ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.137.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 137

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
23 mei 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad van 21 mei 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

23.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 137/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 461/2013 VAN DE RAAD

van 21 mei 2013

tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) ("de basisverordening"), en met name artikel 18,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (2) heeft de Raad een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaat ("PET") van oorsprong uit onder meer India. Bij Verordening (EG) nr. 1645/2005 (3) heeft de Raad het niveau van de compenserende maatregelen bij de invoer van PET uit India gewijzigd. Deze wijzigingen waren het resultaat van een versneld nieuw onderzoek op grond van artikel 20 van de basisverordening. Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregel heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 193/2007 (4) een definitief compenserend recht voor nog eens vijf jaar ingesteld. De compenserende maatregelen zijn vervolgens na tussentijdse deelonderzoeken door de Raad gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 (5) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 906/2011 (6). Een later tussentijds onderzoek is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 559/2012 beëindigd zonder dat de van kracht zijnde compenserende maatregelen zijn gewijzigd (7). Bij Besluit 2000/745/EG (8) heeft de Commissie de verbintenissen van drie producenten-exporteurs in India aanvaard waarin een minimuminvoerprijs werd vastgesteld.

(2)

De compenserende maatregelen bestaan in een specifiek recht. Het recht bedraagt voor individuele, met name genoemde Indiase producenten tussen 0 en 106,5 EUR per ton, terwijl het residuele recht, voor alle andere producenten, 69,4 EUR per ton bedraagt.

2.   Bestaande antidumpingmaatregelen

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 2604/2000 (9) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op PET van oorsprong uit onder meer India. Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregel heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 192/2007 (10) een definitief antidumpingrecht voor nog eens vijf jaar ingesteld.

3.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(4)

Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve compenserende maatregelen op korte termijn zouden vervallen (11) heeft de Commissie op 25 november 2011 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening ontvangen. Het verzoek werd ingediend door de "Committee of Polyethylene Terephthalate Manufacturers in Europe" ("de indiener") namens producenten die samen bijna 95 % van de productie van bepaald PET in de Unie voor hun rekening nemen.

(5)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk leidt tot het voortduren of opnieuw optreden van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(6)

Voor de opening van het nieuwe onderzoek heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 22, lid 1, en artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen en heeft zij de Indiase overheid voor overleg uitgenodigd om de situatie ten aanzien van de inhoud van dat verzoek op te helderen en overeenstemming over een oplossing te bereiken. De Indiase overheid heeft echter niet op dit overlegaanbod geantwoord.

4.   Opening van een nieuw onderzoek

(7)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 24 februari 2012 door middel van bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (12) ("het bericht van opening") de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening aangekondigd.

5.   Parallel onderzoek

(8)

Op 24 februari 2012 heeft de Commissie op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 ook een nieuw onderzoek geopend naar de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn bij de invoer van PET van oorsprong uit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand (13).

6.   Onderzoek

6.1.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(9)

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ("het tijdvak van het nieuwe onderzoek" of "TNO"). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van de voortzetting of herhaling van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot het einde van het TNO ("de beoordelingsperiode").

6.2.   Partijen bij het onderzoek

(10)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de haar bekende producenten-exporteurs in het betrokken land, importeurs en gebruikers, alsmede de vertegenwoordigers van het betrokken land in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek.

(11)

De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en om te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

(12)

Gezien het grote aantal Indiase producenten-exporteurs alsook producenten en importeurs in de Unie werd het overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening passend geacht na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft zij de producenten-exporteurs en niet-verbonden importeurs verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek bij haar te melden en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

(13)

Zeven producenten-exporteurs reageerden op de steekproefprocedure en verklaarden zich bereid aan het onderzoek mee te werken. Naar aanleiding hiervan werd een steekproef van drie producenten-exporteurs geselecteerd op basis van de omvang van hun uitvoer naar de Unie. Tegen deze steekproef werd noch door de geselecteerde producenten, noch door niet in de steekproef opgenomen producenten, noch door de desbetreffende instanties in India bezwaar aangetekend.

(14)

Aan de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vragenlijsten gezonden waarop van hen allen antwoorden werden ontvangen. Uit de beantwoording van de vragenlijst door één Indiase producent in de steekproef bleek echter dat deze alleen zeer geringe hoeveelheden van het betrokken product gedurende het TNO had uitgevoerd en dat het derhalve niet relevant was om subsidiepercentages voor die onderneming te berekenen. Uiteindelijk werden controles ter plaatse uitgevoerd bij de twee overige producenten-exporteurs, die samen 99 % van de totale omvang van de invoer in de Unie uit India tijdens het TNO voor hun rekening namen.

(15)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen ("mededeling"), heeft een van de meewerkende Indiase producenten om de berekening van een subsidiemarge verzocht. In verband hiermee werd opnieuw bevestigd dat de uitvoer van dit bedrijf van zeer geringe omvang was en als gevolg geen effect had op de bepaling van de waarschijnlijkheid van het doorzetten of opnieuw toekennen van subsidies in onderhavige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van een (de) maatregel(en). Daarom werd dit verzoek afgewezen.

(16)

In het bericht van opening heeft de Commissie meegedeeld dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Deze steekproef bestond uit vier van de dertien producenten in de Unie die bekend waren voordat het onderzoek werd geopend. Deze waren geselecteerd op grond van de grootste representatieve productie- en verkoopomvang die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De twee in de steekproef opgenomen ondernemingen waren goed voor meer dan 50 % van de totale geraamde productie en verkoop in de Unie tijdens het TNO. Belanghebbenden werd verzocht om binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van het bericht van inleiding het dossier te raadplegen en opmerkingen te maken over de geschiktheid van deze keuze. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

(17)

Een aantal belanghebbenden maakte bezwaar tegen de samenstelling van de steekproef van producenten in de Unie. Zij voerden aan dat i) de Commissie geen gebruik zou moeten maken van een steekproef, met name omdat tijdens het vorige onderzoek geen steekproef was toegepast, ii) de voor de samenstelling van de steekproef gebruikte methode bezwaarlijk was omdat daarmee "drie verschillende stappen worden verward", te weten de permanente procedure, de definitie van de bedrijfstak in de Unie en de steekproefprocedure, iii) de voorlopige steekproef was samengesteld op basis van onjuiste en onvolledige informatie, en iv) de geselecteerde voorlopige steekproef niet representatief was omdat daarin entiteiten en geen groepen waren opgenomen; tevens werd aangevoerd dat de representativiteit van de steekproef werd ondergraven door de opname van ondernemingen die in één geval onlangs een desinvestering hadden uitgevoerd en in een ander geval verbonden verkoop uitvoerden.

(18)

De door partijen aangevoerde argumenten werden als volgt beantwoord:

Het besluit om gebruik te maken van een steekproef van producenten in de Unie wordt voor elk onderzoek afzonderlijk genomen, afhankelijk van de bijzondere omstandigheden per geval; artikel 22, lid 6, van de basisverordening bevat geen voorschriften ten aanzien van het gebruik van een dergelijke steekproef voor de schadevaststelling in het kader van een nieuw onderzoek. In afwijking van vorige onderzoeken, waarbij onderzoek naar alle ondernemingen die zich hadden gemeld en hun medewerking verleenden haalbaar was, meende de Commissie bij het huidige onderzoek dat, gezien hun grote aantal, niet alle producenten in de Unie redelijkerwijze in de beschikbare tijd onderzocht zouden kunnen worden en dat derhalve was voldaan aan de in artikel 27 gestelde voorwaarden.

De Commissie heeft de permanente procedure, de definitie van de bedrijfstak in de Unie en de selectie van de voorlopige steekproef niet "verward", aangezien deze stappen onafhankelijk van elkaar zijn gebleven en onderworpen zijn aan afzonderlijke besluitvorming. Er werd niet aangetoond in hoeverre het gebruik van de door de producenten van de Unie in het kader van de permanente procedure verstrekte productie- en verkoopgegevens de representativiteit van de steekproef had beïnvloed.

De steekproef werd samengesteld aan de hand van op het tijdstip van de selectie beschikbare informatie overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening. De representativiteit van de steekproef is beoordeeld naar aanleiding van de bezwaren van de partijen betreffende specifieke bedrijfsgegevens. Geen van deze bezwaren werd als gegrond beschouwd.

Zoals voorgeschreven in artikel 27 van de basisverordening is de steekproef samengesteld om de grootst mogelijke productie- en verkoopomvang te vertegenwoordigen die redelijkerwijze in de beschikbare tijd kan worden onderzocht. De entiteiten die tot grotere groepen behoren en waarvan geconstateerd werd dat ze onafhankelijk van andere dochterondernemingen in dezelfde groep opereren, werden als representatief beschouwd voor de bedrijfstak in de Unie en derhalve was het niet noodzakelijk om de gehele groep op geconsolideerde basis te onderzoeken. Tegelijkertijd werden de ondernemingen in de steekproef opgenomen als economische entiteiten, met de waarborg dat alle relevante gegevens konden worden gecontroleerd. Bovendien maakten de desinvesteringen en het bestaan van verbonden verkoop deel uit van de kenmerken van de bedrijfstak in de betrokken periode en werd geen van deze elementen derhalve geacht de representativiteit van de steekproef te verminderen.

(19)

Na de mededeling hebben de partijen de bovengenoemde en reeds beantwoorde argumenten herhaald.

(20)

In het bericht van opening is voorzien in steekproefsgewijs onderzoek naar niet-verbonden importeurs. Geen van de 24 benaderde niet-verbonden importeurs heeft medegewerkt aan het huidige onderzoek.

(21)

Alle vijf bekende leveranciers van grondstoffen werden bij de opening van het onderzoek benaderd en hebben de desbetreffende vragenlijst ontvangen. Twee leveranciers hebben zich gemeld en de vragenlijst beantwoord.

(22)

Alle bekende gebruikers en gebruikersverenigingen werden bij de opening van het onderzoek benaderd. Zeventien van de gebruikers heeft een antwoord op de vragenlijst ingediend. Twintig gebruikersverenigingen uit zestien lidstaten hebben zich gemeld en antwoorden ingediend.

7.   Controle van de ontvangen informatie

(23)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring en de daaruit resulterende schade zouden voortduren of opnieuw zouden optreden en om het belang van de Unie te bepalen. Er vonden controlebezoeken plaats in de gebouwen van de Indiase overheid in Delhi en de volgende belanghebbenden:

a)

producenten-exporteurs

Dhunseri Petrochem and Tea Limited, Kolkata, India;

Reliance Industries Limited, Navi Mumbai, India;

b)

producenten in de Unie

Indorama Polymers Europe, UAB, Nederland;

Equipolymers, Italië, Duitsland;

Neo Group, UAB, Litouwen;

Novapet SA, Spanje;

c)

gebruikers in de Unie

Coca-Cola Europe, België;

Nestlé Waters France, Frankrijk.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Product

(24)

Het betrokken product is voor dit onderzoek hetzelfde als voor het oorspronkelijke onderzoek, d.w.z. PET met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of hoger, volgens ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit India. Het valt momenteel onder GN-code 3907 60 20.

2.   Soortgelijk product

(25)

Evenals bij het oorspronkelijke en het nieuwe onderzoek, werd vastgesteld dat het betrokken product, d.w.z. PET dat in de betrokken landen geproduceerd en op de binnenlandse markten verkocht wordt en PET dat door producenten in de EU geproduceerd en verkocht wordt, dezelfde fysische en chemische basiskenmerken vertoont en voor dezelfde toepassingen wordt gebruikt. Daarom werden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

1.   Inleiding

(26)

Op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

 

Voor het gehele land geldende regelingen:

a)

Duty Entitlement Passbook Scheme ("DEPBS", kredietregeling voor invoerrechten)

b)

Duty Drawback Scheme ("DDS", regeling voor de terugbetaling van rechten)

c)

Focus Market Scheme ("FMS", regeling focusmarkten)

d)

Focus Product Scheme ("FPS", regeling focusproducten)

e)

Status Holder Incentive Scrip ("SHIS", stimuleringscertificaat voor statushouders)

f)

Advance Authorisation Scheme ("AAS", regeling voorafgaande vergunningen)

g)

Export Promotion Capital Goods Scheme ("EPCGS", regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering)

h)

Regeling bijzondere economische zones/exportgerichte bedrijven ("SEZ/EOU")

i)

Export Credit Scheme ("ECS", regeling exportkredieten)

j)

Income Tax Exemption Scheme ("ITES", regeling voor vrijstelling van inkomstenbelasting)

 

Regionale regelingen

k)

Stimuleringsregeling voor West-Bengalen ("WBIS")

l)

Regeling voor de stimulering van investeringen van de overheid van Gujarat

m)

Regeling vrijstelling omzetbelasting van Gujarat (GSTIS)

n)

Regeling vrijstelling elektriciteitsheffing van Gujarat (GEDES)

o)

Package Scheme of Incentives ("PSI", pakket stimuleringsmaatregelen) van de overheid van Maharashtra.

(27)

De onder a) en c) tot en met h) genoemde regelingen zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act nr. 22 van 1992, die op 7 augustus 1992 in werking is getreden. Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid (Foreign Trade Policy documents), die elke vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Het voor het TNO van dit onderzoek relevante document over het buitenlandse handelsbeleid is Foreign Trade Policy 2009-2014 ("FTP 09-14"). Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor haar in- en uitvoerbeleid in de periode FTP 09-14 vastgesteld in een Handbook of Procedures, Volume I ("HOP I 09-14"). Ook het procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(28)

De onder b) genoemde regeling is gebaseerd op artikel 75 van de Customs Act van 1962, op artikel 37 van de Central Excise Act van 1944, op de artikelen 93A en 94 van de Financial Act van 1994 en op de Customs, Central Excise Duties and Service Tax Drawback Rules van 1995. De terugbetalingspercentages worden regelmatig gepubliceerd; de in het TNO geldende percentages waren de All Industry Rates (AIR) van Duty Drawback 2011-12, gepubliceerd in mededeling 68 / 2011- Customs (N.T.) van 22 september 2011. Het Duty Drawback Scheme wordt ook aangeduid als een Duty Remission Scheme in hoofdstuk 4 van FTP 2009-2014.

(29)

De onder i) genoemde regeling is gebaseerd op de artikelen 21 en 35A van de Banking Regulation Act van 1949, die de Reserve Bank of India ("RBI") machtigt handelsbanken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

(30)

De onder j) genoemde regeling is gebaseerd op de Wet op de inkomstenbelasting van 1961, die jaarlijks bij de Wet op de financiën wordt gewijzigd.

(31)

De onder k) genoemde regeling wordt beheerd door de West-Bengaalse overheid en is neergelegd in een kennisgeving van de afdeling Handel en Industrie van de West-Bengaalse overheid (Government of West Bengal Commerce & Industries Department notification nr. 580-CI/H van 22 juni 1999), vervangen door kennisgeving nr. 134-CI/O/Incentive/17/03/I van 24 maart 2004.

(32)

De onder l) genoemde regeling wordt beheerd door de overheid van Gujarat en is gebaseerd op het beleid ter stimulering van de industrie van Gujarat.

(33)

De onder m) genoemde regeling wordt beheerd door de overheid van Gujarat en is gebaseerd op haar beleid ter stimulering van de industrie.

(34)

De onder n) genoemde regeling is gebaseerd op de Wet elektriciteitsheffing van Mumbai van 1958.

(35)

De onder o) genoemde regeling wordt beheerd door de deelstaat Maharashtra en is gebaseerd op besluiten van het departement Industrie, Energie en Arbeid van de overheid van Maharashtra.

(36)

Het onderzoek bracht aan het licht dat tijdens het TNO de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs met betrekking tot het betrokken product voordeel hebben genoten van de volgende regelingen:

 

Voor het gehele land geldende regelingen

a)

Duty Entitlement Passbook Scheme ("DEPBS", kredietregeling voor invoerrechten)

b)

Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten, "DDS")

c)

Focus Market Scheme ("FMS", regeling focusmarkten)

d)

Status Holder Incentive Scrip ("SHIS", stimuleringscertificaat voor statushouders)

e)

Advance Authorisation Scheme ("AAS", regeling voorafgaande vergunningen)

 

Regionale regelingen

f)

Stimuleringsregeling voor West-Bengalen ("WBIS").

2.   Duty Entitlement Passbook Scheme ("DEPBS", kredietregeling voor invoerrechten)

a)   Rechtsgrondslag

(37)

De kredietregeling voor invoerrechten (DEPBS) is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 4.3 van FTP 09-14 en in hoofdstuk 4 van HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(38)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(39)

Een exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Deze percentages worden bepaald op basis van standaard-input-output-normen ("SION's"), waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid ingevoerde inhoud die in het exportproduct zou zijn verwerkt, en van de op die ingevoerde inhoud toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk zijn betaald. Het DEPBS-percentage voor het betrokken product tijdens het TNO van dit onderzoek bedroeg 8 % met een maximumwaarde van 58 INR/kg.

(40)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag aan DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, kan de Indiase overheid niet meer besluiten om al dan niet een DEPBS-krediet toe te kennen. Het DEBPS-percentage voor de berekening van het voordeel is dat wat op het moment van indiening van de uitvoeraangifte van toepassing is.

(41)

Er werd geconstateerd dat overeenkomstig de Indiase normen voor jaarrekeningen DEPBS-kredieten op transactiebasis kunnen worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Dergelijke kredieten kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen, met uitzondering van kapitaalgoederen en goederen waarop een invoerbeperking rust. Goederen die met gebruikmaking van deze kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of anderszins worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

(42)

DEPBS-aanvragen worden langs elektronische weg ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. De termijn voor het indienen van de aanvragen is drie maanden na uitvoer, maar zoals duidelijk aangegeven in punt 9.3 van HOP I 09-14, kunnen aanvragen die na afloop van de indieningstermijnen worden ontvangen, altijd tegen betaling van een kleine boete (d.w.z. 10 % van het recht) in overweging worden genomen.

(43)

Beide in de steekproef opgenomen ondernemingen bleken in de eerste drie kwartalen van het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusie over de DEPBS

(44)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. DEPBS-kredieten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij uiteindelijk zullen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft. Bovendien verlenen de DEPBS-kredieten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(45)

Zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(46)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. Een exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de DEPBS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS in aanmerking.

e)   Afschaffing van de DEPBS en overgang naar de DDS

(47)

Bij Public Notice No. 54 (RE-2010)/2009-2014 van 17 juni 2011 werd de DEBPS nog een laatste keer met drie maanden verlengd, waardoor zij toepasbaar bleef tot 30 september 2011. Aangezien nadien geen verlenging meer werd bekendgemaakt, is de DEBPS per 30 september 2011 daadwerkelijk ingetrokken. Derhalve moest worden gecontroleerd of er maatregelen zouden kunnen worden ingesteld overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening.

(48)

De Indiase overheid deelde in een toelichting aan de Commissie mede dat ondernemingen na de intrekking van de DEPBS konden kiezen voor andere regelingen voor vrijstelling of terugbetaling van rechten zoals gedefinieerd in hoofdstuk 4 van FTP 09-14, te weten de AAS of de DDS.

(49)

Uit het onderzoek bleek dat beide ondernemingen in de steekproef van de DDS gebruik begonnen te maken onmiddellijk nadat de DEPBS was ingetrokken. Daarbij moet worden opgemerkt dat de DDS is ingevoerd in 1995 en naast de DEPBS bestond gedurende de eerste drie kwartalen van het TNO en een aantal jaren voor het TNO. Exporteurs konden echter geen gelijktijdig gebruik maken van de DDS en de DEPBS voor dezelfde uitvoer. In de eerste drie kwartalen van het TNO bedroeg de DDS 2,2 % met een maximum van 1,5 INR/kg, waardoor de DDS minder genereus werd en daardoor minder aantrekkelijk dan de DEPBS. Daarbij moet worden opgemerkt dat de Indiase overheid maatregelen trof om een soepele overgang van de DEPBS naar de DDS tot stand te brengen, zoals blijkt uit Circular No. - 42/2011-Customs van 22 september 2011. In deze circulaire wordt toegelicht dat "in de [rechten]terugbetalingsregeling dit jaar elementen zijn opgenomen die voorheen onder de DEPBS vielen". In dezelfde circulaire staat dat voor bedrijfstakken waarop de DEPBS van toepassing is, "besloten is een soepele overgang te verzorgen voor onderdelen in deze bedrijfstakken die worden opgenomen in de terugbetalingsregeling. Als overgangsregeling geldt voor deze onderdelen een gematigde verlaging van de DEPB[S]-percentages, die voor de meeste onderdelen uiteenloopt van 1 % tot 3 %." Met andere woorden, volgens deze circulaire werden de m.i.v. 1 oktober 2011 geldende rechtenterugbetalingspercentages zodanig vastgesteld dat ze een soortgelijk voordeel zouden opleveren als de ingetrokken DEPBS.

(50)

Per 1 oktober 2011 is het DDS-percentage voor het betrokken product verhoogd van 2,2 % naar 5,5 % van fob-waarde, en is het bijbehorende maximum verhoogd van 1,5 INR/kg naar 5,5 INR/kg. Het nieuwe percentage blijkt vergelijkbare niveaus van subsidiering te leveren als de DEPBS tot 30 september 2011, met een percentage van 8 % en een maximum van 58 INR/kg. Voor de prijzen van PET die tijdens het TNO golden, was in het algemeen het DEPBS-maximum van toepassing, met als resultaat een theoretisch voordeel van 4,64 INR/kg of 5,8 %. In het geval van de DDS was geen maximum van toepassing waardoor het theoretische voordeel neerkwam op 5,5 %.

(51)

In het onderzoek werd de argumentatie in de voorgaande overweging bevestigd. De gemiddelde jaarlijkse subsidiemarges van de in de steekproef opgenomen ondernemingen bedroegen voor de DEPB en de DDS respectievelijk 5,5 % en 6 %.

(52)

Een vergelijking van beide regelingen wijst bovendien uit dat ze talrijke uitvoeringskenmerken gemeen hebben.

(53)

Uit overwegingen 47 en 48 tot en met 51 blijkt dat de onderliggende voordelen van de DEPBS, ondanks het feit dat deze regeling was ingetrokken, zonder onderbreking en op vrijwel hetzelfde niveau toegekend bleven worden dankzij een naadloze overgang naar de DDS. Daarom wordt geconcludeerd dat de subsidies niet zijn ingetrokken in de zin van artikel 15, lid 1, en dat de DEPBS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

(54)

Na de mededeling van de belangrijke feiten en overwegingen heeft een uitvoerend producent betoogd dat de DEPBS is ingetrokken en dat compensatie derhalve niet moet worden gecompenseerd. In antwoord hierop wordt erop gewezen, zoals ook in overweging 47 uitgelegd, dat de DEPBS afliep op 30 september 2011. De subsidiëring is echter doorgegaan en exporteurs konden, als alternatief op de DEPBS, vergoedingen aanvragen en ontvangen, o.a. via de DDS of AAS. Dit argument werd dan ook verworpen.

f)   Berekening van het subsidiebedrag

(55)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen berekend aan de hand van het voordeel voor de verkrijger in het onderzoektijdvak. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven waarin onder meer het voor de uitvoertransactie toe te kennen DEBPS-krediet is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het TNO voor uitvoertransacties zijn verworven.

(56)

Wanneer een gerechtvaardigd verzoek daartoe was ingediend, werden de voor het verkrijgen van de subsidies gemaakte kosten overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(57)

Gezien het bovenstaande werden met betrekking tot deze regeling voor het TNO voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen subsidiepercentages van respectievelijk 3,78 % en 4,42 % vastgesteld.

3.   Duty Drawback Scheme (regeling voor de terugbetaling van rechten, "DDS")

a)   Rechtsgrondslag

(58)

De regeling voor terugbetaling van invoerrechten (DEPBS) is uitvoerig beschreven in de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules van 1995 als gewijzigd bij opeenvolgende mededelingen.

b)   Subsidiabiliteit

(59)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(60)

Een exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan een terugbetaling van invoerrechten aanvragen, die wordt berekend als percentage van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor een aantal producten, inclusief het betrokken product, een terugbetalingspercentage vastgesteld op basis van de gemiddelde hoeveelheid of waarde van de materialen die als inputs voor de productie zijn gebruikt en de gemiddelde invoerrechten die op inputs zijn betaald. Dit percentage is van toepassing, ongeacht of er daadwerkelijk invoerrechten zijn betaald. Het DDS-percentage voor het betrokken product bedroeg tijdens het TNO 5,5 % van de fob-waarde, met een maximum van 5,5 INR/kg.

(61)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Bij het invoeren van de verzendingsgegevens in de server van de douane (ICEGATE), wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt in het kader van de DDS en wordt de hoogte van de teruggave onherroepelijk vastgesteld. Nadat de scheepvaartmaatschappij het Export General Manifest (EGM, algemene exportvrachtlijst) heeft ingediend en de douane dat document met bevredigend gevolg heeft vergeleken met de gegevens van de ladingsbrief, is aan alle voorwaarden voldaan om de uitkering van het bedrag aan terug te betalen rechten, hetzij door rechtstreekse betaling ten gunste van de bankrekening van de exporteur, hetzij met een wisselbrief, goed te keuren.

(62)

De exporteur moet ook de daadwerkelijke opbrengst van de uitvoer aantonen door middel van een bankcertificaat. Dit document kan worden verstrekt nadat het bedrag aan terug te betalen rechten is betaald. De Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug indien de exporteur niet binnen een gestelde termijn het bankcertificaat overlegt.

(63)

Het bedrag aan terug te betalen rechten kan voor alle doeleinden worden aangewend.

(64)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kan het terugbetaalde bedrag aan rechten op transactiebasis worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan.

(65)

De in de steekproef opgenomen ondernemingen bleken gebruik te maken van de DDS in het laatste kwartaal van het TNO.

d)   Conclusie betreffende de DDS

(66)

In het kader van de DDS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Het terugbetaalde recht is een financiële bijdrage van de Indiase overheid. Bovendien verkrijgt de exporteur door het bedrag aan terug te betalen rechten een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd.

(67)

Zij is bovendien in rechte afhankelijk te zijn van exportprestaties en wordt daarom geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(68)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening.

(69)

Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, onder i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de DDS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DDS-regeling in aanmerking.

(70)

Dit wordt bevestigd in circulaire nr. 24/2001 van de Indiase overheid, waarin duidelijk wordt gesteld dat "[terugbetalingspercentages] geen betrekking hebben op het werkelijke verbruikspatroon van input en het werkelijke toepasselijke recht op inputs van een bepaalde exporteur of van afzonderlijke zendingen […]" en regionale overheden wordt opgedragen "de eenheden in het veld naast de door de exporteur ingediende aanvraag van terugbetaling geen bewijs van werkelijk geheven rechten op inputs van ingevoerde of inheemse aard […] te doen verlangen".

(71)

Gelet op bovenstaande bevindingen luidt de conclusie dat de DDS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(72)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening werd het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen, berekend aan de hand van het voordeel voor de verkrijger in het onderzoektijdvak. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat moment is de Indiase overheid verplicht het teruggavebedrag te betalen, wat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening is. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al of niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het TNO voor uitvoertransacties zijn verworven.

(73)

Wanneer een gerechtvaardigd verzoek daartoe was ingediend, werden de voor het verkrijgen van de subsidies gemaakte kosten overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(74)

Gezien het bovenstaande werden met betrekking tot deze regeling in het TNO voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen subsidiepercentages van respectievelijk 1,65 % en 1,32 % vastgesteld.

4.   Focus Market Scheme ("FMS", regeling focusmarkten)

a)   Rechtsgrondslag

(75)

De FMS is beschreven in hoofdstuk 3.14 van FTP 09-14 en hoofdstuk 3.8 van HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(76)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(77)

In het kader van deze regeling kunnen voor de uitvoer van alle producten naar landen die worden genoemd in de tabellen 1 en 2 in aanhangsel 37(C) van HOP I 09-14 kredietpunten worden verkregen ter waarde van 3 % van de fob-waarde. Vanaf 1 april 2011 kunnen voor de uitvoer van alle producten naar landen die worden genoemd in tabel 3 in aanhangsel 37(C) ("Special Focus Markets") kredietpunten worden verkregen ter waarde van 4 % van de fob-waarde. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en uitvoeractiviteiten van eenheden die in speciale economische zones/uitvoerondernemingen actief zijn. Bepaalde soorten producten, zoals diamanten, edelmetalen, ertsen, granen, suiker en aardolieproducten, zijn eveneens van de regeling uitgesloten.

(78)

De kredietpunten die in het kader van de regeling focusmarkten kunnen worden verkregen, zijn vrij verhandelbaar en zijn geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

(79)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven vanuit de haven vanwaar de uitvoer heeft plaatsgevonden en na de daadwerkelijke uitvoer of de verzending van de goederen. Zolang de aanvrager de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladingslijsten, bankcertificaten), kan de Indiase overheid niet meer besluiten om al dan niet kredietpunten toe te kennen.

(80)

De in de steekproef opgenomen ondernemingen bleken tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusie betreffende de FMS

(81)

In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een FMS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Verder verkrijgt de exporteur door de focusmarktpunten een voordeel, omdat zijn liquiditeit hierdoor verbetert.

(82)

Bovendien is de FMS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt zij daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(83)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. Een exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, onder i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FMS in aanmerking. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(84)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het TNO, zoals dit door de medewerkende producent-exporteur werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de uitvoer in het TNO (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk was van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(85)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het TNO voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen is vastgesteld, bedraagt respectievelijk 0,19 % en 0,87 %.

5.   Status Holder Incentive Scrip ("SHIS", stimuleringscertificaat voor statushouders)

a)   Rechtsgrondslag

(86)

De SHIS-regeling is beschreven in hoofdstuk 3.16 van FTP 09-14 en hoofdstuk 3.10 van HOP I 09-14. De gedetailleerde beschrijving van de statuscategorieën is te vinden in de hoofdstukken 3.10.1 tot en met 3.10.4 van FTP 09-14 en in de hoofdstukken 3.1 tot en met 3.5 van HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(87)

Voor deze regeling komen producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs in aanmerking die zijn erkend als zogenoemde statushouders.

c)   Toepassing in de praktijk

(88)

Zowel producenten-exporteurs als handelaren-exporteurs komen voor een status in aanmerking. Afhankelijk van hun uitvoerprestaties in het huidige jaar en een aantal voorgaande jaren wordt aan aanvragers de volgende status toegekend: "Export House" (exportonderneming), "Star Export House" (onderscheiden exportonderneming), "Trading House" (handelsonderneming), "Star Trading House" (startende handelsonderneming) of "Premier Trading House" (vooraanstaande handelsonderneming).

(89)

In het kader van de SHIS-regeling komen statushouders in aanmerking voor kredietpunten ter waarde van 1 % van de fob-waarde van uitgevoerde producten in bedrijfstakken die worden genoemd in hoofdstuk 3.16.4 van FTP 09-14, te weten lederwaren (uitgezonderd afgewerkt leder), textiel en jute, ambachten, techniek (uitgezonderd enkele subsectoren), kunststoffen en basischemicaliën (uitgezonderd farmaceutische producten). Het betrokken product valt als kunststofsoort onder de regeling.

(90)

De SHIS-kredietpunten zijn niet overdraagbaar en moeten worden gebruikt om rechten te betalen op de invoer van kapitaalgoederen die worden gebruikt voor de vervaardiging van producten in een van de genoemde bedrijfstakken.

(91)

Een aanvrager die in een jaar het nulrecht in het kader van de EPCG-regeling geniet, komt niet in aanmerking voor de SHIS-regeling voor uitvoer die in dat jaar plaatsvindt.

(92)

De regeling is in 2009 ingevoerd voor uitvoer in de perioden 2009-2010 en 2010-2011 en is sindsdien jaarlijks verlengd. Bij de laatste verlenging (volgens mededeling nr. 07/2012 - Customs van 9 maart 2012) is de werkingsduur van de regeling verlengd tot 31 maart 2013.

(93)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kan het SHIS-krediet op transactiebasis worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan.

(94)

Bij het onderzoek bleek duidelijk dat een van de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen in het TNO van deze regeling gebruik heeft gemaakt en dat de andere niet in aanmerking kwam als gevolg van de in overweging 90 beschreven voorwaarde.

d)   Conclusie betreffende de SHIS

(95)

In het kader van de SHIS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een SHIS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de SHIS-kredietpunten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(96)

Voorts is de SHIS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt zij daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(97)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. Bovendien wordt het krediet uiteindelijk gebruikt om rechten te betalen op de invoer van kapitaalgoederen die niet binnen het toepassingsgebied van de toelaatbare terugbetalingsregelingen in de zin van bijlage I, punt i), van de basisverordening vallen, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van de exportproducten.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(98)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het TNO, zoals dit door de medewerkende producent-exporteur werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de uitvoer in het TNO (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk was van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(99)

Het subsidiepercentage in het kader van deze regeling voor het TNO voor de enige in de steekproef opgenomen onderneming die van de regeling gebruikt heeft gemaakt, bedraagt 1 %.

6.   Export Promotion Capital Goods Scheme ("EPCGS", regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering)

a)   Rechtsgrondslag

(100)

De regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering (EPCGS) is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 09-14 en in hoofdstuk 5 van HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(101)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(102)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning in het kader van de EPCGS-regeling af. De regeling voorziet in een verlaagd invoerrecht van 3 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(103)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruik maakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

d)   Conclusie betreffende de EPCGS

(104)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(105)

Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

(106)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(107)

Het subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Het aldus berekende bedrag dat aan het TNO is toe te rekenen, werd gecorrigeerd door de toevoeging van de rente over dit tijdvak om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het TNO gold, werd daarvoor geschikt geacht. Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van de totale subsidie afgetrokken.

(108)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het TNO als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(109)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het TNO voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen is vastgesteld, bedraagt respectievelijk 0,55 % en 0,56 %.

7.   Advance Authorisation Scheme ("AAS", regeling voorafgaande vergunningen)

(110)

Slechts een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen bleek in het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt. Aangezien uit het onderzoek gebleken is dat het door de onderneming verkregen voordeel onbeduidend is, wordt de AAS-regeling niet verder onderzocht.

8.   West Bengal Incentive Scheme 1999 ("WBIS 1999", West-Bengaalse stimuleringsregeling)

a)   Rechtsgrondslag

(111)

De uitvoering van deze regeling door de West-Bengaalse overheid ("GOWB") wordt uitvoerig beschreven in Notification No 580-CI/H van 22 juni 1999 van de GOWB Commerce & Industries Department.

b)   Subsidiabiliteit

(112)

Ondernemingen die in achtergebleven gebieden een nieuw industriebedrijf openen of een bestaand industriebedrijf sterk uitbreiden, komen in aanmerking voor voordelen uit hoofde van deze regeling. Er is evenwel een uitputtende lijst van niet in aanmerking komende industrieën (negatieve lijst) waardoor ondernemingen op bepaalde werkterreinen niet voor de stimuleringsmaatregelen in aanmerking komen.

c)   Toepassing in de praktijk

(113)

West-Bengalen stimuleert subsidiabele industriebedrijven met een aantal voordelen, zoals vrijstelling van nationale omzetbelasting ("CST") en kwijtschelding van nationale belasting op toegevoegde waarde ("CENVAT") op de verkoop van eindproducten, teneinde de industriële ontwikkeling van economisch achtergebleven gebieden in die staat te stimuleren.

(114)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten de ondernemingen in achtergebleven gebieden investeren. Deze gebieden, die overeenkomen met bepaalde territoriale eenheden in West-Bengalen, zijn naargelang van hun economische ontwikkeling in verschillende categorieën ingedeeld, terwijl er daarnaast ontwikkelde gebieden zijn die van de toepassing van de stimuleringsregelingen zijn uitgesloten. De voornaamste criteria voor het vaststellen van het bedrag van de stimuleringsmaatregelen zijn de omvang van de investering en het gebied waar de onderneming is of zal worden gevestigd.

(115)

Een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen bleek in het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Conclusie

(116)

In het kader van deze regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en lid 2, van de basisverordening. Het gaat om een financiële bijdrage van de West-Bengaalse overheid, aangezien deze door de verleende stimuleringsmaatregelen, in dit geval vrijstelling van CST en kwijtschelding van CENVAT op de verkoop van eindproducten, belastinginkomsten derft. Bovendien verkrijgt een onderneming door deze stimuleringsmaatregelen een voordeel; zij verbetert immers haar financiële situatie omdat anders verschuldigde belastingen niet worden betaald.

(117)

Verder is deze regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), en lid 3, van de basisverordening omdat zij alleen beschikbaar is voor bepaalde ondernemingen die in een bepaald geografisch gebied binnen het rechtsgebied van de betrokken staat hebben geïnvesteerd. De regeling is niet beschikbaar voor ondernemingen buiten deze gebieden, terwijl bovendien de hoogte van het voordeel gedifferentieerd is naargelang van het betrokken gebied.

(118)

De WBIS 1999 geeft daarom aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(119)

Het subsidiebedrag werd berekend aan de hand van het bedrag van de omzetbelasting en de CENVAT op de verkoop van eindproducten dat normaal gesproken gedurende het TNO verschuldigd is, maar als gevolg van deze regeling niet werd betaald. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (noemer) toen omgeslagen over de totale verkoop in het TNO (teller), omdat de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De verkregen subsidie bedroeg 1,36 %.

9.   Bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(120)

Overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening bedroeg de ad valorem uitgedrukte subsidiemarge voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs respectievelijk 7,53 % en 8,17 %.

REGELING

DEPB

DDS

FMS

SHIS

EPCGS

WBIS

Totaal

ONDERNEMING

%

%

%

%

%

%

%

Dhunseri Petrochem & Tea Limited

3,78

1,65

0,19

nihil

0,55

1,36

7,53

Reliance Industries Limited

4,42

1,32

0,87

1,0

0,56

nihil

8,17

10.   Conclusies betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van subsidiëring

(121)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat de subsidiëring zou worden voortgezet dan wel herhaald indien de compenserende maatregelen zouden vervallen.

(122)

In de overwegingen 26 tot en met 118 werd uiteengezet dat de Indiase exporteurs van het betrokken product in het TNO nog steeds voordelen hebben verkregen door subsidies van de Indiase overheid die aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(123)

In het kader van de subsidieregelingen worden nog steeds voordelen toegekend en niets wijst erop dat deze voordelen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft. Bovendien komt iedere exporteur voor diverse subsidieregelingen in aanmerking.

(124)

Voorts werd onderzocht of er aanmerkelijke hoeveelheden uitvoer naar de Unie zouden plaatsvinden als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(125)

India is een grote producent van het betrokken product. Op grond van de tijdens het onderzoek verzamelde gegevens had India in het TNO een productiecapaciteit van circa 700 000 - 900 000 ton en zal de totale productiecapaciteit in het land door uitbreidingsplannen zijn gestegen tot 1 600 000 - 1 800 000 ton in 2014. Als gevolg van deze stijging wordt de overcapaciteit ten opzichte van de binnenlandse vraag geraamd op circa 600 000 - 700 000 ton in 2014, dat wil zeggen 21-25 % van het totale verbruik in de Unie tijdens het TNO.

(126)

Derhalve zijn Indiase producenten van het betrokken product in hoge mate afhankelijk van de uitvoer en is het waarschijnlijk dat de naar de Unie uitgevoerde hoeveelheden, die al aanzienlijk waren in het TNO, zouden toenemen als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(127)

Een van de uitvoerende producten merkte op dat de overcapaciteit na 2014 zou afnemen en dat de overcapaciteit dus alleen tijdelijk zou zijn. Opgemerkt dient te worden dat de als argument aangevoerde afname van overcapaciteit na 2014 strookt met de projecties van de marktonderzoeksrapport. Daarom is besloten dat deze bewering geen aanleiding geeft tot het wijzigen van de analyse van de ontwikkeling van overcapaciteit.

(128)

Na de mededeling beweerde een uitvoerende producent dat belangrijke tijdelijke gevallen van overcapaciteit onvermijdelijk waren omdat een vergroting van de productiecapaciteit altijd met grote stappen tegelijk geschiedt, vanwege de minimumgrootte van moderne PET-fabrieken. In antwoord hierop wordt opgemerkt dat tijdens het TNO en het daaropvolgend jaar, de verhogingen van de productiecapaciteit in de orde van grote waren van ten minste 150 000 tot 200 000 ton per jaar. Daarom kan het aangevoerde argument alleen niet de overcapaciteit verklaren die beschikbaar was voor de in overweging 125 genoemde uitvoer. In elk geval is de oorzaak van de voor uitvoer beschikbare overcapaciteit in deze context niet relevant. Het verzoek werd daarom afgewezen.

(129)

Een aantal partijen beweerde dat de voor uitvoer beschikbare overcapaciteit die zich in India ontwikkeld ook geabsorbeerd zou kunnen worden door andere derde landen en dat de voor uitvoer beschikbare overcapaciteit dus niet correct door de Commissie was ingeschat. Er werd op generlei wijze aangenomen dat de gehele voor uitvoer beschikbare overcapaciteit naar de Unie zou stromen. Het verzoek werd daarom afgewezen.

(130)

Gelet op bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat de subsidiëring zal worden gehandhaafd.

D.   DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(131)

Het soortgelijke product wordt vervaardigd door 13 bekende producenten in de Unie. Zij vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening en worden hierna "de bedrijfstak van de Unie" genoemd.

(132)

Twaalf bekende producenten in de Unie, in onderhavig geval vertegenwoordigd door de klager, verleenden medewerking en steun aan het onderzoek. Eén andere bekende producent in de Unie werkte niet mee aan het huidige onderzoek.

(133)

Om de totale productie in de Unie in het TNO vast te stellen, werd gebruik gemaakt van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie, waaronder antwoorden op vragenlijsten, Eurostat en het verzoek om een nieuw onderzoek.

(134)

De markt van de Unie voor PET wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal producenten, die in de regel deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen met hoofdvestigingen buiten de Unie. Tussen 2000 en 2012 heeft de PET-industrie in de Unie verschillende overgangsfasen beleefd. De markt bevindt zich door een aantal recente overnames en bedrijfsbeëindigingen in een consolideringfase. Nieuwe producten zoals hergebruikt PET en bio-PET, worden nog steeds ontwikkeld, samen met een betrekkelijk recent afgeleid product uit een recyclingindustrie.

(135)

Na de mededeling voerde een aantal partijen aan dat de beschrijving van de bedrijfstak in de Unie onjuist was aangezien vijf producenten in werkelijkheid behoorden tot een grote transnationale groep, en drie producenten banden hadden met PET-verpakkingsbedrijven. Geen van deze feiten weerleggen de in overweging 134 geleverde beschrijving, waarin expliciet staat dat de producenten van de Unie vaak behoren tot grotere groepen, zoals meegedeeld. Het effect van deze concentratie wordt in overweging 207 toegelicht. De effectbeoordeling van een markt voor intern gebruik wordt in overwegingen 202 tot en met 204 geanalyseerd.

(136)

Zoals in het voorgaande is aangegeven, is gezien het relatief grote aantal medewerkende producenten in de Unie een steekproef van vier van deze producenten samengesteld, die in het TNO goed zijn voor meer dan 50 % van de vervaardiging en verkoop van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie.

E.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

1.   Verbruik in de Unie

(137)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, de Eurostat-gegevens over de omvang van de invoer en, wat de niet medewerkende producenten in de Unie betreft, aan de hand van op het verzoek om een nieuw onderzoek gebaseerde schattingen.

(138)

Na een aanvankelijke stijging in 2009 en 2010 vertoonde het verbruik in het TNO een geringe daling van 2 % ten opzichte van 2008, met een totaal van 2 802 miljoen ton in het TNO.

Tabel 1

Verbruik

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang (t)

 

 

 

 

Verbruik

2 868 775

2 934 283

2 919 404

2 802 066

Index (2008 = 100)

100

102

102

98

Bron:

antwoorden op de vragenlijst, Eurostat en gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek

2.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit India

(139)

Ondanks de geldende maatregelen is de invoer uit India in de beoordelingsperiode meer dan verdubbeld, van 46 313 ton in 2008 tot 96 678 ton in het TNO.

(140)

Het marktaandeel van India nam dienovereenkomstig toe van 1,6 % in 2008 tot 3,5 % in het TNO, waarmee het een niveau bereikte dat aanmerkelijk hoger was dan dat wat in het laatste onderzoek bij het vervallen van de maatregel werd vastgesteld (0,3 %).

(141)

De gemiddelde prijs bedroeg in het TNO 1 285 EUR per ton. Deze gemiddelde prijs is het gevolg van een prijsstijging van 22 % in de beoordelingsperiode, die werd verwezenlijkt in het TNO na een aanvankelijke prijsdaling van 21 % in 2009.

Tabel 2

Invoer uit India

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer (ton)

46 313

44 482

83 691

96 678

Index (2008 = 100)

100

96

181

209

Gemiddelde prijs

1 054

834

1 031

1 285

Index (2008 = 100)

100

79

98

122

Marktaandeel van de invoer (%)

1,6

1,5

2,9

3,5

Bron:

Eurostat

3.   Invoer uit derde landen

a)   Invoer uit Thailand, Taiwan, Maleisië en Indonesië

(142)

Zoals hierboven vermeld, werd naast het huidige onderzoek een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen betreffende invoer uit India, Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand uitgevoerd.

(143)

De invoer uit Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand steeg in de beoordelingsperiode met 56 % ondanks een daling van 59 % tot 2010. Desalniettemin bleven de totale ingevoerde hoeveelheden onder het als verwaarloosbaar beschouwde niveau.

(144)

Het desbetreffende marktaandeel steeg van 0,7 % in 2008 tot 1,1 % in het TNO.

(145)

De gemiddelde prijs bedroeg in het TNO 1 310 EUR per ton, 1,5 % onder de gemiddelde eenheidsprijs van de bedrijfstak van de Unie. Deze gemiddelde prijs is het gevolg van een prijsstijging van 27 % in de beoordelingsperiode, die werd verwezenlijkt in het TNO na een aanvankelijke prijsdaling van 18 % in 2009.

Tabel 3

Invoer uit Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand (ton)

19 078

12 127

7 762

29 836

Index (2008 = 100)

100

64

41

156

Marktaandeel van de invoer uit Indonesië, Maleisië, Taiwan en Thailand (%)

0,7

0,4

0,3

1,1

Index (2008 = 100)

100

62

40

160

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 030

843

1 055

1 310

Index (2008 = 100)

100

82

102

127

Bron:

Eurostat

b)   Invoer uit China, Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Iran en Pakistan

(146)

De invoer uit andere derde landen waarvoor antidumpingmaatregelen golden, daalde in de beoordelingsperiode met 69 % na een stijging van 49 % in 2009. Alleen de invoer uit China bleef stabiel.

(147)

Het marktaandeel van de betrokken landen daalde van 8,2 % in 2008 tot 2,6 % in het TNO, waaraan voornamelijk de VAE (1,7 % in TNO) en China (0,6 % in TNO) bijdroegen.

(148)

De gemiddelde prijs bedroeg in het TNO 1 258 EUR per ton, 5,5 % onder de gemiddelde eenheidsprijs van de bedrijfstak van de Unie. Deze gemiddelde prijs is het gevolg van een prijsstijging van 24 % in de beoordelingsperiode, die werd verwezenlijkt in het TNO na een aanvankelijke prijsdaling van 22 % in 2009.

Tabel 4

Invoer uit China, VAE, Iran en Pakistan

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit China, VAE, Iran en Pakistan (ton)

235 913

351 798

188 776

72 054

Index (2008 = 100)

100

149

80

31

Marktaandeel van de invoer uit China, VAE, Iran en Pakistan (%)

8,2

12,0

6,5

2,6

Index (2008 = 100)

100

146

79

31

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 016

789

949

1 258

Index (2008 = 100)

100

78

93

124

Bron:

Eurostat

c)   Invoer uit andere derde landen waartegen geen maatregelen zijn ingesteld

(149)

De ingevoerde hoeveelheid uit derde landen waartegen geen maatregelen zijn ingesteld, waaronder Oman, Zuid-Korea, Rusland, Mexico en Saudi-Arabië, steeg met 59 % in de beoordelingsperiode na een groei van 71 % in 2009. Tussen 2009 en het TNO werd Oman de grootste exporteur naar de Unie.

(150)

Het marktaandeel van de betrokken landen steeg van 9,7 % in 2008 tot 15,8 % in het TNO, voornamelijk dankzij de stijging van de invoer uit Oman met 4,3 %. Het marktaandeel van Zuid-Korea bedroeg in het TNO 4 %, d.w.z. 5 % onder het hoogste niveau dat dit land in 2009 bereikte.

(151)

De gemiddelde prijs bedroeg 1 273 EUR per ton, 4,3 % onder de gemiddelde eenheidsprijs van de bedrijfstak van de Unie. Deze gemiddelde prijs is het gevolg van een prijsstijging van 10 % in de beoordelingsperiode, die werd verwezenlijkt in 2010 en in het TNO na een aanvankelijke prijsdaling van 24 % in 2009. De gemiddelde prijs van de invoer uit Oman bedroeg in het TNO 1 310 EUR per ton, 1,5 % onder de gemiddelde eenheidsprijs van de bedrijfstak van de Unie. De gemiddelde prijs van de invoer uit Zuid-Korea bedroeg in het TNO 1 294 EUR per ton, 2,7 % onder de gemiddelde eenheidsprijs van de bedrijfstak van de Unie.

Tabel 5

Invoer uit andere derde landen

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit andere derde landen (ton)

279 188

478 570

469 753

442 692

Index (2008 = 100)

100

171

168

159

Marktaandeel van de invoer uit andere derde landen (%)

9,7

16,3

16,1

15,8

Index (2008 = 100)

100

168

165

162

Prijs van de invoer (euro/ton)

1 156

879

997

1 273

Index (2008 = 100)

100

76

86

110

Voornaamste exporteurs (ton)

Oman

0

52 632

95 646

120 286

Zuid-Korea

177 341

254 451

183 801

114 346

Rusland

546

546

3

50 427

Mexico

2 650

1 879

29 039

29 409

Saudi-Arabië

230

20 454

50 108

24 756

Andere

98 422

148 609

111 156

103 468

Bron:

Eurostat

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(152)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening zijn alle economische factoren en indicatoren onderzocht die tijdens de beoordelingsperiode op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

(153)

De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:

de macro-economische indicatoren (productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de subsidiemarges en herstel van de gevolgen van subsidiëring in het verleden) voor de totale productie in de Unie van alle producenten in de Unie werden vastgesteld aan de hand van gegevens uit de bedrijfstak van de Unie, uit het verzoek tot een nieuw onderzoek en uit openbare statistieken;

de micro-economische indicatoren (voorraden, gemiddelde prijzen per eenheid, lonen, winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken) werden geanalyseerd voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op basis van de door hen verstrekte gegevens.

(154)

Eén in de steekproef opgenomen producent in de Unie heeft in juni 2010 een van zijn productiefaciliteiten afgestoten. Deze is overgenomen door een andere producent in de Unie. Aangezien de analyse van de macro-economische indicatoren is gebaseerd op gegevens van alle producenten in de Unie, had de overname geen invloed op de uitwerking of de afzonderlijke indicatoren van de schadeanalyse.

(155)

Voorafgaand aan de analyse moet worden toegelicht dat bepaalde mondiale economische gebeurtenissen aan het eind van 2010 en het begin van 2011 een uitwerking hadden op de marktsituatie in de Unie, in het bijzonder op de prijzen en verkochte hoeveelheden van het soortgelijke product. In deze periode daalde het katoenaanbod met als gevolg een toegenomen vraag naar polyestervezel op de Aziatische markt. PET en polyestervezel zijn in de toelevering grotendeels afhankelijk van dezelfde grondstof, te weten gezuiverd tereftalaatzuur (PTA). De toegenomen vraag naar polyestervezel leidde tot een tekort aan PTA, waardoor de prijs van PET werd opgestuwd. Omdat de producenten van PET in het Midden-Oosten ook afhankelijk zijn van PTA uit Azië, veroorzaakte dit een plotselinge daling van de invoer van PET in de Unie. Tegelijkertijd verklaarden de voornaamste aanbieders van PTA in de Unie dat er sprake was van overmacht die leidde tot aanvullende beperkingen van de binnenlandse PET-productie.

4.1.   Opmerkingen van de partijen

(156)

Sommige partijen betwistten de geldigheid van de schadeanalyse omdat deze zou zijn gebaseerd op onvolledige informatie, die bovendien de rechten van de verdediging van belanghebbenden zou beïnvloeden. Met name de volgende argumenten werden aangevoerd.

(157)

Sommige partijen stelden dat de van producenten in de Unie verzamelde informatie niet voldeed aan de aanwijzingen voor het invullen van de vragenlijst, waarin werd verzocht gegevens van verschillende ondernemingen niet bij elkaar op te tellen. Aangevoerd werd dat de verzamelde informatie onjuist en onvolledig was, aangezien de gemelde gegevens bij elkaar waren opgeteld per entiteit in de steekproef. Daarbij zij opgemerkt dat de informatie op de juiste wijze werd verzameld en ter plaatse werd gecontroleerd. De verzamelde informatie bleek een voldoende nauwkeurig beeld te verschaffen van de bedrijfstak van de Unie en daarom moest voornoemd argument worden afgewezen. Na de mededeling hebben de partijen hun argumenten herhaald. Er werden geen nieuwe argumenten of bewijzen aangevoerd. Dezelfde partijen herhaalden hun argument dat de gegevens die waren verstrekt door een van de bedrijven uit de steekproef onvolledig waren, aangezien zij niet betrekking hadden op de gehele groep maar op een bepaalde entiteit binnen de groep. Deze opmerking is tijdens de bemonsteringsfase beantwoord, zoals uiteengezet in overweging 18.

(158)

Dezelfde partijen stelden dat de Commissie trachtte de vermeende onvolkomenheden van de verzamelde informatie te herstellen door aanvullende vragenlijsten toe te zenden. In dit verband moet worden verklaard dat de Commissie inderdaad aanvullende vragenlijsten heeft verzonden, maar dat zij deze alleen heeft gericht aan de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om informatie te verzamelen over macro-economische indicatoren die relevant waren voor de schadeanalyse, m.a.w. om de door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verstrekte informatie aan te vullen. Na de mededeling hebben sommige partijen de bewering herhaald zonder nieuwe argumenten of nieuw bewijs aan te dragen. Derhalve moest het argument van de partijen worden afgewezen.

(159)

Daarnaast betoogden dezelfde partijen dat de door de in de steekproef opgenomen producenten verstrekte informatie in strijd was met de verplichtingen uit hoofde van artikel 29 van de basisverordening omdat informatie van niet-vertrouwelijke aard was verstrekt als vertrouwelijke informatie en derhalve uitgesloten van het openbare dossier. In dit verband moet worden opgemerkt dat de informatie overeenkomstig de wens van de indienende partij was geclassificeerd als beperkt toegankelijk. Op verzoek van de partijen is de vertrouwelijkheidsstatus van de ingediende informatie heroverwogen; indien van toepassing werd de informatie geherclassificeerd als toegankelijk voor inspectie door belanghebbenden na goedkeuring door de betrokken ondernemingen. Daarom moest ook dit argument worden afgewezen.

4.2.   Macro-economische indicatoren

a)   Productie

(160)

Overeenkomstig het verlies aan marktaandeel dat door de bedrijfstak van de Unie werd geleden (zoals hierna beschreven in overweging 164) daalde de productie in de Unie tussen 2008 en het TNO met 11 %. De productiedaling in de Unie werd slechts onderbroken in 2010, toen de productie ten opzichte van 2009 toenam maar desalniettemin 4 % onder het niveau van 2008 bleef. Zij daalde verder in het TNO.

Tabel 6

Totale productie in de Unie

 

2008

2009

2010

TNO

Productie (in ton)

2 327 169

2 107 792

2 239 313

2 068 717

Index (2008 = 100)

100

91

96

89

Bron:

antwoorden op de vragenlijst, verzoek om nieuw onderzoek

b)   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(161)

De productiecapaciteit in de bedrijfstak van de Unie is tussen 2008 en het eind van het TNO met 23 % afgenomen. Deze trend houdt verband met de sluiting van verschillende productiefaciliteiten, die gedeeltelijk werd gecompenseerd door de opening van nieuwe fabrieken.

(162)

De bezettingsgraad steeg van 75 % in 2008 tot 86 % in het TNO. De toegenomen bezettingsgraad moet worden beschouwd in het kader van de herstructurering van de bedrijfstak van de Unie die hiervoor is beschreven in overweging 134.

Tabel 7

Productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2008

2009

2010

TNO

Productiecapaciteit (ton)

3 118 060

2 720 326

2 625 244

2 393 516

Index

100

87

84

77

Bezettingsgraad (%)

75

77

85

86

Index (2008 = 100)

100

104

114

116

Bron:

antwoorden op de vragenlijst, verzoek om nieuw onderzoek

c)   Verkoopvolume

(163)

De hoeveelheden die de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie heeft verkocht, maakten dezelfde ontwikkeling door als de productie, met een daling van 6 % in de beoordelingsperiode.

Tabel 8

Verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de Unie

 

2008

2009

2010

TNO

Afzet (in ton)

2 288 283

2 047 305

2 169 423

2 160 807

Index (2008 = 100)

100

89

95

94

Bron:

antwoorden op de vragenlijst, verzoek om nieuw onderzoek

d)   Marktaandeel

(164)

Na een aanvankelijke daling van 13 % in 2009 heroverde de bedrijfstak van de Unie een deel van het marktaandeel dat de VAE, Zuid-Korea, Iran en Pakistan verloren, ondanks toenemende hoeveelheden invoer uit India, Oman en andere derde landen (Rusland, Mexico en Saudi-Arabië) in dezelfde periode. Al met al daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 3 %.

Tabel 9

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie

 

2008

2009

2010

TNO

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (%)

80

70

74

77

Index (2008 = 100)

100

87

93

97

Bron:

antwoorden op de vragenlijst, verzoek om nieuw onderzoek en Eurostat

e)   Groei

(165)

De markt stagneerde in de beoordelingsperiode. Er was geen groei waarvan de bedrijfstak van de Unie kon profiteren. In tegendeel, ondanks de herstructurering verloor de bedrijfstak van de Unie nog meer marktaandeel aan de stijgende invoer, in het bijzonder uit de landen waartegen geen maatregelen waren ingesteld. De geringe daling van het verbruik in het TNO moet worden beschouwd tegen de achtergrond van een tijdelijk tekort aan grondstof (PTA) in de Unie en op de wereldmarkt.

f)   Werkgelegenheid en productiviteit

(166)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tussen 2008 en het eind van het TNO met 41 % afgenomen. De afname was in de loop van de beoordelingsperiode constant, ook in 2010 toen de productie steeg (zie overweging 160). Gezien de stijgende productiviteit is deze daling een afspiegeling van de herstructurering door een aantal producenten in de Unie.

(167)

De productiviteit van de bedrijfstak van de Unie in productie (ton) per werknemer per jaar is in de beoordelingsperiode met 50 % gestegen. Dit betekent dat de productie langzamer dan de werkgelegenheid is gedaald en vormt een aanwijzing dat de bedrijfstak van de Unie efficiënter is geworden. Dit is met name duidelijk voor 2010, toen de productie steeg terwijl de werkgelegenheid daalde en de productiviteit 37 % hoger lag dan in 2008.

Tabel 10

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2008

2009

2010

TNO

Aantal werknemers

2 060

1 629

1 449

1 218

Index

100

79

70

59

Productiviteit (ton/werknemer)

1 130

1 294

1 545

1 698

Index (2008 = 100)

100

115

137

150

Bron:

antwoorden op de vragenlijst, verzoek om nieuw onderzoek

g)   Omvang van de werkelijke subsidiemarge

(168)

Aangezien de PET-markt zeer prijsgevoelig is, kunnen de gevolgen van de omvang van de werkelijke subsidiemarge bij invoer uit India voor de bedrijfstak van de Unie niet als verwaarloosbaar worden beschouwd. Deze indicator is relevanter om de waarschijnlijkheid van voortzetting van de schade te beoordelen. Indien de maatregelen vervielen, zouden het volume en de prijzen van de gesubsidieerde invoer waarschijnlijk opnieuw een niveau bereiken dat een belangrijk effect op de omvang van de subsidiemarge heeft.

h)   Herstel van de gevolgen van eerdere subsidiëring

(169)

Bovengenoemde indicatoren wijzen weliswaar op verbetering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie dankzij de instelling van definitieve compenserende maatregelen in 2001, maar laten ook zien dat de bedrijfstak van de Unie nog steeds kwetsbaar is.

4.3.   Micro-economische indicatoren

a)   Voorraden

(170)

Het voorraadniveau was 24 % hoger in het TNO dan dat van 2008. De voorraden zijn echter ten opzichte van de productie op eerder vastgestelde niveaus gebleven, te weten tussen 5 % en 6 %.

Tabel 11

Voorraden

 

2008

2009

2010

TNO

Eindvoorraden

51 495

54 808

54 314

64 069

Index (2008 = 100)

100

106

105

124

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst

b)   Prijsverloop

(171)

De prijzen bereikten na een aanvankelijke daling in 2009 (– 16 %), voornamelijk veroorzaakt door de economische crisis, in 2010 bijna weer het niveau van 2008. Daarna volgde een scherpe stijging van de gemiddelde prijs per eenheid in het TNO, waardoor de stijging in de gehele beoordelingsperiode uitkwam op 25 %.

(172)

De plotselinge prijsstijging in het TNO moet worden geïnterpreteerd in het kader van de onverwachte ontwikkelingen op de katoenmarkt eind 2010 en in het eerste kwartaal van 2011. Zoals hiervoor vermeld (in overweging 155) leidden de recordprijzen voor katoen tot een omschakeling naar polyestervezel, waarvoor dezelfde grondstof wordt gebruikt als voor PET. De toegenomen vraag naar grondstoffen, met name PTA, dreef de prijzen van PET in Azië en het Midden-Oosten op, hetgeen gevolgen had voor de prijzen van PET in de Unie. De prijsstijging in de Unie werd destijds nog versterkt door schaarste van PTA in de Unie als gevolg van het beroep op overmacht van een van de producenten van PTA in de Unie.

Tabel 12

Verkoopprijs per eenheid in de Unie

 

2008

2009

2010

TNO

Verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

1 066

891

1 045

1 330

Index (2008 = 100)

100

84

98

125

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst

c)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

(173)

De verkoopprijs van PET volgt gewoonlijk de prijsontwikkeling van de voornaamste grondstoffen ervoor (voornamelijk PTA en monoëthyleenglycol, MEG), daar deze 90 % van de totale kosten van PET uitmaken. PTA is een oliederivaat waarvan de prijs schommelt op basis van die van ruwe olie. Dit betekent dat de prijzen van PET zeer vluchtig zijn.

(174)

Bovendien heeft PET voor zijn grondstof concurrentie van polyestervezel, waarvan de productie in even hoge mate afhankelijk is van de beschikbaarheid van PTA. Omdat polyestervezel in de textielindustrie een alternatief voor katoen is, is de prijs van PET ook gevoelig voor ontwikkelingen op de katoenmarkt.

d)   Lonen

(175)

De gemiddelde lonen daalden met 7 % in de beoordelingsperiode. Deze daling deed zich voor in het TNO en versterkte de hiervoor opgemerkte productiviteitswinst (zie overweging 167).

Tabel 13

Lonen

 

2008

2009

2010

TNO

Lonen (gemiddeld p.p.)

54 512

56 014

54 876

50 784

Index (2008 = 100)

100

103

101

93

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst

e)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(176)

De winstgevendheid en het rendement van investeringen zijn tussen 2008 en het einde van het TNO aanzienlijk verbeterd. De winst uit verkoop op de markt van de Unie steeg van – 7,9 % in 2008 tot 5,3 % in het TNO, terwijl het rendement van investeringen verbeterde van – 9,6 % tot 10,6 %. De resultaten in 2008 werden beïnvloed door de bijzonder slechte prestaties van één producent in de Unie. Toch getuigt de verbetering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie in 2009 en 2010, toen de prijzen onder het niveaus van 2008 lagen, van het losse verband tussen prijzen en winstgevendheid. De verbetering van de winstgevendheid lijkt daarentegen nauw verband te houden met de verbeterde bezettingsgraad en de productiviteitsstijging die in het voorgaande is opgemerkt.

(177)

Dankzij de ontwikkelingen op de wereldmarkt rond de jaarwisseling van 2010/2011, in combinatie met de in het voorgaande beschreven herstructurering en doelmatigheidswinst, wist de bedrijfstak van de Unie de winstgevendheid in 2010 te verbeteren tot 5,3 % in het TNO.

(178)

Eén belanghebbende partij betoogde dat deze ontwikkeling onverwacht en buitengewoon was, en niet representatief voor de algemene toestand van de bedrijfstak van de Unie.

(179)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de bedrijfstak van de Unie kon profiteren van de stijging van de PET-prijs aan het einde van 2011 en in het begin van 2012, omdat hij de prijs van PTA al had vastgesteld voordat de beschreven gebeurtenissen op de markt zich voordeden. Op basis van de door de partijen verstrekte statistische bronnen over de ontwikkeling na het TNO, zijn de winstmarges van producenten van PET in 2012 substantieel gedaald. Dit bevestigt de conclusie dat de winstgevendheid in 2011 (TNO) inderdaad in hoge mate is beïnvloed door onverwachte en tijdelijke mondiale economische gebeurtenissen (zie overweging 155) waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze zich herhalen en die niet als blijvend en representatief voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie kunnen worden beschouwd.

Tabel 14

Winstgevendheid en rendement van investeringen

 

2008

2009

2010

TNO

Winstgevendheid verkoop Unie (%)

–7,9

1,6

4,8

5,3

Index

100

221

261

267

Rendement van investeringen (%)

–9,6

2,3

8,9

10,6

Index (2008 = 100)

100

224

292

310

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst

f)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(180)

De kasstroom verbeterde aanzienlijk in de beoordelingsperiode onder invloed van de recente verhoging van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

Tabel 15

Kasstroom

 

2008

2009

2010

TNO

Kasstroom (EUR)

–59 419 394

40 940 883

96 614 649

103 761 169

Index (2008 = 100)

100

269

363

375

In % van omzet

–5,9

4,5

8,3

7,5

Index (2008 = 100)

100

176

242

229

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst

(181)

Er waren geen bijzondere aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite zou hebben om kapitaal aan te trekken, wat voornamelijk komt doordat de producenten in de Unie deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen.

g)   Investeringen

(182)

Over het geheel genomen zijn de investeringen in de beoordelingsperiode met 35 % afgenomen. Het aanvankelijke investeringsniveau in 2008 gingen in 2009 scherp omlaag en heeft zich sindsdien niet volledig hersteld.

Tabel 16

Investeringen

 

2008

2009

2010

TNO

Investeringen (× 1 000 EUR)

72 341 598

5 404 705

15 994 659

47 217 003

Index (2008 = 100)

100

7

22

65

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst

5.   Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Unie

(183)

Uit de analyse van de macro-economische gegevens bleek dat de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode zijn gedaald. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie heeft zich niet geheel hersteld sinds de aanvankelijke daling in 2009 en vertoonde in totaal een daling van 3 procentpunten in de beoordelingsperiode (tot 77 % in het TNO). De afname van de werkgelegenheid en de capaciteit is een gevolg van de lopende herstructurering en moet worden beschouwd in het kader van de stijgende bezettingsgraad en productiviteit.

(184)

Tegelijkertijd vertoonden de meeste relevante micro-economische indicatoren tekenen van verbetering. De winstgevendheid, het rendement van investeringen en de kasstroom namen aanzienlijk toe, met name in 2010 en in het TNO. De investeringen zijn daarentegen in 2009 scherp gedaald en hebben zich sindsdien niet hersteld.

(185)

Al met al is de economische situatie van de bedrijfstak verbeterd. De verbeteringen zijn echter van betrekkelijk recente datum en in zekere mate gebaseerd op onvoorziene en tijdelijke marktontwikkelingen rond de jaarwisseling van 2010/2011 (zie overweging 155). Deze gevolgtrekking lijkt te worden bevestigd door de beschikbare gegevens over de ontwikkeling van de marge van de bedrijfstak in de Unie in 2012 (zie overweging 179), waaruit een daling blijkt ten opzichte van het TNO.

(186)

In het licht van de bovenstaande analyse is de situatie van de bedrijfstak van de Unie verbeterd en lijkt er geen substantiële schade op te treden. Ondanks een aantal positieve tendensen en de aanzienlijke herstructurering is de situatie van de bedrijfstak van de Unie toch nog steeds fragiel.

(187)

Na de mededeling betwistten sommige partijen de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie nog fragiel was; volgens hen is de bedrijfstak van de Unie gezond en is het sinds 1999 aanzienlijk veranderd. Er zij opgemerkt dat ondanks de algehele verbetering en consolidatie niet alle economische indicatoren positief hebben gereageerd in de beoordelingsperiode, zoals in overweging 184 uiteengezet. De productie, de verkoopvolumes en het marktaandeel zijn bijvoorbeeld afgenomen. Bovendien waren de verbeteringen relatief recent en leken zij vanwege het verlies aan winstgevendheid in 2012 van korte duur. Op basis hiervan werd geacht dat hoewel er geen bewijs was van materiële schade in het TNO, de bedrijfstak van de Unie nog wel fragiel was. Daarom werd het argument afgewezen.

(188)

Na de mededeling betwistten sommige partijen het gebruik van gegevens die betrekking hadden op een periode na het TNO voor de analyse van de economische toestand van de bedrijfstak van de Unie. In antwoord hierop werd bevestigd dat de toestand van de bedrijfstak van de Unie is beoordeeld voor de beoordelingsperiode en dat op grond hiervan geen materiële schade is vastgesteld. De ontwikkeling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie na het TNO is in dit geval echter relevant, voornamelijk binnen de context van de uitzonderlijke aard van de ontwikkelingen van de wereldmarkt bij de jaarwisseling van 2010/2011. Het geeft ook de veranderlijkheid weer die typisch is voor deze sector. Het argument wordt derhalve afgewezen.

F.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE

1.   Effect van de verwachte omvang van de invoer en gevolgen voor de prijzen bij het intrekken van de maatregelen

(189)

Uit het onderzoek blijkt dat de invoer uit India gesubsidieerd is gebleven en dat er geen aanwijzingen zijn dat de subsidiëring in de toekomst zal worden verminderd of beëindigd.

(190)

Een toekomstgerichte analyse van de te verwachten invoer in de Unie uit India heeft aangetoond dat gezien de beschikbare overcapaciteit (zie overweging 125), het prijsniveau in de Unie en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, de invoer uit India waarschijnlijk zal stijgen tot een niveau dat aanzienlijk hoger ligt dan dat in het TNO als de maatregelen werden ingetrokken. Door de geplande capaciteitsuitbreiding zal de overcapaciteit voor uitvoer in de nabije toekomst een omvang van naar verwachting circa 600 000 - 700 000 ton bereiken, dat wil zeggen ongeveer 21-25 % van het totale verbruik van de Unie in het TNO.

(191)

Gegeven de voortgezette subsidiëring zullen de prijzen van de invoer uit India naar verwachting verder dalen als de maatregelen tegen India worden ingetrokken. Omdat de exporteurs moeten concurreren met laaggeprijsde invoer uit andere landen, is het bovendien waarschijnlijk dat zij hun prijzen verder zullen verlagen om hun marktaandeel in de Unie te vergroten.

(192)

Op grond van het bovenstaande zal de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk worden blootgesteld aan substantiële hoeveelheden invoer uit India tegen gesubsidieerde prijzen die onder de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie liggen, waardoor diens recent verbeterde economische situatie wordt ondergraven. Als gevolg hiervan zal de aanmerkelijke schade zich waarschijnlijk opnieuw voordoen als de maatregelen tegen India worden ingetrokken.

2.   Productiecapaciteit en overcapaciteit dat beschikbaar is voor uitvoer

(193)

Zoals in overweging 125 vermeld hebben de Indiase producenten-exporteurs het potentieel om hun uitvoer naar de Unie op te voeren. De Indiase productiecapaciteit is sterk toegenomen in de beoordelingsperiode (zie overweging 125). Op grond van de beschikbare informatie wordt verwacht dat India zijn capaciteit verder zal uitbreiden, waardoor in de nabije toekomst een gat van 600 000 - 700 000 ton tussen het binnenlandse verbruik en de productiecapaciteit zal ontstaan. Een dergelijke voor uitvoer beschikbare overcapaciteit moet als aanzienlijk worden beschouwd omdat zij neerkomt op circa 21-25 % van het verbruik van de Unie in het TNO.

(194)

Hoewel de uitvoer naar de Unie relatief laag was, is hij meer dan verdubbeld in de beoordelingsperiode en wordt derhalve geconcludeerd dat het risico bestaat dat aanzienlijke hoeveelheden uitvoer zouden kunnen worden verlegd naar de Unie.

3.   Verlies van uitvoermarkten

(195)

Er zijn momenteel handelsbeschermingsmaatregelen tegen invoer uit India van kracht in Turkije en Zuid-Afrika. Het hieruit voortvloeiende mogelijke verlies van deze uitvoermarkten voor India is eveneens een indicator dat de markt van de Unie een waarschijnlijk doelwit wordt als de maatregelen zouden vervallen.

(196)

Na de mededeling hebben sommige partijen de conclusies met betrekking tot het verlies van uitvoermarkten voor India betwist. Beweerd werd dat beide markten marginale uitvoermarkten waren, en dat daarom geen uitvoervolumes van betekenis van deze markten naar de Unie zouden kunnen worden verlegd als de maatregelen werden opgeheven. Er wordt op gewezen dat alleen het bestaan van de handelsbeschermingsmaatregelen op sommige markten een zinnige vergelijking van het relatieve belang van de markten met of zonder maatregelen onmogelijk maakt. Bovendien was men niettegenstaande de bewering niet van mening dat de uit India op deze markten geplaatste uitvoervolumes verlegd zouden worden naar de markt van de Unie; men was veeleer van mening dat het bestaan van handelsbeschermingsmaatregelen op andere derde markten de adsorptiecapaciteit van derde markten beperkt wat betreft de verwachte toename in voor uitvoer uit India beschikbare overcapaciteit. Dit argument werd derhalve verworpen.

(197)

Het bestaan van handelsbeschermingsmaatregelen in derde landen is ook een indicatie dat de prijsvorming van de Indiase uitvoer zich zal herhalen in de Unie.

4.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(198)

De markt voor PET in de Unie is aantrekkelijk in termen van omvang en prijs, want zij is de op twee na grootste markt ter wereld, met een structurele behoefte aan invoer en hogere prijzen in vergelijking met andere markten. In het geval van India zijn de invoerprijzen in de Unie gewoonlijk hoger dan de invoerprijzen in andere derde landen, hetgeen getuigt van de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor Indiase uitvoer. Dit wordt goed geïllustreerd door het feit dat de invoer uit India ondanks de ingestelde maatregelen in de beoordelingsperiode is verdubbeld.

(199)

De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor exporteurs wordt ook bevestigd door het feit dat de bedrijfstak van de Unie marktaandeel is blijven verliezen aan de stijgende invoer uit landen waartegen geen maatregelen zijn ingesteld. Dit geldt met name voor Zuid-Korea, dat zijn uitvoer naar de Unie in 2012 aanmerkelijk heeft vergroot nadat de maatregelen tegen het land waren vervallen.

5.   Andere factoren

(200)

Het effect van de invoer uit andere derde landen met maatregelen op de situatie van de bedrijfstak van de Unie werd niet aanzienlijk geacht in verband met de geringe omvang van de desbetreffende invoer en de aanmerkelijke daling van hun marktaandeel in het TNO.

(201)

De omvang van de invoer uit andere derde landen zonder maatregelen steeg in de beoordelingsperiode, maar hun respectieve gemiddelde invoerprijzen bleven dicht bij het gemiddelde van de bedrijfstak van de Unie. Daarom wordt het effect van de invoer uit deze landen op de situatie van de bedrijfstak van de Unie beperkt geacht.

6.   Markt voor intern gebruik

(202)

Na de mededeling beweerden sommige partijen dat een aanzienlijk deel van PET verkocht was voor intern gebruik dat vanwege de verticale integratie tussen PET-producenten en -verwerkers niet concurreerde met invoer. Er werd ook beweerd dat het aandeel van de interne markt aanzienlijk was, en daardoor van invloed was op de resultaten van de analyse.

(203)

Volgens de op het niveau van de producenten van de Unie in de steekproef verzamelde informatie is het aandeel van interne verkoop niet aanzienlijk (minder dan 10 %). Onderstreept dient te worden dat de partijen in kwestie de aanwezigheid van PET-producenten in de verpakkingsindustrie uitdrukten in termen van de geïnstalleerde productiecapaciteit van PET, en niet in termen van hun marktaandeel in verpakking. Daarom is het argument van een aanzienlijk aandeel van intern gebruik ongegrond bevonden. Wat de prijsniveaus betreft: de prijzen van verwante en niet-verwante verkoop zijn van dezelfde orde van grootte.

(204)

Op grond hiervan is geconcludeerd dat het niet nodig was een onderscheidende analyse te doen van het effect van interne verkoop, en zijn de argumenten van de partijen afgewezen.

7.   Opmerkingen van de partijen

(205)

Sommige partijen voerden aan dat er in het TNO geen sprake was van schade als gevolg van invoer uit India, blijkens de relatieve economische gezondheid en de winsten van de bedrijfstak van de Unie. Hierbij moet worden opgemerkt dat in het onderhavige geval inderdaad geen voortzetting van de schade is vastgesteld en dat het argument van deze partijen dus strookt met de bevindingen van het onderzoek.

(206)

Sommige partijen betoogden dat andere factoren, zoals structurele ondoelmatigheid van de bedrijfstak van de Unie, gebrek aan investeringen en seizoensgebonden en conjuncturele factoren (bijv. slecht weer, economische crises), een uitwerking konden hebben gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Ten aanzien van het eerste punt moet worden opgemerkt dat de herstructurering van de bedrijfstak van de Unie reeds plaatsvindt en dat de verkregen doelmatigheidswinst erop wijst dat de stelling van de partijen ongegrond is. Wat betreft de conjuncturele factoren zij opgemerkt dat, hoewel de economische crises wel degelijk hun uitwerking hadden op de situatie van de bedrijfstak van de Unie in 2009, zoals hiervoor is gemeld (overweging 171), de desbetreffende effecten thans niet meer aanwezig lijken te zijn. Het effect van slecht weer zou gedeeltelijk het dalende verbruik in het TNO kunnen verklaren, maar enerzijds is de vermeende uitwerking ervan op de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet gemotiveerd en anderzijds lijkt de lichte daling in 2011 eerder verband te houden met tijdelijke grondstoffenschaarste als gevolg van ontwikkelingen op de wereldmarkt in 2011. Geen van deze argumenten is derhalve gerechtvaardigd in het licht van de onderzoeksbevindingen.

(207)

Verder stelden sommige partijen dat het opnieuw optreden van schade bij het vervallen van de maatregelen in dit geval onwaarschijnlijk is, aangezien de bedrijfstak van de Unie dankzij zijn structuur (met concentratie en verticale integratie) wordt beschermd tegen de effecten van invoer. Bovendien is aangevoerd dat een verschuiving naar ingevoerd PET in de nabije toekomst wenselijk noch mogelijk is, met name omdat de inkoopovereenkomsten, het inkoopbeleid en het goedkeuringsproces van grote merkeigenaren (afnemers) een verandering van PET-leverancier omslachtig maken. Opgemerkt moet worden dat uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode marktaandeel is blijven verliezen ten gunste van de invoer. Dit toont enerzijds aan dat de bedrijfstak van de Unie niet beschermd is tegen de effecten van de invoer en anderzijds dat de overgang naar ingevoerd PET niet hypothetisch is maar daadwerkelijk al plaatsvindt. De argumenten moesten daarom worden afgewezen.

(208)

Na de mededeling hebben sommige partijen het argument herhaald dat de structuur van de bedrijfstak van de Unie deze beschermt tegen mogelijke concurrentie door invoer. Ten eerste, wat betreft het argument over de dominante positie van een van de producerende groepen in de Unie (die vijf producenten in beheer heeft) wordt opgemerkt dat de markt van de Unie een open markt is, met daarin acht andere producenten die buiten deze groep opereren en waarin een groeiende concurrentie is door invoer uit derde landen - met of zonder maatregelen. Ten tweede is concentratie typerend voor dit soort handel in bulkproducten, waarbij de concurrentie vooral bestaat in het benutten van schaalvoordelen. Ten derde is er op de markt van de Unie geen prijsleider. Tot slot hebben de partijen herhaald dat het effect van de invoer uit de drie betrokken landen niet in het licht van de verticale integratie van sommige producenten van de Unie met de verpakkingsindustrie of met PTA-producenten is geanalyseerd. Zoals in overweging 205 uiteengezet, zijn deze zaken wel geanalyseerd, en ongegrond bevonden. Bovendien hebben de bij verticale integratie betrokken bedrijven bevestigd dat er geen sprake was van een relatief voordeel, omdat bij de overdrachten marktprijzen werden gehanteerd. Op grond hiervan is de bewering dat de bedrijfstak van de Unie afgeschermd zou worden van de concurrentie van de hand gewezen.

(209)

Ten slotte voerden sommige partijen aan dat er geen elementen zijn die de conclusie staven dat de Indiase uitvoercapaciteit tegen "goedkope prijzen" kan worden verlegd naar de Unie, aangezien: i) de binnenlandse vraag in India groeit en naar verwachting blijft groeien; ii) er weliswaar een overschot aan PET ten opzichte van het binnenlandse verbruik bestaat, maar dat de concurrentie op de uitvoermarkten niet heeft geleid tot uitvoer tegen abnormaal lage prijzen; iii) de toename van de productiecapaciteit in Azië een reactie is op de groeiende vraag die wereldwijd verwacht wordt. Hierbij moet worden opgemerkt dat de bevindingen van het huidige onderzoek aantonen dat de verwachte capaciteitsgroei leidt tot een groeiende overcapaciteit ten opzichte van de binnenlandse vraag. Bovendien waren de Indiase prijzen op derde markten lager dan de prijzen van Indiase invoer in de Unie. Op grond van de bevindingen die zijn beschreven in de overwegingen 189 tot en met 199 is het waarschijnlijk dat de gesubsidieerde Indiase uitvoer in aanzienlijke hoeveelheden en onder de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Unie zou worden verlegd naar de Unie als de compenserende maatregelen zouden vervallen. Op grond hiervan worden de argumenten van de partijen afgewezen.

8.   Conclusie inzake herhaling van schade

(210)

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat aanzienlijke hoeveelheden gesubsidieerde invoer uit India zouden worden verlegd naar de Unie als de compenserende maatregelen zouden worden ingetrokken. Dankzij voortgezette subsidiëring zouden de invoerprijzen hoogstwaarschijnlijk lager zijn dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Ook zullen de prijzen van deze invoer waarschijnlijk nog verder dalen als de Indiase producenten-exporteurs hun marktaandeel trachten te vergroten. Dit zou naar alle waarschijnlijkheid de prijsdruk op de bedrijfstak van de Unie versterken, naar verwachting met negatieve gevolgen voor zijn situatie.

(211)

Tijdens de beoordelingsperiode is de situatie van de bedrijfstak van de Unie verbeterd, met name in termen van productiviteit, bezettingsgraad en winstmarge; de winstmarge bereikte in het TNO een niveau dat dicht bij het streefniveau lag, zoals vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie weliswaar nog in een zwakke situatie verkeert maar geen aanmerkelijke schade heeft geleden in het TNO. Gegeven de verwachte aanzienlijke toename van de gesubsidieerde invoer uit India, waarschijnlijk onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, wordt echter geconcludeerd dat de situatie hoogstwaarschijnlijk zou verslechteren en dat opnieuw aanmerkelijke schade zou optreden als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

G.   BELANG VAN DE UNIE

(212)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande compenserende maatregelen in strijd is met het belang van de hele Unie. Dit werd vastgesteld aan de hand van een beoordeling van alle verschillende betrokken belangen. Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 31, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten.

(213)

Het instellen van maatregelen werd noch bij het oorspronkelijke onderzoek noch bij het laatste onderzoek bij het vervallen van de maatregelen in strijd met het belang van de Unie geacht. Bovendien werd de analyse tijdens het laatste onderzoek bij het vervallen van de maatregelen uitgevoerd toen de maatregelen al waren ingesteld en werd bij de evaluatie derhalve rekening gehouden met ongewenste negatieve effecten op de betrokken partijen van de maatregelen in kwestie.

(214)

Op deze basis werd onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake voortzetting van subsidiëring en de waarschijnlijkheid van herhaling van schade, dwingende redenen waren die tot de conclusie zouden leiden dat het in dit specifieke geval niet in het belang van de Unie is om de maatregelen te handhaven.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(215)

Voortzetting van de compenserende maatregelen bij de invoer uit India zou de bedrijfstak van de Unie helpen de lopende herstructurering voort te zetten en zijn pas recent verbeterde economische situatie verder te versterken, aangezien met de maatregelen zou worden vermeden dat de bedrijfstak van de Unie wordt blootgesteld aan de aanzienlijke hoeveelheden gesubsidieerde invoer uit India, waartegen de bedrijfstak van de Unie niet bestand zou zijn. De bedrijfstak van de Unie zou bijgevolg blijven profiteren van de handhaving van de huidige compenserende maatregelen.

(216)

Daarom wordt geconcludeerd dat de handhaving van de compenserende maatregelen ten aanzien van India in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs in de Unie

(217)

Geen van de niet-verbonden importeurs heeft medegewerkt aan het huidige onderzoek. De invoer uit India ging door en verdubbelde bijna in de beoordelingsperiode, ondanks de maatregelen die van kracht waren.

(218)

Ook de invoer uit andere derde landen zonder maatregelen was beschikbaar; deze invoer bereikte een aanzienlijk marktaandeel in het TNO (zie overweging 149). Zelfs met de compenserende maatregelen hadden importeurs dus toegang tot alternatieve aanvoerbronnen.

(219)

Aangezien er geen bewijzen zijn dat de geldende maatregelen aanzienlijke gevolgen hebben gehad voor de importeurs, wordt geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen niet ingaat tegen het belang van de importeurs in de Unie.

3.   Belang van de grondstoffenleveranciers in de Unie

(220)

De grondstof voor de vervaardiging van het betrokken product is PTA/MEG. Twee van de vijf bekende grondstoffenleveranciers (één leverancier van PTA en één leverancier van MEG) hebben aan het onderzoek medegewerkt door de ingevulde vragenlijst in te zenden. Beide grondstoffenleveranciers spraken hun steun uit voor handhaving van de maatregelen.

(221)

Uit het onderzoek bleek dat de medewerkende PTA-producent verantwoordelijk was voor een aanzienlijk deel van de PTA-inkoop in het TNO van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Aangezien voor PTA in de Unie geen andere toepassing bestaat dan de productie van PET, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat PTA-producenten grotendeels afhankelijk zijn van de PET-industrie.

(222)

Het MEG van de medewerkende MEG-leverancier vertegenwoordigde slechts een betrekkelijk klein deel van de totale MEG-omzet in het TNO. PET is niet de enige of voornaamste mogelijke toepassing van MEG, zodat MEG-producenten minder van de situatie in de PET-industrie afhankelijk zijn. Derhalve wordt geoordeeld dat de voortzetting van maatregelen tegen gesubsidieerde invoer van PET uit India een positief, zij het waarschijnlijk beperkt effect op de leveranciers van MEG zou hebben.

(223)

Er is aangevoerd dat de grondstoffenleveranciers niet afhankelijk zijn van de PET-producenten in de Unie; in het bijzonder werd gesteld dat twee van de vier in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de grondstoffen zelf invoerden.

(224)

Met betrekking tot dit argument is uit het onderzoek gebleken dat de ingevoerde grondstof overwegend MEG was, een materiaal dat ook kan worden gebruikt voor andere toepassingen dan PET. Er zijn geen aanwijzingen dat er meer dan verwaarloosbare hoeveelheden PTA in de Unie werden ingevoerd. Derhalve doet dit argument niets af aan de conclusies ten aanzien van de afhankelijkheid van PTA-producenten ten opzichte van de PET-productie in de Unie.

(225)

Derhalve wordt geoordeeld dat de voortzetting van maatregelen tegen gesubsidieerde invoer van PET uit India gunstig zou zijn voor de producenten van PTA en, zij het in mindere mate, de leveranciers van MEG. De handhaving van maatregelen ten aanzien van de invoer uit India zou dientengevolge niet ingaan tegen het belang van de grondstoffenleveranciers.

(226)

Na de mededeling beweerden sommige partijen dat PTA uitgevoerd werd en dat PTA-producenten daarom niet afhankelijk waren van de bedrijfstak van de Unie. Hiervoor werd geen bewijs aangevoerd. Daarom is het argument van de partijen als ongegrond afgewezen.

(227)

Bovendien beweerden dezelfde partijen dat opheffing van de maatregelen geen effect zou hebben op de PTA-producenten omdat zij aannemen dat de medewerkende gebruikers niet over zouden schakelen op invoer en PET uit de Unie zouden blijven betrekken. Het niveau van PTA-verbruik in de Unie zou daarom hetzelfde blijven. Uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode marktaandeel is blijven verliezen ten gunste van de invoer. Dit toont aan dat het overschakelen op invoer niet hypothetisch is (zie overweging 164). Derhalve wordt het argument van de partijen afgewezen.

4.   Belang van de PET-recyclingindustrie

(228)

De bedrijfstak van de Unie voerde aan dat de situatie van de recyclingindustrie afhankelijk is van de prijs van nieuw PET in de Unie. Deze stelling werd onderbouwd met een persbericht van een verbond van plasticrecyclers in Europa, waarin werd betoogd dat een mogelijke intrekking van de maatregelen ten aanzien van nieuw PET de situatie van de recyclingindustrie verder zou kunnen verslechteren.

(229)

Sommige belanghebbenden bestreden dat de situatie van de recyclingindustrie afhankelijk is van de prijs van nieuw PET in de Unie omdat er geen verband zou zijn tussen de prijzen van nieuw PET en gerecycleerd PET. Zij stelden dat gerecycled PET voornamelijk wordt gebruikt voor de productie van polyestervezel en daarom niet in verband kan worden gebracht met de prijsontwikkeling van nieuw PET. Bovendien werd opgemerkt dat gerecycleerd PET geheel steunt op bottelaars en de industrie dus niet afhankelijk is van PET-producenten. Ten slotte werd ook opgemerkt dat de recyclingindustrie zich niet heeft gemeld als belanghebbende bij het huidige onderzoek.

(230)

Omdat de recyclingindustrie zich niet heeft gemeld bij dit onderzoek, kon geen van de voornoemde beweringen worden gecontroleerd aan de hand van werkelijke cijfers. Daarom wordt geoordeeld dat de geldende maatregelen over het geheel genomen niet ingaan tegen het belang van de recyclingindustrie in de Unie.

5.   Belang van de gebruikers

(231)

Het betrokken product wordt overwegend gebruikt voor de vervaardiging van flessen voor water en andere frisdranken. Het gebruik ervan voor de vervaardiging van andere verpakkingen (levensmiddelen, folie, enz.) blijft vrij beperkt. PET-flessen worden in twee fasen vervaardigd: i) eerst worden door spuitgieten van PET "voorvormen" gemaakt, waarna ii) deze worden verwarmd en in de vorm van flessen worden geblazen. De vervaardiging van flessen kan geïntegreerd geschieden (d.w.z. dezelfde onderneming koopt PET, vervaardigt een voorvorm en blaast deze in de vorm van een fles), of beperkt zijn tot de tweede fase (het blazen van de voorvorm in de vorm van een fles). Voorvormen kunnen vrij gemakkelijk worden vervoerd omdat zij klein en compact zijn, terwijl lege flessen instabiel zijn en door hun volume zeer duur in het vervoer.

(232)

Op basis hiervan zijn twee belangrijke groepen afnemers vastgesteld voor het bestuderen van het effect van de geldende maatregelen: i) verwerkende bedrijven en/of flessenmakers, die PET-snippers verwerken tot voorvormen (of flessen) en deze verkopen voor verdere verwerking, en ii) bottelaars, die de flessen vanuit de voorvorm (in de juiste vorm blazen en) vullen; deze groep vertegenwoordigt voornamelijk de producenten van mineraalwater en frisdranken. De bottelaars zijn veelal bij de PET-handel betrokken omdat zij zelf de flessen vervaardigen of omdat zij aanbestedingsovereenkomsten hebben gesloten met verwerkende bedrijven en/of flessenmakers voor wie zij met de producent over de PET-prijs onderhandelen ("soft tolling") of zelfs het PET voor hun eigen flessen kopen ("hard tolling").

(233)

Zeventien bedrijven (vijf verwerkende bedrijven en twaalf flessenmakers) werken mee aan het onderzoek en hebben via de vragenlijst informatie verstrekt. De medewerkende verwerkende bedrijven vertegenwoordigen 22,7 % en de flessenmakers 13 % van het totaalverbruik van PET in de Unie. De antwoorden van de flessenmakers waren afkomstig van verschillende takken van multinationale ondernemingen (die bekend staan als merkeigenaren).

(234)

Vastgesteld werd dat de medewerkende gebruikers het PET voornamelijk betrokken van de producenten in de Unie en dat slechts een klein deel afkomstig was uit invoer. De invoer uit India maakte ongeveer de helft van deze invoer uit, dus een minimaal deel van het ingekochte PET. Toch was ook invoer uit andere derde landen zonder maatregelen beschikbaar; deze invoer bereikte een aanzienlijk marktaandeel in het TNO (zie overweging 149). Zelfs met de compenserende maatregelen hadden de gebruikers dus toegang tot alternatieve aanvoerbronnen.

6.   Argumenten van de industriële gebruikers

(235)

Gebruikers voerden aan dat zij aanmerkelijk zijn getroffen door aanzienlijke stijgingen van de PET-prijs in de afgelopen jaren, die zij in het huidige economische klimaat niet kunnen doorberekenen aan detaillisten en consumenten. Gesteld werd dat deze prijsstijgingen het gevolg zijn van de jarenlange cumulatie van toegepaste handelsbeschermingsmaatregelen, die de producenten in de Unie hebben beschermd tegen invoerconcurrentie ten tijde van de concentratie en de integratie van de PET-industrie van de Unie. Als gevolg daarvan zouden de ingestelde maatregelen volgens de gebruikers door hun vermeende uitwerking op de PET-prijs verantwoordelijk zijn voor de verslechtering van de werkgelegenheid, de R&D-activiteiten en het concurrentievermogen op de uitvoermarkten van industriële gebruikers, met de ernstigste gevolgen voor het midden- en kleinbedrijf. Voorts werd gesteld dat het aantal banen dat verloren is gegaan als gevolg van de geldende maatregelen, groter is dan het aantal mensen dat momenteel in de PET-industrie van de Unie werkzaam is.

6.1.   Prijsgevoeligheid en de kostenstructuur van de gebruikers

(236)

Wat betreft de PET-prijsgevoeligheid van de verwerkende bedrijven, blijkt dat PET verantwoordelijk is voor circa 80 % van de totale kosten. PET wordt daarom beschouwd als een kritieke kostencomponent voor dit type activiteit. Bovendien blijkt de sector van de verwerkende bedrijven tamelijk versplinterd te zijn, met een betrekkelijk zwakke onderhandelingspositie tegenover grote bottelaars en intrinsieke structurele problemen die kenmerkend zijn voor de grondstoffenverwerkende industrie. Als gevolg hiervan vertoonde deze sector een toenemende neiging tot verticale integratie met bottelaars en de toepassing van gebruiksovereenkomsten ("tolling agreements") op basis waarvan de verwerkingsvergoedingen worden gegarandeerd en de prijs van PET uiteindelijk wordt bepaald en betaald door de bottelaars. Geschat wordt dat een aanzienlijk deel van de inkoop van PET in de Unie rechtstreeks wordt beheerst door de grote bottelaars. Aangezien de overeenkomsten inzake voorvormen vaak voorzien in een mechanisme waarmee de schommelingen in de PET-prijs worden weerspiegeld, staan de verwerkende bedrijven in toenemende mate neutraal tegenover de ontwikkelingen van de PET-prijs.

(237)

Na de mededeling betwistten sommige gebruikers de conclusie over het toegenomen gebruik van tolling en prijsformules. De informatie in het dossier bevestigt het bestaan van een dergelijke trend. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(238)

Aangevoerd werd dat de geldende maatregelen geen schade zouden berokkenen aan de verwerkende bedrijven als soortgelijke maatregelen zouden worden toegepast bij de invoer van voorvormen in de Unie. Aangevoerd werd dat het in gebieden dicht bij de grens van de Unie met derde landen waar geen maatregelen gelden tegen de invoer van PET uit India, aantrekkelijk is om voorvormen niet langer lokaal te vervaardigen maar deze vrij van compenserende maatregelen in te voeren in te Unie. Erkend wordt dat er tot op zekere hoogte een economische logica voor dit proces bestaat. Gezien de transportkosten zal het verplaatsen van de productie echter waarschijnlijk slechts over beperkte afstanden plaatsvinden. Al met al wordt het vermeende negatieve effect van de maatregelen in kwestie op bepaalde verwerkende bedrijven daarom als marginaal beschouwd.

(239)

Wat betreft het effect van de PET-prijs op de bottelaars is het PET op grond van de gemelde cijfers en een gewogen gemiddelde verantwoordelijk voor naar schatting 9 % van de totale kosten van gebottelde frisdranken en 12 % van de totale kosten van gebotteld mineraalwater. Hieruit blijkt dat PET niet de belangrijkste kostencomponent voor de bottelaars is.

(240)

Bovendien is bij het onderzoek vastgesteld dat PET het voorkeurmateriaal maar niet het enige verpakkingsmateriaal van bottelaars is. PET-producten zijn goed voor 75 % van de omzet van waterbottelaars en 50 % van de omzet van frisdrankproducenten. Verder bleken overeenkomsten tussen veel grote bottelaars (merkeigenaren) en PET-producenten te zijn gebaseerd op een formule waarmee de prijs werd aangepast aan schommelingen in de prijzen van grondstoffen voor PET. Dit bevestigt de onderhandelingspositie die de grote en daardoor meest representatieve bottelaars hebben wat betreft de verwerkingsmarge van de PET-producenten.

(241)

Na de mededeling herhaalden sommige gebruikers hun argument dat PET een basiscomponent is van de kosten van verwerkende bedrijven en de frisdrank- en mineraalwatersector, en dat de bevindingen wat dit betreft onjuist waren en niet gebaseerd op de ingediende gegevens. Hierbij zij opgemerkt dat de situatie van verwerkende bedrijven apart is geanalyseerd en dat in dit geval hun opmerking ongegrond is (zie overweging 236). Wat betreft de beoordeling van de situatie van bottelaars wordt bevestigd dat de in het onderzoek geconstateerde kostenratio's zijn gebaseerd op cijfers die door de medewerkende bottelaars zijn aangeleverd, volgens een methodologie waartoe alle partijen toegang hebben. De vastgestelde kostenratio's stemmen overeen met de bevindingen van voorgaande onderzoeken met betrekking tot hetzelfde product (14). Daarom werd het argument van de partijen ongegrond geacht.

(242)

Na de mededeling beweerden sommige gebruikers dat de essentie van de door hen verstrekte bedrijfsspecifieke gegevens en informatie niet in de analyse van het belang van de Unie is weerspiegeld. Er wordt bevestigd dat de gegevens zijn gebruikt zoals de gebruikers die in hun antwoorden op de vragenlijst hebben aangeleverd. De berekeningsmethodologie is aan alle partijen beschikbaar gesteld. Op grond hiervan werd het argument afgewezen.

(243)

Ook is vastgesteld dat de door de gecontroleerde bottelaars zelf verwachte en/of gewenste daling van de PET-prijzen bij intrekking van de maatregelen verwaarloosbaar klein zou zijn. Op basis van deze geschatte PET-prijsdaling en de vastgestelde kostenratio's komt de berekende verlaging uit op 0,3-0,7 % van de totale kosten van de bottelaars voor activiteiten in verband met PET.

(244)

Na de mededeling betwistten sommige gebruikers deze conclusie door aan te voeren dat er sprake zou zijn van een aanzienlijke kostenbesparing. Sommige gebruikers dienden nieuwe schattingen in, zonder enig nieuw bewijs. Benadrukt wordt dat de mogelijke besparingen hypothetisch zijn, zoals ook door sommige gebruikers zelf toegegeven. Wat betreft de verwerkende bedrijven, is geen kwantitatieve schatting gedaan van de mogelijke besparingen voor dit segment. Wat betreft de bottelaars was men van mening dat, mocht de vermeende verlaging van de prijs van PET zich inderdaad voordoen, besparingen van niet meer dan 0,3-0,7 % van de totale kosten in het licht van de kostenstructuur van de bottelaars niet als "aanzienlijk" beschouwd mogen worden. Aangezien geen nieuw bewijs is aangevoerd is het argument als ongegrond afgewezen.

(245)

Aangevoerd werd dat sommige producenten van gebotteld water met intrinsieke kwetsbaarheden kampen als gevolg van wettelijke voorschriften die bepalen dat bronwater moet worden gebotteld bij de bron en van de beperkte hoeveelheden die gewonnen kunnen worden. De sector wordt gedomineerd door kleine en middelgrote ondernemingen, wat gevolgen heeft voor de kostenstructuur van de betrokken bedrijven. Ook zijn verschillen waargenomen in het prijsniveau van eindproducten tussen verschillende lidstaten, afhankelijk van de koopkracht van de plaatselijke bevolking. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat het effect van een eventuele daling van de PET-prijzen als de maatregelen worden ingetrokken, voor dit deel van de bedrijfstak van bottelaars meer uitgesproken zou zijn.

6.2.   Vermeende prijsopslagen en winsten van de bedrijfstak van de Unie

(246)

Sommige partijen wezen op het vermeende bestaan van prijsopslagen en margeopslagen die zouden worden gehanteerd door PET-producenten in de Unie, en die ten grondslag zouden hebben gelegen aan de prijsstijgingen in 2011. Deze bewering werd geschraagd door de vergelijking tussen de PET-prijzen en hun invloed op de grondstoffen in de Unie en de situatie op de Aziatische markt en in de VS. Aangevoerd werd dat deze situatie het gevolg is van de cumulatie van handelsmaatregelen.

(247)

Hierbij moet worden opgemerkt dat de stijging van de PET-prijs in 2011, evenals de daling ervan in 2009, een mondiaal verschijnsel was dat werd veroorzaakt door de ontwikkeling van de kosten van grondstoffen (zie overweging 155). De door de partijen verstrekte gegevens wezen stelselmatig op een zeer nauwe correlatie tussen de ontwikkeling van PET-prijzen in Europa, Azië en de VS. Toch zijn er inderdaad verschillen tussen de prijzen van PET op de wereld die verband houden met verschillende oorzaken, met name de specifieke kostenstructuur per regio. Ten aanzien van het argument over een bestaande margeopslag in de Unie, moet worden opgemerkt dat zelfs in de uitzonderlijke omstandigheden van eind 2010 en begin 2011 de bedrijfstak van de Unie slechts de winstgevendheid heeft bereikt die als redelijk wordt beschouwd voor dit type bedrijfstak. Er zijn geen bewijzen voor een winstopslag gevonden. Daarom moet het argument van de bestaande prijsopslagen en margeopslagen op PET in de Unie als gevolg van het bestaan van de maatregelen in kwestie, worden verworpen.

(248)

Na de mededeling herhaalden sommige partijen hun argument dat de prijzen in de Unie ongerechtvaardigd hoog waren en dat dit een weerspiegeling was van het cumulatieve effect van de antidumpingmaatregelen in een markt met een concentratie aan producenten van de Unie, verticale integratie en een beperkt aanbod dat niet aan de vraag kan voldoen. Er werd ook beweerd dat de prijsgegevens ook aantoonden dat de hogere prijzen in de Unie niet een weerspiegeling zijn van de hogere kosten van grondstoffen. In dit verband wordt erop gewezen dat de argumenten met betrekking tot concentratie, verticale integratie en productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie respectievelijk in overwegingen 207 en 259 aan de orde zijn gekomen. Wat betreft het vermeende effect van deze factoren op de prijs van PET in de Unie wordt eraan herinnerd dat de prijs van grondstoffen de stuwende kracht is achter de ontwikkeling van PET-prijzen (de PET-prijs bestaat voor 90 % uit de grondstoffenprijs) (zie overweging 173). Daarnaast was de stijging van de PET-prijs in 2010/2011 een wereldwijd fenomeen (zie overweging 172). De argumenten van de partijen zijn derhalve ongegrond.

(249)

Wat betreft het argument met betrekking tot het verschil tussen de PET-prijs in de Unie en de prijzen in Azië en de VS en naast de reeds in overweging 244 genoemde bevindingen bleek dat het verschil tussen de prijzen in de VS en de Unie weliswaar onbestendig is, maar gematigd. In tegenstelling tot wat beweerd wordt, zijn de prijzen in de Unie niet systematisch hoger. De markten in de Unie en in Azië blijken aanzienlijk te verschillen wat betreft kostenstructuur en met name de grootte van de markt en de schaalvoordelen, toegang tot grondstoffen en capaciteit. Het werd daarom niet zinvol geacht de gemiddelde prijzen op die markten met elkaar te vergelijken. Derhalve wordt het argument van de partijen als ongegrond beschouwd.

(250)

Sommige partijen beweerden ook dat de prijzen in de Unie een hogere spreiding weerspiegelen over de kosten van grondstoffen, in vergelijking met de VS of Azië. Het vergelijken van de spreiding volgt dezelfde logica als de vergelijking van prijzen op verschillende regionale markten, met het verschil dat rekening wordt gehouden met verschillen in grondstoffenprijzen tussen de verschillende regionale markten. Desalniettemin kunnen de verschillen in verwerkingsprijzen worden verklaard door de bestaande structurele verschillen tussen de markten. De uitzonderlijke winsten die bij de jaarwisseling van 2010/2011 door de bedrijfstak van de Unie zijn geboekt, zijn in overweging 179 verklaard. In geen van de gevallen bleken de maatregelen een rol te hebben gespeeld. Daarom is het argument van de partijen afgewezen.

(251)

Dezelfde partijen beweerden ook dat de grootste producent van de Unie op de markt van de Unie hogere prijzen in rekening bracht dan op andere markten, en in 2010 hogere opbrengsten hebben geboekt dan elders. In deze context wordt geacht dat het economisch te rechtvaardigen valt dat een transnationaal bedrijf een andere kostenstructuur heeft en dus op de verschillende regionale markten verschillende prijzen hanteert. De uitzonderlijke winstgevendheid bij de jaarwisseling van 2010/2011 zijn in overweging 179 verklaard. Om die redenen is het argument verworpen.

6.3.   Economische situatie van gebruikers en vermeed effect van de maatregelen

(252)

Verder werden opmerkingen gemaakt over de verslechterende economische situatie van de industriële gebruikers, zoals de sluiting van fabrieken en de afname van de werkgelegenheid. Gesteld werd dat de verslechtering het gevolg was van de stijging van de PET-prijs. Bovendien werd aangevoerd dat het concurrentievermogen van de toonaangevende Europese merken is uitgehold doordat hun uitvoer naar derde landen rechtstreeks moest concurreren met gebottelde producten die profiteren van PET tegen internationale prijzen.

(253)

Opgemerkt moet worden dat op basis van de door de medewerkende gebruikers verstrekte informatie niet is gebleken dat de industriële gebruikers verlieslijdend zijn geweest, ondanks een daling van de totale winstgevendheid in het TNO. De winstmarge van de gebruikersbedrijfstak, vastgesteld aan de hand van de antwoorden op de vragenlijst en volgens een voor alle partijen toegankelijke methodologie, bleek op een vergelijkbaar niveau te staan als de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie tijdens het TNO. De twee gecontroleerde ondernemingen (bottelaars) meldden een verdere uitbreiding van de productie en toegenomen winstgevendheid in de beoordelingsperiode. Sommige verwerkende bedrijven bleken te werken met smalle marges en in sommige gevallen met structurele en financiële problemen te kampen. Toch kon in dit opzicht geen direct verband met de geldende maatregelen worden vastgesteld. Evenzo werd een zekere verslechtering van de economische situatie van de bottelaars in verband gebracht met de margeverkleining die in 2011 werd veroorzaakt door de plotselinge stijging van de PET-prijs die in de heersende economische malaise niet kon worden doorberekend aan detaillisten. Hoewel is vastgesteld dat de situatie van de industriële gebruikers enigszins verslechterde in 2011, werd echter geen verband aangetoond tussen deze verslechtering en het bestaan van de maatregelen, zeker gezien het feit dat de maatregelen al sinds 2000 van kracht waren.

(254)

Na de mededeling waren sommige partijen het niet eens met de conclusie dat de gebruikersbedrijfstak niet verliesgevend was. De partijen beweerden ook dat de winstmarges van gebruikers kleiner waren dan die van de bedrijfstak van de Unie. Wat betreft de beoordeling van winstgevendheid van de gebruikersbedrijfstak, de bewering wordt weerlegd door de informatie die bij de medewerkende gebruikers is verzameld. De methodologie is aan alle partijen beschikbaar gesteld. Hoewel een aantal van de medewerkende gebruikers wellicht verlies hebben geleden, bleek de gebruikersbedrijftak als geheel winstgevend te zijn geweest. Maar zelfs als is gebleken dat de toename in PET-prijzen de winstgevendheid deels heeft beïnvloed, er is geen verband aangetoond tussen de maatregelen en de winstgevendheid van de desbetreffende bedrijven. Wat betreft het vergelijken van winstmarges van gebruikers en de bedrijfstak van de Unie; is de gedane bewering niet onderbouwd. De twee segmenten kunnen vanwege de onbestendigheid van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie (zie overwegingen 176 tot en met 179) niet op eenduidige manier met elkaar vergeleken worden. Bovendien was de winstgevendheid van de twee segmenten in het TNO vergelijkbaar (zie overweging 253). In het licht hiervan zijn de opmerkingen van de partijen als ongegrond afgewezen.

(255)

Wat betreft de vermeende uitholling van het concurrentievermogen van de uitvoer van de producenten van gebotteld mineraalwater en gebottelde frisdranken in de Unie, deze stelling is noch onderbouwd, noch is in dit opzicht een verband met het bestaan van de geldende maatregelen aangetoond.

(256)

Na de mededeling herhaalden de partijen dat de stijgende PET-prijs een negatief effect hebben op het concurrentievermogen van uitvoer van gebotteld mineraalwater. Erkend wordt dat de stijging in PET-prijs een van de factoren is die een negatief effect kunnen hebben op het concurrentievermogen van uitvoer van gebotteld mineraalwater. Aangezien er echter geen verband is gebleken tussen de stijging van de PET-prijs en de maatregelen in kwestie omdat de PET-prijzen voornamelijk afhangen van de grondstoffenprijzen, is het argument dat het concurrentievermogen is uitgehold als gevolg van de maatregelen afgewezen.

(257)

Tot slot heeft het onderzoek ten aanzien van het vermeende effect van de maatregelen op de werkgelegenheid aan het licht gebracht dat het geverifieerde werkgelegenheidsverlies bij industriële gebruikers overwegend verband hield met de productiviteits- en doelmatigheidswinst en deels betrekking had op vermindering van het aantal tijdelijke werknemers.

(258)

Na de mededeling betwistten sommige partijen deze bevinding op grond van het feit dat het niet representatief zou zijn voor de sector als geheel. Naast de in overweging 254 uiteengezette bevindingen wordt erop gewezen dat het totale aantal door de verwerkende producenten gemelde banen aanzienlijk is toegenomen, en dat geen daarvan een verlies aan banen heeft gemeld. Bottelaars beweerden dat een verlies aan banen geleid heeft tot een stijging van de prijs van PET. De PET-prijsstijging was echter een wereldwijd fenomeen, en dus is er geen verband gelegd tussen banenverlies en de maatregelen. Bovendien bleek volgens de antwoorden van de gebruikers op de vragenlijst 90 % van het banenverlies zich bij drie bedrijven te hebben voorgedaan. Een daarvan, een gecontroleerde gebruiker waar een aanzienlijk deel van het gemelde banenverlies zich voordeed, heeft zijn volumes in de beoordelingsperiode aanzienlijk verhoogd, en dus is het verlies gekoppeld aan een toename in productiviteit. Wat de andere twee bedrijven betreft, hun winstgevendheidsmarges behoorden tot de hoogste van de in hun segment medewerkende partijen, en waren in dit geval hoger dan het winstdoel van de bedrijfstak van de Unie. De argumenten werden daarom afgewezen.

6.4.   Verdere argumenten

(259)

Na de mededeling beweerden sommige partijen dat de producenten van de Unie over onvoldoende capaciteit beschikken om aan de bestaande vraag te voldoen. Er wordt op gewezen dat de bedrijfstak van de Unie in het TNO op 86 % van zijn productiecapaciteit draaide en over voldoende reservecapaciteit beschikt om in de totale binnenlandse consumptie van PET te voorzien. Bovendien is er nog steeds sprake van (steeds meer) invoer uit andere landen, met en zonder maatregelen. De huidige maatregelen zijn in het geval van Zuid-Korea vervallen en zijn in het geval van invoer van het betrokken product uit Maleisië en Indonesië opgeheven. Bovendien kan, om te voldoen aan de vraag naar PET in de Unie, PET ook worden uit de PET-recyclagesector. Om deze redenen werden de vermeende problemen van gebruikers als gevolg van de vermeende ontoereikende productie in de Unie ongegrond geacht.

(260)

Na de mededeling beweerden sommige gebruikers dat bij de analyse geen rekening is gehouden met de vermeende negatieve cumulatieve effecten van de maatregelen op het bij dit onderzoek betrokken product. In dit verband wordt erop gewezen dat de compenserende maatregelen slechts de schadelijke gevolgen van bestaande subsidiëring verhelpen. Het bestaan van het vermeende "cumulatieve" effect is niet aangetoond. Integendeel: ondanks het bestaan van maatregelen vindt er nog steeds invoer uit landen met maatregelen plaats, en is de omvang daarvan in de beoordelingsperiode zelfs toegenomen. Ook worden er in toenemende mate aanzienlijke hoeveelheden ingevoerd uit landen zonder enige maatregel. Derhalve wordt het argument van de partijen afgewezen.

7.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(261)

Concluderend wordt verwacht dat voortzetting van de compenserende maatregelen bij de invoer uit India de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid zou stellen zijn economische situatie te verbeteren en te stabiliseren, na de investeringen en de consolidatie van de laatste jaren.

(262)

Ook wordt gemeend dat een verbeterde economische situatie van de bedrijfstak van de Unie in het belang van de producenten van PTA en in mindere mate de producenten van MEG in de Unie kan zijn.

(263)

De economische situatie van sommige gebruikers is sinds het laatste onderzoek verslechterd en met name kleinere producenten van gebotteld water bleken, ook door andere oorzaken, negatief getroffen te zijn, klaarblijkelijk vooral door de recente stijging van de PET-prijs die zij in het huidige economische klimaat niet konden doorberekenen aan detaillisten. De uitzonderlijke ontwikkelingen van prijzen en marges van de bedrijfstak van de Unie in 2011 bleken echter een mondiaal verschijnsel dat voornamelijk werd veroorzaakt door de stijging van de grondstoffenprijzen. Daarom werden de aantijgingen over bestaande prijs- en margeopslagen in verband met het bestaan van de maatregelen in kwestie ongegrond geacht. Tegelijkertijd blijft de Unie een open markt met bestaande alternatieve aanvoerbronnen uit andere derde landen waarvoor geen maatregelen gelden.

(264)

Tegen deze achtergrond is geen verband tussen de prijsstijging van PET en de bestaande maatregelen aangetoond. De economische situatie van de verwerkende bedrijven bleek ondanks de bestaande maatregelen stabiel. Het aandeel van PET in de totale kosten van bottelaars bleek beperkt te zijn. Bovendien is er geen verband aangetoond tussen de schommelingen in PET-prijs en de maatregelen. Op grond hiervan werd geacht dat de maatregelen geen onevenredig effect hadden op de gebruikers.

(265)

Alle hiervoor geschetste factoren in aanmerking nemend, kan niet duidelijk worden geconcludeerd dat het in niet in het belang van de Unie is om de maatregelen te handhaven.

H.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

(266)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Wanneer deze opmerkingen gegrond waren, werd daarmee rekening gehouden.

(267)

Uit de bovenstaande analyses volgt dat de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van PET van oorsprong uit India moeten worden gehandhaafd overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit specifieke rechten bestaan.

(268)

De individuele compenserende rechten voor ondernemingen die in de verordening met naam worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het betrokken product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in artikel 1, lid 2, van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor "alle andere ondernemingen".

(269)

Verzoeken in verband met de toepassing van een individueel compenserend recht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of de oprichting van een productie- of handelsmaatschappij hebben geleid. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(270)

Voor een goede toepassing van het compenserend recht moet het residuele recht niet alleen van toepassing zijn op de niet-medewerkende exporteurs, maar ook op ondernemingen die het betrokken product in het TNO niet hebben uitgevoerd. Wanneer laatstgenoemde ondernemingen echter voldoen aan de voorwaarden van artikel 20 van de basisverordening, kunnen zij overeenkomstig dat artikel een verzoek om een nieuw onderzoek indienen teneinde hun situatie individueel te laten onderzoeken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, thans ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit India.

2.   Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op het in lid 1 omschreven door onderstaande ondernemingen vervaardigde product bedraagt:

Land

Onderneming

Compenserend recht

(EUR/t)

Aanvullende Taric-code

India

Reliance Industries Ltd

90,4

A181

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

74,6

A182

India

Senpet Ltd

22,0

A183

India

Futura Polyesters Ltd

0

A184

India

Dhunseri Petrochem & Tea Limited

106,5

A585

India

Alle overige ondernemingen

69,4

A999

3.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer werden gebracht en de douanewaarde daarom, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (15), verhoudingsgewijs wordt aangepast aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs, wordt het bedrag van het compenserend recht, berekend op grond van bovengenoemd bedrag, verminderd met het percentage dat met de aanpassing aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.

4.   In afwijking van leden 1 en 2 is het definitief compenserend recht niet van toepassing op ingevoerde producten die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer wordt gebracht.

5.   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   De ingevoerde producten zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde compenserende recht indien zij vervaardigd worden door de ondernemingen wier namen worden vermeld in Besluit 2000/745/EG, zoals dat van tijd tot tijd is gewijzigd, en bij uitvoer rechtstreeks geleverd (dat wil zeggen gefactureerd en verzonden) worden aan een onderneming die optreedt als importeur in de Unie, indien zij onder de juiste aanvullende Taric-code worden aangegeven en indien verder aan de voorwaarden van lid 2 wordt voldaan.

2.   Bij indiening van het verzoek om de goederen in het vrije verkeer te brengen, is de vrijstelling van het recht afhankelijk van de overlegging aan de douaneautoriteiten van de betrokken lidstaat van een geldige handelsfactuur die is opgesteld door de exporterende ondernemingen waarvan verbintenissen worden aanvaard en die de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens bevat. De vrijstelling van het recht is voorts afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen volkomen in overeenstemming zijn met de omschrijving op de handelsfactuur.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 mei 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

E. GILMORE


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1.

(3)  PB L 266 van 11.10.2005, blz. 1.

(4)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 34.

(5)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 1.

(6)  PB L 232 van 9.9.2011, blz. 19.

(7)  PB L 168 van 28.6.2012, blz. 6.

(8)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 88.

(9)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21.

(10)  PB L 59 van 27.2.2007, blz. 1.

(11)  PB C 116 van 14.4.2011, blz. 10.

(12)  PB C 55 van 24.2.2012, blz. 14.

(13)  PB C 55 van 24.2.2012, blz. 4.

(14)  Bijvoorbeeld Verordening (EU) nr. 473/2010 van de Commissie (PB L 134 van 1.6.2010, blz. 25); Verordening (EG) nr. 192/2007 van de Raad.

(15)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld in de in artikel 2, lid 2, bedoelde handelsfactuur:

1.

het nummer van de handelsfactuur;

2.

de aanvullende Taric-code die mag worden gebruikt om de gefactureerde goederen bij de douane aan de grenzen van de Unie in te klaren;

3.

een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het productcodenummer (PRC)(zoals vermeld in de door de betrokken producent/exporteur aangeboden verbintenis),

de GN-code,

de hoeveelheid (in eenheden);

4.

de verkoopsvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per eenheid,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

het totale bedrag aan kortingen en prijsverlagingen;

5.

de naam van de importeur die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur;

6.

de naam van de werknemer van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld, alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

"Ik, ondergetekende, verklaar dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Unie van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die is aangeboden door … (naam van de onderneming), en die door de Europese Commissie bij Besluit 2000/745/EG is aanvaard. Ik verklaar dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.".