ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.091.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 91

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
3 april 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 305/2013 van de Commissie van 26 november 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad, wat de geharmoniseerde voorziening in de gehele Unie van een interoperabele eCall betreft ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 306/2013 van de Commissie van 2 april 2013 tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737) voor gespeende biggen en gespeende Suidae, met uitzondering van Sus scrofa domesticus (vergunninghouder Kemin Europa nv) ( 1 )

5

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 307/2013 van de Commissie van 2 april 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

8

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/164/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 27 maart 2013 tot intrekking van de Beschikkingen 2003/135/EG, 2004/832/EG en 2005/59/EG tot goedkeuring van de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en de noodvaccinatie van deze varkens in Duitsland, Frankrijk en Slowakije (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 1741)

10

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

2013/165/EU

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 27 maart 2013 betreffende de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten ( 1 )

12

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2013/10/EU van de Commissie van 19 maart 2013 tot wijziging van Richtlijn 75/324/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende aerosols teneinde de etiketteringsvoorschriften ervan aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (PB L 77 van 20.3.2013)

16

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 91/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 305/2013 VAN DE COMMISSIE

van 26 november 2012

tot aanvulling van Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad, wat de geharmoniseerde voorziening in de gehele Unie van een interoperabele eCall betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (1), en met name artikel 7,

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2010/40/EU moet de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen met betrekking tot de specificaties die nodig zijn om de compatibiliteit, interoperabiliteit en continuïteit bij de invoering en het operationele gebruik van intelligente vervoerssystemen (ITS) te garanderen.

(2)

Overeenkomstig artikel 3, onder d), van Richtlijn 2010/40/EU dient de geharmoniseerde voorziening in de gehele Unie van een interoperabele eCall als een prioritaire actie te worden beschouwd. Daarom dient de Commissie de daartoe vereiste specificaties vast te stellen.

(3)

Krachtens Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (2), en meer bepaald artikel 26, moeten oproepen via het gemeenschappelijke Europese alarmnummer 112 naar behoren worden beantwoord en behandeld op de wijze die het meest geschikt is voor de nationale organisatie van noodhulpdiensten, waaronder de alarmcentrales (PSAP’s — public safety answering points).

(4)

In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s „eCall: tijd voor implementatie” (3) worden nieuwe maatregelen in het vooruitzicht gesteld die de invoering van een EU-wijde dienst voor noodoproepen vanuit voertuigen moeten versnellen. Een van de daarin voorgestelde maatregelen bestaat erin de modernisering van de infrastructuur van de alarmcentrales die nodig is voor een correcte ontvangst en behandeling van eCalls, verplicht te stellen.

(5)

In Aanbeveling 2011/750/EU (4) ter ondersteuning van een EU-wijde eCall-dienst in elektronischecommunicatienetwerken voor de transmissie van op 112 gebaseerde noodoproepen uit voertuigen („eCalls”) adviseert de Commissie de lidstaten om aan te geven welke alarmcentrale de eCalls doorzendt en om ervoor te zorgen dat de exploitanten van mobiele netwerken de eCalls naar behoren behandelen.

(6)

Verwacht wordt dat dankzij de interoperabele EU-wijde eCall de responstijd voor de noodhulpdiensten zal worden gereduceerd en als gevolg daarvan zowel het aantal dodelijke verkeersslachtoffers in de Unie als de ernst van de verwondingen ten gevolge van verkeersongevallen zal worden beperkt.

(7)

Voorts wordt ervan uitgegaan dat de interoperabele EU-wijde eCall tot een beter beheer van ongevallen en minder files en secundaire ongevallen zal leiden, en de samenleving op die manier kosten zal besparen.

(8)

In het kader van de behandeling van eCalls door de alarmcentrales, noodhulpdiensten en dienstverleningspartners worden persoonsgegevens verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (6). De lidstaten zien erop toe dat de naleving hiervan wordt aangetoond ten aanzien van de voor gegevensbescherming bevoegde nationale autoriteiten, hetzij bij procedures voor voorafgaande controles, zoals voorafgaande meldingen, hetzij bij controles achteraf, zoals naar aanleiding van klachten en onderzoeken.

(9)

De interoperabele EU-wijde eCall-dienst is in overeenstemming met de aanbevelingen van de groep „gegevensbescherming artikel 29”, die vervat zijn in het op 26 september 2006 goedgekeurde werkdocument betreffende de gevolgen van het eCall-initiatief vanuit het oogpunt van bescherming van gegevens en van de persoonlijke levenssfeer (1609/06/EN — WP 125). Voertuigen waarin eCall-apparatuur is geïnstalleerd, mogen in hun normale operationele status niet worden gevolgd. De minimumreeks van gegevens die door de in het voertuig geïnstalleerde eCall-apparatuur wordt doorgezonden (i.e. bij het initiëren van een noodoproep), moet de minimuminformatie bevatten die vereist is voor een passende behandeling van noodoproepen.

(10)

Onverminderd Richtlijn 95/46/EG moeten de lidstaten bij de invoering van de infrastructuur voor eCall-alarmcentrales rekening houden met het op 26 september 2006 door de groep „gegevensbescherming artikel 29” goedgekeurde werkdocument betreffende de gevolgen van het eCall-initiatief vanuit het oogpunt van bescherming van gegevens en van de persoonlijke levenssfeer (1609/06/EN — WP 125).

(11)

Het is belangrijk dat alle lidstaten gemeenschappelijke technische oplossingen en praktijken ontwikkelen voor de levering van noodoproepdiensten. Gemeenschappelijke technische oplossingen dienen met name via de Europese normalisatieorganisaties verder te worden ontwikkeld teneinde de invoering van de eCall-dienst te vergemakkelijken, de EU-wijde interoperabiliteit en continuïteit van de dienst te verzekeren en de kosten van invoering voor de gehele Unie te verminderen.

(12)

De Europese normalisatieorganisaties, ETSI en CEN, hebben gemeenschappelijke normen ontwikkeld voor de invoering van een pan-Europese eCall-dienst, waarnaar in deze verordening wordt verwezen.

(13)

Omdat de nodige tijd moet worden ingeruimd om reeds ingevoerde infrastructuur te moderniseren, dient deze verordening twaalf maanden na de inwerkingtreding ervan op deze infrastructuur van toepassing te worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden de specificaties vastgesteld voor het moderniseren van de alarmcentrale-infrastructuur die nodig is voor een adequate ontvangst en behandeling van eCalls, met als doel de compatibiliteit, interoperabiliteit en continuïteit van de geharmoniseerde EU-wijde eCall-dienst te garanderen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)   „noodhulpdienst”: een als zodanig door de lidstaat erkende dienst die onmiddellijk spoedhulp verleent in situaties waarin er met name sprake is van direct gevaar voor lijf en leden, de individuele of volksgezondheid of veiligheid, eigendommen van particulieren of van de overheid of het milieu, overeenkomstig de nationale wetgeving;

b)   „alarmcentrale” (ook „PSAP” — Public Safety Answering Point)): de fysieke locatie waar de noodoproepen eerst worden ontvangen onder de verantwoordelijkheid van een openbare instantie of een door de overheid erkende private organisatie;

c)   „meest geschikte alarmcentrale”: een alarmcentrale die vooraf door de bevoegde autoriteiten is aangewezen om noodoproepen uit een bepaald gebied of van een bepaald type te behandelen;

d)   „eCall-alarmcentrale”: een meest geschikte alarmcentrale die vooraf door de autoriteiten is aangewezen om eerst eCalls te ontvangen en te behandelen;

e)   „eCall-alarmcentralist”: een persoon in de eCall-alarmcentrale die de noodoproepen ontvangt en/of behandelt;

f)   „dienstverleningspartner”: een door de nationale autoriteiten erkende openbare of particuliere organisatie die een rol speelt bij de behandeling van incidenten met betrekking tot een eCall (zoals wegbeheerders en hulpdiensten);

g)   „in het voertuig geïnstalleerde apparatuur”: apparatuur die in het voertuig is geïnstalleerd en toegang geeft of heeft tot de in het voertuig aanwezige gegevens die nodig zijn om de eCall-transactie te verrichten via een openbaar netwerk voor draadloze mobiele communicatie;

h)   „eCall” (zoals bedoeld in de in Richtlijn 2010/40/EU opgenomen omschrijving „voorziening in de gehele Unie van een interoperabele eCall”): een noodoproep vanuit een voertuig naar het nummer 112, die ofwel automatisch door activering van sensoren in het voertuig, ofwel handmatig tot stand wordt gebracht en waardoor met gebruikmaking van openbare netwerken voor draadloze mobiele communicatie een gestandaardiseerde minimumreeks van gegevens wordt doorgezonden en een audiokanaal tussen het voertuig en de eCall-alarmcentrale tot stand wordt gebracht;

i)   „eCall-transactie”: de totstandbrenging van een draadloze mobielecommunicatiesessie via een openbaar netwerk voor draadloze communicatie, de doorzending van een minimumreeks van gegevens vanuit een voertuig naar een eCall-alarmcentrale en de totstandbrenging van een audiokanaal tussen het voertuig en de eCall-alarmcentrale;

j)   „minimumreeks van gegevens” (ook „MSD” — minimum set of data): de naar de eCall-alarmcentrale doorgezonden informatie zoals gedefinieerd in EN-norm 15722 („Road transport and traffic telematics — eSafety — eCall minimum set of data (MSD)”);

k)   „voertuigidentificatienummer” (VIN): de in ISO-norm 3779 gedefinieerde alfanumerieke code die door de fabrikant aan een voertuig wordt toegekend om de adequate identificatie van elk voertuig mogelijk te maken;

l)   „netwerk voor draadloze mobiele communicatie”: een netwerk voor draadloze communicatie met een homogene overdracht tussen de netwerktoegangspunten;

m)   „openbaar netwerk voor draadloze mobiele communicatie”: een openbaar toegankelijk netwerk voor draadloze mobiele communicatie overeenkomstig Richtlijn 2002/22/EG en Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (7);

n)   „centrale meldkamer”: een voorziening die door één of meer noodhulpdiensten wordt gebruikt om noodoproepen te behandelen;

o)   „ruwe MSD”: de wijze waarop de doorgezonden minimumreeks van gegevens wordt weergegeven voordat deze op een begrijpelijke manier aan de eCall-alarmcentralist wordt gepresenteerd.

Artikel 3

Vereisten voor de eCall-alarmcentrales

1.   De lidstaten zien erop toe dat de eCall-alarmcentrales worden uitgerust om eCalls te behandelen en minimumreeksen van gegevens te ontvangen die door in voertuigen geïnstalleerde apparatuur worden gegenereerd overeenkomstig EN-norm 16072 („Intelligent transport systems — eSafety — PanEuropean eCall-Operating requirements”) en EN-norm 16062 („Intelligent transport systems — eSafety — eCall High Level Application Requirements (HLAP)”).

2.   De eCall-alarmcentrale behandelt de eCalls even snel en efficiënt als andere oproepen naar het gemeenschappelijke Europese alarmnummer 112. De eCall-alarmcentrale behandelt de eCalls overeenkomstig de nationale regelgeving inzake de verwerking van noodoproepen.

3.   De eCall-alarmcentrale moet in staat zijn de data-inhoud van de MSD te ontvangen en deze op een duidelijke en begrijpelijke manier aan de eCall-alarmcentralist te presenteren.

4.   De eCall-alarmcentrale heeft toegang tot een adequaat geografisch informatiesysteem (GIS) of een daaraan gelijkwaardig systeem dat de eCall-alarmcentralist in staat stelt de positie en de richting van het voertuig te bepalen met een nauwkeurigheid die op zijn minst overeenstemt met EN-norm 15722 inzake de MSD-coördinaten.

5.   De bovenbedoelde vereisten moeten de eCall-alarmcentrales in staat stellen de locatie, de wijze van activering van de eCall (handmatig of automatisch) en andere relevante data aan de juiste noodhulpdienst(en) of dienstverleningspartner(s) te verstrekken.

6.   De eCall-alarmcentrale (die als eerste de eCall ontvangt) brengt een audioverbinding met het voertuig tot stand en behandelt de eCall-gegevens; zo nodig kan de eCall-alarmcentrale de oproep en de MSD-gegevens overeenkomstig door de nationale autoriteit bepaalde nationale procedures doorschakelen naar een andere alarmcentrale, een centrale meldkamer of een dienstverleningspartner. Het doorschakelen vindt plaats via een data- of een audioverbinding, of, bij voorkeur, via beide verbindingen.

7.   In voorkomend geval is het, afhankelijk van de nationale procedures en wetten, toegestaan om de eCall-alarmcentrale en de relevante noodhulpdienst(en) of dienstverleningspartner(s) toegang te geven tot de in nationale databanken en/of andere relevante bronnen opgeslagen kenmerken van het voertuig, met als doel informatie te verkrijgen die nodig is voor de behandeling van een eCall, met name met het oog op de interpretatie van het voertuigidentificatienummer (VIN) en de presentatie van aanvullende relevante informatie, meer bepaald voertuigtype en -model.

Artikel 4

Conformiteitsbeoordeling

De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn om na te gaan of de werking van de eCall-alarmcentrales conform is aan de vereisten van artikel 3, en melden deze autoriteiten aan bij de Commissie. De conformiteitsbeoordeling wordt gebaseerd op het deel van EN-norm 16454 („Intelligent transport systems — eSafety — eCall end to end conformance testing”) dat betrekking heeft op de conformiteit van de alarmcentrales met de pan-Europese eCall-dienst.

Artikel 5

Verplichtingen in verband met de invoering van de infrastructuur van de eCall-alarmcentrales

De lidstaten zien erop toe dat wanneer de infrastructuur van de eCall-alarmcentrales voor de behandeling van interoperabele EU-wijde eCalls wordt ingevoerd, deze verordening in acht wordt genomen overeenkomstig de beginselen voor specificaties en invoering die zijn vastgesteld in bijlage II bij Richtlijn 2010/40/EU. Dit doet geen afbreuk aan het recht van elke lidstaat om te beslissen over de invoering van de infrastructuur van de eCall-alarmcentrales voor de behandeling van interoperabele EU-wijde eCalls op zijn grondgebied. Dit recht laat de op grond van artikel 6, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2010/40/EU vastgestelde wetgevingshandelingen onverlet.

Artikel 6

Voorschriften inzake bescherming van de particuliere levenssfeer en bescherming van gegevens

1.   De alarmcentrales, inclusief de eCall-alarmcentrales, worden beschouwd als voor de verwerking van gegevens verantwoordelijken in de zin van artikel 2, onder d), van Richtlijn 95/46/EG. Wanneer de eCall-gegevens overeenkomstig artikel 3, lid 5, naar andere centrale meldkamers of dienstverleningspartners moeten worden gezonden, worden deze laatsbedoelden eveneens als voor de verwerking van gegevens verantwoordelijken beschouwd. De lidstaten zien erop toe dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de behandeling van eCalls door de alarmcentrales, de noodhulpdiensten en de dienstverleningspartners plaatsvindt overeenkomstig de Richtlijnen 95/46/EG en 2002/58/EG en dat de naleving van deze voorschriften ten aanzien van de voor gegevensbescherming bevoegde nationale autoriteiten wordt aangetoond.

2.   De lidstaten zien er met name op toe dat persoonsgegevens worden beschermd tegen misbruik, met inbegrip van onrechtmatige toegang, wijziging of verlies, en dat protocollen betreffende opslag, bewaartijd, verwerking en bescherming van persoonsgegevens op het juiste niveau worden opgesteld en naar behoren in acht worden genomen.

Artikel 7

Voorschriften betreffende de aansprakelijkheid

1.   De eCall-alarmcentrales moeten ten aanzien van de bevoegde autoriteiten kunnen aantonen dat zij met betrekking tot het deel/de delen van het systeem dat/die zij ontwerpen en/of controleren, voldoen aan alle gespecificeerde conformiteitsvereisten voor de eCall-normen die worden opgesomd in artikel 3, lid 1. Zij zijn slechts aansprakelijk voor het deel van de eCalls dat onder hun verantwoordelijkheid valt en dat begint wanneer de eCalls de eCall-centrale bereiken, overeenkomstig de nationale procedures.

2.   Hiertoe worden, met inachtneming van andere bestaande maatregelen inzake met name de behandeling van 112-oproepen, de ruwe MSD die samen met de eCall worden ontvangen, en de MSD-inhoud die aan de eCall-centralist wordt gepresenteerd, gedurende een bepaalde periode bewaard overeenkomstig de nationale regelgeving. Deze gegevens worden opgeslagen overeenkomstig de artikelen 6, 13 en 17 van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 8

Verslaglegging

De lidstaten brengen uiterlijk op 23 oktober 2013 bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van deze verordening. Dit verslag bevat op zijn minst de lijst van de autoriteiten die bevoegd zijn voor het beoordelen van de conformiteit van de werking van de eCall-alarmcentrales, de lijst en de geografische werksfeer van de eCall-alarmcentrales, een invoeringsschema voor de volgende twee jaar, de beschrijving van de conformiteitstests en de beschrijving van de protocollen op het gebied van bescherming van de particuliere levenssfeer en bescherming van gegevens.

Artikel 9

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op infrastructuur die met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening wordt ingevoerd. Zij is met ingang van 23 april 2014 van toepassing op infrastructuur die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening reeds is ingevoerd.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 207 van 6.8.2010, blz. 1.

(2)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.

(3)  COM(2009) 434 final.

(4)  PB L 303 van 22.11.2011, blz. 46.

(5)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(6)  PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.

(7)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 91/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 306/2013 VAN DE COMMISSIE

van 2 april 2013

tot verlening van een vergunning voor een preparaat van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737) voor gespeende biggen en gespeende Suidae, met uitzondering van Sus scrofa domesticus (vergunninghouder Kemin Europa nv)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een nieuwe toepassing van het preparaat van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737) ingediend. Bij die aanvraag waren de krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten gevoegd.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen en gespeende Suidae, met uitzondering van Sus scrofa domesticus in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen”.

(4)

Het gebruik van het preparaat van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737) is bij Verordening (EU) nr. 107/2010 van de Commissie (2) voor een periode van tien jaar toegestaan voor mestkippen, en voor opfokleghennen, mesteenden, kwartels, fazanten, patrijzen, parelhoenders, duiven, mestganzen en struisvogels bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 885/2011 van de Commissie (3).

(5)

In haar advies van 25 april 2012 (4) bevestigde de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) haar eerdere conclusies dat het preparaat van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737) onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden wordt verondersteld veilig te zijn voor alle diersoorten, voor consumenten van producten, die afkomstig zijn van dieren die het toevoegingsmiddel toegediend hebben gekregen, en voor het milieu. Hoewel uit de drie door de aanvrager uitgevoerde proeven in vergelijking met controlegroepen ten minste één aanzienlijk verbeterde parameter is gebleken, was de EFSA niet in staat om een minimale werkzame dosis vast te stellen zoals voorgesteld door de aanvrager, vanwege tegenstrijdige resultaten op verschillende geteste dosisniveaus. Uit twee proeven bleken aanzienlijke verbeteringen bij een dosis van 1 × 107CFU/kg, maar niet bij voeder met 5 × 107CFU/kg. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van het preparaat van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737) blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage gespecificeerde preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 april 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 36 van 9.2.2010, blz. 1.

(3)  PB L 229 van 6.9.2011, blz. 3.

(4)  EFSA Journal 2012; 10(5):2671.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1823

Kemin Europa nv

Bacillus subtilis

(ATCC PTA-6737)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Preparaat van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737) met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Levensvatbare sporen van Bacillus subtilis (ATCC PTA-6737)

 

Analysemethode  (1)

 

Telling: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van trypton-soja-agar met voorverhittingsbehandeling van voedermonsters.

 

Identificatie: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

(Gespeende) biggen en (gespeende) Suidae, met uitzondering van Sus scrofa domesticus

1 × 107

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Voor (gespeende) biggen tot maximaal ongeveer 35 kg.

23 april 2023


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het communautaire referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx


3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 91/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 307/2013 VAN DE COMMISSIE

van 2 april 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 april 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

69,7

TN

99,6

TR

126,7

ZZ

98,7

0707 00 05

JO

194,1

TR

145,4

ZZ

169,8

0709 93 10

MA

46,3

TR

107,4

ZZ

76,9

0805 10 20

EG

54,1

IL

65,2

MA

57,6

TN

58,7

TR

69,0

ZZ

60,9

0805 50 10

TR

71,9

ZZ

71,9

0808 10 80

AR

108,9

BR

93,3

CL

131,0

CN

78,7

MK

27,7

US

180,6

ZA

111,6

ZZ

104,5

0808 30 90

AR

117,1

CL

145,2

TR

208,9

US

158,2

ZA

129,2

ZZ

151,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 91/10


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 27 maart 2013

tot intrekking van de Beschikkingen 2003/135/EG, 2004/832/EG en 2005/59/EG tot goedkeuring van de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en de noodvaccinatie van deze varkens in Duitsland, Frankrijk en Slowakije

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 1741)

(Slechts de teksten in de Duitse, de Franse en de Slowaakse taal zijn authentiek)

(2013/164/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), en met name artikel 16, lid 1, artikel 20, lid 2, artikel 25, lid 3, en artikel 29, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2003/135/EG van de Commissie van 27 februari 2003 inzake de goedkeuring van de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in Duitsland, namelijk in de Länder Niedersachsen, Nordrhein-Westfalen, Rheinland-Pfalz en Saarland (2), Beschikking 2004/832/EG van de Commissie van 3 december 2004 tot goedkeuring van de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en de noodvaccinatie van deze varkens in de Noordelijke Vogezen, Frankrijk (3), en Beschikking 2005/59/EG van de Commissie van 26 januari 2005 tot goedkeuring van de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en de noodvaccinatie van deze varkens in Slowakije (4) werden goedgekeurd na de bevestiging van klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van respectievelijk Frankrijk, Duitsland en Slowakije. Bij deze beschikkingen werden de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest en de noodvaccinatie van wilde varkens tegen die ziekte goedgekeurd voor die lidstaten.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit 2012/761/EU van de Commissie van 30 november 2012 tot goedkeuring van de door de lidstaten voor 2013 ingediende jaarlijkse en meerjarenprogramma’s en van de financiële bijdrage van de Unie voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten en zoönosen (5) heeft de Commissie onder meer de programma’s voor de bestrijding en bewaking van klassieke varkenspest goedgekeurd die zijn ingediend door Duitsland en Slowakije.

(3)

In 2011 hebben Frankrijk en Slowakije de Commissie en de lidstaten in kennis gesteld van de gunstige situatie in verband met klassieke varkenspest op hun grondgebied. Uit de verstrekte informatie bleek dat klassieke varkenspest met succes was uitgeroeid bij wilde varkens in de getroffen gebieden van die lidstaten. Ook Duitsland deelde de Commissie en de lidstaten in 2012 mee dat klassieke varkenspest met succes was uitgeroeid onder wilde varkens in de getroffen gebieden van die lidstaat.

(4)

Volgens de door Duitsland, Frankrijk en Slowakije ingediende informatie werd gestopt met de noodvaccinatie van wilde varkens. Bovendien wordt een hoog niveau van surveillance in de eerder door de ziekte getroffen gebieden gehandhaafd als onderdeel van de bij Uitvoeringsbesluit 2012/761/EU goedgekeurde programma’s. De in de programma’s beschreven maatregelen voor de uitroeiing van klassieke varkenspest en de noodvaccinatie van wilde varkens tegen klassieke varkenspest die voor die lidstaten zijn goedgekeurd, zijn derhalve niet meer nodig.

(5)

Omwille van de duidelijkheid en de consistentie van de wetgeving van de Unie moeten de Beschikkingen 2003/135/EG, 2004/832/EG en 2005/59/EG daarom worden ingetrokken.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Beschikkingen 2003/135/EG, 2004/832/EG en 2005/59/EG worden ingetrokken.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en de Slowaakse Republiek.

Gedaan te Brussel, 27 maart 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5.

(2)  PB L 53 van 28.2.2003, blz. 47.

(3)  PB L 359 van 4.12.2004, blz. 62.

(4)  PB L 24 van 27.1.2005, blz. 46.

(5)  PB L 336 van 8.12.2012, blz. 83.


AANBEVELINGEN

3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 91/12


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 27 maart 2013

betreffende de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/165/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

T-2-toxine en HT-2-toxine zijn mycotoxinen die door diverse Fusarium-soorten worden geproduceerd. T-2-toxine metaboliseert snel in een groot aantal producten, terwijl HT-2-toxine een belangrijke metaboliet is.

(2)

Op verzoek van de Commissie heeft het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam-panel) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) advies uitgebracht over de risico’s voor de gezondheid van dieren en mensen van de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in levensmiddelen en diervoeders (1).

(3)

Het Contam-panel stelde een groeps-TDI (toelaatbare dagelijkse inname) vast van 100 ng/kg lichaamsgewicht voor de som van T-2- en HT-2-toxine. De geschatte chronische blootstelling van mensen via de voeding aan de som van T-2- en HT-2-toxine, op basis van de beschikbare gegevens over de aangetroffen hoeveelheden, is voor populaties van alle leeftijdsgroepen lager dan de TDI, dus er bestaat geen onmiddellijk gezondheidsgevaar.

(4)

Ten aanzien van de risico’s voor de diergezondheid heeft het Contam-panel geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat de huidige geschatte blootstelling van herkauwers, konijnen en vissen aan T-2- en HT-2-toxine een gezondheidsgevaar oplevert. De schattingen van de blootstelling van varkens, pluimvee, paarden en honden aan T-2- en HT-2-toxine wijzen erop dat het risico van gezondheidsschade gering is. Katten behoren tot de meest gevoelige diersoorten. Vanwege de beperkte gegevens en omdat bij lage doseringen ernstige gezondheidsschade optrad, kon geen NOAEL of LOAEL worden vastgesteld. Daarom geldt deze aanbeveling niet voor kattenvoer, waarvoor strengere maatregelen zullen worden vastgesteld.

(5)

Het Contam-panel concludeerde tevens dat de overdracht van T-2- en HT-2-toxine uit diervoeder naar levensmiddelen van dierlijke oorsprong beperkt is en bijgevolg een verwaarloosbare bijdrage aan de blootstelling van mensen levert.

(6)

Gezien de conclusies van het wetenschappelijk advies en de grote jaarlijkse schommelingen in de aangetroffen hoeveelheden T-2- en HT-2-toxine, is het raadzaam meer gegevens over T-2 en HT-2 in granen en graanproducten te verzamelen, alsook over de effecten van de verwerking van levensmiddelen (bv. koken) en van landbouwkundige factoren op de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine. Bovendien moet er meer informatie komen over de verschillende factoren die leiden tot relatief hoge gehalten aan T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten, zodat kan worden bepaald welke maatregelen moeten worden genomen om die gehalten te vermijden of te verlagen. Er moet onderzoek worden gedaan naar de factoren waardoor granen en graanproducten relatief veel T-2- en HT-2-toxine kunnen bevatten en naar de effecten van de verwerking van levensmiddelen en diervoeders. Aangezien de beschikbare gegevens uitwijzen dat T-2 en HT-2 niet of nauwelijks in rijst en rijstproducten voorkomen, dient deze aanbeveling niet voor die producten te gelden.

(7)

De resultaten van de monitoring van granen en graanproducten zullen worden gebruikt om de veranderingen en trends in de blootstelling van mensen en dieren aan T-2- en HT-2-toxine te beoordelen. Daarom moeten de toegepaste analysemethoden voldoende gevoelig zijn.

(8)

Om een richtsnoer te geven voor de gevallen waarin dergelijk onderzoek gewenst is, moeten indicatieve waarden worden gegeven. Deze indicatieve waarden zijn gebaseerd op de in de EFSA-databank opgenomen gegevens over de aangetroffen hoeveelheden. Traceerbaarheid is van zeer groot belang voor de uitvoering van het onderzoek.

(9)

In 2015 moet de in het kader van deze aanbeveling verzamelde informatie worden geëvalueerd. De monitoringgegevens die ten gevolge van deze aanbeveling worden verkregen, zullen ook meer inzicht mogelijk maken in de jaarlijkse schommelingen en de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in uiteenlopende graanproducten, de factoren die tot hogere gehalten leiden en de maatregelen die genomen kunnen worden om de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine uit te bannen of te beperken, bijvoorbeeld door middel van landbouwkundige factoren en verwerking,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.

De lidstaten zouden, met actieve betrokkenheid van de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven, een monitoring moeten verrichten van de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten. Voor de uitvoering van deze aanbeveling worden onder granen en graanproducten niet verstaan rijst en rijstproducten.

2.

De lidstaten zouden moeten bevorderen dat monsters tegelijkertijd worden geanalyseerd op T-2 en HT-2 en andere Fusarium-toxinen, zoals deoxynivalenol, zearalenon en fumosinine B1 + B2, zodat kan worden nagegaan in hoeverre deze stoffen samen voorkomen.

Als de toegepaste analysemethode het toelaat, is het wenselijk tevens een analyse te verrichten op gemaskeerde mycotoxinen, in het bijzonder de enkelvoudig en dubbel geglycosyleerde conjugaten van T-2- en HT-2-toxine.

3.

Voor menselijke consumptie bestemde granen en graanproducten zouden moeten worden bemonsterd en geanalyseerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie van 23 februari 2006 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen (2), in het bijzonder:

bijlage I, deel B, voor de bemonstering van granen en graanproducten;

bijlage II, punt 4.3.1, onder g), prestatiecriteria voor de analyse van T-2- en HT-2-toxine. De bepaalbaarheidsgrens (LOQ) moet bij voorkeur niet hoger zijn dan 5 μg/kg voor T-2- en HT-2-toxine afzonderlijk; voor niet-verwerkte granen moet de LOQ bij voorkeur niet hoger zijn dan 10 μg/kg voor T-2- en HT-2-toxine afzonderlijk. Bij toepassing van een analytische screeningtechniek moet de bepaalbaarheidsgrens bij voorkeur niet hoger zijn dan 25 μg/kg voor de som van T-2- en HT-2-toxine.

De bemonsteringsprocedure die de exploitant van het levensmiddelenbedrijf toepast, mag afwijken van Verordening (EG) nr. 401/2006, maar moet resulteren in een representatieve bemonstering.

4.

Voor diervoeders en mengvoeders bestemde granen en graanproducten zouden moeten worden bemonsterd en geanalyseerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie van 27 januari 2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (3). De bepaalbaarheidsgrens (LOQ) moet bij voorkeur niet hoger zijn dan 10 μg/kg voor T-2- en HT-2-toxine afzonderlijk. Bij toepassing van een analytische screeningtechniek moet de bepaalbaarheidsgrens bij voorkeur niet hoger zijn dan 25 μg/kg voor de som van T-2- en HT-2-toxine.

De bemonsteringsprocedure die de exploitant van het diervoederbedrijf toepast, mag afwijken van Verordening (EG) nr. 152/2009, maar moet resulteren in een representatieve bemonstering.

5.

De lidstaten zouden, met actieve betrokkenheid van de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven, onderzoek moeten verrichten naar de factoren die leiden tot gehalten die de indicatieve waarden overschrijden en moeten bepalen welke maatregelen moeten worden genomen om dergelijke gehalten in de toekomst te vermijden of te beperken. Dergelijk onderzoek zou zeker moeten worden verricht als binnen een bepaald tijdvak herhaaldelijk wordt vastgesteld dat de in de bijlage bij deze aanbeveling vermelde indicatieve waarden voor de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten worden overschreden. De bemonsteringen en analyses die worden verricht om meer informatie te krijgen over de diverse factoren die tot relatief hoge gehalten aan T-2- en HT-2-toxine in granen en graanproducten leiden, waaronder landbouwkundige factoren, zouden betrekking moeten hebben op granen en graanproducten van de eerste bewerking.

6.

De lidstaten zouden, met actieve betrokkenheid van de exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven, onderzoek moeten verrichten naar de effecten van de verwerking van diervoeders en levensmiddelen op de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine. Dergelijk onderzoek zou zeker moeten worden verricht als binnen een bepaald tijdvak herhaaldelijk wordt vastgesteld dat de indicatieve waarde voor de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine in graanproducten worden overschreden.

7.

De lidstaten zouden de analyseresultaten op gezette tijden aan de EFSA moeten mededelen, zodat zij in één databank kunnen worden samengevoegd, en de uitkomsten van het onderzoek elk jaar, en voor het eerst in december 2013, aan de Europese Commissie moeten mededelen. Er zullen richtsnoeren worden opgesteld om te zorgen voor een eenvormige uitvoering van deze aanbeveling en vergelijkbare rapportage van de onderzoeksresultaten.

Gedaan te Brussel, 27 maart 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen (CONTAM); Scientific Opinion on risks for animal and public health related to the presence of T-2 and HT-2 toxin in food and feed. EFSA Journal 2011; 9(12):2481. (187 blz.). doi: 10.2903/j.efsa.2011.2481. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu/efsajournal

(2)  PB L 70 van 9.3.2006, blz. 12.

(3)  PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Indicatieve waarden voor granen en graanproducten  (1)  (2)

 

Indicatieve waarden voor de som van T-2 en HT-2 (μg/kg) waarbij/waarboven onderzoek zou moeten worden verricht, zeker bij herhaalde vaststelling (1)

1.   Niet-verwerkte granen  (3)

1.1.

gerst (met inbegrip van brouwgerst) en maïs

200

1.2.

haver (niet gepeld)

1 000

1.3.

tarwe, rogge en andere granen

100

2.   Granen voor rechtstreekse menselijke consumptie  (4)

2.1.

haver

200

2.2.

maïs

100

2.3.

andere granen

50

3.   Graanproducten voor menselijke consumptie

3.1.

haverzemelen en havervlokken

200

3.2.

zemelen van granen met uitzondering van haverzemelen, maalderijproducten van haver met uitzondering van haverzemelen en havervlokken, en maalderijproducten van maïs

100

3.3.

overige maalderijproducten van granen

50

3.4.

ontbijtgranen met inbegrip van gevormde graanvlokken

75

3.5.

brood (met inbegrip van kleine bakkerijproducten), gebak, koekjes, granensnacks en pasta

25

3.6.

voedingsmiddelen op basis van granen voor zuigelingen en peuters

15

4.   Graanproducten voor diervoeders en mengvoeders  (5)

4.1.

maalderijproducten van haver (kaf)

2 000

4.2.

overige graanproducten

500

4.3.

mengvoeder, met uitzondering van kattenvoer

250


(1)  De in deze bijlage vermelde waarden zijn indicatieve waarden waarboven, zeker bij herhaalde vaststelling, onderzoek zou moeten worden gedaan naar de factoren die leiden tot de aanwezigheid van T-2- en HT-2-toxine of naar de effecten van de verwerking van diervoeders en levensmiddelen. De indicatieve waarden zijn gebaseerd op de gegevens in de EFSA-databank over de aangetroffen hoeveelheden, zoals weergegeven in het EFSA-advies. De indicatieve waarden zijn geen veiligheidsniveaus voor diervoeders en levensmiddelen.

(2)  Voor de uitvoering van deze aanbeveling worden onder granen en graanproducten niet verstaan rijst en rijstproducten.

(3)  Niet-verwerkte granen zijn granen die geen fysieke of thermische behandeling hebben ondergaan, met uitzondering van drogen, reinigen en sorteren.

(4)  Granen voor rechtstreekse menselijke consumptie zijn granen die zijn gedroogd, gereinigd, gepeld en gesorteerd en die zonder nadere reiniging of sortering verder verwerkt worden in de voedselketen.

(5)  De indicatieve waarden voor granen en graanproducten die voor diervoeders en mengvoeders zijn bestemd, betreffen diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.


Rectificaties

3.4.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 91/16


Rectificatie van Richtlijn 2013/10/EU van de Commissie van 19 maart 2013 tot wijziging van Richtlijn 75/324/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende aerosols teneinde de etiketteringsvoorschriften ervan aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels

( Publicatieblad van de Europese Unie L 77 van 20 maart 2013 )

Op bladzijde 21, artikel 3, lid 1, komt de tweede alinea als volgt te luiden:

„Zij passen die bepalingen toe vanaf 19 juni 2014 met betrekking tot aerosols die een enkele stof bevatten.”.