ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2013.045.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 45 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
56e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
16.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 45/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 131/2013 VAN DE COMMISSIE
van 15 februari 2013
tot vaststelling van buitengewone maatregelen inzake het tegen verlaagde overschotheffing op de markt van de Unie brengen van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose in het verkoopseizoen 2012/2013
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name artikel 64, lid 2, en artikel 186, in samenhang met artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Gedurende het verkoopseizoen voor suiker 2011/2012 bereikte de gemiddelde prijs voor onverpakte witte suiker, af fabriek, in de Unie een niveau van 175 % van de referentieprijs van 404 EUR per ton en bedroeg hij ongeveer 275 EUR per ton meer dan de wereldmarktprijs. De prijs in de Unie heeft zich nu gestabiliseerd op een niveau van ongeveer 700 EUR per ton, het hoogste niveau sinds de hervorming van de marktordening voor suiker, en belemmert de optimale doorstroming van de suikervoorziening op de markt van de Unie. De verwachte stijging van dit reeds hoge prijsniveau in het verkoopseizoen 2012/2013 verhoogt het risico op ernstige marktverstoringen, die door de nodige maatregelen moeten worden voorkomen. |
(2) |
Op basis van de verwachte vraag en het verwachte aanbod voor 2012/2013 wordt geschat dat de eindvoorraden op de suikermarkt ten minste 0,5 miljoen ton minder zullen bedragen dan in 2011/2012. In dit cijfer is de invoer uit derde landen waarvoor bepaalde preferentiële overeenkomsten gelden, al verrekend. |
(3) |
Anderzijds wordt op basis van de goede oogstverwachtingen geschat dat er bijna 5 400 000 ton suiker zal worden geproduceerd buiten het in artikel 56 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde quotum. Nadat rekening is gehouden met de te verwachten contractuele verplichtingen van suikerproducenten met betrekking tot bepaalde vormen van industrieel gebruik als bedoeld in artikel 62 van die verordening en met de uitvoerverplichtingen voor 2012/2013 voor buiten het quotum geproduceerde suiker, is dus nog een aanzienlijke hoeveelheid buiten het quotum geproduceerde suiker van ten minste 2 000 000 ton beschikbaar. Een deel van deze suiker zou beschikbaar kunnen worden gesteld om de schaarste op de voedselmarkt voor suiker van de Unie te verlichten en buitensporige prijsstijgingen te voorkomen. |
(4) |
Om de doorstroming op de markt te waarborgen, moet buiten het quotum geproduceerde suiker worden vrijgegeven. Het moet mogelijk zijn een dergelijke maatregel te nemen telkens wanneer dat nodig is gedurende het verkoopseizoen 2012/2013. |
(5) |
Krachtens de artikelen 186 en 188 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen indien nodig maatregelen worden genomen om marktverstoringen of het risico op verstoringen te verhelpen, in het bijzonder wanneer deze het gevolg zijn van een aanzienlijke stijging van de prijzen in de Unie, op voorwaarde dat deze doelstelling niet kan worden bereikt door middel van andere maatregelen welke in het kader van die verordening ter beschikking staan. Gezien de huidige marktomstandigheden is in Verordening (EG) nr. 1234/2007 niet voorzien in andere specifieke maatregelen om de hoge suikerprijstendens te beperken en suikervoorziening tegen redelijke prijzen mogelijk te maken dan die welke zijn gebaseerd op artikel 186 van die verordening. |
(6) |
Krachtens artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt de Commissie ertoe gemachtigd de overschotheffing op suiker en isoglucose die buiten het quotum worden geproduceerd, vast te stellen op een niveau dat hoog genoeg is om de opeenstapeling van overtollige hoeveelheden te voorkomen. Bij artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 967/2006 van de Commissie van 29 juni 2006 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad met betrekking tot de productie buiten het quotum in de sector suiker (2) is die heffing vastgesteld op 500 EUR per ton. |
(7) |
Voor een beperkte hoeveelheid buiten het quotum geproduceerde suiker moet een verlaagde overschotheffing worden vastgesteld op een niveau per ton dat een eerlijke behandeling van de suikerproducenten in de Unie mogelijk maakt, de goede werking van de suikermarkt van de Unie waarborgt en het verschil tussen de suikerprijzen op de markt van de Unie en de wereldmarkt helpt te verminderen zonder risico’s op een opeenstapeling van overschotten op de markt van de Unie te geven. |
(8) |
Aangezien bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 quota voor zowel suiker als isoglucose zijn vastgesteld, moet voor een passende hoeveelheid buiten het quotum geproduceerde isoglucose een vergelijkbare maatregel gelden, daar dit product tot op zekere hoogte een commerciële suikervervanger is. |
(9) |
Om de voorziening te verhogen, moeten de producenten van suiker en isoglucose bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten certificaten aanvragen waarmee zij bepaalde buiten het quotum geproduceerde hoeveelheden met een verlaagde voorschotheffing kunnen verkopen op de markt van de Unie. |
(10) |
De verlaagde overschotheffing moet na aanvaarding van de aanvraag en vóór afgifte van het certificaat worden betaald. |
(11) |
In het belang van een snelle verbetering van de voorzieningssituatie moet de geldigheid van de certificaten in de tijd worden beperkt. |
(12) |
Door bovengrenzen te stellen aan de hoeveelheden waarvoor iedere producent in een aanvraagperiode een aanvraag kan indienen, en door de certificaten te beperken tot producten uit de eigen productie van de aanvrager, moet speculatie in het kader van het bij de onderhavige verordening ingestelde systeem worden voorkomen. |
(13) |
Met hun aanvraag moeten suikerproducenten zich ertoe verbinden de minimumprijs te betalen voor de suikerbieten die worden gebruikt om de hoeveelheid suiker te produceren waarvoor zij een aanvraag indienen. De minimumeisen waaraan aanvragen moeten voldoen, moeten worden vastgesteld. |
(14) |
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten de ontvangen aanvragen aan de Commissie melden. Om die meldingen te vereenvoudigen en te standaardiseren, moeten modellen ter beschikking worden gesteld. |
(15) |
De Commissie moet ervoor zorgen dat uitsluitend certificaten worden afgegeven binnen de bij de onderhavige verordening gestelde kwantitatieve grenzen. Daarom moet de Commissie zo nodig een toewijzingscoëfficiënt kunnen vaststellen die op de ontvangen aanvragen wordt toegepast. |
(16) |
De lidstaten moeten onmiddellijk aan de aanvragers melden of de door hen aangevraagde hoeveelheid geheel of gedeeltelijk is toegekend. |
(17) |
De bevoegde autoriteiten moeten aan de Commissie de hoeveelheden melden waarvoor certificaten met een verlaagde overschotheffing zijn afgegeven. De Commissie moet daartoe modellen ter beschikking stellen. |
(18) |
Op hoeveelheden op de markt van de Unie gebrachte suiker die groter zijn dan die waarvoor in het kader van de onderhavige verordening certificaten zijn afgegeven, moet de in artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde overschotheffing worden toegepast. Daarom moet worden bepaald dat aanvragers die niet voldoen aan de verplichting de hoeveelheid op de markt van de Unie te brengen die door het aan hen afgegeven certificaat wordt gedekt, ook een bedrag van 500 EUR per ton moeten betalen. Deze consequente aanpak is erop gericht misbruik van de bij de onderhavige verordening ingestelde regeling te voorkomen. |
(19) |
Om overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 952/2006 van de Commissie van 29 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft het beheer van de interne suikermarkt en het quotastelsel (3) de gemiddelde prijs voor de binnen en buiten het quotum geproduceerde suiker op de markt van de Unie vast te stellen, wordt suiker die door een overeenkomstig de onderhavige verordening afgegeven certificaat wordt gedekt, als quotumsuiker beschouwd. |
(20) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder a), van Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (4) zijn de ontvangsten uit de bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld, eigen middelen. Daarom moet worden bepaald welk tijdstip in de zin van artikel 2, lid 2, en artikel 6, lid 3, onder a) van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van Besluit 2007/436/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (5) in aanmerking moet worden genomen voor de vaststelling van de betrokken bedragen. |
(21) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Tijdelijke verlaging van de overschotheffing
1. In afwijking van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 967/2006 wordt de overschotheffing voor een buiten het in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde quotum geproduceerde en in het verkoopseizoen 2012/2013 op de markt van de Unie gebrachte maximumhoeveelheid van 150 000 ton suiker uitgedrukt in wittesuikerequivalent, en 8 000 ton isoglucose, uitgedrukt in droge stof, vastgesteld op 224 EUR per ton.
2. De in lid 1 bedoelde verlaagde overschotheffing wordt betaald nadat de in artikel 2 bedoelde aanvraag is aanvaard en voordat het in artikel 6 bedoelde certificaat wordt afgegeven.
Artikel 2
Certificaataanvragen
1. Om van de in artikel 1 bedoelde voorwaarden gebruik te kunnen maken, vragen producenten van suiker en isoglucose een certificaat aan.
2. Aanvragers zijn uitsluitend bietsuiker-, rietsuiker- of isoglucoseproducerende ondernemingen die overeenkomstig artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn erkend en waaraan een productiequotum voor het verkoopseizoen 2012/2013 is toegewezen overeenkomstig artikel 56 van die verordening.
3. Iedere aanvrager mag per aanvraagperiode slechts één aanvraag voor suiker en één voor isoglucose indienen.
4. Certificaataanvragen worden per fax of per e-mail ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de onderneming is erkend. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen eisen dat per e-mail toegezonden aanvragen vergezeld gaan van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).
5. Aanvragen zijn ontvankelijk indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) |
de aanvraag bevat:
|
b) |
de in deze aanvraagperiode aangevraagde hoeveelheden mogen niet meer bedragen dan 50 000 ton suiker, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, en 2 500 ton isoglucose, uitgedrukt in droge stof; |
c) |
indien de aanvraag betrekking heeft op suiker, verbindt de aanvrager zich ertoe voor de hoeveelheid suiker die wordt gedekt door overeenkomstig artikel 6 van de onderhavige verordening afgegeven certificaten de in artikel 49 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde minimumprijs voor bieten te betalen; |
d) |
de aanvraag wordt opgesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar de aanvraag wordt ingediend; |
e) |
de aanvraag bevat een verwijzing naar de onderhavige verordening en de uiterste datum voor indiening van de aanvragen; |
f) |
de aanvrager mag aan de in de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden geen aanvullende voorwaarden toevoegen. |
6. Een aanvraag die niet overeenkomstig de leden 1 tot en met 5 is ingediend, is niet ontvankelijk.
7. Een aanvraag mag na de indiening ervan niet worden ingetrokken of gewijzigd, zelfs al wordt de aangevraagde hoeveelheid slechts gedeeltelijk toegekend.
Artikel 3
Indiening van de aanvragen
De periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend, loopt af op 26 februari 2013 om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).
Artikel 4
Melding van aanvragen door de lidstaten
1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten besluiten aan de hand van de in artikel 2 vastgestelde voorwaarden of de aanvragen ontvankelijk zijn. Wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten dat een aanvraag niet ontvankelijk is, stellen zij de aanvrager daarvan onverwijld in kennis.
2. De bevoegde autoriteit meldt de tijdens de voorbije aanvraagperiode ingediende ontvankelijke aanvragen uiterlijk op vrijdag per fax of per e-mail aan de Commissie. In die mededeling worden de in artikel 2, lid 5, onder a), i), bedoelde gegevens niet opgenomen. lidstaten die geen aanvragen hebben ontvangen maar waaraan in het verkoopseizoen 2012/2013 wel een suiker- of isoglucosequotum is toegewezen, stellen de Commissie er eveneens binnen dezelfde termijn van in kennis dat er geen aanvragen zijn ingediend.
3. De vorm en de inhoud van de meldingen worden vastgesteld op basis van de modellen die de Commissie ter beschikking van de lidstaten stelt.
Artikel 5
Overschreden maxima
Wanneer uit de gegevens die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 2, hebben gemeld, blijkt dat de aangevraagde hoeveelheden de in artikel 1 gestelde maxima overschrijden, doet de Commissie het volgende:
a) |
zij stelt een toewijzingscoëfficiënt vast die de lidstaten toepassen op de door elke aangemelde certificaataanvraag gedekte hoeveelheid; |
b) |
zij wijst nog niet gemelde aanvragen af. |
Artikel 6
Afgifte van certificaten
1. Onverminderd artikel 5 geeft de bevoegde autoriteit op de tiende werkdag na de week waarin de aanvraagperiode ten einde liep, certificaten af voor de aanvragen die overeenkomstig artikel 4, lid 2, aan de Commissie zijn gemeld.
2. De lidstaten melden elke maandag aan de Commissie voor welke hoeveelheden suiker en/of isoglucose zij de voorbije week certificaten hebben afgegeven.
3. In de bijlage is een model van het certificaat opgenomen.
Artikel 7
Geldigheid van de certificaten
De certificaten zijn geldig tot het einde van de tweede maand die volgt op de maand van afgifte.
Artikel 8
Overdraagbaarheid van de certificaten
Noch de rechten, noch de verplichtingen die voortvloeien uit de certificaten, zijn overdraagbaar.
Artikel 9
Prijsnotering
Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 952/2006 wordt de hoeveelheid verkochte suiker die door een op grond van de onderhavige verordening afgegeven certificaat wordt gedekt, beschouwd als quotumsuiker.
Artikel 10
Controle
1. Aanvragers voegen aan hun in artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 952/2006 bedoelde maandelijkse meldingen de hoeveelheden toe waarvoor zij certificaten hebben ontvangen overeenkomstig artikel 6 van de onderhavige verordening.
2. Vóór 31 oktober 2013 leveren de houders van op grond van de onderhavige verordening afgegeven certificaten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat het bewijs dat alle door deze certificaten gedekte hoeveelheden op de markt van de Unie zijn gebracht. Voor door een certificaat gedekte, maar om andere redenen dan overmacht niet op de markt van de Unie gebrachte hoeveelheden wordt een bedrag van 276 EUR per ton betaald.
3. De lidstaten delen de Commissie mee welke hoeveelheden niet op markt van de Unie zijn gebracht.
4. De lidstaten berekenen het verschil tussen de totale door elke producent buiten het quotum geproduceerde hoeveelheid suiker en isoglucose en de hoeveelheden die door de producenten zijn afgezet overeenkomstig artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 967/2006 en stellen de Commissie van dat verschil in kennis. Indien de overblijvende hoeveelheden buiten het quotum geproduceerde suiker of isoglucose van een producent lager zijn dan de hoeveelheden waarvoor in het kader van de onderhavige verordening voor die producent certificaten zijn afgegeven, betaalt de producent een bedrag van 500 EUR per ton over dat verschil.
5. De in de leden 3 en 4 bedoelde meldingen worden uiterlijk op 30 juni 2014 gedaan.
Artikel 11
Datum van vaststelling
Voor de toepassing van artikel 2, lid 2, en artikel 6, lid 3, onder a), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 geldt de datum waarop de aanvrager de overschotheffing overeenkomstig artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening betaalt, als de datum van vaststelling van het recht van de Unie.
Artikel 12
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij verstrijkt op 30 juni 2014.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 februari 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 176 van 30.6.2006, blz. 22.
(3) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 39.
(4) PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.
(5) PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1.
(6) PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.
BIJLAGE
Model van het certificaat zoals bedoeld in artikel 6, lid 3
CERTIFICAAT
voor de verlaging, voor het verkoopseizoen 2012/2013, van de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 967/2006 bedoelde heffing
Lidstaat: |
||
Quotumhouder: |
||
|
||
Product: |
|
|
Aangevraagde hoeveelheden: |
|
|
Hoeveelheden waarvoor een certificaat is afgegeven: |
|
|
Betaalde heffing (EUR/t): |
224 |
|
Voor het verkoopseizoen 2012/2013 is de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 967/2006 bedoelde heffing niet van toepassing op de hoeveelheden waarvoor dit certificaat is afgegeven, mits de voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 131/2013, met name artikel 2, lid 5, onder c), worden nageleefd. |
||
Handtekening van de bevoegde autoriteit van de lidstaat |
Datum van afgifte |
|
Dit certificaat is geldig tot het einde van de tweede maand die volgt op de datum van afgifte. |
16.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 45/6 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 132/2013 VAN DE COMMISSIE
van 15 februari 2013
tot 187e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa‘ida-netwerk (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren. |
(2) |
Op 11 februari 2013 heeft het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten één natuurlijke persoon te schrappen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren, na overweging van het door deze persoon ingediende verzoek daartoe en het uitgebreide verslag van de ombudsman die is ingesteld bij Resolutie 1904 (2009) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. |
(3) |
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 februari 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid
(1) PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.
BIJLAGE
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:
De volgende vermelding wordt geschrapt van de lijst “Natuurlijke personen”:
"Suliman Hamd Suleiman Al-Buthe (ook bekend als a) Soliman H.S. Al Buthi, b) Sulayman Hamad Sulayman Al Batha). Adres: Riyad, Saudi-Arabië. Geboortedatum: 8.12.1961. Geboorteplaats: Caïro, Egypte. Nationaliteit: Saudi-Arabisch. Paspoortnummer: a) B049614 (Saudi-Arabië); b) C 536660 (Saudi-Arabisch paspoort afgegeven op 5.5.2001, verlopen op 11.5.2006). Overige informatie: directeur van de dienst Milieuhygiëne van de gemeente Riyad, Saudi-Arabië (situatie februari 2010). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 23.6.2004."
16.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 45/8 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 133/2013 VAN DE COMMISSIE
van 15 februari 2013
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 februari 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
78,2 |
MA |
53,2 |
|
TN |
57,5 |
|
TR |
102,0 |
|
ZZ |
72,7 |
|
0707 00 05 |
EG |
158,2 |
MA |
176,1 |
|
TR |
174,5 |
|
ZZ |
169,6 |
|
0709 91 00 |
EG |
91,5 |
ZZ |
91,5 |
|
0709 93 10 |
MA |
50,8 |
TR |
133,6 |
|
ZZ |
92,2 |
|
0805 10 20 |
EG |
52,2 |
IL |
71,3 |
|
MA |
59,9 |
|
TN |
51,5 |
|
TR |
60,1 |
|
ZZ |
59,0 |
|
0805 20 10 |
IL |
182,8 |
MA |
98,8 |
|
ZZ |
140,8 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
IL |
120,1 |
KR |
135,8 |
|
MA |
121,4 |
|
TR |
76,5 |
|
ZA |
148,7 |
|
ZZ |
120,5 |
|
0805 50 10 |
EG |
83,9 |
MA |
60,5 |
|
TR |
70,4 |
|
ZZ |
71,6 |
|
0808 10 80 |
CN |
87,7 |
MK |
34,9 |
|
US |
176,5 |
|
ZZ |
99,7 |
|
0808 30 90 |
AR |
144,3 |
CL |
181,3 |
|
CN |
36,6 |
|
TR |
177,8 |
|
US |
173,1 |
|
ZA |
114,7 |
|
ZZ |
138,0 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
16.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 45/10 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 134/2013 VAN DE COMMISSIE
van 15 februari 2013
tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 februari 2013
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Verordening (EU) nr. 642/2010 van de Commissie van 20 juli 2010 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, gelijk is aan de interventieprijs voor deze producten bij de invoer, verhoogd met 55 % en verminderd met de cif-invoerprijs voor de betrokken zending. Dit invoerrecht mag echter niet hoger zijn dan het recht van het gemeenschappelijk douanetarief. |
(2) |
In artikel 136, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is bepaald dat voor de berekening van het in lid 1 van dat artikel bedoelde invoerrecht regelmatig representatieve cif-invoerprijzen voor de betrokken producten worden vastgesteld. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 642/2010 is de prijs die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het invoerrecht voor de producten van de GN-codes 1001 19 00, 1001 11 00, ex 1001 91 20 (zachte tarwe, zaaigoed), ex 1001 99 00 (zachte tarwe van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed), 1002 10 00, 1002 90 00, 1005 10 90, 1005 90 00, 1007 10 90 en 1007 90 00, de dagelijkse representatieve cif-invoerprijs die wordt bepaald volgens de methode van artikel 5 van die verordening. |
(4) |
Er dienen invoerrechten te worden vastgesteld voor de periode vanaf 16 februari 2013, die van toepassing zullen zijn tot er nogmaals nieuwe invoerrechten worden vastgesteld en in werking treden. |
(5) |
Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 februari 2013, worden in bijlage I bij de onderhavige verordening vastgesteld op basis van de in bijlage II vermelde elementen.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 februari 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 187 van 21.7.2010, blz. 5.
BIJLAGE I
Vanaf 16 februari 2013 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten
GN-code |
Omschrijving |
Invoerrecht (1) (EUR/t) |
1001 19 00 1001 11 00 |
HARDE TARWE van hoge kwaliteit |
0,00 |
van gemiddelde kwaliteit |
0,00 |
|
van lage kwaliteit |
0,00 |
|
ex 1001 91 20 |
ZACHTE TARWE, zaaigoed |
0,00 |
ex 1001 99 00 |
ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed |
0,00 |
1002 10 00 1002 90 00 |
ROGGE |
0,00 |
1005 10 90 |
MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden |
0,00 |
1005 90 00 |
MAÏS, andere dan zaaigoed (2) |
0,00 |
1007 10 90 1007 90 00 |
GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden |
0,00 |
(1) Krachtens artikel 2, lid 4, van Verordening (EU) nr. 642/2010 komt de importeur in aanmerking voor een verlaging van de invoerrechten met:
— |
3 EUR per ton, indien de loshaven aan de Middellandse Zee (voorbij de Straat van Gibraltar) of de Zwarte Zee ligt en het product via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal wordt aangevoerd, |
— |
2 EUR per ton, als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt en het product via de Atlantische Oceaan wordt aangevoerd. |
(2) De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR per ton als aan de in artikel 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010 vastgestelde voorwaarden is voldaan.
BIJLAGE II
Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten
1.2.2013-14.2.2013
1. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:
|
2. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 642/2010 bedoelde referentieperiode:
|
(1) Premie van 14 EUR per ton inbegrepen (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).
(2) Korting van 10 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).
(3) Korting van 30 EUR per ton (artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 642/2010).
BESLUITEN
16.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 45/13 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 11 februari 2013
tot vaststelling van de BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies voor het looien van huiden en vellen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 618)
(Voor de EER relevante tekst)
(2013/84/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (1), en met name artikel 13, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 13, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU schrijft voor dat de Commissie een uitwisseling van informatie over industriële emissies organiseert tussen zichzelf, de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming, teneinde het opstellen van de BBT-referentiedocumenten als bepaald in artikel 3, lid 11, van die richtlijn te vergemakkelijken. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Richtlijn 2010/75/EU heeft de uitwisseling van informatie betrekking op de prestaties van installaties en technieken wat betreft emissies uitgedrukt als gemiddelden over de korte en de lange termijn, naargelang van het geval, en de daarmee samenhangende referentieomstandigheden, verbruik en aard van de grondstoffen, waterverbruik, energieverbruik en afvalproductie, op de gebruikte technieken, de daarmee samenhangende monitoring, de effecten op alle milieucompartimenten, de economische en technische levensvatbaarheid en de ontwikkelingen daarin, alsook op de beste beschikbare technieken en de technieken in opkomst die worden vastgesteld na bestudering van de in artikel 13, lid 2, onder a) en b), van die richtlijn vermelde punten. |
(3) |
„BBT-conclusies” als gedefinieerd in artikel 3, lid 12, van Richtlijn 2010/75/EU zijn het belangrijkste deel van BBT-referentiedocumenten en bevatten de conclusies over de beste beschikbare technieken, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden verbruiksniveaus en, in voorkomend geval, toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU moeten de BBT-conclusies het ijkpunt vormen voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden voor installaties als bedoeld in hoofdstuk II van die richtlijn. |
(5) |
Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU schrijft voor dat de bevoegde autoriteit emissiegrenswaarden vaststelt die waarborgen dat de emissies onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus zoals vastgesteld in de in artikel 13, lid 5, van Richtlijn 2010/75/EU bedoelde besluiten over BBT-conclusies. |
(6) |
Artikel 15, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU voorziet in afwijkingen op het vereiste van artikel 15, lid 3, indien de kosten voor het halen van emissieniveaus met betrekking tot de BBT buitensporig hoog zijn in verhouding tot de milieuvoordelen als gevolg van de geografische ligging, de plaatselijke milieusituatie of de technische kenmerken van de betrokken installatie. |
(7) |
Op grond van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU moeten de in artikel 14, lid 1, onder c), van de richtlijn bedoelde eisen inzake monitoring worden gebaseerd op de in de BBT-conclusies beschreven conclusies inzake monitoring. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 21, lid 3, van Richtlijn 2010/75/EU moet de bevoegde autoriteit, binnen vier jaar na de bekendmaking van de besluiten over BBT-conclusies, alle vergunningsvoorwaarden toetsen en indien nodig actualiseren en erop toezien dat de installatie aan die vergunningsvoorwaarden voldoet. |
(9) |
Bij het besluit van de Commissie van 16 mei 2011 tot oprichting van een forum voor de uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (2) is een forum opgericht dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken en niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2010/75/EU heeft de Commissie op 13 september 2012 het advies (3) van dat forum ingewonnen over de voorgestelde inhoud van het BBT-referentiedocument voor het looien van huiden en vellen en heeft zij dat voor het publiek toegankelijk gemaakt. |
(11) |
De in dit besluit vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 75, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU ingestelde comité, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De BBT-conclusies voor het looien van huiden en vellen zijn in de bijlage bij dit besluit opgenomen.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 11 februari 2013.
Voor de Commissie
Janez POTOČNIK
Lid van de Commissie
(1) PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
(2) PB C 146 van 17.5.2011, blz. 3.
(3) http://circa.europa.eu/Public/irc/env/ied/library?l=/ied_art_13_forum/opinions_article
BIJLAGE
BBT-CONCLUSIES VOOR HET LOOIEN VAN HUIDEN EN VELLEN
TOEPASSINGSGEBIED
DEFINITIES
1.1. |
Algemene BBT-conclusies voor het looien van huiden en vellen |
1.1.1. |
Milieubeheersystemen |
1.1.2. |
Good housekeeping |
1.2. |
Monitoring |
1.3. |
Minimalisering van het waterverbruik |
1.4. |
Beperking van emissies in afvalwater |
1.4.1. |
Beperking van emissies in afvalwater afkomstig van processtappen in het nathuis |
1.4.2. |
Beperking van emissies in afvalwater afkomstig van processtappen in de looierij |
1.4.3. |
Beperking van emissies in afvalwater afkomstig van stappen in het nalooiproces |
1.4.4. |
Andere emissiereducties voor afvalwater |
1.5. |
Zuivering van emissies in water |
1.6. |
Emissies in de lucht |
1.6.1. |
Geur |
1.6.2. |
Vluchtige organische stoffen (VOS) |
1.6.3. |
Stof |
1.7. |
Afvalbeheer |
1.8. |
Energie |
TOEPASSINGSGEBIED
Deze BBT-conclusies hebben betrekking op de volgende in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU omschreven activiteiten:
— |
|
— |
|
Tenzij anders vermeld, kunnen de genoemde BBT-conclusies worden toegepast op alle installaties waarop deze BBT-conclusies van toepassing zijn.
Andere relevante referentiedocumenten voor bedoelde activiteiten zijn:
Referentiedocument |
Onderwerp |
Energie-efficiëntie (ENE) |
Algemene energie-efficiëntie |
Economische en cross-media-effecten (ECM) |
Economische en cross-media-effecten van technieken |
Algemene monitoringbeginselen (MON) |
Emissie- en verbruiksmonitoring |
Emissie uit opslag (EUU) |
Emissies uit tanks, pijpleidingen en opgeslagen chemische stoffen |
Afvalverbranding (AV) |
Afvalverbranding |
Afvalverwerkingsindustrie (AVI) |
Afvalverwerking |
De technieken die in deze BBT-conclusies worden opgesomd en beschreven, zijn niet prescriptief noch limitatief. Er mogen andere technieken worden gebruikt, mits de toepassing daarvan ten minste een gelijkwaardig niveau van milieubescherming oplevert.
DEFINITIES
Ten behoeve van deze BBT-conclusies worden de volgende definities gebruikt:
Nathuis |
Gedeelte van de looierij waar huiden voorafgaand aan het looiproces, voor zover nodig, worden geweekt, gekalkt, ontvleesd en onthaard. |
Bijproduct |
Voorwerp dat of stof die beantwoordt aan de vereisten van artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (2). |
Bestaande installatie |
Installatie die geen nieuwe installatie is. |
Bestaand procesvat |
Procesvat dat geen nieuw procesvat is. |
Nieuwe installatie |
Installatie die pas na de publicatie van deze BBT-conclusies in gebruik is genomen of een volledige vervanging van een installatie op de bestaande fundamenten na de publicatie van deze BBT-conclusies. |
Nieuw procesvat |
Procesvat dat pas na de publicatie van deze BBT-conclusies in de installatie in gebruik is genomen of een volledige herbouw van een procesvat na de publicatie van deze BBT-conclusies. |
Looierij |
Installatie waar de activiteit wordt uitgevoerd die valt onder categorie 6.3 van bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU: „Het looien van huiden en vellen [in installaties] met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton eindproducten per dag.”. |
(Eigenlijke) looierij |
Gedeelte van de looierij waar het beitsen en looien plaatsvindt. |
Stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie |
Installatie waarop Richtlijn 91/271/EEG van toepassing is. |
1.1. Algemene BBT-conclusies voor het looien van huiden en vellen
1.1.1.
1. Voor het verbeteren van de totale milieuprestatie van een looierij is BBT het invoeren en consequent uitvoeren van een milieubeheersysteem dat de volgende elementen bevat:
i. |
sterke betrokkenheid van het management, waaronder begrepen het senior management; |
ii. |
opstellen van een milieubeleid dat onder meer voorziet in de continue verbetering van de installatie door het management; |
iii. |
plannen en opstellen van de noodzakelijke procedures, doelstellingen en streefcijfers, samen met het opstellen van een financieel en investeringsplan; |
iv. |
uitvoeren van de procedures, waarbij vooral aandacht wordt geschonken aan:
|
v. |
controleren van prestaties en nemen van corrigerende maatregelen, waarbij vooral aandacht wordt geschonken aan:
|
vi. |
regelmatig evalueren van het milieubeheersysteem door het senior management, zodat het geschikt, adequaat en doeltreffend blijft; |
vii. |
volgen van de ontwikkelingen in het domein van schone technologie; |
viii. |
bij het ontwerp van een nieuwe installatie rekening houden met de milieueffecten gedurende de hele levensduur van de installatie en met de milieueffecten van de uiteindelijke ontmanteling ervan; |
ix. |
regelmatig uitvoeren van een benchmarkonderzoek op sectorniveau. Daarnaast is het specifiek voor het looien van huiden en vellen van belang dat er wordt gekeken naar de volgende mogelijke elementen van het milieubeheersysteem: |
x. |
bijhouden van gegevens over de plaatsen op de site waar bepaalde processtappen plaatsvinden, voor het vereenvoudigen van de ontmanteling; |
xi. |
andere punten die onder BBT-conclusie 2 zijn opgesomd. |
Toepasbaarheid
Het toepassingsgebied (bv. mate van gedetailleerdheid) en de aard (bv. gestandaardiseerd of niet-gestandaardiseerd) van het milieubeheersysteem hebben over het algemeen te maken met de aard, omvang en complexiteit van de installatie en de mogelijke milieueffecten ervan.
1.1.2.
2. Om de milieueffecten van het productieproces tot een minimum te beperken, is BBT het toepassen van de beginselen van „good housekeeping” door de volgende technieken in combinatie te gebruiken:
i. |
zorgvuldige selectie en controle van stoffen en grondstoffen (bv. kwaliteit van chemische stoffen en huiden); |
ii. |
input-outputanalyse en inventarisatie van chemische stoffen, met vermelding van onder meer hoeveelheden en toxicologische eigenschappen; |
iii. |
beperking van het gebruik van chemische stoffen tot het niveau dat minimaal is vereist om aan de kwaliteitseisen van het eindproduct te voldoen; |
iv. |
zorgvuldige behandeling en opslag van grondstoffen en eindproducten, teneinde morsen, ongevallen en waterverspilling te verminderen; |
v. |
scheiding van afvalstromen, voor zover praktisch uitvoerbaar, zodat bepaalde afvalstromen kunnen worden gerecycleerd; |
vi. |
monitoring van essentiële procesparameters, teneinde de stabiliteit van het productieproces te bewaken; |
vii. |
regelmatig onderhoud van de systemen voor de behandeling van effluenten; |
viii. |
beoordelen van opties voor hergebruik van proces-/waswater; |
ix. |
beoordelen van opties voor afvalverwijdering. |
1.2. Monitoring
3. BBT is het monitoren van emissies en andere relevante procesparameters, inclusief de hieronder genoemde parameters, met de aangegeven frequentie en volgens EN-normen. Als er geen EN-norm is, is BBT het gebruik van nationale, ISO- of andere internationale normen die garanderen dat de verstrekte gegevens van gelijke wetenschappelijke kwaliteit zijn.
Parameter |
Frequentie |
Toepasbaarheid |
|
a |
Meten van het waterverbruik in de twee procesfasen: fase tot en met looien en nalooifase, en registreren van het productievolume in dezelfde periode. |
Ten minste één keer per maand |
Toepasbaar in installaties waarin natte bewerkingen worden uitgevoerd. |
b |
Registreren van de hoeveelheid proceschemicaliën die in elke processtap wordt gebruikt en het productievolume in dezelfde periode. |
Ten minste één keer per jaar |
Algemeen toepasbaar |
c |
Meten van de concentraties sulfide en chroom totaal in het effluent nadat het afvalwater voor directe lozing in het ontvangend water is gezuiverd, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters. Meten van de concentraties sulfide en chroom totaal in het effluent na behandeling door middel van chroomprecipitatie voor indirecte lozing in het ontvangend water, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters. |
Wekelijks of maandelijks |
Meting van de concentratie chroom is toepasbaar in on-site- of off-site-installaties waarin chroomprecipitatie wordt toegepast. Voor zover economisch haalbaar, is het meten van de concentratie sulfide toepasbaar in on-line- of off-line-installaties waarin een gedeelte van de behandeling van het afvalwater van looierijen plaatsvindt. |
d |
Meten van het chemisch zuurstofverbruik (CZV), het biochemisch zuurstofverbruik (BZV) en de concentratie ammoniumstikstof na in- of externe behandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangend water, aan de hand van debietproportionele 24 uurmengmonsters. Meten van de totale hoeveelheid zwevende deeltjes na on-site- of off-sitebehandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangend water. |
Wekelijks of maandelijks Vaker wanneer procesveranderingen nodig zijn. |
Toepasbaar in on-line- of off-line-installaties waarin een gedeelte van de behandeling van het afvalwater van looierijen plaatsvindt. |
e |
Meten van gehalogeneerde organische verbindingen na on-site- of off-sitebehandeling van het afvalwater voor directe lozing in het ontvangend water. |
Regelmatig |
Toepasbaar in installaties waarin gehalogeneerde organische verbindingen in het productieproces worden gebruikt die gemakkelijk in het ontvangend water kunnen terechtkomen. |
f |
Meten van het pH- of redoxpotentiaal bij de uitlaat van natte gaswassers. |
Continu |
Toepasbaar in installaties waar natte gaswassers worden gebruikt voor het verminderen van de emissie van waterstofsulfide of ammoniak in de lucht. |
g |
Jaarlijks inventariseren van de gebruikte oplosmiddelen en registreren van het productievolume in diezelfde periode. |
Jaarlijks |
Toepasbaar in installaties waar bij de afwerking oplosmiddelen worden gebruikt en watergedragen coatings of soortgelijke materialen worden gebruikt om het binnendringen van oplosmiddelen te beperken. |
h |
Meten van de uitstoot van vluchtige organische stoffen bij de uitlaat van zuiveringsapparatuur en registreren van het productievolume |
Continu of periodiek |
Toepasbaar in installaties waar bij de afwerking oplosmiddelen worden gebruikt en emissiebeperkende maatregelen worden getroffen. |
i |
Indicatieve meting van de drukval over de doekenfilters. |
Regelmatig |
Toepasbaar in installaties waar doekenfilters worden gebruikt voor het verminderen van de uitstoot van vaste deeltjes en sprake is van een directe uitstoot van die deeltjes in de atmosfeer. |
j |
Testen van het afvangrendement van natte-gasreinigingssystemen. |
Jaarlijks |
Toepasbaar in installaties waar natte gasreiniging wordt gebruikt voor het verminderen van de uitstoot van vaste deeltjes en waar sprake is van een directe uitstoot van die deeltjes in de atmosfeer. |
k |
Registreren van de hoeveelheid procesresiduen bestemd voor terugwinning, hergebruik, recyclage en verwijdering. |
Regelmatig |
Algemeen toepasbaar |
l |
Registreren van alle vormen van energieverbruik en het productievolume in dezelfde periode. |
Regelmatig |
Algemeen toepasbaar |
1.3. Minimalisering van het waterverbruik
4. Voor het minimaliseren van het waterverbruik is BBT het gebruik van één of beide van onderstaande technieken.
Techniek |
Beschrijving |
Toepasbaarheid |
|||||
a |
Optimalisering van het waterverbruik in alle natte processtappen, onder meer door batch-gewijs te wassen in plaats van in stromend water |
Voor optimalisering van het waterverbruik wordt per processtap het optimale waterverbruik bepaald en wordt de aldus bepaalde hoeveelheid met behulp van meetapparatuur ingevoerd. Batch-gewijs wassen houdt in dat het wassen van huiden en vellen tijdens de verwerking gebeurt door in het procesvat de vereiste hoeveelheid schoon water in te voeren en de rotatie van het vat te gebruiken om de huiden en vellen in de vloeistof in beweging te houden, in plaats van te wassen met stromend water en daarbij grote hoeveelheden water het vat in en uit te laten stromen. |
Toepasbaar in alle installaties waarin natte bewerkingen worden uitgevoerd. |
||||
b |
Gebruik van „short floats” |
„Short floats” zijn gereduceerde hoeveelheden proceswater in verhouding tot de hoeveelheid huiden of vellen die worden behandeld in vergelijking met traditionele praktijken. Er is een ondergrens aan deze reductie, omdat het water tijdens de verwerking ook werkt als smeer- en koelmiddel voor de huiden en vellen. De rotatie van procesvaten die een geringe hoeveelheid water bevatten, vereist een krachtigere aandrijving, omdat de massa die wordt rondgedraaid ongelijk is. |
Niet toepasbaar in het verfproces en evenmin voor de verwerking van kalfshuiden. De toepasbaarheid is verder beperkt tot:
|
De beoordeling van opties voor het hergebruik van proces-/waswater is onderdeel van een milieubeheersysteem (zie BBT 1) en een van de beginselen van „good housekeeping” (zie BBT 2).
BBT-geassocieerd waterverbruik
Zie tabel 1 „BBT-geassocieerd waterverbruik bij verwerking van runderhuiden” en tabel 2 „BBT-geassocieerd waterverbruik bij verwerking van schapenhuiden”.
Tabel 1
BBT-geassocieerd waterverbruik bij verwerking van runderhuiden
Procesfasen |
Waterverbruik per ton ruwe huiden (3) (m3/t) |
|
Ongezouten huiden |
Gezouten huiden |
|
Ruw tot wet-blue/wet-white |
10-15 |
13-18 |
Nalooiproces en afwerking |
6-10 |
6-10 |
Totaal |
16-25 |
19-28 |
Tabel 2
BBT-geassocieerd waterverbruik bij verwerking van schapenhuiden
Procesfasen |
Specifiek waterverbruik (4) |
liters per huid |
|
Ruw tot beitsen |
65-80 |
Beitsen tot wet-blue |
30-55 |
Nalooiproces en afwerking |
15-45 |
Totaal |
110-180 |
1.4. Beperking van emissies in afvalwater
1.4.1.
5. Voor het verminderen van de verontreinigingsbelasting van het afvalwater dat ontstaat door de processtappen in het nathuis, voordat het afvalwater wordt gezuiverd, is BBT het gebruik van een geschikte combinatie van onderstaande technieken.
Techniek |
Beschrijving |
Toepasbaarheid |
|||||
a |
Gebruik van „short floats” |
„Short floats” zijn gereduceerde hoeveelheden proceswater. Wanneer minder water wordt gebruikt, worden minder proceschemicaliën geloosd die niet gereageerd hebben. |
Niet toepasbaar bij de verwerking van kalfshuiden. De toepasbaarheid is verder beperkt tot:
|
||||
b |
Gebruik van schone huiden of vellen |
Het gebruiken van huiden waaraan minder mest kleeft, mogelijk door het implementeren van een „schone-huidenprogramma”. |
Toepasbaar voor zover schone huiden beschikbaar zijn. |
||||
c |
Verwerken van verse huiden of vellen |
Het gebruiken van ongezouten huiden. Om te voorkomen dat de huiden gaan rotten, worden zij na het villen meteen gekoeld en wordt bij lange transporttijden een koelwagen gebruikt. |
Toepasbaarheid is afhankelijk van de beschikbaarheid van verse huiden of vellen. Niet toepasbaar wanneer de transporttijd langer dan twee dagen is. |
||||
d |
Afschudden van los zout van de huiden met mechanische middelen |
Gezouten huiden worden opengeslagen waarna zij worden geschud of rondgedraaid zodat de losse zoutkristallen eraf vallen en niet in het weekproces worden meegenomen. |
Toepasbaarheid is beperkt tot looierijen die gezouten huiden verwerken. |
||||
e |
Haarsparende ontharing |
Bij het ontharen wordt alleen de haarwortel en niet het hele haar opgelost. Het resterende haar wordt vervolgens uit het effluent gefilterd. De concentratie afbraakproducten in het effluent wordt zo verminderd. |
Niet toepasbaar wanneer niet binnen redelijke afstand een faciliteit beschikbaar is waar het teruggewonnen haar kan worden verwerkt of het haar niet gebruikt kan worden. De toepasbaarheid is verder beperkt tot:
|
||||
f |
Gebruik van organische zwavelverbindingen of enzymen bij de ontharing van runderhuiden |
De hoeveelheid anorganische sulfide die bij de ontharing wordt gebruikt, wordt verminderd door het gedeeltelijk te vervangen door organische zwavelverbindingen of meer enzymen te gebruiken. |
Gebruik van meer enzymen is een techniek die niet kan worden toegepast in looierijen waar leder met een zichtbare nerf wordt geproduceerd (bv. anilineleder). |
||||
g |
Verminderd gebruik van ammonium tijdens ontkalking |
Het gebruik van ammoniumverbindingen bij ontkalking wordt geheel of gedeeltelijk vervangen door het inspuiten van CO2 en/of het gebruik van een alternatief ontkalkingsmiddel. |
De volledige vervanging van ammoniumverbindingen door CO2 voor het ontkalken van huiden is een techniek die niet kan worden toegepast bij de verwerking van huiden met een dikte van meer dan 1,5 mm. De toepasbaarheid van de gehele of gedeeltelijke vervanging van ammoniumverbindingen door CO2 voor het ontkalken van huiden is verder beperkt tot:
|
1.4.2.
6. Voor het verminderen van de verontreinigingsbelasting van het afvalwater dat ontstaat door de processtappen in de looierij, voordat het afvalwater wordt gezuiverd, is BBT het gebruik van een geschikte combinatie van onderstaande technieken.
Techniek |
Beschrijving |
Toepasbaarheid |
|||||
a |
Gebruik van „short floats” |
„Short floats” zijn gereduceerde hoeveelheden proceswater. Wanneer minder water wordt gebruikt, worden minder proceschemicaliën geloosd die niet gereageerd hebben. |
Niet toepasbaar bij de verwerking van kalfshuiden. De toepasbaarheid is verder beperkt tot:
|
||||
b |
Maximaliseren van de opname van chroomlooimiddelen |
Optimaliseren van de bedrijfsparameters (bv. pH, hoeveelheid proceswater, temperatuur, tijd en rotatiesnelheid van het vat) en gebruiken van chemicaliën voor het vergroten van het percentage van het chroomlooimiddel dat door de huiden of vellen wordt opgenomen. |
Algemeen toepasbaar |
||||
c |
Gebruik van geoptimaliseerde methoden van plantaardige looiing |
Gebruik van vaten (i.p.v. baden) voor een deel van het looiproces. Gebruik van voorlooimiddelen zodat plantaardige looizuren de huid gemakkelijker kunnen binnendringen. |
Niet toepasbaar bij de productie van plantaardig gelooid zoolleer. |
1.4.3.
7. Voor het verminderen van de verontreinigingsbelasting van het afvalwater dat ontstaat door de stappen in het nalooiproces, voordat het afvalwater wordt gezuiverd, is BBT het gebruik van een geschikte combinatie van onderstaande technieken.
Techniek |
Beschrijving |
Toepasbaarheid |
|||||
a |
Gebruik van „short floats” |
„Short floats” zijn gereduceerde hoeveelheden proceswater. Wanneer minder water wordt gebruikt, worden minder proceschemicaliën geloosd die niet gereageerd hebben. |
Niet toepasbaar in het verfproces en evenmin voor de verwerking van kalfshuiden. De toepasbaarheid is verder beperkt tot:
|
||||
b |
Optimaliseren van herlooien, verven en invetten |
Optimaliseren van procesparameters voor een maximale opname van proceschemicaliën. |
Algemeen toepasbaar |
1.4.4.
8. Ter voorkoming van de emissie van specifieke bestrijdingsmiddelen in het afvalwater, is BBT het uitsluitend verwerken van huiden of vellen die niet met die bestrijdingsmiddelen zijn behandeld.
Beschrijving
De techniek bestaat erin om in leveringscontracten uitdrukkelijk te bepalen dat grondstoffen vrij moeten zijn van bestrijdingsmiddelen die:
— |
staan vermeld in Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van waterbeleid (5); |
— |
staan vermeld in Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (6); |
— |
in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als carcinogeen, mutageen of reprotoxisch zijn geclassificeerd (7). |
Voorbeelden van dergelijke bestrijdingsmiddelen zijn DDT, cyclodieen-bestrijdingsmiddelen (aldrin, dieldrin, endrin, isodrin) en HCH, inclusief lindaan.
Toepasbaarheid
Algemeen toepasbaar in looierijen voor zover men de specificaties voor huiden en vellen uit niet EU-landen en huidenleveranciers kan bepalen.
9. Om de emissies van schadelijke biociden in afvalwater tot een minimum te beperken, is BBT het verwerken van huiden en vellen door uitsluitend gebruik van biociden die zijn goedgekeurd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (8).
1.5. Zuivering van emissies in water
10. Voor het verminderen van emissies in ontvangend water, is BBT het toepassen van afvalwaterzuivering bestaande uit een geschikte combinatie van de volgende technieken (on-site en/of off-site):
i. |
mechanische zuivering; |
ii. |
fysisch-chemische zuivering; |
iii. |
biologische zuivering; |
iv. |
biologische stikstofverwijdering. |
Beschrijving
De toepassing van een geschikte combinatie van de hieronder beschreven technieken. De combinatie van technieken kan on-site en/of off-site worden toegepast, in twee of drie fasen.
Techniek |
Beschrijving |
Toepasbaarheid |
|
a |
Mechanische zuivering |
Zeven van grof vuil, afscheppen van vetten en oliën en verwijderen van vaste deeltjes door sedimentatie. |
Algemeen toepasbaar voor on-site- en/of off-sitezuivering. |
b |
Fysisch-chemische zuivering |
Sulfide-oxidatie en/of precipitatie, analyse van CZV en verwijdering van zwevende deeltjes door, bijvoorbeeld, coagulatie en flocculatie. Chroomprecipitatie door de pH tot 8 of meer te verhogen met een alkali (bv. calciumhydroxide, magnesiumoxide, natriumcarbonaat, natriumhydroxide, natriumaluminaat). |
Algemeen toepasbaar voor on-site- en/of off-sitezuivering. |
c |
Biologische zuivering |
Aërobe biologische afvalwaterzuivering door beluchting, inclusief de verwijdering van zwevende deeltjes door, bijvoorbeeld, sedimentatie en secundaire flotatie. |
Algemeen toepasbaar voor on-site- en/of off-sitezuivering. |
d |
Biologische stikstofverwijdering |
Omzetting van ammoniumstikstofverbindingen tot nitraten (nitrificatie), gevolgd door de afbraak van die nitraten tot gasvormige stikstof (denitrificatie). |
Toepasbaar in installaties die rechtstreeks in het ontvangend water lozen. Moeilijk toepasbaar in bestaande installaties met beperkte ruimte. |
BBT-geassocieerde emissieniveaus
Zie tabel 3 „BBT-geassocieerde emissieniveaus bij directe lozing van afvalwater na zuivering”. BBT-geassocieerde emissieniveaus zijn van toepassing op:
i. |
directe lozingen van afvalwater afkomstig van on-siteafvalwaterzuiveringsinstallaties van looierijen; |
ii. |
directe lozingen van afvalwater afkomstig van zelfstandig opererende afvalwaterzuiveringsinstallaties die vallen onder categorie 6.11 van bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU en die hoofdzakelijk afvalwater van looierijen zuiveren. |
Tabel 3
BBT-geassocieerde emissieniveaus bij directe lozing van afvalwater na zuivering
Parameter |
BBT-geassocieerde emissieniveaus |
mg/l (maandgemiddelde waarden gebaseerd op het gemiddelde van representatieve 24 uurmengmonsters die over een periode van een maand zijn genomen) |
|
CZV |
200-500 (9) |
BZV5 |
15-25 |
Zwevende stoffen |
< 35 |
Ammoniumstikstof NH4-N (als N) |
< 10 |
Chroom totaal (als Cr) |
< 0,3-1 |
Sulfide (als S) |
< 1 |
11. Voor het verminderen van het chroomgehalte van effluent, is BBT het toepassen van chroomprecipitatie (on-site of off-site).
Beschrijving
Zie BBT 10, techniek b.
Het rendement van chroomprecipitatie is hoger bij afgescheiden, geconcentreerde chroomhoudende stromen.
Toepasbaarheid
Algemeen toepasbaar voor on-site- en/of off-sitebehandeling van afvalwater van looierijen die met chroom (her)looien.
BBT-geassocieerde emissieniveaus
Zie tabel 3 voor BBT-geassocieerde emissieniveaus voor chroom bij directe lozing van afvalwater in ontvangend water en tabel 4 voor BBT-geassocieerde emissieniveaus voor chroom bij indirecte lozing van afvalwater via stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties.
12. Voor het verminderen van de emissie van totaal chroom en sulfide bij de indirecte lozing van afvalwater van looierijen via stedelijke afvalzuiveringsinstallaties, is BBT het toepassen van chroomprecipitatie en sulfide-oxidatie.
Beschrijving
Zie BBT 10, techniek b.
Het verwijderingsrendement is het grootst bij afgescheiden, geconcentreerde chroom-/sulfidehoudende stromen.
Sulfide-oxidatie is een katalytische oxidatie (beluchting in aanwezigheid van mangaanzouten).
Toepasbaarheid
Chroomprecipitatie is algemeen toepasbaar voor on-site- en/of off-sitebehandeling van afvalwater van looierijen die met chroom (her)looien.
BBT-geassocieerde emissieniveaus
Zie tabel 4 voor BBT-geassocieerde emissieniveaus voor chroom en sulfide bij de indirecte lozing van afvalwater via stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Tabel 4
BBT-geassocieerde emissieniveaus voor chroom totaal en sulfide bij indirecte lozing van afvalwater van looierijen via stedelijke afvalzuiveringsinstallaties
Parameter |
BBT-geassocieerde emissieniveaus |
mg/l (maandgemiddelde waarden gebaseerd op het gemiddelde van representatieve 24 uurmengmonsters die over een periode van een maand zijn genomen) |
|
Chroom totaal (als Cr) |
< 0,3-1 |
Sulfide (als S) |
< 1 |
1.6. Emissies in de lucht
1.6.1.
13. Voor het verminderen van de ammoniakgeur die bij het verwerkingsproces ontstaat, is BBT het geheel of gedeeltelijk vervangen van ammoniumverbindingen voor ontkalking.
Toepasbaarheid
De volledige vervanging van ammoniumverbindingen door CO2 voor het ontkalken van huiden is een techniek die niet kan worden toegepast bij de verwerking van huiden met een dikte van meer dan 1,5 mm.
De toepasbaarheid van deze techniek is verder beperkt tot procesvaten (bestaande of nieuwe) waarin, eventueel na aanpassing, tijdens het ontkalken CO2 kan worden gespoten.
14. Voor het verminderen van de geuremissie die bij bepaalde processtappen en de behandeling van afvalwater vrijkomt, is BBT het verwijderen van ammonium- en waterstofsulfide door de wassing en/of biofiltratie van afgescheiden lucht waarin de geur van deze gassen waarneembaar is.
15. Voor het voorkómen van geurhinder door de ontbinding van ruwe huiden of vellen, is BBT het gebruik van conserveringstechnieken en opslagmethoden waardoor ontbinding wordt voorkomen en het consequent hanteren van een korte omloopsnelheid van de voorraden.
Beschrijving
Een juist gebruik van zoutconservering of temperatuurcontrole in combinatie met een korte omloopsnelheid van de voorraden voor het voorkomen van rottingsgeuren.
16. Voor het verminderen van geurhinder door afval, is BBT het gebruik van procedures voor de behandeling en opslag van afval waardoor het afval minder gaat ontbinden.
Beschrijving
Controleren van afvalopslag en systematische verwijdering van rotbare afvalstoffen voordat ontbinding geurhinder veroorzaakt.
Toepasbaarheid
Alleen voor installaties waar rotbare afvalstoffen worden geproduceerd.
17. Voor het verminderen van de geuremissie uit het effluent van het nathuis, is BBT het controleren van de pH van het effluent gevolgd door het verwijderen van de sulfide.
Beschrijving
Handhaving van de pH van sulfide houdend effluent uit het nathuis op een waarde die hoger ligt dan 9,5 totdat het sulfide on-site of off-site is verwijderd met een van de volgende technieken:
i. |
katalytische oxidatie (met mangaanzouten als katalysator), |
ii. |
biologische oxidatie; |
iii. |
precipitatie; |
iv. |
menging in een gesloten systeem van vaten dat bij de uitlaat is voorzien van een gaswasser of koolstoffilter. |
Toepasbaarheid
Alleen voor installaties die voor ontharing sulfide gebruiken.
1.6.2.
18. Voor het verminderen van emissies in de lucht van gehalogeneerde VOS, is BBT het vervangen van de in het verwerkingsproces gebruikte gehalogeneerde VOS door niet-gehalogeneerde stoffen.
Beschrijving
Vervangen van gehalogeneerde oplosmiddelen door niet-gehalogeneerde oplosmiddelen.
Toepasbaarheid
Niet toepasbaar bij het droog-ontvetten van schapenhuiden in afgesloten machines.
19. Voor het verminderen van emissies in de lucht van VOS die vrijkomen tijdens de afwerking, is BBT het gebruik van één of een combinatie van onderstaande technieken, waarbij de eerste van de twee de voorkeur heeft.
Techniek |
Beschrijving |
|
a |
Gebruik van watergedragen coatings in combinatie met een efficiënt systeem voor het aanbrengen van die coatings |
Het beperken van de emissie van VOS door het gebruik van watergedragen coatings, waarbij elke coating wordt aangebracht door middel van lakwalsen of lakgordijngieten of verbeterde spuittechnieken: |
b |
Gebruik van extractieventilator en zuiveringssysteem |
Behandeling van afgewerkte lucht door middel van een extractiesysteem dat is voorzien van een toestel voor natte gaswassing, adsorptie, biofiltratie, verbranding of een combinatie hiervan. |
BBT-geassocieerde gebruiksniveaus voor oplosmiddelen en BBT-geassocieerde emissieniveaus voor VOS
Zowel de BBT-geassocieerde gebruiksniveaus voor oplosmiddelen bij het gebruik van watergedragen coatings in combinatie met een efficiënt systeem voor het aanbrengen van die coatings als de BBT-geassocieerde emissieniveaus voor specifieke VOS-emissies wanneer als alternatief voor een watergedragen coating een extractieventilator en zuiveringssysteem worden gebruikt, worden gegeven in tabel 5.
Tabel 5
BBT-geassocieerde gebruiksniveaus voor oplosmiddelen en BBT-geassocieerde emissieniveaus voor VOS
Parameter |
Type van productie |
BBT-geassocieerde niveaus |
|
g/m2 (jaargemiddelde waarden per stuk afgewerkt leer) |
|||
Oplosmiddelengebruik |
Wanneer watergedragen coatings worden gebruikt in combinatie met een efficiënt systeem voor het aanbrengen van die coatings |
Bekleding- en autoleder |
10-25 |
Schoen-, kleding- en lederwarenleder |
40-85 |
||
Gecoat leder (dikte van de coating > 0,15 mm) |
115-150 |
||
VOS-emissies |
Wanneer als alternatief voor een watergedragen coating een extractieventilator en zuiveringssysteem worden gebruikt |
9-23 (10) |
1.6.3.
20. Voor het verminderen van de emissies van stof in de lucht afkomstig van de droge afwerking, is BBT het gebruik van een extractieventilatiesysteem dat is voorzien van doekenfilters of natte gaswassers.
BBT-geassocieerde emissieniveaus
De BBT-geassocieerde emissieniveaus voor stof bedragen 3-6 mg per normaal m3 uitgestoten lucht, uitgedrukt als een 30 minutengemiddelde.
1.7. Afvalbeheer
21. Voor het beperken van de hoeveelheid afvalstoffen bestemd voor verwijdering, is BBT om de on-sitewerkzaamheden zodanig te organiseren dat zoveel mogelijk van de procesresiduen als bijproduct ontstaan. Tot die bijproducten behoren onder meer:
Procesresidu |
Toepassingen als bijproduct |
||||||||
Haar en wol |
|
||||||||
Gekalkte snijresten |
|
||||||||
Ongelooide split |
|
||||||||
Gelooide split en snijresten |
|
22. Voor het beperken van de hoeveelheid afvalstoffen bestemd voor verwijdering, is BBT om de on-sitewerkzaamheden zodanig te organiseren dat hergebruik, recyclage of „andere vormen van terugwinning” (in die volgorde) worden bevorderd. Voorbeelden zijn:
Afval |
Hergebruik |
Recyclage als |
Andere vormen van terugwinning |
||||||||||
Haar en wol |
|
|
|
||||||||||
Ruwe snijresten |
|
|
|
||||||||||
Gekalkte snijresten |
|
|
|
||||||||||
Vleesrafels |
|
|
|
||||||||||
Ongelooide split |
|
|
|
||||||||||
Gelooide split en snijresten |
|
|
|
||||||||||
Gelooide schaafsels |
|
|
|
||||||||||
Slib van afvalwaterzuivering |
|
|
|
23. Voor het verminderen van het gebruik van chemicaliën en het verminderen van de hoeveelheid leerafval bestemd voor verwijdering dat chroomlooimiddelen bevat, is BBT het toepassen van kalksplitten.
Beschrijving
Splijten van het leer in een vroegere fase van de verwerking, zodat een ongelooid bijproduct ontstaat.
Toepasbaarheid
Alleen voor installaties waar met chroom wordt gelooid.
Niet toepasbaar wanneer
— |
huiden of vellen worden verwerkt voor niet-gespleten producten; |
— |
het leer van een stevigere kwaliteit moet zijn (bv. schoenleer); |
— |
het eindproduct een meer gelijkmatige dikte van het leer vereist; |
— |
gelooide splits worden geproduceerd of als bijproduct ontstaat. |
24. Voor het verminderen van het chroomgehalte van slib bestemd voor verwijdering, is BBT het gebruik van één of een combinatie van onderstaande technieken.
Techniek |
Beschrijving |
Toepasbaarheid |
|
a |
Terugwinning van chroom voor hergebruik in de looierij |
Opnieuw oplossen van chroom die door middel van precipitatie uit het looiwater is teruggewonnen, waarbij zwavelzuur als gedeeltelijk substituut van verse chroomzouten wordt gebruikt. |
Toepasbaarheid wordt beperkt door de noodzaak om leder te produceren dat beantwoordt aan de specificaties van de klant, vooral met betrekking tot kleurechtheid, helderheid van kleuren en verschieten. |
b |
Terugwinning van chroom voor hergebruik in een andere industrie |
Gebruik van chroomslib als grondstof voor een andere industrie. |
Alleen toepasbaar wanneer voor het teruggewonnen chroom een industriële gebruiker kan worden gevonden. |
25. Voor het verminderen van de benodigde energie, chemicaliën en capaciteit voor de daaropvolgende behandeling van het slib, is BBT het verminderen van het watergehalte van het slib door middel van een ontwateringssysteem.
Toepasbaarheid
Toepasbaar in alle installaties waarin natte bewerkingen worden uitgevoerd.
1.8. Energie
26. Voor het verminderen van het energieverbruik bij het droogproces, is BBT het optimaliseren van de voorbereidingen hiervoor door de huiden eerst door een wringer te laten gaan of een andere vorm van mechanische ontwatering te laten ondergaan.
27. Voor het verminderen van het energieverbruik bij natte processen, is BBT het gebruik van „short floats”.
Beschrijving
Verminderen van het energieverbruik voor het verhitten van water door het gebruik van heet water te verminderen.
Toepasbaarheid
Niet toepasbaar in het verfproces en evenmin voor de verwerking van kalfshuiden.
De toepasbaarheid is verder beperkt tot:
— |
nieuwe procesvaten; |
— |
bestaande procesvaten die (eventueel na aanpassing) geschikt zijn voor „short floats”. |
BBT-geassocieerd energieverbruik
Zie tabel 6 „BBT-geassocieerd energieverbruik”.
Tabel 6
BBT-geassocieerd energieverbruik
Activiteit |
Specifiek energieverbruik per eenheid grondstof (11) |
GJ/t |
|
Verwerking van runderhuiden van ruw tot wet-blue/wet-white |
< 3 |
Verwerking van runderhuiden van ruw tot afgewerkt leer |
< 14 |
Verwerking van schapenhuiden van ruw tot afgewerkt leer |
< 6 |
(1) PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40.
(2) PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
(3) Maandgemiddelde waarden. Voor kalfshuiden en plantaardige looiing kan een groter waterverbruik nodig zijn.
(4) Maandgemiddelde waarden. Voor schapenhuiden die niet van de wol zijn ontdaan, kan een groter waterverbruik nodig zijn
(5) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84.
(6) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.
(7) PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.
(8) PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.
(9) De hogere niveaus worden in verband gebracht met inlaatconcentraties BZV van ≥ 8 000 mg/l.
(10) BBT-geassocieerde emissieniveaus uitgedrukt als totaal koolstof.
(11) Het energieverbruik (uitgedrukt als jaargemiddelde waarden die niet zijn gecorrigeerd tot primaire energie) omvat het energieverbruik in de productieprocessen, inclusief elektriciteitverbruik in en verwarming van alle binnenruimten, maar exclusief het energieverbruik voor afvalwaterzuivering.
16.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 45/30 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 14 februari 2013
betreffende de niet-opneming van bepaalde stoffen in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 670)
(Voor de EER relevante tekst)
(2013/85/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name artikel 16, lid 2, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. |
(2) |
Voor een aantal van de op die lijst vermelde combinaties van stoffen/productsoorten hebben alle deelnemers zich uit het beoordelingsprogramma teruggetrokken of heeft de voor de beoordeling als rapporteur aangewezen lidstaat niet binnen de in artikel 9 en artikel 12, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 vastgestelde termijn een volledig dossier ontvangen. |
(3) |
De Commissie heeft dit derhalve overeenkomstig artikel 11, lid 2, artikel 12, lid 1, en artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 aan de lidstaten meegedeeld. Deze informatie is ook elektronisch openbaar gemaakt. |
(4) |
In de periode van drie maanden na die bekendmakingen hebben enkele bedrijven belangstelling getoond voor het overnemen van de taak van deelnemer voor een aantal van deze stoffen en productsoorten. Vervolgens hebben die bedrijven evenwel geen volledig dossier ingediend. |
(5) |
Krachtens artikel 12, leden 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 mogen de betrokken stoffen en productsoorten derhalve niet in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG worden opgenomen. |
(6) |
Omwille van de rechtszekerheid moet worden bepaald vanaf welke datum biociden van de in de bijlage bij dit besluit genoemde productsoorten, die werkzame stoffen uit deze bijlagen bevatten, niet langer op de markt worden gebracht. |
(7) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij dit besluit genoemde stoffen mogen voor de betrokken productsoorten niet in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG worden opgenomen.
Artikel 2
Voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 mogen biociden van de in de bijlage bij dit besluit genoemde productsoorten, die werkzame stoffen uit deze bijlage bevatten, met ingang van 1 februari 2014 niet langer op de markt worden gebracht.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 14 februari 2013.
Voor de Commissie
Janez POTOČNIK
Lid van de Commissie
(1) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
(2) PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.
BIJLAGE
Stoffen en productsoorten die niet in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG worden opgenomen
Naam |
EC-nummer |
CAS-nummer |
Productcategorie |
Als rapporteur aangewezen lidstaat |
Glutaral |
203-856-5 |
111-30-8 |
5 |
FI |
4-(2-Nitrobutyl)morfoline |
218-748-3 |
2224-44-4 |
6 |
UK |
4-(2-Nitrobutyl)morfoline |
218-748-3 |
2224-44-4 |
13 |
UK |
N,N’-(Decaan-1,10-diyldi-1(4H)-pyridyl-4-ylideen)bis(octylammonium)dichloride |
274-861-8 |
70775-75-6 |
1 |
HU |
Salicylzuur |
200-712-3 |
69-72-7 |
1 |
NL |