % stegen.

(128)

Op grond van het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de laaggeprijsde invoer met dumping uit de betrokken landen, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT onderboden werden en die ook in volume aanzienlijk toenam, een bepalende rol speelde bij de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

3.   Gevolgen van andere factoren

3.1.   Invoer uit andere landen

Tabel 10

Andere derde landen

2009

2010

2011

OT

Totale invoer (t)

699 541

256 327

161 973

175 370

Indexcijfer 2009 = 100

100

37

23

25

Marktaandeel

6,3 %

2,2 %

1,5 %

1,5 %

Indexcijfer 2009 = 100

100

35

23

24

Bron:

Eurostat

(129)

De invoer uit derde landen, hoofdzakelijk de VS, Noorwegen en Zuid-Korea, is van 2009 tot het einde van het OT sterk afgenomen. Deze afname was te wijten aan de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer uit de Verenigde Staten in 2009 en vond plaats na een antiontwijkingsonderzoek naar de invoer van vanuit Canada verzonden goederen in 2010. Gezien het teruglopende marktaandeel van invoer uit andere derde landen ten tijde van de financiële achteruitgang van de bedrijfstak van de Unie, kan de invoer vanuit andere derde landen slechts een verwaarloosbare bijdrage hebben geleverd tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat hierdoor het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade wordt verbroken.

3.2.   Invoer zonder dumping uit de betrokken landen

(130)

Er vond ook invoer zonder dumping plaats vanuit de betrokken landen, maar alleen in de tweede helft van 2011. Gezien de korte duur van deze invoer en de beperkte hoeveelheden, kan deze slechts verwaarloosbaar hebben bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en kan deze het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade niet doorbreken.

3.3.   Andere producenten in de Unie

(131)

Gezien het geringe productievolume van de producenten in de Unie die van de definitie van bedrijfstak van de Unie zijn uitgesloten, en het in absolute termen kleine volume van hun invoer, werden deze producenten niet geacht te hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

3.4.   Invoer door de bedrijfstak van de Unie

(132)

CARBIO, de vereniging van Argentijnse biodieselproducenten, beweerde dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade het gevolg was van invoer uit Argentinië en Indonesië door de bedrijfstak van de Unie. De vereniging omschreef de schade als gevolg van deze invoer als door de klagers zelf veroorzaakte schade en stelde dat deze invoer niet als met de gedragingen van de Argentijnse producenten verband houdende schadeoorzaak mocht worden beschouwd.

(133)

Uit de door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens blijkt dat deze in de beoordelingsperiode hoeveelheden biodiesel heeft ingevoerd uit Argentinië en Indonesië, die in het OT tot wel 60 % van de totale invoer vanuit deze landen uitmaakten. De bedrijfstak van de Unie heeft echter verklaard dat deze invoer een daad van zelfverdediging was. Door kortstondig van de dumpingprijzen van deze invoer te profiteren, konden de producenten in Unie hun bedrijfscontinuïteit voor de middellange termijn veiligstellen.

(134)

De invoer van biodiesel tegen dumpingprijzen door de bedrijfstak van de Unie nam in 2011 en het OT aanzienlijk toe. Op dat moment was het effect van de differentiële belastingen op de uitvoer van biodiesel en de grondstoffen daarvoor het meest voelbaar, aangezien de invoer van grondstoffen (sojaolie en palmolie) toen onrendabel werd ten opzichte van de invoer van het eindproduct. Door het stelsel van differentiële belastingen op de uitvoer in beide landen is de uitvoer van grondstoffen meer belast dan de uitvoer van het eindproduct. Of deze differentiële belasting kan worden aangemerkt als subsidie in de zin van artikel 2 van de basisantisubsidieverordening wordt in het lopende antisubsidieonderzoek onderzocht.

(135)

Zo was gedurende enkele maanden in het OT de invoerprijs van sojaolie uit Argentinië hoger dan de invoerprijs van SME, waardoor het aankopen van sojaolie economisch onvoordelig was. In dit geval was het aankopen van SME de enige economisch verantwoorde mogelijkheid.

(136)

Hoe dan ook hadden, als de bedrijfstak van de Unie deze hoeveelheden biodiesel niet had ingevoerd, handelsondernemingen in de Unie dat wel gedaan, en hadden zij de bedrijfstak van de Unie onderboden en die hoeveelheden op de markt van de Unie verkocht, aangezien deze ondernemingen reeds biodiesel uit deze landen invoeren om deze in concurrentie met de bedrijfstak van de Unie aan dieselraffinaderijen te verkopen. Het oorzakelijk verband wordt door deze invoer niet verbroken en het argument wordt derhalve voorlopig verworpen.

3.5.   Capaciteit van de bedrijfstak van de Unie

(137)

CARBIO beweert bovendien dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten is aan overcapaciteit als gevolg van overexpansie. Aangezien de bezettingsgraad in 2008 50 % bedroeg, beweert de vereniging dat de bedrijfstak bleef uitbreiden zonder dat er sprake was van een evenredige toename van de vraag.

(138)

Het is een feit dat tijdens de beoordelingsperiode de bezettingsgraad in de hele Unie laag bleef, met een minimum van 40 % in het OT. Sommige ondernemingen hebben de door hen geïnstalleerde capaciteit dan ook niet benut.

(139)

De bezettingsgraad was echter al laag aan het begin van de beoordelingsperiode en bleef dat gedurende de gehele periode, en bleef ook stabiel bij de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(140)

De in de steekproef opgenomen ondernemingen waren winstgevend bij aanvang van de beoordelingsperiode, en maakten verlies tegen het einde daarvan, bij een stabiele bezettingsgraad. Hieruit kan redelijkerwijs worden afgeleid dat de gehele bedrijfstak tevens minder winstgevend is geworden, terwijl haar bezettingsgraad stabiel is gebleven. Derhalve kunnen deze omstandigheden niet als een van de belangrijkste schadeoorzaken worden aangemerkt, daar een duidelijk oorzakelijk verband ontbreekt. Dit argument wordt derhalve voorlopig afgewezen.

3.6.   Gebrek aan toegang tot grondstoffen en verticale integratie

(141)

CARBIO beweert tevens dat de bedrijfstak van de Unie schade lijdt als gevolg van een gebrek aan efficiëntie, met name omdat de ondernemingen niet verticaal zijn geïntegreerd en niet in de nabijheid van grondstoffen zijn gevestigd.

(142)

Deze argumenten worden voorlopig afgewezen. Enkele van de in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn gelegen in de havens en hebben een ononderbroken toegang tot per schip aangevoerde grondstoffen en andere in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben hun biodieselfabrieken op dezelfde locatie gevestigd als hun installaties voor de productie van plantaardige oliën. Veel producenten van biodiesel in Zuid-Europa zijn met opzet op haventerreinen gevestigd, zodat zij toegang hebben tot uit Argentinië en Indonesië ingevoerde grondstoffen, of op dezelfde locaties als hun afnemers (de raffinaderijen van fossiele olie). Het feit dat grondstoffen als gevolg van de differentiële belastingen bij uitvoer duurder zijn geworden dan het eindproduct heeft de bedrijfstak van de Unie duidelijk geschaad, doordat het economisch niet langer mogelijk is om PME en SME in de EU te vervaardigen.

3.7.   Andere regelgevingfactoren

(143)

CARBIO verwijst ook naar enkele regelgevingfactoren die de bedrijfstak van de Unie schade zouden hebben berokkend, waarbij het ook een aantal voorstellen betreft die nog niet in werking zijn getreden. De vereniging legt evenwel de nadruk op de "dubbeltelling", die hierna wordt beschreven.

(144)

De richtlijn hernieuwbare energie verplicht lidstaten ertoe voor te schrijven dat een bepaald aandeel aan biodiesel wordt vermengd met minerale diesel, voordat deze aan de gebruikers wordt verkocht. Enkele lidstaten maken gebruik van de bepaling in de richtlijn hernieuwbare energie die toestaat dat aandeel te halveren als de gebruikte biodiesel is vervaardigd van afvalolie of gebruikt dierlijk vet. Als de betrokken lidstaat bijvoorbeeld verplicht stelt dat 7 % biodiesel wordt vermengd met 93 % minerale diesel, kan het aandeel van 7 % worden verlaagd tot 3,5 % als er sprake is van biodiesel uit afvalolie.

(145)

CARBIO beweert dat de regels voor dubbeltelling hebben geleid tot een daling van de verkoop van zogenaamde biodiesel van de "eerste generatie" ter hoogte van 1 miljoen MT in het OT en dat dit heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. Deze stelling wordt verworpen, aangezien in de steekproef van producenten in de Unie ook ondernemingen zijn opgenomen die dubbel te tellen biodiesel vervaardigen en hun financiële situatie niet wezenlijk verschilt van die van in de steekproef opgenomen ondernemingen die biodiesel uit plantaardige oliën van eerste persing vervaardigen. Uit de verificatie van de gegevens van deze ondernemingen komt naar voren dat de prijs van hun biodiesel te lijden heeft gehad van de lage prijs van de invoer met dumping uit Argentinië en Indonesië, aangezien deze ondernemingen indirect concurreren met de PME en SME uit de betrokken landen.

(146)

Er is ook aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie schade lijdt doordat er niet méér in biobrandstoffen van de tweede generatie op basis van bijvoorbeeld afvalolie wordt geïnvesteerd. Dit argument is voorlopig verworpen, aangezien er in de Unie niet voldoende afvalolie beschikbaar is om de bestaande verwerking substantieel te verhogen.

3.8.   Beperkingen in de lidstaten

(147)

CARBIO beweerde verder dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet kon zijn veroorzaakt door de invoer uit de betrokken landen wegens quotastelsels en belastingregelingen in diverse lidstaten die de toegang tot deze markten beperken. Daarnaast beweert de vereniging dat sommige markten in de EU als gevolg van de klimatologische omstandigheden gesloten zijn voor SME en PME.

(148)

De vereniging merkt terecht op dat PME vanwege zijn troebelingspunt ("CFPP") (+13 graden Celsius) niet in de hele Unie kan worden gebruikt zonder dat andere biodiesels worden bijgemengd om het CFPP te verlagen. Het CFPP van SME, 0 graden Celsius, maakt algemener gebruik van SME wel mogelijk, in het bijzonder tijdens de zomermaanden.

(149)

Tijdens het onderzoek is bijzondere aandacht besteed aan de bewering dat het regelgevingsysteem in sommige lidstaten de bedrijfstak van de Unie schade berokkent.

(150)

In sommige lidstaten worden quota toegepast waarmee een bepaald productiequotum wordt toegewezen aan ondernemingen in de desbetreffende lidstaat of in andere lidstaten. Hoewel de meeste landen voordelen toewijzen door middel van het belastingstelsel, worden deze momenteel teruggeschroefd of afgeschaft.

(151)

Frankrijk hanteert bijvoorbeeld een "belastingvoordeel" van 90 EUR per ton voor binnen het quotum geproduceerde biodiesel. Echter, met het oog op de lage prijzen van de invoer met dumping is het vaak goedkoper om biodiesel in te voeren dan deze bij de bedrijfstak van de Unie te kopen, zelfs als het belastingvoordeel wordt meegerekend. Dit blijkt uit het feit dat invoer uit Argentinië duidelijk op de Franse markt aanwezig zijn.

(152)

In sommige lidstaten is er geen invoer uit Argentinië en Indonesië, hetzij vanwege de klimaatomstandigheden hetzij vanwege quotastelsels. Invoer uit Argentinië en Indonesië is echter op het grootste deel van de markt van de Unie voorhanden, hetzij omdat een quotastelsel ontbreekt hetzij omdat de prijs lager is dan een eventueel door een lidstaat geboden belastingvoordeel bewerkstelligen kan.

(153)

Aangezien PME en SME, vermengd met in de Unie geproduceerde KME of andere biodiesel, in de hele Unie mogen worden verkocht en ingevoerde producten in grote hoeveelheden tegen dumpingprijzen op de markt worden aangeboden, zelfs in lidstaten die belastingvoordelen toekennen, wordt dit argument voorlopig verworpen, aangezien het causale verband tussen de invoer met dumping en de schade door de bestaande quotastelsels en belastingregelingen niet wordt verbroken.

4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(154)

De bovenstaande analyse heeft aangetoond dat er sprake was van een aanzienlijke stijging in het volume en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping van oorsprong uit de betrokken landen. Terzelfder tijd werd vastgesteld dat deze invoer de prijs van de bedrijfstak van de Unie in het OT onderbood.

(155)

Uit de gegevens blijkt dat terwijl het volume van de laaggeprijsde invoer uit de betrokken landen stijgt, de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk verslechtert.

(156)

Bij bovenstaande analyse is naar behoren onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping. Op grond van deze analyse luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping uit de betrokken landen aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

(157)

De andere bekende factoren dan de invoer met dumping zijn beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening, en er is niet gebleken dat het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade door die andere factoren werd verbroken.

F.   BELANG VAN DE UNIE

(158)

In overeenstemming met artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er ondanks de conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. De bepaling van het belang van de Unie was gebaseerd op een beoordeling van de belangen van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs, leveranciers van grondstoffen en gebruikers.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(159)

Zoals hierboven reeds vermeld, heeft de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade geleden door de invoer met dumping van oorsprong uit de betrokken landen. Wanneer geen maatregelen worden ingesteld, zal dit hoogstwaarschijnlijk leiden tot voortzetting van de negatieve ontwikkeling van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. De situatie van de bedrijfstak van de Unie werd vooral gekenmerkt door een daling van de winstgevendheid van +3 % in 2009 tot -2,5 % tegen het einde van het OT. Een verdere achteruitgang in de prestaties zal uiteindelijk leiden tot productiedalingen en meer bedrijfssluitingen, wat schadelijk zal zijn voor de werkgelegenheid en de investeringen in de Unie.

(160)

De instelling van maatregelen zou de eerlijke concurrentie op de markt herstellen. Dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie afneemt, komt doordat hij moeilijk kan concurreren met de laaggeprijsde invoer met dumping van oorsprong uit de betrokken landen, iets wat mede in de hand wordt gewerkt door het uitvoerbelastingstelsel waardoor in beide landen die de prijs van de invoer van SME en PME op de markt van de Unie wordt verlaagd, terwijl de prijs van de grondstoffen daardoor wordt verhoogd. De instelling van antidumpingmaatregelen zal de bedrijfstak van de Unie derhalve in staat stellen zijn winstgevendheid te verhogen tot niveaus die voor deze kapitaalintensieve industrie noodzakelijk worden geacht.

(161)

De maatregelen moeten de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid stellen zich te herstellen van de schade veroorzakende dumping die tijdens het onderzoek werd vastgesteld.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs/handelaars in de EU

(162)

Niet-verbonden importeurs/handelaren in de Unie werden opgeroepen zich kenbaar te maken bij de Commissie. Geen enkele importeur heeft echter aan het onderzoek medewerking verleend.

(163)

Bij ontbreken van gegevens van niet-verbonden importeurs/handelaren is niet gebleken dat de instelling van maatregelen duidelijk tegen het belang van deze partijen zou indruisen.

3.   Belang van de gebruikers en de consumenten

(164)

Bij de inleiding van de procedure werden vragenlijsten gestuurd naar alle bekende gebruikers die minerale diesel produceren en distribueren en die bij de verplichte vermenging van minerale diesel met biodiesel betrokken zijn.

(165)

Drie gebruikers van biodiesel reageerden op de gebruikersvragenlijst maar verklaarden dat biodiesel slechts een miniem deel vormt van hun algehele bedrijfsactiviteit. Zij verklaarden dat zij wettelijk verplicht waren om biodiesel te kopen en dat zij eventuele prijsstijgingen als gevolg van rechten op biodiesel, net als voorheen, automatisch aan hun afnemers zouden doorberekenen.

(166)

Met inachtneming van de beperkte hoeveelheid beschikbare gegevens lijkt het erop dat maatregelen een uiterst beperkt effect op de eindgebruikers zouden hebben, gelet op het lage percentage biodiesel dat met de door hen aan de pomp gekochte minerale diesel wordt vermengd. Er is niet gebleken dat de instelling van maatregelen duidelijk tegen het belang van gebruikers of consumenten zou indruisen.

4.   Belang van de grondstoffenleveranciers

(167)

Een vereniging van grondstoffenleveranciers, FEDIOL (de federatie die de Europese plantaardige olie- en eiwitmeelproducerende industrie in Europa vertegenwoordigt), beantwoordde de vragenlijst die aan de grondstoffenleveranciers was toegestuurd. De federatie verklaarde dat de invoer uit de betrokken landen in de hele Unie heeft geleid tot een daling van de vraag naar koolzaadolie, met meer dan 1 miljoen ton tussen 2009 en 2011.

(168)

De federatie is van mening dat maatregelen een positief effect zullen hebben op de leveranciers in de EU, aangezien de bezettingsgraad zal toenemen. Een stijging van de vraag naar koolzaadolie zou dan doorwerken in de mengvoedersector – aangezien mengvoeders worden gewonnen uit residuen van de koolzaadolieproductie – en de EU-landbouwsector die koolzaad produceert.

(169)

Uit het ontvangen bewijsmateriaal blijkt dat de instelling van maatregelen in het belang van de grondstoffenleveranciers in de Unie zou zijn.

5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(170)

De instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië is duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie. Het zal de bedrijfstak van de Unie de mogelijkheid bieden te groeien en zich te herstellen van de door de invoer met dumping veroorzaakte schade. Indien er daarentegen geen maatregelen worden ingesteld, zal de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie verder verslechteren en zijn meer bedrijfssluitingen niet uitgesloten. Hoewel het niet mogelijk was duidelijke conclusies ten aanzien van de gebruikers en de importeurs vast te stellen, zal de instelling van maatregelen normaal gezien in het belang van de grondstoffenleveranciers zijn.

(171)

Er zijn geen dwingende redenen aan te voeren dat instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van biodiesel uit Argentinië en Indonesië duidelijk tegen het belang van de Unie zou indruisen.

G.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(172)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

1.   Schademarge

(173)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de geconstateerde dumpingmarges en het bedrag van het recht dat noodzakelijk is om de schade voor de producenten in de Unie op te heffen, zonder ze te overschrijden.

(174)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van schade veroorzakende dumping teniet te doen, werd in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te behalen die redelijkerwijs onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. zonder invoer met dumping, kan worden behaald.

(175)

In dit verband kan een winstmarge van 15 % van de omzet worden beschouwd als passend niveau dat de bedrijfstak van de Unie gezien bevindingen van eerder onderzoek naar de invoer uit de Verenigde Staten van Amerika had kunnen behalen zonder schade veroorzakende dumping en dat redelijk wordt geacht om op lange termijn productieve investeringen voor deze nieuwe industrie te waarborgen.

(176)

Op basis hiervan werd voor de bedrijfstak van de Unie een prijs van het soortgelijke product berekend die geen schade veroorzaakt. Die prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie te corrigeren voor het werkelijke verlies of de werkelijke winst in het OT en te vermeerderen met bovengenoemde winstmarge.

(177)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de betrokken landen, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, met de geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het OT op de markt van de Unie is verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer.

2.   Voorlopige maatregelen

(178)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening moeten op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië voorlopige antidumpingrechten worden ingesteld die overeenkomstig de regel van het laagste recht gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

(179)

De antidumpingrechten zijn vastgesteld door de schademarges en de dumpingmarges met elkaar te vergelijken. Derhalve zijn de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Land

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Voorlopige schademarge

Voorlopig antidumpingrecht

Argentinië

Aceitera General Deheza S.A., General Deheza, Rosario

10,6 %

27,8 %

10,6 %

 

Bunge Argentina S.A., Buenos Aires

10,6 %

27,8 %

10,6 %

 

Louis Dreyfus Commodities S.A., Buenos Aires

7,2 %

30,9 %

7,2 %

 

Molinos Rio de la Plata S.A., Buenos Aires

6,8 %

31,8 %

6,8 %

 

Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.F.I.C.I. y A., Bahia Blanca

6,8 %

31,8 %

6,8 %

 

Vicentin S.A.I.C., Avellaneda

6,8 %

31,8 %

6,8 %

 

Andere medewerkende ondernemingen

7,9 %

31 %

7,9 %

 

Alle andere ondernemingen

10,6 %

31,8 %

10,6 %

Indonesië

PT. Ciliandra Perkasa, Jakarta

0,0 %

 

0,0 %

 

PT. Musim Mas, Medan

2,8 %

23,3 %

2,8 %

 

PT. Pelita Agung Agrindustri, Medan

5,3 %

27,1 %

5,3 %

 

PT Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan

9,6 %

26,4 %

9,6 %

 

PT Wilmar Nabati Indonesia, Medan

9,6 %

26,4 %

9,6 %

 

Andere medewerkende ondernemingen

6,5 %

25,3 %

6,5 %

 

Alle andere ondernemingen

9,6 %

27,1 %

9,6 %

(180)

Aangezien het antidumpingrecht echter van toepassing zal zijn op zowel mengsels die biodiesel omvatten (in verhouding tot hun gewichtsaandeel biodiesel) als op zuivere biodiesel, is het voor de correcte uitvoering van het recht door de douaneautoriteiten van de lidstaten juister en passender om het recht als een vast bedrag in euro per ton netto uit te drukken, en dit op de ingevoerde zuivere biodiesel of op het aandeel biodiesel in het gemengde product toe te passen.

(181)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op "alle andere ondernemingen") zijn dus uitsluitend van toepassing op invoer van het betrokken product, van oorsprong uit de betrokken landen, welke door die ondernemingen en derhalve de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde betrokken producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden; op die producten is het recht dat voor "alle andere ondernemingen" geldt, van toepassing.

(182)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na de naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten onverwijld aan de Commissie (8) worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of deze oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en verkoop in binnen- en buitenland. Indien dit gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(183)

De Commissie onderwierp de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen bij Verordening (EU) nr. 79/2013 van 28 januari 2013 aan registratie. Dit geschiedde met het oog op de eventuele instelling met terugwerkende kracht van antidumpingmaatregelen in overeenstemming met artikel 10, lid 4, van de basisverordening. In deze fase van de procedure kan geen besluit over de eventuele toepassing met terugwerkende kracht van antidumpingmaatregelen worden genomen.

H.   SLOTBEPALING

(184)

In het belang van een goed bestuur kunnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen maken en vragen te worden gehoord binnen één maand na bekendmaking van deze verordening. De met het oog op deze verordening gedane bevindingen betreffende de instelling van rechten zijn voorlopig en kunnen opnieuw worden onderzocht met het oog op eventuele definitieve maatregelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, in zuivere vorm of in mengsels, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98 (Taric-codes 1516209821, 1516209829 en 1516209830), ex 1518 00 91 (Taric-codes 1518009121, 1518009129 en 1518009130), ex 1518 00 95 (Taric-code 1518009510), ex 1518 00 99 (Taric-codes 1518009921, 1518009929 en 1518009930), ex 2710 19 43 (Taric-codes 2710194321, 2710194329 en 2710194330), ex 2710 19 46 (Taric-codes 2710194621, 2710194629 en 2710194630), ex 2710 19 47 (Taric-codes 2710194721, 2710194729 en 2710194730), 2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17, ex 3824 90 97 (Taric-codes 3824909701, 3824909703 en 3824909704), 3826 00 10 en ex 3826 00 90 (Taric-codes 3826009011, 3826009019 en 3826009030), van oorsprong uit Argentinië en Indonesië.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, zijn als volgt:

Land

Onderneming

Voorlopig recht

(euro per ton netto)

Aanvullende Taric-code

Argentinië

Aceitera General Deheza S.A., General Deheza, Rosario; Bunge Argentina S.A., Buenos Aires

104,92

B782

 

Louis Dreyfus Commodities S.A., Buenos Aires

69,16

B783

 

Molinos Rio de la Plata S.A., Buenos Aires; Oleaginosa Moreno Hermanos S.A.F.I.C.I. y A., Bahia Blanca; Vicentin S.A.I.C., Avellaneda

65,24

B784

 

Andere medewerkende ondernemingen:

Cargill S.A.C.I., Buenos Aires; Unitec Bio S.A., Buenos Aires; Viluco S.A., Tucuman

75,97

B785

 

Alle andere ondernemingen

104,92

B999

Indonesië

PT Ciliandra Perkasa, Jakarta

0

B786

 

PT Musim Mas, Medan

24,99

B787

 

PT Pelita Agung Agrindustri, Medan

45,65

B788

 

PT Wilmar Bioenergi Indonesia, Medan; PT Wilmar Nabati Indonesia, Medan

83,84

B789

 

Andere medewerkende ondernemingen:

PT Cermerlang Energi Perkasa, Jakarta

57,14

B790

 

Alle andere ondernemingen

83,84

B999

3.   Het antidumpingrecht op mengsels is van toepassing naar rato van het aandeel, in gewichtspercenten, van de totale hoeveelheid door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselgehalte).

4.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve verhoudingsgewijs is verminderd met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 (9), wordt het op basis van bovenstaande bedragen berekende antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

5.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Europese Unie van het in lid 1 bedoelde product dient een zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

6.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen maken over de toepassing ervan.

Artikel 3

1.   De douane wordt opgedragen de bij artikel 1 van Verordening (EU) nr. 79/2013 van de Commissie ingestelde registratie van de invoer te beëindigen.

2.   Gegevens die zijn verzameld met betrekking tot producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening ten gebruike zijn aangegeven, dienen te worden bewaard tot eventuele definitieve maatregelen in werking treden of tot deze procedure is beëindigd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 260 van 29.8.2012, blz. 8.

(3)  PB L 27 van 29.1.2013, blz. 10.

(4)  PB C 342 van 10.11.2012, blz. 12.

(5)  Ten kantore van WET BV werden ook de boeken van andere in Europa gevestigde ondernemingen van de Wilmar Groep gecontroleerd: Wilmar Italia SrL, Milaan, Italië; Oxem Oleo, Mezzana Bigli, Italië.

(6)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie zoals gewijzigd, met name bij Verordening (EG) nr. 1602/2000, artikelen 291 t/m 300.

(7)  Deze lidstaat erkent echter dat biodiesel die is vervaardigd uit palmolievetzuurdestillaat (Palm Fatty Acid Distillate, "PFAD") "dubbel telt", hetgeen wil zeggen dat de bijdrage van biobrandstoffen uit PFAD moet worden beschouwd als tweemaal zo groot als die van andere biobrandstoffen. Om die reden hoeft bij de minerale diesel slechts de helft van deze dubbeltellende biodiesel worden gemengd. Dubbeltellende biodiesel is duurder dan de normale/enkeltellende biodiesel. Vandaar dat de klant een premie wordt aangerekend. Het is op nationaal niveau echter gebruikelijk dat de klant de premie voor dubbeltellende biodiesel pas betaalt na bevestiging door de overheid (via een certificaat) dat de dubbeltellende biodiesel aan alle criteria voor dubbeltellende biodiesel voldoet. Zodra de overheid dit certificaat eenmaal heeft afgegeven, kan de verbonden importeur de klant een aparte factuur voor de nog te betalen premie sturen.

(8)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.

(9)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 491/2013 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

15,0

MA

56,4

TN

54,8

TR

67,0

ZZ

48,3

0707 00 05

AL

27,7

MK

25,8

TR

132,0

ZZ

61,8

0709 93 10

MA

110,7

TR

129,1

ZZ

119,9

0805 10 20

EG

49,5

IL

71,8

MA

62,2

ZZ

61,2

0805 50 10

AR

107,2

TR

111,4

ZA

98,7

ZZ

105,8

0808 10 80

AR

155,2

BR

95,6

CL

113,1

CN

90,5

MK

42,6

NZ

124,1

US

207,5

ZA

106,5

ZZ

116,9

0809 29 00

US

557,8

ZZ

557,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/28


RICHTLIJN 2013/12/EU VAN DE RAAD

van 13 mei 2013

houdende aanpassing van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië, en met name artikel 3, lid 4,

Gezien de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van Kroatië, en met name artikel 50,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Artikel 50 van de Toetredingsakte van Kroatie is bepaald dat, indien handelingen van de instellingen van vóór de toetreding in verband met de toetreding moeten worden aangepast, en in die Toetredingsakte of de bijlagen daarvan niet in de noodzakelijke aanpassingen is voorzien, de Raad, met gekwalificeerde meerderheid, op voorstel van de Commissie, daartoe de nodige handelingen vaststelt, indien de oorspronkelijke handeling niet door de Commissie is vastgesteld.

(2)

In de Slotakte van de conferentie die het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië heeft opgesteld en vastgesteld, wordt aangegeven dat de hoge verdragsluitende partijen een politiek akkoord hebben bereikt over de ingevolge de toetreding vereiste aanpassingen van de besluiten van de instellingen, en wordt de Raad en de Commissie verzocht om die aanpassingen vóór de toetreding aan te nemen, waar nodig aangevuld en bijgewerkt om rekening te houden met de ontwikkeling van het recht van de Unie.

(3)

Op grond van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) moeten de lidstaten nationale indicatieve energie-efficiëntiestreefcijfers vaststellen, en daarbij moeten zij rekening houden met het energieverbruik van de Unie in 2020.

(4)

Door de toetreding van Kroatië moeten de verwachte energieverbruikscijfers voor de Unie in 2020 technisch worden aangepast aan het verbruik in de 28 lidstaten. In 2007 opgestelde prognoses gaven voor 2020 een primair energieverbruik aan van 1 842 Mtoe voor de 27 lidstaten. In die verwachtingen is sprake van een primair energieverbruik van 1 853 Mtoe in 2020 voor de 28 lidstaten, met inbegrip van Kroatië. Een vermindering van 20 % leidt tot 1 483 Mtoe in 2020, met andere woorden een vermindering van 370 Mtoe in vergelijking met de prognoses. Deze technische aanpassing is nodig om ervoor te zorgen dat Richtlijn 2012/27/EU toepasselijk is in Kroatië.

(5)

Richtlijn 2012/27/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2012/27/EU wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De in de bijlage bij deze richtlijn vastgestelde wijzigingen laten de in artikel 28, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2012/27/EU vastgestelde termijn onverlet.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking onder voorbehoud van, en op de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

S. COVENEY


(1)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.


BIJLAGE

Artikel 3 van Richtlijn 2012/27/EU wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder a), tweede alinea, wordt vervangen door:

„a)

het energieverbruik van de Unie mag in 2020 niet meer bedragen dan 1 483 Mtoe primaire energie of niet meer dan 1 086 Mtoe finale energie;”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Uiterlijk 30 juni 2014 beoordeelt de Commissie de bereikte vooruitgang en berekent zij de kans dat de Unie in 2020 een energieverbruik van niet meer dan 1 483 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 1 086 Mtoe finale energie heeft.”;

c)

lid 3, onder d), wordt vervangen door:

„d)

zij vergelijkt de resultaten onder a) tot en met c) met de hoeveelheid energieverbruik die nodig is om in 2020 een energieverbruik van niet meer dan 1 483 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 1 086 Mtoe finale energie te halen.”.


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/30


RICHTLIJN 2013/13/EU VAN DE RAAD

van 13 mei 2013

tot aanpassing van een aantal richtlijnen op het gebied van belastingen, in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië, en met name artikel 3, lid 4,

Gezien de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van Kroatië, en met name artikel 50,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 50 van de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van Kroatië bepaalt dat, indien besluiten van de instellingen van vóór de toetreding in verband met de toetreding moeten worden aangepast, en indien in die Toetredingsakte of de bijlagen daarbij niet in de noodzakelijke aanpassingen is voorzien, de Raad, met gekwalificeerde meerderheid, op voorstel van de Commissie, daartoe de nodige besluiten vaststelt, indien het oorspronkelijke besluit niet door de Commissie is vastgesteld.

(2)

In de Slotakte van de conferentie die het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië heeft opgesteld en vastgesteld, wordt aangegeven dat de hoge verdrag-sluitende partijen een politiek akkoord hebben bereikt over de ingevolge de toetreding vereiste aanpassingen van de besluiten van de instellingen, en wordt de Raad en de Commissie verzocht om die aanpassingen vóór de toetreding vast te stellen, waar nodig aangevuld en bijgewerkt om rekening te houden met de ontwikkeling van het recht van de Unie.

(3)

De richtlijnen 83/182/EEG (1), 2003/49/EG (2), 2008/7/EG (3), 2009/133/EG (4) en 2011/96/EU (5) moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De richtlijnen 83/182/EEG, 2003/49/EG, 2008/7/EG, 2009/133/EG en 2011/96/EU worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op de datum van de toetreding van Kroatië tot de Unie de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Die bepalingen zullen worden toegepast met ingang van de datum van toetreding van Kroatië tot de Unie.

Wanneer de lidstaten die maatregelen vaststellen, wordt daarin of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking onder voorbehoud van, en op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de toetreding van Kroatië.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

S. COVENEY


(1)  Richtlijn 23/182/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de belasting-vrijstellingen bij de tijdelijke invoer van bepaalde vervoermiddelen binnen de Gemeenschap (PB L 105 van 23.4.1983, blz. 59).

(2)  Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeen-schappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).

(3)  Richtlijn 2008/7/EG van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 46 van 21.2.2008, blz. 11).

(4)  Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009 betreffende de gemeen-schappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PB L 310 van 25.11.2009, blz. 34).

(5)  Richtlijn 2011/96/EU van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8).


BIJLAGE

1.

In de bijlage bij Richtlijn 83/182/EEG, wordt het volgende toegevoegd:

"KROATIË

poseban porez na motorna vozila (Zakon o posebnom porezu na motorna vozila (Narodne novine broj 15/13))".

2.

Richtlijn 2003/49/EG wordt als volgt gewijzigd:

a)

in artikel 3, onder a), onder iii), wordt na de tekst voor Frankrijk het volgende ingevoegd:

"—

"porez na dobit" in Kroatië,";

b)

aan de bijlage wordt het volgende punt toegevoegd:

"z)

De vennootschappen naar Kroatisch recht, geheten: "dioničko društvo", "društvo s ograničenom odgovornošću", alsmede andere ondernemingen die zijn opgericht naar Kroatisch recht en die onder de Kroatische winstbelasting vallen".

3.

In bijlage I bij Richtlijn 2008/7/EG, wordt het volgende punt ingevoegd:

"(11a)

Vennootschappen naar Kroatisch recht, geheten:

(i)

dioničko društvo

(ii)

društvo s ograničenom odgovornošću".

4.

Bijlage I bij Richtlijn 2009/133/EG wordt als volgt gewijzigd:

a)

in deel A wordt het volgende punt ingevoegd:

"(ka)

De vennootschappen naar Kroatisch recht, geheten: "dioničko društvo", "društvo s ograničenom odgovornošću", alsmede andere vennoot-schappen die zijn opgericht naar Kroatisch recht en die onder de Kroatische winstbelasting vallen;";

b)

in deel B wordt na de tekst voor Frankrijk het volgende ingevoegd:

"—

porez na dobit in Kroatië,".

5.

Bijlage I bij Richtlijn 2011/96/EU wordt vervangen als volgt:

a)

in deel A van bijlage I wordt het volgende punt ingevoegd:

"(ka)

De vennootschappen naar Kroatisch recht, geheten: "dioničko društvo", "društvo s ograničenom odgovornošću", alsmede andere vennoot-schappen die zijn opgericht naar Kroatisch recht en die onder de Kroatische winstbelasting vallen;";

b)

in deel B van bijlage I wordt na de tekst voor Frankrijk het volgende ingevoegd:

"—

porez na dobit in Kroatië,".


BESLUITEN

28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/32


BESLUIT VAN DE RAAD

van 25 april 2013

gericht tot Cyprus inzake specifieke maatregelen om de financiële stabiliteit en de duurzame groei te herstellen

(2013/236/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 136, lid 1, juncto artikel 126, lid 6,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 136, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten die de euro als munt hebben, specifieke maatregelen vast te stellen om bij te dragen aan de goede werking van de Economische en Monetaire Unie.

(2)

Op 13 juli 2010 heeft de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 6, VWEU besloten dat er in Cyprus sprake was van een buitensporig tekort (1) en heeft hij overeenkomstig artikel 126, lid 7, VWEU een aanbeveling tot Cyprus gericht om het buitensporige overheidstekort te verhelpen, waarin wordt verklaard dat „de autoriteiten van Cyprus zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2012 een einde moeten maken aan het huidige tekort”.

(3)

In de aanbeveling van de Raad van 10 juli 2012 over het nationale hervormingsprogramma 2012 van Cyprus, met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma van Cyprus voor de periode 2012-2015 (2), heeft de Raad onder meer aanbevolen dat Cyprus actie moet ondernemen om een duurzame correctie van het buitensporige tekort in 2012 te bewerkstelligen, voldoende voortgang moet maken om de schuldreductiebenchmark te halen, de regelgeving voor de efficiënte herkapitalisatie van de financiële instellingen moet versterken en het concurrentievermogen moet verhogen.

(4)

Cyprus is op de financiële markten onder steeds grotere druk komen te staan terwijl toenemende bezorgdheid is ontstaan over de houdbaarheid van zijn overheidsfinanciën en onder meer de belangrijke steun die de overheid moet verlenen aan de verzwakte financiële sector. Een aantal van de onevenwichtigheden blijkt het gevolg te zijn van negatieve spill-overeffecten van de crisis in de eurozone, met inbegrip van de ontwikkelingen in Griekenland. Andere onevenwichtigheden, zoals weergegeven in de grondige evaluatie van de Commissie in 2012 voor Cyprus en de aanbeveling van de Raad van 10 juli 2012, zijn andere nationaal en langduriger van aard gebleken. Doordat ratingbureaus de ratings voor Cypriotische staatsobligaties herhaaldelijk naar beneden hebben bijgesteld, is het land niet langer in staat gebleken zich te herfinancieren tegen tarieven die verenigbaar zijn met de budgettaire houdbaarheid op lange termijn. Daarnaast werd het bankwezen steeds meer afgesneden van internationale marktfinanciering en vertoonden grote financiële instellingen aanzienlijke kapitaaltekorten.

(5)

In het licht van deze ernstige economische en financiële verstoringen hebben de Cypriotische autoriteiten op 25 juni 2012 officieel verzocht om financiële bijstand in de vorm van een lening van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF)/het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), alsmede van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), om de economie van Cyprus opnieuw op een duurzaam groeipad te helpen brengen, ervoor te zorgen dat het bankstelsel weer naar behoren functioneert, en om de financiële stabiliteit in de Europese Unie en in de eurozone te vrijwaren. Op 27 juni 2012 heeft de Eurogroep de Commissie, in overleg met de Europese Centrale Bank (ECB), de Cypriotische autoriteiten en het IMF verzocht in te stemmen met een macro-economisch aanpassingsprogramma voor Cyprus, met inbegrip van de financieringsbehoeften daarvan, en passende actie te ondernemen om de financiële stabiliteit te vrijwaren in de momenteel vrij onzekere context waarin risico bestaat op spill-overeffecten van de onrust op de markt voor overheidsobligaties. Op 25 maart 2013 heeft de Eurogroep met de Cypriotische autoriteiten een politieke overeenkomst bereikt over de hoekstenen van een marco-economisch aanpassingsprogramma. De banksector zou worden geherstructureerd en afgeslankt en er moesten meer inspanningen worden geleverd met het oog op begrotingsconsolidatie, structurele hervormingen en privatisering. Daarenboven, zou de herkapitalisatie van de twee grootste banken uitsluitend binnen die banken (d.w.z. door aandeelhouders, obligatiehouders en depositohouders) worden opgebracht.

(6)

In de huidige omstandigheden moet Cyprus een algemeen beleidspakket vaststellen dat in het kader van een macro-economisch aanpassingsprogramma van drie jaar moet worden uitgevoerd over de periode tussen het tweede kwartaal van 2013 en het eerste kwartaal van 2016.

(7)

Het alomvattende beleidsprogramma moet tot doel hebben het vertrouwen van de financiële markten te herwinnen, de macro-economische evenwichten te herstellen en de economie opnieuw op een duurzaam groeipad te brengen. Het programma moet op drie pijlers berusten. De eerste pijler moet een strategie voor de financiële sector zijn die gebaseerd is op herstructurering en afslanking van de financiële instellingen en op een strenger toezicht, en er moeten inspanningen worden geleverd om de kapitaal- en liquiditeitstekorten aan te pakken. De tweede pijler moet van bij de aanvang een ambitieuze strategie voor consolidatie van de begroting bieden, in het bijzonder door het uitvoeren van maatregelen om de lopende primaire uitgaven te verminderen, de overheidsinkomsten te verhogen, de werking van de overheidsdiensten te verbeteren en de begrotingsconsolidatie op middellange termijn te handhaven, terwijl de impact op kansarmen zo klein mogelijk moet worden gehouden en de goede aanwending van structuur- en andere EU-fondsen gevrijwaard blijft. De derde pijler moet bestaan uit een ambitieuze agenda voor structurele hervorming om het concurrentievermogen en de duurzame en evenwichtige groei te ondersteunen, waardoor het mogelijk wordt macro-economische onevenwichtigheden af te bouwen, in het bijzonder door het stelsel voor indexering van de lonen in overleg met de sociale partners te hervormen en belemmeringen voor een vlotte werking van de markten op te heffen. In het licht van de politieke overeenkomst van 28 februari 2013 over een aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantie moeten jonge mensen kansen blijven krijgen en moeten hun vooruitzichten op werkgelegenheid gevrijwaard blijven.

(8)

Volgens de geactualiseerde prognoses van de diensten van de Commissie van de winter 2012 voor de nominale bbp-groei (– 0,5 % in 2012, – 8,2 % in 2013, – 2,9 % in 2014, 2,6 % in 2015 en 3,7 % in 2016) zou de brutoschuldquote van de overheid oplopen tot 87 % in 2012, 109 % in 2013, 123 % in 2014, 126 % in 2015 en 122 % in 2016. De brutoschuldquote zou derhalve snel toenemen tot 2015, daarna een neerwaartse tendens vertonen en in 2020 naar schatting 105 % bedragen. De schulddynamiek wordt negatief beïnvloed door een aantal operaties „onder de streep”. Volgens de geactualiseerde prognoses van de diensten van de Commissie van de winter 2013 voor de nominale bbp-groei zal het primaire overheidssaldo uitkomen op een tekort van 395 miljoen EUR (2,4 % van het bbp) in 2013, een tekort van 678 miljoen EUR (4,3 % van het bbp) in 2014, een tekort van 344 miljoen EUR (2,1 % van het bbp) in 2015 en een overschot van 204 miljoen EUR (1,2 % van het bbp) in 2016.

(9)

Om de financiële stabiliteit in Cyprus te bevorderen en — gelet op de sterke onderlinge banden — om de financiële stabiliteit in de eurozone in haar geheel te vrijwaren moet de weerbaarheid op lange termijn van de Cypriotische banksector worden bevorderd. Momenteel wordt de Cypriotische banksector fors afgeslankt en geherstructureerd. Het huis van afgevaardigden heeft wetgeving aangenomen voor de invoering van een algemeen kader voor herstel en afwikkeling van kredietinstellingen. Aan de hand van dat nieuwe kader is de Cypriotische banksector onmiddellijk en op grote schaal afgeslankt. Om de liquiditeit van de Cypriotische banksector te vrijwaren zijn tijdelijke administratieve maatregelen ingevoerd, met inbegrip van controle op het kapitaalverkeer.

(10)

Het doorvoeren van algemene en verstrekkende hervormingen op financieel, budgettair en structureel gebied moet de houdbaarheid van de Cypriotische overheidsschuld op middellange termijn veiligstellen.

(11)

De Commissie zal in overleg met de ECB, en waar nodig, met het IMF, op gezette tijden toezicht houden op de nauwgezette tenuitvoerlegging van het macro-economisch aanpassingsprogramma van Cyprus, door middel van inspecties en regelmatige driemaandelijkse verslaggeving door de Cypriotische autoriteiten.

(12)

Gedurende de hele uitvoering van het alomvattende beleidspakket van Cyprus dient de Commissie op specifieke gebieden aanvullend beleidsadvies en technische bijstand te verstrekken.

(13)

De Cypriotische autoriteiten moeten in overeenstemming met de bestaande nationale regels en praktijken met de sociale partners en met de organisaties van het maatschappelijke middenveld overleg plegen om het macro-economisch aanpassingsprogramma voor te bereiden, uit te voeren, te begeleiden en te evalueren.

(14)

Elke vorm van financiële bijstand aan Cyprus, die bedoeld is om de beleidsmaatregelen overeenkomstig het macro-economisch aanpassingsprogramma verder ten uitvoer te leggen, moet in overeenstemming zijn met de wetgeving en het beleid van de Unie, en met name met het economische governancekader van de Unie. Elke interventie ter ondersteuning van financiële instellingen moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de mededingingsregels van de Europese Unie. De Commissie zal ervoor zorgen dat de maatregelen die in het kader van de gevraagde financiële bijstand van het ESM in een memorandum van overeenstemming worden neergelegd, volledig in overeenstemming zijn met dit besluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Om de terugkeer van de Cypriotische economie naar een duurzaam groeipad en naar budgettaire en financiële stabiliteit te bevorderen, legt Cyprus op strikte wijze een macro-economisch aanpassingsprogramma (hierna „programma” genoemd) ten uitvoer waarvan de voornaamste onderdelen in artikel 2 van dit besluit worden vastgesteld. Het programma behandelt de specifieke dreigingen voor de financiële stabiliteit van de eurozone die van Cyprus uitgaan, en is erop gericht in Cyprus snel opnieuw een gezonde en duurzame economische en financiële situatie tot stand te brengen en het vermogen van de lidstaat om zich volledig op de internationale financiële markten te financieren, te herstellen. Het programma houdt naar behoren rekening met de aanbevelingen van de Raad die overeenkomstig de artikelen 121, 126, 136 en 148 VWEU tot Cyprus zijn gericht, alsmede met de acties die Cyprus heeft ondernomen om daaraan gevolg te geven, en streeft er tegelijkertijd naar de vereiste beleidsmaatregelen te verruimen, te versterken en te verdiepen.

2.   De Commissie houdt in overleg met de ECB en waar nodig met het IMF, toezicht op de voortgang van Cyprus bij de tenuitvoerlegging van het programma. Cyprus verleent zijn volle medewerking aan de Commissie en de ECB. De lidstaat verstrekt de Commissie en de ECB met name alle informatie die zij nodig achten voor het toezicht op het programma.

3.   De Commissie onderzoekt samen met de Cypriotische autoriteiten, in overleg met de ECB en indien passend met het IMF, alle wijzigingen en aanpassingen in het programma die nodig kunnen zijn om naar behoren rekening te houden met onder meer grote verschillen tussen macro-economische en begrotingsprognoses en de geboekte resultaten (met inbegrip van werkgelegenheid), negatieve spill-overeffecten en macro-economische en financiële schokken.

Om te zorgen voor een soepele uitvoering van het programma en om op duurzame wijze bij te dragen aan het herstel van de onevenwichtigheden, verleent de Commissie verder advies en verdere bijstand inzake budgettaire hervormingen, hervormingen van de financiële markten en structurele hervormingen.

De Commissie evalueert op gezette tijden de economische effecten van het programma en beveelt de nodige correcties aan om de groei en de creatie van banen te bevorderen, de vereiste consolidatie van de begroting te verzekeren en nadelige sociale gevolgen tot een minimum te beperken.

Artikel 2

1.   De kerndoelstellingen van het programma zijn: herstel van de gezondheid van het Cypriotische bankwezen, voortzetting van het lopende proces van begrotingsconsolidatie en tenuitvoerlegging van structurele hervormingen ter ondersteuning van het concurrentievermogen en de evenwichtige groei.

2.   Cyprus zet in overeenstemming met zijn verplichtingen uit hoofde van de procedure bij buitensporige tekorten de begrotingsconsolidatie voort door middel van kwalitatief hoogstaande permanente maatregelen en beperkt tegelijkertijd de gevolgen voor kansarmen tot een minimum.

3.   Cyprus stelt de in de leden 4 tot en met 15 beschreven maatregelen vast.

4.   Teneinde het tekort zo spoedig mogelijk tot minder dan 3 % van het bbp terug te dringen, staat Cyprus klaar om aanvullende consolidatiemaatregelen te treffen. Met name ingeval de ontvangsten tegenvallen of hogere sociale uitgaven nodig zijn ten gevolge van nadelige macro-economische omstandigheden, staat de Cypriotische regering klaar om aanvullende maatregelen te nemen teneinde de doelstellingen van het programma veilig te stellen, onder meer door de discretionaire uitgaven te verminderen, terwijl de gevolgen voor kansarmen tot een minimum worden beperkt. Tijdens de duur van het programma worden kasopbrengsten die de programmaprognoses te boven gaan, met inbegrip van buitengewone opbrengsten, gespaard of gebruikt voor schuldvermindering. Indien de opbrengsten daarentegen hoger uitvallen en als permanent kunnen worden beschouwd, kan dit aanleiding zijn om in de laatste jaren minder aanvullende maatregelen te nemen.

5.   Cyprus ziet toe op een goede aanwending van de structuur- en andere EU-fondsen.

6.   Om de gezondheid van de financiële sector te herstellen zorgt Cyprus voor verdere grondige hervorming en herstructurering van het bankwezen en voor een versterking van de levensvatbare banken door herstel van hun kapitaal, verbetering van hun liquiditeitspositie en versterking van het toezicht. Het programma voorziet in de volgende maatregelen en resultaten:

a)

zorgen voor nauwlettend toezicht op de liquiditeitspositie van de banken. Er wordt nauwlettend toegezien op de naleving van de recent ingevoerde tijdelijke beperkingen van het vrije verkeer van kapitaal (onder meer begrenzingen van geldopnemingen, elektronische betalingen en overdrachten naar het buitenland). Het beoogde doel is dat de controles zolang blijven duren als strikt noodzakelijk is om ernstige en onmiddellijke risico’s voor de financiële stabiliteit te voorkomen. De middellangetermijnfinanciering en de kapitaalplannen van binnenlandse banken die afhankelijk zijn van centralebankfinanciering of overheidssteun ontvangen, moeten op realistische wijze rekening houden met de versnelde afbouw van de schuldhefboom in de banksector en moeten de afhankelijkheid van leningen van de centrale banken verminderen, terwijl ook gedwongen verkopen van activa en kredietschaarste moeten worden voorkomen. De voorschriften inzake minimale liquiditeitsvereisten worden aangepast om buitensporige concentratie van emittenten in de toekomst te voorkomen;

b)

een onafhankelijke waardering van de activa van de Bank of Cyprus en de Cyprus Popular Bank opstellen en de activiteiten van de Cyprus Popular Bank zo spoedig mogelijk in de Bank of Cyprus onderbrengen. De waardering wordt zo snel mogelijk afgerond zodat de depositoruil bij de Bank of Cyprus kan worden voltooid;

c)

de nodige regelgeving vaststellen met betrekking tot de verhoging van de minimale Tier 1-kernkapitaalratio tot 9 % tegen het einde van 2013;

d)

stappen ondernemen om de kosten van de herstructurering van de banken voor de belastingbetaler te minimaliseren. Ondergekapitaliseerde commerciële en coöperatieve kredietinstellingen moeten zoveel mogelijk kapitaal aantrekken van particuliere bronnen, voordat steunmaatregelen van de overheid worden verleend. Elk plan voor herstructurering wordt uitdrukkelijk goedgekeurd volgens de staatssteunregels voordat de steunmaatregel wordt toegekend. Commerciële en coöperatieve kredietinstellingen met een tekort aan kapitaal mogen, wanneer andere maatregelen niet volstaan, vragen om herkapitalisatiesteun van de staat conform de procedures voor staatssteun;

e)

zorgen voor de invoering van een kredietregister, de herziening en aanpassing, indien nodig, van het bestaande toezicht- en regelgevingskader inzake de voorwaarden waaronder wordt geleend, alsook de wijze van beheer, en de vaststelling van wetgeving ter verbetering van het bestuur van commerciële banken;

f)

de governance van de banken versterken, onder meer door een verbod op kredietverlening aan onafhankelijke leden van het bestuur of verbonden partijen;

g)

oninbare leningen zoveel mogelijk terugvorderen en tegelijkertijd de stimulansen voor strategische wanbetaling door kredietnemers zoveel mogelijk beperken. Daartoe worden onder meer beperkingen op uitwinningen van onderpand versoepeld en oninbare leningen naar behoren gecontroleerd en beheerd. De centrale bank van Cyprus verstrekt richtsnoeren om alle leningen waarvoor de betalingsachterstand meer dan 90 dagen bedraagt, als „oninbaar”te classificeren;

h)

het toezicht- en regelgevingskader voor coöperatieve kredietinstellingen gelijkschakelen met dat voor commerciële banken;

i)

de leefbaarheid van coöperatieve kredietinstellingen verifiëren en in samenwerking met de Commissie, de ECB en het IMF een strategie ontwikkelen voor de toekomstige structuur, werking en levensvatbaarheid van de sector van coöperatieve kredietinstellingen. De tenuitvoerlegging van die strategie moet voltooid zijn tegen medio 2015;

j)

het toezicht op de schuldenlast van particulieren en huishoudens aanscherpen en een kader opstellen voor doelgerichte herstructurering van schulden van de particuliere sector om nieuwe leningen te vergemakkelijken en kredietbeperkingen te verminderen;

k)

het kader voor de strijd tegen witwassen van geld verder ontwikkelen en zorgen voor volledige transparantie van de entiteit (rechtspersonen en andere wettelijke regelingen, zoasl trusts), volgens de beste praktijken;

l)

verplicht toezicht op basis van het niveau van kapitalisatie invoeren;

m)

stress-testen integreren in het regelmatig uit te voeren extern bankentoezicht; en

n)

een uniform systeem voor gegevensrapportering voor banken en kredietinstellingen invoeren.

7.   In 2013 leggen de Cypriotische autoriteiten de begrotingswet 2013 van Cyprus nauwgezet ten uitvoer met aanvullende permanente maatregelen ten belope van ten minste 351 miljoen EUR (2,1 % van het bbp). Cyprus zal bij wijze van wetgeving en andere maatregelen, waaronder indien nodig, de wijziging van de begrotingswet 2013, de aanvullende consolidatiemaatregelen ten uitvoer leggen. Cyprus stelt de volgende maatregelen vast:

a)

aan de uitgavenzijde voorziet de begroting in een vermindering van de uitgaven voor huisvestingsprogramma’s met ten minste 36 miljoen EUR, een verdere trapsgewijze verlaging van de salarissen in de overheidssector en de stroomlijning van een aantal sociale uitkeringen;

b)

aan de inkomstenzijde omvatten de aanvullende maatregelen een verhoging van de vastgoedbelasting, het wettelijke tarief van de vennootschapsbelasting, het tarief van de belasting op rente, de bankheffing en de retributies voor openbare diensten;

c)

een hervorming van het belastingstelsel voor motorvoertuigen op basis van milieuvriendelijke criteria om extra inkomsten te verkrijgen;

d)

maatregelen om de uitgaven voor gezondheidszorg te beheersen en de efficiëntie in de gezondheidssector te verbeteren door de doeltreffendheid, het concurrentievermogen en de kostenefficiëntie van de openbare ziekenhuizen te verhogen. Daarnaast voert Cyprus een stelsel van medebetaling in voor een beperkt aantal medische diensten en farmaceutische producten; en

e)

de volledige uitvoering van de consolidatiemaatregelen die sinds december 2012 zijn vastgesteld.

8.   De volgende maatregelen zijn van toepassing vanaf 1 januari 2014:

a)

aan de uitgavenzijde voorziet de begroting in: een vermindering van de totale uitgaven voor sociale overdrachten door een doelgerichtere aanwending ervan, hetgeen ten minste 28,5 miljoen EUR moet opbrengen; een verdere vermindering van de ambtenarensalarissen en van de salarissen in de overheidssector in ruimere zin; de invoering van een bijdrage in het abonnement voor openbaar vervoer voor studenten en gepensioneerden; en structurele hervormingen in de onderwijssector om de uitgaven voor salarissen te verminderen; en

b)

aan de inkomstenzijde voorziet de begroting van 2014 in: een verlenging van de tijdelijke bijdrage op hoge inkomens van werknemers in de openbare en particuliere sector tot 31 december 2016; verhogingen van de btw; verhogingen van de accijnzen; en een verhoging van de bijdragen in het algemene socialezekerheidsstelsel.

9.   Om de langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën te verzekeren voert Cyprus structurele budgettaire hervormingen door die met name de volgende maatregelen en resultaten inhouden:

a)

hervormingen van het algemene stelsel en het stelsel van overheidspensioenen om het pensioenstelsel op een duurzaam pad te brengen en tegelijkertijd de toereikendheid van de pensioenen te verzekeren. Indien noodzakelijk worden de hervormingen verder versterkt;

b)

beheersing van de groei van de medische uitgaven om de houdbaarheid van de financiering en de efficiëntie van de openbare gezondheidszorg te versterken;

c)

een verbetering van de efficiëntie van de overheidsuitgaven en van het begrotingsproces door middel van een doeltreffend begrotingskader op middellange termijn als onderdeel van een verbeterd beheer van de overheidsfinanciën in volledige overeenstemming met Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor begrotingskaders van de lidstaten (3) en het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur binnen de Economische en Mmonetaire Unie, op 2 maart 2012 ondertekend in Brussel;

d)

vaststelling van een passend juridisch en institutioneel kader voor publiek-private partnerschappen dat conform de beste praktijken is opgezet;

e)

opstelling van een programma om te komen tot een gedegen stelsel van ondernemingsbestuur voor publieke en semi-publieke ondernemingen en uitvoering van een privatiseringsplan om de economische efficiëntie te verbeteren en de houdbaarheid van de schuld te herstellen;

f)

opstelling en uitvoering van een algemeen hervormingsplan om de efficiëntie en doeltreffendheid van de inning en het beheer van de belastingen te verbeteren, onder meer door maatregelen om de volledige en tijdige toepassing van wetten en normen met betrekking tot internationale samenwerking op het gebied van belastingen en uitwisseling van informatie hierover te verzekeren;

g)

hervorming van de vastgoedbelastingsregeling;

h)

hervorming van de overheidsadministratie om de werking en de kostenefficiëntie ervan te verbeteren, met name door herziening van de omvang, de arbeidsvoorwaarden en de functionele organisatie van de overheidsdienst met de bedoeling het efficiënt gebruik van overheidsmiddelen en een kwaliteitsvolle dienstverlening aan de bevolking te verzekeren; en

i)

hervormingen van de algemene structuur en het niveau van de sociale uitkeringen, om te komen tot een efficiënt gebruik van middelen en te zorgen voor een passend evenwicht tussen sociale bijstand en stimulansen om aan het werk te gaan.

10.   Cyprus voert, na overleg met de sociale partners, een hervorming van het stelsel van salarisindexering door die overeenstemt met de doelstelling van verbetering van het concurrentievermogen van de economie en met ontwikkelingen in de arbeidsproductiviteit. De voorgenomen hervorming van de openbare bijstand moet ertoe leiden dat maatschappelijke bijstand als sociaal vangnet dient om een minimuminkomen te verschaffen aan degenen die niet in staat zijn in hun basisbehoeften te voorzien, terwijl stimulansen om aan het werk te gaan behouden blijven. Elke verandering in het minimumloon moet in overeenstemming zijn met ontwikkelingen in de economie en op de arbeidsmarkt en wordt vastgesteld na overleg met de sociale partners.

11.   Cyprus neemt de resterende wijzigingen aan die in de sectorspecifieke wetgeving moeten worden aangebracht om Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (4) volledig ten uitvoer te leggen. Ongerechtvaardigde belemmeringen op de dienstenmarkt, in het bijzonder met betrekking tot gereglementeerde beroepen, moeten worden weggewerkt. Het mededingingskader wordt verbeterd door de werking van de bevoegde mededingingsautoriteit te verbeteren en door de onafhankelijkheid en de bevoegdheden van de nationale regelgevende instanties te versterken.

12.   Cyprus beperkt tegen het einde van 2014 het aantal achterstallige afgiften van eigendomsbewijzen tot minder dan 2 000 en verzekert de toepassing van gewaarborgde termijnen voor de afgifte van bouwvergunningen en eigendomsbewijzen.

13.   Cyprus past de reglementering inzake gedwongen verkoop van gehypothekeerde eigendommen aan en zorgt er tegen het einde van 2013 voor dat onderhandse verkopen binnen zo kort mogelijke termijnen kunnen plaatsvinden. De snelheid van de behandeling door de rechterlijke instanties moet worden verbeterd en de gerechtelijke achterstand moet worden weggewerkt tegen het einde van het programma.

14.   Cyprus neemt initiatieven om het concurrentievermogen van de toeristische sector te verbeteren. Die initiatieven omvatten een herziening van de strategie voor toerisme 2011-2025 op basis van een studie over de mogelijkheden tot verbetering van het bedrijfsmodel van de toeristische sector en een diepgaande analyse van de beste manier om voldoende luchtvaartverbindingen voor Cyprus tot stand te brengen.

15.   In de energiesector zorgt Cyprus voor omzetting en volledige tenuitvoerlegging van het derde energiepakket. Daarnaast wordt een algemeen ontwikkelingsplan voor de heroriëntering van de Cypriotische energiesector opgesteld. Dat plan omvat:

a)

een plan voor aanleg van de vereiste infrastructuur voor de exploitatie van gas;

b)

een ontwerp van regelgevingskader en marktordening voor de energiesector en de gasuitvoer; en

c)

een plan voor de invoering van een institutioneel kader voor het beheer van koolwaterstoffen, met inbegrip van een reservefonds, dat de overheidsinkomsten uit offshorewinning van gas ontvangt en beheert en dat wordt opgericht op basis van internationaal erkende beste praktijken.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Cyprus.

Gedaan te Brussel, 25 april 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

M. NOONAN


(1)  PB L 186 van 20.7.2010, blz. 30.

(2)  PB C 219 van 24.7.2012, blz. 13.

(3)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.

(4)  PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36.


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/37


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 14 mei 2013

waarbij de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen worden gemachtigd bijzondere maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2013/237/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brieven van de Tsjechische Republiek, ingekomen bij de Commissie op 26 september 2011 en 5 november 2012, en bij brief van de Republiek Polen, ingekomen bij de Commissie op 8 juni 2012, hebben de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen verzocht om een machtiging tot toepassing van bijzondere maatregelen die afwijken van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de bouw en het onderhoud van grensbruggen en gemeenschappelijke weggedeelten tussen de beide lidstaten.

(2)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 5 december 2012, van het verzoek van de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen in kennis gesteld. Bij brief van 10 december 2012 heeft de Commissie de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van de verzoeken.

(3)

Met betrekking tot de levering van goederen, diensten en intracommunautaire verwerving van goederen bestemd voor het onderhoud van de in bijlage I genoemde grensbruggen en gemeenschappelijke weggedeelten alsook voor de bouw en het latere onderhoud van de in bijlage II genoemde grensbruggen, moeten deze bruggen en gemeenschappelijke weggedeelten, evenals de desbetreffende bouwterreinen, worden geacht zich volledig te bevinden op het grondgebied van ofwel de Tsjechische Republiek ofwel de Republiek Polen overeenkomstig een tussen hen onderling te sluiten overeenkomst betreffende de bouw en het onderhoud van bruggen en betreffende het onderhoud van gemeenschappelijke weggedeelten aan de Pools-Tsjechische staatsgrens. Zonder deze bijzondere maatregelen zou voor iedere levering van goederen of diensten of intracommunautaire verwerving van goederen moeten worden bepaald of de plaats van belastingheffing zich in de Tsjechische Republiek dan wel in de Republiek Polen bevindt. Werkzaamheden aan een grensbrug of een gemeenschappelijk weggedeelte die op het grondgebied van de Tsjechische Republiek worden verricht, zouden in de Tjechische Republiek aan de belasting over de toegevoegde waarde (btw) worden onderworpen, terwijl de werkzaamheden op het grondgebied van de Republiek Polen aan de btw van de Republiek Polen zouden worden onderworpen.

(4)

Het verzoek om af te wijken van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG strekt er derhalve toe de procedure voor de btw-inning met betrekking tot de bouw en het onderhoud van de grensbruggen en van de gemeenschappelijke weggedeelten tussen de beide lidstaten te vereenvoudigen.

(5)

De derogatie kan slechts verwaasloosbare gevolgen hebben voor het totale bedrag van de belastinginkomsten van de lidstaten die worden geïnd in het stadium van de uiteindelijke consumptie en zij heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Onder voorbehoud van de inwerkingtreding van een overeenkomst tussen de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen voor het onderhoud van bruggen en gemeenschappelijke weggedeelten aan de Pools-Tsjechische staatsgrens, als bedoeld in bijlage I bij dit besluit, alsook voor de bouw en het latere onderhoud van bruggen aan de Pools-Tsjechische staatsgrens als bedoeld in bijlage II bij dit besluit, worden de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen gemachtigd om met betrekking tot de bouw en het onderhoud van die grensbruggen en gemeenschappelijke weggedeelten, die zich alle ten dele op het grondgebied van Tsjechische Republiek en ten dele op het grondgebied van de Republiek Polen bevinden, overeenkomstig de artikelen 2 en 3, maatregelen toe te passen die afwijken van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG.

2.   Deze machtiging geldt ook voor andere bruggen en gemeenschappelijke weggedeelten die door een uitwisseling van diplomatieke nota’s onder het toepassingsgebied van de overeenkomst, vermeld in het eerste lid, vallen. Het btw-comité, opgericht onder artikel 398 van Richtlijn 2006/112/EG, zal hiervan in kennis worden gesteld.

Artikel 2

In afwijking van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG, worden de grensbruggen en gemeenschappelijke weggedeelten ten aanzien waarvan de Tsjechische Republiek voor de bouw en het onderhoud verantwoordelijk is, en in voorkomend geval het desbetreffende bouwterrein, voor zover deze zich op het grondgebied van de Republiek Polen bevinden, met het oog op de levering van goederen en diensten en de intracommunautaire verwerving van goederen bestemd voor de bouw of het onderhoud van deze bruggen en gemeenschappelijke weggedeelten, geacht deel uit te maken van het Tsjechische grondgebied.

Artikel 3

In afwijking van artikel 5 van Richtlijn 2006/112/EG worden de grensbruggen en gemeenschappelijke weggedeelten ten aanzien waarvan de Republiek Polen voor de bouw en het onderhoud verantwoordelijk is, en in voorkomend geval het desbetreffende bouwterrein, voor zover deze zich op het grondgebied van de Tsjechische Republiek bevinden, met het oog op de levering van goederen en diensten en de intracommunautaire verwerving van goederen bestemd voor de bouw of het onderhoud van deze bruggen en gemeenschappelijke weggedeelten, geacht deel uit te maken van het Poolse grondgebied.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag van de kennisgeving ervan.

Artikel 5

Dit besluit is gericht tot de Tsjechische Republiek en tot de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 14 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

M. NOONAN


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE I

De Tsjechische Republiek is verantwoordelijk voor het onderhoud van de volgende bruggen en gemeenschappelijke weggedeelten aan de Pools-Tsjechische staatsgrens:

1.

de brug over de Olecka Potok (Oleška) tussen Jasnowice en Bukovec, in grenssector I tussen grensmarkeringen 12/6 en I/13,

2.

de brug (Wolności/Svobody) over de Olza (Olše) tussen Cieszyn en Český Těšín, in grenssector I tussen grensmarkeringen I/86 en 86/1,

3.

de brug (Przyjaźni/Družby) over de Olza (Olše) tussen Cieszyn en Český Těšín, in grenssector I tussen grensmarkeringen 87/2 en I/88,

4.

de brug over de Piotrówka Potok (Petrůvka) tussen Gołkowice en Závada, in grenssector I tussen grensmarkeringen I/156 en 156/1,

5.

de brug over de Odra (Oder) tussen Chałupki en Bohumín (betonnen gedeelte van een oude brug), in grenssector II tussen grensmarkeringen 7/4 en 7/5,

6.

de brug over de Odra (Oder) tussen Chałupki en Bohumín (een nieuwe brug), in grenssector II tussen grensmarkeringen 8/1 en 8/2,

7.

de brug over de Opawa (Opava) tussen Wiechowice en Vávrovice, in grenssector II tussen grensmarkeringen 71/4 en II/72,

8.

de brug over de Opawa (Opava) tussen Dzierzkowice en Držkovce, in grenssector II tussen grensmarkeringen 74/1 en 74/2,

9.

de brug over de Opawa (Opava) tussen Branice en Úvalno, in grenssector II tussen grensmarkeringen 85/4 en 85/5,

10.

de brug over de Opawica (Opavice) tussen Krasne Pole en het district Krásné Loučky van de stad Krnov, in grenssector II tussen grensmarkeringen 97/11 en II/98,

11.

de brug over de Opawica (Opavice) tussen Lenarcice en Linhartovy, in grenssector II tussen grensmarkeringen 99/8 en 99/9,

12.

de brug over de Oleśnica Potok (Olešnice) tussen Podlesie en Ondřejovice (bij het sportterrein), in grenssector II tussen grensmarkeringen 155/3a en 155/3b,

13.

de brug over de Oleśnica Potok (Olešnice) tussen Podlesie en Ondřejovice (aan het kruispunt met de weg naar Rejvíz), in grenssector II tussen grensmarkeringen 155/9 en 155/10,

14.

de brug over de Oleśnica Potok (Olešnice) tussen Podlesie en Ondřejovice (bij de machinefabriek van Ondřejovice), in grenssector II tussen grensmarkeringen 157/8 en II/158a,

15.

de brug over de Orlica (Divoká Orlice) tussen Niemojów en Bartošovice v Orlických horách, in grenssector III tussen grensmarkeringen III/102 en III/103,

16.

de brug over de Orlica (Divoká Orlice) tussen Mostowice en Orlické Záhoří, in grenssector III tussen grensmarkeringen III/113 en III/114,

17.

de brug over de Orlica (Divoká Orlice) tussen Lasówka en Orlické Záhoří, kadastraal gebied Bedřichovka, in grenssector III tussen grensmarkeringen 117/8 en III/118,

18.

de brug over de Lubota Potok (Oldřichovský potok) tussen Kopaczów en Oldřichov na Hranicích, in grenssector IV tussen grensmarkeringen IV/144 en 144/1,

19.

de brug over de Lubota Potok (Oldřichovský potok) tussen Porajów en Hrádek nad Nisou, in grenssector IV tussen grensmarkeringen 145/16 en IV/146,

20.

de weg tussen Leszna Górna en Horní Lištná, in grenssector I tussen grensmarkeringen I/60 en 60/3a, 60/3b, over een lengte van 0,333 km,

21.

de weg tussen Chałupki en Šilheřovice, in grenssector II tussen grensmarkeringen 11/4a, 11/4b en II/12, over een lengte van 0,671 km,

22.

de weg tussen Kopaczów en Oldřichov na Hranicích, in grenssector IV tussen grensmarkeringen IV/142 en 142/14a, 142/14b, over een lengte van 0,867 km.

De Republiek Polen is verantwoordelijk voor het onderhoud van de volgende bruggen en gemeenschappelijke weggedeelten aan de Pools-Tsjechische staatsgrens:

1.

de brug over de Olza (Olše) tussen Cieszyn en Chotěbuz, in grenssector I tussen grensmarkeringen 91/3 en 91/4,

2.

de brug over de Odra (Oder) tussen Chałupki en Bohumín (stalen gedeelte van een oude brug), in grenssector II tussen grensmarkeringen 7/4 en 7/5,

3.

de brug over de Strachowicki Potok (Strahovický potok) tussen Krzanowice en Rohov, in grenssector II tussen grensmarkeringen 35/12 en 35/13,

4.

de brug over de Opawa (Opava) tussen Boboluszki en Skrochovice, in grenssector II tussen grensmarkeringen 81/8 en 81/9,

5.

de brug over de Opawica (Opavice) tussen Chomiąża en Chomýž, in grenssector II tussen grensmarkeringen II/96 en 96/1,

6.

de brug over de Wielki Potok (potok Hrozová) tussen Pielgrzymów en Pelhřimovy, in grenssector II tussen grensmarkeringen 108/2 en 108/3,

7.

de brug over de Cieklec Potok (potok Hrozová) tussen Równe en Slezské Rudoltice, in grenssector II tussen grensmarkeringen 110/7 en 110/8,

8.

de brug (duiker) over de Graniczny Potok (Hraniční potok) tussen Trzebina en Bartultovice, in grenssector II tussen grensmarkeringen II/135 en 135/1,

9.

de brug (duiker) over de Łużyca Potok (Lužický potok) tussen Czerniawa Zdrój en Nove Mesto pod Smrkem, in grenssector IV tussen grensmarkeringen 66/23 en IV/67,

10.

de weg tussen Puńców en Kojkovice u Třince, in grenssector I tussen grensmarkeringen I/65a, I/65b en I/67a, I/67b over een lengte van 0,968 km,

11.

de weg tussen Chałupki/Rudyszwałd en Šilheřovice, in grenssector II tussen grensmarkeringen II/12 en 12/8, over een lengte van 0,917 km.

De nummering van de grensmarkeringen ter bepaling van de precieze ligging van de bruggen en gemeenschappelijke weggedeelten is dezelfde als in de grensbeschrijving die is opgesteld op basis van artikel 10, lid 4, van de op 17 januari 1995 te Praag gesloten Overeenkomst tussen de Republiek Polen en de Tsjechische Republiek over de gemeenschappelijke staatsgrens.


BIJLAGE II

De Tsjechische Republiek is verantwoordelijk voor de bouw en het latere onderhoud van de volgende bruggen aan de Pools-Tsjechische staatsgrens:

1.

een brug over de Olza (Olše) tussen Cieszyn en Český Těšín (een brug voor voetgangers en sporters), in grenssector I tussen grensmarkeringen I/85 en 84/4,

2.

een brug over de Olza (Olše) tussen Cieszyn en Český Těšín (een voetgangersbrug bij een spoorwegbrug), in grenssector I bij grensmarkering 88/7,

3.

een brug over de Olza (Olše) tussen Olza en het district Kopytov van de stad Bohumín (een voetgangersbrug), in grenssector I tussen grensmarkeringen I/182 en 182/1,

4.

een brug over de Orlica (Divoká Orlice) tussen Niemojów en Bartošovice v Orlických horách, in grenssector III bij grensmarkering 101/32,

5.

een brug over de Orlica (Divoká Orlice) tussen Poniatów en Bartošovice v Orlických horách, kadastraal gebied Neratov (een voetgangersbrug), in grenssector III bij grensmarkering III/106,

6.

een brug over de Orlica (Divoká Orlice) tussen Rudawa en Bartošovice v Orlických horách, kadastraal gebied Podlesí (een voetgangersbrug), in grenssector III tussen grensmarkeringen 107/9 en 107/10.

De Republiek Polen is verantwoordelijk voor de bouw en het latere onderhoud van de volgende bruggen aan de Pools-Tsjechische staatsgrens:

1.

een brug over de Olza (Olše) tussen Cieszyn en Český Těšín (Europese voetgangersbrug), in grenssector I bij grensmarkering I/87,

2.

een brug over de Olza (Olše) tussen Hażlach-Pogwizdów en het district Louky nad Olší van de stad Karviná (een voetgangersbrug), in grenssector I tussen grensmarkeringen 98/6 en I/99,

3.

een brug over de Opawica (Opavice) tussen Chomiąża en Chomýž (een voetgangersbrug), in grenssector II tussen grensmarkeringen 95/2 en 95/3,

4.

een brug over de Orlica (Divoká Orlice) tussen Niemojów en Bartošovice v Orlických horách, kadastraal gebied Vrchní Orlice (een voetgangersbrug), in grenssector III tussen grensmarkeringen III/104 en 104/1,

5.

een brug over de Orlica (Divoká Orlice) tussen Rudawa en Bartošovice v Orlických horách, kadastraal gebied Nová Ves (een voetgangersbrug), in grenssector III tussen grensmarkeringen 108/2 en 108/3.

De nummering van de grensmarkeringen ter bepaling van de precieze ligging van de bruggen is dezelfde als in de grensbeschrijving die is opgesteld op basis van artikel 10, lid 4, van de op 17 januari 1995 te Praag gesloten Overeenkomst tussen de Republiek Polen en de Tsjechische Republiek over de gemeenschappelijke staatsgrens.


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/42


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 mei 2013

houdende benoeming van vier Britse leden en drie Britse plaatsvervangers in het Comité van de Regio's

(2013/238/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Britse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 respectievelijk 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio's zijn vier zetels van lid vrijgekomen door de beëindiging van het mandaat van mevrouw Amanda BYRNE, mevrouw Christine CHAPMAN, mevrouw Flo CLUCAS en de heer Roger KNOX. In het Comité van de Regio's zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen door de beëindiging van het mandaat van de heer Peter MOORE en de heer Sandy PARK. Een zetel van plaatsvervanger zal vrijkomen door de benoeming van mevrouw Paula BAKER tot lid van het Comité van de Regio's,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's worden de volgende personen benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2015:

a)

tot lid:

de heer Mick ANTONIW, Member of the National Assembly for Wales

mevrouw Paula BAKER, Councillor, Basingstoke and Deane Council

de heer Anthony Gerard BUCHANAN, Councillor, East Renfrewshire Council

mevrouw Dee SHARPE, Councillor, East Riding of Yorkshire Council;

alsmede

b)

tot plaatsvervanger:

mevrouw Barbara GRANT, Councillor, East Renfrewshire Council

de heer Stewart GOLTON, Councillor, Leeds Council

mevrouw Margaret LISHMAN, Councillor, Burnley Council.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 21 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

E. GILMORE


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/43


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 mei 2013

houdende benoeming van een Estse plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s

(2013/239/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Estse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad Besluiten 2009/1014/EU (1) en 2010/29/EU (2) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015 vastgesteld.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door het verstrijken van het mandaat van de heer Andres JAADLA,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2015, benoemd tot plaatsvervanger:

De heer Mihkel JUHKAMI, Chairman, Rakvere City Council.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 21 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

E. GILMORE


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/44


BESLUIT 2013/240/GBVB VAN DE RAAD

van 27 mei 2013

tot wijziging van Besluit 2010/279/GBVB over de politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL AFGHANISTAN)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 18 mei 2010 heeft de Raad Besluit 2010/279/GBVB (1) vastgesteld, waarbij EUPOL AFGHANISTAN met drie jaar werd verlengd, tot en met 31 mei 2013.

(2)

Ingevolge de aanbevelingen van de in oktober 2012 uitgevoerde strategische evaluatie, en de daaropvolgende aanpassing van het operatieplan (OPLAN), moet EUPOL AFGHANISTAN worden verlengd tot en met 31 december 2014.

(3)

EUPOL AFGHANISTAN zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, zoals bepaald in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen.

(4)

Besluit 2010/279/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2010/279/GBVB van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan („EUPOL AFGHANISTAN” of de „missie”), ingesteld bij Gemeenschappelijk Optreden 2007/369/GBVB, wordt verlengd van 31 mei 2010 tot en met 31 december 2014.”.

2)

Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Om de doelstellingen van artikel 2 te bereiken zal EUPOL AFGHANISTAN:

a)

de regering van Afghanistan bijstaan bij de verdere institutionele hervorming van het ministerie van Binnenlandse Zaken en bij het ontwikkelen en op coherente wijze uitvoeren van het beleid en de strategie met het oog op een duurzame en doeltreffende civiele politiestructuur, vooral met betrekking tot de Afghaanse geüniformeerde (civiele) politie en de Afghaanse recherche;

b)

de regering van Afghanistan bijstaan bij de verdere professionalisering van de Afghaanse nationale politie (ANP), met name door ondersteuning van de ontwikkeling van opleidingsinfrastructuur en door versterking van het Afghaanse vermogen om opleiding te ontwikkelen en te verstrekken;

c)

de Afghaanse autoriteiten steunen bij de verdere ontwikkeling van koppelingen tussen de politie en het breder rechtsstatelijk verband en een passende interactie garanderen met het strafrechtsysteem in ruimere zin;

d)

de samenhang en coördinatie tussen de internationale actoren verbeteren en verder werken aan de ontwikkeling van strategieën voor politiehervorming, in het bijzonder via de Internationale politiecoördinatieraad (IPCB), in nauwe samenwerking met de internationale gemeenschap en door verdere samenwerking met belangrijke partners, waaronder de door de NAVO geleide missie van de Internationale strijdmacht voor bijstand aan de veiligheid (International Security Assistance Force, ISAF) en de NAVO-opleidingsmissie en andere contribuanten.

Deze taken worden verder uitgewerkt in het operatieplan (Oplan). De missie voert haar taken uit door onder andere toezicht, begeleiding, advies en opleiding.”.

3)

Artikel 4 wordt vervangen door:

„Artikel 4

Structuur van de missie

1.   De missie heeft haar hoofdkwartier in Kabul. De missie bestaat uit:

i)

het hoofd van de missie en zijn bureau, onder andere een speciaal voor de missie bestemde hoge veiligheidsfunctionaris;

ii)

een politieonderdeel;

iii)

een rechtsstaatonderdeel;

iv)

een opleidingsonderdeel;

v)

een terreinonderdeel;

vi)

missieondersteuning;

vii)

kantoren op het terrein, buiten Kabul, indien nodig;

viii)

een ondersteunend element in Brussel.

2.   Missiepersoneel wordt ingezet op centraal, op regionaal en op provinciaal niveau en kan, indien nodig, met het districtsniveau werken ter uitvoering van het mandaat inzake de veiligheidsbeoordeling en wanneer aan de randvoorwaarden, zoals een passende logistieke en veiligheidsondersteuning, is voldaan. Er worden technische regelingen gesloten met de ISAF en de landen die een leidende rol spelen in de regionale commandoposten en provinciale wederopbouwteams voor informatie-uitwisseling, medische, veiligheids- en logistieke ondersteuning, waaronder inkwartiering bij regionale commandoposten en provinciale wederopbouwteams.

3.   Daarnaast wordt een gedeelte van het personeel van de missie ingezet ter verbetering van de strategische coördinatie bij de politiehervorming in Afghanistan, indien nodig, en met name bij het secretariaat van de IPCB in Kabul.”.

4)

Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

Beveiliging

1.   De civiele operationele commandant heeft de leiding over de planning van de beveiligingsmaatregelen door het hoofd van de missie en zorgt voor een adequate en efficiënte uitvoering daarvan voor EUPOL AFGHANISTAN overeenkomstig artikel 5.

2.   Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de veiligheid van de operatie en voor de naleving van de minimumbeveiligingseisen die op de operatie van toepassing zijn, overeenkomstig het beleid van de Unie inzake de veiligheid van personeel dat op grond van titel V van het Verdrag en de daarvan afgeleide teksten in een operationele hoedanigheid wordt ingezet buiten de Unie.

3.   Het hoofd van de missie wordt bijgestaan door een speciaal voor de missie bestemde hoge veiligheidsfunctionaris, die rapporteert aan het hoofd van de missie en die voorts nauwe functionele betrekkingen onderhoudt met de Europese Dienst voor extern optreden.

4.   Het hoofd van de missie wijst veiligheidsfunctionarissen aan voor de provinciale en de regionale missielocaties die, onder het gezag van de hoge veiligheidsfunctionaris, verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer van alle veiligheidsaspecten van de respectieve missieonderdelen.

5.   De personeelsleden van EUPOL AFGHANISTAN krijgen, overeenkomstig het Oplan, vóór hun indiensttreding een verplichte veiligheidsopleiding. Zij krijgen regelmatig ter plaatse herhalingscursussen, die worden georganiseerd door de hoge veiligheidsfunctionaris.

6.   Het hoofd van de missie zorgt voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie overeenkomstig Besluit 2011/292/EU van de Raad van 31 maart 2011 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2).

5)

Artikel 13, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUPOL AFGHANISTAN voor de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 juli 2011 moet dekken, bedraagt 54 600 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUPOL AFGHANISTAN voor de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 juli 2012 moet dekken, bedraagt 60 500 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUPOL AFGHANISTAN voor de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 mei 2013 moet dekken, bedraagt 56 870 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EUPOL AFGHANISTAN voor de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 december 2014 moet dekken, bedraagt 108 050 000 EUR.”.

6)

Artikel 14 wordt vervangen door:

„Artikel 14

Vrijgave van informatie

1.   De HV is gemachtigd om ten behoeve van de missie gegenereerde gerubriceerde informatie en documenten van de EU, overeenkomstig Besluit 2011/292/EU, vrij te geven aan de NAVO/ISAF. Ten einde dit te vergemakkelijken, zullen plaatselijke technische regelingen worden vastgesteld.

2.   De HV is gemachtigd om, naargelang van de behoeften van de missie en met inachtneming van Besluit 2011/292/EU, ten behoeve van de missie gegenereerde gerubriceerde informatie en documenten van de EU tot op het niveau „CONFIDENTIEL UE” vrij te geven aan de bij dit besluit betrokken derde staten.

3.   De HV is gemachtigd om, naargelang van de operationele behoeften van de missie en met inachtneming van Besluit 2011/292/EU, ten behoeve van de missie gegeneerde gerubriceerde informatie en documenten van de EU tot op het niveau „RESTREINT UE” vrij te geven aan de UNAMA. Te dien einde worden plaatselijke regelingen vastgesteld.

4.   Indien er sprake is van een specifieke en onmiddellijke operationele noodzaak, is de HV tevens gemachtigd om ten behoeve van de missie gegenereerde gerubriceerde informatie en documenten van de EU tot op het niveau „RESTREINT UE” vrij te geven aan de gaststaat, overeenkomstig Besluit 2011/292/EU. Daartoe worden regelingen tussen de HV en de bevoegde autoriteiten van het gastland vastgesteld.

5.   De HV is gemachtigd om niet-gerubriceerde documenten van de Unie betreffende de beraadslagingen van de Raad over de missie die onder de geheimhoudingsplicht van artikel 6, lid 1, van het reglement van orde van de Raad (3) vallen, vrij te geven aan derde staten die bij dit besluit betrokken zijn.

6.   De HV kan de bevoegdheden bedoeld in de leden 1, 2, 3 en 5, alsook de bevoegdheid om de in lid 4 bedoelde regelingen vast te stellen, delegeren aan personen die onder zijn/haar gezag staan, aan de civiele operationele commandant en/of aan het hoofd van de missie.

7)

In artikel 17 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het is van toepassing van 31 mei 2010 tot en met 31 december 2014.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  PB L 123 van 19.5.2010, blz. 4.

(2)  PB L 141 van 27.5.2011, blz. 17.”.

(3)  Besluit 2009/937/EU van de Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 325 van 11.12.2009, blz. 35).”.


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/47


BESLUIT 2013/241/GBVB VAN DE RAAD

van 27 mei 2013

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (1), EULEX KOSOVO

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 28, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 februari 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (2), vastgesteld.

(2)

Op 5 juni 2012, heeft de Raad Besluit 2012/291/GBVB (3) tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB en tot verlenging van de duurtijd van EULEX KOSOVO tot en met 14 juni 2014, vastgesteld.

(3)

Het financiële referentiebedrag dekt de uitgaven voor de periode tot en met 14 juni 2013. Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB moet worden gewijzigd om te voorzien in een nieuw financieel referentiebedrag voor de periode van 15 juni 2013 tot en met 14 juni 2014.

(4)

EULEX KOSOVO zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie zoals geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag kan hinderen.

(5)

Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 16, lid 1, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB wordt vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO tot en met 14 oktober 2010 moet dekken, bedraagt 265 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 oktober 2010 tot en met 14 december 2011 moet dekken, bedraagt 165 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 december 2011 tot en met 14 juni 2012 moet dekken, bedraagt 72 800 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 juni 2012 tot en met 14 juni 2013 moet dekken, bedraagt 111 000 000 EUR.

Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven van EULEX KOSOVO van 15 juni 2013 tot en met 14 juni 2014 moet dekken, bedraagt 110 000 000 EUR.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

C. ASHTON


(1)  Deze benaming laat de standpunten over status onverlet, en is in overeenstemming met UNSCR 1244/99 en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.

(2)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(3)  PB L 146 van 6.6.2012, blz. 46.


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/48


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 22 mei 2013

tot vaststelling van een model voor de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie in het kader van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 2882)

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/242/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (1), en met name artikel 24, lid 2, en bijlage XIV,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU moet elke lidstaat uiterlijk op 30 april 2014 en daarna elke drie jaar een nationaal actieplan voor energie-efficiëntie indienen. Deze plannen omvatten maatregelen voor een significante verbetering van de energie-efficiëntie en de verwachte en/of bereikte energiebesparingen, onder andere bij de levering, het transport en de distributie van energie, en bij het eindenergieverbruik, teneinde de in artikel 3, lid 1, bedoelde nationale energie-efficiëntiestreefcijfers te halen. De nationale actieplannen voor energie-efficiëntie omvatten in elk geval de in deel 2 van bijlage XIV bij Richtlijn 2012/27/EU gespecificeerde informatie. De nationale actieplannen voor energie-efficiëntie worden aangevuld met geactualiseerde schattingen van het verwachte algemene verbruik van primaire energie in 2020 en het geschatte niveau van het verbruik van primaire energie in de sectoren die zijn aangegeven in deel 1 van bijlage XIV bij Richtlijn 2012/27/EU.

(2)

Overeenkomstig artikel 24, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2012/27/EU verstrekt de Commissie een model als leidraad voor de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie die overeenkomstig de in artikel 26, lid 2, van die richtlijn bedoelde raadplegingsprocedure wordt vastgesteld. Krachtens artikel 26, lid 1, van de richtlijn wordt de Commissie bijgestaan door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (2) en overeenkomstig artikel 26, lid 2, is artikel 4 van die verordening van toepassing.

(3)

De in dit besluit vervatte maatregelen houden zoveel mogelijk rekening met de besprekingen in het Comité energie-efficiëntie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het model voor de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie dat verplicht is op grond van artikel 24, lid 2, van en bijlage XIV bij Richtlijn 2012/27/EU, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt hierbij vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 mei 2013.

Voor de Commissie

Günther OETTINGER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.


BIJLAGE

MODEL VOOR VERPLICHTE ELEMENTEN

NATIONAAL ACTIEPLAN VOOR ENERGIE-EFFICIËNTIE

INHOUDSOPGAVE (LIJST MET VERPLICHTE ELEMENTEN)

1.

Inleiding

2.

Overzicht van de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers en besparingen

2.1.

Nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020

2.2.

Aanvullende energie-efficiëntiestreefcijfers

2.3.

Primaire energiebesparingen

2.4.

Eindenergiebesparing

3.

Beleidsmaatregelen tot uitvoering van de richtlijn energie-efficiëntie (REE)

3.1.

Horizontale maatregelen

3.1.1.

Regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen en alternatieve beleidsmaatregelen (REE: artikel 7, bijlage XIV, deel 2, punt 3.2)

3.1.2.

Energie-audits en energiebeheersystemen (REE: artikel 8)

3.1.3.

Meteropneming en facturatie (REE: artikelen 9 tot en met 11)

3.1.4.

Programma's voor consumentenvoorlichting en opleiding (REE: artikelen 12 en 17)

3.1.5.

Beschikbaarheid van regelingen voor kwalificatie, accreditatie en certificering (REE: artikel 16)

3.1.6.

Energiediensten (REE: artikel 18)

3.1.7.

Andere energie-efficiëntiemaatregelen van horizontale aard (REE: artikelen 19 en 20)

3.2.

Energie-efficiëntie van gebouwen

3.2.1.

Renovatiestrategie voor gebouwen (REE: artikel 4)

3.2.2.

Overige energie-efficiëntie in de bouwsector

3.3.

Energie-efficiëntie van overheidsinstanties

3.3.1.

Gebouwen centrale overheid (REE: artikel 5)

3.3.2.

Gebouwen van andere overheidsinstanties (REE: artikel 5)

3.3.3.

Aankopen door overheidsinstanties (REE: artikel 6)

3.4.

Andere efficiëntiemaatregelen voor energie-eindgebruik in industrie en vervoer

3.5.

Bevordering van efficiënte verwarming en koeling

3.5.1.

Uitgebreide beoordeling (REE: artikel 14)

3.5.2.

Andere maatregelen in verband met efficiënte verwarming en koeling (REE: artikel 14)

3.6.

Omzetting, transport en distributie van energie en vraagrespons

3.6.1.

Energie-efficiëntiecriteria voor de regulering van energienetten en voor elektriciteitsnettarieven (REE: artikel 15)

3.6.2.

Vergemakkelijken en bevorderen vraagrespons (REE: artikel 15)

3.6.3.

Energie-efficiëntie voor het ontwerp en de regulering van energienetten (REE: artikel 15)

1.   Inleiding

In dit model wordt de informatie gespecificeerd die de lidstaten in hun nationale actieplannen voor energie-efficiëntie (hierna „NAPEE's” genoemd) moeten verstrekken inzake maatregelen die zijn goedgekeurd of waarvan de goedkeuring gepland is en waarmee de belangrijkste onderdelen van de richtlijn energie-efficiëntie (Richtlijn 2012/27/EU, hierna „REE” genoemd), zoals vastgesteld in artikel 24, lid 2, van en bijlage XIV bij die richtlijn, ten uitvoer worden gelegd. Bijgevolg, wanneer in het model verplicht te rapporteren elementen worden aangegeven, wordt hierbij niet verwezen naar maatregelen die door de lidstaten (nog) niet zijn vastgesteld of gepland. Zoals gespecificeerd in artikel 24, lid 2, van REE wordt het model aan de lidstaten verstrekt als leidraad voor hun NAPEE's.

Wanneer in de tekst van het model wordt vermeld dat in het eerste en/of het tweede NAPEE informatie moet worden verstrekt, is dit overeenkomstig de bewoordingen van REE; wanneer een dergelijke vermelding ontbreekt, moet de betrokken informatie in de eerste en alle volgende NAPEE's worden verstrekt.

Dit model wordt aangevuld met de richtsnoeren inzake NAPEE's [voeg hier verwijzingen in naar het werkdocument van de diensten van de Commissie waarin nader advies wordt verstrekt].

2.   Overzicht van de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers en besparingen

2.1.   Nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020

1.

Deel het indicatieve nationale energie-efficiëntiestreefcijfer voor 2020 mee, zoals vereist overeenkomstig artikel 3, lid 1, van REE (REE: artikel 3, lid 1, en bijlage XIV, deel 2, punt 1).

2.

Geef aan wat het verwachte effect van het streefcijfer op het algemene verbruik van primaire energie in 2020 is, en leg uit hoe en op basis van welke gegevens dit is berekend (REE: artikel 3, lid 1).

3.

Geef een schatting van het primaire energieverbruik in 2020, algemeen en per sector (REE: artikel 24, lid 2, bijlage XIV, deel 2, punt 2).

2.2.   Aanvullende energie-efficiëntiestreefcijfers

Maak een lijst van alle andere bestaande nationale streefcijfers op het gebied van energie-efficiëntie, ofwel gericht op de volledige economie of op specifieke sectoren (REE: bijlage XIV, deel 2, punt 1).

2.3.   Primaire energiebesparingen

Geef een overzicht van de primaire energiebesparingen die zijn bereikt wanneer gerapporteerd wordt over en ramingen worden gemaakt van de verwachte besparingen voor 2020 (REE: artikel 3, lid 1, artikel 24, lid 2, en bijlage XIV, deel 2, punt 2, onder a)).

2.4.   Eindenergiebesparing

1.

Geef, voor de doeleinden van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), in het eerste en het tweede NAPEE informatie over de bereikte eindenergiebeparingen en de voorspelde verwachtingen inzake eindenergiegebruik tegen 2016 (artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2006/32/EG; REE: bijlage XIV, deel 2, punt 2, onder b)).

2.

Geef, voor de doeleinden van Richtlijn 2006/32/EG, in het eerste en het tweede NAPEE de meet- en/of berekeningsmethodologie die voor de berekening van de eindenergiebesparingen is gebruikt (REE: bijlage XIV, deel 2, punt 2, onder b), tweede alinea).

3.   Beleidsmaatregelen tot uitvoering van de richtlijn energie-efficiëntie (REE)

3.1.   Horizontale maatregelen

3.1.1.   Regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen en alternatieve beleidsmaatregelen (REE: artikel 7, bijlage XIV, deel 2, punt 3.2)

1)

Geef informatie over de totale energiebesparingen gedurende de verplichtingsperiode om te voldoen aan het overeenkomstig artikel 7, lid 1, vastgestelde streefcijfer en, indien van toepassing, over hoe de mogelijkheden van artikel 7, leden 2 en 3, worden gebruikt (REE: artikel 7, bijlage XIV, deel 2, punt 2, onder a)).

2)

Geef een korte beschrijving van de nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, met inbegrip van informatie over hoe wordt gezorgd voor toezicht en controle (REE: artikel 7, leden 1 en 6, artikel 20, lid 6, bijlage XIV, deel 2, punt 3.2.).

3)

Geef informatie over alternatieve beleidsmaatregelen die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 7, lid 9, en artikel 20, lid 6, met inbegrip van informatie over hoe wordt gezorgd voor toezicht en controle, en hoe de gelijkwaardigheid hiervan wordt gegarandeerd (REE: artikel 7, leden 9 en 10, artikel 20, lid 6, bijlage XIV, deel 2, punt 3.2).

4)

Presenteer, indien van toepassing, gepubliceerde energiebesparingen die zijn bereikt door de uitvoering van de regeling voor energie-efficiëntieverplichtingen (REE: artikel 7, leden 6 en 8, bijlage XIV, deel 2, punt 2, onder a)).

5)

Presenteer, indien van toepassing, gepubliceerde energiebesparingen die zijn bereikt door de uitvoering van de alternatieve beleidsmaatregelen (REE: artikel 7, lid 10, bijlage XIV, deel 2, punt 2, onder a)).

6)

Geef details van de nationale coëfficiënten die overeenkomstig REE, bijlage IV zijn gekozen (REE: bijlage XIV, deel 2, punt 3.2).

7)

Geef informatie over de methoden, andere dan die welke in REE: bijlage V, punt 2, onder e), zijn vastgesteld, die gebruikt worden om rekening te houden met de levensduur van besparingen, en leg uit hoe ervoor wordt gezorgd dat dit ten minste tot dezelfde totale hoeveelheid besparingen leidt (REE: bijlage V, punt 2, onder e)).

3.1.2.   Energie-audits en energiebeheersystemen (REE: artikel 8)

Geef een overzicht van maatregelen die gepland zijn of die reeds zijn ondernomen om energie-audits en energiebeheerssystemen te bevorderen, met inbegrip van informatie over de aantallen uitgevoerde energie-audits, waarin nader wordt aangegeven hoeveel audits in grote bedrijven zijn uitgevoerd, met een indicatie van het totale aantal grote bedrijven op het grondgebied van de lidstaat en het aantal bedrijven waarop artikel 8, lid 5, van toepassing is (REE: bijlage XIV, deel 2, punt 3.3).

3.1.3.   Meteropneming en facturatie (REE: artikelen 9 tot en met 11)

Geef een beschrijving van de uitgevoerde en geplande maatregelen op het gebied van meteropneming en facturatie die zijn goedgekeurd of die volgens planning worden goedgekeurd (REE: artikel 9, artikel 10, artikel 11, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.1.4.   Programma's voor consumentenvoorlichting en opleiding (REE: artikelen 12 en 17)

Geef informatie over maatregelen op het gebied van de bevordering en het vergemakkelijken van efficiënt energiegebruik door mkb's (kmo's) en huishoudens, die zijn goedgekeurd of die volgens planning worden goedgekeurd (REE: artikel 12, artikel 17, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.1.5.   Beschikbaarheid van regelingen voor kwalificatie, accreditatie en certificering (REE: artikel 16)

Geef informatie over bestaande of geplande certificerings- of accreditatieregelingen of gelijkwaardige kwalificatieregelingen (met inbegrip van, indien van toepassing, opleidingsprogramma's) voor leveranciers van energiediensten en van energie-audits, energiebeheerders en installateurs van met energie verband houdende onderdelen van gebouwen in de zin van artikel 2, lid 9, van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) (REE: artikel 16, bijlage XIV, deel 2, punt 3.7).

3.1.6.   Energiediensten (REE: artikel 18)

1.

Geef informatie over maatregelen ter bevordering van het verlenen van energiediensten, die zijn goedgekeurd of waarvan de goedkeuring is gepland. De beschrijving moet een internetlink naar de lijst van beschikbare leveranciers van energiediensten en hun kwalificaties bevatten (REE: bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin, bijlage XIV, deel 2, punt 3.8).

2.

Geef een beschrijving van de kwalitatieve toetsing van de nationale markt voor energiediensten, onder meer van de huidige situatie en de toekomstige marktontwikkelingen (REE: artikel 18, lid 1, onder e)).

3.1.7.   Andere energie-efficiëntiemaatregelen van horizontale aard (REE: artikelen 19 en 20)

1.

Geef in het eerste NAPEE aan welke energie-efficiëntiemaatregelen zijn genomen om uitvoering te geven aan artikel 19 van REE. Geef met name de lijst van maatregelen die zijn genomen om al dan niet wettelijke belemmeringen voor energie-efficiëntie weg te nemen (bv. opsplitsing van prikkels in gebouwen met meerdere eigenaars, overheidsaankopen en jaarlijkse begroting, en boekhouding van overheidsinstanties) (REE: artikel 19, bijlage XIV, deel 2, punt 3.9).

2.

Geef informatie over het nationale fonds voor energie-efficiëntie (REE: artikel 20, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.2.   Energie-efficiëntie van gebouwen

3.2.1.   Renovatiestrategie voor gebouwen (REE: artikel 4)

Laat weten wat de nationale langetermijnstrategie voor bouw en renovatie is (REE: artikel 4, laatste alinea).

3.2.2.   Overige energie-efficiëntie in de bouwsector

Geef nadere gegevens over belangrijke verbeteringsmaatregelen op het gebied van energie-efficiëntie van gebouwen met het oog op het bereiken van de in artikel 3, lid 1, bedoelde nationale energie-efficiëntiestreefcijfers (REE: artikel 24, lid 2, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.3.   Energie-efficiëntie van overheidsinstanties

3.3.1.   Gebouwen centrale overheid (REE: artikel 5)

Geef informatie over de gepubliceerde inventaris van verwarmde en gekoelde gebouwen van de centrale overheid (REE: artikel 5, lid 5, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.3.2.   Gebouwen van andere overheidsinstanties (REE: artikel 5)

1.

Geef informatie over maatregelen die zijn genomen of gepland om overheidsinstanties en publiekrechtelijke socialehuisvestingmaatschappijen te stimuleren om energie-efficiëntieplannen goed te keuren waarmee de voorbeeldfunctie van overheidsinstanties voor de energie-efficiëntie van gebouwen wordt aangetoond (REE: artikel 5, lid 7, onder a), bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

2.

Geef een lijst van overheidsinstanties die een energie-efficiëntieplan hebben ontwikkeld (REE: bijlage XIV, deel 2, punt 3.1).

3.3.3.   Aankopen door overheidsinstanties (REE: artikel 6)

Geef informatie over de stappen die zijn genomen of gepland om ervoor te zorgen dat de centrale overheid producten, diensten en gebouwen met hoge energie-efficiëntieprestaties koopt (REE: artikel 6, lid 1), en over maatregelen die zijn genomen of gepland om andere overheidsinstanties te stimuleren hetzelfde te doen (REE: artikel 6, lid 3, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.4.   Andere efficiëntiemaatregelen voor energie-eindgebruik in industrie en vervoer

1.

Geef nadere gegevens over belangrijke verbeteringsmaatregelen op het gebied van energie-efficiëntie in de industrie met het oog op het bereiken van de in artikel 3, lid 1, van REE bedoelde nationale energie-efficiëntiestreefcijfers (REE: artikel 24, lid 2, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

2.

Geef nadere gegevens over belangrijke verbeteringsmaatregelen op het gebied van energie-efficiëntie in het passagiers- en het goederenvervoer met het oog op het bereiken van de in artikel 3, lid 1, van REE bedoelde nationale energie-efficiëntiestreefcijfers (REE: artikel 24, lid 2, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.

Geef nadere gegevens over andere significante efficiëntiemaatregelen voor energie-eindgebruik die bijdragen tot het bereiken van de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers die niet elders in het NAPEE zijn gerapporteerd (REE: artikel 24, lid 2, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.5.   Bevordering van efficiënte verwarming en koeling

3.5.1.   Uitgebreide beoordeling (REE: artikel 14)

1.

Geef in de tweede en volgende NAPEE's een beoordeling van de behaalde vooruitgang bij de uitvoering van de uitgebreide beoordeling van het potentieel voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en –koeling als bedoeld in artikel 14, lid 1, (REE: artikel 14, lid 1, bijlage XIV, deel 2, punt 3.4).

2.

Geef een beschrijving van de procedure en de methodologie die gebruikt is voor de uitvoering van een kosten-batenanalyse om aan de criteria van bijlage IX bij REE te voldoen (REE: artikel 14, lid 3, bijlage IX, deel 1, laatste alinea, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.5.2.   Andere maatregelen in verband met efficiënte verwarming en koeling (REE: artikel 14)

Geef een beschrijving van de strategieën, beleidslijnen en maatregelen, met inbegrip van programma's en plannen op nationaal, regionaal en lokaal niveau om het economische potentieel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en –koeling en andere efficiënte verwarmings- en koelingssystemen te ontwikkelen, alsmede het gebruik van verwarming en koeling uit afvalwarmte en hernieuwbare energiebronnen te bevorderen (REE: artikel 14, leden 2 en 4, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.6.   Omzetting, transport en distributie van energie en vraagrespons

3.6.1.   Energie-efficiëntiecriteria voor de regulering van energienetten en voor elektriciteitsnettarieven (REE: artikel 15)

1.

Beschrijf de geplande of goedgekeurde maatregelen die zorgen voor de opheffing van prikkels in de tarieven die de algehele efficiëntie van de productie, het transport, de distributie en de levering van energie, of de marktdeelname van de vraagrespons in verband met de balancerings- en nevendiensten kunnen belemmeren (REE: artikel 15, lid 4, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

2.

Beschrijf geplande of goedgekeurde maatregelen om netwerkbeheerders te stimuleren de efficiëntie te verbeteren door het ontwerp en het beheer van de infrastructuur te verbeteren (REE: artikel 15, lid 4, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.

Beschrijf geplande of goedgekeurde maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de tarieven de leveranciers in staat stellen de participatie van afnemers aan systeemefficiëntie te verhogen, met inbegrip van vraagrespons (REE: artikel 15, lid 4, bijlage XIV, deel 2, punt 2, eerste zin).

3.6.2.   Vergemakkelijken en bevorderen vraagrespons (REE: artikel 15)

Geef informatie over andere maatregelen die zijn goedgekeurd of gepland om de vraagrespons mogelijk te maken en tot ontwikkeling te brengen, met inbegrip van die waarmee tarieven tot stand worden gebracht die een dynamische prijsstelling steunen (REE: bijlage XI, punt 3, bijlage XIV, deel 2, punt 3.6).

3.6.3.   Energie-efficiëntie voor het ontwerp en de regulering van energienetten (REE: artikel 15)

Rapporteer over de voortgang die is gemaakt bij de beoordeling van het energie-efficiëntiepotentieel van de nationale gas- en elektriciteitsinfrastructuur, alsmede over de goedgekeurde en geplande maatregelen en investeringen voor het invoeren van kosteneffectieve verbeteringen van de energie-efficiëntie in de netwerkinfrastructuur, met een tijdschema voor de invoering ervan (REE: artikel 15, lid 2, bijlage XIV, deel2, punt 3.5).


(1)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.

(2)  PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/54


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 24 mei 2013

betreffende een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad om rekening te houden met de bijzondere situatie van Swaziland met betrekking tot perziken, peren en ananassen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 2906)

(2013/243/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (1), en met name artikel 36, lid 4, van bijlage II,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 23 april 2012 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2012/213/EU (2) aangenomen waarbij een tijdelijke afwijking wordt verleend van de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 vastgestelde oorsprongsregels, teneinde rekening te houden met de bijzondere situatie van Swaziland met betrekking tot perziken, peren en ananassen.

(2)

Op 28 februari 2013 heeft Swaziland overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 verzocht om een nieuwe afwijking van de in die bijlage opgenomen oorsprongsregels voor een periode van twee jaar, namelijk van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014. Het verzoek heeft betrekking op een totale hoeveelheid van 780 ton perziken, peren en mengsels van perzik en/of peer en/of ananas op vruchtensap van GN-codes ex 2008 70 98, 2008 40 90 en ex 2008 97 98.

(3)

Volgens de van Swaziland ontvangen informatie is het land niet in staat te voldoen aan de productspecifieke oorsprongsregel in aanhangsel 1 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007, die onder meer vereist dat alle gebruikte materialen zijn ingedeeld onder een andere post dan het eindproduct. Omdat Swaziland zelf geen perziken en peren op commerciële schaal produceert, betrekt het voor de vervaardiging van het eindproduct niet van oorsprong zijnde perzik- en peerblokjes op sap zonder suiker van GN-codes ex 2008 70 92 en 2008 40 90 uit het naburige Zuid-Afrika. Overeenkomstig artikel 6, lid 7, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 is de cumulatie met Zuid-Afrika evenwel niet van toepassing op deze producten. Het eindproduct voldoet derhalve niet aan de in die bijlage opgenomen regels.

(4)

Overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr.1528/2007 willigt de Gemeenschap alle verzoeken van ACS-staten in die overeenkomstig dit artikel naar behoren gemotiveerd zijn, tenzij hierdoor ernstige schade kan ontstaan voor een gevestigde industrie van de Gemeenschap.

(5)

Overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder b), van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 vraagt Swaziland meer tijd om zich voor te bereiden op de naleving van de oorsprongsregels, gelet op het feit dat marktdeelnemers een methode aan het testen zijn waarbij verse perziken en/of peren uit Zuid-Afrika, geschild, in stukken gesneden en in vaten koud water verpakt, in gekoelde toestand naar Swaziland worden vervoerd om daar verder te worden verwerkt. Door het gebruik van dergelijke materialen, die onder hoofdstuk 8 van het geharmoniseerde systeem zijn ingedeeld, zou het in Swaziland vervaardigde eindproduct kunnen voldoen aan de hierboven genoemde regel.

(6)

Swaziland gaf aan dat het moet kunnen voldoen aan de vraag van Europese kopers naar een reeks ingemaakte producten, waaronder ook beperkte hoeveelheden peren en perziken die niet op zijn grondgebied worden gekweekt. Als de Europese retailers niet het volledige assortiment kunnen inkopen bij hun leverancier in Swaziland, kan dit ertoe leiden dat Swaziland de handel in pudding, ananas en citrusvruchten verpakt in bekertjes verliest.

(7)

Aangezien Swaziland meer tijd nodig heeft om zich voor te bereiden op de naleving van de oorsprongsregels, moet een tijdelijke afwijking worden toegestaan. De tijdelijke afwijking mag niet langer gelden dan de tijd die de begunstigde onderneming nodig heeft om zich aan de regels te conformeren overeenkomstig artikel 36, lid 2, van bijlage II bij Verordening (EG) nr.1528/2007.

(8)

Om Swaziland in de gelegenheid te stellen ten volle gebruik te maken van de toegestane hoeveelheden, en rekening houdende met het feit dat Swaziland de vorige afwijking slechts in de tweede helft van 2012 kon gebruiken, moet de afwijking terugwerkende kracht hebben vanaf 1 januari 2013.

(9)

In overeenstemming met artikel 36, lid 4, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 zal er door de tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels geen ernstige schade ontstaan voor een gevestigde industrie van de Unie, mits aan bepaalde voorwaarden inzake hoeveelheden, toezicht en duur wordt voldaan.

(10)

Het is daarom gerechtvaardigd het verzoek van Swaziland in te willigen en een tijdelijke afwijking toe te staan uit hoofde van artikel 36, lid 1, onder b), van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007.

(11)

Volgens de van Swaziland ontvangen informatie is in het kader van de afwijking in de periode van juli tot december 2012 circa 250 ton aan producten van GS-post 2008 uitgevoerd. De voor 2013 en 2014 toe te wijzen hoeveelheden dienen hiermee in overeenstemming te zijn. Het is daarom passend te voorzien in een jaarlijkse hoeveelheid van 500 ton, hetgeen de bestaande industrie in staat stelt haar uitvoer naar de Unie voort te zetten.

(12)

Dienovereenkomstig dient aan Swaziland een tijdelijke afwijking voor een periode van twee jaar te worden toegestaan voor een jaarlijkse hoeveelheid van 500 ton perziken, peren en mengsels van perzik en/of peer en/of ananas op vruchtensap van GN-codes ex 2008 70 98, 2008 40 90 en ex 2008 97 98.

(13)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3) bevat voorschriften voor het beheer van tariefcontingenten. Met het oog op een efficiënt beheer dat wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking tussen de autoriteiten van Swaziland, de douanediensten van de lidstaten en de Commissie, moeten deze voorschriften van toepassing zijn op de hoeveelheden die in het kader van de bij dit besluit toegestane afwijking worden ingevoerd.

(14)

Opdat de Commissie efficiënt zou kunnen toezien op het functioneren van de afwijking, moeten de autoriteiten van Swaziland haar regelmatig nadere gegevens verstrekken over de afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 en overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder b), van die bijlage worden perziken, peren en mengsels van perzik en/of peer en/of ananas op vruchtensap van GN-codes ex 2008 70 98, 2008 40 90 en ex 2008 97 98 bij de vervaardiging waarvan gebruik wordt gemaakt van niet van oorsprong zijnde perzikblokjes op sap zonder suiker van GN-codes ex 2008 70 92 en van peerblokjes op sap zonder suiker van GN-code 2008 40 90, overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 5 van dit besluit beschouwd als van oorsprong uit Swaziland.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt voor de in de bijlage vermelde producten en hoeveelheden die van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 vanuit Swaziland voor het vrije verkeer in de Unie worden aangegeven.

Artikel 3

De in de bijlage bij dit besluit vermelde hoeveelheden worden beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 4

De douaneautoriteiten van Swaziland nemen de nodige maatregelen voor het verrichten van kwantitatieve controles bij de uitvoer van de in artikel 1 bedoelde producten.

In alle certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die zij afgeven voor de in artikel 1 bedoelde producten, wordt naar dit besluit verwezen.

Voor het eind van de maand die volgt op elk kwartaal, doen de bevoegde autoriteiten van Swaziland de Commissie een kwartaaloverzicht toekomen van de hoeveelheden waarvoor krachtens dit besluit certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 zijn afgegeven, tezamen met de volgnummers van die certificaten.

Artikel 5

In vak 7 van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die krachtens dit besluit worden afgegeven, wordt het volgende vermeld:

„Derogation — Implementing Decision 2013/243/EU”.

Artikel 6

Dit besluit is van toepassing van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014.

Artikel 7

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 mei 2013.

Voor de Commissie

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 113 van 25.4.2012, blz. 12.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

Volgnr.

GN-code

Omschrijving

Periode

Totale jaarlijkse hoeveelheid

(ton)

09.1628

2008 40 90

Bereidingen van peren

1.1.2013 tot en met 31.12.2013

500

ex 2008 70 98

Bereidingen van perziken

ex 2008 97 98

Bereidingen van vruchten; mengsels van perzik en/of peer en/of ananas op vruchtensap

1.1.2014 tot en met 31.12.2014

500


28.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 141/s3


BERICHT AAN DE LEZER

Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 69 van 13.3.2013, blz. 1) zal, met ingang van 1 juli 2013, enkel de elektronische editie van het Publicatieblad authentiek zijn en rechtsgevolgen hebben.

Indien het door onvoorziene en uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de elektronische editie van het Publicatieblad te publiceren, zal de gedrukte editie authentiek zijn en rechtsgevolgen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 216/2013.