ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.360.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 360

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
29 december 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1254/2012 van de Commissie van 11 december 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van International Financial Reporting Standard 10, International Financial Reporting Standard 11, International Financial Reporting Standard 12, International Accounting Standard 27 (2011) en International Accounting Standard 28 (2011) ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1255/2012 van de Commissie van 11 december 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot International Accounting Standard 12, International Financial Reporting Standards 1 en 13 en Interpretatie 20 van het International Financial Reporting Interpretations Committee ( 1 )

78

 

*

Verordening (EU) nr. 1256/2012 van de Commissie van 13 december 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 7 en Internationale Accounting Standard 32 betreft ( 1 )

145

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/1


VERORDENING (EU) Nr. 1254/2012 VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2012

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van International Financial Reporting Standard 10, International Financial Reporting Standard 11, International Financial Reporting Standard 12, International Accounting Standard 27 (2011) en International Accounting Standard 28 (2011)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 12 mei 2011 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) zowel International Financial Reporting Standard (IFRS) 10 Geconsolideerde jaarrekening, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten, als de herziene International Accounting Standard (IAS) 27 Enkelvoudige jaarrekening en IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures gepubliceerd. Doel van IFRS 10 is in één enkel consolidatiemodel te voorzien waarbij zeggenschap als de grondslag voor de consolidatie van alle soorten entiteiten wordt vastgesteld. IFRS 10 vervangt IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening en Interpretatie 12 van het Standing Interpretations Committee (SIC) Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten (SIC-12). IFRS 11 stelt grondslagen vast voor de financiële verslaggeving door partijen bij een gezamenlijke overeenkomst en vervangt IAS 31 Belangen in joint ventures en SIC-13 Entiteiten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend – Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture. IFRS 12 combineert, versterkt en vervangt de voor dochterondernemingen, gezamenlijke overeenkomsten, geassocieerde deelnemingen en niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten geldende vereisten inzake informatieverschaffing. Als gevolg van deze nieuwe IFRSs heeft de IASB ook de herziene IAS 27 en IAS 28 uitgegeven.

(3)

Deze verordening bekrachtigt zowel IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 en de herziene IAS 27 en IAS 28, als de daaruit voortvloeiende wijzigingen in andere standaarden en interpretaties. Deze standaarden en wijzigingen in bestaande standaarden of interpretaties bevatten een aantal verwijzingen naar IFRS 9 die momenteel niet kunnen worden toegepast omdat IFRS 9 nog niet is goedgekeurd door de Unie. Daarom dient elke in de bijlage bij deze verordening voorkomende verwijzing naar IFRS 9 te worden gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Voorts kan geen enkele uit de bijlage bij deze verordening voortvloeiende wijziging in IFRS 9 worden toegepast.

(4)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 en de herziene IAS 27 en IAS 28 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria.

(5)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

de in de bijlage bij deze verordening opgenomen International Financial Reporting Standard (IFRS) 10 Geconsolideerde jaarrekening wordt ingevoegd;

(b)

IFRS 1, IFRS 2, IFRS 3, IFRS 7, International Accounting Standard (IAS) 1, IAS 7, IAS 21, IAS 24, IAS 27, IAS 32, IAS 33, IAS 36, IAS 38, IAS 39 en Interpretatie 5 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC 5) worden gewijzigd en Interpretatie 12 van het Standing Interpretations Committee (SIC-12) wordt vervangen overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte IFRS 10;

(c)

de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten wordt ingevoegd;

(d)

IFRS 1, IFRS 2, IFRS 5, IFRS 7, IAS 7, IAS 12, IAS 18, IAS 21, IAS 24, IAS 32, IAS 33, IAS 36, IAS 38, IAS 39, IFRIC 5, IFRIC 9 en IFRIC 16 worden gewijzigd en IAS 31 en SIC-13 worden vervangen overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte IFRS 11;

(e)

de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten wordt ingevoegd;

(f)

IAS 1 en IAS 24 worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte IFRS 12;

(g)

de in de bijlage bij deze verordening opgenomen herziene IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening wordt ingevoegd;

(h)

de in de bijlage bij deze verordening opgenomen herziene IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures wordt ingevoegd.

2.   Elke in de bijlage bij deze verordening voorkomende verwijzing naar IFRS 9 wordt gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

3.   Geen enkele uit de bijlage bij deze verordening voortvloeiende wijziging in IFRS 9 wordt toegepast.

Artikel 2

Elke onderneming past IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12, de herziene IAS 27, de herziene IAS 28 en de daaruit voortvloeiende wijzigingen, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), d) en f), toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2014 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)   PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.


BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IFRS 10

IFRS 10

Geconsolideerde jaarrekening

IFRS 11

IFRS 11

Gezamenlijke overeenkomsten

IFRS 12

IFRS 12

Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten

IAS 27

IAS 27

Enkelvoudige jaarrekening

IAS 28

IAS 28

Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures

" Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org "

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 10

Geconsolideerde jaarrekening

DOEL

1

Deze IFRS heeft ten doel beginselen vast te stellen voor de presentatie en opstelling van geconsolideerde jaarrekeningen wanneer een entiteit zeggenschap over een of meer andere entiteiten heeft.

Verwezenlijking van het doel

2

Om het in alinea 1 beschreven doel te verwezenlijken, wordt in deze IFRS:

(a)

voorgeschreven dat een entiteit (de moedermaatschappij) die zeggenschap heeft over een of meer entiteiten (dochterondernemingen), een geconsolideerde jaarrekening moet presenteren;

(b)

het principe van zeggenschap gedefinieerd en zeggenschap als de grondslag voor consolidatie vastgesteld;

(c)

uiteengezet hoe het principe van zeggenschap moet worden toegepast om te bepalen of een investeerder zeggenschap heeft over een deelneming en daarom de deelneming moet consolideren; en

(d)

uiteengezet welke verwerkingsvereisten in acht moeten worden genomen voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening.

3

Deze IFRS behandelt geen vereisten voor de administratieve verwerking van bedrijfscombinaties en de gevolgen ervan voor consolidatie, met inbegrip van de goodwill die bij een bedrijfscombinatie ontstaat (zie IFRS 3 Bedrijfscombinaties).

TOEPASSINGSGEBIED

4

Een entiteit die een moedermaatschappij is, moet een geconsolideerde jaarrekening presenteren. Deze IFRS is van toepassing op alle entiteiten, uitgezonderd in de volgende gevallen:

(a)

een moedermaatschappij hoeft geen geconsolideerde jaarrekening te presenteren als:

(i)

zij zelf een 100 %-dochteronderneming is van een andere entiteit, of een dochteronderneming is van een andere entiteit waarin een belang van minder dan 100 % wordt aangehouden, en alle andere aandeelhouders, met inbegrip van hen die anders niet stemgerechtigd zijn, geïnformeerd zijn over het feit dat de moedermaatschappij geen geconsolideerde jaarrekening presenteert, en daartegen geen bezwaar maken;

(ii)

haar schuldbewijzen of eigenvermogensinstrumenten niet worden verhandeld op een voor het publiek toegankelijke markt (een binnen- of buitenlandse effectenbeurs of een niet-officiële effectenbeurs, met inbegrip van lokale en regionale markten);

(iii)

zij haar jaarrekening niet heeft ingediend, en evenmin bezig is met het indienen ervan, bij een beurstoezichthouder of een andere regelgevende instantie met het oog op de uitgifte van een categorie instrumenten op een voor het publiek toegankelijke markt; en

(iv)

haar hoofdmoedermaatschappij of een tussenhoudstermaatschappij ervan een geconsolideerde jaarrekening opstelt die publiekelijk beschikbaar is en met de IFRSs in overeenstemming is.

(b)

regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding of andere regelingen inzake langetermijnpersoneelsbeloningen waarop IAS 19 Personeelsbeloningen van toepassing is.

Zeggenschap

5

Een investeerder, ongeacht de aard van zijn betrokkenheid bij een entiteit (de deelneming), moet bepalen of hij een moedermaatschappij is door te beoordelen of hij zeggenschap over de deelneming uitoefent.

6

Een investeerder oefent zeggenschap over een deelneming uit als hij is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming en over de mogelijkheid beschikt deze opbrengsten via zijn macht over de deelneming te beïnvloeden.

7

Een investeerder oefent derhalve zeggenschap over een deelneming uit als en alleen als de investeerder:

(a)

macht over de deelneming heeft (zie de alinea's 10 tot en met 14);

(b)

is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming (zie de alinea's 15 en 16); en

(c)

over de mogelijkheid beschikt zijn macht over de deelneming te gebruiken om de omvang van de opbrengsten van de investeerder te beïnvloeden (zie de alinea's 17 en 18).

8

Een investeerder moet alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemen bij de beoordeling of hij zeggenschap uitoefent over een deelneming. De investeerder moet opnieuw beoordelen of hij zeggenschap uitoefent over een deelneming als uit feiten en omstandigheden blijkt dat er zich veranderingen hebben voorgedaan in een of meer van de in alinea 7 opgesomde drie elementen van zeggenschap (zie de alinea's B80 tot en met B85).

9

Twee of meer investeerders oefenen gezamenlijk de zeggenschap over een deelneming uit wanneer zij samen moeten handelen om de relevante activiteiten te sturen. Omdat geen enkele investeerder de activiteiten kan sturen zonder de medewerking van de anderen, heeft geen enkele investeerder in zulke gevallen individuele zeggenschap over de deelneming. Iedere investeerder verwerkt zijn belang in de deelneming in overeenstemming met de relevante IFRSs, zoals IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures of IFRS 9 Financiële Instrumenten.

Macht

10

Een investeerder heeft macht over een deelneming wanneer hij bestaande rechten heeft die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten, d.w.z. de activiteiten die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden, te sturen.

11

Macht komt voort uit rechten. Soms is macht makkelijk te beoordelen, zoals wanneer macht over een deelneming direct en uitsluitend verkregen wordt via de stemrechten die uit eigenvermogensinstrumenten, zoals aandelen, voortvloeien. Macht kan dan worden beoordeeld op grond van de stemrechten die uit die aandelen voortvloeien. In andere gevallen is de beoordeling gecompliceerder en moet met meer dan één factor rekening worden gehouden, bijvoorbeeld wanneer macht uit een of meer contractuele overeenkomsten voortvloeit.

12

Een investeerder die doorlopend over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen, heeft zelfs macht als hij zijn rechten om te sturen nog moet laten gelden. Bewijs dat de investeerder relevante activiteiten heeft gestuurd, kan helpen bij het bepalen of de investeerder macht heeft, maar zulk bewijs is, op zichzelf, niet beslissend bij het bepalen of de investeerder macht heeft over een deelneming.

13

Als twee of meer investeerders elk bestaande rechten hebben die hun de eenzijdige mogelijkheid bieden om verschillende relevante activiteiten te sturen, heeft de investeerder die doorlopend over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen die de opbrengsten van de deelneming het sterkst beïnvloeden, macht over de deelneming.

14

Een investeerder kan macht over een deelneming hebben ook al hebben andere entiteiten bestaande rechten die hun doorlopend de mogelijkheid bieden in de sturing van de relevante activiteiten te participeren, bijvoorbeeld wanneer een andere entiteit invloed van betekenis heeft. Een investeerder die uitsluitend beschermingsrechten heeft, heeft echter geen macht over een deelneming (zie de alinea's B26, B27 en B28) en heeft bijgevolg geen zeggenschap over de deelneming.

Opbrengsten

15

Een investeerder is blootgesteld aan, of heeft rechten op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming wanneer de opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid kunnen variëren als gevolg van de prestaties van de deelneming. De opbrengsten van de investeerder kunnen uitsluitend positief, uitsluitend negatief of volledig positief en negatief zijn.

16

Hoewel slechts één investeerder zeggenschap over een deelneming kan hebben, kan meer dan één partij delen in de opbrengsten van een deelneming. Houders van belangen zonder overheersende zeggenschap kunnen bijvoorbeeld delen in de winsten of uitkeringen van een deelneming.

Relatie tussen macht en opbrengsten

17

Een investeerder heeft zeggenschap over een deelneming als de investeerder niet alleen macht over de deelneming heeft en is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming, maar ook over de mogelijkheid beschikt zijn macht te gebruiken om de opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming te beïnvloeden.

18

Een investeerder met besluitvormingsrechten moet dus bepalen of hij een principaal of een agent is. Een investeerder die een agent is in overeenstemming met de alinea's B58 tot en met B72 heeft geen zeggenschap over een deelneming wanneer hij besluitvormingsrechten uitoefent die aan hem zijn gedelegeerd.

VERWERKINGSVEREISTEN

19

Een moedermaatschappij moet een geconsolideerde jaarrekening opstellen op basis van uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving voor vergelijkbare transacties en andere gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden.

20

Met de consolidatie van een deelneming moet worden begonnen vanaf de datum waarop de investeerder de zeggenschap over de deelneming verwerft en worden opgehouden wanneer de investeerder de zeggenschap over de deelneming verliest.

21

In de alinea's B86 tot en met B93 worden leidraden voor de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening uiteengezet.

Belangen zonder overheersende zeggenschap

22

Een moedermaatschappij moet belangen zonder overheersende zeggenschap in het geconsolideerde overzicht van de financiële positie afzonderlijk van het eigen vermogen van de eigenaars van de moedermaatschappij in haar eigen vermogen presenteren.

23

Wijzigingen in het eigendomsbelang van een moedermaatschappij in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap van de moedermaatschappij over de dochteronderneming leiden, worden administratief verwerkt als eigenvermogenstransacties (d.w.z. transacties met eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars).

24

In de alinea's B94, B95 en B96 worden leidraden voor de verwerking van belangen zonder overheersende zeggenschap in geconsolideerde jaarrekeningen uiteengezet.

Verlies van zeggenschap

25

Als een moedermaatschappij de zeggenschap over een dochteronderneming verliest, dan neemt de moedermaatschappij:

(a)

de activa en de verplichtingen van de voormalige dochteronderneming niet langer in het geconsolideerde overzicht van de financiële positie op;

(b)

elke in de voormalige dochteronderneming aangehouden investering op tegen haar reële waarde op de datum waarop ze de zeggenschap verliest en verwerkt zij vervolgens deze en andere door of aan de voormalige dochteronderneming verschuldigde bedragen in overeenstemming met de relevante IFRSs. Deze reële waarde moet worden beschouwd als de reële waarde bij de eerste opname van een financieel actief in overeenstemming met IFRS 9 of, in voorkomend geval, de kostprijs bij de eerste opname van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture;

(c)

de met het verlies van zeggenschap verband houdende winst die of het met het verlies van zeggenschap verband houdende verlies dat aan het voormalige zeggenschapsbelang kan worden toegerekend op.

26

In de alinea's B97, B98 en B99 worden leidraden voor de administratieve verwerking van het verlies van zeggenschap uiteengezet.

Bijlage A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

geconsolideerde jaarrekening

De jaarrekening van een groep waarin de activa, de verplichtingen, het eigen vermogen, de baten, de lasten en de kasstromen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gepresenteerd alsof het die van een afzonderlijke economische entiteit betreft.

zeggenschap over een deelneming

Een investeerder heeft zeggenschap over een deelneming wanneer hij is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming en over de mogelijkheid beschikt die opbrengsten door zijn macht over de deelneming te beïnvloeden.

besluitvormer

Een entiteit met besluitvormingsrechten die ofwel een principaal ofwel een agent voor andere partijen is.

groep

Een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen

belang zonder overheersende zeggenschap

Het eigen vermogen in een dochteronderneming dat niet direct of indirect aan een moedermaatschappij kan worden toegerekend.

moedermaatschap-pij

Een entiteit die zeggenschap heeft over een of meer entiteiten.

macht

Bestaande rechten die doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen.

beschermings-rechten

Rechten die bedoeld zijn om de belangen te beschermen van de partij die deze rechten bezit, zonder die partij macht te geven over de entiteit waaraan die rechten gerelateerd zijn.

relevante activiteiten

In het kader van deze IFRS zijn relevante activiteiten activiteiten van de deelneming die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden.

ontslagrechten

Rechten om de besluitvormer zijn besluitvormingsbevoegdheid te ontnemen.

dochteronder-neming

Een entiteit waarover een andere entiteit de zeggenschap heeft.

De volgende begrippen worden gedefinieerd in IFRS 11, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten, IAS 28 (herziene versie van 2011) of IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen en worden in deze IFRS gebruikt met de betekenis die in de genoemde IFRSs wordt omschreven:

geassocieerde deelneming

belang in een andere entiteit

joint venture

managers op sleutelposities

verbonden partij

invloed van betekenis

Bijlage B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS. Zij beschrijft de toepassing van de alinea's 1 tot en met 26 en heeft dezelfde status als de overige delen van de IFRS.

B1

De voorbeelden in deze bijlage hebben betrekking op hypothetische situaties. Sommige aspecten van de voorbeelden kunnen weliswaar in feitelijke situaties voorkomen, maar dat neemt niet weg dat bij de toepassing van IFRS 10 alle relevante feiten en omstandigheden van een specifieke feitelijke situatie moeten worden beoordeeld.

BEOORDELING VAN ZEGGENSCHAP

B2

Om te bepalen of hij zeggenschap over een deelneming heeft, moet een investeerder beoordelen of hij:

(a)

macht over de deelneming heeft;

(b)

is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming; en

(c)

over de mogelijkheid beschikt zijn macht over de deelneming te gebruiken om de omvang van de opbrengsten van de investeerder te beïnvloeden.

B3

Inachtneming van de volgende factoren kan helpen bij die bepaling:

(a)

het doel en de opzet van de deelneming (zie de alinea's B5 tot en met B8);

(b)

wat de relevante activiteiten zijn en hoe besluiten over die activiteiten worden genomen (zie de alinea's B11, B12 en B13);

(c)

of de rechten van de investeerder hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen (zie de alinea's B14 tot en met B54);

(d)

of de investeerder is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming (zie de alinea's B55, B56 en B57); en

(e)

of de investeerder over de mogelijkheid beschikt zijn macht over de deelneming te gebruiken om de omvang van de opbrengsten van de investeerder te beïnvloeden (zie de alinea's B58 tot en met B72).

B4

Bij de beoordeling van zeggenschap over een deelneming, moet een investeerder rekening houden met de aard van zijn relatie met andere partijen (zie de alinea's B73, B74 en B75).

Doel en opzet van een deelneming

B5

Bij de beoordeling van zeggenschap over een deelneming moet de investeerder met het volgende rekening houden: het doel en de opzet van de deelneming om de relevante activiteiten ervan te bepalen, hoe besluiten over relevante activiteiten worden genomen, wie doorlopend over de mogelijkheid beschikt om die activiteiten te sturen en wie opbrengsten uit die activiteiten ontvangt.

B6

Het onderzoek van het doel en de opzet van een deelneming kan uitwijzen dat zeggenschap over een deelneming wordt uitgeoefend via eigenvermogensinstrumenten die de houder proportionele stemrechten geven, zoals gewone aandelen in de deelneming. In dat geval spitst de beoordeling van zeggenschap zich bij het ontbreken van aanvullende overeenkomsten die de besluitvorming wijzigen, toe op de vraag welke partij voldoende stemrechten kan uitoefenen om het operationele en financiële beleid van de deelneming te bepalen (zie de alinea's B34 tot en met B50). In het meest voor de hand liggende geval heeft de investeerder die de meerderheid van die stemrechten bezit, zeggenschap over de deelneming, mits er geen andere factoren een rol spelen.

B7

Om in meer complexe gevallen te bepalen of een investeerder zeggenschap over een deelneming heeft, kan het nodig zijn om met sommige of alle andere factoren in alinea B3 rekening te houden.

B8

Een deelneming kan zodanig zijn opgezet dat stemrechten niet de dominerende factor zijn bij het bepalen wie zeggenschap heeft over de deelneming, zoals wanneer stemrechten alleen met administratieve taken verband houden en de relevante activiteiten gestuurd worden door contractuele overeenkomsten. In zulke gevallen moet bij het onderzoek door een investeerder van het doel en de opzet van de deelneming ook rekening worden gehouden met de risico's waaraan de deelneming moest zijn blootgesteld, de risico's die deze moest overdragen aan de partijen die bij de deelneming betrokken zijn, en of de investeerder aan sommige of al die risico's is blootgesteld. Bij de inaanmerkingneming van de risico's wordt niet alleen met het neerwaartse risico rekening gehouden, maar ook met de mogelijkheid dat er zich een opwaartse ontwikkeling voordoet.

Macht

B9

Om macht te hebben over een deelneming, moet een investeerder bestaande rechten hebben, die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. Om macht te beoordelen, moeten uitsluitend materiële rechten en andere rechten dan beschermingsrechten in aanmerking worden genomen (zie de alinea's B22 tot en met B28).

B10

De vaststelling dat een investeerder macht heeft, hangt af van de relevante activiteiten, de manier waarop besluiten over de relevante activiteiten worden genomen en de rechten die de investeerder en andere partijen hebben met betrekking tot de deelneming.

Relevante activiteiten en sturing van relevante activiteiten

B11

Bij tal van deelnemingen worden de opbrengsten aanzienlijk beïnvloed door een reeks van operationele en financieringsactiviteiten. Voorbeelden van activiteiten die, naargelang van de omstandigheden, relevante activiteiten kunnen zijn, omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

(a)

verkopen en kopen van goederen of diensten;

(b)

beheren van financiële activa gedurende de looptijd ervan (inclusief bij wanbetaling);

(c)

selecteren, verwerven of vervreemden van activa;

(d)

onderzoeken en ontwikkelen van nieuwe producten of processen; en

(e)

bepalen van een financieringsstructuur of verkrijgen van financiering.

B12

Voorbeelden van besluiten over relevante activiteiten omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

(a)

nemen van operationele en kapitaalbesluiten met betrekking tot de deelneming, met inbegrip van besluiten over budgetten; en

(b)

benoemen en vergoeden van managers op sleutelposities of dienstverlenende entiteiten van een deelneming en beëindigen van hun dienstverlening of dienstverband.

B13

In sommige situaties kunnen activiteiten voor- en nadat zich specifieke omstandigheden voordoen of een gebeurtenis plaatsvindt, relevante activiteiten zijn. Als twee of meer investeerders doorlopend over de mogelijkheid beschikken relevante activiteiten te sturen en die activiteiten doen zich op verschillende momenten voor, moeten de investeerders in overeenstemming met de behandeling van gelijktijdig bestaande besluitvormingsrechten bepalen welke investeerder de mogelijkheid heeft de activiteiten te sturen die de opbrengsten het sterkst beïnvloeden (zie alinea 13). De investeerders moeten deze beoordeling na verloop van tijd overdoen indien relevante feiten of omstandigheden veranderen.

Toepassingsvoorbeelden

Voorbeeld 1

Twee investeerders vormen een deelneming om een medisch product te ontwikkelen en op de markt te brengen. Eén investeerder is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van en het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie voor het medische product; die verantwoordelijkheid omvat de eenzijdige mogelijkheid alle besluiten te nemen betreffende het ontwikkelen van het product en het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie. Zodra de regelgevende instantie het product heeft goedgekeurd, zal de andere investeerder het produceren en op de markt brengen; deze investeerder heeft de eenzijdige mogelijkheid alle besluiten te nemen betreffende de productie en de verkoop van het product. Als alle activiteiten (zowel het ontwikkelen en het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie, als de productie en het op de markt brengen van het medische product) relevante activiteiten zijn, moet iedere investeerder bepalen of hij over de mogelijkheid beschikt de activiteiten te sturen die de opbrengsten van de deelneming het sterkst beïnvloeden. Daartoe moet iedere investeerder uitmaken of het ontwikkelen en het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie, dan wel het produceren en op de markt brengen van het medische product de activiteit is die de opbrengsten van de deelneming het sterkst beïnvloedt en of hij in staat is die activiteit te sturen. Bij het bepalen welke investeerder macht heeft, houden de investeerders rekening met het volgende:

(a)

het doel en de opzet van de deelneming;

(b)

de factoren die zowel de winstmarge, de opbrengsten en de waarde van de deelneming, als de waarde van het medische product bepalen;

(c)

het effect op de opbrengsten van de deelneming van de besluitvormingsbevoegdheid van iedere investeerder wat de onder (b) genoemde factoren betreft; en

(d)

de blootstelling van de investeerders aan de veranderlijkheid van de opbrengsten.

In dit specifieke voorbeeld houden de investeerders ook rekening met:

(e)

de onzekerheid van en de inspanningen die zijn vereist voor het verkrijgen van de goedkeuring van de regelgevende instantie (rekening houdend met de staat van dienst van de investeerder op het gebied van het succesvol ontwikkelen van en het verkrijgen van de goedkeuring van regelgevende instanties voor medische producten); en

(f)

welke investeerder de zeggenschap heeft over het medische product zodra de ontwikkelingsfase succesvol is afgerond.

Voorbeeld 2

Er wordt een investeringsvehikel (de deelneming) gecreëerd en gefinancierd met een schuldinstrument dat door een investeerder wordt gehouden (de schuldinvesteerder) en eigenvermogensinstrumenten die door een aantal andere investeerders worden gehouden. De eigenvermogenstranche is zodanig opgezet dat zij de eerste verliezen absorbeert en de eventuele resterende opbrengsten uit de deelneming ontvangt. Een van de vermogensinvesteerders die 30 procent van het vermogen bezit, is tevens de vermogensbeheerder. De deelneming gebruikt haar opbrengsten om een portefeuille financiële activa aan te kopen, waardoor de deelneming blootgesteld wordt aan het kredietrisico dat met mogelijke wanbetaling op de activa verband houdt. De transactie wordt aan de schuldinvesteerder aangeboden als een investering met minimale blootstelling aan het kredietrisico dat met mogelijke wanbetaling op de activa in de portefeuille verband houdt, wegens de aard van de activa en omdat de eigenvermogenstranche zodanig is opgezet dat zij de eerste verliezen van de deelneming absorbeert. De opbrengsten van de deelneming worden aanzienlijk beïnvloed door het beheer van de activaportefeuille van de deelneming, dat onder meer betrekking heeft op besluiten betreffende de selectie, de aankoop en de vervreemding van de activa binnen de leidraden voor het portefeuillebeheer en het beheer bij wanbetaling op enigerlei portefeuilleactiva. Al deze activiteiten worden beheerd door de vermogensbeheerder totdat de wanbetalingen een bepaalde omvang van de portefeuillewaarde bereiken (bv. wanneer de portefeuillewaarde dusdanig is dat de eigenvermogenstranche van de deelneming is verdampt). Vanaf dat moment zal een onafhankelijke beheerder de activa beheren volgens de instructies van de schuldinvesteerder. Het beheer van de activaportefeuille van de deelneming is de relevante activiteit van de deelneming. De vermogensbeheerder beschikt over de mogelijkheid om de relevante activiteiten te sturen totdat de activa waarvoor van wanbetaling sprake is, het vastgestelde gedeelte van de waarde van de portefeuille bereiken; de schuldinvesteerder beschikt over de mogelijkheid om de relevante activiteiten te sturen wanneer de waarde van de activa waarvoor van wanbetaling sprake is, het vastgestelde gedeelte van de portefeuille overschrijden. De vermogensbeheerder en de schuldinvesteerder moeten elk afzonderlijk bepalen of zij in staat zijn de activiteiten te sturen die de opbrengsten van de deelneming het sterkst beïnvloeden, waarbij onder meer zowel het doel en de opzet van de deelneming als de blootstelling van elke partij aan de veranderlijkheid van de opbrengsten in aanmerking wordt genomen.

Rechten die een investeerder macht geven over een deelneming

B14

Macht komt voort uit rechten. Om macht te hebben over een deelneming, moet een investeerder bestaande rechten hebben die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. De rechten die een investeerder macht geven, kunnen van deelneming tot deelneming verschillen.

B15

Voorbeelden van rechten die, ofwel afzonderlijk ofwel in combinatie, een investeerder macht kunnen geven, omvatten maar zijn niet beperkt tot:

(a)

rechten in de vorm van stemrechten (of potentiële stemrechten) van een deelneming (zie de alinea's B34 tot en met B50);

(b)

het recht om managers op sleutelposities van een deelneming die over de mogelijkheid beschikken de relevante activiteiten te sturen, te benoemen, te herbenoemen of te ontslaan;

(c)

het recht om een andere entiteit die de relevante activiteiten stuurt, te benoemen of te ontslaan;

(d)

het recht de deelneming transacties te doen aangaan, of een veto te stellen aan veranderingen in transacties, ten gunste van de investeerder; en

(e)

andere rechten (zoals in een beheersovereenkomst vastgelegde besluitvormingsrechten) die de houder ervan de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen.

B16

Wanneer een reeks operationele en financiële activiteiten van de deelneming de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden en wanneer essentiële besluitvorming met betrekking tot deze activiteiten continu is vereist, zullen stemrechten of soortgelijke rechten, ofwel afzonderlijk, ofwel in combinatie met andere overeenkomsten, een investeerder doorgaans macht geven.

B17

Wanneer stemrechten de opbrengsten van een deelneming niet aanzienlijk kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld wanneer de stemrechten alleen betrekking hebben op administratieve taken, en contractuele overeenkomsten de relevante activiteiten sturen, moet de investeerder die contractuele overeenkomsten beoordelen om na te gaan of hij voldoende rechten heeft om macht te hebben over de deelneming. Om uit te maken of een investeerder voldoende rechten heeft om hem macht te geven, moet de investeerder rekening houden met het doel en de opzet van de deelneming (zie de alinea's B5 tot en met B8) en de vereisten in de alinea's B51 tot en met B54 en de alinea's B18, B19 en B20.

B18

In sommige omstandigheden kan moeilijk uit te maken vallen of de rechten van een investeerder voldoende zijn om hem macht over een deelneming te geven. Om in zulke gevallen het bestaan van macht te kunnen beoordelen, moet de investeerder rekening houden met bewijs of hij over de praktische mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten eenzijdig te sturen. Er wordt onder meer maar niet uitsluitend aandacht geschonken aan het volgende, dat, wanneer het samen met zijn rechten en de indicatoren in de alinea's B19 en B20 in overweging wordt genomen, als bewijs kan dienen dat de rechten van de investeerder voldoende zijn om hem macht te geven over de deelneming:

(a)

de investeerder kan, zonder dat hij het contractuele recht heeft om aldus te handelen, managers op sleutelposities van een deelneming die over de mogelijkheid beschikken de relevante activiteiten te sturen, benoemen of goedkeuren;

(b)

de investeerder kan, zonder dat hij het contractuele recht heeft om aldus te handelen, de deelneming significante transacties doen aangaan, of een veto stellen aan veranderingen in die transacties, ten gunste van de investeerder;

(c)

de investeerder kan ofwel het benoemingsproces van de stemmende leden van het bestuursorgaan van de deelneming domineren, ofwel het verkrijgen van volmachten van andere houders van stemrechten beïnvloeden;

(d)

de managers op sleutelposities van de deelneming zijn verbonden partijen van de investeerder (de "chief executive officer" van de deelneming en de "chief executive officer" van de investeerder zijn bijvoorbeeld dezelfde persoon);

(e)

de meeste leden van het bestuursorgaan van de deelneming zijn verbonden partijen van de investeerder.

B19

Soms zijn er indicatoren dat de investeerder een speciale relatie heeft met de deelneming, hetgeen laat vermoeden dat de investeerder meer dan een passief belang heeft in de deelneming. Het bestaan van een enkele indicator, of van een bepaalde combinatie van indicatoren, betekent niet noodzakelijkerwijze dat aan het machtscriterium is voldaan. Het hebben van meer dan een passief belang in de deelneming kan er echter op wijzen dat de investeerder voldoende andere verwante rechten bezit om hem macht te geven of die bewijzen dat hij macht heeft over een deelneming. Het volgende suggereert bijvoorbeeld dat de investeerder meer dan een passief belang heeft in de deelneming en kan, in combinatie met andere rechten, op macht wijzen:

(a)

De managers op sleutelposities van de deelneming met de mogelijkheid de relevante activiteiten te sturen, zijn huidige of voormalige werknemers van de investeerder.

(b)

De activiteiten van de deelneming zijn afhankelijk van de investeerder, zoals in de volgende situaties:

(i)

de deelneming is afhankelijk van de investeerder voor het financieren van een significant deel van haar activiteiten;

(ii)

de investeerder staat garant voor een significant deel van de verplichtingen van de deelneming;

(iii)

de deelneming is afhankelijk van de investeerder voor cruciale diensten, technologie, bevoorrading of grondstoffen;

(iv)

de investeerder heeft zeggenschap over activa, zoals licenties of handelsmerken, die van cruciaal belang zijn voor de activiteiten van de deelneming;

(v)

de deelneming is afhankelijk van de investeerder voor managers op sleutelposities, bijvoorbeeld wanneer het personeel van de investeerder gespecialiseerde kennis van de activiteiten van de deelneming heeft.

(c)

Een significant deel van de activiteiten van de deelneming wordt gekenmerkt door de betrokkenheid van of wordt verricht voor rekening van de investeerder.

(d)

De blootstelling van de investeerder aan opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming, of zijn rechten daarop, staat, respectievelijk staan, niet in verhouding tot zijn stemrechten of andere vergelijkbare rechten. Wanneer een investeerder bijvoorbeeld recht heeft op, of blootgesteld is aan meer dan de helft van de opbrengsten van de deelneming, maar minder dan de helft van de stemrechten van de deelneming heeft.

B20

Hoe groter de blootstelling van een investeerder aan veranderlijkheid van de uit zijn betrokkenheid bij de deelneming voortvloeiende opbrengsten, of zijn rechten daarop, hoe meer reden de investeerder heeft om voldoende rechten te verkrijgen om hem macht te geven. Een grote blootstelling aan veranderlijkheid van de opbrengsten is bijgevolg een indicator dat de investeerder macht kan hebben. De mate van blootstelling van de investeerder is echter op zichzelf niet bepalend voor de vraag of een investeerder macht heeft over een deelneming.

B21

Wanneer rekening wordt gehouden met de factoren in alinea B18 en de indicatoren in de alinea's B19 en B20 in combinatie met de rechten van een investeerder, zal meer waarde worden gehecht aan het in alinea B18 beschreven bewijs van macht.

Materiële rechten

B22

Bij het beoordelen of hij macht heeft, houdt een investeerder uitsluitend rekening met materiële rechten die met een deelneming verband houden (waarover de investeerder en anderen beschikken). Een recht is een materieel recht als de houder ervan over de praktische mogelijkheid beschikt dat recht uit te oefenen.

B23

Om te bepalen of rechten materieel zijn, is oordeelsvorming vereist, waarbij met alle feiten en omstandigheden rekening wordt gehouden. Factoren waarmee bij die bepaling rekening moet worden gehouden, omvatten maar zijn niet beperkt tot het volgende:

(a)

of er sprake is van (economische of andere) belemmeringen die de houder (of houders) ervan weerhouden hun rechten uit te oefenen. Voorbeelden van zulke belemmeringen omvatten maar zijn niet beperkt tot:

(i)

geldelijke boetes of toeslagen die de houder ervan weerhouden (of afschrikken) zijn rechten uit te oefenen;

(ii)

een uitoefenings- of conversieprijs die een financiële belemmering creëert die de houder ervan weerhoudt (of afschrikt) zijn rechten uit te oefenen;

(iii)

voorwaarden die het onwaarschijnlijk maken dat de rechten uitgeoefend zullen worden, zoals voorwaarden die de timing van de uitoefening strikt beperken;

(iv)

het ontbreken van een expliciet, redelijk mechanisme in de oprichtingsdocumenten van een deelneming of in de toepasselijke wet- of regelgeving dat de houder toestaat zijn rechten uit te oefenen;

(v)

het onvermogen van de houder van de rechten om de nodige informatie te verkrijgen om zijn rechten uit te oefenen;

(vi)

operationele belemmeringen of stimulansen die de houder ervan weerhouden (of afschrikken) zijn rechten uit te oefenen (bv. het ontbreken van andere managers die bereid of in staat zijn gespecialiseerde diensten te leveren of de diensten te leveren en andere belangen over te nemen van de zittende manager);

(vii)

wettelijke of door regelgevende instanties vastgestelde vereisten die de houder ervan weerhouden zijn rechten uit te oefenen (bv. wanneer het een buitenlandse investeerder wordt verboden zijn rechten uit te oefenen);

(b)

wanneer het uitoefenen van rechten de goedkeuring van meer dan één partij vereist, of wanneer meer dan één partij de rechten bezit, ongeacht of er een mechanisme bestaat dat de betrokken partijen de praktische mogelijkheid biedt hun rechten collectief uit te oefenen indien zij dat verkiezen. Het ontbreken van een dergelijk mechanisme is een indicator dat de rechten misschien niet materieel zijn. Hoe meer partijen hun instemming met de uitoefening van de rechten moeten betuigen, hoe minder waarschijnlijk het is dat de rechten materieel zijn. Een raad van bestuur waarvan leden onafhankelijk zijn van de besluitvormer, kan echter als mechanisme fungeren waardoor meerdere investeerders collectief kunnen handelen bij de uitoefening van hun rechten. Zodoende kunnen ontslagrechten die door een onafhankelijke raad van bestuur worden uitgeoefend, eerder als materieel worden aangemerkt dan wanneer diezelfde rechten individueel door een groot aantal investeerders worden uitgeoefend.

(c)

of de rechtenhoudende partij of partijen voordeel haalt, respectievelijk halen, uit de uitoefening van de rechten. De houder van potentiële stemrechten in een deelneming (zie de alinea's B47 tot en met B50) moet bijvoorbeeld rekening houden met de uitoefenings- of conversieprijs van het instrument. De voorwaarden voor potentiële stemrechten kunnen eerder als materieel worden aangemerkt wanneer het instrument "in the money" is of wanneer de investeerder om andere redenen (bv. door het realiseren van synergieën tussen de investeerder en de deelneming) baat zou hebben bij de uitoefening of conversie van het instrument.

B24

Een recht is een materieel recht als het ook kan worden uitgeoefend wanneer besluiten met betrekking tot de sturing van de relevante activiteiten moeten worden genomen. Om materieel te zijn, moeten rechten doorlopend uitoefenbaar zijn. Soms kunnen rechten echter materieel zijn ook al zijn ze niet doorlopend uitoefenbaar.

Toepassingsvoorbeelden

Voorbeeld 3

De deelneming heeft jaarlijkse aandeelhoudersvergaderingen waarop besluiten betreffende de sturing van de relevante activiteiten worden genomen. De volgende aandeelhoudersvergadering is gepland voor over acht maanden. Aandeelhouders die individueel of gezamenlijk ten minste 5 procent van de stemrechten bezitten, kunnen echter een bijzondere vergadering bijeenroepen om het bestaande beleid ten aanzien van de relevante activiteiten te wijzigen. Het bestaan van een verplichting tot kennisgeving aan de overige aandeelhouders houdt evenwel in dat een dergelijke vergadering ten vroegste pas 30 dagen later kan plaatsvinden. Het beleid ten aanzien van de relevante activiteiten kan alleen op bijzondere of geplande aandeelhoudersvergaderingen worden gewijzigd. Dit geldt onder meer ook voor de goedkeuring van materiële verkopen van activa en voor het doen of afstoten van significante investeringen.

De bovenbeschreven situatie is van toepassing op de hieronder beschreven voorbeelden 3A tot en met 3D. Elk voorbeeld wordt afzonderlijk in beschouwing genomen.

Voorbeeld 3A

Een investeerder bezit een meerderheid van de stemrechten in een deelneming. De stemrechten van de investeerder zijn materieel, omdat de investeerder indien nodig in staat is besluiten over de sturing van de relevante activiteiten te nemen. Het feit dat het 30 dagen duurt voordat de investeerder zijn stemrechten kan uitoefenen, belet niet dat de investeerder doorlopend over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen vanaf het moment dat de investeerder de deelneming verwerft.

Voorbeeld 3B

Een investeerder is partij bij een termijncontract voor het verkrijgen van de meerderheid van de aandelen in een deelneming. De vervaldatum van het termijncontract is over 25 dagen. De bestaande aandeelhouders zijn niet in staat het huidige beleid ten aanzien van de relevante activiteiten te wijzigen omdat het ten minste 30 dagen duurt voordat een bijzondere vergadering kan worden gehouden en het termijncontract dan reeds afgewikkeld zal zijn. De investeerder heeft derhalve rechten die in hoofdzaak gelijkwaardig zijn aan die van de meerderheidsaandeelhouder uit bovenstaand voorbeeld 3A (dat betekent dat de investeerder die het termijncontract heeft, besluiten over de sturing van de relevante activiteiten kan nemen wanneer dat nodig is). Het termijncontract van de investeerder is een materieel recht dat de investeerder doorlopend de mogelijkheid biedt de relevante activiteiten te sturen nog voordat het contract is afgewikkeld.

Voorbeeld 3C

Een investeerder heeft een materiële optie op de meerderheid van de aandelen in een deelneming; deze optie is uitoefenbaar binnen 25 dagen en diep "in the money". Dit leidt tot dezelfde conclusie als in voorbeeld 3B.

Voorbeeld 3D

Een investeerder is partij bij een termijncontract voor het verkrijgen van de meerderheid van de aandelen in de deelneming, zonder andere gerelateerde rechten op de deelneming. De vervaldatum van het termijncontract is over zes maanden. In tegenstelling tot bovenstaande voorbeelden beschikt de investeerder niet doorlopend over de mogelijkheid tot het sturen van de relevante activiteiten. De huidige aandeelhouders beschikken wel doorlopend over de mogelijkheid tot het sturen van de relevante activiteiten omdat zij het bestaande beleid ten aanzien van de relevante activiteiten kunnen veranderen voordat het termijncontract is afgewikkeld.

B25

Materiële rechten die door andere partijen kunnen worden uitgeoefend, kunnen een investeerder beletten zeggenschap uit te oefenen over de deelneming waarop die rechten betrekking hebben. Voor dergelijke materiële rechten is het niet vereist dat de houders ervan over de mogelijkheid beschikken besluiten te initiëren. Zolang het niet louter om beschermingsrechten gaat (zie de alinea's B26, B27 en B28), kunnen materiële rechten in bezit van andere partijen de investeerder beletten zeggenschap over de deelneming uit te oefenen, ook al bieden de rechten de houders ervan alleen doorlopend de mogelijkheid besluiten ten aanzien van de relevante activiteiten goed te keuren of te blokkeren.

Beschermingsrechten

B26

Bij het evalueren of rechten een investeerder macht over een deelneming geven, moet de investeerder beoordelen of zijn rechten en de rechten waar anderen over beschikken, beschermingsrechten zijn. Beschermingsrechten houden verband met fundamentele veranderingen in de activiteiten van een deelneming of zijn van toepassing in uitzonderlijke omstandigheden. Niet alle rechten die in uitzonderlijke omstandigheden van toepassing zijn of die van gebeurtenissen afhankelijk zijn, zijn echter beschermingsrechten (zie de alinea's B13 en B53).

B27

Omdat beschermingsrechten bedoeld zijn om de belangen van de houder ervan te waarborgen zonder die partij macht te geven over de deelneming waarop de rechten betrekking hebben, kan een investeerder die uitsluitend beschermingsrechten bezit, geen macht hebben of voorkomen dat een andere partij macht heeft over een deelneming (zie alinea 14).

B28

Voorbeelden van beschermingsrechten omvatten maar zijn niet beperkt tot:

(a)

het recht van een financier om een leningnemer beperkingen op te leggen ten aanzien van het ondernemen van activiteiten die het kredietrisico van de leningnemer aanzienlijk zouden kunnen beïnvloeden ten nadele van de financier;

(b)

het recht van een partij met een belang zonder overheersende zeggenschap in een deelneming om in te stemmen met grotere investeringsuitgaven dan die welke in het kader van de normale bedrijfsvoering zijn vereist, of met de uitgifte van eigenvermogens- of schuldinstrumenten;

(c)

het recht van een financier om de activa van een leningnemer in beslag te nemen als de leningnemer er niet in slaagt aan de terugbetalingsvoorwaarden van de lening te voldoen.

Franchises

B29

Een franchiseovereenkomst waarbij de deelneming de franchisenemer is, verleent de franchisegever vaak rechten ter bescherming van het franchisemerk. Franchiseovereenkomsten geven franchisegevers doorgaans een aantal besluitvormingsrechten met betrekking tot de activiteiten van de franchisenemer.

B30

In het algemeen beperken de rechten van een franchisegever niet de mogelijkheid voor andere partijen dan de franchisegever om besluiten te nemen die de opbrengsten van de franchisenemer aanzienlijk kunnen beïnvloeden. Evenmin bieden de rechten van de franchisegever in het kader van een franchiseovereenkomst de franchisegever noodzakelijkerwijze doorlopend de mogelijkheid de activiteiten te sturen die de opbrengsten van de franchisenemer aanzienlijk kunnen beïnvloeden.

B31

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het doorlopend beschikken over de mogelijkheid besluiten te nemen die de opbrengsten van de franchisenemer aanzienlijk beïnvloeden en het beschikken over de mogelijkheid besluiten te nemen die het franchisemerk beschermen. De franchisegever heeft geen macht over de franchisenemer als andere partijen bestaande rechten hebben die hun doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten van de franchisenemer te sturen.

B32

Bij het aangaan van een franchiseovereenkomst heeft de franchisenemer het eenzijdige besluit genomen zijn bedrijfsactiviteiten in overeenstemming met de voorwaarden van de franchiseovereenkomst, maar voor eigen rekening uit te oefenen.

B33

De zeggenschap over fundamentele besluiten, zoals de rechtsvorm van de franchisenemer en zijn financieringsstructuur, kan door andere partijen dan de franchisegever worden uitgeoefend en kan de opbrengsten van de franchisenemer aanzienlijk beïnvloeden. Hoe lager het niveau van de door de franchisegever verstrekte financiële steun en hoe lager de blootstelling van de franchisegever aan de veranderlijkheid van de opbrengsten, hoe waarschijnlijker het is dat de franchisegever alleen beschermingsrechten heeft.

Stemrechten

B34

Vaak beschikt een investeerder doorlopend over de mogelijkheid om, via stem- of soortgelijke rechten, de relevante activiteiten te sturen. Een investeerder neemt de vereisten in dit deel (de alinea's B35 tot en met B50) in acht indien de relevante activiteiten van een deelneming via stemrechten worden gestuurd.

Macht met een meerderheid van de stemrechten

B35

Een investeerder die meer dan de helft van de stemrechten in een deelneming bezit, heeft macht in de volgende situaties, behalve wanneer alinea B36 of alinea B37 van toepassing is:

(a)

de relevante activiteiten worden gestuurd via een stem van de houder van de meerderheid van de stemrechten, of

(b)

een meerderheid van de leden van het bestuursorgaan dat de relevante activiteiten stuurt, wordt aangesteld via een stem van de houder van de meerderheid van de stemrechten.

Meerderheid van de stemrechten, maar geen macht

B36

Een investeerder die meer dan de helft van de stemrechten in een deelneming bezit, heeft pas macht over een deelneming als de stemrechten van de betrokken investeerder materieel zijn in de zin van de alinea's B22 tot en met B25, en deze de investeerder doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen, hetgeen vaak het geval zal zijn via de bepaling van het operationele en financiële beleid. Als een andere entiteit bestaande rechten heeft die de betrokken entiteit het recht geven de relevante activiteiten te sturen en deze entiteit is geen agent van de investeerder, dan heeft de investeerder geen macht over de deelneming.

B37

Een investeerder heeft geen macht over een deelneming, ook al beschikt hij over de meerderheid van de stemrechten in de deelneming, wanneer deze stemrechten niet materieel zijn. Zo kan een investeerder met meer dan de helft van de stemrechten in een deelneming geen macht hebben als de relevante activiteiten gestuurd worden door een overheid, rechtbank, beheerder, curator, vereffenaar of regelgevende instantie.

Macht zonder een meerderheid van de stemrechten

B38

Ook een investeerder die geen meerderheid van de stemrechten in een deelneming bezit, kan macht hebben. Zo kan een investeerder macht hebben zonder een meerderheid van de stemrechten in een deelneming te bezitten via:

(a)

een contractuele overeenkomst tussen de investeerder en andere stemhebbenden (zie alinea B39);

(b)

rechten voortkomend uit andere contractuele overeenkomsten (zie alinea B40);

(c)

de stemrechten van de investeerder (zie de alinea's B41 tot en met B45);

(d)

potentiële stemrechten (zie de alinea's B47 tot en met B50); of

(e)

een combinatie van (a) tot en met (d).

Contractuele overeenkomst met andere stemhebbenden

B39

Een contractuele overeenkomst tussen een investeerder en andere stemhebbenden kan de investeerder het recht geven voldoende stemrechten uit te oefenen om hem macht te geven, ook al heeft hij niet voldoende stemrechten om hem macht te geven zonder de contractuele overeenkomst. Een contractuele overeenkomst kan er evenwel voor zorgen dat de investeerder genoeg andere stemhebbenden in hun stemming kan sturen, zodat hij in staat is besluiten over de relevante activiteiten te nemen.

Rechten uit hoofde van andere contractuele overeenkomsten

B40

Andere besluitvormingsrechten kunnen, in combinatie met stemrechten, een investeerder doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. De in een contractuele overeenkomst vastgelegde rechten in combinatie met stemrechten kunnen bijvoorbeeld toereikend zijn om een investeerder doorlopend de mogelijkheid te bieden om de productieprocessen van een deelneming te sturen of om andere operationele of financiële activiteiten van een deelneming te sturen die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden. Bij gebreke van andere rechten verleent de economische afhankelijkheid van een deelneming van de investeerder (zoals relaties van een leverancier met zijn belangrijkste klant) de investeerder echter geen macht over de deelneming.

Stemrechten van de investeerder

B41

Een investeerder die geen meerderheid van de stemrechten bezit, heeft voldoende rechten om macht te verkrijgen wanneer de investeerder de praktische mogelijkheid heeft de relevante activiteiten eenzijdig te sturen.

B42

Bij het beoordelen of de stemrechten van een investeerder toereikend zijn om hem macht te verlenen, houdt een investeerder rekening met alle feiten en omstandigheden, zoals onder meer:

(a)

de omvang van de stemrechten van de investeerder in verhouding tot de omvang en verspreiding van de stemrechten van de andere stemhebbenden, rekening houdend met het volgende:

(i)

hoe meer stemrechten een investeerder bezit, hoe waarschijnlijker het is dat de investeerder over bestaande rechten beschikt die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen;

(ii)

hoe meer stemrechten een investeerder bezit in verhouding tot de andere stemhebbenden, hoe waarschijnlijker het is dat de investeerder over bestaande rechten beschikt die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen;

(iii)

hoe meer partijen nodig zijn om de investeerder te overstemmen, hoe waarschijnlijker de investeerder over bestaande rechten beschikt die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen;

(b)

potentiële stemrechten van de investeerder, andere stemhebbenden of andere partijen (zie de alinea's B47 tot en met B50);

(c)

rechten voortkomend uit andere contractuele overeenkomsten (zie alinea B40); en

(d)

eventuele additionele feiten en omstandigheden die erop wijzen dat de investeerder al dan niet doorlopend over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen wanneer besluiten moeten worden genomen, zoals onder meer het stemgedrag op de vorige aandeelhoudersvergaderingen.

B43

Wanneer de relevante activiteiten worden gestuurd bij meerderheid van stemmen en een investeerder aanzienlijk meer stemrechten bezit dan andere stemhebbenden of een georganiseerde groep van stemhebbenden en de andere aandelen op grote schaal zijn verspreid, kan het, na het in overweging nemen van uitsluitend de factoren in alinea 42(a), (b) en (c), duidelijk zijn dat de investeerder macht heeft over de deelneming.

Toepassingsvoorbeelden

Voorbeeld 4

Een investeerder verwerft 48 procent van de stemrechten van een deelneming. De overige stemrechten zijn in bezit van duizenden andere aandeelhouders, van wie niemand individueel meer dan 1 procent van de stemrechten bezit. Geen van de aandeelhouders heeft overeenkomsten gesloten om met de anderen te overleggen of gezamenlijk besluiten te nemen. Bij het bepalen van de omvang van de te verwerven stemrechten op basis van de relatieve grootte van het andere aandelenbezit heeft de investeerder vastgesteld dat een belang van 48 procent toereikend is om hem zeggenschap te verlenen. In dat geval concludeert de investeerder op grond van de absolute grootte van zijn aandeelhouderschap en de relatieve omvang van het andere aandelenbezit, dat hij een voldoende dominant stemgerechtigd belang heeft om aan het machtscriterium te voldoen zonder met enigerlei ander bewijs van macht rekening te hoeven houden.

Voorbeeld 5

Investeerder A bezit 40 procent van de stemrechten in een deelneming en twaalf andere investeerders bezitten elk 5 procent van de stemrechten in de deelneming. Een aandeelhoudersovereenkomst verleent investeerder A het recht het management dat voor het sturen van de relevante activiteiten verantwoordelijk is, te benoemen, te ontslaan en de beloning ervan te bepalen. Om de overeenkomst te wijzigen, is een tweederde meerderheid vereist. In dit geval concludeert investeerder A dat uitsluitend de absolute grootte van het aandeelhouderschap van de investeerder en de relatieve grootte van het andere aandelenbezit niet volstaan om te bepalen of de investeerder voldoende rechten bezit om hem macht te geven. Investeerder A bepaalt echter dat zijn contractuele recht tot het benoemen en ontslaan van het management en het bepalen van de beloning ervan toereikend zijn om te concluderen dat hij macht over de deelneming heeft. Het feit dat investeerder A dit recht misschien niet heeft uitgeoefend of de waarschijnlijkheid dat investeerder A zijn recht tot het selecteren, benoemen of ontslaan van het management uitoefent, mogen niet in acht worden genomen bij het beoordelen of investeerder A macht heeft.

B44

In andere situaties kan het na het in aanmerking nemen van de factoren in alinea B42(a), (b) en (c) alleen al duidelijk zijn dat een investeerder geen macht heeft.

Toepassingsvoorbeeld

Voorbeeld 6

Investeerder A bezit 45 procent van de stemrechten in een deelneming. Twee andere investeerders bezitten elk 26 procent van de stemrechten in de deelneming. De overige stemrechten zijn in bezit van drie andere aandeelhouders, waarbij elk 1 procent heeft. Er zijn geen andere overeenkomsten die de besluitvorming beïnvloeden. In dit geval is de omvang van het stemgerechtigde belang van investeerder A en de relatieve omvang ten opzichte van het andere aandelenbezit voldoende om te concluderen dat investeerder A geen macht heeft. Er hoeven slechts twee andere investeerders samen te werken om investeerder A te beletten de relevante activiteiten van de deelneming te sturen.

B45

De factoren in alinea B42(a), (b) en (c) kunnen op zich echter niet afdoende zijn. Als een investeerder na het in aanmerking nemen van die factoren niet zeker weet of hij macht heeft, moet hij additionele feiten en omstandigheden in aanmerking nemen, zoals de vraag of andere aandeelhouders van nature passief zijn afgaande op het stemgedrag op eerdere aandeelhoudersvergaderingen. Dit omvat ook de beoordeling van de in alinea B18 uiteengezette factoren en de indicatoren in de alinea's B19 en B20. Hoe minder stemrechten de investeerder bezit en hoe minder partijen nodig zijn om de investeerder gezamenlijk te overstemmen, hoe meer op de additionele feiten en omstandigheden moet worden afgegaan bij het beoordelen of de rechten van de investeerder toereikend zijn om hem macht te geven. Wanneer de feiten en omstandigheden in de alinea's B18, B19 en B20 samen met de rechten van de investeerder in aanmerking worden genomen, moet meer belang worden gehecht aan het in alinea B18 bedoelde bewijs van macht dan aan de machtsindicatoren in de alinea's B19 en B20.

Toepassingsvoorbeelden

Voorbeeld 7

Een investeerder bezit 45 procent van de stemrechten in een deelneming. Elf andere aandeelhouders bezitten elk 5 procent van de stemrechten in de deelneming. Geen van de aandeelhouders heeft contractuele overeenkomsten gesloten om met anderen te overleggen of om gezamenlijk besluiten te nemen. In dit geval zijn de absolute grootte van het aandeelhouderschap van de investeerder en de relatieve grootte van het andere aandelenbezit alleen niet voldoende om te bepalen of de investeerder voldoende rechten bezit om hem macht over de deelneming te geven. Additionele feiten en omstandigheden die als bewijs kunnen dienen dat de investeerder al dan niet macht heeft, moeten in aanmerking worden genomen.

Voorbeeld 8

Een investeerder bezit 35 procent van de stemrechten in een deelneming. Drie andere aandeelhouders bezitten elk 5 procent van de stemrechten in de deelneming. De overige stemrechten zijn in bezit van talrijke andere aandeelhouders, van wie niemand meer dan 1 procent van de stemrechten bezit. Geen van de aandeelhouders heeft overeenkomsten gesloten om met anderen te overleggen of om gezamenlijk besluiten te nemen. Besluiten over de relevante activiteiten van de deelneming vereisen de goedkeuring van een meerderheid van de uitgebrachte stemmen op relevante aandeelhoudersvergaderingen; 75 procent van de stemrechten van de deelneming zijn uitgebracht op recente relevante aandeelhoudersvergaderingen. In dit geval duidt de actieve deelname van de andere aandeelhouders op recente aandeelhoudersvergaderingen erop dat de investeerder niet de praktische mogelijkheid heeft de relevante activiteiten eenzijdig te sturen, ongeacht of de investeerder de relevante activiteiten gestuurd heeft omdat een toereikend aantal andere aandeelhouders in dezelfde zin als de investeerder hebben gestemd.

B46

Wanneer het, na inachtneming van de factoren in alinea B42(a), (b) en (c), niet duidelijk is of de investeerder zeggenschap heeft, heeft de investeerder geen zeggenschap over de deelneming.

Potentiële stemrechten

B47

Bij de beoordeling van zeggenschap houdt een investeerder zowel met zijn potentiële stemrechten als met de potentiële stemrechten in bezit van andere partijen rekening om te bepalen of hij macht heeft. Potentiële stemrechten zijn rechten tot het verwerven van stemrechten in een deelneming, zoals rechten die voortvloeien uit converteerbare instrumenten of opties, met inbegrip van termijncontracten. Die potentiële stemrechten worden alleen in aanmerking genomen als het materiële rechten betreft (zie de alinea's B22 tot en met B25).

B48

Bij de inaanmerkingneming van potentiële stemrechten moet een investeerder zowel met het doel en de opzet van het instrument als met het doel en de opzet van een eventuele andere betrokkenheid van de investeerder bij de deelneming rekening houden. Ook de diverse voorwaarden van het instrument en de klaarblijkelijke verwachtingen, motieven en redenen van de investeerder om met die voorwaarden in te stemmen, moeten worden beoordeeld.

B49

Wanneer een investeerder ook stemrechten of andere besluitvormingsrechten heeft die op de activiteiten van de deelneming betrekking hebben, beoordeelt de investeerder of die rechten, in combinatie met potentiële stemrechten, de investeerder macht geven.

B50

Materiële potentiële stemrechten alleen of in combinatie met andere rechten kunnen een investeerder doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen. Dit is bijvoorbeeld waarschijnlijk het geval wanneer een investeerder 40 procent van de stemrechten van een deelneming bezit en overeenkomstig alinea B23 materiële rechten heeft die voortvloeien uit opties om 20 procent extra stemrechten te verkrijgen.

Toepassingsvoorbeelden

Voorbeeld 9

Investeerder A bezit 70 procent van de stemrechten in een deelneming. Investeerder B bezit zowel 30 procent van de stemrechten in de deelneming als een optie op de helft van de stemrechten van investeerder A. De optie is uitoefenbaar in de volgende twee jaar tegen een vaste prijs die diep "out of the money" is (en naar verwachting zo zal blijven gedurende die periode van twee jaar). Investeerder A heeft zijn stemrechten uitgeoefend en stuurt actief de relevante activiteiten van de deelneming. In een dergelijk geval voldoet investeerder A naar alle waarschijnlijkheid aan het machtscriterium omdat het erop lijkt dat hij doorlopend over de mogelijkheid beschikt om de relevante activiteiten te sturen. Hoewel investeerder B doorlopend uitoefenbare opties heeft om aanvullende stemrechten te verwerven (die, bij de uitoefening ervan, hem een meerderheid van de stemrechten in de deelneming zouden geven), zijn de aan dergelijke opties verbonden voorwaarden van dien aard dat de opties niet als materieel worden beschouwd.

Voorbeeld 10

Investeerder A en twee andere investeerders hebben elk een derde van de stemrechten in een deelneming. De bedrijfsactiviteit van de deelneming sluit nauw aan bij die van investeerder A. Naast zijn eigenvermogensinstrumenten bezit investeerder A ook schuldinstrumenten die op ongeacht welk moment tegen een vaste prijs die "out of the money" is (maar niet diep "out of the money") in gewone aandelen in de deelneming converteerbaar zijn. Als de schuld wordt geconverteerd, zou investeerder A 60 procent van de stemrechten in de deelneming bezitten. Investeerder A zou voordeel halen uit het creëren van synergieën als de schuldinstrumenten in gewone aandelen zouden worden geconverteerd. Investeerder A heeft macht over de deelneming omdat hij in bezit is van stemrechten in de deelneming in combinatie met materiële potentiële stemrechten die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten te sturen.

Macht wanneer stemrechten of soortgelijke rechten de opbrengsten van de deelneming niet aanzienlijk beïnvloeden

B51

Bij het beoordelen van het doel en de opzet van een deelneming (zie de alinea's B5 tot en met B8) moet een investeerder rekening houden met de betrokkenheid en besluiten bij de aanvang van de deelneming als onderdeel van de opzet ervan en moet hij evalueren of de transactievoorwaarden en de kenmerken van de betrokkenheid de investeerder voldoende rechten geven om hem macht te verlenen. Betrokkenheid bij de opzet van een deelneming is op zich niet genoeg om een investeerder zeggenschap te geven. Betrokkenheid bij de opzet kan er echter op wijzen dat de investeerder de mogelijkheid had voldoende rechten te verwerven om hem macht over de deelneming te geven.

B52

Daarnaast moet een investeerder rekening houden met contractuele overeenkomsten, zoals aankoop-, verkoop- en liquidatierechten, die bij de aanvang van de deelneming zijn vastgesteld. Wanneer deze contractuele overeenkomsten activiteiten behelzen die nauw met de deelneming verband houden, dan maken deze activiteiten in wezen integraal deel uit van de totale activiteiten van de deelneming, ook al kunnen ze buiten de wettelijke grenzen van de deelneming plaatsvinden. Daarom moeten expliciete of impliciete besluitvormingsrechten die zijn opgenomen in contractuele overeenkomsten die nauw met de deelneming verband houden, als relevante activiteiten worden beschouwd bij het bepalen van de macht over de deelneming.

B53

Bij sommige deelnemingen vinden alleen onder bepaalde omstandigheden of bij bepaalde gebeurtenissen relevante activiteiten plaats. De deelneming kan op een zodanige manier zijn opgezet dat de sturing van haar activiteiten en haar opbrengsten vooraf zijn bepaald, tenzij en totdat die bepaalde omstandigheden of gebeurtenissen zich voordoen. In dit geval kunnen alleen de besluiten over de activiteiten van de deelneming wanneer die omstandigheden of gebeurtenissen zich voordoen, de opbrengsten aanzienlijk beïnvloeden en dus relevante activiteiten zijn. De omstandigheden of gebeurtenissen hoeven zich niet te hebben voorgedaan opdat een investeerder die in staat is deze besluiten te nemen, macht heeft. Het feit dat het recht tot het nemen van besluiten afhankelijk is van bepaalde omstandigheden of gebeurtenissen leidt er op zich niet toe dat het om beschermingsrechten gaat.

Toepassingsvoorbeelden

Voorbeeld 11

In de oprichtingsdocumenten van een deelneming is gespecificeerd dat haar enige bedrijfsactiviteit bestaat in het aankopen van vorderingen en het verlenen van de daarmee verband houdende dagelijkse beheersdiensten ten behoeve van haar investeerders. Het verlenen van de dagelijkse beheersdiensten omvat de inning en de overdracht van de hoofdsom en de rentebetalingen wanneer deze verschuldigd zijn. Bij wanbetaling op een vordering verkoopt de deelneming de vordering automatisch door aan een investeerder zoals afzonderlijk is afgesproken in een verkoopovereenkomst tussen de investeerder en de deelneming. De enige relevante activiteit is het beheren van de vorderingen bij wanbetaling omdat dat de enige activiteit is die de opbrengsten aanzienlijk kan beïnvloeden. Het beheren van de vorderingen vóór wanbetaling is geen relevante activiteit omdat dit geen materiële besluiten vereist die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk kunnen beïnvloeden; de activiteiten vóór wanbetaling zijn vooraf bepaald en behelzen alleen het ontvangen van kasstromen wanneer deze verschuldigd zijn en het overdragen ervan aan investeerders. Daarom moet alleen het recht van de investeerder om de activa bij wanbetaling te beheren in aanmerking worden genomen bij het beoordelen van de totale activiteiten van de deelneming die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk kunnen beïnvloeden. In dit voorbeeld zorgt de opzet van de deelneming ervoor dat de investeerder alleen besluitvormingsbevoegdheid heeft over de activiteiten die de opbrengsten aanzienlijk beïnvloeden wanneer een dergelijke besluitvormingsbevoegdheid is vereist. De voorwaarden van de verkoopovereenkomst maken integraal deel uit van de transactie als geheel en van de oprichting van de deelneming. Daarom leiden de voorwaarden van de verkoopovereenkomst in combinatie met de oprichtingsdocumenten van de deelneming tot de conclusie dat de investeerder macht heeft over de deelneming, ook al neemt de investeerder alleen bij wanbetaling bezit van de vorderingen en beheert hij de vorderingen waarvoor van wanbetaling sprake is, buiten de wettelijke grenzen van de deelneming.

Voorbeeld 12

De enige activa van een deelneming zijn vorderingen. Bij het bestuderen van het doel en de opzet van een deelneming wordt vastgesteld dat de enige relevante activiteit het beheer is van vorderingen waarvoor van wanbetaling sprake is. De partij met de mogelijkheid de vorderingen waarvoor van wanbetaling sprake is te beheren, heeft macht over de deelneming, ongeacht of een van de leningnemers in gebreke is gebleven.

B54

Een investeerder kan een expliciete of impliciete verbintenis aangaan om ervoor te zorgen dat een deelneming blijft opereren volgens haar opzet. Een dergelijke verbintenis kan de blootstelling van de investeerder aan de veranderlijkheid van de opbrengsten vergroten en de investeerder er aldus krachtiger toe aansporen om voldoende rechten te verkrijgen om macht te hebben. Daarom kan een verbintenis om te verzekeren dat een deelneming blijft opereren volgens haar opzet een indicator zijn dat een investeerder macht heeft, maar op zich geeft een dergelijke verbintenis een investeerder geen macht en belet zij evenmin dat een andere partij macht heeft.

Blootstelling aan of recht op veranderlijke opbrengsten uit een deelneming

B55

Bij het bepalen of een investeerder zeggenschap over een deelneming heeft, bepaalt de investeerder of hij is blootgesteld aan, of rechten heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de deelneming.

B56

Veranderlijke opbrengsten zijn opbrengsten die niet vast zijn en die kunnen variëren als gevolg van de prestaties van een deelneming. Veranderlijke opbrengsten kunnen alleen positief, alleen negatief of tegelijk positief en negatief zijn (zie alinea 15). Een investeerder beoordeelt of de opbrengsten van een deelneming veranderlijk zijn en hoe veranderlijk deze opbrengsten zijn op basis van de materialiteit van de overeenkomst en ongeacht de wettelijke vorm van de opbrengsten. Een investeerder kan bijvoorbeeld in bezit zijn van een obligatie met vaste-rentebetalingen. De vaste-rentebetalingen zijn veranderlijke opbrengsten in het kader van deze IFRS omdat zij onderhevig zijn aan wanbetalingsrisico en omdat ze de investeerder aan het kredietrisico van de emittent van de obligatie blootstellen. De mate van veranderlijkheid (d.w.z. hoe veranderlijk deze opbrengsten zijn) is afhankelijk van het kredietrisico van de obligatie. Op vergelijkbare wijze zijn vaste prestatievergoedingen voor het beheer van de activa van een deelneming veranderlijke opbrengsten omdat zij de investeerder blootstellen aan het prestatierisico van de deelneming. De mate van veranderlijkheid is afhankelijk van de mogelijkheid van de deelneming om voldoende inkomsten te generen om de vergoeding te betalen.

B57

Voorbeelden van opbrengsten zijn:

(a)

dividenden, andere uitkeringen van economische voordelen van een deelneming (bv. rente van obligaties uitgegeven door de deelneming) en veranderingen in de waarde van de investering van de investeerder in de deelneming;

(b)

beloning voor het verlenen van beheersdiensten met betrekking tot de activa en verplichtingen van een deelneming, vergoedingen en blootstelling aan verliezen door het verschaffen van krediet of liquiditeitssteun, resterende belangen in de activa en verplichtingen van de deelneming bij liquidatie van die deelneming, belastingvoordelen en toegang van de investeerder tot toekomstige liquiditeit uit hoofde van zijn betrokkenheid bij een deelneming;

(c)

opbrengsten die niet beschikbaar zijn voor andere houders van belangen. Een investeerder kan zijn activa bijvoorbeeld in combinatie met de activa van de deelneming gebruiken, onder meer via het combineren van operationele functies teneinde schaalvoordelen en kostenbesparingen te verwezenlijken, via het verkrijgen van schaarse producten, via het verwerven van toegang tot bedrijfseigen kennis of via het beperken van bepaalde activiteiten of activa met het oog op het verhogen van de waarde van zijn andere activa.

Relatie tussen macht en opbrengsten

Gedelegeerde macht

B58

Wanneer een investeerder met besluitvormingsrechten (een besluitvormer) beoordeelt of hij zeggenschap heeft over een deelneming, moet hij bepalen of hij een principaal of een agent is. Een investeerder moet ook nagaan of een andere entiteit met besluitvormingsrechten als een agent voor de investeerder handelt. Een agent is een partij die voornamelijk belast is om te handelen voor rekening en ten behoeve van een andere partij of partijen (de principa(a)l(en)) en die bijgevolg geen zeggenschap heeft over de deelneming bij het uitoefenen van zijn besluitvormingsbevoegdheid (zie de alinea's 17 en 18). Soms kan de macht van een principaal dus in bezit zijn van en uitgeoefend worden door een agent, maar voor rekening van de principaal. Een besluitvormer is geen agent enkel omdat andere partijen voordeel kunnen halen uit de besluiten die hij neemt.

B59

Een investeerder mag zijn besluitvormingsbevoegdheid voor sommige kwesties of voor alle relevante activiteiten delegeren aan een agent. Bij het beoordelen of hij zeggenschap heeft over een deelneming, moet de investeerder de besluitvormingsrechten die hij aan zijn agent heeft gedelegeerd, behandelen alsof ze rechtstreeks in bezit zijn van de investeerder. In situaties waarin er meer dan één principaal is, moet iedere principaal beoordelen of hij macht over de deelneming heeft door de vereisten in de alinea's B5 tot en met B54 in aanmerking te nemen. De alinea's B60 tot en met B72 bieden een leidraad bij het bepalen of een besluitvormer een agent of een principaal is.

B60

Bij het bepalen of hij een agent is, moet een besluitvormer rekening houden met de algemene relatie tussen hemzelf, de beheerde deelneming en andere bij de deelneming betrokken partijen, en in het bijzonder met de onderstaande factoren:

(a)

de reikwijdte van zijn besluitvormingsbevoegdheid over de deelneming (alinea's B62 en B63);

(b)

de rechten in bezit van andere partijen (alinea's B64 tot en met B67);

(c)

de beloning waarop hij recht heeft conform de beloningsovereenkomst(en) (alinea's B68, B69 en B70);

(d)

de blootstelling van de besluitvormer aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit andere belangen die hij in de deelneming heeft (alinea's B71 en B72).

Op elk van de factoren moeten verschillende wegingsfactoren worden toegepast naargelang van specifieke feiten en omstandigheden.

B61

Om uit te maken of een besluitvormer een agent is, moeten alle factoren in alinea B60 worden geëvalueerd, tenzij één enkele partij materiële rechten bezit om de besluitvormer te ontslaan (ontslagrechten) en de besluitvormer zonder aanleiding kan ontslaan (zie alinea B65).

Reikwijdte van de besluitvormingsbevoegdheid

B62

De reikwijdte van de besluitvormingsbevoegdheid van een besluitvormer wordt geëvalueerd aan de hand van het volgende:

(a)

de activiteiten die overeenkomstig de besluitvormingsovereenkomst(en) zijn toegestaan en wettelijk zijn vastgelegd, en

(b)

de manoeuvreerruimte waarover de besluitvormer beschikt bij het nemen van besluiten over die activiteiten.

B63

Een besluitvormer moet rekening houden met het doel en de opzet van de deelneming, de risico's waaraan de deelneming volgens haar opzet is blootgesteld, de risico's die ze volgens haar opzet aan de betrokken partijen overdraagt en de mate van betrokkenheid van de besluitvormer bij de opzet van een deelneming. Als een besluitvormer bijvoorbeeld in aanzienlijke mate bij de opzet van de deelneming betrokken is (en onder meer bij het bepalen van de reikwijdte van de besluitvormingsbevoegdheid), kan die betrokkenheid erop duiden dat de besluitvormer de mogelijkheid en stimulans had om rechten te verkrijgen die ertoe leiden dat de besluitvormer over de mogelijkheid beschikt de relevante activiteiten te sturen.

Rechten in bezit van andere partijen

B64

Materiële rechten in bezit van andere partijen kunnen de mogelijkheid van de besluitvormer om de relevante activiteiten te sturen, beïnvloeden. Materiële ontslagrechten of andere rechten kunnen erop duiden dat de besluitvormer een agent is.

B65

Als één enkele partij materiële ontslagrechten bezit en de besluitvormer zonder aanleiding kan ontslaan, is dat op zich al voldoende om te concluderen dat de besluitvormer een agent is. Als meer dan één partij dergelijke rechten bezit (en geen partij afzonderlijk de besluitvormer kan ontslaan zonder toestemming van de andere partijen), dan zijn die rechten op zich niet afdoende om te stellen dat een besluitvormer hoofdzakelijk handelt voor rekening en ten behoeve van anderen. Hoe groter het aantal partijen dat samen moet optreden om het recht uit te oefenen om een besluitvormer te ontslaan, en hoe groter de omvang en veranderlijkheid van de andere financiële belangen van de besluitvormer (d.w.z. beloning en andere belangen), hoe minder gewicht bovendien aan deze factor moet worden toegekend.

B66

Bij het evalueren of de besluitvormer een agent is, moeten materiële rechten in bezit van andere partijen welke de manoeuvreerruimte van een besluitvormer beperken, op een soortgelijke manier in aanmerking worden genomen als ontslagrechten. Zo is een besluitvormer die voor zijn acties de goedkeuring van een klein aantal andere partijen nodig heeft, over het algemeen een agent. (Zie de alinea's B22 tot en met B25 voor aanvullende leidraden in verband met rechten en de materialiteit ervan.)

B67

De inaanmerkingneming van de rechten van andere partijen moet tevens een beoordeling behelzen van alle rechten die door de raad van bestuur (of een ander bestuursorgaan) van een deelneming kunnen worden uitgeoefend en van het effect ervan op de besluitvormingsbevoegdheid (zie alinea B23(b)).

Beloning

B68

Hoe groter de omvang van en de veranderlijkheid die samenhangt met de beloning van de besluitvormer met betrekking tot de verwachte opbrengsten van de activiteiten van de deelneming, hoe waarschijnlijker het is dat de besluitvormer een principaal is.

B69

Bij het bepalen of hij een principaal of agent is, moet de besluitvormer ook nagaan of de volgende voorwaarden van toepassing zijn:

(a)

de beloning van de besluitvormer is evenredig aan de verleende diensten;

(b)

de beloningsovereenkomst bevat uitsluitend voorwaarden of bedragen die gewoonlijk zijn vermeld in overeenkomsten die op soortgelijke diensten en kwalificatieniveaus betrekking hebben en tussen onafhankelijke partijen zijn gesloten.

B70

Een besluitvormer kan geen agent zijn tenzij aan de voorwaarden in alinea B69(a) en (b) is voldaan. Het voldoen aan die voorwaarden volstaat op zich echter niet om te concluderen dat een besluitvormer een agent is.

Blootstelling aan veranderlijkheid van opbrengsten uit andere belangen

B71

Een besluitvormer die andere belangen in een deelneming houdt (bv. investeringen in de deelneming of verschaffen van garanties met betrekking tot de prestaties van de deelneming), moet bij de beoordeling of hij een agent is rekening houden met zijn blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit die belangen. Het houden van andere belangen in een deelneming is een indicatie dat de besluitvormer een principaal kan zijn.

B72

Bij het evalueren van zijn blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit andere belangen moet een besluitvormer rekening houden met het volgende:

(a)

hoe groter de omvang van en de veranderlijkheid die samenhangt met zijn economische belangen, rekening houdend met zijn beloning en andere belangen samen, hoe waarschijnlijker het is dat de besluitvormer een principaal is;

(b)

of zijn blootstelling aan veranderlijkheid van opbrengsten verschillend is van die van de overige investeerders en, zo ja, of dat zijn handelingen kan beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een besluitvormer achtergestelde belangen in een deelneming heeft, of wanneer hij de deelneming andere vormen van kredietbescherming biedt.

De besluitvormer moet zijn blootstelling evalueren ten opzichte van de totale veranderlijkheid van de opbrengsten van de deelneming. Deze evaluatie geschiedt voornamelijk op basis van de verwachte opbrengsten uit de activiteiten van de deelneming, maar ook de maximale blootstelling van de besluitvormer aan de veranderlijkheid van de opbrengsten van de deelneming ten gevolge van andere belangen van de besluitvormer mag niet buiten beschouwing worden gelaten.

Toepassingsvoorbeelden

Voorbeeld 13

Een besluitvormer (fondsbeheerder) richt een openbaar verhandeld, gereglementeerd fonds op en biedt het aan en beheert het volgens nauwkeurig bepaalde parameters die in het beleggingsmandaat zijn uiteengezet zoals bij zijn lokale wet- en regelgeving is vereist. Het fonds werd aangeboden aan beleggers als een belegging in een gediversifieerde portefeuille van aandelen (en vergelijkbare effecten) van beursgenoteerde entiteiten. De fondsbeheerder beschikt binnen de gedefinieerde parameters over een zekere manoeuvreerruimte ten aanzien van de activa waarin hij belegt. De fondsbeheerder heeft een pro rata belegging ter grootte van 10 procent in het fonds gedaan en ontvangt een marktconforme vergoeding voor zijn diensten ter hoogte van 1 procent van de intrinsieke waarde van het fonds. De vergoedingen zijn evenredig aan de verleende diensten. Afgezien van zijn belegging van 10 procent heeft de fondsbeheerder geen enkele verplichting om verliezen te financieren. Het fonds is niet verplicht een onafhankelijke raad van bestuur op te richten en heeft dat ook niet gedaan. De beleggers bezitten geen materiële rechten die de besluitvormingsbevoegdheid van de fondsbeheerder kunnen beïnvloeden, maar kunnen hun belangen aflossen binnen bepaalde grenzen die door het fonds zijn vastgesteld.

Hoewel de fondsbeheerder binnen de parameters die in het beleggingsmandaat zijn bepaald en in overeenstemming met de regelgevende voorschriften handelt, heeft hij besluitvormingsrechten die hem doorlopend de mogelijkheid bieden de relevante activiteiten van het fonds te sturen; de beleggers bezitten geen materiële rechten die de besluitvormingsbevoegdheid van de fondsbeheerder zouden kunnen beïnvloeden. De fondsbeheerder ontvangt een marktconforme vergoeding voor zijn diensten die evenredig is aan de verleende diensten en heeft ook een pro rata belegging in het fonds gedaan. De beloning en zijn belegging stellen de fondsbeheerder bloot aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds zonder dat er van een zodanige blootstelling sprake is dat deze erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is.

In dit voorbeeld duidt de blootstelling van de fondsbeheerder aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit het fonds in combinatie met zijn besluitvormingsbevoegdheid binnen beperkte parameters erop dat de fondsbeheerder een agent is. De fondsbeheerder komt dus tot de slotsom dat hij geen zeggenschap heeft over het fonds.

Voorbeeld 14

Een besluitvormer richt een fonds op dat beleggingsmogelijkheden voor een aantal beleggers biedt en biedt het aan en beheert het. De besluitvormer (fondsbeheerder) moet besluiten nemen in het belang van alle beleggers en in overeenstemming met de bestuursovereenkomsten van het fonds. De fondsbeheerder beschikt desalniettemin over een ruime manoeuvreerruimte wat de besluitvorming betreft. De fondsbeheerder ontvangt een marktconforme vergoeding voor zijn diensten ter hoogte van 1 procent van de activa onder beheer en 20 procent van alle winsten uit het fonds als een bepaald winstniveau wordt behaald. De vergoedingen zijn evenredig aan de verleende diensten.

Hoewel hij besluiten moet nemen die in het belang van alle beleggers zijn, beschikt de fondsbeheerder over een uitgebreide besluitvormingsbevoegdheid bij het sturen van de relevante activiteiten van het fonds. De fondsbeheerder ontvangt vaste en prestatiegebonden vergoedingen die evenredig zijn aan de verleende diensten. Bovendien schakelt de beloning de belangen van de fondsbeheerder gelijk aan die van de overige beleggers, namelijk het verhogen van de waarde van het fonds, zonder dat er van een zodanige blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds sprake is dat de beloning op zich erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is.

De bovenbeschreven situatie is van toepassing op de hieronder beschreven voorbeelden 14A, 14B en 14C. Elk voorbeeld wordt afzonderlijk in beschouwing genomen.

Voorbeeld 14A

De fondsbeheerder heeft ook een belegging van 2 procent in het fonds die zijn belangen gelijkschakelt aan die van de overige beleggers. Afgezien van zijn belegging van 2 procent heeft de fondsbeheerder geen enkele verplichting om verliezen te financieren. De beleggers kunnen de fondsbeheerder ontslaan bij gewone meerderheid, maar uitsluitend vanwege contractbreuk.

De belegging van 2 procent van de fondsbeheerder vergroot zijn blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds, zonder dat er van een zodanige blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds sprake is dat dit erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is. De rechten van de overige beleggers om de fondsbeheerder te ontslaan, worden beschouwd als beschermingsrechten omdat deze uitsluitend in geval van contractbreuk kunnen worden uitgeoefend. Hoewel de fondsbeheerder een uitgebreide besluitvormingsbevoegdheid heeft en aan veranderlijkheid van de opbrengsten uit zijn belangen en beloning is blootgesteld, duidt de blootstelling van de fondsbeheerder in dit voorbeeld erop dat de fondsbeheerder een agent is. De fondsbeheerder komt dus tot de slotsom dat hij geen zeggenschap heeft over het fonds.

Voorbeeld 14B

De fondsbeheerder heeft een grotere pro rata belegging in het fonds, maar heeft afgezien van die belegging geen enkele verplichting om verliezen te financieren. De beleggers kunnen de fondsbeheerder ontslaan bij gewone meerderheid, maar uitsluitend vanwege contractbreuk.

In dit voorbeeld worden de rechten van de overige beleggers om de fondsbeheerder te ontslaan als beschermingsrechten beschouwd omdat deze uitsluitend in geval van contractbreuk kunnen worden uitgeoefend. Hoewel de fondsbeheerder vaste en prestatiegebonden vergoedingen ontvangt die evenredig zijn aan de verleende diensten, zou de belegging van de fondsbeheerder in combinatie met zijn beloning tot een zodanig grote blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds kunnen leiden dat dit erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is. Hoe groter de omvang van en de veranderlijkheid die samenhangt met de economische belangen van de fondsbeheerder (rekening houdend met zijn beloning en andere belangen samen), hoe meer nadruk de fondsbeheerder in de analyse op die economische belangen zou kunnen leggen en hoe waarschijnlijker het is dat de besluitvormer een principaal is.

Gezien zijn beloning en de andere factoren kan de fondsbeheerder er bijvoorbeeld van uitgaan dat een belegging van 20 procent volstaat om te concluderen dat hij zeggenschap heeft over het fonds. Onder andere omstandigheden (bv. als de beloning of andere factoren verschillen) kan er evenwel bij een verschillend beleggingsniveau zeggenschap ontstaan.

Voorbeeld 14C

De fondsbeheerder heeft een pro rata belegging van 20 procent in het fonds gedaan, maar heeft afgezien van zijn belegging van 20 procent geen enkele verplichting om verliezen te financieren. Het fonds heeft een raad van bestuur, waarvan alle leden onafhankelijk zijn van de fondsbeheerder en door de overige beleggers worden benoemd. De fondsbeheerder wordt jaarlijks door de raad benoemd. Als de raad ertoe zou besluiten het contract van de fondsbeheerder niet te verlengen, zouden de diensten die door de fondsbeheerder worden verleend, door andere beheerders in de sector kunnen worden verricht.

Hoewel de fondsbeheerder vaste en prestatiegebonden vergoedingen ontvangt die evenredig zijn aan de verleende diensten, leidt de belegging van 20 procent van de fondsbeheerder in combinatie met zijn beloning tot een zodanig grote blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds dat dit erop duidt dat de fondsbeheerder een principaal is. De investeerders beschikken echter over materiële rechten om de fondsbeheerder te ontslaan; de raad van bestuur fungeert als mechanisme dat ervoor zorgt dat de beleggers de fondsbeheerder kunnen ontslaan als zij hiertoe besluiten.

In dit voorbeeld legt de fondsbeheerder in de analyse grotere nadruk op de materiële ontslagrechten. Hoewel de fondsbeheerder dus over een uitgebreide besluitvormingsbevoegdheid beschikt en via zijn beloning en belegging aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds is blootgesteld, duiden de materiële rechten van de andere beleggers er derhalve op dat de fondsbeheerder een agent is. De fondsbeheerder komt dus tot de slotsom dat hij geen zeggenschap heeft over het fonds.

Voorbeeld 15

Er wordt een deelneming opgericht om een portefeuille van vastrentende, door activa gedekte effecten te kopen; deze aankoop wordt gefinancierd met vastrentende schuldinstrumenten en eigenvermogensinstrumenten. De eigenvermogensinstrumenten zijn bedoeld om de schuldinvesteerders tegen de eerste verliezen te beschermen en ontvangen de eventuele resterende opbrengsten uit de deelneming. De transactie werd aan potentiële schuldinvesteerders aangeboden als een investering in een portefeuille van door activa gedekte effecten met blootstelling aan het kredietrisico dat aan de mogelijke wanbetaling van de emittenten van de door activa gedekte effecten in de portefeuille verbonden is, en aan het renterisico dat aan het beheer van de portefeuille verbonden is. Bij de oprichting vertegenwoordigen de eigenvermogensinstrumenten 10 procent van de waarde van de gekochte activa. Een besluitvormer (de vermogensbeheerder) beheert de actieve activaportefeuille door het nemen van investeringsbesluiten binnen de parameters die in het prospectus van de deelneming zijn vastgesteld. Voor die diensten ontvangt de vermogensbeheerder een marktconforme vaste vergoeding (1 procent van de activa onder beheer) en prestatiegebonden vergoedingen (10 procent van de winsten) als de winsten van de deelneming een bepaald niveau overschrijden. De vergoedingen zijn evenredig aan de verleende diensten. De vermogensbeheerder bezit 35 procent van het eigen vermogen van de deelneming.

De overige 65 procent van het eigen vermogen en alle schuldinstrumenten zijn in handen van een groot aantal derde, niet-verbonden investeerders die op grote schaal zijn verspreid. De vermogensbeheerder kan zonder aanleiding worden ontslagen bij eenvoudige meerderheid van de overige investeerders.

De vermogensbeheerder ontvangt vaste en prestatiegebonden vergoedingen die evenredig zijn aan de verleende diensten. De beloning schakelt de belangen van de fondsbeheerder gelijk met die van de andere investeerders, namelijk het verhogen van de waarde van het fonds. De vermogensbeheerder is blootgesteld aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van het fonds omdat hij 35 procent van het eigen vermogen bezit en vanwege zijn beloning.

Hoewel de vermogensbeheerder binnen de in het prospectus van de deelneming vastgestelde parameters handelt, beschikt hij doorlopend over de mogelijkheid om investeringsbesluiten te nemen die de opbrengsten van de deelneming aanzienlijk beïnvloeden; de ontslagrechten van de andere investeerders hebben weinig gewicht in de analyse omdat deze rechten in bezit zijn van een groot aantal investeerders die op grote schaal zijn verspreid. In dit voorbeeld legt de vermogensbeheerder grotere nadruk op zijn blootstelling aan de veranderlijkheid van de opbrengsten van het fonds uit hoofde van zijn aandelenbelang, dat achtergesteld is bij de schuldinstrumenten. Doordat de vermogensbeheerder 35 procent van de aandelen bezit, is hij in een zodanig achtergestelde mate aan verliezen blootgesteld en heeft hij een zodanig achtergesteld recht op opbrengsten van de deelneming dat dit erop duidt dat de vermogensbeheerder een principaal is. De vermogensbeheerder komt dus tot de slotsom dat hij zeggenschap heeft over de deelneming.

Voorbeeld 16

Een besluitvormer (de sponsor) treedt als sponsor op voor een multi-seller conduit dat kortetermijnschuldinstrumenten aan niet-gebonden derde investeerders uitgeeft. De transactie werd aan potentiële investeerders aangeboden als een investering in een portefeuille van middellangetermijnactiva van hoge kwaliteit met minimale blootstelling aan het kredietrisico dat aan de mogelijke wanbetaling van de emittenten van de activa in de portefeuille verbonden is. Diverse cedenten verkopen portefeuilles met middellangetermijnactiva van hoge kwaliteit aan de conduit. Iedere cedent verleent beheersdiensten met betrekking tot de activaportefeuille die hij aan de conduit verkoopt, en beheert vorderingen bij wanbetaling tegen een marktconforme vergoeding. Iedere cedent voorziet ook in bescherming tegen het eerste verlies met betrekking tot kredietverliezen van zijn activaportefeuille door middel van extra zekerheidsstelling tegenover de naar de conduit overgedragen activa. De sponsor bepaalt de voorwaarden van de conduit en beheert de activiteiten van de conduit tegen een marktconforme vergoeding. De vergoeding is evenredig aan de verleende diensten. De sponsor keurt de verkopers goed die aan de conduit mogen verkopen, keurt de activa goed die door de conduit mogen worden gekocht en neemt besluiten omtrent de financiering van de conduit. De sponsor moet in het belang van alle investeerders handelen.

De sponsor heeft recht op eventuele resterende opbrengsten van de conduit en voorziet ook in kredietbescherming en liquiditeitsfaciliteiten voor de conduit. De kredietbescherming van de sponsor absorbeert verliezen van maximaal 5 procent van alle activa van de conduit, na verliezen die door de cedenten zijn geabsorbeerd. De liquiditeitsfaciliteiten worden niet verleend voor activa waarvoor van wanbetaling sprake is. De investeerders bezitten geen materiële rechten die de besluitvormingsbevoegdheid van de sponsor zouden kunnen beïnvloeden.

Hoewel de sponsor voor zijn diensten een marktconforme vergoeding ontvangt die evenredig is aan de verleende diensten, is de sponsor blootgesteld aan de veranderlijkheid van de opbrengsten uit de activiteiten van de conduit vanwege zijn rechten op eventuele resterende opbrengsten van de conduit en de verstrekking van kredietbescherming en liquiditeitsfaciliteiten (de conduit is immers blootgesteld aan liquiditeitsrisico omdat kortetermijnschuldinstrumenten worden gebruikt om middellangetermijnactiva te financieren). Ook al heeft iedere cedent besluitvormingsrechten die de waarde van de activa van de conduit beïnvloeden, toch heeft de sponsor een uitgebreide besluitvormingsbevoegdheid die hem doorlopend de mogelijkheid biedt de activiteiten te sturen die de opbrengsten van de conduit (de sponsor bepaalde de voorwaarden van de conduit, heeft het recht besluiten te nemen omtrent de activa (goedkeuren van de gekochte activa en van de cedenten van die activa) en de financiering van de conduit (waarvoor regelmatig nieuwe investeringen moeten worden gevonden) het sterkst beïnvloeden). Het recht op resterende opbrengsten van de conduit en de verstrekking van kredietbescherming en liquiditeitsfaciliteiten stellen de sponsor bloot aan een veranderlijkheid van de opbrengsten uit activiteiten van de conduit die verschilt van die van de overige investeerders. Die blootstelling duidt er dan ook op dat de sponsor een principaal is en dus concludeert de sponsor dat hij zeggenschap heeft over de conduit. De verplichting van de sponsor om in het belang van alle investeerders te handelen, belet niet dat de sponsor een principaal is.

Relatie met andere partijen

B73

Bij het beoordelen van zeggenschap moet een investeerder rekening houden met de aard van zijn relatie met andere partijen en of die andere partijen voor rekening van de investeerder handelen (d.w.z. of het "de facto agenten" betreft). De bepaling of andere partijen als de facto agenten handelen, vereist oordeelsvorming, waarbij niet alleen met de aard van de relatie, maar ook met de interactie tussen die partijen onderling en van die partijen met de investeerder rekening moet worden gehouden.

B74

Bij een dergelijke relatie hoeft geen sprake te zijn van een contractuele overeenkomst. Een partij is een de facto agent, wanneer de investeerder of degenen die de activiteiten van de investeerder sturen de mogelijkheid heeft, respectievelijk hebben, om die partij opdracht te geven om voor rekening van de investeerder te handelen. In die omstandigheden moet de investeerder bij het beoordelen van zeggenschap over een deelneming rekening houden met de besluitvormingsrechten van zijn de facto agent en zijn indirecte blootstelling aan of rechten op veranderlijke opbrengsten via de de facto agent, in combinatie met zijn eigen blootstelling of rechten.

B75

Hieronder volgen voorbeelden van zulke andere partijen die, gezien de aard van hun relatie, als de facto agenten voor de investeerder zouden kunnen handelen:

(a)

aan de investeerder verbonden partijen;

(b)

een partij die haar belang in de deelneming heeft ontvangen in de vorm van een bijdrage of lening van de investeerder;

(c)

een partij die akkoord is gegaan om haar belangen in de deelneming niet te verkopen, over te dragen of te bezwaren zonder voorafgaande goedkeuring van de investeerder (behalve in situaties waarin de investeerder en de andere partij het recht van voorafgaande goedkeuring hebben en de rechten gebaseerd zijn op onderling overeengekomen voorwaarden door bereidwillige onafhankelijke partijen);

(d)

een partij die haar activiteiten niet kan financieren zonder achtergestelde financiële ondersteuning van de investeerder;

(e)

een deelneming waarvan de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan of waarvan de managers op sleutelposities dezelfde zijn als die van de investeerder;

(f)

een partij die een nauwe zakelijke relatie met de investeerder heeft, zoals de relatie tussen een professionele dienstverlener en een van zijn belangrijke klanten.

Zeggenschap over specifieke activa

B76

Een investeerder moet uitmaken of hij een deel van een deelneming als een veronderstelde afzonderlijke entiteit behandelt, en of hij in dat geval zeggenschap heeft over de veronderstelde afzonderlijke entiteit.

B77

Een investeerder mag een deel van een deelneming als een veronderstelde afzonderlijke entiteit beschouwen als en slechts als aan de onderstaande voorwaarde is voldaan:

Specifieke activa van de deelneming (en eventuele bijbehorende kredietbeschermingen) zijn de enige bron van betaling voor specifieke verplichtingen van of specifieke andere belangen in de deelneming. Andere partijen dan die met de specifieke verplichting hebben geen rechten of plichten met betrekking tot de specifieke activa of de resterende kasstromen uit hoofde van die activa. In wezen kunnen geen opbrengsten uit de specifieke activa door de resterende deelneming worden gebruikt en geen van de verplichtingen van de veronderstelde afzonderlijke entiteit uit de activa van de resterende deelneming worden betaald. In wezen zijn alle activa en verplichtingen en het gehele eigen vermogen van die veronderstelde afzonderlijke entiteit dus van de algemene deelneming afgezonderd. Een dergelijke veronderstelde afzonderlijke entiteit wordt vaak een "silo" genoemd.

B78

Als aan de voorwaarde in alinea B77 is voldaan, moet een investeerder bepalen welke activiteiten de opbrengsten van de veronderstelde afzonderlijke entiteit aanzienlijk beïnvloeden en hoe die activiteiten worden gestuurd om te beoordelen of hij macht heeft over dat deel van de deelneming. Bij het beoordelen van de zeggenschap over de veronderstelde afzonderlijke entiteit moet de investeerder er ook rekening mee houden of hij blootgesteld is aan of recht heeft op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij die veronderstelde afzonderlijke entiteit, en of hij over de mogelijkheid beschikt om zijn macht over dat deel van de deelneming te gebruiken om het bedrag van de opbrengsten van de investeerder te beïnvloeden.

B79

Als de investeerder zeggenschap heeft over de veronderstelde afzonderlijke entiteit, moet hij dat deel van de deelneming consolideren. In dat geval sluiten andere partijen dat deel van de deelneming uit bij de beoordeling van de zeggenschap over en bij de consolidatie van de deelneming.

Continue beoordeling

B80

Een investeerder moet opnieuw beoordelen of hij zeggenschap heeft over een deelneming wanneer feiten en omstandigheden aangeven dat er sprake is van veranderingen in een of meer van de in alinea 7 opgesomde drie elementen van zeggenschap.

B81

Als er sprake is van een verandering in de wijze waarop zeggenschap over een deelneming kan worden uitgeoefend, dan moet die verandering tot uiting komen in de manier waarop een investeerder zijn macht over een deelneming beoordeelt. Veranderingen in besluitvormingsrechten kunnen bijvoorbeeld inhouden dat de relevante activiteiten niet langer via stemrechten worden gestuurd, maar dat in plaats daarvan andere overeenkomsten, zoals contracten, een andere partij of partijen doorlopend de mogelijkheid bieden om de relevante activiteiten te sturen.

B82

Een gebeurtenis kan ertoe leiden dat een investeerder macht over een deelneming verwerft of verliest zonder dat de investeerder bij die gebeurtenis betrokken is. Een investeerder kan bijvoorbeeld macht over een deelneming verwerven omdat besluitvormingsrechten van een andere partij of partijen zijn verstreken die de investeerder voorheen beletten zeggenschap over een deelneming uit te oefenen.

B83

Een investeerder houdt ook rekening met veranderingen die zijn blootstelling aan of rechten op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij een deelneming beïnvloeden. Zo kan een investeerder die macht over een deelneming heeft, de zeggenschap over een deelneming verliezen als hij niet langer het recht heeft opbrengsten te ontvangen of niet langer blootgesteld is aan verplichtingen omdat hij niet aan alinea 7(b) voldoet (bv. als een contract om prestatiegebonden vergoedingen te ontvangen, wordt beëindigd).

B84

Een investeerder moet nagaan of zijn beoordeling dat hij als een agent of principaal handelt, is veranderd. Veranderingen in de algemene relatie tussen de investeerder en andere partijen kunnen inhouden dat een investeerder niet langer als een agent handelt, ook al heeft hij voorheen als een agent gehandeld, en vice versa. Als er zich bijvoorbeeld veranderingen in de rechten van de investeerder of van andere partijen voordoen, moet de investeerder zijn status als een principaal of een agent te herbekijken.

B85

De eerste beoordeling van een investeerder van de zeggenschap of van zijn status als principaal of agent verandert niet simpelweg omdat er zich een verandering in de marktomstandigheden voordoet (bv. een verandering in de opbrengsten van de deelneming onder invloed van marktomstandigheden), tenzij de verandering in de marktomstandigheden een of meer van de in alinea 7 opgesomde drie elementen van zeggenschap of de algehele relatie tussen een principaal en een agent verandert.

VERWERKINGSVEREISTEN

Consolidatieprocedures

B86

In de geconsolideerde jaarrekening:

(a)

worden gelijke posten van activa, verplichtingen, eigen vermogen, baten, lasten en kasstromen van de moedermaatschappij samengevoegd met die van haar dochterondernemingen;

(b)

worden de boekwaarde van de investering van de moedermaatschappij in elke dochteronderneming en het aandeel van de moedermaatschappij in het eigen vermogen van elke dochteronderneming gesaldeerd (geëlimineerd) (in IFRS 3 wordt toegelicht hoe eventuele daarmee samenhangende goodwill administratief moet worden verwerkt);

(c)

worden met transacties tussen entiteiten van de groep verband houdende activa en verplichtingen, eigen vermogen, baten, laten en kasstromen binnen de groep volledig geëlimineerd (winsten en verliezen uit transacties binnen de groep die zijn opgenomen in de activa, zoals voorraden en vaste activa, worden volledig geëlimineerd). Verliezen binnen de groep kunnen een aanwijzing vormen voor een bijzondere waardevermindering die in de geconsolideerde jaarrekening moet worden opgenomen. IAS 12 Winstbelastingen is van toepassing op tijdelijke verschillen die ontstaan uit de eliminatie van winsten en verliezen uit transacties binnen de groep.

Uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving

B87

Als een entiteit van de groep andere grondslagen voor financiële verslaggeving hanteert dan die welke in de geconsolideerde jaarrekening voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden worden toegepast, wordt de jaarrekening van de betrokken entiteit van de groep aangepast ten behoeve van de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening teneinde de conformiteit met de grondslagen voor financiële verslaggeving van de groep te verzekeren.

Waardering

B88

Een entiteit neemt de baten en lasten van een dochteronderneming in de geconsolideerde jaarrekening op vanaf de datum waarop zij zeggenschap verwerft tot de datum waarop de zeggenschap van de entiteit over de dochteronderneming eindigt. De baten en lasten van de dochteronderneming zijn gebaseerd op de bedragen van de activa en verplichtingen die op de overnamedatum in de geconsolideerde jaarrekening zijn opgenomen. Bijvoorbeeld de afschrijvingskosten die na de overnamedatum in het geconsolideerde overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten zijn opgenomen, zijn gebaseerd op de reële waarden van de daarmee verband houdende af te schrijven activa die op de overnamedatum in de geconsolideerde jaarrekening zijn opgenomen.

Potentiële stemrechten

B89

In geval van potentiële stemrechten of van andere derivaten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn, worden het aandeel in de winst of het verlies en de vermogensmutaties die bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening aan de moedermaatschappij worden toegerekend, uitsluitend bepaald op basis van bestaande eigendomsbelangen; hierbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijke uitoefening of conversie van potentiële stemrechten en andere derivaten, tenzij alinea B90 van toepassing is.

B90

In sommige omstandigheden heeft een entiteit in wezen een bestaand eigendomsbelang als gevolg van een transactie die haar actuele toegang biedt tot de opbrengsten die met een eigendomsbelang samenhangen. In zulke omstandigheden wordt het bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening aan de moedermaatschappij en aan belangen zonder overheersende zeggenschap toegerekende aandeel bepaald door rekening te houden met de uiteindelijke uitoefening van deze potentiële stemrechten en andere derivaten die de entiteit actuele toegang tot de opbrengsten bieden.

B91

IFRS 9 is niet van toepassing op belangen in dochterondernemingen die geconsolideerd zijn. Indien instrumenten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn in wezen actuele toegang bieden tot opbrengsten die met een eigendomsbelang in een dochteronderneming samenhangen, vallen de instrumenten niet onder IFRS 9. In alle andere gevallen moeten instrumenten waaraan potentiële stemrechten in een dochteronderneming verbonden zijn, administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 9.

Verslagdatum

B92

De jaarrekeningen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen die bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening worden gebruikt, moeten dezelfde verslagdatum te hebben. Indien het einde van de verslagperiode van de moedermaatschappij niet samenvalt met dat van een dochteronderneming, stelt de dochteronderneming ten behoeve van de consolidatie aanvullende financiële informatie op per dezelfde datum als de jaarrekening van de moedermaatschappij om de moedermaatschappij in staat te stellen de financiële informatie van de dochteronderneming te consolideren, tenzij dit onuitvoerbaar is.

B93

Als dit onuitvoerbaar is, moet de moedermaatschappij de financiële informatie van de dochteronderneming consolideren met behulp van de meest recente jaarrekening van de dochteronderneming die is aangepast voor de gevolgen van wezenlijke transacties of gebeurtenissen die tussen de datum van die jaarrekening en de datum van de geconsolideerde jaarrekening plaatsvinden. Het verschil tussen de datum van de jaarrekening van de dochteronderneming en die van de geconsolideerde jaarrekening mag in elk geval niet meer dan drie maanden bedragen; de duur van de verslagperioden en het eventuele verschil tussen de data van de jaarrekeningen moeten voor elke periode gelijk zijn.

Belangen zonder overheersende zeggenschap

B94

Een entiteit moet de winsten of verliezen van elke component van de niet-gerealiseerde resultaten aan de eigenaars van de moedermaatschappij en aan de belangen zonder overheersende zeggenschap toerekenen. De entiteit moet ook het totaal van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten aan de eigenaars van de moedermaatschappij en aan de belangen zonder overheersende zeggenschap toerekenen, zelfs als dit ertoe leidt dat de belangen zonder overheersende zeggenschap een negatief saldo vertonen.

B95

Als een dochteronderneming cumulatief preferente aandelen heeft uitstaan die als eigen vermogen worden geclassificeerd en door belangen zonder overheersende zeggenschap worden aangehouden, moet de entiteit haar deel van de winst of het verlies na aanpassingen voor de dividenden op die aandelen berekenen, ongeacht of er dividenden zijn gedeclareerd.

Veranderingen in het aandeel in bezit van belangen zonder overheersende zeggenschap

B96

Als het aandeel van het eigen vermogen in bezit van belangen zonder overheersende zeggenschap verandert, moet een entiteit de boekwaarden van de meerderheidsbelangen en van de belangen zonder overheersende zeggenschap aanpassen om de veranderingen in hun relatieve belangen in de dochteronderneming weer te geven. De entiteit moet elk eventueel verschil tussen het bedrag waarmee de belangen zonder overheersende zeggenschap worden aangepast en de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding rechtstreeks in het eigen vermogen opnemen en het aan de eigenaars van de moedermaatschappij toerekenen.

Verlies van zeggenschap

B97

Een moedermaatschappij kan de zeggenschap over een dochteronderneming verliezen in twee of meer overeenkomsten (transacties). Soms geven de omstandigheden echter aan dat de diverse overeenkomsten administratief moeten worden verwerkt als een enkele transactie. Bij de bepaling of de overeenkomsten administratief moeten worden verwerkt als een enkele transactie, moet een moedermaatschappij rekening houden met alle voorwaarden en economische gevolgen van de overeenkomsten. Indicaties dat de moedermaatschappij de diverse overeenkomsten administratief zou moeten verwerken als een enkele transactie zijn:

(a)

De overeenkomsten zijn op hetzelfde moment of met het oog op elkaar afgesloten.

(b)

De overeenkomsten vormen een enkele transactie die een algemeen commercieel effect beoogt.

(c)

Het afsluiten van een overeenkomst is afhankelijk van het afsluiten van ten minste één andere overeenkomst.

(d)

Een overeenkomst is niet economisch gerechtvaardigd als ze op zichzelf wordt beschouwd, maar is dat wel als ze samen met andere overeenkomsten wordt beschouwd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een vervreemding van aandelen onder de marktprijs, later bij wijze van compensatie gevolgd door een vervreemding van aandelen boven de marktprijs.

B98

Als een moedermaatschappij de zeggenschap over een dochteronderneming verliest, dan:

(a)

mag ze op de datum waarop ze de zeggenschap verliest, het volgende niet langer opnemen:

(i)

de boekwaarde van de activa (met inbegrip van eventuele goodwill) en verplichtingen van de dochteronderneming; en

(ii)

de boekwaarde van eventuele belangen zonder overheersende zeggenschap in de voormalige dochteronderneming (met inbegrip van daaraan toerekenbare componenten van niet-gerealiseerde resultaten);

(b)

moet ze het volgende opnemen:

(i)

de reële waarde van de vergoeding die, in voorkomend geval, is ontvangen uit de transactie, gebeurtenis of omstandigheden die tot het verlies van zeggenschap heeft/hebben geleid;

(ii)

indien de transactie die tot het verlies van zeggenschap heeft geleid een uitkering bevat van aandelen van de dochteronderneming aan eigenaars in hun hoedanigheid van eigenaars, die uitkering; en

(iii)

elke in de voormalige dochteronderneming aangehouden investering tegen haar reële waarde op de datum waarop ze de zeggenschap verliest;

(c)

moet ze op de in alinea 99B beschreven wijze de bedragen die in de niet-gerealiseerde resultaten met betrekking tot de dochteronderneming waren opgenomen, overboeken naar de winst of het verlies, of moet ze deze rechtstreeks overboeken naar ingehouden winsten indien dit vereist is in overeenstemming met andere IFRSs;

(d)

moet ze elk verschil dat hieruit voortvloeit als een winst of verlies opnemen in de winst die of het verlies dat aan de moedermaatschappij kan worden toegerekend.

B99

Als een moedermaatschappij de zeggenschap over een dochteronderneming verliest, moet ze alle voorheen in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen bedragen in verband met die dochteronderneming administratief verwerken op dezelfde basis die vereist zou zijn indien de moedermaatschappij de daarmee verband houdende activa of passiva direct had vervreemd. Als een voorheen in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen winst of verlies naar de winst of het verlies werd overgeboekt bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen, moet de moedermaatschappij derhalve de winst of het verlies overboeken van het eigen vermogen naar de winst of het verlies (als een herclassificatieaanpassing) wanneer ze de zeggenschap over de dochteronderneming verliest. Indien een voorheen in niet-gerealiseerde resultaten opgenomen herwaarderingsreserve direct naar de ingehouden winsten werd overgeboekt bij de vervreemding van het actief, moet de moedermaatschappij de herwaarderingsreserve direct naar de ingehouden winsten overboeken wanneer ze de zeggenschap over de dochteronderneming verliest.

Bijlage C

Ingangsdatum en overgang

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS en heeft dezelfde status als de andere delen van de IFRS.

INGANGSDATUM

C1

Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze IFRS eerder toepast, moet zij dat feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 11, IFRS 12, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening en IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen.

OVERGANG

C2

Een entiteit moet deze IFRS retroactief toepassen, in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten, behalve als bepaald in de alinea's C3 tot en met C6.

C3

Als een entiteit deze IFRS voor het eerst toepast, is ze niet verplicht aanpassingen aan te brengen in de administratieve verwerking van haar betrokkenheid bij:

(a)

ofwel entiteiten die voorheen geconsolideerd waren overeenkomstig IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening en SIC-12 Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten en overeenkomstig deze IFRS geconsolideerd blijven;

(b)

ofwel entiteiten die voorheen niet geconsolideerd waren overeenkomstig IAS 27 en SIC-12 en overeenkomstig deze IFRS niet geconsolideerd blijven.

C4

Wanneer de eerste toepassing van deze IFRS resulteert in het consolideren door een investeerder van een deelneming die overeenkomstig IAS 27 en SIC-12 niet geconsolideerd was, moet de investeerder:

(a)

als de deelneming een bedrijf is (als omschreven in IFRS 3), de activa, verplichtingen en belangen zonder overheersende zeggenschap van de voorheen niet-geconsolideerde deelneming op de datum van de eerste toepassing waarderen alsof de deelneming geconsolideerd was (en dus overnameverwerking heeft toegepast overeenkomstig IFRS 3) vanaf de datum waarop de investeerder zeggenschap over die deelneming verwierf op basis van de vereisten in deze IFRS;

(b)

als de deelneming geen bedrijf is (als omschreven in IFRS 3), de activa, verplichtingen en belangen zonder overheersende zeggenschap van de voorheen niet-geconsolideerde deelneming op de datum van de eerste toepassing waarderen alsof de deelneming geconsolideerd was (met toepassing van de overnamemethode overeenkomstig IFRS 3 zonder enige goodwill voor de deelneming op te nemen) vanaf de datum waarop de investeerder zeggenschap over de deelneming verwierf op basis van de vereisten in deze IFRS. Elk verschil tussen het opgenomen bedrag van de activa, verplichtingen en belangen zonder overheersende zeggenschap en de vorige boekwaarde van de betrokkenheid van de investeerder bij de deelneming moet worden opgenomen als een overeenkomstige aanpassing van het openingssaldo van het eigen vermogen;

(c)

als waardering van de activa, verplichtingen en belangen zonder overheersende zeggenschap overeenkomstig (a) of (b) onuitvoerbaar is (zoals beschreven in IAS 8):

(i)

als de deelneming een bedrijf is, de vereisten van IFRS 3 toepassen. De veronderstelde overnamedatum moet het begin zijn van de vroegste periode waarvoor de toepassing van IFRS 3 uitvoerbaar is en die mogelijk de lopende periode is;

(ii)

als de deelneming geen bedrijf is, de overnamemethode toepassen zoals omschreven in IFRS 3 zonder enige goodwill voor de deelneming op te nemen vanaf de veronderstelde overnamedatum. De veronderstelde overnamedatum moet het begin zijn van de vroegste periode waarvoor de toepassing van deze alinea uitvoerbaar is en die mogelijk de lopende periode is.

Voor die periode moet de investeerder elk verschil tussen het op de veronderstelde overnamedatum opgenomen bedrag van de activa, verplichtingen en belangen zonder overheersende zeggenschap en alle voorheen opgenomen bedragen van zijn betrokkenheid bij de deelneming als een aanpassing van het eigen vermogen opnemen. Daarnaast moet de investeerder vergelijkende informatie en andere informatie overeenkomstig IAS 8 verstrekken.

C5

Wanneer de eerste toepassing van deze IFRS resulteert in het niet langer consolideren door een investeerder van een deelneming die overeenkomstig IAS 27 (herziene versie van 2008) en SIC-12 geconsolideerd was, dan moet de investeerder zijn behouden belang in de deelneming op de datum van de eerste toepassing waarderen tegen het bedrag waartegen het gewaardeerd zou zijn geweest mochten de vereisten van deze IFRS van toepassing zijn geweest toen de investeerder betrokken werd bij of de zeggenschap verloor over de deelneming. Als de waardering van het behouden belang onuitvoerbaar is (zoals omschreven in IAS 8), dan moet de investeerder de vereisten van deze IFRS voor het verwerken van een verlies van zeggenschap toepassen aan het begin van de vroegste periode waarvoor de toepassing van deze IFRS uitvoerbaar is en die mogelijk de lopende periode is. Voor die periode moet de investeerder elk verschil tussen het voorheen opgenomen bedrag van de activa, verplichtingen en belangen zonder overheersende zeggenschap en de boekwaarde van de betrokkenheid van de investeerder bij de deelneming als een aanpassing van het eigen vermogen opnemen. Daarnaast moet de investeerder vergelijkende informatie en andere informatie overeenkomstig IAS 8 verstrekken.

C6

De alinea's 23, 25, B94 en B96 tot en met B99 waren in 2008 in IAS 27 aangebrachte wijzigingen die in IFRS 10 overgenomen zijn. Behalve wanneer een entiteit alinea C3 toepast, moet de entiteit de vereisten in die alinea's als volgt toepassen:

(a)

een entiteit mag een winst- of verliestoerekening voor verslagperioden niet aanpassen voordat de wijziging in alinea B94 voor het eerst is toegepast;

(b)

de vereisten in de alinea's 23 en B96 voor de administratieve verwerking van veranderingen in eigendomsbelangen in een dochteronderneming nadat zeggenschap is verkregen, zijn niet van toepassing op veranderingen die plaatsvonden voordat de entiteit deze wijzigingen voor het eerst toepaste;

(c)

een entiteit mag de boekwaarde van een investering in een voormalige dochteronderneming niet aanpassen als het verlies van zeggenschap vóór de eerste toepassing van de wijzigingen in de alinea's 25, B97, B98 en B99 plaatsvond. Voorts mag een entiteit een winst of verlies op het verlies van zeggenschap over een dochteronderneming dat vóór de toepassing van de wijzigingen in de alinea's 25, B97, B98 en B99 plaatsvond niet herberekenen.

Verwijzingen naar IFRS 9

C7

Als een entiteit wel deze IFRS maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar deze IFRS en IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

INTREKKING VAN ANDERE IFRSS

C8

Deze IFRS vervangt de vereisten betreffende geconsolideerde jaarrekeningen in IAS 27 (herziene versie van 2008).

C9

Deze IFRS vervangt ook SIC-12 Consolidatie – Voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten.

Bijlage D

Wijzigingen in andere IFRSs

In deze bijlage zijn de wijzigingen in andere IFRSs vermeld die het gevolg zijn van de vaststelling door de Board van deze IFRS. Entiteiten moeten de wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Als een entiteit deze IFRS voor een eerdere periode toepast, moet ze ook deze wijzigingen voor die eerdere periode toepassen. In de gewijzigde alinea's is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

IFRS 1    Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

D1

Alinea 39I wordt toegevoegd en luidt als volgt:

39I

De alinea's 31, B7, C1, D1, D14 en D15 zijn gewijzigd en alinea D31 is toegevoegd door IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

D2

In bijlage B wordt alinea B7 als volgt gewijzigd:

B7

Een eerste toepasser moet de volgende vereisten van IFRS 10 prospectief toepassen vanaf de datum van de overgang naar de IFRSs:

(a)

het vereiste in alinea B94 dat gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten aan de eigenaars van de moedermaatschappij en aan de belangen zonder overheersende zeggenschap worden toegerekend, zelfs als dat ertoe leidt dat de belangen zonder overheersende zeggenschap een negatief saldo hebben;

(b)

de vereisten in de alinea's 23 en B93 voor de verwerking van wijzigingen in het eigendomsbelang van de moedermaatschappij in een dochteronderneming die niet leiden tot een verlies van zeggenschap; en

(c)

de vereisten in de alinea's B97, B98 en B99 voor de administratieve verwerking van een verlies van zeggenschap over een dochteronderneming, en de bijbehorende vereisten van alinea 8A van IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten.

Indien een eerste toepasser er echter voor kiest om IFRS 3 retroactief toe te passen op vroegere bedrijfscombinaties, moet hij ook IFRS 10 toepassen in overeenstemming met alinea C1 van deze IFRS.

D3

In bijlage C wordt alinea C1 als volgt gewijzigd:

C1

Een eerste toepasser mag ervoor kiezen IFRS 3 niet retroactief toe te passen op vroegere bedrijfscombinaties (bedrijfscombinaties die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvonden). Indien een eerste toepasser een bedrijfscombinatie echter aanpast om aan IFRS 3 te voldoen, moet hij alle latere bedrijfscombinaties aanpassen en moet hij ook IFRS 10 vanaf dezelfde datum toepassen. Als een eerste toepasser er bijvoorbeeld voor kiest om een bedrijfscombinatie die op 30 juni 20X6 tot stand kwam, aan te passen, moet hij alle bedrijfscombinaties aanpassen die tussen 30 juni 20X6 en de datum van de overgang naar de IFRSs tot stand kwamen en moet hij ook IFRS 10 vanaf 30 juni 20X6 toepassen.

IFRS 2    Op aandelen gebaseerde betalingen

D4

Alinea 63A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

63A

Alinea 5 en bijlage A zijn gewijzigd door IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

In bijlage A wordt de voetnoot bij de definitie van "op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst" als volgt gewijzigd:

*

In bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening wordt een "groep" uit het oogpunt van de hoofdmoedermaatschappij van de verslaggevende entiteit gedefinieerd als "een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen".

IFRS 3    Bedrijfscombinaties

D5

Alinea 7 wordt als volgt gewijzigd en alinea 64E wordt toegevoegd en luidt als volgt:

7

De leidraden in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening moeten worden toegepast om de overnemende partij – de entiteit die zeggenschap verkrijgt over een andere entiteit, d.w.z. de overgenomen partij – te identificeren. Als een bedrijfscombinatie heeft plaatsgevonden maar uit de toepassing van de leidraden in IFRS 10 niet duidelijk blijkt welke van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten de overnemende partij is, moet er bij die bepaling met de factoren in de alinea's B14 tot en met B18 rekening worden gehouden.

64E

De alinea's 7, B13 en B63(e) en bijlage A zijn gewijzigd door IFRS 10 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 toepast.

D6

[Niet van toepassing op vereisten]

D7

In bijlage A wordt de definitie van "zeggenschap" verwijderd.

D8

In bijlage B worden de alinea's B13 en B63(e) als volgt gewijzigd:

B13

De leidraden in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening moeten worden toegepast om de overnemende partij – de entiteit die zeggenschap verkrijgt over de overgenomen partij – te identificeren. Als een bedrijfscombinatie heeft plaatsgevonden maar uit de toepassing van de leidraden in IFRS 10 niet duidelijk blijkt welke van de bij de bedrijfscombinatie betrokken entiteiten de overnemende partij is, moet er bij die bepaling met de factoren in de alinea's B14 tot en met B18 rekening worden gehouden.

B63

Leidraden voor hoe in een bedrijfscombinatie verworven activa en overgenomen of aangegane verplichtingen moeten worden gewaardeerd en verwerkt, zijn bijvoorbeeld ook te vinden in de volgende IFRSs:

(a)

(e)

IFRS 10 verschaft leidraden voor de administratieve verwerking van wijzigingen in het eigendomsbelang van een moedermaatschappij in een dochteronderneming nadat zeggenschap is verkregen.

IFRS 7    Financiële instrumenten: informatieverschaffing

D9

Alinea 3(a) wordt als volgt gewijzigd en alinea 44O wordt toegevoegd en luidt als volgt:

3

Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staan IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IAS 39; in deze gevallen …

44O

Alinea 3 is gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

IFRS 9    Financiële instrumenten (vastgesteld in november 2009)

D10

Alinea 8.1.2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

8.1.2

Alinea C8 is toegevoegd en de kopjes boven alinea C18 en de alinea's C18 tot en met C23 zijn verwijderd door IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

D11

In bijlage C worden de alinea's C18 en C19 en de kopjes boven de alinea's C18 en C19 verwijderd en wordt alinea C8 als volgt gewijzigd:

C83

Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staan IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IAS 39 en IFRS 9; in deze gevallen …

IFRS 9    Financiële instrumenten (vastgesteld in oktober 2010)

D12

Alinea 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd en alinea 7.1.2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

3.2.1

In geconsolideerde jaarrekeningen worden de alinea's 3.2.2 tot en met 3.2.9, B3.1.1, B3.1.2 en B3.2.1 tot en met B3.2.17 op een geconsolideerd niveau toegepast. Daarom consolideert een entiteit eerst alle dochterondernemingen overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en past zij vervolgens die alinea's toe voor de hieruit voortvloeiende groep.

7.1.2

De alinea's 3.2.1, B3.2.1, B3.2.2, B3.2.3, B4.3.12(c), B5.7.15, C11 en C30 zijn gewijzigd en de alinea's C23 tot en met C28 en de bijbehorende kopjes zijn verwijderd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

D13

In bijlage B worden de alinea's B3.2.1, B3.2.2, B3.2.3 en B5.7.15 als volgt gewijzigd:

In alinea B3.2.1 wordt "(inclusief eventuele SPE's)" in het eerste vak van het stroomschema verwijderd.

B3.2.2

De in alinea 3.2.4(b) beschreven situatie (waarin een entiteit de contractuele rechten op de ontvangst van de kasstromen van een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan een of meer ontvangende partijen te betalen) doet zich bijvoorbeeld voor indien de entiteit een trust is, en aan de beleggers een economisch belang in de onderliggende financiële activa uitgeeft waarop de entiteit rechthebbende is en met betrekking tot welke zij beheersdiensten verleent. In dat geval komen de financiële activa voor niet langer opnemen in aanmerking indien aan de voorwaarden in de alinea's 3.2.5 en 3.2.6 wordt voldaan.

B3.2.3

Bij de toepassing van alinea 3.2.5 zou de entiteit bijvoorbeeld de oorspronkelijke bezitter ("originator") van het financieel actief kunnen zijn, of de entiteit zou een groep kunnen zijn die een dochteronderneming omvat die het financieel actief heeft verworven en de kasstromen aan derden doorgeeft.

B5.7.15

Wat volgt zijn voorbeelden van activaspecifiek prestatierisico:

(a)

(b)

een verplichting uitgegeven door een gestructureerde entiteit met de volgende kenmerken. De entiteit is juridisch geïsoleerd opdat de activa in de entiteit alleen ten behoeve van haar beleggers worden bestemd, zelfs in geval van faillissement. De entiteit gaat geen andere transacties aan en de activa van de entiteit kunnen niet worden beleend. De bedragen zijn alleen aan de beleggers in de entiteit verschuldigd als de bestemde activa kasstromen genereren. Derhalve …

D14

In bijlage C worden de alinea's C23 en C24 en het kopje boven alinea C23 geschrapt en worden de alinea's C11 en C30 als volgt gewijzigd:

C11

3

Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staan IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IFRS 9; in deze gevallen …

C30

4

Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staan IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IFRS 9; in deze gevallen …

IAS 1    Presentatie van de jaarrekening

D15

De alinea's 4 en 123 worden als volgt gewijzigd en alinea 139H wordt toegevoegd en luidt als volgt:

4

Deze standaard is niet van toepassing op de structuur en inhoud van verkorte tussentijdse financiële overzichten die overeenkomstig IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving zijn opgesteld. De alinea's 15 tot en met 35 zijn echter wel op dergelijke financiële overzichten van toepassing. Deze standaard geldt in gelijke mate voor alle entiteiten, met inbegrip van entiteiten die een geconsolideerde jaarrekening presenteren overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en entiteiten die een enkelvoudige jaarrekening presenteren overeenkomstig IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening.

123

Bij de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit vormt het management zich, behalve oordelen inzake schattingen, verschillende oordelen die de meest verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de bedragen die het in de jaarrekening opneemt. Zo vormt het management zich een oordeel bij het bepalen:

(a)

(b)

of nagenoeg alle wezenlijke risico's en voordelen van eigendom van financiële en geleasede activa aan andere entiteiten zijn overgedragen; en

(c)

of bepaalde verkopen van goederen in wezen financieringsovereenkomsten zijn en derhalve niet resulteren in opbrengsten.

(d)

[verwijderd]

139H

De alinea's 4, 119, 123 en 124 zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 12 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 12 toepast.

IAS 7    Het kasstroomoverzicht

D16

Alinea 42B wordt als volgt gewijzigd en alinea 57 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

42B

Wijzigingen in eigendomsbelangen in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap leiden, zoals de latere aankoop of verkoop van eigenvermogensinstrumenten van een dochteronderneming door een moedermaatschappij, worden administratief verwerkt als eigenvermogenstransacties (zie IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening). Dienovereenkomstig …

57

De alinea's 37, 38 en 42B zijn gewijzigd en alinea 50(b) is verwijderd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

IAS 21    De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

D17

[Niet van toepassing op vereisten]

D18

De alinea's 19, 45 en 46 worden als volgt gewijzigd en alinea 60F wordt toegevoegd en luidt als volgt:

19

Op grond van deze standaard mag een zelfstandige entiteit die een jaarrekening opstelt of een entiteit die een enkelvoudige jaarrekening opstelt overeenkomstig IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening haar jaarrekening in gelijk welke valuta (of valuta's) presenteren. Indien de …

45

De opname van de resultaten en de financiële positie van een buitenlandse activiteit in die van de verslaggevende entiteit verloopt volgens de normale consolidatieprocedures, zoals de eliminatie van saldi binnen de groep en transacties binnen de groep van een dochteronderneming (zie IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening). Een monetaire …

46

Als de balansdatum van de jaarrekening van een buitenlandse activiteit verschilt van die van de verslaggevende entiteit, stelt de buitenlandse activiteit vaak aanvullende jaarstukken op per dezelfde datum als de jaarrekening van de verslaggevende entiteit. Indien deze niet worden opgesteld, staat IFRS 10 het gebruik van een andere verslagdatum toe, op voorwaarde dat het verschil maximaal drie maanden bedraagt en dat aanpassingen worden doorgevoerd voor de gevolgen van eventuele belangrijke transacties of andere gebeurtenissen die zich tussen de twee verschillende data voordoen. In een dergelijk geval worden de activa en verplichtingen van de buitenlandse activiteit omgerekend tegen de wisselkoers op de balansdatum van de buitenlandse activiteit. Er wordt overeenkomstig IFRS 10 via aanpassingen rekening gehouden met belangrijke wisselkoersveranderingen tot het einde van de verslagperiode van de verslaggevende entiteit. Dezelfde …

60F

De alinea's 3(b), 8, 11, 18, 19, 33, 44, 45, 46 en 48A zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

IAS 24    Informatieverschaffing over verbonden partijen

D19

Alinea 3 wordt als volgt gewijzigd:

3

Deze standaard vereist informatieverschaffing over transacties van verbonden partijen, transacties en uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, in de geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening van een moedermaatschappij of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over of invloed van betekenis in een deelneming welke overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening of IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening wordt gepresenteerd. Deze standaard is ook van toepassing op enkelvoudige jaarrekeningen.

In alinea 9 worden de definities van "zeggenschap", "gezamenlijke zeggenschap" en "invloed van betekenis" verwijderd en wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt:

De begrippen "zeggenschap", "gezamenlijke zeggenschap" en "invloed van betekenis" worden gedefinieerd in IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures en worden in deze standaard gebruikt met de betekenis die in de genoemde IFRSs wordt omschreven.

Alinea 28A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

28A

De alinea's 3, 9, 11(b), 15, 19(b) en (e) en 25 zijn gewijzigd door IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IFRS 12 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 toepast.

IAS 27    Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening

D20

In IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening worden de vereisten betreffende geconsolideerde jaarrekeningen verwijderd en, indien zulks passend is, naar IFRS 10 overgeheveld. De voor enkelvoudige jaarrekeningen geldende vereisten inzake administratieve verwerking en informatieverschaffing blijven in IAS 27; de titel wordt gewijzigd in Enkelvoudige jaarrekening, de resterende alinea's zijn doorlopend hernummerd, de reikwijdte is aangepast en er zijn andere redactionele wijzigingen aangebracht. De vereisten inzake administratieve verwerking en informatieverschaffing die in IAS 27 (herziene versie van 2011) blijven, zijn bovendien geactualiseerd in het licht van de leidraden in IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 en IAS 28 (herziene versie van 2011). Over de bestemming van de alinea's in IAS 27 (herziene versie van 2008) worden nadere bijzonderheden verstrekt in de concordantietabel die bij IAS 27 (herziene versie van 2011) is gevoegd.

IAS 32    Financiële instrumenten: presentatie

D21

Alinea 4(a) wordt als volgt gewijzigd en alinea 97I wordt toegevoegd en luidt als volgt:

4

Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staan IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IAS 39 …

97I

De alinea's 4(a) en TL29 zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

D22

In de bijlage wordt alinea TL29 als volgt gewijzigd:

AG29

Een entiteit presenteert belangen zonder overheersende zeggenschap – d.w.z. de belangen van derden in het eigen vermogen en het nettoresultaat van haar dochterondernemingen – in de geconsolideerde jaarrekening in overeenstemming met IAS 1 en IFRS 10. Bij …

IAS 33    Winst per aandeel

D23

Alinea 4 wordt als volgt gewijzigd en alinea 74B wordt toegevoegd en luidt als volgt:

4

Indien een entiteit zowel de geconsolideerde jaarrekening als de enkelvoudige jaarrekening in overeenstemming met respectievelijk IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening presenteert, hoeft de informatie die door deze standaard wordt voorgeschreven alleen te worden gepresenteerd op basis van de geconsolideerde informatie. Een …

74B

De alinea's 4, 40 en A11 zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

IAS 36    Bijzondere waardevermindering van activa

D24

Alinea 4(a) wordt als volgt gewijzigd en alinea 140H wordt toegevoegd en luidt als volgt:

4

Deze standaard is van toepassing op financiële activa die zijn ingedeeld als:

(a)

dochterondernemingen, zoals gedefinieerd in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening;

(b)

140H

Alinea 4, het kopje boven alinea 12(h) en alinea 12(h) zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

D25

[Niet van toepassing op vereisten]

IAS 38    Immateriële activa

D26

Alinea 3(e) wordt als volgt gewijzigd en alinea 130F wordt toegevoegd en luidt als volgt:

3

Als een andere standaard de verwerkingswijze voor een specifiek type van immateriële activa voorschrijft, moet een entiteit die standaard in plaats van deze standaard toepassen. Deze standaard is bijvoorbeeld niet van toepassing op:

(a)

(e)

financiële activa zoals gedefinieerd in IAS 32. De opname en waardering van sommige financiële activa worden gedekt door IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening en IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures;

(f)

130F

Alinea 3(e) is gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet die wijziging toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

IAS 39    Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van oktober 2009)

D27

De alinea's 2(a) en 15 worden als volgt gewijzigd en alinea 103P wordt toegevoegd en luidt als volgt:

2

Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt overeenkomstig IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. Entiteiten moeten deze standaard echter toepassen op een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture dat volgens IAS 27, of IAS 28 of IAS 31 administratief wordt verwerkt overeenkomstig deze standaard. …

15

In de geconsolideerde jaarrekening worden de alinea's 16 tot en met 23 en de alinea's TL34 tot en met TL52 van bijlage A op geconsolideerd niveau toegepast. Daarom consolideert een entiteit eerst alle dochterondernemingen overeenkomstig IFRS 10 en past zij vervolgens de alinea's 16 tot en met 23 en de alinea's TL34 tot en met TL52 van bijlage A toe voor de hieruit voortvloeiende groep.

103P

De alinea's 2(a), 15, TL3, TL36, TL37, TL38 en TL41(a) zijn gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

D28

In bijlage A worden de alinea's TL36, TL37 en TL38 als volgt gewijzigd:

In alinea TL36 wordt "(inclusief eventuele SPE's)" in het eerste vak van het stroomschema verwijderd.

TL37

De in alinea 18(b) beschreven situatie (waarin een entiteit de contractuele rechten op de ontvangst van de kasstromen van een financieel actief behoudt, maar een contractuele verplichting aangaat om de kasstromen aan een of meer ontvangende partijen te betalen) doet zich bijvoorbeeld voor indien de entiteit een trust is, en aan de beleggers een economisch belang in de onderliggende financiële activa uitgeeft waarop de entiteit rechthebbende is en met betrekking tot welke zij beheersdiensten verleent. In dat geval komen de financiële activa voor niet langer opnemen in aanmerking indien aan de voorwaarden in de alinea's 19 en 20 wordt voldaan.

TL38

Bij de toepassing van alinea 19 zou de entiteit bijvoorbeeld de oorspronkelijke bezitter ("originator") van het financieel actief kunnen zijn, of de entiteit zou een groep kunnen zijn die een dochteronderneming omvat die het financieel actief heeft verworven en de kasstromen aan derden doorgeeft.

IFRIC 5    Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen

D29

In de "referenties" worden de verwijzingen naar IAS 27 en IAS 31 verwijderd, wordt de verwijzing naar IAS 28 gewijzigd in "IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures" en worden verwijzingen naar IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten toegevoegd.

Alinea 8 wordt als volgt gewijzigd en alinea 14B wordt toegevoegd en luidt als volgt:

8

De contribuant moet bepalen of hij over het fonds zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis heeft op basis van IFRS 10, IFRS 11 en IAS 28. Als dit het geval is, moet de contribuant zijn belang in het fonds administratief verwerken in overeenstemming met die standaarden.

14B

De alinea's 8 en 9 worden gewijzigd door IFRS 10 en IFRS 11 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepast.

IFRIC 17    Uitkeringen van activa in natura aan eigenaars

D30

In de "referenties" wordt een verwijzing naar IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening toegevoegd.

Alinea 7 wordt als volgt gewijzigd en alinea 19 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

7

In overeenstemming met alinea 5 is deze interpretatie niet van toepassing als een entiteit een aantal van haar eigendomsbelangen in een dochteronderneming uitkeert maar de zeggenschap over de dochteronderneming behoudt. Een entiteit die een uitkering doet die ertoe leidt dat de entiteit een belang zonder overheersende zeggenschap in haar dochteronderneming opneemt, verwerkt de uitkering overeenkomstig IFRS 10.

19

Alinea 7 is gewijzigd door IFRS 10 (vastgesteld in mei 2011). Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 10 toepast.

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 11

Gezamenlijke overeenkomsten

DOEL

1

Het doel van deze IFRS is het vaststellen van grondslagen voor financiële verslaggeving door entiteiten die een belang hebben in overeenkomsten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend (gezamenlijke overeenkomsten).

Verwezenlijking van het doel

2

Om het in alinea 1 vermelde doel te bereiken, definieert deze IFRS gezamenlijke zeggenschap, en vereist deze IFRS dat een entiteit die partij is bij een gezamenlijke overeenkomst het type gezamenlijke overeenkomst waarbij ze betrokken is bepaalt door haar rechten en plichten te beoordelen en administratief te verwerken in overeenstemming met dat type gezamenlijke overeenkomst.

TOEPASSINGSGEBIED

3

Deze IFRS moet worden toegepast door alle entiteiten die partij zijn bij een gezamenlijke overeenkomst.

GEZAMENLIJKE OVEREENKOMSTEN

4

Een gezamenlijke overeenkomst is een overeenkomst waarover twee of meer partijen gezamenlijke zeggenschap uitoefenen.

5

Een gezamenlijke overeenkomst heeft de volgende kenmerken:

(a)

De partijen zijn gebonden aan een contractuele overeenkomst (zie de alinea's B2 tot en met B4);

(b)

De contractuele overeenkomst geeft twee of meer van deze partijen gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst (zie de alinea's 7 tot en met 13).

6

Een gezamenlijke overeenkomst is ofwel een gezamenlijke bedrijfsactiviteit ofwel een joint venture.

Gezamenlijke zeggenschap

7

Gezamenlijke zeggenschap is het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een overeenkomst, waarvan slechts sprake is wanneer besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen.

8

Een entiteit die partij is bij een overeenkomst moet beoordelen of de contractuele overeenkomst alle partijen, of een groep van de partijen, collectief zeggenschap geeft over de overeenkomst. Alle partijen, of een groep van de partijen, hebben collectief zeggenschap over de overeenkomst als ze samen moeten werken om de activiteiten die de opbrengsten van de overeenkomst aanzienlijk beïnvloeden (dat wil zeggen de relevante activiteiten), te sturen.

9

Als eenmaal is vastgesteld dat alle partijen, of een groep van de partijen, collectief zeggenschap hebben over de overeenkomst, is er slechts sprake van gezamenlijke zeggenschap als besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die collectief zeggenschap hebben over de overeenkomst.

10

In een gezamenlijke overeenkomst heeft geen enkele partij op zichzelf zeggenschap over de overeenkomst. Een partij met gezamenlijke zeggenschap over een overeenkomst kan beletten dat een van de andere partijen, of een groep van de partijen, zeggenschap heeft over de overeenkomst.

11

Een overeenkomst kan een gezamenlijke overeenkomst zijn ook al hebben niet alle partijen bij de overeenkomst gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst. In deze IFRS wordt een onderscheid gemaakt tussen partijen die gezamenlijke zeggenschap over een gezamenlijke overeenkomst hebben (deelnemers in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit of deelnemers in een joint venture) en partijen die deelnemen in, maar geen gezamenlijke zeggenschap hebben over een gezamenlijke overeenkomst.

12

De beoordeling of alle partijen, of een groep van de partijen, gezamenlijke zeggenschap over een overeenkomst hebben, vereist oordeelsvorming van een entiteit. Een entiteit moet dit beoordelen door alle feiten en omstandigheden in overweging te nemen (zie de alinea's B5 tot en met B11).

13

Als feiten en omstandigheden veranderen, moet een entiteit opnieuw beoordelen of ze nog steeds gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst heeft.

Soorten gezamenlijke overeenkomsten

14

Een entiteit moet vaststellen bij welk type gezamenlijke overeenkomst ze betrokken is. De classificatie van een gezamenlijke overeenkomst als een gezamenlijke bedrijfsactiviteit of een joint venture hangt af van de rechten en plichten van de partijen bij de overeenkomst.

15

Een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst. Deze partijen worden deelnemers in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit genoemd.

16

Een joint venture is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben rechten hebben op de nettoactiva van de overeenkomst. Deze partijen worden deelnemers in een joint venture genoemd.

17

De beoordeling of een gezamenlijke overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een joint venture is, vereist oordeelsvorming van een entiteit. Een entiteit moet vaststellen bij welk type gezamenlijke overeenkomst ze betrokken is door haar uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten te beschouwen. Een entiteit moet haar rechten en plichten beoordelen door de structuur en rechtsvorm van de overeenkomst, de voorwaarden die door de partijen in de contractuele overeenkomst zijn overeengekomen en, indien relevant, andere feiten en omstandigheden te beschouwen (zie de alinea's B12 tot en met B33).

18

Soms zijn de partijen gebonden aan een raamovereenkomst waarin de algemene contractuele voorwaarden voor het ondernemen van een of meer activiteiten zijn vastgelegd. In de raamovereenkomst zou kunnen zijn vastgelegd dat de partijen verschillende gezamenlijke overeenkomsten opstellen om specifieke activiteiten die deel uitmaken van de overeenkomst uit te voeren. Ondanks het feit dat deze gezamenlijke overeenkomsten verband houden met dezelfde raamovereenkomst, is het mogelijk dat ze niet alle van hetzelfde type zijn als de rechten en plichten van de partijen verschillen bij het uitvoeren van de verschillende activiteiten die het onderwerp van de raamovereenkomst uitmaken. Gezamenlijke bedrijfsactiviteiten en joint ventures kunnen dus naast elkaar bestaan wanneer de partijen verschillende activiteiten uitvoeren die deel uitmaken van dezelfde raamovereenkomst.

19

Als feiten en omstandigheden veranderen, moet een entiteit opnieuw beoordelen of het type gezamenlijke overeenkomst waarbij ze betrokken is, is veranderd.

JAARREKENING VAN PARTIJEN BIJ EEN GEZAMENLIJKE OVEREENKOMST

Gezamenlijke bedrijfsactiviteiten

20

Een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit moet met betrekking tot zijn belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit het volgende opnemen:

(a)

zijn activa, met inbegrip van zijn aandeel in eventuele gezamenlijk gehouden activa;

(b)

zijn verplichtingen, met inbegrip van zijn aandeel in eventuele gezamenlijk aangegane verplichtingen;

(c)

zijn opbrengsten uit de verkoop van zijn aandeel in de productie van de gezamenlijke bedrijfsactiviteit;

(d)

zijn aandeel in de opbrengsten uit de verkoop van de productie door de gezamenlijke bedrijfsactiviteit; en

(e)

zijn lasten, met inbegrip van zijn aandeel in eventuele gezamenlijk aangegane lasten.

21

Een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit moet de activa, verplichtingen, opbrengsten en lasten die verband houden met zijn belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit administratief verwerken in overeenstemming met de IFRSs die op de desbetreffende activa, verplichtingen, opbrengsten en lasten van toepassing zijn.

22

De administratieve verwerking van transacties zoals de verkoop, inbreng of aankoop van activa tussen een entiteit en een gezamenlijke bedrijfsactiviteit waarin ze een deelnemer is, is gespecificeerd in de alinea's B34 tot en met B37.

23

Een partij die deelneemt in, maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een gezamenlijke bedrijfsactiviteit moet haar belang in de overeenkomst ook administratief verwerken in overeenstemming met de alinea's 20 tot en met 22 als die partij rechten heeft op de activa en aansprakelijk is voor de verplichtingen die verband houden met de gezamenlijke bedrijfsactiviteit. Als een partij die deelneemt in, maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een gezamenlijke bedrijfsactiviteit, geen rechten heeft op de activa en niet aansprakelijk is voor de verplichtingen die verband houden met die gezamenlijke bedrijfsactiviteit, moet ze haar belang in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit administratief verwerken in overeenstemming met de IFRSs die op dat belang van toepassing zijn.

Joint ventures

24

Een deelnemer in een joint venture moet zijn belang in een joint venture opnemen als een investering en moet die investering administratief verwerken volgens de equity-methode in overeenstemming met IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures, tenzij de entiteit is vrijgesteld van de toepassing van de equity-methode zoals in die standaard gespecificeerd.

25

Een partij die deelneemt in, maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een joint venture, moet haar belang in de overeenkomst administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten, tenzij ze invloed van betekenis heeft op de joint venture, in welk geval ze dat belang administratief moet verwerken in overeenstemming met IAS 28 (herziene versie van 2011).

ENKELVOUDIGE JAARREKENING

26

Een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit of een deelnemer in een joint venture moet in zijn enkelvoudige jaarrekening zijn belang in:

(a)

een gezamenlijke bedrijfsactiviteit administratief verwerken in overeenstemming met de alinea's 20 tot en met 22;

(b)

een joint venture administratief verwerken in overeenstemming met alinea 10 van IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening.

27

Een partij die deelneemt in, maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een gezamenlijke overeenkomst moet in haar enkelvoudige jaarrekening haar belang in:

(a)

een gezamenlijke bedrijfsactiviteit administratief verwerken in overeenstemming met alinea 23;

(b)

een joint venture administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 9, tenzij de entiteit invloed van betekenis heeft op de joint venture, in welk geval ze alinea 10 van IAS 27 (herziene versie van 2011) moet toepassen.

Bijlage A

Definities

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS.

gezamenlijke overeenkomst

Een overeenkomst waarover twee of meer partijen gezamenlijke zeggenschap hebben.

gezamenlijke zeggenschap

Het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een overeenkomst, waarvan slechts sprake is wanneer besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen.

gezamenlijke bedrijfsactiviteit

Een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst.

deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit

Een partij bij een gezamenlijke bedrijfsactiviteit die gezamenlijke zeggenschap over die activiteit heeft.

joint venture

Een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, rechten op de nettoactiva van de overeenkomst hebben.

deelnemer in een joint venture

Een partij bij een joint venture die gezamenlijke zeggenschap over die joint venture heeft.

partij bij een gezamenlijke overeenkomst

Een entiteit die deelneemt in een gezamenlijke overeenkomst, ongeacht of die entiteit gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst heeft.

afzonderlijk vehikel

Een afzonderlijk identificeerbare financiële structuur, met inbegrip van afzonderlijke rechtspersonen of wettelijk erkende entiteiten, ongeacht of die entiteiten rechtspersoonlijkheid hebben.

De volgende termen zijn gedefinieerd in IAS 27 (herziene versie van 2011), IAS 28 (herziene versie van 2011) of IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, en worden in deze IFRS gebruikt met de in die IFRSs gespecificeerde betekenissen:

zeggenschap over een deelneming

equity-methode

macht

beschermingsrechten

relevante activiteiten

enkelvoudige jaarrekening

invloed van betekenis.

Bijlage B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS. Ze beschrijft de toepassing van de alinea's 1 tot en met 27 en heeft dezelfde status als de andere delen van de IFRS.

B1

De voorbeelden in deze bijlage beschrijven hypothetische situaties. Hoewel sommige aspecten van de voorbeelden aanwezig kunnen zijn in werkelijke feitelijke situaties, zouden alle relevante feiten en omstandigheden van een bepaalde feitelijke situatie moeten worden geëvalueerd bij de toepassing van IFRS 11.

GEZAMENLIJKE OVEREENKOMSTEN

Contractuele overeenkomst (alinea 5)

B2

Het bestaan van een contractuele overeenkomst kan op verschillende manieren blijken. Een afdwingbare contractuele overeenkomst is vaak, maar niet altijd, schriftelijk opgesteld, meestal in de vorm van een contract of schriftelijk vastgelegde besprekingen tussen de partijen. Wettelijke mechanismen kunnen ook afdwingbare overeenkomsten tot stand brengen, hetzij op zichzelf, hetzij in combinatie met contracten tussen de partijen.

B3

Als gezamenlijke overeenkomsten gestructureerd zijn in een afzonderlijk vehikel (zie de alinea's B19 tot en met B33), zal de contractuele overeenkomst, of zullen sommige aspecten daarvan, in bepaalde gevallen opgenomen zijn in de akte van oprichting of in de statuten van het afzonderlijke vehikel.

B4

In de contractuele overeenkomst zijn de voorwaarden uiteengezet waaronder de partijen deelnemen in de activiteit die het onderwerp van de overeenkomst vormt. De contractuele overeenkomst behandelt in het algemeen aangelegenheden als:

(a)

het doel, de activiteit en de duur van de gezamenlijke overeenkomst;

(b)

hoe de leden van de raad van bestuur, of het equivalente bestuursorgaan, van de gezamenlijke overeenkomst worden benoemd;

(c)

het besluitvormingsproces: de aangelegenheden die beslissingen van de partijen vereisen, de stemrechten van de partijen en het vereiste niveau van ondersteuning voor die aangelegenheden. Het in de contractuele overeenkomst weerspiegelde besluitvormingsproces brengt gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst tot stand (zie de alinea's B5 tot en met B11);

(d)

het kapitaal dat of een andere inbreng die van de partijen vereist wordt;

(e)

hoe de partijen activa, verplichtingen, opbrengsten, lasten of winsten of verliezen die verband houden met de gezamenlijke overeenkomst delen.

Gezamenlijke zeggenschap (alinea's 7 tot en met 13)

B5

Bij de beoordeling of een entiteit gezamenlijke zeggenschap over een overeenkomst heeft, moet een entiteit eerst beoordelen of alle partijen, of een groep van de partijen, zeggenschap over de overeenkomst hebben. IFRS 10 definieert het begrip zeggenschap en moet worden gebruikt om te bepalen of alle partijen, of een groep van de partijen, blootgesteld zijn aan of rechten hebben op veranderlijke opbrengsten uit hoofde van hun betrokkenheid bij de overeenkomst en of ze op basis van hun macht over de overeenkomst in staat zijn om deze opbrengsten te beïnvloeden. Wanneer alle partijen, of een groep van de partijen, collectief in staat zijn om de activiteiten die de opbrengsten van de overeenkomst aanzienlijk beïnvloeden (dat wil zeggen de relevante activiteiten), te sturen, hebben de partijen collectief zeggenschap over de overeenkomst.

B6

Na de conclusie dat alle partijen, of een groep van de partijen, collectief zeggenschap hebben over de overeenkomst, moet een entiteit beoordelen of ze gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst heeft. Er is slechts sprake van gezamenlijke zeggenschap als besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die collectief zeggenschap over de overeenkomst hebben. De beoordeling of alle partijen, of een groep van de partijen, gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, dan wel of een van de partijen alleen zeggenschap over de overeenkomst heeft, kan oordeelsvorming vereisen.

B7

Soms leidt het besluitvormingsproces dat de partijen in hun contractuele overeenkomst zijn overeengekomen impliciet tot gezamenlijke zeggenschap. Stel bijvoorbeeld dat twee partijen een overeenkomst aangaan waarin elk 50 procent van de stemrechten heeft en dat de contractuele overeenkomst tussen hen specificeert dat ten minste 51 procent van de stemrechten nodig is om besluiten over de relevante activiteiten te nemen. In dat geval zijn de partijen impliciet overeengekomen dat ze gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, omdat besluiten over de relevante activiteiten niet kunnen worden genomen zonder dat beide partijen akkoord gaan.

B8

In andere omstandigheden vereist de contractuele overeenkomst een minimumpercentage van de stemrechten om besluiten over de relevante activiteiten te nemen. Als dat minimaal vereiste percentage van de stemrechten kan worden bereikt door meer dan een combinatie van de partijen die het met elkaar eens zijn, is de overeenkomst geen gezamenlijke overeenkomst, tenzij in de contractuele overeenkomst is gespecificeerd welke partijen (of combinatie van partijen) het unaniem eens moeten zijn met besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst.

Voorbeelden van toepassingen

Voorbeeld 1

Stel dat drie partijen een overeenkomst aangaan: A heeft 50 procent van de stemrechten in de overeenkomst, B heeft 30 procent en C heeft 20 procent. In de contractuele overeenkomst tussen A, B en C is bepaald dat ten minste 75 procent van de stemrechten nodig is om besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst te nemen. A kan elk besluit tegenhouden, maar heeft geen zeggenschap over de overeenkomst omdat het de instemming van B nodig heeft. De voorwaarden van hun contractuele overeenkomst die voor het nemen van besluiten over de relevante activiteiten ten minste 75 procent van de stemrechten vereisen, impliceren dat A en B gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst hebben, omdat besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst niet kunnen worden genomen zonder dat A en B het met elkaar eens zijn.

Voorbeeld 2

Stel dat drie partijen een overeenkomst aangaan: A heeft 50 procent van de stemrechten in de overeenkomst, en B en C hebben elk 25 procent. In de contractuele overeenkomst tussen A, B en C is bepaald dat ten minste 75 procent van de stemrechten nodig is om besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst te nemen. A kan elk besluit tegenhouden, maar heeft geen zeggenschap over de overeenkomst omdat het de instemming van B of C nodig heeft. In dit voorbeeld hebben A, B en C collectief zeggenschap over de overeenkomst. Er is echter meer dan één combinatie van partijen die samen 75 procent van de stemrechten kunnen bereiken (namelijk A en B of A en C). In een dergelijke situatie zou de contractuele overeenkomst tussen de partijen een gezamenlijke overeenkomst zijn als in de contractuele overeenkomst is gespecificeerd welke combinatie van de partijen het unaniem eens moet zijn om besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst te nemen.

Voorbeeld 3

Stel dat in een overeenkomst A en B elk 35 procent van de stemrechten hebben en dat de overige 30 procent van de stemrechten verdeeld is over een groot aantal kleinere partijen bij de overeenkomst. Voor besluiten over de relevante activiteiten is een meerderheid van de stemrechten vereist. A en B hebben alleen gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst als in de contractuele overeenkomst is bepaald dat voor besluiten over de relevante activiteiten van de overeenkomst de instemming van zowel A als B vereist is.

B9

De vereiste unanieme instemming betekent dat elke partij met gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst kan beletten dat een van de andere partijen, of een groep van de partijen, zonder haar toestemming eenzijdige besluiten (over de relevante activiteiten) neemt. Als de vereiste unanieme instemming alleen betrekking heeft op besluiten die een partij beschermingsrechten geven en niet op besluiten over de relevante activiteiten van een overeenkomst, is die partij geen partij met gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst.

B10

Een contractuele overeenkomst kan bepalingen inzake de beslechting van geschillen, bijvoorbeeld via arbitrage, bevatten. Deze bepalingen kunnen toestaan dat besluiten worden genomen als de partijen die gezamenlijke zeggenschap hebben het niet unaniem eens zijn. Het bestaan van dergelijke bepalingen sluit geen gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst uit, en sluit dus niet uit dat de overeenkomst een gezamenlijke overeenkomst is.

Beoordelen van gezamenlijke zeggenschap

Image 1

Geeft de contractuele overeenkomst alle partijen of een groep van de partijen collectief zeggenschap over de overeenkomst?

Vereisen besluiten over de relevante activiteiten unanieme instemming van alle partijen of van een groep van de partijen die collectief zeggenschap over de overeenkomst hebben?

Er is gezamenlijke zeggenschap over de overeenkomst: de overeenkomst is een gezamenlijke overeenkomst

Neen

Neen

JA

Ja

Buiten het toe-passingsgebied van IFRS 11

Buiten het toe-passingsgebied van IFRS 11

B11

Als een overeenkomst buiten het toepassingsgebied van IFRS 11 valt, moet een entiteit haar belang in de overeenkomst administratief verwerken in overeenstemming met relevante IFRSs, zoals IFRS 10, IAS 28 (herziene versie van 2011) of IFRS 9.

SOORTEN GEZAMENLIJKE OVEREENKOMSTEN (ALINEA'S 14 TOT EN MET 19)

B12

Gezamenlijke overeenkomsten worden aangegaan voor verschillende doeleinden (bijvoorbeeld als een manier voor partijen om kosten en risico's te delen, of als een manier om partijen toegang te geven tot nieuwe technologie of nieuwe markten), en kunnen worden aangegaan met verschillende structuren en rechtsvormen.

B13

Sommige overeenkomsten vereisen niet dat de activiteit die het onderwerp is van de overeenkomst in een afzonderlijk vehikel wordt uitgevoerd. Andere overeenkomsten daarentegen houden de oprichting van een afzonderlijk vehikel in.

B14

De op grond van deze IFRS vereiste classificatie van gezamenlijke overeenkomsten is afhankelijk van de rechten en plichten van de partijen die uit de overeenkomst voortvloeien in het kader van de normale bedrijfsvoering. Deze IFRS classificeert gezamenlijke overeenkomsten als gezamenlijke bedrijfsactiviteiten of joint ventures. Als een entiteit rechten heeft op de activa en aansprakelijk is voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst, is de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit. Als een entiteit rechten heeft op de nettoactiva van de overeenkomst, is de overeenkomst een joint venture. In de alinea's B16 tot en met B33 is de beoordeling uiteengezet die een entiteit moet uitvoeren om te bepalen of ze een belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een belang in een joint venture heeft.

Classificatie van een gezamenlijke overeenkomst

B15

Zoals in alinea B14 vermeld, vereist de classificatie van gezamenlijke overeenkomsten dat de partijen hun uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en plichten beoordelen. Bij die beoordeling moet een entiteit het volgende in aanmerking nemen:

(a)

de structuur van de gezamenlijke overeenkomst (zie de alinea's B16 tot en met B21);

(b)

als de gezamenlijke overeenkomst gestructureerd is in een afzonderlijk vehikel:

(i)

de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel (zie de alinea's B22 tot en met B24);

(ii)

de voorwaarden van de contractuele overeenkomst (zie de alinea's B25 tot en met B28); en

(iii)

indien relevant, andere feiten en omstandigheden (zie de alinea's B29 tot en met B33).

Structuur van de gezamenlijke overeenkomst

Niet in een afzonderlijk vehikel gestructureerde gezamenlijke overeenkomsten

B16

Een gezamenlijke overeenkomst die niet in een afzonderlijk vehikel is gestructureerd, is een gezamenlijke bedrijfsactiviteit. In dergelijke gevallen zijn de rechten van de partijen op de activa en de aansprakelijkheid van de partijen voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst, alsook de rechten van de partijen op de bijbehorende opbrengsten en de aansprakelijkheid van de partijen voor de bijbehorende lasten in de contractuele overeenkomst vastgelegd.

B17

De contractuele overeenkomst beschrijft vaak de aard van de activiteiten die het onderwerp van de overeenkomst uitmaken en hoe de partijen van plan zijn om deze activiteiten samen uit te voeren. De partijen bij een gezamenlijke overeenkomst zouden bijvoorbeeld kunnen overeenkomen om een product samen te vervaardigen, waarbij elke partij verantwoordelijk is voor een specifieke taak en elke partij haar eigen activa gebruikt en haar eigen verplichtingen aangaat. De contractuele overeenkomst zou ook kunnen specificeren hoe de gemeenschappelijke opbrengsten en lasten onder de partijen worden verdeeld. In een dergelijk geval neemt elke deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit in zijn jaarrekening de voor de specifieke taak gebruikte activa en verplichtingen op, en neemt hij zijn aandeel in de opbrengsten en lasten op in overeenstemming met de contractuele overeenkomst.

B18

In andere gevallen kunnen de partijen bij een gezamenlijke overeenkomst bijvoorbeeld overeenkomen om een actief te delen en samen te gebruiken. In een dergelijk geval zijn de rechten van de partijen op het gezamenlijk gebruikte actief in de contractuele overeenkomst vastgelegd, alsook de wijze waarop de productie of opbrengsten uit het actief en de operationele kosten onder de partijen worden verdeeld. Elke deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit verwerkt zijn aandeel in het gezamenlijke actief en zijn overeengekomen aandeel in de verplichtingen, en neemt zijn aandeel in de productie, opbrengsten en lasten op in overeenstemming met de contractuele overeenkomst.

In een afzonderlijk vehikel gestructureerde gezamenlijke overeenkomsten

B19

Een gezamenlijke overeenkomst waarbij de activa en verplichtingen die verband houden met de overeenkomst in een afzonderlijk vehikel worden gehouden, kan een joint venture of een gezamenlijke bedrijfsactiviteit zijn.

B20

Of een partij een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een deelnemer in een joint venture is, is afhankelijk van de rechten van de partij op de activa en de aansprakelijkheid van de partij voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst en die in het afzonderlijke vehikel worden gehouden.

B21

Als de partijen een gezamenlijk overeenkomst in een afzonderlijk vehikel hebben gestructureerd, moeten ze, zoals in alinea B15 vermeld, beoordelen of de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel, de voorwaarden van de contractuele overeenkomst en, indien relevant, andere feiten en omstandigheden hen:

(a)

rechten geven op de activa en aansprakelijk maken voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst (in welk geval de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is); of

(b)

rechten geven op de nettoactiva van de overeenkomst (in welk geval de overeenkomst een joint venture is).

Image 2

Structuur van de gezamenlijke overeenkomst

Een entiteit moet rekening houden met:

(i) de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel;

(ii) de voorwaarden van de contractuele; en

(iii) indien relevant, andere feiten en omstandigheden

Gezamenlijke bedrijfsactiviteit

In een afzonderlijk vehik gestructureerd

Joint venture

Niet in een afzonderlijk vehikel gestructureerd

De rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel

B22

De rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel is relevant bij de beoordeling van het type van de gezamenlijke overeenkomst. De rechtsvorm helpt bij de eerste beoordeling van de rechten van de partijen op de activa en de aansprakelijkheid van de partijen voor de verplichtingen die in het afzonderlijke vehikel worden gehouden, zoals de vraag of de partijen belangen hebben in de activa die in het afzonderlijke vehikel worden gehouden en of de partijen aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die in het afzonderlijke vehikel worden gehouden.

B23

De partijen kunnen bijvoorbeeld de gezamenlijke overeenkomst uitvoeren via een afzonderlijk vehikel, dat op grond van zijn rechtsvorm op zichzelf wordt beschouwd (dat wil zeggen dat de in het afzonderlijke vehikel gehouden activa en verplichtingen die van het afzonderlijke vehikel en niet die van de partijen zijn). In een dergelijk geval geeft de beoordeling van de rechten en plichten van de partijen die uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel voortvloeien aan dat de overeenkomst een joint venture is. De voorwaarden die de partijen in hun contractuele overeenkomst zijn overeengekomen (zie de alinea's B25 tot en met B28) en, indien relevant, andere feiten en omstandigheden (zie de alinea's B29 tot en met B33) kunnen echter de beoordeling van de rechten en plichten van de partijen die uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel voortvloeien, opheffen.

B24

De beoordeling van de rechten en plichten van de partijen die uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel voortvloeien volstaat om te concluderen dat de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is als en alleen als de partijen de gezamenlijke overeenkomst uitvoeren in een afzonderlijk vehikel waarvan de rechtsvorm geen scheiding tussen de partijen en het afzonderlijke vehikel tot stand brengt (wat betekent dat de in het afzonderlijke vehikel gehouden activa en verplichtingen die van de partijen zijn).

Beoordeling van de voorwaarden van de contractuele overeenkomst

B25

In veel gevallen zijn de door de partijen in hun contractuele overeenkomsten overeengekomen rechten en plichten in overeenstemming, of niet in strijd, met de rechten en plichten van de partijen die voortvloeien uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel waarin de overeenkomst is gestructureerd.

B26

In andere gevallen gebruiken de partijen de contractuele overeenkomst om de rechten en plichten die voortvloeien uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel waarin de overeenkomst is gestructureerd terug te draaien of te wijzigen.

Toepassingsvoorbeeld

Voorbeeld 4

Stel dat twee partijen een gezamenlijke overeenkomst structureren in een entiteit met rechtspersoonlijkheid. Elke partij heeft een eigendomsbelang van 50 procent in de entiteit met rechtspersoonlijkheid. De rechtspersoonlijkheid maakt het mogelijk om de entiteit te scheiden van haar eigenaren, en bijgevolg zijn de in de entiteit gehouden activa en verplichtingen die van de entiteit met rechtspersoonlijkheid. In een dergelijk geval geeft de beoordeling van de rechten en plichten van de partijen die voortvloeien uit de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel aan dat de partijen rechten hebben op de nettoactiva van de overeenkomst.

De partijen wijzigen echter de kenmerken van de rechtspersoon via hun contractuele overeenkomst, zodat elk een gespecificeerd belang heeft in de activa van de entiteit met rechtspersoonlijkheid en elk in een gespecificeerde verhouding aansprakelijk is voor de verplichtingen van de entiteit met rechtspersoonlijkheid. Dergelijke contractuele wijzigingen van de kenmerken van een rechtspersoon kunnen ertoe leiden dat een overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is.

B27

De volgende tabel vergelijkt gangbare voorwaarden in contractuele overeenkomsten van partijen bij een gezamenlijke bedrijfsactiviteit met gangbare voorwaarden in contractuele overeenkomsten van partijen bij een joint venture. De voorbeelden van de contractuele voorwaarden in de volgende tabel zijn niet exhaustief.

Beoordeling van de voorwaarden van de contractuele overeenkomst

 

Gezamenlijke bedrijfsactiviteit

Joint venture

De voorwaarden van de contractuele overeenkomst

De contractuele overeenkomst geeft de partijen bij de gezamenlijke overeenkomst rechten op de activa en maakt ze aansprakelijk voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst.

De contractuele overeenkomst geeft de partijen bij de gezamenlijke overeenkomst rechten op de nettoactiva van de overeenkomst (wat betekent dat niet de partijen maar het afzonderlijke vehikel rechten heeft op de activa en aansprakelijk is voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst).

Rechten op activa

In de contractuele overeenkomst is bepaald dat de partijen bij de gezamenlijke overeenkomst alle belangen (zoals rechten of eigendomsrechten) in de activa die verband houden met de overeenkomst delen in een gespecificeerde verhouding (bijvoorbeeld in verhouding tot het eigendomsbelang van de partijen in de overeenkomst of in verhouding tot de direct aan hen toegerekende activiteit die via de overeenkomst wordt uitgevoerd).

In de contractuele overeenkomst is bepaald dat de activa die in de overeenkomst worden ingebracht of die later door de gezamenlijke overeenkomst worden verworven, de activa van de overeenkomst zijn. De partijen hebben geen belangen (dat wil zeggen geen rechten of eigendomsrechten) in de activa van de overeenkomst.

Aansprakelijkheid voor verplichtingen

In de contractuele overeenkomst is bepaald dat de partijen bij de gezamenlijke overeenkomst alle verplichtingen, aansprakelijkheden, kosten en lasten delen in een gespecificeerde verhouding (bijvoorbeeld in verhouding tot het eigendomsbelang van de partijen in de overeenkomst of in verhouding tot de direct aan hen toegerekende activiteit die via de overeenkomst wordt uitgevoerd).

In de contractuele overeenkomst is bepaald dat de gezamenlijke overeenkomst aansprakelijk is voor de schulden en verplichtingen van de overeenkomst.

In de contractuele overeenkomst is bepaald dat de partijen bij de gezamenlijke overeenkomst jegens de overeenkomst slechts aansprakelijk zijn tot de omvang van hun respectieve investeringen in de overeenkomst of voor hun respectieve verplichtingen om nog niet betaald of extra kapitaal in de overeenkomst in te brengen, of voor beide.

In de contractuele overeenkomst is bepaald dat de partijen bij de gezamenlijke overeenkomst aansprakelijk zijn voor claims van derden.

In de contractuele overeenkomst is bepaald dat schuldeisers van de gezamenlijke overeenkomst geen recht van regres tegen een partij hebben met betrekking tot schulden of verplichtingen van de overeenkomst.

Opbrengsten, lasten, winst of verlies

In de contractuele overeenkomst is bepaald dat de opbrengsten en lasten zullen worden verdeeld op basis van de relatieve prestaties van elke partij bij de gezamenlijke overeenkomst. Zo kan bijvoorbeeld in de contractuele overeenkomst bepaald zijn dat de opbrengsten en lasten worden toegerekend op basis van de capaciteit die elke partij gebruikt in een gezamenlijk geëxploiteerde fabriek, wat kan afwijken van hun eigendomsbelang in de gezamenlijke overeenkomst. In andere gevallen kunnen de partijen zijn overeengekomen om de winst die, of het verlies dat, verband houdt met de overeenkomst te delen op basis van een gespecificeerde verhouding, zoals het eigendomsbelang van de partijen in de overeenkomst. Dit zou niet beletten dat de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is als de partijen rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst.

In de contractuele overeenkomst is het aandeel van elke partij in de winst die, of het verlies dat, verband houdt met de activiteiten van de overeenkomst bepaald.

Garanties

De partijen bij gezamenlijke overeenkomsten zijn vaak verplicht garanties te verstrekken aan derden die bijvoorbeeld een dienst ontvangen van, of kredieten verstrekken aan, de gezamenlijke overeenkomst. Het verstrekken van dergelijke garanties, of de toezegging door de partijen om dergelijke garanties te verstrekken, bepaalt op zich niet dat de gezamenlijke overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is. Het kenmerk dat bepaalt of de gezamenlijke overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een joint venture is, is de vraag of de partijen aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst (voor sommige waarvan de partijen al dan niet een garantie hebben verstrekt).

B28

Als in de contractuele overeenkomst is bepaald dat de partijen rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst, zijn ze partijen bij een gezamenlijke bedrijfsactiviteit en hoeven ze bij de classificatie van de gezamenlijke overeenkomst geen andere feiten en omstandigheden in overweging te nemen (alinea's B29 tot en met B33).

Beoordeling van andere feiten en omstandigheden

B29

Als in de contractuele overeenkomst niet is bepaald dat de partijen rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst, moeten de partijen andere feiten en omstandigheden in overweging nemen bij de beoordeling of de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit dan wel een joint venture is.

B30

Een gezamenlijke overeenkomst kan gestructureerd zijn in een afzonderlijk vehikel waarvan de rechtsvorm een scheiding tussen de partijen en het afzonderlijke vehikel tot stand brengt. Mogelijk zijn de rechten van de partijen op de activa en de aansprakelijkheid van de partijen voor de verplichtingen, niet gespecificeerd in de contractuele voorwaarden die door de partijen zijn overeengekomen, maar kan de overweging van andere feiten en omstandigheden ertoe leiden dat een dergelijke overeenkomst wordt geclassificeerd als een gezamenlijke bedrijfsactiviteit. Dit is het geval als andere feiten en omstandigheden de partijen rechten geven op de activa en aansprakelijk maken voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst.

B31

Als de activiteiten van een overeenkomst in de eerste plaats bedoeld zijn voor de levering van producten aan de partijen, geeft dit aan dat de partijen rechten hebben op nagenoeg alle economische voordelen van de activa van de overeenkomst. De partijen bij dergelijke overeenkomsten stellen hun toegang tot de door de overeenkomst geleverde producten vaak veilig door te beletten dat de overeenkomst haar producten verkoopt aan derden.

B32

Het effect van een overeenkomst met een dergelijk opzet en doel is dat de door de overeenkomst aangegane verplichtingen in wezen worden voldaan door de kasstromen die van de partijen worden ontvangen als gevolg van hun aankoop van de producten. Als de partijen in wezen de enige bron zijn van kasstromen die bijdragen aan de continuïteit van de activiteiten van de overeenkomst, geeft dit aan dat de partijen aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst.

Toepassingsvoorbeeld

Voorbeeld 5

Stel dat twee partijen een gezamenlijke overeenkomst structureren in een entiteit met rechtspersoonlijkheid (entiteit C) waarin elke partij een eigendomsbelang van 50 procent heeft. Het doel van de overeenkomst is het produceren van materialen die de partijen nodig hebben voor hun eigen, individuele productieprocessen. De overeenkomst zorgt ervoor dat de partijen de faciliteit waar de materialen worden geproduceerd exploiteren volgens de kwantiteits- en kwaliteitsspecificaties van de partijen.

De rechtsvorm van entiteit C (een entiteit met rechtspersoonlijkheid) via welke de activiteiten worden uitgevoerd, geeft in eerste instantie aan dat de in entiteit C gehouden activa en verplichtingen die van entiteit C zijn. In de contractuele overeenkomst tussen de partijen is niet bepaald dat de partijen rechten hebben op de activa of aansprakelijk zijn voor de verplichtingen van entiteit C. Derhalve geven de rechtsvorm van de entiteit C en de voorwaarden van de contractuele overeenkomst aan dat de overeenkomst een joint venture is.

De partijen houden echter ook rekening met de volgende aspecten van de overeenkomst:

De partijen kwamen overeen om elk de helft van alle door entiteit C vervaardigde producten te kopen. Entiteit C mag geen van haar producten verkopen aan derden, tenzij de twee partijen bij de overeenkomst hiermee hebben ingestemd. Omdat de overeenkomst tot doel heeft de partijen de producten te leveren die ze nodig hebben, zal dergelijke verkoop aan derden naar verwachting ongebruikelijk en niet van materieel belang zijn.

De prijs van de aan de partijen verkochte producten wordt door beide partijen bepaald op een niveau dat de productie- en administratieve kosten van entiteit C moet dekken. Op basis van dit operationele model is de overeenkomst bedoeld om break-even te draaien.

In de hierboven geschetste feitelijke situatie zijn de volgende feiten en omstandigheden relevant:

De verplichting van de partijen om alle door entiteit C vervaardigde producten te kopen weerspiegelt het feit dat entiteit C voor het genereren van kasstromen volledig afhankelijk is van de partijen, en dat de partijen dus verplicht zijn om de afwikkeling van de verplichtingen van entiteit C te financieren.

Het feit dat de partijen rechten hebben op alle door entiteit C vervaardigde producten betekent dat de partijen alle economische voordelen van de activa van entiteit C genieten en bijgevolg rechten hebben op al die voordelen.

Deze feiten en omstandigheden geven aan dat de overeenkomst een gezamenlijke bedrijfsactiviteit is. De conclusie over de classificatie van de gezamenlijke overeenkomst in deze omstandigheden zou niet veranderen als de partijen hun aandeel in de productie aan derden verkochten in plaats van het zelf te gebruiken in een later productieproces.

Als de partijen de voorwaarden van de contractuele overeenkomst zodanig wijzigden dat de overeenkomst producten mag verkopen aan derden, zou dit ertoe leiden dat entiteit C de vraag-, voorraad- en kredietrisico's op zich neemt. In dat scenario zou een verandering in de feiten en de omstandigheden een herbeoordeling van de classificatie van de gezamenlijke overeenkomst vereisen. Dergelijke feiten en omstandigheden zouden aangeven dat de overeenkomst een joint venture is.

B33

Het volgende schema weerspiegelt de beoordeling die een entiteit volgt om een overeenkomst te classificeren als de gezamenlijke overeenkomst in een afzonderlijk vehikel is gestructureerd:

Classificatie van een in een afzonderlijk vehikel gestructureerde gezamenlijke overeenkomst

Image 3

Rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel

Voorwaarden van de contractuele overeenkomst

Andere feiten en omstandigheden

Geeft de rechtsvorm van het afzonderlijke vehikel de partijen rechten op de activa en maakt hij ze aansprakelijk voor de verplichtingen die verband houden met de overeenckomst?

Bepalen de voorwaarden van de contractuele overeenkomst dat de partijen rechten hebben op de activa en aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die verband houden met de overeenkomst?

Hebben de partijen de overeenkomst zodanig opgezet dat:

(a) de activiteiten ervan in de eerste plaats bedoeld zijn voor de levering van producten aan de partijen (m.a.w. de partijen hebben rechten op nagenoeg alle economische voordelen van de in een afzonderlijk vehikel gehouden activa) en

(b) deze voortdurend afhankelijk is van de partijen voor de bepaling van de verplichtingen die verband houden met de activiteiten die via de overeenkomst worden uitgevoerd?

Joint venture

Gezamen-lijke bedrijfs-activiteit

JAARREKENING VAN PARTIJEN BIJ EEN GEZAMENLIJKE OVEREENKOMST (ALINEA 22)

Administratieve verwerking van de verkoop van activa aan of de inbreng van activa in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit

B34

Als een entiteit een transactie aangaat met een gezamenlijke bedrijfsactiviteit waarin ze een deelnemer is, zoals een verkoop of inbreng van activa, voert ze de transactie uit met de andere partijen bij de gezamenlijke bedrijfsactiviteit, en als zodanig moet de deelnemer in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit de winsten en verliezen die uit die transactie voortvloeien slechts opnemen tot de omvang van de belangen van de andere partijen in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit.

B35

Als uit dergelijke transacties blijkt dat de opbrengstwaarde van de aan de gezamenlijke bedrijfsactiviteit te verkopen activa of de in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit in te brengen activa is gedaald, of dat deze activa een bijzonder waardeverminderingsverlies hebben ondergaan, moeten deze verliezen volledig door de deelnemer in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit worden opgenomen.

Administratieve verwerking van aankopen van activa van een gezamenlijke bedrijfsactiviteit

B36

Wanneer een entiteit een transactie aangaat met een gezamenlijke bedrijfsactiviteit waarin ze een deelnemer is, zoals een aankoop van activa, mag ze haar aandeel in de winsten en verliezen niet opnemen totdat ze deze activa aan een derde doorverkoopt.

B37

Als uit dergelijke transacties blijkt dat de opbrengstwaarde van de aan te kopen activa is gedaald of dat deze activa een bijzonder waardeverminderingsverlies hebben ondergaan, moet een deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit zijn aandeel in deze verliezen opnemen.

Bijlage C

Ingangsdatum, overgang en intrekking van andere IFRSs

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS en heeft hetzelfde gezag als de andere delen van de IFRS.

INGANGSDATUM

C1

Entiteiten moeten deze IFRS toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze IFRS eerder toepast, moet ze dat feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 10, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten, IAS 27 (herziene versie van 2011) en IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen.

OVERGANG

Joint ventures – overgang van proportionele consolidatie naar de equity-methode

C2

Wanneer een entiteit overschakelt van proportionele consolidatie naar de equity-methode, moet ze haar investering in de joint venture opnemen aan het begin van de vroegste verslagperiode. Deze initiële investering moet worden gewaardeerd tegen het totaal van de boekwaarde van de activa en verplichtingen die de entiteit eerder proportioneel had geconsolideerd, inclusief eventuele uit de verwerving voortvloeiende goodwill. Als de goodwill voorheen behoorde tot een grotere kasstroomgenererende eenheid, of tot een groep van kasstroomgenererende eenheden, moet de entiteit goodwill toerekenen aan de joint venture op basis van de relatieve boekwaarde van de joint venture en de kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden waartoe de goodwill behoorde.

C3

Het beginsaldo van de investering zoals bepaald in overeenstemming met alinea C2 wordt beschouwd als de veronderstelde kostprijs van de investering bij eerste opname. Een entiteit moet de alinea's 40 tot en met 43 van IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen op het beginsaldo van de investering om te beoordelen of de investering een bijzonder waardeverminderingsverlies heeft ondergaan, en moet een eventueel bijzonder waardeverminderingsverlies opnemen als een aanpassing van de ingehouden winst aan het begin van de vroegste verslagperiode. De in de alinea's 15 en 24 van IAS 12 Winstbelastingen beschreven uitzondering bij eerste opname is niet van toepassing wanneer de entiteit een investering in een joint venture opneemt als gevolg van de toepassing van de overgangsbepalingen voor joint ventures die eerder proportioneel werden geconsolideerd.

C4

Als de samenvoeging van alle eerder proportioneel geconsolideerde activa en verplichtingen resulteert in negatieve nettoactiva, moet een entiteit beoordelen of ze in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen met betrekking tot de negatieve nettoactiva heeft en, zo ja, moet de entiteit de betreffende verplichting opnemen. Als de entiteit concludeert dat ze geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen met betrekking tot de negatieve nettoactiva heeft, mag ze de betreffende verplichting niet opnemen, maar moet ze de ingehouden winst aanpassen aan het begin van de vroegste verslagperiode. De entiteit moet dit feit vermelden, samen met haar cumulatieve niet-opgenomen aandeel in de verliezen van haar joint ventures aan het begin van de vroegste verslagperiode en op de datum waarop deze IFRS voor het eerst wordt toegepast.

C5

Een entiteit moet een uitsplitsing geven van de activa en verplichtingen die op één regel zijn samengevoegd in het investeringssaldo aan het begin van de vroegste verslagperiode. Deze uitsplitsing moet samengevoegd worden opgesteld voor alle joint ventures waarvoor een entiteit de overgangsbepalingen waarnaar in de alinea's C2 tot en met C6 wordt verwezen, toepast.

C6

Na eerste opname moet een entiteit haar investering in de joint venture administratief verwerken volgens de equity-methode in overeenstemming met IAS 28 (herziene versie van 2011).

Gezamenlijke bedrijfsactiviteiten – overgang van de equity-methode naar de administratieve verwerking van activa en verplichtingen

C7

Wanneer een entiteit overschakelt van de equity-methode naar de administratieve verwerking van activa en verplichtingen met betrekking tot haar belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit, moet ze aan het begin van de vroegste verslagperiode de investering die eerder administratief werd verwerkt volgens de equity-methode alsook alle andere posten die deel uitmaakten van de netto-investering van de entiteit in de overeenkomst uit de balans verwijderen in overeenstemming met alinea 38 van IAS 28 (herziene versie van 2011), en moet ze haar aandeel in elk van de activa en de verplichtingen met betrekking tot haar belang in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit opnemen, met inbegrip van alle goodwill die mogelijk deel is geworden van de boekwaarde van de investering.

C8

Een entiteit moet haar belang in de activa en verplichtingen die verband houden met de gezamenlijke bedrijfsactiviteit bepalen op basis van haar rechten en plichten in een gespecificeerde verhouding in overeenstemming met de contractuele overeenkomst. Een entiteit bepaalt de initiële boekwaarden van de activa en verplichtingen door ze te scheiden van de boekwaarde van de investering aan het begin van de vroegste verslagperiode op basis van de informatie die door de entiteit wordt gebruikt bij de toepassing van de equity-methode.

C9

Elk verschil dat voortvloeit uit de investering die eerder administratief werd verwerkt volgens de equity-methode samen met alle andere posten die deel uitmaakten van de netto-investering van de entiteit in de overeenkomst in overeenstemming met alinea 38 van IAS 28 (herziene versie van 2011), en het opgenomen nettobedrag van de activa en verplichtingen, met inbegrip van enige goodwill, moeten worden:

(a)

verrekend met de goodwill die verband houdt met de investering, waarbij een resterend verschil moet worden verwerkt in de ingehouden winst aan het begin van de vroegste verslagperiode, als het opgenomen nettobedrag van de activa en verplichtingen, met inbegrip van enige goodwill, groter is dan de niet langer opgenomen investering (en alle andere posten die deel uitmaakten van de netto-investering van de entiteit);

(b)

verwerkt in de ingehouden winst aan het begin van de vroegste verslagperiode als het opgenomen nettobedrag van de activa en verplichtingen, met inbegrip van enige goodwill, kleiner is dan de niet langer opgenomen investering (en alle andere posten die deel uitmaakten van de netto-investering van de entiteit).

C10

Een entiteit die overschakelt van de equity-methode naar de administratieve verwerking van activa en verplichtingen moet een aansluiting geven tussen de niet langer opgenomen investering en de opgenomen activa en verplichtingen, samen met een eventueel resterend verschil dat in de ingehouden winst is verwerkt, aan het begin van de vroegste verslagperiode.

C11

De in de alinea's 15 en 24 van IAS 12 beschreven uitzondering bij eerste opname is niet van toepassing wanneer de entiteit activa en verplichtingen opneemt die verband houden met haar belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit.

Overgangsbepalingen in de enkelvoudige jaarrekening van een entiteit

C12

Een entiteit die, in overeenstemming met alinea 10 van IAS 27, haar belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit eerder in haar enkelvoudige jaarrekening verwerkte als een investering tegen kostprijs of in overeenstemming met IFRS 9 moet:

(a)

de investering uit de balans verwijderen en de activa en verplichtingen met betrekking tot haar belang in de gezamenlijke bedrijfsactiviteit opnemen tegen de bedragen die in overeenstemming met de alinea's C7 tot en met C9 zijn bepaald;

(b)

een aansluiting geven tussen de niet langer opgenomen investering en de opgenomen activa en verplichtingen, samen met enig resterend verschil dat in de ingehouden winst is verwerkt, aan het begin van de vroegste verslagperiode.

C13

De uitzondering bij eerste opname in de alinea's 15 en 24 van IAS 12 is niet van toepassing wanneer de entiteit in haar enkelvoudige jaarrekening activa en verplichtingen die verband houden met haar belang in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit opneemt als gevolg van de toepassing van de overgangsbepalingen voor gezamenlijke bedrijfsactiviteiten waarnaar in alinea C12 wordt verwezen.

Verwijzingen naar IFRS 9

C14

Als een entiteit wel deze IFRS maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

INTREKKING VAN ANDERE IFRSS

C15

Deze IFRS vervangt de volgende IFRSs:

(a)

IAS 31 Belangen in joint ventures; en

(b)

SIC-13 Entiteiten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend – Niet-monetaire bijdragen door deelnemers in een joint venture.

Bijlage D

Wijzigingen in andere IFRSs

In deze bijlage zijn wijzigingen in andere IFRSs beschreven die een gevolg zijn van de uitgifte van IFRS 11 door de Board. Entiteiten moeten de wijzigingen toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Als een entiteit IFRS 11 voor een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen voor die eerdere periode toepassen. In de gewijzigde alinea's is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

D1

Deze tabel laat zien hoe de volgende verwijzingen zijn gewijzigd in andere IFRSs.

Bestaande verwijzing naar

Opge-nomen in

in

wordt gewijzigd in een verwijzing naar

IAS 31 Belangen in joint ventures

IFRS 2

alinea 5

IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten

IFRS 9 (vast-gesteld in oktober 2010)

alinea B4.3.12(c)

IAS 36

alinea 4(c)

IFRIC 5

Verwijzingen

IFRIC 9

alinea 5(c)

IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen

IAS 18

alinea 6(b)

IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures

IAS 36

alinea 4(b)

IFRIC 5

Verwijzingen

gezamenlijke zeggenschap over

IAS 24

Alinea 9(a)(I) en 11(b)

gezamenlijke zeggenschap over

entiteit(en) waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend

IFRS 1

kopje boven alinea 31, alinea's 31 en D1(g), kopje boven alinea D14, alinea's D14 en D15

joint venture(s)

IAS 36

kopje boven alinea 12(h) en alinea's 12(h) en 12(h)(ii)

joint venture(s)

IAS 12

alinea's 2, 15, 18(e), 24, kopje boven alinea 38, alinea's 38, 38(a), 44, 45, 81(f), 87 en 87C

gezamenlijke overeen-komst(en)

IAS 21

definitie van ‧buitenlandse activiteit‧ in alinea 8 en alinea's 11 en 18

deelnemer(s) in een joint venture

IAS 24

alinea's 11(b) en 19(e)

deelnemer(s) in een joint venture

IFRS 1    Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

D2

Alinea 39I wordt toegevoegd en luidt als volgt:

39I

IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden de alinea's 31, B7, C1, D1, D14 en D15 en voegden alinea D31 toe. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

D3

Alinea D1 wordt als volgt gewijzigd:

D1

Een entiteit mag een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:

(a)

(p)

aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten (alinea D25);

(q)

ernstige hyperinflatie (alinea's D26 tot en met D30);

(r)

gezamenlijke overeenkomsten (alinea D31).

D4

Onder alinea D30 worden een kopje en alinea D31 toegevoegd.

Gezamenlijke overeenkomsten

D31

Eerste toepassers mogen de overgangsbepalingen in IFRS 11 toepassen met de volgende uitzondering. Wanneer een eerste toepasser overschakelt van proportionele consolidatie naar de equity-methode, moet hij de investering op bijzondere waardevermindering toetsen in overeenstemming met IAS 36 aan het begin van de vroegste verslagperiode, ongeacht of er aanwijzingen zijn dat de investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Enige daaruit voortvloeiende bijzondere waardevermindering moet worden opgenomen als een aanpassing van de ingehouden winst aan het begin van de vroegste verslagperiode.

IFRS 2    Op aandelen gebaseerde betalingen

D5

Alinea 63A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

63A

IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11, uitgegeven in mei 2011, wijzigden alinea 5 en Bijlage A. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IFRS 5    Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten

D6

Alinea 28 wordt als volgt gewijzigd:

28

De entiteit moet een vereiste aanpassing aan de boekwaarde van een vast actief dat niet langer wordt geclassificeerd als aangehouden voor verkoop opnemen in de winst of het verlies [voetnoot weggelaten] uit voortgezette bedrijfsactiviteiten in de periode waarin niet langer aan de in alinea's 7 tot en met 9 vermelde criteria is voldaan. Jaarrekeningen voor de perioden sinds de classificatie als aangehouden voor verkoop moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd als de groep activa die wordt afgestoten of het vaste actief dat niet langer als aangehouden voor verkoop wordt geclassificeerd een dochteronderneming, gezamenlijke bedrijfsactiviteit, joint venture, geassocieerde deelneming, of een deel van een belang in een joint venture of een geassocieerde deelneming is. De entiteit moet die aanpassing presenteren onder dezelfde rubriek in het overzicht van het totaalresultaat die wordt gebruikt voor de presentatie van een eventuele winst die, of een eventueel verlies dat, werd opgenomen in overeenstemming met alinea 37.

D7

Alinea 44G wordt toegevoegd en luidt als volgt:

44G

IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 28. Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 11 toepassen.

IFRS 7    Financiële instrumenten: informatieverschaffing

D8

Alinea 3(a) wordt als volgt gewijzigd:

3

Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staat IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IAS 39; in die gevallen …

D9

Alinea 44O wordt toegevoegd en luidt als volgt:

44O

IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden alinea 3. Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IFRS 9    Financiële instrumenten (zoals uitgegeven in november 2009)

D10

Alinea 8.1.2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

8.1.2

IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden alinea C8 en verwijderden de alinea's C18 tot en met C23 en de bijbehorende kopjes. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

D11

In Bijlage C, in alinea C8, worden de wijzigingen in alinea 3(a) van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing als volgt gewijzigd:

3

Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staan IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IAS 39 en IFRS 9; in die gevallen …

D12

Het kopje boven alinea C20 en de alinea's C20 tot en met C21 worden verwijderd.

D13

Het kopje boven alinea C22 en de alinea's C22 tot en met C23 worden verwijderd.

IFRS 9    Financiële instrumenten (zoals uitgegeven in oktober 2010)

D14

Alinea 7.1.2 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

7.1.2

IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden de alinea's 3.2.1, B3.2.1 tot en met B3.2.3, B4.3.12(c), B5.7.15, C11 en C30 en verwijderden de alinea's C23 tot en met C28 en de bijbehorende kopjes. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

D15

In Bijlage C, in alinea C11, worden de wijzigingen in alinea 3(a) van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing als volgt gewijzigd:

3

Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staat IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IFRS 9; in die gevallen …

D16

Het kopje boven alinea C25 en de alinea's C25 tot en met C26 worden verwijderd.

D17

Het kopje boven alinea C27 en de alinea's C27 tot en met C28 worden verwijderd.

D18

In alinea C30 worden de wijzigingen in alinea 4(a) van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie als volgt gewijzigd:

4

Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staat IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IFRS 9; in die gevallen …

IAS 7    Het kasstroomoverzicht

D19

[Niet van toepassing op vereisten]

D20

De alinea's 37 en 38 worden als volgt gewijzigd:

37

Bij de administratieve verwerking van een investering in een geassocieerde deelneming, joint venture of dochteronderneming die administratief wordt verwerkt volgens de equity-methode of de kostprijsmethode, moet een investeerder zijn verslaggeving in het kasstroomoverzicht beperken tot de kasstromen tussen zichzelf en de deelneming, bijvoorbeeld tot dividenden en vooruitbetalingen.

38

Een entiteit die haar belang in een geassocieerde deelneming of joint venture verwerkt volgens de equity-methode, moet in haar kasstroomoverzicht de kasstromen die betrekking hebben op haar investeringen in de geassocieerde deelneming of joint venture, en uitkeringen en andere betalingen of ontvangsten tussen zichzelf en de geassocieerde deelneming of joint venture opnemen.

D21

Alinea 50(b) wordt verwijderd.

D22

Alinea 57 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

57

IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden de alinea's 37, 38 en 42B en verwijderden alinea 50(b). Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IAS 12    Winstbelastingen

D23

[Niet van toepassing op vereisten]

D24

[Niet van toepassing op vereisten]

D25

Alinea 39 wordt als volgt gewijzigd

39

Een entiteit moet een uitgestelde belastingverplichting opnemen voor alle belastbare tijdelijke verschillen die verband houden met investeringen in dochterondernemingen, filialen en geassocieerde deelnemingen, en belangen in gezamenlijke overeenkomsten, tenzij de volgende voorwaarden beide zijn vervuld:

(a)

de moedermaatschappij, investeerder, deelnemer in een joint venture of deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit kan het tijdstip bepalen waarop het tijdelijke verschil wordt afgewikkeld; en

(b)

D26

Alinea 43 wordt als volgt gewijzigd:

43

De overeenkomst tussen de partijen bij een gezamenlijke overeenkomst behandelt gewoonlijk de uitkering van de winsten en geeft aan of voor besluiten over dergelijke kwesties de toestemming vereist is van alle partijen of een groep van de partijen. Als de deelnemer in een joint venture of de deelnemer in een gezamenlijke bedrijfsactiviteit het tijdstip kan bepalen waarop zijn aandeel in de winsten van de gezamenlijke overeenkomst wordt uitgekeerd en het waarschijnlijk is dat zijn aandeel in de winsten niet in de nabije toekomst zal worden uitgekeerd, wordt geen uitgestelde belastingverplichting opgenomen.

D27

Alinea 98A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

98A

IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 2, 15, 18(e), 24, 38, 39, 43 tot en met 45, 81(f), 87 en 87C. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 11 toepassen.

IAS 18    Opbrengsten

D28

[Niet van toepassing op vereisten]

D29

Alinea 41 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

41

IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 6(b). Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 11 toepassen.

IAS 21    De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

D30

[Niet van toepassing op vereisten]

D31

In de alinea's 3(b) en 44 wordt ‧proportionele consolidatie‧ verwijderd, en in alinea 33 wordt ‧proportioneel geconsolideerd‧ verwijderd.

D32

In alinea 45 wordt ‧IAS 31 Belangen in joint ventures‧ verwijderd.

D33

In alinea 46 wordt de laatste zin als volgt gewijzigd:

46

… Dezelfde aanpak wordt gehanteerd bij de toepassing van de equity-methode op geassocieerde deelnemingen en joint ventures in overeenstemming met IAS 28 (herziene versie van 2011).

D34

Alinea 48A wordt als volgt gewijzigd:

48A

Naast de vervreemding van het gehele belang van een entiteit in een buitenlandse activiteit, worden de volgende gedeeltelijke vervreemdingen administratief verwerkt als vervreemdingen:

(a)

wanneer de gedeeltelijke vervreemding het verlies van zeggenschap inhoudt over een dochteronderneming die een buitenlandse activiteit omvat, ongeacht de vraag of de entiteit na de gedeeltelijke vervreemding een belang zonder overheersende zeggenschap behoudt in haar voormalige dochteronderneming; en

(b)

wanneer het behouden belang na de gedeeltelijke vervreemding van een belang in een gezamenlijke overeenkomst of een gedeeltelijke vervreemding van een belang in een geassocieerde deelneming die een buitenlandse activiteit omvat een financieel actief is dat een buitenlandse activiteit omvat.

(c)

[verwijderd]

D35

Alinea 60F wordt toegevoegd en luidt als volgt:

60F

IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden de alinea's 3(b), 8, 11, 18, 19, 33, 44 tot en met 46 en 48A. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IAS 24    Informatieverschaffing over verbonden partijen

D36

Alinea 3 wordt als volgt gewijzigd:

3

Deze standaard vereist informatieverschaffing over relaties, transacties en uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, met verbonden partijen in de geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening van een moedermaatschappij of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over, of invloed van betekenis op, een deelneming die wordt gepresenteerd in overeenstemming met IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening of IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening. Deze standaard is ook van toepassing op individuele jaarrekeningen.

D37

Alinea 19 wordt als volgt gewijzigd:

19

De op grond van alinea 18 te vermelden informatie moet voor elk van de volgende categorieën afzonderlijk worden vermeld:

(a)

de moedermaatschappij;

(b)

entiteiten die gezamenlijke zeggenschap hebben over, of invloed van betekenis hebben op, de entiteit;

(c)

dochterondernemingen; …

D38

Alinea 25 wordt als volgt gewijzigd:

25

Een verslaggevende entiteit is vrijgesteld van de in alinea 18 beschreven vereisten inzake informatieverschaffing voor transacties en uitstaande saldi, met inbegrip van verbintenissen, met verbonden partijen met:

(a)

een overheid die zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft op, de verslaggevende entiteit; en

(b)

een andere entiteit die een verbonden partij is omdat dezelfde overheid zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft op, zowel de verslaggevende entiteit als de andere entiteit.

D39

Alinea 28A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

28A

IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IFRS 12, uitgegeven in mei 2011, wijzigden de alinea's 3, 9, 11(b), 15, 19(b) en (e) en 25. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 toepassen.

IAS 32    Financiële instrumenten: presentatie

D40

Alinea 4(a) wordt als volgt gewijzigd:

4

Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. In bepaalde gevallen staat IAS 27 of IAS 28 echter toe dat een entiteit een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerkt overeenkomstig IAS 39; …

D41

Alinea 97I wordt toegevoegd en luidt als volgt:

97I

IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden de alinea's 4(a) en TL29. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IAS 33    Winst per aandeel

D42

De alinea's 40 en A11 worden gewijzigd en alinea 74B wordt toegevoegd en luidt als volgt:

40

Een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming kan aan andere partijen dan de moedermaatschappij of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over, of invloed van betekenis op, de deelneming potentiële gewone aandelen uitgeven die converteerbaar zijn in gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming of in gewone aandelen van de moedermaatschappij of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over, of invloed van betekenis (de verslaggevende entiteit) op, de deelneming. Als deze potentiële gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming een verwaterend effect hebben op de gewone winst per aandeel van de verslaggevende entiteit, worden ze opgenomen in de berekening van de verwaterde winst per aandeel.

A11

Potentiële gewone aandelen van een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming die converteerbaar zijn in gewone aandelen van de dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming, of in gewone aandelen van de moedermaatschappij, of investeerders met gezamenlijke zeggenschap over, of invloed van betekenis (de verslaggevende entiteit) op, de deelneming worden als volgt in de berekening van de verwaterde winst per aandeel opgenomen: …

74B

IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden de alinea's 4, 40 en A11. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IAS 36    Bijzondere waardevermindering van activa

D43

Alinea 140H wordt toegevoegd en luidt als volgt:

140H

IFRS 10 en IFRS 11, uitgegeven in mei 2011, wijzigden alinea 4, het kopje boven alinea 12(h) en alinea 12(h). Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IAS 38    Immateriële vaste activa

D44

Alinea 3(b) wordt als volgt gewijzigd:

3

Als een andere standaard de verwerkingswijze voor een specifiek type immaterieel vast actief voorschrijft, moet een entiteit die andere standaard toepassen in plaats van deze standaard. Deze standaard is bijvoorbeeld niet van toepassing op:

(a)

(e)

financiële activa zoals gedefinieerd in IAS 32. De opname en waardering van sommige financiële activa worden behandeld in IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening en IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures.

(f)

D45

Alinea 130F wordt toegevoegd en luidt als volgt:

130F

IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden alinea 3(e). Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IAS 39    Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van oktober 2009)

D46

Alinea 2(a) wordt als volgt gewijzigd:

2

Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening of IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures. Entiteiten moeten deze standaard echter toepassen op een belang in een dochteronderneming, geassocieerde deelneming of joint venture dat volgens IAS 27 of IAS 28 administratief wordt verwerkt overeenkomstig deze standaard. …

D47

De alinea's TL3 en TL4I(a) worden als volgt gewijzigd:

AG3

Soms doet een entiteit wat ze beschouwt als een ‧strategische belegging‧ in door een andere entiteit uitgegeven eigenvermogensinstrumenten, met het oog op het tot stand brengen of handhaven van een langdurige operationele relatie met de entiteit waarin wordt belegd. De investerende entiteit of deelnemer in een joint venture gebruikt IAS 28 om vast te stellen of de equity-methode geschikt is voor de administratieve verwerking van een dergelijke belegging. Als de equity-methode niet geschikt is, moet de entiteit deze standaard op die strategische belegging toepassen.

AG4I(a)

De entiteit is een organisatie die durfkapitaal verstrekt, een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit die in financiële activa belegt teneinde te profiteren van hun totaalrendement in de vorm van rente of dividenden en veranderingen in de reële waarde. IAS 28 staat toe dat dergelijke beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening in overeenstemming met deze standaard. Een entiteit mag dezelfde grondslag voor financiële verslaggeving toepassen op andere beleggingen die op basis van het totaalrendement worden beheerd maar die vanwege het ontbreken van voldoende invloed buiten het toepassingsgebied van IAS 28 vallen.

D48

Alinea 103P wordt toegevoegd en luidt als volgt:

103P

IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, uitgegeven in mei 2011, wijzigden de alinea's 2(a), 15, TL3, TL36 tot en met TL38 en TL4I(a). Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IFRIC 5    Belangen in ontmantelings-, herstel- en milieusaneringsfondsen

D49

De alinea's 8 en 9 worden als volgt gewijzigd:

8

De contribuant moet bepalen of hij zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft op, het fonds op basis van IFRS 10, IFRS 11 en IAS 28. Als dit het geval is, moet de contribuant zijn belang in het fonds administratief verwerken in overeenstemming met die standaarden.

9

Als een contribuant geen zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft op, het fonds, moet hij het recht op ontvangst van een vergoeding uit het fonds opnemen als een vergoeding in overeenstemming met IAS 37. Deze vergoeding zal worden gewaardeerd tegen het laagste bedrag van:

(a)

D50

Alinea 14B wordt toegevoegd en luidt als volgt:

14B

IFRS 10 en IFRS 11, uitgegeven in mei 11, wijzigden de alinea's 8 en 9. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 10 en IFRS 11 toepassen.

IFRIC 9    Herbeoordeling van in contracten besloten derivaten

D51

[Niet van toepassing op vereisten]

D52

Alinea 12 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

12

IFRS 11, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 5(c). Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 11 toepassen.

IFRIC 16    Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit

D53

De voetnoot bij alinea 2 wordt als volgt gewijzigd:

*

Dit zal het geval zijn voor geconsolideerde jaarrekeningen, jaarrekeningen waarin investeringen zoals geassocieerde deelnemingen of joint ventures administratief worden verwerkt volgens de equity-methode en jaarrekeningen die een filiaal of een gezamenlijke bedrijfsactiviteit omvatten zoals gedefinieerd in IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten.

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 12

Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten

DOEL

1

Deze IFRS heeft ten doel een entiteit te verplichten informatie te verschaffen die gebruikers van haar jaarrekening in staat stellen het volgende te beoordelen:

(a)

de aard van en de risico's die verband houden met haar belangen in andere entiteiten; en

(b)

de gevolgen van die belangen voor haar financiële positie, financiële prestaties en kasstromen.

Verwezenlijking van het doel

2

Om het in alinea 1 beschreven doel te verwezenlijken, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

(a)

de belangrijke oordelen en veronderstellingen waarvan zij is uitgegaan bij de bepaling van de aard van haar belang in een andere entiteit of overeenkomst, en bij de bepaling van het type gezamenlijke overeenkomst waarin zij een belang heeft (alinea's 7, 8 en 9); en

(b)

informatie over haar belangen in:

(i)

dochterondernemingen (alinea's 10 tot en met 19);

(ii)

gezamenlijke overeenkomsten en geassocieerde deelnemingen (alinea's 20 tot en met 23); en

(iii)

gestructureerde entiteiten waarover geen zeggenschap wordt uitgeoefend door de entiteit (niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten (alinea's 24 tot en met 31).

3

Indien de informatie die op grond van deze IFRS en andere IFRSs moet worden verstrekt, niet volstaat om het in alinea 1 beschreven doel te verwezenlijken, moet een entiteit alle aanvullende informatie verschaffen die noodzakelijk is om dat doel te realiseren.

4

Een entiteit moet beoordelen hoe ver in detail moet worden gegaan om aan de informatiedoelstelling te voldoen en hoeveel nadruk op elk van de eisen van deze IFRS moet worden gelegd. Zij moet de informatie zodanig samenvoegen of opsplitsen dat nuttige informatie niet wordt versluierd doordat deze is opgenomen te midden van een grote hoeveelheid onbeduidende details, dan wel doordat posten zijn samengevoegd die verschillende kenmerken hebben (zie de alinea's B2 tot en met B6).

TOEPASSINGSGEBIED

5

Deze IFRS moet worden toegepast door een entiteit die een belang heeft in:

(a)

dochterondernemingen;

(b)

gezamenlijke overeenkomsten (d.w.z. gezamenlijke bedrijfsactiviteiten of joint ventures);

(c)

geassocieerde deelnemingen;

(d)

niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten.

6

Deze IFRS is niet van toepassing op:

(a)

regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding of andere regelingen inzake langetermijnpersoneelsbeloningen waarop IAS 19 Personeelsbeloningen van toepassing is;

(b)

de enkelvoudige jaarrekening van een entiteit, waarop IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening van toepassing is. Indien een entiteit echter belangen heeft in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten en alleen een enkelvoudige jaarrekening opstelt, dan moet zij bij de opstelling van deze enkelvoudige jaarrekening de eisen van de alinea's 24 tot en met 31 toepassen;

(c)

een door een entiteit aangehouden belang dat deelneemt in maar geen gezamenlijke zeggenschap heeft over een gezamenlijke overeenkomst, tenzij het belang resulteert in invloed van betekenis in de overeenkomst of een belang in een gestructureerde entiteit is;

(d)

een belang in een andere entiteit dat administratief is verwerkt in overeenstemming met IFRS 9 Financiële instrumenten. Een entiteit moet deze IFRS echter toepassen:

(i)

wanneer het gaat om een belang in een geassocieerde deelneming of een joint venture dat in overeenstemming met IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures tegen reële waarde wordt gewaardeerd met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening; of

(ii)

wanneer het gaat om een belang in een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit.

BELANGRIJKE OORDELEN EN VERONDERSTELLINGEN

7

Een entiteit moet informatie verschaffen over belangrijke oordelen en veronderstellingen (en wijzigingen in deze oordelen en veronderstellingen) waarvan zij is uitgegaan bij de bepaling van het volgende:

(a)

dat zij zeggenschap uitoefent over een andere entiteit, d.w.z. een deelneming zoals beschreven in de alinea's 5 en 6 van IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening;

(b)

dat zij gezamenlijke zeggenschap uitoefent over of invloed van betekenis heeft in een andere entiteit; en

(c)

het type gezamenlijke overeenkomst (d.w.z. gezamenlijke bedrijfsactiviteit of joint venture) wanneer de overeenkomst via een afzonderlijk vehikel is gestructureerd.

8

De in overeenstemming met alinea 7 vermelde belangrijke oordelen en veronderstellingen omvatten ook die waarvan door de entiteit wordt uitgegaan wanneer er zich zodanige veranderingen in feiten en omstandigheden hebben voorgedaan dat dit tijdens de verslagperiode leidt tot een wijziging van de conclusie met betrekking tot de vraag of de entiteit zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis heeft.

9

Om aan alinea 7 te voldoen, moet een entiteit bijvoorbeeld de belangrijke oordelen en veronderstellingen vermelden waarvan zij is uitgegaan om te bepalen dat:

(a)

zij geen zeggenschap heeft over een andere entiteit, ook al houdt zij meer dan de helft van de stemrechten in de andere entiteit;

(b)

zij zeggenschap heeft over een andere entiteit, ook al houdt zij minder dan de helft van de stemrechten in de andere entiteit;

(c)

zij een agent of principaal is (zie de alinea's 58 tot en met 72 van IFRS 10);

(d)

zij geen invloed van betekenis heeft, ook al houdt zij 20 procent of meer van de stemrechten in een andere entiteit;

(e)

zij invloed van betekenis heeft, ook al houdt zij minder dan 20 procent van de stemrechten in een andere entiteit.

BELANGEN IN DOCHTERONDERNEMINGEN

10

Een entiteit moet informatie verstrekken die gebruikers van haar geconsolideerde jaarrekening

(a)

inzicht verschaft in:

(i)

de samenstelling van de groep; en

(ii)

het belang dat belangen zonder overheersende zeggenschap hebben in de activiteiten en kasstromen van de groep (alinea 12); en

(b)

in staat stelt het volgende te beoordelen:

(i)

de aard en omvang van belangrijke beperkingen op haar vermogen om toegang te krijgen tot of gebruik te maken van activa en om over te gaan tot afwikkeling van verplichtingen van de groep (alinea 13);

(ii)

de aard van en wijzigingen in de risico's die verband houden met haar belangen in geconsolideerde gestructureerde entiteiten (alinea's 14 tot en met 17);

(iii)

de gevolgen van wijzigingen in haar eigendomsbelang in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap leiden (alinea 18); en

(iv)

de gevolgen van verlies van zeggenschap over een dochteronderneming tijdens de verslagperiode (alinea 19).

11

Indien de datum of periode van de bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening gebruikte jaarrekening van een dochteronderneming niet samenvalt met die van de geconsolideerde jaarrekening (zie de alinea's B92 en B93 van IFRS 10), moet een entiteit het volgende vermelden:

(a)

de datum van het einde van de verslagperiode van de jaarrekening van de betrokken dochteronderneming; en

(b)

de reden waarom niet dezelfde datum of periode wordt gebruikt.

Het belang dat belangen zonder overheersende zeggenschap hebben in de activiteiten en kasstromen van de groep

12

Voor al haar dochterondernemingen die belangen zonder overheersende zeggenschap hebben die van materieel belang zijn voor de verslaggevende entiteit, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a)

de naam van de dochteronderneming;

(b)

de hoofdvestiging (en het land van oprichting, indien verschillend van het land van de hoofdvestiging) van de dochteronderneming;

(c)

de omvang van eigendomsbelangen die door belangen zonder overheersende zeggenschap worden gehouden;

(d)

de omvang van stemrechten die door belangen zonder overheersende zeggenschap worden gehouden, indien verschillend van de omvang van de gehouden eigendomsbelangen;

(e)

het resultaat dat tijdens de verslagperiode aan belangen zonder overheersende zeggenschap van de dochteronderneming is toegerekend;

(f)

geaccumuleerde belangen zonder overheersende zeggenschap van de dochteronderneming aan het einde van de verslagperiode;

(g)

samengevatte financiële informatie over de dochteronderneming (zie alinea B10).

Aard en omvang van belangrijke beperkingen

13

Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a)

belangrijke beperkingen (bv. wettelijke, contractuele en door regelgevende instanties opgelegde beperkingen) op haar vermogen om toegang te krijgen tot of gebruik te maken van activa en om over te gaan tot afwikkeling van verplichtingen van de groep, zoals:

(i)

die welke het vermogen van een moedermaatschappij of haar dochterondernemingen beperken om geldmiddelen of andere activa over te dragen aan (of te ontvangen van) andere entiteiten binnen de groep;

(ii)

garanties of andere vereisten die beperkingen kunnen inhouden voor de uitbetaling van dividenden en andere kapitaaluitkeringen, dan wel voor de verstrekking of terugbetaling van leningen en voorschotten aan (of door) andere entiteiten binnen de groep;

(b)

de wijze waarop en mate waarin beschermingsrechten van belangen zonder overheersende zeggenschap het vermogen van de entiteit om toegang te krijgen tot of gebruik te maken van activa en om over te gaan tot afwikkeling van verplichtingen van de groep aanzienlijk kunnen beperken (bv. wanneer een moedermaatschappij verplichtingen van een dochteronderneming moet afwikkelen voordat zij haar eigen verplichtingen afwikkelt, of wanneer de goedkeuring van belangen zonder overheersende zeggenschap is vereist om toegang te krijgen tot de activa of over te gaan tot de afwikkeling van de verplichtingen van een dochteronderneming);

(c)

de boekwaarde in de geconsolideerde jaarrekening van de activa en verplichtingen ten aanzien waarvan deze beperkingen gelden.

Aard van de risico's die verband houden met de belangen van een entiteit in geconsolideerde gestructureerde entiteiten

14

Een entiteit moet de voorwaarden vermelden van alle contractuele overeenkomsten op grond waarvan de moedermaatschappij of haar dochterondernemingen verplicht kunnen zijn financiële steun aan een geconsolideerde gestructureerde entiteit te verlenen, met inbegrip van gebeurtenissen of omstandigheden die de verslaggevende entiteit aan een verlies kunnen blootstellen (bv. liquiditeitsovereenkomsten of credit rating triggers die gerelateerd zijn aan verplichtingen om activa van de gestructureerde entiteit te kopen of financiële steun te verlenen).

15

Indien een moedermaatschappij of een van haar dochterondernemingen, zonder daartoe contractueel verplicht te zijn, tijdens de verslagperiode financiële of andere steun aan een geconsolideerde gestructureerde entiteit heeft verleend (bv. kopen van activa van of van instrumenten uitgegeven door de gestructureerde entiteit), moet de entiteit het volgende vermelden:

(a)

het type en de omvang van de verleende steun, met inbegrip van de situaties waarin de moedermaatschappij of haar dochterondernemingen de gestructureerde entiteit hebben bijgestaan bij het verkrijgen van financiële steun; en

(b)

de redenen voor het verlenen van de steun.

16

Indien een moedermaatschappij of een van haar dochterondernemingen, zonder daartoe contractueel verplicht te zijn, tijdens de verslagperiode financiële of andere steun aan een voordien niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit heeft verleend en die steunverlening resulteerde in zeggenschap van de entiteit over de gestructureerde entiteit, moet de entiteit een verklaring vermelden van de relevante factoren die tot deze beslissing hebben geleid.

17

Een entiteit moet informatie verschaffen over alle bestaande voornemens om financiële of andere steun aan een geconsolideerde gestructureerde entiteit te verlenen, met inbegrip van voornemens om de gestructureerde entiteit bij te staan bij het verkrijgen van financiële steun.

Gevolgen van wijzigingen in een eigendomsbelang van een moedermaatschappij in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap leiden

18

Een entiteit moet een schema presenteren dat toont wat de gevolgen voor het aan eigenaars van de moedermaatschappij toerekenbaar eigen vermogen zijn van eventuele wijzigingen in het eigendomsbelang van de moedermaatschappij in een dochteronderneming die niet tot een verlies van zeggenschap leiden.

Gevolgen van verlies van zeggenschap over een dochteronderneming tijdens de verslagperiode

19

Een entiteit moet de eventuele winst of het eventuele verlies, berekend overeenkomstig alinea 25 van IFRS 10, vermelden, alsook:

(a)

het deel van die winst of dat verlies dat is toe te rekenen aan de waardering van elke in de voormalige dochteronderneming aangehouden investering tegen haar reële waarde op de datum waarop de zeggenschap wordt verloren; en

(b)

de post(en) in de winst-en-verliesrekening waarin de winst of het verlies is opgenomen (indien niet afzonderlijk gepresenteerd).

BELANGEN IN GEZAMENLIJKE OVEREENKOMSTEN EN GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN

20

Een entiteit moet informatie verschaffen die gebruikers van haar jaarrekening in staat stelt het volgende te beoordelen:

(a)

de aard, omvang en financiële gevolgen van haar belangen in gezamenlijke overeenkomsten en geassocieerde deelnemingen, met inbegrip van de aard en gevolgen van haar contractuele relatie met de andere investeerders die gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen over, of invloed van betekenis hebben in gezamenlijke overeenkomsten en geassocieerde deelnemingen (alinea's 21 en 22); en

(b)

de aard van en wijzigingen in de risico's die verband houden met haar belangen in joint ventures en geassocieerde deelnemingen (alinea 23).

Aard, omvang en financiële gevolgen van belangen van een entiteit in gezamenlijke overeenkomsten en geassocieerde deelnemingen

21

Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a)

voor elke gezamenlijke overeenkomst en geassocieerde deelneming die van materieel belang is voor de verslaggevende entiteit:

(i)

de naam van de gezamenlijke overeenkomst of geassocieerde deelneming;

(ii)

de aard van de relatie van de entiteit met de gezamenlijke overeenkomst of geassocieerde deelneming (door, bijvoorbeeld, een beschrijving te geven van de aard van de activiteiten van de gezamenlijke overeenkomst of geassocieerde deelneming en aan te geven of deze van strategisch belang zijn voor de activiteiten van de entiteit);

(iii)

de hoofdvestiging (en, in voorkomend geval, het land van oprichting, indien verschillend van het land van de hoofdvestiging) van de gezamenlijke overeenkomst of geassocieerde deelneming;

(iv)

de omvang van het eigendomsbelang of de deelneming gehouden door de entiteit en, indien verschillend, de omvang van de gehouden stemrechten (indien van toepassing);

(b)

voor elke joint venture en geassocieerde deelneming die van materieel belang is voor de verslaggevende entiteit:

(i)

of de investering in de joint venture of geassocieerde deelneming volgens de "equity"-methode of tegen reële waarde is gewaardeerd;

(ii)

samengevatte financiële informatie over de joint venture of geassocieerde deelneming zoals bepaald in de alinea's B12 en B13;

(iii)

indien de joint venture of geassocieerde deelneming administratief wordt verwerkt volgens de "equity"-methode, de reële waarde van haar investering in de joint venture of geassocieerde deelneming indien er een genoteerde marktprijs voor de investering voorhanden is;

(c)

financiële informatie zoals bepaald in alinea B16 over de investeringen van de entiteit in joint ventures en geassocieerde deelnemingen die afzonderlijk niet van materieel belang zijn:

(i)

geaggregeerd voor alle joint ventures die afzonderlijk niet van materieel belang zijn, en, apart,

(ii)

geaggregeerd voor alle geassocieerde deelnemingen die afzonderlijk niet van materieel belang zijn.

22

Een entiteit moet ook het volgende vermelden:

(a)

de aard en omvang van eventuele belangrijke beperkingen (die bijvoorbeeld voortvloeien uit financieringsovereenkomsten, voorschriften van regelgevende instanties of contractuele overeenkomsten tussen investeerders die gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen over, of invloed van betekenis hebben in een joint venture of geassocieerde deelneming) op het vermogen van joint ventures of geassocieerde deelnemingen om middelen aan de entiteit over te dragen in de vorm van dividenden in contanten, of om leningen of voorschotten van de entiteit terug te betalen;

(b)

indien de datum of periode van de bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikte jaarrekening van een joint venture of geassocieerde deelneming niet samenvalt met die van de jaarrekening van de entiteit:

(i)

de datum van het einde van de verslagperiode van de jaarrekening van de betrokken joint venture of geassocieerde deelneming; en

(ii)

de reden waarom niet dezelfde datum of periode wordt gebruikt.

(c)

het niet-opgenomen aandeel in de verliezen van een joint venture of geassocieerde deelneming, zowel over de verslagperiode als cumulatief, indien de entiteit haar aandeel in de verliezen van de joint venture of geassocieerde deelneming niet langer opneemt bij de toepassing van de "equity"-methode.

Risico's verbonden aan belangen van een entiteit in joint ventures en geassocieerde deelnemingen

23

Een entiteit moet het volgende vermelden:

(a)

haar verbintenissen die met haar joint ventures verband houden; deze verbintenissen moeten afzonderlijk van het bedrag van andere verbintenissen worden vermeld zoals gespecificeerd in de alinea's B18, B19 en B20;

(b)

overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa, tenzij verlies zeer onwaarschijnlijk is, voorwaardelijke verplichtingen die de entiteit is aangegaan in verband met haar belangen in joint ventures of geassocieerde deelnemingen (met inbegrip van haar aandeel in de voorwaardelijke verplichtingen die gezamenlijk zijn aangegaan met andere investeerders die gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen over, of invloed van betekenis hebben in de betrokken joint ventures of geassocieerde deelnemingen); deze verplichtingen moeten afzonderlijk van het bedrag van andere voorwaardelijke verplichtingen worden vermeld.

BELANGEN IN NIET-GECONSOLIDEERDE GESTRUCTUREERDE ENTITEITEN

24

Een entiteit moet informatie verstrekken die gebruikers van haar jaarrekening:

(a)

inzicht verschaft in de aard en omvang van haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten (alinea's 26, 27 en 28); en

(b)

in staat stelt zich een oordeel te vormen over de aard van en wijzigingen in de risico's die verband houden met haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten (alinea's 29, 30 en 31).

25

De informatie die op grond van alinea 24(b) moet worden verstrekt, omvat informatie over de blootstelling van een entiteit aan risico's als gevolg van haar betrokkenheid bij niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten in voorgaande perioden (bv. als sponsor van de gestructureerde entiteit), ook al is er op de verslagdatum geen sprake meer van een contractuele betrokkenheid van de entiteit bij de gestructureerde entiteit.

Aard van de belangen

26

Een entiteit moet kwalitatieve en kwantitatieve informatie verschaffen over haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten, met inbegrip van maar niet beperkt tot de aard, het doel, de omvang en de activiteiten van de gestructureerde entiteit en de wijze waarop de gestructureerde entiteit is gefinancierd.

27

Indien een entiteit is opgetreden als sponsor van een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit waarvoor zij niet de op grond van alinea 29 te verstrekken informatie verschaft (bv. omdat zij op de verslagdatum geen belang in de entiteit heeft), moet zij het volgende vermelden:

(a)

hoe zij heeft bepaald voor welke gestructureerde entiteiten zij als sponsor is opgetreden;

(b)

baten uit hoofde van deze gestructureerde entiteiten tijdens de verslagperiode, met inbegrip van een beschrijving van de gepresenteerde soorten baten; en

(c)

de boekwaarde (op het moment van overdracht) van alle activa die tijdens de verslagperiode aan deze gestructureerde entiteiten zijn overgedragen.

28

Een entiteit moet de in alinea 27(b) en (c) bedoelde informatie in tabelvorm presenteren, tenzij een andere opmaak meer geëigend is, en haar activiteiten als sponsor in relevante categorieën classificeren (zie de alinea's B2 tot en met B6).

Aard van de risico's

29

Een entiteit moet in tabelvorm, tenzij een andere opmaak meer geëigend is, een samenvatting presenteren van:

(a)

de boekwaarde van de in haar jaarrekening opgenomen activa en verplichtingen die met haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten verband houden;

(b)

de posten in het overzicht van de financiële positie waarin deze activa en verplichtingen zijn opgenomen;

(c)

het bedrag dat het best de maximale blootstelling van de entiteit aan verlies uit hoofde van haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten weergeeft, met vermelding van de wijze waarop de maximale blootstelling aan verlies is bepaald. Indien een entiteit haar maximale blootstelling aan verlies uit hoofde van haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten niet kan kwantificeren, moet zij dit feit en de redenen waarom vermelden;

(d)

een vergelijking van de boekwaarde van de activa en verplichtingen van de entiteit die met haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten verband houden, met de maximale blootstelling van de entiteit aan verlies uit hoofde van deze entiteiten.

30

Indien een entiteit, zonder daartoe contractueel verplicht te zijn, tijdens de verslagperiode financiële of andere steun heeft verleend aan een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit waarin zij voordien een belang had of op het moment een belang heeft (bijvoorbeeld kopen van activa van of instrumenten uitgegeven door de gestructureerde entiteit), moet de entiteit het volgende vermelden:

(a)

het type en de omvang van de verleende steun, met inbegrip van de situaties waarin de entiteit de gestructureerde entiteit heeft bijgestaan bij het verkrijgen van financiële steun; en

(b)

de redenen voor het verlenen van de steun.

31

Een entiteit moet informatie verschaffen over alle bestaande voornemens om financiële of andere steun aan een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit te verlenen, met inbegrip van voornemens om de gestructureerde entiteit bij te staan bij het verkrijgen van financiële steun.

Bijlage A

Definities

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

baten uit hoofde van een gestructureerde entiteit

In het kader van deze IFRS omvatten baten uit hoofde van een gestructureerde entiteit, maar zijn zij niet beperkt tot terugkerende en niet-terugkerende vergoedingen, rente, dividenden, winsten of verliezen als gevolg van de herwaardering of het niet langer opnemen van belangen in gestructureerde entiteiten, en winsten of verliezen voortvloeiend uit de overdracht van activa en verplichtingen aan de gestructureerde entiteit.

belang in een andere entiteit

In het kader van deze IFRS is een belang in een andere entiteit een contractuele of niet-contractuele betrokkenheid die een entiteit blootstelt aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de andere entiteit. Een belang in een andere entiteit kan blijken uit, maar is niet beperkt tot het houden van eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen, alsook andere vormen van betrokkenheid zoals de verstrekking van financiering, liquiditeitssteun, kredietbescherming en garanties. Het omvat de wijze waarop een entiteit zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een andere entiteit. Een entiteit heeft niet noodzakelijkerwijze een belang in een andere entiteit enkel en alleen omdat er een typische klanten-leveranciersrelatie bestaat.

In de alinea's B7, B8 en B9 wordt nadere informatie over belangen in andere entiteiten verstrekt.

In de alinea's B55, B56 en B57 van IFRS 10 wordt de veranderlijkheid van opbrengsten toegelicht.

gestructureerde entiteit

Een entiteit die zodanig is opgezet dat stemrechten of vergelijkbare rechten niet de dominante factor zijn bij het uitmaken wie zeggenschap over de entiteit uitoefent, zoals wanneer eventuele stemrechten uitsluitend met administratieve taken verband houden en de relevante activiteiten door middel van contactuele overeenkomsten worden aangestuurd.

In de alinea's B22, B23 en B24 wordt nadere informatie over gestructureerde entiteiten verstrekt.

De volgende begrippen worden gedefinieerd in IAS 27 (herziene versie van 2011), IAS 28 (herziene versie van 2011), IFRS 10 en IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en worden in deze IFRS gebruikt met de betekenis die in de genoemde IFRSs wordt omschreven:

geassocieerde deelneming

geconsolideerde jaarrekening

zeggenschap over een entiteit

"equity"-methode

groep

gezamenlijke overeenkomst

gezamenlijke zeggenschap

gezamenlijke bedrijfsactiviteit

joint venture

belang zonder overheersende zeggenschap

moedermaatschappij

beschermingsrechten

relevante activiteiten

enkelvoudige jaarrekening

afzonderlijk vehikel

invloed van betekenis

dochteronderneming.

Bijlage B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS. Zij beschrijft de toepassing van de alinea's 1 tot en met 31 en heeft dezelfde status als de overige delen van de IFRS.

B1

De voorbeelden in deze bijlage hebben betrekking op hypothetische situaties. Sommige aspecten van de voorbeelden kunnen weliswaar in feitelijke situaties voorkomen, maar dat neemt niet weg dat bij de toepassing van IFRS 12 alle relevante feiten en omstandigheden van een specifieke feitelijke situatie moeten worden beoordeeld.

SAMENVOEGING (ALINEA 4)

B2

Een entiteit moet, in het licht van haar omstandigheden, uitmaken hoe ver zij in detail gaat om aan de informatiebehoeften van gebruikers te voldoen, hoeveel nadruk zij legt op verschillende aspecten van de eisen en hoe zij de informatie samenvoegt. Het is noodzakelijk om een juist evenwicht te vinden tussen het overladen van jaarrekeningen met te veel details waar gebruikers van jaarrekeningen mogelijk niet veel aan hebben en het versluieren van informatie door een te hoge mate van aggregatie.

B3

Een entiteit kan de op grond van deze IFRS te verschaffen informatie samenvoegen voor belangen in soortgelijke entiteiten indien een dergelijke samenvoeging consistent is met de informatiedoelstelling en de eis in alinea B4, en de verstrekte informatie niet versluiert. Een entiteit moet vermelden hoe zij haar belangen in soortgelijke entiteiten heeft samengevoegd.

B4

Een entiteit moet afzonderlijke informatie presenteren voor belangen in:

(a)

dochterondernemingen;

(b)

joint ventures;

(c)

gezamenlijke bedrijfsactiviteiten;

(d)

geassocieerde deelnemingen; en

(e)

niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten.

B5

Bij de bepaling of informatie wordt samengevoegd, moet een entiteit rekening houden met de kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de verschillende kenmerken van de risico's en opbrengsten van elke entiteit die zij overweegt samen te voegen, alsook met de betekenis van elke betrokken entiteit voor de verslaggevende entiteit. De entiteit moet de informatie op zodanige wijze presenteren dat gebruikers van jaarrekeningen een duidelijk inzicht wordt verschaft in de aard en omvang van haar belangen in deze andere entiteiten.

B6

Voorbeelden van eventueel passende aggregatieniveaus binnen de in alinea B4 genoemde klassen van entiteiten zijn:

(a)

aard van de activiteiten (bv. een onderzoeks- en ontwikkelingsentiteit, een entiteit voor de securitisatie van revolverende vorderingen uit hoofde van kredietkaarten);

(b)

bedrijfstakkenclassificatie;

(c)

geografie (bv. land of regio).

BELANGEN IN ANDERE ENTITEITEN

B7

Een belang in een andere entiteit is een contractuele of niet-contractuele betrokkenheid die de verslaggevende entiteit blootstelt aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de andere entiteit. Inaanmerkingneming van het doel en de opzet van de andere entiteit kan de verslaggevende entiteit helpen bij het beoordelen of zij een belang in deze entiteit heeft, en of zij bijgevolg verplicht is de op grond van deze IFRS te verschaffen informatie te verstrekken. Bij deze beoordeling moet ook rekening worden gehouden met de risico's waartoe de andere entiteit geacht werd aanleiding te geven en met de risico's die de andere entiteit aan de verslaggevende entiteit en andere partijen geacht werd over te dragen.

B8

Een verslaggevende entiteit is gewoonlijk aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van een andere entiteit blootgesteld doordat zij instrumenten (zoals eigenvermogensinstrumenten of schuldbewijzen uitgegeven door de andere entiteit) aanhoudt of een andere vorm van betrokkenheid heeft die veranderlijkheid absorbeert. Stel bijvoorbeeld dat een gestructureerde entiteit een leningportefeuille heeft. De gestructureerde entiteit gaat een credit default swap met een andere entiteit (de verslaggevende entiteit) aan om zich tegen wanbetaling met betrekking tot de rentebetalingen op en aflossingen van de leningen te beschermen. De verslaggevende entiteit heeft een betrokkenheid die haar aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de gestructureerde entiteit blootstelt omdat de credit default swap veranderlijkheid van opbrengsten van de gestructureerde entiteit absorbeert.

B9

Sommige instrumenten zijn bedoeld om risico van een verslaggevende entiteit aan een andere entiteit over te dragen. Dergelijke instrumenten geven aanleiding tot veranderlijkheid van opbrengsten voor de andere entiteit, maar stellen de verslaggevende entiteit doorgaans niet bloot aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de andere entiteit. Stel bijvoorbeeld dat een gestructureerde entiteit wordt opgericht om investeringsmogelijkheden te bieden aan investeerders die wensen te worden blootgesteld aan het kredietrisico van entiteit Z (entiteit Z is met geen enkele bij de overeenkomst betrokken partij gelieerd). De gestructureerde entiteit financiert zich door ten behoeve van deze investeerders aan het kredietrisico van entiteit Z gekoppeld waardepapier ("credit-linked notes") uit te geven en gebruikt de opbrengsten om te investeren in een portefeuille van risicoloze activa. De gestructureerde entiteit stelt zich bloot aan kredietrisico van entiteit Z door met een swaptegenpartij een "credit default swap" (CDS) aan te gaan. De CDS draagt kredietrisico van entiteit Z over aan de gestructureerde entiteit in ruil voor een door de swaptegenpartij betaalde vergoeding. De investeerders in de gestructureerde entiteit ontvangen een hogere opbrengst die zowel het door de gestructureerde entiteit op haar activaportefeuille behaalde rendement als de CDS-vergoeding weerspiegelt. Er is geen sprake van een betrokkenheid van de swaptegenpartij bij de gestructureerde entiteit welke de swaptegenpartij aan veranderlijkheid van opbrengsten uit de prestaties van de gestructureerde entiteit blootstelt omdat de CDS veranderlijkheid aan de gestructureerde entiteit overdraagt in plaats van veranderlijkheid van de opbrengsten van de gestructureerde entiteit te absorberen.

SAMENGEVATTE FINANCIËLE INFORMATIE OVER DOCHTERONDERNEMINGEN, JOINT VENTURES EN GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN (ALINEA'S 12 EN 21)

B10

Voor al haar dochterondernemingen die belangen zonder overheersende zeggenschap hebben die van materieel belang zijn voor de verslaggevende entiteit, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a)

aan belangen zonder overheersende zeggenschap betaalde dividenden;

(b)

samengevatte financiële informatie over de activa, verplichtingen, resultaten en kasstromen van de dochteronderneming die gebruikers inzicht verschaft in het belang dat belangen zonder overheersende zeggenschap hebben in de activiteiten en kasstromen van de groep. Deze informatie omvat eventueel maar is niet beperkt tot bijvoorbeeld vlottende activa, vaste activa, kortlopende verplichtingen, langlopende verplichtingen, opbrengsten, winst of verlies, en het totaal van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten.

B11

De op grond van alinea B10(b) te verschaffen samengevatte financiële informatie moet bestaan uit de bedragen vóór intragroepseliminaties.

B12

Voor elke joint venture en geassocieerde deelneming die van materieel belang is voor de verslaggevende entiteit, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a)

van de joint venture of geassocieerde deelneming ontvangen dividenden;

(b)

samengevatte financiële informatie over de joint venture of geassocieerde deelneming (zie de alinea's B14 en B15), met inbegrip van maar niet noodzakelijkerwijze beperkt tot:

(i)

vlottende activa;

(ii)

vaste activa;

(iii)

kortlopende verplichtingen;

(iv)

langlopende verplichtingen;

(v)

opbrengsten;

(vi)

de winst of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten;

(vii)

de winst of het verlies na belastingen uit beëindigde bedrijfsactiviteiten;

(viii)

niet in winst of verlies opgenomen resultaten;

(ix)

het totaal van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten.

B13

Naast de op grond van alinea B12 te verschaffen samengevatte financiële informatie moet een entiteit voor elke joint venture die van materieel belang is voor de verslaggevende entiteit de volgende bedragen vermelden:

(a)

de geldmiddelen en kasequivalenten vervat in de in alinea B12(b)(i) bedoelde informatie;

(b)

de kortlopende financiële verplichtingen (exclusief handelsschulden en overige schulden en voorzieningen) vervat in de in alinea B12(b)(iii) bedoelde informatie;

(c)

de langlopende financiële verplichtingen (exclusief handelsschulden en overige schulden en voorzieningen) vervat in de in alinea B12(b)(iv) bedoelde informatie;

(d)

afschrijvingen;

(e)

rentebaten;

(f)

rentelasten;

(g)

lasten of baten uit hoofde van winstbelastingen.

B14

De samengevatte financiële informatie die overeenkomstig de alinea's B12 en B13 wordt gepresenteerd, moet bestaan uit de bedragen die in de IFRS-jaarrekening van de joint venture of geassocieerde deelneming zijn opgenomen (en niet uit het aandeel van de entiteit in deze bedragen). Indien de entiteit haar belang in de joint venture of geassocieerde deelneming volgens de "equity"-methode verwerkt:

(a)

moeten de in de IFRS-jaarrekening van de joint venture of geassocieerde deelneming opgenomen bedragen worden aangepast om de aanpassingen weer te geven die de entiteit bij de toepassing van de "equity"-methode heeft aangebracht, zoals aanpassingen naar reële waarde op het moment van de overname en aanpassingen in verband met verschillen in grondslagen voor financiële verslaggeving;

(b)

moet de entiteit een aansluiting tussen de gepresenteerde samengevatte financiële informatie en de boekwaarde van haar belang in de joint venture of geassocieerde deelneming vermelden.

B15

Een entiteit kan de op grond van de alinea's B12 en B13 te verschaffen samengevatte financiële informatie op basis van de jaarrekening van de joint venture of geassocieerde deelneming presenteren indien:

(a)

de entiteit haar belang in de joint venture of geassocieerde deelneming tegen reële waarde waardeert overeenkomstig IAS 28 (herziene versie van 2011); en

(b)

de joint venture of geassocieerde deelneming geen IFRS-jaarrekening opstelt en de opstelling van een dergelijke jaarrekening praktisch niet haalbaar is of ongerechtvaardigde kosten met zich meebrengt.

In dat geval moet de entiteit de grondslag vermelden waarop de samengevatte financiële informatie is opgesteld.

B16

Een entiteit moet de geaggregeerde boekwaarde vermelden van haar belangen in alle afzonderlijk niet van materieel belang zijnde joint ventures of geassocieerde deelnemingen die volgens de "equity"-methode zijn verwerkt. Een entiteit moet ook apart het geaggregeerde bedrag vermelden van haar aandeel in de volgende bedragen van die joint ventures of geassocieerde deelnemingen:

(a)

de winst of het verlies uit voortgezette bedrijfsactiviteiten;

(b)

de winst of het verlies na belastingen uit beëindigde bedrijfsactiviteiten;

(c)

niet in winst of verlies opgenomen resultaten;

(d)

het totaal van de gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten.

Een entiteit verstrekt de informatie afzonderlijk voor joint ventures en geassocieerde deelnemingen.

B17

Wanneer het belang van een entiteit in een dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming (of een deel van haar belang in een joint venture of geassocieerde deelneming) overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, is de entiteit niet verplicht voor de betrokken dochteronderneming, joint venture of geassocieerde deelneming samengevatte financiële informatie in overeenstemming met de alinea's B10 tot en met B16 te verschaffen.

VERBINTENISSEN IN VERBAND MET JOINT VENTURES (ALINEA 23(A))

B18

Een entiteit moet het totale bedrag van de op de verslagdatum aangegane maar niet opgenomen verbintenissen (met inbegrip van haar aandeel in verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan met andere investeerders die gezamenlijk de zeggenschap over een joint venture uitoefenen) vermelden die met haar belangen in joint ventures verband houden. Verbintenissen zijn toezeggingen die aanleiding kunnen geven tot een toekomstige uitstroom van geldmiddelen of andere middelen.

B19

Niet-opgenomen verbintenissen die tot een toekomstige uitstroom van geldmiddelen of andere middelen aanleiding kunnen geven, omvatten:

(a)

niet-opgenomen verbintenissen om financiering of middelen in te brengen als gevolg van bijvoorbeeld:

(i)

de oprichtings- of overnameovereenkomst van een joint venture (op grond waarvan een entiteit bijvoorbeeld verplicht is over een specifieke periode middelen in te brengen);

(ii)

door een joint venture opgezette kapitaalintensieve projecten;

(iii)

onvoorwaardelijke aankoopverplichtingen, die bestaan in de aankoop van bedrijfsinstallaties, voorraden of diensten die een entiteit heeft toegezegd van of namens een joint venture te zullen kopen;

(iv)

niet-opgenomen verbintenissen om leningen of andere financiële steun aan een joint venture te verstrekken;

(v)

niet-opgenomen verbintenissen om middelen, zoals activa of diensten, in een joint venture in te brengen;

(vi)

andere niet-opzegbare niet-opgenomen verbintenissen die met een joint venture verband houden;

(b)

niet-opgenomen verbintenissen om het eigendomsbelang van een andere partij (of een deel van dat eigendomsbelang) in een joint venture over te nemen indien er in de toekomst een bepaalde gebeurtenis plaatsvindt of niet plaatsvindt.

B20

De eisen en voorbeelden in de alinea's B18 en B19 illustreren sommige typen van informatie die op grond van alinea 18 van IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen moet worden verstrekt:

BELANGEN IN NIET-GECONSOLIDEERDE GESTRUCTUREERDE ENTITEITEN (ALINEA'S 24 TOT EN MET 31)

Gestructureerde entiteiten

B21

Een gestructureerde entiteit is een entiteit die zodanig is opgezet dat stemrechten of vergelijkbare rechten niet de dominante factor zijn bij het uitmaken wie zeggenschap over de entiteit uitoefent, zoals wanneer eventuele stemrechten uitsluitend met administratieve taken verband houden en de relevante activiteiten door middel van contactuele overeenkomsten worden aangestuurd.

B22

Een gestructureerde entiteit heeft veelal sommige of alle volgende kenmerken of eigenschappen:

(a)

beperkte activiteiten;

(b)

een beperkte en duidelijk omlijnde doelstelling, zoals het uitvoeren van een fiscaal interessante lease, het verrichten van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, het verstrekken aan een entiteit van een bron van kapitaal of financiering, of het bieden van investeringsmogelijkheden aan investeerders door aan de activa van de gestructureerde entiteit verbonden risico's en voordelen aan investeerders over te dragen;

(c)

ontoereikend eigen vermogen om de gestructureerde entiteit in staat te stellen haar activiteiten te financieren zonder achtergestelde financiële steun;

(d)

financiering in de vorm van diverse contractueel verbonden instrumenten ten behoeve van investeerders welke tot kredietconcentraties of andere risico's aanleiding geven (tranches).

B23

Voorbeelden van entiteiten die als gestructureerde entiteiten worden beschouwd, zijn:

(a)

securitisatievehikels;

(b)

door activa gedekte financieringen;

(c)

sommige beleggingsfondsen.

B24

Een entiteit waarover via stemrechten zeggenschap wordt uitgeoefend, is geen gestructureerde entiteit enkel en alleen omdat zij bijvoorbeeld na een reorganisatie financiering van derden ontvangt.

Aard van de risico's van belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten (alinea's 29, 30 en 31)

B25

Naast de op grond van de alinea's 29, 30 en 31 te verschaffen informatie moet een entiteit alle aanvullende informatie verstrekken die noodzakelijk is om aan de informatiedoelstelling van alinea 24(b) te voldoen.

B26

Voorbeelden van aanvullende informatie die, afhankelijk van de omstandigheden, eventueel relevant kan zijn voor een beoordeling van de risico's waaraan een entiteit is blootgesteld wanneer zij een belang in een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit heeft, zijn:

(a)

de voorwaarden van een overeenkomst op grond waarvan de entiteit verplicht kan zijn financiële steun aan een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit te verlenen (bv. liquiditeitsovereenkomsten of credit rating triggers die gerelateerd zijn aan verplichtingen om activa van de gestructureerde entiteit te kopen of financiële steun te verlenen), met inbegrip van:

(i)

een beschrijving van gebeurtenissen of omstandigheden die de verslaggevende entiteit aan een verlies kunnen blootstellen;

(ii)

of er voorwaarden zijn die de verplichting beperken;

(iii)

of er andere partijen zijn die financiële steun verlenen en, indien dit het geval is, welke rangorde de verplichting van de verslaggevende entiteit heeft ten opzichte van de verplichtingen van andere partijen;

(b)

door de entiteit tijdens de verslagperiode geleden verliezen die met haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten verband houden;

(c)

de door de entiteit tijdens de verslagperiode ontvangen soorten baten uit hoofde van haar belangen in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten;

(d)

of de entiteit verplicht is vóór andere partijen verliezen van een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit te absorberen, de maximumlimiet van dergelijke verliezen voor de entiteit, en (indien relevant) de rangorde en bedragen van de potentiële verliezen die worden gedragen door partijen met belangen die van een lagere rangorde zijn dan het belang van de entiteit in de niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit;

(e)

informatie over liquiditeitsovereenkomsten, garanties of andere verbintenissen met derden welke van invloed kunnen zijn op de reële waarde of het risico van belangen van de entiteit in niet-geconsolideerde gestructureerde entiteiten;

(f)

eventuele moeilijkheden die een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit tijdens de verslagperiode heeft ondervonden bij de financiering van haar activiteiten;

(g)

in verband met de financiering van een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit, de financieringsvormen (bv. commercial paper of medium-term notes) en de gewogen gemiddelde looptijd ervan. Deze informatie kan eventueel vervaldaganalyses van de activa en de financiering van een niet-geconsolideerde gestructureerde entiteit omvatten indien de gestructureerde entiteit langerlopende activa heeft die met behulp van korterlopende financiering worden gefinancierd.

Bijlage C

Ingangsdatum en overgang

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS en heeft dezelfde status als de overige delen van de IFRS.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

C1

Een entiteit moet deze IFRS toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

C2

Een entiteit wordt aangemoedigd om op grond van deze IFRS te verschaffen informatie eerder te verstrekken dan voor jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Het verstrekken van sommige op grond van deze IFRS te verschaffen informatie verplicht de entiteit niet om aan alle eisen van deze IFRS te voldoen of IFRS 10, IFRS 11, IAS 27 (herziene versie van 2011) en IAS 28 (herziene versie van 2011) eerder toe te passen.

VERWIJZINGEN NAAR IFRS 9

C3

Als een entiteit wel deze IFRS maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

Bijlage D

Wijzigingen in andere IFRSs

In deze bijlage zijn de wijzigingen in andere IFRSs vermeld die het gevolg zijn van de vaststelling door de Board van IFRS 12. Entiteiten moeten deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Als een entiteit IFRS 12 voor een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen voor die eerdere periode toepassen. In de gewijzigde alinea's is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

IAS 1    Presentatie van de jaarrekening

D1

De alinea's 119 en 124 worden als volgt gewijzigd en alinea 139H wordt toegevoegd en luidt als volgt.

119

… Een voorbeeld is de vermelding of een entiteit het reëlewaardemodel of het kostprijsmodel op haar vastgoedbeleggingen toepast (zie IAS 40 Vastgoedbeleggingen). Sommige IFRSs vereisen specifiek informatie over bepaalde grondslagen voor financiële verslaggeving, met inbegrip van de keuzes die het management heeft gemaakt uit de verschillende door de IFRSs toegestane grondslagen. …

124

Sommige overeenkomstig alinea 122 verstrekte informatie wordt door andere IFRSs voorgeschreven. IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten bijvoorbeeld vereist dat een entiteit vermeldt van welke oordelen zij is uitgegaan bij de bepaling of zij zeggenschap over een andere entiteit heeft. IAS 40 vereist…

139H

De IFRSs 10 en 12 (vastgesteld in mei 2011) wijzigden de alinea's 4, 119, 123 en 124. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij de IFRSs 10 en 12 toepast.

IAS 24    Informatieverschaffing over verbonden partijen

D2

Alinea 15 wordt als volgt gewijzigd en alinea 28A wordt toegevoegd en luidt als volgt.

15

De verplichting tot vermelding van relaties tussen een moederonderneming en haar dochterondernemingen komt in aanvulling op de toelichtingseisen van IAS 27 en IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten.

28A

IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en IFRS 12 (vastgesteld in mei 2011) wijzigden de alinea's 3, 9, 11(b), 15, 19(b) en (e) en 25. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer zij IFRS 10, IFRS 11 en IFRS 12 toepast.

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 27

Enkelvoudige jaarrekening

DOEL

1

Het doel van deze standaard is voor te schrijven hoe investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief moeten worden verwerkt en welke informatie hieromtrent moet worden verstrekt indien een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt.

TOEPASSINGSGEBIED

2

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen indien een entiteit ervoor kiest, of indien zij op grond van lokale regelgeving verplicht is, een enkelvoudige jaarrekening te presenteren.

3

Deze standaard schrijft niet voor welke entiteiten een enkelvoudige jaarrekening moeten opstellen. Hij is van toepassing indien een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt die in overeenstemming is met de International Financial Reporting Standards.

DEFINITIES

4

De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

 

Een geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van een groep waarin de activa, de verplichtingen, het eigen vermogen, de baten, de lasten en de kasstromen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gepresenteerd alsof het die van een afzonderlijke economische entiteit betreft.

 

Een enkelvoudige jaarrekening is een jaarrekening die wordt gepresenteerd door een moedermaatschappij (dat wil zeggen een investeerder die zeggenschap heeft over een dochteronderneming), dan wel een investeerder die gezamenlijk de zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een deelneming, en waarin de investeringen administratief worden verwerkt tegen kostprijs of overeenkomstig IFRS 9 Financiële instrumenten.

5

De volgende begrippen worden gedefinieerd in bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening, bijlage A bij IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten en alinea 3 van IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures:

geassocieerde deelneming

zeggenschap over een deelneming

groep

gezamenlijke zeggenschap

joint venture

deelnemer in een joint venture

moedermaatschappij

invloed van betekenis

dochteronderneming.

6

Een enkelvoudige jaarrekening is de jaarrekening die in andere dan in alinea 8 beschreven omstandigheden wordt gepresenteerd naast de geconsolideerde jaarrekening of naast de jaarrekening waarin investeringen in geassocieerde deelnemingen of joint ventures administratief worden verwerkt volgens de "equity-methode". De enkelvoudige jaarrekening hoeft niet als bijlage bij die jaarrekening te worden opgenomen of hoeft die jaarrekening niet te vergezellen.

7

Een jaarrekening waarin de "equity-methode" wordt toegepast, is geen enkelvoudige jaarrekening. Ook de jaarrekening van een entiteit die geen dochteronderneming of geassocieerde deelneming heeft, noch een belang heeft als deelnemer in een joint venture, is geen enkelvoudige jaarrekening.

8

Een entiteit die overeenkomstig alinea 4(a) van IFRS 10 van consolidatie is vrijgesteld of die overeenkomstig alinea 17 van IAS 28 (herziene versie van 2011) van de toepassing van de "equity-methode" is vrijgesteld, mag een enkelvoudige jaarrekening als haar enige jaarrekening presenteren.

OPSTELLING VAN EEN ENKELVOUDIGE JAARREKENING

9

Een enkelvoudige jaarrekening moet in overeenstemming met alle toepasselijke IFRS worden opgesteld, behoudens het bepaalde in alinea 10.

10

Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen administratief verwerken:

(a)

ofwel tegen kostprijs,

(b)

ofwel in overeenstemming met IFRS 9.

De entiteit moet op elke categorie investeringen dezelfde administratieve verwerking toepassen. Investeringen die administratief zijn verwerkt tegen kostprijs, moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten wanneer zij als aangehouden voor verkoop zijn geclassificeerd (of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd). In dergelijke omstandigheden blijft de waardering van in overeenstemming met IFRS 9 administratief verwerkte investeringen ongewijzigd.

11

Indien een entiteit er overeenkomstig alinea 18 van IAS 28 (herziene versie van 2011) voor kiest haar investeringen in geassocieerde deelnemingen of joint ventures overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, moet zij deze investeringen ook op dezelfde wijze in haar enkelvoudige jaarrekening verwerken.

12

Een entiteit moet een dividend van een dochteronderneming, een joint venture of een geassocieerde deelneming in haar enkelvoudige jaarrekening in winst of verlies opnemen wanneer haar recht om het dividend te ontvangen vaststaat.

13

Wanneer een moedermaatschappij de structuur van haar groep reorganiseert door oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij op een wijze die aan de volgende criteria voldoet:

(a)

de nieuwe moedermaatschappij verkrijgt de zeggenschap over de oorspronkelijke moedermaatschappij door eigenvermogensinstrumenten uit te geven in ruil voor bestaande eigenvermogensinstrumenten van de oorspronkelijke moedermaatschappij;

(b)

onmiddellijk vóór en na de reorganisatie zijn de activa en verplichtingen van de nieuwe groep en de oorspronkelijke groep identiek; en

(c)

onmiddellijk vóór en na de reorganisatie hebben de eigenaars van de oorspronkelijke moedermaatschappij vóór de reorganisatie dezelfde absolute en relatieve belangen in de nettoactiva van de oorspronkelijke groep en de nieuwe groep,

en de nieuwe moedermaatschappij verwerkt haar investering in de oorspronkelijke moedermaatschappij overeenkomstig alinea 10(a) in haar enkelvoudige jaarrekening, dan moet de nieuwe moedermaatschappij de kostprijs bepalen op basis van de boekwaarde van haar aandeel in de eigenvermogensposten vermeld in de enkelvoudige jaarrekening van de oorspronkelijke moedermaatschappij op de datum van de reorganisatie.

14

Ook een entiteit die geen moedermaatschappij is, kan overgaan tot oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij op een wijze die aan de criteria in alinea 13 voldoet. De vereisten in alinea 13 zijn eveneens op dergelijke reorganisaties van toepassing. In zulke gevallen moeten de verwijzingen naar "oorspronkelijke moedermaatschappij" en "oorspronkelijke groep" worden gelezen als verwijzingen naar de "oorspronkelijke entiteit".

INFORMATIEVERSCHAFFING

15

Bij de informatieverschaffing in haar enkelvoudige jaarrekening moet een entiteit alle toepasselijke IFRS toepassen, met inbegrip van de vereisten in de alinea's 16 en 17.

16

Indien een moedermaatschappij er overeenkomstig alinea 4(a) van IFRS 10 voor kiest geen geconsolideerde jaarrekening op te stellen en in plaats daarvan een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij in die enkelvoudige jaarrekening het volgende vermelden:

(a)

het feit dat de jaarrekening een enkelvoudige jaarrekening is; dat van de vrijstelling van consolidatie is gebruikgemaakt; de naam en hoofdvestiging (en het land van oprichting, indien verschillend van het land van de hoofdvestiging) van de entiteit die haar voor het publiek toegankelijke geconsolideerde jaarrekening in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards heeft opgesteld; en het adres waar die geconsolideerde jaarrekening te verkrijgen is;

(b)

een lijst van belangrijke investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen, met vermelding van het volgende:

(i)

de naam van die deelnemingen;

(ii)

de hoofdvestiging (en het land van oprichting, indien verschillend van het land van de hoofdvestiging) van die deelnemingen;

(iii)

de omvang van haar eigendomsbelang (en, indien verschillend, de omvang van haar stemrechten) in die deelnemingen;

(c)

een beschrijving van de methode die is toegepast voor de administratieve verwerking van de investeringen die onder (b) zijn vermeld.

17

Indien een moedermaatschappij (uitgezonderd een moedermaatschappij die onder alinea 16 valt) of een investeerder die gezamenlijk de zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een deelneming, een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet de betrokken moedermaatschappij of investeerder verwijzen naar de in overeenstemming met IFRS 10, IFRS 11 of IAS 28 (herziene versie van 2011) opgestelde jaarrekening waarop die enkelvoudige jaarrekening betrekking heeft. De moedermaatschappij of investeerder moet in de enkelvoudige jaarrekening ook het volgende vermelden:

(a)

het feit dat de jaarrekening een enkelvoudige jaarrekening is en de redenen waarom die jaarrekening wordt opgesteld indien de wet dit niet vereist;

(b)

een lijst van belangrijke investeringen in dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen, met vermelding van het volgende:

(i)

de naam van die deelnemingen;

(ii)

de hoofdvestiging (en het land van oprichting, indien verschillend van het land van de hoofdvestiging) van die deelnemingen;

(iii)

de omvang van haar eigendomsbelang (en, indien verschillend, de omvang van haar stemrechten) in die deelnemingen;

(c)

een beschrijving van de methode die is toegepast voor de administratieve verwerking van de investeringen die onder (b) zijn vermeld.

De moedermaatschappij of investeerder moet ook verwijzen naar de in overeenstemming met IFRS 10, IFRS 11 of IAS 28 (herziene versie van 2011) opgestelde jaarrekening waarop die enkelvoudige jaarrekening betrekking heeft.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

18

Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard eerder toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 10, IFRS 11, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten en IAS 28 (herziene versie van 2011) toepassen.

Verwijzingen naar IFRS 9

19

Als een entiteit wel deze standaard maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

INTREKKING VAN IAS 27 (2008)

20

Deze standaard wordt tegelijk met IFRS 10 uitgegeven. Samen vervangen deze beide IFRS IAS 27 Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening (herziene versie van 2008).

INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARD 28

Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures

DOEL

1

Het doel van deze standaard is voor te schrijven hoe investeringen in geassocieerde deelnemingen administratief moeten worden verwerkt en de vereisten uiteen te zetten voor de toepassing van de "equity"-methode bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures.

TOEPASSINGSGEBIED

2

Deze standaard moet worden toegepast door alle entiteiten die investeerders zijn die gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen over, of invloed van betekenis hebben in, een deelneming.

DEFINITIES

3

De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:

 

Een geassocieerde deelneming is een entiteit waarin de investeerder invloed van betekenis heeft.

 

Een geconsolideerde jaarrekening is de jaarrekening van een groep waarin de activa, de verplichtingen, het eigen vermogen, de baten, de lasten en de kasstromen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden gepresenteerd alsof het die van een afzonderlijke economische entiteit betreft.

 

De "equity"-methode is een methode voor administratieve verwerking waarbij de investering aanvankelijk tegen kostprijs wordt opgenomen, en vervolgens wordt aangepast om rekening te houden met de wijziging van het aandeel van de investeerder in de nettoactiva van de deelneming na de overname. De winst of het verlies van de investeerder omvat zijn aandeel in de winst of het verlies van de deelneming, en de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de investeerder omvatten zijn aandeel in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de deelneming.

 

Een gezamenlijke overeenkomst is een overeenkomst waarover twee of meer partijen gezamenlijk de zeggenschap uitoefenen.

 

Gezamenlijke zeggenschap is het contractueel afgesproken delen van de zeggenschap over een overeenkomst en bestaat slechts wanneer beslissingen met betrekking tot de relevante activiteiten unanieme instemming vereisen van de partijen die de zeggenschap delen.

 

Een joint venture is een gezamenlijke overeenkomst waarbij de partijen die gezamenlijk de zeggenschap over de overeenkomst uitoefenen, rechten hebben op de nettoactiva van de overeenkomst.

 

Een deelnemer in een joint venture is een partij in een joint venture die gezamenlijke zeggenschap over die joint venture heeft.

 

Invloed van betekenis is de macht om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van de deelneming, maar houdt geen zeggenschap of gezamenlijke zeggenschap over het desbetreffende beleid in.

4

De volgende begrippen worden gedefinieerd in alinea 4 van IAS 27 Enkelvoudige jaarrekening en in bijlage A bij IFRS 10 Geconsolideerde jaarrekening en worden in deze standaard gebruikt met de betekenis die wordt omschreven in de IFRS waarin zij worden gedefinieerd:

zeggenschap over een deelneming

groep

moedermaatschappij

enkelvoudige jaarrekening

dochteronderneming.

INVLOED VAN BETEKENIS

5

Als een entiteit direct of indirect (bijvoorbeeld via dochterondernemingen) 20 procent of meer van de stemrechten van de deelneming in handen heeft, wordt verondersteld dat de entiteit invloed van betekenis heeft, tenzij het tegendeel duidelijk kan worden aangetoond. Als een entiteit direct of indirect (bijvoorbeeld via dochterondernemingen) minder dan 20 procent van de stemrechten van de deelneming in handen heeft, wordt verondersteld dat de entiteit geen invloed van betekenis heeft, tenzij een dergelijke invloed duidelijk kan worden aangetoond. Indien een andere investeerder een aanzienlijk belang of meerderheidsbelang heeft, sluit dit niet noodzakelijkerwijs uit dat een andere entiteit invloed van betekenis kan hebben.

6

Dat een entiteit invloed van betekenis heeft, wordt doorgaans duidelijk op een van de volgende manieren:

(a)

vertegenwoordiging in de raad van bestuur of een equivalent bestuursorgaan van de deelneming;

(b)

betrokkenheid bij het besluitvormingsproces, met inbegrip van betrokkenheid bij beslissingen ten aanzien van dividenden of andere uitkeringen;

(c)

materiële transacties tussen de entiteit en haar deelneming;

(d)

uitwisseling van managementpersoneel; dan wel

(e)

de verschaffing van essentiële technische informatie.

7

Een entiteit kan houder zijn van aandelenwarrants, aandelencallopties, schuldbewijzen of eigenvermogensinstrumenten die kunnen worden geconverteerd naar gewone aandelen, of andere soortgelijke instrumenten die, indien ze worden uitgeoefend of geconverteerd, de entiteit mogelijk meer stemrecht geven of die een derde mogelijk minder stemrecht geven over het financiële en operationele beleid van een andere entiteit (dat wil zeggen potentiële stemrechten). Het bestaan en de gevolgen van potentiële stemrechten die actueel uitoefenbaar of converteerbaar zijn, met inbegrip van potentiële stemrechten die door andere entiteiten worden gehouden, worden in overweging genomen bij de beoordeling of een entiteit invloed van betekenis heeft. Potentiële stemrechten zijn niet actueel uitoefenbaar of converteerbaar indien ze bijvoorbeeld pas op een toekomstige datum of bij het plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis kunnen worden uitgeoefend of geconverteerd.

8

Bij de beoordeling of potentiële stemrechten bijdragen tot invloed van betekenis, onderzoekt de entiteit alle feiten en omstandigheden (met inbegrip van de voorwaarden voor uitoefening van de potentiële stemrechten en enige andere contractuele overeenkomsten, ongeacht of deze afzonderlijk dan wel samen in aanmerking worden genomen) die de potentiële stemrechten beïnvloeden, behalve de intenties van het management en de financiële bevoegdheid om deze potentiële rechten uit te oefenen of te converteren.

9

Een entiteit verliest haar invloed van betekenis in een deelneming wanneer zij de macht verliest om deel te nemen aan de financiële en operationele beleidsbeslissingen van die deelneming. Het verlies van invloed van betekenis kan plaatsvinden met of zonder wijziging in het absolute of relatieve niveau van eigendom. Dit zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden wanneer de zeggenschap over een geassocieerde deelneming bij een overheidsinstantie, rechtbank, bewindvoerder of regelgevende instantie komt te liggen. Het zou ook kunnen plaatsvinden als gevolg van een contractuele overeenkomst.

DE "EQUITY"-METHODE

10

Volgens de "equity"-methode wordt de investering in een geassocieerde deelneming of joint venture aanvankelijk opgenomen tegen kostprijs, en wordt de boekwaarde verhoogd of verlaagd om het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming na de datum van de overname op te nemen. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming wordt in de winst-en-verliesrekening van de investeerder opgenomen. Uitkeringen die van een deelneming worden ontvangen, verlagen de boekwaarde van de investering. Aanpassingen van de boekwaarde kunnen eveneens nodig zijn om wijzigingen in het proportionele belang van de investeerder in de deelneming te weerspiegelen welke voortvloeien uit wijzigingen in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de deelneming. Dergelijke wijzigingen omvatten wijzigingen die voortvloeien uit de herwaardering van materiële vaste activa en uit koersomrekeningsverschillen. Het aandeel van de investeerder in deze wijzigingen wordt in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten van de investeerder opgenomen (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening).

11

De opname van baten op basis van ontvangen uitkeringen is mogelijk geen toereikende maatstaf voor de baten die een investeerder met een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture verdient, omdat de ontvangen uitkeringen mogelijk slechts weinig te maken hebben met de financiële prestaties van de geassocieerde deelneming of joint venture. Omdat de investeerder gezamenlijke zeggenschap heeft over, of invloed van betekenis heeft in de deelneming, heeft de investeerder een belang in de financiële prestaties van de geassocieerde deelneming of joint venture, en bijgevolg ook in het rendement op zijn investering. De investeerder verwerkt een dergelijk belang door in zijn jaarrekening zijn aandeel in de winst of het verlies van een dergelijke deelneming op te nemen. Bijgevolg leidt de toepassing van de "equity"-methode tot meer informatieve verslaggeving over de nettoactiva en de winst of het verlies van de investeerder.

12

Indien er sprake is van potentiële stemrechten of van andere derivaten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn, wordt het belang van een entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture uitsluitend bepaald op basis van bestaande eigendomsbelangen; hierbij wordt geen rekening gehouden met de mogelijke uitoefening of conversie van potentiële stemrechten en andere derivaten, tenzij alinea 13 van toepassing is.

13

In sommige omstandigheden heeft een entiteit in wezen een bestaand eigendomsbelang als gevolg van een transactie die haar actuele toegang biedt tot de rendementen die met een eigendomsbelang samenhangen. In die omstandigheden wordt het aan de entiteit toegewezen aandeel bepaald door rekening te houden met de uiteindelijke uitoefening van deze potentiële stemrechten en andere derivaten die de entiteit actuele toegang tot de rendementen bieden.

14

IFRS 9 Financiële instrumenten is niet van toepassing op belangen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures die volgens de "equity"-methode worden verwerkt. Indien instrumenten waaraan potentiële stemrechten verbonden zijn in wezen actuele toegang bieden tot de rendementen die met een eigendomsbelang in een geassocieerde deelneming of een joint venture samenhangen, vallen de instrumenten niet onder IFRS 9. In alle andere gevallen worden instrumenten waaraan potentiële stemrechten in een geassocieerde deelneming of joint venture verbonden zijn, administratief verwerkt in overeenstemming met IFRS 9.

15

Tenzij een investering, of een deel van een investering, in een geassocieerde deelneming of joint venture overeenkomstig IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, moet de investering, of een eventueel in de investering behouden belang dat niet als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, als een vast actief worden geclassificeerd.

TOEPASSING VAN DE "EQUITY"-METHODE

16

Een entiteit die gezamenlijk de zeggenschap uitoefent over, of invloed van betekenis heeft in een deelneming, verwerkt haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture volgens de "equity"-methode, behalve wanneer die investering overeenkomstig de alinea's 17, 18 en 19 voor vrijstelling in aanmerking komt.

Vrijstellingen van de toepassing van de "equity"-methode

17

Een entiteit hoeft de "equity"-methode niet op haar investering in een geassocieerde deelneming of joint venture toe te passen indien de entiteit een moedermaatschappij is die krachtens de uitzondering waarin alinea 4(a) van IFRS 10 voorziet, van de opstelling van een geconsolideerde jaarrekening is vrijgesteld, of indien het volgende integraal van toepassing is:

(a)

de entiteit is een 100 %-dochteronderneming of is een dochteronderneming van een andere entiteit waarin een belang van minder dan 100 % wordt aangehouden, en haar andere eigenaars, met inbegrip van degenen die anderszins niet stemgerechtigd zijn, zijn geïnformeerd over het feit dat de entiteit de "equity"-methode niet toepast en maken daar geen bezwaar tegen;

(b)

de schuldbewijzen of eigenvermogensinstrumenten van de entiteit worden niet verhandeld op een voor het publiek toegankelijke markt (een binnen- of buitenlandse effectenbeurs of een niet-officiële effectenbeurs, met inbegrip van lokale en regionale markten);

(c)

de entiteit heeft haar jaarrekening niet ingediend, en is evenmin bezig met het indienen ervan, bij een beurstoezichthouder of een andere regelgevende instantie met het oog op de uitgifte van een categorie instrumenten op een voor het publiek toegankelijke markt;

(d)

de hoofdmoedermaatschappij of een tussenhoudstermaatschappij van de entiteit stelt een publiekelijk beschikbare geconsolideerde jaarrekening op die in overeenstemming is met de IFRS.

18

Wanneer een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture wordt aangehouden door, of indirect wordt aangehouden via een entiteit die een organisatie is die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, dan kan de entiteit ervoor kiezen de investeringen in die geassocieerde deelnemingen en joint ventures overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

19

Indien een entiteit een investering in een geassocieerde deelneming heeft waarvan een deel indirect wordt aangehouden via een organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, dan kan de entiteit ervoor kiezen dat deel van de investering in de geassocieerde deelneming overeenkomstig IFRS 9 te waarderen tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, ongeacht of de organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel het gemeenschappelijk beleggingsfonds, het beleggingsfonds of de soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, invloed van betekenis heeft op dat deel van de investering. Indien een entiteit die keuze maakt, moet zij de "equity"-methode toepassen op het resterende deel van haar investering in een geassocieerde deelneming dat niet via een organisatie die durfkapitaal verstrekt, dan wel een gemeenschappelijk beleggingsfonds, een beleggingsfonds of een soortgelijke entiteit, met inbegrip van een verzekeringsfonds met beleggingscomponent, wordt aangehouden.

Classificatie als aangehouden voor verkoop

20

Een entiteit moet IFRS 5 toepassen op een investering of een deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, voldoet aan de criteria om als aangehouden voor verkoop te worden geclassificeerd. Elk behouden deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture dat niet als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, moet volgens de "equity"-methode worden verwerkt totdat de afstoting plaatsvindt van het deel dat als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd. Na het plaatsvinden van de afstoting moet een entiteit het behouden belang in de geassocieerde deelneming of joint venture administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 9, tenzij het behouden belang een geassocieerde deelneming of joint venture blijft, in welk geval de entiteit de "equity"-methode toepast.

21

Wanneer een investering of een deel van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, voorheen als aangehouden voor verkoop was geclassificeerd, niet langer aan de criteria voor deze indeling beantwoordt, moet de investering of het desbetreffende deel retroactief vanaf de datum waarop de investering of het desbetreffende deel als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd, volgens de "equity"-methode worden verwerkt. De jaarrekeningen moeten dienovereenkomstig worden aangepast voor de verslagperioden sinds de toepassing van de classificatie als aangehouden voor verkoop.

Beëindiging van de toepassing van de "equity"-methode

22

Een entiteit moet de toepassing van de "equity"-methode als volgt beëindigen vanaf de datum waarop haar investering geen geassocieerde deelneming of joint venture meer is:

(a)

indien de investering een dochteronderneming wordt, moet de entiteit haar investering administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 3 Bedrijfscombinaties en IFRS 10;

(b)

indien het behouden belang in de voormalige geassocieerde deelneming of joint venture een financieel actief is, moet de entiteit het behouden belang tegen reële waarde waarderen. De reële waarde van het behouden belang moet worden beschouwd als de reële waarde bij eerste opname van een financieel actief in overeenstemming met IFRS 9. De entiteit moet in de winst-en-verliesrekening elk verschil opnemen tussen:

(i)

de reële waarde van elk behouden belang en alle opbrengsten uit de vervreemding van het deelbelang in de geassocieerde deelneming of joint venture; en

(ii)

de boekwaarde van de investering op de datum waarop de toepassing van de "equity"-methode is beëindigd;

(c)

als een entiteit de toepassing van de "equity"-methode beëindigt, moet zij alle met die investering verband houdende bedragen die voorheen in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten waren opgenomen, administratief verwerken op dezelfde basis als vereist zou zijn indien de deelneming de desbetreffende activa of verplichtingen direct had vervreemd.

23

Als een winst die of een verlies dat voorheen door de deelneming in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten werd opgenomen, bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen naar de winst of het verlies werd overgeboekt, boekt de entiteit de winst of het verlies derhalve over van het eigen vermogen naar de winst of het verlies (als een herclassificatieaanpassing) wanneer de toepassing van de "equity"-methode wordt beëindigd. Als een geassocieerde deelneming of joint venture bijvoorbeeld met een buitenlandse activiteit verband houdende cumulatieve wisselkoersverschillen heeft en de entiteit de toepassing van de "equity"-methode beëindigt, moet zij de winst die of het verlies dat voorheen in verband met die buitenlandse activiteit in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten werd opgenomen, naar de winst of het verlies overboeken.

24

Indien een investering in een geassocieerde deelneming een investering in een joint venture of een investering in een joint venture een investering in een geassocieerde deelneming wordt, blijft de entiteit de "equity"-methode toepassen en gaat zij niet over tot een herwaardering van het behouden belang.

Wijzigingen in eigendomsbelang

25

Als het eigendomsbelang van een entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture wordt verminderd maar de entiteit de "equity"-methode blijft toepassen, moet de entiteit slechts het proportionele, met het eigendomsbelang verband houdende bedrag van de winst die of het verlies dat voorheen in de niet in winst of verlies opgenomen resultaten werd opgenomen, naar de winst of het verlies overboeken indien deze winst of dat verlies bij de vervreemding van de daarmee verband houdende activa of verplichtingen naar de winst of het verlies zou moeten worden overgeboekt.

Procedures voor de toepassing van de "equity"-methode

26

Veel van de procedures die geëigend zijn voor de toepassing van de "equity"-methode, zijn vergelijkbaar met de consolidatieprocedures vermeld in IFRS 10. Bovendien worden de concepten die ten grondslag liggen aan de procedures die voor de verwerking van de overname van een dochteronderneming worden toegepast, ook gehanteerd voor de verwerking van een overname van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture.

27

Het aandeel van een groep in een geassocieerde deelneming of joint venture is het totaal van de kapitaalbelangen van de moedermaatschappij en haar dochterondernemingen in die geassocieerde deelneming of joint venture. De kapitaalbelangen van de andere geassocieerde deelnemingen of joint ventures van de groep worden in dit kader buiten beschouwing gelaten. Indien een geassocieerde deelneming of joint venture dochterondernemingen, geassocieerde deelnemingen of joint ventures heeft, zijn de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva waarmee bij de toepassing van de "equity"-methode rekening wordt gehouden, de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva die in de jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture zijn opgenomen (met inbegrip van het aandeel van de geassocieerde deelneming of joint venture in de winsten of verliezen, niet in winst of verlies opgenomen resultaten en nettoactiva van haar geassocieerde deelnemingen en joint ventures), gecorrigeerd voor eventuele noodzakelijke aanpassingen in verband met afwijkende grondslagen voor financiële verslaggeving (zie de alinea’s 35 en 36).

28

Winsten en verliezen die uit "upstream"- en "downstream"-transacties tussen een entiteit (met inbegrip van haar geconsolideerde dochterondernemingen) en een geassocieerde deelneming of joint venture voortvloeien, worden alleen in de jaarrekening van de entiteit opgenomen voor het aandeel daarin van de belangen van niet-verbonden investeerders in de geassocieerde deelneming of joint venture. Een voorbeeld van een "upstream"-transactie is de verkoop van activa van een geassocieerde deelneming of joint venture aan de investeerder. Een voorbeeld van een "downstream"-transactie is de verkoop van activa van de investeerder aan of de inbreng van activa van de investeerder in zijn geassocieerde deelneming of joint venture. Het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture die, respectievelijk dat, uit deze transacties voortvloeit, wordt geëlimineerd.

29

Indien uit "downstream"-transacties een vermindering in de opbrengstwaarde van de te verkopen of in te brengen activa, dan wel een bijzonder waardeverminderingsverlies voor deze activa blijkt, moeten deze verliezen volledig door de investeerder worden opgenomen. Indien uit "upstream"-transacties een vermindering in de opbrengstwaarde van de aan te kopen activa, dan wel een bijzonder waardeverminderingsverlies voor deze activa blijkt, moet de investeerder zijn aandeel in deze verliezen opnemen.

30

De inbreng van een niet-monetair actief in een geassocieerde deelneming of joint venture in ruil voor een aandelenbelang in de geassocieerde deelneming of joint venture moet administratief worden verwerkt in overeenstemming met alinea 28, behalve wanneer de inbreng geen economische betekenis heeft, overeenkomstig de beschrijving van dat begrip in IAS 16 Materiële vaste activa. Indien een dergelijke inbreng geen economische betekenis heeft, wordt de winst of het verlies als een niet-gerealiseerde winst of een niet-gerealiseerd verlies beschouwd en niet opgenomen, tenzij alinea 31 ook van toepassing is. Dergelijke niet-gerealiseerde winsten of verliezen moeten worden verrekend met de investering die volgens de "equity"-methode is verwerkt en mogen niet als uitgestelde winsten of verliezen worden gepresenteerd in het geconsolideerde overzicht van de financiële positie van de entiteit of in het overzicht van de financiële positie van de entiteit waarin investeringen volgens de "equity"-methode zijn verwerkt.

31

Als een entiteit niet alleen een aandelenbelang in een geassocieerde deelneming of joint venture maar ook monetaire of niet-monetaire activa ontvangt, moet zij het deel van de winst of het verlies op de niet-monetaire inbreng dat met de ontvangen monetaire of niet-monetaire activa verband houdt, volledig in de winst-en-verliesrekening opnemen.

32

Een investering wordt verwerkt volgens de "equity"-methode vanaf de datum waarop de investering een geassocieerde deelneming of joint venture wordt. Bij de verwerving van de investering wordt een eventueel verschil tussen de kostprijs van de investering en het aandeel van de entiteit in de netto reële waarde van de identificeerbare activa en verplichtingen van de deelneming als volgt verwerkt:

(a)

goodwill die op een geassocieerde deelneming of joint venture betrekking heeft, wordt in de boekwaarde van de investering opgenomen. De afschrijving van die goodwill is niet toegestaan;

(b)

elk surplus van het aandeel van de entiteit in de netto reële waarde van de identificeerbare activa en verplichtingen van de deelneming ten opzichte van de kostprijs van de investering wordt als baat opgenomen bij de bepaling van het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture tijdens de periode waarin de investering is verworven.

In het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture na overname worden gepaste aanpassingen aangebracht om bijvoorbeeld afschrijvingen van af te schrijven activa te verwerken, op basis van hun reële waarde op de overnamedatum. Evenzo worden in het aandeel van de entiteit in de winst of het verlies van de geassocieerde deelneming of joint venture na overname gepaste aanpassingen aangebracht voor bijzondere waardeverminderingsverliezen, bijvoorbeeld met betrekking tot goodwill of materiële vaste activa.

33

Bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikt de entiteit de recentste jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture die beschikbaar is. Indien het einde van de verslagperiode van de entiteit niet samenvalt met dat van de verslagperiode van de geassocieerde deelneming of joint venture, moet de geassocieerde deelneming of joint venture ten behoeve van de entiteit een jaarrekening van dezelfde datum als de jaarrekening van de entiteit opstellen, tenzij dit onuitvoerbaar is.

34

Als de in overeenstemming met alinea 33 bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikte jaarrekening van een geassocieerde deelneming of joint venture is opgesteld op een datum die verschilt van de door de entiteit gebruikte datum, moeten er aanpassingen worden aangebracht voor de gevolgen van wezenlijke transacties of gebeurtenissen die tussen die datum en de datum van de jaarrekening van de entiteit plaatsvinden. In elk geval mag het verschil tussen het einde van de verslagperiode van de geassocieerde deelneming of joint venture en dat van de entiteit niet meer dan drie maanden bedragen. De duur van de verslagperioden en het eventuele verschil tussen de einddata van de verslagperioden moeten voor elke periode gelijk zijn.

35

De jaarrekening van de entiteit moet worden opgesteld op basis van uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden.

36

Als een geassocieerde deelneming of joint venture voor vergelijkbare transacties en gebeurtenissen in soortgelijke omstandigheden andere grondslagen voor financiële verslaggeving hanteert dan de entiteit, moeten aanpassingen worden aangebracht om de grondslagen voor financiële verslaggeving van de geassocieerde deelneming of joint venture aan die van de entiteit te conformeren indien deze de jaarrekening van de geassocieerde deelneming of joint venture bij de toepassing van de "equity"-methode gebruikt.

37

Als een geassocieerde deelneming of joint venture uitstaande cumulatief preferente aandelen heeft die door andere partijen dan de entiteit worden aangehouden en als eigen vermogen worden geclassificeerd, berekent de entiteit haar aandeel in de winst of het verlies na aanpassingen voor de dividenden op deze aandelen, ongeacht of de dividenden zijn gedeclareerd.

38

Als het aandeel van een entiteit in de verliezen van een geassocieerde deelneming of joint venture gelijk is aan of groter is dan haar belang in de geassocieerde deelneming of joint venture, dan neemt de entiteit haar aandeel in verdere verliezen niet langer op. Het belang in een geassocieerde deelneming of joint venture is gelijk aan de op basis van de "equity"-methode bepaalde boekwaarde van de investering in de geassocieerde deelneming of joint venture, samen met eventuele belangen op lange termijn die in wezen deel uitmaken van de netto-investering van de entiteit in de geassocieerde deelneming of joint venture. Bijvoorbeeld een post waarvan de afwikkeling niet in de nabije toekomst is gepland en die in de nabije toekomst waarschijnlijk niet zal worden afgewikkeld, is in wezen een verhoging van de investering van de entiteit in die geassocieerde deelneming of joint venture. Dergelijke posten kunnen preferente aandelen en vorderingen op lange termijn of langlopende leningen omvatten, maar omvatten geen handelsvorderingen, handelsschulden of enige vorderingen op lange termijn waarvoor voldoende zekerheden bestaan, zoals gewaarborgde leningen. Voor zover verliezen die volgens de "equity"-methode zijn opgenomen groter zijn dan de investering van de entiteit in gewone aandelen, worden deze verliezen in mindering gebracht op de andere componenten van het belang dat de entiteit in een geassocieerde deelneming of joint venture aanhoudt, in omgekeerde volgorde van voorrang bij vereffening.

39

Nadat het belang van de entiteit tot nul is afgeboekt, wordt er met additionele verliezen rekening gehouden, en wordt er een verplichting opgenomen, uitsluitend voor zover de entiteit wettelijke of feitelijke verplichtingen is aangegaan of betalingen heeft gedaan in naam van de geassocieerde deelneming of joint venture. Als de geassocieerde deelneming of joint venture vervolgens winst rapporteert, neemt de entiteit haar aandeel in deze winst slechts weer op nadat haar aandeel in de winst gelijk is aan het aandeel in de niet-opgenomen verliezen.

Bijzondere waardeverminderingsverliezen

40

Na toepassing van de "equity"-methode, met inbegrip van de opname van de verliezen van de geassocieerde deelneming of joint venture overeenkomstig alinea 38, past de entiteit IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering toe om te bepalen of het noodzakelijk is een additioneel bijzonder waardeverminderingsverlies op te nemen met betrekking tot haar netto-investering in de geassocieerde deelneming of joint venture.

41

De entiteit past tevens IAS 39 toe om te bepalen of een eventueel additioneel bijzonder waardeverminderingsverlies wordt opgenomen met betrekking tot het gedeelte van haar belang in de geassocieerde deelneming of joint venture dat geen deel uitmaakt van de netto-investering, en om het bedrag van dat bijzondere waardeverminderingsverlies te bepalen.

42

Aangezien goodwill die deel uitmaakt van de boekwaarde van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture niet gescheiden wordt opgenomen, wordt goodwill niet afzonderlijk op bijzondere waardevermindering getoetst onder toepassing van de vereisten voor het toetsen van goodwill op bijzondere waardevermindering in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa. In plaats daarvan wordt de totale boekwaarde van de investering als één enkel actief getoetst op bijzondere waardevermindering op grond van IAS 36, door haar realiseerbare waarde (de hoogste waarde van de bedrijfswaarde en de reële waarde minus verkoopkosten) met haar boekwaarde te vergelijken, wanneer bij toepassing van IAS 39 blijkt dat de investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Een in die omstandigheden opgenomen waardeverminderingsverlies wordt niet toegerekend aan een actief, inclusief goodwill, dat deel uitmaakt van de boekwaarde van de investering in de geassocieerde deelneming of joint venture. Evenzo wordt een terugboeking van dat bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen in overeenstemming met IAS 36 indien de realiseerbare waarde van de investering later toeneemt. Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de investering schat een entiteit:

(a)

haar aandeel van de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting door de geassocieerde deelneming of joint venture zullen worden gegenereerd, met inbegrip van de kasstromen uit de activiteiten van de geassocieerde deelneming of joint venture en de opbrengsten uit de uiteindelijke vervreemding van de investering; dan wel

(b)

de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen die naar verwachting zullen voortvloeien uit te ontvangen dividenden uit deze investering en de uiteindelijke vervreemding ervan.

Als passende veronderstellingen worden gehanteerd, leveren beide methoden hetzelfde resultaat op.

43

De realiseerbare waarde van een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture moet voor elke geassocieerde deelneming of joint venture worden beoordeeld, tenzij de geassocieerde deelneming of joint venture geen instroom van kasmiddelen uit voortgezet gebruik genereert die in ruime mate onafhankelijk is van de kasstromen die uit andere activa van de entiteit voortvloeien.

ENKELVOUDIGE JAARREKENING

44

Een investering in een geassocieerde deelneming of joint venture moet in de enkelvoudige jaarrekening van de entiteit worden verwerkt in overeenstemming met alinea 10 van IAS 27 (gewijzigde versie van 2011).

INGANGSDATUM EN OVERGANG

45

Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze standaard eerder toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd IFRS 10, IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten, IFRS 12 Informatieverschaffing over belangen in andere entiteiten en IAS 27 (herziene versie van 2011) toepassen.

Verwijzingen naar IFRS 9

46

Als een entiteit wel deze standaard maar nog niet IFRS 9 toepast, moeten alle verwijzingen naar IFRS 9 worden gelezen als verwijzingen naar IAS 39.

INTREKKING VAN IAS 28 (2003)

47

Deze standaard vervangt IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen (herziene versie van 2003).

29.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/78


VERORDENING (EU) Nr. 1255/2012 VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2012

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot International Accounting Standard 12, International Financial Reporting Standards 1 en 13 en Interpretatie 20 van het International Financial Reporting Interpretations Committee

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 20 december 2010 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) wijzigingen in International Financial Reporting Standard ("IFRS") 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards – Ernstige hyperinflatie en verwijdering van vaste data voor eerste toepassers (hierna "de wijzigingen in IFRS 1" genoemd) en in International Accounting Standard ("IAS") 12 Winstbelastingen – Uitgestelde belastingen: realisatie van onderliggende activa (hierna "de wijzigingen in IAS 12" genoemd) gepubliceerd. Doel van de wijzigingen in IFRS 1 is in een nieuwe vrijstelling van de toepassing van IFRS 1 te voorzien: entiteiten die met ernstige hyperinflatie werden geconfronteerd, mogen in hun IFRS-openingsbalans de reële waarde als de veronderstelde kostprijs van hun activa en verplichtingen hanteren. Daarnaast vervangen deze wijzigingen ook de in IFRS 1 voorkomende verwijzingen naar vaste data door verwijzingen naar de overgangsdatum. IAS 12 van zijn kant, schrijft voor hoe winstbelastingen administratief moeten worden verwerkt. Doel van de wijzigingen in IAS 12 is in een uitzondering op het in IAS 12 vastgelegde waarderingsprincipe te voorzien in de vorm van een weerlegbaar vermoeden dat de boekwaarde van een tegen reële waarde gewaardeerde vastgoedbelegging via verkoop zou worden gerealiseerd en dat een entiteit van het op de verkoop van het onderliggende actief toepasselijke belastingtarief zou moeten gebruikmaken.

(3)

Op 12 mei 2011 heeft de IASB IFRS 13 Waardering tegen reële waarde (hierna "IFRS 13" genoemd") uitgegeven. IFRS 13 bevat één enkel IFRS-kader voor het bepalen van de reële waarde en een uitvoerige leidraad voor de waardering tegen reële waarde van zowel financiële als niet-financiële activa en verplichtingen. IFRS 13 is van toepassing wanneer een andere IFRS waarderingen tegen reële waarde of informatieverschaffing over waarderingen tegen reële waarde voorschrijft of toestaat.

(4)

Op 19 oktober 2011 heeft de IASB Interpretatie 20 van het International Financial Reporting Interpretations Committee ("IFRIC") Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn (hierna "IFRIC 20" genoemd) uitgegeven. Doel van IFRIC 20 is een leidraad te verschaffen, zowel voor de opname van afgravingskosten tijdens de productiefase als een actief, als voor de eerste en latere waardering van het geactiveerde afgravingswerk om ervoor te zorgen dat entiteiten minder uiteenlopende werkwijzen gaan volgen voor de administratieve verwerking van afgravingskosten die tijdens de productiefase van een dagbouwmijn worden gemaakt.

(5)

Deze verordening bekrachtigt de wijzigingen in IAS 12, de wijzigingen in IFRS 1, IFRS 13, IFRIC 20 en de daaruit voortvloeiende wijzigingen in andere standaarden en interpretaties. Deze standaarden, wijzigingen in bestaande standaarden of interpretaties bevatten een aantal verwijzingen naar IFRS 9 die momenteel niet kunnen worden toegepast omdat IFRS 9 nog niet is goedgekeurd door de Unie. Daarom dient elke in de bijlage bij deze verordening voorkomende verwijzing naar IFRS 9 te worden gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Voorts kan geen enkele uit de bijlage bij deze verordening voortvloeiende wijziging in IFRS 9 worden toegepast.

(6)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat zowel de wijzigingen in IAS 12 en de wijzigingen in IFRS 1, als IFRS 13 en IFRIC 20 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria.

(7)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

(a)

International Accounting Standard (IAS) 12 Winstbelastingen wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(b)

Interpretatie 21 van het Standing Interpretations Committee (SIC) wordt ingetrokken overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 12;

(c)

International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(d)

de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRS 13 Waardering tegen reële waarde wordt ingevoegd;

(e)

IFRS 1, IFRS 2, IFRS 3, IFRS 4, IFRS 5, IFRS 7, IAS 1, IAS 2, IAS 8, IAS 10, IAS 16, IAS 17, IAS 18, IAS 19, IAS 20, IAS 21, IAS 28, IAS 31, IAS 32, IAS 33, IAS 34, IAS 36, IAS 38, IAS 39, IAS 40, IAS 41, IFRIC 2, IFRIC 4, IFRIC 13, IFRIC 17 en IFRIC 19 worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte IFRS 13;

(f)

de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRIC-interpretatie 20 Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn wordt ingevoegd;

(g)

IFRS 1 wordt gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte IFRIC 20.

2.   Elke in de bijlage bij deze verordening voorkomende verwijzing naar IFRS 9 wordt gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering.

3.   Geen enkele uit de bijlage bij deze verordening voortvloeiende wijziging in IFRS 9 wordt toegepast.

Artikel 2

1.   Elke onderneming past de in artikel 1, lid 1, onder a), b) en c), bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening van start gaat.

2.   Elke onderneming past IFRS 13, IFRIC 20 en de daaruit voortvloeiende wijzigingen, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d) tot en met g), toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2013 van start gaat.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)   PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.


BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IFRS 1

IFRS 1

Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards – Ernstige hyperinflatie en verwijdering van vaste data voor eerste toepassers

IAS 12

IAS 12

Winstbelastingen – Uitgestelde belastingen: realisatie van onderliggende activa

IFRS 13

IFRS 13

Waardering tegen reële waarde

IFRIC 20

IFRIC-interpretatie 20

Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn

" Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org "

WIJZIGINGEN IN IFRS 1

Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

Na alinea 31B worden een kopje en alinea 31C toegevoegd.

PRESENTATIE EN INFORMATIEVERSCHAFFING

Toelichting in verband met de overgang naar IFRSs

Gebruik van veronderstelde kostprijs na ernstige hyperinflatie

31C

Indien een entiteit ervoor kiest activa en verplichtingen tegen reële waarde te waarderen en deze reële waarde in haar IFRS-openingsbalans als veronderstelde kostprijs te hanteren wegens ernstige hyperinflatie (zie de alinea's D26 tot en met D30), moet in de eerste IFRS-jaarrekening van de entiteit worden toegelicht hoe en waarom de entiteit eerst een functionele valuta met beide volgende kenmerken had en dan niet meer:

(a)

er is geen betrouwbare algemene prijsindex voorhanden voor alle entiteiten met transacties en saldi die in de valuta luiden;

(b)

er is geen sprake van inwisselbaarheid tussen de valuta en een relatief stabiele vreemde valuta.

Bijlage B

Uitzonderingen op de retroactieve toepassing van andere IFRSs

Alinea B2 wordt gewijzigd.

Niet langer in de balans opnemen van financiële activa en financiële verplichtingen

B2

Behoudens hetgeen volgens alinea B3 wordt toegestaan, moet een eerste toepasser de in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering opgenomen vereisten voor het niet langer in de balans opnemen van financiële activa en verplichtingen prospectief toepassen voor transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvinden. Als een eerste toepasser bijvoorbeeld niet-afgeleide financiële activa of niet-afgeleide financiële verplichtingen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet langer in de balans opnam als gevolg van een transactie die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvond, mag de entiteit die activa en verplichtingen niet in de balans opnemen overeenkomstig de IFRSs (tenzij ze als gevolg van een latere transactie of gebeurtenis voor opname in aanmerking komen).

Bijlage D

Vrijstellingen van andere IFRSs

De alinea's D1 en D20 worden gewijzigd.

D1

Een entiteit kan een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:

(a)

(o)

overdrachten van activa van klanten (alinea D24);

(p)

aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten (alinea D25); en

(q)

ernstige hyperinflatie (alinea's D26 tot en met D30).

Een entiteit mag deze vrijstellingen niet naar analogie op andere posten toepassen.

Waardering tegen reële waarde van financiële activa of financiële verplichtingen bij eerste opname

D20

Niettegenstaande de vereisten van de alinea's 7 en 9 mag een entiteit de vereisten in de laatste zin van alinea TL76 en in alinea TL76A van IAS 39 prospectief toepassen op transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs zijn afgesloten.

Een kopje en de alinea's D26 tot en met D30 worden toegevoegd.

Ernstige hyperinflatie

D26

Indien een entiteit een functionele valuta heeft die de valuta van een economie met hyperinflatie was of is, moet zij bepalen of deze valuta vóór de datum van de overgang naar de IFRSs aan ernstige hyperinflatie onderhevig was. Dit geldt zowel voor entiteiten die de IFRSs voor het eerst toepassen, als voor entiteiten die de IFRSs voordien hebben toegepast.

D27

De valuta van een economie met hyperinflatie is aan ernstige hyperinflatie onderhevig als zij beide volgende kenmerken vertoont:

(a)

er is geen betrouwbare algemene prijsindex voorhanden voor alle entiteiten met transacties en saldi die in de valuta luiden;

(b)

er is geen sprake van inwisselbaarheid tussen de valuta en een relatief stabiele vreemde valuta.

D28

De functionele valuta van een entiteit is niet langer aan ernstige hyperinflatie onderhevig op de datum van normalisatie van de functionele valuta. Dat is de datum waarop de functionele valuta niet langer één van de kenmerken of beide kenmerken vermeld in alinea D27 vertoont, dan wel de datum waarop de functionele valuta van de entiteit wordt verruild voor een valuta die niet aan ernstige hyperinflatie onderhevig is.

D29

Wanneer de datum van de overgang van een entiteit naar de IFRSs op of na de datum van normalisatie van de functionele valuta valt, kan de entiteit ervoor kiezen alle vóór de datum van normalisatie van de functionele valuta aangehouden activa en verplichtingen op de datum van de overgang naar de IFRSs tegen reële waarde te waarderen. De entiteit kan deze reële waarde in de IFRS-openingsbalans als de veronderstelde kostprijs van die activa en verplichtingen hanteren.

D30

Wanneer de datum van normalisatie van de functionele valuta binnen een vergelijkende periode van 12 maanden valt, kan de vergelijkende periode korter zijn dan 12 maanden, op voorwaarde dat voor deze kortere periode een volledige jaarrekening (zoals vereist op grond van alinea 10 van IAS 1) wordt verstrekt.

INGANGSDATUM

Alinea 39H wordt toegevoegd.

39H

De alinea's B2, D1 en D20 zijn gewijzigd en de alinea's 31C en D26 tot en met D30 zijn toegevoegd door Ernstige hyperinflatie en verwijdering van vaste data voor eerste toepassers (wijzigingen in IFRS 1), uitgegeven in december 2010. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2011 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.

WIJZIGINGEN IN IFRS 9

IFRS 9 Financiële instrumenten (uitgegeven in november 2009)

Alinea C2 wordt als volgt gewijzigd.

C2

In bijlage B worden de alinea’s B1, B2 en B5 als volgt gewijzigd: …

B2

Behoudens hetgeen volgens alinea B3 wordt toegestaan, moet een eerste toepasser de in IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering opgenomen vereisten voor het niet langer in de balans opnemen van financiële activa en verplichtingen prospectief toepassen voor transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvinden. Als een eerste toepasser bijvoorbeeld niet-afgeleide financiële activa of niet-afgeleide financiële verplichtingen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet langer in de balans opnam als gevolg van een transactie die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvond, mag de entiteit die activa en verplichtingen niet in de balans opnemen overeenkomstig de IFRSs (tenzij ze als gevolg van een latere transactie of gebeurtenis voor opname in aanmerking komen).

Alinea C3 wordt gewijzigd door er de volgende alinea D20 aan toe te voegen.

C3

In bijlage D (vrijstellingen van andere IFRSs) worden de alinea's D19 en D20 als volgt gewijzigd: …

D20

Niettegenstaande de vereisten van de alinea's 7 en 9 mag een entiteit de vereisten in de laatste zin van alinea TL76 en in alinea TL76A van IAS 39 prospectief toepassen op transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs zijn afgesloten.

IFRS 9 Financiële instrumenten (uitgegeven in oktober 2010)

De alinea's C2 en C3 worden als volgt gewijzigd.

In alinea C2 wordt de wijziging in alinea B2 als volgt gewijzigd:

B2

Behoudens hetgeen volgens alinea B3 wordt toegestaan, moet een eerste toepasser de in IFRS 9 Financiële instrumenten opgenomen vereisten voor het niet langer in de balans opnemen van financiële activa en verplichtingen prospectief toepassen voor transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvinden. Als een eerste toepasser bijvoorbeeld niet-afgeleide financiële activa of niet-afgeleide financiële verplichtingen overeenkomstig de voorheen toegepaste GAAP niet langer in de balans opnam als gevolg van een transactie die vóór de datum van de overgang naar de IFRSs plaatsvond, mag de entiteit die activa en verplichtingen niet in de balans opnemen overeenkomstig de IFRSs (tenzij ze als gevolg van een latere transactie of gebeurtenis voor opname in aanmerking komen).

In alinea C3 wordt de wijziging in alinea D20 als volgt gewijzigd:

D20

Niettegenstaande de vereisten van de alinea's 7 en 9 mag een entiteit de vereisten in de laatste zin van alinea B5.4.8 en in alinea B5.4.9 van IFRS 9 prospectief toepassen op transacties die op of na de datum van de overgang naar de IFRSs zijn afgesloten.

Wijzigingen in IAS 12

Winstbelastingen

Alinea 52 wordt hernummerd als alinea 51A. Alinea 10 en de voorbeelden na alinea 51A worden gewijzigd. De alinea's 51B en 51C en het daaropvolgende voorbeeld, alsook de alinea's 51D, 51E, 98 en 99 worden toegevoegd.

DEFINITIES

Fiscale boekwaarde

10

Indien de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting niet onmiddellijk duidelijk is, is het nuttig om terug te grijpen naar het fundamentele principe waarop deze standaard is gebaseerd: dat, behalve in bepaalde beperkte uitzonderingsgevallen, een entiteit een uitgestelde belastingverplichting (-vordering) moet opnemen telkens wanneer de realisatie of afwikkeling van de boekwaarde van een actief of verplichting toekomstige belastingbetalingen groter (kleiner) zou maken dan ze zouden zijn als een dergelijke realisatie of afwikkeling geen fiscale gevolgen had. Voorbeeld C na alinea 51A illustreert omstandigheden waarin het nuttig kan zijn om terug te grijpen naar dit fundamentele principe, bijvoorbeeld als de fiscale boekwaarde van een actief of verplichting afhankelijk is van de verwachte wijze van realisatie of afwikkeling.

WAARDERING

51A

In sommige rechtsgebieden kan de wijze waarop een entiteit de boekwaarde van een actief (verplichting) realiseert (afwikkelt) invloed hebben op één van beide of beide onderstaande punten:

(a)

het toepasselijke belastingtarief op het moment dat de entiteit de boekwaarde van het actief (de verplichting) realiseert (afwikkelt); en

(b)

de fiscale boekwaarde van het actief (de verplichting).

In dergelijke gevallen waardeert een entiteit uitgestelde belastingverplichtingen en -vorderingen op basis van het belastingtarief en de fiscale boekwaarde die consistent zijn met de verwachte wijze van realisatie of afwikkeling.

Voorbeeld A

Een materieel vast actief heeft een boekwaarde van 100 euro en een fiscale boekwaarde van 60 euro. Er zou een belastingtarief van 20 % van toepassing zijn als het actief werd verkocht, terwijl overige baten aan een belastingtarief van 30 % onderworpen zouden zijn.

De entiteit neemt een uitgestelde belastingverplichting van 8 euro (40 euro tegen 20 %) op als ze het actief verwacht te verkopen zonder verder gebruik, en neemt een uitgestelde belastingverplichting van 12 euro (40 euro tegen 30 %) op als ze het actief verwacht aan te houden en de boekwaarde ervan verwacht te realiseren via het gebruik van het actief.

Voorbeeld B

Een materieel vast actief met een kostprijs van 100 euro en een boekwaarde van 80 euro wordt geherwaardeerd op 150 euro. Er vindt geen equivalente aanpassing plaats voor belastingdoeleinden. De cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden bedraagt 30 euro, en het belastingtarief bedraagt 30 %. Als het actief wordt verkocht voor een bedrag dat groter is dan de kostprijs, zal de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 30 euro worden opgenomen in de belastbare winst, maar zal het bedrag waarmee de verkoopopbrengst de kostprijs overschrijdt niet belastbaar zijn.

De fiscale boekwaarde van het actief bedraagt 70 euro en er is een belastbaar tijdelijk verschil van 80 euro. Als de entiteit de boekwaarde verwacht te realiseren via gebruik van het actief, moet ze een belastbare winst van 150 euro genereren, maar zal ze slechts een afschrijving van 70 euro kunnen aftrekken. Op deze basis is er een uitgestelde belastingverplichting van 24 euro (80 euro tegen 30 %). Als de entiteit de boekwaarde verwacht te realiseren door het actief onmiddellijk te verkopen voor een opbrengst van 150 euro, wordt de uitgestelde belastingverplichting als volgt berekend:

 

Belastbaar tijdelijk verschil

Belastingtarief

Uitgestelde belasting- verplichting

Cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden

30

30  %

9

Bedrag waarmee de opbrengst de kostprijs overschrijdt

50

nihil

Totaal

80

 

9

(Opmerking: In overeenstemming met alinea 61A worden de bijkomende uitgestelde belastingen die uit de herwaardering voortvloeien, in niet-gerealiseerde resultaten verwerkt.)

Voorbeeld C

De gegevens zijn dezelfde als in voorbeeld B, behalve dat als het actief wordt verkocht voor een bedrag dat groter is dan de kostprijs, de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden zal worden opgenomen in de belastbare winst (belast tegen 30 %) en de verkoopopbrengst zal worden belast tegen 40 %, na aftrek van voor inflatie aangepaste kosten van 110 euro.

Als de entiteit de boekwaarde verwacht te realiseren via gebruik van het actief, moet ze een belastbare winst van 150 euro genereren, maar zal ze slechts een afschrijving van 70 euro kunnen aftrekken. Op deze basis bedraagt de fiscale boekwaarde 70 euro, is er een belastbaar tijdelijk verschil van 80 euro en is er een uitgestelde belastingverplichting van 24 euro (80 euro tegen 30 %), zoals in voorbeeld B.

Als de entiteit de boekwaarde verwacht te realiseren door het actief onmiddellijk te verkopen voor een opbrengst van 150 euro, zal de entiteit de geïndexeerde kostprijs van 110 euro kunnen aftrekken. De netto-opbrengst van 40 euro zal worden belast tegen 40 %. Daarnaast zal de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 30 euro worden opgenomen in de belastbare winst en worden belast tegen 30 %. Op deze basis bedraagt de fiscale boekwaarde 80 euro (110 euro min 30 euro), is er een belastbaar tijdelijk verschil van 70 euro, en is er een uitgestelde belastingverplichting van 25 euro (40 euro tegen 40 % plus 30 euro tegen 30 %). Indien de fiscale boekwaarde niet onmiddellijk duidelijk is in dit voorbeeld, kan het nuttig zijn om terug te grijpen naar het fundamentele principe dat is beschreven in alinea 10.

(Opmerking: In overeenstemming met alinea 61A worden de bijkomende uitgestelde belastingen die uit de herwaardering voortvloeien, in niet-gerealiseerde resultaten verwerkt.)

51B

Indien een uitgestelde belastingverplichting of –vordering voortvloeit uit een niet af te schrijven actief dat volgens het herwaarderingsmodel van IAS 16 is gewaardeerd, dan moet de waardering van de uitgestelde belastingverplichting of –vordering de fiscale gevolgen weerspiegelen van de realisatie van de boekwaarde van het niet af te schrijven actief via verkoop, ongeacht de waarderingsgrondslag van de boekwaarde van dat actief. Indien de belastingwetgeving een belastingtarief oplegt dat van toepassing is op het belastbare bedrag uit de verkoop van een actief, en dit tarief verschilt van het belastingtarief dat van toepassing is op het belastbare bedrag uit het gebruik van een actief, dan wordt het eerste tarief toegepast bij de waardering van de uitgestelde belastingverplichting of -vordering die betrekking heeft op een niet af te schrijven actief.

51C

Indien een uitgestelde belastingverplichting of –vordering voortvloeit uit een vastgoedbelegging die volgens het reëlewaardemodel van IAS 40 is gewaardeerd, dan is er een weerlegbaar vermoeden dat de boekwaarde van de vastgoedbelegging via verkoop zal worden gerealiseerd. Tenzij het vermoeden wordt weerlegd, moet de waardering van de uitgestelde belastingverplichting of -vordering derhalve de fiscale gevolgen weerspiegelen van de volledige realisatie van de boekwaarde van de vastgoedbelegging via verkoop. Dat vermoeden wordt weerlegd als de vastgoedbelegging kan worden afgeschreven en wordt aangehouden in het kader van een bedrijfsmodel dat erop gericht is nagenoeg alle economische voordelen die de vastgoedbelegging in zich bergt, in de loop der tijd te verbruiken, veeleer dan via verkoop te realiseren. Indien het vermoeden wordt weerlegd, dan moeten de vereisten van de alinea's 51 en 51A in acht worden genomen.

Voorbeeld ter illustratie van alinea 51C

Een vastgoedbelegging heeft een kostprijs van 100 euro en een reële waarde van 150 euro. De belegging wordt gewaardeerd volgens het reëlewaardemodel van IAS 40. Zij omvat terreinen met een kostprijs van 40 euro en een reële waarde van 60 euro, en een gebouw met een kostprijs van 60 euro en een reële waarde van 90 euro. De terreinen hebben een onbeperkte gebruiksduur.

De cumulatieve afschrijving van het gebouw voor belastingdoeleinden bedraagt 30 euro. Ongerealiseerde wijzigingen in de reële waarde van de vastgoedbelegging hebben geen invloed op de fiscale winst. Als de vastgoedbelegging wordt verkocht voor een bedrag dat groter is dan de kostprijs, zal de terugneming van de cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden van 30 euro in de fiscale winst worden opgenomen en tegen een gewoon belastingtarief van 30 % worden belast. Voor het bedrag waarmee de verkoopopbrengst de kostprijs overschrijdt, voorziet de belastingwetgeving in een belastingtarief van 25 % voor activa die minder dan twee jaar worden aangehouden en in een belastingtarief van 20 % voor activa die twee jaar of langer worden aangehouden.

Aangezien de vastgoedbelegging volgens het reëlewaardemodel van IAS 40 wordt gewaardeerd, is er een weerlegbaar vermoeden dat de entiteit de boekwaarde van de vastgoedbelegging volledig via verkoop zal realiseren. Indien dat vermoeden niet wordt weerlegd, weerspiegelt de uitgestelde belasting de fiscale gevolgen van de volledige realisatie van de boekwaarde via verkoop, ook al verwacht de entiteit huurinkomsten uit het vastgoed te realiseren voor de verkoop ervan.

Als de terreinen worden verkocht, bedraagt de fiscale boekwaarde ervan 40 euro en is er een belastbaar tijdelijk verschil van 20 euro (60 euro – 40 euro). Als het gebouw wordt verkocht, bedraagt de fiscale boekwaarde ervan 30 euro (60 euro – 30 euro) en is er een belastbaar tijdelijk verschil van 60 euro (90 euro – 30 euro). Het totaal belastbaar tijdelijk verschil met betrekking tot de vastgoedbelegging bedraagt bijgevolg 80 euro (20 euro + 60 euro).

In overeenstemming met alinea 47 is het belastingtarief het tarief dat naar verwachting van toepassing zal zijn op de periode waarin de vastgoedbelegging wordt gerealiseerd. De resulterende uitgestelde belastingverplichting wordt derhalve als volgt berekend als de entiteit verwacht het vastgoed te verkopen na het meer dan twee jaar te hebben aangehouden:

 

Belastbaar tijdelijk verschil

Belastingtarief

Uitgestelde Belasting- verplichting

Cumulatieve afschrijving voor belastingdoeleinden

30

30  %

9

Bedrag waarmee de opbrengst de kostprijs overschrijdt

50

20  %

10

Totaal

80

 

19

Als de entiteit verwacht het vastgoed te verkopen na het minder dan twee jaar te hebben aangehouden, zou in bovenstaande berekening een belastingtarief van 25 % in plaats van 20 % worden toegepast op het bedrag waarmee de opbrengst de kostprijs overschrijdt.

Als de entiteit daarentegen het gebouw aanhoudt in het kader van een bedrijfsmodel dat erop gericht is nagenoeg alle economische voordelen die het gebouw in zich bergt, in de loop der tijd te verbruiken, veeleer dan via verkoop te realiseren, zou dat vermoeden worden weerlegd voor het gebouw. De terreinen kunnen echter niet worden afgeschreven. Het vermoeden van realisatie via verkoop zou bijgevolg niet worden weerlegd voor de terreinen. Dit heeft tot gevolg dat de uitgestelde belastingverplichting de fiscale gevolgen zou weerspiegelen van de realisatie van de boekwaarde van het gebouw via gebruik en van de realisatie van de boekwaarde van de terreinen via verkoop.

Als het gebouw wordt gebruikt, bedraagt de fiscale boekwaarde ervan 30 euro (60 euro – 30 euro) en is er een belastbaar tijdelijk verschil van 60 euro (90 euro – 30 euro), hetgeen resulteert in een uitgestelde belastingverplichting van 18 euro (60 euro tegen 30 %).

Als de terreinen worden verkocht, bedraagt de fiscale boekwaarde ervan 40 euro en is er een belastbaar tijdelijk verschil van 20 euro (60 euro – 40 euro), hetgeen resulteert in een uitgestelde belastingverplichting van 4 euro (20 euro tegen 20 %).

Als het vermoeden van realisatie via verkoop wordt weerlegd voor het gebouw, bedraagt de uitgestelde belastingverplichting met betrekking tot de vastgoedbelegging bijgevolg 22 euro (18 euro + 4 euro).

51D

Het weerlegbare vermoeden van alinea 51C is ook van toepassing wanneer een uitgestelde belastingverplichting of –vordering voortvloeit uit de waardering van een vastgoedbelegging in een bedrijfscombinatie indien de entiteit bij de latere waardering van de betrokken vastgoedbelegging van het reëlewaardemodel gebruikmaakt.

51E

De alinea's 51B, 51C en 51D laten de verplichting onverlet om bij de opname en waardering van uitgestelde belastingvorderingen de principes van de alinea's 24 tot en met 33 (verrekenbare tijdelijke verschillen) en de alinea's 34, 35 en 36 (niet-gecompenseerde fiscale verliezen en ongebruikte fiscaal verrekenbare tegoeden) van deze standaard toe te passen.

INGANGSDATUM

98

Alinea 52 is hernummerd als alinea 51A, alinea 10 en de voorbeelden na alinea 51A zijn gewijzigd, en de alinea's 51B en 51C en de daaropvolgende voorbeelden, alsook de alinea's 51D, 51E en 99 zijn toegevoegd door Uitgestelde belastingen: realisatie van onderliggende activa, uitgegeven in december 2010. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op verslagperioden die op of na 1 januari 2012 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet ze dat feit vermelden.

INTREKKING VAN SIC-21

99

De wijzigingen die door Uitgestelde belastingen: realisatie van onderliggende activa, uitgegeven in december 2010, worden aangebracht, vervangen SIC-interpretatie 21 Winstbelastingen – Inbaarheid van geherwaardeerde niet af te schrijven activa.

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 13

Waardering tegen reële waarde

DOEL

1

Deze IFRS:

(a)

definieert reële waarde;

(b)

beschrijft in een enkele IFRS een kader voor het bepalen van de reële waarde; en

(c)

vereist informatieverschaffing over waarderingen tegen reële waarde.

2

Reële waarde is een op de markt gebaseerde waardering, geen entiteitspecifieke waardering. Voor sommige activa en verplichtingen zijn mogelijk waarneembare markttransacties of marktinformatie beschikbaar. Voor andere activa en verplichtingen zijn mogelijk geen waarneembare markttransacties en marktinformatie beschikbaar. Het doel van een waardering tegen reële waarde is echter in beide gevallen hetzelfde – het schatten van de prijs waartegen een regelmatige transactie om een actief te verkopen of een verplichting over te dragen zou plaatsvinden tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden (dat wil zeggen een prijs op de verkoopmarkt op de waarderingsdatum vanuit het perspectief van een marktdeelnemer die het actief bezit of de verplichting verschuldigd is).

3

Als geen prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting waarneembaar is, moet een entiteit de reële waarde bepalen met behulp van andere waarderingstechniek die zo veel mogelijk gebruik maakt van relevante waarneembare inputs en zo min mogelijk gebruik maakt van niet-waarneembare inputs. Omdat reële waarde een op de markt gebaseerde waardering is, wordt deze bepaald op basis van de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan bij het waarderen van het actief of de verplichting, met inbegrip van veronderstellingen over risico's. Als gevolg hiervan is het voornemen van een entiteit om een actief aan te houden of om een verplichting af te wikkelen of anderszins na te komen, niet relevant bij het bepalen van de reële waarde.

4

De definitie van reële waarde spitst zich toe op activa en verplichtingen, omdat deze primair onderwerp zijn van de waardering ten behoeve van de administratieve verwerking. Daarnaast moet deze IFRS worden toegepast op eigen eigenvermogensinstrumenten van een entiteit die tegen reële waarde worden gewaardeerd.

TOEPASSINGSGEBIED

5

Deze IFRS is van toepassing wanneer een andere IFRS waarderingen tegen reële waarde of informatieverschaffing over waarderingen tegen reële waarde (en waarderingen, zoals reële waarde minus verkoopkosten, op basis van de reële waarde of informatieverschaffing over deze waarderingen) voorschrijft of toestaat, tenzij anders vermeld in de alinea's 6 en 7.

6

De in deze IFRS beschreven vereisten inzake waardering en informatieverschaffing zijn niet van toepassing op:

(a)

op aandelen gebaseerde betalingstransacties die binnen het toepassingsgebied van IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen vallen;

(b)

leasingtransacties die binnen het toepassingsgebied van IAS 17 Leaseovereenkomsten vallen; en

(c)

waarderingen die een aantal overeenkomsten met de reële waarde hebben maar geen reële waarde zijn, zoals de opbrengstwaarde in IAS 2 Voorraden of de bedrijfswaarde in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa.

7

De informatie die op grond van deze IFRS moet worden verschaft, is niet vereist voor:

(a)

fondsbeleggingen die tegen reële waarde worden gewaardeerd in overeenstemming met IAS 19 Personeelsbeloningen;

(b)

beleggingen in het kader van pensioenregelingen die tegen reële waarde worden gewaardeerd in overeenstemming met IAS 26 Administratieve verwerking en verslaggeving door pensioenregelingen; en

(c)

activa waarvan de realiseerbare waarde de reële waarde minus vervreemdingskosten is in overeenstemming met IAS 36.

8

Het in deze IFRS beschreven kader voor waardering tegen reële waarde is van toepassing op zowel de waardering bij eerste opname als waarderingen na eerste opname indien reële waarde door andere IFRSs wordt voorgeschreven of toegestaan.

WAARDERING

Definitie van reële waarde

9

Deze IFRS definieert reële waarde als de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum.

10

Alinea B2 beschrijft de algemene benadering inzake waardering tegen reële waarde.

Het actief of de verplichting

11

Een waardering tegen reële waarde is voor een bepaald actief of een bepaalde verplichting. Daarom moet een entiteit bij het bepalen van de reële waarde rekening houden met de kenmerken van het actief of de verplichting als marktdeelnemers deze kenmerken in aanmerking zouden nemen bij het waarderen van het actief of de verplichting op de waarderingsdatum. Dergelijke kenmerken zijn bijvoorbeeld:

(a)

de staat en locatie van het actief; en

(b)

eventuele beperkingen op de verkoop of het gebruik van het actief.

12

Het effect op de waardering dat voortvloeit uit een bepaald kenmerk zal verschillen, afhankelijk van hoe marktdeelnemers met dat kenmerk rekening zouden houden.

13

Het tegen reële waarde gewaardeerde actief of de tegen reële waarde gewaardeerde verplichting kan zijn:

(a)

een losstaand actief of een losstaande verplichting (bijvoorbeeld een financieel instrument of een niet-financieel actief); of

(b)

een groep van activa, een groep van verplichtingen of een groep van activa en verplichtingen (bijvoorbeeld een kasstroomgenererende eenheid of een bedrijf).

14

De vraag of het actief of de verplichting voor opname- of toelichtingsdoeleinden een losstaand actief of een losstaande verplichting, een groep van activa, een groep van verplichtingen of een groep van activa en verplichtingen is, hangt af van de eenheid. De eenheid voor het actief of de verplichting moet worden bepaald in overeenstemming met de IFRS die waardering tegen reële waarde voorschrijft of toestaat, tenzij in deze IFRS anders bepaald.

De transactie

15

Bij een waardering tegen reële waarde wordt ervan uitgegaan dat het actief of de verplichting wordt verhandeld in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers om het actief te verkopen of de verplichting over te dragen op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden.

16

Bij een waardering tegen reële waarde wordt ervan uitgegaan dat de transactie om het actief te verkopen of de verplichting over te dragen plaatsvindt:

(a)

op de belangrijkste markt voor het actief of de verplichting; of

(b)

als er geen belangrijkste markt is, op de voordeligste markt voor het actief of de verplichting.

17

Een entiteit hoeft niet over te gaan tot een diepgaand onderzoek van alle mogelijke markten om vast te stellen welke de belangrijkste markt is of, als er geen belangrijkste markt is, welke de voordeligste markt is, maar moet rekening houden met alle informatie die redelijkerwijs beschikbaar is. Behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, wordt de markt waarop de entiteit een transactie om het actief te verkopen of de verplichting over te dragen normaliter zou aangaan, verondersteld de belangrijkste markt of, als er geen belangrijkste markt is, de voordeligste markt te zijn.

18

Als er een belangrijkste markt voor het actief of de verplichting is, moet de waardering tegen reële waarde de prijs op die markt vertegenwoordigen (ongeacht het feit of die prijs direct waarneembaar is dan wel geschat wordt met behulp van een andere waarderingstechniek), zelfs als de prijs op een andere markt mogelijk voordeliger is op de waarderingsdatum.

19

De entiteit moet toegang hebben tot de belangrijkste (of voordeligste) markt op de waarderingsdatum. Omdat verschillende entiteiten (en bedrijven binnen deze entiteiten) met verschillende activiteiten mogelijk toegang hebben tot verschillende markten, is het mogelijk dat de belangrijkste (of voordeligste) markt voor hetzelfde actief of dezelfde verplichting verschillend is voor verschillende entiteiten (en bedrijven binnen deze entiteiten). Daarom moet de belangrijkste (of voordeligste) markt (en dus marktdeelnemers) worden beschouwd vanuit het perspectief van de entiteit, waarbij verschillen tussen entiteiten met verschillende activiteiten mogelijk moeten zijn.

20

Een entiteit moet in staat zijn om toegang te krijgen tot de markt, maar hoeft niet in staat te zijn om het betreffende actief te verkopen of de betreffende verplichting over te dragen op de waarderingsdatum om de reële waarde te kunnen bepalen op basis van de prijs op die markt.

21

Zelfs als er geen waarneembare markt is die prijsinformatie biedt over de verkoop van een actief of de overdracht van een verplichting op de waarderingsdatum, moet er bij een waardering tegen reële waarde van worden uitgegaan dat een transactie plaatsvindt op die datum, gezien vanuit het perspectief van een marktdeelnemer die het actief bezit of de verplichting verschuldigd is. Deze veronderstelde transactie vormt de basis voor het schatten van de prijs om het actief te verkopen of de verplichting over te dragen.

Marktdeelnemers

22

Een entiteit moet de reële waarde van een actief of een verplichting bepalen met behulp van de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan bij het waarderen van het actief of de verplichting, in de veronderstelling dat marktdeelnemers in hun economisch belang handelen.

23

Bij het ontwikkelen van deze veronderstellingen hoeft een entiteit geen specifieke marktdeelnemers te identificeren. In plaats daarvan moet de entiteit kenmerken identificeren die marktdeelnemers algemeen onderscheiden, rekening houdend met factoren die specifiek zijn voor elk van de volgende punten:

(a)

het actief of de verplichting;

(b)

de belangrijkste (of voordeligste) markt voor het actief of de verplichting; en

(c)

marktdeelnemers met wie de entiteit een transactie op die markt zou aangaan.

De prijs

24

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie op de belangrijkste (of voordeligste) markt op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden (dat wil zeggen een prijs op de verkoopmarkt), ongeacht of deze prijs direct waarneembaar is dan wel geschat wordt met behulp van een andere waarderingstechniek.

25

De prijs op de belangrijkste (of voordeligste) markt die wordt gebruikt om de reële waarde van het actief of de verplichting te bepalen, mag niet worden gecorrigeerd voor transactiekosten. Transactiekosten moeten worden verwerkt in overeenstemming met andere IFRSs. Transactiekosten zijn geen kenmerk van een actief of een verplichting, maar zijn specifiek voor een transactie en zullen verschillen afhankelijk van hoe een entiteit een transactie voor het actief of de verplichting aangaat.

26

Transactiekosten omvatten geen transportkosten. Als locatie een kenmerk van het actief is (wat bijvoorbeeld voor een commodity het geval kan zijn), moet de prijs op de belangrijkste (of voordeligste) markt worden gecorrigeerd voor de eventuele kosten die zouden worden gemaakt om het actief van zijn huidige locatie naar die markt te vervoeren.

Toepassing op niet-financiële activa

Maximaal en optimaal gebruik voor niet-financiële activa

27

Bij de waardering van een niet-financieel actief tegen reële waarde moet rekening worden gehouden met het vermogen van een marktdeelnemer om economische voordelen te genereren door het actief maximaal en optimaal te gebruiken of door het te verkopen aan een andere marktdeelnemer die het actief maximaal en optimaal zou gebruiken.

28

Het maximale en optimale gebruik van een niet-financieel actief houdt rekening met het gebruik van het actief dat fysiek mogelijk is, wettelijk toegestaan is en financieel haalbaar is, als volgt:

(a)

Een gebruik dat fysiek mogelijk is, houdt rekening met de fysieke kenmerken van het actief waarmee marktdeelnemers bij de waardering van het actief rekening zouden houden (bijvoorbeeld de locatie of grootte van een onroerende zaak).

(b)

Een gebruik dat wettelijk toegestaan is, houdt rekening met eventuele wettelijke beperkingen op het gebruik van het actief waarmee marktdeelnemers bij de waardering van het actief rekening zouden houden (bijvoorbeeld de stedenbouwkundige voorschriften die op een onroerende zaak van toepassing zijn).

(c)

Een gebruik dat financieel haalbaar is, houdt rekening met de vraag of een gebruik van het actief dat fysiek mogelijk en wettelijk toegestaan is voldoende winst of kasstromen genereert (rekening houdend met de kosten voor de omzetting van het actief naar dat gebruik) om een investeringsrendement op te leveren dat marktdeelnemers zouden verlangen van een investering in dat actief dat voor dat doel wordt gebruikt.

29

Het maximale en optimale gebruik wordt bepaald vanuit het perspectief van marktdeelnemers, zelfs als de entiteit een ander gebruik voor ogen heeft. Het huidige gebruik door een entiteit van een niet-financieel actief wordt verondersteld zijn maximale en optimale gebruik te zijn, tenzij marktfactoren of andere factoren erop wijzen dat een ander gebruik door marktdeelnemers de waarde van het actief zou maximaliseren.

30

Om haar concurrentiepositie te beschermen, of om andere redenen, kan een entiteit voornemens zijn om een verworven niet-financieel actief niet actief te gebruiken of om het actief niet maximaal en optimaal te gebruiken. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij een verworven immaterieel vast actief dat de entiteit van plan is defensief te gebruiken door te voorkomen dat anderen het gebruiken. Niettemin moet de entiteit bij het bepalen van de reële waarde van een niet-financieel actief uitgaan van zijn maximale en optimale gebruik door marktdeelnemers.

Waarderingspremisse voor niet-financiële activa

31

Het maximale en optimale gebruik van een niet-financieel actief vormt de waarderingspremisse die wordt gebruikt om de reële waarde van het actief te bepalen, als volgt:

(a)

Het maximale en optimale gebruik van een niet-financieel actief zou maximale waarde kunnen bieden aan marktdeelnemers door het gebruik ervan in combinatie met andere activa als een groep (zoals geïnstalleerd of anderszins geconfigureerd voor gebruik) of in combinatie met andere activa en verplichtingen (bijvoorbeeld een bedrijf).

(i)

Als het maximale en optimale gebruik van het actief het gebruik van het actief in combinatie met andere activa of met andere activa en verplichtingen is, is de reële waarde van het actief de prijs die zou worden ontvangen in een huidige transactie om het actief te verkopen, ervan uitgaande dat het actief zou worden gebruikt met andere activa of met andere activa en verplichtingen en dat die activa en verplichtingen (dat wil zeggen zijn complementaire activa en de bijbehorende verplichtingen) beschikbaar zouden zijn voor marktdeelnemers.

(ii)

Verplichtingen die verband houden met het actief en met de complementaire activa omvatten verplichtingen die werkkapitaal financieren, maar omvatten geen verplichtingen die worden gebruikt om andere activa te financieren dan de activa in de groep van activa.

(iii)

Veronderstellingen over het maximale en optimale gebruik van een niet-financieel actief moeten consistent zijn voor alle activa (waarvoor het maximale en optimale gebruik relevant is) van de groep van activa of de groep van activa en verplichtingen waarin het actief zou worden gebruikt.

(b)

Het maximale en optimale gebruik van een niet-financieel actief zou marktdeelnemers maximale waarde kunnen bieden op losstaande basis. Als het maximale en optimale gebruik van het actief het gebruik van het actief op losstaande basis is, is de reële waarde van het actief de prijs die zou worden ontvangen in een huidige transactie om het actief te verkopen aan marktdeelnemers die het actief op losstaande basis zouden gebruiken.

32

Bij de waardering van een niet-financieel actief tegen reële waarde moet ervan worden uitgegaan dat het actief wordt verkocht in overeenstemming met de in andere IFRSs gespecificeerde eenheid (die een individueel actief kan zijn). Dat is het geval zelfs als bij die waardering tegen reële waarde ervan wordt uitgegaan dat het maximale en optimale gebruik van het actief het gebruik ervan in combinatie met andere activa of met andere activa en verplichtingen is, omdat bij een waardering tegen reële waarde ervan wordt uitgegaan dat de marktdeelnemer de complementaire activa en de bijbehorende verplichtingen al bezit.

33

Alinea B3 beschrijft de toepassing van het concept waarderingspremisse voor niet-financiële activa.

Toepassing op verplichtingen en op eigen eigenvermogensinstrumenten van een entiteit

Algemene beginselen

34

Bij een waardering tegen reële waarde wordt ervan uitgegaan dat een financiële of niet-financiële verplichting of een eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit (bijvoorbeeld aandelenbelangen uitgegeven als vergoeding in een bedrijfscombinatie) wordt overgedragen aan een marktdeelnemer op de waarderingsdatum. Bij de overdracht van een verplichting of van een eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit wordt uitgegaan van het volgende:

(a)

Een verplichting zou blijven uitstaan en de verkrijgende marktdeelnemer zou verplicht zijn de verplichting na te komen. De verplichting zou niet worden afgewikkeld met de tegenpartij of anderszins worden afgelost op de waarderingsdatum.

(b)

Een eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit zou blijven uitstaan en de verkrijgende marktdeelnemer zou de aan het instrument verbonden rechten en verantwoordelijkheden overnemen. Het instrument zou niet worden ingetrokken of anderszins worden afgelost op de waarderingsdatum.

35

Zelfs als er geen waarneembare markt is die prijsinformatie biedt over de overdracht van een verplichting of van een eigen eigenvermogensinstrument van de entiteit (bijvoorbeeld omdat contractuele of andere juridische beperkingen de overdracht van dergelijke items verhinderen), kan er voor die items een waarneembare markt zijn als ze door andere partijen als activa worden gehouden (bijvoorbeeld een bedrijfsobligatie of een calloptie op aandelen van de entiteit).

36

In ieder geval moet een entiteit zo veel mogelijk relevante waarneembare inputs en zo weinig mogelijk niet-waarneembare inputs gebruiken om aan de doelstelling van een waardering tegen reële waarde te voldoen, namelijk het schatten van de prijs waartegen een regelmatige transactie om de verplichting of het eigenvermogensinstrument over te dragen zou plaatsvinden tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden.

Door andere partijen als activa gehouden verplichtingen en eigenvermogensinstrumenten

37

Als geen genoteerde prijs voor de overdracht van een identieke of soortgelijke verplichting of eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit beschikbaar is en het identieke item door een andere partij als een actief wordt gehouden, moet een entiteit de reële waarde van de verplichting of het eigenvermogensinstrument bepalen vanuit het perspectief van een marktdeelnemer die het identieke item als een actief houdt op de waarderingsdatum.

38

In dergelijke gevallen moet een entiteit de reële waarde van de verplichting of het eigenvermogensinstrument als volgt bepalen:

(a)

met behulp van de op een actieve markt genoteerde prijs voor het identieke item dat door een andere partij als een actief wordt gehouden, indien die prijs beschikbaar is.

(b)

als die prijs niet beschikbaar is, met behulp van andere waarneembare gegevens, zoals de op een niet-actieve markt genoteerde prijs voor het identieke item dat door een andere partij als een actief wordt gehouden.

(c)

als de waarneembare prijzen in (a) en (b) niet beschikbaar zijn, met behulp van een andere waarderingstechniek, zoals:

(i)

een batenbenadering (bijvoorbeeld een contantewaardetechniek die rekening houdt met de toekomstige kasstromen die een marktdeelnemer zou verwachten te ontvangen uit het houden van de verplichting of eigenvermogensinstrument als een actief; zie de alinea's B10 en B11).

(ii)

een marktbenadering (bijvoorbeeld het gebruik van genoteerde prijzen van soortgelijke verplichtingen of eigenvermogensinstrumenten die door andere partijen als activa worden gehouden; zie de alinea's B5 tot en met B7).

39

Een entiteit mag de genoteerde prijs van een verplichting die, of een eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit dat, door een andere partij als een actief wordt gehouden alleen aanpassen als er factoren zijn die specifiek zijn voor het actief en die niet van toepassing zijn op de waardering van de verplichting of het eigenvermogensinstrument tegen reële waarde. Een entiteit moet ervoor zorgen dat de prijs van het actief niet het effect weerspiegelt van een beperking die de verkoop van dat actief verhindert. Factoren die erop kunnen wijzen dat de genoteerde prijs van het actief moet worden gecorrigeerd, zijn onder meer:

(a)

De genoteerde prijs voor het actief heeft betrekking op een soortgelijke (maar niet identieke) verplichting die, of een soortgelijk (maar niet identiek) eigenvermogensinstrument dat, door een andere partij als een actief wordt gehouden. De verplichting of het eigenvermogensinstrument kan bijvoorbeeld een bepaald kenmerk hebben (bijvoorbeeld de kredietwaardigheid van de emittent) dat verschilt van het kenmerk dat wordt weerspiegeld in de reële waarde van de soortgelijke verplichting die, of het soortgelijke eigenvermogensinstrument dat, als een actief wordt gehouden.

(b)

De eenheid voor het actief is niet dezelfde als voor de verplichting of het eigenvermogensinstrument. Bijvoorbeeld voor verplichtingen weerspiegelt de prijs voor een actief in sommige gevallen een gecombineerde prijs voor een pakket bestaande uit zowel de door de emittent verschuldigde bedragen als een externe kredietbescherming. Als de eenheid voor de verplichting niet dezelfde is als de eenheid voor het gecombineerde pakket, is het doel het bepalen van de reële waarde van de verplichting van de emittent, niet de reële waarde van het gecombineerde pakket. In dergelijke gevallen zou de entiteit de waargenomen prijs voor het actief corrigeren om het effect van de externe kredietbescherming uit te sluiten.

Niet door andere partijen als activa gehouden verplichtingen en eigenvermogensinstrumenten

40

Als geen genoteerde prijs voor de overdracht van een identieke of soortgelijke verplichting of eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit beschikbaar is en het identieke item niet door een andere partij als een actief wordt gehouden, moet een entiteit de reële waarde van de verplichting of het eigenvermogensinstrument bepalen met behulp van een waarderingstechniek vanuit het perspectief van een marktdeelnemer die de verplichting verschuldigd is of de vordering op eigen vermogen heeft uitgegeven.

41

Bij de toepassing van een contantewaardetechniek zou een entiteit bijvoorbeeld rekening kunnen houden met:

(a)

de toekomstige uitstroom van geldmiddelen die een marktdeelnemer zou verwachten om de verplichting na te komen, inclusief de vergoeding die een marktdeelnemer zou verlangen voor het overnemen van de verplichting (zie de alinea's B31 tot en met B33).

(b)

het bedrag dat een marktdeelnemer zou ontvangen om een identieke verplichting of een identiek eigenvermogensinstrument aan te gaan of uit te geven, uitgaande van de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan bij de waardering van het identieke item (bijvoorbeeld dat het dezelfde kredietkenmerken heeft) op de belangrijkste (of voordeligste) markt voor de uitgifte van een verplichting of eigenvermogensinstrument met dezelfde contractuele voorwaarden.

Risico van verzuim

42

De reële waarde van een verplichting weerspiegelt het effect van het risico van verzuim. Het risico van verzuim omvat, maar is niet altijd beperkt tot, het eigen kredietrisico van een entiteit (zoals gedefinieerd in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing). Het risico van verzuim wordt verondersteld hetzelfde te zijn voor en na de overdracht van de verplichting.

43

Bij het bepalen van de reële waarde van een verplichting moet een entiteit rekening houden met het effect van haar kredietrisico (kredietwaardigheid) en eventuele andere factoren die van invloed kunnen zijn op de kans dat de verplichting al dan niet zal worden nagekomen. Dat effect kan verschillen afhankelijk van de verplichting, bijvoorbeeld:

(a)

of de verplichting een verplichting is om geldmiddelen te leveren (een financiële verplichting) dan wel een verplichting om goederen of diensten te leveren (een niet-financiële verplichting).

(b)

de voorwaarden van eventuele kredietbescherming met betrekking tot de verplichting.

44

De reële waarde van een verplichting weerspiegelt het effect van het risico van verzuim op basis van de eenheid van de verplichting. De emittent van een verplichting die is uitgegeven met een onlosmakelijke externe kredietbescherming die administratief los van de verplichting wordt verwerkt, mag het effect van de kredietbescherming (bijvoorbeeld de garantie van een schuld door een derde) niet opnemen in de waardering van de verplichting tegen reële waarde. Als de kredietbescherming administratief los van de verplichting wordt verwerkt, zou de emittent bij het bepalen van de reële waarde van de verplichting rekening houden met zijn eigen kredietwaardigheid en niet met die van de externe garantiegever.

Beperking die de overdracht van een verplichting of van een eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit verhindert

45

Bij het bepalen van de reële waarde van een verplichting of van een eigen eigenvermogensinstrument mag een entiteit een afzonderlijke input of een correctie van andere inputs met betrekking tot het bestaan van een beperking die de overdracht van het item verhindert niet opnemen. Het effect van een beperking die de overdracht van een verplichting of van een eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit verhindert, wordt impliciet of expliciet opgenomen in de andere inputs voor de waardering tegen reële waarde.

46

Bijvoorbeeld op de transactiedatum aanvaardden zowel de crediteur als de debiteur de transactieprijs voor de verplichting in de volle wetenschap dat de verplichting een beperking omvat die de overdracht ervan verhindert. Aangezien de beperking vervat is in de transactieprijs, is op de transactiedatum geen aparte input of geen correctie van een bestaande input vereist om het effect van de beperking op de overdracht te weerspiegelen. Zo ook is op latere waarderingsdata geen aparte input of geen correctie van een bestaande input vereist om het effect van de beperking op de overdracht te weerspiegelen.

Financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid

47

De reële waarde van een financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) is minimaal gelijk aan het onmiddellijk opeisbare bedrag, gedisconteerd vanaf de eerste datum waarop het bedrag zou kunnen worden opgeëist.

Toepassing op financiële activa en financiële verplichtingen met posities die de marktrisico's of het kredietrisico van de tegenpartijen compenseren

48

Een entiteit die een groep van financiële activa en financiële verplichtingen houdt, is blootgesteld aan marktrisico's (zoals gedefinieerd in IFRS 7) en aan het kredietrisico (zoals gedefinieerd in IFRS 7) van elk van de tegenpartijen. Als de entiteit die groep van financiële activa en financiële verplichtingen beheert op basis van haar nettoblootstelling aan marktrisico's of het kredietrisico, is het de entiteit toegestaan om een uitzondering op deze IFRS toe te passen voor het bepalen van de reële waarde. Deze uitzondering staat een entiteit toe om de reële waarde van een groep van financiële activa en financiële verplichtingen te bepalen op basis van de prijs die zou worden ontvangen om een nettolongpositie (dat wil zeggen een actief) voor een bepaalde risicoblootstelling te verkopen of om een nettoshortpositie (dat wil zeggen een verplichting) voor een bepaalde risicoblootstelling over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden. Derhalve moet een entiteit de reële waarde van de groep van financiële activa en financiële verplichtingen bepalen in overeenstemming met hoe marktdeelnemers de nettorisicoblootstelling op de waarderingsdatum zouden waarderen.

49

Een entiteit mag alleen gebruik maken van de in alinea 48 beschreven uitzondering als ze elk van de volgende punten doet:

(a)

de entiteit beheert de groep van financiële activa en financiële verplichtingen op basis van haar nettoblootstelling aan een bepaald marktrisico (of risico's) of aan het kredietrisico van een bepaalde tegenpartij in overeenstemming met de gedocumenteerde risicomanagement- of beleggingsstrategie van de entiteit;

(b)

de entiteit verschaft op die basis informatie over de groep van financiële activa en financiële verplichtingen aan haar managers op sleutelposities, zoals gedefinieerd in IAS 24 Informatieverschaffing over verbonden partijen; en

(c)

de entiteit is verplicht of heeft ervoor gekozen om deze financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde te waarderen in het overzicht van de financiële positie aan het eind van elke verslagperiode.

50

De uitzondering in alinea 48 heeft geen betrekking op de presentatie van de jaarrekening. In sommige gevallen wijkt de basis voor de presentatie van financiële instrumenten in het overzicht van de financiële positie af van de basis voor de waardering van financiële instrumenten, bijvoorbeeld als een IFRS niet voorschrijft of toestaat dat financiële instrumenten op nettobasis worden gepresenteerd. In dergelijke gevallen is het mogelijk dat een entiteit de aanpassingen op portefeuilleniveau (zie de alinea's 53 tot en met 56) moet toerekenen aan de individuele activa of verplichtingen die deel uitmaken van de groep van financiële activa en financiële verplichtingen die op basis van de nettorisicoblootstelling van de entiteit worden beheerd. Een entiteit moet dergelijke toerekeningen op een redelijke en consistente basis uitvoeren met behulp van een methode die in de gegeven omstandigheden geëigend is.

51

Een entiteit moet een beslissing inzake de grondslag voor financiële verslaggeving nemen in overeenstemming met IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten om gebruik te maken van de in alinea 48 beschreven uitzondering. Een entiteit die gebruik maakt van de uitzondering moet die grondslag voor financiële verslaggeving, met inbegrip van zijn beleid inzake de toerekening van bied-laatcorrecties (zie de alinea's 53 tot en met 55) en kredietaanpassingen (zie alinea 56), indien van toepassing, in elke periode consistent toepassen voor een bepaalde portefeuille.

52

De in alinea 48 beschreven uitzondering is alleen van toepassing op financiële activa en financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering of IFRS 9 Financiële instrumenten vallen.

Blootstelling aan marktrisico's

53

Als gebruik wordt gemaakt van de in alinea 48 beschreven uitzondering bij het bepalen van de reële waarde van een groep van financiële activa en financiële verplichtingen die wordt beheerd op basis van de nettoblootstelling van de entiteit aan een bepaald marktrisico (of risico's), moet de entiteit de prijs binnen de bandbreedte tussen bied- en laatprijs die in de gegeven omstandigheden het meest representatief is voor de reële waarde toepassen op de nettoblootstelling van de entiteit aan deze marktrisico's (zie de alinea's 70 en 71).

54

Als gebruik wordt gemaakt van de in alinea 48 beschreven uitzondering, moet een entiteit ervoor zorgen dat het marktrisico (of risico's) waaraan ze is blootgesteld binnen die groep van financiële activa en financiële verplichtingen nagenoeg hetzelfde is. Een entiteit zou bijvoorbeeld het aan een financieel actief verbonden renterisico niet combineren met het aan een financiële verplichting verbonden commodityprijsrisico, omdat dit de blootstelling van de entiteit aan het rente- of commodityprijsrisico niet zou beperken. Als gebruik wordt gemaakt van de in alinea 48 beschreven uitzondering, moet bij de waardering van de financiële activa en financiële verplichtingen binnen de groep tegen reële waarde rekening worden gehouden met elk basisrisico dat voortvloeit uit het feit dat de marktrisicoparameters niet identiek zijn.

55

Zo ook moet de duur van de blootstelling van de entiteit aan een bepaald marktrisico (of risico's) dat voortvloeit uit de financiële activa en financiële verplichtingen nagenoeg dezelfde zijn. Bijvoorbeeld een entiteit die een futurescontract met een looptijd van 12 maanden gebruikt tegen de kasstromen die verband houden met de blootstelling aan renterisico gedurende 12 maanden op een financieel instrument met een looptijd van 5 jaar binnen een groep die alleen uit die financiële activa en financiële verplichtingen bestaat, moet de reële waarde van de blootstelling aan renterisico gedurende 12 maanden bepalen op nettobasis en moet de reële waarde van de resterende blootstelling aan renterisico (dat wil zeggen in het tweede tot en met vijfde jaar) bepalen op brutobasis.

Blootstelling aan het kredietrisico van een bepaalde tegenpartij

56

Als gebruik wordt gemaakt van de in alinea 48 beschreven uitzondering bij het bepalen van de reële waarde van een groep van financiële activa en financiële verplichtingen die met een bepaalde tegenpartij zijn aangegaan, moet de entiteit het effect van haar nettoblootstelling aan het kredietrisico van die tegenpartij of de nettoblootstelling van de tegenpartij aan het kredietrisico van de entiteit opnemen in de waardering tegen reële waarde indien marktdeelnemers rekening zouden houden met eventuele bestaande overeenkomsten die de blootstelling aan kredietrisico beperken in geval van verzuim (bijvoorbeeld een raamverrekeningsovereenkomst met de tegenpartij of een overeenkomst die de uitwisseling van een zekerheid vereist op basis van de nettoblootstelling van elke partij aan het kredietrisico van de andere partij). De waardering tegen reële waarde moet de verwachtingen van marktdeelnemers omtrent de kans dat een dergelijke overeenkomst in geval van verzuim juridisch afdwingbaar zou zijn, weerspiegelen.

Reële waarde bij eerste opname

57

Wanneer een actief wordt verworven of een verplichting wordt overgenomen in een beurstransactie voor dat actief of die verplichting, is de transactieprijs de prijs die is betaald om het actief te verwerven of die is ontvangen om de verplichting over te nemen (een prijs op de inkoopmarkt). De reële waarde van het actief of de verplichting daarentegen is de prijs die bij verkoop van het actief zou worden ontvangen of die bij overdracht van de verplichting zou worden betaald (een prijs op de verkoopmarkt). Entiteiten verkopen activa niet noodzakelijk tegen de prijzen die ze voor de verwerving ervan hebben betaald. Zo ook dragen entiteiten verplichtingen niet noodzakelijk over tegen de prijzen die ze voor de overname ervan hebben ontvangen.

58

In veel gevallen zal de transactieprijs gelijk zijn aan de reële waarde (dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als op de transactiedatum de transactie om een actief te kopen plaatsvindt op de markt waarop het actief zou worden verkocht).

59

Bij het bepalen of de reële waarde bij eerste opname gelijk is aan de transactieprijs, moet een entiteit rekening houden met factoren die specifiek zijn voor de transactie en voor het actief of de verplichting. Alinea B4 beschrijft situaties waarin de transactieprijs mogelijk niet de reële waarde van een actief of een verplichting bij eerste opname vertegenwoordigt.

60

Als een andere IFRS voorschrijft of toestaat dat een entiteit een actief of verplichting bij eerste opname waardeert tegen reële waarde en de transactieprijs afwijkt van de reële waarde, moet de entiteit de resulterende winst of het resulterende verlies in de winst-en-verliesrekening opnemen, tenzij die IFRS anders bepaalt.

Waarderingstechnieken

61

Een entiteit moet waarderingstechnieken gebruiken die in de gegeven omstandigheden geëigend zijn en waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn om de reële waarde te bepalen, waarbij de entiteit zo veel mogelijk relevante waarneembare inputs en zo weinig mogelijk niet-waarneembare inputs moet gebruiken.

62

Het doel van het gebruik van een waarderingstechniek is het schatten van de prijs waartegen een regelmatige transactie om het actief te verkopen of de verplichting over te dragen zou plaatsvinden tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden. Drie veelgebruikte waarderingstechnieken zijn de marktbenadering, de kostenbenadering en de batenbenadering. De belangrijkste aspecten van deze benaderingen zijn samengevat in de alinea's B5 tot en met B11. Een entiteit moet waarderingstechnieken gebruiken die in overeenstemming zijn met een of meer van deze benaderingen om de reële waarde te bepalen.

63

In sommige gevallen is een enkele waarderingstechniek geëigend (bijvoorbeeld bij de waardering van een actief of een verplichting met behulp van op een actieve markt genoteerde prijzen voor identieke activa of verplichtingen). In andere gevallen zijn meerdere waarderingstechnieken geëigend (dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij de waardering van een kasstroomgenererende eenheid). Als meerdere waarderingstechnieken worden gebruikt om de reële waarde te bepalen, moeten de resultaten (dat wil zeggen de respectieve indicaties van de reële waarde) worden beoordeeld rekening houdend met de redelijkheid van het bereik van de door deze resultaten aangegeven waarden. Een waardering tegen reële waarde is het punt binnen dat bereik dat in de gegeven omstandigheden het meest representatief is voor de reële waarde.

64

Als de transactieprijs de reële waarde bij eerste opname is en een waarderingstechniek die gebruik maakt van niet-waarneembare inputs zal worden gehanteerd om de reële waarde in latere periodes te bepalen, moet de waarderingstechniek zo worden gekalibreerd dat bij eerste opname het resultaat van de waarderingstechniek gelijk is aan de transactieprijs. Kalibratie zorgt ervoor dat de waarderingstechniek de huidige marktomstandigheden weerspiegelt, en helpt een entiteit om te bepalen of een aanpassing van de waarderingstechniek nodig is (het actief of de verplichting kan bijvoorbeeld een kenmerk hebben waarmee de waarderingstechniek geen rekening houdt). Na eerste opname moet een entiteit bij het bepalen van de reële waarde met behulp van een of meer waarderingstechnieken die niet-waarneembare inputs gebruiken ervoor zorgen dat deze waarderingstechnieken op de waarderingsdatum waarneembare marktgegevens (bijvoorbeeld de prijs van een soortgelijk actief of een soortgelijke verplichting) weerspiegelen.

65

Waarderingstechnieken die worden gebruikt om de reële waarde te bepalen, moeten consequent worden toegepast. Een verandering in een waarderingstechniek of de toepassing ervan (bijvoorbeeld een wijziging van de weging ervan als meerdere waarderingstechnieken worden gebruikt, of een wijziging van een aanpassing van een waarderingstechniek) is geëigend als de wijziging resulteert in een waardering die in de gegeven omstandigheden net zo of meer representatief is voor de reële waarde. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een van de volgende gebeurtenissen plaatsvindt:

(a)

er ontwikkelen zich nieuwe markten;

(b)

er komt nieuwe informatie beschikbaar;

(c)

eerder gebruikte informatie is niet meer beschikbaar;

(d)

waarderingstechnieken worden beter; of

(e)

de marktomstandigheden veranderen.

66

Herzieningen die voortvloeien uit een wijziging van de waarderingstechniek of de toepassing ervan, moeten worden verwerkt als een schattingswijziging in overeenstemming met IAS 8. De in IAS 8 beschreven informatieverschaffing voor een schattingswijziging is niet vereist voor herzieningen die voortvloeien uit een wijziging van een waarderingstechniek of de toepassing ervan.

Inputs bij waarderingstechnieken

Algemene beginselen

67

Waarderingstechnieken die worden gebruikt om de reële waarde te bepalen, moeten zo veel mogelijk relevante waarneembare inputs en zo weinig mogelijk niet-waarneembare inputs gebruiken.

68

Voorbeelden van markten waarin inputs waarneembaar kunnen zijn voor sommige activa en verplichtingen (bijvoorbeeld financiële instrumenten) zijn beurzen, dealermarkten, makelaarsmarkten en markten zonder bemiddeling van tussenpersonen (zie alinea B34).

69

Een entiteit moet inputs kiezen die in overeenstemming zijn met de kenmerken van het actief of de verplichting waarmee marktdeelnemers in een transactie voor het actief of de verplichting rekening zouden houden (zie de alinea's 11 en 12). In sommige gevallen leiden deze kenmerken tot het aanbrengen van een aanpassing, zoals een premie of korting (bijvoorbeeld een zeggenschapspremie of een korting op basis van het ontbreken van overheersende zeggenschap in een belang). Bij een waardering tegen reële waarde mag geen rekening worden gehouden met een premie of korting die niet in overeenstemming is met de eenheid in de IFRS die waardering tegen reële waarde voorschrijft of toestaat (zie de alinea's 13 en 14). Premies of kortingen die grootte weerspiegelen als een kenmerk van de houdstermaatschappij van de entiteit (meer bepaald een blokkeringsfactor die de genoteerde prijs van een actief of verplichting aanpast omdat het normale dagelijkse handelsvolume van de markt niet voldoende is om de door de entiteit gehouden hoeveelheid te verwerken, zoals omschreven in alinea 80) in plaats van als een kenmerk van het actief of de verplichting (bijvoorbeeld een zeggenschapspremie bij het bepalen van de reële waarde van een belang met overheersende zeggenschap) zijn niet toegestaan in een waardering tegen reële waarde. Als er voor een actief of verplichting een op een actieve markt genoteerde prijs is (dat wil zeggen een input van niveau 1), moet een entiteit bij het bepalen van de reële waarde in ieder geval die prijs gebruiken zonder aanpassing, tenzij anders vermeld in alinea 79.

Op bied- en laatprijzen gebaseerde inputs

70

Als een actief dat, of een verplichting die, tegen reële waarde wordt gewaardeerd een bied- en laatprijs heeft (bijvoorbeeld een input van een dealermarkt), moet de prijs in de bandbreedte tussen bied- en laatprijs die in de gegeven omstandigheden het meest representatief is voor de reële waarde worden gebruikt om de reële waarde te bepalen, ongeacht waar de input wordt ingedeeld in de reëlewaardehiërarchie (dat wil zeggen niveau 1, 2 of 3; zie de alinea's 72 tot en met 90). Het gebruik van biedprijzen voor activaposities en laatprijzen voor verplichtingposities is toegestaan, maar niet verplicht.

71

Deze IFRS sluit niet het gebruik uit van waardering tegen middenkoersen of andere waarderingsregels die door marktdeelnemers worden gebruikt als een praktisch hulpmiddel voor waarderingen tegen reële waarde in de bandbreedte tussen bied- en laatprijs.

Reëlewaardehiërarchie

72

Om de consistentie en vergelijkbaarheid van waarderingen tegen reële waarde en de daarmee samenhangende informatieverschaffing te verhogen, stelt deze IFRS een reëlewaardehiërarchie vast die de inputs voor waarderingstechnieken die worden gebruikt om de reële waarde te bepalen, indeelt in drie niveaus (zie de alinea's 76 tot en met 90). De reëlewaardehiërarchie geeft de hoogste prioriteit aan op actieve markten genoteerde prijzen (niet-gecorrigeerd) voor identieke activa of verplichtingen (inputs van niveau 1), en de laagste prioriteit aan niet-waarneembare inputs (inputs van niveau 3).

73

In sommige gevallen kunnen de inputs die worden gebruikt voor het bepalen van de reële waarde van een actief of verplichting worden ingedeeld in verschillende niveaus van de reëlewaardehiërarchie. In die gevallen wordt de waardering tegen reële waarde in haar geheel ingedeeld in hetzelfde niveau van de reëlewaardehiërarchie als de input van het laagste niveau die significant is voor de gehele waardering. De beoordeling van de significantie van een bepaalde input voor de gehele waardering vereist oordeelsvorming, waarbij rekening moet worden gehouden met factoren die specifiek zijn voor het actief of de verplichting. Aanpassingen om te komen tot waarderingen die gebaseerd zijn op de reële waarde, zoals verkoopkosten bij het bepalen van de reële waarde minus verkoopkosten, mogen niet in aanmerking worden genomen bij het bepalen van het niveau van de reëlewaardehiërarchie waarin een waardering tegen reële waarde wordt ingedeeld.

74

De beschikbaarheid van relevante inputs en hun relatieve subjectiviteit kunnen de keuze van geëigende waarderingstechnieken beïnvloeden (zie alinea 61). De reëlewaardehiërarchie kent echter prioriteiten toe aan de inputs voor waarderingstechnieken, niet aan de waarderingstechnieken die worden gebruikt om de reële waarde te bepalen. Bijvoorbeeld een waardering tegen reële waarde die is ontwikkeld met behulp van een contantewaardetechniek zou kunnen worden ingedeeld in niveau 2 of niveau 3, afhankelijk van de inputs die significant zijn voor de gehele waardering en het niveau van de reëlewaardehiërarchie waarin die inputs worden ingedeeld.

75

Als een waarneembare input een aanpassing vereist met behulp van een niet-waarneembare input en die aanpassing resulteert in een aanzienlijk hogere of lagere reële waarde, zou de resulterende waardering worden ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie. Als bijvoorbeeld een marktdeelnemer bij de schatting van de prijs van een actief rekening zou houden met het effect van een beperking op de verkoop van dat actief, zou een entiteit de genoteerde prijs aanpassen om het effect van die beperking te weerspiegelen. Als die genoteerde prijs een input van niveau 2 is en de aanpassing een niet-waarneembare input is die significant is voor de gehele waardering, zou de waardering worden ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie.

Inputs van niveau 1

76

Inputs van niveau 1 zijn op actieve markten genoteerde prijzen (niet gecorrigeerd) voor identieke activa of verplichtingen waartoe de entiteit toegang heeft op de waarderingsdatum.

77

Een op een actieve markt genoteerde prijs is de meest betrouwbare aanwijzing voor de reële waarde en moet indien beschikbaar zonder correctie worden gebruikt om de reële waarde te bepalen, tenzij anders vermeld in alinea 79.

78

Een input van niveau 1 zal beschikbaar zijn voor veel financiële activa en financiële verplichtingen, waarvan sommige mogelijk op meerdere actieve markten (bijvoorbeeld op verschillende beurzen) worden verhandeld. Daarom ligt de nadruk binnen niveau 1 op het bepalen van elk van de volgende twee punten:

(a)

de belangrijkste markt voor het actief of de verplichting of, als er geen belangrijkste markt is, de voordeligste markt voor het actief of de verplichting; en

(b)

of de entiteit een transactie voor het actief of de verplichting kan aangaan tegen de prijs op die markt op de waarderingsdatum.

79

Een entiteit mag een input van niveau 1 niet aanpassen, behalve in de volgende omstandigheden:

(a)

als een entiteit een groot aantal soortgelijke (maar niet identieke) tegen reële waarde gewaardeerde activa of verplichtingen (bijvoorbeeld obligaties) houdt en een op een actieve markt genoteerde prijs beschikbaar is maar niet gemakkelijk toegankelijk is voor elk van deze activa of verplichtingen afzonderlijk (dat wil zeggen gezien het grote aantal soortgelijke activa of verplichtingen die door de entiteit worden gehouden, zou het moeilijk zijn om op de waarderingsdatum prijsinformatie te verkrijgen voor elk individueel actief of elke individuele verplichting). In dat geval mag een entiteit, als een praktisch hulpmiddel, de reële waarde bepalen met behulp van een alternatieve prijsbepalingsmethode die niet uitsluitend op genoteerde prijzen steunt (bijvoorbeeld ‧matrixwaardering‧). Het gebruik van een alternatieve prijsbepalingsmethode resulteert echter in een waardering tegen reële waarde die in een lager niveau van de reëlewaardehiërarchie wordt ingedeeld.

(b)

als een op een actieve markt genoteerde prijs niet de reële waarde op de waarderingsdatum vertegenwoordigt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als significante gebeurtenissen (zoals transacties op een markt zonder bemiddeling van tussenpersonen, transacties op een makelaarsmarkt of aankondigingen) plaatsvinden na sluiting van een markt maar vóór de waarderingsdatum. Een entiteit moet een beleid voor het identificeren van gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op waarderingen tegen reële waarde vaststellen en consequent toepassen. Als de genoteerde prijs echter wordt aangepast op basis van nieuwe informatie, resulteert de aanpassing in een waardering tegen reële waarde die in een lager niveau van de reëlewaardehiërarchie wordt ingedeeld.

(c)

bij het bepalen van de reële waarde van een verplichting of van een eigen eigenvermogensinstrument van een entiteit met behulp van de genoteerde prijs voor het identieke item dat op een actieve markt als een actief wordt verhandeld en die prijs moet worden gecorrigeerd voor factoren die specifiek zijn voor het item of het actief (zie alinea 39). Als geen aanpassing van de genoteerde prijs van het actief vereist is, is het resultaat een waardering tegen reële waarde die in niveau 1 van de reëlewaardehiërarchie wordt ingedeeld. Een aanpassing van de genoteerde prijs van het actief resulteert echter in een waardering tegen reële waarde die in een lager niveau van de reëlewaardehiërarchie wordt ingedeeld.

80

Als een entiteit een positie in een enkel actief of een enkele verplichting houdt (met inbegrip van een positie die bestaat uit een groot aantal identieke activa of verplichtingen, zoals financiële instrumenten) en het actief of de verplichting op een actieve markt wordt verhandeld, moet de reële waarde van het actief of de verplichting worden bepaald binnen niveau 1 als het product van de genoteerde prijs voor het individuele actief of de individuele verplichting en de door de entiteit gehouden hoeveelheid. Dit geldt ook als het normale dagelijkse handelsvolume van een markt niet voldoende is om de gehouden hoeveelheid te verwerken en de plaatsing van orders om de positie in een enkele transactie te verkopen de genoteerde prijs kan beïnvloeden.

Inputs van niveau 2

81

Inputs van niveau 2 zijn andere inputs dan in niveau 1 opgenomen genoteerde prijzen die direct of indirect voor het actief of de verplichting waarneembaar zijn.

82

Als het actief of de verplichting een vastgestelde (contractuele) looptijd heeft, moet een input van niveau 2 waarneembaar zijn gedurende nagenoeg de gehele looptijd van het actief of de verplichting. Inputs van niveau 2 omvatten:

(a)

op actieve markten genoteerde prijzen voor soortgelijke activa of verplichtingen.

(b)

op niet-actieve markten genoteerde prijzen voor identieke of soortgelijke activa of verplichtingen.

(c)

andere inputs dan genoteerde prijzen die voor het actief of de verplichting waarneembaar zijn, bijvoorbeeld:

(i)

rentevoeten en rentecurves die regelmatig worden gepubliceerd;

(ii)

impliciete volatiliteiten; en

(iii)

creditspreads (renteverschillen).

(d)

door de markt onderbouwde inputs.

83

Aanpassingen aan inputs van niveau 2 hangen af van factoren die specifiek zijn voor het actief of de verplichting. Deze factoren omvatten:

(a)

de staat of locatie van het actief;

(b)

de mate waarin inputs verband houden met items die vergelijkbaar zijn met het actief of de verplichting (met inbegrip van de in alinea 39 beschreven factoren); en

(c)

het volume of activiteitsniveau in de markten waarin de inputs worden waargenomen.

84

Een aanpassing aan een input van niveau 2 die significant is voor de gehele waardering kan resulteren in een waardering tegen reële waarde die wordt ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie als de aanpassing gebruik maakt van significante niet-waarneembare inputs.

85

Alinea B35 beschrijft het gebruik van inputs van niveau 2 voor bepaalde activa en verplichtingen.

Inputs van niveau 3

86

Inputs van niveau 3 zijn niet-waarneembare inputs voor het actief of de verplichting.

87

Niet-waarneembare inputs moeten worden gebruikt om de reële waarde te bepalen voor zover geen relevante waarneembare inputs beschikbaar zijn, waarbij situaties mogelijk zijn waarin er op de waarderingsdatum weinig of geen marktactiviteit voor het actief of de verplichting is. Het doel van de waardering tegen reële waarde blijft echter hetzelfde, namelijk een prijs op de verkoopmarkt op de waarderingsdatum vanuit het perspectief van een marktdeelnemer die het actief bezit of de verplichting verschuldigd is. Daarom moeten niet-waarneembare inputs de veronderstellingen weerspiegelen waarvan marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting zouden uitgaan, met inbegrip van veronderstellingen over risico's.

88

Veronderstellingen over risico's omvatten het risico dat inherent is aan een bepaalde waarderingstechniek die wordt gebruikt om de reële waarde te bepalen (zoals een waarderingsmodel) en het risico dat inherent is aan de inputs voor de waarderingstechniek. Een waardering die geen correctie voor risico omvat, zou geen waardering tegen reële waarde vertegenwoordigen als marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting wel een correctie voor risico zouden opnemen. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn om een correctie voor risico op te nemen als er grote onzekerheid over de waardering bestaat (bijvoorbeeld als er zich een aanzienlijke daling van het volume of activiteitsniveau heeft voorgedaan in vergelijking met de normale marktactiviteit voor het actief of de verplichting, of soortgelijke activa of verplichtingen, en de entiteit heeft bepaald dat de transactieprijs of genoteerde prijs niet de reële waarde vertegenwoordigt, zoals beschreven in de alinea's B37 tot en met B47).

89

Een entiteit moet niet-waarneembare inputs ontwikkelen met behulp van de beste informatie die in de gegeven omstandigheden beschikbaar is; dit kan eigen gegevens van de entiteit omvatten. Bij de ontwikkeling van niet-waarneembare inputs mag een entiteit beginnen met haar eigen gegevens, maar moet ze deze gegevens aanpassen als redelijkerwijs beschikbare informatie aangeeft dat andere marktdeelnemers andere gegevens zouden gebruiken of als er iets bijzonders is met de entiteit waarvan andere marktdeelnemers geen weet kunnen hebben (bijvoorbeeld een entiteitspecifieke synergie). Een entiteit hoeft niet alles in het werk te stellen om informatie over de veronderstellingen van marktdeelnemers te verkrijgen. Een entiteit moet wel rekening houden met alle informatie over veronderstellingen van marktdeelnemers die redelijkerwijs beschikbaar is. Niet-waarneembare inputs die op de hierboven beschreven wijze zijn ontwikkeld, worden beschouwd als veronderstellingen van marktdeelnemers en voldoen aan de doelstelling van een waardering tegen reële waarde.

90

Alinea B36 beschrijft het gebruik van inputs van niveau 3 voor bepaalde activa en verplichtingen.

INFORMATIEVERSCHAFFING

91

Een entiteit moet informatie verschaffen die de gebruikers van haar jaarrekening helpt bij de beoordeling van de volgende twee punten:

(a)

voor activa en verplichtingen die na eerste opname op terugkerende of eenmalige basis tegen reële waarde worden gewaardeerd in het overzicht van de financiële positie, de waarderingstechnieken en inputs die bij de ontwikkeling van die waarderingen zijn gebruikt.

(b)

voor terugkerende waarderingen tegen reële waarde die zijn ontwikkeld met behulp van significante niet-waarneembare inputs (niveau 3), het effect van de waarderingen op de winst of het verlies of op de niet in winst of verlies opgenomen resultaten voor de periode.

92

Om aan de in alinea 91 beschreven doelstellingen te voldoen, moet een entiteit rekening houden met elk van de volgende punten:

(a)

de mate van detaillering die nodig is om aan de vereisten inzake informatieverschaffing te voldoen;

(b)

hoeveel nadruk moet worden gelegd op elk van de verschillende vereisten;

(c)

hoeveel samenvoeging of opsplitsing moet worden ondernomen; en

(d)

of gebruikers van de jaarrekening aanvullende informatie nodig hebben om de verstrekte kwantitatieve informatie te beoordelen.

Als de in overeenstemming met deze IFRS en andere IFRSs verstrekte informatie niet volstaat om aan de in alinea 91 beschreven doelstellingen te voldoen, moet een entiteit aanvullende informatie verstrekken die nodig is om aan die doelstellingen te voldoen.

93

Om aan de in alinea 91 beschreven doelstellingen te voldoen, moet een entiteit voor elke categorie van activa en verplichtingen (zie alinea 94 voor informatie over het bepalen van de juiste categorieën van activa en verplichtingen) die tegen reële waarde worden gewaardeerd (inclusief waarderingen op basis van de reële waarde die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS vallen) ten minste de volgende informatie verstrekken in het overzicht van de financiële positie na eerste opname:

(a)

voor terugkerende en eenmalige waarderingen tegen reële waarde, de waardering tegen reële waarde aan het eind van de verslagperiode, en voor eenmalige waarderingen tegen reële waarde, de redenen voor de waardering. Terugkerende waarderingen van activa of verplichtingen tegen reële waarde zijn die welke andere IFRSs voorschrijven of toestaan in het overzicht van de financiële positie aan het eind van elke verslagperiode. Eenmalige waarderingen tegen reële waarde van activa of verplichtingen zijn die welke andere IFRSs voorschrijven of toestaan in het overzicht van de financiële positie in bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld als een entiteit een voor verkoop aangehouden actief waardeert tegen reële waarde minus verkoopkosten in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten omdat de reële waarde minus verkoopkosten van het actief lager is dan zijn boekwaarde).

(b)

voor terugkerende en eenmalige waarderingen tegen reële waarde, het niveau van de reëlewaardehiërarchie waarin de waarderingen tegen reële waarde in hun geheel zijn ingedeeld (niveau 1, 2 of 3).

(c)

voor aan het eind van de verslagperiode aangehouden activa en verplichtingen die op terugkerende basis tegen reële waarde worden gewaardeerd, de bedragen van eventuele overdrachten tussen niveau 1 en niveau 2 van de reëlewaardehiërarchie, de redenen voor deze overdrachten en het beleid van de entiteit voor het bepalen wanneer overdrachten tussen niveaus geacht worden te hebben plaatsgevonden (zie alinea 95). Overdrachten naar elk niveau moeten afzonderlijk van overdrachten vanuit elk niveau worden vermeld en toegelicht.

(d)

voor terugkerende en eenmalige waarderingen tegen reële waarde die in niveau 2 en niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie zijn ingedeeld, een beschrijving van de waarderingstechniek(en) en de inputs die bij de waardering tegen reële waarde zijn gebruikt. In geval van een wijziging van de waarderingstechniek (bijvoorbeeld de verandering van een marktbenadering naar een batenbenadering of het gebruik van een aanvullende waarderingstechniek), moet de entiteit die wijziging en de reden(en) ervoor vermelden. Voor waarderingen tegen reële waarde die zijn ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie, moet een entiteit kwantitatieve informatie verstrekken over de significante niet-waarneembare inputs die bij de waardering tegen reële waarde zijn gebruikt. Een entiteit is niet verplicht om kwantitatieve informatie te creëren teneinde aan deze vereiste inzake informatieverschaffing te voldoen als de entiteit bij het bepalen van de reële waarde geen kwantitatieve niet-waarneembare inputs heeft ontwikkeld (bijvoorbeeld wanneer een entiteit prijzen van voorgaande transacties of prijsinformatie van derden gebruikt zonder deze aan te passen). Bij het verstrekken van deze informatie mag een entiteit echter geen kwantitatieve niet-waarneembare inputs negeren die significant zijn voor de waardering tegen reële waarde en die redelijkerwijs beschikbaar zijn voor de entiteit.

(e)

voor terugkerende waarderingen tegen reële waarde die zijn ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie, een aansluiting tussen de begin- en eindsaldi, met afzonderlijke vermelding van de veranderingen tijdens de periode die kunnen worden toegerekend aan:

(i)

totale winsten of verliezen over de periode die in de winst-en-verliesrekening zijn opgenomen, en de post(en) in de winst-en-verliesrekening waarin die winsten of verliezen zijn opgenomen;

(ii)

totale winsten of verliezen over de periode die in niet in winst of verlies opgenomen resultaten zijn opgenomen, en de post(en) in niet in winst of verlies opgenomen resultaten waarin die winsten of verliezen zijn opgenomen;

(iii)

aankopen, verkopen, uitgiften en afwikkelingen (waarbij elk type verandering afzonderlijk moet worden vermeld);

(iv)

de bedragen van eventuele overdrachten naar of vanuit niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie, de redenen voor deze overdrachten en het beleid van de entiteit voor het bepalen wanneer overdrachten tussen niveaus geacht worden te hebben plaatsgevonden (zie alinea 95). Overdrachten naar niveau 3 moeten afzonderlijk van overdrachten vanuit niveau 3 worden vermeld en toegelicht.

(f)

voor terugkerende waarderingen tegen reële waarde die zijn ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie, het bedrag van de totale winsten of verliezen over de periode in (e)(i) dat is opgenomen in de winst die, of het verlies dat, is toe te rekenen aan de verandering in niet-gerealiseerde winsten of verliezen die verband houden met deze aan het eind van de verslagperiode aangehouden activa en verplichtingen, en de post(en) in de winst-en-verliesrekening waarin deze niet-gerealiseerde winsten of verliezen zijn opgenomen.

(g)

voor terugkerende en eenmalige waarderingen tegen reële waarde die zijn ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie, een beschrijving van de door de entiteit gebruikte waarderingsprocessen (met inbegrip van, bijvoorbeeld, hoe een entiteit haar waarderingsbeleid en -procedures bepaalt en hoe ze veranderingen in waarderingen tegen reële waarde van periode tot periode analyseert).

(h)

voor terugkerende waarderingen tegen reële waarde die zijn ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie:

(i)

voor al dergelijke waarderingen, een beschrijving van de gevoeligheid van de waardering tegen reële waarde voor veranderingen in niet-waarneembare inputs als een verandering in die inputs naar een ander bedrag zou kunnen leiden tot een significant hogere of lagere waardering tegen reële waarde. Als er onderlinge relaties zijn tussen deze inputs en andere niet-waarneembare inputs die in de waardering tegen reële waarde zijn gebruikt, moet een entiteit ook een beschrijving van deze onderlinge relaties geven en moet ze vermelden hoe deze het effect van veranderingen in de niet-waarneembare inputs op de waardering tegen reële waarde kunnen vergroten of beperken. Om aan deze vereiste inzake informatieverschaffing te voldoen, moet de beschrijving van de gevoeligheid voor veranderingen in niet-waarneembare inputs ten minste de bij de naleving van (d) vermelde niet-waarneembare inputs omvatten.

(ii)

voor financiële activa en financiële verplichtingen geldt dat als de verandering van een of meer van de niet-waarneembare inputs ter weerspiegeling van redelijkerwijs mogelijke alternatieve veronderstellingen de reële waarde significant zou wijzigen, de entiteit dit feit moet vermelden en het effect van deze wijzigingen moet toelichten. De entiteit moet toelichten hoe het effect van een wijziging om een redelijkerwijs mogelijke alternatieve veronderstelling te weerspiegelen is berekend. In dit verband moet de significantie worden beoordeeld in relatie tot de winst of het verlies en de totale activa of totale verplichtingen of, indien veranderingen in de reële waarde zijn opgenomen in niet in winst of verlies opgenomen resultaten, het totale eigen vermogen.

(i)

voor terugkerende en eenmalige waarderingen tegen reële waarde geldt dat als het maximale en optimale gebruik van een niet-financieel actief verschilt van zijn huidige gebruik, een entiteit dat feit moet vermelden en moet toelichten waarom het niet-financiële actief wordt gebruikt op een wijze die afwijkt van zijn maximale en optimale gebruik.

94

Een entiteit moet geëigende categorieën van activa en verplichtingen bepalen op de basis van:

(a)

de aard, de kenmerken en de risico's van het actief of de verplichting; en

(b)

het niveau van de reëlewaardehiërarchie waarin de waardering tegen reële waarde is ingedeeld.

Mogelijk moet het aantal categorieën groter zijn voor waarderingen tegen reële waarde die zijn ingedeeld in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie, omdat de onzekerheid en subjectiviteit bij die waarderingen groter is. Het bepalen van geëigende categorieën van activa en verplichtingen waarvoor informatie over waarderingen tegen reële waarde moet worden verschaft, vereist oordeelsvorming. Een categorie van activa en verplichtingen zal vaak een grotere opsplitsing vereisen dan de in het overzicht van de financiële positie gepresenteerde posten. Een entiteit moet echter voldoende informatie verschaffen om een aansluiting mogelijk te maken met de in het overzicht van de financiële positie gepresenteerde posten. Als een andere IFRS de categorie voor een actief of verplichting specificeert, mag een entiteit die categorie gebruiken bij het verstrekken van de informatie die op grond van deze IFRS vereist is als die categorie aan de vereisten in deze alinea voldoet.

95

Een entiteit moet haar beleid voor het bepalen wanneer overdrachten tussen verschillende niveaus van de reëlewaardehiërarchie geacht worden te hebben plaatsgevonden in overeenstemming met alinea 93(c) en (e)(iv) toelichten en consequent volgen. Het beleid inzake het tijdstip waarop overdrachten worden opgenomen, moet hetzelfde zijn voor overdrachten naar de niveaus als voor overdrachten vanuit de niveaus. Voorbeelden van beleid voor het bepalen van het tijdstip van overdrachten zijn:

(a)

de datum van de gebeurtenis of verandering in omstandigheden die de overdracht veroorzaakte.

(b)

het begin van de verslagperiode.

(c)

het eind van de verslagperiode.

96

Als een entiteit besluit om gebruik te maken van de uitzondering in alinea 48, moet ze dat feit vermelden.

97

Voor elke categorie van activa en verplichtingen die niet tegen reële waarde is gewaardeerd in het overzicht van de financiële positie maar waarvoor de reële waarde is vermeld, moet een entiteit de informatie verstrekken die op grond van alinea 93(b), (d) en (i) vereist is. Een entiteit is echter niet verplicht om de op grond van alinea 93(d) vereiste kwantitatieve informatie te verstrekken over significante niet-waarneembare inputs die in waarderingen tegen reële waarde zijn gebruikt en die in niveau 3 van de reëlewaardehiërarchie zijn ingedeeld. Voor dergelijke activa en verplichtingen hoeft een entiteit niet de andere informatie te verstrekken die op grond van deze IFRS vereist is.

98

Voor een tegen reële waarde gewaardeerde verplichting die is uitgegeven met een onlosmakelijke externe kredietbescherming, moet een emittent het bestaan van die kredietbescherming vermelden en moet hij vermelden of die kredietbescherming al dan niet is weerspiegeld in de waardering van de verplichting tegen reële waarde.

99

Een entiteit moet de kwantitatieve informatie die op grond van deze IFRS moet worden verstrekt presenteren in tabelvorm, tenzij een andere opmaak meer geëigend is.

Bijlage A

Definities

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS.

actieve markt

Een markt waarop transacties voor het actief of de verplichting voldoende frequent en in voldoende volume plaatsvinden om op permanente basis prijsinformatie te verschaffen.

kostenbenadering

Een waarderingstechniek die het bedrag weerspiegelt dat op dit moment vereist zou zijn om de servicecapaciteit van een actief te vervangen (vaak de vervangingswaarde genoemd).

prijs op de inkoopmarkt

De prijs die wordt betaald om een actief te verwerven of die wordt ontvangen om een verplichting over te nemen in een beurstransactie.

prijs op de verkoopmarkt

De prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen.

verwachte kasstroom

Het kansgewogen gemiddelde (dat wil zeggen het gemiddelde van de distributie) van mogelijke toekomstige kasstromen.

reële waarde

De prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum.

maximaal en optimaal gebruik

Het gebruik van een niet-financieel actief door marktdeelnemers dat de waarde van het actief of de groep van activa en verplichtingen (bijvoorbeeld een bedrijf) waarbinnen het actief zou worden gebruikt, zou maximaliseren.

batenbenadering

Waarderingstechnieken die toekomstige bedragen (bijvoorbeeld kasstromen of baten en lasten) omzetten naar een enkel huidig (dat wil zeggen gedisconteerd) bedrag. De waardering tegen reële waarde wordt bepaald op basis van de waarde die door huidige marktverwachtingen omtrent die toekomstige bedragen wordt aangegeven.

inputs

De veronderstellingen waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan bij het waarderen van het actief of de verplichting, met inbegrip van veronderstellingen over risico's, zoals:

(a)

het risico dat inherent is aan een bepaalde waarderingstechniek die wordt gebruikt om de reële waarde te bepalen (zoals een waarderingsmodel); en

(b)

het risico dat inherent is aan de inputs voor de waarderingstechniek.

Inputs kunnen al dan niet waarneembaar zijn.

Inputs van niveau 1

Op actieve markten genoteerde prijzen (niet aangepast) voor identieke activa of verplichtingen waartoe de entiteit toegang heeft op de waarderingsdatum.

Inputs van niveau 2

Andere inputs dan de in niveau 1 opgenomen genoteerde prijzen die direct of indirect voor het actief of de verplichting waarneembaar zijn.

Inputs van niveau 3

Niet-waarneembare inputs voor het actief of de verplichting.

marktbenadering

Een waarderingstechniek die gebruikmaakt van prijzen en andere relevante informatie die wordt gegenereerd door markttransacties met betrekking tot identieke of vergelijkbare (dat wil zeggen soortgelijke) activa, verplichtingen of een groep van activa en verplichtingen, zoals een bedrijf.

door de markt onderbouwde inputs

Inputs die voornamelijk zijn afgeleid uit, of worden onderbouwd door, waarneembare marktgegevens door correlatie of anderszins.

marktdeelnemers

Kopers en verkopers op de belangrijkste (of voordeligste) markt voor het actief of de verplichting die elk van de volgende kenmerken hebben:

(a)

Ze zijn onafhankelijk van elkaar, dat wil zeggen ze zijn geen verbonden partijen zoals gedefinieerd in IAS 24, hoewel de prijs in een transactie tussen verbonden partijen kan worden gebruikt als input voor een waardering tegen reële waarde als de entiteit beschikt over aanwijzingen dat de transactie tegen marktvoorwaarden is aangegaan.

(b)

Ze zijn goed geïnformeerd en hebben een redelijk inzicht in het actief of de verplichting en in de transactie op basis van alle beschikbare informatie, met inbegrip van informatie die kan worden verkregen via een normaal en gebruikelijk due diligence-onderzoek.

(c)

Ze zijn in staat om voor het actief of de verplichting een transactie aan te gaan.

(d)

Ze zijn bereid om voor het actief of de verplichting een transactie aan te gaan, dat wil zeggen ze zijn gemotiveerd, maar niet verplicht of anderszins gedwongen om dit te doen.

voordeligste markt

De markt waarop bij verkoop van het actief het hoogste bedrag zou worden ontvangen of waarop bij overdracht van de verplichting het laagste bedrag zou moeten worden betaald, na rekening te hebben gehouden met transactie- en transportkosten.

risico van verzuim

Het risico dat een entiteit een verplichting niet zal nakomen. Het risico van verzuim omvat, maar is niet altijd beperkt tot, het eigen kredietrisico van de entiteit.

waarneembare inputs

Inputs die zijn ontwikkeld met behulp van marktgegevens, zoals algemeen beschikbare informatie over actuele gebeurtenissen of transacties, en die de veronderstellingen weerspiegelen waarvan marktdeelnemers bij de waardering van het actief of de verplichting zouden uitgaan.

regelmatige transactie

Een transactie waarbij sprake is van een blootstelling aan de markt gedurende een periode vóór de waarderingsdatum om marketingactiviteiten mogelijk te maken die normaal en gebruikelijk zijn voor transacties waarbij deze activa en verplichtingen betrokken zijn; een regelmatige transactie is geen gedwongen transactie (bijvoorbeeld een gedwongen liquidatie of een gedwongen verkoop).

belangrijkste markt

De markt met het grootste volume en het hoogste activiteitsniveau voor het actief of de verplichting.

risicopremie

Een vergoeding die door risicomijdende marktdeelnemers wordt verlangd als compensatie voor het dragen van de onzekerheid die inherent is aan de kasstromen van een actief of een verplichting. Ook wel ‧correctie voor risico‧ genoemd.

transactiekosten

De kosten om een actief te verkopen of een verplichting over te dragen op de belangrijkste (of voordeligste) markt voor het actief of de verplichting die direct zijn toe te rekenen aan de vervreemding van het actief of de overdracht van de verplichting en die aan elk van de volgende criteria voldoen:

(a)

Ze komen direct voort uit, en zijn essentieel voor, die transactie.

(b)

Ze zouden door de entiteit niet zijn gemaakt als het besluit om het actief te verkopen of de verplichting over te dragen niet werd genomen (vergelijkbaar met verkoopkosten, zoals gedefinieerd in IFRS 5).

transportkosten

De kosten die zouden worden gemaakt om een actief te transporteren van zijn huidige locatie naar zijn belangrijkste (of voordeligste) markt.

eenheid

Het niveau waarop een actief of verplichting in een IFRS wordt samengevoegd of opgesplitst voor opnamedoeleinden.

niet-waarneembare inputs

Inputs waarvoor geen marktgegevens beschikbaar zijn en die zijn ontwikkeld met behulp van de beste informatie die beschikbaar is over de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting zouden uitgaan.

Bijlage B

Toepassingsleidraad

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS. Ze beschrijft de toepassing van de alinea's 1 tot en met 99 en heeft hetzelfde gezag als de overige delen van de IFRS.

B1

De in verschillende waarderingssituaties toegepaste oordelen kunnen verschillen. Deze bijlage beschrijft de oordelen die van toepassing kunnen zijn wanneer een entiteit de reële waarde bepaalt in verschillende waarderingssituaties.

DE BENADERING INZAKE WAARDERING TEGEN REËLE WAARDE

B2

Het doel van een waardering tegen reële waarde is het schatten van de prijs waartegen een regelmatige transactie om het actief te verkopen of de verplichting over te dragen zou plaatsvinden tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden. Een waardering tegen reële waarde vereist dat een entiteit elk van de volgende punten bepaalt:

(a)

het specifieke actief dat, of de specifieke verplichting die, het onderwerp van de waardering is (in overeenstemming met de eenheid van dat actief of die verplichting).

(b)

voor een niet-financieel actief, de waarderingspremisse die geëigend is voor de waardering (in overeenstemming met het maximale en optimale gebruik).

(c)

de belangrijkste (of voordeligste) markt voor het actief of de verplichting.

(d)

de waarderingstechniek(en) die geëigend is (zijn) voor de waardering, rekening houdend met de beschikbaarheid van gegevens waarmee inputs worden ontwikkeld die de veronderstellingen vertegenwoordigen waarvan marktdeelnemers bij de waardering van het actief of de verplichting zouden uitgaan en het niveau van de reëlewaardehiërarchie waarin de inputs zijn ingedeeld.

WAARDERINGSPREMISSE VOOR NIET-FINANCIËLE ACTIVA (ALINEA'S 31 TOT EN MET 33)

B3

Bij het bepalen van de reële waarde van een niet-financieel actief dat in combinatie met andere activa als een groep wordt gebruikt (zoals geïnstalleerd of anderszins geconfigureerd voor gebruik) of dat in combinatie met andere activa en verplichtingen (bijvoorbeeld een bedrijf) wordt gebruikt, hangt het effect van de waarderingspremisse af van de omstandigheden. Een voorbeeld:

(a)

de reële waarde van het actief zou dezelfde kunnen zijn ongeacht of het actief op losstaande basis dan wel in combinatie met andere activa of met andere activa en verplichtingen wordt gebruikt. Dat zou het geval kunnen zijn als het actief een bedrijf is dat marktdeelnemers zouden blijven runnen. In dat geval zou de transactie met zich meebrengen dat het bedrijf in zijn geheel wordt gewaardeerd. Het gebruik van de activa als een groep in een lopend bedrijf zou synergievoordelen tot stand brengen die beschikbaar zouden zijn voor marktdeelnemers (dat wil zeggen synergievoordelen voor marktdeelnemers die dus de reële waarde van het actief op losstaande basis of in combinatie met andere activa of met andere activa en verplichtingen zouden moeten beïnvloeden).

(b)

het gebruik van een actief in combinatie met andere activa of met andere activa en verplichtingen zou in de waardering tegen reële waarde kunnen worden verwerkt door middel van aanpassingen aan de waarde van het op losstaande basis gebruikte actief. Dat zou het geval kunnen zijn als het actief een machine is en de reële waarde wordt bepaald met behulp van een waargenomen prijs voor een soortgelijke machine (niet geïnstalleerd of anderszins voor gebruik geconfigureerd), gecorrigeerd voor transport- en installatiekosten, zodat de waardering tegen reële waarde de huidige staat en locatie van de machine (geïnstalleerd en voor gebruik geconfigureerd) weerspiegelt.

(c)

het gebruik van een actief in combinatie met andere activa of met andere activa en verplichtingen zou in de waardering tegen reële waarde kunnen worden verwerkt via de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers bij het bepalen van de reële waarde van het actief zijn uitgegaan. Als het actief bijvoorbeeld een unieke voorraad onderhanden werk is en marktdeelnemers die voorraad zouden omzetten in gereed product, zou bij het bepalen van de reële waarde van de voorraad ervan worden uitgegaan dat marktdeelnemers alle gespecialiseerde machines die nodig zijn om de voorraad om te zetten in gereed product hebben verworven of zouden verwerven.

(d)

het gebruik van een actief in combinatie met andere activa of met andere activa en verplichtingen zou kunnen worden verwerkt in de waarderingstechniek die wordt gebruikt om de reële waarde van het actief te bepalen. Dat zou het geval kunnen zijn bij gebruik van de ‧multi-period excess earnings method‧ om de reële waarde van een immaterieel vast actief te bepalen, omdat die waarderingstechniek specifiek rekening houdt met de inbreng van complementaire activa en de daarmee verband houdende verplichtingen in de groep waarin dat immaterieel vast actief zou worden gebruikt.

(e)

in meer beperkte situaties, wanneer een entiteit een actief gebruikt binnen een groep van activa, zou ze het actief kunnen waarderen tegen een bedrag dat zijn reële waarde benadert bij de toerekening van de reële waarde van de groep van activa aan de individuele activa van de groep. Dat zou het geval kunnen zijn als de waardering onroerend goed betreft en de reële waarde van verbeterd onroerend goed (dat wil zeggen een activagroep) wordt toegerekend aan de samenstellende activa ervan (zoals grond en verbeteringen).

REËLE WAARDE BIJ EERSTE OPNAME (ALINEA'S 57 TOT EN MET 60)

B4

Bij het bepalen of de reële waarde bij eerste opname gelijk is aan de transactieprijs, moet een entiteit rekening houden met factoren die specifiek zijn voor de transactie en voor het actief of de verplichting. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de transactieprijs niet de reële waarde van een actief of verplichting bij eerste opname vertegenwoordigt in een van de volgende omstandigheden:

(a)

De transactie is aangegaan tussen verbonden partijen, hoewel de prijs in een transactie tussen verbonden partijen kan worden gebruikt als input voor een waardering tegen reële waarde als de entiteit beschikt over aanwijzingen dat de transactie tegen marktvoorwaarden is aangegaan.

(b)

De transactie vindt plaats onder dwang of de verkoper is gedwongen om de prijs in de transactie te aanvaarden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de verkoper in financiële problemen verkeert.

(c)

De door de transactieprijs vertegenwoordigde eenheid verschilt van de eenheid voor het actief dat, of de verplichting die, tegen reële waarde wordt gewaardeerd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het tegen reële waarde gewaardeerde actief of de tegen reële waarde gewaardeerde verplichting slechts één van de elementen in de transactie is (bijvoorbeeld in een bedrijfscombinatie), de transactie impliciete rechten en voorrechten omvat die afzonderlijk worden gewaardeerd in overeenstemming met een andere IFRS, of de transactieprijs transactiekosten omvat.

(d)

De markt waarop de transactie plaatsvindt verschilt van de belangrijkste markt (of voordeligste markt). Deze markten kunnen bijvoorbeeld verschillen als de entiteit een effectenhandelaar is die transacties aangaat met klanten in de retailmarkt, maar de belangrijkste (of voordeligste) markt voor de exittransactie de dealermarkt is.

WAARDERINGSTECHNIEKEN (ALINEA'S 61 TOT EN MET 66)

Marktbenadering

B5

De marktbenadering maakt gebruik van prijzen en andere relevante informatie die wordt gegenereerd door markttransacties met betrekking tot identieke of vergelijkbare (dat wil zeggen soortgelijke) activa, verplichtingen of een groep van activa en verplichtingen, zoals een bedrijf.

B6

Waarderingstechnieken die in overeenstemming zijn met de marktbenadering maken bijvoorbeeld vaak gebruik van marktratio's die zijn afgeleid van een reeks vergelijkingspunten. Ratio's kunnen zich situeren in bereiken, met een andere ratio voor elk vergelijkingspunt. De keuze van de juiste ratio binnen het bereik vereist oordeelsvorming, waarbij rekening moet worden gehouden met kwalitatieve en kwantitatieve factoren die specifiek zijn voor de waardering.

B7

Een van de waarderingstechnieken die in overeenstemming zijn met de marktbenadering, is matrixwaardering. Matrixwaardering is een wiskundige techniek die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de waardering van bepaalde soorten financiële instrumenten, zoals obligaties, en die zich niet uitsluitend baseert op genoteerde prijzen voor de specifieke effecten, maar eerder op de relatie van de effecten tot andere genoteerde benchmarkeffecten.

Kostenbenadering

B8

De kostenbenadering weerspiegelt het bedrag dat op dit moment vereist zou zijn om de servicecapaciteit van een actief te vervangen (vaak de vervangingswaarde genoemd).

B9

Vanuit het perspectief van een verkopende marktdeelnemer is de prijs die voor het actief zou worden ontvangen gebaseerd op de kosten voor een kopende marktdeelnemer om een vervangend actief van vergelijkbaar nut, gecorrigeerd voor veroudering, te verwerven of te bouwen. Dat komt omdat een kopende marktdeelnemer voor een actief niet meer zou betalen dan het bedrag waarvoor hij de servicecapaciteit van dat actief zou kunnen vervangen. Veroudering omvat fysieke slijtage, functionele (technologische) veroudering en economische (externe) veroudering, en is ruimer dan afschrijvingen voor financiëleverslaggevingsdoeleinden (een toerekening van de historische kostprijs) of fiscale doeleinden (op basis van een gespecificeerde gebruiksduur). In veel gevallen wordt de op de vervangingswaarde gebaseerde methode gebruikt voor het bepalen van de reële waarde van materiële vaste activa die in combinatie met andere activa of met andere activa en verplichtingen worden gebruikt.

Batenbenadering

B10

De batenbenadering zet toekomstige bedragen (bijvoorbeeld kasstromen of baten en lasten) om naar een enkel huidig (dat wil zeggen gedisconteerd) bedrag. Als de batenbenadering wordt gebruikt, weerspiegelt de waardering tegen reële waarde de huidige marktverwachtingen omtrent deze toekomstige bedragen.

B11

Deze waarderingstechnieken omvatten bijvoorbeeld:

(a)

contantewaardetechnieken (zie de alinea's B12 tot en met B30);

(b)

optiewaarderingsmodellen, zoals de Black-Scholes-Merton-formule of een binomiaal model (dat wil zeggen een rastermodel), die contantewaardetechnieken integreren en zowel de tijdswaarde als de intrinsieke waarde van een optie weerspiegelen; en

(c)

de 'multi-period excess earnings method', die wordt gebruikt om de reële waarde van bepaalde immateriële vaste activa te bepalen.

Contantewaardetechnieken

B12

De alinea's B13 tot en met B30 beschrijven het gebruik van contantewaardetechnieken om de reële waarde te bepalen. Deze alinea's focussen op een techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet en op een techniek die zich baseert op de verwachte kasstroom (verwachte contante waarde). Deze alinea's schrijven niet het gebruik van een enkele specifieke contantewaardetechniek voor, en beperken het gebruik van contantewaardetechnieken voor het bepalen van de reële waarde niet tot de besproken technieken. De contantewaardetechniek die wordt gebruikt om de reële waarde te bepalen zal afhangen van feiten en omstandigheden die specifiek zijn voor het gewaardeerde actief of de gewaardeerde verplichting (bijvoorbeeld of prijzen voor vergelijkbare activa of verplichtingen kunnen worden waargenomen op de markt) en de beschikbaarheid van voldoende gegevens.

De componenten van een waardering tegen contante waarde

B13

Contante waarde (dat wil zeggen een toepassing van de batenbenadering) is een instrument dat wordt gebruikt om toekomstige bedragen (bijvoorbeeld kasstromen of waarden) aan een huidig bedrag te koppelen met behulp van een disconteringsvoet. Een waardering van een actief of verplichting tegen reële waarde met behulp van een contantewaardetechniek houdt rekening met elk van de volgende elementen vanuit het perspectief van marktdeelnemers op de waarderingsdatum:

(a)

een schatting van toekomstige kasstromen voor het gewaardeerde actief of de gewaardeerde verplichting.

(b)

verwachtingen omtrent mogelijke veranderingen van het bedrag en tijdstip van de kasstromen die de aan kasstromen inherente onzekerheid weerspiegelen.

(c)

de tijdswaarde van geld, vertegenwoordigd door de rente op risicovrije monetaire activa waarvan de vervaldata of looptijden samenvallen met de periode waarop de kasstromen betrekking hebben en die voor de houder geen onzekerheid van tijdstip inhouden, noch een risico van verzuim (dat wil zeggen ze hebben een risicovrije rente).

(d)

de prijs voor het dragen van de onzekerheid die inherent is aan de kasstromen (dat wil zeggen een risicopremie).

(e)

andere factoren waarmee marktdeelnemers in de gegeven omstandigheden rekening zouden houden.

(f)

voor een verplichting, het risico van verzuim met betrekking tot die verplichting, met inbegrip van het eigen kredietrisico van de entiteit (dat wil zeggen de debiteur).

Algemene beginselen

B14

Contantewaardetechnieken verschillen in hoe ze rekening houden met de in alinea B13 beschreven elementen. De toepassing van een contantewaardetechniek die wordt gebruikt om de reële waarde te bepalen is echter onderworpen aan elk van de volgende algemene principes:

(a)

Kasstromen en disconteringsvoeten moeten veronderstellingen weerspiegelen waarvan marktdeelnemers bij de waardering van het actief of de verplichting zouden uitgaan.

(b)

Bij kasstromen en disconteringsvoeten moet alleen rekening worden gehouden met de factoren die aan het gewaardeerde actief of de gewaardeerde verplichting zijn toe te rekenen.

(c)

Om dubbeltellingen te vermijden of de effecten van risicofactoren weg te laten, moeten disconteringsvoeten veronderstellingen weerspiegelen die in overeenstemming zijn met die welke inherent zijn aan de kasstromen. Bijvoorbeeld een disconteringsvoet die de onzekerheid in verwachtingen omtrent toekomstig verzuim weerspiegelt, is geëigend als contractuele kasstromen van een lening worden gebruikt (dat wil zeggen een techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet). Diezelfde disconteringsvoet mag niet worden gebruikt als verwachte (dat wil zeggen kansgewogen) kasstromen worden gebruikt (dat wil zeggen een techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde), omdat de verwachte kasstromen al veronderstellingen over de onzekerheid in toekomstig verzuim weerspiegelen; in plaats daarvan moet een disconteringsvoet worden gebruikt die in overeenstemming is met het risico dat inherent is aan de verwachte kasstromen.

(d)

Veronderstellingen over kasstromen en disconteringsvoeten moeten intern consistent zijn. Zo moeten nominale kasstromen, die het effect van de inflatie omvatten, worden gedisconteerd tegen een disconteringsvoet die het effect van de inflatie omvat. De nominale risicovrije rente omvat het effect van de inflatie. Reële kasstromen, die het effect van de inflatie buiten beschouwing laten, moeten worden gedisconteerd tegen een disconteringsvoet die het effect van de inflatie buiten beschouwing laat. Zo ook moeten kasstromen na belasting worden gedisconteerd tegen een disconteringsvoet na belasting. Kasstromen vóór belasting moeten worden gedisconteerd tegen een disconteringsvoet die in overeenstemming is met deze kasstromen.

(e)

Disconteringsvoeten moeten in overeenstemming zijn met de onderliggende economische factoren van de valuta waarin de kasstromen luiden.

Risico's en onzekerheid

B15

Een waardering tegen reële waarde met behulp van contantewaardetechnieken wordt uitgevoerd onder omstandigheden waarbij sprake is van onzekerheid, omdat de gebruikte kasstromen schattingen zijn in plaats van bekende bedragen. In veel gevallen is zowel het bedrag als het tijdstip van de kasstromen onzeker. Zelfs contractueel vastgestelde bedragen, zoals de aflossingen van een lening, zijn onzeker als het risico van wanbetaling bestaat.

B16

Marktdeelnemers verlangen doorgaans een vergoeding (dat wil zeggen een risicopremie) als compensatie voor het dragen van de onzekerheid die inherent is aan de kasstromen van een actief of verplichting. Een waardering tegen reële waarde moet een risicopremie omvatten die het bedrag weerspiegelt dat marktdeelnemers zouden verlangen als compensatie voor de onzekerheid die inherent is aan de kasstromen. Anders zou de waardering geen getrouw beeld geven van de reële waarde. In sommige gevallen kan het moeilijk zijn om de juiste risicopremie te bepalen. De moeilijkheidsgraad op zich is echter niet voldoende reden om een risicopremie uit te sluiten.

B17

Contantewaardetechnieken verschillen in hoe ze corrigeren voor risico en in het type kasstromen die ze gebruiken. Een voorbeeld:

(a)

De techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet (zie de alinea's B18 tot en met B22) maakt gebruik van een voor risico gecorrigeerde disconteringsvoet en contractuele, toegezegde of meest waarschijnlijke kasstromen.

(b)

Methode 1 van de techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde (zie alinea B25) gebruikt voor risico gecorrigeerde verwachte kasstromen en een risicovrije rente.

(c)

Methode 2 van de techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde (zie alinea B26) gebruikt verwachte kasstromen die niet voor risico zijn gecorrigeerd en een disconteringsvoet die is gecorrigeerd om rekening te houden met de risicopremie die marktdeelnemers verlangen. Deze disconteringsvoet verschilt van de disconteringsvoet die wordt gebruikt bij de techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet.

Techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet

B18

De techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet maakt gebruik van een enkele reeks kasstromen uit het bereik van mogelijke geschatte bedragen, hetzij contractueel, hetzij toegezegd (zoals het geval is voor een obligatie) of meest waarschijnlijke kasstromen. In alle gevallen zijn deze kasstromen afhankelijk van het optreden van bepaalde gebeurtenissen (bijvoorbeeld contractuele of toegezegde kasstromen voor een obligatie zijn afhankelijk van het niet in gebreke blijven van de debiteur). De disconteringsvoet die wordt gehanteerd bij de techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet wordt afgeleid van waargenomen rendementen voor vergelijkbare activa of verplichtingen die op de markt worden verhandeld. Derhalve worden de contractuele, toegezegde of meest waarschijnlijke kasstromen gedisconteerd tegen een waargenomen of geschatte marktrente voor dergelijke voorwaardelijke kasstromen (dat wil zeggen een marktrendement).

B19

De techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet vereist een analyse van marktgegevens voor vergelijkbare activa of verplichtingen. De vergelijkbaarheid wordt vastgesteld door rekening te houden met de aard van de kasstromen (bijvoorbeeld of de kasstromen contractuele of niet-contractuele kasstromen zijn, en of ze waarschijnlijk op vergelijkbare wijze zullen reageren op veranderingen in de economische omstandigheden), evenals andere factoren (bijvoorbeeld kredietwaardigheid, onderpand, duration, beperkende clausules en liquiditeit). Anderzijds, als een enkel vergelijkbaar actief of een enkele vergelijkbare verplichting het risico dat inherent is aan de kasstromen van het gewaardeerde actief of de gewaardeerde verplichting niet nauwkeurig weerspiegelt, kan het mogelijk zijn om een disconteringsvoet af te leiden met behulp van gegevens voor meerdere vergelijkbare activa of verplichtingen in combinatie met de risicovrijerentecurve (dat wil zeggen met behulp van een ‧opbouwbenadering‧).

B20

Ter illustratie van een opbouwbenadering, gaan we ervan uit dat Actief A een contractueel recht is om na één jaar VE 800 (1) te ontvangen (er is dus geen onzekerheid wat timing betreft). Er is een gevestigde markt voor vergelijkbare activa, en er is informatie beschikbaar over deze activa, met inbegrip van prijsinformatie. Van die vergelijkbare activa:

(a)

is Actief B een contractueel recht om na één jaar VE 1.200 te ontvangen. Actief B heeft een marktprijs van VE 1.083. Het impliciete jaarlijkse rendement (dat wil zeggen het marktrendement van één jaar) is dus 10,8 procent [(VE 1.200/VE 1.083) – 1].

(b)

is Actief C een contractueel recht om na twee jaar VE 700 te ontvangen. Actief C heeft een marktprijs van VE 566. Het impliciete jaarlijkse rendement (dat wil zeggen het marktrendement van twee jaar) is dus 11,2 procent [(VE 700/VE 566)^0,5 – 1].

(c)

Alle drie de activa zijn vergelijkbaar wat risico betreft (dat wil zeggen spreiding van mogelijke uitbetalingen en krediet).

B21

Op basis van de timing van de contractuele betalingen die voor Actief A moeten worden ontvangen versus de timing voor Actief B en Actief C (dat wil zeggen één jaar voor Actief B versus twee jaar voor Actief C), wordt Actief B geacht meer vergelijkbaar te zijn met Actief A. Op basis van de contractuele betaling die voor Actief A moet worden ontvangen (VE 800) en het marktrendement van één jaar dat is afgeleid van Actief B (10,8 procent), bedraagt de reële waarde van Actief A VE 722 (VE 800/1,108). Bij gebrek aan beschikbare marktinformatie voor Actief B, zou het marktrendement van één jaar ook van Actief C kunnen worden afgeleid met behulp van de opbouwbenadering. In dat geval zou het door Actief C aangegeven marktrendement van twee jaar (11,2 procent) worden aangepast aan een marktrendement van één jaar op basis van de termijnstructuur van de risicovrijerentecurve. Mogelijk zijn aanvullende informatie en analyses vereist om te bepalen of de risicopremies voor activa met een looptijd van één jaar en twee jaar dezelfde zijn. Als wordt vastgesteld dat de risicopremies voor activa met een looptijd van één jaar en twee jaar niet dezelfde zijn, zou het marktrendement van twee jaar verder worden gecorrigeerd voor dat effect.

B22

Als de techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet wordt toegepast op vaste ontvangsten of betalingen, wordt de correctie voor het risico dat inherent is aan de kasstromen van het gewaardeerde actief of de gewaardeerde verplichting opgenomen in de disconteringsvoet. In sommige toepassingen van deze techniek op kasstromen die geen vaste ontvangsten of betalingen zijn, kan een aanpassing van de kasstromen nodig zijn om een vergelijking met het waargenomen actief of de waargenomen verplichting waarvan de disconteringsvoet is afgeleid mogelijk te maken.

Techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde

B23

De techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde gebruikt als uitgangspunt een reeks kasstromen die het kansgewogen gemiddelde van alle mogelijke toekomstige kasstromen (dat wil zeggen de verwachte kasstromen) vertegenwoordigt. De resulterende schatting is identiek aan de verwachte waarde, die in statistische termen het gewogen gemiddelde is van mogelijke waarden van een discrete stochastische variabele met de respectieve waarschijnlijkheden als de gewichten. Omdat alle mogelijke kasstromen kansgewogen zijn, is de resulterende verwachte kasstroom niet afhankelijk van het optreden van een bepaalde gebeurtenis (in tegenstelling tot de kasstromen die worden gebruikt bij de techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet).

B24

Bij het nemen van een investeringsbeslissing zouden risicomijdende marktdeelnemers rekening houden met het risico dat de werkelijke kasstromen kunnen afwijken van de verwachte kasstromen. De portefeuilletheorie maakt een onderscheid tussen twee soorten risico's:

(a)

onsystematisch (diversificeerbaar) risico, zijnde het risico dat specifiek is voor een bepaald actief of een bepaalde verplichting.

(b)

systematisch (niet-diversificeerbaar) risico, zijnde het gemeenschappelijke risico dat door een actief of een verplichting wordt gedeeld met de andere items in een gediversifieerde portefeuille.

De portefeuilletheorie stelt dat in een markt die in evenwicht is de marktdeelnemers alleen zullen worden gecompenseerd voor het dragen van het systematische risico dat inherent is aan de kasstromen. (In markten die inefficiënt of niet in evenwicht zijn, kunnen andere vormen van rendement of compensatie beschikbaar zijn.)

B25

Methode 1 van de techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde corrigeert de verwachte kasstromen van een actief voor het systematische risico (dat wil zeggen marktrisico) door een contante risicopremie af te trekken (dat wil zeggen voor risico gecorrigeerde verwachte kasstromen). Deze voor risico gecorrigeerde verwachte kasstromen vertegenwoordigen een zekerheidsequivalente kasstroom, die tegen een risicovrije rente wordt gedisconteerd. Een zekerheidsequivalente kasstroom verwijst naar een verwachte kasstroom (zoals gedefinieerd), gecorrigeerd voor risico zodat er voor een marktdeelnemer geen reden is om een zekere kasstroom te ruilen voor een verwachte kasstroom. Als een marktdeelnemer bijvoorbeeld bereid was om een verwachte kasstroom van VE 1.200 te ruilen voor een zekere kasstroom van VE 1.000, is de VE 1.000 het zekerheidsequivalent van de VE 1.200 (dat wil zeggen de VE 200 zou de contante risicopremie vertegenwoordigen). In dat geval zou de marktdeelnemer onverschillig zijn ten aanzien van het gehouden actief.

B26

Methode 2 van de techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde corrigeert daarentegen voor het systematische risico (marktrisico) door een risicopremie toe te passen op de risicovrije rente. Dienovereenkomstig worden de verwachte kasstromen gedisconteerd tegen een disconteringsvoet die overeenkomt met een verwacht rendement dat verband houdt met kansgewogen kasstromen (een verwacht rendement). Modellen die worden gebruikt voor de waardering van risicovolle activa, zoals het ‧capital asset pricing model‧, kunnen worden gebruikt om het verwachte rendement te schatten. Omdat de disconteringsvoet die wordt gebruikt in de techniek die zich baseert op een correctie van de disconteringsvoet een rendement is dat verband houdt met voorwaardelijke kasstromen, is het meestal hoger dan de disconteringsvoet die wordt gebruikt in methode 2 van de techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde, die een verwacht rendement is dat verband houdt met verwachte of kansgewogen kasstromen.

B27

Ter illustratie van methode 1 en 2 gaan we ervan uit dat een actief in één jaar verwachte kasstromen van VE 780 heeft, bepaald op basis van de mogelijke kasstromen en waarschijnlijkheden die hieronder zijn weergegeven. De toepasselijke risicovrije rente voor kasstromen met een horizon van één jaar is 5 procent, en de premie voor het systematische risico voor een actief met hetzelfde risicoprofiel is 3 procent.

Mogelijke kasstromen

Waarschijnlijkheid

Kansgewogen kasstromen

VE 500

15  %

VE 75

VE 800

60  %

VE 480

VE 900

25  %

VE 225

Verwachte kasstromen

 

VE 780

B28

In dit eenvoudige voorbeeld vertegenwoordigen de verwachte kasstromen (VE 780) het kansgewogen gemiddelde van de drie mogelijke uitkomsten. In meer realistische situaties kunnen er veel mogelijke uitkomsten zijn. Voor de toepassing van de techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde is het niet altijd nodig om met behulp van complexe modellen en technieken rekening te houden met distributies van alle mogelijke kasstromen. Integendeel, het kan mogelijk zijn om een beperkt aantal discrete scenario's en kansen te ontwikkelen die de reeks van mogelijke kasstromen omvatten. Zo zou een entiteit gerealiseerde kasstromen kunnen gebruiken voor een relevante afgelopen periode, gecorrigeerd voor veranderingen in omstandigheden na die periode (bijvoorbeeld veranderingen in externe factoren, met inbegrip van economische of marktomstandigheden, trends in de sector en de concurrentie, alsook veranderingen in interne factoren die de entiteit meer specifiek beïnvloeden), rekening houdend met de veronderstellingen van marktdeelnemers.

B29

In theorie is de contante waarde (dat wil zeggen de reële waarde) van de kasstromen van het actief dezelfde, ongeacht of ze met behulp van methode 1 dan wel methode 2 wordt bepaald:

(a)

Bij methode 1 worden de verwachte kasstromen gecorrigeerd voor het systematische risico (dat wil zeggen marktrisico). Bij gebrek aan marktgegevens die een indirecte indicatie geven voor het bedrag van de correctie voor risico, zou deze correctie kunnen worden afgeleid van een activawaarderingsmodel dat het concept van zekerheidsequivalenten gebruikt. De correctie voor risico (dat wil zeggen de contante risicopremie van VE 22) zou bijvoorbeeld kunnen worden bepaald met behulp van de premie voor het systematische risico van 3 procent (VE 780 – [VE 780 × (1,05/1,08)]), wat resulteert in voor risico gecorrigeerde verwachte kasstromen van VE 758 (VE 780 – VE 22). De VE 758 is het zekerheidsequivalent van VE 780 en wordt gedisconteerd tegen de risicovrije rente (5 procent). De contante waarde (dat wil zeggen de reële waarde) van het actief is VE 722 (VE 758/1,05).

(b)

Bij methode 2 worden de verwachte kasstromen niet gecorrigeerd voor het systematische risico (dat wil zeggen marktrisico). In plaats daarvan wordt de correctie voor dat risico opgenomen in de disconteringsvoet. De verwachte kasstromen worden dus gedisconteerd tegen een verwacht rendement van 8 procent (dat wil zeggen een risicovrije rente van 5 procent plus de premie voor het systematische risico van 3 procent). De contante waarde (dat wil zeggen de reële waarde) van het actief is VE 722 (VE 780/1,08).

B30

Bij gebruik van een techniek die zich baseert op de verwachte contante waarde om de reële waarde te bepalen, kan ofwel methode 1 ofwel methode 2 worden gebruikt. De keuze voor methode 1 of 2 zal afhangen van feiten en omstandigheden die specifiek zijn voor het gewaardeerde actief of de gewaardeerde verplichting, de mate waarin voldoende gegevens beschikbaar zijn en de toegepaste oordelen.

TOEPASSING VAN CONTANTEWAARDETECHNIEKEN OP VERPLICHTINGEN EN OP EIGEN EIGENVERMOGENSINSTRUMENTEN VAN EEN ENTITEIT DIE NIET DOOR ANDERE PARTIJEN ALS ACTIVA WORDEN AANGEHOUDEN (ALINEA'S 40 EN 41)

B31

Bij gebruik van een contantewaardetechniek om de reële waarde te bepalen van een verplichting die niet door een andere partij als een actief wordt aangehouden (bijvoorbeeld een ontmantelingsverplichting), moet een entiteit onder meer de toekomstige uitstroom van geldmiddelen schatten die marktdeelnemers zouden verwachten om de verplichting na te komen. Deze toekomstige uitstroom van geldmiddelen moet de verwachtingen van marktdeelnemers omtrent de kosten om de verplichting na te komen omvatten, alsook de vergoeding die een marktdeelnemer zou verlangen om de verplichting op zich te nemen. Deze vergoeding omvat het rendement dat een marktdeelnemer zou verlangen voor:

(a)

het ondernemen van de activiteit (dat wil zeggen de waarde van het nakomen van de verplichting; bijvoorbeeld door middelen te gebruiken die voor andere activiteiten zouden kunnen worden gebruikt); en

(b)

het aangaan van het risico dat aan de verplichting verbonden is (dat wil zeggen een risicopremie die het risico weerspiegelt dat de werkelijke uitstroom van geldmiddelen kan afwijken van de verwachte uitstroom van geldmiddelen, zie alinea B33).

B32

Een niet-financiële verplichting, bijvoorbeeld, bevat geen contractueel rendement en er is geen waarneembare marktrendement voor die verplichting. In sommige gevallen zullen de componenten van het rendement dat marktdeelnemers zouden verlangen niet van elkaar te onderscheiden zijn (bijvoorbeeld bij gebruik van de prijs die een derde aannemer zou aanrekenen op basis van een vaste vergoeding). In andere gevallen moet een entiteit deze componenten afzonderlijk schatten (bijvoorbeeld bij gebruik van de prijs die een derde aannemer zou aanrekenen op ‧kostprijs plus‧-basis, omdat hij in dat geval niet het risico van toekomstige veranderingen in de kosten zou dragen).

B33

Een entiteit kan op een van de volgende wijzen een risicopremie opnemen in de waardering tegen reële waarde van een verplichting of van een eigen eigenvermogensinstrument dat niet door een andere partij als een actief wordt gehouden:

(a)

door de kasstromen te corrigeren (dat wil zeggen als een verhoging van het bedrag van de uitstroom van geldmiddelen); of

(b)

door de disconteringsvoet te corrigeren waartegen toekomstige kasstromen worden gedisconteerd tot hun contante waarde (dat wil zeggen als een verlaging van de disconteringsvoet).

Een entiteit moet ervoor zorgen dat ze dubbeltellingen vermijdt en dat ze geen correcties voor risico weglaat. Als bijvoorbeeld de geschatte kasstromen worden verhoogd om rekening te houden met de vergoeding voor het aangaan van het risico dat verband houdt met de verplichting, mag de disconteringsvoet niet worden aangepast om dat risico te weerspiegelen.

INPUTS BIJ WAARDERINGSTECHNIEKEN (ALINEA'S 67 TOT EN MET 71)

B34

Voorbeelden van markten waarin inputs zouden kunnen worden waargenomen voor sommige activa en verplichtingen (zoals financiële instrumenten) zijn:

(a)

Effectenbeurzen. In een effectenbeurs zijn slotkoersen zowel direct beschikbaar als algemeen representatief voor de reële waarde. Een voorbeeld van een dergelijke markt is de London Stock Exchange.

(b)

Dealermarkten. In een dealermarkt staan effectenhandelaars klaar om transacties te verrichten (dat wil zeggen voor eigen rekening te kopen of te verkopen), waardoor ze liquiditeit verschaffen door hun kapitaal te gebruiken om items waarvoor ze een markt maken te houden. Bied- en laatprijzen (die de prijs vertegenwoordigen waartegen de dealer bereid is te kopen respectievelijk te verkopen) zijn doorgaans gemakkelijker beschikbaar dan slotkoersen. Onderhandse markten (waarvoor prijzen algemeen worden bekendgemaakt) zijn dealermarkten. Er bestaan ook dealermarkten voor sommige andere activa en verplichtingen, waaronder sommige financiële instrumenten, commodity's en fysieke activa (bijvoorbeeld gebruikte apparatuur).

(c)

Makelaarsmarkten. In een makelaarsmarkt trachten effectenmakelaars kopers te koppelen aan verkopers, maar staan ze niet klaar om voor eigen rekening transacties te verrichten. Met andere woorden, effectenmakelaars gebruiken niet hun eigen kapitaal om items waarvoor ze een markt maken te houden. De effectenmakelaar kent de prijzen die door de respectieve partijen worden geboden en gevraagd, maar doorgaans is geen enkele partij op de hoogte van de prijseisen die een andere partij stelt. De prijzen van voltooide transacties zijn soms beschikbaar. Makelaarsmarkten omvatten elektronische communicatienetwerken, waarin koop- en verkooporders aan elkaar worden gekoppeld, en markten voor commercieel en residentieel vastgoed.

(d)

Markten zonder bemiddeling van tussenpersonen. In een markt zonder bemiddeling van tussenpersonen wordt onafhankelijk zonder een tussenpersoon onderhandeld over transacties, zowel eerste aan- en verkopen als wederverkopen. Mogelijk wordt weinig informatie over deze transacties openbaar gemaakt.

REËLEWAARDEHIËRARCHIE (ALINEA'S 72 TOT EN MET 90)

Inputs van niveau 2 (alinea's 81 tot en met 85)

B35

Voorbeelden van inputs van niveau 2 voor bepaalde activa en verplichtingen zijn:

(a)

Een ‧receive-fixed, pay-variable‧-renteswap die gebaseerd is op de London Interbank Offered Rate (LIBOR)-swaprente. Een input van niveau 2 zou de LIBOR-swaprente zijn als die rente gedurende nagenoeg de gehele looptijd van de swap regelmatig wordt gepubliceerd.

(b)

Een ‧receive-fixed, pay-variable‧-renteswap op basis van een rentecurve in een vreemde valuta. Een input van niveau 2 zou de swaprente zijn op basis van een rentecurve in een vreemde valuta die gedurende nagenoeg de gehele looptijd van de swap regelmatig wordt gepubliceerd. Dit zou het geval zijn als de looptijd van de swap 10 jaar is en de swaprente regelmatig wordt gepubliceerd gedurende 9 jaar, op voorwaarde dat een redelijke extrapolatie van de rentecurve voor jaar 10 niet significant zou zijn voor de waardering tegen reële waarde van de swap in zijn geheel.

(c)

Een ‧receive-fixed, pay-variable‧-renteswap die gebaseerd is op de primerate van een specifieke bank. Een input van niveau 2 zou de door extrapolatie verkregen primerate van de bank zijn als de geëxtrapoleerde waarden worden onderbouwd door waarneembare marktgegevens, bijvoorbeeld door correlatie met een rentevoet die gedurende nagenoeg de gehele looptijd van de swap waarneembaar is.

(d)

Een optie met een looptijd van drie jaar op beursgenoteerde aandelen. Een input van niveau 2 zou de impliciete volatiliteit van de aandelen zijn verkregen door extrapolatie naar jaar 3 als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

(i)

De prijzen voor opties met een looptijd van één en twee jaar op de aandelen zijn waarneembaar.

(ii)

De geëxtrapoleerde impliciete volatiliteit van een optie met een looptijd van drie jaar wordt gedurende nagenoeg de gehele looptijd van de optie onderbouwd door waarneembare marktgegevens.

In dat geval zou de impliciete volatiliteit kunnen worden verkregen door extrapolatie van de impliciete volatiliteit van de opties met een looptijd van één en twee jaar op de aandelen, en kunnen worden onderbouwd door de impliciete volatiliteit van opties met een looptijd van drie jaar op aandelen van vergelijkbare entiteiten, op voorwaarde dat correlatie met de impliciete volatiliteiten van één en twee jaar wordt vastgesteld.

(e)

Een licentieovereenkomst. Voor een in een bedrijfscombinatie verworven licentieovereenkomst die recentelijk met een niet-verbonden partij werd onderhandeld door de overgenomen entiteit (de partij bij de licentieovereenkomst), zou een input van niveau 2 het royaltypercentage zijn dat bij aanvang van de overeenkomst in het contract is overeengekomen met de niet-verbonden partij.

(f)

Een voorraad gereed product bij een verkooppunt. Voor een in een bedrijfscombinatie verworven voorraad gereed product zou een input van niveau 2 ofwel een prijs voor klanten in een retailmarkt zijn, ofwel een prijs voor retailers in een groothandelsmarkt, gecorrigeerd voor verschillen tussen de staat en locatie van het voorraadartikel en de vergelijkbare (dat wil zeggen soortgelijke) voorraadartikelen, zodat de waardering tegen reële waarde de prijs weerspiegelt die zou worden ontvangen in een transactie om de voorraad te verkopen aan een andere retailer die de vereiste verkoopinspanningen zou leveren. Conceptueel zal de waardering tegen reële waarde dezelfde zijn, ongeacht of correcties worden aangebracht aan een retailprijs (naar beneden) of een groothandelprijs (naar boven). Over het algemeen moet de prijs die het minste aantal subjectieve correcties vereist, worden gebruikt voor de waardering tegen reële waarde.

(g)

Een aangehouden en gebruikt gebouw. Een input van niveau 2 zou de prijs per vierkante meter voor het gebouw (een waarderingsratio) zijn, afgeleid van waarneembare marktgegevens, bijvoorbeeld ratio's afgeleid van prijzen in waargenomen transacties met vergelijkbare (dat wil zeggen soortgelijke) gebouwen op soortgelijke locaties.

(h)

Een kasstroomgenererende eenheid. Een input van niveau 2 zou een waarderingsratio (bijvoorbeeld een winst- of opbrengstenratio, of een soortgelijke prestatiemaatstaf) zijn die is afgeleid van waarneembare marktgegevens, bijvoorbeeld ratio's afgeleid van prijzen in waargenomen transacties met vergelijkbare (dat wil zeggen soortgelijke) bedrijven, rekening houdend met operationele, markt-, financiële en niet-financiële factoren.

Inputs van niveau 3 (alinea's 86 tot en met 90)

B36

Voorbeelden van inputs van niveau 3 voor bepaalde activa en verplichtingen zijn:

(a)

Een valutaswap met een lange looptijd. Een input van niveau 3 zou een rentevoet in een bepaalde valuta zijn die niet waarneembaar is en niet kan worden onderbouwd door waarneembare marktgegevens die regelmatig of anderszins gedurende nagenoeg de gehele looptijd van de valutaswap worden gepubliceerd. De rentevoeten in een valutaswap zijn de swaprentevoeten berekend op basis van de rentecurves van de respectieve landen.

(b)

Een optie met een looptijd van drie jaar op beursgenoteerde aandelen. Een input van niveau 3 zou de historische volatiliteit zijn, dat wil zeggen de volatiliteit van de aandelen afgeleid van hun historische koersen. De historische volatiliteit vertegenwoordigt meestal niet de huidige verwachtingen van marktdeelnemers omtrent de toekomstige volatiliteit, ook al is dat de enige beschikbare informatie om een optie te waarderen.

(c)

Een renteswap. Een input van niveau 3 zou een correctie van een consensusprijs (niet-bindende prijs) voor de swap op de middenmarkt zijn ontwikkeld met behulp van gegevens die niet direct waarneembaar zijn en niet anderszins kunnen worden onderbouwd door waarneembare marktgegevens.

(d)

Een in een bedrijfscombinatie overgenomen ontmantelingsverplichting. Een input van niveau 3 zou een huidige schatting zijn met behulp van de eigen gegevens van de entiteit over de toekomstige uitstroom van geldmiddelen die moeten worden betaald om de verplichting na te komen (met inbegrip van de verwachtingen van marktdeelnemers omtrent de kosten om de verplichting na te komen en de vergoeding die een marktdeelnemer zou verlangen voor het overnemen van de verplichting om het actief te ontmantelen) als er geen redelijk beschikbare informatie is die aangeeft dat marktdeelnemers zouden uitgaan van andere veronderstellingen. Die input van niveau 3 zou worden gebruikt in een contantewaardetechniek samen met andere inputs, bijvoorbeeld een huidige risicovrije rente of een voor krediet gecorrigeerde risicovrije rente als het effect van de kredietwaardigheid van de entiteit op de reële waarde van de verplichting wordt weerspiegeld in de disconteringsvoet in plaats van in de schatting van de toekomstige uitstroom van geldmiddelen.

(e)

Een kasstroomgenererende eenheid. Een input van niveau 3 zou een financiële prognose (bijvoorbeeld van kasstromen, winst of verlies) zijn ontwikkeld met behulp van eigen gegevens van de entiteit als er geen redelijk beschikbare informatie is die aangeeft dat marktdeelnemers zouden uitgaan van andere veronderstellingen.

BEPALING VAN DE REËLE WAARDE WANNEER HET VOLUME OF ACTIVITEITSNIVEAU VOOR EEN ACTIEF OF VERPLICHTING AANZIENLIJK IS AFGENOMEN

B37

De reële waarde van een actief of verplichting zou kunnen worden beïnvloed wanneer het volume of activiteitsniveau voor dat actief of die verplichting aanzienlijk is gedaald ten opzichte van de normale marktactiviteit voor het actief of de verplichting (of soortgelijke activa of verplichtingen). Om op basis van de beschikbare gegevens te bepalen of het volume of activiteitsniveau voor het actief of de verplichting aanzienlijk is gedaald, moet een entiteit het belang en de relevantie beoordelen van factoren zoals:

(a)

Er zijn weinig recente transacties.

(b)

De opgegeven prijzen zijn niet gebaseerd op actuele informatie.

(c)

De opgegeven prijzen variëren sterk in de tijd of verschillen aanzienlijk van marktmaker tot marktmaker (bijvoorbeeld bepaalde makelaarsmarkten).

(d)

Indices die voorheen sterk gecorreleerd waren met de reële waarde van het actief of de verplichting vertonen geen aantoonbare correlatie met recente indicaties van de reële waarde van dat actief of die verplichting.

(e)

Er is een significante stijging van de premies voor het impliciete liquiditeitsrisico, rendementen of prestatie-indicatoren (zoals wanbetalingscijfers of de omvang van verliezen) van waargenomen transacties of genoteerde prijzen in vergelijking met de schatting van de verwachte kasstromen door de entiteit, rekening houdend met alle beschikbare marktgegevens over het kredietrisico en het risico van verzuim dat aan het actief of de verplichting verbonden is.

(f)

Er is een groot verschil tussen bied- en laatprijzen of een aanzienlijke toename van het verschil tussen bied- en laatprijzen.

(g)

Er is een aanzienlijke afname van de activiteit van, of er ontbreekt, een markt voor nieuwe emissies (dat wil zeggen een primaire markt) voor het actief of de verplichting of soortgelijke activa of verplichtingen.

(h)

Er is weinig informatie publiek beschikbaar (bijvoorbeeld voor transacties die plaatsvinden in een markt zonder bemiddeling van tussenpersonen).

B38

Als een entiteit tot de conclusie komt dat het volume of activiteitsniveau voor het actief of de verplichting aanzienlijk is gedaald ten opzichte van de normale marktactiviteit voor het actief of de verplichting (of soortgelijke activa of verplichtingen), is een nadere analyse van de transacties of genoteerde prijzen nodig. Een daling van het volume of activiteitsniveau is op zich niet noodzakelijk een indicatie dat een transactieprijs of genoteerde prijs de reële waarde niet vertegenwoordigt of dat een transactie op die markt geen regelmatige transactie is. Als een entiteit echter bepaalt dat een transactieprijs of genoteerde prijs niet de reële waarde vertegenwoordigt (er zijn bijvoorbeeld transacties die geen regelmatige transacties zijn), zal een aanpassing van de transactieprijs of genoteerde prijs nodig zijn als de entiteit die prijs gebruikt als basis voor het bepalen van de reële waarde en die aanpassing significant kan zijn voor de bepaling van de reële waarde in haar geheel. Ook in andere omstandigheden kunnen aanpassingen vereist zijn (bijvoorbeeld als een prijs voor een soortgelijk actief een aanzienlijke aanpassing vereist om het actief vergelijkbaar te maken met het gewaardeerde actief, of wanneer de prijs niet meer up-to-date is).

B39

Deze IFRS schrijft geen methode voor het aanbrengen van significante aanpassingen aan transactieprijzen of genoteerde prijzen voor. Zie de alinea's 61 tot en met 66 en B5 tot en met B11 voor een bespreking van het gebruik van waarderingstechnieken bij het bepalen van de reële waarde. Ongeacht de gebruikte waarderingstechniek, moet een entiteit juiste correcties voor risico opnemen, met inbegrip van een risicopremie die het bedrag weerspiegelt dat marktdeelnemers zouden verlangen als compensatie voor de onzekerheid die inherent is aan de kasstromen van een actief of verplichting (zie alinea B17). Anders geeft de waardering geen getrouw beeld van de reële waarde. In sommige gevallen kan het moeilijk zijn om de juiste correctie voor risico te bepalen. De moeilijkheidsgraad op zich is echter niet voldoende reden om een correctie voor risico uit te sluiten. De correctie voor risico moet een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden weerspiegelen.

B40

Als het volume of activiteitsniveau voor het actief of de verplichting aanzienlijk is gedaald, kan het geëigend zijn om de waarderingstechniek te wijzigen of om meerdere waarderingstechnieken te gebruiken (bijvoorbeeld het gebruik van een marktbenadering en een contantewaardetechniek). Bij de weging van indicaties van de reële waarde die voortvloeien uit het gebruik van meerdere waarderingstechnieken, moet een entiteit rekening houden met de redelijkheid van de bandbreedte van waarderingen tegen reële waarde. Het doel is om binnen de bandbreedte het punt te bepalen dat in de huidige marktomstandigheden het meest representatief is voor de reële waarde. Een grote bandbreedte van waarderingen tegen reële waarde kan een indicatie zijn dat nadere analyse nodig is.

B41

Zelfs als het volume of activiteitsniveau voor het actief of de verplichting aanzienlijk is gedaald, blijft de doelstelling van een waardering tegen reële waarde dezelfde. De reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie (dus geen gedwongen liquidatie of gedwongen verkoop) tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden.

B42

Het schatten van de prijs waartegen marktdeelnemers bereid zouden zijn om een transactie aan te gaan op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden als het volume of activiteitsniveau voor het actief of de verplichting aanzienlijk is gedaald, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden op de waarderingsdatum en vereist oordeelsvorming. Het voornemen van een entiteit om het actief aan te houden of om de verplichting af te wikkelen of anderszins na te komen, is niet relevant bij het bepalen van de reële waarde omdat reële waarde een op de markt gebaseerde waardering en geen entiteitspecifieke waardering is.

Identificatie van transacties die geen regelmatige transacties zijn

B43

De bepaling of een transactie al dan niet een regelmatige transactie is, is moeilijker als het volume of activiteitsniveau voor het actief op de verplichting aanzienlijk is gedaald ten opzichte van de normale marktactiviteit voor het actief of de verplichting (of soortgelijke activa of verplichtingen). In dergelijke omstandigheden is het niet juist om te concluderen dat alle transacties op die markt onregelmatige transacties zijn (dat wil zeggen gedwongen liquidaties of gedwongen verkopen). Omstandigheden die erop kunnen wijzen dat een transactie geen regelmatige transactie is, zijn onder meer:

(a)

Er was niet voldoende blootstelling aan de markt gedurende een periode vóór de waarderingsdatum om marketingactiviteiten mogelijk te maken die normaal en gebruikelijk zijn voor transacties met betrekking tot deze activa of verplichtingen in de huidige marktomstandigheden.

(b)

Er was een normale en gebruikelijke marketingperiode, maar de verkoper richtte de marketing van het actief of de verplichting op een enkele marktdeelnemer.

(c)

De verkoper verkeert (bijna) in staat van faillissement of surseance (dat wil zeggen de verkoper verkeert in nood).

(d)

De verkoper was verplicht om te verkopen teneinde aan wet- of regelgeving te voldoen (dat wil zeggen de verkoper was gedwongen).

(e)

De transactieprijs wijkt sterk af van andere recente transactieprijzen voor hetzelfde actief of dezelfde verplichting of een soortgelijk actief of soortgelijke verplichting.

Een entiteit moet de omstandigheden beoordelen om te bepalen of de transactie, op basis van het gewicht van de beschikbare gegevens, een regelmatige transactie is.

B44

Een entiteit moet bij het bepalen van de reële waarde of het schatten van marktrisicopremies rekening houden met elk van de volgende punten:

(a)

Als er aanwijzingen zijn dat een transactie geen regelmatige transactie is, moet een entiteit weinig of geen gewicht toekennen (in vergelijking met andere indicaties van de reële waarde) aan de prijs van die transactie.

(b)

Als er aanwijzingen zijn dat een transactie een regelmatige transactie is, moet een entiteit rekening houden met de prijs van die transactie. Het gewicht dat wordt toegekend aan die transactieprijs in vergelijking met andere indicaties van de reële waarde hangt af van de feiten en omstandigheden, zoals:

(i)

het volume van de transactie.

(ii)

de vergelijkbaarheid van de transactie met het gewaardeerde actief of de gewaardeerde verplichting.

(iii)

hoe dicht de transactiedatum bij de waarderingsdatum ligt.

(c)

Als een entiteit niet over voldoende informatie beschikt om te concluderen of een transactie een regelmatige transactie is, moet ze rekening houden met de transactieprijs. Het is echter mogelijk dat die transactieprijs niet de reële waarde vertegenwoordigt (dat wil zeggen dat de transactieprijs niet noodzakelijk de enige of primaire basis is voor het bepalen van de reële waarde of het schatten van de marktrisicopremies). Als een entiteit niet over voldoende informatie beschikt om te concluderen of bepaalde transacties regelmatige transacties zijn, moet de entiteit aan die transacties minder gewicht toekennen in vergelijking met andere transacties waarvan bekend is dat ze regelmatige transacties zijn.

Een entiteit hoeft niet alles in het werk te stellen om te bepalen of een transactie een regelmatige transactie is, maar mag geen informatie negeren die redelijkerwijs beschikbaar is. Als een entiteit partij is bij een transactie, wordt ze geacht over voldoende informatie te beschikken om te concluderen of de transactie een regelmatige transactie is.

Gebruik van door derden verstrekte genoteerde prijzen

B45

Deze IFRS sluit niet het gebruik uit van door derden verstrekte genoteerde prijzen, zoals prijsinformatiediensten of effectenmakelaars, als een entiteit heeft bepaald dat de door deze partijen verstrekte genoteerde prijzen zijn ontwikkeld in overeenstemming met deze IFRS.

B46

Als het volume of activiteitsniveau voor het actief of de verplichting aanzienlijk is gedaald, moet een entiteit beoordelen of de door derden verstrekte genoteerde prijzen zijn ontwikkeld met behulp van huidige informatie die regelmatige transacties weerspiegelt of met behulp van een waarderingstechniek die de veronderstellingen van marktdeelnemers weerspiegelt (met inbegrip van veronderstellingen over risico's). Bij het wegen van een genoteerde prijs als input voor een waardering tegen reële waarde, moet een entiteit minder gewicht (in vergelijking met andere indicaties van de reële waarde die de resultaten van transacties weerspiegelen) toekennen aan prijsnoteringen die het resultaat van transacties niet weerspiegelen.

B47

Voorts moet bij de weging van de beschikbare informatie rekening worden gehouden met de aard van een prijsnotering (bijvoorbeeld of de notering een indicatieve prijs dan wel een bindend bod is), waarbij meer gewicht moet worden toegekend aan door derden verstrekte prijsnoteringen die bindende biedingen vertegenwoordigen.

Bijlage C

Ingangsdatum en overgangsbepalingen

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de IFRS en heeft hetzelfde gezag als de andere delen van de IFRS.

C1

Een entiteit moet deze IFRS toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze IFRS toepast voor een eerdere periode, moet ze dat feit vermelden.

C2

Deze IFRS moet prospectief worden toegepast vanaf het begin van de jaarperiode waarin hij voor het eerst wordt toegepast.

C3

De in deze IFRS opgenomen vereisten inzake informatieverschaffing hoeven niet te worden toegepast op vergelijkende informatie die is verstrekt voor perioden vóór de eerste toepassing van deze IFRS.

Bijlage D

Wijzigingen in andere IFRSs

In deze bijlage zijn wijzigingen in andere IFRSs beschreven die een gevolg zijn van de uitgifte van IFRS 13 door de Board. Een entiteit moet de wijzigingen toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Als een entiteit IFRS 13 voor een eerdere periode toepast, moet ze ook de wijzigingen voor die eerdere periode toepassen. In de gewijzigde alinea's is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

GEWIJZIGDE DEFINITIE

D1

In IFRS 1, 3 tot en met 5 en 9 (uitgegeven in oktober 2010) wordt de definitie van reële waarde vervangen door:

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13.)

In IAS 2, 16, 18 tot en met 21, 32 en 40 wordt de definitie van reële waarde vervangen door:

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

IFRS 1    Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards (herziene versie van september 2010)

D2

Alinea 19 wordt verwijderd.

D3

Alinea 39J wordt toegevoegd en luidt als volgt:

39J

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, verwijderde alinea 19, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A en wijzigde de alinea's D15 en D20. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D4

De alinea's D15 en D20 worden als volgt gewijzigd:

D15

Als een eerste toepasser een dergelijke investering in overeenstemming met IAS 27 waardeert tegen kostprijs, moet hij die investering in zijn afzonderlijk IFRS-overzicht van de financiële positie waarderen tegen een van de volgende bedragen:

(b)

de veronderstelde kostprijs. De veronderstelde kostprijs van een dergelijke investering is haar:

(i)

reële waarde op de datum van overgang naar de IFRSs van de entiteit in haar enkelvoudige jaarrekening; of

D20

Niettegenstaande de vereisten van de alinea's 7 en 9 mag een entiteit de vereisten in alinea TL76(a) van IAS 39 toepassen op elk van de volgende wijzen:

IFRS 2    Op aandelen gebaseerde betalingen

D5

Alinea 6A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

6A

Deze IFRS gebruikt de term ‧reële waarde‧ op een wijze die in sommige opzichten afwijkt van de definitie van reële waarde in IFRS 13 Waardering tegen reële waarde. Daarom moet een entiteit bij de toepassing van IFRS 2 de reële waarde bepalen in overeenstemming met deze IFRS, en niet IFRS 13.

IFRS 3    Bedrijfscombinaties

D6

De alinea's 20, 29, 33 en 47 worden als volgt gewijzigd:

20

De alinea's 24 tot en met 31 specificeren de soorten identificeerbare activa en verplichtingen die items bevatten waarvoor deze IFRS beperkte uitzonderingen op het waarderingsprincipe toestaat.

29

De overnemende partij moet een als immaterieel vast actief opgenomen herworven recht waarderen op basis van de resterende contractuele looptijd van het desbetreffende contract, ongeacht of marktdeelnemers bij het bepalen van de reële waarde van dat recht rekening zouden houden met potentiële contractverlengingen. De alinea's B35 en B36 verschaffen hiermee verband houdende toepassingsleidraden.

33

… Om het bedrag te bepalen van de goodwill in een bedrijfscombinatie waarin geen vergoeding wordt overgedragen, moet de overnemende partij de reële waarde op de overnamedatum van haar belang in de overgenomen partij gebruiken in plaats van de reële waarde van de overgedragen vergoeding op de overnamedatum (alinea 32(a)(i)). …

47

… Tenzij bijvoorbeeld een tussenliggende gebeurtenis kan worden geïdentificeerd die de reële waarde van een actief wijzigde, is het waarschijnlijk dat de verkoop van dat actief aan een derde kort na de overnamedatum voor een bedrag dat aanzienlijk verschilt van zijn op die datum bepaalde voorlopige reële waarde wijst op een fout in het voorlopige bedrag.

D7

Alinea 64F wordt toegevoegd en luidt als volgt:

64F

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 20, 29, 33, 47, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A en wijzigde de alinea's B22, B40, B43 tot en met B46, B49 en B64. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D8

In Bijlage B worden de alinea's B22 en B40, B43 tot en met B46, B49 en B64 als volgt gewijzigd:

B22

Omdat de geconsolideerde jaarrekening de voortzetting van de jaarrekening van de juridische dochteronderneming vertegenwoordigt, afgezien van haar kapitaalstructuur, weerspiegelt de geconsolideerde jaarrekening:

(d)

het in de geconsolideerde jaarrekening als uitgegeven aandelenbelangen opgenomen bedrag bepaald door het uitgegeven aandelenbelang van de juridische dochteronderneming (de overnemende partij voor administratieveverwerkingsdoeleinden) dat vlak vóór de bedrijfscombinatie uitstond op te tellen bij de reële waarde van de juridische moedermaatschappij (overgenomen partij voor administratieveverwerkingsdoeleinden). Echter, …

B40

De criteria van identificeerbaarheid bepalen of een immaterieel vast actief afzonderlijk van goodwill wordt opgenomen. De criteria verschaffen echter geen leidraden voor het bepalen van de reële waarde van een immaterieel vast actief, en beperken evenmin de veronderstellingen waarvan bij het bepalen van de reële waarde van een immaterieel vast actief wordt uitgegaan. De overnemende partij zou bijvoorbeeld bij het bepalen van de reële waarde rekening houden met de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers bij het waarderen van het immaterieel vast actief zouden uitgaan, zoals verwachtingen omtrent toekomstige contractverlengingen. …

B43

Om haar concurrentiepositie te beschermen, of om andere redenen, kan de overnemende partij voornemens zijn om een verworven niet-financieel actief niet te gebruiken, of heeft ze mogelijk niet de intentie om het actief maximaal en optimaal te gebruiken. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn voor een verworven immaterieel vast actief uit hoofde van onderzoek en ontwikkeling dat de overnemende partij van plan is defensief te gebruiken door te voorkomen dat anderen het gebruiken. Niettemin moet de overnemende partij de reële waarde van het niet-financiële actief bepalen uitgaande van het maximale en optimale gebruik van het actief door marktdeelnemers in overeenstemming met de desbetreffende waarderingspremisse, zowel bij eerste opname als bij het bepalen van de reële waarde minus vervreemdingskosten bij een latere toetsing op bijzondere waardevermindering.

B44

Deze IFRS staat de overnemende partij toe een belang zonder overheersende zeggenschap in de overgenomen partij te waarderen tegen zijn reële waarde op de overnamedatum. In sommige gevallen zal een overnemende partij de reële waarde op de overnamedatum van een belang zonder overheersende zeggenschap kunnen bepalen op basis van een op een actieve markt genoteerde prijs voor de aandelen die niet in handen zijn van de overnemende partij. In andere gevallen is er voor de aandelen echter geen op een actieve markt genoteerde prijs beschikbaar. In die gevallen moet de overnemende partij de reële waarde van het belang zonder overheersende zeggenschap bepalen met behulp van andere waarderingstechnieken.

B45

De reële waarde per aandeel van het belang van de overnemende partij in de overgenomen partij kan verschillen van de reële waarde per aandeel van het belang zonder overheersende zeggenschap. Het belangrijkste verschil is meestal de opname van een zeggenschapspremie in de reële waarde per aandeel van het belang van de overnemende partij in de overgenomen partij of, omgekeerd, de opname van een korting – op basis van het ontbreken van overheersende zeggenschap in een belang – op de reële waarde per aandeel van het belang zonder overheersende zeggenschap als marktdeelnemers bij het waarderen van het belang zonder overheersende zeggenschap rekening zouden houden met die premie of korting.

B46

In een bedrijfscombinatie die zonder de overdracht van een vergoeding wordt gerealiseerd, moet de overnemende partij de reële waarde op de overnamedatum van haar belang in de overgenomen partij vervangen door de reële waarde op de overnamedatum van de overgedragen vergoeding om goodwill of een winst uit een voordelige overname te waarderen (zie de alinea's 32 tot en met 34).

B49

Bij de waardering van een onderlinge entiteit tegen reële waarde moet rekening worden gehouden met de veronderstellingen over toekomstige voordelen voor leden waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan en met andere relevante veronderstellingen over de onderlinge entiteit waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan. Er kan bijvoorbeeld een contantewaardetechniek worden gebruikt om de reële waarde van een onderlinge entiteit te bepalen. De kasstromen die als inputs voor het model worden gebruikt, moeten gebaseerd zijn op de verwachte kasstromen van de onderlinge entiteit, die meestal verlagingen voor ledenvoordelen weerspiegelen, zoals verlaagde kosten voor goederen en diensten.

B64

Om de doelstelling in alinea 59 te realiseren, moet de overnemende partij de volgende informatie verstrekken voor elke bedrijfscombinatie die tijdens de verslagperiode plaatsvindt.

(f)

de reële waarde op de overnamedatum van de totale overgedragen vergoeding en de reële waarde op de overnamedatum van elke belangrijke categorie van vergoedingen, zoals:

(iv)

eigenvermogensbelangen van de overnemende partij, met inbegrip van het aantal uitgegeven of uitgeefbare instrumenten of belangen, en de methode voor het bepalen van de reële waarde van die instrumenten of belangen.

(o)

voor elke bedrijfscombinatie waarin de overnemende partij minder dan 100 procent van de eigenvermogensbelangen in de overgenomen partij bezit op de overnamedatum:

(ii)

voor elk tegen reële waarde gewaardeerd belang zonder overheersende zeggenschap in een overgenomen partij, de waarderingstechniek(en) en significante inputs die zijn gebruikt om die waarde te bepalen.

IFRS 4    Verzekeringscontracten

D9

Alinea 41E wordt toegevoegd en luidt als volgt:

41E

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IFRS 5    Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten

D10

Alinea 44H wordt toegevoegd en luidt als volgt:

44H

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IFRS 7    Financiële instrumenten: informatieverschaffing (herziene versie van oktober 2009)

D11

[Niet van toepassing op vereisten]

D12

Alinea 3 wordt als volgt gewijzigd:

3

Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:

(a)

… in deze gevallen moeten entiteiten de vereisten van deze IFRS en, voor tegen reële waarde gewaardeerde belangen, de vereisten van IFRS 13 Waardering tegen reële waarde toepassen. …

D13

De alinea's 27 tot en met 27B worden verwijderd.

D14

Alinea 28 wordt als volgt gewijzigd:

28

In sommige gevallen neemt een entiteit een winst of verlies bij eerste opname van een financieel actief of een financiële verplichting niet op omdat de reële waarde niet blijkt uit een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting (dat wil zeggen een input van niveau 1), noch gebaseerd is op een waarderingstechniek die alleen gegevens van waarneembare markten gebruikt (zie alinea TL76 van IAS 39). In dergelijke gevallen moet de entiteit per categorie van financiële activa of financiële verplichtingen het volgende vermelden:

(a)

haar grondslag voor financiële verslaggeving met betrekking tot de opname in de winst-en-verliesrekening van het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs om een verandering te weerspiegelen in factoren (waaronder tijd) waarmee marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting rekening zouden houden (zie alinea TL76(b) van IAS 39).

(c)

waarom de entiteit heeft geconcludeerd dat de transactieprijs niet de beste indicatie van de reële waarde was, met inbegrip van een beschrijving van de informatie die de reële waarde onderbouwt.

D15

Alinea 29 wordt als volgt gewijzigd:

29

Informatieverschaffing over de reële waarde is niet vereist:

(b)

voor een belegging in eigenvermogensinstrumenten die geen op een actieve markt genoteerde marktprijs voor een identiek instrument hebben (dat wil zeggen een input van niveau 1), of derivaten die aan dergelijke eigenvermogensinstrumenten zijn gekoppeld, die in overeenstemming met IAS 39 tegen kostprijs wordt gewaardeerd omdat de reële waarde ervan niet anderszins betrouwbaar kan worden bepaald; of

D16

Alinea 44P wordt toegevoegd en luidt als volgt:

44P

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 3, 28, 29, B4 en B26 en Bijlage A, en verwijderde de alinea's 27 tot en met 27B. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D17

In Bijlage A wordt de definitie van overig prijsrisico als volgt gewijzigd:

overig prijsrisico

Het risico dat de reële waarde of toekomstige kasstromen van een financieel instrument zullen schommelen als gevolg van andere veranderingen in marktprijzen dan die welke voortvloeien uit het renterisico of valutarisico, ongeacht of deze veranderingen worden veroorzaakt door factoren die specifiek zijn voor het individuele financiële instrument of de emittent ervan dan wel door factoren die alle soortgelijke op de markt verhandelde financiële instrumenten beïnvloeden.

IFRS 9    Financiële instrumenten (uitgegeven in november 2009)

D18

Alinea 5.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

5.1.1

Bij eerste opname moet een entiteit een financieel actief waarderen tegen zijn reële waarde verhoogd met, in het geval van een financieel actief dat niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, de transactiekosten die direct aan de verwerving van het financiële actief kunnen worden toegerekend.

D19

Alinea 5.1.1A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

5.1.1A

Als echter de reële waarde van het financiële actief bij eerste opname verschilt van de transactieprijs, moet een entiteit alinea B5.1 en alinea TL76 van IAS 39 toepassen.

D20

De alinea's 5.2.1, 5.3.2, 8.2.5 en 8.2.11 worden als volgt gewijzigd:

5.2.1

Een entiteit moet een financieel actief na eerste opname ervan in overeenstemming met de alinea's 4.1 tot en met 4.5 waarderen tegen zijn reële waarde of geamortiseerde kostprijs.

5.3.2

Als een entiteit een financieel actief in overeenstemming met alinea 4.9 herclassificeert zodat het tegen reële waarde wordt gewaardeerd, wordt de reële waarde ervan bepaald op de datum van herclassificatie. Een eventuele winst die, of een eventueel verlies dat, voortvloeit uit een verschil tussen de vorige boekwaarde en de reële waarde wordt in de winst-en-verliesrekening opgenomen.

8.2.5

Als een entiteit een hybridisch contract tegen reële waarde waardeert in overeenstemming met alinea 4.4 of alinea 4.5 maar de reële waarde van het hybridische contract niet werd bepaald in vergelijkende verslagperioden, moet de reële waarde van het hybridische contract in de vergelijkende verslagperioden gelijk zijn aan de som van de reële waarden van de componenten (dat wil zeggen het niet-afgeleide basiscontract en het in het contract besloten derivaat) aan het eind van elke vergelijkende verslagperiode.

8.2.11

Als een entiteit een belegging in een eigenvermogensinstrument dat geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument heeft (dat wil zeggen een input van niveau 1) (of een derivaat dat is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door levering van, een dergelijk eigenvermogensinstrument) voorheen administratief verwerkte tegen kostprijs in overeenstemming met IAS 39, moet ze dat instrument waarderen tegen reële waarde op de datum van eerste toepassing. …

D21

Alinea 8.1.3 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

8.1.3

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 5.1.1, 5.2.1, 5.3.2, 8.2.5, 8.2.11, B5.1, B5.4, B5.5, B5.7, C8, C20, C22, C27 en C28, en voegde alinea 5.1.1A toe. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D22

In Bijlage A wordt de inleidende tekst als volgt gewijzigd:

De volgende termen zijn gedefinieerd in alinea 11 van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie, alinea 9 van IAS 39 of bijlage A van IFRS 13, en worden in deze IFRS gebruikt met de in IAS 32, IAS 39 of IFRS 13 omschreven betekenissen: …

D23

In Bijlage B worden alinea B5.1, het kopje boven alinea B5.5 en de alinea's B5.5 en B5.7 als volgt gewijzigd:

B5.1

De reële waarde van een financieel actief bij eerste opname komt normaliter overeen met de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde vergoeding, zie ook IFRS 13 en alinea TL76 van IAS 39). Als echter een deel van de betaalde vergoeding voor iets anders is dan het financiële instrument, moet een entiteit de reële waarde van het financiële instrument bepalen. De reële waarde van een niet-rentedragende langlopende lening of vordering kan bijvoorbeeld worden bepaald als de contante waarde van alle toekomstige kasontvangsten, gedisconteerd tegen de geldende marktrentevoet(en) voor een soortgelijk instrument (soortgelijk wat betreft valuta, looptijd, type rentevoet en andere factoren) met een vergelijkbare kredietrating. Een eventueel aanvullend geleend bedrag is een last of een batenvermindering, tenzij het voor opname als een ander type actief in aanmerking komt.

Beleggingen in eigenvermogensinstrumenten (en contracten op die beleggingen)

B5.5

… Dit kan het geval zijn als onvoldoende meer recente informatie beschikbaar is om de reële waarde te bepalen, of als er een grote bandbreedte van mogelijke waarderingen tegen reële waarde is en de kostprijs de beste schatting van de reële waarde binnen die bandbreedte vertegenwoordigt.

B5.7

… In dergelijke gevallen moet de entiteit de reële waarde bepalen.

D24

In alinea C8 van Bijlage C worden de wijzigingen in alinea 29 van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing als volgt gewijzigd:

29

Informatieverschaffing over de reële waarde is niet vereist:

(b)

voor derivaten die zijn gekoppeld aan beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument hebben (dat wil zeggen een input van niveau 1) die in overeenstemming met IAS 39 tegen kostprijs worden gewaardeerd omdat de reële waarde ervan niet anderszins betrouwbaar kan worden bepaald; of

D25

In alinea C20 worden de wijzigingen in alinea 1 van IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen als volgt gewijzigd:

1

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen. Deze standaard is echter niet van toepassing op investeringen in geassocieerde deelnemingen die worden gehouden door:

(a)

organisaties die durfkapitaal verstrekken, of

(b)

fondsen voor gemene rekening, beleggingsfondsen en soortgelijke entiteiten, met inbegrip van beleggingsverzekeringen

die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening in overeenstemming met IFRS 9 Financiële Instrumenten en IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Een entiteit die een dergelijke investering houdt, moet de informatie verstrekken die op grond van alinea 37(f) vereist is.

D26

In alinea C22 worden de wijzigingen in alinea 1 van IAS 31 Belangen in joint ventures als volgt gewijzigd:

1

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van belangen in joint ventures en bij de verslaggeving van activa, verplichtingen, baten en lasten van een joint venture in de jaarrekening van deelnemers in een joint venture en investeerders, ongeacht de structuren of vormen waaronder de activiteiten van de joint venture plaatsvinden. Deze standaard is echter niet van toepassing op belangen van deelnemers in een joint venture in entiteiten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, die worden gehouden door:

(a)

organisaties die durfkapitaal verstrekken, of

(b)

fondsen voor gemene rekening, beleggingsfondsen en soortgelijke entiteiten, met inbegrip van beleggingsverzekeringen

die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening in overeenstemming met IFRS 9 Financiële Instrumenten en IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Een deelnemer in een joint venture die een dergelijk belang houdt, moet de informatie verstrekken die op grond van de alinea's 55 en 56 vereist is.

D27

In alinea C27 worden de wijzigingen in de alinea's 9, 13 en 88 van IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering als volgt gewijzigd:

9

Opgemerkt moet worden dat IFRS 13 Waardering tegen reële waarde de vereisten uiteenzet voor het bepalen van de reële waarde van een financiële verplichting, door aanwijzing of anderszins, waarvan de reële waarde wordt vermeld.

13

Als een entiteit niet in staat is om de reële waarde van een in een contract besloten derivaat betrouwbaar te bepalen op basis van de bepalingen en voorwaarden ervan, is de reële waarde van het in het contract besloten derivaat het verschil tussen de reële waarde van het hybridische (samengestelde) contract en de reële waarde van het basiscontract. Als de entiteit niet in staat is om via deze methode de reële waarde van het in het contract besloten derivaat te bepalen, is alinea 12 van toepassing en wordt het hybridische (samengestelde) contract aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

88

Een afdekkingsrelatie komt in aanmerking voor hedge accounting overeenkomstig de alinea's 89 tot en met 102 als en alleen als aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan.

(d)

De effectiviteit van de afdekking kan betrouwbaar worden bepaald, dat wil zeggen dat de reële waarde van, of de kasstromen uit, de afgedekte positie die toerekenbaar is/zijn aan het afgedekte risico en de reële waarde van het afdekkingsinstrument betrouwbaar kunnen worden bepaald.

D28

In alinea C28 worden de wijzigingen in de alinea's TL64, TL80, TL81 en TL96 van IAS 39 als volgt gewijzigd:

AG64

De reële waarde van een financiële verplichting bij eerste opname komt normaliter overeen met de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de ontvangen vergoeding, zie ook alinea TL76 en IFRS 13). Als echter een deel van de betaalde of ontvangen vergoeding voor iets anders is dan de financiële verplichting, moet een entiteit de reële waarde van de financiële verplichting bepalen.

AG80

De reële waarde van derivaten die zijn gekoppeld aan, en moeten worden afgewikkeld door levering van, eigenvermogensinstrumenten die geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument hebben (dat wil zeggen een input van niveau 1) (zie alinea 47(a)) kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat instrument tegen reële waarde niet aanzienlijk is of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en kan worden gebruikt bij het bepalen van de reële waarde.

AG81

Er zijn veel situaties waarin de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen tegen reële waarde van derivaten die zijn gekoppeld aan, en moeten worden afgewikkeld door levering van, eigenvermogensinstrumenten die geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument hebben (dat wil zeggen een input van niveau 1) (zie alinea 47(a)), waarschijnlijk niet aanzienlijk is. Het is normaal gesproken mogelijk om de reële waarde van dergelijke derivaten die een entiteit van een derde heeft verworven, te bepalen. Als de bandbreedte van redelijke waarderingen tegen reële waarde echter aanzienlijk is en de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen niet redelijk goed kan worden ingeschat, mag een entiteit het instrument niet tegen reële waarde opnemen.

AG96

Een derivaat dat is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door levering van, eigenvermogensinstrumenten die geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument hebben (dat wil zeggen een input van niveau 1) en dat niet tegen reële waarde wordt geboekt omdat de reële waarde ervan niet anderszins betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 47(a)) kan niet worden aangemerkt als een afdekkingsinstrument.

IFRS 9    Financiële instrumenten (uitgegeven in oktober 2010)

D29

[Niet van toepassing op vereisten]

D30

De alinea's 3.2.14, 4.3.7 en 5.1.1 worden als volgt gewijzigd:

3.2.14

Wanneer een entiteit de vorige boekwaarde van een groter financieel actief verdeelt tussen het deel dat verder wordt opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen, moet de reële waarde van het verder opgenomen deel worden bepaald. Als de entiteit in het verleden vaak delen heeft verkocht die vergelijkbaar zijn met het deel dat verder wordt opgenomen, of als er andere markttransacties voor dergelijke delen bestaan, vormen recente prijzen van werkelijke transacties de beste schatting van de reële waarde ervan. …

4.3.7

Als een entiteit niet in staat is om de reële waarde van een in een contract besloten derivaat betrouwbaar te bepalen op basis van de bepalingen en voorwaarden ervan, is de reële waarde van het in het contract besloten derivaat het verschil tussen de reële waarde van het hybridische contract en de reële waarde van het basiscontract. Als de entiteit niet in staat is om via deze methode de reële waarde van het in het contract besloten derivaat te bepalen, is alinea 4.3.6 van toepassing en wordt het hybridische contract aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

5.1.1

Een entiteit moet een financieel actief of een financiële verplichting bij eerste opname ervan waarderen tegen de reële waarde ervan plus of minus, in het geval van een financieel actief dat, of een financiële verplichting die, niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, de transactiekosten die direct aan de verwerving of uitgifte van het financiële actief of de financiële verplichting kunnen worden toegerekend.

D31

Alinea 5.1.1A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

5.1.1A

Als echter de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting bij eerste opname verschilt van de transactieprijs, moet een entiteit alinea B5.1.2A toepassen.

D32

Alinea 5.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

5.2.1

Een entiteit moet een financieel actief na eerste opname ervan in overeenstemming met de alinea's 4.1.1 tot en met 4.1.5 waarderen tegen reële waarde of geamortiseerde kostprijs (zie de alinea's 9 en TL5 tot en met TL8 van IAS 39).

D33

Het kopje boven alinea 5.4.1 en de alinea's 5.4.1 tot en met 5.4.3 worden verwijderd.

D34

De alinea's 5.6.2, 7.2.5, 7.2.11 en 7.2.12 worden als volgt gewijzigd:

5.6.2

Als een entiteit een financieel actief in overeenstemming met alinea 4.4.1 herclassificeert zodat het tegen reële waarde wordt gewaardeerd, wordt de reële waarde ervan bepaald op de datum van herclassificatie. Een eventuele winst die, of een eventueel verlies dat, voortvloeit uit een verschil tussen de vorige boekwaarde en de reële waarde wordt in de winst-en-verliesrekening opgenomen.

7.2.5

Als een entiteit een hybridisch contract tegen reële waarde waardeert in overeenstemming met alinea 4.1.4 of alinea 4.1.5 maar de reële waarde van het hybridische contract niet werd bepaald in vergelijkende verslagperioden, moet de reële waarde van het hybridische contract in de vergelijkende verslagperioden gelijk zijn aan de som van de reële waarden van de componenten (dat wil zeggen het niet-afgeleide basiscontract en het in het contract besloten derivaat) aan het eind van elke vergelijkende verslagperiode.

7.2.11

Als een entiteit een belegging in een eigenvermogensinstrument dat geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument heeft (dat wil zeggen een input van niveau 1) (of een afgeleid actief dat is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door levering van, een dergelijk eigenvermogensinstrument) voorheen administratief verwerkte tegen kostprijs in overeenstemming met IAS 39, moet ze dat instrument waarderen tegen reële waarde op de datum van eerste toepassing. …

7.2.12

Als een entiteit een afgeleide verplichting die is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door levering van, een eigenvermogensinstrument dat geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument heeft (dat wil zeggen een input van niveau 1) voorheen administratief verwerkte tegen kostprijs in overeenstemming met IAS 39, moet ze die afgeleide verplichting waarderen tegen reële waarde op de datum van eerste toepassing. …

D35

Alinea 7.1.3 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

7.1.3

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 3.2.14, 4.3.7, 5.1.1, 5.2.1, 5.4.1, 5.6.2, 7.2.5, 7.2.11 en 7.2.12, wijzigde de definitie van reële waarde in Bijlage A, wijzigde de alinea's B3.2.11, B3.2.17, B5.1.1, B5.2.2, B5.4.8, B5.4.14, B5.4.16, B5.7.20, C3, C11, C26, C28, C30, C49 en C53, verwijderde de alinea's 5.4.2 en B5.4.1 tot en met B5.4.13 en voegde de alinea's 5.1.1A, B5.1.2A en B5.2.2A toe. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D36

In Bijlage B worden de alinea's B3.2.11, B3.2.17, B5.1.1 en B5.2.2 als volgt gewijzigd:

B3.2.11

Bij het bepalen van de reële waarde van het deel dat verder wordt opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen in het kader van de toepassing van alinea 3.2.13, moet een entiteit naast alinea 3.2.14 ook de in IFRS 13 beschreven vereisten inzake waardering tegen reële waarde toepassen.

B3.2.17

Deze alinea illustreert de toepassing van de methode bij aanhoudende betrokkenheid als de aanhoudende betrokkenheid van een entiteit een deel van een financieel actief betreft.

Stel dat een entiteit een portefeuille van vervroegd aflosbare leningen heeft … De reële waarde van de leningen op de datum van de transactie bedraagt VE 10.100, en de reële waarde van het batig rentesaldo van 0,5 procent bedraagt VE 40.

De entiteit berekent de winst of het verlies op de verkoop van het 90 %-belang in de kasstromen. In de veronderstelling dat er voor het overgedragen 90 %-deel en het behouden 10 %-deel geen afzonderlijke reële waarden beschikbaar zijn op de datum van de overdracht, moet de entiteit de boekwaarde van het actief in overeenstemming met alinea 3.2.14 als volgt toerekenen:

 

Reële waarde

Percentage

Toegerekende boekwaarde

Overgedragen deel

9,090

90  %

9,000

Behouden deel

1,010

10  %

1,000

Totaal

10,100

 

10,000

B5.1.1

De reële waarde van een financieel instrument bij eerste opname is normaliter de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding, zie ook alinea B5.1.2A en IFRS 13). Als echter een deel van de betaalde of ontvangen vergoeding voor iets anders is dan het financiële instrument, moet een entiteit de reële waarde van het financiële instrument bepalen. De reële waarde van een niet-rentedragende langlopende lening of vordering kan bijvoorbeeld worden bepaald als de contante waarde van alle toekomstige kasontvangsten, gedisconteerd tegen de geldende marktrentevoet(en) voor een soortgelijk instrument (soortgelijk wat betreft valuta, looptijd, type rentevoet en andere factoren) met een vergelijkbare kredietrating. Een eventueel aanvullend geleend bedrag is een last of een batenvermindering, tenzij het voor opname als een ander type actief in aanmerking komt.

D37

De alinea's B5.1.2A en B5.2.2A worden toegevoegd en luiden als volgt:

B5.1.2A

De beste indicatie van de reële waarde van een financieel instrument bij eerste opname is normaliter de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding, zie ook IFRS 13). Als een entiteit bepaalt dat de reële waarde bij eerste opname verschilt van de transactieprijs zoals vermeld in alinea 5.1.1A, moet de entiteit dat instrument op die datum administratief als volgt verwerken:

(a)

tegen de op grond van alinea 5.1.1 vereiste waardering als die reële waarde blijkt uit een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting (dat wil zeggen een input van niveau 1) of op basis van een waarderingstechniek die alleen gegevens van waarneembare markten gebruikt. Een entiteit moet het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs opnemen als een winst of verlies.

(b)

in alle andere gevallen, tegen de op grond van alinea 5.1.1 vereiste waardering, aangepast om het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs uit te stellen. Na de eerste opname moet de entiteit dat uitgestelde verschil alleen als een winst of verlies opnemen voor zover dat verschil voortkomt uit een verandering in een factor (waaronder tijd) waarmee marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting rekening zouden houden.

B5.2.2A

De in alinea B5.1.2A beschreven waardering van een financieel actief of financiële verplichting na eerste opname en de opname van winsten en verliezen na eerste opname moeten in overeenstemming zijn met de vereisten van deze IFRS.

D38

De alinea's B5.4.1 tot en met B5.4.13 en hun bijbehorende kopjes worden verwijderd.

D39

Het kopje boven alinea B5.4.14 en de alinea's B5.4.14, B5.4.16 en B5.7.20 worden als volgt gewijzigd:

Beleggingen in eigenvermogensinstrumenten (en contracten op die beleggingen)

B5.4.14

… Dit kan het geval zijn als onvoldoende meer recente informatie beschikbaar is om de reële waarde te bepalen, of als er een grote bandbreedte van mogelijke waarderingen tegen reële waarde is en de kostprijs de beste schatting van de reële waarde binnen die bandbreedte vertegenwoordigt.

B5.4.16

… In de mate dat dergelijke relevante factoren bestaan, kunnen ze aangeven dat de kostprijs mogelijk niet representatief is voor de reële waarde. In dergelijke gevallen moet de entiteit de reële waarde bepalen.

B5.7.20

Zoals met alle waarderingen tegen reële waarde, moet de waarderingsmethode die een entiteit hanteert voor het bepalen van het gedeelte van de verandering in de reële waarde van de verplichting dat toe te rekenen is aan veranderingen in haar kredietrisico zoveel mogelijk relevante waarneembare inputs en zo weinig mogelijk niet-waarneembare inputs gebruiken.

D40

In alinea C3 van Bijlage C worden de wijzigingen in de alinea's D15 en D20 van IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards als volgt gewijzigd:

D15

Als een eerste toepasser een dergelijke investering in overeenstemming met IAS 27 waardeert tegen kostprijs, moet hij die investering in zijn afzonderlijk IFRS-overzicht van de financiële positie waarderen tegen een van de volgende bedragen:

(b)

de veronderstelde kostprijs. De veronderstelde kostprijs van een dergelijke investering is haar:

(i)

reële waarde op de datum van overgang naar de IFRSs van de entiteit in haar enkelvoudige jaarrekening; of

D20

Ondanks de vereisten van de alinea's 7 en 9 mag een entiteit de vereisten in alinea B5.1.2A(b) van IFRS 9 op elk van de volgende wijzen toepassen:

D41

In alinea C11 worden de wijzigingen in alinea 28 van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing als volgt gewijzigd:

28

In sommige gevallen neemt een entiteit een winst of verlies bij eerste opname van een financieel actief of een financiële verplichting niet op omdat de reële waarde niet blijkt uit een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting (dat wil zeggen een input van niveau 1), noch gebaseerd is op een waarderingstechniek die alleen gegevens van waarneembare markten gebruikt (zie alinea B5.1.2A van IFRS 9). In dergelijke gevallen moet de entiteit per categorie van financiële activa of financiële verplichtingen het volgende vermelden:

(a)

haar grondslag voor financiële verslaggeving met betrekking tot de opname in de winst-en-verliesrekening van het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs om een verandering te weerspiegelen in factoren (waaronder tijd) waarmee marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting rekening zouden houden (zie alinea B5.1.2A(b) van IFRS 9).

(c)

waarom de entiteit heeft geconcludeerd dat de transactieprijs niet de beste indicatie van de reële waarde was, met inbegrip van een beschrijving van de informatie die de reële waarde onderbouwt.

D42

In alinea C26 worden de wijzigingen in alinea 1 van IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen als volgt gewijzigd:

1

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen. Deze standaard is echter niet van toepassing op investeringen in geassocieerde deelnemingen die worden gehouden door:

(a)

organisaties die durfkapitaal verstrekken, of

(b)

fondsen voor gemene rekening, beleggingsfondsen en soortgelijke entiteiten, met inbegrip van beleggingsverzekeringen

die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening in overeenstemming met IFRS 9 Financiële Instrumenten. Een entiteit die een dergelijke investering houdt, moet de informatie verstrekken die op grond van alinea 37(f) vereist is.

D43

In alinea C28 worden de wijzigingen in alinea 1 van IAS 31 Belangen in joint ventures als volgt gewijzigd:

1

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van belangen in joint ventures en bij de verslaggeving van activa, verplichtingen, baten en lasten van een joint venture in de jaarrekening van deelnemers in een joint venture en investeerders, ongeacht de structuren of vormen waaronder de activiteiten van de joint venture plaatsvinden. Deze standaard is echter niet van toepassing op belangen van deelnemers in een joint venture in entiteiten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, die worden gehouden door:

(a)

organisaties die durfkapitaal verstrekken, of

(b)

fondsen voor gemene rekening, beleggingsfondsen en soortgelijke entiteiten, met inbegrip van beleggingsverzekeringen

die worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening in overeenstemming met IFRS 9 Financiële Instrumenten. Een deelnemer in een joint venture die een dergelijk belang houdt, moet de informatie verstrekken die op grond van de alinea's 55 en 56 vereist is.

D44

In alinea C30 worden de wijzigingen in alinea 23 van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie als volgt gewijzigd:

23

… Eén voorbeeld is de verplichting van een entiteit op grond van een termijncontract om haar eigen eigenvermogensinstrumenten te kopen in ruil voor geldmiddelen. De financiële verplichting wordt bij eerste opname opgenomen (tegen de contante waarde van het inkoopbedrag), en wordt vanuit het eigen vermogen overgeboekt. …

D45

In alinea C49 worden de wijzigingen in alinea A8 van IFRIC 2 Aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en soortgelijke instrumenten als volgt gewijzigd:

A8

Aandelen van leden boven het inkoopverbod zijn financiële verplichtingen. De coöperatieve entiteit waardeert deze financiële verplichting bij eerste opname tegen reële waarde. Omdat men deze aandelen op verzoek kan laten inkopen, bepaalt de coöperatieve entiteit de reële waarde van dergelijke financiële verplichtingen in overeenstemming met alinea 47 van IFRS 13, waarin het volgende wordt gesteld: ‧De reële waarde van een financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) is minimaal gelijk aan het onmiddellijk opeisbare bedrag ….‧ Bijgevolg classificeert de coöperatieve entiteit als financiële verplichting het maximumbedrag dat op grond van de inkoopbepalingen onmiddellijk opeisbaar is.

D46

In alinea C53 worden de wijzigingen in alinea 7 van IFRIC 19 Aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten als volgt gewijzigd:

7

Als de reële waarde van de uitgegeven eigenvermogensinstrumenten niet betrouwbaar kan worden bepaald, moeten de eigenvermogensinstrumenten zodanig worden gewaardeerd dat ze de reële waarde van de afgeloste financiële verplichting weerspiegelen. Bij de bepaling van de reële waarde van een afgeloste financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) wordt alinea 47 van IFRS 13 niet toegepast.

IAS 1    Presentatie van de jaarrekening

D47

De alinea's 128 en 133 worden als volgt gewijzigd:

128

De informatie die op grond van alinea 125 moet worden verstrekt, is niet vereist voor activa en verplichtingen die een significant risico in zich dragen dat hun boekwaarde in het volgende boekjaar materieel verandert indien ze aan het eind van de verslagperiode tegen reële waarde worden gewaardeerd op basis van een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting. Dergelijke reële waarden zouden in het volgende boekjaar materieel kunnen veranderen, maar deze veranderingen zouden niet voortvloeien uit veronderstellingen of andere bronnen van schattingsonzekerheden aan het eind van de verslagperiode.

133

Andere IFRSs vereisen dat over sommige van de veronderstellingen informatie wordt verschaft die in andere gevallen in overeenstemming met alinea 125 zou moeten worden verschaft. IAS 37 vereist bijvoorbeeld dat in welbepaalde omstandigheden informatie wordt verschaft over belangrijke veronderstellingen die betrekking hebben op toekomstige gebeurtenissen die van invloed zijn op categorieën van voorzieningen. IFRS 13 Waardering tegen reële waarde vereist dat informatie wordt verschaft over significante veronderstellingen (met inbegrip van de waarderingstechniek(en) en inputs) waarvan de entiteit uitgaat bij het bepalen van de reële waarde van activa en verplichtingen die tegen reële waarde worden geboekt.

D48

Alinea 139I wordt toegevoegd en luidt als volgt:

139I

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 128 en 133. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 2    Voorraden

D49

Alinea 7 wordt als volgt gewijzigd:

7

De opbrengstwaarde verwijst naar het nettobedrag dat een entiteit bij de verkoop van voorraden in het kader van de normale bedrijfsvoering verwacht te realiseren. De reële waarde weerspiegelt de prijs waartegen een regelmatige transactie om dezelfde voorraad op de belangrijkste (of voordeligste) markt voor die voorraad te verkopen zou plaatsvinden tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. De eerste waarde is een entiteitspecifieke waarde; de tweede niet. Het is mogelijk dat de opbrengstwaarde van voorraden niet gelijk is aan de reële waarde minus verkoopkosten.

D50

Alinea 40C wordt toegevoegd en luidt als volgt:

40C

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 6 en wijzigde alinea 7. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 8    Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten

D51

Alinea 52 wordt als volgt gewijzigd:

52

Daarom vereist de retroactieve toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving of de retroactieve correctie van een fout in een voorgaande periode dat informatie die

(a)

aanwijzingen verschaft voor omstandigheden die bestonden op de datum (data) waarop de transactie, andere gebeurtenis of omstandigheid plaatsvond, en

(b)

beschikbaar zou zijn geweest toen de jaarrekening van die voorgaande verslagperiode voor publicatie werd goedgekeurd

van andere informatie wordt onderscheiden. Voor sommige soorten schattingen (bijvoorbeeld een waardering tegen reële waarde met behulp van significante niet-waarneembare inputs), is het onuitvoerbaar om deze soorten informatie te onderscheiden. Als een retroactieve toepassing of retroactieve aanpassing een significante schatting zou vereisen waarbij het onmogelijk is deze twee soorten informatie te onderscheiden, is het onuitvoerbaar om de nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving retroactief toe te passen of om een fout in een voorgaande periode retroactief te corrigeren.

D52

Alinea 54C wordt toegevoegd en luidt als volgt:

54C

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 52. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 10    Gebeurtenissen na de verslagperiode

D53

Alinea 11 wordt als volgt gewijzigd:

11

Een voorbeeld van een gebeurtenis na de verslagperiode die niet leidt tot aanpassing van de jaarrekening is een daling van de reële waarde van beleggingen tussen het einde van de verslagperiode en de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie. De daling van de reële waarde houdt normaliter geen verband met de toestand van de beleggingen aan het eind van de verslagperiode, maar weerspiegelt omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan. …

D54

Alinea 23A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

23A

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 11. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 16    Materiële vaste activa

D55

Alinea 26 wordt als volgt gewijzigd:

26

De reële waarde van een actief kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat actief tegen reële waarde niet aanzienlijk is of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het bepalen van de reële waarde. Als een entiteit de reële waarde van het ontvangen of opgegeven actief betrouwbaar kan bepalen, wordt de reële waarde van het opgegeven actief gebruikt om de kostprijs van het ontvangen actief te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker blijkt.

D56

De alinea's 32 en 33 worden verwijderd.

D57

De alinea's 35 en 77 worden als volgt gewijzigd:

35

Wanneer een materieel vast actief wordt geherwaardeerd, worden eventuele cumulatieve afschrijvingen op de datum van de herwaardering op een van de volgende wijzen verwerkt:

(a)

evenredig aangepast aan de verandering van de brutoboekwaarde van het actief, zodat de boekwaarde van het actief na herwaardering gelijk is aan zijn geherwaardeerde waarde.

Deze methode wordt vaak gebruikt wanneer een actief wordt geherwaardeerd door toepassing van een index om zijn vervangingswaarde te bepalen (zie IFRS 13).

77

Als materiële vaste activa worden opgenomen tegen geherwaardeerde waarde, moet de volgende informatie worden vermeld naast de informatie die op grond van IFRS 13 moet worden vermeld:

(c)

[verwijderd]

(d)

[verwijderd]

D58

Alinea 81F wordt toegevoegd en luidt als volgt:

81F

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 6, wijzigde de alinea's 26, 35 en 77 en verwijderde de alinea's 32 en 33. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 17    Leaseovereenkomsten

D59

Alinea 6A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

6A

IAS 17 gebruikt de term ‧reële waarde‧ op een manier die in sommige opzichten afwijkt van de definitie van reële waarde in IFRS 13 Waardering tegen reële waarde. Daarom moet een entiteit bij de toepassing van IAS 17 de reële waarde bepalen in overeenstemming met IAS 17, en niet IFRS 13.

IAS 18    Opbrengsten

D60

Alinea 42 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

42

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 7. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 19    Personeelsbeloningen

D61

[Niet van toepassing op vereisten]

D62

De alinea's 50 en 102 worden als volgt gewijzigd:

50

Bij de administratieve verwerking van toegezegdpensioenregelingen moet een entiteit de volgende stappen volgen:

(c)

de reële waarde van eventuele fondsbeleggingen bepalen (zie de alinea's 102 tot en met 104);

102

De reële waarde van fondsbeleggingen wordt in mindering gebracht bij het bepalen van het bedrag dat in het overzicht van de financiële positie wordt opgenomen in overeenstemming met alinea 54.

D63

Alinea 162 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

162

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 7 en wijzigde de alinea's 50 en 102. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 20    Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun

D64

Alinea 45 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

45

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 3. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 21    De gevolgen van wisselkoerswijzigingen

D65

Alinea 23 wordt als volgt gewijzigd:

23

Aan het eind van elke verslagperiode:

(c)

moeten niet-monetaire posten die tegen reële waarde worden gewaardeerd in een vreemde valuta worden omgerekend op basis van de wisselkoersen die golden op de datum waarop de reële waarde werd bepaald.

D66

Alinea 60G wordt toegevoegd en luidt als volgt:

60G

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 8 en wijzigde alinea 23. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 28    Investeringen in geassocieerde deelnemingen (herziene versie van oktober 2009)

D67

De alinea's 1 en 37 worden als volgt gewijzigd:

1

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen. Deze standaard is echter niet van toepassing op investeringen in geassocieerde deelnemingen die worden gehouden door:

(a)

organisaties die durfkapitaal verstrekken, of

(b)

fondsen voor gemene rekening, beleggingsfondsen en soortgelijke entiteiten, met inbegrip van beleggingsverzekeringen

die bij eerste opname worden aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, of die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden en administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Voor dergelijke investeringen moet een entiteit veranderingen in de reële waarde in de winst-en-verliesrekening opnemen in de periode waarin de verandering heeft plaatsgevonden. Een entiteit die een dergelijke investering houdt, moet de informatie verstrekken die op grond van alinea 37(f) vereist is.

37

De volgende informatie moet worden verstrekt:

(a)

de reële waarde van investeringen in geassocieerde deelnemingen waarvoor genoteerde marktprijzen bestaan;

D68

Alinea 41G wordt toegevoegd en luidt als volgt:

41G

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 1 en 37. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 31    Belangen in joint ventures (herziene versie van oktober 2009)

D69

Alinea 1 wordt als volgt gewijzigd:

1

Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van belangen in joint ventures en bij de verslaggeving van activa, verplichtingen, baten en lasten van een joint venture in de jaarrekening van deelnemers in een joint venture en investeerders, ongeacht de structuren of vormen waaronder de activiteiten van de joint venture plaatsvinden. Deze standaard is echter niet van toepassing op belangen van deelnemers in een joint venture in entiteiten waarover gezamenlijke zeggenschap wordt uitgeoefend, die worden gehouden door:

(a)

organisaties die durfkapitaal verstrekken, of

(b)

fondsen voor gemene rekening, beleggingsfondsen en soortgelijke entiteiten, met inbegrip van beleggingsverzekeringen

die bij eerste opname worden aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst- en verliesrekening, of die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden en administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Voor dergelijke investeringen moet een entiteit veranderingen in de reële waarde in de winst-en-verliesrekening opnemen in de periode waarin de verandering heeft plaatsgevonden. Een deelnemer in een joint venture die een dergelijk belang houdt, moet de informatie verstrekken die op grond van de alinea's 55 en 56 vereist is.

D70

Alinea 58F wordt toegevoegd en luidt als volgt:

58F

IFRS 13 Waardering tegen reële waarde, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 1. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 32    Financiële instrumenten: presentatie (herziene versie van september 2010)

D71

Alinea 23 wordt als volgt gewijzigd:

23

… De financiële verplichting wordt bij eerste opname opgenomen (tegen de contante waarde van het inkoopbedrag), en wordt vanuit het eigen vermogen overgeboekt. …

D72

Alinea 97J wordt toegevoegd en luidt als volgt:

97J

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 11 en wijzigde de alinea's 23 en TL31. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D73

In de toepassingsleidraad wordt alinea TL31 als volgt gewijzigd:

AG31

Een veel voorkomende vorm van een samengesteld financieel instrument is een schuldbewijs met een daarin besloten conversieoptie, zoals een obligatie die in gewone aandelen van de emittent kan worden geconverteerd, zonder andere kenmerken van een in een contract besloten derivaat. De emittent van een dergelijk financieel instrument is op grond van alinea 28 verplicht om de vreemdvermogenscomponent en de eigenvermogenscomponent afzonderlijk in het overzicht van de financiële positie te presenteren, en wel als volgt:

(b)

Het eigenvermogensinstrument is een in het contract besloten optie om de verplichting te converteren naar eigenvermogensinstrumenten van de emittent. Deze optie heeft bij eerste opname een waarde, zelfs als ze ‧out of the money‧ is.

IAS 33    Winst per aandeel

D74

De alinea's 8 en 47A worden als volgt gewijzigd:

8

Tenzij anders vermeld, worden de in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie gedefinieerde termen in deze standaard gebruikt met de in alinea 11 van IAS 32 omschreven betekenissen. IAS 32 bevat een definitie van financieel instrument, financieel actief, financiële verplichting en eigenvermogensinstrument, en verschaft leidraden voor de toepassing van deze definities. IFRS 13 Waardering tegen reële waarde definieert reële waarde en zet de vereisten voor de toepassing van die definitie uiteen.

47A

Voor aandelenopties en andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomsten waarop IFRS 2 Op aandelen gebaseerde betalingen van toepassing is, moeten de uitgifteprijs waarnaar in alinea 46 wordt verwezen en de uitoefenprijs waarnaar in alinea 47 wordt verwezen de reële waarde (bepaald in overeenstemming met IFRS 2) omvatten van enige goederen of diensten die in de toekomst aan de entiteit moeten worden geleverd op grond van de aandelenoptie of een andere op aandelen gebaseerde betalingsovereenkomst.

D75

Alinea 74C wordt toegevoegd en luidt als volgt:

74C

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 8, 47A en A2. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D76

In Bijlage A wordt alinea A2 als volgt gewijzigd:

A2

De uitgifte van gewone aandelen op het moment waarop potentiële gewone aandelen worden uitgeoefend of geconverteerd, geeft doorgaans geen aanleiding tot een bonuselement. Dit komt omdat de potentiële gewone aandelen gewoonlijk voor hun reële waarde worden uitgegeven, wat resulteert in een evenredige wijziging in de beschikbare middelen van de entiteit. Bij een claimemissie ligt de uitoefenprijs echter vaak onder de reële waarde van de aandelen. … De theoretische reële waarde per aandeel ex-claim wordt berekend door de totale reële waarde van de aandelen vlak vóór de uitoefening van de claims op te tellen bij de opbrengsten uit de uitoefening van de claims, en te delen door het aantal uitstaande aandelen na de uitoefening van de claims. Als de claims en de aandelen vóór de uitoefendatum afzonderlijk openbaar zullen worden verhandeld, wordt de reële waarde bepaald aan het eind van de laatste dag waarop de aandelen en de claims samen worden verhandeld.

IAS 34    Tussentijdse financiële verslaggeving (herziene versie van mei 2010)

D77

[Niet van toepassing op vereisten]

D78

Alinea 16A(j) wordt toegevoegd en luidt als volgt:

16A

Naast het vermelden van significante gebeurtenissen en transacties in overeenstemming met de alinea's 15 tot en met 15C, moet een entiteit in de toelichtingen bij haar tussentijdse financiële overzichten de volgende informatie opnemen als deze informatie niet elders in het tussentijds financieel verslag is vermeld. De informatie moet normaliter cumulatief voor het lopende boekjaar worden gerapporteerd.

(j)

voor financiële instrumenten, de informatie over reële waarde die moet worden verstrekt op grond van de alinea's 91 tot en met 93(h), 94 tot en met 96, 98 en 99 van IFRS 13 Waardering tegen reële waarde en de alinea's 25, 26 en 28 tot en met 30 van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing.

D79

Alinea 50 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

50

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, voegde alinea 16A(j) toe. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 36    Bijzondere waardevermindering van activa

D80

Alinea 5 wordt als volgt gewijzigd:

5

Deze standaard is niet van toepassing op financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IAS 39 vallen, noch op tegen reële waarde gewaardeerde vastgoedbeleggingen die binnen het toepassingsgebied van IAS 40 vallen en evenmin op met een agrarische activiteit verband houdende biologische activa die worden gewaardeerd tegen reële waarde minus verkoopkosten en die binnen het toepassingsgebied van IAS 41 vallen. Deze standaard is echter van toepassing op activa die tegen geherwaardeerde waarde (dat wil zeggen de reële waarde op de herwaarderingsdatum minus enige latere cumulatieve afschrijvingen en cumulatieve bijzondere waardeverminderingsverliezen) worden geboekt in overeenstemming met andere IFRSs, zoals de herwaarderingsmodellen in IAS 16 Materiële vaste activa en IAS 38 Immateriële vaste activa. Het enige verschil tussen de reële waarde van een actief en zijn reële waarde minus vervreemdingskosten zijn de directe marginale kosten voor de vervreemding van het actief.

(a)

(i)

Als de vervreemdingskosten verwaarloosbaar zijn, ligt de realiseerbare waarde van het geherwaardeerde actief per definitie in de buurt van of boven zijn geherwaardeerde waarde. In dit geval is het na toepassing van de herwaarderingsvereisten onwaarschijnlijk dat het geherwaardeerde actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, en hoeft de realiseerbare waarde niet te worden geschat.

(ii)

[verwijderd]

(b)

[verwijderd]

(c)

Als de vervreemdingskosten niet verwaarloosbaar zijn, ligt de reële waarde minus vervreemdingskosten van het geherwaardeerde actief per definitie onder zijn reële waarde. Daarom zal het geherwaardeerde actief een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan als zijn bedrijfswaarde onder zijn geherwaardeerde waarde ligt. In dit geval moet een entiteit, na toepassing van de herwaarderingsvereisten, deze standaard toepassen om vast te stellen of het actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan.

D81

Alinea 6 wordt als volgt gewijzigd (als gevolg van de wijziging van de definitie van reële waarde minus verkoopkosten worden alle verwijzingen naar ‧reële waarde minus verkoopkosten‧ in IAS 36 vervangen door ‧reële waarde minus vervreemdingskosten‧):

6

De volgende termen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenissen:

[verwijderd]

(a)

[verwijderd]

(b)

[verwijderd]

(c)

[verwijderd]

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

D82

De alinea's 12, 20 en 22 worden als volgt gewijzigd:

12

Bij de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat een actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, moet een entiteit ten minste de volgende aanwijzingen in aanmerking nemen:

Externe informatiebronnen

(a)

er zijn waarneembare aanwijzingen dat de marktwaarde van het actief gedurende de periode veel meer is gedaald dan te verwachten zou zijn als gevolg van het verstrijken van de tijd of als gevolg van normaal gebruik.

20

Het kan mogelijk zijn om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen, zelfs als er geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief is. Soms zal het echter niet mogelijk zijn om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen bij gebrek aan een basis voor een betrouwbare schatting van de prijs waartegen een regelmatige transactie om het actief te verkopen zou plaatsvinden tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum in de huidige marktomstandigheden. In dit geval mag de entiteit de bedrijfswaarde van het actief gebruiken als zijn realiseerbare waarde.

22

De realiseerbare waarde wordt bepaald voor een individueel actief … tenzij:

(b)

de bedrijfswaarde van het actief kan worden geschat op een bedrag dat dichtbij zijn reële waarde minus vervreemdingskosten ligt en het mogelijk is om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen.

D83

De alinea's 25 tot en met 27 worden verwijderd.

D84

Alinea 28 wordt als volgt gewijzigd:

28

Bij de bepaling van de reële waarde minus vervreemdingskosten worden de vervreemdingskosten in mindering gebracht, behalve die welke als verplichtingen zijn opgenomen. Voorbeelden …

D85

Alinea 53A wordt toegevoegd en luidt als volgt:

53A

De reële waarde verschilt van de bedrijfswaarde. De reële waarde weerspiegelt de veronderstellingen waarvan marktdeelnemers bij de waardering van het actief zouden uitgaan. De bedrijfswaarde daarentegen weerspiegelt de gevolgen van factoren die mogelijk specifiek zijn voor de entiteit en mogelijk niet op alle entiteiten van toepassing zijn. De reële waarde weerspiegelt bijvoorbeeld geen van de volgende factoren, voor zover deze niet algemeen beschikbaar zouden zijn voor marktdeelnemers:

(a)

de extra waarde verkregen uit de groepering van activa (zoals het creëren van een portefeuille van vastgoedbeleggingen op verschillende locaties);

(b)

synergievoordelen tussen het gewaardeerde actief en andere activa;

(c)

juridische rechten of juridische beperkingen die alleen gelden voor de huidige eigenaar van het actief; en

(d)

belastingvoordelen of -lasten die specifiek zijn voor de huidige eigenaar van het actief.

D86

De alinea's 78, 105, 111, 130 en 134 worden als volgt gewijzigd:

78

Het kan nodig zijn sommige opgenomen verplichtingen in aanmerking te nemen om de realiseerbare waarde van een kasstroomgenererende eenheid te bepalen. Dit kan gebeuren als bij de vervreemding van een kasstroomgenererende eenheid de koper verplicht zou zijn om de verplichting over te nemen. In dit geval is de reële waarde minus vervreemdingskosten (of de geschatte kasstroom uit de uiteindelijke vervreemding) van de kasstroomgenererende eenheid de prijs om de activa van de kasstroomgenererende eenheid en de verplichting samen te verkopen, verminderd met de vervreemdingskosten. Om een zinvolle vergelijking te kunnen maken tussen de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid en haar realiseerbare waarde, wordt de boekwaarde van de verplichting in mindering gebracht bij de bepaling van zowel de bedrijfswaarde als de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid.

105

Bij de toerekening van een bijzonder waardeverminderingsverlies in overeenstemming met alinea 104, mag een entiteit de boekwaarde van een actief niet verder verlagen dan de hoogste waarde van:

(a)

zijn reële waarde minus vervreemdingskosten (indien bepaalbaar);

111

Bij de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat een bijzonder waardeverminderingsverlies dat in voorgaande perioden voor een actief, met uitsluiting van goodwill, is opgenomen niet langer bestaat of mogelijk is afgenomen, moet een entiteit ten minste de volgende aanwijzingen in aanmerking nemen:

Externe informatiebronnen

(a)

er zijn waarneembare aanwijzingen dat de marktwaarde van het actief gedurende de periode aanzienlijk is gestegen.

130

Een entiteit moet de volgende informatie vermelden voor elk materieel bijzonder waardeverminderingsverlies dat voor een individueel actief, met inbegrip van goodwill, of een kasstroomgenererende eenheid tijdens de periode is opgenomen of teruggeboekt:

(f)

als de realiseerbare waarde de reële waarde minus vervreemdingskosten is, de gehanteerde basis voor de bepaling van de reële waarde minus vervreemdingskosten (zoals de vraag of de reële waarde is bepaald op basis van een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief). Een entiteit is niet verplicht om de informatie te verstrekken die op grond van IFRS 13 vereist is.

134

Een entiteit moet de op grond van (a) tot en met (f) vereiste informatie verstrekken voor elke kasstroomgenererende eenheid (groep van eenheden) waarvoor de boekwaarde van de aan die eenheid (groep van eenheden) toegerekende goodwill of immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur significant is in vergelijking met de totale boekwaarde van de goodwill of immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur van de entiteit:

(c)

de realiseerbare waarde van de eenheid (of groep van eenheden) en de basis waarop de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) is bepaald (dat wil zeggen de bedrijfswaarde of de reële waarde minus vervreemdingskosten).

(d)

als de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) gebaseerd is op de bedrijfswaarde:

(i)

elke belangrijke veronderstelling waarop het management zijn kasstroomprognoses heeft gebaseerd voor de periode waarop de recentste budgetten/prognoses betrekking hebben. Belangrijke veronderstellingen zijn die waarvoor de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) het meest gevoelig is.

(e)

als de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) gebaseerd is op de reële waarde minus vervreemdingskosten, de waarderingstechniek(en) die gebruikt is (zijn) om de reële waarde minus vervreemdingskosten te bepalen. Een entiteit is niet verplicht om de informatie te verstrekken die op grond van IFRS 13 vereist is. Als de reële waarde minus vervreemdingskosten niet wordt bepaald met behulp van een genoteerde prijs voor een identieke eenheid (groep van eenheden), moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

(i)

elke belangrijke veronderstelling waarop het management zijn bepaling van de reële waarde minus vervreemdingskosten heeft gebaseerd. Belangrijke veronderstellingen zijn die waarvoor de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) het meest gevoelig is.

(iiA)

het niveau van de reëlewaardehiërarchie (zie IFRS 13) waarin de waardering tegen reële waarde in haar geheel is ingedeeld (zonder rekening te houden met de waarneembaarheid van de ‧kosten van vervreemding‧).

(iiB)

als een waarderingstechniek is gewijzigd, de wijziging en de reden(en) daarvoor.

Als de reële waarde minus vervreemdingskosten wordt bepaald met behulp van gedisconteerde kasstroomprognoses, moet een entiteit de volgende informatie verschaffen:

(iii)

de periode waarover het management kasstromen heeft geraamd.

(iv)

het groeipercentage dat is toegepast bij de extrapolatie van kasstroomprognoses.

(v)

de op de kasstroomprognoses toegepaste disconteringsvoet(en).

D87

Alinea 140I wordt toegevoegd en luidt als volgt:

140I

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 5, 6, 12, 20, 78, 105, 111, 130 en 134, verwijderde de alinea's 25 tot en met 27 en voegde de alinea's 25A en 53A toe. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 38    Immateriële vaste activa

D88

Alinea 8 wordt als volgt gewijzigd:

8

De volgende termen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenissen:

[verwijderd]

(a)

[verwijderd]

(b)

[verwijderd]

(c)

[verwijderd]

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

D89

Alinea 33 wordt als volgt gewijzigd:

33

Als een immaterieel vast actief in een bedrijfscombinatie is verworven, is in overeenstemming met IFRS 3 Bedrijfscombinaties de kostprijs van dat immateriële vaste actief zijn reële waarde op de overnamedatum. De reële waarde van een immaterieel vast actief zal de verwachtingen weerspiegelen die marktdeelnemers op de overnamedatum hebben omtrent de waarschijnlijkheid dat de verwachte toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt naar de entiteit zullen vloeien. …

D90

Het kopje boven alinea 35 wordt als volgt gewijzigd:

In een bedrijfscombinatie verworven immaterieel vast actief

D91

De alinea's 39 tot en met 41 worden verwijderd.

D92

De alinea's 47, 50, 75, 78, 82, 84 en 100 worden als volgt gewijzigd:

47

Alinea 21(b) specificeert dat een voorwaarde voor de opname van een immaterieel vast actief is dat de kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden bepaald. De reële waarde van een immaterieel vast actief kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat actief tegen reële waarde niet aanzienlijk is of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het bepalen van de reële waarde. Als een entiteit de reële waarde van het ontvangen of opgegeven actief betrouwbaar kan bepalen, wordt de reële waarde van het opgegeven actief gebruikt om de kostprijs te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker blijkt.

50

Verschillen tussen de reële waarde van een entiteit en de boekwaarde van haar identificeerbare nettoactiva op een gegeven moment kunnen gebaseerd zijn op een reeks factoren die de reële waarde van de entiteit beïnvloeden. Dergelijke verschillen vertegenwoordigen echter niet de kostprijs van immateriële vaste activa waarover de entiteit zeggenschap heeft.

75

… Bij herwaarderingen volgens deze standaard moet de reële waarde worden bepaald op basis van een actieve markt. …

78

Het is ongebruikelijk dat er een actieve markt bestaat voor een immaterieel vast actief, hoewel dit niet uitgesloten is. …

82

Als de reële waarde van een geherwaardeerd immaterieel vast actief niet langer kan worden bepaald op basis van een actieve markt, is de boekwaarde van het actief zijn geherwaardeerde waarde op de datum van de laatste herwaardering op basis van de actieve markt, verminderd met eventuele latere cumulatieve afschrijvingen en cumulatieve bijzondere waardeverminderingsverliezen.

84

Als de reële waarde van het actief kan worden bepaald op basis van een actieve markt op een latere waarderingsdatum, wordt vanaf die datum het herwaarderingsmodel toegepast.

100

Er moet van worden uitgegaan dat de restwaarde van een immaterieel vast actief met een beperkte gebruiksduur gelijk is aan nul, tenzij:

(b)

er een actieve markt (zoals in IFRS 13 gedefinieerd) is voor het actief en:

D93

Alinea 124 wordt als volgt gewijzigd:

124

Als immateriële vaste activa administratief worden verwerkt tegen geherwaardeerde bedragen, moet een entiteit het volgende vermelden:

(a)

per categorie van immateriële vaste activa:

(iii)

de boekwaarde … alinea 74; en

(b)

het aantal … aandeelhouders.

(c)

[verwijderd]

D94

Alinea 130E wordt verwijderd.

D95

Alinea 130G wordt toegevoegd en luidt als volgt:

130G

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 8, 33, 47, 50, 75, 78, 82, 84, 100 en 124 en verwijderde de alinea's 39 tot en met 41 en 130E. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 39    Financiële instrumenten: opname en waardering (herziene versie van oktober 2009)

D96

[Niet van toepassing op vereisten]

D97

Alinea 9 wordt als volgt gewijzigd:

9

De volgende termen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenissen:

Opgemerkt moet worden dat IFRS 13 Waardering tegen reële waarde de vereisten uiteenzet voor het bepalen van de reële waarde van een financieel actief of een financiële verplichting, door aanwijzing of anderszins, waarvan de reële waarde wordt vermeld.

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13.)

De voetnoot bij de definitie van reële waarde wordt verwijderd.

D98

De alinea's 13 en 28 worden als volgt gewijzigd:

13

Als een entiteit niet in staat is de reële waarde van een in een contract besloten derivaat betrouwbaar te bepalen op basis van de voorwaarden van dat derivaat (bijvoorbeeld omdat het in het contract besloten derivaat gebaseerd is op een eigenvermogensinstrument dat geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument heeft, dat wil zeggen een input van niveau 1), is de reële waarde van het in het contract besloten derivaat gelijk aan het verschil tussen de reële waarde van het hybridische (samengestelde) instrument en de reële waarde van het basiscontract. Als de entiteit niet in staat is om via deze methode de reële waarde van het in het contract besloten derivaat te bepalen, is alinea 12 van toepassing en wordt het hybridische (samengestelde) instrument aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening.

28

Wanneer een entiteit de vorige boekwaarde van een groter financieel actief verdeelt tussen het deel dat verder wordt opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen, moet de reële waarde van het verder opgenomen deel worden bepaald. …

D99

Alinea 43A wordt toegevoegd.

43A

Als echter de reële waarde van het financiële actief of de financiële verplichting bij eerste opname verschilt van de transactieprijs, moet een entiteit alinea TL76 toepassen.

D100

Alinea 47 wordt als volgt gewijzigd:

47

Een entiteit moet alle financiële verplichtingen na eerste opname ervan waarderen tegen geamortiseerde kostprijs volgens de effectieverentemethode, uitgezonderd:

(a)

financiële verplichtingen gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening. Dergelijke verplichtingen, waaronder derivaten die verplichtingen zijn, moeten tegen reële waarde worden gewaardeerd, behalve een afgeleide verplichting die is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door levering van, een eigenvermogensinstrument dat geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument heeft (dat wil zeggen een input van niveau 1) waarvan de reële waarde niet anderszins betrouwbaar kan worden bepaald, die tegen kostprijs moet worden gewaardeerd.

D101

De alinea's 48 tot en met 49 worden verwijderd.

D102

Alinea 88 wordt als volgt gewijzigd:

88

Een afdekkingsrelatie komt in aanmerking voor hedge accounting overeenkomstig de alinea's 89 tot en met 102 als en alleen als aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan.

(d)

De effectiviteit van de afdekking kan betrouwbaar worden bepaald, dat wil zeggen dat de reële waarde van, of de kasstromen uit, de afgedekte positie die toerekenbaar is/zijn aan het afgedekte risico en de reële waarde van het afdekkingsinstrument betrouwbaar kunnen worden bepaald.

D103

Alinea 103Q wordt toegevoegd en luidt als volgt:

103Q

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 9, 13, 28, 47, 88, TL46, TL52, TL64, TL76, TL76A, TL80, TL81 en TL96, voegde alinea 43A toe en verwijderde de alinea's 48 tot en met 49, TL69 tot en met TL75, TL77 tot en met TL79 en TL82. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D104

In Bijlage A worden de alinea's TL46, TL52 en TL64 als volgt gewijzigd:

AG46

Bij het bepalen van de reële waarde van het deel dat verder wordt opgenomen en het deel dat niet langer wordt opgenomen in het kader van de toepassing van alinea 27, moet een entiteit naast alinea 28 ook de in IFRS 13 beschreven vereisten inzake waardering tegen reële waarde toepassen.

AG52

Deze alinea illustreert de toepassing van de methode bij aanhoudende betrokkenheid als de aanhoudende betrokkenheid van een entiteit een deel van een financieel actief betreft.

Stel dat een entiteit een portefeuille van vervroegd aflosbare leningen heeft … De reële waarde van de leningen op de datum van de transactie bedraagt VE 10.100, en de reële waarde van het batig rentesaldo van 0,5 procent bedraagt VE 40.

De entiteit berekent de winst of het verlies op de verkoop van het 90 %-belang in de kasstromen. In de veronderstelling dat er voor het overgedragen 90 %-deel en het behouden 10 %-deel geen afzonderlijke reële waarden beschikbaar zijn op de datum van de overdracht, moet de entiteit de boekwaarde van het actief in overeenstemming met alinea 28 als volgt toerekenen:

 

Reële waarde

Percentage

Toegerekende boekwaarde

Overgedragen deel

9,090

90  %

9,000

Behouden deel

1,010

10  %

1,000

Totaal

10,100

 

10,000

D105

Alinea TL64 wordt als volgt gewijzigd:

AG64

De reële waarde van een financieel instrument bij eerste opname is normaliter de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding, zie ook alinea IFRS 13 en alinea TL76). Als echter een deel van de betaalde of ontvangen vergoeding voor iets anders is dan het financiële instrument, moet een entiteit de reële waarde van het financiële instrument bepalen. De reële waarde van een niet-rentedragende langlopende lening of vordering kan bijvoorbeeld worden bepaald als de contante waarde van alle toekomstige kasontvangsten, gedisconteerd tegen de geldende marktrentevoet(en) voor een soortgelijk instrument (soortgelijk wat betreft valuta, looptijd, type rentevoet en andere factoren) met een vergelijkbare kredietrating. Een eventueel aanvullend geleend bedrag is een last of een batenvermindering, tenzij het voor opname als een ander type actief in aanmerking komt.

D106

De alinea's TL69 tot en met TL75 en de bijbehorende kopjes worden verwijderd.

D107

Alinea TL76 wordt als volgt gewijzigd:

AG76

De beste indicatie van de reële waarde van een financieel instrument bij eerste opname is normaliter de transactieprijs (dat wil zeggen de reële waarde van de betaalde of ontvangen vergoeding, zie ook IFRS 13). Als een entiteit bepaalt dat de reële waarde bij eerste opname verschilt van de transactieprijs zoals vermeld in alinea 43A, moet de entiteit dat instrument op die datum administratief als volgt verwerken:

(a)

tegen de op grond van alinea 43 vereiste waardering als die reële waarde blijkt uit een op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek actief of een identieke verplichting (dat wil zeggen een input van niveau 1) of op basis van een waarderingstechniek die alleen gegevens van waarneembare markten gebruikt. Een entiteit moet het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs opnemen als een winst of verlies.

(b)

in alle andere gevallen, tegen de op grond van alinea 43 vereiste waardering, aangepast om het verschil tussen de reële waarde bij eerste opname en de transactieprijs uit te stellen. Na de eerste opname moet de entiteit dat uitgestelde verschil alleen als een winst of verlies opnemen voor zover dat verschil voortkomt uit een verandering in een factor (waaronder tijd) waarmee marktdeelnemers bij het waarderen van het actief of de verplichting rekening zouden houden.

D108

Alinea TL76A wordt als volgt gewijzigd:

AG76A

De waardering van het financiële actief of de financiële verplichting na eerste opname en de latere opname van winsten en verliezen moet in overeenstemming zijn met de vereisten van deze standaard.

D109

De alinea's TL77 tot en met TL79 worden verwijderd.

D110

De alinea's TL80 en TL81 worden als volgt gewijzigd:

AG80

De reële waarde van beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument hebben (dat wil zeggen een input van niveau 1) en derivaten die zijn gekoppeld aan, en moeten worden afgewikkeld door levering van, een dergelijk eigenvermogensinstrument (zie de alinea's 46(c) en 47) kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat instrument tegen reële waarde niet aanzienlijk is of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het bepalen van de reële waarde.

AG81

Er zijn veel situaties waarin de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen tegen reële waarde van beleggingen in eigenvermogensinstrumenten die geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument hebben (dat wil zeggen een input van niveau 1) en derivaten die zijn gekoppeld aan, en moeten worden afgewikkeld door levering van, een dergelijk eigenvermogensinstrument (zie de alinea's 46(c) en 47), waarschijnlijk niet aanzienlijk is. Het is normaal gesproken mogelijk om de reële waarde van een financieel actief dat een entiteit van een derde heeft verworven, te bepalen. Als de bandbreedte van redelijke waarderingen tegen reële waarde echter aanzienlijk is en de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen niet redelijk goed kan worden ingeschat, mag een entiteit het instrument niet tegen reële waarde opnemen.

D111

Het kopje boven alinea TL82 en alinea TL82 worden verwijderd.

D112

Alinea TL96 wordt als volgt gewijzigd:

AG96

Een belegging in een eigenvermogensinstrument dat geen op een actieve markt genoteerde prijs voor een identiek instrument heeft (dat wil zeggen een input van niveau 1) wordt niet tegen reële waarde geboekt omdat de reële waarde ervan niet anderszins betrouwbaar kan worden bepaald of omdat een derivaat dat is gekoppeld aan, en moet worden afgewikkeld door levering van, een dergelijk eigenvermogensinstrument (zie de alinea's 46(c) en 47) niet als een afdekkingsinstrument kan worden aangemerkt.

IAS 40    Vastgoedbeleggingen

D113

[Niet van toepassing op vereisten]

D114

De alinea's 26, 29 en 32 worden als volgt gewijzigd:

26

… De alinea's 33 tot en met 52 en IFRS 13 bevatten leidraden voor het bepalen van de reële waarde van een vastgoedbelang volgens het reëlewaardemodel. Deze leidraden zijn ook relevant voor het bepalen van de reële waarde wanneer die waarde als kostprijs wordt gebruikt bij eerste opname.

29

De reële waarde van een actief kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat actief tegen reële waarde niet aanzienlijk is of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en kan worden gebruikt voor het bepalen van de reële waarde. Als de entiteit de reële waarde van het ontvangen of opgegeven actief betrouwbaar kan bepalen, wordt de reële waarde van het opgegeven actief gebruikt om de kostprijs te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker blijkt.

32

Deze standaard schrijft voor dat alle entiteiten de reële waarde van vastgoedbeleggingen moeten bepalen ten behoeve van de waardering (als de entiteit het reëlewaardemodel gebruikt) of de toelichting (als de entiteit het kostprijsmodel toepast). Een entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om de reële waarde van een vastgoedbelegging te bepalen op basis van een waardering door een onafhankelijke taxateur die in het bezit is van een erkende en relevante beroepskwalificatie en die beschikt over recente ervaring met de locatie en categorie van de te waarderen vastgoedbelegging.

D115

De alinea's 36 tot en met 39 worden verwijderd.

D116

Alinea 40 wordt als volgt gewijzigd:

40

Bij het bepalen van de reële waarde van een vastgoedbelegging in overeenstemming met IFRS 13, moet een entiteit ervoor zorgen dat de reële waarde onder meer huurinkomsten uit huidige leaseovereenkomsten weerspiegelt alsook andere veronderstellingen waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan bij het waarderen van de vastgoedbelegging in de huidige marktomstandigheden.

D117

De alinea's 42 tot en met 47, 49, 51 en 75(d) worden verwijderd.

D118

Alinea 48 wordt als volgt gewijzigd:

48

Wanneer een entiteit een vastgoedbelegging voor het eerst verwerft (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na een wijziging van het gebruik), zijn er in uitzonderlijke gevallen duidelijke aanwijzingen dat de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen tegen reële waarde dermate groot zal zijn, en de waarschijnlijkheid van de verschillende resultaten zo moeilijk te beoordelen zal zijn, dat één enkele bepaling van de reële waarde geen nut heeft. Dit kan erop wijzen dat de reële waarde van de onroerende zaak nu en in de toekomst niet betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 53).

D119

Het kopje boven alinea 53 en de alinea's 53 en 53B worden als volgt gewijzigd:

Onvermogen om de reële waarde betrouwbaar te bepalen

53

Er is een weerlegbaar vermoeden dat een entiteit de reële waarde van een vastgoedbelegging nu en in de toekomst betrouwbaar kan bepalen. Wanneer een entiteit een vastgoedbelegging voor het eerst verwerft (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na een wijziging in het gebruik) zijn er in uitzonderlijke gevallen echter duidelijke aanwijzingen dat de reële waarde van de vastgoedbelegging op dat moment en in de toekomst niet betrouwbaar kan worden bepaald. Dit is het geval als en alleen als de markt voor vergelijkbaar vastgoed inactief is (er zijn bijvoorbeeld weinig recente transacties, prijsnoteringen zijn niet actueel of waargenomen transactieprijzen geven aan dat de verkoper gedwongen was om te verkopen) en er geen alternatieve betrouwbare waarderingen van de reële waarde (bijvoorbeeld op basis van gedisconteerde kasstroomprognoses) beschikbaar zijn. Als een entiteit besluit dat de reële waarde van een vastgoedbelegging in aanbouw niet betrouwbaar kan worden bepaald maar verwacht dat de reële waarde van het vastgoed betrouwbaar zal kunnen worden bepaald wanneer de bouw daarvan is voltooid, moet ze de vastgoedbelegging in aanbouw waarderen tegen kostprijs totdat de reële waarde ervan betrouwbaar kan worden bepaald of, indien dit vroeger is, totdat de bouw is voltooid. Als een entiteit besluit dat de reële waarde van een vastgoedbelegging (die geen vastgoedbelegging in aanbouw is) niet nu en in de toekomst betrouwbaar kan worden bepaald, moet ze die vastgoedbelegging waarderen met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16. Er moet van worden uitgegaan dat de restwaarde van de vastgoedbelegging gelijk is aan nul. De entiteit moet IAS 16 toepassen totdat de vastgoedbelegging wordt vervreemd.

53B

… Een entiteit die een vastgoedbelegging in aanbouw tegen reële waarde heeft gewaardeerd, mag niet concluderen dat het niet mogelijk is de reële waarde van de voltooide vastgoedbelegging betrouwbaar te bepalen.

D120

Alinea 75(d) wordt verwijderd.

D121

De alinea's 78 tot en met 80 worden als volgt gewijzigd:

78

In de uitzonderlijke gevallen waarnaar in alinea 53 wordt verwezen, wanneer een entiteit een vastgoedbelegging waardeert met behulp van het in IAS 16 beschreven kostprijsmodel, moeten in de op grond van alinea 76 vereiste aansluiting de bedragen met betrekking tot die vastgoedbelegging afzonderlijk worden vermeld van de bedragen die betrekking hebben op andere vastgoedbeleggingen. Daarnaast moet een entiteit het volgende vermelden:

(b)

een verklaring waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald;

79

Naast de informatie die op grond van alinea 75 moet worden verstrekt, moet een entiteit die het in alinea 56 beschreven kostprijsmodel toepast het volgende vermelden:

(e)

de reële waarde van vastgoedbeleggingen. Indien een entiteit in de uitzonderlijke gevallen die in alinea 53 zijn beschreven de reële waarde van de vastgoedbelegging niet betrouwbaar kan bepalen, moet ze het volgende vermelden:

(ii)

een verklaring waarom de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald; en

80

Een entiteit die voorheen IAS 40 (2000) toepaste en ervoor kiest om voor het eerst sommige of alle in aanmerking komende vastgoedbelangen die gehouden worden op grond van een operationele lease te classificeren en administratief te verwerken als vastgoedbelegging, moet het effect van die keuze opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van de ingehouden winst in de periode waarin de keuze voor het eerst is gemaakt. Daarnaast:

(a)

als de entiteit de reële waarde van die vastgoedbelangen in voorgaande perioden (bepaald op een basis die in overeenstemming is met de definitie van reële waarde in IFRS 13) voorheen openbaar heeft gemaakt (in de jaarrekening of anderszins), wordt de entiteit aangemoedigd maar is ze niet verplicht:

D122

Alinea 85B wordt als volgt gewijzigd:

85B

… Een entiteit mag de wijzigingen aan vastgoedbeleggingen in aanbouw toepassen vanaf een willekeurige datum vóór 1 januari 2009, mits de reële waarden van vastgoedbeleggingen in aanbouw op die datum werd bepaald. …

D123

Alinea 85C wordt toegevoegd en luidt als volgt:

85C

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de definitie van reële waarde in alinea 5, wijzigde de alinea's 26, 29, 32, 40, 48, 53, 53B, 78 tot en met 80 en 85B en verwijderde de alinea's 36 tot en met 39, 42 tot en met 47, 49, 51 en 75(d). Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IAS 41    Landbouw

D124-125

[Niet van toepassing op vereisten]

D126

De alinea's 8, 15 en 16 worden als volgt gewijzigd:

8

De volgende termen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenissen:

[verwijderd]

(a)

[verwijderd]

(b)

[verwijderd]

(c)

[verwijderd]

Reële waarde is de prijs die zou worden ontvangen om een actief te verkopen of die zou worden betaald om een verplichting over te dragen in een regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum. (Zie IFRS 13 Waardering tegen reële waarde.)

15

De waardering van een biologisch actief of agrarisch product tegen reële waarde kan worden vergemakkelijkt door biologische activa of agrarische producten te groeperen volgens significante kenmerken; bijvoorbeeld volgens ouderdom of kwaliteit. …

16

Entiteiten sluiten vaak contracten af om hun biologische activa of agrarische producten op een toekomstige datum te verkopen. Prijzen van contracten zijn niet noodzakelijk relevant bij het bepalen van de reële waarde, aangezien de reële waarde de huidige marktomstandigheden weerspiegelt waarin kopende en verkopende marktdeelnemers een transactie zouden aangaan. …

D127

De alinea's 9, 17 tot en met 21 en 23 worden verwijderd.

D128

De alinea's 25 en 30 worden als volgt gewijzigd:

25

… Een entiteit mag informatie met betrekking tot de gecombineerde activa gebruiken om de reële waarde van de biologische activa te bepalen. …

30

Er is een vermoeden dat de reële waarde van een biologisch actief betrouwbaar kan worden bepaald. Dit vermoeden kan echter alleen bij de eerste opname worden weerlegd voor een biologisch actief waarvoor geen genoteerde marktprijzen beschikbaar zijn en waarvoor alternatieve waarderingen tegen reële waarde als duidelijk onbetrouwbaar worden beschouwd. …

D129

De alinea's 47 en 48 worden verwijderd.

D130

Alinea 61 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

61

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 8, 15, 16, 25 en 30 en verwijderde de alinea's 9, 17 tot en met 21, 23, 47 en 48. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IFRIC 2    Aandelen van leden in coöperatieve entiteiten en soortgelijke instrumenten (herziene versie van oktober 2009)

D131

[Niet van toepassing op vereisten]

D132

Onder het kopje ‧Verwijzingen‧ wordt een verwijzing naar IFRS 13 Waardering tegen reële waarde toegevoegd.

D133

Alinea 16 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

16

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea A8. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D134

In de Bijlage wordt alinea A8 als volgt gewijzigd:

A8

Aandelen van leden boven het inkoopverbod zijn financiële verplichtingen. De coöperatieve entiteit waardeert deze financiële verplichting bij eerste opname tegen reële waarde. Omdat men deze aandelen op verzoek kan laten inkopen, bepaalt de coöperatieve entiteit de reële waarde van dergelijke financiële verplichtingen zoals vereist op grond van alinea 47 van IFRS 13, waarin het volgende wordt gesteld: ‧De reële waarde van een financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) is minimaal gelijk aan het onmiddellijk opeisbare bedrag ….‧ Bijgevolg classificeert de coöperatieve entiteit als financiële verplichting het maximumbedrag dat op grond van de inkoopbepalingen onmiddellijk opeisbaar is.

IFRIC 4    Vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat

D135

Onder het kopje ‧Verwijzingen‧ wordt een verwijzing naar IFRS 13 Waardering tegen reële waarde toegevoegd.

D136

In alinea 15(a) wordt ‧reële waarde‧ in een voetnoot als volgt omschreven:

*

IAS 17 gebruikt de term ‧reële waarde‧ op een manier die in sommige opzichten afwijkt van de definitie van reële waarde in IFRS 13. Daarom moet een entiteit bij de toepassing van IAS 17 de reële waarde bepalen in overeenstemming met IAS 17, en niet IFRS 13.

IFRIC 13    Loyaliteitsprogramma's

D137

Onder het kopje ‧Verwijzingen‧ wordt een verwijzing naar IFRS 13 Waardering tegen reële waarde toegevoegd.

D138

Alinea 6 wordt als volgt gewijzigd:

6

De aan de spaarpunten toegerekende vergoeding moet worden gewaardeerd op basis van hun reële waarde.

D139

Alinea 10B wordt toegevoegd en luidt als volgt:

10B

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde de alinea's 6 en TL1 tot en met TL3. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

D140

In de toepassingsleidraad worden de alinea's TL1 tot en met TL3 als volgt gewijzigd:

AG1

Alinea 6 van de consensus vereist dat de aan spaarpunten toegerekende vergoeding wordt gewaardeerd op basis van hun reële waarde. Als er geen genoteerde marktprijs voor een identiek spaarpunt bestaat, moet de reële waarde worden bepaald met behulp van een andere waarderingstechniek.

AG2

Een entiteit mag de reële waarde van spaarpunten bepalen op basis van de reële waarde van de tegenprestatie waarvoor ze zouden kunnen worden ingewisseld. De reële waarde van de spaarpunten houdt rekening met, naar gelang van het geval:

(a)

het bedrag van de kortingen of incentives die anders zouden worden aangeboden aan klanten die geen spaarpunten hebben verdiend uit een initiële verkoop;

(b)

het aandeel van de spaarpunten die naar verwachting niet door klanten zullen worden ingewisseld; en

(c)

het risico van verzuim.

Als klanten kunnen kiezen uit verschillende tegenprestaties, weerspiegelt de reële waarde van de spaarpunten de reële waarde van de beschikbare tegenprestaties, gewogen in verhouding tot de frequentie waarmee elke tegenprestatie naar verwachting zal worden gekozen.

AG3

In bepaalde omstandigheden kunnen mogelijk andere waarderingstechnieken worden gebruikt. Als bijvoorbeeld een derde de tegenprestaties zal leveren en de entiteit die derde betaalt voor elk toegekend spaarpunt, zou de entiteit de reële waarde van de spaarpunten kunnen bepalen op basis van het bedrag dat ze aan die derde betaalt, verhoogd met een redelijke winstmarge. Het kiezen en toepassen van de waarderingstechniek die voldoet aan de vereisten van alinea 6 van de consensus en die in de gegeven omstandigheden het meest geëigend is, vereist oordeelsvorming.

IFRIC 17    Uitkeringen van activa in natura aan eigenaars

D141

[Niet van toepassing op vereisten]

D142

Onder het kopje ‧Verwijzingen‧ wordt een verwijzing naar IFRS 13 Waardering tegen reële waarde toegevoegd.

D143

Alinea 17 wordt als volgt gewijzigd:

17

Als een entiteit na het einde van een verslagperiode maar vóór de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie aankondigt een actief in natura als dividend te willen uitkeren, moet ze het volgende vermelden:

(c)

de reële waarde van het uit te keren actief aan het eind van de verslagperiode, indien deze verschilt van zijn boekwaarde, en de informatie die op grond van de alinea's 93(b), (d), (g) en (i) en 99 van IFRS 13 moet worden verstrekt over de methode(n) die is (zijn) gebruikt om die reële waarde te bepalen.

D144

Alinea 20 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

20

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 17. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IFRIC 19    Aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten (herziene versie van september 2010)

D145

[Niet van toepassing op vereisten]

D146

Onder het kopje ‧Verwijzingen‧ wordt een verwijzing naar IFRS 13 Waardering tegen reële waarde toegevoegd.

D147

Alinea 7 wordt als volgt gewijzigd:

7

Als de reële waarde van de uitgegeven eigenvermogensinstrumenten niet betrouwbaar kan worden bepaald, moeten de eigenvermogensinstrumenten zodanig worden gewaardeerd dat ze de reële waarde van de afgeloste financiële verplichting weerspiegelen. Bij de bepaling van de reële waarde van een afgeloste financiële verplichting met een kenmerk van directe opeisbaarheid (bijvoorbeeld een direct opvraagbaar deposito) wordt alinea 47 van IFRS 13 niet toegepast.

D148

Alinea 15 wordt toegevoegd en luidt als volgt:

15

IFRS 13, uitgegeven in mei 2011, wijzigde alinea 7. Een entiteit moet deze wijziging toepassen wanneer ze IFRS 13 toepast.

IFRIC-INTERPRETATIE 20

Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn

REFERENTIES

Conceptual Framework for Financial Reporting

IAS 1 Presentatie van de jaarrekening

IAS 2 Voorraden

IAS 16 Materiële vaste activa

IAS 38 Immateriële vaste activa

ACHTERGROND

1

Bij bovengrondse mijnontginning (dagbouw) kunnen entiteiten zich verplicht zien mijnafval (de deklaag of "overburden") te verwijderen om toegang te krijgen tot afzettingen van minerale ertsen. Deze afvalverwijderingsactiviteit staat bekend als afgravingswerk ("stripping").

2

Tijdens de ontwikkelingsfase van de mijn (voordat de productie begint) worden de afgravingskosten gewoonlijk geactiveerd als deel van de af te schrijven kosten van de bouw, ontwikkeling en constructie van de mijn. Zodra de productie aanvangt, worden deze geactiveerde kosten systematisch afgeschreven, gewoonlijk volgens de afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden.

3

Tijdens de productiefase van de mijn kan een mijnbouwentiteit doorgaan met het verwijderen van de deklaag en afgravingskosten blijven maken.

4

Het materiaal dat bij het afgravingswerk tijdens de productiefase wordt verwijderd, zal niet noodzakelijkerwijze voor 100 procent uit afval bestaan; het zal veelal gaan om een mengeling van ertsen en afval. De ratio tussen erts en afval kan variëren van een niet-economisch laag percentage tot een rendabel hoog percentage. De verwijdering van materiaal met een lage ratio tussen erts en afval kan enig bruikbaar materiaal opleveren dat voor voorraadproductie kan worden aangewend. De verwijdering van dergelijk materiaal kan eventueel ook toegang bieden tot diepere lagen materiaal met een hogere ratio tussen erts en afval. Afgravingswerk kan derhalve twee voordelen opleveren voor de entiteit: bruikbaar erts dat voor voorraadproductie kan worden aangewend en betere toegang tot nieuwe hoeveelheden materiaal dat in toekomstige perioden zal worden gewonnen.

5

In deze interpretatie wordt aangegeven wanneer en hoe deze beide uit afgravingswerk voortvloeiende voordelen afzonderlijk administratief moeten worden verwerkt, alsook hoe deze voordelen bij de eerste opname en daarna moeten worden gewaardeerd.

TOEPASSINGSGEBIED

6

Deze interpretatie is van toepassing op de kosten van afvalverwijdering die bij dagbouwactiviteiten worden gemaakt tijdens de productiefase van de mijn ("afgravingskosten tijdens de productiefase").

PROBLEEMSTELLING

7

In deze interpretatie worden de volgende vragen behandeld:

(a)

opname van afgravingskosten tijdens de productiefase als een actief;

(b)

eerste waardering van het geactiveerde afgravingswerk; en

(c)

waardering na de eerste opname van het geactiveerde afgravingswerk.

CONSENSUS

Opname van afgravingskosten tijdens de productiefase als een actief

8

In zoverre het voordeel uit het afgravingswerk in de vorm van voorraadproductie wordt gerealiseerd, moet de entiteit de kosten van dit afgravingswerk administratief verwerken in overeenstemming met de beginselen van IAS 2 Voorraden. In zoverre het voordeel uit een betere toegang tot erts bestaat, moet de entiteit deze kosten als een vast actief opnemen, mits aan de criteria van alinea 9 is voldaan. In deze interpretatie wordt het desbetreffende vaste actief met de term "geactiveerd afgravingswerk" aangeduid.

9

Een entiteit moet geactiveerd afgravingswerk opnemen als en slechts als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(a)

het is waarschijnlijk dat de aan het afgravingswerk verbonden toekomstige economische voordelen (betere toegang tot het ertslichaam) naar de entiteit zullen vloeien;

(b)

de entiteit kan de component van het ertslichaam onderkennen waarvoor de toegang is verbeterd; en

(c)

de kosten die met het met deze component verband houdend afgravingswerk samenhangen, kunnen op betrouwbare wijze worden bepaald.

10

Het geactiveerde afgravingswerk moet administratief worden verwerkt als een aanvulling op of een verbetering van een bestaand actief. Het geactiveerde afgravingswerk wordt met andere woorden administratief verwerkt als een onderdeel van een bestaand actief.

11

De classificatie van het geactiveerde afgravingswerk als een materieel of een immaterieel actief is afhankelijk van het bestaande actief. De aard van het bestaande actief bepaalt met andere woorden of de entiteit het geactiveerde afgravingswerk als een materieel dan wel als een immaterieel actief moet classificeren.

Eerste waardering van het geactiveerde afgravingswerk

12

De entiteit moet het geactiveerde afgravingswerk aanvankelijk waarderen tegen kostprijs; deze is gelijk aan de geaccumuleerde kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de uitvoering van het afgravingswerk dat voor een betere toegang tot de onderkende component van het ertslichaam zorgt, vermeerderd met een toerekening van rechtstreeks toerekenbare overheadkosten. Tegelijkertijd met het afgravingswerk tijdens de productiefase kunnen incidentele bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, die echter niet noodzakelijk zijn opdat het afgravingswerk tijdens de productiefase volgens plan kan worden voortgezet. De met deze incidentele bedrijfsactiviteiten samenhangende kosten mogen niet in de kosten van het geactiveerde afgravingswerk worden opgenomen.

13

Wanneer de kosten van het geactiveerde afgravingswerk en de voorraadproductie niet afzonderlijk kunnen worden bepaald, moet de entiteit de kosten van het afgravingswerk tijdens de productiefase over de voorraadproductie en het geactiveerde afgravingswerk uitsplitsen aan de hand van een toerekeningsgrondslag die op een relevante productiemaatstaf is gebaseerd. Deze productiemaatstaf moet voor de onderkende component van het ertslichaam worden berekend en moet als referentie worden gebruikt om te bepalen in hoeverre de aanvullende activiteit heeft plaatsgevonden waardoor toekomstige voordelen worden gegenereerd. Voorbeelden van dergelijke maatstaven zijn onder meer:

(a)

kosten van de productievoorraad in vergelijking met de verwachte kosten;

(b)

hoeveelheid verwijderd afval in vergelijking met de verwachte hoeveelheid afval, voor een gegeven hoeveelheid geproduceerd erts; en

(c)

gehalte aan minerale bestanddelen van het gewonnen erts in vergelijking met het verwachte gehalte aan minerale bestanddelen van het te winnen erts, voor een gegeven hoeveelheid geproduceerd erts.

Waardering na de eerste opname van het geactiveerde afgravingswerk

14

Na de eerste opname moet het geactiveerde afgravingswerk worden geboekt op dezelfde wijze als het bestaande actief waarvan het een onderdeel vormt, namelijk ofwel tegen kostprijs, ofwel tegen geherwaardeerde waarde, verminderd met de afschrijving en bijzondere waardeverminderingsverliezen.

15

Het geactiveerde afgravingswerk moet systematisch worden afgeschreven over de verwachte gebruiksduur van de onderkende component van het ertslichaam die als gevolg van het afgravingswerk beter toegankelijk wordt. De afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden moet worden toegepast, tenzij een andere methode meer geëigend is.

16

De verwachte gebruiksduur van de onderkende component van het ertslichaam die voor de afschrijving van het geactiveerde afgravingswerk wordt gebruikt, verschilt van de verwachte gebruiksduur die wordt gehanteerd om de mijn zelf en de met de gebruiksduur van de mijn gerelateerde activa af te schrijven. Een uitzondering op deze regel is de zeldzame situatie waarin het afgravingswerk voor een betere toegang tot het gehele resterende ertslichaam zorgt. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren naar het einde van de gebruiksduur van een mijn toe, wanneer de onderkende component het laatste deel van het te winnen ertslichaam is.

Bijlage A

Ingangsdatum en overgang

Deze bijlage is een integraal onderdeel van de interpretatie en heeft hetzelfde gezag als de andere delen van de interpretatie.

A1

Entiteiten moeten deze interpretatie toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze interpretatie op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden.

A2

Een entiteit moet deze interpretatie toepassen op afgravingskosten tijdens de productiefase die zijn gemaakt bij of na het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd.

A3

Vanaf het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd, moet elk eerder opgenomen actiefsaldo dat uit afgravingswerk tijdens de productiefase voortvloeide ("eerder geactiveerd afgravingswerk"), worden geherclassificeerd als een onderdeel van een bestaand actief waarmee het afgravingswerk samenhing, voor zover er een onderkenbare component van het ertslichaam overblijft waarmee het eerder geactiveerde afgravingswerk in verband kan worden gebracht. Dergelijke saldi moeten worden afgeschreven over de resterende verwachte gebruiksduur van de onderkende component van het ertslichaam waarmee elk saldo van eerder geactiveerd afgravingswerk verband houdt.

A4

Bij gebreke van een onderkenbare component van het ertslichaam waarmee het eerder geactiveerde afgravingswerk verband houdt, moet dit aan het begin van de vroegste periode die wordt gepresenteerd, in het beginsaldo van de ingehouden winsten worden opgenomen.

Bijlage B

De wijzigingen in deze bijlage moeten worden toegepast op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen. Als een entiteit deze interpretatie op een eerdere periode toepast, moeten deze wijzigingen op deze eerdere periode worden toegepast.

Wijzigingen in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards

B1

In Bijlage D wordt alinea D1 als volgt gewijzigd.

D1

Een entiteit kan een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:

(a)

op aandelen gebaseerde betalingstransacties (alinea's D2 en D3);

(m)

financiële activa of immateriële activa die administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRIC 12 Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten (alinea D22);

(n)

financieringskosten (alinea D23);

(o)

overdrachten van activa van klanten (alinea D24);

(p)

aflossing van financiële verplichtingen met eigenvermogensinstrumenten (alinea D25);

(q)

ernstige hyperinflatie (alinea's D26 tot en met D30);

(r)

gezamenlijke overeenkomsten (alinea D31); en

(s)

afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn (alinea D32).

B2

Na alinea D31 worden een kopje en alinea D32 toegevoegd.

Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn

D32

Een eerste toepasser mag de overgangsbepalingen van de alinea's A1 tot en met A4 van IFRIC 20 Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn toepassen. In die alinea's moeten verwijzingen naar de ingangsdatum worden geïnterpreteerd als 1 januari 2013 of, indien deze later valt, de begindatum van de eerste IFRS-verslagperiode.

B3

Na alinea 39L wordt alinea 39M toegevoegd.

39M

IFRIC 20 Afgravingskosten tijdens de productiefase van een dagbouwmijn voegde alinea D32 toe en wijzigde alinea D1. Entiteiten moeten deze wijziging toepassen wanneer ze IFRIC 20 toepassen.


(1)  In deze IFRS luiden geldbedragen in ‧valuta-eenheden‧ (VE).


29.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 360/145


VERORDENING (EU) Nr. 1256/2012 VAN DE COMMISSIE

van 13 december 2012

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 7 en Internationale Accounting Standard 32 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 16 december 2011 heeft de International Accounting Standard Board (IASB) wijzigingen gepubliceerd in International Financial Reporting Standard ("IFRS") 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing – Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen en in International Accounting Standard ("IAS") 32 Financiële instrumenten: presentatieSaldering van financiële activa en financiële verplichtingen. Met de wijziging in IFRS 7 wordt beoogd de verstrekking van aanvullende kwantitatieve informatie verplicht te stellen, zodat gebruikers de uit hoofde van de IFRS verstrekte gegevens en de uit hoofde van de Generally Accepted Accounting Principles (GAAP) van de Verenigde Staten verstrekte gegevens beter met elkaar kunnen vergelijken en op elkaar kunnen doen aansluiten. Daarnaast heeft de IASB IAS 32 gewijzigd om aanvullende leidraden te verschaffen, zodat de standaard minder inconsequent wordt toegepast in de praktijk.

(3)

De wijzigingen in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing – Overdrachten van financiële activa zijn aangenomen bij Verordening (EU) nr. 1205/2011 van de Commissie van 22 november 2011 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard (IFRS) 7 betreft (3), na in juni 2011 door het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging te zijn goedgekeurd. Door een onoplettendheid was evenwel vergeten alinea 13 van IFRS 7 te schrappen. Deze verordening moet die vergetelheid rechtzetten. Opdat deze bepaling efficiënt is, moet zij vanaf 1 juli 2011 van toepassing zijn. De bepaling betreffende de toepassing met terugwerkende kracht is noodzakelijk om de betrokken emittenten rechtszekerheid te bieden.

(4)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat de wijzigingen in IFRS 7 en IAS 32 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria.

(5)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:

(1)

International Financial Reporting Standard (IFRS) 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(2)

International Accounting Standard (IAS) 32 Financiële instrumenten: presentatie wordt gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IFRS 7;

(3)

IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening;

(4)

het kopje boven alinea 13 en alinea 13 van IFRS 7 worden geschrapt overeenkomstig de wijzigingen in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing – Overdrachten van financiële activa, zoals goedgekeurd bij Verordening (EU) nr. 1205/2011.

Artikel 2

1.   Elke onderneming past de in artikel 1, punten 1 en 2, bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2013 van start gaat.

2.   Elke onderneming past de in artikel 1, punt 3, bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2014 van start gaat.

3.   Elke onderneming past de in artikel 1, punt 4, bedoelde wijzigingen toe vanaf de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 juli 2011 van start gaat

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 december 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)   PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)   PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.

(3)   PB L 305 van 23.11.2011, blz. 16.


BIJLAGE

INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN

IFRS 7

Wijzigingen in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing – Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen

IAS 32

Wijzigingen in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie – Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen

" Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org "

Wijzigingen in IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing

Na alinea 13 worden een kopje en de alinea's 13A tot en met 13F toegevoegd.

Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen

13A

De informatievereisten van de alinea's 13B tot en met 13E vormen een aanvulling op de overige informatievereisten van deze IFRS en gelden voor alle opgenomen financiële instrumenten die in overeenstemming met alinea 42 van IAS 32 worden gesaldeerd. Deze informatievereisten zijn ook van toepassing op opgenomen financiële instrumenten die onder een afdwingbare "master netting"-overeenkomst of vergelijkbare overeenkomst vallen, ongeacht of zij in overeenstemming met alinea 42 van IAS 32 worden gesaldeerd.

13B

Een entiteit moet informatie verstrekken om gebruikers van haar jaarrekening in staat te stellen de gevolgen of potentiële gevolgen van "netting"-overeenkomsten voor de financiële positie van de entiteit te evalueren. Dit omvat ook de gevolgen of potentiële gevolgen van rechten tot saldering die verband houden met de door de entiteit opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van alinea 13A vallen.

13C

Om de doelstelling van alinea 13B te realiseren, moet een entiteit aan het einde van de verslagperiode de volgende kwantitatieve informatie afzonderlijk vermelden voor opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van alinea 13A vallen:

(a)

de brutobedragen van deze opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen;

(b)

de bedragen die in overeenstemming met de criteria van alinea 42 van IAS 32 zijn gesaldeerd bij de bepaling van de nettobedragen die in het overzicht van de financiële positie worden opgenomen;

(c)

de nettobedragen die in het overzicht van de financiële positie zijn opgenomen;

(d)

de bedragen die onder een afdwingbare "master netting"-overeenkomst of vergelijkbare overeenkomst vallen en die niet anderszins door alinea 13C(b) worden bestreken, met inbegrip van:

(i)

bedragen die verband houden met opgenomen financiële instrumenten die niet aan sommige of alle salderingscriteria van alinea 42 van IAS 32 voldoen; en

(ii)

bedragen die met financiële zekerheden (met inbegrip van zekerheden in de vorm van contanten) verband houden; en

(e)

het nettobedrag na aftrek van de onder (d) bedoelde bedragen van de onder (c) bedoelde bedragen.

De op grond van deze alinea te verstrekken informatie wordt afzonderlijk vermeld voor financiële activa en financiële verplichtingen en wordt in tabelvorm gepresenteerd, tenzij een andere vorm passender is.

13D

Het in overeenstemming met alinea 13C(d) vermelde totaalbedrag voor een instrument is begrensd tot het in alinea 13C(c) bedoelde bedrag voor dat instrument.

13E

Een entiteit moet in de toelichting een beschrijving opnemen van de rechten tot saldering die verband houden met de door de entiteit opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen die vallen onder afdwingbare "master netting"-overeenkomsten en vergelijkbare overeenkomsten die in overeenstemming met alinea 13C(d) worden vermeld, met inbegrip van de aard van deze rechten.

13F

Indien de op grond van de alinea's 13B tot en met 13E te verschaffen informatie in meer dan één toelichting bij de jaarrekening wordt vermeld, moet een entiteit in elke toelichting in kwestie een verwijzing naar de andere toelichting(en) opnemen.

INGANGSDATUM EN OVERGANG

Alinea 44R wordt toegevoegd.

44R

Bij Informatieverschaffing – saldering van financiële activa en financiële verplichtingen (wijzigingen in IFRS 7), uitgegeven in december 2011, zijn de alinea's IN9, 13A tot en met 13F en B40 tot en met B53 toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2013 aanvangen, alsook op tussentijdse perioden binnen deze jaarperioden. Een entiteit moet de op grond van deze wijzigingen te verschaffen informatie retroactief verstrekken.

Na alinea B39 worden kopjes en de alinea's B40 tot en met B53 toegevoegd.

Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen

(alinea's 13A tot en met 13F)

Toepassingsgebied (alinea 13A)

B40

De informatievereisten van de alinea's 13B tot en met 13E gelden voor alle opgenomen financiële instrumenten die in overeenstemming met alinea 42 van IAS 32 worden gesaldeerd. Daarnaast vallen financiële instrumenten binnen het toepassingsgebied van de informatievereisten van de alinea's 13B tot en met 13E indien zij vallen onder een afdwingbare "master netting"-overeenkomst of vergelijkbare overeenkomst die op vergelijkbare financiële instrumenten en transacties betrekking heeft, ongeacht of de financiële instrumenten in overeenstemming met alinea 42 van IAS 32 zijn gesaldeerd.

B41

De vergelijkbare overeenkomsten waarnaar in de alinea's 13A en B40 wordt verwezen, omvatten overeenkomsten voor de clearing van derivaten, "global master repurchase"-overeenkomsten, "global master securities lending"-overeenkomsten en eventuele gerelateerde rechten op financiële zekerheden. De vergelijkbare financiële instrumenten en transacties waarnaar in alinea B40 wordt verwezen, omvatten derivaten, verkoop- en terugkoopovereenkomsten, omgekeerde verkoop- en terugkoopovereenkomsten en overeenkomsten tot verstrekking en opneming van effectenleningen. Voorbeelden van financiële instrumenten die niet binnen het toepassingsgebied van alinea 13A vallen, zijn leningen en klantendeposito's bij dezelfde instelling (tenzij deze in het overzicht van de financiële positie zijn gesaldeerd) en financiële instrumenten die uitsluitend onder een zekerheidsovereenkomst vallen.

Verschaffing van kwantitatieve informatie voor opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van alinea 13A vallen (alinea 13C)

B42

In overeenstemming met alinea 13C vermelde financiële instrumenten kunnen aan verschillende waarderingsvereisten onderworpen zijn (zo kan een met een terugkoopovereenkomst samenhangende schuld tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd, terwijl een derivaat tegen reële waarde wordt gewaardeerd). Een entiteit moet instrumenten tegen hun opgenomen bedragen opnemen en in de gerelateerde informatieverschaffing een beschrijving geven van alle eventueel daaruit voortvloeiende waarderingsverschillen.

Vermelding van de brutobedragen van opgenomen financiële activa en opgenomen financiële verplichtingen die binnen het toepassingsgebied van alinea 13A vallen (alinea 13C(a))

B43

De op grond van alinea 13C(a) te vermelden bedragen hebben betrekking op financiële instrumenten die in overeenstemming met alinea 42 van IAS 32 zijn gesaldeerd. De op grond van alinea 13C(a) te vermelden bedragen hebben ook betrekking op opgenomen financiële instrumenten die onder een afdwingbare "master netting"-overeenkomst of vergelijkbare overeenkomst vallen, ongeacht of zij aan de salderingscriteria voldoen. De op grond van alinea 13C(a) te verstrekken informatie heeft echter geen betrekking op bedragen die zijn opgenomen als gevolg van zekerheidsovereenkomsten die niet aan de salderingscriteria van alinea 42 van IAS 32 voldoen. Dergelijke bedragen moeten in overeenstemming met alinea 13C(d) worden vermeld.

Vermelding van de bedragen die in overeenstemming met de criteria van alinea 42 van IAS 32 zijn gesaldeerd (alinea 13C(b))

B44

Alinea 13C(b) schrijft voor dat entiteiten melding moeten maken van de bedragen die in overeenstemming met alinea 42 van IAS 32 zijn gesaldeerd voor de bepaling van de nettobedragen die in het overzicht van de financiële positie worden opgenomen. De bedragen van zowel de opgenomen financiële activa als de opgenomen financiële verplichtingen die uit hoofde van dezelfde overeenkomst moeten worden gesaldeerd, worden zowel in de toelichting bij de financiële activa als in de toelichting bij de financiële verplichtingen vermeld. De (bijvoorbeeld in tabelvorm) vermelde bedragen blijven echter beperkt tot de te salderen bedragen. Een entiteit kan bijvoorbeeld een opgenomen afgeleid actief en een opgenomen afgeleide verplichting hebben die aan de salderingscriteria van alinea 42 van IAS 32 voldoen. Indien het brutobedrag van het afgeleide actief groter is dan het brutobedrag van de afgeleide verplichting, dan wordt in de toelichtingstabel bij de financiële activa het volledige bedrag van het afgeleide actief (in overeenstemming met alinea 13C(a)) en het volledige bedrag van de afgeleide verplichting (in overeenstemming met alinea 13C(b)) vermeld. In de toelichtingstabel bij de financiële verplichtingen daarentegen wordt weliswaar het gehele bedrag van de afgeleide verplichting vermeld (in overeenstemming met alinea 13C(a)), maar wordt alleen melding gemaakt van het bedrag van het afgeleide actief (in overeenstemming met alinea 13C(b)) dat gelijk is aan het bedrag van de afgeleide verplichting.

Vermelding van de nettobedragen die in het overzicht van de financiële positie zijn opgenomen (alinea 13C(c))

B45

Indien een entiteit instrumenten heeft die binnen het toepassingsgebied van deze informatievereisten (zoals aangegeven in alinea 13A) vallen, maar die niet aan de salderingscriteria van alinea 42 van IAS 32 voldoen, zijn de op grond van alinea 13C(c) te vermelden bedragen gelijk aan de op grond van alinea 13C(a) te vermelden bedragen.

B46

Er moet een aansluiting worden gegeven tussen de op grond van alinea 13C(c) te vermelden bedragen en de afzonderlijk bedragen van de posten die in het overzicht van de financiële positie zijn opgenomen. Indien een entiteit bijvoorbeeld bepaalt dat de samenvoeging of opsplitsing van afzonderlijke bedragen van posten van de jaarrekening meer relevante informatie verschaft, moet zij een aansluiting geven tussen de op grond van alinea 13C(c) te vermelden samengevoegde of opgesplitste bedragen en de afzonderlijke bedragen van de posten die in het overzicht van de financiële positie zijn opgenomen.

Vermelding van de bedragen die onder een afdwingbare "master netting"-overeenkomst of vergelijkbare overeenkomst vallen en die niet anderszins in alinea 13C(b) zijn opgenomen (alinea 13C(d))

B47

Alinea 13C(d) schrijft voor dat entiteiten de bedragen moeten vermelden die onder een afdwingbare "master netting"-overeenkomst of vergelijkbare overeenkomst vallen en die niet anderszins door alinea 13C(b) worden bestreken. In alinea 13C(d)(i) wordt verwezen naar bedragen die verband houden met opgenomen financiële instrumenten die niet aan sommige of alle salderingscriteria van alinea 42 van IAS 32 voldoen (bijvoorbeeld doorlopende rechten tot saldering die niet aan het criterium van alinea 42(b) van IAS 32 voldoen, of voorwaardelijke rechten tot saldering die alleen afdwingbaar of uitoefenbaar zijn in geval van wanbetaling of in geval van insolventie of faillissement van een tegenpartij).

B48

In alinea 13C(d)(ii) wordt verwezen naar bedragen die verband houden met financiële zekerheiden, met inbegrip van zowel ontvangen als verstrekte zekerheden in de vorm van contanten. Een entiteit moet de reële waarde vermelden van deze financiële instrumenten die als zekerheid zijn verstrekt of ontvangen. De in overeenstemming met alinea 13C(d)(ii) vermelde bedragen moeten betrekking hebben op de feitelijk ontvangen of verstrekte zekerheden en niet op daaruit voortvloeiende schulden of vorderingen die zijn opgenomen voor de restitutie of wederontvangst van dergelijke zekerheden.

Begrenzing van de op grond van alinea 13C(d) vermelde bedragen (alinea 13D)

B49

Bij de vermelding van bedragen in overeenstemming met alinea 13C(d) moet een entiteit per financieel instrument met de gevolgen van extra zekerheidsstelling rekening houden. Daartoe moet de entiteit eerst de in overeenstemming met alinea 13C(d)(i) vermelde bedragen aftrekken van het in overeenstemming met alinea 13C(c) vermelde bedrag. Vervolgens moet de entiteit de in overeenstemming met alinea 13C(d)(ii) vermelde bedragen begrenzen tot het op grond van alinea 13C(c) resterende bedrag voor het desbetreffende financiële instrument. Indien dezelfde rechten op zekerheden echter voor meerdere verschillende financiële instrumenten afdwingbaar zijn, dan kunnen die rechten worden opgenomen in de in overeenstemming met alinea 13D verstrekte informatie.

Beschrijving van de rechten tot saldering die vallen onder afdwingbare "master netting"-overeenkomsten en vergelijkbare overeenkomsten (alinea 13E)

B50

Een entiteit moet een beschrijving geven van de soorten rechten tot saldering en van de typen in overeenstemming met alinea 13C(d) vermelde vergelijkbare overeenkomsten, met inbegrip van de aard van deze rechten. Een entiteit moet bijvoorbeeld haar voorwaardelijke rechten beschrijven. Voor instrumenten waarvoor rechten tot saldering gelden die niet van een toekomstige gebeurtenis afhankelijk zijn maar die niet aan de overige criteria van alinea 42 van IAS 32 voldoen, moet de entiteit een beschrijving geven van de reden(en) waarom niet aan de criteria is voldaan. Voor alle ontvangen of verstrekte financiële zekerheden moet de entiteit de voorwaarden van de zekerheidsovereenkomst beschrijven (bijvoorbeeld wanneer de zekerheid aan beperkingen is onderworpen).

Vermelding per type financieel instrument of per tegenpartij

B51

De op grond van alinea 13C(a) tot en met (e) te verstrekken kwantitatieve informatie kan per type financieel instrument of transactie worden gegroepeerd (bijvoorbeeld derivaten, terugkoop- en omgekeerde terugkoopovereenkomsten of overeenkomsten tot verstrekking en opneming van effectenleningen).

B52

Een andere mogelijkheid is dat een entiteit de op grond van alinea 13C(a) tot en met (c) te verstrekken kwantitatieve informatie per type financieel instrument en de op grond van alinea 13(c) tot en met (e) te verstrekken kwantitatieve informatie per tegenpartij groepeert. Indien een entiteit de vereiste informatie per tegenpartij verstrekt, hoeft zij de tegenpartijen niet bij naam te identificeren. Ter wille van de vergelijkbaarheid moet de benaming van de tegenpartijen (tegenpartij A, tegenpartij B, tegenpartij C enz.) voor de gepresenteerde jaren echter van jaar tot jaar consistent blijven. Er moet worden overwogen kwalitatieve informatie te verschaffen, zodat nadere bijzonderheden over de typen tegenpartijen kunnen worden verstrekt. Wanneer de in overeenstemming met alinea 13C(c) tot en met (e) vermelde bedragen per tegenpartij worden verstrekt, moeten bedragen die individueel significant zijn voor de totale tegenpartijbedragen afzonderlijk worden vermeld en moeten de resterende, niet individueel significante tegenpartijbedragen tot één enkele post worden samengevoegd.

Overige

B53

De specifieke informatievereisten van de alinea's 13C tot en met 13E zijn minimumvereisten. Om de doelstelling van alinea 13B te verwezenlijken, kan een entiteit zich verplicht zien de vereiste informatie met additionele (kwalitatieve) informatie aan te vullen, al naargelang de voorwaarden van de afdwingbare "master netting"-overeenkomsten en vergelijkbare overeenkomsten, met inbegrip van de aard van de rechten tot saldering, en de gevolgen of potentiële gevolgen ervan voor de financiële positie van de entiteit.

Bijlage

Wijziging in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie

Alinea 43 wordt gewijzigd.

43

Deze standaard vereist dat financiële activa en financiële verplichtingen op nettobasis worden gepresenteerd indien dit een uitdrukking vormt van de verwachte toekomstige kasstromen van een entiteit uit de afwikkeling van twee of meer afzonderlijke financiële instrumenten. Als een entiteit het recht heeft om een enkel nettobedrag te ontvangen of te betalen en dit ook van plan is, heeft zij in feite slechts een enkel financieel actief of een enkele financiële verplichting. In andere omstandigheden worden financiële activa en financiële verplichtingen afzonderlijk van elkaar gepresenteerd in overeenstemming met hun kenmerken als economische middelen of verplichtingen van de entiteit. Een entiteit moet de op grond van de alinea's 13B tot en met 13E van IFRS 7 te verschaffen informatie verstrekken voor opgenomen financiële instrumenten die binnen het toepassingsgebied van alinea 13A van IFRS 7 vallen.

Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen

Wijzigingen in IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie

INGANGSDATUM EN OVERGANG

Alinea 97L wordt toegevoegd.

97L

Bij Saldering van financiële activa en financiële verplichtingen (wijzigingen in IAS 32), uitgegeven in december 2011, is alinea TL38 verwijderd en zijn de alinea's TL38A tot en met TL38F toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2014 aanvangen. Een entiteit moet deze wijzigingen retroactief toepassen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen vanaf een vroegere datum toepast, moet zij dit feit vermelden en moet zij ook de informatie verstrekken die op grond van Informatieverschaffing – saldering van financiële activa en financiële verplichtingen (wijzigingen in IFRS 7), uitgegeven in december 2011, is vereist.

Toepassingsleidraad

Onmiddellijk na het kopje "Saldering van een financieel actief en een financiële verplichting (alinea's 42 tot en met 50)" wordt alinea TL38 verwijderd. Kopjes en de alinea's TL38A tot en met TL38F worden toegevoegd.

Criterium dat een entiteit "een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen" (alinea 42(a))

TL38A

Een recht tot saldering kan doorlopend bestaan of van een toekomstige gebeurtenis afhankelijk zijn (het recht kan bijvoorbeeld pas ontstaan of uitoefenbaar zijn bij het plaatsvinden van een toekomstige gebeurtenis, zoals wanbetaling, insolventie of faillissement van een van de tegenpartijen). Zelfs als het recht tot saldering niet van een toekomstige gebeurtenis afhankelijk is, kan het toch alleen in rechte afdwingbaar zijn in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, dan wel in geval van wanbetaling of in geval van insolventie of faillissement van een of alle tegenpartijen.

TL38B

Om aan het criterium van alinea 42(a) te voldoen, moet een entiteit doorlopend een in rechte afdwingbaar recht tot saldering hebben. Dit betekent dat het recht tot saldering:

(a)

in geen geval afhankelijk mag zijn van een toekomstige gebeurtenis; en

(b)

onder alle volgende omstandigheden in rechte afdwingbaar moet zijn:

(i)

in het kader van de normale bedrijfsuitoefening;

(ii)

in geval van wanbetaling; en

(iii)

in geval van insolventie of faillissement

van de entiteit en van alle tegenpartijen.

TL38C

De aard en de omvang van het recht tot saldering, met inbegrip van de eventueel aan de uitoefening ervan verbonden voorwaarden en het voortbestaan ervan in geval van wanbetaling of in geval van insolventie of faillissement, kunnen van rechtsgebied tot rechtsgebied verschillen. Er mag bijgevolg niet worden aangenomen dat het recht tot saldering automatisch ook buiten het kader van de normale bedrijfsuitoefening bestaat. Zo kan de faillissements- of insolventiewetgeving van een rechtsgebied onder sommige omstandigheden het recht tot saldering in geval van faillissement of insolventie verbieden of beperken.

TL38D

De op de relaties tussen de partijen toepasselijke wetgeving (bijvoorbeeld contractuele bepalingen, het contractenrecht of de op de partijen toepasselijke wanbetalings-, insolventie- of faillissementswetgeving) moet in beschouwing worden genomen om te bepalen of het recht tot saldering in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, in geval van wanbetaling en in geval van insolventie of faillissement van de entiteit en van alle tegenpartijen afdwingbaar is (zoals gespecificeerd in alinea TL38B(b)).

Criterium dat een entiteit "voornemens is om de verplichting op nettobasis af te wikkelen of om de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld" (alinea 42(b))

TL38E

Om aan het criterium van alinea 42(b) te voldoen, moet een entiteit voornemens zijn om de verplichting op nettobasis af te wikkelen of om de vordering te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld. Hoewel de entiteit het recht kan hebben om de verplichting op nettobasis af te wikkelen, kan zij er nog steeds voor kiezen de vordering niet op hetzelfde moment te realiseren dat de verplichting wordt afgewikkeld.

TL38F

Indien een entiteit bedragen op zodanige wijze kan afwikkelen dat het resultaat in wezen gelijk is aan nettoafwikkeling, dan voldoet de entiteit aan het nettoafwikkelingscriterium van alinea 42(b). Dit doet zich voor als en alleen als het brutoafwikkelingsmechanisme kenmerken heeft die het krediet- en liquiditeitsrisico volledig wegnemen of in een insignificant krediet- en liquiditeitsrisico resulteren, en die ertoe leiden dat vorderingen en schulden in het kader van één afwikkelingsproces of –cyclus worden verwerkt. Zo zou een brutoafwikkelingssysteem dat alle onderstaande kenmerken heeft, aan het nettoafwikkelingscriterium van alinea 42(b) voldoen:

(a)

voor saldering in aanmerking komende financiële activa en financiële verplichtingen worden op hetzelfde tijdstip voor verwerking aangeboden;

(b)

als de financiële activa en financiële verplichtingen eenmaal voor verwerking zijn aangeboden, zijn de partijen ertoe gehouden de afwikkelingsverplichting na te komen;

(c)

er is geen kans dat de kasstromen die uit de activa en verplichtingen voortvloeien, zullen veranderen nadat deze activa en verplichtingen voor verwerking zijn aangeboden (tenzij de verwerking mislukt – zie (d) hierna);

(d)

door zekerheden in de vorm van effecten gedekte activa en verplichtingen worden afgewikkeld via een effectenoverdrachtsysteem of vergelijkbaar systeem (bijvoorbeeld levering tegen betaling), zodat als de effectenoverdracht mislukt, ook de verwerking van de gerelateerde vordering of schuld waarvoor de effecten als zekerheid fungeren, mislukt (en omgekeerd);

(e)

transacties die mislukken zoals onder (d) is beschreven, worden opnieuw voor verwerking aangeboden totdat zij zijn afgewikkeld;

(f)

de afwikkeling vindt plaats via dezelfde afwikkelingsinstelling (bijvoorbeeld een afwikkelingsbank, een centrale bank of een centrale effectenbewaarinstelling); en

(g)

er is voorzien in een intradaykredietfaciliteit die voldoende rekening-courantkredieten verstrekt om ervoor te zorgen dat de verwerking van de betalingen voor elk van de partijen op de afwikkelingsdatum plaatsvindt, en het is vrijwel zeker dat de intradaykredietfaciliteit elk beroep dat erop wordt gedaan, zal honoreren.