ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.126.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 126

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
8 mei 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 418/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India

1

 

*

Verordening (EU) nr. 419/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India

19

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 420/2013 van de Commissie van 7 mei 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

43

 

 

 

*

Bericht aan de lezer — Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

8.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 126/1


VERORDENING (EU) Nr. 418/2013 VAN DE COMMISSIE

van 3 mei 2013

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 10 augustus 2012 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) met een bericht („bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure („de antidumpingprocedure”) betreffende de invoer in de Europese Unie („de Unie”) van bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India („het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

Diezelfde dag heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) de inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek („de antisubsidieprocedure”) geopend.

(3)

De antidumpingprocedure werd ingeleid na een klacht die op 28 juni 2012 werd ingediend door de Europese Vereniging van ijzer- en staalproducerende industrieën (European Confederation of Iron and Steel Industries — Eurofer) („de klager”) namens producenten die meer dan 50 % van de totale productie van bepaald draad van roestvrij staal in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het betrokken product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

1.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(4)

De Commissie heeft de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, de haar bekende importeurs en gebruikers en de Indiase overheid van de opening van het onderzoek in kennis gesteld.

(5)

Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(6)

Gezien het grote aantal producenten-exporteurs in het betrokken land, niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie en teneinde het onderzoek binnen de wettelijk voorgeschreven termijnen af te ronden, kondigde de Commissie in het bericht van inleiding aan dat zij besloten had om het aantal producenten-exporteurs in het betrokken land, niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie dat zou worden onderzocht door samenstelling van een steekproef in de zin van artikel 17 van de basisverordening tot een redelijk aantal te beperken.

1.2.1.   Steekproef van producenten-exporteurs

(7)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle producenten-exporteurs in het betrokken land verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(8)

18 producenten-exporteurs waarvan sommigen tot dezelfde groep behoorden, verstrekten de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef; zeven van hen verzochten om een individueel onderzoek voor het geval zij niet in de steekproef zouden worden opgenomen. 15 van deze meewerkende ondernemingen gaven aan draad van roestvrij staal tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie te hebben uitgevoerd. De steekproef werd derhalve samengesteld op grond van de informatie die deze 15 producenten-exporteurs hebben verstrekt.

(9)

Overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening heeft de Commissie, voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie, een steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve hoeveelheid die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. In de steekproef zijn twee individuele ondernemingen en een groep van ondernemingen bestaande uit vier verbonden ondernemingen opgenomen, die samen meer dan 63 % van de totale uitvoerhoeveelheid van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigen.

(10)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van een representatieve steekproef. Er zijn geen opmerkingen over de samenstelling van de steekproef gemaakt.

(11)

Zoals in overweging 9 is vermeld, werd de steekproef beperkt tot een redelijk aantal ondernemingen die binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht. De ondernemingen die in het kader van het subsidieonderzoek zijn onderzocht, zijn opgenomen in overweging 19.

(12)

Voorts werden, zoals in overweging 8 is genoemd, aanvankelijk zeven verzoeken om individuele behandeling ontvangen. Derhalve werd overwogen dat in dit stadium het individuele onderzoek te belastend zou zijn en aan een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg zou staan.

(13)

De verzoeken van de exporteurs die de nodige gegevens binnen de termijnen hebben ingediend, zullen echter in het verdere verloop van het onderzoek worden onderzocht.

1.2.2.   Steekproef van producenten in de Unie

(14)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie meegedeeld dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Deze steekproef bestond in eerste instantie uit vijf producenten van wie de Commissie voorafgaand aan de opening van het onderzoek bekend was dat zij draad van roestvrij staal produceerden in de Unie. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van de verkopen, het productievolume en de geografische locatie. De belanghebbenden werd in het bericht van inleiding ook verzocht om hun standpunten over de voorlopige steekproef uiteen te zetten. Er werden geen opmerkingen over de voorgestelde steekproef ontvangen. Uit de analyse van de antwoorden op de vragenlijst bleek dat een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie een verbonden onderneming had die zich ook bezighield met de productie en verkoop van draad van roestvrij staal. Deze verbonden onderneming werd daarom ook in de steekproef opgenomen. Bijgevolg waren de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie samen goed voor 46,5 % van de totale geschatte productie in de Unie. De steekproef wordt als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd.

1.2.3.   Steekproef van importeurs

(15)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle niet-verbonden importeurs verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(16)

Negen niet-verbonden importeurs in totaal hebben de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie heeft een steekproef samengesteld van drie ondernemingen, die 23,8 % van de Indiase invoer naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak voor hun rekening namen, op grond van het grootste invoervolume naar de Unie. Twee van de in de steekproef opgenomen importeurs hebben echter geen antwoorden op de vragenlijst ingediend. Derhalve was het in deze fase van het onderzoek niet mogelijk om een steekproef uit te voeren en zal tijdens het resterende deel van het onderzoek opnieuw om de meewerking van importeurs worden gevraagd.

1.2.4.   Antwoorden op de vragenlijst en controlebezoeken

(17)

Er zijn vragenlijsten toegezonden aan de drie in de steekproef opgenomen (groepen) producenten-exporteurs in India en de producenten-exporteurs die om een individueel onderzoek hadden verzocht, de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de drie in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs en negen bekende gebruikers.

(18)

Er zijn antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen (groepen) producenten-exporteurs in India en van twee van de producenten-exporteurs die om een individueel onderzoek hadden verzocht, de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, een niet-verbonden importeur en drie gebruikers.

(19)

De Commissie heeft alle gegevens van de belanghebbenden die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Er zijn controlebezoeken uitgevoerd in de gebouwen van de volgende partijen:

 

producenten in de Unie:

Hagener Feinstahl GmbH, Hagen, Duitsland;

Inoxfil SA, Igualada, Spanje;

Rodacciai SPA, Milaan, Italië;

Trafilerie Brambilla SPA, Calziocorte, Italië;

Ugitech groep:

Ugitech France SA, Bourg en Bresse, Frankrijk,

Sprint Metal Edelstahl, Hemer, Duitsland;

 

producenten-exporteurs in India:

Raajratna Metal Industries, Ahmedabad, Gujarat;

Viraj Profiles Vpl. Ltd, Thane, Maharashtra;

Venus-groep:

Venus Wire Industries Pvt. Ltd, Mumbai, Maharashtra,

Precision Metals, Mumbai, Maharashtra,

Hindustan Inox Ltd, Mumbai, Maharashtra.

1.3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(20)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 april 2011 tot en met 31 maart 2012 („onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(21)

Het betrokken product is draad van roestvrij staal, bevattende:

2,5 of meer gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van draad dat 28 of meer doch niet meer dan 31 gewichtspercenten nikkel en 20 of meer doch niet meer dan 22 gewichtspercenten chroom bevat,

minder dan 2,5 gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van draad dat 13 of meer doch niet meer dan 25 gewichtspercenten chroom en 3,5 of meer doch niet meer dan 6 gewichtspercenten aluminium bevat,

momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7223 00 19 en 7223 00 99, van oorsprong uit India.

(22)

Een partij heeft aangevoerd dat er ook zogenaamde „hoogtechnische” productsoorten bestaan die verschillen van de andere soorten van het betrokken product dat in India wordt geproduceerd maar ook in de Unie. Voorts stelden zij dat de technische soorten, in tegenstelling tot de meeste vanuit India naar de Unie uitgevoerde soorten, geen bulkgoederen zijn maar specifieke productsoorten die voor specifieke vormen van gebruik worden geproduceerd in verschillende staalsoorten en met verschillende diameters en dat het onderzoek hierop geen betrekking zou moeten hebben.

(23)

In deze fase blijkt dat de technische soorten deel uitmaakten van de productomschrijving en dat zij in vergelijking tot andere soorten van het betrokken product soortgelijke fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben. Voorts blijkt dat deze soorten ook door producenten in de Unie worden geproduceerd, zodat de technische soorten binnen het bereik van dit onderzoek vallen.

2.2.   Soortgelijk product

(24)

Uit het onderzoek bleek dat het betrokken product, het product dat op de binnenlandse markt van India wordt geproduceerd en verkocht, en het product dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en verkocht op de markt van de Unie dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Deze producten worden daarom voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   DUMPING

3.1.   Inleiding

(25)

Tijdens de controlebezoeken in de gebouwen van de drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs en de daaropvolgende analyse van de verzamelde gegevens werd geconstateerd dat ze allemaal enkele gegevens hadden ingediend die niet als betrouwbaar konden worden beschouwd.

(26)

In het geval van één producent-exporteur kwam de Commissie tot de bevinding dat de kosten die in het antwoord op de vragenlijst waren gerapporteerd, niet overeenkwamen en bij de afstemmingscontrole niet in overeenstemming konden worden gebracht met de kosten die in het interne boekhoudsysteem van de producent waren gerapporteerd.

(27)

De producent-exporteur stelde dat de waargenomen verschillen tussen de aan de Commissie gerapporteerde kosten en de kosten die tijdens het controlebezoek werden gevonden in het interne boekhoudsysteem te wijten waren aan fouten in de registratie van de transacties en aan verschillen in boekhoudmethoden, in het bijzonder in verband met het grondstoffenverbruik. De producent-exporteur voerde aan dat de gegevens in het interne boekhoudsysteem niet betrouwbaar waren en niet gebruikt zouden moeten worden voor het onderzoek. Hoewel de producent-exporteur reeds enkele jaren hetzelfde boekhoudsysteem gebruikt, stelde hij dat de Commissie haar analyse zou moeten baseren op de in het antwoord op de vragenlijst gerapporteerde kosten en niet op de kosten die opgenomen zijn in het interne boekhoudsysteem van het bedrijf.

(28)

Opgemerkt zij dat, hoewel de gegevens in het interne boekhoudsysteem overeenkwamen met de aan accountantscontrole onderworpen financiële overzichten die door de producent-exporteur waren verstrekt, het tijdens het controlebezoek niet mogelijk was om de afstemming van de rekeningen te controleren en op die manier het verband vast te stellen tussen de kostentabellen die specifiek voor het onderhavige onderzoek zijn opgesteld en de in het interne boekhoudsysteem opgenomen gegevens. Derhalve wordt op grond van artikel 18 van de basisverordening vastgesteld dat de gegevens die zijn aangetroffen in het boekhoudsysteem van de producent-exporteur voor dit antidumpingonderzoek moeten worden gebruikt.

(29)

Om deze reden heeft de Commissie een voorlopige correctie uitgevoerd op de kostengegevens die door de producent-exporteur in kwestie zijn verstrekt in zijn antwoord op de vragenlijst door gebruik te maken van de gegevens die beschikbaar zijn in het interne boekhoudsysteem van de producent-exporteur.

(30)

In het geval van een tweede producent-exporteur heeft de Commissie vastgesteld dat de aankopen en het verbruik van grondstoffen die deze producent-exporteur in zijn antwoord op de vragenlijst heeft gerapporteerd, niet worden gestaafd door de gegevens die zijn aangetroffen in het voorraadbeheersysteem van deze producent. Met name bleek de onderverdeling per staalsoort verschillend te zijn binnen de twee bronnen. De Commissie merkt op dat de staalsoort cruciaal is bij de vaststelling van de kosten van het eindproduct. Onbetrouwbare informatie over de staalsoort kan de berekening van kosten en van de verkoopprijzen van afzonderlijke productsoorten ernstig vervormen en derhalve misleidend zijn.

(31)

De producent-exporteur stelde echter dat de computerbestanden met de aankopen van grondstoffen die door de Commissie tijdens het controlebezoek waren verzameld, niet compleet waren omdat door andere eenheden binnen het bedrijf aanvullende aankopen waren gedaan, die echter niet waren opgenomen in de tijdens het controlebezoek door de Commissie verzamelde en gecontroleerde computerbestanden. Daarnaast stelde de producent-exporteur dat de waargenomen verschillen in de hoeveelheden per staalsoort verband hielden met het feit dat sommige staalsoorten elkaar gedeeltelijk overlapten en dat sommige delen van het productieproces niet traceerbaar waren op het niveau van individuele staalsoorten.

(32)

Echter, de Commissie merkt op dat bovenstaande beweringen van de onderneming met betrekking tot de aanvullende aankopen van grondstoffen niet toereikend zijn om de waargenomen verschillen op het niveau van de individuele staalsoorten te verklaren. De Commissie merkt tevens op dat de onderneming stelde dat het niet mogelijk is om afzonderlijke staalsoorten in alle fasen van het productieproces precies te traceren. Dit argument ondermijnt de betrouwbaarheid van het rapportagesysteem voor staalsoorten in zijn geheel bezien nog meer. De informatie die is verstrekt over staalsoorten moet voorlopig als misleidend worden aangemerkt.

(33)

De Commissie is van oordeel dat de gerapporteerde onderverdeling van grondstoffen per staalsoort niet betrouwbaar is en voorlopig buiten beschouwing moet worden gelaten en dat de bevindingen moeten worden gebaseerd op de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Wegens de onbetrouwbaarheid van het rapportagesysteem in zijn geheel bezien konden de vaststellingen niet op basis van de gerapporteerde staalsoorten plaatsvinden. Derhalve is voor het berekenen van een algemene dumpingmarge voor alle producten gebruikgemaakt van het totale verbruik van alle grondstoffen bij elkaar, zonder de onderverdeling per staalsoort in beschouwing te nemen.

(34)

In het geval van de derde producent-exporteur stelde de Commissie tijdens het controlebezoek tevens vast dat de stromen van grondstoffen die waren gerapporteerd in het antwoord op de vragenlijst, niet overeenkwamen met de gegevens in het boekhoudsysteem van de producent. De onderverdeling per staalsoort bleek binnen de twee bronnen verschillend te zijn.

(35)

Hoewel de producent-exporteur toegaf enkele fouten te hebben gemaakt in het antwoord op de vragenlijst, stelde de onderneming dat de verschillen in de totale hoeveelheden grondstoffen afgestemd konden worden door de wijzigingen in voorraden in aanmerking te nemen. Echter, de onderneming stelde tevens dat het door de gedeeltelijke overlapping van staalsoorten onmogelijk is om tot een precieze afstemming te komen op basis van individuele staalsoorten. Dit argument ondermijnt de betrouwbaarheid van het rapportagesysteem voor staalsoorten in zijn geheel bezien nog meer. De informatie die is verstrekt over staalsoorten moet als misleidend worden aangemerkt.

(36)

De Commissie is van oordeel dat de gerapporteerde onderverdeling van grondstoffen per staalsoort niet betrouwbaar is en voorlopig buiten beschouwing moet worden gelaten en dat de bevindingen moeten worden gebaseerd op de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Wegens de onbetrouwbaarheid van het rapportagesysteem in zijn geheel bezien konden de vaststellingen niet op basis van de gerapporteerde staalsoorten plaatsvinden. Derhalve is voor het berekenen van een algemene dumpingmarge voor alle producten gebruikgemaakt van het totale verbruik van alle grondstoffen bij elkaar, zonder de onderverdeling per staalsoort in beschouwing te nemen.

(37)

Aan iedere producent-exporteur werd een individuele brief gestuurd met een toelichting van de specifieke en gedetailleerde redenen op grond waarvan enkele gegevens in het antwoord op de vragenlijst niet aanvaard konden worden. Zij werden tevens ervan in kennis gesteld dat de Commissie voornemens was overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening voorlopige conclusies aan de hand van de beschikbare gegevens te trekken.

(38)

Ieder van de drie producenten-exporteurs kreeg de gelegenheid om opmerkingen in te dienen en zij verzochten om hoorzittingen, die hen werden toegestaan. Ze verstrekten tevens hun schriftelijke opmerkingen met betrekking tot de mogelijke toepassing van artikel 18 van de basisverordening. Ondanks de van de ondernemingen verkregen toelichtingen konden deze niet voldoende de hierboven omschreven aangelegenheden verduidelijken, waardoor sommige van de gegevens zijn vervangen door de best beschikbare gegevens.

3.2.   Normale waarde

(39)

Voor de vaststelling van de normale waarde ging de Commissie voor elk van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs eerst na of de totale hoeveelheid van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief was, m.a.w. of de totale hoeveelheid van die verkoop minstens 5 % vertegenwoordigde van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie tijdens het OT overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De Commissie heeft vastgesteld dat de totale verkoop door elke in de steekproef opgenomen producent-exporteur van het soortgelijke product op de binnenlandse markt representatief was.

(40)

Vervolgens heeft de Commissie voor de in de steekproef opgenomen producenten met een in het algemeen representatieve binnenlandse verkoop vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht, identiek waren aan of direct vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

(41)

Echter, zoals in paragraaf 3.1 wordt uitgelegd, werden de in het onderstaande beschreven vergelijkingen voor twee producenten-exporteurs uitgevoerd op basis van het totaal van alle producten in plaats van afzonderlijke vergelijkingen per individuele productsoort.

(42)

Voor elke door de afzonderlijke in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs op de binnenlandse markt verkochte productsoort die identiek was aan of vergelijkbaar met de productsoort die voor uitvoer naar de Unie werd verkocht, werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer van die soort in het OT op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een totale hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale voor uitvoer naar de Unie verkochte hoeveelheid van de identieke of vergelijkbare productsoort.

(43)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de verkoop op de binnenlandse markt door elke in de steekproef opgenomen producent kon worden geacht in het kader van normale handelstransacties als bedoeld in artikel 2, lid 4, van de basisverordening te hebben plaatsgevonden. Hiertoe werd het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt tijdens het OT vastgesteld.

(44)

Wanneer de verkoop van een productsoort tegen nettoprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de berekende productiekosten meer dan 80 % bedroeg van de totale verkoop van die soort en de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gelijkgesteld met de gewogen gemiddelde prijs van de totale, al dan niet winstgevende binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoektijdvak.

(45)

Wanneer de winstgevende verkoop 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt van die soort tijdens het OT.

(46)

Wanneer een productsoort volledig met verlies werd verkocht, werd geconcludeerd dat deze niet in het kader van normale handelstransacties was verkocht.

(47)

Wanneer er geen verkoop van een soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden of in geval van een productsoort die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt was afgezet, berekende de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.

(48)

De normale waarde werd berekend door bij de gemiddelde productiekosten tijdens het onderzoektijdvak, waar nodig gecorrigeerd, de gemaakte gewogen gemiddelde verkoop-, algemene en administratieve kosten („VAA-kosten”) op te tellen alsmede de gewogen gemiddelde winst die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd gemaakt op binnenlandse verkopen van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties. Waar nodig, in het bijzonder zoals in paragraaf 3.1 toegelicht, werden de productiekosten en VAA-kosten gecorrigeerd voordat zij werden gebruikt om vast te stellen of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en om de normale waarden te berekenen.

(49)

Elke onderneming ontvangt haar individueel uitgesplitste berekeningen die worden gehanteerd om de desbetreffende normale waarden vast te stellen, en zal gelegenheid tot het indienen van opmerkingen hebben.

3.3.   Uitvoerprijs

(50)

De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voerden producten naar de Unie uit ofwel rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers ofwel via verbonden ondernemingen.

(51)

Wanneer het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

(52)

In gevallen waarin de uitvoer naar de Unie plaatsvond via een verbonden handelsonderneming werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waarvoor het ingevoerde product voor het eerst werd doorverkocht aan onafhankelijke afnemers in de Unie. In dergelijke gevallen werden correcties aangebracht voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop, inclusief rechten en belastingen, en voor VAA-kosten en winst. De door de verbonden importeur gemaakte VAA-kosten werden gebruikt en een redelijke winstmarge werd vastgesteld op basis van de winstmarge die werd behaald door een onafhankelijke importeur van het betrokken product.

3.4.   Vergelijking

(53)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(54)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(55)

Op basis hiervan werden correcties toegepast voor vervoers-, zeevracht- en verzekeringskosten, laad- en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten, kortingen en provisies, voor zover aangetoond was dat deze de prijsvergelijkbaarheid beïnvloedden.

3.5.   Dumpingmarges

(56)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd voor elke in de steekproef opgenomen onderneming de vastgestelde gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van het betrokken product.

(57)

Vanwege de toepassing van artikel 18 van de basisverordening op ieder van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs kon de dumpingmarge van de niet in de steekproef opgenomen meewerkende producenten-exporteurs niet worden vastgesteld op basis van de gemiddelde dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen ondernemingen krachtens de bepalingen van artikel 9, lid 6, van de basisverordening.

(58)

In dit geval werd het passend geacht om de op de meewerkende, niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs toepasselijke dumpingmarge voorlopig vast te stellen op basis van hun uitvoerprijs, vastgesteld op basis van invoerstatistieken van Eurostat, en de gemiddelde normale waarde die is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen Indiase producenten, voor zover de gemiddelde normale waarde niet onderworpen was aan de toepassing van artikel 18 van de basisverordening.

(59)

Op grond hiervan werd de dumpingmarge voor de meewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen ondernemingen voorlopig vastgesteld op 28,0 %.

(60)

Wat alle andere producenten-exporteurs in India betreft, stelde de Commissie eerst de mate van meewerking vast. Hiertoe werd een vergelijking gemaakt tussen de totale uitvoerhoeveelheden die zijn gerapporteerd in de steekproefantwoorden en de totale invoer uit India op grond van de invoerstatistieken van Eurostat. Gezien het hoge meewerkingsniveau werd de residuele dumpingmarge vastgesteld op het niveau van de hoogste dumpingmarge die werd vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(61)

Op grond hiervan werd de voor het gehele land geldende voorlopige dumpingmarge vastgesteld op 32,3 %.

(62)

Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

(in %)

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Raajratna Metal Industries

32,3

Venus-groep

30,4

Viraj Profiles

24,4

Niet in de steekproef opgenomen meewerkende ondernemingen

28,0

Alle andere ondernemingen

32,3

4.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

4.1.   Bedrijfstak van de Unie

(63)

Het soortgelijke product werd vervaardigd door 27 producenten in de Unie. Zij worden als de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna als „de bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid.

4.2.   Productie in de Unie

(64)

Alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, zoals informatie in de klacht, gegevens van producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd ingesteld alsmede de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, werden gebruikt om de totale productie van de Unie te bepalen voor het onderzoektijdvak.

(65)

Opgemerkt zij dat een producent in de Unie die was verbonden met een Indiase producent-exporteur en die zich uitsprak tegen de opening van het onderzoek, tevens is opgenomen in de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie.

(66)

Op deze basis werd de totale productie in de Unie geschat op ongeveer 139 141 ton gedurende het OT. Dit cijfer omvat de productie van alle producenten in de Unie die zichzelf kenbaar hebben gemaakt en het geschatte productievolume van de overige producenten in de Unie, die niet naar voren zijn gekomen in het onderzoek.

4.3.   Steekproef van producenten in de Unie

(67)

Zoals in overweging 14 is opgemerkt, zijn zes producenten in de Unie opgenomen in de steekproef en zij vertegenwoordigen samen 46,5 % van de geschatte totale productie van het soortgelijke product in de Unie.

5.   SCHADE

5.1.   Verbruik in de Unie

(68)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op grond van het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en de totale invoer. Het jaar 2009 werd gekenmerkt door nog niet eerder voorgekomen hoge prijzen voor nikkel, de belangrijkste grondstof die wordt gebruikt om het betrokken product en het soortgelijke product te produceren, en door de wereldwijde negatieve gevolgen van de financiële crisis, die samen leidden tot een bijzonder laag verbruiksniveau in de Unie in dat jaar. Echter, de marktsituatie verbeterde zich, zoals blijkt uit onderstaande tabel, en het verbruik in de Unie steeg met 50 % tussen 2009 en het eind van het OT.

 

2009

2010

2011

OT

Verbruik (in ton)

131 436

187 280

196 476

197 327

Index (2009 = 100)

100

142

149

150

Bron:

Eurostat, klacht en antwoorden op de vragenlijst

5.2.   Invoer in de Unie uit het betrokken land

5.2.1.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(69)

Vastgesteld werd dat de invoer met dumping in de Unie van de meewerkende producenten-exporteurs tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling in termen van omvang en marktaandeel liet zien:

 

2009

2010

2011

OT

Omvang

16 847

29 053

36 720

35 398

Index (2009 = 100)

100

172

218

210

Marktaandeel (in %)

12,8

15,5

18,7

17,9

Index (2009 = 100)

100

121

146

140

Bron:

Eurostat, klacht en antwoorden op de vragenlijst

(70)

De invoerhoeveelheden uit India zijn in de beoordelingsperiode aanzienlijk gestegen, namelijk met 110 %. De stijging was met name opvallend van 2009 tot 2010, toen de invoer uit India een enorme toename van 72 % liet zien en het verbruik in de Unie met 42 % steeg. Echter, hoewel het verbruik tussen 2010 en het eind van het OT slechts met 5 % steeg, bleven de invoerhoeveelheden vanuit India in deze periode aanmerkelijk stijgen, namelijk met 22 %.

(71)

Het marktaandeel van de invoer met dumping uit India is aanzienlijk gestegen tijdens de beoordelingsperiode, met 40 %.

5.2.2.   Invoerprijzen en prijsonderbieding

(72)

Zoals hiervoor in overweging 22 uitgelegd heeft een partij zorgen geuit over het feit dat de antidumpingvragenlijst niet toeliet onderscheid te maken tussen met name bepaalde soorten van het betrokken product, waartussen volgens die partij verschillen zouden bestaan.

(73)

Aan deze zorg werd in de vragenlijst tegemoet gekomen door verruiming van de zogenaamde productcontrolenummers (PCN), opdat de in het onderzoek relevante soorten met name voor de prijsvergelijking duidelijk werden vastgesteld. In deze fase bleek uit het onderzoek dat Indiase producenten-exporteurs enkel beperkte hoeveelheden van deze hoogtechnische soorten exporteerden. Niettemin zij opgemerkt dat de wijzigingen van de PCN waarborgden dat de prijzen van bepaalde productsoorten rechtstreeks vergeleken werden met de prijzen van soortgelijke productsoorten.

(74)

Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer met dumping:

 

2009

2010

2011

OT

Gemiddelde prijs (in EUR/ton)

2 372

2 801

3 246

3 196

Index (2009 = 100)

100

118

137

135

Bron:

Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(75)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit India stegen tijdens de beoordelingsperiode met 35 %, maar ze bleven onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens diezelfde periode (zie overweging 93). Dit verklaart de enorme toename van de invoerhoeveelheid en de aanzienlijke stijging met 40 % van het marktaandeel van Indiase exporteurs in deze periode.

(76)

Voor de bepaling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening brengen aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer met dumping van de in de steekproef opgenomen Indiase producenten voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor kosten na invoer.

(77)

Het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het OT, gaf een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van de invoer met dumping uit het betrokken land naar de markt van de Unie van 15 % te zien. De lagere prijzen van de invoer met dumping in vergelijking met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode verklaren de aanzienlijke stijging van de Indiase invoerhoeveelheden en van het marktaandeel van de invoer uit India tussen 2009 en het eind van het OT.

5.3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.3.1.   Inleidende opmerkingen

(78)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping uit India voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die van invloed zijn op de toestand van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

(79)

Zoals in overweging 14 is vermeld, werd voor het onderzoek naar mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(80)

Voor de schadeanalyse heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. In dit verband wordt de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie beoordeeld op grond van a) macro-economische indicatoren, namelijk indicatoren zoals productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel en groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping, waarvoor de gegevens zijn verzameld op het niveau van de totale bedrijfstak van de Unie, en op grond van b) micro-economische indicatoren, namelijk indicatoren zoals gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken, voorraden en arbeidskosten, waarvoor de gegevens zijn verzameld op het niveau van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(81)

Opgemerkt zij dat alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, met inbegrip van informatie in de klacht, gegevens van de producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd ingesteld alsmede de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zijn gebruikt om de macro-economische indicatoren te bepalen en in het bijzonder de gegevens met betrekking tot de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(82)

De micro-economische indicatoren zijn bepaald op grond van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hebben verstrekt.

5.3.2.   Macro-economische indicatoren

a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(83)

De trends voor de productie van de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

 

2009

2010

2011

OT

Productie-volume (ton)

105 646

140 363

138 795

139 141

Index (2009 = 100)

100

133

131

132

Productie-capaciteit (ton)

244 236

246 324

245 922

246 599

Index (2009 = 100)

100

101

101

101

Bezettings-graad (in %)

43

57

56

56

Index (2009 = 100)

100

132

130

130

Bron:

klacht, antwoorden op de vragenlijst

(84)

De productie in de Unie steeg met 32 % tijdens de beoordelingsperiode en deze stijging weerspiegelt in zekere mate de positieve ontwikkeling van het verbruik. Echter, tussen 2010 en het eind van het OT stagneerden de productievolumes.

(85)

Terwijl de bezettingsgraad zich verbeterde en met 13 procentpunten steeg tijdens de beoordelingsperiode, bleef de productiecapaciteit in deze periode in wezen stabiel.

b)   Verkoopvolume, marktaandeel en groei

(86)

De trends wat betreft het verkoopvolume, het marktaandeel en de groei lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

 

2009

2010

2011

OT

Verkoop-volume (ton)

88 796

124 641

124 007

124 217

Index (2009 = 100)

100

140

140

140

Marktaandeel (in %)

67,6

66,6

63,1

62,9

Index (2009 = 100)

100

98

93

93

Bron:

klacht, antwoorden op de vragenlijst

(87)

Na een aanzienlijke stijging tussen 2009 en 2010, tegen een achtergrond van toenemend verbruik, groeide de hoeveelheid verkopen aan niet-verbonden afnemers minder snel en profiteerden deze verkopen niet van de voortdurende stijging van de vraag (4,9 % tussen 2010 en 2011). Dit wordt ook weerspiegeld in de opwaartse trend binnen eindvoorraden, die een totale stijging van 41 % kenden tijdens de beoordelingsperiode, zoals vermeld in overweging 100.

(88)

Daarnaast daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 4,7 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode ondanks de gestage toename van het verbruik met 50 %.

(89)

Zoals aangegeven in overweging 68, groeide het verbruik van de Unie met 50 % tussen 2009 en het eind van het OT, terwijl de omvang van de invoer met dumping in dezelfde periode significant steeg met 110 %, zoals vermeld in overweging 70. De groei van de markt van de Unie tussen 2009 en het eind van het OT werd derhalve deels benut door invoer met dumping, terwijl de verkopen van de bedrijfstak van de Unie binnen de Unie tijdens dezelfde periode met 40 % toenamen. Dit toont aan dat de bedrijfstak van de Unie vanwege het toenemende marktaandeel van invoer met dumping niet ten volle kon profiteren van de groei van het verbruik in de Unie.

c)   Werkgelegenheid en productiviteit

(90)

Niettegenstaande de moeilijke financiële situatie die in de overwegingen 94 tot en met 99 wordt beschreven, bleef de werkgelegenheid binnen de bedrijfstak van de Unie relatief stabiel tijdens de beoordelingsperiode. Gezien het stijgende productievolume (zie overweging 84) steeg de productiviteit, gemeten als output in tonnen per werknemer per jaar, met 30 % tijdens dezelfde periode, wat erop duidt dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke inspanningen heeft geleverd om de efficiëntie te verbeteren.

 

2009

2010

2011

OT

Aantal werknemers

1 726

1 687

1 729

1 747

Index (2009 = 100)

100

98

100

101

Productiviteit (eenheden per werknemer)

61

83

80

80

Index (2009 = 100)

100

136

131

130

Bron:

klacht, antwoorden op de vragenlijst

d)   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(91)

De dumpingmarges van de drie in de steekproef opgenomen Indiase producenten/exporteurs liggen boven het de-minimisniveau (zie overweging 62). Gezien de sector van het betrokken product, het volume, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping uit India, zoals hierboven beschreven, kan het effect van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

(92)

Er zij aan herinnerd dat in 1999 antidumping- en antisubsidiemaatregelen (4) op het betrokken product zijn ingesteld. Op grond van het tijdsverloop tussen het vervallen van de in 1999 ingestelde maatregelen en het huidige onderzoek zijn er echter geen gegevens beschikbaar om het effect van de eerdere dumping te beoordelen. Uit het onderzoek is hoe dan ook niet gebleken dat de bedrijfstak nog steeds herstellende is van dumpingpraktijken uit het verleden.

5.3.3.   Micro-economische indicatoren

a)   Gemiddelde verkoopprijzen per eenheid op de markt van de Unie en productiekosten per eenheid

(93)

De gemiddelde prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkopen aan niet-verbonden afnemers in de Unie stegen met 34 % tijdens de beoordelingsperiode. De stijging weerspiegelt de algemene stijging van de grondstoffenkosten tijdens dezelfde periode. In 2011 en tijdens het OT konden de producenten in de Unie om de stijgende productiekosten te dekken slechts bescheiden prijsverhogingen doorvoeren, die net genoeg waren om een winstgevendheid van iets meer dan 1 % in 2011 en een break-evenniveau tijdens het OT te bereiken. Derhalve was, zoals de cijfers in bovenstaande tabel aantonen, zelfs een aanmerkelijke verhoging van de verkoopprijs niet voldoende voor de bedrijfstak van de Unie om een redelijke winst te maken.

 

2009

2010

2011

IP

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie voor niet-verbonden afnemers

2 988

3 833

4 185

4 018

Index (2009 = 100)

100

128

140

134

Productiekosten per eenheid (in EUR/ton)

3 542

3 931

4 127

4 011

Index (2009 = 100)

100

111

117

113

Bron:

antwoorden op de vragenlijst

b)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(94)

Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden de kasstroom, de investeringen, het rendement van investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken zich als volgt:

 

2009

2010

2011

OT

Winstgevend-heid van verkopen in de Unie aan niet-verbonden afnemers (in % van omzet)

–18,5

–2,6

1,4

0,2

Kasstroom (in EUR)

–19 790 367

– 226 207

7 778 576

5 096 869

Investeringen (in EUR)

4 653 604

8 436 096

4 552 443

4 156 522

Index (2009 = 100)

100

181

98

89

Rendement van investeringen (in %)

–68,8

–11,2

6,7

0,8

Bron:

antwoorden op de vragenlijst

(95)

De winstgevendheid van de in de steekproef van producenten van de Unie werd bepaald door de nettowinst vóór belastingen van de verkopen van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers uit te drukken als een percentage van de desbetreffende omzet. In 2009 maakten de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verlies, maar in 2010 tekende zich een herstel af overeenkomstig de stijging van het verbruik met 50 %, zoals beschreven in overweging 68. Ofschoon de winstgevendheid licht toenam, was de winstgevendheid met 0,2 % nog altijd ver onder een redelijk niveau van winstgevendheid in de staalsector. Inderdaad werd de winstmarge voorlopig vastgesteld op 5 %, omdat werd geoordeeld dat deze overeenkomt met de marge die door een dergelijke bedrijfstak in de sector van het onderzochte product redelijkerwijs kan worden behaald onder normale concurrentievoorwaarden, dat wil zeggen zonder invoer met dumping, op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie zoals aangegeven door de bedrijfstak van de Unie. Voorts is deze marge van 5 % een winstmarge vóór belasting, die een passend minimum werd geacht in andere onderzoeken naar soortgelijke producten in dezelfde sector.

(96)

Tijdens het OT slaagden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie erin om het break-evenpoint te bereiken. Echter, door de prijsdruk die door de invoer met dumping werd uitgeoefend konden zij hun prijzen niet op de kosten afstemmen en behaalden zij geen tevredenstellende resultaten. Deze situatie bestaat tevens doordat het onderzochte product als bulkgoed wordt beschouwd en de prijzen derhalve de voornaamste factor zijn aan de hand waarvan afnemers hun keuzes bepalen.

(97)

Voor de kasstroom, die het vermogen van de bedrijfstak om haar activiteiten zelf te financieren weergeeft en die werd berekend op basis van de bedrijfsexploitatie, was negatief tot 2010. Ofschoon deze verbeterde in 2011, daalde deze met 34 % tussen 2011 en het OT.

(98)

De ontwikkeling van de winstgevendheid en kasstroom tijdens de beoordelingsperiode beperkte het vermogen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om in hun activiteiten te investeren en ondermijnde hun ontwikkeling. Bijgevolg werd het vermogen van de Unie om kapitaal aan te trekken en kosten te financieren belemmerd. Hoewel de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie erin slaagden enkele investeringen in verband met het soortgelijke product te doen in 2010, liepen de investeringen daarna terug, in het bijzonder tijdens het OT, toen ze met 51 % daalden ten opzichte van de niveaus in 2010. Hoewel het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van investeringen, in 2011 positief werd, kende het tijdens het OT ook een aanmerkelijke daling met 5,9 procentpunten tot een laag niveau van 0,8 %.

(99)

In het licht van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de financiële prestaties van de in de steekproef opgenomen producenten tijdens het OT enigszins kwetsbaar waren.

c)   Voorraden

(100)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in de beoordelingsperiode met 41 % toegenomen; de toename ervan ging gepaard met verliezen aan marktaandeel, met name in het OT.

 

2009

2010

2011

IP

Eindvoorraden van de SP (ton)

4 395

5 289

5 469

6 214

Index (2009 = 100)

100

120

124

141

Bron:

antwoorden op de vragenlijst

d)   Arbeidskosten

(101)

De arbeidskosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie lieten een bescheiden stijging zien tijdens de beoordelingsperiode en zijn derhalve geen bepalende factor voor de stijging van de productiekosten.

 

2009

2010

2011

OT

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (in EUR)

52 356

57 182

55 907

54 509

Index (2009 = 100)

100

109

107

104

Bron:

antwoorden op de vragenlijst

5.4.   Conclusie over schade

(102)

Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Unie niet ten volle profiteerde van de stijging van het verbruik tijdens de beoordelingsperiode en in het bijzonder tijdens het OT. In eerste instantie, tussen 2009 en 2010, was er een verbetering merkbaar in de meeste schade-indicatoren voor de bedrijfstak van de Unie, maar de economische situatie van de bedrijfstak stagneerde daarna of verslechterde zelfs.

(103)

Tegen de achtergrond van een haussemarkt stegen bepaalde indicatoren zoals het productie- en het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie wel degelijk aanmerkelijk tussen 2009 en 2010, maar zij vertoonden vervolgens vanaf 2010 een vertraging. Deze situatie deed zich voor ondanks een voortdurende stijging van het verbruik.

(104)

Daarnaast ondervonden de schade-indicatoren die verbonden zijn aan de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom, de investeringen en de winstgevendheid, ernstige gevolgen van de op de markt van de Unie uitgeoefende prijsdruk, in het bijzonder tijdens het OT. De bedrijfstak van de Unie was tussen 2009 en 2010 niet in staat zijn prijzen voldoende te laten stijgen om de productiekosten te dekken. De winstgevendheid verbeterde tussen 2009 en 2011 daar een lichte winst werd behaald van 1,4 % in 2011; de winstgevendheid daalde echter opnieuw in het OT toen enkel het break-evenpoint werd bereikt. Dit betekent dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om kapitaal aan te trekken en te herstellen ondermijnd werd.

(105)

In het licht van het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Inleiding

(106)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening is de Commissie nagegaan of de invoer met dumping uit India de bedrijfstak van de Unie zodanige schade had berokkend dat deze aanmerkelijk kan worden genoemd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om uit te sluiten dat de mogelijke schade als gevolg van deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

6.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(107)

Uit het onderzoek bleek dat het verbruik in de Unie met 50 % toenam tijdens de beoordelingsperiode en dat tezelfdertijd de omvang van de invoer uit India meer dan verdubbelde. Anderzijds viel de toename van de invoer met dumping samen met een vertraging in de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen tussen 2010 en het eind van het OT.

(108)

Wat betreft de prijsdruk op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode werd geconstateerd dat de gemiddelde Indiase invoerprijzen voortdurend op een lager niveau lagen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. Door onderbieding van de bedrijfstak van de Unie met gemiddeld 15 % tijdens het OT steeg het marktaandeel van de Indiase invoer met dumping met 40 % tussen 2009 en het eind van het OT, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 4,7 procentpunten daalde (van 67,6 % in 2009 tot 62,9 % in het OT). Uit het verlies van marktaandeel blijkt dat de bedrijfstak van de Unie slechts in beperkte mate kon profiteren van het toenemende verbruik.

(109)

In reactie op de stijgende productiekosten poogde de bedrijfstak van de Unie de eenheidsprijs voor niet-verbonden afnemers te verhogen, zoals uitgelegd in overweging 93. Echter, vanwege de in het bovenstaande vermelde prijsdruk die door de toenemende omvang van de Indiase invoer met dumping werd uitgeoefend, was de prijsverhoging niet voldoende om de stijgende kosten te compenseren. Hierdoor was de bedrijfstak van de Unie niet in staat om tevredenstellende winstniveaus te behalen die noodzakelijk konden worden geacht voor deze specifieke bedrijfstak.

(110)

De conclusie luidt derhalve dat de sterke toename van de invoer met dumping uit India tegen prijzen die voortdurend die van de bedrijfstak van de Unie onderboden, bepalend was voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

6.3.   Gevolgen van andere factoren

6.3.1.   Invoer uit derde landen

Land

 

2009

2010

2011

OT

Volks-republiek China (VRC)

Volume (ton)

8 129

10 853

14 360

16 403

 

Index (2009 = 100)

100

134

177

202

 

Markt-aandeel (in %)

6,2

5,8

7,3

8,3

 

Index (2009 = 100)

100

94

118

134

 

Gemiddelde prijs

1 914

2 607

2 835

2 508

 

Index (2009 = 100)

100

136

148

131

Zwitserland

Volume (ton)

8 094

10 700

9 187

9 115

 

Index (2009 = 100)

100

132

113

113

 

Markt-aandeel (in %)

6,2

5,7

4,7

4,6

 

Index (2009 = 100)

100

93

75

75

 

Gemiddelde prijs

3 423

4 063

4 475

4 360

 

Index (2009 = 100)

100

119

131

127

Republiek Korea

 

 

 

 

 

 

Volume (ton)

4 900

6 775

6 355

6 266

 

Index (2009 = 100)

100

138

130

128

 

Markt-aandeel (in %)

3,7

3,6

3,2

3,2

 

Index (2009 = 100)

100

97

87

85

 

Gemiddelde prijs

3 717

4 165

4 761

4 627

 

Index (2009 = 100)

100

112

128

124

Totaal van alle derde landen behalve India

 

 

 

 

 

 

Volume (ton)

25 793

33 586

35 749

37 712

 

Index (2009 = 100)

100

130

139

146

 

Markt-aandeel (in %)

19,6

17,9

18,2

19,1

 

Index (2009 = 100)

100

91

93

97

 

Gemiddelde prijs

3 609

4 214

4 748

4 483

 

Index (2009 = 100)

100

117

132

124

(111)

Naast de invoer met dumping vanuit India, die 48 % van de totale invoer in de markt van de Unie tijdens het OT vertegenwoordigde, waren er andere bronnen van invoer, met inbegrip van de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Zwitserland, die onderzocht moesten worden met betrekking tot het oorzakelijke verband.

(112)

Uit het onderzoek bleek dat de gemiddelde verkoopprijzen van Koreaanse en Zwitserse producenten-exporteurs boven de verkoopprijzen van de Indiase producenten-exporteurs en die van de bedrijfstak van de Unie bleven tijdens de beoordelingsperiode en met name tijdens het OT. Bovendien daalde hun marktaandeel in het OT met 0,5 respectievelijk 1,6 procentpunten.

(113)

De gemiddelde prijs van de invoer uit de Volksrepubliek China lag gemiddeld onder het prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie en het marktaandeel van dit land vertoonde tijdens de beoordelingsperiode een opwaartse trend. Uit het onderzoek bleek echter dat de productmix waaruit de Chinese invoer bestond, verschilt van die van de Chinese producten die niet rechtstreeks concurreren met die van de bedrijfstak van de Unie of die van Indiase oorsprong. Derhalve werd geoordeeld dat de Chinese export geen aanmerkelijke gevolgen kon hebben voor de door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie verkochte hoofdproductsoorten. De gevolgen van de export uit China voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade was derhalve gering.

(114)

Niettemin stelde een producent-exporteur dat het onderzoek had moeten worden uitgebreid tot de invoer van roestvrij staaldraad uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Zwitserland.

(115)

In aanvulling op de hierboven weergegeven feiten en overwegingen zij opgemerkt dat er in de inleidingsfase en tot op heden geen bewijs is van dumping, schade en een oorzakelijk verband die de inleiding van een antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van oorsprong uit deze landen zou rechtvaardigen. En zelfs indien er bewijs voorhanden zou zijn dat een onderzoek naar andere invoer zou rechtvaardigen, zou een verschil in behandeling door inleiding van een antidumpingprocedure tegen enkel invoer uit India niet als discriminerend worden aangemerkt. Het argument dat het onderzoek tot deze landen had moeten worden uitgebreid, is derhalve ongegrond en moet bijgevolg worden verworpen.

(116)

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de uitvoer uit deze derde landen geen significante medeoorzaak was van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

6.3.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(117)

De totale uitvoer van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigde 8,5 % van de totale productie in het OT. Dit beeld wordt weerspiegeld door de uitvoer naar niet-verbonden afnemers door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie; hun uitvoer vertegenwoordigde 7 % van de productie in het OT, waarbij de prijzen 36 % hoger waren dan de prijs op de markt van de Unie in dezelfde periode. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de uitvoeractiviteit van de bedrijfstak van de Unie geen medeoorzaak van de aanmerkelijke schade kon zijn geweest.

6.3.3.   De economische crisis en grondstoffenprijzen

(118)

Zoals in overweging 68 is opgemerkt, was het verbruik in 2009 bijzonder laag vanwege het uitzonderlijk hoge prijsniveau van nikkel en de gevolgen van de economische crisis. Deze situatie verklaart zeker de bijzonder slechte financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie in 2009. Waar vanaf 2010 het verbruik steeg, staken de prestaties van de laaggeprijsde invoer met dumping echter scherp af tegen die van de bedrijfstak van de Unie.

(119)

Het onderzoek toonde aan dat de bedrijfstak van de Unie zelfs tijdens het algemene economische herstel niet in staat was om te profiteren van het groeiende verbruik en gedurende de gehele beoordelingsperiode marktaandeel verloor, terwijl de Indiase uitvoer met dumping aan marktaandeel won.

(120)

Dit betekent dat, hoewel de economische crisis en de stijging van de grondstoffenprijzen mogelijk medeoorzaken waren van de slechte prestaties van de bedrijfstak van de Unie, het effect ervan over het algemeen niet dermate groot kan worden geacht dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT geleden aanmerkelijke schade erdoor verbroken wordt.

6.4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(121)

Er werd aangetoond dat de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping van oorsprong uit India in de beoordelingsperiode aanzienlijk toenamen (met respectievelijk 110 % en 40 %). Voorts werd vastgesteld dat deze invoer de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie voortdurend onderbood, in het bijzonder gedurende het OT (met gemiddeld 15 %).

(122)

Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de invoer met dumping uit India viel samen met de langzame ontwikkeling van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie vanaf 2010. Derhalve was de bedrijfstak van de Unie ondanks het herstel van het verbruik, niet in staat de stijging van de productiekosten afdoende door te berekenen aan de afnemer, zodat financiële indicatoren als winstgevendheid, kasstroom en investeringen op een laag niveau bleven.

(123)

Bij het onderzoek van de andere bekende factoren die de bedrijfstak van de Unie schade hadden kunnen toebrengen, bleek dat deze factoren geen zodanige rol hadden gespeeld dat het geconstateerde oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit India en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

(124)

Op basis van bovenstaande analyse, waarbij de effecten van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren zijn onderscheiden en gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de uitvoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit India aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

7.   BELANG VAN DE UNIE

7.1.   Algemene overwegingen

(125)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schade veroorzakende dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van alle belangen van de betrokkenen, met inbegrip van die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(126)

De bedrijfstak van de Unie bestaat uit 27 bekende producenten die samen de gehele productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen. Deze producenten zijn gevestigd in verschillende lidstaten en hebben 1 747 werknemers die tijdens het OT rechtstreeks bij de productie en verkoop van het soortgelijke product betrokken waren.

(127)

Een producent van de Unie, die een relatief klein deel van de productie van de Unie vertegenwoordigde en een verbonden onderneming in India had, keerde zich tegen de opening van het onderzoek. Zoals vermeld in overweging 22, stelde hij tevens dat de hoogtechnische producten niet zouden moeten worden bestreken en dat het niet in het belang van de Unie was om ten aanzien van deze productsoort dezelfde maatregelen in te stellen.

(128)

Zoals vermeld in overweging 72 werd aan deze zorg in de vragenlijst tegemoetgekomen door uitbreiding in het onderzoek van de PCN’s die duidelijk op deze soorten zagen. In deze fase bleek echter uit het onderzoek dat hoogtechnische producten door het onderzoek werden bestreken en dat Indiase producenten-exporteurs enkel geringe hoeveelheden van deze productsoorten exporteerden. De door deze producent tot uitdrukking gebrachte zorgen werden derhalve ongegrond geacht en zijn argument werd verworpen.

(129)

Er is vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden als gevolg van de invoer met dumping uit India. Er zij aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat was ten volle te profiteren van het groeiende verbruik, en de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie bleef kwetsbaar.

(130)

Verwacht wordt dat de instelling van antidumpingrechten tot een herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zullen leiden, zodat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen voor het soortgelijke product in overeenstemming kan brengen met de productiekosten.

(131)

Door de instelling van maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ook ten minste een deel van zijn tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat een positief effect zal hebben op zijn winstgevendheid en algemene economische situatie. De instelling van maatregelen zou de bedrijfstak in staat stellen om zijn kostenefficiëntie te handhaven en verder te verbeteren.

(132)

Indien geen maatregelen worden ingesteld, kunnen verdere verliezen van marktaandeel en een verslechtering van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie verwacht worden.

(133)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen voor de invoer van oorsprong uit India in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

7.3.   Belang van de gebruikers

(134)

Er werd een vragenlijst gestuurd naar negen gebruikers in de Unie. Antwoorden op de vragenlijst werden teruggestuurd door slechts drie van de gebruikers, die samen ongeveer 6 % vertegenwoordigden van de totale invoer vanuit India van het betrokken product tijdens het OT. Zij zijn actief in sectoren die verband houden met voedselverwerking, met inbegrip van commerciële keukens en catering, huishoudelijke apparaten en de automobielsector.

(135)

Aankopen vanuit India maakten ongeveer 67 % uit van hun totale aankopen van het betrokken product en India was voor één gebruiker de enige voorzieningsbron. Tijdens het OT maakte het gemiddelde percentage van de omzet waarin het betrokken product verwerkt was 54 % uit van hun totale omzet.

(136)

Uit het onderzoek bleek dat de gemiddelde winstgevendheid van alle meewerkende gebruikers in de bedrijfstakken die het betrokken gebruiken tijdens het OT boven 9 % lag, afhankelijk van de omzet.

(137)

De waarschijnlijke weerslag van de voorgestelde maatregelen werd beoordeeld op grond van de door de gebruikers ingediende antwoorden op de vragenlijst en de totale markt van de Unie voor het betrokken product en het soortgelijke product. Uitgaande van het worst-casescenario voor de markt van de Unie, namelijk dat prijsstijgingen niet zouden kunnen worden doorberekend aan de distributieketen en dat de gebruikers door zouden gaan met het aankopen van dezelfde hoeveelheden vanuit India als voorheen, zou de weerslag van het recht voor de gebruikers een verlaging van hun winstgevendheid met ongeveer 1,2 procentpunten betekenen.

(138)

Opgemerkt zij dat een gebruiker een neutraal standpunt innam ten overstaan van het onderzoek, omdat hij van mening is dat de instelling van maatregelen geen aanmerkelijke gevolgen op de marktprijzen zal hebben, aangezien de mogelijke prijsstijging door de distributeurs zou worden opgevangen.

(139)

Een andere gebruiker toonde zich er bezorgd over dat eventueel ingestelde maatregelen ook gevolgen zouden hebben voor sommige productsoorten die niet meer in de Unie worden geproduceerd. Echter, uit het onderzoek bleek dat de door voornoemde gebruiker bedoelde productsoorten nog steeds in de Unie worden geproduceerd en dat er geen significante vraag naar deze soorten roestvrij staal bestaat. Ook dient te worden opgemerkt dat de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode niet hun volledige productiecapaciteit hebben benut, wat betekent dat, als de vraag stijgt, de productie deze zou kunnen volgen.

(140)

Er zij op gewezen dat, aangezien het betrokken product gestandaardiseerd is in termen van de bedrijfstak en het gebruik, gebruikers gemakkelijk van voorzieningsbron kunnen veranderen voor zover het gaat om de productkwaliteit of de prijs. De instelling van maatregelen mag niet uitsluiten dat het betrokken product uit andere landen en zelfs uit India kan worden ingevoerd zodra handelsverstorende effecten van dumping zijn weggenomen.

(141)

Gelet op het bovenstaande wordt het effect op de gebruikers over het geheel genomen geacht beperkt te zijn, ook al zullen bepaalde gebruikers waarschijnlijk, in meer of mindere mate, negatieve gevolgen ondervinden van maatregelen betreffende invoer uit India.

7.4.   Belang van de importeurs

(142)

Niet-verbonden importeurs verleenden in beperkte mate hun meewerking. Negen importeurs verstrekten steekproefgegevens, maar slechts één stemde toe in meewerking. Deze onderneming vertegenwoordigde ongeveer 7 % van de totale invoer vanuit India tijdens het OT. De onderneming is tegen de instelling van maatregelen, aangezien India verreweg de belangrijkste leverancier van de onderneming is. Hoewel de instelling van maatregelen een negatief effect zou hebben op de winstgevendheid van deze importeur vanwege de hogere te maken kosten, zou deze onderneming zich in een positie moeten bevinden waarin zij ten minste een deel van de hogere kosten aan haar afnemers kan doorberekenen.

(143)

Ook zouden importeurs kunnen overgaan op andere bronnen, met inbegrip van de bedrijfstak van de Unie en andere exporterende landen.

(144)

Op grond hiervan wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zal hebben voor het belang van de importeurs.

7.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(145)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er over het geheel genomen, op basis van de informatie over het belang van de Unie, geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van maatregelen op de invoer van het betrokken product uit India pleiten.

(146)

Daarnaast lijken, alle gevolgen van de antidumpingmaatregelen voor de markt van de Unie in overweging nemende, de positieve effecten voor de bedrijfstak van de Unie al met al op te wegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen voor de andere, meer beperkte belangengroepen.

8.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(147)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

8.1.   Schademarge

(148)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(149)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak in de sector kan worden behaald.

(150)

Derhalve werd de schademarge berekend op grond van een vergelijking van de gewogen gemiddelde prijs van de invoer met dumping, zoals vastgesteld voor de prijsonderbieding in overweging 77, met de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie voor het soortgelijke product. De geen schade veroorzakende prijs werd vastgesteld door een redelijke winst op te tellen bij de productiekosten. De streefwinstmarge werd voorlopig vastgesteld op 5 %, zoals vermeld in overweging 95.

(151)

Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde totale cif-prijs bij invoer, zie overweging 154.

8.2.   Voorlopige maatregelen

(152)

In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de invoer van bepaald roestvrij staaldraad van oorsprong uit India voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

(153)

Wat het parallelle antisubsidieonderzoek betreft, verbieden artikel 14, lid 1, van de basisverordening en artikel 24, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (5) dat voor hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt opgelegd om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die door dumping en uitvoersubsidies is ontstaan. Alle subsidieregelingen die worden behandeld in de voorlopige antisubsidieverordening (6) hebben betrekking op uitvoersubsidies. De relevante voorlopige antidumpingrechten van de meewerkende producenten in kwestie zijn derhalve dienovereenkomstig gecorrigeerd.

(154)

Op grond van het voorgaande zijn voorlopige antidumpingrechten vastgesteld door de schademarges, de dumpingmarges en de compenserende rechten met elkaar te vergelijken. Daarom worden de volgende antidumpingrechten voorgesteld:

(in %)

Onderneming

Schademarge

Dumpingmarge

Compenserend recht

Voorlopig antidumpingrecht

Rajaraatna Metal Industries

17,2

32,3

4,3

12,9

Venus-groep

26,1

30,4

3,2

22,9

Viraj Profiles

32,1

24,4

0,0

24,4

Niet in de steekproef opgenomen meewerkende ondernemingen

24,0

28,0

3,8

20,2

Alle andere ondernemingen

32,1

32,3

4,3

27,8

(155)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten gelden dus (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) uitsluitend voor de invoer van het betrokken product van oorsprong uit India die vervaardigd zijn door de vermelde specifieke juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op invoer van het betrokken product voor zover het is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op dit product is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(156)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (7) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(157)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-meewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

9.   SLOTBEPALING

(158)

Gelet op de beginselen van goed bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich hebben aangemeld binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden vermeld dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van definitieve bevindingen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Een voorlopig antidumpingrecht wordt ingesteld op draad van roestvrij staal, bevattende:

2,5 of meer gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van draad dat 28 of meer doch niet meer dan 31 gewichtspercenten nikkel en 20 of meer doch niet meer dan 22 gewichtspercenten chroom bevat,

minder dan 2,5 gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van draad dat 13 of meer doch niet meer dan 25 gewichtspercenten chroom en 3,5 of meer doch niet meer dan 6 gewichtspercenten aluminium bevat,

momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7223 00 19 en 7223 00 99, van oorsprong uit India.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product, geproduceerd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Raajratna, Metal Industries, Ahmedabad, Gujarat

12,9

B775

Venus Wire Industries Pvt. Ltd, Mumbai, Maharashtra

22,9

B776

Precision Metals, Mumbai, Maharashtra

22,9

B777

Hindustan Inox Ltd, Mumbai, Maharashtra

22,9

B778

Sieves Manufacturer India Pvt. Ltd, Mumbai, Maharashtra

22,9

B779

Viraj Profiles Vpl. Ltd, Thane, Maharashtra

24,4

B780

In de bijlage opgenomen ondernemingen

20,2

B781

Alle andere ondernemingen

27,8

B999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 mei 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 240 van 10.8.2012, blz. 15.

(3)  PB C 240 van 10.8.2012, blz. 6.

(4)  Verordening (EG) nr. 1599/1999 van de Raad (PB L 189 van 22.7.1999, blz. 1); Verordening (EG) nr. 1600/1999 (PB L 189 van 22.7.1999, blz. 19) en Verordening (EG) nr. 1601/1999 (PB L 189 van 22.7.1999, blz. 26).

(5)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(6)  Zie bladzijde 19 van dit Publicatieblad.

(7)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, N105, 8/20, 1049 Brussel, BELGIË.


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen meewerkende producenten-exporteurs in India

Aanvullende Taric-code B781

Naam van de onderneming

Plaats

Bekaert Mukand Wire Industries

Lonand, Tal. Khandala, Satara District, Maharastra

Bhansali Bright Bars Pvt. Ltd

Mumbai, Maharashtra

Bhansali Stainless Wire

Mumbai, Maharashtra

Chandan Steel

Mumbai, Maharashtra

Drawmet Wires

Bhiwadi, Rajastan

Garg Inox Ltd

Bahadurgarh, Haryana

Jyoti Steel Industries Ltd

Mumbai, Maharashtra

KEI Industries

New Delhi

Macro Bars and Wires

Mumbai, Maharashtra

Mukand Ltd

Thane

Nevatia Steel & Alloys Pvt. Ltd

Mumbai, Maharashtra

Panchmahal Steel Ltd

Dist. Panchmahals, Gujarat


8.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 126/19


VERORDENING (EU) Nr. 419/2013 VAN DE COMMISSIE

van 3 mei 2013

tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) ("de basisverordening"), en met name artikel 12,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 10 augustus 2012 heeft de Europese Commissie ("de Commissie") met een bericht ("het bericht van inleiding") in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) de inleiding van een antisubsidieprocedure ("de antisubsidieprocedure" of "de onderhavige procedure") betreffende de invoer in de Unie van bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India ("het betrokken land") aangekondigd.

(2)

Diezelfde dag heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (3) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek geopend ("de antidumpingprocedure").

(3)

De antisubsidieprocedure werd ingeleid na een klacht die op 28 juni 2012 werd ingediend door de European Confederation of Iron and Steel Industries (Eurofer) ("de klager") namens producenten die meer dan 50 % van de totale productie van bepaald draad van roestvrij staal in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over subsidiëring van het product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

(4)

Voorafgaand aan de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen dat bepaald draad van roestvrij staal van oorsprong uit India met subsidiëring werden ingevoerd en dat de bedrijfstak van de Unie hierdoor aanmerkelijke schade leed. De Indiase overheid werd voor overleg uitgenodigd teneinde de in de klacht omschreven situatie op te helderen om overeenstemming te bereiken over een oplossing. In dit geval kon geen overeenstemming worden bereikt.

1.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(5)

De Commissie heeft de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, de haar bekende importeurs en gebruikers alsmede de Indiase overheid van de opening van het onderzoek in kennis gesteld.

(6)

Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(7)

Gezien het grote aantal producenten-exporteurs in het betrokken land, niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie dat bij het onderzoek is betrokken en teneinde het onderzoek binnen de wettelijke termijn af te ronden, kondigde de Commissie in het bericht van inleiding aan dat zij besloten had om het aantal producenten-exporteurs in het betrokken land, niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie dat zou worden onderzocht door samenstelling van een steekproef in de zin van artikel 27 van de basisverordening tot een redelijk aantal te beperken.

1.2.1.   Steekproef van producenten-exporteurs

(8)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle producenten-exporteurs in het betrokken land verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(9)

18 Producenten-exporteurs waarvan sommigen tot dezelfde groep behoorden, verstrekten de verlangde informatie binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef; 7 van hen verzochten om een individueel onderzoek voor het geval zij niet in de steekproef zouden worden opgenomen. Vijftien van deze medewerkende ondernemingen gaven aan tijdens het onderzoektijdvak draad van roestvrij staal naar de Unie te hebben uitgevoerd. De steekproef werd derhalve samengesteld op grond van de informatie die deze 15 producenten-exporteurs hebben verstrekt.

(10)

Overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening heeft de Commissie, voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie, een steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve hoeveelheid die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. In de steekproef zijn twee individuele ondernemingen en een groep van ondernemingen bestaande uit vier verbonden ondernemingen opgenomen, die samen meer dan 63 % van de totale uitvoerhoeveelheid van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigen.

(11)

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende producenten-exporteurs en de desbetreffende Indiase autoriteiten eveneens geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er zijn geen opmerkingen over de samenstelling van de steekproef gemaakt.

(12)

Zoals in overweging 10 is vermeld, werd de steekproef beperkt tot een redelijk aantal ondernemingen die binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht. De ondernemingen die in het kader van het subsidieonderzoek zijn onderzocht, zijn opgenomen in overweging 19.

(13)

Voorts werden, zoals in overweging 8 is genoemd, aanvankelijk 7 verzoeken om individuele behandeling ontvangen. Derhalve werd overwogen dat in dit stadium het individuele onderzoek te belastend zou zijn en aan een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg zou staan. De verzoeken van de exporteurs die de nodige gegevens binnen de termijnen hebben ingediend, zullen echter in het verdere verloop van het onderzoek worden onderzocht.

1.2.2.   Steekproef van producenten in de Unie

(14)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie meegedeeld dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Deze steekproef bestond in eerste instantie uit vijf producenten waarvan bij de Commissie voorafgaand aan de inleiding van het onderzoek bekend was dat zij draad van roestvrij staal produceerden in de Unie. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van de verkopen, productievolume en geografische locatie. De belanghebbenden werd in het bericht van inleiding ook verzocht om hun standpunten over de voorlopige steekproef uiteen te zetten. Uit de analyse van de vragenlijst bleek dat één van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie een verbonden onderneming in de Unie had zich ook bezighield met de productie en verkoop van draad van roestvrij staal. Bijgevolg waren de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie samen goed voor 46,5 % van de totale geschatte productie in de Unie. De steekproef wordt representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie.

1.2.3.   Steekproef van importeurs

(15)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle niet-verbonden importeurs verzocht zich bij de Commissie kenbaar te maken en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

(16)

Negen niet-verbonden importeurs in totaal hebben de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie heeft een steekproef samengesteld van drie ondernemingen, die 23,8 % van de Indiase invoer naar de Unie tijdens het OT voor hun rekening namen, op grond van het grootste invoervolume naar de Unie. Twee van de in de steekproef opgenomen importeurs hebben echter geen antwoorden op de vragenlijst ingediend. Derhalve was het in deze fase van het onderzoek niet mogelijk om een steekproef uit te voeren en zal tijdens het resterende deel van het onderzoek opnieuw om de medewerking van de importeurs worden gevraagd.

1.2.4.   Antwoorden op de vragenlijst en controlebezoeken

(17)

Er werden vragenlijsten toegezonden aan de Indiase overheid, de drie in de steekproef opgenomen (groepen) producenten-exporteurs in India en de producenten-exporteurs die om een individueel onderzoek hadden verzocht, de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de drie in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeurs en negen bekende gebruikers.

(18)

Er zijn antwoorden op de vragenlijst ontvangen van de Indiase overheid, de drie in de steekproef opgenomen (groepen) producenten-exporteurs, een van de producenten-exporteurs die om een individueel onderzoek hadden verzocht, de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, één niet-verbonden importeur en drie gebruikers.

(19)

De Commissie heeft alle gegevens van de belanghebbenden die zij voor de voorlopige vaststelling van subsidiëring, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Er zijn controlebezoeken uitgevoerd in de gebouwen van de Indiase overheid in Delhi en van de volgende partijen:

 

producenten in de Unie:

Hagener Feinstahl GmbH, Hagen, Duitsland

Inoxfil S.A., Igualada, Spanje

Rodacciai SPA, Milaan, Italië

Trafilerie Brambilla SPA, Calziocorte, Italië

Ugitech groep:

Ugitech France S.A., Bourg en Bresse, Frankrijk

Sprint Metal Edelstahl, Hemer, Duitsland

 

producenten-exporteurs in India:

Raajratna Metal Industries, Ahmedabad, Gujarat

Viraj Profiles Vpl. Ltd., Thane, Maharashtra

Venus-groep:

Venus Wire Industries Pvt. Ltd, Mumbai, Maharashtra

Precision Metals, Mumbai, Maharashtra

Hindustan Inox Ltd., Mumbai, Maharashtra

Sieves Manufacturer India Pvt. Ltd., Mumbai, Maharashtra

1.3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(20)

Het onderzoek naar de subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 april 2011 tot en met 31 maart 2012 ("onderzoektijdvak" of "OT"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot het eind van het onderzoektijdvak ("de beoordelingsperiode").

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(21)

Het betrokken product is draad van roestvrij staal, bevattende:

2,5 of meer gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van draad dat 28 of meer doch niet meer dan 31 gewichtspercenten nikkel en 20 of meer doch niet meer dan 22 gewichtspercenten chroom;

minder dan 2,5 gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van draad dat 13 of meer doch niet meer dan 25 gewichtspercenten chroom en 3,5 of meer doch niet meer dan 6 gewichtspercenten aluminium;

momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7223 00 19 en 7223 00 99, van oorsprong uit India.

(22)

Een partij heeft aangevoerd dat er ook zogenaamde "hoogtechnische" productsoorten bestaan die verschillen van de andere soorten van het betrokken product dat in India wordt geproduceerd maar ook in de Unie. Voorts stelden zij dat de technische soorten, in tegenstelling tot de meeste vanuit India naar de Unie uitgevoerde soorten, geen bulkgoederen zijn maar specifieke productsoorten die voor specifieke vormen van gebruik worden geproduceerd in verschillende staalsoorten en met verschillende diameters en dat het onderzoek hierop geen betrekking zou moeten hebben.

(23)

In deze fase blijkt dat de technische soorten deel uitmaakten van de productomschrijving en dat zij in vergelijking tot andere soorten van het betrokken product soortgelijke fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben. Voorts blijkt dat deze soorten ook door producenten in de Unie worden geproduceerd, zodat de technische soorten binnen het bereik van dit onderzoek vallen.

2.2.   Soortgelijk product

(24)

Uit het onderzoek bleek dat het betrokken product, het product dat op de binnenlandse markt van India wordt geproduceerd en verkocht, en het product dat door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en verkocht op de markt van de Unie dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Deze producten worden daarom voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding

(25)

Op basis van de informatie in de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt:

a)

Duty Entitlement Passbook Scheme ("DEPBS", kredietregeling voor invoerrechten),

b)

Duty Drawback Scheme ("DDS", regeling voor de terugbetaling van rechten),

c)

Advance Authorisation Scheme ("AAS", regeling voorafgaande vergunningen),

d)

Export Promotion Capital Goods Scheme ("EPCGS", regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering),

e)

Export Credit Scheme ("ECS", regeling exportkredieten),

f)

Focus Market Scheme ("FMS", focusmarktregeling),

g)

Special Economic Zones/Export Oriented Units ("SEZ/EOU", regeling bijzondere economische zones/exportgerichte bedrijven)

(26)

De regelingen (a), (c) tot en met (d), en (f) tot en met (g) zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (nr. 22 van 1992), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden ("Foreign Trade Act"). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid, die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Het document over het buitenlandse handelsbeleid dat relevant is voor het OT van dit onderzoek is Foreign Trade Policy 2009-2014 ("FTP 09-14"). Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FTP 09-14 vastgesteld in een Handbook of Procedures, Volume I ("HOP I 09-14"). Dit procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(27)

De onder e) genoemde ECS is gebaseerd op de artikelen 21 en 35A van de Banking Regulation Act (bankwet) van 1949, die de Reserve Bank of India ("RBI") machtigt handelsbanken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

(28)

De onder b) genoemde DDS is gebaseerd op artikel 75 van de Customs Act van 1962, op artikel 37 van de Central Excise Act van 1944, op de artikelen 93, lid A, en 94 van de Financial Act van 1994 en op de Customs, Central Excise Duties and Service Tax Drawback Rules van 1995. Terugbetalingspercentages worden regelmatig bekendgemaakt; in het OT waren de All Industry Rates (AIR) of Duty Drawback 2011-12 van toepassing, bekendgemaakt in mededeling nr. 68 / 2011- Cus (N.T.). De regeling voor de terugbetaling van rechten wordt in hoofdstuk 4 van FTP 2009-2014 ook een regeling voor kwijtschelding van rechten genoemd.

3.2.   Duty Entitlement Passbook Scheme ("DEPBS", kredietregeling voor invoerrechten)

(a)   Rechtsgrond

(29)

De kredietregeling voor invoerrechten (DEPBS) is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 4.3 van het document FTP 09-14 en in hoofdstuk 4 van HOP I 09-14.

(b)   Subsidiabiliteit

(30)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

(c)   Toepassing van de DEPBS in de praktijk

(31)

Een exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Deze percentages worden bepaald op basis van standaard-input-outputnormen ("SION’s"), waarbij wordt uitgegaan van een bepaalde hoeveelheid ingevoerde inputs die in het exportproduct zouden zijn verwerkt, en van de op die inputs toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk zijn betaald. Het DEPBS-percentage voor het betrokken product tijdens het OT van dit onderzoek bedroeg 5 % met een maximumwaarde van 97 INR/kg.

(32)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag aan DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur dus welk voordeel hij zal ontvangen. Als de douaneautoriteiten eenmaal een ladingsbrief voor de uitvoer hebben afgegeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van een DEPBS-krediet.

(33)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kunnen DEPBS-kredieten op transactiebasis als inkomsten worden geboekt nadat aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen - met uitzondering van kapitaalgoederen waarop een invoerbeperking rust. Goederen die met gebruikmaking van DEPBS-kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

(34)

Aanvragen om DEPBS-kredieten worden elektronisch ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. In feite gelden geen strikte termijnen voor DEPBS-kredieten. Het elektronisch systeem dat voor het beheer van DEPBS wordt gebruikt, sluit niet automatisch exporttransacties uit die worden ingediend na afloop van de in hoofdstuk 4.47 van HOP I 09-14 genoemde termijnen. Bovendien kunnen aanvragen die worden ontvangen na afloop van de indieningstermijnen, altijd in overweging worden genomen tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht), zoals duidelijk wordt bepaald in hoofdstuk 9.3 van HOP I 09-14.

(35)

Twee van de in de steekproef opgenomen ondernemingen bleken in de eerste twee kwartalen van het OT van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

(d)   Conclusies betreffende de DEPBS

(36)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een DEPBS-krediet is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verlenen de DEPBS-kredieten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(37)

Voorts is de DEPBS-regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(38)

Deze regeling kan niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening worden aangemerkt, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien wordt geen regeling of procedure toegepast aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de DEPBS-voordelen in aanmerking komen ongeacht of hij al dan niet inputs invoert. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en die geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS in aanmerking.

(e)   Afschaffing van de DEPBS en overgang naar de DDS

(39)

Bij Public Notice No 54 (RE-2010)/2009-2014 van 17 June 2011 werd de DEPBS met drie maanden verlengd, waardoor deze van toepassing was tot en met 30 september 2011. Aangezien nadien geen verlenging meer werd bekendgemaakt, is de DEBPS vanaf 30 september 2011 daadwerkelijk ingetrokken. Daarom moest worden vastgesteld welke maatregelen konden worden ingesteld overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening.

(40)

De Indiase overheid informeerde de Commissie dat ondernemingen na de intrekking van de DEPBS-regeling konden kiezen voor andere regelingen voor vrijstelling/kwijtschelding van rechten omschreven in hoofdstuk 4 van FTP 09-14, namelijk de Advance Authorisation Scheme (AAS, regeling voorafgaande vergunningen) of de Duty Drawback Scheme (DDS, regeling voor de terugbetaling van rechten).

(41)

Uit het onderzoek bleek dat beide in de steekproef opgenomen ondernemingen na de intrekking van de DEPBS onmiddellijk gebruik begonnen te maken van de DDS. Hierbij moet worden opgemerkt dat de DDS was ingevoerd in 1995 en gedurende de eerste twee kwartalen van het OT en gedurende een aantal jaren vóór het OT gelijktijdig met de DEPBS van kracht was. Er kon echter voor dezelfde uitvoer niet tegelijkertijd gebruik worden gemaakt van de DDS en de DEPBS.

(42)

Opgemerkt zij dat de Indiase overheid stappen heeft ondernomen om de overgang van de DEPBS naar de DDS rustig te laten verlopen, zoals blijkt uit circulaire nr. – 42 /2011-Customs van 22 september 2011. In deze circulaire wordt toegelicht dat "de regeling voor terugbetaling [van rechten] dit jaar producten omvat die tot nu toe onder de DEPB[S]-regeling vielen". In dezelfde circulaire wordt vermeld dat voor bedrijfstakken die onder de DEPBS vallen, "is besloten om een soepele overgang te regelen voor producten in deze bedrijfstakken, waarbij deze in de terugbetalingsregeling worden opgenomen. Als overgangsregeling ondergaan deze zaken een bescheiden verlaging ten opzichte van hun DEPB[S]-percentage, voor de meeste producten uiteenlopend van 1 % tot 3 %." In andere woorden wordt in deze circulaire gesteld dat de met ingang van 1 oktober 2011 geldende percentages voor terugbetaling van rechten zodanig werden vastgesteld dat het hierdoor verkregen voordeel vergelijkbaar was met dat van de ingetrokken DEPBS.

(43)

De per 1 oktober 2011 toepasselijke DDS-tarieven voor het betrokken product bleken inderdaad tot vergelijkbare subsidiëringsniveaus te leiden als de DEPBS tot en met 30 september 2011. Uit het onderzoek bleek tevens dat de subsidiemarges voor DEPB en DDS voor alle in de steekproef opgenomen ondernemingen dicht bij elkaar lagen, waarbij elk van die ondernemingen gedurende de eerste zes maanden van het OT van de DEPBS en gedurende de tweede zes maanden van het OT van de DDS gebruik maakte.

(44)

Uit de overwegingen 41 tot en met 43 blijkt dat niettegenstaande de intrekking van de DEPBS-regeling de onderliggende voordelen zonder onderbreking en op vrijwel gelijk niveau verkregen werden doordat voor een naadloze overgang naar de regeling voor de terugbetaling van rechten werd gezorgd. Derhalve wordt geconcludeerd dat de subsidies niet zijn ingetrokken in de zin van artikel 15, lid 1, van de basisregeling en dat de DEPBS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

(f)   Berekening van het subsidiebedrag

(45)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5, van de basisverordening werd het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel, waarvan het bestaan werd vastgesteld in het onderzoektijdvak. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Als de douaneautoriteiten eenmaal een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven waarin onder meer het voor de uitvoertransactie toe te kennen DEBPS-krediet is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het OT voor uitvoertransacties zijn verworven.

(46)

Wanneer daartoe een gerechtvaardigd verzoek was ingediend, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het OT (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(47)

Gezien het bovenstaande bedroegen de subsidiepercentages in verband met deze regeling gedurende het OT voor de betrokken ondernemingen respectievelijk 0,58 %, 0,93 %, 1,04 %, 1,32 % en 2,04 % (ondernemingen van de Venus-groep).

3.3.   Duty Drawback Scheme ("DDS", regeling voor de terugbetaling van rechten)

(a)   Rechtsgrond

(48)

De DDS is uitvoerig beschreven in de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules, 1995 en de wijzigingen daarvan bij mededelingen nadien.

(b)   Subsidiabiliteit

(49)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

(c)   Toepassing in de praktijk

(50)

Een in aanmerking komende exporteur kan een terugbetalingsbedrag aanvragen dat wordt berekend als percentage van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben terugbetalingspercentages vastgesteld voor een aantal producten, waaronder het betrokken product. Deze worden vastgesteld op basis van de gemiddelde hoeveelheid of waarde van materialen gebruikt als inputs bij de productie van een product en het gemiddelde bedrag van de op inputs betaalde rechten. Ze zijn van toepassing ongeacht of er daadwerkelijk invoerrechten zijn betaald. Het DDS-percentage voor het betrokken product tijdens het OT bedroeg 4 % van de fob-waarde, met een maximumwaarde van 5 INR/kg, afhankelijk van welk bedrag het laagst is.

(51)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het moment dat de verzendingsgegevens worden ingevoerd in de douaneserver (ICEGATE) wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt onder de DDS-regeling en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (EGM; algemeen manifest voor uitvoer) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden voor goedkeuring van de uitkering van het terugbetalingsbedrag, door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel.

(52)

De exporteur moet tevens bewijs voorleggen van de verwezenlijking van de uitvoer in de vorm van een Bank Realisation Certificate (BRC, bankcertificaat). Dit document mag worden voorgelegd na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur niet binnen een gegeven termijn het BRC indient.

(53)

Het terugbetalingsbedrag mag voor elk gewenst doeleinde worden gebruikt.

(54)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kan het terugbetalingsbedrag op transactiebasis als inkomsten worden geboekt nadat aan de uitvoerverplichting is voldaan.

(55)

Twee van de ondernemingen in de steekproef bleken van de DDS te hebben gebruikgemaakt tijdens de laatste twee kwartalen van het OT.

(d)   Conclusies betreffende de DDS

(56)

In het kader van de DDS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een terugbetalingsbedrag voor rechten vormt een financiële bijdrage door de Indiase overheid, aangezien het in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid wordt uitgekeerd. Verder verkrijgt de exporteur door het terugbetalingsbedrag een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd.

(57)

Voorts is de DDS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(58)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) bij de basisverordening.

(59)

Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte kan een exporteur voor de DDS-voordelen in aanmerking komen ongeacht of hij al dan niet inputs invoert. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en die geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DDS in aanmerking.

(60)

Dit wordt bevestigd door Circular nr. 24/2001 van de Indiase overheid, waarin duidelijk wordt gesteld dat "[terugbetalingspercentages voor rechten] geen verband houden met het daadwerkelijke inputverbruikspatroon en daadwerkelijke kosten opgelopen op de inputs van een bepaalde exporteur of afzonderlijke zendingen […]" en regionale autoriteiten worden geïnstrueerd dat "organisaties in het veld niet mogen aandringen op het door exporteurs overleggen van bewijs van daadwerkelijk geheven rechten op ingevoerde inputs of het uit eigen land afkomstig zijn van inputs […] bij het door hen indienen van het [terugbetalingsverzoek]".

(61)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de DDS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

(e)   Berekening van het subsidiebedrag

(62)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5, bij de basisverordening werd het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel, waarvan het bestaan werd vastgesteld in het onderzoektijdvak. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid gehouden het terugbetalingsbedrag uit te keren, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), bij de basisverordening. Als de douaneautoriteiten eenmaal een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al of niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van alle terugbetalingsbedragen die in het OT voor uitvoertransacties zijn verworven.

(63)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, bij de basisverordening werd het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(64)

Gezien het bovenstaande bedroegen de subsidiepercentages in verband met deze regeling voor de betrokken medewerkende ondernemingen respectievelijk 0,61 %, 1,14 %, 1,77 %, 1,68 % en 1,91 % (ondernemingen van de Venusgroep).

3.4.   Advance Authorisation Scheme ("AAS", regeling voorafgaande vergunningen)

(a)   Rechtsgrond

(65)

Deze regeling wordt uitvoerig beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van het document FTP 09-14 en in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van HOP I 09-14.

(b)   Subsidiabiliteit

(66)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 67 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en voor de subregeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FTP 09-14 vermelde categorieën "met uitvoer gelijkgestelde verkoop" leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen, komen in aanmerking voor de AAS-subregeling voor "met uitvoer gelijkgestelde verkoop". Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor "met uitvoer gelijkgestelde verkoop" op grond van de subregelingen Advance Release Order ("ARO") en Back to back inland letter of credit (documentair krediet).

(c)   Toepassing in de praktijk

(67)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

(i)   fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. "Fysieke uitvoer" betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de vergunning vermeld;

(ii)   jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan – tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden – elke soort input rechtenvrij invoeren die bij de vervaardiging van een tot deze groep behorend product wordt gebruikt. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

iii)   leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

(iv)   met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als "met uitvoer gelijkgestelde verkoop" aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FTP 09-14. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

(v)   Advance Release Order ("ARO"):: de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

(vi)   documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van het document FTP 09-14 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(68)

Twee in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben in het OT in het kader van de AAS vergunningen ontvangen in verband met het betrokken product. Deze ondernemingen maakten gebruik van een van de subregelingen, namelijk de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(69)

Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het verbruik van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen blijkt (hoofdstukken 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van Handboek I 09-14). Met andere woorden: hij moet een verbruiksregister bijhouden. Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(70)

Voor de subregeling waarvan in het OT door de betrokken ondernemingen gebruik is gemaakt, namelijk fysieke uitvoer, legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard-input-output-normen ("SION's") die voor de meeste producten en ook voor het betrokken product bestaan.

(71)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens 6 maanden).

(72)

Uit het onderzoek is gebleken dat de verificatievoorschriften van de Indiase autoriteiten ofwel niet in acht werden genomen, ofwel nog niet in de praktijk werden uitgetest.

(73)

Beide gecontroleerde ondernemingen hielden een soort productie- en verbruiksregister bij. Aan de hand van het verbruiksregister kon echter niet worden gecontroleerd welke inputs verbruikt werden bij de productie van het uitgevoerde product, en in welke hoeveelheden. Wat de verificatievoorschriften betreft waarnaar in overweging 69 wordt verwezen, hebben de ondernemingen geen registratie bijgehouden waaruit aantoonbaar zou blijken dat de externe controle van het verbruiksregister heeft plaatsgevonden. Kortom, er werd geconcludeerd dat de onderzochte exporteurs niet konden aantonen dat aan de desbetreffende FTP-bepalingen was voldaan.

(d)   Conclusie betreffende de AAS

(74)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en artikel 3, lid 2, bij de basisverordening: die vrijstelling is namelijk een financiële bijdrage van de Indiase overheid aangezien deze hierdoor inkomsten uit rechten derft en de onderzochte exporteurs verkrijgen er een voordeel door aangezien hun liquiditeit erdoor wordt verbeterd.

(75)

Bovendien zijn de AAS voor fysieke uitvoer rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom worden zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), bij de basisverordening. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder uitvoerverbintenis.

(76)

De subregeling waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De Indiase overheid heeft niet daadwerkelijk een verificatieregeling of procedure toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De SION’s voor het betrokken product waren niet nauwkeurig genoeg en kunnen niet als verificatieregeling voor het werkelijke verbruik worden gebruikt omdat de Indiase overheid aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

(77)

De subregeling vormt derhalve een compenserende maatregel.

(e)   Berekening van het subsidiebedrag

(78)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een "teveel" aan kwijtgescholden rechten. Volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kunnen compenserende maatregelen slechts worden genomen ten aanzien van het teveel aan terugbetaalde rechten indien aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Dit betekent dat, indien geen adequaat controlesysteem is aangetoond, de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet van toepassing is en de normale regel geldt waarbij het bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het beweerde teveel aan kwijtgescholden rechten. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, bij de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening dient de onderzoekende autoriteit alleen aan te tonen dat er geen adequate verificatieregeling is.

(79)

De hoogte van de subsidies die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen aan de ondernemingen zijn toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het OT werden ingevoerd (de teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, van het subsidiebedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over het niveau van de uitvoer van het betrokken product in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(80)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het OT voor de betrokken ondernemingen een subsidiepercentage vastgesteld van 2,43% respectievelijk 0,15%, 0 %, 0 % en 0 % (ondernemingen van de Venus-groep).

3.5.   Export Promotion Capital Goods Scheme ("EPCGS", regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering)

(a)   Rechtsgrond

(81)

De EPCGS is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 09-14 en in hoofdstuk 5 van HOP I 09-14.

(b)   Subsidiabiliteit

(82)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

(c)   Toepassing in de praktijk

(83)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Er geldt een verlaagd invoerrecht van 3 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(84)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(85)

Geconstateerd werd dat alle drie de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het kader van de EPCGS in het OT voordelen hebben ontvangen die over het betrokken product omgeslagen zouden kunnen worden.

(d)   Conclusies betreffende de EPCGS

(86)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(87)

Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(88)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

(e)   Berekening van het subsidiebedrag

(89)

Het subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Bij het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag werd de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het onderzoektijdvak gold, werd daarvoor geschikt geacht. Indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren, werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken.

(90)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de passende waarde van de uitvoer in het OT als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(91)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het OT voor de betrokken ondernemingen een subsidiepercentage vastgesteld van 0,09 % en 0,6 % respectievelijk 0,02 %, 0 %, 0 % en 0 % (ondernemingen van de Venus-groep).

3.6.   Export Credit Scheme ("ECS", regeling exportkredieten)

(a)   Rechtsgrond

(92)

Deze regeling wordt in detail beschreven in Master Circular DBOD nr. DIR.(Exp).BC 01/04.02.02/2007-08 (exportkredieten in roepies/vreemde valuta) en Master Circular DBOD nr. DIR.(Exp).BC 09/04.02.02/2008-09 (exportkredieten in roepies/vreemde valuta) van de RBI, die alle handelsbanken in India hebben ontvangen.

(b)   Subsidiabiliteit

(93)

Voor deze regeling komen producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs in aanmerking.

(c)   Toepassing in de praktijk

(94)

In het kader van deze regeling stelt de RBI verplichte maximumrentevoeten voor exportkredieten in Indiase roepies en in vreemde valuta vast die handelsbanken in rekening kunnen brengen aan exporteurs. De ECS bestaat uit twee subregelingen: een voor exportkrediet vóór verzending (Pre-Shipment Export Credit Scheme), dat vóór de uitvoer aan exporteurs wordt verstrekt voor de financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen, en een voor exportkrediet na verzending (Post-Shipment Export Credit Scheme), waarbij bedrijfsleningen worden gegeven voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook opdracht om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te stellen.

(95)

Dankzij deze Master Circulars van de RBI kunnen de exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen preferentiële rentetarieven vergeleken met de tarieven van het gewone handelskrediet (kaskrediet), waarvoor uitsluitend marktvoorwaarden gelden. Voor ondernemingen met een goede kredietwaardigheid kan het verschil tussen de rentetarieven kleiner zijn. Zij kunnen een dusdanig goede kredietwaardigheid hebben dat zij in feite onder dezelfde voorwaarden exportkredieten en kaskredieten kunnen verkrijgen.

(96)

Twee van de in de steekproef opgenomen bedrijven bleken in het OT van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

(d)   Conclusie betreffende de ECS

(97)

De preferentiële rentetarieven van een ECS-krediet die in de in overweging (94) vermelde Master Circulars van de RBI worden vastgesteld, kunnen de rentekosten van de exporteur lager doen uitvallen dan de louter door marktvoorwaarden bepaalde kredietkosten, waardoor de exporteur een voordeel verkrijgt in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Exportfinanciering is niet noodzakelijkerwijs veiliger dan binnenlandse financiering. In feite wordt exportfinanciering doorgaans als riskanter beschouwd en de voor een bepaald krediet verlangde zekerheid is, ongeacht het financieringsobject, een zuiver commerciële beslissing van de handelsbank. Verschillen in rentetarieven tussen verschillende banken vloeien voort uit het feit dat de RBI voor iedere handelsbank afzonderlijk maximumtarieven vaststelt waartegen deze geld kan uitlenen.

(98)

Hoewel deze preferentiële ECS-kredieten door handelsbanken worden verleend, gaat het bij dit voordeel om een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening. Om tot de conclusie te komen dat het om een subsidie gaat, is het volgens artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening en de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen niet vereist dat gebruik is gemaakt van overheidsmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een terugbetaling door de Indiase overheid aan de handelsbanken, maar is het voldoende dat de overheid opdracht geeft tot het vervullen van functies die zijn vermeld in artikel 3, lid 1, onder a), i), ii) of iii), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van "overheid" in artikel 2, onder b), van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het overheidsbeleid na, bijvoorbeeld het monetaire beleid, en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), tweede streepje, van de basisverordening omdat de handelsbanken zich aan de door de RBI opgelegde voorwaarden moeten houden, onder meer wat betreft de instructies in de Master Circulars van de RBI betreffende maximumrentetarieven voor exportkredieten en de bepaling van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Daardoor zijn handelsbanken verplicht functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening, in dit geval de verstrekking van leningen in de vorm van preferentiële exportkredieten. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen op bepaalde voorwaarden is een functie die de overheid normaliter zelf zou vervullen, en de praktijk wijkt in werkelijkheid niet af van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen, in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening. Deze subsidie wordt op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de preferentiële rentetarieven uitsluitend gelden voor de financiering van uitvoertransacties en dus van uitvoerprestaties afhankelijk zijn.

(e)   Berekening van het subsidiebedrag

(99)

Het subsidiebedrag is berekend op basis van het verschil tussen de rente die voor in het OT gebruikt exportkrediet is betaald en het bedrag dat de betrokken onderneming voor een gewoon handelskrediet zou hebben moeten betalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (de teller) omgeslagen over het niveau van de totale uitvoer in het OT of de totale waarde van de uitvoer van het betrokken product in het OT voor de kredieten waarbij een duidelijk verband met het betrokken product kon worden vastgesteld, hetgeen kon worden gebruikt als geschikte noemer, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(100)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het OT voor de betrokken ondernemingen een subsidiepercentage vastgesteld van 0,61 % respectievelijk 0,08 %, 0,28 %, 0,03 % en 0,10 % (ondernemingen van de Venus-groep).

3.7.   Focus Market Scheme ("FMS", focusmarktregeling),

(a)   Rechtsgrond

(101)

De FMS is uitvoerig beschreven in paragraaf 3.14 van FTP 09-14 en in paragraaf 3.8 van HOP I 09-14.

(b)   Subsidiabiliteit

(102)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

(c)   Toepassing in de praktijk

(103)

In het kader van deze regeling komt de uitvoer van alle producten naar landen vermeld in tabel 1 en 2 van aanhangsel 37(C) van HOP I 09-14 in aanmerking voor kredietpunten gelijk aan 3 % van de fob-waarde. In het kader van deze regeling komt per 1 april 2011 de uitvoer van alle producten naar landen vermeld in tabel 3 van aanhangsel 37(C) ("Special Focus Markets") in aanmerking voor kredietpunten gelijk aan 4 % van de fob-waarde. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoer van eenheden die in speciale economische zones actief zijn en van uitvoerondernemingen. Bepaalde soorten producten, zoals diamanten, edele metalen, ertsen, granen, suiker en aardolieproducten, zijn eveneens van de regeling uitgesloten.

(104)

De kredietpunten die in het kader van de FMS kunnen worden verkregen, zijn vrij verhandelbaar en zijn geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om douanerechten te betalen op later ingevoerde inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

(105)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de aanvrager de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladinglijsten, bankcertificaten), kan de Indiase overheid niet meer besluiten om al dan niet kredietpunten toe te kennen.

(106)

Een van de in de steekproef opgenomen bedrijven bleek in het OT van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

(d)   Conclusies betreffende de FMS

(107)

In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Een FMS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft. Bovendien verlenen de FMS-kredietpunten een voordeel aan de exporteur, omdat zijn liquiditeit daardoor verbetert.

(108)

Voorts is de FMS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(109)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften die zijn vastgesteld in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Een exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FMS in aanmerking. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, onder i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

(e)   Berekening van het subsidiebedrag

(110)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het OT, zoals dit door de medewerkende producent-exporteur werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het OT (de teller), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(111)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling tijdens het OT voor de betrokken onderneming werd vastgesteld, bedroeg 0,13 % respectievelijk 0,71 %, 0,07 % en 0 % (ondernemingen van de Venus-groep).

3.8.   Special Economic Zones/Export Oriented Units ("SEZ/EOU", regeling bijzondere economische zones/exportgerichte bedrijven)

(112)

Slechts één van de in de steekproef opgenomen bedrijven bleek in het OT van de EOU-regeling gebruik te hebben gemaakt. Tijdens het onderzoek werd echter vastgesteld dat het voor dit bedrijf geconstateerde niveau van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies lager dan de de-minimisdrempel lag. Derhalve werd de EOU-regeling niet aan een nadere analyse onderworpen.

3.9.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(113)

Op basis van de bevindingen blijkt het totale tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag, zoals samengevat in de onderstaande tabel, tussen 3,15 % en 4,32 % ad valorem te bedragen:

Regeling

Onderneming

Raajratna

Venus Group

Viraj

DEPBS (4)

0,58 %

0,93 %, 1,04 %, 1,32 %, 2,04 %

DDS (4)

0,61 %

1,14 %, 1,77 %, 1,68 %, 1,91 %

AAS (4)

2,43 %

0,15 %, 0 %, 0 %, 0 %

EPCGS (4)

0,09 %

0,02 %, 0 %, 0 %, 0 %

0,63 %

ECS (4)

0,61 %

0,08 %, 0,28 %, 0,03 %, 0,10 %

FMS (4)

0,13 %, 0,71 %, 0,07 %, 0 %

EOU (4)

0,95 %

TOTAAL

4,32 %

3,15 (5)

1,57 % (6)

(114)

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening is de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen de gewogen gemiddelde subsidiemarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen waarvan de afzonderlijke subsidiemarges boven de de-minimisdrempel lagen, d.w.z. 3,82 %.

(115)

Wat alle andere exporteurs in India betreft, stelde de Commissie eerst de mate van medewerking vast. De vergelijking van de invoergegevens van Eurostat met de gegevens die de medewerkende ondernemingen of groepen die het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie hebben uitgevoerd, hebben verstrekt over de hoeveelheden van het betrokken product die zij tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie hebben uitgevoerd, toont aan dat de medewerking van de Indiase producenten-exporteurs erg hoog was. Gezien deze hoge mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld op het niveau voor de onderneming met het hoogste individuele recht, namelijk op 4,32 %.

4.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

4.1.   Bedrijfstak van de Unie

(116)

Het soortgelijke product werd vervaardigd door 27 producenten in de Unie. Zij worden als de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna als "de bedrijfstak van de Unie" worden aangeduid.

4.2.   Productie in de Unie

(117)

Alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, zoals informatie in de klacht, gegevens van producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd ingesteld alsmede de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, werden gebruikt om de totale productie van de Unie te bepalen voor het onderzoektijdvak.

(118)

Opgemerkt zij dat een producent in de Unie die was verbonden met een Indiase producent-exporteur en die zich uitsprak tegen de opening van het onderzoek, tevens is opgenomen in de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie. Op deze basis werd de totale productie van de Unie geschat op ongeveer 139 141 ton gedurende het OT. Dit cijfer omvat de productie van alle producenten in de Unie die zich kenbaar hebben gemaakt en het geschatte productievolume van de overige producenten in de Unie, die niet naar voren zijn gekomen tijdens het onderzoek.

4.3.   Steekproef van producenten in de Unie

(119)

Zoals vermeld in overweging 14, werden zes producenten in de Unie opgenomen in de steekproef en zij vertegenwoordigden 46,5 % van de geschatte totale productie van het soortgelijke product in de Unie.

5.   SCHADE

5.1.   Verbruik in de Unie

(120)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op grond van het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en de totale invoer. Het jaar 2009 werd gekenmerkt door nog niet eerder voorgekomen hoge prijzen voor nikkel, de belangrijkste grondstof die wordt gebruikt om het betrokken product en het soortgelijke product te produceren, en door de wereldwijde negatieve gevolgen van de financiële crisis, die samen leidden tot een bijzonder laag verbruiksniveau in de Unie in dat jaar. Echter, de marktsituatie verbeterde zich, zoals blijkt uit onderstaande tabel, en het verbruik in de Unie steeg met 50 % tussen 2009 en het eind van het OT.

 

2009

2010

2011

OT

Verbruik (in ton)

131 436

187 280

196 476

197 327

Index (2009 = 100)

100

142

149

150

Bron:

Eurostat, klacht en antwoorden op de vragenlijst

5.2.   Invoer in de Unie uit het betrokken land

(121)

De invoervolumes van de medewerkende ondernemingen, ten aanzien waarvan op basis van de steekproef werd vastgesteld dat ze tijdens het onderzoektijdvak geen voordeel hebben verkregen van de subsidieregelingen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) ii) en artikel 3, lid 2 van de basisverordening, werden niet meegerekend in de totale invoer uit India. Aangezien de invoergegevens betreffende het betrokken product op twee ondernemingen betrekking hebben, werd het om redenen van vertrouwelijkheid beter geacht deze gegevens in geïndexeerde vorm weer te geven.

5.2.1.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(122)

Vastgesteld werd dat de invoer met subsidiëring in de Unie van producten van de medewerkende producenten-exporteurs tijdens de beoordelingsperiode de volgnede ontwikkeling in termen van omvang en marktaandeel liet zien:

 

2009

2010

2011

OT

Volume (index)

100

172

218

210

Marktaandeel (index)

100

121

146

140

Bron:

Eurostat, klacht en antwoorden op de vragenlijst

(123)

De omvang van de invoer met subsidiëring uit India nam in de beoordelingsperiode aanzienlijk toe, met 110 %. De toename was met name markant tussen 2009 en 2010, toen de invoer uit India met 72 % omhoogschoot en het verbruik in de Unie met 42 % steeg. Maar hoewel het verbruik tussen 2010 en het OT met slechts 5 % toenam, bleef de omvang van de invoer uit India in datzelfde tijdvak aanmerkelijk stijgen, namelijk met 22 %.

(124)

Het marktaandeel van invoer met subsidiëring uit India is tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk gestegen, met 40 %.

5.2.2.   Invoerprijzen en prijsonderbieding:

(125)

Zoals hiervoor in overweging 22 uitgelegd heeft een partij zorgen geuit over het feit dat de antisubsidievragenlijst niet toeliet onderscheid te maken tussen met name bepaalde soorten van het betrokken product, waartussen volgens die partij verschillen zouden bestaan.

(126)

Aan deze zorg werd in de vragenlijst tegemoet gekomen door verruiming van de zogenaamde productcontrolenummers (PCN), opdat de in het onderzoek relevante soorten met name voor de prijsvergelijking duidelijk werden vastgesteld. In deze fase bleek uit het onderzoek dat Indiase producenten-exporteurs enkel beperkte hoeveelheden van deze hoogtechnische soorten exporteerden. Niettemin zij opgemerkt dat de wijzigingen van de PCN waarborgden dat de prijzen van bepaalde productsoorten rechtstreeks vergeleken werden met de prijzen van soortgelijke productsoorten.

(127)

Onderstaande tabel bevat de gemiddelde prijs van de invoer met subsidiëring:

 

2009

2010

2011

IP

Gemiddelde prijs (index)

100

118

137

135

Bron:

Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(128)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit India stegen tijdens de beoordelingsperiode met 35 %, maar ze bleven onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens diezelfde periode (zie overweging 145). Dit verklaart de enorme toename van de invoerhoeveelheid en de aanzienlijke stijging met 40 % van het marktaandeel van Indiase exporteurs in deze periode.

(129)

Voor de vaststelling van de prijsonderbieding in het OT werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening brengen aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen die de twee in de steekproef opgenomen Indiase producenten die boven een de-minimisniveau voor compenserende maatregelen in aanmerking komende subsidies ontvingen, voor hun met subsidiëring ingevoerde producten in rekening brachten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor kosten na invoer.

(130)

Het resultaat van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gedurende het OT, gaf een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van de invoer met subsidiëring uit het betrokken land naar de markt van de Unie van 12,5 % te zien. De lagere prijzen van de met subsidiëring ingevoerde producten in vergelijking met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode verklaren de aanzienlijke stijging van het Indiase invoervolume en van het marktaandeel van de invoer uit India tussen 2009 en het eind van het OT.

5.3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.3.1.   Inleidende opmerkingen

(131)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met subsidiëring uit India voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode.

(132)

Zoals in overweging 14 is vermeld, werd voor het onderzoek naar mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruik gemaakt van een steekproef.

(133)

Voor de schadeanalyse heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. In dit verband wordt de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie beoordeeld aan de hand van (a) macro-economische indicatoren, te weten indicatoren zoals productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel en groei, werkgelegenheid, productiviteit, omvang van de werkelijke subsidiemarge en herstel van eerdere subsidiëring, waartoe gegevens werden verzameld op het niveau van de totale bedrijfstak van de Unie, en op grond van (b) micro-economische indicatoren, te weten indicatoren zoals gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken, voorraden en arbeidskosten, waartoe de gegevens werden verzameld op het niveau van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(134)

Opgemerkt zij dat alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, met inbegrip van informatie in de klacht, gegevens van de producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd ingesteld alsmede de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zijn gebruikt om de macro-economische indicatoren te bepalen en in het bijzonder de gegevens met betrekking tot de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(135)

De micro-economische indicatoren zijn bepaald op grond van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hebben verstrekt.

5.3.2.   Macro-economische indicatoren

(a)   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(136)

De trends voor de productie van de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

 

2009

2010

2011

OT

Productievolume (ton)

105 646

140 363

138 795

139 141

Index (2009 = 100)

100

133

131

132

Productiecapaciteit (ton)

244 236

246 324

245 922

246 599

Index (2009 = 100)

100

101

101

101

Bezettingsgraad

43 %

57 %

56 %

56 %

Index (2009 = 100)

100

132

130

130

Bron:

Klacht, antwoorden op vragenlijst.

(137)

De productie in de Unie steeg met 32 % tijdens de beoordelingsperiode en deze stijging weerspiegelt in zekere mate de positieve ontwikkeling van het verbruik. Echter, tussen 2010 en het eind van het OT stagneerden de productievolumes.

(138)

Hoewel de bezettingsgraad in de beoordelingsperiode verbeterde en met 13 procent groeide, bleef de productiecapaciteit in de beoordelingsperiode in grote lijnen stabiel.

(b)   Verkoopvolume, marktaandeel en groei

(139)

De trends wat betreft het verkoopvolume, het marktaandeel en de groei lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

 

2009

2010

2011

OT

Verkoopvolume (ton)

88 796

124 641

124 007

124 217

Index (2009 = 100)

100

140

140

140

Marktaandeel

67,6%

66,6%

63,1%

62,9%

Index (2009 = 100)

100

98

93

93

Bron:

Klacht, antwoorden op vragenlijst.

(140)

Na een aanzienlijke stijging tussen 2009 en 2010, tegen een achtergrond van toenemend verbruik, groeide de hoeveelheid verkopen aan niet-verbonden afnemers minder snel en profiteerden deze verkopen niet van de voortdurende stijging van de vraag (4,9 % tussen 2010 en 2011). Dit vond tevens zijn weerslag in de stijgende trend van eindvoorraden, die in de beoordelingsperiode in totaal 41 % groeiden zoals getoond in overweging 153. Daarnaast daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 4,7 procentpunten tijdens de beoordelingsperiode ondanks de gestage toename van het verbruik met 50 %.

(141)

Zoals aangegeven in overweging 120 groeide het verbruik van de Unie tussen 2009 en het eind van het OT met 50 %, terwijl de omvang van de invoer met subsidiëring in dezelfde periode met 110 % significant steeg, zoals vermeld in overweging 122. De groei van de markt van de Unie tussen 2009 en het OT werd derhalve gedeeltelijk geabsorbeerd door de invoer met subsidiëring, terwijl de verkopen in de Unie van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode met 40 % toenamen. Dit toont aan dat de bedrijfstak van de Unie ten gevolge van het groeiende marktaandeel van invoer met subsidiëring niet ten volle kon profiteren van de groei van het verbruik in de Unie.

(c)   Werkgelegenheid en productiviteit

 

2009

2010

2011

OT

Aantal werknemers

1 726

1 687

1 729

1 747

Index (2009 = 100)

100

98

100

101

Productiviteit (eenheden per werknemer)

61

83

80

80

Index (2009 = 100)

100

136

131

130

Bron:

Klacht, antwoorden op vragenlijst.

(142)

Ondanks de moeilijke financiële situatie als beschreven in de overwegingen 147 tot en met 152, is de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode relatief stabiel gebleven. Gezien het toegenomen productievolume (zie overweging 136) steeg de productiviteit gemeten als output in ton per werknemer per jaar in dezelfde periode met 30 %, hetgeen erop wijst dat de bedrijfstak van de Unie beduidende inspanningen verrichtte om zijn efficiëntie te verhogen.

(d)   Omvang van de werkelijke subsidiemarge en herstel van eerdere subsidiëring

(143)

De subsidiemarge van twee van de in de steekproef opgenomen Indiase producenten-exporteurs ligt boven het de-minimisniveau (zie overweging 113). Gezien de sector van het betrokken product, de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met subsidiëring uit India als hierboven besproken, kan het effect van de werkelijke subsidiemarge op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

(144)

Er zij aan herinnerd dat in 1999 antidumping- en antisubsidiemaatregelen op het betrokken product zijn ingesteld. Op grond van het tijdsverloop tussen het vervallen van de in 1999 ingestelde maatregelen en het onderhavige onderzoek zijn er echter geen gegevens beschikbaar om het effect van de eerdere subsidiëring te beoordelen (7). Uit het onderzoek is hoe dan ook niet gebleken dat de bedrijfstak nog steeds herstellende is van subsidiëringpraktijken uit het verleden.

5.3.3.   Micro-economische indicatoren

(e)   Gemiddelde verkoopprijzen per eenheid op de markt van de Unie en productiekosten per eenheid

(145)

In de beoordelingsperiode ontwikkelden de gemiddelde verkoopprijs per eenheid en de productiekosten van de producenten in de Unie zich als volgt:

 

2009

2010

2011

OT

Gemiddelde prijs per eenheid bij verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie

2 988

3 833

4 185

4 018

Index (2009 = 100)

100

128

140

134

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

3 542

3 931

4 127

4 011

Index (2009 = 100)

100

111

117

113

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(146)

De gemiddelde verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 34 %. De stijging stemt overeen met de algemene stijging van de kosten van grondstoffen voor de bedrijfstak gedurende dezelfde periode. In 2011 en tijdens het OT konden de producenten in de Unie om de stijgende productiekosten te dekken slechts bescheiden prijsverhogingen doorvoeren, die net genoeg waren om een winstgevendheid van iets meer dan 1 % in 2011 en een break-evenniveau tijdens het OT te bereiken. Derhalve was, zoals de cijfers in bovenstaande tabel aantonen, zelfs een aanmerkelijke verhoging van de verkoopprijs niet voldoende voor de bedrijfstak van de Unie om een redelijke winst te maken.

(f)   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(147)

Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden de winstgevendheid, de kasstroom, het rendement van investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken van de producenten in de Unie zich als volgt:

 

2009

2010

2011

OT

Winstgevendheid van verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

–18,5 %

–2,6 %

1,4%

0,2%

Kasstroom (EUR)

–19 790 367

– 226 207

7 778 576

5 096 869

Investeringen (EUR)

4 653 604

8 436 096

4 552 443

4 156 522

Index (2009 = 100)

100

181

98

89

Rendement van de investeringen

–68,8 %

–11,2 %

6,7%

0,8%

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(148)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers uit te drukken als percentage van de desbetreffende omzet. In 2009 maakten de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verlies, maar zij begonnen zich in 2010 te herstellen in overeenstemming met de hierboven in overweging 120 vermelde stijging van het verbruik met 50 %. Ofschoon de winstgevendheid licht toenam, was de winstgevendheid met 0,2 % nog altijd ver onder een redelijk niveau van winstgevendheid in de staalsector. Inderdaad werd de winstmarge voorlopig vastgesteld op 5 %, omdat werd geoordeeld dat deze overeenkomt met de marge die door een dergelijke bedrijfstak in de sector van het onderzochte product redelijkerwijs kan worden behaald onder normale concurrentievoorwaarden, dat wil zeggen zonder invoer met subsidiëring, op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie zoals aangegeven door de bedrijfstak van de Unie. Voorts is deze marge van 5 % een winstmarge vóór belasting, die een passend minimum werd geacht in andere onderzoeken naar soortgelijke producten in dezelfde sector.

(149)

Tijdens het OT slaagden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie erin om het break-evenpoint te bereiken, Echter, door de prijsdruk die door de invoer met subsidiëring werd uitgeoefend konden zij hun prijzen niet op de kosten afstemmen en behaalden zij geen tevredenstellende resultaten. Deze situatie bestaat tevens doordat het onderzochte product als bulkgoed wordt beschouwd en de prijzen derhalve de voornaamste factor zijn aan de hand waarvan afnemers hun keuzes bepalen.

(150)

De kasstroom, die het vermogen van de bedrijfstak om zijn activiteiten zelf te financieren weergeeft en die werd berekend op basis van de bedrijfsexploitatie, was negatief tot 2010. Ofschoon deze verbeterde in 2011, daalde deze met 34 % tussen 2011 en het OT.

(151)

De ontwikkeling van de winstgevendheid en de kasstroom in de beoordelingsperiode beperkte het vermogen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om in hun activiteiten te investeren en ondermijnde hun ontwikkeling. Als gevolg daarvan werd het vermogen van de producenten in de Unie aangetast om kapitaal aan te trekken en kosten te financieren. Hoewel de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2010 erin slaagden enkele investeringen te doen, liepen deze daarna terug, met name tijdens het OT, toen de investeringen met 51 % daalden ten opzichte van 2010. Hoewel het rendement van investeringen in verband met het soortgelijke product, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van investeringen, in 2011 positief werd, kende het tijdens het OT ook een aanmerkelijke daling met 5,9 procentpunten tot een laag niveau van 0,8 %.

(152)

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de financiële prestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het OT enigszins kwetsbaar waren.

(g)   Voorraden

(153)

Het voorraadniveau van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie steeg in de beoordelingsperiode met 41 %; deze stijging ging gepaard met een daling van het marktaandeel, met name tijdens het OT.

 

2009

2010

2011

OT

Eindvoorraden (ton)

4 395

5 289

5 469

6 214

Index (2009 = 100)

100

120

124

141

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(h)   Arbeidskosten

(154)

De gemiddelde arbeidskosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie stegen in de beoordelingsperiode slechts in geringe mate en zijn derhalve geen bepalende factor voor de stijging van de productiekosten.

 

2009

2010

2011

OT

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (in EUR)

52 356

57 182

55 907

54 509

Index (2009 = 100)

100

109

107

104

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

5.4.   Conclusie over schade

(155)

Uit het onderzoek bleek dat de bedrijfstak van de Unie niet ten volle profiteerde van de stijging van het verbruik tijdens de beoordelingsperiode en in het bijzonder tijdens het OT. In eerste instantie, tussen 2009 en 2010, was er een verbetering merkbaar in de meeste schade-indicatoren voor de bedrijfstak van de Unie, maar de economische situatie van de bedrijfstak stagneerde daarna of verslechterde zelfs.

(156)

Tegen de achtergrond van een haussemarkt stegen bepaalde indicatoren zoals het productie- en het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie wel degelijk aanmerkelijk tussen 2009 en 2010, maar zij vertoonden vervolgens vanaf 2010 een vertraging. Deze situatie deed zich voor ondanks een voortdurende stijging van het verbruik.

(157)

Daarnaast ondervonden de schade-indicatoren die verbonden zijn aan de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom, de investeringen en de winstgevendheid, ernstige gevolgen van de op de markt van de Unie uitgeoefende prijsdruk, in het bijzonder tijdens het OT. De bedrijfstak van de Unie was tussen 2009 en 2010 niet in staat zijn prijzen voldoende te laten stijgen om de productiekosten te dekken. De winstgevendheid verbeterde tussen 2009 en 2011 daar een lichte winst werd behaald van 1,4 % in 2011; de winstgevendheid daalde echter opnieuw in het OT toen enkel het break-evenpoint werd bereikt. Dit betekent dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om kapitaal aan te trekken en zich te herstellen, tevens werd ondermijnd.

(158)

In het licht van het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Inleiding

(159)

Overeenkomstig artikel 8, leden 5 en 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring uit India zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met subsidiëring waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat de mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven.

6.2.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(160)

Uit het onderzoek bleek dat het verbruik in de Unie met 50 % toenam tijdens de beoordelingsperiode en dat tezelfdertijd de omvang van de invoer uit India meer dan verdubbelde. Anderzijds viel de toename van de invoer met subsidiëring samen met een vertraging in de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen tussen 2010 en het eind van het OT.

(161)

Wat betreft de prijsdruk op de markt van de Unie tijdens de beoordelingsperiode werd geconstateerd dat de gemiddelde Indiase invoerprijzen voortdurend op een lager niveau lagen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. Door onderbieding van de bedrijfstak van de Unie met gemiddeld 12,5 % gedurende het OT werd het marktaandeel van invoer met subsidiëring vanuit India tussen 2009 en het OT met 40 % vergroot, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 4,7 procentpunten daalde (van 67,6 % in 2009 tot 62,9 % in het OT). Uit het verlies aan marktaandeel blijkt dat de bedrijfstak van de Unie slechts in beperkte mate kon profiteren van het gestegen verbruik.

(162)

In reactie op de stijgende productiekosten probeerde de bedrijfstak van de Unie de eenheidsprijs voor niet-verbonden afnemers te verhogen, zoals uitgelegd in overweging 145. Ten gevolge van de hierboven genoemde prijsdruk uitgeoefend door de stijgende omvang van de invoer met subsidiëring uit India was de prijsverhoging echter onvoldoende om de stijgende kosten te dekken. Hierdoor was de bedrijfstak van de Unie niet in staat om tevredenstellende winstniveaus te behalen die noodzakelijk konden worden geacht voor deze specifieke bedrijfstak.

(163)

De conclusie luidt derhalve dat de sterke toename van de invoer met subsidiëring uit India tegen prijzen die voortdurend die van de bedrijfstak van de Unie onderboden, bepalend was voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

6.3.   Gevolgen van andere factoren

6.3.1.   Niet-gesubsidieerde invoer

(164)

In de tabel hieronder worden de ontwikkeling van de omvang van de niet-gesubsidieerde invoer en de desbetreffende prijzen in de beoordelingsperiode weergegeven. De desbetreffende omvang vertegenwoordigde minder dan een derde van de Indiase export tijdens het OT en volgde dezelfde trend als de invoer met subsidiëring.

 

2009

2010

2011

OT

Volume (index)

100

172

218

210

Gemiddelde prijs (index)

100

118

137

135

Bron:

Antwoorden op de vragenlijst.

(165)

Op grond van deze feiten wordt geoordeeld dat de eventuele negatieve gevolgen van de niet-gesubsidieerde invoer op de markt van de Unie niet zodanig waren, dat daardoor het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring uit India en de door de bedrijfstak van de Unie gedurende het OT geleden schade werd verbroken.

6.3.2.   Invoer uit derde landen

Land

 

2009

2010

2011

OT

VRC

Hoeveelheid (ton)

8 129

10 853

14 360

16 403

 

Index (2009 = 100)

100

134

177

202

 

Marktaandeel (%)

6,2 %

5,8 %

7,3 %

8,3 %

 

Index (2009 = 100)

100

94

118

134

 

Gemiddelde prijs

1 914

2 607

2 835

2 508

 

Index (2009 = 100)

100

136

148

131

 

 

2009

2010

2011

OT

Zwitserland

Hoeveelheid (ton)

8 094

10 700

9 187

9 115

 

Index (2009 = 100)

100

132

113

113

 

Marktaandeel (%)

6,2 %

5,7 %

4,7 %

4,6 %

 

Index (2009 = 100)

100

93

75

75

 

Gemiddelde prijs

3 423

4 063

4 475

4 360

 

Index (2009 = 100)

100

119

131

127

Republiek Korea

 

 

 

 

 

 

Hoeveelheid (ton)

4 900

6 775

6 355

6 266

 

Index (2009 = 100)

100

138

130

128

 

Marktaandeel (%)

3,7 %

3,6 %

3,2 %

3,2 %

 

Index (2009 = 100)

100

97

87

85

 

Gemiddelde prijs

3 717

4 165

4 761

4 627

 

Index (2009 = 100)

100

112

128

124

Totaal van alle derde landen behalve India

 

 

 

 

 

 

Hoeveelheid (ton)

25 793

33 586

35 749

37 712

 

Index (2009 = 100)

100

130

139

146

 

Marktaandeel (%)

19,6 %

17,9 %

18,2 %

19,1 %

 

Index (2009 = 100)

100

91

93

97

 

Gemiddelde prijs

3 609

4 214

4 748

4 483

 

Index (2009 = 100)

100

117

132

124

(166)

Naast de invoer met subsidiëring uit India, die 35 % van alle invoer in de Unie tijdens het OT vormde, waren er andere bronnen van invoer, waaronder de Volksrepubliek China, Korea en Zwitserland, die moesten worden onderzocht met betrekking tot het oorzakelijk verband.

(167)

Uit het onderzoek bleek dat de gemiddelde verkoopprijzen van Koreaanse en Zwitserse producenten-exporteurs in de beoordelingsperiode en met name in het OT boven de verkoopprijzen van de Indiase producenten-exporteurs en die van de bedrijfstak van de Unie bleven. Bovendien daalde hun marktaandeel in het OT met 0,5 respectievelijk 1,6 procentpunten.

(168)

De gemiddelde prijs van producten uit de Volksrepubliek China lag onder het prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie en het marktaandeel van dat land vertoonde in de beoordelingsperiode een opwaartse trend. Uit het onderzoek bleek echter dat de productmix waaruit de Chinese invoer bestond, verschilt van die van de Chinese producten die niet rechtstreeks concurreren met die van de bedrijfstak van de Unie of die van Indiase oorsprong op de markt van de Unie. Derhalve werd geoordeeld dat de Chinese export geen aanmerkelijke gevolgen kon hebben voor de door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie verkochte hoofdproductsoorten. De gevolgen van de export uit China voor de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade waren derhalve gering.

(169)

Niettemin voerde een van de producenten-exporteurs aan dat dit onderzoek tevens betrekking had moeten hebben op de invoer van draad van roestvrij staal uit de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Zwitserland.

(170)

In aanvulling op de hierboven weergegeven feiten en overwegingen zij opgemerkt dat er in de inleidingsfase en tot op heden geen bewijs is van subsidiëring, schade en een oorzakelijk verband die de inleiding van een antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van oorsprong uit deze landen zou rechtvaardigen. En zelfs indien er bewijs voorhanden zou zijn dat een onderzoek naar andere invoer zou rechtvaardigen, zou een verschil in behandeling door inleiding van een antisubsidieprocedure tegen enkel invoer uit India niet als discriminerend worden aangemerkt. Het argument dat het onderzoek tot deze landen had moeten worden uitgebreid, is derhalve ongegrond en moet bijgevolg worden verworpen.

(171)

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de invoer uit derde landen niet in beduidende mate tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen.

6.3.3.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(172)

De totale uitvoer van het betrokken product door de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigde 8,5 % van de totale productie in het OT. Dit beeld wordt weerspiegeld door de uitvoer naar niet-verbonden afnemers door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie; hun uitvoer vertegenwoordigde 7 % van de productie in het OT, waarbij de prijzen 36 % hoger waren dan de prijs op de markt van de Unie in dezelfde periode. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de uitvoeractiviteit van de bedrijfstak van de Unie geen medeoorzaak van de aanmerkelijke schade kon zijn geweest.

6.3.4.   De economische crisis en prijzen van grondstoffen

(173)

Zoals vermeld in overweging 120 was het verbruik in 2009 bijzonder laag als gevolg van de uitzonderlijk hoge prijs van nikkel en de gevolgen van de economische crisis. Deze situatie verklaart zeker de bijzonder slechte financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie in 2009. Waar vanaf 2010 het verbruik steeg, staken de prestaties van de laaggeprijsde invoer met subsidiëring echter scherp af tegen die van de bedrijfstak van de Unie.

(174)

Uit het onderzoek bleek dat zelfs tijdens het algemeen economisch herstel de bedrijfstak van de Unie niet in staat was om te profiteren van het groeiende verbruik en dat zijn marktaandeel gedurende de gehele beoordelingsperiode terugliep, terwijl de Indiase invoer met subsidiëring een groter marktaandeel verwierf.

(175)

Dit betekent dat, hoewel de economische crisis en de stijging van de grondstoffenprijzen mogelijk mede-oorzaken waren van de slechte prestaties van de bedrijfstak van de Unie, het effect ervan over het algemeen niet dermate groot kan worden geacht dat het oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade erdoor wordt verbroken.

6.4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(176)

Er is aangetoond dat de omvang en het marktaandeel van de invoer met subsidiëring van oorsprong uit India in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn toegenomen (met respectievelijk 110 % en 40 %). Voorts werd vastgesteld dat deze invoer de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie voortdurend onderbood, in het bijzonder gedurende het OT (met gemiddeld 12,5%).

(177)

Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de invoer met subsidiëring uit India viel samen met de langzame ontwikkeling van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie vanaf 2010. Derhalve was de bedrijfstak van de Unie ondanks het herstel van het verbruik, niet in staat de stijging van de productiekosten afdoende door te berekenen aan de afnemer, zodat financiële indicatoren als winstgevendheid, kasstroom en investeringen op een laag niveau bleven.

(178)

Bij onderzoek van de andere bekende factoren die schade aan de bedrijfstak van de Unie hadden kunnen toebrengen, bleek dat deze factoren geen zodanige rol hadden gespeeld dat het geconstateerde oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring vanuit India en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

(179)

Op basis van bovenstaande analyse, waarbij de effecten van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie zijn onderscheiden en gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de invoer met subsidiëring, wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met subsidiëring uit India aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

7.   BELANG VAN DE UNIE

7.1.   Algemene overwegingen

(180)

Ingevolge artikel 31 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schade veroorzakende subsidiëring dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit specifieke geval niet in het belang van de Unie was om maatregelen in te stellen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

7.2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(181)

De bedrijfstak van de Unie bestaat uit 27 bekende producenten die samen de gehele productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen. Deze producenten zijn gevestigd in verschillende lidstaten en hebben 1 747 werknemers die tijdens het OT bij de productie en verkoop van het soortgelijk product betrokken waren.

(182)

Een producent van de Unie, die een relatief klein deel van de productie van de Unie vertegenwoordigde en een verbonden onderneming in India had, keerde zich tegen de opening van het onderzoek. Zoals vermeld in overweging 22, stelde hij tevens dat de hoogtechnische producten niet zouden moeten worden bestreken en dat het niet in het belang van de Unie was om ten aanzien van deze productsoort dezelfde maatregelen in te stellen.

(183)

Zoals vermeld in overweging 126 werd aan deze zorg in de vragenlijst tegemoetgekomen door uitbreiding in het onderzoek van de PCN's die duidelijk op deze soorten zagen. In deze fase bleek echter uit het onderzoek dat hoogtechnische producten door het onderzoek werden bestreken en dat Indiase producenten-exporteurs enkel geringe hoeveelheden van deze productsoorten exporteerden. De door deze producent tot uitdrukking gebrachte zorgen werden derhalve ongegrond geacht en zijn argument werd verworpen.

(184)

Er is vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden als gevolg van de invoer met subsidiëring uit India. Er wordt aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Unie niet volledig kon profiteren van het groeiende verbruik en dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie zwak is gebleven.

(185)

Verwacht wordt dat compenserende maatregelen tot een herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zullen leiden, zodat de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen van het soortgelijk product in overeenstemming kan brengen met de productiekosten.

(186)

Door de instelling van maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ook ten minste een deel van zijn,tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat een positief effect zal hebben op zijn winstgevendheid en zijn algemene economische situatie. De instelling van maatregelen zou de bedrijfstak in staat stellen om zijn inspanningen op het gebied van kostenefficiëntie verder te ontwikkelen.

(187)

Als geen maatregelen worden ingesteld, zijn verdere verliezen van het marktaandeel te verwachten en zal de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie naar alle waarschijnlijkheid achteruitgaan.

(188)

Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antisubsidiemaatregelen met betrekking tot invoer van oorsprong uit India in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

7.3.   Belang van de gebruikers

(189)

Er werd een vragenlijst gestuurd naar negen gebruikers in de Unie. De vragenlijst werd slechts beantwoord door drie gebruikers, goed voor circa 6 % van de totale invoer uit India van het betrokken product in het OT. Zij zijn actief in sectoren die verband houden met voedselverwerking, met inbegrip van commerciële keukens en catering, huishoudelijke apparaten en de automobielsector.

(190)

Aankopen vanuit India maakten ongeveer 67 % uit van hun totale aankopen van het betrokken product en India was voor één gebruiker de enige voorzieningsbron. In het OT vormde de omzet waarin het betrokken product werd opgenomen gemiddeld 54 % van de totale omzet van deze gebruikers.

(191)

Uit het onderzoek bleek dat tijdens het OT de gemiddelde winstgevendheid van alle medewerkende gebruikers in de bedrijfstakken waarin het betrokken product werd gebruikt meer dan 9 % van de omzet bedroeg.

(192)

De waarschijnlijke weerslag van de voorgestelde maatregelen werd beoordeeld op grond van de door de gebruikers ingediende antwoorden op de vragenlijst en de totale markt van de Unie voor het betrokken product en het soortgelijke product. Uitgaande van het worst-casescenario voor de markt van de Unie, namelijk dat prijsstijgingen niet zouden kunnen worden doorberekend aan de distributieketen en dat de gebruikers door zouden gaan met het aankopen van dezelfde hoeveelheden vanuit India als voorheen, zou de weerslag van het recht voor de gebruikers een verlaging van hun winstgevendheid met ongeveer 0,2 procentpunten betekenen.

(193)

Opgemerkt zij dat een gebruiker een neutraal standpunt innam ten overstaan van het onderzoek, omdat hij van mening is dat de instelling van maatregelen geen aanmerkelijke gevolgen op de marktprijzen zal hebben, aangezien de mogelijke prijsstijging door de distributeurs zou worden opgevangen.

(194)

Een andere gebruiker gaf uiting aan de zorg dat eventueel ingestelde maatregelen ook gevolgen zouden hebben voor bepaalde productsoorten die niet meer in de Unie worden geproduceerd. Uit het onderzoek bleek echter dat de door voornoemde gebruiker aangehaalde productsoorten nog steeds in de Unie worden geproduceerd en dat er geen significante vraag naar deze soorten roestvrij staal bestaat. Bovendien moet worden opgemerkt dat de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode niet op volle capaciteit produceerden, en dat daarom de productie een eventuele stijging van de vraag zou kunnen volgen.

(195)

Er zij op gewezen dat, aangezien het betrokken product gestandaardiseerd is in termen van de bedrijfstak en het gebruik, gebruikers gemakkelijk van voorzieningsbron kunnen veranderen voor zover het gaat om de productkwaliteit of de prijs. De instelling van maatregelen mag niet uitsluiten dat het betrokken product uit andere landen en zelfs uit India kan worden ingevoerd zodra handelsverstorende effecten van subsidiëring zijn weggenomen.

(196)

Gelet op het bovenstaande wordt het effect op de gebruikers over het geheel genomen geacht beperkt te zijn, ook al zullen bepaalde gebruikers waarschijnlijk, in meer of mindere mate, negatieve gevolgen ondervinden van maatregelen betreffende invoer uit India.

7.4.   Belang van de importeurs

(197)

Niet-verbonden importeurs verleenden in beperkte mate hun medewerking. Negen importeurs verstrekten steekproefgegevens, maar slechts één verleende zijn medewerking. Deze onderneming was tijdens het OT goed voor circa 7 % van de totale invoer uit India. Deze onderneming verzet zich tegen de instelling van maatregelen omdat India verreweg haar belangrijkste leverancier is. Hoewel de instelling van maatregelen een negatief effect zou hebben op de winstgevendheid van deze importeur vanwege de hogere te maken kosten, zou deze onderneming zich in een positie moeten bevinden waarin zij ten minste een deel van de hogere kosten aan haar afnemers kan doorberekenen.

(198)

Ook zouden importeurs kunnen overgaan op andere bronnen, met inbegrip van de bedrijfstak van de Unie en andere exporterende landen.

(199)

Op grond hiervan wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van compenserende maatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen zal hebben voor het belang van de importeurs.

7.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(200)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er over het geheel genomen, op basis van de informatie over het belang van de Unie, geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van maatregelen op de invoer van het betrokken product uit India pleiten.

(201)

Daarnaast lijken, alle gevolgen van de antisubsidiemaatregelen in overweging nemende, de positieve effecten voor de bedrijfstak van de Unie, op te wegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen voor de andere, beperktere belangengroepen.

8.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE COMPENSERENDE MAATREGELEN

(202)

Gelet op de conclusies inzake subsidiëring, schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie moeten voorlopige compenserende maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met subsidiëring.

8.1.   Schademarge

(203)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde subsidiëring en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade op te heffen.

(204)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende subsidiëring op te heffen, werd ervan uitgegaan dat een eventuele maatregel de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met subsidiëring, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak kan worden behaald.

(205)

Daarom werd de schademarge berekend op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde prijs van de met subsidiëring ingevoerde producten, zoals vastgesteld voor de prijsonderbiedingsberekeningen in overweging 130, met de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie voor het soortgelijk product. De geen schade veroorzakende prijs werd vastgesteld door een redelijke winst op te tellen bij de productiekosten. De streefwinstmarge werd voorlopig bepaald op 5 %, zoals vermeld in overweging 148.

(206)

Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde totale cif-prijs bij invoer (zie overweging 208).

8.2.   Voorlopige maatregelen

(207)

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening, voorlopige compenserende maatregelen moeten worden ingesteld op invoer uit India die gelijk zijn aan de subsidiemarge of aan de schademarge indien deze lager is.

(208)

Op grond van het voorgaande zijn de compenserende rechten vastgesteld door de schademarges en subsidiemarges met elkaar te vergelijken. Daarom worden de volgende voorlopige compenserende rechten voorgesteld:

Onderneming

Subsidiemarge

Schademarge

Voorlopig compenserend recht

Rajaraatna Metal Industries

4,3 %

17,2 %

4,3 %

Venus-groep

3,1 %

26,1 %

3,1 %

Viraj Profiles Vpl. Ltd.

1,5 %

32,1 %

0,0 %

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen

3,8 %

20,4 %

3,8 %

Alle andere ondernemingen

4,3 %

26,1 %

4,3 %

(209)

Wat het parallelle antidumpingonderzoek betreft, verbieden artikel 24, lid 1, tweede alinea, van de basisverordening en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (8) dat voor hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt opgelegd om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die door dumping en uitvoersubsidies is ontstaan. Zoals vermeld in de overwegingen 29 tot en met 112 betreffen alle regelingen uitvoersubsidies. De relevante voorlopige antidumpingmarges van de medewerkende producenten-exporteurs zullen in het parallelle antidumpingonderzoek dienovereenkomstig worden aangepast.

(210)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele compenserende rechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten gelden dus (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op "alle andere ondernemingen") uitsluitend voor de invoer van het betrokken product van oorsprong uit India dat vervaardigd is door de vermelde specifieke juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op het ingevoerde betrokken product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor "alle andere ondernemingen".

(211)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende compenserende rechten (bv. na een naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (9) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(212)

Om een goede toepassing van het antisubsidierecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

9.   SLOTBEPALING

(213)

Gelet op de beginselen van goed bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich hebben aangemeld binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden vermeld dat alle bevindingen betreffende de instelling van compenserende rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van definitieve bevindingen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Een voorlopig compenserend recht wordt ingesteld op draad van roestvrij staal, bevattende:

2,5 of meer gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van draad dat 28 of meer doch niet meer dan 31 gewichtspercenten nikkel en 20 of meer doch niet meer dan 22 gewichtspercenten chroom;

minder dan 2,5 gewichtspercenten nikkel, met uitzondering van draad dat 13 of meer doch niet meer dan 25 gewichtspercenten chroom en 3,5 of meer doch niet meer dan 6 gewichtspercenten aluminium;

momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7223 00 19 en 7223 00 99, van oorsprong uit India.

2.   De voorlopige compenserende rechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven product, geproduceerd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Raajratna Metal Industries, Ahmedabad, Gujarat

4,3

B775

Venus Wire Industries Pvt. Ltd, Mumbai, Maharashtra

3,1

B776

Precision Metals, Mumbai, Maharashtra

3,1

B777

Hindustan Inox Ltd., Mumbai, Maharashtra

3,1

B778

Sieves Manufacturer India Pvt. Ltd., Mumbai, Maharashtra

3,1

B779

Viraj Profiles Vpl. Ltd., Thane, Maharashtra

0,0

B780

In de bijlage opgenomen ondernemingen

3,8

B781

Alle andere ondernemingen

4,3

B999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 30 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 31, lid 4, van Verordening (EG) nr. 597/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van vier maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 mei 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB C 240 van 10.8.2012, blz. 6.

(3)  PB C 240 van 10.8.2012, blz. 15.

(4)  De met een sterretje gemerkte subsidies zijn uitvoersubsidies.

(5)  Totale subsidiemarge op basis van de berekening voor de groep als geheel

(6)  de minimis

(7)  Verordening (EG) nr. 1599/1999 van de Raad van 12 juli 1999, PB L 189 van 22.7.1999, blz. 126; Verordening (EG) nr. 1600/1999, PB L 189 van 22.7.1999, blz.19 en Verordening (EG) nr. No 1601/1999 van de Raad van 12 juli 1999, PB L 189 van 22.7.1999, blz.1.

(8)  PB L 343, van 22.12.2009, blz. 51.

(9)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, N105, 8/20, 1049 Brussel, België.


BIJLAGE

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs in India

Aanvullende Taric-code B781

Naam van de onderneming

Plaats

Bekaert Mukand Wire Industries

Lonand, Tal. Khandala, Satara District, Maharastra

Bhansali Bright Bars Pvt. Ltd.

Mumbai, Maharashtra

Bhansali Stainless Wire

Mumbai, Maharashtra

Chandan Steel

Mumbai, Maharashtra

Drawmet Wires

Bhiwadi, Rajastan

Garg Inox Ltd

Bahadurgarh, Haryana

Jyoti Steel Industries Ltd.

Mumbai, Maharashtra

KEI Industries

New Delhi

Macro Bars and Wires

Mumbai, Maharashtra

Mukand Ltd.

Thane

Nevatia Steel & Alloys Pvt. Ltd.

Mumbai, Maharashtra

Panchmahal Steel Ltd.

Dist. Panchmahals, Gujarat


8.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 126/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 420/2013 VAN DE COMMISSIE

van 7 mei 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 mei 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jerzy PLEWA

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

63,8

TN

91,7

TR

119,2

ZZ

91,6

0707 00 05

AL

65,0

TR

129,7

ZZ

97,4

0709 93 10

AL

78,9

TR

134,8

ZZ

106,9

0805 10 20

EG

52,8

IL

71,7

MA

53,0

TR

72,9

ZZ

62,6

0805 50 10

TR

80,9

ZA

117,5

ZZ

99,2

0808 10 80

AR

111,8

BR

107,1

CL

117,0

CN

83,5

MK

31,3

NZ

135,9

US

202,7

ZA

118,9

ZZ

113,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


8.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 126/s3


BERICHT AAN DE LEZER

Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 69 van 13.3.2013, blz. 1) zal, met ingang van 1 juli 2013, enkel de elektronische editie van het Publicatieblad authentiek zijn en rechtsgevolgen hebben.

Indien het door onvoorziene en uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de elektronische editie van het Publicatieblad te publiceren, zal de gedrukte editie authentiek zijn en rechtsgevolgen hebben overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 216/2013.