ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2013.021.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 21

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

56e jaargang
24 januari 2013


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 55/2013 van de Raad van 17 december 2012 betreffende de uitbreiding van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1214/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 56/2013 van de Commissie van 16 januari 2013 tot wijziging van de bijlagen I en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën ( 1 )

3

 

*

Verordening (EU) nr. 57/2013 van de Commissie van 23 januari 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1418/2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde afvalstoffen naar bepaalde niet-OESO-landen ( 1 )

17

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 58/2013 van de Commissie van 23 januari 2013 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek ( 1 )

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 59/2013 van de Commissie van 23 januari 2013 tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof monensin betreft ( 1 )

21

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 60/2013 van de Commissie van 23 januari 2013 tot 185e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa’ida-netwerk

23

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 61/2013 van de Commissie van 23 januari 2013 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

25

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 62/2013 van de Commissie van 23 januari 2013 tot vaststelling van een aanvaardingspercentage voor de afgifte van uitvoercertificaten, tot afwijzing van uitvoercertificaataanvragen en tot schorsing van de mogelijkheid tot het indienen van uitvoercertificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker

27

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 63/2013 van de Commissie van 23 januari 2013 tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 892/2012 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2012/2013

28

 

 

BESLUITEN

 

 

2013/48/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Raad van 22 januari 2013 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2011/77/EU tot verlening van financiële bijstand van de Unie aan Ierland

30

 

 

2013/49/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 22 januari 2013 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van synthetisch zeaxanthine als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 110)

32

 

 

2013/50/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 22 januari 2013 tot verlening van een vergunning voor uitbreiding van het gebruik van chiazaad (Salvia hispanica) als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 123)

34

 

 

2013/51/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 23 januari 2013 inzake de beoordeling van het regelgevingskader van een derde land dat van toepassing is op werkzame stoffen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de desbetreffende controle- en handhavingsactiviteiten krachtens artikel 111 ter van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

36

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 191/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

37

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 192/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

39

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 193/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) en bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

41

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 194/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

42

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 195/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

43

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 196/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

44

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 197/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

45

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 198/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

48

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 199/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

49

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 200/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

50

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 201/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

51

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 202/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

54

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 203/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

56

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 204/2012 van 26 oktober 2012 tot wijziging van het aan de EER-overeenkomst gehechte Protocol nr. 10, inzake de vereenvoudiging van controles en formaliteiten in het goederenvervoer

57

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/1


VERORDENING (EU) Nr. 55/2013 VAN DE RAAD

van 17 december 2012

betreffende de uitbreiding van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1214/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1214/2011 van het Europees Parlement en de Raad (2) heeft tot doel het grensoverschrijdend transport van eurocontanten tussen de lidstaten te vergemakkelijken. Deze verordening is evenwel slechts van toepassing op het grondgebied van de lidstaten die de euro als enige munt hebben aangenomen.

(2)

In de aanloop naar de omschakeling op de euro in een lidstaat, moeten eurocontanten vanuit bestaande lidstaten van de eurozone worden vervoerd, aangezien de eurobankbiljetten die nodig zijn voor de omschakeling gewoonlijk vanuit bestaande voorraden in de eurozone worden aangeleverd en euromunten vaak geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden geslagen.

(3)

Het is derhalve noodzakelijk dat Verordening (EU) nr. 1214/2011 van toepassing is op lidstaten die zich voorbereiden op de invoering van de euro. Ze dient van toepassing te zijn met ingang van de datum van het besluit van de Raad tot intrekking van de derogaties die aan de betrokken lidstaten in verband met hun deelname aan de euro zijn toegekend.

(4)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het bevorderen van het professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen huidige lidstaten van de eurozone en lidstaten die op het punt staan de euro in te voeren, wegens de zeer gedetailleerde en uiteenlopende nationale regelgevingen ter zake niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op uniaal niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1214/2011 is van toepassing op het grondgebied van een lidstaat die de euro nog niet heeft ingevoerd, met ingang van de datum van het besluit van de Raad tot intrekking overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van de derogatie die aan de betrokken lidstaat in verband met zijn deelname aan de euro is toegekend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking twaalf maanden na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

S. ALETRARIS


(1)  Advies van 5 oktober 2010 (PB C 278 van 15.10.2010, blz. 1).

(2)  PB L 316 van 29.11.2011, blz. 1.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/3


VERORDENING (EU) Nr. 56/2013 VAN DE COMMISSIE

van 16 januari 2013

tot wijziging van de bijlagen I en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 23, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake de preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij dieren. Zij is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan.

(2)

Artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001 bepaalt dat het gebruik van van dieren afkomstige eiwitten in de voeding van herkauwers verboden is. In artikel 7, lid 2, van die verordening wordt dat verbod uitgebreid tot niet-herkauwers en beperkt, voor wat betreft de voedering van dergelijke dieren, tot producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig bijlage IV.

(3)

In bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt het verbod van artikel 7, lid 1, uitgebreid tot het vervoederen aan niet-herkauwende landbouwhuisdieren, met uitzondering van vleesetende pelsdieren, van onder meer verwerkte dierlijke eiwitten (VDE). In afwijking hiervan en onder specifieke voorwaarden staat bijlage IV het vervoederen van bepaalde VDE aan niet-herkauwende landbouwhuisdieren toe.

(4)

Bij artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (2) wordt het voederen van landdieren, met uitzondering van pelsdieren, met VDE die afkomstig zijn van dieren of delen van dieren van dezelfde diersoort verboden. Hetzelfde artikel verbiedt ook het voederen van gekweekte vissen met VDE die afkomstig zijn van gekweekte vis of delen van gekweekte vis van dezelfde soort.

(5)

De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Het TSE-stappenplan 2 — Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015” (3) is op 16 juli 2010 aangenomen. Hierin wordt aangegeven op welke gebieden de wetgeving van de Unie inzake TSE’s zou kunnen worden gewijzigd. Ook wordt in de mededeling benadrukt dat een herziening van de TSE-voorschriften in de eerste plaats gebaseerd dient te zijn op wetenschappelijke adviezen en technische kwesties in verband met de bestrijding van TSE’s en de handhaving van de nieuwe maatregelen.

(6)

In deze mededeling komt onder meer de herziening van de huidige in de wetgeving van de Unie vastgestelde voorschriften inzake het voederverbod aan de orde. Op basis van de inhoud van twee wetenschappelijke adviezen die op respectievelijk 24 januari 2007 (4) en 17 november 2007 (5) door het panel voor biologische gevaren (Biohaz-panel) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) zijn uitgebracht, wordt in de mededeling erkend dat er bij niet-herkauwende landbouwhuisdieren onder natuurlijke omstandigheden geen TSE’s zijn geconstateerd en dat het risico van overdracht van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) van niet-herkauwers op niet-herkauwers verwaarloosbaar is zolang hergebruik binnen dezelfde soort wordt vermeden. Derhalve wordt in de mededeling geconcludeerd dat kan worden overwogen het verbod op het gebruik van van niet-herkauwers afkomstige VDE in diervoeders voor niet-herkauwers op te heffen, zonder evenwel het bestaande verbod op hergebruik binnen dezelfde soort op te heffen en alleen wanneer er gevalideerde analysemethoden beschikbaar zijn om vast te stellen van welke diersoort de VDE afkomstig zijn en de VDE van verschillende diersoorten juist kunnen worden gekanaliseerd.

(7)

Op 29 november 2010 heeft de Raad conclusies over deze mededeling aangenomen (6). In deze conclusies wordt onderkend dat het verbod op het gebruik van VDE in voeder voor landbouwhuisdieren van fundamenteel belang is om BSE-verspreiding via de voedselketen te voorkomen en een sleutelrol speelt bij het terugdringen van deze ziekte bij de runderpopulatie. Bovendien wordt in deze conclusies gesteld dat aan het eventueel opnieuw gebruiken van van niet-herkauwende diersoorten afkomstige VDE in voeder voor andere niet-herkauwende diersoorten de voorwaarde dient te worden verbonden dat doeltreffende, gevalideerde tests beschikbaar zijn om een onderscheid te kunnen maken tussen van verschillende soorten afkomstige VDE, en dat de risico’s van een versoepeling voor de gezondheid van mens en dier grondig worden onderzocht.

(8)

Op 9 december 2010 heeft het Biohaz-panel van de EFSA een wetenschappelijk advies aangenomen over de herziening van de kwantitatieve risicobeoordeling van het aan verwerkte dierlijke eiwitten (VDE) verbonden BSE-risico (7). Hierin werd geconcludeerd dat op basis van de BSE-bewakingsgegevens in de Unie over 2009, uitgaande van een verontreiniging van 0,1 % (de aantoonbaarheidsgrens voor VDE in voeder) met VDE van niet-herkauwers en volgens het kwantitatieve risicobeoordelingsmodel inzake VDE van de EFSA, het geschatte gemiddelde van de totale BSE-infectiebelasting die per jaar in de Unie in voeder voor runderen terecht zou kunnen komen, neerkomt op een „cattle oral infectious dose 50 %” van 0,2. Volgens het advies betekent dit met een zekerheid van 95 % dat er per jaar minder dan één extra met BSE besmet dier in de runderpopulatie van de Unie verwacht kan worden.

(9)

In de resolutie van het Europees Parlement van 8 maart 2011 over het proteïnetekort in de EU: welke oplossing voor een allang bestaand probleem? (8) wordt de Commissie verzocht een wetgevingsvoorstel bij het Parlement en de Raad in te dienen waarin het gebruik van VDE uit slachtafval voor de productie van voeders voor éénmagige dieren (varkens en pluimvee) wordt toegestaan, op voorwaarde dat de ingrediënten afkomstig zijn van vlees dat voor menselijke consumptie was goedgekeurd en dat het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort en gedwongen kannibalisme ten volle wordt nageleefd en gecontroleerd.

(10)

In de resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2011 over EU-wetgeving inzake overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE) en inzake de desbetreffende controles van diervoeders en levensmiddelen — tenuitvoerlegging en vooruitzicht (9), wordt, met name gezien het bestaande proteïnetekort in de Unie, steun verleend aan het voornemen van de Commissie om de bepalingen van het verbod op het gebruik van VDE in diervoeders voor niet-herkauwers op te heffen, mits dit alleen geldt voor niet-herbivoren en onder bepaalde voorwaarden.

(11)

In deze resolutie wordt erop aangedrongen dat de productie- en sterilisatiemethoden die voor verwerkte dierlijke eiwitten worden gebruikt, voldoen aan de hoogste veiligheidsnormen en aan de regels die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1069/2009 en gebruikmaken van de nieuwste en veiligste technologie die beschikbaar is. Er wordt op aangedrongen dat de bestaande verboden op hergebruik binnen dezelfde soort van kracht blijven, dat productiekanalen van VDE die afgeleid zijn van verschillende soorten volledig gescheiden worden en dat de scheiding van deze productiekanalen door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten bestuurd en door de Commissie gecontroleerd wordt. Voorts wordt in de resolutie gesteld dat er voordat het voederverbod wordt opgeheven een betrouwbare soortspecifieke methode moet worden toegepast om vast te stellen van welke diersoort de eiwitten in diervoeder dat VDE bevat afkomstig zijn, zodat hergebruik binnen dezelfde soort en de aanwezigheid van VDE van herkauwers kan worden uitgesloten, dat de productie van VDE van materiaal van categorie 1 of categorie 2 verboden wordt en dat alleen materiaal van categorie 3 dat geschikt is voor menselijke consumptie wordt gebruikt voor de productie van verwerkte dierlijke eiwitten. In deze resolutie wordt het gebruik van VDE die afkomstig zijn van niet-herkauwers of herkauwers in voeder voor herkauwers verworpen.

(12)

Op 9 maart 2012 heeft het referentielaboratorium van de Europese Unie voor dierlijke eiwitten in voedermiddelen (EURL-AP) een nieuwe diagnostische op DNA gebaseerde methode gevalideerd voor de opsporing van zeer geringe hoeveelheden materiaal van herkauwers dat in diervoeder aanwezig kan zijn (10). Deze methode kan worden gebruikt voor het uitvoeren van routinecontroles op VDE en mengvoeders die VDE bevatten, teneinde te verifiëren dat zich daarin inderdaad geen eiwitten afkomstig van herkauwers bevinden.

(13)

Er bestaat op dit moment geen gevalideerde diagnostische methode om de aanwezigheid van materiaal van varkens of van pluimvee in diervoeder op te sporen. Indien het gebruik van VDE afkomstig van varkens in pluimveevoeder en het gebruik van VDE afkomstig van pluimvee in varkensvoeder opnieuw zou worden toegestaan, kan de correcte toepassing van het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort dan ook niet worden gecontroleerd.

(14)

De aquacultuurproductie levert geen problemen op wat de naleving van het verbod op het hergebruik binnen dezelfde soort betreft, aangezien de huidige kanalisatievoorschriften inzake het gebruik van vismeel in voeder voor aquacultuurdieren al doeltreffend zijn gebleken.

(15)

Met uitzondering van vismeel en vismeel bevattende mengvoeders, die al voor het voederen van niet-herkauwers zijn toegestaan, moeten VDE van niet-herkauwers en voeder dat dergelijke VDE bevat, dan ook opnieuw voor het voederen van aquacultuurdieren worden toegestaan. Tijdens het verzamelen, het vervoer en de verwerking van deze producten moeten strenge voorschriften worden toegepast om elk risico van versleping van eiwitten van herkauwers te vermijden. Bovendien moeten de VDE en mengvoeders die VDE bevatten, regelmatig worden bemonsterd en onderzocht, teneinde vast te stellen of er inderdaad geen sprake is van verontreiniging met eiwitten van herkauwers.

(16)

Daarom dient het verbod op het voederen van aquacultuurdieren met VDE van niet-herkauwers, dat is neergelegd in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001, te worden geschrapt. Omwille van de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie is het raadzaam de gehele bijlage IV te vervangen door bijlage IV in de bijlage bij deze verordening.

(17)

In punt 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt verwezen naar definities van diervoeders en van niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten die zijn opgenomen in inmiddels ingetrokken rechtshandelingen van de Unie. Omwille van de duidelijkheid van de wetgeving van de Unie dienen deze verwijzingen te worden vervangen door verwijzingen naar de respectieve definities die in de vigerende rechtshandelingen zijn opgenomen. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 999/2001 dient daarom overeenkomstig de bijlage bij deze verordening te worden gewijzigd.

(18)

Aangezien de lidstaten en de ondernemingen van de diervoedersector voldoende tijd nodig hebben om hun controleprocedures aan de nieuwe voorschriften van deze verordening aan te passen, dient deze verordening niet onmiddellijk na de inwerkingtreding ervan te worden toegepast.

(19)

Verordening (EG) nr. 999/2001 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(20)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juni 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 januari 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.

(3)  COM(2010) 0384.

(4)  Advies van het wetenschappelijk panel voor biologische gevaren naar aanleiding van een verzoek van het Europees Parlement over de beoordeling van de gezondheidsrisico’s van het voederen van herkauwers met vismeel in verband met het TSE-risico, EFSA Journal (2007) 443, 1-26.

(5)  Advies van het wetenschappelijk panel voor biologische gevaren naar aanleiding van een verzoek van het Europees Parlement over bepaalde aspecten die verband houden met het vervoederen van dierlijke eiwitten aan landbouwhuisdieren, EFSA Journal (2007) 576, 1-41.

(6)  http://register.consilium.europa.eu/pdf/nl/10/st13/st13889-ad01re01.nl10.pdf

(7)  Advies van het wetenschappelijk panel voor biologische gevaren over een herziening van de kwantitatieve risicobeoordeling van het aan verwerkte dierlijke eiwitten (VDE) verbonden risico, EFSA Journal 2011;9(1): 1947.

(8)  Aangenomen tekst, P7_TA(2011)0084.

(9)  Aangenomen tekst, P7_TA(2011)0328.

(10)  http://eurl.craw.eu/index.php?page=24&id=10


BIJLAGE

De bijlagen I en IV bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I, punt 1 wordt vervangen door:

„1.

Voor de toepassing van deze verordening gelden de onderstaande definities van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1), Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (2), Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (3), Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2006/88/EG van de Raad (5):

a)

de definitie van „landbouwhuisdieren” in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1069/2009;

b)

de volgende definities in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 142/2011:

i)

„pelsdieren” in punt 1;

ii)

„bloedproducten” in punt 4;

iii)

„verwerkte dierlijke eiwitten” in punt 5;

iv)

„vismeel” in punt 7;

v)

„collageen” in punt 11;

vi)

„gelatine” in punt 12;

vii)

„gehydrolyseerde eiwitten” in punt 14;

viii)

„blikvoeder voor gezelschapsdieren” in punt 16;

ix)

„voeder voor gezelschapsdieren” in punt 19;

x)

„verwerkt voeder voor gezelschapsdieren” in punt 20;

c)

de definitie van „diervoeders” in artikel 3, punt 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002;

d)

Verordening (EG) nr. 767/2009:

i)

„voedermiddelen” in artikel 3, lid 2, onder g);

ii)

„mengvoeders” in artikel 3, lid 2, onder h);

iii)

„volledige diervoeders” in artikel 3, lid 2, onder i).

e)

Richtlijn 2006/88/EG:

i)

„aquacultuurdier” in artikel 3, lid 1, onder b);

ii)

„waterdier” in artikel 3, lid 1, onder e).

2)

Bijlage IV wordt vervangen door:

„BIJLAGE IV

DIERVOEDERS

HOOFDSTUK I

Uitbreiding van het verbod van artikel 7, lid 1

In overeenstemming met artikel 7, lid 2, gelden de verbodsbepalingen van artikel 7, lid 1, ook voor het vervoederen:

a)

aan herkauwers van dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong en mengvoeders die deze producten bevatten;

b)

aan andere niet-herkauwende landbouwhuisdieren dan pelsdieren van:

i)

verwerkte dierlijke eiwitten;

ii)

collageen en gelatine afkomstig van herkauwers;

iii)

bloedproducten;

iv)

gehydrolyseerde eiwitten van dierlijke oorsprong;

v)

dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong;

vi)

diervoeders die de in i) tot en met v) vermelde producten bevatten.

HOOFDSTUK II

Afwijkingen van de verbodsbepalingen van artikel 7, lid 1, en hoofdstuk I

In overeenstemming met artikel 7, lid 3, eerste alinea, gelden de verbodsbepalingen van artikel 7, lid 1, en hoofdstuk I niet voor het vervoederen aan:

a)

herkauwers van:

i)

melk, producten op basis van melk, melkderivaten, biest en biestproducten;

ii)

eieren en eiproducten;

iii)

collageen en gelatine afkomstig van niet-herkauwers;

iv)

gehydrolyseerde eiwitten afkomstig van:

delen van niet-herkauwers, of

huiden en vellen van herkauwers;

v)

mengvoeders die de onder i) tot en met iv) vermelde producten bevatten;

b)

niet-herkauwende landbouwhuisdieren van de volgende voedermiddelen en mengvoeders:

i)

gehydrolyseerde eiwitten afkomstig van delen van niet-herkauwers of van huiden en vellen van herkauwers;

ii)

vismeel en vismeel bevattende mengvoeders die worden geproduceerd, in de handel gebracht en gebruikt overeenkomstig de in hoofdstuk III vermelde algemene voorwaarden en de in deel A van hoofdstuk IV vermelde specifieke voorwaarden;

iii)

dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong en dergelijke fosfaten bevattende mengvoeders, die worden geproduceerd, in de handel gebracht en gebruikt overeenkomstig de in hoofdstuk III vermelde algemene voorwaarden en de in deel B van hoofdstuk IV vermelde specifieke voorwaarden;

iv)

van niet-herkauwers afkomstige bloedproducten en dergelijke bloedproducten bevattende mengvoeders, die worden geproduceerd, in de handel gebracht en gebruikt overeenkomstig de in hoofdstuk III vermelde algemene voorwaarden en de in deel C van hoofdstuk IV vermelde specifieke voorwaarden;

c)

aquacultuurdieren van verwerkte dierlijke eiwitten, andere dan vismeel, afkomstig van niet-herkauwers en mengvoeders die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, die worden geproduceerd, in de handel gebracht en gebruikt overeenkomstig de in hoofdstuk III vermelde algemene voorwaarden en de in deel D van hoofdstuk IV vermelde specifieke voorwaarden;

d)

niet-gespeende herkauwers van melkvervangers die vismeel bevatten en die worden geproduceerd, in de handel gebracht en gebruikt overeenkomstig de in deel E van hoofdstuk IV vermelde specifieke voorwaarden;

e)

landbouwhuisdieren van voedermiddelen van plantaardige oorsprong en mengvoeders die dergelijke voedermiddelen bevatten, die met een insignificante hoeveelheid van niet-toegestane diersoorten afkomstige botfragmenten verontreinigd zijn. De lidstaten mogen van deze afwijking enkel gebruikmaken als zij vooraf een risicobeoordeling hebben uitgevoerd waaruit blijkt dat het risico voor de diergezondheid verwaarloosbaar is. Bij deze risicobeoordeling moet in ieder geval rekening worden gehouden met:

i)

de mate van verontreiniging;

ii)

de aard en de bron van de verontreiniging;

iii)

het beoogde gebruik van het verontreinigde voeder.

HOOFDSTUK III

Algemene voorwaarden voor de toepassing van bepaalde in hoofdstuk II bedoelde afwijkingen

DEEL A

Vervoer van voedermiddelen en mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren

1.

De volgende producten die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren, worden vervoerd in voertuigen of containers die niet worden gebruikt voor het vervoer van diervoeders voor herkauwers:

a)

verwerkte dierlijke eiwitten in bulk, met inbegrip van vismeel, afkomstig van niet-herkauwers;

b)

dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat in bulk van dierlijke oorsprong;

c)

bloedproducten in bulk afkomstig van niet-herkauwers;

d)

mengvoeders in bulk die de onder a), b) en c) vermelde voedermiddelen bevatten.

De administratie betreffende het type vervoerde producten wordt ten minste twee jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden.

2.

In afwijking van punt 1 mogen voertuigen en containers die eerder voor het vervoer van de in dat punt vermelde producten zijn gebruikt, vervolgens voor het vervoer van diervoeders voor herkauwers worden gebruikt, op voorwaarde dat de voertuigen en containers vooraf zijn gereinigd volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde gedocumenteerde procedure om versleping te voorkomen.

Telkens wanneer een dergelijke procedure wordt gebruikt, wordt de documentatie daarvan ten minste twee jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden.

3.

Verwerkte dierlijke eiwitten in bulk afkomstig van niet-herkauwers en mengvoeders in bulk die van niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, worden vervoerd in voertuigen en containers die niet worden gebruikt voor het vervoer van diervoeders voor andere niet-herkauwende landbouwhuisdieren dan aquacultuurdieren.

4.

In afwijking van punt 3 mogen voertuigen en containers die eerder voor het vervoer van de in dat punt vermelde producten zijn gebruikt, vervolgens voor het vervoer van diervoeders voor niet-herkauwende landbouwhuisdieren, andere dan aquacultuurdieren, worden gebruikt, op voorwaarde dat de voertuigen en containers vooraf zijn gereinigd volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde gedocumenteerde procedure om versleping te voorkomen.

Telkens wanneer een dergelijke procedure wordt gebruikt, wordt de documentatie daarvan ten minste twee jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden.

DEEL B

Productie van mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren

1.

Mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren en die de volgende voedermiddelen bevatten, worden geproduceerd in inrichtingen die geen mengvoeders voor herkauwers vervaardigen en die door de bevoegde autoriteit zijn erkend:

a)

vismeel;

b)

dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong;

c)

bloedproducten afkomstig van niet-herkauwers.

2.

In afwijking van punt 1 kan de bevoegde autoriteit de productie van mengvoeders voor herkauwers in inrichtingen die ook voor niet-herkauwende landbouwhuisdieren bestemde mengvoeders produceren die de in punt 1 genoemde producten bevatten, na een inspectie ter plaatse toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de mengvoeders voor herkauwers worden vervaardigd en tijdens de opslag, het vervoer en de verpakking bewaard in faciliteiten die fysiek gescheiden zijn van de faciliteiten waar mengvoeders voor niet-herkauwers worden vervaardigd en bewaard;

b)

de administratie betreffende de aankoop en het gebruik van de in punt 1 vermelde producten en de verkoop van mengvoeders die deze producten bevatten, wordt ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden;

c)

de mengvoeders voor herkauwers worden regelmatig bemonsterd en geanalyseerd om te verifiëren dat zich hierin geen niet-toegestane bestanddelen van dierlijke oorsprong bevinden; daarbij wordt gebruikgemaakt van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (6) genoemde analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de controle van diervoeders. De frequentie van de bemonstering en de analyse wordt bepaald op basis van een risicobeoordeling die door de exploitant wordt uitgevoerd als onderdeel van zijn procedures die gebaseerd zijn op de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP). De resultaten van dergelijke bemonsteringen en analyses worden ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden.

3.

In afwijking van punt 1 is specifieke toestemming voor de productie van volledige diervoeders uit mengvoeders die de in dat punt vermelde producten bevatten, niet vereist voor zelf mengende veehouders, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

zij zijn door de bevoegde autoriteit geregistreerd;

b)

zij houden uitsluitend niet-herkauwende dieren;

c)

zij produceren volledige diervoeders uitsluitend voor gebruik op hetzelfde bedrijf;

d)

mengvoeders die vismeel bevatten en in de productie van volledige diervoeders worden gebruikt, bevatten minder dan 50 % ruw eiwit;

e)

mengvoeders die dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong bevatten en in de productie van volledige diervoeders worden gebruikt, bevatten minder dan 10 % totaal fosfor;

f)

mengvoeders die bloedproducten afkomstig van niet-herkauwers bevatten en in de productie van volledige diervoeders worden gebruikt, bevatten minder dan 50 % ruw eiwit.

DEEL C

Invoer van voedermiddelen en mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren

Importeurs zien erop toe dat elke zending van de volgende voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren, bestemde voedermiddelen en mengvoeders pas in de Unie in het vrije verkeer wordt gebracht wanneer deze in overeenstemming met hoofdstuk II van deze bijlage is onderzocht overeenkomstig de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 genoemde analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de controle van diervoeders, om te verifiëren dat zich hierin geen niet-toegestane bestanddelen van dierlijke oorsprong bevinden:

a)

verwerkte dierlijke eiwitten, met inbegrip van vismeel, afkomstig van niet-herkauwers;

b)

bloedproducten afkomstig van niet-herkauwers;

c)

mengvoeders die de onder a) en b) vermelde voedermiddelen bevatten.

DEEL D

Gebruik en opslag op landbouwbedrijven van diervoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren

1.

De volgende diervoeders mogen niet worden gebruikt en opgeslagen op bedrijven waar soorten landbouwhuisdieren worden gehouden waarvoor dergelijke voeders niet bestemd zijn:

a)

verwerkte dierlijke eiwitten, met inbegrip van vismeel, afkomstig van niet-herkauwers;

b)

dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong;

c)

bloedproducten afkomstig van niet-herkauwers;

d)

mengvoeders die de onder a), b) en c) vermelde voedermiddelen bevatten.

2.

In afwijking van punt 1 kan de bevoegde autoriteit het gebruik en de opslag van de in punt 1, onder d), bedoelde mengvoeders op landbouwbedrijven waar soorten landbouwhuisdieren worden gehouden waarvoor de mengvoeders niet bestemd zijn, toestaan, mits er op het bedrijf maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat dergelijke mengvoeders worden vervoederd aan diersoorten waarvoor de voeders niet bestemd zijn.

HOOFDSTUK IV

Specifieke voorwaarden voor de toepassing van de in hoofdstuk II bedoelde afwijkingen

DEEL A

Specifieke voorwaarden voor de productie en het gebruik van vismeel en vismeel bevattende mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren

De volgende specifieke voorwaarden zijn van toepassing op de productie en het gebruik van vismeel en vismeel bevattende mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren:

a)

het vismeel wordt geproduceerd in verwerkingsbedrijven die uitsluitend producten afkomstig van waterdieren, behalve zeezoogdieren, vervaardigen;

b)

op het begeleidende handelsdocument of het gezondheidscertificaat, naargelang van het geval, van vismeel en vismeel bevattende mengvoeders en op de verpakkingen die dergelijke producten bevatten, worden duidelijk de woorden „Bevat vismeel — niet geschikt voor vervoedering aan herkauwers” vermeld.

DEEL B

Specifieke voorwaarden voor het gebruik van dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong en dergelijke fosfaten bevattende mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren

Op het begeleidende handelsdocument of het gezondheidscertificaat, naargelang van het geval, van dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong en mengvoeders die dergelijke fosfaten bevatten, en op de verpakkingen van dergelijke producten worden duidelijk de woorden „Bevat dicalcium/tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong — niet geschikt voor vervoedering aan herkauwers” vermeld.

DEEL C

Specifieke voorwaarden voor de productie en het gebruik van bloedproducten afkomstig van niet-herkauwers en dergelijke producten bevattende mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren

De volgende specifieke voorwaarden zijn van toepassing op de productie en het gebruik van bloedproducten afkomstig van niet-herkauwers en dergelijke bloedproducten bevattende mengvoeders die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van niet-herkauwende landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren:

a)

het bloed dat bestemd is om voor de productie van bloedproducten te worden gebruikt, is afkomstig van slachthuizen die geen herkauwers slachten en die als zodanig door de bevoegde autoriteit zijn geregistreerd.

In afwijking van deze specifieke voorwaarde kan de bevoegde autoriteit toestaan dat herkauwers worden geslacht in een slachthuis waar bloed van niet-herkauwers wordt geproduceerd dat bestemd is voor de productie van bloedproducten voor gebruik in diervoeders voor niet-herkauwende landbouwhuisdieren.

Dit kan alleen worden toegestaan als de bevoegde autoriteit bij een inspectie heeft geconstateerd dat de maatregelen die zijn getroffen om versleping tussen bloed van herkauwers en niet-herkauwers te voorkomen, doeltreffend zijn.

Deze maatregelen omvatten ten minste de volgende eisen:

i)

het slachten van niet-herkauwers gebeurt in slachtlijnen die fysiek gescheiden zijn van de lijnen die voor het slachten van herkauwers worden gebruikt;

ii)

de faciliteiten voor de verzameling, de opslag, het vervoer en de verpakking van bloed van niet-herkauwers worden gescheiden gehouden van die voor bloed van herkauwers;

iii)

het bloed van niet-herkauwers wordt regelmatig bemonsterd en geanalyseerd om de aanwezigheid van eiwitten van herkauwers op te sporen. De gebruikte analysemethode is voor dat doel wetenschappelijk gevalideerd. De frequentie van de bemonstering en de analyse wordt bepaald op basis van een risicobeoordeling die door de exploitant wordt uitgevoerd als onderdeel van zijn op de HACCP-beginselen gebaseerde procedures;

b)

het bloed dat bestemd is om voor de productie van bloedproducten voor niet-herkauwers te worden gebruikt, wordt naar een verwerkingsbedrijf vervoerd in voertuigen en containers die uitsluitend voor het vervoer van bloed van niet-herkauwers bestemd zijn.

In afwijking van deze specifieke voorwaarde mogen voertuigen en containers die eerder voor het vervoer van bloed afkomstig van herkauwers zijn gebruikt, vervolgens voor het vervoer van bloed van niet-herkauwers worden gebruikt, op voorwaarde dat de voertuigen en containers vooraf grondig zijn gereinigd volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde gedocumenteerde procedure om versleping te voorkomen. Telkens wanneer een dergelijke procedure wordt gebruikt, wordt de documentatie daarvan ten minste twee jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden;

c)

de bloedproducten worden geproduceerd in verwerkingsbedrijven die uitsluitend bloed van niet-herkauwers verwerken.

In afwijking van deze specifieke voorwaarde kan de bevoegde autoriteit toestaan dat bloedproducten voor gebruik in diervoeders voor niet-herkauwende landbouwhuisdieren worden geproduceerd in verwerkingsbedrijven die bloed van herkauwers verwerken.

Dit kan alleen worden toegestaan als de bevoegde autoriteit bij een inspectie heeft geconstateerd dat de maatregelen die zijn getroffen om versleping te voorkomen, doeltreffend zijn.

Deze maatregelen omvatten ten minste de volgende eisen:

i)

de bloedproducten van niet-herkauwers worden geproduceerd in een gesloten systeem dat fysiek gescheiden is van het systeem dat voor de productie van bloedproducten van herkauwers wordt gebruikt;

ii)

de verzameling, de opslag, het vervoer en de verpakking van de grondstoffen in bulk en eindproducten in bulk afkomstig van niet-herkauwers vinden plaats in faciliteiten die fysiek gescheiden zijn van die voor grondstoffen in bulk en eindproducten in bulk afkomstig van herkauwers;

iii)

er wordt voortdurend gecontroleerd of het inkomende bloed afkomstig van respectievelijk herkauwers en niet-herkauwers in de overeenkomstige bloedproducten terechtkomt;

iv)

de bloedproducten van niet-herkauwers worden regelmatig bemonsterd en geanalyseerd om te verifiëren dat er geen sprake is van versleping van bloedproducten van herkauwers; daarbij wordt gebruikgemaakt van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 genoemde analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de controle van diervoeders. De frequentie van de bemonstering en de analyse wordt bepaald op basis van een risicobeoordeling die door de exploitant wordt uitgevoerd als onderdeel van zijn procedures die gebaseerd zijn op de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP). De resultaten van dergelijke bemonsteringen en analyses worden ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden;

d)

Op het begeleidende handelsdocument of het gezondheidscertificaat, naargelang van het geval, van de bloedproducten en de mengvoeders die bloedproducten bevatten en op de verpakkingen van deze producten worden duidelijk de woorden „Bevat bloedproducten — niet geschikt voor vervoedering aan herkauwers” vermeld.

DEEL D

Specifieke voorwaarden voor de productie en het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten, andere dan vismeel, afkomstig van niet-herkauwers en mengvoeders die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van aquacultuurdieren

De volgende specifieke voorwaarden zijn van toepassing op de productie en het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten, andere dan vismeel, afkomstig van niet-herkauwers en mengvoeders die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het voederen van aquacultuurdieren:

a)

de dierlijke bijproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt voor de productie van de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten zijn afkomstig van slachthuizen die geen herkauwers slachten en die als zodanig door de bevoegde autoriteit zijn geregistreerd, of van uitsnijderijen die geen vlees van herkauwers uitbenen of versnijden.

In afwijking van deze specifieke voorwaarde kan de bevoegde autoriteit toestaan dat herkauwers worden geslacht in een slachthuis waar dierlijke bijproducten van niet-herkauwers worden geproduceerd die bestemd zijn voor de productie van de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten.

Dit kan alleen worden toegestaan als de bevoegde autoriteit bij een inspectie heeft geconstateerd dat de maatregelen die zijn getroffen om versleping te voorkomen, doeltreffend zijn.

Deze maatregelen omvatten ten minste de volgende eisen:

i)

het slachten van niet-herkauwers gebeurt in slachtlijnen die fysiek gescheiden zijn van de lijnen die voor het slachten van herkauwers worden gebruikt;

ii)

de verzameling, de opslag, het vervoer en de verpakking van dierlijke bijproducten afkomstig van niet-herkauwers vinden plaats in faciliteiten die gescheiden zijn van die voor dierlijke bijproducten afkomstig van herkauwers;

iii)

de dierlijke bijproducten afkomstig van niet-herkauwers worden regelmatig bemonsterd en geanalyseerd om de aanwezigheid van eiwitten van herkauwers op te sporen. De gebruikte analysemethode is voor dat doel wetenschappelijk gevalideerd. De frequentie van de bemonstering en de analyse wordt bepaald op basis van een risicobeoordeling die door de exploitant wordt uitgevoerd als onderdeel van zijn op de HACCP-beginselen gebaseerde procedures;

b)

de dierlijke bijproducten afkomstig van niet-herkauwers die bestemd zijn om voor de productie van de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten te worden gebruikt, naar een verwerkingsbedrijf worden vervoerd in voertuigen of containers die niet worden gebruikt voor het vervoer van dierlijke bijproducten afkomstig van herkauwers.

In afwijking van deze specifieke voorwaarde mogen de dierlijke producten afkomstig van niet-herkauwers worden vervoerd in voertuigen en containers die eerder voor het vervoer van dierlijke bijproducten afkomstig van herkauwers zijn gebruikt, op voorwaarde dat deze voertuigen en containers vooraf zijn gereinigd volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde gedocumenteerde procedure om versleping te voorkomen.

Telkens wanneer een dergelijke procedure wordt gebruikt, wordt de documentatie daarvan ten minste twee jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden;

c)

de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten worden geproduceerd in verwerkingsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op de verwerking van de dierlijke bijproducten van niet-herkauwers die afkomstig zijn van de in punt a) vermelde slachthuizen en uitsnijderijen.

In afwijking van deze specifieke voorwaarde kan de bevoegde autoriteit toestaan dat de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten worden geproduceerd in verwerkingsbedrijven die dierlijke bijproducten afkomstig van herkauwers verwerken.

Dit kan alleen worden toegestaan als de bevoegde autoriteit bij een inspectie heeft geconstateerd dat de maatregelen die zijn getroffen om versleping tussen verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers en verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van niet-herkauwers te voorkomen, doeltreffend zijn.

Deze preventieve maatregelen omvatten ten minste de volgende eisen:

i)

de verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers worden geproduceerd in een gesloten systeem dat fysiek gescheiden is van het systeem dat voor de productie van de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten wordt gebruikt;

ii)

tijdens de opslag en het vervoer worden dierlijke bijproducten afkomstig van herkauwers bewaard in faciliteiten die fysiek gescheiden zijn van die voor dierlijke bijproducten afkomstig van niet-herkauwers;

iii)

tijdens de opslag en de verpakking worden verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers bewaard in faciliteiten die fysiek gescheiden zijn van de overeenkomstige faciliteiten die voor eindproducten afkomstig van niet-herkauwers worden gebruikt;

iv)

de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten worden regelmatig bemonsterd en geanalyseerd om te verifiëren dat er geen sprake is van versleping van verwerkte dierlijke eiwitten van herkauwers, waarbij wordt gebruikgemaakt van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 (*) genoemde analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle op diervoeders. De frequentie van de bemonstering en de analyse wordt bepaald op basis van een risicobeoordeling die door de exploitant wordt uitgevoerd als onderdeel van zijn procedures die gebaseerd zijn op de beginselen van risicoanalyse en kritische controlepunten (HACCP). De resultaten van dergelijke bemonsteringen en analyses worden ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden;

d)

mengvoeders die de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten bevatten worden geproduceerd in inrichtingen die daartoe door de bevoegde autoriteit zijn erkend en die zich uitsluitend toeleggen op de productie van voeders voor aquacultuurdieren.

In afwijking van deze specifieke voorwaarde:

i)

kan de bevoegde autoriteit de productie van mengvoeders voor aquacultuurdieren in inrichtingen die ook mengvoeders voor andere landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren, produceren, na een inspectie ter plaatse toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

de mengvoeders voor herkauwers worden vervaardigd en tijdens de opslag, het vervoer en de verpakking bewaard in faciliteiten die fysiek gescheiden zijn van de faciliteiten waar mengvoeders voor niet-herkauwers worden vervaardigd en bewaard,

de mengvoeders voor aquacultuurdieren worden vervaardigd en tijdens de opslag, het vervoer en de verpakking bewaard in faciliteiten die fysiek gescheiden zijn van de faciliteiten waar mengvoeders voor andere niet-herkauwende dieren worden vervaardigd en bewaard,

de administratie betreffende de aankoop en het gebruik van de in dit deel genoemde verwerkte dierlijke eiwitten en de verkoop van mengvoeders die deze eiwitten bevatten, wordt ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden,

de mengvoeders voor landbouwhuisdieren, andere dan aquacultuurdieren, worden regelmatig bemonsterd en geanalyseerd om te verifiëren dat zich hierin geen niet-toegestane bestanddelen van dierlijke oorsprong bevinden; daarbij wordt gebruikgemaakt van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 genoemde analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de controle van diervoeders. De frequentie van de bemonstering en de analyses wordt bepaald op basis van een risicobeoordeling die door de exploitant wordt uitgevoerd als onderdeel van zijn op de HACCP-beginselen gebaseerde procedures. De resultaten moeten ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit worden gehouden;

ii)

is specifieke toestemming voor de productie van volledige diervoeders uit mengvoeders die de in dit deel genoemde verwerkte dierlijke eiwitten bevatten niet vereist voor zelf mengende veehouders, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

zij zijn door de bevoegde autoriteit geregistreerd,

zij houden uitsluitend aquacultuurdieren,

zij produceren volledige diervoeders voor aquacultuurdieren uitsluitend voor gebruik op hetzelfde bedrijf, en

mengvoeders die de in dit deel genoemde verwerkte dierlijke eiwitten bevatten en die voor de productie van de volledige diervoeders worden gebruikt, bevatten minder dan 50 % totaal eiwit;

e)

op het begeleidende handelsdocument of het gezondheidscertificaat, naargelang van het geval, van de in dit deel bedoelde verwerkte dierlijke eiwitten en op de verpakkingen worden duidelijk de woorden „Verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van niet-herkauwers — niet geschikt voor de productie van voeders voor andere landbouwhuisdieren dan aquacultuurdieren en pelsdieren” vermeld.

Op het begeleidende handelsdocument of het gezondheidscertificaat, naargelang van het geval, van de in dit deel vermelde bedoelde dierlijke eiwitten bevattende mengvoeders voor aquacultuurdieren worden duidelijk de woorden „Bevat verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van niet-herkauwers — niet geschikt voor vervoedering aan andere landbouwhuisdieren dan aquacultuurdieren en pelsdieren” vermeld.

DEEL E

De volgende specifieke voorwaarden zijn van toepassing op de productie, het in de handel brengen en het gebruik van vismeel bevattende melkvervangers voor het voederen van niet-gespeende herkauwers

De volgende specifieke voorwaarden zijn van toepassing op de productie, het in de handel brengen en het gebruik van vismeel bevattende melkvervangers voor het voederen van niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren:

a)

het in melkvervangers gebruikte vismeel wordt geproduceerd in verwerkingsbedrijven die uitsluitend producten afkomstig van waterdieren, behalve zeezoogdieren, vervaardigen en moet voldoen aan de in hoofdstuk III neergelegde algemene voorwaarden;

b)

het gebruik van vismeel voor niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren wordt alleen toegestaan voor de productie van melkvervangers die in droge staat worden gedistribueerd en na oplossing in een bepaalde hoeveelheid vloeistof worden toegediend en die bestemd zijn voor het voederen van niet-gespeende herkauwers als aanvulling op of ter vervanging van moedermelk voordat het spenen is voltooid;

c)

vismeel bevattende melkvervangers die zijn bestemd voor niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren worden geproduceerd in inrichtingen die geen andere mengvoeders voor herkauwers vervaardigen en die daartoe door de bevoegde autoriteit zijn erkend.

In afwijking van die specifieke voorwaarde kan de bevoegde autoriteit de productie van andere mengvoeders voor herkauwers in inrichtingen die ook vismeel bevattende melkvervangers bestemd voor niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren vervaardigen, na een inspectie ter plaatse toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

i)

tijdens de opslag, het vervoer en de verpakking worden andere mengvoeders voor herkauwers bewaard in faciliteiten die fysiek gescheiden zijn van de faciliteiten die worden gebruikt voor vismeel in bulk en vismeel bevattende melkvervangers in bulk;

ii)

andere mengvoeders voor herkauwers worden vervaardigd in faciliteiten die fysiek gescheiden zijn van de faciliteiten waar vismeel bevattende melkvervangers worden vervaardigd;

iii)

de administratie betreffende de aankoop en het gebruik van vismeel en de verkoop van vismeel bevattende melkvervangers wordt ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden;

iv)

de andere mengvoeders bestemd voor herkauwers worden regelmatig bemonsterd en geanalyseerd om te verifiëren dat zich hierin geen niet-toegestane bestanddelen van dierlijke oorsprong bevinden; daarbij wordt gebruikgemaakt van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 genoemde analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de controle van diervoeders. De frequentie van de bemonstering en de analyse wordt bepaald op basis van een risicobeoordeling die door de exploitant wordt uitgevoerd als onderdeel van zijn op de HACCP-beginselen gebaseerde procedures. De resultaten worden ten minste vijf jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden;

d)

importeurs zien erop toe dat elke zending van ingevoerde vismeel bevattende melkvervangers pas in de Unie in het vrije verkeer worden gebracht wanneer deze overeenkomstig de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 genoemde analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de controle van diervoeders is onderzocht om te verifiëren dat zich hierin geen niet-toegestane bestanddelen van dierlijke oorsprong bevinden;

e)

op het begeleidende handelsdocument of het gezondheidscertificaat, naargelang van het geval, van vismeel bevattende melkvervangers die voor niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren zijn bestemd, en op de verpakkingen die dergelijke melkvervangers bevatten, worden duidelijk de woorden „Bevat vismeel — niet geschikt voor vervoedering aan andere herkauwers dan niet-gespeende herkauwers” vermeld;

f)

vismeel bevattende melkvervangers in bulk bestemd voor niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren worden vervoerd in voertuigen of containers die niet worden gebruikt voor het vervoer van andere voor herkauwers bestemde diervoeders.

In afwijking van deze specifieke voorwaarde mogen voertuigen en containers die voor het vervoer van vismeel bevattende melkvervangers in bulk voor niet-gespeende herkauwende landbouwhuisdieren zijn gebruikt, vervolgens ook voor het vervoer van ander bulkvoeder voor herkauwers worden gebruikt, op voorwaarde dat de voertuigen en containers vooraf zijn gereinigd volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde gedocumenteerde procedure om versleping te voorkomen. Telkens wanneer een dergelijke procedure wordt gebruikt, wordt de documentatie daarvan ten minste twee jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden;

g)

op bedrijven waar herkauwers worden gehouden, worden maatregelen genomen om te voorkomen dat vismeel bevattende melkvervangers aan andere herkauwers dan niet-gespeende herkauwers worden vervoederd. De bevoegde autoriteit stelt een lijst van de bedrijven waar vismeel bevattende melkvervangers worden gebruikt op door middel van een systeem van voorafgaande kennisgeving door het bedrijf of een ander systeem, waarbij wordt gewaarborgd dat aan deze specifieke voorwaarde wordt voldaan.

HOOFDSTUK V

Algemene voorschriften

DEEL A

Lijsten

De lidstaten houden de volgende lijsten bij en maken deze openbaar:

a)

slachthuizen waarvan bloed dat geproduceerd is overeenkomstig punt a) van deel C van hoofdstuk IV kan worden betrokken;

b)

erkende verwerkingsbedrijven die bloedproducten produceren overeenkomstig punt c) van deel C van hoofdstuk IV;

c)

slachthuizen en uitsnijderijen waarvan dierlijke bijproducten die zijn bestemd voor de productie van verwerkte dierlijke eiwitten overeenkomstig punt a) van deel D van hoofdstuk IV kunnen worden betrokken;

d)

erkende verwerkingsbedrijven die van niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten produceren en die voldoen aan punt c) van deel D van hoofdstuk IV;

e)

erkende inrichtingen als bedoeld in deel B van hoofdstuk III, in punt d) van deel D van hoofdstuk IV en in punt c) van deel E van hoofdstuk IV;

f)

geregistreerde zelf mengende veehouders die voldoen aan de voorwaarden van deel B van hoofdstuk III en punt d) van deel D van hoofdstuk IV.

DEEL B

Vervoer van voedermiddelen en mengvoeders die van herkauwers afkomstige producten bevatten

1.

Voedermiddelen in bulk en mengvoeders in bulk die andere dan in de volgende punten a), b) en c) vermelde, van herkauwers afkomstige producten bevatten, worden vervoerd in voertuigen en containers die niet worden gebruikt voor het vervoer van diervoeders voor landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren:

a)

melk, producten op basis van melk, melkderivaten, biest en biestproducten;

b)

dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong;

c)

gehydrolyseerde eiwitten afkomstig van huiden en vellen van herkauwers.

2.

In afwijking van punt 1 mogen voertuigen en containers die eerder voor het vervoer van de in dat punt vermelde voedermiddelen in bulk en mengvoeders in bulk zijn gebruikt, vervolgens voor het vervoer van diervoeders voor landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren, worden gebruikt, op voorwaarde dat de voertuigen en containers vooraf zijn gereinigd volgens een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde gedocumenteerde procedure om versleping te voorkomen.

Telkens wanneer een dergelijke procedure wordt gebruikt, wordt de documentatie daarvan ten minste twee jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit gehouden.

DEEL C

Productie van mengvoeders die van herkauwers afkomstige producten bevatten

Mengvoeders die andere dan de in punten a), b) en c) vermelde, van herkauwers afkomstige producten bevatten, worden niet geproduceerd in inrichtingen die voeders voor landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren, vervaardigen:

a)

melk, producten op basis van melk, melkderivaten, biest en biestproducten;

b)

dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong;

c)

gehydrolyseerde eiwitten afkomstig van huiden en vellen van herkauwers.

DEEL D

Gebruik en opslag op landbouwbedrijven van voor landbouwhuisdieren bestemde voedermiddelen en mengvoeders die van herkauwers afkomstige producten bevatten

Het gebruik en de opslag van voor landbouwhuisdieren bestemde voedermiddelen en mengvoeders die andere dan in de punten a), b) en c) vermelde, van herkauwers afkomstige producten bevatten, op bedrijven waar landbouwhuisdieren, andere dan pelsdieren, worden gehouden, zijn verboden:

a)

melk, producten op basis van melk, melkderivaten, biest en biestproducten;

b)

dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong;

c)

gehydrolyseerde eiwitten afkomstig van huiden en vellen van herkauwers.

DEEL E

Uitvoer van verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten

1.

De uitvoer van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten, is verboden.

In afwijking hiervan geldt dat verbod niet voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, met inbegrip van voeder in blik dat van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevat en dat een behandeling heeft ondergaan en overeenkomstig de wetgeving van de Unie is geëtiketteerd.

2.

De uitvoer van van niet-herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke eiwitten bevatten, wordt alleen onder de volgende voorwaarden toegestaan:

a)

zij zijn bestemd voor gebruik dat niet krachtens artikel 7 en deze bijlage verboden is;

b)

voorafgaande aan de uitvoer wordt een schriftelijke overeenkomst tussen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van uitvoer, of de Commissie, en de bevoegde autoriteit van het invoerende derde land gesloten, waarin het derde land zich ertoe verbindt zich aan het beoogde gebruik te houden en de verwerkte dierlijke eiwitten of de producten die dergelijke eiwitten bevatten, niet opnieuw uit te voeren voor gebruik dat krachtens artikel 7 en deze bijlage verboden is.

3.

Schriftelijke overeenkomsten die overeenkomstig punt 2, onder b), zijn gesloten, worden voorgelegd aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

4.

De punten 2 en 3 zijn niet van toepassing op de uitvoer van:

a)

vismeel en mengvoeders die vismeel bevatten;

b)

mengvoeders die voor aquacultuurdieren bestemd zijn;

c)

voeder voor gezelschapsdieren.

DEEL F

Officiële controles

1.

De officiële controles die door de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd om na te gaan of de voorschriften in deze bijlage worden nageleefd, omvatten inspecties en de bemonstering voor analyse van verwerkte dierlijke eiwitten en voeder overeenkomstig de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 152/2009 genoemde analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de controle van diervoeders.

2.

De bevoegde autoriteit controleert op gezette tijden de prestaties van de laboratoria die de analyses voor deze officiële controles verrichten, met name door de resultaten van onderlinge bekwaamheidstests te evalueren.

Als de prestaties niet toereikend worden geacht, draagt het laboratorium, voordat het weer analyses mag uitvoeren, als minimale correctieve maatregel zorg voor bij- en nascholing van zijn personeel.


(1)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1.

(3)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(4)  PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1.

(5)  PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.”.

(6)  PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1.”.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/17


VERORDENING (EU) Nr. 57/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2013

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1418/2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde afvalstoffen naar bepaalde niet-OESO-landen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (1), en met name artikel 37, lid 2, derde alinea,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

(1)

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (2), werd gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 674/2012 (3).

(2)

Overeenkomstig artikel 37, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 heeft de Commissie rekening gehouden met het antwoord op haar schriftelijke vraag dat zij van Maleisië heeft ontvangen. Maleisië heeft vervolgens schriftelijk bevestigd dat de in het antwoord verstrekte informatie betreffende subpunt B1100 — hardzink en de punten B3010 en GH013 niet overeenkomt met de bestaande wetgeving en procedures, die de invoer van deze afvalstoffen niet verbieden. Daarom heeft Maleisië verzocht de procedure voor subpunt B1100 — hardzink te wijzigen van optie a) in optie c) en voor de punten B3010 en GH013 van optie a) in optie d).

(3)

Om deze fout te corrigeren en gezien de invloed op de marktdeelnemers, moet de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007 dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de veertiende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.

(2)  PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6.

(3)  PB L 196 van 24.7.2012, blz. 12.


BIJLAGE

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1418/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Voor Maleisië wordt de volgende vermelding:

„B1020-B1100”

 

 

 

vervangen door de volgende vermeldingen:

„B1020-B1100, met uitzondering van hardzink uit B1100

 

uit B1100

hardzink”

 

2)

Voor Maleisië wordt de volgende vermelding:

„B3010”

 

 

 

vervangen door de volgende vermelding:

 

 

 

„B3010”

3)

Voor Maleisië wordt de volgende vermelding:

„GG030-GH013”

 

 

 

vervangen door de volgende vermeldingen:

„GG030-GG040

 

 

 

 

 

 

GH013”


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 58/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2013

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), en met name artikel 247,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1875/2006 van de Commissie van 18 december 2006 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2) werd het begrip geautoriseerde marktdeelnemer (AEO) ingevoerd. Marktdeelnemers die aan de voorwaarden voldoen voor een gecombineerd certificaat Douanevereenvoudigingen en Veiligheid of een certificaat Veiligheid, moeten als betrouwbare partners in de toeleveringsketen worden beschouwd en daarom in aanmerking komen voor faciliteiten met betrekking tot douanecontroles inzake veiligheid.

(2)

De Unie erkent de partnerschapsprogramma's met het bedrijfsleven van bepaalde derde landen, die zijn ontwikkeld in overeenstemming met het Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade van de Werelddouaneorganisatie. De Unie biedt daarom faciliteiten aan marktdeelnemers van een derde land die deelnemen aan het programma van de douaneautoriteit van dat derde land. Het is bijgevolg wenselijk te bepalen op welke wijze in de summiere aangiften bij binnenkomst de marktdeelnemers die aan partnerschapsprogramma's met het bedrijfsleven van derde landen deelnemen, kunnen worden geïdentificeerd. De relevante faciliteiten zullen niet worden geboden zonder deugdelijke identificatie van deze marktdeelnemers in de summiere aangiften bij binnenkomst.

(3)

Daarom dient bijlage 30 bis bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (3) te worden aangepast zodat het unieke derdeland-identificatienummer van marktdeelnemers kan worden vermeld.

(4)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage 30 bis bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 31 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(2)  PB L 360 van 19.12.2006, blz. 64.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


BIJLAGE

In bijlage 30 bis bij Verordening (EEG) nr. 2454/93, in punt 4 „Toelichtingen bij de gegevenselementen”, wordt de derde alinea van de toelichting bij het gegevenselement „Afzender”„Summiere aangiften bij binnenkomst” vervangen door:

Summiere aangiften bij binnenkomst:

dit gegeven bestaat uit het EORI-nummer van de afzender wanneer de indiener van de summiere aangifte over dit nummer beschikt.

Daar waar faciliteiten worden aangeboden in het kader van een door de Unie erkend partnerschapsprogramma met het bedrijfsleven van een derde land, kan dit gegeven bestaan uit een uniek derdeland-identificatienummer dat door het betrokken derde land aan de Unie beschikbaar is gesteld. Dat nummer kan worden gebruikt wanneer de indiener van de summiere aangifte hierover beschikt.

De structuur van het nummer is als volgt:

Veld

Inhoud

Soort veld

Formaat

Voorbeeld

1

Derdelandcode (tweeletterige ISO-landcode)

alfabetisch 2

a2

US

JP

2

Uniek identificatienummer in een derde land

alfanumeriek tot maximaal 15

an..15

1234567890ABCDE

AbCd9875F

pt20130101aa

Voorbeelden: „US1234567890ABCDE” voor een afzender in de VS (landcode: US) wiens unieke identificatienummer 1234567890ABCDE is. „JPAbCd9875F” voor een afzender in Japan (landcode: JP) wiens unieke identificatienummer AbCd9875F is. „USpt20130101aa” voor een afzender in de VS (landcode: US) wiens unieke identificatienummer pt20130101aa is.

Derdelandcode: de door de Unie gebruikte alfabetische codificering voor landen en gebieden is gebaseerd op de tweeletterige ISO-normen (a2) voor zover deze verenigbaar zijn met de landencodes die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (1).


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 23.”.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 59/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2013

tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat de stof monensin betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 14 in samenhang met artikel 17,

Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De maximumwaarden voor residuen (MRL's) van farmacologisch werkzame stoffen die in de Unie worden gebruikt in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die bestemd zijn voor voedselproducerende dieren of in biociden die in de veehouderij worden gebruikt, moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 worden vastgesteld.

(2)

De farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgesteld in de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2).

(3)

Monensin is in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 opgenomen als toegestane stof in spierweefsel, vet, lever, nieren en melk van runderen.

(4)

Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot wijziging van de huidige gegevens voor monensin ingediend.

(5)

Aanvullende gegevens zijn door de aanvrager verstrekt en door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik beoordeeld. Bijgevolg beveelt dat comité de wijziging van de huidige MRL's voor monensin aan.

(6)

De gegevens voor monensin in tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De belanghebbenden moet een redelijke termijn worden geboden om eventuele maatregelen te nemen om aan de nieuwe MRL's te voldoen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 25 maart 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

In tabel 1 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 worden de gegevens voor monensin vervangen door:

Farmacologisch werkzame stof

Indicatorresidu

Diersoorten

MRL's

Te onderzoeken weefsels

Overige bepalingen (overeenkomstig artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 470/2009)

Therapeutische klassen

„Monensin

Monensin A

Runderen

2 μg/kg

Spierweefsel

GEEN

Infectiewerende middelen/Antibiotica”

10 μg/kg

Vet

50 μg/kg

Lever

10 μg/kg

Nieren

2 μg/kg

Melk


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 60/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2013

tot 185e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa’ida-netwerk

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met het Al-Qa’ida-netwerk (1), en met name artikel 7, lid 1, onder a), en artikel 7 bis, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Op 14 januari 2013 heeft het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten één natuurlijke persoon te schrappen van de lijst van personen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren, na overweging van het door deze persoon ingediende verzoek daartoe en het uitgebreide verslag van de ombudsman die is ingesteld bij Resolutie 1904 (2009) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 dient daarom dienovereenkomstig te worden bijgewerkt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Hoofd van de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende vermelding wordt geschrapt van de lijst „Natuurlijke personen”:

„Adel Abdul Jalil Ibrahim Batterjee (ook bekend als a) ‘Adil Al-Battarjee, b) Adel Batterjee, c) ‘Adil ‘Abd al Jalil Batarji, d) Adel AbdulJaleel I. Batterjee). Adres: 2 Helmi Kutbi Street, Jeddah, Saudi-Arabië. Geboortedatum: a) 1.7.1946, b) 1.6.1946. Gbeoorteplaats: Jeddah, Saudi-Arabië. Nationaliteit: Saudi-Arabisch. Paspoortnummer: F 572010 (afgegeven op 22.12.2004, verloopt op 28.10.2009).”


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 61/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2013

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

65,3

TN

84,9

TR

103,3

ZZ

84,5

0707 00 05

EG

200,0

JO

182,1

MA

158,2

TR

166,4

ZZ

176,7

0709 91 00

EG

128,6

ZZ

128,6

0709 93 10

EG

105,4

MA

92,6

TR

138,3

ZZ

112,1

0805 10 20

EG

54,1

MA

56,8

TN

54,0

TR

63,8

ZA

46,1

ZZ

55,0

0805 20 10

MA

89,0

ZZ

89,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

IL

180,3

KR

138,2

MA

158,2

TR

84,6

ZZ

140,3

0805 50 10

EG

56,9

TR

74,0

ZZ

65,5

0808 10 80

CN

100,8

MK

35,9

US

176,0

ZZ

104,2

0808 30 90

CN

51,8

US

132,9

ZZ

92,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/27


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 62/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2013

tot vaststelling van een aanvaardingspercentage voor de afgifte van uitvoercertificaten, tot afwijzing van uitvoercertificaataanvragen en tot schorsing van de mogelijkheid tot het indienen van uitvoercertificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 7 sexies juncto artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 61, eerste alinea, onder d), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 mag suiker die in een verkoopseizoen boven het in artikel 56 van die verordening bedoelde quotum wordt geproduceerd, slechts worden uitgevoerd binnen de nog vast te stellen kwantitatieve grens.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 394/2012 van de Commissie van 8 mei 2012 tot vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose tot het einde van het verkoopseizoen 2012/2013 (3) is die kwantitatieve grens vastgesteld.

(3)

De hoeveelheden suiker waarvoor uitvoercertificaten zijn aangevraagd, overschrijden de in Verordening (EU) nr. 394/2012 vastgestelde kwantitatieve grens. Derhalve moet een aanvaardingspercentage worden vastgesteld voor de hoeveelheden die zijn aangevraagd van 14 tot 18 januari 2013. Bovendien moeten alle uitvoercertificaataanvragen die voor suiker zijn ingediend na 18 januari 2013, worden afgewezen en moet de indiening van uitvoercertificaataanvragen worden geschorst,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker waarvoor aanvragen zijn ingediend van 14 tot 18 januari 2013, worden afgegeven voor de aangevraagde hoeveelheden waarop een aanvaardingspercentage van 40,367343 % is toegepast.

2.   Aanvragen voor uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker die op 21, 22, 23, 24 en 25 januari 2013 zijn ingediend, worden afgewezen.

3.   Het indienen van aanvragen voor uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker wordt geschorst voor de periode van 28 januari 2013 tot 30 september 2013.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 123 van 9.5.2012, blz. 30.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/28


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 63/2013 VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2013

tot wijziging van de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 892/2012 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2012/2013

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2012/2013 zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 892/2012 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 48/2013 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen te worden gewijzigd overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006.

(3)

Omdat ervoor moet worden gezorgd dat deze maatregel zo snel mogelijk na de terbeschikkingstelling van de geactualiseerde gegevens van toepassing wordt, moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 892/2012 voor het verkoopseizoen 2012/2013 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2013.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 263 van 28.9.2012, blz. 37.

(4)  PB L 18 van 22.1.2013, blz. 15.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 24 januari 2013

(in EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 12 10 (1)

31,88

1,59

1701 12 90 (1)

31,88

5,16

1701 13 10 (1)

31,88

1,72

1701 13 90 (1)

31,88

5,59

1701 14 10 (1)

31,88

1,72

1701 14 90 (1)

31,88

5,59

1701 91 00 (2)

36,96

6,75

1701 99 10 (2)

36,96

3,25

1701 99 90 (2)

36,96

3,25

1702 90 95 (3)

0,37

0,30


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/30


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

van 22 januari 2013

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2011/77/EU tot verlening van financiële bijstand van de Unie aan Ierland

(2013/48/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (1), en met name artikel 3, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op verzoek van Ierland heeft de Raad het land financiële bijstand verleend door middel van Uitvoeringsbesluit 2011/77/EU (2) ter ondersteuning van een krachtig economisch en financieel hervormingsprogramma dat erop gericht is het vertrouwen te herstellen, de economie wederom op een duurzaam groeipad te brengen en de financiële stabiliteit in Ierland, de eurozone en de EU te vrijwaren.

(2)

Overeenkomstig artikel 3, lid 9, van Uitvoeringsbesluit 2011/77/EU heeft de Europese Commissie samen met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en in contact met de Europese Centrale Bank (ECB) voor de achtste keer beoordeeld welke vorderingen de Ierse autoriteiten bij de uitvoering van deze maatregelen maken, hoe doeltreffend deze zijn en welk economisch en sociaal effect ze sorteren.

(3)

Er zijn grote vorderingen gemaakt bij de verwezenlijking van de programmadoelstellingen met betrekking tot het afbouwen van de schuldhefboom door de banken. Meer in het bijzonder voldoen twee binnenlandse banken al of zijn zij goed op weg om te voldoen aan de doelstelling van 122,5 % voor de ratio kredieten/deposito’s, die aanvankelijk uiterlijk tegen het einde van 2013 moest worden gerealiseerd. De andere binnenlandse bank heeft een aantal niet-essentiële activa afgestoten en de in het programma aan haar gestelde eisen ten aanzien van het afbouwen van de schuldhefboom zullen worden herbekeken nadat de Europese Commissie een besluit over haar herstructureringsplan heeft genomen.

(4)

Gezien de grote vorderingen die reeds zijn gemaakt, zou een wijziging van zowel het in het programma vastgelegde monitoringraamwerk voor het afbouwen van de schuldhefboom door de banken met het oog op de verwezenlijking van de nominale doelstellingen voor de afstoting van niet-essentiële activa, als van de geavanceerde monitoring die moet garanderen dat de banken hun netto stabiele financieringsratio en hun liquiditeitsdekkingsratio verbeteren, ertoe bijdragen dat ongewenste verstoringen in de prijszetting van deposito’s door de banken worden vermeden en dat de banken op de inachtneming van de liquiditeitsvereisten van Basel III worden voorbereid.

(5)

In het licht van die ontwikkelingen en overwegingen moet Uitvoeringsbesluit 2011/77/EU worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 3 van Uitvoeringsbesluit 2011/77/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Lid 8, onder c), wordt vervangen door:

„c)

afbouwen van de schuldhefboom van de binnenlandse banken in de richting van de in de PLAR 2011 vastgelegde nominale doelstellingen voor de afstoting en afschrijving van niet-essentiële activa, tenzij in de context van de aan de gang zijnde beoordelingen van de herstructureringsplannen van de banken anders wordt overeengekomen met de Europese Commissie, en monitoren van de door de banken geboekte vooruitgang in de richting van de relevante Basel III-vereisten betreffende de liquiditeits- en de netto stabiele financieringsratio conform het in het kader van het programma overeengekomen geavanceerde monitoringraamwerk;”.

2)

Lid 10 wordt vervangen door:

„10.   Overeenkomstig de specificaties in het memorandum van overeenstemming, neemt Ierland de volgende maatregelen in de loop van 2013:

a)

voltooien van de bankstresstests, parallel met de EBA-oefening (Europese Bankautoriteit), voortbouwend op de resultaten van de PCAR 2011 en het Financial Measures Programme 2012. De stresstest is rigoureus en blijft gebaseerd op robuuste prognoses van leningverliezen en een hoog niveau van transparantie. De publicatie van de resultaten wordt afgestemd op het tijdschema voor de volgende EBA-oefening;

b)

afbouwen van de schuldhefboom van de binnenlandse banken in de richting van de in de PLAR 2011 voor eind 2013 vastgelegde nominale doelstellingen voor de afstoting en afschrijving van niet-essentiële activa, tenzij in de context van de aan de gang zijnde beoordelingen van de herstructureringsplannen van de banken anders wordt overeengekomen met de Europese Commissie, en monitoren van de door de banken geboekte vooruitgang in de richting van de relevante Basel III-vereisten betreffende de liquiditeits- en de netto stabiele financieringsratio conform het in het kader van het programma overeengekomen geavanceerde monitoringraamwerk.”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot Ierland.

Gedaan te Brussel, 22 januari 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

M. NOONAN


(1)  PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.

(2)  PB L 30 van 4.2.2011, blz. 34.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/32


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 22 januari 2013

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van synthetisch zeaxanthine als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 110)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(2013/49/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (1), en met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 1 juni 2004 heeft de onderneming DSM Nutritional Products VML bij de bevoegde autoriteiten van Nederland een verzoek ingediend om synthetisch zeaxanthine als nieuw voedselingrediënt in de handel te brengen.

(2)

Op 16 juni 2005 heeft de bevoegde Nederlandse instantie voor de beoordeling van voedingsmiddelen haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. In dat verslag kwam zij tot de conclusie dat synthetisch zeaxanthine met een maximale inname van niet meer dan 20 mg per persoon per dag, geen aanzienlijk risico voor de gezondheid van de mens inhoudt. Maar zij concludeerde ook dat de ingediende gegevens ontoereikend waren om de veiligheidsbeoordeling te voltooien.

(3)

Derhalve was een aanvullende beoordeling vereist.

(4)

De Commissie heeft het verslag van de eerste beoordeling op 1 augustus 2005 aan alle lidstaten toegezonden voor aanvullende opmerkingen.

(5)

Op 2 februari 2007 heeft de aanvrager de Commissie geïnformeerd dat het gebruik van zeaxanthine moet worden beperkt tot gebruik als ingrediënt van voedingssupplementen.

(6)

Op 20 maart 2007 heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) geraadpleegd.

(7)

Op 24 april 2008 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies over de veiligheid van synthetisch zeaxanthine als ingrediënt in voedingssupplementen (2) uitgebracht, waarin werd geconcludeerd dat op basis van de bestaande gegevens de veiligheid van synthetisch zeaxanthine als ingrediënt in voedingssupplementen op het voorgestelde niveau van 20 mg per persoon per dag niet bewezen is.

(8)

Op 25 januari 2012 heeft de aanvrager aanvullende informatie verstrekt en een inname van synthetisch zeaxanthine als ingrediënt in voedingssupplementen van maximaal 2 mg per persoon per dag voorgesteld.

(9)

Naar aanleiding van een verzoek van de Commissie werd de EFSA verzocht om een bijwerking van haar advies over de veiligheid van synthetisch zeaxanthine als nieuw voedselingrediënt in voedingssupplementen in het licht van de aanvullende informatie. Op 13 september 2012 heeft de EFSA een „Statement on the safety of synthetic zeaxanthin as an ingredient in food supplements” (3) goedgekeurd waarin werd geconcludeerd dat het door de aanvrager voorgestelde gebruiksniveau de veiligheid niet in gevaar brengt.

(10)

Op basis van de wetenschappelijke beoordeling is vastgesteld dat synthetisch zeaxanthine voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde criteria.

(11)

De opzettelijke toevoeging van synthetisch zeaxanthine aan levensmiddelen teneinde deze te kleuren, valt binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (4) en moet overeenkomstig die verordening worden goedgekeurd.

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Synthetisch zeaxanthine, zoals gespecificeerd in de bijlage, mag in de Unie in de handel worden gebracht als nieuw voedselingrediënt in voedingssupplementen met de door de fabrikant aanbevolen inname van niet meer dan 2 mg per dag.

Artikel 2

Synthetisch zeaxanthine, waarvoor bij dit besluit een vergunning wordt verleend, wordt op de etikettering van het levensmiddel dat het ingrediënt bevat, aangeduid als „synthetisch zeaxanthine”.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot DSM Nutritional Products, Alexander Fleminglaan 1, 2613 AX Delft, Nederland.

Gedaan te Brussel, 22 januari 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(2)  EFSA Journal (2008) 728, blz. 1-27.

(3)  EFSA Journal 2012; 10(10):2891.

(4)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.


BIJLAGE

SPECIFICATIES VAN SYNTHETISCH ZEAXANTHINE

Definitie Zeaxanthine is een natuurlijk voorkomend xanthofylpigment, een zuurstofhoudend carotenoïde. Synthetisch zeaxanthine wordt vervaardigd door een meerstapssynthese uit kleinere moleculen.

Synthetisch zeaxanthine wordt aangeboden als gesproeidroogd poeder op basis van gelatine of zetmeel („korrels”) met toegevoegde α-tocoferol en ascorbylpalmitaat, of als een maïsoliesuspensie met toegevoegde α-tocoferol.

Beschrijving: oranjerood kristallijn poeder met weinig of geen geur

Chemische formule: C40H56O2

Structuurformule:

Image

CAS-nr.: 144-68-3

Relatieve molecuulmassa: 568,9 dalton

Fysisch-chemische eigenschappen van synthetisch zeaxanthine

Gewichtsverlies bij drogen

minder dan 0,2 %

All-trans-zeaxanthine

meer dan 96 %

Cis-zeaxanthine

minder dan 2 %

Andere carotenoïden

minder dan 1,5 %

Trifenylfosfineoxide

(CAS-nr. 791-28-6)

minder dan 50 mg/kg


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/34


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 22 januari 2013

tot verlening van een vergunning voor uitbreiding van het gebruik van chiazaad (Salvia hispanica) als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2013) 123)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2013/50/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (1), en met name artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2009/827/EG van de Commissie (2) is krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 een vergunning verleend voor het in de handel brengen van chiazaad (Salvia hispanica) als nieuw voedselingrediënt voor gebruik in broodproducten met een maximumgehalte van 5 % chiazaad (Salvia hispanica).

(2)

Op 14 april 2011 heeft „The Chia Company” bij de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een verzoek voor een uitbreiding van het gebruik van chiazaad als nieuw voedselingrediënt op de markt ingediend. Zij heeft met name verzocht om in bepaalde categorieën levensmiddelen maximaal 10 % chiazaad te mogen gebruiken, en om voorverpakt chiazaad met een aanbevolen dagelijkse inname van maximaal 15 g te mogen verkopen.

(3)

Op 16 maart 2012 heeft de bevoegde Britse instantie voor de beoordeling van voedingsmiddelen haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. In dat verslag kwam zij tot de conclusie dat een uitbreiding van het gebruik van chiazaad voor de voorgestelde categorieën levensmiddelen voldoet aan de criteria van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97.

(4)

Op 26 maart 2012 heeft de Commissie het eerste beoordelingsverslag doorgestuurd aan alle lidstaten.

(5)

Met redenen omklede bezwaren, met name over het mogelijke ontbreken van toxicologische gegevens, werden ingediend binnen de in artikel 6, lid 4, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde termijn van 60 dagen. Nadere toelichtingen door de aanvrager hebben deze bezwaren tot tevredenheid van de lidstaten en de Commissie weggenomen. Derhalve werd bevestigd dat aan de criteria van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 is voldaan.

(6)

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 moet er een uitvoeringsbesluit worden vastgesteld om een vergunning te verlenen voor een uitbreiding van het gebruik van chiazaad als nieuw voedselingrediënt.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Chiazaad (Salvia hispanica), zoals gespecificeerd in bijlage I, mag in de Unie in de handel worden gebracht als nieuw voedselingrediënt voor het in bijlage II vermelde gebruik.

Chiazaad (Salvia hispanica) mag als zodanig alleen voorverpakt aan de eindverbruiker worden verkocht.

Artikel 2

De aanduiding van het bij dit besluit toegelaten chiazaad (Salvia hispanica) op de etikettering van de levensmiddelen die dit zaad bevatten, is „chiazaden (Salvia hispanica)”.

Aanvullende etikettering van voorverpakt chiazaad (Salvia hispanica) is verplicht om de consument te informeren dat de dagelijkse inname niet meer dan 15 g mag bedragen.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot The Chia Company, 262-276, Lorimer Street, Port Melbourne, VIC 3207 AUSTRALIË.

Gedaan te Brussel, 22 januari 2013.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(2)  PB L 294 van 11.11.2009, blz. 14.


BIJLAGE I

SPECIFICATIES VAN CHIAZAAD (SALVIA HISPANICA)

Beschrijving

Chia (Salvia hispanica) is een eenjarige kruidachtige zomerplant van de lipbloemenfamilie (Labiatae).

Na het oogsten worden de zaden mechanisch schoongemaakt. Bloemen, bladeren en andere delen van de plant worden verwijderd.

Natuurlijke samenstelling van chiazaad

Droge stof

91-96 %

Eiwit

20-22 %

Vet

30-35 %

Koolhydraten

25-41 %

Voedingsvezels (ruwe celstof (1))

18-30 %

As

4-6 %


(1)  Ruwe celstof bestaat hoofdzakelijk uit onverteerbare celstof, pentosanen en lignine.


BIJLAGE II

GEBRUIK VAN CHIAZAAD (SALVIA HISPANICA)

Broodproducten

maximaal 10 %

Ontbijtgranen

maximaal 10 %

Mengsels van vruchten, noten en zaden

maximaal 10 %

Voorverpakt chiazaad als zodanig

Maximaal 15 g per dag


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/36


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 23 januari 2013

inzake de beoordeling van het regelgevingskader van een derde land dat van toepassing is op werkzame stoffen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de desbetreffende controle- en handhavingsactiviteiten krachtens artikel 111 ter van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(2013/51/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (1), en met name artikel 111 ter, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 111 ter, lid 1, van Richtlijn 2001/83/EG wordt nader beschreven met welke aspecten de Commissie met name rekening moet houden wanneer zij beoordeelt of het regelgevingskader van een derde land dat van toepassing is op naar de Unie uitgevoerde werkzame stoffen en de desbetreffende controle- en handhavingsactiviteiten een niveau van bescherming van de volksgezondheid garanderen dat gelijkwaardig is aan dat in de Unie.

(2)

Er moet gedetailleerder worden bepaald met welke aspecten en desbetreffende EU-documenten rekening gehouden moet worden bij de gelijkwaardigheidsbeoordeling overeenkomstig artikel 111 ter, lid 1, van Richtlijn 2001/83/EG.

(3)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In dit besluit wordt nader beschreven hoe de in artikel 111 ter, lid 1, onder a) tot en met d), van Richtlijn 2001/83/EG vermelde aspecten beoordeeld moeten worden om te bepalen of het regelgevingskader van een derde land dat van toepassing is op naar de Unie uitgevoerde werkzame stoffen en de desbetreffende controle- en handhavingsactiviteiten een niveau van bescherming van de volksgezondheid garanderen dat gelijkwaardig is aan dat in de Unie.

Artikel 2

Voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid van het niveau van bescherming van de volksgezondheid dat het regelgevingskader van een derde land dat van toepassing is op naar de Unie uitgevoerde werkzame stoffen en de desbetreffende controle- en handhavingsactiviteiten krachtens artikel 111 ter van Richtlijn 2001/83/EG garanderen, moeten de in artikel 111 ter, lid 1, onder a) tot en met d), bepaalde eisen als volgt worden toegepast:

a)

bij de toepassing van punt a) van artikel 111 ter, lid 1, houdt de Commissie rekening met de in artikel 47, tweede alinea, van Richtlijn 2001/83/EG bedoelde richtsnoeren;

b)

bij de toepassing van punt b) van artikel 111 ter, lid 1, houdt de Commissie rekening met de richtsnoeren die bedoeld zijn in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2003/94/EG van de Commissie van 8 oktober 2003 tot vaststelling van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik (2);

c)

bij de toepassing van punt c) van artikel 111 ter, lid 1, beoordeelt de Commissie inspectiemiddelen, de kwalificatie en opleiding van inspecteurs, inspectieprocedures, inspectiestrategieën en systemen om belangenconflicten aan te pakken, inspectienormen, handhavingsbevoegdheden, waarschuwings- en crisismechanismen en de analysecapaciteit en zij houdt daarbij rekening met de in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2003/94/EG bedoelde richtsnoeren;

d)

bij de toepassing van punt d) van artikel 111 ter, lid 1, beoordeelt de Commissie de regelingen van het derde land om ervoor te zorgen dat het derde land regelmatig en snel informatie verstrekt aan de EU over producenten van werkzame stoffen die niet aan de voorschriften voldoen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 23 januari 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(2)  PB L 262 van 14.10.2003, blz. 22.


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/37


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 191/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 176/2012 van de Commissie van 1 maart 2012 tot wijziging van de bijlagen B, C en D bij Richtlijn 90/429/EEG van de Raad wat betreft de veterinairrechtelijke voorschriften voor brucellose en de ziekte van Aujeszky (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Uitvoeringsbesluit 2011/396/EU van de Commissie van 4 juli 2011 tot erkenning van een laboratorium in Japan voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren (2) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(3)

Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake levende dieren, andere dan vissen en aquacultuurdieren. Wetgeving over deze aangelegenheden is niet van toepassing op IJsland, zoals vermeld in punt 2 van de inleiding van hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op IJsland.

(4)

Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden. Wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen bij bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein.

(5)

Bijlage I bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel 4.1 wordt in punt 8 (Richtlijn 90/429/EEG van de Raad) en in deel 8.1 in punt 7 (Richtlijn 90/429/EEG van de Raad) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32012 R 0176: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 176/2012 van de Commissie van 1 maart 2012 (PB L 61 van 2.3.2012, blz. 1).”.

2)

In deel 4.2 wordt na punt 96 (Besluit 2011/91/EU van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„97.

32011 D 0396: Uitvoeringsbesluit 2011/396/EU van de Commissie van 4 juli 2011 tot erkenning van een laboratorium in Japan voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 51).

Dit besluit is niet van toepassing op IJsland.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de Noorse taal van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 176/2012 en Uitvoeringsbesluit 2011/396/EU zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 61 van 2.3.2012, blz. 1.

(2)  PB L 176 van 5.7.2011, blz. 51.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/39


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 192/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 200/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1), dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 233/2012 van de Commissie van 16 maart 2012 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de goedkeuring van het gewijzigde nationale scrapiebestrijdingsprogramma van Denemarken (2) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Uitvoeringsbesluit 2011/825/EU van de Commissie van 8 december 2011 tot wijziging van Besluit 2010/221/EU wat betreft nationale maatregelen ter preventie van het binnenbrengen van bepaalde ziekten bij waterdieren in delen van Ierland, Finland en Zweden (3) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

Uitvoeringsbesluit 2012/111/EU van de Commissie van 10 februari 2012 tot wijziging van Beschikking 2007/453/EG wat de BSE-status van Denemarken en Panama betreft (4), dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(5)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 646/2007 van de Commissie (5) wordt bij Verordening (EU) nr. 200/2012 ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(6)

Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden. Wetgeving inzake veterinaire aangelegenheden is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen van bijlage I bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein.

(7)

Bijlage I bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hoofdstuk I van bijlage I bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel 4.2 wordt in punt 94 (Besluit 2010/221/EU van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32011 D 0825: Uitvoeringsbesluit 2011/825/EU van de Commissie van 8 december 2011 (PB L 328 van 10.12.2011, blz. 53).”.

2)

In deel 7.2 wordt de tekst van punt 47 (Verordening (EG) nr. 646/2007 van de Commissie) geschrapt.

3)

In deel 7.2 wordt in punt 49 (Beschikking 2007/453/EG van de Commissie) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32012 D 0111: Uitvoeringsbesluit 2012/111/EU van de Commissie van 10 februari 2012 (PB L 50 van 23.2.2012, blz. 49).”.

4)

In deel 7.2 worden na punt 56 (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 931/2011 van de Commissie) de volgende punten ingevoegd:

„57.

32012 R 0200: Verordening (EU) nr. 200/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 71 van 9.3.2012, blz. 31).

58.

32012 R 0233: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 233/2012 van de Commissie van 16 maart 2012 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de goedkeuring van het gewijzigde nationale scrapiebestrijdingsprogramma van Denemarken (PB L 78 van 17.3.2012, blz. 13).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 200/2012 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 233/2012, en de Uitvoeringsbesluiten 2011/825/EU en 2012/111/EU, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (6).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 71 van 9.3.2012, blz. 31.

(2)  PB L 78 van 17.3.2012, blz. 13.

(3)  PB L 328 van 10.12.2011, blz. 53.

(4)  PB L 50 van 23.2.2012, blz. 49.

(5)  PB L 151 van 13.6.2007, blz. 21.

(6)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/41


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 193/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage I (Veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden) en bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 277/2012 van de Commissie van 28 maart 2012 tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten en actiedrempels voor dioxinen en polychloorbifenylen (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Aanbeveling 2012/154/EU van de Commissie van 15 maart 2012 betreffende de monitoring van de aanwezigheid van moederkorenalkaloïden in diervoeders en levensmiddelen (2) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Dit besluit heeft betrekking op wetgeving inzake diervoeding en levensmiddelen. Wetgeving inzake diervoeding en levensmiddelen is niet van toepassing op Liechtenstein, zolang de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten van toepassing blijft in Liechtenstein, zoals bepaald in de sectorale aanpassingen bij bijlage I en de inleiding bij hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst. Dit besluit is derhalve niet van toepassing op Liechtenstein.

(4)

De bijlagen I en II bij de EER-overeenkomst moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hoofdstuk II van bijlage I bij de overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende streepje wordt toegevoegd in punt 33 (Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad):

„—

32012 R 0277: Verordening (EU) nr. 277/2012 van de Commissie van 28 maart 2012 (PB L 91 van 29.3.2012, blz. 1).”.

2)

Het volgende punt wordt toegevoegd na punt 40 (Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad):

„40bis

32012 H 0154: Aanbeveling 2012/154/EU van de Commissie van 15 maart 2012 betreffende de monitoring van de aanwezigheid van moederkorenalkaloïden in diervoeders en levensmiddelen (PB L 77 van 16.3.2012, blz. 20).”.

Artikel 2

Onder de kop „BESLUITEN WAARVAN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN NOTA NEMEN” wordt onderstaand punt ingevoegd na punt 13 (Aanbeveling 2010/161/EU van de Commissie) van hoofdstuk XII van bijlage II bij de EER-overeenkomst:

„14.

32012 H 0154: Aanbeveling 2012/154/EU van de Commissie van 15 maart 2012 betreffende de monitoring van de aanwezigheid van moederkorenalkaloïden in diervoeders en levensmiddelen (PB L 77 van 16.3.2012, blz. 20).”.

Artikel 3

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 277/2012 en Aanbeveling 2012/154/EU zijn authentiek.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 91 van 29.3.2012, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 16.3.2012, blz. 20.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/42


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 194/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 347/2012 van de Commissie van 16 april 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor bepaalde categorieën motorvoertuigen wat geavanceerde noodsystemen betreft (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Verordening (EU) nr. 351/2012 van de Commissie van 23 april 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat typegoedkeuringsvoorschriften voor de installatie van waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft (2), gerectificeerd in PB L 121 van 8.5.2012, blz. 44, dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In hoofdstuk I van bijlage II bij de EER-overeenkomst worden na punt 45zzo (Verordening (EU) nr. 65/2012 van de Commissie) de volgende punten ingevoegd:

„45zzp.

32012 R 0347: Verordening (EU) nr. 347/2012 van de Commissie van 16 april 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor bepaalde categorieën motorvoertuigen wat geavanceerde noodsystemen betreft (PB L 109 van 21.4.2012, blz. 1).

45zzq.

32012 R 0351: Verordening (EU) nr. 351/2012 van de Commissie van 23 april 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat typegoedkeuringsvoorschriften voor de installatie van waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook betreft (PB L 110 van 24.4.2012, blz. 18), gerectificeerd in PB L 121 van 8.5.2012, blz. 44.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 347/2012 en Verordening (EU) nr. 351/2012, gerectificeerd in PB L 121 van 8.5.2012, blz. 44, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 109 van 21.4.2012, blz. 1.

(2)  PB L 110 van 24.4.2012, blz. 18.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/43


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 195/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 412/2012 van de Commissie van 15 mei 2012 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In hoofdstuk XV van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt in punt 12zc (Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad) het volgende streepje toegevoegd:

„—

32012 R 0412: Verordening (EU) nr. 412/2012 van de Commissie van 15 mei 2012 (PB L 128 van 16.5.2012, blz. 1).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 412/2012 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (2).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 128 van 16.5.2012, blz. 1.

(2)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/44


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 196/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit 2010/11/EU van de Commissie van 7 januari 2010 inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor door de consument gemonteerde kinderveilige vergrendelingen voor ramen en balkondeuren krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten voldoen (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Besluit 2010/376/EU van de Commissie van 2 juli 2010 inzake de veiligheidseisen waaraan de in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde Europese normen voor bepaalde producten voor de slaapomgeving van kinderen moeten voldoen (2) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Uitvoeringsbesluit 2012/48/EU van de Commissie van 26 januari 2012 tot verlenging van de geldigheidsduur van Beschikking 2009/251/EG houdende de verplichting voor de lidstaten ervoor te zorgen dat producten die het biocide dimethylfumaraat bevatten niet in de handel worden gebracht of op de markt worden aangeboden (3) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hoofdstuk XIX van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In punt 3n (Beschikking 2009/251/EG van de Commissie) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32012 D 0048: Uitvoeringsbesluit 2012/48/EU van de Commissie van 26 januari 2012 (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 35).”.

2)

Na punt 3n (Beschikking 2009/251/EG van de Commissie) worden de volgende punten ingevoegd:

„3o.

32010 D 0011: Besluit 2010/11/EU van de Commissie van 7 januari 2010 inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor door de consument gemonteerde kinderveilige vergrendelingen voor ramen en balkondeuren krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten voldoen (PB L 4 van 8.1.2010, blz. 91).

3p.

32010 D 0376: Besluit 2010/376/EU van de Commissie van 2 juli 2010 inzake de veiligheidseisen waaraan de in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde Europese normen voor bepaalde producten voor de slaapomgeving van kinderen moeten voldoen (PB L 170 van 6.7.2010, blz. 39).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Besluiten 2010/11/EU, 2010/376/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/48/EU zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (4).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 4 van 8.1.2010, blz. 91.

(2)  PB L 170 van 6.7.2010, blz. 39.

(3)  PB L 26 van 28.1.2012, blz. 35.

(4)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/45


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 197/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit 2010/81/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat lijmen voor keramische tegels betreft (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Besluit 2010/82/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat decoratieve wandbekleding in de vorm van rollen of panelen betreft (2) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Besluit 2010/83/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat aan de lucht drogende voegvulmaterialen betreft (3) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

Besluit 2010/85/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat dekvloeren van cement, calciumsulfaat en kunsthars betreft (4) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(5)

Besluit 2010/679/EU van de Commissie van 8 november 2010 tot wijziging van Beschikking 95/467/EG tot uitvoering van artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad inzake voor de bouw bestemde producten (5) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(6)

Besluit 2010/683/EU van de Commissie van 9 november 2010 tot wijziging van Beschikking 97/555/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor cement, bouwkalk en andere hydraulische bindmiddelen (6) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(7)

Besluit 2010/737/EU van de Commissie van 2 december 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat staalplaten met polyestercoating en plastisolcoating betreft (7) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(8)

Besluit 2010/738/EU van de Commissie van 2 december 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat vezelversterkte gipsproducten betreft (8) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(9)

Besluit 2011/14/EU van de Commissie van 13 januari 2011 tot wijziging van Beschikking 97/556/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor samengestelde systemen/kits voor externe thermische isolatie met bepleistering (9) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(10)

Besluit 2011/19/EU van de Commissie van 14 januari 2011 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor voegkitten in bouwconstructies en voor afdichtingen in vloeren (voetgangers) (10) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(11)

Besluit 2011/232/EU van de Commissie van 11 april 2011 tot wijziging van Beschikking 2000/367/EG tot vaststelling van een systeem voor de indeling in klassen van brandwerendheid van voor de bouw bestemde producten, bouwwerken en delen daarvan (11) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(12)

Besluit 2011/246/EU van de Commissie van 18 april 2011 tot wijziging van Beschikking 1999/93/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor deuren, ramen, luiken, blinden, poorten en bijbehorend hang- en sluitwerk (12) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(13)

Besluit 2011/284/EU van de Commissie van 12 mei 2011 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor stroom-, besturings- en communicatiekabels (13) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(14)

Uitvoeringsbesluit 2012/201/EU van de Commissie van 26 maart 2012 tot wijziging van Beschikking 98/213/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor kits voor scheidingswanden (14) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(15)

Uitvoeringsbesluit 2012/202/EU van de Commissie van 29 maart 2012 tot wijziging van Beschikking 1999/94/EG betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor bouwpakketten voor geprefabriceerde normale/lichte/autoclaafgeharde celbetonnen producten (15) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(16)

Bijlage II bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hoofdstuk XXI van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In het tiende streepje (Beschikking 95/467/EG van de Commissie) van punt 1 (Richtlijn 89/106/EEG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32010 D 0679: Besluit 2010/679/EU van de Commissie van 8 november 2010 (PB L 292 van 10.11.2010, blz. 55).”.

2)

In het achttiende streepje (Beschikking 97/555/EG van de Commissie) van punt 1 (Richtlijn 89/106/EEG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32010 D 0683: Besluit 2010/683/EU van de Commissie van 9 november 2010 (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 60).”.

3)

In het negentiende streepje (Beschikking 97/556/EG van de Commissie) van punt 1 (Richtlijn 89/106/EEG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32011 D 0014: Besluit 2011/14/EU van de Commissie van 13 januari 2011 (PB L 10 van 14.1.2011, blz. 5).”.

4)

In het 25e streepje (Beschikking 98/213/EG van de Commissie) van punt 1 (Richtlijn 89/106/EEG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32012 D 0201: Uitvoeringsbesluit 2012/201/EU van de Commissie van 26 maart 2012 (PB L 109 van 21.4.2012, blz. 20).”.

5)

In het veertigste streepje (Beschikking 1999/93/EG van de Commissie) van punt 1 (Richtlijn 89/106/EEG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32011 D 0246: Besluit 2011/246/EU van de Commissie van 18 april 2011 (PB L 103 van 19.4.2011, blz. 114).”.

6)

In het 41e streepje (Beschikking 1999/94/EG van de Commissie) van punt 1 (Richtlijn 89/106/EEG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32012 D 0202: Uitvoeringsbesluit 2012/202/EU van de Commissie van 29 maart 2012 (PB L 109 van 21.4.2012, blz. 22).”.

7)

In het 49e streepje (Beschikking 2000/367/EG van de Commissie) van punt 1 (Richtlijn 89/106/EEG van de Raad) wordt het volgende toegevoegd:

„, gewijzigd bij:

32011 D 0232: Besluit 2011/232/EU van de Commissie van 11 april 2011 (PB L 97 van 12.4.2011, blz. 49).”.

8)

Na punt 2g (Beschikking 2006/600/EG van de Commissie) worden de volgende punten ingevoegd:

„2h.

32010 D 0081: Besluit 2010/81/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat lijmen voor keramische tegels betreft (PB L 38 van 11.2.2010, blz. 9).

2i.

32010 D 0082: Besluit 2010/82/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat decoratieve wandbekleding in de vorm van rollen of panelen betreft (PB L 38 van 11.2.2010, blz. 11).

2j.

32010 D 0083: Besluit 2010/83/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat aan de lucht drogende voegvulmaterialen betreft (PB L 38 van 11.2.2010, blz. 13).

2k.

32010 D 0085: Besluit 2010/85/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat dekvloeren van cement, calciumsulfaat en kunsthars betreft (PB L 38 van 11.2.2010, blz. 17).

2l.

32010 D 0737: Besluit 2010/737/EU van de Commissie van 2 december 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat staalplaten met polyestercoating en plastisolcoating betreft (PB L 317 van 3.12.2010, blz. 39).

2m.

32010 D 0738: Besluit 2010/738/EU van de Commissie van 2 december 2010 tot vaststelling van klassen van materiaalgedrag bij brand voor bepaalde voor de bouw bestemde producten wat vezelversterkte gipsproducten betreft (PB L 317 van 3.12.2010, blz. 42).

2n.

32011 D 0019: Besluit 2011/19/EU van de Commissie van 14 januari 2011 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor voegkitten in bouwconstructies en voor afdichtingen in vloeren (voetgangers) (PB L 11 van 15.1.2011, blz. 49).

2o.

32011 D 0284: Besluit 2011/284/EU van de Commissie van 12 mei 2011 betreffende de procedure voor de conformiteitsverklaring van voor de bouw bestemde producten, overeenkomstig artikel 20, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad voor stroom-, besturings- en communicatiekabels (PB L 131 van 18.5.2011, blz. 22).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Besluiten 2010/81/EU, 2010/82/EU, 2010/83/EU, 2010/85/EU, 2010/679/EU, 2010/683/EU, 2010/737/EU, 2010/738/EU, 2011/14/EU, 2011/19/EU, 2011/232/EU, 2011/246/EU, 2011/284/EU en Uitvoeringsbesluiten 2012/201/EU en 2012/202/EU zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (16).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 38 van 11.2.2010, blz. 9.

(2)  PB L 38 van 11.2.2010, blz. 11.

(3)  PB L 38 van 11.2.2010, blz. 13.

(4)  PB L 38 van 11.2.2010, blz. 17.

(5)  PB L 292 van 10.11.2010, blz. 55.

(6)  PB L 293 van 11.11.2010, blz. 60.

(7)  PB L 317 van 3.12.2010, blz. 39.

(8)  PB L 317 van 3.12.2010, blz. 42.

(9)  PB L 10 van 14.1.2011, blz. 5.

(10)  PB L 11 van 15.1.2011, blz. 49.

(11)  PB L 97 van 12.4.2011, blz. 49.

(12)  PB L 103 van 19.4.2011, blz. 114.

(13)  PB L 131 van 18.5.2011, blz. 22.

(14)  PB L 109 van 21.4.2012, blz. 20.

(15)  PB L 109 van 21.4.2012, blz. 22.

(16)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/48


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 198/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 207/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 betreffende elektronische gebruiksaanwijzingen voor medische hulpmiddelen (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Bijlage II bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In hoofdstuk XXX van bijlage II bij de EER-overeenkomst wordt na punt 8 (Besluit 2010/227/EU van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„9.

32012 R 0207: Verordening (EU) nr. 207/2012 van de Commissie van 9 maart 2012 betreffende elektronische gebruiksaanwijzingen voor medische hulpmiddelen (PB L 72 van 10.3.2012, blz. 28).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 207/2012 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (2).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 72 van 10.3.2012, blz. 28.

(2)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/49


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 199/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage XIII (Vervoer) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de overeenkomst” genoemd, en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage XIII bij de overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 180/2012 van het Gemengd Comité van de EER van 28 september 2012 (1).

(2)

Verordening (EU) nr. 1286/2011 van de Commissie van 9 december 2011 tot vaststelling van een gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee, krachtens artikel 5, lid 4, van Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) dient in de overeenkomst te worden opgenomen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XIII bij de overeenkomst wordt na punt 55ca (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 651/2011 van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„55cb.

32011 R 1286: Verordening (EU) nr. 1286/2011 van de Commissie van 9 december 2011 tot vaststelling van een gemeenschappelijke methodologie voor het onderzoek naar ongevallen en incidenten op zee, krachtens artikel 5, lid 4, van Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 10.12.2011, blz. 36).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 1286/2011 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. 62/2012 van het Gemengd Comité van de EER van 30 maart 2012 (4), als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 341 van 13.12.2012, blz. 34.

(2)  PB L 328 van 10.12.2011, blz. 36.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.

(4)  PB L 207 van 2.8.2012, blz. 42.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/50


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 200/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), gerectificeerd in PB L 108 van 29.4.2010, blz. 355, dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt bij Verordening (EG) nr. 66/2010 ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(3)

Bijlage XX bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XX bij de EER-overeenkomst komt de tekst van punt 2a (Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad) als volgt te luiden:

32010 R 0066: Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1), gerectificeerd in PB L 108 van 29.4.2010, blz. 355.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EG) nr. 66/2010, gerectificeerd in PB L 108 van 29.4.2010, blz. 355, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (3).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.

(3)  Grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/51


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 201/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Besluit 2010/709/EU van de Commissie van 22 november 2010 tot oprichting van het Europees Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Besluit 2011/263/EU van de Commissie van 28 april 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan machineafwasmiddelen (2) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Besluit 2011/264/EU van de Commissie van 28 april 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor wasmiddelen (3) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

Besluit 2011/330/EU van de Commissie van 6 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor notebookcomputers (4) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(5)

Besluit 2011/331/EU van de Commissie van 6 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor lichtbronnen (5) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(6)

Besluit 2011/333/EU van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier (6), gerectificeerd in PB L 161 van 21.6.2011, blz. 34, dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(7)

Besluit 2011/337/EU van de Commissie van 9 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor personal computers (7) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(8)

Besluit 2011/381/EU van de Commissie van 24 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan smeermiddelen (8) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(9)

Besluit 2011/382/EU van de Commissie van 24 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan handafwasmiddelen (9) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(10)

Besluit 2011/383/EU van de Commissie van 28 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan allesreinigers en sanitairreinigers (10), gerectificeerd in PB L 110 van 24.4.2012, blz. 44, dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(11)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2000/730/EG van de Commissie (11) wordt bij Besluit 2010/709/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(12)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2003/31/EG van de Commissie (12) wordt bij Besluit 2011/263/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(13)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2003/200/EG van de Commissie (13) wordt bij Besluit 2011/264/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(14)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2005/343/EG van de Commissie (14) wordt bij Besluit 2011/330/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(15)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2002/747/EG van de Commissie (15) wordt bij Besluit 2011/331/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(16)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2002/741/EG van de Commissie (16) wordt bij Besluit 2011/333/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(17)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2005/341/EG van de Commissie (17) wordt bij Besluit 2011/337/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(18)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2005/360/EG van de Commissie (18) wordt bij Besluit 2011/381/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(19)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2005/342/EG van de Commissie (19) wordt bij Besluit 2011/382/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(20)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Beschikking 2005/344/EG van de Commissie (20) wordt bij Besluit 2011/383/EU ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(21)

Bijlage XX bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

De tekst van punt 2ad (Beschikking 2000/730/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32010 D 0709: Besluit 2010/709/EU van de Commissie van 22 november 2010 tot oprichting van het Europees Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie (PB L 308 van 24.11.2010, blz. 53).”.

2)

De tekst van punt 2e (Beschikking 2003/200/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0264: Besluit 2011/264/EU van de Commissie van 28 april 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor wasmiddelen (PB L 111 van 30.4.2011, blz. 34).”.

3)

De tekst van punt 2h (Beschikking 2003/31/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0263: Besluit 2011/263/EU van de Commissie van 28 april 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan machineafwasmiddelen (PB L 111 van 30.4.2011, blz. 22).”.

4)

De tekst van punt 2o (Beschikking 2002/747/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0331: Besluit 2011/331/EU van de Commissie van 6 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor lichtbronnen (PB L 148 van 7.6.2011, blz. 13).”.

5)

De tekst van punt 2q (Beschikking 2005/341/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0337: Besluit 2011/337/EU van de Commissie van 9 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor personal computers (PB L 151 van 10.6.2011, blz. 5).”.

6)

De tekst van punt 2r (Beschikking 2005/342/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0382: Besluit 2011/382/EU van de Commissie van 24 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan handafwasmiddelen (PB L 169 van 29.6.2011, blz. 40).”.

7)

De tekst van punt 2s (Beschikking 2005/343/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0330: Besluit 2011/330/EU van de Commissie van 6 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor notebookcomputers (PB L 148 van 7.6.2011, blz. 5).”.

8)

De tekst van punt 2t (Beschikking 2005/344/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0383: Besluit 2011/383/EU van de Commissie van 28 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan allesreinigers en sanitairreinigers (PB L 169 van 29.6.2011, blz. 52), gerectificeerd in PB L 110 van 24.4.2012, blz. 44.”.

9)

De tekst van punt 2u (Beschikking 2005/360/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0381: Besluit 2011/381/EU van de Commissie van 24 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan smeermiddelen (PB L 169 van 29.6.2011, blz. 28).”.

10)

De tekst van punt 2x (Beschikking 2002/741/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32011 D 0333: Besluit 2011/333/EU van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor kopieerpapier en grafisch papier (PB L 149 van 8.6.2011, blz. 12), gerectificeerd in PB L 161 van 21.6.2011, blz. 34.”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Besluiten 2010/709/EU, 2011/263/EU, 2011/264/EU, 2011/330/EU, 2011/331/EU, 2011/333/EU, gerectificeerd in PB L 161 van 21.6.2011, blz. 34, 2011/337/EU, 2011/381/EU, 2011/382/EU en 2011/383/EU, gerectificeerd in PB L 110 van 24.4.2012, blz. 44, zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (21), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. 200/2012 van het Gemengd Comité van de EER van 26 oktober 2012 (22), als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 308 van 24.11.2010, blz. 53.

(2)  PB L 111 van 30.4.2011, blz. 22.

(3)  PB L 111 van 30.4.2011, blz. 34.

(4)  PB L 148 van 7.6.2011, blz. 5.

(5)  PB L 148 van 7.6.2011, blz. 13.

(6)  PB L 149 van 8.6.2011, blz. 12.

(7)  PB L 151 van 10.6.2011, blz. 5.

(8)  PB L 169 van 29.6.2011, blz. 28.

(9)  PB L 169 van 29.6.2011, blz. 40.

(10)  PB L 169 van 29.6.2011, blz. 52.

(11)  PB L 293 van 22.11.2000, blz. 24.

(12)  PB L 9 van 15.1.2003, blz. 11.

(13)  PB L 76 van 22.3.2003, blz. 25.

(14)  PB L 115 van 4.5.2005, blz. 35.

(15)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 44.

(16)  PB L 237 van 5.9.2002, blz. 6.

(17)  PB L 115 van 4.5.2005, blz. 1.

(18)  PB L 118 van 5.5.2005, blz. 26.

(19)  PB L 115 van 4.5.2005, blz. 9.

(20)  PB L 115 van 4.5.2005, blz. 42.

(21)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.

(22)  Zie bladzijde 50 van dit Publicatieblad.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/54


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 202/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Verordening (EU) nr. 744/2010 van de Commissie van 18 augustus 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, wat betreft de kritische toepassingen van halonen (2) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(3)

Verordening (EU) nr. 291/2011 van de Commissie van 24 maart 2011 betreffende essentieel gebruik in de Unie van gereguleerde stoffen, chloorfluorkoolwaterstoffen uitgezonderd, voor analytische en laboratoriumtoepassingen krachtens Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (3) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(4)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad (4) wordt bij Verordening (EG) nr. 1005/2009 ingetrokken en dient derhalve uit de EER-overeenkomst te worden geschrapt.

(5)

Onverminderd toekomstige maatregelen van het Gemengd Comité van de EER wordt Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (5) niet in de EER-overeenkomst opgenomen. De verwijzingen naar deze verordening zijn derhalve niet van toepassing.

(6)

Bijlage XX bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

De tekst van punt 21aa (Richtlijn (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad) wordt vervangen door:

32009 R 1005: Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1), gewijzigd bij:

32010 R 0744: Verordening (EU) nr. 744/2010 van de Commissie van 18 augustus 2010 (PB L 218 van 19.8.2010, blz. 2).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

De verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) zijn niet van toepassing.

b)

Artikel 8, lid 4, en lid 5, onder b), zijn niet van toepassing.

c)

Voor de EVA-staten zijn de woorden „, wat de respectieve hoeveelheden zijn, gedurende welke periode de vrijstelling geldt en welke gebruikers voor die essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen in aanmerking komen” in artikel 10, lid 2, niet van toepassing.

d)

Artikel 10, lid 6, is niet van toepassing.

e)

In artikel 11, lid 2, worden na de woorden „Artikel 10, leden 3 tot en met 7” de woorden „, met uitzondering van lid 6,” ingevoegd.

f)

Artikel 11, lid 5, is niet van toepassing.

g)

Artikel 14, leden 1, 3 en 4 zijn niet van toepassing.

h)

Hoofdstuk IV is niet van toepassing.

i)

De bepalingen met betrekking tot invoer en uitvoer in artikel 24 zijn niet van toepassing.

j)

De artikelen 27 en 28 zijn niet van toepassing.

De EVA-staten nemen de maatregelen die nodig zijn om aan de overeenkomstige bepalingen van het Protocol van Montreal en aan de overeenkomstige in Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad vervatte maatregelen te voldoen.”.

2)

Na punt 21aa (Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende punt ingevoegd:

„21aaa.

32011 R 0291: Verordening (EU) nr. 291/2011 van de Commissie van 24 maart 2011 betreffende essentieel gebruik in de Unie van gereguleerde stoffen, chloorfluorkoolwaterstoffen uitgezonderd, voor analytische en laboratoriumtoepassingen krachtens Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 79 van 25.3.2011, blz. 4).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Verordeningen (EG) nr. 1005/2009, (EU) nr. 744/2010 en (EU) nr. 291/2011 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (6).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 286 van 31.10.2009, blz. 1.

(2)  PB L 218 van 19.8.2010, blz. 2.

(3)  PB L 79 van 25.3.2011, blz. 4.

(4)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1.

(5)  PB L 145 van 4.6.2008, blz. 1.

(6)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/56


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 203/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2009/10/EG van de Commissie van 2 december 2008 tot vaststelling van een rapportageformulier voor zware ongevallen krachtens Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (1) dient in de EER-overeenkomst te worden opgenomen.

(2)

Bijlage XX bij de EER-overeenkomst dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage XX bij de EER-overeenkomst wordt na punt 23aa (Beschikking 2002/605/EG van de Commissie) het volgende punt ingevoegd:

„23ab.

32009 D 0010: Beschikking 2009/10/EG van de Commissie van 2 december 2008 tot vaststelling van een rapportageformulier voor zware ongevallen krachtens Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB L 6 van 10.1.2009, blz. 64).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Beschikking 2009/10/EG zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (2).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 6 van 10.1.2009, blz. 64.

(2)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


24.1.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 21/57


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 204/2012

van 26 oktober 2012

tot wijziging van het aan de EER-overeenkomst gehechte Protocol nr. 10, inzake de vereenvoudiging van controles en formaliteiten in het goederenvervoer

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Luidens artikel 9 ter, lid 1, in hoofdstuk II bis van Protocol nr. 10 bij de EER-overeenkomst voeren de partijen, ter waarborging van een gelijkwaardig veiligheidsniveau aan hun buitengrenzen, de in dat hoofdstuk beschreven douaneveiligheidsmaatregelen in, en passen zij deze toe op de goederen die hun douanegebied binnenkomen of verlaten.

(2)

Artikel 9 nonies in hoofdstuk II bis van Protocol nr. 10 bij de EER-overeenkomst bevat een procedure volgens welke de wijzigingen worden vastgesteld die in dat hoofdstuk moeten worden aangebracht in verband met de ontwikkeling van de wetgeving van de Europese Unie.

(3)

De wetgeving van de Europese Unie inzake douaneveiligheidsmaatregelen is met name gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 312/2009 van de Commissie (1), Verordening (EU) nr. 169/2010 van de Commissie (2), en Verordening (EU) nr. 430/2010 van de Commissie (3).

(4)

De bepalingen van Protocol nr. 10 bij de EER-overeenkomst worden in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in de wetgeving van de Europese Unie, om de gelijkwaardigheid van de veiligheid te waarborgen.

(5)

Dit besluit is niet van toepassing op IJsland en Liechtenstein. De toepassing ervan kan echter, op grond van een nieuw besluit, tot deze landen worden uitgebreid.

(6)

Protocol nr. 10 bij de EER-overeenkomst moet daarom dienovereenkomstig worden aangepast.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I van Protocol nr. 10 bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, wordt punt e) vervangen door:

„e)

goederen waarvoor krachtens de wetgeving van de overeenkomstsluitende partijen een mondelinge douaneaangifte of een douaneaangifte door eenvoudige grensoverschrijding is toegestaan, met uitzondering van roerende goederen en voorwerpen, laadborden, containers en middelen voor het vervoer over de weg, per spoor, door de lucht, over zee of de binnenwateren die in het kader van een vrachtcontract worden vervoerd;”.

2)

In artikel 2, lid 1, wordt punt j) vervangen door:

„j)

de volgende goederen die het douanegebied van een overeenkomstsluitende partij rechtstreeks binnenkomen vanaf, of verlaten naar, boor- of productieplatforms of windturbines die door een in het douanegebied van de overeenkomstsluitende partijen gevestigde persoon worden geëxploiteerd:

i)

goederen die bij de bouw, het herstel, het onderhoud of de verbouwing van deze platforms of windturbines daarvan deel zijn gaan uitmaken;

ii)

goederen die voor de uitrusting van deze platforms of windturbines zijn gebruikt;

iii)

andere voorzieningen die op die platforms of windturbines worden gebruikt of verbruikt, en

iv)

ongevaarlijke afvalproducten van deze platforms of windturbines;”.

3)

Aan artikel 2, lid 1, worden de volgende punten toegevoegd:

„m)

goederen die vanuit Helgoland, de Republiek San Marino en Vaticaanstad het grondgebied van een overeenkomstsluitende partij binnenkomen, of daarheen vanaf dat grondgebied worden vervoerd;

n)

goederen die worden vervoerd aan boord van vaartuigen die een lijndienst onderhouden overeenkomstig artikel 313 ter van Verordening (EEG) nr. 2454/93.”.

4)

In artikel 2 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   Een summiere aangifte bij uitgang is niet vereist:

a)

voor goederen die worden geleverd om als onderdeel of toebehoren in schepen of luchtvaartuigen te worden gemonteerd, motorbrandstof, smeermiddelen en gas noodzakelijk voor de werking van de schepen of luchtvaartuigen, levensmiddelen en andere artikelen bestemd om aan boord te worden verbruikt of verkocht;

b)

voor goederen die onder een regeling voor douanevervoer worden geplaatst, indien de gegevens voor de summiere aangifte bij uitgang wordt verstrekt in de elektronische aangifte voor douanevervoer, en mits het kantoor van bestemming tevens het douanekantoor van uitgang is;

c)

voor goederen die in een haven of luchthaven in het douanegebied van een overeenkomstsluitende partij worden geladen om in een andere haven of luchthaven binnen dat gebied te worden gelost, en tijdens een tussenstop in de haven of luchthaven buiten dat gebied aan boord van het schip of luchtvaartuig blijven;

d)

voor goederen die in een haven of luchthaven niet worden gelost uit het transportmiddel waarin zij het douanegebied van een overeenkomstsluitende partij zijn binnengekomen en zullen verlaten;

e)

voor goederen die tevoren in een haven of luchthaven binnen het douanegebied van een overeenkomstsluitende partij zijn geladen en aan boord zullen blijven van het transportmiddel waarin zij dat gebied zullen verlaten;

f)

voor goederen in tijdelijke opslag of in een vrije zone van controletype I die, onder toezicht van hetzelfde douanekantoor, uit het transportmiddel waarmee zij naar de ruimte voor tijdelijke opslag of de vrije zone zijn vervoerd, worden overgeladen in een schip, luchtvaartuig of trein waarin zij vanuit die ruimte of zone het douanegebied van een overeenkomstsluitende partij zullen verlaten, mits:

i)

de goederen worden overgeladen binnen veertien kalenderdagen nadat zij voor tijdelijke opslag of in een vrije zone van controletype I zijn aangeboden; in buitengewone omstandigheden kan de douane de termijn met het oog op die omstandigheden verlengen;

ii)

informatie over de goederen ter beschikking van de douane staat, en

iii)

voor zover de vervoerder dat weet, er geen sprake is van verandering van bestemming of geadresseerde.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op 1 november 2012, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (4).

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2012.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Atle LEIKVOLL


(1)  PB L 98 van 17.4.2009, blz. 3.

(2)  PB L 51 van 2.3.2010, blz. 2.

(3)  PB L 125 van 21.5.2010, blz. 10.

(4)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


Gezamenlijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen ad Besluit nr. 204/2012 van het Gemengd Comité van de EER van 26 oktober 2012 tot wijziging van Protocol nr. 10, meer bepaald met betrekking tot artikel 1, lid 2, van bijlage I bij dat protocol

Met betrekking tot de gegevens die zijn vereist voor de summiere aangifte bij binnenkomst of uitgang bevestigen de overeenkomstsluitende partijen dat:

de bepalingen betreffende de EORI-nummers, en

de bepalingen betreffende het verzoek om uitwijking, vervat in punt 2.6 (tabel 6) van bijlage 30 bis,

die zijn ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 312/2009 van de Commissie van 16 april 2009, niet van toepassing zijn op in een lidstaat van de EVA afgelegde verklaringen.