|
ISSN 1977-0758 doi:10.3000/19770758.L_2013.004.nld |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 4 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
56e jaargang |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
|
9.1.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 4/1 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 11 december 2012
houdende goedkeuring van de sluiting door de Europese Commissie van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, teneinde de Zwitserse Bondsstaat te associëren met het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)
(2013/4/Euratom)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 101, tweede alinea,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Europese Commissie heeft overeenkomstig de richtsnoeren van de Raad onderhandelingen gevoerd over een Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, teneinde de Zwitserse Bondsstaat te associëren met het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) („de overeenkomst”). |
|
(2) |
Derhalve dient de sluiting van deze overeenkomst door de Europese Commissie te worden goedgekeurd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig artikel
De sluiting door de Europese Commissie van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, teneinde de Zwitserse Bondsstaat te associëren met het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013) wordt goedgekeurd.
De bij de sluiting van de overeenkomst door de vertegenwoordiger van de Europese Commissie afgelegde verklaring van de Europese Commissie namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, die is opgenomen in de bijlage bij dit besluit, wordt goedgekeurd.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Gedaan te Brussel, 11 december 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
A. D. MAVROYIANNIS
BIJLAGE
Verklaring van de Europese Commissie namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
De vertegenwoordigers van de Zwitserse Bondsstaat hebben de Europese Commissie verzocht te bevestigen dat het totale bedrag van de bijdrage van de Zwitserse Bondsstaat voor het jaar 2012 voor alle onderzoeksactiviteiten van Euratom niet meer dan 55 miljoen CHF bedraagt.
De Europese Commissie bevestigt dat het door de Zwitserse Bondsstaat te betalen bedrag voor 2012 niet meer dan 55 miljoen CHF bedraagt; uitgaande van de relevante statistische gegevens en rekening houdend met de evenredigheidsfactoren voor het berekenen van de bijdrage van de Zwitserse Bondsstaat voor het jaar 2012 voor alle onderzoeksactiviteiten van Euratom, met inbegrip van die van voor de sluiting van deze overeenkomst.
OVEREENKOMST
inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, teneinde de Zwitserse Bondsstaat te associëren met het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013)
DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE,
(hierna "Euratom" genoemd),
vertegenwoordigd door de Europese Commissie, (hierna "de Commissie" genoemd),
enerzijds,
en
DE ZWITSERSE BONDSSTAAT,
(hierna "Zwitserland" genoemd), vertegenwoordigd door de Zwitserse Bondsraad,
anderzijds,
hierna "de partijen" genoemd,
OVERWEGENDE dat de nauwe banden tussen Zwitserland en Euratom de partijen tot voordeel strekken;
OVERWEGENDE het belang van wetenschappelijk en technologisch onderzoek voor de partijen en hun wederzijds belang bij samenwerking op dit gebied teneinde middelen beter te gebruiken en onnodig dubbel werk te vermijden;
OVERWEGENDE dat de partijen momenteel onderzoeksprogramma's op gebieden van gemeenschappelijk belang uitvoeren;
OVERWEGENDE dat de partijen er belang bij hebben in deze programma’s tot wederzijds voordeel van de partijen samen te werken;
OVERWEGENDE dat de partijen er belang bij hebben de wederzijdse toegang van hun onderzoeksentiteiten tot onderzoeks- en technologische ontwikkelings- en opleidingsactiviteiten aan te moedigen;
OVERWEGENDE dat de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en Zwitserland in 1978 een overeenkomst tot samenwerking op het gebied van de beheerste thermonucleaire kernversmelting en plasmafysica hebben gesloten (hierna de "Fusieovereenkomst" genoemd);
OVERWEGENDE dat de partijen op 8 januari 1986 een kaderovereenkomst voor wetenschappelijke en technische samenwerking hebben gesloten (hierna de "kaderovereenkomst" genoemd), welke overeenkomst op 17 juli 1987 in werking is getreden;
OVERWEGENDE dat artikel 6 van de kaderovereenkomst bepaalt dat de in de kaderovereenkomst bedoelde samenwerking dient te worden uitgevoerd door middel van daartoe strekkende overeenkomsten;
OVERWEGENDE dat de Europese Unie en Zwitserland op 25 juni 2007 een overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking hebben gesloten, welke op 28 februari 2008 in werking is getreden en met terugwerkende kracht wordt toegepast vanaf 1 januari 2007;
OVERWEGENDE dat artikel 9, lid 2, van die overeenkomst voorziet in de hernieuwing van de overeenkomst met het oog op deelname, op onderling overeengekomen voorwaarden, aan nieuwe meerjarige kaderprogramma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling;
OVERWEGENDE dat het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2012-2013), dat tevens bijdraagt tot de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte, goedgekeurd is bij Besluit 2012/93/Euratom van de Raad (1), Verordening (Euratom) nr. 139/2012 van de Raad (2) en bij Besluit 2012/94/Euratom (3) en Besluit 2012/95/Euratom (4) van de Raad (hierna het "Euratom-kaderprogramma 2012-2013"genoemd);
OVERWEGENDE dat, onverminderd de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, deze overeenkomst en alle daaronder vallende activiteiten op generlei wijze afbreuk doen aan de bevoegdheden van de lidstaten om met Zwitserland bilaterale activiteiten op het gebied van wetenschap, technologie, onderzoek en ontwikkeling uit te voeren en in voorkomend geval daartoe overeenkomsten te sluiten;
OVERWEGENDE dat Euratom de Overeenkomst tot oprichting van de Internationale ITER-Organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project heeft ondertekend. Overeenkomstig artikel 21 van die overeenkomst en de overeenkomsten in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de toepassing van de ITER-overeenkomst, de Overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten voor ITER en de Overeenkomst inzake de bredere aanpak op het grondgebied van Zwitserland en inzake het lidmaatschap van Zwitserland van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van 22 november 2007, is de overeenkomst van toepassing op Zwitserland dat als volledig geassocieerde derde staat aan het Euratom-fusieprogramma deelneemt;
OVERWEGENDE dat Euratom lid is van de bij de Beschikking van de Raad van 27 maart 2007 opgerichte Europese Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie. Overeenkomstig artikel 2 van die beschikking en de overeenkomsten in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de toepassing van de ITER-overeenkomst, de Overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten voor ITER en de Overeenkomst inzake de bredere aanpak op het grondgebied van Zwitserland en inzake het lidmaatschap van Zwitserland van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van 22 november 2007, is Zwitserland lid geworden van de Gemeenschappelijke Onderneming als derde staat die zijn onderzoeksprogramma geassocieerd heeft met het Euratom-fusieprogramma;
OVERWEGENDE dat Euratom de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van onderzoek inzake fusie-energie heeft ondertekend. Overeenkomstig artikel 26 van die overeenkomst is de overeenkomst van toepassing op Zwitserland dat als volledig geassocieerde derde staat aan het Euratom-fusieprogramma deelneemt,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN:
Artikel 1
Voorwerp van de overeenkomst
1. Onverminderd de Fusieovereenkomst geldt voor de Zwitserse deelname aan de uitvoering van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 het bepaalde in deze overeenkomst.
In Zwitserland gevestigde juridische entiteiten kunnen aan alle specifieke programma's van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 deelnemen.
2. Zwitserse juridische entiteiten kunnen aan de activiteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Europese Unie deelnemen voor zover op deze deelname lid 1 niet van toepassing is.
3. In de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten, met inbegrip van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, kunnen aan onderzoeksprogramma's en/of -projecten in Zwitserland deelnemen wat betreft onderwerpen die overeenstemmen met die van de programma's van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013.
4. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder "juridische entiteit" verstaan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die overeenkomstig het nationale recht van zijn vestigingsplaats of het recht van de Europese Unie is opgericht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die in eigen naam ongeacht welke rechten en plichten kan hebben. Hieronder vallen onder andere universiteiten, onderzoeksorganisaties, industriële ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en personen.
Artikel 2
Vormen en middelen van samenwerking
De samenwerking neemt de volgende vormen aan:
|
1. |
Deelname van in Zwitserland gevestigde juridische entiteiten aan alle krachtens het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 aangenomen specifieke programma's overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan de activiteiten van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie op het gebied van onderzoek en opleiding. |
|
2. |
Financiële bijdrage van Zwitserland in de begroting van de met het oog op de tenuitvoerlegging van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 aangenomen programma's overeenkomstig bijlage B. |
|
3. |
Deelname van in de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten aan door de Bondsraad goedgekeurde Zwitserse onderzoeksprogramma's en/of -projecten in verband met onderwerpen die overeenstemmen met die van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in de onderscheiden Zwitserse voorschriften en met instemming van de partners in het specifieke project en het management van het corresponderende Zwitserse programma. Tenzij door de relevante Zwitserse voorschriften anders bepaald dragen in de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten die aan Zwitserse onderzoeksprogramma's en -projecten deelnemen, hun eigen kosten met inbegrip van hun relatieve aandeel in de kosten van algemeen beheer en administratie van het project. |
|
4. |
Naast de regelmatige verschaffing van informatie en documentatie over de tenuitvoerlegging van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 en de Zwitserse programma's en/of projecten kan de samenwerking tussen de partijen de volgende vormen aannemen en met de volgende middelen plaatsvinden:
|
Artikel 3
Aanpassing
De samenwerking kan te allen tijde met instemming van de partijen worden aangepast en uitgebreid.
Artikel 4
Intellectuele eigendomsrechten en verplichtingen
1. Onverminderd bijlage A en de toepasselijke wetgeving hebben in Zwitserland gevestigde juridische entiteiten die aan het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 deelnemen met betrekking tot de eigendom, het gebruik en de verspreiding van informatie en intellectuele eigendom die uit deze deelname voortvloeien, dezelfde rechten en plichten als in de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten.
2. Onverminderd bijlage A en de toepasselijke wetgeving hebben in de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten die aan Zwitserse onderzoeksprogramma's en/of -projecten deelnemen overeenkomstig artikel 2, lid 3, met betrekking tot de eigendom, het gebruik en de verspreiding van informatie en intellectuele eigendom die uit deze deelname voortvloeien, dezelfde rechten en plichten als in Zwitserland gevestigde juridische entiteiten die aan de betrokken programma's en/of projecten deelnemen.
Artikel 5
Financiële bepalingen
De voorwaarden voor de financiële bijdrage van Zwitserland zijn uiteengezet in bijlage B.
Artikel 6
Onderzoekscomité Zwitserland/Europese Unie
1. Het bij de kaderovereenkomst opgerichte Onderzoekscomité Zwitserland/Europese Unie controleert, beoordeelt en waarborgt de correcte uitvoering van deze overeenkomst. Eventuele vraagstukken in verband met de uitvoering of interpretatie van deze overeenkomst worden aan dit comité voorgelegd.
2. Het comité kan besluiten de verwijzingen naar de handelingen van de Europese Unie/Euratom in bijlage C te wijzigen.
Artikel 7
Deelname
1. Onverminderd artikel 4 hebben in Zwitserland gevestigde juridische entiteiten die aan het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 deelnemen dezelfde contractuele rechten en verplichtingen als in de Europese Unie gevestigde entiteiten.
2. Voor in Zwitserland gevestigde juridische entiteiten gelden dezelfde voorwaarden en regels voor de indiening en beoordeling van voorstellen en voor de toekenning en sluiting van subsidieovereenkomsten en/of contracten in het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 als voor subsidieovereenkomsten en/of contracten die in dezelfde programma's met in de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten worden gesloten.
3. Als geassocieerde staat heeft Zwitserland overeenkomstig Verordening (Euratom) nr. 139/2012 van de Raad tot vastlegging van de regels voor deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties onder contract ingevolge het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten (2012-2013) het recht beoordelaars voor het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 voor te dragen.
4. Onverminderd artikel 1, lid 3, artikel 2, lid 3, en artikel 4, lid 2, en onverminderd de bestaande voorschriften en procedures, zijn de voorwaarden en regels voor de deelname van in de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten aan de programma's en/of projecten van Zwitserse onderzoeksprogramma's zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, gelijkwaardig aan die welke voor Zwitserse projectpartners gelden. Aan de deelname van één of meer in de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten aan een project kunnen de Zwitserse autoriteiten de voorwaarde verbinden dat ten minste één Zwitserse entiteit deelneemt.
Artikel 8
Mobiliteit
Elke partij garandeert in overeenstemming met de bestaande voorschriften en overeenkomsten de toegang en het verblijf van onderzoekers en - voor zover onmisbaar voor een succesvolle uitvoering van de betrokken activiteit - van een beperkt aantal van hun onderzoekspersoneel, dat in Zwitserland en in de Europese Unie deelneemt aan de activiteiten die onder deze overeenkomst vallen.
Artikel 9
Herziening en toekomstige samenwerking
1. Als Euratom zijn onderzoeksprogramma's herziet of uitbreidt, kan deze overeenkomst onder onderling overeen te komen voorwaarden worden herzien of uitgebreid. De partijen wisselen vooraf informatie en standpunten uit in verband met een dergelijke herziening of uitbreiding en over alle zaken die direct of indirect gevolgen hebben voor de samenwerking met Zwitserland op de gebieden die deel uitmaken van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013. Zwitserland wordt van de exacte inhoud van de herziene of uitgebreide programma's in kennis gesteld binnen twee weken nadat zij door Euratom zijn aangenomen. Als de onderzoeksprogramma's worden herzien of uitgebreid, kan Zwitserland deze overeenkomst beëindigen met een opzeggingstermijn van zes maanden. De kennisgeving van het voornemen om deze overeenkomst te beëindigen of uit te breiden, wordt binnen drie maanden na de vaststelling van het besluit van Euratom gedaan.
2. Als Euratom een nieuw meerjarenprogramma voor onderzoek en opleiding aanneemt, kan deze overeenkomst op onderling door de partijen overeen te komen voorwaarden worden herzien of hernieuwd. De partijen wisselen via het in artikel 6 bedoelde Onderzoekscomité Zwitserland/Europese Unie informatie en standpunten uit in verband met het opstellen van dergelijke programma's of andere lopende en toekomstige onderzoeksactiviteiten.
Artikel 10
Verband met andere internationale overeenkomsten
1. De bepalingen van deze overeenkomst blijven van kracht onverminderd de voordelen die worden beoogd bij andere internationale overeenkomsten die een van de partijen binden en voor juridische entiteiten gevestigd op het grondgebied van die partij zijn gereserveerd.
2. Een juridische entiteit die gevestigd is in een staat die geassocieerd is met het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 (geassocieerde staat) geniet dezelfde rechten en verplichtingen op grond van deze overeenkomst als juridische entiteiten die gevestigd zijn in een lidstaat mits de geassocieerde staat waarin de entiteit is gevestigd ermee akkoord is gegaan aan juridische entiteiten uit Zwitserland dezelfde rechten en verplichtingen toe te kennen.
Artikel 11
Territoriaal toepassingsgebied
Deze overeenkomst is onder de in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie neergelegde voorwaarden van toepassing op de gebieden waar dat Verdrag van toepassing is, enerzijds, en op het grondgebied van Zwitserland, anderzijds.
Artikel 12
Bijlagen
De bijlagen A, B en C zijn een integrerend onderdeel van deze overeenkomst.
Artikel 13
Inwerkingtreding en toepassing
1. Deze overeenkomst wordt door de partijen bekrachtigd of gesloten volgens hun onderscheiden regels. De overeenkomst wordt van kracht op de datum van de laatste kennisgeving van de voltooiing van de daartoe vereiste interne procedures.
2. Deze overeenkomst is van toepassing met ingang van de aanvang van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 tot en met 31 december 2013. In afwijking van lid 5 kan tijdens de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 elk van beide partijen deze overeenkomst schriftelijk beëindigen. In dat geval treedt de overeenkomst op 31 december 2012 buiten werking.
3. Indien deze overeenkomst overeenkomstig lid 2 op 31 december 2012 buiten werking treedt, komt Euratom tegenover Zwitserse begunstigden de verplichtingen na die werden aangegaan voordat een partij van de andere partij de in lid 2 bedoelde kennisgeving heeft ontvangen. Indien Zwitserland de overeenkomst overeenkomstig artikel 2 beëindigt, moet Zwitserland aan Euratom een vergoeding betalen die overeenstemt met het bedrag van de verplichtingen van Euratom voor 2013 tegenover Zwitserse begunstigden tot op het ogenblik waarop Euratom de kennisgeving van Zwitserland heeft ontvangen. Deze vergoeding wordt uiterlijk 45 dagen na ontvangst van het verzoek van Commissie betaald. Punt II.2 van bijlage B is van overeenkomstige toepassing. De partijen regelen in onderlinge overeenstemming de eventuele andere gevolgen.
4. Deze overeenkomst kan alleen schriftelijk worden gewijzigd met instemming van beide partijen. Voor de inwerkingtreding van de wijzigingen geldt de procedure die ook op de inwerkingtreding van deze overeenkomst van toepassing is.
5. Elk van beide partijen kan deze overeenkomst te allen tijde beëindigen met een opzeggingstermijn van zes maanden.
6. Projecten en activiteiten die lopen op het ogenblik waarop deze overeenkomst wordt beëindigd en/of afloopt, worden onder de in deze overeenkomst neergelegde voorwaarden voortgezet totdat zij zijn voltooid. De partijen regelen in onderlinge overeenstemming de eventuele andere gevolgen van de beëindiging.
Deze overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Tsjechische, de Deense, de Nederlandse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Duitse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Slowaakse, de Sloveense, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
(1) PB L 47 van 18.2.2012, blz. 25.
(2) PB L 47 van 18.2.2012, blz. 1.
BIJLAGE A
BEGINSELEN INZAKE DE TOEKENNING VAN INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN
I. Toepassing
Voor de toepassing van deze overeenkomst heeft "intellectuele eigendom" de betekenis die daaraan wordt toegekend in artikel 2 van het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, gesloten te Stockholm op 14 juli 1967.
In de zin van deze overeenkomst wordt onder "kennis" verstaan de resultaten, met inbegrip van informatie, al dan niet beschermbaar, alsmede de auteursrechten of aan de genoemde resultaten verbonden rechten ten gevolge van de aanvraag of eventuele toekenning van octrooien, tekeningen en modellen, kwekersrechten, aanvullende beschermingscertificaten of soortgelijke vormen van bescherming.
II. Intellectuele-eigendomsrechten van de juridische entiteiten van de partijen
|
1. |
Elke partij zorgt ervoor dat de intellectuele eigendomsrechten van juridische entiteiten van de andere partij die deelnemen aan activiteiten die overeenkomstig deze overeenkomst worden uitgevoerd, en aanverwante rechten en verplichtingen die uit een dergelijke deelname voortvloeien, worden behandeld in overeenstemming met de ter zake geldende internationale overeenkomsten die op de partijen van toepassing zijn, met inbegrip van de Trips-overeenkomst (overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die door de Wereldhandelsorganisatie wordt beheerd), de Conventie van Bern (Akte van Parijs 1971) en de Conventie van Parijs (Akte van Stockholm 1967). |
|
2. |
In Zwitserland gevestigde juridische entiteiten die aan acties onder contract van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 deelnemen, hebben met betrekking tot intellectuele eigendom rechten en verplichtingen onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in Verordening (Euratom) nr. 139/2012 van de Raad van 19 december 2011 (1) en in het met Euratom gesloten contract, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in punt 1. |
|
3. |
In de Europese Unie gevestigde juridische entiteiten die aan Zwitserse onderzoekprojecten en/of programma's deelnemen, hebben met betrekking tot intellectuele eigendom dezelfde rechten en verplichtingen als in Zwitserland gevestigde juridische entiteiten die aan deze onderzoekprojecten of programma's deelnemen, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in punt 1. |
III. Intellectuele-eigendomsrechten van de partijen
|
1. |
Tenzij door de partijen uitdrukkelijk anders overeengekomen, zijn de volgende regels van toepassing op kennis die door de partijen is voortgebracht in het kader van activiteiten als bedoeld in artikel 2, onder 4, van deze overeenkomst:
|
|
2. |
Tenzij door de partijen uitdrukkelijk anders overeengekomen, zijn de volgende regels van toepassing op wetenschappelijke publicaties van de partijen:
|
|
3. |
Tenzij door de partijen uitdrukkelijk anders overeengekomen, zijn de volgende regels van toepassing op niet openbaar te maken informatie van de partijen:
|
BIJLAGE B
FINANCIËLE REGELS VOOR DE BIJDRAGE VAN ZWITSERLAND
I. Vaststelling van de financiële bijdrage
|
1. |
De evenredigheidsfactor voor het bepalen van de Zwitserse bijdrage in het Euratom- kaderprogramma 2012-2013, met uitzondering van het Euratom-fusieprogramma, is gelijk aan de verhouding tussen het bruto binnenlands product van Zwitserland tegen marktprijzen en de som van de bruto binnenlandse producten van de lidstaten van de Europese Unie tegen marktprijzen. De evenredigheidsfactor voor het bepalen van de Zwitserse bijdrage aan het fusieprogramma valt zoals voorheen onder de desbetreffende Fusieovereenkomst. Deze verhoudingen worden berekend op basis van de meest recente statistieken van Eurostat die beschikbaar zijn op het ogenblik waarop het de ontwerpbegroting van de Europese Unie voor dat jaar wordt bekendgemaakt. |
|
2. |
De Commissie deelt Zwitserland zo spoedig mogelijk, samen met de nodige achtergrondinformatie, het volgende mede:
|
|
3. |
Zodra de algemene begroting voor 2013 definitief is vastgesteld, deelt de Commissie Zwitserland de bovenstaande bedragen op de staat van uitgaven mede. |
|
4. |
De financiële bijdrage van Zwitserland in verband met de deelname aan het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 wordt vastgesteld als aanvulling op het bedrag dat jaarlijks op de algemene begroting van de Europese Unie beschikbaar is voor vastleggingskredieten om te voldoen aan de financiële verplichtingen van de Commissie in verband met werkzaamheden die worden uitgevoerd in de vormen die nodig zijn voor de uitvoering, het beheer en het functioneren van die programma's en activiteiten die onder deze overeenkomst vallen. |
II. Betalingsprocedures
|
1. |
Uiterlijk op 31 december 2012 doet de Commissie aan Zwitserland een verzoek tot storting in verband met de bijdrage van Zwitserland in het kader van deze overeenkomst voor 2012. Dit verzoek tot storting voorziet in de betaling van de bijdrage van Zwitserland uiterlijk 30 dagen na ontvangst ervan. De Commissie hanteert voor de omrekening van het bedrag voor 2012 naar Zwitserse franken de wisselkoers van de Zwitserse frank ten opzichte van de euro die op de voorlaatste dag van de vorige maand door de Europese Centrale Bank is vastgesteld of, naargelang van de beschikbaarheid, omstreeks die datum door de delegaties of door andere geschikte bronnen is verstrekt.
Tenzij deze overeenkomst op 31 december 2012 buiten werking treedt overeenkomstig artikel 13, lid 2, doet de Commissie na 1 juli 2013 en uiterlijk in november 2013 aan Zwitserland een verzoek tot storting in verband met de bijdrage in het kader van deze overeenkomst voor 2013, zoals vastgesteld op basis van punt I.1 van deze bijlage. Dit verzoek tot storting voorziet in de betaling van deze bijdrage uiterlijk 30 dagen na ontvangst ervan. |
|
2. |
De bijdragen van Zwitserland worden voor 2012 betaald in Zwitserse franken en voor 2013 uitgedrukt en betaald in euro's op het door de Commissie in het verzoek tot storting vermelde rekeningnummer. |
|
3. |
Zwitserland betaalt zijn bijdrage in het kader van deze overeenkomst volgens het in punt 1 vermelde tijdschema. Voor elke te late betaling wordt interest betaald ten belope van de Interbank Offered Rate voor één maand in euro (EURIBOR) zoals gegeven op pagina EURIBOR01 van Reuters (Telerate pagina 248). Deze rente wordt met 1,5 procentpunt per maand vertraging verhoogd. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging. De interest is evenwel pas verschuldigd als de betaling na de in punt 1 genoemde termijnen plaatsvindt. |
|
4. |
Reiskosten van Zwitserse vertegenwoordigers en deskundigen in verband met hun deelname aan de werkzaamheden van onderzoekscomités en in verband met de tenuitvoerlegging van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 worden door de Commissie vergoed op dezelfde grondslag en volgens de procedures die gelden voor vertegenwoordigers en deskundigen van de lidstaten van de Europese Unie. |
III. Voorwaarden voor de uitvoering
|
1. |
De financiële bijdrage van Zwitserland in het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 overeenkomstig de bijlage blijft normaliter gedurende het betrokken begrotingsjaar ongewijzigd. |
|
2. |
Bij de afsluiting van de rekeningen over elk begrotingsjaar n gaat de Commissie in het kader van de opstelling van de jaarrekening over tot een regularisatie van de rekeningen in verband met de bijdrage van Zwitserland, rekening houdend met wijzigingen die zich in de loop van het begrotingsjaar hebben voorgedaan door overschrijvingen, annuleringen, overboekingen of aanvullende en gewijzigde begrotingen. Deze regularisatie vindt plaats bij de eerste betaling voor het jaar n + 1. De laatste regularisatie vindt evenwel uiterlijk plaats in juli van het vierde jaar na de afloop van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013. Betalingen van Zwitserland worden ten gunste van de programma's van Euratom als in de begroting opgenomen ontvangsten geboekt onder de passende begrotingslijn van de staat van ontvangsten van de algemene begroting van de Europese Unie. |
IV. Informatie
|
1. |
Bij de betaling voor 2013 wordt de staat van de kredieten voor het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 van het jaar 2012 opgesteld en ter informatie aan Zwitserland toegezonden in de voor de jaarrekening van de Commissie gebruikelijke opmaak.
Uiterlijk op 30 april 2014 wordt de staat van de kredieten voor het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 van het jaar 2013 opgesteld en ter informatie aan Zwitserland toegezonden in de voor de jaarrekening van de Commissie gebruikelijke opmaak. |
|
2. |
De Commissie deelt Zwitserland statistieken en alle andere algemene financiële gegevens over de uitvoering van het Euratom-kaderprogramma mee die ter beschikking van lidstaten worden gesteld. |
BIJLAGE C
FINANCIËLE CONTROLE VAN DE ZWITSERSE DEELNEMERS AAN HET EURATOM-KADERPROGRAMMA 2012-2013
I. Rechtstreekse contacten
De Commissie neemt rechtstreeks contact op met de in Zwitserland gevestigde deelnemers aan het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 en met hun subcontractanten. Deze verstrekken de Commissie rechtstreeks alle dienstige informatie en documentatie die zij moeten indienen op grond van de in deze overeenkomst genoemde instrumenten en de ter uitvoering daarvan gesloten subsidieovereenkomsten en/of -contracten.
II. Audits
|
1. |
In overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (1), zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1081/2010 van de Raad (2) en met Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie (3), zoals gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) 478/2007 van de Commissie (4) en met de andere regels waarnaar deze overeenkomst verwijst, kan in de met de in Zwitserland gevestigde deelnemers aan het programma gesloten subsidieovereenkomsten en/of contracten worden bepaald dat functionarissen van de Commissie of andere door haar gemachtigde personen bij hen en hun subcontractanten te allen tijde wetenschappelijke, financiële, technologische of andere audits kunnen uitvoeren. |
|
2. |
Aan de functionarissen van de Commissie en andere door haar gemachtigde personen wordt passende toegang geboden tot plaatsen, werken en documenten en tot alle nodige informatie, inclusief informatie in elektronische vorm, om deze audits uit te voeren. Dit toegangsrecht wordt uitdrukkelijk vermeld in de subsidieovereenkomsten en/of contracten die worden gesloten ingevolge de in deze overeenkomst vermelde instrumenten. |
|
3. |
De Europese Rekenkamer heeft dezelfde rechten als de Commissie. |
|
4. |
De audits kunnen ook worden uitgevoerd na afloop van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 of van deze overeenkomst, in overeenstemming met de in de betrokken subsidieovereenkomsten en/of -contracten vastgestelde voorwaarden. |
|
5. |
De Zwitserse financiële controledienst (Eidgenössische Finanzkontrolle) wordt van tevoren in kennis gesteld van de audits die op het Zwitserse grondgebied worden uitgevoerd. Deze kennisgeving is geen juridische voorwaarde voor de uitvoering van de audits. |
III. Controles ter plaatse
|
1. |
In het kader van deze overeenkomst is de Commissie (OLAF) gemachtigd om overeenkomstig de voorwaarden van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad (5) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (6) op het Zwitserse grondgebied controles en verificaties ter plaatse uit te voeren. |
|
2. |
De controles en inspecties ter plaatse worden door de Commissie voorbereid en uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Zwitserse financiële controledienst of andere door deze dienst aangewezen bevoegde Zwitserse instanties, die tijdig in kennis worden gesteld van het voorwerp, het doel en de juridische grondslag van de controles en inspecties zodat zij alle nodige hulp kunnen bieden. Te dien einde kunnen functionarissen van de bevoegde Zwitserse autoriteiten aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen. |
|
3. |
Wanneer de betrokken Zwitserse instanties dat verlangen, worden de controles en verificaties ter plaatse gezamenlijk door de Commissie en henzelf uitgevoerd. |
|
4. |
Indien deelnemers aan het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 zich verzetten tegen een controle of verificatie ter plaatse, verlenen de Zwitserse instanties de controleurs van de Commissie, overeenkomstig de nationale bepalingen ter zake, de nodige assistentie om hen in staat te stellen de hun opgedragen controles en verificaties ter plaatse tot een goed einde te brengen. |
|
5. |
De Commissie doet de Zwitserse financiële controledienst ten spoedigste mededeling van iedere onregelmatigheid en van ieder vermoeden betreffende een onregelmatigheid waarvan zij in het kader van de controle of verificatie ter plaatse kennis heeft gekregen. De Commissie stelt in ieder geval de bovengenoemde instantie in kennis van het resultaat van deze controles en verificaties. |
IV. Informatie en overleg
|
1. |
Met het oog op een goede uitvoering van deze bijlage wisselen de bevoegde Zwitserse en communautaire instanties regelmatig informatie uit en plegen zij op verzoek van een van de partijen overleg. |
|
2. |
De bevoegde Zwitserse instanties stellen de Commissie onverwijld in kennis van elk feit of elke verdenking waarvan zij kennis hebben gekregen betreffende onregelmatigheden in verband met de sluiting en uitvoering van de subsidieovereenkomsten en/of contracten die worden gesloten ingevolge de in deze overeenkomst genoemde instrumenten. |
V. Vertrouwelijkheid
Ingevolge deze bijlage meegedeelde of verkregen informatie, in eender welke vorm, valt onder het beroepsgeheim en wordt beschermd op dezelfde wijze als soortgelijke informatie wordt beschermd krachtens het Zwitserse recht en de overeenkomstige bepalingen die gelden voor de instellingen van de Gemeenschap. Deze informatie mag niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de instellingen van de Gemeenschap of in de lidstaten of Zwitserland op grond van hun functie op de hoogte moeten zijn van deze informatie, en mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de partijen.
VI. Administratieve maatregelen en sancties
Onverminderd de toepassing van het Zwitserse strafrecht kan de Commissie administratieve maatregelen en sancties opleggen in overeenstemming met de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 1605/2002, zoals gewijzigd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1081/2010 (7) en (EG, Euratom) nr. 2342/2002, zoals gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 478/2007 (8) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (9).
VII. Invordering en uitvoering
Besluiten die de Commissie in het kader van het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst neemt en die voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van staten, een geldelijke verplichting inhouden, vormen in Zwitserland executoriale titel. De formule van uitvoering wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die daartoe door de Zwitserse regering wordt aangewezen. De tenuitvoerlegging vindt plaats volgens de Zwitserse regels. De rechtsgeldigheid van het besluit dat executoriale titel vormt, wordt ter controle voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die worden gewezen ingevolge een arbitrageclausule in een contract onder het Euratom-kaderprogramma 2012-2013 vormen onder dezelfde voorwaarden executoriale titel.
(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 311 van 26.11.2010, blz. 9.
(3) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.
(4) PB L 111 van 28.4.2007, blz. 13.
(5) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.
(6) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
(7) PB L 311 van 26.11.2010, blz. 9.
|
9.1.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 4/13 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 17 december 2012
betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging door exploratie en exploitatie van het continentaal plat en de zeebodem en de ondergrond daarvan
(2013/5/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien de goedkeuring door het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging, waarvan de benaming later is gewijzigd in het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee („het Verdrag van Barcelona”) is namens de Europese Gemeenschap gesloten bij Besluit 77/585/EEG van de Raad (2) en bij Besluit 1999/802/EG van de Raad (3) zijn wijzigingen van het Verdrag van Barcelona aanvaard. |
|
(2) |
Overeenkomstig artikel 7 van het Verdrag van Barcelona moeten de verdragsluitende partijen alle passende maatregelen nemen om verontreiniging van het Middellandse Zeegebied door exploratie en exploitatie van het continentaal plat, de zeebodem en de ondergrond daarvan te voorkomen, te verminderen, te bestrijden en zoveel mogelijk uit te bannen. |
|
(3) |
Een van de protocollen bij het Verdrag van Barcelona heeft betrekking op de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging door exploratie en exploitatie van het continentaal plat en de zeebodem en de ondergrond daarvan (het „offshoreprotocol”). Het is op 24 maart 2011 in werking getreden. Tot dusver hebben Albanië, Cyprus, Libië, Marokko, Syrië en Tunesië het ondertekend. Behalve Cyprus hebben ook bepaalde andere lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Barcelona recent bekendgemaakt dat zij voornemens zijn het protocol eveneens te ratificeren. |
|
(4) |
Er zijn naar schatting meer dan 200 actieve offshoreplatformen in de Middellandse Zee en er worden nog meer installaties gepland. Verwacht wordt dat activiteiten met betrekking tot de exploratie en exploitatie van koolwaterstoffen zullen toenemen door de ontdekking van grote voorraden fossiele brandstoffen in de Middellandse Zee. Door het half ingesloten karakter en de bijzondere hydrodynamica van de Middellandse Zee zou een ongeval zoals dat in de Golf van Mexico in 2010 onmiddellijke schadelijke grensoverschrijdende gevolgen voor de economie en de kwetsbare mariene en kustecoystemen van het Middellandse Zeegebied kunnen hebben. Op de middellange termijn zullen andere minerale hulpbronnen in de diepzee, de zeebodem en de ondergrond waarschijnlijk het voorwerp van exploratie- en exploitatieactiviteiten vormen. |
|
(5) |
Indien de risico’s die voortvloeien uit zulke activiteiten niet doeltreffend worden aangepakt, kan dat een hinderpaal vormen voor de inspanningen van alle lidstaten die de verplichting hebben om de noodzakelijk maatregelen te nemen om in hun mariene wateren in het Middellandse Zeegebied een goede milieutoestand te bereiken en te behouden, zoals voorgeschreven in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (4). Bovendien kunnen de noodzakeljke maatregelen bijdragen aan de naleving van de verbintenissen en verplichtingen die Italië, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Slovenië, Malta, Cyprus en de Unie zelf als partijen bij het Verdrag van Barcelona zijn aangegaan. |
|
(6) |
Het offshoreprotocol bevat bepalingen van diverse aard die op verschillende bestuursniveaus moeten worden uitgevoerd. Onder meer omdat het zeer waarschijnlijk is dat milieuproblemen die verband houden met offshore exploratie- en exploitatieactiviteiten een grensoverschrijdend karakter hebben, is het passend dat de Unie ondersteuning biedt voor de veiligheid van zulke activiteiten, maar het zijn de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor bepaalde in het offshoreprotocol vastgestelde gedetailleerde maatregelen. |
|
(7) |
In de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2010 inzake offshoreveiligheid „Facing the challenge of the safety of offshore oil and gas activities”, wordt gewezen op de behoefte aan internationale samenwerking om de veiligheid van offshoreactiviteiten en de reactiecapaciteit bij ongevallen te versterken; een van de daarmee verbonden acties is de verkenning van het potentieel van regionale overeenkomsten. In de mededeling wordt aanbevolen in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaten een nieuwe impuls te geven aan het proces van bekrachtiging van het offshoreprotocol. |
|
(8) |
De Raad heeft in zijn conclusies van 3 december 2010 over de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten verklaard dat de Unie en haar lidstaten in het kader van internationale initiatieven en fora en regionale samenwerking zoals in het Middellandse Zeegebied een prominente rol moeten blijven spelen in het streven naar de strengste veiligheidsnormen. De Raad roept de Commissie en de lidstaten eveneens op om bestaande internationale overeenkomsten maximaal te benutten. |
|
(9) |
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 13 september 2011 benadrukt hoe belangrijk het is dat het niet-geratificeerde offshoreprotocol, dat gericht is op de bescherming tegen verontreiniging door exploratie en exploitatie, volledig in werking treedt. |
|
(10) |
Een van de doelstellingen van het milieubeleid van de Unie is het bevorderen van maatregelen op internationaal niveau om regionale milieuproblemen aan te pakken. Met betrekking tot het offshoreprotocol is het van bijzonder belang zich rekenschap te geven van de grote kans op grensoverschrijdende milieueffecten in het geval van ongevallen in een half ingesloten zee als de Middellandse Zee. Het is daarom passend dat de Unie alle nodige maatregelen neemt ter ondersteuning van de veiligheid van offshore exploratie- en exploitatieactiviteiten en ter bescherming van het mariene milieu in de Middellandse Zee. |
|
(11) |
De Commissie stelt tevens een verordening inzake de veiligheid van offshoreactiviteiten met betrekking tot de prospectie, exploratie en productie van olie en gas voor („de voorgestelde verordening”). |
|
(12) |
Het offshoreprotcol heeft betrekking op een gebied dat in grote mate onder het recht van de Unie valt. Dit omvat elementen als de bescherming van het mariene milieu, milieueffectbeoordeling en milieuaansprakelijkheid. Onder voorbehoud van de eindbeslissing van de wetgevers inzake de voorgestelde verordening is het offshoreprotocol voorts in overeenstemming met de doelstellingen daarvan, waaronder de doelstellingen met betrekking tot de vergunning, de milieueffectbeoordeling en het technische en financiële vermogen van de exploitanten. |
|
(13) |
Het is essentieel nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de instellingen van de Unie te waarborgen, zowel bij het onderhandelen over en sluiten van de overeenkomst als bij het nakomen van de aangegane verbintenissen. De verplichting tot samenwerking vloeit voort uit de eis dat de Unie internationaal met één stem spreekt. Daarom moeten de lidstaten die partij bij het Verdrag van Barcelona zijn, en die zulks nog niet hebben gedaan, de nodige stappen ondernemen ter afronding van de procedures om het offshoreprotocol te ratificeren of er tot toe te treden. |
|
(14) |
De Unie dient derhalve het offshoreprotocol te sluiten, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De toetreding van de Europese Unie tot het Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging door exploratie en exploitatie van het continentaal plat en de zeebodem en de ondergrond daarvan wordt namens de Unie goedgekeurd.
De tekst van het offshoreprotocol is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd om de persoon (personen) aan te wijzen die gemachtigd wordt (worden) om namens de Unie de in artikel 32, lid 2, van het offshoreprotocol bedoelde akte van goedkeuring neer te leggen bij de regering van Spanje, die als depositaris optreedt, teneinde tot uiting te brengen dat de Unie ermee instemt door het offshoreprotocol gebonden te zijn (5).
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 17 december 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
S. ALETRARIS
(1) Goedkeuring verleend op 20 november 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB L 240 van 19.9.1977, blz. 1.
(3) PB L 322 van 14.12.1999, blz. 32.
(4) PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.
(5) De datum van inwerkingtreding van het offshoreprotocol voor de Unie wordt door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
VERTALING
PROTOCOL
inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging door exploratie en exploitatie van het continentaal plat en de zeebodem en de ondergrond daarvan
PREAMBULE
DE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN BIJ DIT PROTOCOL,
PARTIJEN bij het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging, goedgekeurd te Barcelona op 16 februari 1976,
INDACHTIG artikel 7 van het genoemde verdrag,
INDACHTIG de toename van activiteiten die verband houden met de exploratie en exploitatie van de bodem van de Middellandse Zee en de ondergrond daarvan,
ERKENNENDE dat de verontreiniging die daaruit kan voortvloeien een ernstig gevaar vormt voor het milieu en de mens,
VERLANGENDE de Middellandse Zee te beschermen tegen en te behoeden voor verontreiniging die resulteert uit exploratie- en exploitatieactiviteiten,
REKENING HOUDENDE MET de protocollen bij het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging en, met name, het Protocol betreffende de samenwerking in noodsituaties bij de bestrijding van de verontreiniging van de Middellandse Zee door koolwaterstoffen en andere schadelijke stoffen, goedgekeurd op 16 februari 1976 te Barcelona, en het Protocol inzake speciaal beschermde gebieden van de Middellandse Zee, goedgekeurd op 3 april 1982 te Genève,
INDACHTIG de toepasselijke bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, goedgekeurd te Montego Bay op 10 december 1982 en door veel verdragsluitende partijen ondertekend,
ERKENNENDE de verschillen in ontwikkeling tussen de kuststaten en rekening houdende met de economische en sociale vereisten van de ontwikkelingslanden,
ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:
DEEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:
a) „het verdrag”: het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging, goedgekeurd te Barcelona op 16 februari 1976;
b) „de Organisatie”: de in artikel 17 van het verdrag bedoelde instantie;
c) „hulpbronnen”: alle minerale hulpbronnen, hetzij vast, vloeibaar of gasvormig;
d) „activiteiten die verband houden met de exploratie en/of de exploitatie van de hulpbronnen in het protocolgebied” (hierna „activiteiten” genoemd):
|
i) |
activiteiten in het kader van wetenschappelijk onderzoek naar de hulpbronnen van de zeebodem en de ondergrond daarvan; |
|
ii) |
exploratieactiviteiten:
|
|
iii) |
exploitatieactiviteiten:
|
c) „verontreiniging”: verontreiniging als gedefinieerd in artikel 2, onder a), van het Verdrag;
f) „installatie”: elke bij activiteiten gebruikte vaste of drijvende structuur, en elk integrerend onderdeel daarvan, met inbegrip van, met name:
|
i) |
vaste of mobiele offshore booreenheden; |
|
ii) |
vaste of drijvende productie-eenheden, met inbegrip van dynamisch gepositioneerde eenheden; |
|
iii) |
offshore opslagvoorzieningen, met inbegrip van daartoe gebruikte schepen; |
|
iv) |
offshore laadterminals en transportsystemen voor de gewonnen producten, zoals onderzeese pijpleidingen; |
|
v) |
daarmee verbonden apparatuur en uitrusting voor de overslag, verwerking, opslag en dumping van aan de zeebodem of de ondergrond daarvan onttrokken stoffen; |
g) „exploitant”:
|
i) |
iedere natuurlijke of rechtspersoon waaraan door de partij die jurisdictie uitoefent over het gebied waar de activiteiten worden ondernomen (hierna de „verdragsluitende partij” genoemd) overeenkomstig dit protocol toestemming is verleend om activiteiten te verrichten en/of die zulke activiteiten verricht; of |
|
ii) |
iedere persoon die geen toestemming in de zin van dit protocol heeft, maar de facto zeggenschap heeft over zulke activiteiten; |
h) „veiligheidszone”: een overeenkomstig de bepalingen van algemeen internationaal recht en technische voorschriften rond installaties ingestelde zone, met passende markeringen om de veiligheid van zowel de scheepvaart als de installaties te verzekeren;
i) „afvalstoffen”: stoffen of materialen, van wat voor soort, vorm of omschrijving dan ook, die voortkomen uit onder dit protocol vallende activiteiten en die worden gedumpt, bestemd zijn voor dumping of moeten worden gedumpt;
j) „schadelijke stoffen en materialen”: stoffen en materialen, van wat voor soort, vorm of omschrijving dan ook, die verontreiniging kunnen veroorzaken als ze in het protocolgebied worden geïntroduceerd;
k) „plan voor het gebruik van chemische stoffen”: een door de exploitant van een offshore installatie opgesteld plan waarin de volgende elementen worden vermeld:
|
i) |
de chemische stoffen die de exploitant voornemens is te gebruiken bij de werkzaamheden; |
|
ii) |
het doel of de doelen waarvoor de exploitant voornemens is de chemische stoffen te gebruiken; |
|
iii) |
de maximale concentraties van de chemische stoffen die de exploitant voornemens is te gebruiken in andere stoffen, en de maximale hoeveelheden die hij voornemens is in een bepaalde periode te gebruiken; |
|
iv) |
het gebied waarbinnen de chemische stof kan ontsnappen in het mariene milieu; |
l) „olie”: aardolie in elk vorm, met inbegrip van ruwe olie, stookolie, oliedrab, olieafval en geraffineerde producten en, onverminderd het omvattende karakter van het voorgaande, de in het aanhangsel bij dit protocol opgenomen stoffen;
m) „oliehoudend mengsel”: een mengsel dat olie bevat, ongeacht het gehalte;
n) „afvalwater”:
|
i) |
spoelwater en ander afval uit alle soorten toiletten, urinoirs en wc-spuigaten; |
|
ii) |
spoelwater uit medische ruimten (behandelkamer, ziekenboeg enz.), via wastafels, badkuipen en spuigaten in dergelijke ruimten; |
|
iii) |
ander afvalwater, indien vermengd met het bovenomschreven spoelwater; |
o) „vuilnis”: alle soorten voedsel-, huishoudelijk en bedrijfsafval dat tijdens de normale werking van de installaties wordt gegenereerd en dat voortdurend of periodiek moet worden verwijderd, met uitzondering van de elders in dit protocol gedefinieerde of opgenomen stoffen;
p) „zoetwatergrens”: de plaats in waterlopen waar bij laag water en in een periode met gering zoetwaterdebiet, het zoutgehalte merkbaar stijgt ten gevolge van de aanwezigheid van zeewater.
Artikel 2
Geografische werkingssfeer
1. Het gebied waarop dit protocol van toepassing is (in dit protocol het „protocolgebied” genoemd) is:
|
a) |
het Middellandse Zeegebied als gedefinieerd in artikel 1 van het verdrag, met inbegrip van het continentaal plat en de zeebodem en de ondergrond daarvan; |
|
b) |
de wateren, met inbegrip van de zeebodem en de ondergrond daarvan, gelegen aan de landzijde van de basislijnen van waaraf de breedte van de territoriale zee wordt gemeten en, in het geval van waterlopen, zich uitstrekkende tot de zoetwatergrens. |
2. Elk van de verdragsluitende partijen bij dit protocol (in dit protocol de „partijen” genoemd) mag ook wetlands of kustgebieden op haar grondgebied opnemen in het protocolgebied.
3. Niets in dit protocol of enig op grond van dit protocol aangenomen besluit doet afbreuk aan de rechten van een staat inzake de afbakening van het continentaal plat.
Artikel 3
Algemene verbintenissen
1. De partijen nemen, individueel of door bilaterale of multilaterale samenwerking, alle passende maatregelen ter voorkoming, vermindering, bestrijding en beheersing van door activiteiten veroorzaakte verontreiniging in het protocolgebied, onder meer door ervoor te zorgen dat de daartoe beste beschikbare, vanuit milieuoogpunt doeltreffende en economisch gepaste technieken worden ingezet.
2. De partijen zorgen ervoor dat alle nodige maatregelen worden genomen zodat activiteiten geen verontreiniging veroorzaken.
DEEL II
TOESTEMMINGSSYSTEEM
Artikel 4
Algemene beginselen
1. Voor alle activiteiten in het protocolgebied, met inbegrip van de oprichting van installaties ter plaatse, is een voorafgaande schriftelijke exploratie- of exploitatievergunning van de bevoegde autoriteit vereist. Alvorens een dergelijke autoriteit de vergunning verleent, vergewist zij zich ervan dat de installatie overeenkomstig internationale normen en praktijken is gebouwd en dat de exploitant over de technische deskundigheid en de financiële draagkracht beschikt om de activiteiten te verrichten. Dergelijke vergunning wordt verleend overeenkomstig de passende procedure, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteit.
2. De vergunning wordt geweigerd indien er aanwijzingen zijn dat de voorgestelde activiteiten waarschijnlijk significante nadelige effecten op het milieu kunnen hebben die niet kunnen worden voorkomen door naleving van de in de vergunning vastgestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 6, lid 3, van dit protocol.
3. Wanneer een verdragsluitende partij zich moet uitspreken over de goedkeuring van de vestigingsplaats van een installatie, waakt zij erover dat de vestigingsplaats geen negatieve effecten zal sorteren op bestaande faciliteiten, met name pijpleidingen en kabels.
Artikel 5
Vereisten voor vergunningen
1. De verdragsluitende partijen schrijven voor dat de kandidaat-exploitant voor elke aanvraag voor een machtiging of voor de verlenging van een machtiging het desbetreffende project aan de bevoegde autoriteit moet voorleggen en dat die aanvraag met name het volgende moet omvatten:
|
a) |
een overzicht van de effecten van de voorgestelde activiteiten op het milieu; de bevoegde autoriteit kan, rekening houdend met de aard, de omvang en de duur van de activiteiten en de daarbij gebruikte technische methoden en met de kenmerken van het gebied, een milieueffectbeoordeling overeenkomstig bijlage IV bij dit protocol voorschrijven; |
|
b) |
de precieze omschrijving van de geografische gebieden waar de activiteit wordt gepland, met inbegrip van veiligheidszones; |
|
c) |
bijzonderheden over de professionele en technische kwalificaties van de kandidaat-exploitant en het personeel van de installatie, alsook over de samenstelling van de bemanning; |
|
d) |
de veiligheidsmaatregelen als omschreven in artikel 15; |
|
e) |
het noodplan van de exploitant als omschreven in artikel 16; |
|
f) |
de controleprocedures als omschreven in artikel 19; |
|
g) |
de plannen voor de opruiming van installaties als omschreven in artikel 20; |
|
h) |
voorzorgsmaatregelen voor speciaal beschermde gebieden als omschreven in artikel 21; |
|
i) |
de verzekering of andere financiële zekerheid ter dekking van aansprakelijkheid zoals voorgeschreven in artikel 27, lid 2, onder b). |
2. In het geval van activiteiten voor wetenschappelijk onderzoek en exploratie kan de bevoegde autoriteit, rekening houdend met de aard, de omvang en de duur van de activiteiten en de daarbij gebruikte technische methoden en met de kenmerken van het gebied, ertoe besluiten het toepassingsgebied van de in lid 1 van dit artikel vervatte voorschriften te begrenzen.
Artikel 6
Verlening van vergunningen
1. De in artikel 4 bedoelde machtigingen worden slechts verleend nadat de bevoegde autoriteit heeft onderzocht of aan de in artikel 5 en bijlage IV opgenomen voorschriften is voldaan.
2. In elke vergunning worden de activiteiten en de geldigheidsduur van de machtiging vermeld, worden de geografische grenzen van het onder de vergunning vallende gebied afgebakend en worden de technische voorschriften en de gemachtigde installaties vermeld. De nodige veiligheidszones worden te gepasten tijde in een later stadium vastgesteld.
3. Aan de machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden inzake maatregelen, technieken of methoden die erop zijn gericht de risico’s op door de activiteiten veroorzaakte verontreiniging en daaruit voortvloeiende schade tot een minimum te beperken.
4. De partijen stellen de Organisatie zo snel mogelijk in kennis van machtigingen die zijn verleend of verlengd. De Organisatie houdt een register bij van alle gemachtigde installaties in het protocolgebied.
Artikel 7
Sancties
Elke partij schrijft sancties voor die worden opgelegd bij inbreuken op uit dit protocol voortvloeiende verplichtingen, of bij niet-naleving van de nationale wet- of regelgeving ter uitvoering van dit protocol, of bij niet-nakoming van aan de machtiging verbonden specifieke voorwaarden.
DEEL III
AFVALSTOFFEN EN SCHADELIJKE STOFFEN EN MATERIALEN
Artikel 8
Algemene verplichting
Onverminderd andere in dit deel genoemde normen of verplichtingen leggen de partijen aan exploitanten de algemene verplichting op om de beste beschikbare, vanuit milieuoogpunt doeltreffende en economisch gepaste technieken in te zetten en zich te houden aan internationaal aanvaarde normen inzake afvalstoffen, alsook inzake het gebruik, de opslag en de lozing van schadelijke stoffen of materialen, om het risico op verontreiniging tot een minimum te beperken.
Artikel 9
Schadelijke stoffen en materialen
1. Het gebruik en de opslag van chemische stoffen voor de activiteiten wordt goedgekeurd door de bevoegde autoriteit op basis van het plan voor het gebruik van chemische stoffen.
2. De verdragsluitende partij mag het gebruik van chemische stoffen voor de activiteiten reguleren, beperken of verbieden overeenkomstig de door de verdragsluitende partijen vast te stellen richtlijnen.
3. Met het oog op de bescherming van het milieu zorgen de partijen ervoor dat alle voor activiteiten gebruikte stoffen en materialen vergezeld gaan van een door de producent van die stoffen of materialen verstrekte chemische omschrijving.
4. Het is verboden de in bijlage I bij dit protocol opgenomen schadelijke stoffen en materialen die resulteren uit de onder dit protocol vallende activiteiten, in het protocolgebied te dumpen.
5. Voor de dumping in het protocolgebied van de in bijlage II bij dit protocol opgenomen schadelijke stoffen en materialen die resulteren uit de onder dit protocol vallende activiteiten is per geval een voorafgaande speciale vergunning van de bevoegde autoriteit vereist.
6. Voor de dumping in het protocolgebied van alle andere schadelijke stoffen en materialen die resulteren uit de onder dit protocol vallende activiteiten en die verontreiniging kunnen veroorzaken, is een voorafgaande algemene vergunning van de bevoegde autoriteit vereist.
7. De in de leden 5 en 6 bedoelde vergunningen worden pas afgegeven nadat alle in bijlage III bij dit protocol uiteengezette factoren zorgvuldig zijn onderzocht.
Artikel 10
Olie en oliehoudende mengsels en boorvloeistoffen en boorgruis
1. De partijen stellen gemeenschappelijke normen op voor de dumping in het protocolgebied van olie en oliehoudende mengsels uit installaties en keuren deze goed:
|
a) |
deze gemeenschappelijke normen worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, deel A; |
|
b) |
deze gemeenschappelijk normen zijn niet minder strikt dan hieronder is aangegeven:
|
|
c) |
de partijen bepalen in onderling overleg welke methode wordt gebruikt om het oliegehalte te analyseren. |
2. De partijen stellen gemeenschappelijke normen op voor het gebruik en de dumping van boorvloeistoffen en boorgruis in het protocolgebied en keuren deze goed. Deze gemeenschappelijke normen worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, deel B.
3. Elke partij neemt passende maatregelen ter handhaving van de krachtens dit artikel vastgestelde normen of ter handhaving van de strengere normen die zij eventueel heeft vastgesteld.
Artikel 11
Afvalwater
1. De verdragsluitende partijen verbieden de lozing in het protocolgebied van afvalwater van installaties die permanent worden bemand door tien of meer personen, behalve in de volgende gevallen:
|
a) |
de installatie loost afvalwater na behandeling zoals goedgekeurd door de bevoegde autoriteit op een afstand van ten minste vier zeemijl van het dichtstbijzijnde land of de dichtstbijzijnde vaste visserijinstallatie; de verdragsluitende partij kan dan per geval een besluit nemen; of |
|
b) |
het afvalwater wordt niet behandeld, maar de lozing wordt verricht overeenkomstig internationale regels en normen; of |
|
c) |
het afvalwater passeert via een door de bevoegde autoriteit gecertificeerde afvalwaterbehandelingsinstallatie. |
2. De verdragsluitende partijen leggen passende strengere bepalingen op wanneer deze nodig worden geacht vanwege onder meer het stromingsregime in het gebied of de nabijheid van een in artikel 21 bedoeld gebied.
3. De in lid 1 bedoelde uitzonderingen zijn niet van toepassing indien de lozing zichtbare drijvende vaste deeltjes of kleuring, verkleuring of vertroebeling van het water in de omgeving ten gevolge heeft.
4. Indien het afvalwater is vermengd met afvalstoffen of schadelijke stoffen en materialen waarvoor andere dumpingsvoorschriften gelden, zijn de strengste normen van toepassing.
Artikel 12
Vuilnis
1. De verdragsluitende partijen verbieden de dumping in het protocolgebied van de volgende producten en materialen:
|
a) |
alle kunststoffen, met inbegrip van synthetische koorden, synthetische visnetten en plastic vuilniszakken; |
|
b) |
alle ander niet biologisch afbreekbaar vuilnis, met inbegrip van papier en karton, poetslappen, glas, metaal, flessen, aardewerk en stuw-, bekledings- en verpakkingsmaterialen. |
2. De dumping van voedselafval in het protocolgebied vindt zo ver mogelijk van het land plaats, overeenkomstig internationale regels en normen.
3. Indien vuilnis is vermengd met andere geloosde stoffen of materialen waarvoor andere dumpings- of lozingsvoorschriften gelden, zijn de strengste normen van toepassing.
Artikel 13
Ontvangstfaciliteiten, instructies en sancties
De partijen zorgen ervoor dat:
|
a) |
exploitanten zich naar behoren ontdoen van alle afvalstoffen en schadelijke stoffen en materialen in daartoe bestemde onshore ontvangstfaciliteiten, behalve indien anders toegestaan in het protocol; |
|
b) |
al het personeel instructies krijgt inzake goede dumpingsmethoden; |
|
c) |
sancties worden opgelegd voor illegale dumping. |
Artikel 14
Uitzonderingen
1. De bepalingen van dit deel zijn niet van toepassing in geval van:
|
a) |
overmacht en met name voor dumping:
op voorwaarde dat nadat de schade is ontdekt of nadat de dumping is uitgevoerd alle redelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de kwalijke gevolgen te reduceren; |
|
b) |
de lozing in zee van oliehoudende stoffen of schadelijke stoffen of materialen die, na voorgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit, worden gebruikt ter bestrijding van bepaalde gevallen van verontreiniging teneinde de schade door de verontreiniging tot een minimum te beperken. |
2. De bepalingen van dit deel gelden echter wel wanneer de exploitant heeft gehandeld met de intentie om schade toe te brengen of roekeloos heeft gehandeld en in de wetenschap dat zijn handelen waarschijnlijk tot schade zou leiden.
3. Elke dumping die plaatsvindt in de in lid 1 bedoelde omstandigheden wordt onmiddellijk bij de Organisatie gemeld en, hetzij via de Organisatie, hetzij direct, ter kennis gebracht van alle partijen die er de gevolgen van kunnen ondervinden, samen met alle bijzonderheden over de omstandigheden en de aard en de hoeveelheden geloosde afvalstoffen of schadelijke stoffen en materialen.
DEEL IV
VOORZORGSMAATREGELEN
Artikel 15
Veiligheidsmaatregelen
1. De verdragsluitende partij binnen wier jurisdictie activiteiten zijn gepland of worden verricht, zorgt ervoor dat er veiligheidsmaatregelen worden genomen met betrekking tot het ontwerp, de constructie, de plaatsing, de uitrusting, de markering, de werking en het onderhoud van installaties.
2. De verdragsluitende partij zorgt ervoor dat de exploitant in de installaties te allen tijde over adequate en goed onderhouden uitrusting en apparatuur beschikt om mensenlevens te beschermen, accidentele verontreiniging te voorkomen en te bestrijden en een snelle reactie op noodsituaties te faciliteren, overeenkomstig de beste beschikbare vanuit milieuoogpunt doeltreffende en economisch gepaste technieken en de bepalingen van het in artikel 16 bedoelde noodplan van de exploitant.
3. De bevoegde autoriteit schrijft voor dat een door een erkende instantie afgegeven veiligheids- en geschiktheidscertificaat (hierna „het certificaat” genoemd) wordt overgelegd voor productieplatforms, mobiele offshore booreenheden, offshore opslagvoorzieningen, offshore laadsystemen en pijpleidingen en voor eventuele andere door de verdragsluitende partij gespecificeerde installaties.
4. De partijen verzekeren door inspecties dat de exploitanten de activiteiten verrichten overeenkomstig dit artikel.
Artikel 16
Noodplannnen
1. In noodsituaties passen de verdragsluitende partijen mutatis mutandis de bepalingen toe van het Protocol betreffende de samenwerking in noodsituaties bij de bestrijding van de verontreiniging van de Middellandse Zee door koolwaterstoffen en andere schadelijke stoffen.
2. Elke partij schrijft voor dat exploitanten van installaties onder haar jurisdictie beschikken over een noodplan ter bestrijding van accidentele verontreiniging dat aansluit bij het noodplan van de verdragsluitende partij zoals opgesteld overeenkomstig het Protocol betreffende de samenwerking in noodsituaties bij de bestrijding van de verontreiniging van de Middellandse Zee door koolwaterstoffen en andere schadelijke stoffen en dat is goedgekeurd overeenkomstig de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde procedures.
3. Elke verdragsluitende partij zorgt voor de coördinatie van de ontwikkeling en uitvoering van de noodplannen. Die plannen worden opgesteld overeenkomstig door de bevoegde internationale organisatie vastgestelde richtsnoeren. De plannen zijn met name in overeenstemming met de bepalingen van bijlage VII bij dit protocol.
Artikel 17
Kennisgeving
Elke partij schrijft voor dat exploitanten van installaties onder haar jurisdictie de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis stellen van:
|
a) |
elke gebeurtenis op hun installatie die in het protocolgebied verontreiniging of een risico op verontreiniging veroorzaakt; |
|
b) |
elke gebeurtenis op zee die in het protocolgebied verontreiniging of een risico op verontreiniging veroorzaakt. |
Artikel 18
Wederzijdse bijstand in noodsituaties
In noodsituaties kan een partij die bijstand nodig heeft ter voorkoming, vermindering of bestrijding van verontreiniging die het gevolg is van activiteiten, rechtstreeks of via het Regionaal Centrum voor noodmaatregelen tegen accidentele verontreiniging van de Middellandse Zee (REMPEC), de hulp van de andere partijen inroepen, die al het mogelijke doen om de gevraagde bijstand te verlenen.
Een partij die tevens partij is bij het Protocol betreffende de samenwerking in noodsituaties bij de bestrijding van de verontreiniging van de Middellandse Zee door koolwaterstoffen en andere schadelijke stoffen past te dien einde de desbetreffende bepalingen van dat protocol toe.
Artikel 19
Toezicht
1. Van de exploitant wordt vereist dat hij de milieueffecten van de activiteiten meet of door een gespecialiseerde bevoegde instantie laat meten, rekening houdend met de aard, de omvang en de duur van de activiteiten en de daarbij gebruikte technische methoden en met de kenmerken van het gebied, en dat hij de meetresultaten, overeenkomstig een door de bevoegde autoriteit in haar toestemmingssysteem vastgestelde procedure, periodiek of op verzoek van de bevoegde autoriteit, meedeelt met het oog op een evaluatie door die bevoegde autoriteit.
2. De bevoegde autoriteit stelt waar nodig een nationaal monitoringsysteem in om de installaties en de milieueffecten van de activiteiten regelmatig te monitoren teneinde erover te waken dat de aan de verlening van de toestemming verbonden voorwaarden worden nageleefd.
Artikel 20
Opruiming van installaties
1. Teneinde de veiligheid van de scheepvaart te verzekeren, wordt de exploitant er door de bevoegde autoriteit toe verplicht elke verlaten of afgedankte installatie op te ruimen, rekening houdend met de door de bevoegde internationale organisatie vastgestelde richtsnoeren en normen. Bij een dergelijke opruiming wordt tevens terdege rekening gehouden met elk ander rechtmatig gebruik van de zee, met name de visvangst en de bescherming van het mariene milieu, en met de rechten en plichten van andere verdragsluitende partijen. Voorafgaand aan een dergelijke opruiming neemt de exploitant onder wiens verantwoordelijkheid deze plaatsvindt, alle nodige maatregelen om overvloeiing of lekkage vanuit de plaats van de activiteiten te voorkomen.
2. De bevoegde autoriteit schrijft voor dat de exploitant verlaten of afgedankte pijpleidingen opruimt overeenkomstig lid 1 of dat hij deze vanbinnen schoonmaakt en dan achterlaat of ze vanbinnen schoonmaakt en dan begraaft, zodat ze geen verontreiniging veroorzaken, de scheepvaart niet in gevaar brengen, de visserij niet hinderen, geen bedreiging voor het mariene milieu vormen of geen ander rechtmatig gebruik van de zee of de rechten en plichten van de andere verdragsluitende partijen doorkruisen. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat er voldoende bekendheid wordt gegeven aan de diepte, positie en afmetingen van elke begraven pijpleiding en dat die informatie wordt weergegeven op zeekaarten en aan de Organisatie of andere bevoegde internationale organisaties en de partijen wordt gemeld.
3. De bepalingen van dit artikel zijn ook van toepassing op installaties die zijn afgedankt of verlaten door een exploitant wiens toestemming is ingetrokken of opgeschort overeenkomstig artikel 7.
4. De bevoegde autoriteit kan aangeven welke wijzigingen van het aanvankelijk vastgestelde activiteitsniveau en de aanvankelijk vastgestelde maatregelen ter bescherming van het mariene milieu noodzakelijk zijn.
5. De bevoegde autoriteit kan de overdracht aan andere personen regelen van activiteiten waarvoor een toestemming is verleend.
6. Wanneer de exploitant de bepalingen van dit artikel niet naleeft, onderneemt de bevoegde autoriteit op kosten van de exploitant de actie of acties die nodig zijn om de gevolgen van de niet-naleving door de exploitant te verhelpen.
Artikel 21
Speciaal beschermde gebieden
Ter bescherming van de in het Protocol inzake speciaal beschermde gebieden van de Middellandse Zee afgebakende gebieden en elk ander door een partij ingesteld gebied en ter bevordering van de in dat protocol opgenomen doelstellingen nemen de partijen, hetzij individueel, hetzij middels multilaterale of bilaterale samenwerking, met het internationaal recht strokende speciale maatregelen om door activiteiten in die gebieden veroorzaakte verontreiniging te voorkomen, te verminderen, te bestrijden en te beheersen.
Naast de in het Protocol inzake speciaal beschermde gebieden van de Middellandse Zee bedoelde maatregelen met betrekking tot de verlening van toestemming kunnen zulke maatregelen onder meer bestaan uit:
|
a) |
speciale beperkingen of voorwaarden bij het verlenen van toestemming voor zulke gebieden:
|
|
b) |
versterkte informatie-uitwisseling tussen exploitanten, de bevoegde autoriteiten, de partijen en de Organisatie met betrekking tot zaken die gevolgen kunnen hebben voor zulke gebieden. |
DEEL V
SAMENWERKING
Artikel 22
Studies en onderzoeksprogramma’s
Overeenkomstig artikel 13 van het verdrag werken de partijen waar nodig samen bij de bevordering van studies en het opzetten van programma’s voor wetenschappelijk of technologisch onderzoek teneinde nieuwe methoden te ontwikkelen om:
|
a) |
activiteiten te verrichten op een wijze die het risico op verontreiniging tot een minimum beperkt; |
|
b) |
verontreiniging te voorkomen, te verminderen, te bestrijden en te beheersen, met name in noodsituaties. |
Artikel 23
Internationale regels, normen en aanbevolen praktijken en procedures
1. De partijen werken samen, hetzij direct, hetzij via de Organisatie of andere bevoegde internationale organisaties, teneinde:
|
a) |
passende wetenschappelijke criteria op te stellen voor het formuleren en uitwerken van internationale regels, normen en aanbevolen praktijken en procedures ter verwezenlijking van de doelstellingen van dit protocol; |
|
b) |
zulke internationale regels, normen en aanbevolen praktijken en procedures te formuleren en uit te werken; |
|
c) |
overeenkomstig internationale praktijken en procedures richtsnoeren te formuleren en vast te stellen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van bijlage VI worden nageleefd. |
2. De partijen streven ernaar hun wet- en regelgeving zo snel mogelijk in overeenstemming te brengen met de in lid 1 bedoelde internationale regels, normen en aanbevolen praktijken en procedures.
3. Voor zover mogelijk streven de partijen ernaar informatie uit te wisselen met betrekking tot hun binnenlands beleid, hun nationale wet- en regelgeving en de in lid 2 bedoelde harmonisering.
Artikel 24
Wetenschappelijke en technische bijstand aan ontwikkelingslanden
1. Ter voorkoming, vermindering, bestrijding en beheersing van verontreiniging door activiteiten in het protocolgebied werken de partijen, direct of met de hulp van bevoegde regionale of andere internationale organisaties, samen aan de ontwikkeling en, voor zover mogelijk, uitvoering van programma’s voor bijstand aan ontwikkelingslanden, met name op het gebied van wetenschap, recht, onderwijs en technologie.
2. Technische bijstand omvat met name de opleiding van wetenschappelijk, juridisch en technisch personeel, alsook de verwerving, het gebruik en de productie van de geschikte uitrusting door die landen tegen gunstige, door de betrokken partijen overeen te komen voorwaarden.
Artikel 25
Wederzijdse informatieverstrekking
De partijen informeren elkaar, direct of via de Organisatie, over hun maatregelen, resultaten en, in voorkomend geval, moeilijkheden bij de toepassing van dit protocol. De procedures voor de inzameling en indiening van die informatie worden vastgesteld op de vergaderingen van de partijen.
Artikel 26
Grensoverschrijdende verontreiniging
1. Elke partij neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat activiteiten onder haar jurisdictie op zodanige wijze worden verricht dat ze geen verontreiniging veroorzaken buiten de grenzen van haar jurisdictie.
2. Een partij binnen wier jurisdictie activiteiten worden gepland of verricht, houdt rekening met alle schadelijke milieueffecten, ongeacht of deze effecten zich waarschijnlijk binnen, dan wel buiten haar jurisdictie zullen voordoen.
3. Indien een partij kennis krijgt van gevallen waarin het mariene milieu door verontreiniging een onmiddellijk gevaar van schade loopt of schade heeft opgelopen, stelt het de andere partijen die haars inziens een groot risico lopen de gevolgen van die schade te ondervinden en het Regionaal Centrum voor noodmaatregelen tegen accidentele verontreiniging van de Middellandse Zee (REMPEC) daarvan terstond in kennis en verstrekt het hen tijdig de informatie die hen in staat stelt waar nodig passende maatregelen te nemen. Het REMPEC deelt de informatie onmiddellijk mee aan alle betrokken partijen.
4. De partijen streven ernaar overeenkomstig hun rechtsstelsels en, waar passend, op basis van een overeenkomst, in hun administratieve procedures gelijke toegang en gelijke behandeling te verlenen aan personen in andere staten die mogelijk invloed ondervinden van door voorgestelde of bestaande werkzaamheden veroorzaakte verontreiniging of andere nadelige effecten.
5. Wanneer verontreiniging haar oorsprong vindt op grondgebied van een staat die geen verdragsluitende partij bij dit protocol is, tracht elke getroffen partij met de bedoelde staat samen te werken teneinde de toepassing van het protocol mogelijk te maken.
Artikel 27
Aansprakelijkheid en schadevergoeding
1. De partijen verbinden zich ertoe zo snel mogelijk samen te werken ter opstelling en goedkeuring van passende regels en procedures voor de bepaling van de aansprakelijkheid voor de vergoeding van schade die het gevolg is van onder dit protocol vallende activiteiten, overeenkomstig artikel 16 van het verdrag.
2. In afwachting van de ontwikkeling van zulke procedures stelt elke partij:
|
a) |
de nodige maatregelen vast om ervoor te zorgen dat exploitanten aansprakelijk worden gesteld voor door activiteiten veroorzaakte schade en dat zij onverwijld voldoende schadevergoeding moeten betalen; |
|
b) |
de nodige maatregelen vast om ervoor te zorgen dat de exploitanten door een verzekering gedekt zijn en blijven of conform door de verdragsluitende partij vastgestelde voorwaarden over een andere, soortgelijke financiële zekerheid beschikken om de vergoeding te garanderen van schade die door onder dit protocol vallende activiteiten wordt veroorzaakt. |
DEEL VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 28
Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten
Elke verdragsluitende partij wijst een of meer bevoegde autoriteiten aan om:
|
a) |
de in deel II van dit protocol bedoelde toestemmingen te verlenen, te verlengen en te registreren; |
|
b) |
de in artikel 9 van dit protocol bedoelde speciale en algemene vergunningen af te geven en te registreren; |
|
c) |
de in bijlage V bij dit protocol bedoelde vergunningen af te geven; |
|
d) |
de in artikel 11, lid 1, van dit protocol bedoelde afvalwaterbehandeling goed te keuren en de daartoe bedoelde afvalwaterbehandelingsinstallatie te certificeren; |
|
e) |
voorafgaande goedkeuring te geven voor in artikel 14, lid 1, onder b), van dit protocol bedoelde uitzonderlijke lozingen; |
|
f) |
de in artikel 15, leden 3 en 4, van dit protocol bedoelde taken met betrekking tot de veiligheidsmaatregelen te verrichten; |
|
g) |
de in artikel 16 en bijlage VII van dit protocol beschreven functies met betrekking tot de noodplannen uit te oefenen; |
|
h) |
monitoringprocedures als bedoeld in artikel 19 van dit protocol vast te stellen; |
|
i) |
toe te zien op de in artikel 20 van dit protocol bedoelde opruimingswerkzaamheden. |
Artikel 29
Overgangsmaatregelen
Elke partij stelt procedures en regelgeving vast met betrekking tot activiteiten die zijn aangevangen vóór de inwerkingtreding van dit protocol, ongeacht of daarvoor toestemming is verleend of niet, teneinde ervoor te zorgen dat deze, voor zover haalbaar, voldoen aan de bepalingen van dit protocol.
Artikel 30
Vergaderingen
1. De gewone vergaderingen van de partijen worden gehouden samen met de krachtens artikel 18 van het verdrag belegde gewone vergaderingen van de partijen bij het verdrag. De partijen kunnen ook buitengewone vergaderingen houden overeenkomstig artikel 18 van het verdrag.
2. De vergaderingen van de partijen bij dit protocol hebben onder meer ten doel:
|
a) |
de uitvoering van dit protocol te toetsen en de doeltreffendheid van de genomen maatregelen en de noodzaak van het vaststellen van andere maatregelen, met name in de vorm van bijlagen en aanhangsels, te onderzoeken; |
|
b) |
de bijlagen en aanhangsels bij dit protocol te herzien en te wijzigen; |
|
c) |
de informatie over overeenkomstig deel II van dit protocol verleende of verlengde toestemmingen te onderzoeken; |
|
d) |
de informatie over overeenkomstig deel III van dit protocol afgegeven vergunningen of verleende goedkeuringen te onderzoeken; |
|
e) |
de in artikel 9, lid 2, en artikel 23, lid 1, onder c), van dit protocol bedoelde richtsnoeren vast te stellen; |
|
f) |
de registers van de overeenkomstig artikel 16 van dit protocol vastgestelde noodplannen en interventiemethoden voor noodsituaties te onderzoeken; |
|
g) |
criteria vast te stellen en internationale regels, normen en aanbevolen praktijken en procedures overeenkomstig artikel 23, lid 1, van dit protocol op te stellen, in welk door de partijen overeengekomen vorm dan ook; |
|
h) |
de uitvoering van het beleid en het halen van de in deel V bedoelde doelstellingen te bevorderen, met name de harmonisering van nationale en EU-wetgeving overeenkomstig artikel 23, lid 2, van dit protocol; |
|
i) |
de bij de uitvoering van artikel 27 van dit protocol gemaakte vooruitgang te toetsen; |
|
j) |
andere taken uit te voeren die nodig zijn voor de toepassing van dit protocol. |
Artikel 31
Verhouding tot het verdrag
1. De voor alle protocollen geldende bepalingen van het verdrag zijn ook van toepassing op dit protocol.
2. Het reglement van orde en de financiële regels die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 24 van het verdrag zijn van toepassing op dit protocol, tenzij de partijen bij dit protocol anderszins overeenkomen.
Artikel 32
Slotbepaling
1. Dit protocol staat open voor ondertekening te Madrid van 14 oktober 1994 tot 14 oktober 1995 door elke staat die partij is bij het verdrag en is uitgenodigd deel te nemen aan de op 13 en 14 oktober 1994 te Madrid gehouden Conferentie van gevolmachtigden van de kuststaten van het Middellandse Zeegebied over het Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen door exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan veroorzaakte verontreiniging. Het staat ook, tot dezelfde datum, open voor ondertekening door de Europese Gemeenschap en elke soortgelijke regionale economische groepering waarvan ten minste één lidstaat een kuststaat van het protocolgebied is, en die bevoegdheden uitoefent op onder dit protocol vallende terreinen overeenkomstig artikel 30 van het verdrag.
2. Dit protocol dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de regering van Spanje, die als depositaris optreedt.
3. Vanaf 15 oktober 1995 staat dit protocol open voor toetreding door de in lid 1 genoemde staten, de Europese Gemeenschap en elke in dat lid bedoelde groepering.
4. Dit protocol treedt in werking op de dertigste dag na de datum van de nederlegging van ten minste zes akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot, het protocol door in lid 1 van dit artikel bedoelde partijen.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit protocol hebben ondertekend.
BIJLAGE I
Schadelijke stoffen en materialen waarvan de dumping in het protocolgebied verboden is
|
A. |
De volgende stoffen en materialen en verbindingen daarvan vallen onder artikel 9, lid 4, van het protocol. Ze zijn voornamelijk geselecteerd op basis van hun toxiciteit, persistentie en bioaccumulatie:
|
|
B. |
Deze bijlage is niet van toepassing op lozingen die de in deel A opgesomde stoffen bevatten in hoeveelheden die lager liggen dan de door de partijen gezamenlijk bepaalde grenswaarden en, wat olie betreft, lager liggen dan de in artikel 10 van dit protocol bepaalde grenswaarden. |
(1) Met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of snel worden omgezet in onschadelijke stoffen.
BIJLAGE II
Schadelijke stoffen en materialen waarvan de dumping in het protocolgebied alleen is toegestaan met een speciale vergunning
|
A. |
De volgende stoffen en materialen en verbindingen daarvan vallen onder artikel 9, lid 5, van het protocol.
|
|
B. |
De controle en strikte beperking van de lozing van de in deel A genoemde stoffen geschiedt overeenkomstig bijlage III. |
BIJLAGE III
FACTOREN WAARMEE REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN BIJ DE AFGIFTE VAN VERGUNNINGEN
Voor de afgifte van een krachtens artikel 9, lid 7, vereiste vergunning wordt, naargelang van het geval, bijzondere aandacht geschonken aan de volgende factoren:
|
A. |
Kenmerken en samenstelling van de afvalstof
|
|
B. |
Kenmerken van afvalbestanddelen met betrekking tot hun schadelijkheid
|
|
C. |
Kenmerken van de lozingsplaats en van het ontvangende mariene milieu
|
|
D. |
Beschikbaarheid van afvaltechnologieën De methoden voor afvalreductie en lozing van industriële afvalstoffen en huishoudelijk rioolwater moeten worden geselecteerd rekening houdend met de beschikbaarheid en de uitvoerbaarheid van:
|
|
E. |
Potentiële aantasting van mariene ecosystemen en gebruiksmogelijkheden van zeewater
|
BIJLAGE IV
MILIEUEFFECTBEOORDELING
|
1. |
Elke partij eist dat de milieueffectbeoordeling ten minste de volgende elementen bevat:
|
|
2. |
Rekening houdend met de overeenkomstig artikel 23 van het protocol vastgestelde internationale regels, normen en aanbevolen praktijken en procedures, kondigt elke partij normen af volgens welke de milieueffectbeoordelingen moeten worden geëvalueerd. |
BIJLAGE V
OLIE EN OLIEHOUDENDE MENGSELS EN BOORVLOEISTOFFEN EN BOORGRUIS
De partijen schrijven overeenkomstig artikel 10 voor dat:
|
A. |
Olie en oliehoudende mengsels
|
|
B. |
Boorvloeistoffen en boorgruis
|
BIJLAGE VI
VEILIGHEIDSMAATREGELEN
De partijen schrijven overeenkomstig artikel 15 voor dat:
|
a) |
de installatie veilig moet zijn en geschikt moet zijn voor het doel waarvoor ze wordt gebruikt, met name dat ze zo moet zijn ontworpen en gebouwd dat ze, behalve bij maximale belasting, bestand is tegen elke natuurlijke omstandigheid, met inbegrip van, meer bepaald, aan de hand van historische weerpatronen vastgestelde maximale wind- en golfcondities, aardbevingsrisico’s, de zeebodemgesteldheid en -stabiliteit en de waterdiepte; |
|
b) |
alle fasen van de activiteiten, met inbegrip van opslag en vervoer van de gewonnen hulpbronnen, naar behoren moeten worden voorbereid en dat de hele activiteit open moet staan voor controle om veiligheidsredenen en op de veiligst mogelijke manier moet worden verricht, en dat de exploitant voor alle activiteiten een monitoringsysteem moet toepassen; |
|
c) |
de meest geavanceerde veiligheidssystemen moeten worden gebruikt en regelmatig moeten worden getest om het gevaar op lekken, spillages, accidentele lozingen, brand, explosies, blow-outs of elke ander bedreiging voor de veiligheid van de mens of het milieu tot een minimum te beperken, dat er een opgeleide gespecialiseerde bemanning aanwezig moet zijn om deze systemen te bedienen en te onderhouden en dat die bemanning regelmatig oefeningen moet houden. In het geval van niet permanent bemande installaties waarvoor toestemming is verleend, wordt de permanente beschikbaarheid van een gespecialiseerde bemanning gegarandeerd; |
|
d) |
de installatie - en, waar nodig, de vastgestelde veiligheidszone — overeenkomstig internationale aanbevelingen moet zijn gemarkeerd zodat op een adequate manier voor haar aanwezigheid wordt gewaarschuwd en voldoende details voor de identificatie ervan worden gegeven; |
|
e) |
overeenkomstig de internationale maritieme praktijk de installaties op kaarten moeten zijn aangegeven en aan de betrokkenen moeten worden bekendgemaakt; |
|
f) |
teneinde de naleving van de voorgaande bepalingen te verzekeren, de persoon (personen) die verantwoordelijk (is) zijn voor de installatie en/of de activiteiten, met inbegrip van de persoon die verantwoordelijk is voor de blow-outpreventer, over de door de bevoegde autoriteit vereiste kwalificaties moet (moeten) beschikken en dat er permanent voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is. Zulke kwalificaties omvatten met name continue opleiding over veiligheids- en milieukwesties. |
BIJLAGE VII
NOODPLAN
A. Noodplan van de exploitant:
|
1. |
Exploitanten zijn verplicht ervoor te zorgen:
|
|
2. |
De exploitant werkt op institutionele basis samen met andere exploitanten of entiteiten die in staat zijn de nodige bijstand te verlenen zodat, wanneer zich een noodsituatie voordoet waarvan de schaal of de aard een risico veroorzaakt waarvoor bijstand nodig is of kan zijn, zulke bijstand kan worden verleend. |
B. Nationale coördinatie en sturing
De voor noodsituaties bevoegde autoriteit van een verdragsluitende partij zorgt voor:
|
a) |
de coördinatie van het nationale noodplan en/of de nationale noodprocedures met het noodplan van de exploitant en controle van de uitvoering van de maatregelen, met name wanneer de noodsituatie aanzienlijke schadelijke gevolgen heeft; |
|
b) |
aanwijzingen aan de exploitant om ter voorkoming, vermindering of bestrijding van verontreiniging of bij de voorbereiding van verdere actie daartoe, elke door haar gespecificeerde actie te ondernemen, met inbegrip van het plaatsen van een bestelling voor een ontlastingsboorplatform, of om de exploitant ervan te weerhouden een bepaalde maatregel te nemen; |
|
c) |
de coördinatie van acties ter voorkoming, vermindering of bestrijding van verontreiniging of ter voorbereiding van verdere actie daartoe binnen de nationale jurisdictie, met soortgelijke acties die binnen de jurisdictie van andere staten of door internationale organisaties worden ondernomen; |
|
d) |
het verzamelen en direct beschikbaar maken van alle nodige informatie betreffende de bestaande activiteiten; |
|
e) |
een geactualiseerde lijst van de personen en entiteiten die moeten worden gewaarschuwd bij een noodsituatie en op de hoogte moeten worden gehouden van de ontwikkeling ervan en de genomen maatregelen; |
|
f) |
het verzamelen van alle nodige informatie betreffende de omvang en de middelen ter bestrijding van incidenten en de verspreiding van die informatie onder de belanghebbende partijen; |
|
g) |
de coördinatie van en het toezicht op de in deel A bedoelde bijstand, in samenwerking met de exploitant; |
|
h) |
de organisatie en, indien nodig, de coördinatie van bepaalde acties, met inbegrip van de interventie door technische deskundigen en opgeleid personeel met de nodige uitrusting en materialen; |
|
i) |
onmiddellijke communicatie aan de bevoegde autoriteiten van andere partijen die gevolgen zouden kunnen ondervinden van een incident, teneinde hen in staat te stellen waar nodig de passende maatregelen te nemen; |
|
j) |
de verlening van technische bijstand aan andere partijen, indien nodig; |
|
k) |
onmiddellijke communicatie aan de bevoegde internationale organisaties ter voorkoming van gevaar voor de scheepvaart en andere belangen. |
Aanhangsel
LIJST VAN OLIËN (1)
|
|
Asfaltoplossingen
|
|
|
Oliën
|
|
|
Destillaten
|
|
|
Gasolie Gekraakte gasolie |
|
|
Reactiemotorbrandstof
|
|
|
Nafta
|
|
|
Mengvoorraden benzine
|
|
|
Benzines
|
(1) De lijst van oliën moet niet noodzakelijk als exhaustief worden beschouwd.
VERORDENINGEN
|
9.1.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 4/34 |
VERORDENING (EU) Nr. 6/2013 VAN DE COMMISSIE
van 8 januari 2013
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 6, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 690/2009 van de Commissie (2), bepaalt dat producten, onderdelen en uitrustingsstukken moeten voldoen aan de milieubeschermingseisen van bijlage 16 bij het Verdrag voor de internationale burgerluchtvaart (hierna „het Verdrag van Chicago” genoemd) zoals van toepassing op 20 november 2008 wat betreft volumes I en II, met uitzondering van de aanhangsels. |
|
(2) |
Bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago is gewijzigd sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 690/2009; Verordening (EG) nr. 216/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
|
(3) |
Bij de wijzigingen van de eisen inzake milieubescherming van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago zijn eisen inzake de vermindering van de NOx-emissies vastgesteld en hebben de partijen bij het Verdrag de toestemming gekregen om overgangsmaatregelen vast te stellen voor de toepassing van deze eisen. |
|
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn gebaseerd op het advies dat het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart heeft opgesteld overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder b), en artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008. |
|
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 65, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 opgerichte comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008
Artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt vervangen door:
„1. Producten, onderdelen en uitrustingsstukken voldoen aan de milieubeschermingseisen van wijziging 10 van volume I en wijziging 7 van volume II van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, zoals toepasselijk op 17 november 2011, met uitzondering van de aanhangsels van bijlage 16.”.
Artikel 2
Overgangsmaatregelen
1. Tot 31 december 2016 mogen de lidstaten vrijstellingen verlenen van de strengere emissie-eis van volume II, deel III, hoofdstuk 2, punt 2.3.2, onder d), van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, onder de volgende voorwaarden:
|
a) |
dergelijke vrijstellingen worden verleend in overleg met het Agentschap; |
|
b) |
er mogen alleen vrijstellingen worden verleend als de economische gevolgen voor de organisatie die verantwoordelijk is voor de productie van de vrijgestelde motoren zwaarder wegen dan de belangen op het gebied van milieubescherming; |
|
c) |
in het geval van nieuwe motoren voor installatie in nieuwe luchtvaartuigen mogen de vrijstellingen niet worden verleend voor meer dan 75 motoren per motortype; |
|
d) |
als de lidstaat een verzoek tot vrijstelling in overweging neemt, houdt zij rekening met:
|
|
e) |
als de lidstaat de vrijstelling toekent, specificeert zij minstens:
|
2. Organisaties die verantwoordelijk zijn voor de productie van motoren die onder een vrijstelling vallen welke krachtens dit artikel is verleend, moeten
|
a) |
erop toezien dat de identificatieplaatjes op de desbetreffende motoren gemarkeerd zijn met „EXEMPT NEW” of „EXEMPT SPARE”, al naargelang welke markering relevant is; |
|
b) |
beschikken over een kwaliteitscontroleprocedure om de productie van de desbetreffende motoren te controleren en te beheren; |
|
c) |
de lidstaat die de vrijstelling heeft verleend en de organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerp regelmatig bijzonderheden verstrekken over de vrijgestelde motoren die zijn geproduceerd, zoals het model, het serienummer, het gebruik van de motor en het type luchtvaartuig waarin nieuwe motoren zijn geïnstalleerd; |
|
d) |
lidstaten die een vrijstelling hebben toegekend, stellen het Agentschap onverwijld in kennis van alle in lid 1, onder d), en lid 2, onder c), vermelde gegevens. Het Agentschap houdt een register bij waarin deze gegevens worden bijgehouden en maakt dit register publiek toegankelijk. |
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 8 januari 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
|
9.1.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 4/36 |
VERORDENING (EU) Nr. 7/2013 VAN DE COMMISSIE
van 8 januari 2013
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 748/2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 6, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 bepaalt dat producten, onderdelen en uitrustingsstukken moeten voldoen aan de milieubeschermingseisen van bijlage 16 bij het Verdrag voor de internationale burgerluchtvaart (hierna „het Verdrag van Chicago” genoemd) zoals van toepassing op 20 november 2008 wat betreft volumes I en II, met uitzondering van de aanhangsels. |
|
(2) |
Het Verdrag van Chicago en de bijlagen daarvan zijn sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 216/2008 gewijzigd. |
|
(3) |
Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie (2) dient dan ook dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
|
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn gebaseerd op het advies dat het Agentschap heeft opgesteld overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder b), en artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008. |
|
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 65 van Verordening (EG) nr. 216/2008 opgerichte comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I (deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012 wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
Sectie A, subdeel A, punt 21.A.4, onder a), wordt vervangen door:
|
|
2) |
Sectie A, subdeel F, punt 21.A,130, onder b), wordt vervangen door:
|
|
3) |
In sectie A, subdeel G, punt 21.A.165, onder c), worden de punten 2 en 3 vervangen door:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 8 januari 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
|
9.1.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 4/38 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 8/2013 VAN DE COMMISSIE
van 8 januari 2013
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
|
(2) |
De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 8 januari 2013.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
José Manuel SILVA RODRÍGUEZ
Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
|
(EUR/100 kg) |
||
|
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
|
0702 00 00 |
IL |
51,1 |
|
MA |
59,2 |
|
|
TN |
81,0 |
|
|
TR |
102,6 |
|
|
ZZ |
73,5 |
|
|
0707 00 05 |
EG |
191,6 |
|
TR |
129,7 |
|
|
ZZ |
160,7 |
|
|
0709 93 10 |
MA |
84,0 |
|
TR |
133,7 |
|
|
ZZ |
108,9 |
|
|
0805 10 20 |
EG |
68,6 |
|
MA |
60,9 |
|
|
TR |
68,9 |
|
|
ZA |
50,5 |
|
|
ZZ |
62,2 |
|
|
0805 20 10 |
MA |
78,5 |
|
ZZ |
78,5 |
|
|
0805 20 30 , 0805 20 50 , 0805 20 70 , 0805 20 90 |
IL |
79,1 |
|
MA |
101,4 |
|
|
TR |
83,8 |
|
|
ZZ |
88,1 |
|
|
0805 50 10 |
TR |
78,8 |
|
ZZ |
78,8 |
|
|
0808 10 80 |
CA |
164,3 |
|
CN |
86,7 |
|
|
MK |
31,3 |
|
|
US |
200,2 |
|
|
ZZ |
120,6 |
|
|
0808 30 90 |
CN |
60,7 |
|
US |
144,2 |
|
|
ZZ |
102,5 |
|
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN
|
9.1.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 4/40 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 4 december 2012
tot wijziging van Besluit 2011/734/EU gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen
(2013/6/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 126, lid 9, en artikel 136,
Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Artikel 136, lid 1, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de mogelijkheid om voor de lidstaten die de euro als munt hebben, specifieke maatregelen ter versterking van de coördinatie en de bewaking van de begrotingsdiscipline vast te stellen. |
|
(2) |
Uit hoofde van artikel 126 VWEU dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. Daartoe is in datzelfde artikel een buitensporigtekortprocedure vastgelegd. Het stabiliteits- en groeipact, waarvan het correctieve deel bestaat in de tenuitvoerlegging van de buitensporigtekortprocedure, verschaft het kader waarin, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties wordt ondersteund. |
|
(3) |
Op 27 april 2009 heeft de Raad, overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, besloten dat er in Griekenland een buitensporig tekort bestond. |
|
(4) |
Op 10 mei 2010 heeft de Raad, op basis van artikel 126, lid 9, en artikel 136 VWEU, Besluit 2010/320/EU (1) vastgesteld dat was gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht van Griekenland en waarbij Griekenland werd aangemaand maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig werd geacht om de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2014 te verhelpen. De Raad heeft ook jaarlijkse streefcijfers voor het overheidstekort vastgesteld. |
|
(5) |
Besluit 2010/320/EU is diverse malen ingrijpend gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen nodig waren, is dit besluit bij Besluit 2011/734/EU van de Raad (2) op 12 juli 2011 omwille van de duidelijkheid herschikt. Dit nieuwe besluit is een eerste maal gewijzigd op 8 november 2011 (3). |
|
(6) |
Op 13 maart 2012 (4) is Besluit 2011/734/EU op basis van een aanbeveling van de Commissie opnieuw op een aantal punten gewijzigd, met name wat het traject voor de aanpassing van de begroting betreft, maar de termijn voor het verhelpen van het buitensporige tekort werd niet veranderd. De tot Griekenland gerichte aanbeveling om maatregelen te treffen teneinde de buitensporigtekortsituatie uiterlijk in 2014 te verhelpen en hiertoe in de periode 2009-2014 een verbetering van het structurele saldo met ten minste 10 procentpunten van het bbp tot stand te brengen, werd bij dat besluit bevestigd. |
|
(7) |
Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (5) kan de Raad, indien effectief gevolg is gegeven aan een aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, VWEU, en indien er zich na de vaststelling van de aanmaning onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën voordoen, op basis van een aanbeveling van de Commissie besluiten een herziene aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, VWEU, vast te stellen. |
|
(8) |
De economische bedrijvigheid zal volgens de huidige prognoses op een veel lager niveau liggen dan bij de laatste wijziging van Besluit 2011/734/EU in maart 2012 werd aangenomen. Verwacht wordt dat zowel het reële als het nominale bbp in 2012 en 2013 veel lager zal liggen. Uit de recente herziening van de Griekse nationale rekeningen in oktober 2012 kwam een sterkere krimp van het reële bbp naar voren dan uit de onderliggende cijfers in Besluit 2011/734/EU. Volgens de najaarsprognoses 2012 van de diensten van de Commissie zou het reële bbp in 2012 met 6,0 % en in 2013 met nog eens 4,2 % krimpen (tegenover een krimp van 4,7 % en een stagnatie op 0,0 % voor respectievelijk 2012 en 2013 in Besluit 2011/734/EU) en in 2014 groeien met slechts 0,6 %. Deze sterke versombering van het economische scenario gaat gepaard met een even scherpe verslechtering van de vooruitzichten voor de overheidsfinanciën bij ongewijzigd beleid. |
|
(9) |
In 2012 zal het overheidstekort naar verwachting uitkomen op 6,9 % van het bbp en dus ruim onder het voor 2012 bij Besluit 2011/734/EU vastgestelde maximum voor het overheidstekort (berekend op basis van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2223/96 (6)) van 7,3 % van het bbp liggen. Verwacht wordt dat het overheidstekort in 2012 nominaal op 13,4 miljard EUR uitkomt, tegenover de in Besluit 2011/734/EU vastgelegde tekortlimiet van 14,8 miljard EUR. Het primaire tekort zal naar verwachting echter iets hoger uitvallen dan de streefwaarde van 1,0 % van het bbp, hoofdzakelijk door de onverwacht diepe recessie. Volgens schattingen zou Griekenland zijn structureel tekort met 13,4 procentpunten van het bbp hebben teruggebracht van 14,7 % in 2009 tot naar schatting 1,3 % in 2012. Griekenland heeft in de periode 2009-2012 een verbetering van het structurele saldo verwezenlijkt die reeds boven het door de Raad voor de periode 2009-2014 aanbevolen minimum van 10 procentpunten van het bbp ligt. Op 11 november 2012 heeft het Griekse Parlement de begroting voor 2013 goedgekeurd, die voorziet in een besparing van, naar verwacht, meer dan 9,2 miljard EUR, d.i. meer dan 5 % van het bbp. De begroting voor 2013 maakt deel uit van de budgettaire middellangetermijnstrategie („BMTS”) 2013-2016, die het Griekse Parlement enkele dagen eerder, op 7 november 2012, had goedgekeurd. De BMTS en de desbetreffende wetgeving ter uitvoering daarvan voorzien in een zeer aanzienlijke en vervroegde budgettaire consolidatie met meer dan 7 % van het bbp tegen 2016, met een uitgebreid pakket aan structurele maatregelen die een wezenlijke consolidatie van de begroting zullen schragen. In het licht van deze ontwikkelingen dienen de beleidsvoorwaarden van het memorandum van overeenstemming bij het economische aanpassingsprogramma van Griekenland te worden geactualiseerd. De door Griekenland aangegane verbintenis heeft niet alleen betrekking op de maatregelen inzake begrotingsconsolidatie, maar ook op de maatregelen die nodig zijn om de groei te versterken en de negatieve sociale gevolgen tot een minimum te beperken. Over het geheel genomen heeft Griekenland in 2012 dan ook effectief werk gemaakt van de vermindering van het tekort overeenkomstig Besluit 2011/734/EU. |
|
(10) |
In de najaarsprognoses 2012 van de Commissie werd verwacht dat de geconsolideerde bruto overheidsschuld in 2012 met 11,1 miljard EUR zou zijn teruggelopen, tegenover het in Besluit 2011/734/EU vastgestelde bedrag van 26,95 miljard EUR. Dit is toe te schrijven aan bij de verwachtingen achterblijvende resultaten wat betreft de opbrengsten uit privatiseringen, de consolidatie van de overheidsschuld, kastransactiecorrecties en andere renteaanpassingen. Gezien het lagere nominale bbp als gevolg van de herziening van de statistische gegevens en in het licht van de ongunstigere macro-economische vooruitzichten zou de schuldquote eerst stijgen tot 176,7 %, waarna, in december 2012, dankzij de uitvoering van de initiatieven die door de lidstaten die de euro als munt hebben, zijn overeengekomen en bepaalde door Griekenland overwogen schuldverminderende maatregelen, de schuld eind 2012 zou dalen tot net boven 160 % van het bbp. Die maatregelen zouden de houdbaarheid van de schuld ten goede moeten komen, en bepaalde door Griekenland overwogen schuldverminderende maatregelen zouden de houdbaarheid van het schuldtraject moeten verbeteren, zonder gevolgen voor het traject voor het primaire begrotingsoverschot. De verwachting is dat, mede gezien de krimp van het begrotingstekort en de sterkere nominale bbp-groei als gevolg van de structurele beleidsmaatregelen, de schuldquote een piek zal bereiken in 2013. Vanaf 2014 zou de schuldquote beginnen dalen, om in 2016 terug te lopen tot minder dan 160 % van het bbp. |
|
(11) |
Ondanks de effectieve maatregelen gaat de sterke versombering van het economische scenario gepaard met een even scherpe verslechtering van de vooruitzichten voor de overheidsfinanciën bij ongewijzigd beleid, wat de volledige correctie van het buitensporige tekort tegen 2014, zoals door de Raad bij Besluit 2011/734/EU was gevraagd, bemoeilijkt. Gezien de ongunstige economische gebeurtenissen is een verlenging van de termijn voor de aanpassingsperiode gerechtvaardigd. Met name dient de termijn die in het besluit van de Raad was vastgesteld, met twee jaar te worden verlengd tot 2016. In het kader van een herzien traject voor het economische aanpassingsprogramma dienen de streefwaarden voor het primaire begrotingssaldo te worden vastgesteld op respectievelijk 0 %, 1,5 %, 3 % en 4,5 % van het bbp voor de periode 2013-2016. De herziening van het traject impliceert dat het begrotingstekort van de overheid in 2016 zal teruglopen tot minder dan 3 % van het bbp. De in december 2012 uit te voeren schuldverminderende maatregelen zouden de rentebetalingen met tot 1 % van het bbp kunnen doen dalen, zodat het begrotingstekort reeds in 2015 tot minder dan 3 % van het bbp zou kunnen worden teruggebracht. Deze cijfers kunnen worden geacht te leiden tot een verbetering van het conjunctuurgezuiverde primaire saldo van 4,1 % in 2012 naar 6,2 % in 2013 en ten minste 6,4 % van het bbp in 2014, 2015 en 2016 en tot een conjunctuurgezuiverd overheidstekort van – 1,3 % in 2012, 0,7 % in 2013, 0,4 % in 2014, 0,0 % in 2015 en – 0,4 % in 2016, rekening houdend met het oorspronkelijke schema van de rentebetalingen. Ondanks de verlenging van de termijn voor het verhelpen van het buitensporige tekort blijft voor de verwezenlijking van het streefcijfer een zeer aanzienlijke budgettaire inspanning noodzakelijk in de periode 2013-2014, met name in het begin. Dankzij de herziening van de termijn zal de geloofwaardigheid van het economische aanpassingsprogramma niet worden aangetast en wordt tevens rekening gehouden met de economische en sociale impact van de consolidatie en met de noodzaak het vertrouwen in het vermogen van de Griekse regering om de budgettaire uitdaging aan te gaan, te behouden. |
|
(12) |
Elke bij dit besluit opgelegde maatregel draagt bij tot de verwezenlijking van de vereiste begrotingsaanpassing. Sommige maatregelen hebben rechtstreekse gevolgen voor de begrotingssituatie van Griekenland, terwijl andere structurele maatregelen zijn die zullen resulteren in een betere budgettaire governance en een gezondere begrotingssituatie op middellange termijn. |
|
(13) |
De zeer ernstige verslechtering van de financiële situatie van de Griekse overheid heeft de lidstaten die de euro als munt hebben, ertoe doen besluiten stabiliteitssteun toe te kennen aan Griekenland met de bedoeling de financiële stabiliteit in de eurozone als geheel te vrijwaren; deze steun wordt gecombineerd met multilaterale bijstand van het Internationaal Monetair Fonds. Sinds maart 2012 wordt door de lidstaten die de euro als munt hebben, steun verleend in de vorm van zowel een bilaterale Griekse leningfaciliteit als een lening van de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit. De leninggevers hebben besloten hun steun afhankelijk te stellen van de naleving door Griekenland van Besluit 2011/734/EU zoals gewijzigd bij het onderhavige besluit. Van Griekenland wordt met name verwacht dat het de in dit besluit gespecificeerde maatregelen uitvoert volgens de kalender die hierin is vastgesteld, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Besluit 2011/734/EU wordt als volgt gewijzigd:
|
1) |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 1. Griekenland maakt zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2016 een einde aan de huidige buitensporigtekortsituatie. 2. Met het aanpassingstraject voor de correctie van het buitensporige tekort wordt de verwezenlijking beoogd van een primair overheidstekort (tekort minus renteuitgaven) van niet meer dan 2 925 miljoen EUR (1,5 % van het bbp) in 2012 en van een primair overheidsoverschot van ten minste 0 miljoen EUR (0,0 % van het bbp) in 2013, 2 775 miljoen EUR (1,5 % van het bbp) in 2014, 5 700 miljoen EUR (3,0 % van het bbp) in 2015 en 9 000 miljoen EUR (4,5 % van het bbp) in 2016. Deze streefcijfers voor het primaire tekort/overschot houden een totaal ESR-overheidstekort in van 6,9 % van het bbp in 2012, 5,4 % van het bbp in 2013, 4,5 % van het bbp in 2014, 3,4 % van het bbp in 2015 en 2,0 % van het bbp in 2016. De in december 2012 uit te voeren schuldverminderende maatregelen zouden de rentebetalingen met tot 1 % van het bbp kunnen doen dalen. Deze cijfers kunnen worden geacht te leiden tot een verbetering van het conjunctuurgezuiverde primaire saldo van 4,1 % in 2012 naar 6,2 % in 2013 en ten minste 6,4 % van het bbp in 2014, 2015 en 2016 en tot een conjunctuurgezuiverd overheidstekort van – 1,3 % in 2012, 0,7 % in 2013, 0,4 % in 2014, 0,0 % in 2015 en – 0,4 % in 2016, rekening houdend met het oorspronkelijke schema van de rentebetalingen. De opbrengsten uit de privatisering van financiële en niet-financiële activa, transacties die verband houden met de herkapitalisatie van banken alsmede alle overdrachten die verband houden met het besluit van 21 februari 2012 van de Eurogroep met betrekking tot inkomsten van de nationale centrale banken in de eurozone, met inbegrip van de Bank van Griekenland, die afkomstig zijn van de Griekse staatsobligaties in hun beleggingsportefeuilles, doen geen afbreuk aan de vereiste inspanningen inzake begrotingsconsolidatie en tellen niet mee bij de beoordeling van deze streefcijfers. Hetzelfde geldt voor betalingen van verlieslijdende banken bovenop die welke zouden voortkomen uit de garantievergoedingsstructuur van de noodliquiditeitssteun die op 30 september 2012 bestond. 3. Het in lid 2 genoemde aanpassingstraject, waarin rekening is gehouden met het effect van de in december 2012 uit te voeren schuldverminderende maatregelen, correleert met een geconsolideerde overheidsschuldquote van minder dan 160 % in 2016.”. |
|
2) |
In artikel 2 wordt het volgende lid ingevoegd: „10 bis. Griekenland neemt uiterlijk vóór 4 december 2012 de volgende maatregelen:
|
|
3) |
Artikel 2, lid 11, wordt vervangen door: „11. Griekenland neemt uiterlijk eind december 2012 de volgende maatregelen:
|
|
4) |
Aan artikel 2 worden de volgende leden toegevoegd: „12. Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind maart 2013:
13. Griekenland neemt uiterlijk eind juni 2013 de volgende maatregelen:
14. Griekenland stelt vóór eind september 2013 alle nodige wetgeving vast om een regel inzake structureel begrotingsevenwicht met een automatisch correctiemechanisme in te voeren.”. |
|
5) |
De tekst in de bijlage bij dit besluit wordt opgenomen als bijlage IA. |
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.
Gedaan te Brussel, 4 december 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
S. ALETRARIS
(1) PB L 145 van 11.6.2010, blz. 6.
(2) PB L 296 van 15.11.2011, blz. 38.
(3) Besluit 2011/791/EU van de Raad (PB L 320 van 3.12.2011, blz. 28).
(4) Besluit 2012/211/EU van de Raad (PB L 113 van 25.4.2012, blz. 8).
(5) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.
(6) Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1).
BIJLAGE
„BIJLAGE IA
MAATREGELEN IN HET KADER VAN DE BUDGETTAIRE MIDDELLANGETERMIJNSTRATEGIE 2013-2016
De aanvullende maatregelen in het kader van de budgettaire middellangetermijnstrategie (BMTS) tot en met 2016 omvatten het volgende:
|
1. |
Rationalisering van de loonsom met ten minste 1 110 miljoen EUR in 2013 en met nog eens 259 miljoen EUR in 2014. |
|
2. |
Besparingen op de pensioenen van ten minste 4 800 miljoen EUR in 2013 en van nog eens 423 miljoen EUR in 2014. |
|
3. |
Verlaging van de operationele uitgaven van de centrale overheid met ten minste 239 miljoen EUR in 2013 en met nog eens 285 miljoen EUR in 2014. |
|
4. |
Besparingen door de rationalisering en de verbeterde efficiëntie van de onderwijsuitgaven ten belope van ten minste 86 miljoen EUR in 2013 en van nog eens 37 miljoen EUR in 2014. |
|
5. |
Besparingen bij de overheidsbedrijven van ten minste 249 miljoen EUR in 2013 en van nog eens 123 miljoen EUR in 2014. |
|
6. |
Verlaging van de operationele defensie-uitgaven, wat een besparing moet opleveren van ten minste 303 miljoen EUR in 2013 en van nog eens 100 miljoen EUR in 2014. |
|
7. |
Besparingen op de uitgaven voor gezondheidszorg en geneesmiddelen van ten minste 455 miljoen EUR in 2013 en van nog eens 620 miljoen EUR in 2014. |
|
8. |
Besparingen door het rationaliseren van de sociale uitkeringen voor een bedrag van ten minste 217 miljoen EUR in 2013 en van nog eens 78 miljoen EUR in 2014. |
|
9. |
Verlaging van de overdrachten van de centrale overheid aan de lokale overheden met ten minste 50 miljoen EUR in 2013 en met nog eens 160 miljoen EUR in 2014. |
|
10. |
Verlaging van de uitgaven ten laste van de begroting voor overheidsinvesteringen (binnenlands gefinancierde overheidsinvesteringen) met 150 miljoen EUR in 2013 en met nog eens 150 miljoen EUR in 2014. |
|
11. |
Verhoging van de ontvangsten met ten minste 1 689 miljoen EUR in 2013 en met nog eens 1 799 miljoen EUR in 2014.” |