ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.027.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 27

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
29 januari 2013


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 78/2013 van de Raad van 17 januari 2013 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Turkije

1

 

*

Verordening (EU) nr. 79/2013 van de Commissie van 28 januari 2013 tot onderwerping van de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië aan registratie

10

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 80/2013 van de Commissie van 28 januari 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

13

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 27/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 78/2013 VAN DE RAAD

van 17 januari 2013

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Turkije

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9,

Gezien het voorstel dat de Europese Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Op 31 juli 2012 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) bij Verordening (EU) nr. 699/2012 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Turkije.

(2)

De procedure werd ingeleid door een bericht van inleiding (3) dat op 1 november 2011 gepubliceerd is, naar aanleiding van een klacht die op 20 september 2011 was ingediend door het Defence Committee of the Steel Butt-Welding Fittings Industry of the European Union („de klagers”) namens producenten die samen meer dan 40 % van de totale productie van de Unie van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, vertegenwoordigen.

(3)

Zoals in overweging 15 van de voorlopige verordening is vermeld, had het onderzoek naar de dumping en schade betrekking op de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot het einde van het OT („de beoordelingsperiode”).

2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”), hebben verschillende belanghebbenden schriftelijke opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

(5)

De Commissie heeft vervolgens alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte, verzameld en geanalyseerd.

3.   Steekproef

(6)

Aangezien er geen opmerkingen over de steekproeven van producenten van de Unie, niet-verbonden importeurs en producenten-exporteurs werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 5 tot en met 11 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Geldende maatregelen ten aanzien van andere derde landen

(7)

Er zij aan herinnerd dat er definitieve antidumpingmaatregelen van toepassing zijn op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Maleisië, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand, en wegens vastgestelde ontwijkingspraktijken ook op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die uit Indonesië, Sri Lanka, de Filipijnen en Taiwan worden verzonden (4) (met enkele uitzonderingen). De in de vorige zin genoemde landen worden hierna de „landen waarop antidumpingmaatregelen van toepassing zijn” genoemd.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(8)

Zoals uiteengezet in overweging 17 van de voorlopige verordening gaat het bij dit onderzoek om hulpstukken voor buisleidingen (andere dan gegoten hulpstukken, flenzen en hulpstukken met schroefdraad), van ijzer of van staal (met uitzondering van roestvrij staal), met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 609,6 mm, geschikt voor stomplassen en voor andere doeleinden, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 93 11, ex 7307 93 19 en ex 7307 99 80 („het betrokken product”).

(9)

Aangezien geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 17 tot en met 20 van de voorlopige verordening bevestigd.

C.   DUMPING

1.   Rusland

1.1.   Normale waarde

(10)

Een Russische producent-exporteur voerde aan dat alleen door Russische ondernemingen verstrekte gegevens gebruikt hadden moeten worden voor de berekening van de dumpingmarges en dat het niet correct was gegevens van Turkse ondernemingen te gebruiken. Er zij aan herinnerd dat bij gebrek aan medewerking van Russische producenten-exporteurs de normale waarde voor Rusland — overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 5 van de basisverordening — is vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens, namelijk gegevens verkregen van Turkse producenten-exporteurs die voor de vervaardiging van het betrokken product Russische naadloze stalen buizen en pijpen gebruiken. Het argument wordt daarom afgewezen.

(11)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de vaststelling van de normale waarde werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 22 tot en met 25 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.2.   Uitvoerprijs

(12)

Aangezien er geen opmerkingen over de vaststelling van de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 26 en 27 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.3.   Vergelijking

(13)

Aangezien er geen opmerkingen over de vergelijking van de uitvoerprijs en de normale waarde werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 28 en 29 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.4.   Dumpingmarge

(14)

Een Russische producent-exporteur voerde aan dat het voorlopige antidumpingrecht van 23,8 % niet gerechtvaardigd is in het licht van het feit dat de onderneming alleen ellebogen van staal naar de Unie exporteert, en dat enkel in zeer geringe hoeveelheden. Stalen ellebogen maken echter deel uit van het product waarop dit onderzoek betrekking heeft en dit is door geen van de belanghebbenden betwist. Daarnaast bevatten artikel 5, lid 7, en artikel 9, lid 3, van de basisverordening weliswaar een criterium op grond waarvan invoer in de Unie als „verwaarloosbaar” wordt beschouwd, maar dat wordt alleen voor hele landen in overweging genomen, niet per individuele onderneming. Het argument wordt daarom afgewezen.

(15)

Een andere Russische producent-exporteur beweerde niet met dumping te hebben verkocht, wat ook zou blijken uit het feit dat hij bij verschillende gelegenheden opdrachten voor ellebogen en bochtstukken aan concurrenten uit de EU had verloren. Zoals hierboven al opgemerkt, heeft geen enkele Russische producent-exporteur aan dit onderzoek meegewerkt, en daarom zijn de dumpingberekeningen voor Rusland overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 5, van de basisverordening verricht op basis van de beschikbare gegevens. Aangenomen dat dit argument op feiten berust, betekent het feit dat deze Russische producent-exporteur bij bepaalde inschrijvingen verloren heeft van concurrenten uit de Unie niet noodzakelijk dat de bevinding over dumping onjuist is. Het argument wordt daarom afgewezen.

(16)

Aangezien geen andere opmerkingen over de berekening van de dumpingmarge werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 30 en 31 van de voorlopige verordening bevestigd.

(17)

De uiteindelijk vastgestelde dumpingmarge voor het gehele land, uitgedrukt in een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, is als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge

Alle ondernemingen

23,8 %

2.   Turkije

2.1.   Normale waarde

(18)

Aangezien er geen opmerkingen over de vaststelling van de normale waarde werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 32 tot en met 40 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.2.   Uitvoerprijs

(19)

Een producent-exporteur voerde aan dat de winstmarge op het vervoer over zee, d.w.z. het verschil tussen de aan de klanten in rekening gebrachte vrachtkosten en de door de producent-exporteur aan de scheepvaartmaatschappij betaalde kosten, in de uitvoerprijs verwerkt moet worden. Volgens artikel 2, lid 8, van de basisverordening is de uitvoerprijs echter de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat vanuit het land van uitvoer met het oog op uitvoer naar de Unie wordt verkocht. Een winstmarge op het vervoer van het product naar de klant kan niet worden beschouwd als een deel van de uitvoerprijs van het product zelf. Het argument wordt daarom afgewezen.

(20)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de vaststelling van de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 41 tot en met 43 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.3.   Vergelijking

(21)

De vereniging van Turkse staalexporteurs (ÇIB) voerde aan dat bij de vergelijking van uitvoerprijs en normale waarde niet voldoende rekening is gehouden met de aanzienlijke prijsverschillen tussen naadloze en gelaste hulpstukken voor buisleidingen. Alle medewerkende ondernemingen hebben echter gegevens verstrekt over afzonderlijke transacties met betrekking tot de verkoop van naadloze en gelaste hulpstukken. Van deze gegevens is expliciet gebruik gemaakt bij de vergelijking tussen uitvoerprijs en normale waarde. Met andere woorden, naadloze hulpstukken zijn alleen vergeleken met naadloze hulpstukken en gelaste hulpstukken alleen met gelaste hulpstukken. Daarom wordt het argument verworpen.

(22)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de vergelijking werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 44 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.4.   Dumpingmarges

a)   Dumpingmarge voor de onderzochte ondernemingen

(23)

Er zij aan herinnerd dat de voorlopige individuele dumpingmarge voor een van de drie medewerkende producenten-exporteurs werd vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde prijs die de onderneming voor haar uitvoer van het betrokken product naar de Unie hanteerde. Aangezien er geen opmerkingen over de vaststelling van de dumpingmarge voor deze onderneming werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in overweging 46 van de voorlopige verordening bevestigd.

(24)

De dumpingberekeningen met betrekking tot de andere twee medewerkende ondernemingen lieten zien dat zij zich schuldig maakten aan gerichte dumping, d.w.z. gedurende een bepaalde tijd en ook ten aanzien van specifieke afnemers en regio's. Hun uitvoerprijzen lieten een duidelijk patroon zien en verschilden aanzienlijk naargelang van de afnemer, de regio en het tijdvak (tot 30 % voor identieke modellen van het betrokken product). Bovendien weerspiegelde de dumpingberekening op basis van de vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde van de uitvoerprijzen, overeenkomstig de in artikel 2, lid 11, eerste deel van de eerste zin, van de basisverordening bedoelde methode, niet de werkelijke mate van dumping door de twee betrokken producenten, zoals wordt uiteengezet in overweging 27 van deze verordening. De dumpingmarge kon evenmin worden vastgesteld door een vergelijking per transactie van de afzonderlijke normale waarden en de afzonderlijke prijzen bij uitvoer naar de Unie, overeenkomstig de in artikel 2, lid 11, tweede deel van de eerste zin, van de basisverordening bedoelde methode, bij gebrek aan voldoende binnenlandse transacties om een normale waarde te kunnen bepalen in verhouding tot de uitvoertransacties, zoals uiteengezet in overweging 28.

(25)

Om de dumping door de twee betrokken ondernemingen ten volle weer te geven, werd daarom voor hen de op basis van een gewogen gemiddelde vastgestelde normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening vergeleken met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Unie. Aangezien deze vergelijkingsmethode een uitzondering vormt op de eerste twee in artikel 2, lid 11, van de basisverordening genoemde methoden heeft de Commissie zorgvuldig gecontroleerd of in dit geval voldaan werd aan de voorwaarden om er gebruik van te maken. De gedetailleerde dumpingberekeningen, met inbegrip van de voor de uitvoerprijzen vastgestelde patronen, zijn medegedeeld. Geen van de Turkse producenten-exporteurs heeft de onderliggende gegevens betwist.

(26)

Beide medewerkende ondernemingen, de ÇIB en de Turkse regering stelden echter dat er onvoldoende toelichting was gegeven met betrekking tot de gerichte dumping die voor de twee Turkse producenten-exporteurs is vastgesteld, en dat als er al sprake was van een bepaald patroon van uitvoerprijzen, dat niet opzettelijk was. In een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur, waarom de twee Turkse exporteurs verzocht hadden, hebben zij gedetailleerde toelichtingen gekregen met betrekking tot de vaststelling van de gerichte dumping en de onderliggende berekeningen van de dumpingmarge. De Commissie heeft ook verduidelijkt dat de geconstateerde praktijken, ook als die niet opzettelijk waren (5), het effect van gerichte dumping hadden. Er zij op gewezen dat de basisverordening niet voorschrijft dat de onderzoekende autoriteit de mogelijke redenen voor gerichte dumping, zoals schommelingen van de wisselkoersen, uiteenlopend prijsbeleid per regio, enz., identificeert. Het is voldoende dat vastgesteld wordt dat de uitvoerprijzen aanmerkelijk verschillen naargelang van de verschillende afnemers, regio's of tijdvakken (6). In aansluiting op deze hoorzitting is ook specifieke uitleg betreffende hun individuele geval aan de twee ondernemingen gegeven. Bovendien is er een „Note Verbale” aan de Permanente Vertegenwoordiging van Turkije bij de Unie gezonden met nadere verklaringen betreffende de vaststelling van gerichte dumping en de voor de berekening van de dumpingmarge gebruikte methode. Ten slotte is in een tweede hoorzitting met de raadadviseur-auditeur, waarom de ÇIB verzocht had, gedetailleerde toelichting gegeven met betrekking tot de vaststelling van gerichte dumping en de voor de berekening van de dumpingmarge gebruikte methode.

(27)

Het onderzoek heeft voor elk van de twee producenten-exporteurs drie duidelijke patronen van uitvoerprijzen vastgesteld die verreweg het grootste deel van hun uitvoer naar de Unie betroffen, d.w.z. de uitvoerprijzen verschilden aanzienlijk naargelang van de afnemer en de regio en ook het tijdvak, zoals bleek uit de aan de partijen medegedeelde onderliggende gegevens. Dit was het resultaat van een grondige bestudering van de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval, op basis waarvan geconcludeerd moest worden dat er sprake was van gerichte dumping. Aangezien dus aanzienlijke verschillen in de uitvoerprijzen waren vastgesteld en slechts één van deze drie patronen van uitvoerprijzen al voldoende zou zijn om gebruik te maken van de methode van vergelijking van het gewogen gemiddelde met alle afzonderlijke uitvoertransacties, werd deze vergelijkingsmethode in dit specifieke geval passend geacht. Bovendien verschilt voor beide ondernemingen het totale bedrag van de op basis van vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van het betrokken product naar de Unie (de eerste symmetrische methode) vastgestelde dumping aanzienlijk van het bedrag zoals dat is vastgesteld door vergelijking van de normale waarde, vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde, met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Unie (de asymmetrische methode), zoals werd aangetoond met de aan de partijen medegedeelde onderliggende gegevens. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het gebruik van de eerste symmetrische methode zou leiden tot het onterecht maskeren van de gerichte dumping, die plaatsvond gedurende een specifiek tijdvak, in specifieke regio's en bij specifieke afnemers. Met andere woorden, de aan de hand van de eerste symmetrische methode bepaalde dumpingmarge zou de door de twee betrokken ondernemingen bedreven dumping niet ten volle weergeven.

(28)

De dumpingmarge kon ook niet worden vastgesteld door vergelijking van afzonderlijke normale waarden met de uitvoerprijzen naar de Unie per transactie overeenkomstig artikel 2, lid 11, tweede deel van de eerste zin, van de basisverordening (de tweede symmetrische methode). Bij deze methode moeten afzonderlijke binnenlandse transacties worden geïdentificeerd die vergelijkbaar zijn met afzonderlijke uitvoertransacties, rekening houdende met factoren als de verkochte hoeveelheid en de datum van de transactie. Bij gebrek aan voldoende binnenlandse transacties om een normale waarde te kunnen bepalen die met de uitvoertransacties vergeleken zou kunnen worden, was het niet mogelijk de dumpingmarge te bepalen aan de hand van de tweede symmetrische methode. Omdat werd vastgesteld dat de uitvoerprijzen aanzienlijk verschilden naargelang de verschillende afnemers, regio's en tijdvakken, en aangezien de twee symmetrische methoden de dumping niet in volle omvang zouden weergeven, werd besloten om overeenkomstig de tweede zin van artikel 2, lid 11, de dumpingmarge te bepalen aan de hand van de asymmetrische methode.

(29)

Beide medewerkende ondernemingen en de ÇIB voerden aan dat het niet correct was de uitvoerprijzen omgerekend in Turkse lira te vergelijken, aangezien de verkoop naar de Unie in euro's werd afgewikkeld en de lira alleen om boekhoudkundige redenen werd gebruikt. Hun argument was dat schommelingen van de wisselkoersen tussen euro en lira een wezenlijk effect op de prijsbepaling hadden gehad, zodat vergelijking van uitvoerprijzen in lira op verschillende tijdstippen een vertekend beeld oplevert. Het is echter vaste praktijk van de Commissie om voor vergelijkingen van uitvoerprijzen en berekeningen van dumpingmarges de boekhoudkundige munteenheid van producenten-exporteurs in het land van uitvoer te gebruiken. Er zij op gewezen dat de kosten en binnenlandse prijzen die als basis gebruikt zijn voor de normale waarde uitgedrukt zijn in Turkse lira. De vergelijking van de uitvoerprijzen met de normale waarde werd daarom ook in die munteenheid verricht. De enige logische benadering voor het vaststellen van een patroon van uitvoerprijzen in de context van dezelfde dumpingberekening is dus dezelfde uitvoerprijzen te gebruiken, die al zijn uitgedrukt in Turkse lira. Bovendien vereist de basisverordening, zoals hierboven al is verklaard, geen analyse van de mogelijke redenen van gerichte dumping, zoals bijvoorbeeld schommelingen van de wisselkoersen (7). Het argument wordt daarom afgewezen.

(30)

Beide medewerkende producenten-exporteurs voerden aan dat om een patroon van uitvoerprijzen te kunnen vaststellen gewogen gemiddelde prijzen van vergelijkbare productsoorten gehanteerd moeten worden, en niet het rekenkundig gemiddelde. Artikel 2, lid 11, van de basisverordening verwijst echter naar een patroon van uitvoerprijzen en niet naar een patroon van gewogen gemiddelde uitvoerprijzen of een patroon van uitvoerwaarden. Het gebruik van een gewogen gemiddelde uitvoerprijs zou de analyse verstoren doordat de omvang van de uitvoer dan ook een rol zou spelen, en niet alleen de uitvoerprijzen op zich. In ieder geval, ook als gewogen gemiddelde prijzen worden gebruikt in plaats van het rekenkundig gemiddelde van uitvoerprijzen, kan nog steeds een patroon van uitvoerprijzen worden geconstateerd dat aanzienlijke verschillen vertoont naargelang de verschillende afnemers en regio's en tijdvakken. Twee partijen betwistten dat er significante verschillen tussen de patronen van de uitvoerprijzen zijn als er gewogen gemiddelden gehanteerd worden. Deze partijen betwisten evenwel niet de feitelijke bevindingen op basis van het rekenkundig gemiddelde, wat zoals in het voorafgaande is uiteengezet, de passende methode is. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(31)

De ÇIB voerde aan dat de toepassing van zeroing niet gerechtvaardigd is en verwees naar een rapport van de WTO-beroepsinstantie (8) (het bedlinnenrapport) waarin gesteld werd dat zeroing in strijd is met de Antidumpingsovereenkomst van de WTO. Het Gerecht van de Europese Unie (9) heeft evenwel bevestigd dat de bevindingen van het „beddengoed”-rapport niet van toepassing zijn bij gerichte dumping. Dat rapport heeft alleen betrekking op de zeroing-techniek in de context van de eerste symmetrische methode en is klaarblijkelijk niet van toepassing wanneer dat mechanisme gebruikt wordt in de context van de asymmetrische methode. Zelfs als — zoals de WTO-beroepsinstantie bevond — het gebruik van de zeroing-techniek in de context van de eerste symmetrische methode inderdaad oneerlijk en in strijd met artikel 2.4.2 van de Antidumpingcode van 1994 is, vooral als er geen patroon van uitvoerprijzen is, is het niet in strijd met die bepaling, of met artikel 2, lid 11, van de basisverordening, of oneerlijk in de zin van artikel 2, lid 10, van die verordening, om de zeroing-techniek te gebruiken in de context van de asymmetrische methode, althans wanneer voldaan is aan de twee voorwaarden voor de toepassing van die methode. Bovendien is de zeroing-techniek rekenkundig noodzakelijk gebleken om onderscheid te kunnen maken tussen de resultaten van de asymmetrische methode en die van de eerste symmetrische methode. Zonder die reductie zal de asymmetrische methode altijd hetzelfde resultaat opleveren als de eerste symmetrische methode. Dit argument wordt bijgevolg verworpen.

(32)

Bovendien beweerde de ÇIB dat het gebruik van zeroing een schending vormt van de regel van het laagste recht. Het argument was dat door zeroing de berekende dumpingmarges hoger uitvallen dan ze eigenlijk zouden moeten zijn.

(33)

Het gebruik van zeroing bij de asymmetrische methode sluit echter de toepassing van de regel van het laagste recht niet uit. Voor alle drie medewerkende ondernemingen zijn de dumpingmarges, ongeacht de gebruikte methode, vergeleken met de schademarges van de ondernemingen, om zeker te zijn dat het recht gebaseerd zou zijn op het laagste van die twee bedragen. Het argument wordt daarom afgewezen.

(34)

Aangezien geen andere opmerkingen over de dumpingmarges voor de onderzochte ondernemingen werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 47 en 48 van de voorlopige verordening bevestigd.

b)   Dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen

(35)

Aangezien geen opmerkingen over de dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in overweging 49 van de voorlopige verordening bevestigd.

(36)

De uiteindelijk vastgestelde dumpingmarges voor het gehele land, uitgedrukt in een percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge ( %)

RSA

9,6

Sardogan

2,9

Unifit

12,1

Alle andere ondernemingen

16,7

D.   SCHADE

1.   Productie in de Unie, bedrijfstak van de Unie en verbruik in de Unie

(37)

Aangezien er geen opmerkingen over de productie in de Unie, de bedrijfstak van de Unie en het verbruik in de Unie werden ontvangen, wordt de inhoud van de overwegingen 51 tot en met 54 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Invoer uit de betrokken landen

2.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(38)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde de ÇIB aan dat de cumulatieve beoordeling van de invoer met dumping uit de twee betrokken landen niet gerechtvaardigd is. De ÇIB herhaalde daarmee de opmerkingen van de Turkse producenten-exporteurs na de inleiding van de procedure; het argument was dat de invoer vanuit Rusland en vanuit Turkije uiteenlopende trends vertonen in termen van omvang en prijzen.

(39)

In dit verband zij er nogmaals op gewezen dat, zoals al is aangegeven in overweging 59 van de voorlopige verordening, uit het onderzoek gebleken is dat terwijl de omvang van de invoer uit Turkije relatief stabiel is, de invoer uit Rusland in absolute cijfers toeneemt. Gezien de teruglopende vraag gedurende de beoordelingsperiode is het marktaandeel van de invoer uit beide landen echter toegenomen.

(40)

De prijsstelling lijkt echter geen wezenlijke verschillen te vertonen; de Russische gemiddelde prijzen zijn lager dan de gemiddelde Turkse prijzen, maar het verschil is minimaal. Voorts zij er nogmaals op gewezen dat uit het onderzoek bleek dat er bij ondernemingen in beide landen sprake was van significante prijsonderbieding tot circa 30 % (zie overweging 65 van de voorlopige verordening). Het argument wordt bijgevolg afgewezen.

(41)

De ÇIB voerde verder aan dat de invoer uit Turkije als onbetekenend beschouwd moest worden en wees erop dat in een eerdere zaak betreffende een vergelijkbaar product, namelijk „hulpstukken voor buisleidingen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Kroatië, Slowakije, Taiwan en Thailand” (10), de invoer uit Slowakije en Taiwan als onbetekenend beschouwd werd (hoewel die boven de de-minimisdrempel lag) en daarom niet opgeteld werd bij de invoer met dumping uit andere landen.

(42)

In genoemde zaak werd inderdaad geconstateerd dat in hulpstukken voor buisleidingen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Kroatië, Slowakije, Taiwan en Thailand ,de invoer uit Slowakije en Taiwan invoer met dumping was, maar werd die invoer hoewel deze marktaandeel van meer dan 1 % had, niet samengeteld met de andere invoer met dumping. De situatie in die zaak was echter geheel anders dan in de onderhavige zaak, aangezien de invoer uit Slowakije en Taiwan snel marktaandeel verloor en niet als significant beschouwd werd in vergelijking met de invoer uit de andere landen, en derhalve niet geacht werd schade te veroorzaken. In de onderhavige zaak daarentegen neemt het marktaandeel van de invoer vanuit zowel Turkije als Rusland toe, en is de invoer uit die twee landen van vergelijkbare omvang. Het argument wordt bijgevolg afgewezen.

(43)

De ÇIB voerde ook aan dat de invoer uit Turkije en uit Rusland niet vergelijkbaar zijn wat de concurrentievoorwaarden betreft, aangezien er „verschillen in geografische concentratie van de verkoop” zouden zijn. Volgens de verstrekte statistieken heeft Turkije gedurende het OT meer dan 70 % van zijn uitvoer verkocht in Spanje, Frankrijk, Italië en Polen, terwijl de Russische uitvoer vrijwel volledig naar Tsjechië en Duitsland ging.

(44)

Er zij in dit verband op gewezen dat verschillen in de geografische concentratie van de verkoop niet beschouwd kunnen worden als een indicatie van uiteenlopende concurrentievoorwaarden. Aangezien de Unie een eengemaakte markt is, zal het punt van binnenkomst van ingevoerde producten normaliter weinig invloed hebben op de concurrentiepositie van die producten ten opzichte van elkaar en het soortgelijke product. Verder is wat de concurrentievoorwaarden betreft reeds vastgesteld dat wat de prijzen betreft de Russische en de Turkse invoer weinig verschillen, dat beide de prijzen in de Unie onderboden, en dat ook de verkoopkanalen vergelijkbaar zijn. Het argument wordt bijgevolg afgewezen.

(45)

Aangezien er geen andere opmerkingen waren ten aanzien van de cumulatieve beoordeling van de invoer met dumping uit de betrokken landen, wordt de inhoud van de overwegingen 55 tot en met 60 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.2.   Omvang,marktaandeel en prijzen van de betrokken invoer met dumping; prijsonderbieding

(46)

Aangezien er geen opmerkingen over de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping en over de prijsonderbieding werden ontvangen, wordt de inhoud van de overwegingen 61 en 65 van de voorlopige verordening bevestigd.

(47)

Er zij nogmaals op gewezen dat de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen bij verkoop in de Unie de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met in sommige gevallen 30 % onderbood.

3.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

(48)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden de ÇIB en de Turkse regering aan dat aangezien de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel tussen 2008 en het einde van het OT met ongeveer 3 % verhoogd had, de Commissie had moeten concluderen dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode geen aanmerkelijke schade geleden had.

(49)

In dit verband zij opgemerkt dat in de voorlopige verordening expliciet erkend werd (zie bijvoorbeeld de overwegingen 72, 86 en 91) dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie licht gegroeid was. Verder verduidelijkt overweging 72 van de voorlopige verordening dat het toegenomen marktaandeel toe te schrijven is aan het feit dat de omvang van de verkoop van de producenten in de Unie iets minder daalde dan het verbruik in de beoordelingsperiode.

(50)

Bovendien is dit, afgezien van de hieronder besproken afnemende voorraden, de enige schade-indicator die een positieve ontwikkeling vertoont in de beoordelingsperiode. Het argument wordt bijgevolg afgewezen.

(51)

De Turkse regering voerde verder aan dat de afnemende eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie een aanwijzing vormden dat de bedrijfstak van de Unie in feite geen schade leed.

(52)

Zoals aangegeven in overweging 79 van de voorlopige verordening zijn de eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie tussen 2008 en het einde van het OT inderdaad met 18 % geslonken.

(53)

Dalende voorraden kunnen weliswaar een positief signaal zijn, maar alleen in een situatie waarin de verkoop sneller toeneemt dan de productie. Dat is bij dit onderzoek echter niet het geval. De slinkende voorraden weerspiegelen in dit geval juist het feit dat de omvang van de productie sneller daalt dan de verkoop. In een dergelijke situatie kunnen slinkende voorraden niet als een positieve ontwikkeling worden beschouwd. Het argument wordt bijgevolg afgewezen.

(54)

Aangezien er geen andere argumenten of opmerkingen waren, worden de overwegingen 66 tot en met 88 van de voorlopige verordening, met inbegrip van de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden, bevestigd.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(55)

Aangezien geen specifieke opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 90 tot en met 93 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Gevolgen van andere factoren

(56)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerden de ÇIB en de Turkse regering aan dat de werkelijke oorzaak van eventuele door de bedrijfstak van de Unie geleden schade laaggeprijsde invoer uit andere derde landen was, met name vanuit landen waarop al antidumpingmaatregelen van toepassing waren.

(57)

In dit verband zij erop gewezen dat, zoals reeds is opgemerkt in overweging 96 van de voorlopige verordening, de invoer uit de acht landen waarop antidumpingmaatregelen van toepassing zijn nog steeds op de markt van de Unie komt, hoewel het marktaandeel is afgenomen van 21 % in 2008 tot 17 % in het OT. De gemiddelde prijzen van deze invoer liggen over het algemeen lager dan die van de invoer met dumping uit de betrokken landen. Zelfs wanneer het geldende antidumpingrecht in aanmerking wordt genomen, blijven de prijzen van die invoer laag en vergelijkbaar met de prijzen van de invoer uit Rusland en Turkije, en zijn zij lager dan de gemiddelde prijzen van de producenten in de Unie.

(58)

Anderzijds is voor de landen waarop antidumpingmaatregelen van toepassing zijn (zoals voor alle derde landen) slechts beperkte statistische informatie en informatie over gemiddelde prijzen beschikbaar, zodat de geconstateerde prijsverschillen niet noodzakelijk volledig betrouwbaar zijn en ook het gevolg kunnen zijn van een andere mix van producten. Bovendien vertoont de invoer uit landen waarop antidumpingmaatregelen van toepassing zijn een duidelijke neerwaartse trend. De conclusie moet dus zijn dat zij het oorzakelijk verband tussen de schade voor de bedrijfstak van de Unie en de toenemende invoer met dumping vanuit Turkije en Rusland niet verbraken.

(59)

Het marktaandeel van de invoer uit andere derde landen is in de beoordelingsperiode gedaald van 7 % in 2008 tot 6 % in het OT, terwijl dat van Rusland en Turkije toenam. De gemiddelde prijzen van die invoer waren over het algemeen hoger dan die van de invoer met dumping uit de betrokken landen en lagen dicht bij de gemiddelde prijzen van de producenten van de Unie, zodat aangenomen wordt dat zij het oorzakelijk verband tussen de schade voor de bedrijfstak van de Unie en de toenemende invoer met dumping vanuit Turkije en Rusland niet verbraken. Dit argument wordt derhalve afgewezen en de voorlopige conclusie dat de invoer uit andere derde landen het oorzakelijk verband niet verbreekt, wordt bevestigd.

(60)

De Turkse regering voerde ook aan dat door de bedrijfstak van de Unie geleden schade veroorzaakt kan zijn door de toegenomen productiekosten als gevolg van de krimpende vraag.

(61)

Zoals reeds is aangegeven in overweging 101 van de voorlopige verordening is de financiële en economische crisis van 2008/2009 naar alle waarschijnlijkheid de reden van de afgenomen vraag naar hulpstukken voor buisleidingen. Het verbruik daalde tussen 2008 en 2009 met ruim 40 % en bleef de rest van de beoordelingsperiode op dit lage niveau steken (hoewel in het OT een lichte stijging werd waargenomen). Omdat de vaste kosten tot 40 % van de productiekosten van de producenten in de Unie uitmaken, hebben de afnemende vraag, verkoop en productie tot een aanzienlijke stijging van de productiekosten per eenheid geleid. Dit heeft uiteraard grote gevolgen gehad voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(62)

Tegelijkertijd werden de negatieve effecten van de hogere productiekosten per eenheid duidelijk verergerd doordat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie daalden, als gevolg van de zware prijsdruk en de aanzienlijke prijsonderbieding door invoer met dumping uit Turkije en Rusland. In een normale marktsituatie zou de bedrijfstak van de Unie in staat moeten zijn het effect van toegenomen productiekosten per eenheid binnen de perken te houden door het normale prijsniveau ten minste te handhaven, wat echter duidelijk niet mogelijk was in een situatie van zware prijsdruk door kunstmatig goedkoop gehouden invoer met dumping uit de betrokken landen.

(63)

Derhalve wordt dit argument verworpen en wordt definitief geconcludeerd dat de mogelijke negatieve gevolgen van het krimpen van de vraag niet zodanig zijn dat het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit Rusland en Turkije hierdoor wordt verbroken.

(64)

Aangezien er geen andere argumenten of opmerkingen waren, worden de overwegingen 94 tot en met 106 van de voorlopige verordening bevestigd, met inbegrip van de conclusie dat de invoer met dumping vanuit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft toegebracht.

F.   BELANG VAN DE UNIE

(65)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen beweerde de ÇIB dat de instelling van maatregelen ertoe zou leiden dat ERNE Fittings, een van de klagers, een monopolie-achtige positie op de markt van de Unie zou hebben.

(66)

Er zij in dit verband op gewezen dat ERNE slechts een van de twee klagers is en dat de tweede, INTERFIT, een onderneming van vergelijkbare omvang is. Bovendien hadden de gegevens in de voorlopige verordening betreffende de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie ook betrekking op een derde producent, namelijk Virgilio CENA & Figli. Verder is er een aanzienlijk aantal kleinere ondernemingen in de Unie die het onderzochte product vervaardigen en verkopen, en er is ook aanzienlijke invoer uit andere bronnen. Derhalve meent de Commissie dat er geen risico bestaat dat ERNE een monopoliepositie zou kunnen verwerven.

(67)

Aangezien er geen andere opmerkingen waren, worden de overwegingen 107 tot en met 117 van de voorlopige verordening bevestigd, met inbegrip van de conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer met dumping uit de betrokken landen.

G.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

1.   Schademarge

(68)

Aangezien geen specifieke opmerkingen werden ontvangen, wordt de inhoud van de overwegingen 118 tot en met 120 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Definitieve maatregelen

(69)

Gezien de conclusies ten aanzien van dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie wordt in overeenstemming met artikel 9 van de basisverordening geoordeeld dat op de invoer van het betrokken product, van oorsprong uit Rusland en Turkije, een definitief antidumpingrecht moet worden ingesteld, dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is; in het onderhavige geval was de dumpingmarge steeds lager.

(70)

Aangezien geen Russische producenten-exporteurs aan het onderzoek hebben meegewerkt, werd een voor het gehele land geldende dumpingmarge berekend (zie overwegingen 21 tot en met 31 van de voorlopige verordening), die bij deze bevestigd wordt.

(71)

Wat Turkije betreft, werd de mate van medewerking als vrij laag beschouwd, zodat de residuele dumpingmarge volgens een redelijke methode werd vastgesteld; de aldus vastgestelde marge is hoger dan de hoogste van de voor de drie medewerkende ondernemingen vastgestelde individuele marges (zie overweging 49 van de voorlopige verordening), die bij deze wordt bevestigd.

(72)

Op basis van het bovenstaande worden de volgende antidumpingrechten voorgesteld:

Land

Onderneming

Definitief antidumpingrecht (%)

Rusland

Alle ondernemingen

23,8

Turkije

RSA

9,6

 

Sardogan

2,9

 

Unifit

12,1

 

Alle andere ondernemingen

16,7

(73)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het hele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit de betrokken landen en vervaardigd door de specifiek vermelde ondernemingen. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten zal het recht van toepassing zijn dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(74)

Verzoeken van ondernemingen om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (11) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name wijzigingen van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot productie, binnenlandse verkoop en uitvoer die bijvoorbeeld verband houden met die naamswijziging of die verandering in de productie- en verkoopmaatschappijen. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(75)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Turkije, in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). De belanghebbenden konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

(76)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen zijn schriftelijke opmerkingen ontvangen van de klager, van twee meewerkende producenten-exporteurs in Turkije en van de ÇIB. De twee Turkse producenten en de ÇIB verzochten gehoord te worden, hetgeen ook gebeurd is.

(77)

De klager stemde in met alle bevindingen. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de twee Turkse exporteurs en de ÇIB waren herhalingen van de opmerkingen die zij al gemaakt hadden na de mededeling van de voorlopige bevindingen. Er zij op gewezen dat geen van de belanghebbenden de onderliggende gegevens betwistte.

(78)

Een rechtvaardiging van het gebruik van de asymmetrische methode en zeroing voor de dumpingberekening en een antwoord op het argument dienaangaand zijn al gegeven in de overwegingen 24 tot en met 33. Het gebruik van de Turkse lira voor het vaststellen van de patronen van de uitvoerprijzen is uitgelegd en de betreffende bewering is weersproken in overweging 29. Het gebruik van rekenkundig gemiddelde prijzen in plaats van gewogen gemiddelde prijzen voor het identificeren van patronen van uitvoerprijzen is uitgelegd en de betreffende bewering is weersproken in overweging 30. Het argument dat de winstmarge op het vervoer over zee bij de uitvoerprijs opgeteld zou moeten worden, is besproken en afgewezen in overweging 19. Het argument dat cumulatieve beoordeling van uitvoer vanuit Turkije en vanuit Rusland niet gerechtvaardigd is gezien de verschillen tussen de geografische concentratie van de verkoop is besproken en weerlegd in de overwegingen 43 en 44. De bewering dat de bedrijfstak van de Unie geen schade geleden heeft, gelet op het toegenomen marktaandeel, is besproken en weerlegd in de overwegingen 48 tot en met 50.

(79)

Aangezien er na de mededeling van de definitieve bevindingen geen argumenten zijn aangevoerd die het resultaat van de beoordeling van de zaak zouden kunnen beïnvloeden, is er geen aanleiding om de in het voorafgaande uiteengezette bevindingen te wijzigen.

H.   DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT

(80)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarge en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen waarvoor zekerheid is gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van het definitieve antidumpingrecht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op hulpstukken voor buisleidingen (andere dan gegoten hulpstukken, flenzen en hulpstukken met schroefdraad), van ijzer of van staal (doch niet van roestvrij staal), met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 609,6 mm, geschikt voor stomplassen of voor andere doeleinden, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 93 11, ex 7307 93 19 en ex 7307 99 80 (Taric-codes 7307931191, 7307931193, 7307931194, 7307931195, 7307931199, 7307931991, 7307931993, 7307931994, 7307931995, 7307931999, 7307998092, 7307998093, 7307998094, 7307998095 en 7307998098), van oorsprong uit Rusland en Turkije.

2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, is als volgt:

Land

Onderneming

antidumpingrechten (%)

Aanvullende Taric-code

Rusland

Alle ondernemingen

23,8

Turkije

RSA Tesisat Malzemeleri San ve Ticaret AȘ, Küçükköy, Istanbul

9,6

B295

 

SARDOĞAN Endüstri ve Ticaret, Kurtköy Pendik, Istanbul

2,9

B296

 

UNIFIT BORU BAĞLANTI ELEM. END. MAM. SAN. VE TİC. AȘ, Tuzla, Istanbul

12,1

B297

 

Alle andere ondernemingen

16,7

B999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die krachtens Verordening (EU) nr. 699/2012 betreffende de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit Rusland en Turkije, uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, worden definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 januari 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

E. GILMORE


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 203 van 31.7.2012, blz. 37.

(3)  PB C 320 van 1.11.2011, blz. 4.

(4)  PB L 275 van 16.10.2008, blz. 18, en PB L 233 van 4.9.2009, blz. 1.

(5)  Zaak T-274/02, Ritek en Prodisc Technology/Raad [2006 ECR II 4305], par. 57.

(6)  Zaak T-274/02, Ritek en Prodisc Technology/Raad [2006 ECR II 4305], par. 60.

(7)  Zaak T-274/02, Ritek en Prodisc Technology/Raad [2006 ECR II 4305], par. 51 — laatste zin.

(8)  Rapport van de WTO-beroepsinstantie, Europese Gemeenschappen — Anti-Dumping Duties on Imports of Cotton-Type Bed Linen from India.

(9)  Zaak T-274/02, Ritek en Prodisc Technology/Raad [2006 ECR II 4305], par. 98-103.

(10)  PB L 234 van 3.10.1995, blz. 4.

(11)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer N105 08/20, 1049 Brussel, België.


29.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 27/10


VERORDENING (EU) Nr. 79/2013 VAN DE COMMISSIE

van 28 januari 2013

tot onderwerping van de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië aan registratie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 10, lid 4 en artikel 14, lid 5,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 augustus 2012 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) in een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt bericht (2) („het bericht van inleiding”) de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië („de betrokken landen”); zij deed dit naar aanleiding van een klacht die op 17 juli 2012 door de European Biodiesel Board („de klager”) was ingediend namens producenten die meer dan 25 % van de totale biodieselproductie in de Unie voor hun rekening nemen.

A.   BETROKKEN PRODUCT

(2)

Bij het aan registratie te onderwerpen product gaat het om hetzelfde als het product dat werd omschreven in het bericht van inleiding, d.w.z. door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, in zuivere vorm of in mengsels, momenteel vallend onder de GN-codes ex 1516 20 98, ex 1518 00 91, ex 1518 00 95, ex 1518 00 99, ex 2710 19 43, ex 2710 19 46, ex 2710 19 47, 2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17, ex 3824 90 97, 3826 00 10 en ex 3826 00 90, van oorsprong uit Argentinië en Indonesië.

B.   VERZOEK

(3)

Na de bekendmaking van het bericht van inleiding verzocht de klager in september 2012 om registratie van de invoer van het betrokken product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen.

C.   MOTIVERING VAN DE REGISTRATIE

(4)

Volgens artikel 14, lid 5, van de basisverordening kan de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen.

(5)

De klager voerde aan dat registratie gerechtvaardigd is, aangezien het betrokken product met dumping werd verkocht en de schade voor de bedrijfstak van de Unie werd veroorzaakt door een zeer sterke toename in vrij korte tijd van de invoer met dumping.

(6)

Wat dumping betreft, beschikt de Commissie over voldoende voorlopig bewijsmateriaal dat het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen met dumping wordt ingevoerd. In de klacht wegens dumping en het verzoek om registratie bestrijkt het bewijsmateriaal met betrekking tot de prijzen bij uitvoer uit beide landen, gebaseerd op gegevens van Eurostat, de periode van april 2011 tot maart 2012. Het bewijsmateriaal met betrekking tot de normale waarde bestaat in de klacht wegens dumping en het verzoek om registratie voor beide landen uit binnenlandse prijzen. De klager heeft ook een door berekening vastgestelde normale waarde verstrekt op basis van de totale productiekosten, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten en voor winst. Er is namelijk gesteld dat de uitvoerheffingen op sojabonenolie of palmolie in respectievelijk Argentinië en Indonesië de binnenlandse markt door een verlaging van de grondstofprijzen verstoren. Algemeen genomen en gezien de hoogte van de vermeende dumpingmarge wijst het bewijsmateriaal er in dit stadium in voldoende mate op dat de betrokken exporteurs zich schuldig maken aan dumping.

(7)

Wat de schade betreft, beschikt de Commissie over voldoende voorlopig bewijsmateriaal dat de dumpingpraktijken van de exporteurs aanmerkelijke schade berokkenen. Dat bewijsmateriaal bestaat uit gedetailleerde gegevens uit de klacht wegens dumping en het verzoek om registratie en wordt bevestigd door informatie van de bedrijfstak en uit openbare bronnen betreffende de in artikel 3, lid 5, van de basisverordening genoemde belangrijkste schadefactoren.

(8)

De Commissie beschikt eveneens over voldoende voorlopig bewijsmateriaal uit de klacht wegens dumping en het verzoek om registratie, dat wordt bevestigd door informatie uit andere bronnen, waaruit blijkt dat de importeurs ervan op de hoogte waren of hadden moeten zijn dat de exporteurs aan dumping doen die schadelijk is of waarschijnlijk schadelijk is voor de Unie. In diverse artikelen die sinds geruime tijd in de gespecialiseerde pers verschijnen, is gesuggereerd dat de bedrijfstak van de Unie schade kan hebben geleden door de invoer tegen lage prijzen uit Argentinië en Indonesië. Gezien de omvang van de vermeende dumping kan tot slot redelijkerwijs worden geconcludeerd dat de importeurs van de situatie op de hoogte waren of hadden moeten zijn.

(9)

De Commissie beschikt voorts over voldoende voorlopig bewijsmateriaal dat deze schade wordt veroorzaakt of zou worden veroorzaakt door de massale invoer met dumping tijdens een relatief korte periode, die het gunstige effect van definitieve antidumpingrechten door het tijdstip van de invoer, de hoeveelheden die met dumping worden ingevoerd en andere omstandigheden (zoals het snel aanleggen van voorraden) waarschijnlijk aanzienlijk zouden ondermijnen, tenzij deze rechten met terugwerkende kracht worden geheven. De omvang van de invoer van biodiesel uit Argentinië en Indonesië bereikt een hoogtepunt in de lente en de zomer aangezien bij lage temperaturen het gebruik van deze producten door de fysische en chemische eigenschappen ervan beperkt is. Met het oog op de inleiding van de huidige procedure is het waarschijnlijk dat de producenten-exporteurs vóór de goedkeuring van eventuele voorlopige maatregelen overeenkomsten zullen sluiten met EU-importeurs voor de verkoop van grotere hoeveelheden biodiesel en dat de importeurs snel voorraden zullen aanleggen. De periode voorafgaand aan de inleiding vertoonde ook een sterke toename van de invoer.

D.   PROCEDURE

(10)

Gezien bovenstaande overwegingen heeft de Commissie geconcludeerd dat de klager voldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt om registratie van de invoer van het betrokken product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening te rechtvaardigen.

(11)

Alle belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken. Voorts kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

E.   REGISTRATIE

(12)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening wordt de invoer van het betrokken product aan registratieplicht onderworpen om ervoor te zorgen dat, indien op grond van de bevindingen van het onderzoek antidumpingrechten worden ingesteld, deze rechten overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen met terugwerkende kracht kunnen worden geheven wanneer de voorwaarden daarvoor zijn vervuld.

(13)

Een eventueel toekomstig recht zal uit de bevindingen van het antidumpingonderzoek voortvloeien. Volgens de beweringen in de klacht waarin om de opening van een onderzoek wordt verzocht, bedragen de dumpingmarges tussen 18 en 29 % voor Indonesië en tussen 40 en 50 % voor Argentinië en bedragen de schademarges tussen 28,5 en 29,5 % voor Argentinië en tussen 35,5 en 37,5 % voor Indonesië.

(14)

Om ervoor te zorgen dat de registratie voldoende effectief is om op een latere datum met terugwerkende kracht een antidumpingrecht te kunnen heffen, moet de aangever op het douaneaangifteformulier het aandeel, in gewichtspercenten, van het totale gehalte aan door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in mengsels (biodieselinhoud) vermelden.

F.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(15)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 wordt de douaneautoriteiten opgedragen passende maatregelen te nemen om de invoer in de Unie te registreren van door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, in zuivere vorm of in mengsels, momenteel vallend onder de GN-codes ex 1516 20 98 (Taric-codes 1516209821, 1516209829 en 1516209830), ex 1518 00 91 (Taric-codes 1518009121, 1518009129 en 1518009130), ex 1518 00 95 (Taric-code 1518009510), ex 1518 00 99 (Taric-codes 1518009921, 1518009929 en 1518009930), ex 2710 19 43 (Taric-codes 2710194321, 2710194329 en 2710194330), ex 2710 19 46 (Taric-codes 2710194621, 2710194629 en 2710194630), ex 2710 19 47 (Taric-codes 2710194721, 2710194729 en 2710194730), 2710 20 11, 2710 20 15, 2710 20 17, ex 3824 90 97 (Taric-codes 3824909701, 3824909703 en 3824909704), 3826 00 10 en ex 3826 00 90 (Taric-codes 3826009011, 3826009019 en 3826009030), van oorsprong uit Argentinië en Indonesië. De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.

De aangever moet op het douaneaangifteformulier het aandeel, in gewichtspercenten, van het totale gehalte aan door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselinhoud) vermelden.

2.   Belanghebbenden wordt verzocht uiterlijk 20 dagen na de bekendmaking van deze verordening hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken, bewijsmateriaal te verstrekken of te verzoeken te worden gehoord.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 373 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 260 van 29.8.2012, blz. 8.

(3)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


29.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 27/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 80/2013 VAN DE COMMISSIE

van 28 januari 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

60,8

TN

93,8

TR

111,5

ZZ

88,7

0707 00 05

EG

206,0

TR

166,6

ZZ

186,3

0709 91 00

EG

119,3

ZZ

119,3

0709 93 10

EG

194,1

MA

82,7

TR

156,6

ZZ

144,5

0805 10 20

EG

56,8

MA

58,0

TN

50,8

TR

62,3

ZA

46,1

ZZ

54,8

0805 20 10

MA

89,7

ZZ

89,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

99,7

KR

137,4

MA

131,3

TR

79,2

ZZ

111,9

0805 50 10

EG

87,0

TR

72,1

ZZ

79,6

0808 10 80

BR

86,6

CN

102,6

MK

38,5

US

170,0

ZZ

99,4

0808 30 90

CN

51,8

US

132,9

ZZ

92,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.