ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.334.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 334

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
6 december 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2012/750/EU

 

*

Besluit van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 15 oktober 2010 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de Euro-mediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds

1

Euro-mediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds

3

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1153/2012 van de Raad van 3 december 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op zeemleder van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

31

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1154/2012 van de Commissie van 5 december 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

44

 

 

BESLUITEN

 

 

2012/751/GBVB

 

*

Besluit EULEX KOSOVO/3/2012 van het Politiek en Veiligheidscomité van 4 december 2012 tot benoeming van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO

46

 

 

2012/752/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 4 december 2012 tot verlening van een vergunning aan een laboratorium in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië voor de uitvoering van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 8757)  ( 1 )

47

 

 

2012/753/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 4 december 2012 tot wijziging van bijlage I bij Beschikking 2009/177/EG wat betreft bewakingsprogramma’s voor Finland en het Verenigd Koninkrijk en de ziektevrije status van Finland en het Verenigd Koninkrijk voor bepaalde ziekten bij waterdieren (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 8758)  ( 1 )

48

 

 

2012/754/EU

 

*

Besluit van de Europese Centrale Bank van 29 november 2012 inzake de goedkeuring met betrekking tot de omvang van de muntenuitgifte in 2013 (ECB/2012/26)

50

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit 2011/181/EU van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 15 oktober 2010 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de Euro-mediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (PB L 79 van 25.3.2011)

51

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2012/729/EU van de Commissie van 23 november 2012 tot wijziging van Beschikking 2008/866/EG inzake noodmaatregelen tot opschorting van de invoer uit Peru van bepaalde tweekleppige weekdieren bestemd voor menselijke consumptie, wat de toepassingsperiode betreft (PB L 327 van 27.11.2012)

52

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/1


BESLUIT VAN DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN

van 15 oktober 2010

betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de Euro-mediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds

(2012/750/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, in samenhang met artikel 218, leden 5 en 7 en lid 8, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft, overeenkomstig het besluit van de Raad waarbij de Commissie wordt gemachtigd om onderhandelingen te openen, namens de Unie en de lidstaten onderhandeld over een Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst met het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië (hierna de „overeenkomst” genoemd).

(2)

De overeenkomst is op 17 maart 2010 geparafeerd.

(3)

Onder voorbehoud van mogelijke sluiting op een later tijdstip dient de overeenkomst te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast door de Unie en de lidstaten.

(4)

Er moeten procedures worden vastgesteld om te besluiten hoe de voorlopige toepassing van de overeenkomst in voorkomend geval moet worden beëindigd. Voorts moeten passende procedures worden vastgesteld voor de deelname door de Unie en de lidstaten aan het uit hoofde van artikel 21 van de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité en aan de bij artikel 22 van de overeenkomst voorziene procedures voor de regeling van geschillen, alsmede voor de tenuitvoerlegging van sommige bepalingen van de overeenkomst betreffende beveiliging en veiligheid,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ondertekening

1.   De ondertekening van de Euro-mediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (hierna „de overeenkomst” genoemd), wordt goedgekeurd namens de Unie, onder voorbehoud van het besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst (1).

2.   De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen, onder voorbehoud van sluiting.

Artikel 2

Voorlopige toepassing

In afwachting van de inwerkingtreding van de overeenkomst wordt ze voorlopig toegepast door de Unie en de lidstaten vanaf de eerste dag van de maand volgende op i) de datum van de laatste mededeling waarbij de partijen elkaar in kennis stellen van de voltooiing van de procedures die nodig zijn om de overeenkomst voorlopig toe te passen, of, indien dit vroeger is, ii) de datum die twaalf maanden na de ondertekening van de overeenkomst valt, onder voorbehoud van de toepasselijke interne procedures en/of interne wetgeving van de overeenkomstsluitende partijen.

Artikel 3

Gemengd Comité

1.   De Europese Unie en de lidstaten worden in het bij artikel 21 van de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité vertegenwoordigd door vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten.

2.   Het door de Europese Unie en haar lidstaten in het Gemengd Comité in te nemen standpunt inzake wijzigingen van bijlage III of bijlage IV bij de overeenkomst overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de overeenkomst, en inzake onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallende zaken die geen besluit met juridische gevolgen vereisen, wordt vastgesteld door de Commissie en vooraf aan de Raad en de lidstaten meegedeeld.

3.   Voor beslissingen van het Gemengd Comité die onder de bevoegdheid van de Europese Unie vallen, wordt het door de Europese Unie en haar lidstaten in te nemen standpunt vastgesteld door de Raad die, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, tenzij de in de EU-Verdragen opgenomen stemprocedures anders bepalen.

4.   Voor beslissingen van het Gemengd Comité die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen, wordt het door de Europese Unie en haar lidstaten in te nemen standpunt vastgesteld door de Raad die, op voorstel van de Commissie of van lidstaten, met eenparigheid van stemmen besluit, tenzij een lidstaat het secretariaat-generaal van de Raad binnen één maand na de vaststelling van dat standpunt heeft meegedeeld dat hij alleen met de door het Gemengd Comité te nemen beslissing kan instemmen als zijn wetgevende instanties daarmee akkoord gaan.

5.   Het standpunt van de Unie en de lidstaten in het Gemengd Comité wordt door de Commissie voorgesteld, behoudens wat betreft zaken die onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten vallen, in welk geval het standpunt door het voorzitterschap van de Raad zal worden voorgesteld, of, zo de Raad daartoe besluit, door de Commissie.

Artikel 4

Regeling van geschillen

1.   De Commissie vertegenwoordigt de Unie en de lidstaten in procedures voor de regeling van geschillen overeenkomstig artikel 22 van de overeenkomst.

2.   Het besluit om de toepassing van voordelen overeenkomstig artikel 22, lid 7, van de overeenkomst op te schorten, wordt genomen door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

3.   Iedere andere krachtens artikel 22 van de overeenkomst te nemen maatregel inzake aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Europese Unie vallen, wordt genomen door de Commissie, bijgestaan door een Bijzonder Comité van door de Raad benoemde vertegenwoordigers van de lidstaten.

Artikel 5

Kennisgeving aan de Commissie

1.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle besluiten tot weigering, intrekking, opschorting of beperking van een vergunning van een luchtvaartmaatschappij die zij voornemens zijn overeenkomstig artikel 4 van de overeenkomst vast te stellen.

2.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van verzoeken of aanmeldingen die zij uit hoofde van artikel 13 (Veiligheid van de luchtvaart) van de overeenkomst hebben gedaan of ontvangen.

3.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van verzoeken of aanmeldingen die zij uit hoofde van artikel 14 (Beveiliging van de luchtvaart) van de overeenkomst hebben gedaan of ontvangen.

Gedaan te Luxemburg, 15 oktober 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

E. SCHOUPPE


(1)  Zie bladzijde 3 van dit Publicatieblad.


EURO-MEDITERRANE LUCHTVAARTOVEREENKOMST

tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds

HET KONINKRIJK BELGIË,

DE REPUBLIEK BULGARIJE,

DE TSJECHISCHE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK DENEMARKEN,

DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND,

DE REPUBLIEK ESTLAND,

IERLAND,

DE HELLEENSE REPUBLIEK,

HET KONINKRIJK SPANJE,

DE FRANSE REPUBLIEK,

DE ITALIAANSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK CYPRUS,

DE REPUBLIEK LETLAND,

DE REPUBLIEK LITOUWEN,

HET GROOTHERTOGDOM LUXEMBURG,

DE REPUBLIEK HONGARIJE,

MALTA,

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN,

DE REPUBLIEK OOSTENRIJK,

DE REPUBLIEK POLEN,

DE PORTUGESE REPUBLIEK,

ROEMENIË,

DE REPUBLIEK SLOVENIË,

DE SLOWAAKSE REPUBLIEK,

DE REPUBLIEK FINLAND,

HET KONINKRIJK ZWEDEN,

HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna de „lidstaten” genoemd, en

DE EUROPESE UNIE,

enerzijds, en

HET HASJEMITISCH KONINKRIJK JORDANIË, hierna „Jordanië” genoemd,

anderzijds,

DE WENS UITDRUKKEND een internationaal luchtvaartsysteem te bevorderen, dat gebaseerd is op eerlijke mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen op een markt met een minimum aan overheidsbemoeienis en regelgeving;

DE WENS UITDRUKKEND de uitbreiding van de internationale luchtvervoersmogelijkheden te vergemakkelijken, onder meer via de ontwikkeling van luchtvervoersnetwerken, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van passagiers en expediteurs aan passende luchtvervoersdiensten;

ERKENNENDE dat luchtvervoer belangrijk is voor het bevorderen van handel, toerisme en investeringen;

DE WENS UITDRUKKEND dat luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid krijgen om passagiers en expediteurs concurrerende prijzen en diensten aan te bieden op open markten;

ERKENNENDE dat het op elkaar afstemmen en, voor zover praktisch mogelijk, het harmoniseren van regelgeving inzake luchtvervoer voordelen kan opleveren;

DE WENS UITDRUKKEND dat alle sectoren van de luchtvervoerssector, inclusief het personeel van luchtvaartmaatschappijen, profijt kunnen trekken van een geliberaliseerd klimaat;

DE WENS UITDRUKKEND het hoogst mogelijke niveau van veiligheid en beveiliging van het internationaal luchtvervoer te garanderen en nogmaals bevestigend dat zij zich grote zorgen maken over daden of bedreigingen die gericht zijn tegen luchtvaartuigen en die de veiligheid van personen of goederen in gevaar brengen, de exploitatie van het luchtvervoer nadelig beïnvloeden en het vertrouwen van het publiek in de veiligheid van de burgerluchtvaart ondermijnen;

NOTA NEMENDE VAN het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor ondertekening opengesteld te Chicago op 7 december 1944;

ERKENNENDE dat deze Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst binnen het toepassingsgebied valt van het Euro-mediterraan partnerschap dat in het vooruitzicht wordt gesteld in de verklaring van Barcelona van 28 november 1995;

NOTA NEMENDE VAN hun gemeenschappelijk voornemen om een Euro-mediterrane luchtvaartruimte tot stand te brengen, op basis van de beginselen van overeenstemming van de regelgeving, regelgevende samenwerking en liberalisering van de markttoegang;

NOTA NEMENDE VAN de gezamenlijke verklaring van de Arabische burgerluchtvaartcommissie en de Arabische organisatie van luchtvaartmaatschappijen, enerzijds, en het directoraat-generaal Energie en vervoer, anderzijds, die op 16 november 2008 in Sharm El Sheikh is ondertekend;

DE WENS UITDRUKKEND een gelijk speelveld voor luchtvaartmaatschappijen te creëren, waardoor de luchtvaartmaatschappijen van beide partijen billijke en gelijke kansen genieten om de overeengekomen diensten te verlenen;

ERKENNENDE dat het belangrijk is de toewijzing van slots te regelen op basis van eerlijke en gelijke kansen voor luchtvaartmaatschappijen van beide partijen, teneinde een neutrale en niet-discriminerende behandeling van alle luchtvaartmaatschappijen te garanderen;

ERKENNENDE dat subsidies een negatief effect kunnen hebben op de mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen en de basisdoelstellingen van deze overeenkomst in het gedrang kunnen brengen;

BEVESTIGEND dat het belangrijk is de broeikasgasemissies van de luchtvaart te beperken en het milieu te beschermen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van internationaal luchtvaartbeleid;

NOTA NEMENDE van het belang van de bescherming van de consument, met inbegrip van de bescherming die wordt geboden door het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, gesloten te Montreal op 28 mei 1999, voor zover beide partijen zijn toegetreden tot dit verdrag;

VOORNEMENS voort te bouwen op het kader van de bestaande luchtvervoersovereenkomsten, teneinde aan beide zijden open markttoegang en zoveel mogelijk voordelen voor consumenten, luchtvaartmaatschappijen, personeel en de maatschappij in het algemeen tot stand te brengen;

NOTA NEMENDE van het feit dat het doel van deze overeenkomst geleidelijk doch volledig moet worden verwezenlijkt en dat een geschikt mechanisme kan zorgen voor steeds grotere harmonisering van de wetgeving,

ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Definities

Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze overeenkomst verstaan onder:

1)   „overeengekomen diensten” en „gespecificeerde routes”: internationaal luchtvervoer overeenkomstig artikel 2 (Verkeersrechten) van en bijlage I bij deze overeenkomst;

2)   „overeenkomst”: de onderhavige overeenkomst, de bijlagen daarbij en eventuele wijzigingen daarvan;

3)   „luchtvervoer”: het afzonderlijke of gecombineerde vervoer per luchtvaartuig van passagiers, bagage, vracht en post, tegen vergoeding of betaling van huur; om twijfel te vermijden: dit omvat geregeld en niet-geregeld (charter) luchtvervoer en uitsluitend voor vrachtvervoer bestemde diensten;

4)   „associatieovereenkomst”: de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, opgesteld te Brussel op 24 november 1997;

5)   „nationaliteit”: het feit dat een luchtvaartmaatschappij voldoet aan de eisen inzake eigendom, feitelijke zeggenschap en hoofdvestigingsplaats;

6)   „bevoegde autoriteiten”: de overheidsagentschappen of -entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de administratieve taken uit hoofde van deze overeenkomst;

7)   „partijen”: enerzijds de Europese Unie of haar lidstaten, of de Europese Unie en haar lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en anderzijds Jordanië;

8)   „verdrag”: het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor ondertekening opengesteld te Chicago op 7 december 1944, en omvattende:

9)   „deugdelijkheid”: het feit dat een luchtvaartmaatschappij internationale luchtdiensten kan exploiteren, d.w.z. dat ze over voldoende financiële middelen en adequate managementdeskundigheid beschikt en bereid is de wetten, regels en eisen voor het exploiteren van dergelijke diensten na te leven;

10)   „ECAA-land”: een land dat partij is bij de multilaterale Overeenkomst tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte (lidstaten van de Europese Unie, de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Republiek IJsland, de Republiek Montenegro, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Servië en Kosovo onder resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad);

11)   „Euromedland”: een mediterraan land dat betrokken is bij het Europees nabuurschapsbeleid (met name Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, Libanon, Jordanië, Israël, de Palestijnse gebieden, Syrië en Turkije);

12)   „recht van de vijfde vrijheid”: het recht of voorrecht dat door een staat (de „verlenende staat”) aan de luchtvaartmaatschappijen van een andere staat (de „ontvangende staat”) wordt verleend om internationale luchtvervoersdiensten uit te voeren tussen het grondgebied van de verlenende staat en het grondgebied van een derde staat, voor zover dergelijke diensten beginnen of eindigen op het grondgebied van de ontvangende staat;

13)   „internationaal luchtvervoer”: luchtvervoer door het luchtruim boven het grondgebied van minstens twee staten;

14)   „onderdaan”: elke persoon of entiteit met Jordaanse nationaliteit, voor de Jordaanse partij, of de nationaliteit van een lidstaat voor de Europese partij, voor zover, in het geval van een juridische entiteit, de feitelijke zeggenschap over deze entiteit, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheidsparticipatie, te allen tijde berust bij personen of entiteiten met de Jordaanse nationaliteit, wat de Jordaanse partij betreft, of bij personen of entiteiten met de nationaliteit van een lidstaat of van een van de in bijlage IV vermelde derde landen, wat de Europese partij betreft;

15)   „exploitatievergunningen”: exploitatievergunningen en alle andere relevante documenten of certificaten die krachtens Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (1) of de opvolgingsinstrumenten daarvan zijn afgegeven, in het geval van de Europese Unie en haar lidstaten, en licenties/certificaten/vergunningen of vrijstellingen die uit hoofde van JCAR Part 119 zijn afgegeven, in het geval van Jordanië;

16)   „prijs”:

„passagierstarieven”: de prijzen die moeten worden betaald aan luchtvaartmaatschappijen of hun agenten of aan andere ticketverkopers voor het vervoer van passagiers en bagage op luchtdiensten, alsmede de voorwaarden waaronder deze prijzen gelden, met inbegrip van aan agentschappen en andere aanvullende diensten aangeboden vergoedingen en voorwaarden, en

„luchttarieven”: de prijzen die moeten worden betaald voor het vervoer van vracht en de voorwaarden waaronder deze prijzen gelden, met inbegrip van aan agentschappen en andere aanvullende diensten aangeboden vergoedingen en voorwaarden.

Voor zover relevant heeft deze definitie ook betrekking op het oppervlaktevervoer in verband met internationaal luchtvervoer en de toepasselijke voorwaarden;

17)   „hoofdvestiging”: het hoofdkantoor of het geregistreerde kantoor van een luchtvaartmaatschappij in het land van de partij waar de belangrijkste financiële functies en de operationele zeggenschap over de luchtvaartmaatschappij, met inbegrip van het beheer van de blijvende luchtwaardigheid, worden uitgeoefend;

18)   „openbaredienstverplichting”: een verplichting die aan luchtvaartmaatschappijen wordt opgelegd om op een specifieke route een minimumaanbod te waarborgen van geregelde luchtdiensten die voldoen aan vastgestelde normen inzake continuïteit, regelmaat, prijzen en minimumcapaciteit, normen waaraan luchtvaartmaatschappijen niet zouden voldoen indien zij alleen op hun eigen commerciële belangen zouden letten. De desbetreffende luchtvaartmaatschappijen kunnen door de betrokken partij worden vergoed voor het naleven van openbaredienstverplichtingen;

19)   „Sesar”: de technische tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim waarbij de luchtverkeersleidingssystemen van de nieuwe generatie op gecoördineerde en gesynchroniseerde wijze worden onderzocht, ontwikkeld en ingezet;

20)   „subsidie”: alle door de overheid of door een regionale of andere overheidsorganisatie verleende financiële bijdragen waarbij:

en waarbij een voordeel wordt verleend;

21)   „grondgebied”: wat Jordanië betreft, het landoppervlak (vasteland en eilanden), de binnenwateren en de territoriale zee die onder de soevereiniteit of rechtsbevoegdheid van Jordanië vallen en, wat de Europese Unie betreft, het landoppervlak (vasteland en eilanden), de binnenwateren en de territoriale zee die onder het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen en onderhevig zijn aan de in dat verdrag en een eventueel opvolgingsinstrument vastgestelde voorwaarden. De toepassing van deze overeenkomst op de luchthaven van Gibraltar doet geen afbreuk aan de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven is gelegen, noch aan het handhaven van de opschorting van de toepassing op de luchthaven van Gibraltar van de maatregelen van de Europese Unie inzake de luchtvaart, die per 18 september 2006 tussen de lidstaten van kracht zijn, overeenkomstig de ministeriële verklaring betreffende de luchthaven van Gibraltar, die op 18 september 2006 te Córdoba is aangenomen, en

22)   „gebruikersheffing”: een aan luchtvaartmaatschappijen opgelegde heffing voor de levering van luchthaven-, luchthavenomgevings-, luchtnavigatie- of luchtvaartbeveiligingsfaciliteiten of -diensten, inclusief aanverwante diensten en faciliteiten, die — voor zover van toepassing — een weergave vormen van de milieukosten op het gebied van geluidemissies.

TITEL I

ECONOMISCHE BEPALINGEN

Artikel 2

Verkeersrechten

1.   Overeenkomstig bijlagen I en II bij deze overeenkomst verleent elke partij de andere partij de volgende rechten met betrekking tot de exploitatie van internationaal luchtvervoer door luchtvaartmaatschappijen van de andere partij:

a)

het recht over het grondgebied te vliegen zonder te landen;

b)

het recht op het grondgebied te landen voor andere doeleinden dan het in- of ontschepen van passagiers, bagage, vracht en/of luchtpost (niet-verkeersgebonden doeleinden);

c)

bij de exploitatie van een overeengekomen dienst op een specifieke route: het recht op het grondgebied te landen voor het, afzonderlijk of in combinatie, in- en ontschepen van passagiers, vracht en/of post in het internationale luchtverkeer, en

d)

de overige in deze overeenkomst gespecificeerde rechten.

2.   Niets in deze overeenkomst verleent de luchtvaartmaatschappijen van:

a)

Jordanië het recht op het grondgebied van een lidstaat tegen vergoeding passagiers, bagage, vracht en/of post aan boord te nemen die bestemd zijn voor een ander punt op het grondgebied van die lidstaat;

b)

de Europese Unie het recht op het grondgebied van Jordanië tegen vergoeding passagiers, bagage, vracht en/of post aan boord te nemen die bestemd zijn voor een ander punt op het grondgebied van Jordanië.

Artikel 3

Vergunning

1.   Wanneer de bevoegde instanties een aanvraag voor een exploitatievergunning ontvangen van een luchtvaartmaatschappij van een van de partijen, verlenen zij zo spoedig mogelijk de passende vergunningen, voor zover:

a)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit Jordanië:

de hoofdvestiging van de luchtvaartmaatschappij zich in Jordanië bevindt en de luchtvaartmaatschappij houder is van een exploitatievergunning overeenkomstig de wetgeving van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië;

het regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij effectief wordt uitgeoefend en gehandhaafd door het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, en

de eigendom van de luchtvaartmaatschappij, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheidsparticipatie, en de feitelijke zeggenschap over de luchtvaartmaatschappij berusten bij Jordanië en/of onderdanen van Jordanië;

b)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit de Europese Unie:

de hoofdvestiging van de luchtvaartmaatschappij zich op het grondgebied van een lidstaat onder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bevindt, en de luchtvaartmaatschappij houder is van een exploitatievergunning, en

het regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij effectief wordt uitgeoefend en gehandhaafd door de lidstaat van de Europese Unie die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operators Certificate, en de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk is geïdentificeerd;

de luchtvaartmaatschappij, hetzij rechtstreeks hetzij via een meerderheidsparticipatie, eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten of andere in bijlage IV vermelde staten en/of onderdanen van die andere staten;

c)

de luchtvaartmaatschappij beantwoordt aan de voorwaarden in de wetten en regels die normaal worden toegepast door de autoriteit die bevoegd is voor de exploitatie van het internationaal luchtvervoer, en

d)

de voorschriften van artikel 13 (Veiligheid van de luchtvaart) en artikel 14 (Beveiliging van de luchtvaart) van deze overeenkomst worden gehandhaafd en opgelegd.

Artikel 4

Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen

1.   De bevoegde instanties van elke partij kunnen de exploitatievergunningen weigeren, intrekken, opschorten of beperken of de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij op een andere wijze opschorten of beperken als:

a)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit Jordanië:

de hoofdvestiging van de luchtvaartmaatschappij zich niet in Jordanië bevindt of de luchtvaartmaatschappij niet over een exploitatievergunning overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van Jordanië beschikt;

het regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij niet daadwerkelijk wordt uitgeoefend en gehandhaafd door Jordanië;

of

de eigendom van de luchtvaartmaatschappij, rechtstreeks of via een meerderheidsparticipatie, en de feitelijke zeggenschap over de luchtvaartmaatschappij niet berusten bij Jordanië en/of onderdanen van Jordanië;

b)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij uit de Europese Unie:

de hoofdvestiging of, voor zover van toepassing, de geregistreerde vestiging van de luchtvaartmaatschappij zich niet op het grondgebied van een lidstaat onder het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bevindt, of de luchtvaartmaatschappij niet over een exploitatievergunning overeenkomstig het uniale recht beschikt;

het regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij niet daadwerkelijk wordt uitgeoefend en gehandhaafd door de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operators Certificate, of de bevoegde luchtvaartautoriteit niet duidelijk is geïdentificeerd, of

de luchtvaartmaatschappij niet rechtstreeks of via een meerderheidsparticipatie eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten of andere in bijlage IV vermelde staten en/of onderdanen van die staten;

c)

de luchtvaartmaatschappij niet voldoet aan de in artikel 6 (Naleving van wetten en regels) van deze overeenkomst vermelde wetten en regels, of

d)

de voorschriften van artikel 13 (Veiligheid van de luchtvaart) en artikel 14 (Beveiliging van de luchtvaart) van deze overeenkomst niet worden gehandhaafd of opgelegd.

2.   Tenzij onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen om verdere niet-naleving van lid 1, onder c) of d), te voorkomen, mogen de bij dit artikel vastgestelde rechten om machtigingen of vergunningen van een luchtvaartmaatschappij van een partij te weigeren, in te trekken, op te schorten of te beperken alleen worden uitgeoefend volgens de in artikel 23 van deze overeenkomst (Vrijwaringsmaatregelen) voorgeschreven procedure. De uitoefening van deze rechten moet in elk geval passend en proportioneel zijn en wat de reikwijdte en de duur betreft beperkt zijn tot wat strikt noodzakelijk is. Deze rechten worden rechtstreeks ten aanzien van de betrokken luchtvaartmaatschappij(en) uitgeoefend en laten het recht van de partijen om actie te ondernemen overeenkomstig artikel 22 (Regeling van geschillen en arbitrage) onverlet.

3.   Geen van de partijen doet een beroep op de bij dit artikel vastgestelde rechten om vergunningen of machtigingen van een luchtvaartmaatschappij van een partij te weigeren, in te trekken, op te schorten of te beperken op grond van het feit dat een ander Euromedland of onderdanen van dat land meerderheidseigenaar van die luchtvaartmaatschappij zijn en/of er feitelijke zeggenschap over uitoefenen, voor zover dat Euromedland partij is bij een soortgelijke Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst en een op wederkerigheid berustende behandeling aanbiedt.

Artikel 4 bis

Wederzijdse erkenning van regelgevende vaststellingen met betrekking tot de deugdelijkheid en nationaliteit van luchtvaartmaatschappijen

1.   Als de bevoegde autoriteiten van een partij een aanvraag voor een vergunning ontvangen van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, erkennen zij de door de bevoegde autoriteiten van de vragende partij gedane vaststellingen met betrekking tot deugdelijkheid en/of nationaliteit van die luchtvaartmaatschappij alsof zij die vaststellingen zelf zouden hebben gedaan, en voeren zij verder geen onderzoek naar deze kwesties, behalve zoals bepaald in lid 2 hieronder.

2.   Indien, na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning van een luchtvaartmaatschappij of na het verlenen van een dergelijke vergunning, de bevoegde autoriteiten van de ontvangende partij een specifieke reden hebben om bezorgd te zijn over het feit dat, ondanks de door de bevoegde autoriteiten van de andere partij gedane vaststelling, de in artikel 3 (Vergunning) van deze overeenkomst vermelde voorwaarden voor het verlenen van passende vergunningen of machtigingen niet zijn nageleefd, stellen zij deze autoriteiten daar onmiddellijk van in kennis en motiveren hun bezorgdheid. In dat geval mag elke partij om overleg verzoeken, inclusief met vertegenwoordigers van de relevante bevoegde autoriteiten van beide partijen, en/of aanvullende informatie over deze bezorgdheid vragen, en op dergelijke verzoeken moet zo snel als praktisch uitvoerbaar worden ingegaan. Als geen oplossing wordt gevonden, mag elke partij de kwestie voorleggen aan het bij artikel 21 (Gemengd Comité) van deze overeenkomst opgerichte Gemengd Comité.

3.   Dit artikel heeft geen betrekking op de erkenning van vaststellingen met betrekking tot:

veiligheidscertificaten of -licenties;

beveiligingsregelingen, of

verzekeringsdekking.

Artikel 5

Investeringen

1.   Jordanië mag regelingen treffen om de meerderheidseigendom van en/of feitelijke zeggenschap over Jordaanse luchtvaartmaatschappijen door lidstaten of hun onderdanen toe te staan.

2.   Nadat door het Gemengd Comité overeenkomstig artikel 21, lid 10 (Gemengd Comité), is nagegaan of wederzijdse regelingen bestaan, wordt de meerderheidseigendom van en/of feitelijke zeggenschap over Jordaanse luchtvaartmaatschappijen door lidstaten of hun onderdanen en de meerderheidseigendom van en/of feitelijke zeggenschap over EU-luchtvaartmaatschappijen door Jordanië of zijn onderdanen door de partijen toegestaan.

3.   Voor specifieke investeringsprojecten in het kader van dit artikel wordt toestemming gegeven door middel van voorafgaande beslissingen van het bij deze overeenkomst opgerichte Gemengd Comité. In die beslissingen kunnen de voorwaarden worden gespecificeerd voor de exploitatie van de in deze overeenkomst overeengekomen diensten en van de diensten tussen derde landen en de partijen. De bepalingen van artikel 21, lid 9 (Gemengd Comité), van deze overeenkomst zijn niet van toepassing op dit type beslissingen.

Artikel 6

Naleving van wetten en regels

1.   Bij binnenkomst in, verblijf op of vertrek uit het grondgebied van een partij, moeten luchtvaartmaatschappijen van de andere partij de op dat grondgebied toepasselijke wetten en regels inzake het binnenkomen of verlaten van het grondgebied door luchtvaartuigen die internationaal luchtvervoer uitvoeren, of inzake de exploitatie en navigatie van luchtvaartuigen naleven.

2.   Bij binnenkomst in, verblijf op of vertrek uit het grondgebied van een partij moeten de wetten en voorschriften die op dat grondgebied gelden met betrekking tot de toelating tot of het vertrek uit dat grondgebied van passagiers, bemanning of vracht aan boord van het vliegtuig (met inbegrip van de regelgeving inzake binnenkomst, inklaring, immigratie, paspoorten, douane en quarantaine of, in het geval van post, postvoorschriften) door of namens deze passagiers, bemanningen of vracht van de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden nageleefd.

Artikel 7

Mededinging

1.   De partijen bevestigen dat de beginselen van titel IV, hoofdstuk II, van de associatieovereenkomst van toepassing zijn op deze overeenkomst.

2.   De partijen erkennen dat hun gezamenlijke doelstelling eruit bestaat aan luchtvaartmaatschappijen van beide partijen eerlijke en gelijke kansen te bieden om de overeengekomen diensten te exploiteren. Om dit doel te verwezenlijken, moet een billijk en concurrerend kader voor de exploitatie van luchtdiensten tot stand worden gebracht. De partijen erkennen dat de waarschijnlijkheid dat luchtvaartmaatschappijen eerlijke concurrentiepraktijken hanteren, het grootst is wanneer deze maatschappijen op volledig commerciële basis luchtdiensten verlenen en niet worden gesubsidieerd.

3.   Als een partij het noodzakelijk acht om aan een in het kader van deze overeenkomst geëxploiteerde luchtvaartmaatschappij overheidssubsidies te verlenen om een legitieme doelstelling te verwezenlijken, ziet zij erop toe dat deze subsidies in verhouding staan tot de nagestreefde doelstelling, transparant zijn en zodanig ontworpen zijn dat ze een zo klein mogelijk nadelig effect hebben op de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij. De partij die voornemens is dergelijke subsidies te verlenen, stelt de andere partij daarvan in kennis en ziet erop toe dat deze subsidies in overeenstemming zijn met de in deze overeenkomst vastgestelde criteria.

4.   Als een partij vaststelt dat op het grondgebied van de andere partij voorwaarden gelden, met name ten gevolge van een subsidie, die niet in overeenstemming zijn met de in lid 3 vastgestelde criteria en die de eerlijke en gelijke mededingingskansen van haar luchtvaartmaatschappijen nadelig beïnvloeden, mag zij haar opmerkingen kenbaar maken aan de andere partij. Bovendien mag zij vragen om een vergadering van het Gemengd Comité, zoals ingesteld bij artikel 21 (Gemengd Comité) van deze overeenkomst. Het overleg start uiterlijk 30 dagen na de ontvangst van een dergelijk verzoek. Als een geschil niet door het Gemengd Comité kan worden beslecht, behouden de partijen de mogelijkheid om antisubsidiemaatregelen te nemen.

5.   De in lid 4 van dit artikel vermelde maatregelen moeten passend en proportioneel zijn en wat de reikwijdte en de duur betreft beperkt zijn tot wat strikt noodzakelijk is. Deze maatregelen mogen uitsluitend gericht zijn tegen luchtvaartmaatschappijen die voordeel halen uit een subsidie of uit de in dit artikel bedoelde voorwaarden, en laten het recht van beide partijen om actie te ondernemen uit hoofde van artikel 23 (Vrijwaringsmaatregelen) van deze overeenkomst onverlet.

6.   Elke partij mag, na kennisgeving aan de andere partij, verantwoordelijke overheidsinstanties op het grondgebied van de andere partij benaderen, inclusief instanties op nationaal, provinciaal of lokaal niveau, om de onder dit artikel vallende kwesties te bespreken.

7.   De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing onverminderd de wetten en regels betreffende openbaredienstverplichtingen op het grondgebied van de partijen.

Artikel 8

Commerciële opportuniteiten

1.   De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen hebben het recht kantoren te vestigen op het grondgebied van de andere partij met het oog op de promotie en verkoop van luchtvervoer en aanverwante activiteiten.

2.   De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen hebben het recht om leidinggevend, verkoops-, technisch, operationeel en ander gespecialiseerd personeel dat nodig is om de luchtvervoersactiviteiten te ondersteunen, op het grondgebied van de andere partij binnen te brengen en er te handhaven, overeenkomstig de wetten en regels van de andere partij met betrekking tot toegang, verblijf en werk.

3.

a)

Onverminderd punt b) hieronder heeft elke luchtvaartmaatschappij met betrekking tot grondafhandeling op het grondgebied van de andere partij:

i)

het recht haar eigen grondafhandeling te verzorgen („zelfafhandeling”) of, indien zij dit verkiest,

ii)

het recht een selectie te maken tussen concurrerende leveranciers van volledige of gedeeltelijke grondafhandelingsdiensten, voor zover deze leveranciers op basis van de wetten en regels van elke partij toegang hebben tot de markt en voor zover dergelijke leveranciers aanwezig zijn op de markt;

b)

Voor bepaalde categorieën grondafhandelingsdiensten, namelijk bagageafhandeling, platformafhandeling, brandstof- en olieafhandeling, vracht- en postafhandeling, wat de fysieke afhandeling van vracht en post tussen de luchthaventerminal en het luchtvaartuig betreft, mogen alleen fysieke of operationele beperkingen worden opgelegd aan de onder a), i) en ii), vermelde rechten volgens de wetten en regels die van toepassing zijn op het grondgebied van de andere partij. Indien dit tot gevolg heeft dat zelfafhandeling onmogelijk is en indien er geen daadwerkelijke mededinging tussen leveranciers van grondafhandelingsdiensten bestaat, moeten al deze diensten op gelijke en niet-discriminerende basis ter beschikking worden gesteld van alle luchtvaartmaatschappijen; de prijzen van deze diensten mogen de volledige kosten daarvan, inclusief een redelijk rendement van het kapitaal, niet overschrijden.

4.   Elke luchtvaartmaatschappij van elke partij mag luchtvervoersdiensten verkopen op het grondgebied van de andere partij, hetzij rechtstreeks, hetzij, naar keuze van de luchtvaartmaatschappij, via verkoopagenten of andere tussenpersonen die door de luchtvaartmaatschappij zijn aangesteld, of op het internet. Elke luchtvaartmaatschappij heeft het recht dergelijk vervoer te verkopen en het staat iedereen vrij dergelijk vervoer te kopen, in de munteenheid van dat grondgebied of in vrij converteerbare valuta.

5.   Elke luchtvaartmaatschappij heeft het recht om, op verzoek, lokale inkomsten om te wisselen en van het grondgebied van de andere partij over te maken naar zijn eigen grondgebied en, voor zover dit niet in strijd is met de algemeen toepasselijke wet- en regelgeving, naar het land of de landen van haar keuze. De inwisseling en overmaking dient onverwijld en zonder beperkingen of belastingen daarop te worden toegestaan tegen de wisselkoers die geldt voor lopende transacties en overmakingen op de datum waarop de luchtvaartmaatschappij de eerste aanvraag tot overmaking indient.

6.   De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen mogen de lokale uitgaven op het grondgebied van de andere partij, inclusief de aankoop van brandstof, in lokale munt betalen. Het staat de luchtvaartmaatschappijen ook vrij dergelijke uitgaven op het grondgebied van de andere partij te betalen in vrij converteerbare valuta, overeenkomstig de lokale valutawetgeving.

7.   Bij het exploiteren of aanbieden van diensten in het kader van deze overeenkomst, mag een luchtvaartmaatschappij van een partij op het gebied van marketing (bv. overeenkomsten inzake voorbehouden capaciteit, codesharingafspraken) samenwerken met:

a)

alle luchtvaartmaatschappijen van de partijen, en

b)

alle luchtvaartmaatschappijen van een derde land, en

c)

alle exploitanten van vervoer over land en maritiem vervoer,

voor zover i) alle deelnemers aan dergelijke samenwerkingsvormen over de passende bevoegdheid met betrekking tot de onderliggende route beschikken en ii) de samenwerking voldoet aan de normaal voor dergelijke vormen van samenwerking geldende voorschriften inzake veiligheid en mededinging. Wanneer passagiersvervoer met codesharing wordt verkocht, moet in het verkooppunt of in elk geval alvorens aan boord te gaan aan de koper worden meegedeeld welke vervoerder elk deel van de dienst zal uitvoeren.

8.

a)

Ondernemingen die oppervlaktevervoer van passagiers verzorgen zijn niet onderworpen aan de wetten en regels inzake luchtvervoer om de enkele reden dat deze diensten door een luchtvaartmaatschappij in eigen naam worden aangeboden. De ondernemingen die oppervlaktevervoer verzorgen mogen zelf beslissen of ze toetreden tot samenwerkingsvormen. Bij het overwegen van samenwerkingsvormen kunnen aanbieders van oppervlaktevervoer onder meer rekening houden met de consumentenbelangen en met technische, economische, ruimtelijke en capaciteitsbeperkingen.

b)

Onverminderd de overige bepalingen van deze overeenkomst mogen luchtvaartmaatschappijen en indirecte aanbieders van vrachtvervoer van de partijen in het kader van internationaal luchtvervoer bovendien zonder beperking gebruikmaken van oppervlaktevervoer van en naar alle punten op het grondgebied van Jordanië en de Europese Unie of van derde landen, inclusief vervoer van en naar alle luchthavens met douanefaciliteiten en, voor zover van toepassing, vracht onder contract vervoeren overeenkomstig de toepasselijke wetten en regels. Dergelijke vracht heeft, ongeacht of het oppervlakte- dan wel luchtvervoer betreft, toegang tot de douaneprocedures en -faciliteiten op de luchthaven. Luchtvaartmaatschappijen kunnen verkiezen hun oppervlaktevervoer zelf te verzorgen of hiervoor regelingen te treffen met andere aanbieders van oppervlaktevervoer; ze mogen bijvoorbeeld een beroep doen op andere luchtvaartmaatschappijen die vervoer over land aanbieden en op indirecte aanbieders van vrachtvervoer door de lucht. Dergelijke intermodale diensten voor vrachtvervoer kunnen worden aangeboden tegen een prijs waarin zowel het luchtvervoer als het oppervlaktevervoer is inbegrepen, voor zover de expediteurs juiste feitelijke informatie krijgen met betrekking tot dergelijk vervoer.

9.

a)

De luchtvaartmaatschappijen van elke partij zijn gerechtigd de overeengekomen diensten te verlenen met luchtvaartuigen en bemanningen die van om het even welke andere luchtvaartmaatschappij zijn geleased, inclusief luchtvaartmaatschappijen uit derde landen, voor zover alle deelnemers aan dergelijke regelingen voldoen aan de voorwaarden van de wetten en regels die normaal door de partijen worden toegepast op dergelijke regelingen.

b)

Geen van beide partijen mag van de luchtvaartmaatschappijen die hun apparatuur leasen eisen dat zij in het bezit zijn van verkeersrechten onder deze overeenkomst.

c)

Het leasen van luchtvaartuigen met bemanning („wet leasing”) van een ander dan de in bijlage IV vermelde derde landen door een luchtvaartmaatschappij van een van de partijen om de in deze overeenkomst bedoelde rechten te exploiteren, mag alleen in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden of om te voldoen aan tijdelijke behoeften. De „wet lease”-overeenkomst moet voorafgaandelijk ter goedkeuring worden voorgelegd aan de vergunningverlenende autoriteit van de luchtvaartmaatschappij die de leasing aangaat en aan de bevoegde autoriteit van de andere partij waar het geleasede luchtvaartuig zal worden ingezet.

10.   De luchtvaartmaatschappijen van elke partij hebben het recht franchising- of brandingovereenkomsten te sluiten met ondernemingen, met inbegrip van luchtvaartmaatschappijen, van beide partijen of van derde landen, mits de luchtvaartmaatschappijen de vereiste bevoegdheid hebben en voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld volgens de wetten en regels die gewoonlijk door de partijen op dergelijke overeenkomsten worden toegepast, met name die welke de vrijgave vereisen van de identiteit van de luchtvaartmaatschappij die de dienst exploiteert.

11.   De toewijzing van slots op de luchthavens op het grondgebied van de partijen gebeurt op onafhankelijke, transparante en niet-discriminerende wijze. Alle luchtvaartmaatschappijen worden op eerlijke en gelijke basis behandeld. Overeenkomstig artikel 21, lid 5 (Gemengd Comité), mag een partij vragen om een vergadering van het Gemengd Comité teneinde problemen met de toepassing van dit lid op te lossen.

Artikel 9

Douanerechten en -heffingen

1.   Bij aankomst op het grondgebied van de ene partij worden luchtvaartuigen die door luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden ingezet voor internationaal luchtvervoer, hun gebruikelijke apparatuur, brandstof, smeermiddelen, technische verbruiksgoederen, grondapparatuur, reserveonderdelen (inclusief motoren), boordproviand (inclusief, maar niet beperkt tot, voedsel, drank en alcoholhoudende dranken, tabak en andere producten die bestemd zijn om tijdens de vlucht in beperkte hoeveelheden aan passagiers te worden verkocht of door passagiers te worden verbruikt) en andere voorwerpen die bestemd zijn voor of uitsluitend worden gebruikt in verband met de exploitatie of het onderhoud van voor internationaal luchtvervoer ingezette luchtvaartuigen, op basis van wederkerigheid vrijgesteld van alle invoerbeperkingen, eigendomstaksen en heffingen op activa, douanerechten, accijnzen en soortgelijke rechten en heffingen die a) worden opgelegd door de nationale of lokale overheden of de Europese Unie en b) niet gebaseerd zijn op de kostprijs van de verleende diensten, voor zover die apparatuur en goederen aan boord van het luchtvaartuig blijven.

2.   Worden eveneens op basis van wederkerigheid vrijgesteld van de belastingen, heffingen, rechten, kosten en lasten als bedoeld in lid 1 van dit artikel, met uitzondering van de lasten die gebaseerd zijn op de kosten van de dienstverlening:

a)

boordvoorraden die worden ingevoerd in of geleverd op het grondgebied van een partij en in redelijke hoeveelheden aan boord worden genomen voor gebruik op voor internationaal luchtvervoer ingezette uitgaande luchtvaartuigen van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs als deze voorraden worden gebruikt tijdens het deel van de reis dat plaatsvindt boven het genoemde grondgebied;

b)

grondapparatuur en reserveonderdelen (inclusief motoren) die op het grondgebied van een partij worden binnengebracht met het oog op onderhoud of herstelling van een voor internationaal luchtvervoer ingezet luchtvaartuig van de andere partij;

c)

motorbrandstof, smeermiddelen en verbruikbare technische voorraden die worden ingevoerd of geleverd op het grondgebied van een partij voor gebruik in een voor internationaal luchtvervoer ingezet luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs wanneer deze voorraden zullen worden gebruikt gedurende het deel van de reis over het genoemde grondgebied;

d)

gedrukt materiaal, zoals gedefinieerd in de douanewetgeving van elke partij, dat op het grondgebied van een partij wordt binnengebracht of wordt geleverd en aan boord genomen voor gebruik op voor internationaal luchtvervoer ingezette vertrekkende luchtvaartuigen van een luchtvaartmaatschappij van de andere partij, zelfs als dit materiaal wordt gebruikt tijdens het gedeelte van de reis dat plaatsvindt boven het genoemde grondgebied, en

e)

veiligheids- en beveiligingsapparatuur voor gebruik in luchthavens of goederenterminals.

3.   Onverminderd eventuele andersluidende bepalingen verhindert niets in deze overeenkomst een partij om belastingen, heffingen, taksen of lasten in rekening te brengen voor brandstof die op haar grondgebied op niet-discriminerende basis wordt geleverd voor gebruik in een luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij die vluchten exploiteert tussen twee punten op haar grondgebied.

4.   De verplichting mag worden opgelegd om de in de leden 1 en 2 van dit artikel vermelde apparatuur en benodigdheden onder toezicht of controle van de bevoegde autoriteiten te bewaren.

5.   De in dit artikel vermelde vrijstellingen gelden eveneens wanneer de luchtvaartmaatschappijen van de ene partij met een andere luchtvaartmaatschappij, die ook dergelijke vrijstellingen geniet van de andere partij, is overeengekomen de in de leden 1 en 2 gespecificeerde artikelen te lenen of over te dragen naar het grondgebied van de andere partij.

6.   Niets in deze overeenkomst belet een partij om belastingen, heffingen, accijnzen, rechten of lasten in rekening te brengen bij de verkoop van artikelen voor andere doeleinden dan voor verbruik aan boord gedurende een deel van een luchtdienst tussen twee zich op haar grondgebied bevindende punten waar in- of uitstappen is toegestaan.

7.   De bepalingen van deze overeenkomst hebben geen gevolgen voor de btw, behalve wat de omzetbelasting op invoer betreft. De bepalingen van de tussen een lidstaat en Jordanië gesloten verdragen inzake het vermijden van dubbele belasting op inkomsten en kapitaal worden niet gewijzigd bij de onderhavige overeenkomst.

Artikel 10

Gebruikersheffingen op luchthavens, luchthavenvoorzieningen en -diensten

1.   Elke partij ziet erop toe dat gebruikersheffingen die door haar bevoegde heffingsautoriteiten of -organen aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden opgelegd voor het gebruik van luchtnavigatie- en luchtverkeersleidingsdiensten correct, redelijk, kostengerelateerd en niet ten onrechte discriminerend zijn. In ieder geval moeten dergelijke gebruikersheffingen aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden opgelegd volgens voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de gunstigste voorwaarden die om het even welke andere luchtvaartmaatschappij kan verkrijgen.

2.   Elke partij ziet erop toe dat gebruikersheffingen die door haar bevoegde heffingsautoriteiten of -organen aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden opgelegd voor het gebruik van luchthavens, luchtvaartbeveiliging en bijbehorende voorzieningen en diensten correct, redelijk, niet ten onrechte discriminerend en billijk gespreid zijn over de categorieën gebruikers. Deze heffingen mogen in verhouding staan tot de volledige kosten die de bevoegde heffingsautoriteiten of -organen maken voor het verlenen van de passende luchthavenvoorzieningen en diensten in die luchthavens of in dat systeem van luchthavens, maar mogen deze niet overschrijden. Deze heffingen mogen een redelijk rendement op kapitaal na afschrijving omvatten. De voorzieningen en diensten waarover gebruikersheffingen worden geheven, moeten op efficiënte en economische wijze worden verleend. In ieder geval moeten deze heffingen aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij worden opgelegd volgens voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de gunstigste voorwaarden die om het even welke andere luchtvaartmaatschappij kan verkrijgen op het tijdstip dat de heffingen worden opgelegd.

3.   Iedere partij garandeert dat overleg plaatsvindt tussen de bevoegde heffingsautoriteiten of -organen op haar grondgebied en de luchtvaartmaatschappijen en/of hun representatieve organen die de diensten en voorzieningen gebruiken, en ziet erop toe dat de bevoegde heffingsautoriteiten of -organen en de luchtvaartmaatschappijen of hun representatieve organen alle informatie uitwisselen die nodig is om een nauwkeurige beoordeling van de redelijkheid van de heffingen volgens de beginselen van de leden 1 en 2 van dit artikel mogelijk te maken. Elke partij ziet erop toe dat de bevoegde heffingsautoriteiten de gebruikers binnen een redelijke termijn in kennis stellen van ieder voorstel tot wijziging van de gebruikersheffingen, teneinde die autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met de meningen van de gebruikers alvorens wijzigingen worden doorgevoerd.

4.   Geen van beide partijen wordt bij procedures voor de regeling van geschillen volgens artikel 22 van deze overeenkomst (Regeling van geschillen en arbitrage) geacht een bepaling van dit artikel te hebben overtreden, tenzij a) zij verzuimt de last of de praktijk die voorwerp is van een klacht door de andere partij binnen een redelijke termijn opnieuw in beschouwing te nemen, of b) na deze beschouwing nalaat alle in haar macht liggende stappen te doen om een last of praktijk die niet in overeenstemming is met dit artikel te corrigeren.

Artikel 11

Prijsstelling

1.   De partijen staan toe dat de luchtvaartmaatschappijen hun prijzen vrij vaststellen op basis van vrije en eerlijke mededinging.

2.   De partijen eisen niet dat de prijzen worden aangemeld.

3.   De luchtvaartautoriteiten kunnen onderling overleg plegen over kwesties als, maar niet beperkt tot niet-correcte, onredelijke of discriminerende prijzen.

Artikel 12

Statistieken

1.   Elke partij verstrekt de andere partij de statistieken die krachtens de nationale wetten en regels van die partij vereist zijn en, op verzoek, andere beschikbare statistische informatie die redelijkerwijze vereist kan zijn voor het evalueren van de exploitatie van de luchtdiensten.

2.   De partijen werken samen in het kader van het bij artikel 21 (Gemengd Comité) van deze overeenkomst ingestelde Gemengd Comité teneinde de onderlinge uitwisseling van statistische informatie, die nodig is om toezicht te kunnen houden op de ontwikkeling van de luchtdiensten, te vergemakkelijken.

TITEL II

SAMENWERKING OP REGELGEVINGSGEBIED

Artikel 13

Veiligheid van de luchtvaart

1.   De partijen zien erop toe dat minstens de in bijlage III, deel A, gespecificeerde normen in hun wetgeving zijn opgenomen, onder de hierna vermelde voorwaarden.

2.   De partijen zien erop toe dat in de ene partij geregistreerde luchtvaartuigen die worden verdacht van niet naleving van de bij het verdrag vastgestelde internationale veiligheidsnormen bij landing op luchthavens op het grondgebied van de andere partij die openstaan voor internationaal luchtverkeer, door de bevoegde autoriteiten van die andere partij worden onderworpen aan platforminspecties, zowel aan boord als rond het luchtvaartuig, teneinde de geldigheid van de documenten van het luchtvaartuig en van de bemanning en de kennelijke staat van het luchtvaartuig en de apparatuur te controleren.

3.   Elke partij mag op elk ogenblik om overleg vragen over de door de andere partij gehanteerde veiligheidsnormen.

4.   De bevoegde autoriteiten van een partij nemen onmiddellijk alle passende maatregelen als zij vaststellen dat een luchtvaartuig, product of activiteit:

a)

niet voldoet aan de minimumnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig het verdrag of, de in bijlage III, deel A, van deze overeenkomst gespecificeerde wetgeving of de gelijkwaardige en met lid 1 van dit artikel in overeenstemming zijnde Jordaanse wetgeving, naargelang van het geval,

b)

naar aanleiding van een in lid 2 van dit artikel bedoelde inspectie aanleiding geeft tot ernstige vermoedens dat een luchtvaartuig of de exploitatie ervan niet voldoet aan de overeenkomstig het verdrag, de in bijlage III, deel A, van deze overeenkomst gespecificeerde wetgeving of de gelijkwaardige en met lid 1 van dit artikel in overeenstemming zijnde Jordaanse wetgeving vastgestelde minimumnormen, al naargelang van het geval, of

c)

aanleiding geeft tot ernstige vermoedens dat de overeenkomstig het verdrag, de in bijlage III, deel A, van deze overeenkomst gespecificeerde wetgeving of de gelijkwaardige en met lid 1 van dit artikel in overeenstemming zijnde Jordaanse wetgeving vastgestelde minimumnormen, al naargelang van het geval, niet daadwerkelijk worden toegepast en gehandhaafd.

5.   Wanneer de bevoegde autoriteiten van de ene partij maatregelen nemen overeenkomstig lid 4 stellen zij de bevoegde autoriteiten van de andere partij daar onmiddellijk van in kennis, met opgave van de redenen voor die maatregelen.

6.   Wanneer uit hoofde van lid 4 genomen maatregelen niet worden stopgezet, ook al zijn er geen redenen meer om dergelijke maatregelen te handhaven, kan elke partij de zaak voorleggen aan het Gemengd Comité.

Artikel 14

Beveiliging van de luchtvaart

1.   De partijen zien erop toe dat minstens de in bijlage III, deel B, van deze overeenkomst gespecificeerde normen in hun wetgeving zijn opgenomen, onder de hierna vermelde voorwaarden.

2.   Aangezien de veiligheid van burgerluchtvaartuigen, hun passagiers en hun bemanning een fundamentele voorwaarde is voor het exploiteren van internationale luchtdiensten, bevestigen beide partijen dat hun verplichtingen tegenover elkaar ook de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden omvatten, met name hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen, ondertekend in Tokio op 14 september 1963, het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen, ondertekend in Den Haag op 16 december 1970, het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart, ondertekend in Montreal op 23 september 1971, het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Montreal op 24 februari 1988, en het Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan, ondertekend te Montreal op 1 maart 1991, voor zover beide partijen ook partij zijn bij deze verdragen, en alle andere verdragen en protocollen inzake de beveiliging van de burgerluchtvaart waartoe beide partijen zijn toegetreden.

3.   Op verzoek verlenen de partijen elkaar alle nodige bijstand om het wederrechtelijk in zijn macht brengen van burgerluchtvaartuigen en andere wederrechtelijke daden tegen de veiligheid van dergelijke luchtvaartuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtvaartnavigatiefaciliteiten, en alle andere bedreigingen van de veiligheid van de burgerluchtvaart te voorkomen.

4.   In hun onderlinge betrekkingen handelen de partijen overeenkomstig de normen voor luchtvaartbeveiliging en, voor zover ze die toepassen, de door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) opgestelde aanbevolen werkwijzen, die als bijlage bij het Verdrag van Chicago zijn gevoegd, in de mate dat dergelijke beveiligingsvoorschriften van toepassing zijn op de partijen. Beide partijen eisen dat exploitanten van luchtvaartuigen die in hun register zijn opgenomen, exploitanten die hun hoofdkantoor of permanente verblijfplaats op hun grondgebied hebben gevestigd en exploitanten van luchthavens op hun grondgebied handelen overeenkomstig deze normen voor de beveiliging van de luchtvaart.

5.   Elke partij ziet erop toe dat op haar grondgebied doeltreffende maatregelen worden genomen om luchtvaartuigen te beschermen, passagiers en hun handbagage aan een beveiligingsonderzoek te onderwerpen en passende controles van de bemanning, vracht (inclusief ruimbagage) en boordproviand uit te voeren vóór en tijdens het aan boord gaan of het laden van het luchtvaartuig en dat die maatregelen worden aangepast aan een eventuele toename van de dreiging. Elke partij stemt ermee in dat haar luchtvaartmaatschappijen door de andere partij kunnen worden verplicht de in lid 4 vermelde voorschriften inzake beveiliging van de luchtvaart in acht te nemen voor de toegang tot, het vertrek uit of het verblijf op het grondgebied van die andere partij.

6.   Iedere partij geeft ook gunstig gevolg aan elk verzoek van de andere partij om in verband met een bepaalde dreiging bijzondere doch redelijke veiligheidsmaatregelen te nemen. Elke partij stelt de andere partij van tevoren in kennis van de bijzondere beveiligingsmaatregelen die zij wenst in te voeren en die aanzienlijke financiële of operationele gevolgen kunnen hebben voor de luchtvervoersdiensten die uit hoofde van deze overeenkomst worden verleend, tenzij in noodgevallen. Bovendien mag elke partij vragen om een vergadering van het Gemengd Comité, zoals ingesteld bij artikel 21 (Gemengd Comité) van deze overeenkomst, om dergelijke beveiligingsmaatregelen te bespreken.

7.   Wanneer een geval van wederrechtelijk in zijn macht brengen van burgerluchtvaartuigen of een andere wederrechtelijke daad tegen de veiligheid van dergelijke luchtvaartuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtvaartnavigatiefaciliteiten zich voordoet of dreigt voor te doen, staan de partijen elkaar wederzijds bij door de communicatie te vergemakkelijken en andere passende maatregelen te nemen om snel en veilig een eind te maken aan het incident of de dreiging.

8.   Elke partij neemt alle maatregelen die zij praktisch haalbaar acht om te garanderen dat een luchtvaartuig dat zich op haar grondgebied op de grond bevindt en slachtoffer is van een daad van wederrechtelijk in zijn macht brengen of een andere wederrechtelijke daad, aan de grond wordt gehouden, tenzij het vertrek van het luchtvaartuig noodzakelijk is om mensenlevens te beschermen. Dergelijke maatregelen worden zoveel mogelijk op basis van wederzijds overleg genomen.

9.   Wanneer een partij aannemelijke redenen heeft om te geloven dat de andere partij afwijkt van de in dit artikel vastgestelde voorschriften inzake luchtvaartbeveiliging, kan de partij onmiddellijk om overleg met de andere partij verzoeken.

10.   Onverminderd artikel 4 (Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen) van deze overeenkomst wordt de exploitatievergunning van één of meer luchtvaartmaatschappijen van de andere partij ingehouden, ingetrokken, beperkt of aan voorwaarden onderworpen wanneer niet binnen vijftien (15) dagen na dit verzoek een bevredigende oplossing wordt gevonden.

11.   Wanneer een onmiddellijke en buitengewone dreiging dit vereist, mag een partij voorlopige maatregelen treffen vóór het verstrijken van de vijftien (15) dagen.

12.   Alle overeenkomstig lid 10 van dit artikel genomen maatregelen worden stopgezet zodra de andere partij de bepalingen van dit artikel naleeft.

Artikel 15

Luchtverkeersbeheer

1.   De partijen zien erop toe dat de in bijlage III, deel C, van deze overeenkomst gespecificeerde normen in hun wetgeving zijn opgenomen, onder de hierna vermelde voorwaarden.

2.   De partijen verbinden zich ertoe zoveel mogelijk samen te werken op het gebied van luchtverkeersbeheer met het doel het gemeenschappelijke Europese luchtruim uit te breiden tot Jordanië, teneinde de huidige veiligheidsnormen en de algehele efficiëntie van de algemene luchtverkeersnormen in Europa te verhogen, de capaciteit te optimaliseren en vertragingen tot een minimum te beperken. Daartoe wordt voorzien in passende deelname van Jordanië aan het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim. Het Gemengd Comité wordt verantwoordelijk voor het toezicht op en de vergemakkelijking van de samenwerking op het gebied van luchtverkeersbeheer.

3.   Teneinde de toepassing van de wetgeving inzake het gemeenschappelijke Europese luchtruim op hun respectievelijke grondgebied te vergemakkelijken:

a)

neemt Jordanië de nodige maatregelen om zijn institutionele structuren voor luchtverkeersbeheer aan te passen aan het gemeenschappelijke Europese luchtruim, met name door relevante nationale toezichtsorganen op te richten die minstens functioneel onafhankelijk zijn van de dienstverleners op het gebied van luchtvaartnavigatie, en

b)

betrekt de Europese Unie Jordanië bij relevante en uit het gemeenschappelijke Europese luchtruim voortvloeiende operationele initiatieven op het gebied van luchtvaartnavigatiediensten, luchtruim en interoperabiliteit, met name door Jordanië in een vroeg stadium te betrekken bij de inspanningen om functionele luchtruimblokken vast te stellen of door passende coördinatie inzake Sesar.

Artikel 16

Milieu

1.   De partijen erkennen het belang van milieubescherming bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van internationaal luchtvaartbeleid.

2.   De partijen erkennen dat het belangrijk is samen te werken en, in het kader van multilaterale besprekingen, na te gaan wat het effect is van de luchtvaart op het milieu en de economie, en te garanderen dat eventuele verzachtende maatregelen volledig in overeenstemming zijn met de doelstellingen van deze overeenkomst.

3.   Deze overeenkomst beperkt op geen enkele wijze de bevoegdheid van de bevoegde autoriteiten van een partij om, binnen hun soevereine rechtsbevoegdheid, alle passende maatregelen te nemen om het effect van het luchtvervoer op het milieu te beperken of op een andere manier aan te pakken, voor zover dergelijke maatregelen volledig in overeenstemming zijn met de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten krachtens internationale wetgeving en zonder onderscheid naar nationaliteit worden toegepast.

4.   De partijen zien erop toe dat de in bijlage III, deel D, van deze overeenkomst gespecificeerde normen in hun wetgeving zijn opgenomen.

Artikel 17

Consumentenbescherming

De partijen zien erop toe dat de in bijlage III, deel E, van deze overeenkomst gespecificeerde normen inzake luchtvervoer in hun wetgeving zijn opgenomen.

Artikel 18

Geautomatiseerde boekingssystemen

De partijen zien erop toe dat de in bijlage III, deel F, van deze overeenkomst gespecificeerde normen in hun wetgeving zijn opgenomen.

Artikel 19

Sociale aspecten

De partijen zien erop toe dat de in bijlage III, deel G, van deze overeenkomst gespecificeerde normen inzake luchtvervoer in hun wetgeving zijn opgenomen.

TITEL III

INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 20

Interpretatie en handhaving

1.   De partijen treffen alle passende algemene of bijzondere maatregelen om de naleving van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te garanderen en onthouden zich van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst in gevaar kunnen brengen.

2.   Elke partij is op haar eigen grondgebied verantwoordelijk voor de handhaving van deze overeenkomst en met name van de wetgeving die uitvoering geeft aan de in bijlage III bij deze overeenkomst vermelde normen.

3.   Elke partij verstrekt de andere partij alle nodige informatie en bijstand in het geval van onderzoeken naar mogelijke inbreuken op bepalingen van deze overeenkomst die door de andere partij wordt uitgevoerd in het kader van haar in deze overeenkomst vastgestelde bevoegdheden.

4.   Als de partijen, overeenkomstig de bevoegdheden die hen krachtens deze overeenkomst zijn verleend, actie ondernemen met betrekking tot kwesties die van belang zijn voor de andere partij en die betrekking hebben op de autoriteiten of ondernemingen van de andere partij, worden de bevoegde autoriteiten van de andere partij daarvan volledig in kennis gesteld en krijgen zij de gelegenheid opmerkingen te maken alvorens een definitieve beslissing wordt genomen.

Artikel 21

Gemengd Comité

1.   Hierbij wordt een comité van vertegenwoordigers van de partijen (hierna het „Gemengd Comité” genoemd) opgericht, dat verantwoordelijk is voor het beheer van deze overeenkomst en toeziet op de correcte uitvoering ervan. Om dit doel te verwezenlijken, doet het aanbevelingen en neemt het beslissingen in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet.

2.   De beslissingen van het Gemengd Comité worden met eenparigheid van stemmen genomen en zijn bindend voor de partijen. Deze beslissingen worden door de partijen overeenkomstig hun eigen regels ten uitvoer gelegd.

3.   Het Gemengd Comité stelt bij besluit zijn reglement van orde vast.

4.   Het Gemengd Comité komt bijeen wanneer dat nodig is. Elke partij kan een verzoek indienen om een vergadering te beleggen.

5.   Een partij kan ook om een vergadering van het Gemengd Comité verzoeken om een probleem met betrekking tot de interpretatie of toepassing van deze overeenkomst op te lossen. Een dergelijke vergadering wordt zo snel mogelijk belegd, uiterlijk twee maanden na de datum waarop het verzoek is ontvangen, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.

6.   Met het oog op de juiste toepassing van deze overeenkomst wisselen de partijen informatie uit en plegen zij op verzoek van een hunner overleg in het Gemengd Comité.

7.   Als een van de partijen van mening is dat een beslissing van het Gemengd Comité niet goed wordt uitgevoerd door de andere partij, mag de eerste partij vragen dat de kwestie in het Gemengd Comité wordt besproken. Als het Gemengd Comité de kwestie niet binnen twee maanden na de doorverwijzing kan oplossen, mag de vragende partij passende vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 23 van deze overeenkomst (Vrijwaringsmaatregelen) nemen.

8.   In de beslissingen van het Gemengd Comité is vermeld vanaf welke datum ze door de partijen moeten worden toegepast, alsook alle andere informatie die van belang kan zijn voor marktdeelnemers.

9.   Onverminderd lid 2 kunnen de partijen passende en tijdelijke vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig artikel 23 van deze overeenkomst (Vrijwaringsmaatregelen) nemen als het Gemengd Comité binnen zes maanden na doorverwijzing van een kwestie nog geen beslissing over die kwestie heeft genomen.

10.   Het Gemengd Comité onderzoekt vragen met betrekking tot bilaterale investeringen, meerderheidsparticipaties of wijzigingen in de feitelijke zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen van de partijen.

11.   Het Gemengd Comité ontwikkelt de samenwerking tevens door:

a)

op deskundigenniveau de uitwisseling van nieuwe wet- of regelgevende initiatieven en ontwikkelingen aan te moedigen, onder meer op het vlak van beveiliging, veiligheid, milieu, luchtvaartinfrastructuur (inclusief slots), mededingingsvoorwaarden en consumentenbescherming;

b)

regelmatig de sociale gevolgen van de toepassing van deze overeenkomst te bestuderen, met name wat de werkgelegenheid betreft, en door passende antwoorden op legitieme vragen te formuleren;

c)

mogelijke gebieden voor verdere uitbreiding van deze overeenkomst in overweging te nemen, met inbegrip van aanbevelingen voor wijzigingen van de overeenkomst, en

d)

met eenparigheid van stemmen overeenstemming te bereiken over voorstellen, benaderingen of documenten van procedurele aard die rechtstreeks betrekking hebben op de werking van deze overeenkomst.

12.   De partijen hebben dezelfde doelstelling: zoveel mogelijk voordelen voor de consumenten, luchtvaartmaatschappijen, werknemers en gemeenschappen creëren door deze overeenkomst uit te breiden naar derde landen. Het Gemengd Comité zal een voorstel opstellen met betrekking tot de voorwaarden en procedures, inclusief eventuele wijzigingen van deze overeenkomst, die nodig zijn om derde landen te laten toetreden tot deze overeenkomst.

Artikel 22

Regeling van geschillen en arbitrage

1.   Elke partij mag de bij de associatieovereenkomst opgerichte Associatieraad verzoeken alle geschillen met betrekking tot de toepassing of interpretatie van deze overeenkomst die niet overeenkomstig artikel 21 van deze overeenkomst (Gemengd Comité) zijn opgelost, te onderzoeken.

2.   De bij de associatieovereenkomst opgerichte Associatieraad kan een besluit nemen om het geschil te beslechten.

3.   De partijen nemen de nodige maatregelen om een overeenkomstig lid 2 genomen besluit ten uitvoer te leggen.

4.   Als de partijen er niet in slagen het geschil te regelen via het Gemengd Comité of overeenkomstig lid 2, kan elk van de partijen verzoeken het geschil voor te leggen aan een scheidsgerecht van drie scheidsrechters, overeenkomstig de volgende procedure:

a)

uiterlijk zestig (60) dagen nadat de andere partij het via diplomatieke kanalen verzonden verzoek om arbitrage door het scheidsgerecht heeft ontvangen, stelt elke partij een scheidsrechter aan; de derde scheidsrechter wordt binnen een aanvullende termijn van zestig (60) dagen door de twee andere scheidsrechters aangesteld. Als een van de partijen niet binnen de overeengekomen termijn een scheidsrechter heeft aangesteld, of als de derde scheidsrechter niet binnen de overeengekomen termijn is aangesteld, kan elke partij de voorzitter van de raad van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie verzoeken een scheidsrechter of scheidsrechters aan te stellen;

b)

de derde scheidsrechter, die overeenkomstig de voorschriften onder a) wordt aangesteld, is een onderdaan van een derde land en vervult de functie van voorzitter van het scheidsgerecht;

c)

het scheidsgerecht stelt zijn reglement van orde vast, en

d)

onder voorbehoud van de definitieve beslissing van het scheidsgerecht worden de oorspronkelijke arbitrage-uitgaven gelijkelijk verdeeld tussen de partijen.

5.   Op verzoek van een partij kan het scheidsgerecht de andere partij verplichten om, in afwachting van de einduitspraak, dringende en voorlopige maatregelen te nemen.

6.   Voorlopige of definitieve beslissingen van het scheidsgerecht zijn bindend voor de partijen.

7.   Als een van de partijen niet binnen de dertig (30) dagen na de kennisgeving van de beslissing van het scheidsgerecht aan deze beslissing voldoet, kan de andere partij de rechten of privileges die overeenkomstig deze overeenkomst zijn toegekend aan de in gebreke blijvende partij beperken, opschorten of intrekken tot de partij de beslissing naleeft.

Artikel 23

Vrijwaringsmaatregelen

1.   De partijen treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens de overeenkomst te voldoen. Zij zorgen ervoor dat de in de overeenkomst vastgelegde doelstellingen worden bereikt.

2.   Indien een van de partijen van mening is dat de andere partij een uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichting niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen. De werkingssfeer en de duur van de vrijwaringsmaatregelen worden beperkt tot wat strikt noodzakelijk is om het probleem te verhelpen of om het evenwicht in het kader van deze overeenkomst te bewaren. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren.

3.   Als een partij overweegt om vrijwaringsmaatregelen te nemen, stelt zij de andere partijen daar onmiddellijk van in kennis via het Gemengd Comité en verstrekt zij alle relevante informatie.

4.   De partijen plegen onmiddellijk overleg in het Gemengd Comité teneinde een voor elke partij aanvaardbare oplossing te vinden.

5.   Onverminderd artikel 3, onder d) (Vergunning), artikel 4, onder d) (Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen), en de artikelen 13 (Veiligheid van de luchtvaart) en 14 (Beveiliging van de luchtvaart) van deze overeenkomst, mag de betrokken partij geen vrijwaringsmaatregelen nemen voor het verstrijken van een periode van één maand na de datum van kennisgeving overeenkomstig lid 3, tenzij de in lid 4 voorgeschreven overlegprocedure vóór het verstrijken van de gestelde termijn is beëindigd.

6.   De betrokken partij stelt het Gemengd Comité onverwijld in kennis van de getroffen maatregelen en verstrekt alle relevante inlichtingen.

7.   De overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen worden opgeschort zodra de in gebreke blijvende partij voldoet aan de bepalingen van deze overeenkomst.

Artikel 24

Geografische uitbreiding van de overeenkomst

De partijen verbinden zich tot een permanente dialoog om de samenhang tussen deze overeenkomst en het proces van Barcelona te garanderen en streven, als einddoel, naar een gemeenschappelijke Euro-mediterrane luchtvaartruimte. Daarom wordt, overeenkomstig artikel 21, lid 11 (Gemengd Comité), in het Gemengd Comité de mogelijkheid onderzocht om wederzijds akkoord te gaan met wijzigingen teneinde rekening te houden met soortgelijke Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomsten.

Artikel 25

Verhouding ten aanzien van andere overeenkomsten

1.   De bepalingen van deze overeenkomst hebben voorrang op de relevante bepalingen van bestaande bilaterale overeenkomsten tussen Jordanië en de lidstaten. Het is echter toegestaan bestaande verkeersrechten die voortvloeien uit deze bilaterale overeenkomsten en die niet onder de onderhavige overeenkomst vallen, verder te blijven uitoefenen voor zover dit geen aanleiding geeft tot discriminatie tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie op basis van nationaliteit.

2.   Als deze overeenkomst of de voorlopige toepassing ervan wordt stopgezet, kunnen de partijen, onverminderd lid 1 van dit artikel, en rekening houdende met artikel 27 (Beëindiging), vóór de stopzetting overeenstemming bereiken over de regeling die van toepassing is op luchtdiensten tussen hun grondgebieden.

3.   Indien de partijen toetreden tot een multilaterale overeenkomst of overgaan tot de bekrachtiging van een besluit van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie of een andere internationale organisatie dat betrekking heeft op onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden, plegen zij overleg in het Gemengd Comité om te bepalen of deze overeenkomst met het oog hierop moet worden herzien.

4.   Deze Overeenkomst laat beslissingen van de twee partijen om toekomstige aanbevelingen van de ICAO toe te passen, onverlet. De partijen mogen deze overeenkomst of delen ervan niet inroepen als basis om zich binnen de ICAO te verzetten tegen alternatieve beleidsmaatregelen over kwesties die onder deze overeenkomst vallen.

Artikel 26

Wijzigingen

1.   Als een van de partijen de bepalingen van deze overeenkomst wenst te wijzigen, moet ze het Gemengd Comité daarvan in kennis stellen. Wijzigingen van deze overeenkomst worden van kracht na voltooiing van de respectieve interne procedures van elke partij.

2.   Het Gemengd Comité kan, op voorstel van een partij en overeenkomstig dit artikel, beslissen de bijlagen bij deze overeenkomst te wijzigen.

3.   Deze overeenkomst laat het recht van de partijen onverlet om unilateraal nieuwe wetgeving op het vlak van luchtvervoer of een aanverwant in bijlage III bij deze overeenkomst vermeld gebied vast te stellen of bestaande wetgeving te wijzigen, voor zover zij het niet-discriminatiebeginsel in acht nemen.

4.   Zodra een van de partijen nieuwe wetgeving opstelt op het gebied van luchtvervoer of een aanverwant gebied dat onder bijlage III valt, die gevolgen kan hebben voor de goede werking van deze overeenkomst, stelt zij de andere partij daar zo snel mogelijk van in kennis en pleegt zij overleg met de andere partij. Op verzoek van een van de partijen kan een voorafgaande gedachtewisseling plaatsvinden in het Gemengd Comité.

5.   Zodra een van de partijen nieuwe wetgeving of een wijziging van bestaande wetgeving vaststelt op het gebied van luchtvervoer of een aanverwant gebied dat onder bijlage III valt, die gevolgen kan hebben voor de goede werking van deze overeenkomst, stelt zij de andere partij daar uiterlijk dertig dagen na de vaststelling van die wetgeving van in kennis. Op verzoek van een partij organiseert het Gemengd Comité binnen zestig dagen na deze kennisgeving een gedachtewisseling over de gevolgen die de nieuwe wetgeving of de wijziging van bestaande wetgeving heeft voor de goede werking van deze overeenkomst.

6.   Naar aanleiding van de in lid 5 van dit artikel vermelde gedachtewisseling zal het Gemengd Comité:

a)

een beslissing nemen tot herziening van bijlage III bij deze overeenkomst, teneinde daarin, zo nodig op basis van wederkerigheid, de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie op te nemen;

b)

een beslissing nemen waarbij wordt vastgesteld dat de nieuwe wetgeving of wijziging in kwestie wordt beschouwd als zijnde in overeenstemming met deze overeenkomst, of

c)

andere maatregelen aanbevelen, die binnen een redelijke termijn moeten worden vastgesteld, teneinde de goede werking van deze overeenkomst te waarborgen.

Artikel 27

Beëindiging

1.   Deze overeenkomst wordt voor onbeperkte duur gesloten.

2.   Een partij kan te allen tijde de andere partij langs diplomatieke kanalen schriftelijk meedelen dat zij besloten heeft deze overeenkomst te beëindigen. Deze mededeling moet ook naar de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie worden gestuurd. Deze overeenkomst houdt op te bestaan om middernacht GMT aan het einde van het IATA-verkeersseizoen dat lopende is een jaar na de datum van schriftelijke mededeling van de beëindiging, tenzij:

a)

de partijen overeenkomen de kennisgeving vóór het verstrijken van deze termijn in te trekken, of

b)

de andere partij dan die welke de kennisgeving van de beëindiging heeft gedaan, vraagt om een langere termijn van uiterlijk 18 maanden teneinde de onderhandelingen over de daaropvolgende regeling met betrekking tot luchtdiensten tussen het grondgebied van de partijen succesvol te kunnen afronden.

Artikel 28

Registratie bij de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en het secretariaat van de Verenigde Naties

Deze overeenkomst en alle wijzigingen daarvan worden geregistreerd bij de ICAO en het secretariaat van de Verenigde Naties.

Artikel 29

Inwerkingtreding

1.   Deze overeenkomst treedt in werking één maand na de datum van de laatste nota in een uitwisseling van diplomatieke nota's tussen de partijen waarin wordt bevestigd dat alle voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst noodzakelijke procedures zijn voltooid. Met het oog op deze uitwisseling bezorgt het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië zijn tot de Europese Unie en haar lidstaten gerichte diplomatieke nota aan het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie, en bezorgt het Secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie de diplomatieke nota van de Europese Unie en haar lidstaten aan het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië. De diplomatieke nota van de Europese Unie en haar lidstaten bevat mededelingen van elke lidstaat waarin wordt bevestigd dat de voor inwerkingtreding van deze overeenkomst vereiste procedures zijn voltooid.

2.   Onverminderd lid 1 van dit artikel komen de partijen overeen deze overeenkomst voorlopig toe te passen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de vroegste van de volgende twee data: i) de datum van de laatste kennisgeving waarbij de partijen elkaar hebben meegedeeld dat de procedures voor de voorlopige toepassing van deze overeenkomst zijn voltooid, of ii) 12 maanden na de ondertekening van deze overeenkomst, voor zover de interne procedures en/of binnenlandse wetgeving, naargelang van het geval, van de partijen zijn vastgesteld.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Deze overeenkomst is op de vijftiende december tweeduizend tien in tweevoud opgesteld te Brussel, in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Arabische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk België

Pour le Royaume de Belgique

Für das Königreich Belgien

Image

Deze handtekening verbindt eveneens het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Cette signature engage égalament la Région wallonne, la Région flamande et la Région de Bruxelles-Capitale.

Diese Unterschrift bindet zugleich die Wallonische Region, die Flämische Region und die Region Brüssel-Hauptstadt.

За Република България

Image

Za Českou republiku

Image

På Kongeriget Danmarks vegne

Image

Für die Bundesrepublik Deutschland

Image

Eesti Vabariigi nimel

Image

Thar cheann Na hÉireann

For Ireland

Image

Για την Ελληνική Δημοκρατία

Image

Por el Reino de España

Image

Pour la République française

Image

Per la Repubblica italiana

Image

Για την Κυπριακή Δημοκρατία

Image

Latvijas Republikas vārdā –

Image

Lietuvos Respublikos vardu

Image

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

Image

A Magyar Köztársaság részéről

Image

Għal Malta

Image

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

Image

Für die Republik Österreich

Image

W imieniu Rzeczypospolitej Polskiej

Image

Pela República Portuguesa

Image

Pentru România

Image

Za Republiko Slovenijo

Image

Za Slovenskú republiku

Image

Suomen tasavallan puolesta

För Republiken Finland

Image

För Konungariket Sverige

Image

For the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland

Image

За Европейския съюз

Por la Unión Europea

Za Evropskou unii

For Den Europæiske Union

Für die Europäische Union

Euroopa Liidu nimel

Για την Ευρωπαϊκή Ένωση

For the European Union

Pour l'Union européenne

Per l'Unione europea

Eiropas Savienības vārdā –

Europos Sąjungos vardu

Az Európai Unió részéről

Għall-Unjoni Ewropea

Voor de Europese Unie

W imieniu Unii Europejskiej

Pela União Europeia

Pentru Uniunea Europeană

Za Európsku úniu

Za Evropsko unijo

Euroopan unionin puolesta

För Europeiska unionen

Image

Image

Image

Image


(1)  PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3.

BIJLAGE I

OVEREENGEKOMEN DIENSTEN EN GESPECIFICEERDE ROUTES

1.

De overgangsbepalingen van bijlage II bij deze overeenkomst zijn van toepassing op deze bijlage.

2.

Elke partij verleent de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij het recht luchtvervoersdiensten te exploiteren op de hierna gespecificeerde routes:

a)

in het geval van luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie: punten in de Europese Unie —één of meer tussenliggende punten in Euromedlanden, ECAA-landen, of in bijlage IV genoemde landen — één of meer punten in Jordanië;

b)

in het geval van luchtvaartmaatschappijen uit Jordanië: punten in Jordanië — één of meer tussenliggende punten in Euromedlanden, ECAA-landen, of in bijlage IV genoemde landen — één of meer punten in de Europese Unie.

3.

De diensten die overeenkomstig punt 2 van deze bijlage worden geëxploiteerd, beginnen of eindigen op het grondgebied van Jordanië voor Jordaanse luchtvaartmaatschappijen en op het grondgebied van de Europese Unie voor luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie.

4.

De luchtvaartmaatschappijen van beide partijen mogen bij een vlucht of alle vluchten en naar keuze:

a)

vluchten in één van beide of beide richtingen exploiteren;

b)

verschillende vluchtnummers combineren bij de exploitatie van één luchtvaartuig;

c)

tussenliggende punten, zoals gespecificeerd in punt 2 van deze bijlage, en punten op het grondgebied van de partijen bedienen in elke combinatie en volgorde;

d)

landingen op een punt of punten overslaan;

e)

op ieder willekeurig punt verkeer overbrengen van een van haar luchtvaartuigen naar een ander;

f)

een tussenlanding maken op ieder punt binnen of buiten het grondgebied van een partij;

g)

transitvluchten verrichten via het grondgebied van de andere partij, en

h)

verkeer op hetzelfde luchtvaartuig combineren, ongeacht de herkomst van dit verkeer.

5.

Elke partij verleent elke luchtvaartmaatschappij het recht om de frequentie en capaciteit van het door haar aangeboden internationale luchtvervoer te baseren op commerciële marktgerelateerde overwegingen. Overeenkomstig dit recht mag geen van beide partijen unilateraal beperkingen opleggen met betrekking tot het verkeersvolume, de frequentie of de regelmaat van de vluchten of de door de luchtvaartmaatschappijen van de andere partij gebruikte types luchtvaartuigen, behalve om douane-, technische, operationele, milieu- of gezondheidsredenen.

6.

De luchtvaartmaatschappijen van elke partij mogen, met name doch niet uitsluitend in het kader van codesharingovereenkomsten, elk punt in een derde land bedienen dat niet is opgenomen in de gespecificeerde routes, voor zover ze geen rechten van de vijfde vrijheid uitoefenen.

BIJLAGE II

OVERGANGSBEPALINGEN

1.

De tenuitvoerlegging en toepassing van alle bepalingen van deze overeenkomst, met name de in bijlage III, met uitzondering van deel B, gespecificeerde normen, wordt geverifieerd aan de hand van een evaluatie onder de verantwoordelijkheid van de Europese Unie en wordt goedgekeurd via een beslissing van het Gemengd Comité. Deze evaluatie wordt uitgevoerd op de vroegste van de volgende twee data: i) de datum waarop Jordanië het Gemengd Comité ervan in kennis stelt dat het het op bijlage III bij deze overeenkomst gebaseerde harmoniseringsproces heeft voltooid, of ii) een jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst.

2.

Onverminderd de bepalingen van bijlage I omvatten de in deze overeenkomst overeengekomen diensten en gespecificeerde routes, tot het ogenblik waarop de in bijlage II, punt 1, van deze overeenkomst vermelde beslissing wordt vastgesteld, niet het recht om rechten van de vijfde vrijheid uit te oefenen, ook niet voor luchtvaartmaatschappijen uit Jordanië tussen punten op het grondgebied van de Europese Unie. Alle verkeersrechten die al uit hoofde van een van de bilaterale overeenkomsten tussen Jordanië en de lidstaten van de Europese Unie zijn verleend, mogen verder worden uitgeoefend zolang geen onderscheid wordt gemaakt tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Unie op basis van nationaliteit.

3.

Onverminderd punt 1 van deze bijlage, wordt de tenuitvoerlegging en toepassing van de in bijlage III, deel B, gespecificeerde beveiligingsnormen geverifieerd aan de hand van een evaluatie onder de verantwoordelijkheid van de Europese Unie en goedgekeurd via een beslissing van het Gemengd Comité. Zodra deze beslissing is vastgesteld, worden de vertrouwelijke delen van de in bijlage III, deel B, bedoelde wetgeving op het gebied van beveiliging ter beschikking gesteld van Jordanië.

4.

Uiterlijk vanaf 1 januari 2016 genieten alle luchtvaartmaatschappijen van beide partijen het bij artikel 8, lid 3, onder a), i) (zelfafhandeling), verleende recht op Queen Alia International Airport. Tot dan worden alle grondafhandelingsdiensten op die luchthaven op gelijke en niet-discriminerende basis ter beschikking gesteld van alle luchtvaartmaatschappijen; de prijzen van deze diensten mogen de volledige kosten daarvan, inclusief een redelijk rendement op kapitaal na afschrijving, niet overschrijden.

BIJLAGE III

LIJST VAN REGELS MET BETREKKING TOT DE BURGERLUCHTVAART

A.   VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

Nr. 3922/91

Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart

als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 2176/96 van de Commissie van 13 november 1996 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;

Verordening (EG) nr. 1069/1999 van de Commissie van 25 mei 1999 tot aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;

Verordening (EG) nr. 2871/2000 van de Commissie van 28 december 2000 houdende aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart;

Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10, 12 en 13, met uitzondering van artikel 4, lid 1, en artikel 8, lid 2, tweede zin, bijlagen I, II en III. Wat de toepassing van artikel 12 betreft, wordt „lidstaten” gelezen als „lidstaten van de Europese Unie”.

Verordening (EG) nr. 1899/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart;

Verordening (EG) nr. 1900/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart;

Verordening (EG) nr. 8/2008 van de Commissie van 11 december 2007 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad ten aanzien van gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures van toepassing op commercieel vervoer per vliegtuig;

Verordening (EG) nr. 859/2008 van de Commissie van 20 augustus 2008 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad ten aanzien van gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures van toepassing op commercieel vervoer per vliegtuig;

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10, 12 en 13, met uitzondering van artikel 4, lid 1, en artikel 8, lid 2, tweede zin, bijlagen I tot en met III. Wat de toepassing van artikel 12 betreft, wordt „lidstaten” gelezen als „lidstaten van de Europese Unie”.

Nr. 216/2008

Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 68, met uitzondering van artikel 65, artikel 69, lid 1, tweede alinea, artikel 69, lid 4, bijlagen I tot en met VI

Nr. 94/56

Richtlijn 94/56/EG van de Raad van 21 november 1994 houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12

Nr. 2003/42

Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11, bijlagen I en II

Nr. 1702/2003

Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties, als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 381/2005 van de Commissie van 7 maart 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties

Verordening (EG) nr. 706/2006 van de Commissie van 8 mei 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 voor wat betreft de periode gedurende welke lidstaten goedkeuringen voor een bepaalde duur mogen afgeven

Verordening (EG) nr. 335/2007 van de Commissie van 28 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken

Verordening (EG) nr. 375/2007 van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1702/2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties

Verordening (EG) nr. 287/2008 van de Commissie van 28 maart 2008 inzake de verlenging van de in artikel 2 quater, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1702/2003 vermelde geldigheidsduur

Verordening (EG) nr. 1057/2008 van de Commissie van 27 oktober 2008 tot wijziging van aanhangsel II van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1702/2003 betreffende het certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid (EASA-formulier 15a)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4, bijlage. De in deze verordening bedoelde overgangstermijnen worden vastgesteld door het Gemengd Comité.

Nr. 2042/2003

Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 6, bijlagen I tot en met IV

Als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 707/2006 van de Commissie van 8 mei 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2042/2003 met betrekking tot goedkeuringen voor bepaalde duur en de bijlagen I en III

Verordening (EG) nr. 376/2007 van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2042/2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen

Verordening (EG) nr. 1056/2008 van de Commissie van 27 oktober 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2042/2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 6, bijlagen I tot en met IV

B.   BEVEILIGING VAN DE LUCHTVAART

Nr. 300/2008

Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 18, artikel 21, artikel 24, leden 2 en 3, bijlage

Nr. 820/2008

Verordening (EG) nr. 820/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 houdende vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 6, bijlage, aanhangsel 1

Nr. 1217/2003

Verordening (EG) nr. 1217/2003 van de Commissie van 4 juli 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor nationale programma's voor de kwaliteitscontrole van de beveiliging van de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11, bijlagen I en II

Nr. 1486/2003

Verordening (EG) nr. 1486/2003 van de Commissie van 22 augustus 2003 tot vaststelling van procedures voor de inspecties van de Commissie op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16

Nr. 1138/2004

Verordening (EG) nr. 1138/2004 van de Commissie van 21 juni 2004 tot vaststelling van een gemeenschappelijke definitie van de meest kwetsbare sectoren van de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van luchthavens

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8

C.   LUCHTVERKEERSBEHEER

Nr. 549/2004

Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 4, 6, en 9 tot en met 14

Nr. 550/2004

Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19

Nr. 551/2004

Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de luchtruimverordening”)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 11

Nr. 552/2004

Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 12

Nr. 2096/2005

Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten, als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1315/2007 van de Commissie van 8 november 2007 betreffende het veiligheidstoezicht in het luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 9, bijlagen I tot en met V

Verordening (EG) nr. 482/2008 van de Commissie van 30 mei 2008 betreffende de invoering van een systeem ter verzekering van de softwareveiligheid door verleners van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2096/2005.

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 5, bijlagen I en II

Nr. 2150/2005

Verordening (EG) nr. 2150/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 9, bijlage

Nr. 1794/2006

Verordening (EG) nr. 1794/2006 van de Commissie van 6 december 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 17, artikelen 18 tot en met 19, bijlagen I tot en met VI

D.   MILIEU

Nr. 2006/93

Richtlijn 2006/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988)

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 6 en bijlagen I en II

Nr. 2002/30

Richtlijn 2002/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 15, bijlagen I en II

Nr. 2002/49

Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16, bijlagen I tot en met IV

E.   CONSUMENTENBESCHERMING

Nr. 90/314

Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10

Nr. 93/13

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 10 en bijlage

Nr. 95/46

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 34

Nr. 2027/97

Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen

Als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 8

Nr. 261/2004

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 17

Nr. 1107/2006

Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 17, bijlagen I en II

F.   GEAUTOMATISEERDE BOEKINGSSYSTEMEN

Nr. 80/2009

Verordening (EG) nr. 80/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 inzake een gedragscode voor geautomatiseerde boekingssystemen en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad

G.   SOCIALE ASPECTEN

Nr. 1989/391

Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 16, 18, 19

Nr. 2003/88

Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

Toepasselijke bepalingen: artikelen 1 tot en met 19, 21 tot en met 24 en 26 tot en met 29

Nr. 2000/79

Richtlijn 2000/79/EG van de Raad van 27 november 2000 inzake de inwerkingstelling van de Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers'Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Air carrier Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)

BIJLAGE IV

LIJST VAN ANDERE LANDEN WAARNAAR WORDT VERWEZEN IN DE ARTIKELEN 3 EN 4 EN IN BIJLAGE I

1.

De Republiek IJsland (in het kader van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte)

2.

Het Vorstendom Liechtenstein (in het kader van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte)

3.

Het Koninkrijk Noorwegen (in het kader van de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte)

4.

De Zwitserse Bondsstaat (in het kader van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat).


VERORDENINGEN

6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/31


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1153/2012 VAN DE RAAD

van 3 december 2012

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op zeemleder van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een antidumpingonderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1338/2006 (2) een definitief antidumpingrecht ingesteld op zeemleder, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 4114 10 10 en 4114 10 90, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) („de definitieve antidumpingmaatregelen”). De maatregelen bestonden in een ad-valoremrecht van 58,9 %.

2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(2)

Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (3), heeft de Commissie op 14 juni 2011 een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen. Het verzoek werd ingediend door de UK Leather Federation („de indiener van het verzoek”), die goed is voor meer dan 50 % van de totale productie van zeemleder in de Unie.

(3)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de definitieve anti-dumpingmaatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

3.   Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(4)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 13 september 2011 door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

4.   Onderzoek

4.1.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(5)

Het onderzoek naar de voortzetting van dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011 (het „tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot het eind van het TNO („de beoordelingsperiode”).

4.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(6)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, producenten-exporteurs in het betrokken land, niet-verbonden importeurs, de haar bekende betrokken gebruikers in de Unie en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(7)

Wegens het blijkbaar grote aantal producenten in de Unie, producenten-exporteurs in het betrokken land en niet-verbonden importeurs werd het overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening passend geacht na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd die partijen op grond van artikel 17 van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het nieuwe onderzoek kenbaar te maken en de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

(8)

Voor de producenten in de Unie werd gebruikgemaakt van een steekproef; uit drie bekende producenten in de Unie werden twee groepen producenten geselecteerd om in de steekproef te worden opgenomen.

(9)

Er werd contact opgenomen met zes bekende producenten-exporteurs in de VRC. Geen van deze ondernemingen heeft echter aan het onderzoek meegewerkt.

(10)

Er werden 35 niet-verbonden importeurs van zeemleder in de Unie geïdentificeerd; zij werden verzocht informatie te verstrekken met het oog op de samenstelling van een steekproef. Slechts twee van hen gingen op het verzoek in en waren bereid om aan dit nieuwe onderzoek mee te werken. Het was bijgevolg niet nodig een steekproef samen te stellen voor niet-verbonden importeurs.

(11)

De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen en alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt, een vragenlijst toegezonden. Er werden antwoorden ontvangen van de in de steekproef opgenomen groepen producenten in de Unie en van twee medewerkende niet-verbonden importeurs. Geen van de producenten-exporteurs in de VRC heeft aan het nieuwe onderzoek meegewerkt en geen enkele relevante consumentenvereniging heeft de Commissie tijdens het onderzoek informatie verstrekt of zich kenbaar gemaakt.

(12)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de dumping en daaruit resulterende schade zouden voortduren en om het belang van de Unie te bepalen. Bij de volgende belanghebbenden werd ter plaatse een controle verricht:

Hutchings & Harding Ltd, Cambridge, Verenigd Koninkrijk, en

Marocchinerie e Scamoscerie Italiane Spa, Turijn, Italië.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(13)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk zeemleder en gecombineerd gelooid zeemleder, al dan niet in een bepaalde vorm gesneden, met inbegrip van niet-afgewerkt zeemleder en niet-afgewerkt gecombineerd gelooid zeemleder, van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 4114 10 10 en 4114 10 90.

(14)

Bij het nieuwe onderzoek werd net als bij het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld dat het betrokken product en de producten die op de binnenlandse markt van de VRC worden vervaardigd en verkocht, alsook de door de producenten in de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte producten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt; zij worden derhalve als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DUMPING

(15)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd nagegaan of het waarschijnlijk is dat de dumping zal worden voortgezet indien de bestaande maatregelen vervallen.

1.   Voorafgaande opmerkingen

(16)

Zoals in overweging 9 is vermeld, heeft geen van de zes producenten-exporteurs in de VRC waarmee contact werd opgenomen, aan het onderzoek meegewerkt en moesten de bevindingen inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening worden gebaseerd op de beschikbare gegevens, met name informatie die de indiener van het verzoek had verstrekt, waaronder informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek, en statistieken.

2.   Invoer met dumping in het TNO

2.1.   Referentieland

(17)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moest de normale waarde worden vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde normale waarde in een geschikt derde land met een markteconomie (het „referentieland”), of op basis van de prijs bij uitvoer uit het referentieland naar andere landen, met inbegrip van de Unie, of, indien zulks niet mogelijk was, op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de in de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

(18)

In het oorspronkelijke onderzoek werden de VS als referentieland voor de vaststelling van de normale waarde gebruikt. De enige producent van zeemleder die tijdens het oorspronkelijke onderzoek in de VS actief was, heeft naderhand zijn productie-installatie gesloten. Sindsdien heeft hij zijn zeemleder betrokken bij een joint-venture-onderneming in Turkije. Aangezien er in de VS geen zeemlederproductie van betekenis meer overblijft, werden andere landen, namelijk Nieuw-Zeeland, Turkije en India, in het bericht van opening van dit nieuwe onderzoek als referentielanden overwogen. Er werd contact opgenomen met producenten in de potentiële referentielanden Nieuw-Zeeland, Turkije en India, maar er werd geen medewerking verkregen.

(19)

Wegens het gebrek aan medewerking van een producent in een referentieland, werd de normale waarde vastgesteld op basis van informatie over de gemiddelde prijs van de Indiase invoer in de Unie, die uit de invoerstatistieken van Eurostat voor het TNO werd verkregen. (India is immers het land met de grootste invoer in de Unie.) Wegens het gebrek aan medewerking van de producenten-exporteurs in de VRC, werd de uitvoerprijs gebaseerd op informatie over de gemiddelde prijs van de Chinese invoer in de Unie, die uit de invoerstatistieken van Eurostat voor het TNO werd verkregen. Op basis daarvan werd de dumpingmarge vastgesteld als het verschil tussen de als normale waarde gebruikte gemiddelde prijs van de Indiase invoer in de Unie en de als uitvoerprijs gebruikte gemiddelde prijs van de Chinese invoer. Deze berekening leverde een dumpingmarge van 64 % op.

2.2.   Ontwikkeling van de invoer als de maatregelen worden ingetrokken

(20)

In aansluiting op de analyse waaruit bleek dat in het TNO met dumping werd ingevoerd, werd nagegaan of het waarschijnlijk was dat voortzetting van dumping zou plaatsvinden indien de maatregelen zouden worden ingetrokken. Aangezien geen enkele producent-exporteur in de VRC aan dit onderzoek heeft meegewerkt, berusten de onderstaande conclusies overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op beschikbare gegevens, namelijk gegevens uit het verzoek om een nieuw onderzoek, gegevens verstrekt door de indiener van het verzoek, en gegevens van Eurostat.

(21)

Hiervoor werden de volgende elementen onderzocht: ontwikkeling van de invoer uit de VRC, productie en reservecapaciteit van de producenten-exporteurs, en aantrekkelijkheid van de markt van de Unie uit het oogpunt van prijzen en volumes.

(22)

Zoals in overweging 32 wordt vermeld, is uit de vergelijking van de prijzen bij invoer uit de VRC in het TNO en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie gebleken dat er sprake is van aanzienlijke prijsonderbieding (51,6 %). De markt van de Unie blijft, zowel wat prijs als volumes betreft, aantrekkelijk voor Chinese producenten-exporteurs. Dit wordt versterkt door het feit dat er in de VRC aanzienlijke productiecapaciteit beschikbaar is sinds maatregelen werden ingesteld en de invoer uit de VRC is verminderd. Voordat maatregelen werden ingesteld, verdrievoudigde de VRC haar aandeel in de markt van de Unie voor dit product, van 10,7 % in 2001 tot 31,7 % in 2004. Bovendien zijn de Chinese prijzen bij uitvoer naar de Unie nog steeds hoger dan die op de markten van bepaalde andere derde landen, wat de markt van de Unie aantrekkelijk maakt voor de Chinese producenten-exporteurs.

(23)

Uit bovenstaande analyse blijkt dat de VRC tegen prijzen met zeer hoge dumpingmarges naar de markt van de Unie bleef uitvoeren. Gezien met name de analyse van de prijsniveaus in de Unie alsook de in de VRC beschikbare capaciteiten kan worden geconcludeerd dat voortzetting van dumping waarschijnlijk is als de maatregelen worden opgeheven.

D.   SCHADE

1.   Bedrijfstak van de Unie

(24)

In de Unie wordt het soortgelijke product vervaardigd door drie (groepen) ondernemingen. Twee van hen worden door de indiener van het verzoek vertegenwoordigd en zijn in het VK en Italië gevestigd, terwijl de verwerking voor een deel in Polen en Roemenië plaatsvindt. Een derde producent is in Italië gevestigd en steunt het verzoek. Naar verluidt hebben alle andere producenten van zeemleder hun productie-installaties na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen in 2006 gesloten.

(25)

De totale productie in de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening werd vastgesteld op basis van de antwoorden op de vragenlijst die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werden verstrekt, en de basismacrogegevens die door de derde producent tijdens de procedure voor de beoordeling van de representativiteit/de steekproefprocedure werden verstrekt. Die ondernemingen vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden hierna de „bedrijfstak van de Unie” genoemd. De twee in de steekproef opgenomen producenten nemen 80 % van de productie in de Unie voor hun rekening.

(26)

Daar de micro-economische schade-indicatoren gebaseerd zijn op gegevens van slechts twee ondernemingen, worden zij met het oog op de vertrouwelijkheid krachtens artikel 19 van de basisverordening in geïndexeerde vorm gepresenteerd.

2.   Verbruik in de Unie

(27)

Het verbruik in de Unie werd vastgesteld op grond van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie en van invoergegevens van Eurostat.

(28)

Voorts zij opgemerkt dat sinds 2010 aanzienlijke hoeveelheden laaggeprijsd zeemleder via Spanje naar de rest van de Unie zijn uitgevoerd (in marktaandeel uitgedrukt zowat 31 %). Spanje heeft geen productie van het soortgelijke product meer en het volume van de verkoop van zeemleder vanuit Spanje naar de rest van de Unie is groter dan het invoervolume. Die hoeveelheden zijn aan het verbruikscijfer toegevoegd. Tussen 2008 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met 26 % toe; deze toename vond vooral plaats tussen 2009 en 2010.

Tabel 1

 

2008

2009

2010

TNO

Totaal verbruik in de Unie (vierkante voet, × 1 000) (5)

22 107

22 300

28 434

27 827

Index (2008 = 100)

100

101

129

126

3.   Invoer uit de VRC

a)   Omvang en marktaandeel

(29)

Na het instellen van maatregelen in 2006 is de invoer uit de VRC aanzienlijk gedaald, en nu is hij nog steeds vrij beperkt, met een marktaandeel van ongeveer 4 % in het TNO. Niettemin is de omvang van de invoer van oorsprong uit de VRC in de beoordelingsperiode met negen procentpunten gestegen tot 1 103 330 vierkante voet in het TNO. De Chinese invoer is echter niet in hetzelfde tempo gestegen als het verbruik in de Unie, zodat het marktaandeel van de Chinese invoer in de beoordelingsperiode is afgenomen.

Tabel 2

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit het betrokken land (vierkante voet, × 1 000) (6)

1 010,00

786,67

883,33

1 103,33

Index (2008 = 100)

100

78

87

109

Marktaandeel van de invoer uit het betrokken land (6)

5 %

4 %

3 %

4 %

b)   Prijzen

i)    Prijsontwikkeling

(30)

De gemiddelde prijs van de Chinese invoer schommelde in de beoordelingsperiode. Vergeleken met 2008 steeg de prijs aanvankelijk in 2009, waarna hij in 2010 met 13 % daalde en vervolgens in het TNO weer omhoogging tot op het niveau van 2008.

Tabel 3

 

2008

2009

2010

TNO

Prijs van de invoer uit het betrokken land (EUR/vierkante voet) (7)

0,45

0,61

0,39

0,46

Index (2008 = 100)

100

136

87

102

ii)    Prijsonderbieding

(31)

Voor de analyse van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van exporteurs in de VRC. Daarom werden de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie gecorrigeerd voor met name krediet-, leverings- en verpakkingskosten en commissies tot het niveau af fabriek. De cif-prijzen van de uitvoer uit de VRC werden door Eurostat verstrekt en werden gecorrigeerd zodat alle inklaringskosten, d.w.z. douanerechten en kosten na invoer, erin begrepen waren (prijs inclusief lossen, inklaring en invoerrechten).

(32)

Uit de vergelijking is gebleken dat de invoer van het betrokken product in het TNO de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met ongeveer 51,6 % onderbood.

4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(33)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek van de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren en indicatoren die van invloed waren op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode.

(34)

De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:

macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, gemiddelde prijzen per eenheid, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van dumping in het verleden) voor de gehele bedrijfstak van de Unie, die werden beoordeeld aan de hand van de gegevens die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen in hun volledig ingevulde vragenlijsten werden verstrekt, en aan de hand van de door de derde producent in de Unie verstrekte macrogegevens,

micro-economische indicatoren (voorraden, lonen, winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken), waarvan de analyse werd gebaseerd op de gegevens die werden verkregen uit de naar behoren geverifieerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Deze informatie wordt als representatief beschouwd voor de gehele bedrijfstak van de Unie. Aangezien deze indicatoren slechts twee ondernemingen betreffen, kunnen de absolute cijfers overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening met het oog op de vertrouwelijkheid niet worden bekendgemaakt en worden hierna alleen indices vermeld.

a)   Macro-economische indicatoren

4.1.   Productie

(35)

Sinds 2008 is de productie in de Unie gestaag gedaald, en is in het TNO tot 12 % onder het niveau van 2008 gedaald, ondanks het feit dat het verbruik in diezelfde periode met 26 % steeg.

Tabel 4

 

2008

2009

2010

TNO

Productie (vierkante voet, × 1 000) (8)

7 659

7 223

7 100

6 753

Index (2008 = 100)

100

94

93

88

4.2.   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(36)

De productiecapaciteit bleef tussen 2008 en het eind van het TNO stabiel. Hoewel de bezettingsgraad in 2008 reeds laag was, leidde de productiedaling tussen 2008 en het eind van het TNO tot een verdere aanzienlijke daling van de bezettingsgraad met 7 procentpunten tussen 2008 en het eind van het TNO.

Tabel 5

 

2008

2009

2010

TNO

Productiecapaciteit (vierkante voet, × 1 000) (9)

13 290

13 290

13 290

13 290

Index (2008 = 100)

100

100

100

100

Bezettingsgraad (9)

58 %

54 %

53 %

51 %

Index (2008 = 100)

100

94

93

88

4.3.   Omvang van de verkoop

(37)

De verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie aan niet-verbonden afnemers is tussen 2008 en 2009 met 5 % gestegen, waarna hij in 2010 met 2 % daalde en vervolgens in het TNO weer steeg. De omvang van de verkoop is in de beoordelingsperiode in totaal met 9 % toegenomen.

Tabel 6

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de verkoop van de Unie aan niet-verbonden afnemers (vierkante voet, × 1 000) (10)

5 144

5 393

5 324

5 627

Index (2008 = 100)

100

105

103

109

4.4.   Marktaandeel

(38)

Tussen 2008 en 2009 kon de bedrijfstak van de Unie zijn reeds geringe marktaandeel van 23 % in 2008 met amper 1 procentpunt vergroten, waarna het in het TNO met 4 procentpunten daalde tot nog maar 20 %.

Tabel 7

 

2008

2009

2010

TNO

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (11)

23 %

24 %

19 %

20 %

Index (2008 = 100)

100

104

80

87

4.5.   Groei

(39)

Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2008 en het eind van het OT met 26 % steeg, nam de omvang van de verkoop van de producenten in de Unie op de markt van de Unie met slechts 9 % toe en nam hun marktaandeel met 3 procentpunten af. De producenten in de Unie konden dus nauwelijks profiteren van de groei van de markt.

4.6.   Werkgelegenheid

(40)

Na een eerste sterke daling van de werkgelegenheid met 9 % tussen 2008 en 2009 bleef de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie verder achteruitgaan. Van de 74 werknemers in 2008 blijven er in het TNO nog slechts 59 over, wat neerkomt op een terugloop met in totaal 19 %.

Tabel 8

 

2008

2009

2010

TNO

Aantal werknemers i.v.m. betrokken product (12)

74

67

62

59

Index (2008 = 100)

100

91

84

81

4.7.   Productiviteit

(41)

De productiviteit van de werknemers van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in productie per werknemer per jaar, nam tussen 2008 en het eind van het TNO met 9 % toe. Dit is te verklaren doordat de werkgelegenheid sneller afnam dan de productie.

Tabel 9

 

2008

2009

2010

TNO

Productiviteit (vierkante voet per werknemer) (13)

104 031

107 536

114 512

113 655

Index (2008 = 100)

100

103

110

109

4.8.   Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen

(42)

De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie zijn tussen 2008 en het eind van het TNO stabiel gebleven. Zoals hierboven is vermeld, werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden door de invoer met dumping uit de VRC. Dat het prijsniveau standhield ging echter ten koste van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie.

Tabel 10

 

2008

2009

2010

TNO

Eenheidsprijs op de markt van de Unie (EUR/vierkante voet) (14)

1,01

0,97

1,01

1,01

Index (2008 = 100)

100

96

100

100

4.9.   Hoogte van de dumpingmarge

(43)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit de VRC kunnen de gevolgen van de werkelijke dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

4.10.   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(44)

Uit de bovengenoemde indicatoren blijkt dat de economische en financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie ondanks de in 2006 ingestelde antidumpingmaatregelen zeer fragiel bleef en verder aanzienlijke schade te zien gaf. De bedrijfstak van de Unie kon bijgevolg niet echt van eerdere dumping herstellen en blijft kwetsbaar voor de schadelijke gevolgen van invoer met dumping op de markt van de Unie.

b)   Micro-economische indicatoren

4.11.   Voorraden

(45)

De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Unie zijn tussen 2008 en het eind van het TNO aanzienlijk toegenomen, namelijk met 31 %. Tijdens de verdere analyse kon de beoordeling van de ontwikkeling van het aantal maanden productie dat als voorraad werd opgeslagen, worden verfijnd. In 2008 hielden de in de steekproef opgenomen producenten ongeveer vijf maanden productie (43 %) in voorraad, maar de druk van de invoer met dumping dwong hen ertoe de voorraden tijdens het TNO te vergroten tot meer dan zeven maanden productie (63 % van de totale jaarlijkse productie). De conclusie dat de voorraadtrend wijst op schade wordt bijgevolg bevestigd.

Tabel 11

 

2008

2009

2010

TNO

Eindvoorraad (vierkante voet) (15)

Vertrouwelijke bedrijfsgegevens

Index (2008 = 100)

100

116

135

131

4.12.   Lonen

(46)

Het gemiddelde loon per werknemer was stabiel tussen 2008 en 2009, alsook tussen 2010 en het eind van het TNO. De forse stijging, met 20 %, tussen 2009 en 2010 is toe te schrijven aan een aanzienlijke toename van de arbeidskosten in twee van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, niettegenstaande het aantal werknemers is verminderd.

Tabel 12

 

2008

2009

2010

TNO

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (× 1 000 EUR) (16)

Vertrouwelijke bedrijfsgegevens

Index (2008 = 100)

100

100

120

120

4.13.   Investeringen

(47)

De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in de productie van het soortgelijke product gingen hoofdzakelijk naar onderhoud en zijn tussen 2008 en het eind van het TNO met 21 % gestegen. De scherpe toename tussen 2010 en het eind van het TNO is toe te schrijven aan de aankoop van apparatuur in 2011 door een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

Tabel 13

 

2008

2009

2010

TNO

Netto-investeringen (EUR) (17)

Vertrouwelijke bedrijfsgegevens

Index (2008 = 100)

100

102

72

121

4.14.   Winstgevendheid en rendement van investeringen

(48)

De bedrijfstak van de Unie was gedurende de hele beoordelingsperiode verliesgevend. Tussen 2008 en het eind van het TNO is het verlies (zowel in absolute cijfers als in percentage van de omzet) meer dan verdubbeld.

(49)

Het rendement van investeringen was eveneens negatief gedurende de hele beoordelingsperiode en ging tussen 2008 en het eind van het TNO met 131 procentpunten achteruit.

Tabel 14

 

2008

2009

2010

TNO

Nettowinst van de EU-verkoop aan niet-verbonden afnemers (% van de nettoverkoop) (18)

Vertrouwelijke bedrijfsgegevens

Index (2008 = 100)

– 100

–95

–73

– 203

Rendement van investeringen (nettowinst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen) (18)

Vertrouwelijke bedrijfsgegevens

Index (2008 = 100)

– 100

–95

–73

– 231

4.15.   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(50)

De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten bleef negatief gedurende de hele beoordelingsperiode en liep tussen 2008 en het eind van het TNO met bijna 300 procentpunten terug.

Tabel 15

 

2008

2009

2010

TNO

Kasstroom (EUR) (19)

Vertrouwelijke bedrijfsgegevens

Index (2008 = 100)

– 100

– 115

–77

– 398

(51)

Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeilijkheden ondervond bij het aantrekken van kapitaal.

c)   Gevolgen van de invoer met dumping en andere factoren

4.16.   Gevolgen van de invoer met dumping

(52)

Na het instellen van maatregelen is de invoer uit de VRC aanzienlijk gedaald, en nu is hij nog steeds vrij beperkt, met een marktaandeel van ongeveer 4 % in het TNO. De vergelijking tussen de prijzen van deze invoer en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie wijst echter op aanzienlijke prijsonderbieding (51,6 %). Aangezien zeemleder een gestandaardiseerd product is, de productomschrijving zeer beperkt is en de Chinese goederen uit het oogpunt van kwaliteit vergelijkbaar zijn met de Europese, is uit het relatief kleine marktaandeel van de Chinese invoer in combinatie met aanzienlijke prijsonderbieding af te leiden dat deze invoer aanzienlijke gevolgen heeft voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

4.17.   Invoer uit andere landen

(53)

Er is aanzienlijke invoer uit India, Turkije en Nieuw-Zeeland, en invoer van kleinere hoeveelheden uit nog enkele andere landen; deze invoer vertegenwoordigt in totaal een marktaandeel van 46 % in het TNO (gedaald van 60 % in 2008).

(54)

Uit India worden aanzienlijke hoeveelheden ingevoerd, en het marktaandeel daarvan is toegenomen van 11 % in 2008 tot 16 % in het TNO. De gemiddelde prijzen van de invoer uit India liggen ietwat onder de gemiddelde prijzen van de producenten in de Unie. Gezien de grote hoeveelheden en het prijsverschil wordt aangenomen dat de negatieve economische situatie van de bedrijfstak van de Unie voor een deel is toe te schrijven aan de Indiase invoer. De prijzen van de invoer uit India zijn echter meer dan 60 % hoger dan die van de Chinese invoer met dumping. Bijgevolg wordt aangenomen dat dit beperkte effect op de huidige situatie van de bedrijfstak van de Unie het oorzakelijke verband tussen invoer met dumping en schade naar alle waarschijnlijkheid niet zou verbreken als de maatregelen zouden worden ingetrokken en daardoor de Chinese invoer met dumping waarschijnlijk zou toenemen en de situatie van de bedrijfstak van de Unie als gevolg daarvan verder zou verslechteren.

Tabel 16

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit India (vierkante voet, × 1 000) (20)

2 330,00

2 123,33

4 276,67

4 436,67

Marktaandeel van de invoer uit India (20)

11 %

10 %

15 %

16 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit India (EUR/vierkante voet)

0,79

0,82

0,66

0,75

(55)

De invoer uit Turkije is ook aanzienlijk, met een marktaandeel van 10 % in het TNO (gedaald van 18 % in 2008). De gemiddelde prijzen van deze invoer zijn echter veel hoger dan die van zeemleder uit de VRC en liggen heel dicht bij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Gezien de neerwaartse trend van de invoer uit Turkije en de relatief hoge prijzen van die invoer wordt aangenomen dat hij het oorzakelijke verband tussen invoer met dumping en schade niet zou verbreken als de maatregelen zouden worden ingetrokken en daardoor de Chinese invoer met dumping waarschijnlijk zou toenemen en de situatie van de bedrijfstak van de Unie als gevolg daarvan verder zou verslechteren.

Tabel 17

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit Turkije (vierkante voet, × 1 000) (21)

4 063,33

2 623,33

2 933,33

2 700,00

Marktaandeel van de invoer uit Turkije (21)

18 %

12 %

10 %

10 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit Turkije (EUR/vierkante voet)

0,77

0,89

1,05

1,20

(56)

Ook de invoer uit Nieuw-Zeeland is aanzienlijk, met een marktaandeel van 7 % in het TNO (gestegen van 3 % in 2008). De gemiddelde prijzen van deze invoer zijn echter veel hoger dan die van zeemleder uit de VRC en zijn zelfs hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Gezien de relatief hoge prijzen van de invoer uit Nieuw-Zeeland wordt aangenomen dat hij evenmin het oorzakelijke verband tussen invoer met dumping en schade zou verbreken als de maatregelen zouden worden ingetrokken en daardoor de Chinese invoer met dumping waarschijnlijk zou toenemen en de situatie van de bedrijfstak van de Unie als gevolg daarvan verder zou verslechteren.

Tabel 18

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit Nieuw-Zeeland (vierkante voet, × 1 000) (22)

716,67

2 426,67

1 966,67

1 883,33

Marktaandeel van de invoer uit Nieuw-Zeeland (22)

3 %

11 %

7 %

7 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit Nieuw-Zeeland (EUR/vierkante voet)

1,29

1,43

1,43

1,48

(57)

De invoer uit de rest van de wereld is goed voor een marktaandeel van 13 % in het TNO (gedaald van 27 % in 2008). De gemiddelde prijzen van deze invoer zijn echter veel hoger dan die van zeemleder uit de VRC en liggen dicht bij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Gezien de neerwaartse trend van de invoer uit de rest van de wereld en de relatief hoge prijzen van die invoer in vergelijking met die van zeemleder uit de VRC wordt aangenomen dat hij evenmin het oorzakelijke verband tussen invoer met dumping en schade zou verbreken als de maatregelen zouden worden ingetrokken en daardoor de Chinese invoer met dumping waarschijnlijk zou toenemen en de situatie van de bedrijfstak van de Unie als gevolg daarvan verder zou verslechteren.

Tabel 19

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit de rest van de wereld (vierkante voet, × 1 000) (23)

5 896,67

4 013,33

4 480,00

3 556,67

Marktaandeel van de invoer uit de rest van de wereld (23)

27 %

18 %

16 %

13 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit de rest van de wereld (EUR/vierkante voet)

0,63

0,84

0,81

0,84

(58)

De invoer uit alle andere derde landen samen vertegenwoordigt een marktaandeel van 46 % in het TNO (gedaald van 60 % in 2008). De gemiddelde prijzen van deze invoer zijn echter veel hoger dan die van zeemleder uit de VRC en liggen heel dicht bij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie. Gezien de neerwaartse trend van de invoer uit derde landen en de relatief hoge prijzen van die invoer wordt aangenomen dat hij, in zijn geheel genomen, evenmin het oorzakelijke verband tussen invoer met dumping en schade zou verbreken als de maatregelen zouden worden ingetrokken en daardoor de Chinese invoer met dumping waarschijnlijk zou toenemen en de situatie van de bedrijfstak van de Unie als gevolg daarvan verder zou verslechteren.

Tabel 20

 

2008

2009

2010

TNO

Omvang van de invoer uit andere landen (vierkante voet, × 1 000) (24)

13 006,67

11 186,67

13 656,67

12 576,67

Index (2008 = 100)

100

86

105

97

Marktaandeel van de invoer uit andere landen (24)

60 %

51 %

49 %

46 %

Gemiddelde prijs van de invoer uit andere landen (EUR/vierkante voet)

0,74

0,98

0,91

0,98

5.   Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Unie

(59)

Er blijven maar drie producenten over in de Unie (alle drie kmo’s). Naar verluidt hebben alle andere producenten van zeemleder hun productie-installaties na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen in 2006 gesloten. Dit kan worden beschouwd als een gevolg van de grotere druk die de Chinese invoer met dumping uitoefende op de markt van de Unie, zelfs in een situatie van toenemend verbruik.

(60)

Uit de schadeanalyse blijkt dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode verslechterde. Met name de productie daalde met ongeveer 12 %, en de verkoop nam weliswaar licht toe maar minder dan het verbruik, zodat het marktaandeel van de producenten in de Unie met drie procentpunten daalde.

(61)

Daarnaast blijkt uit de analyse van de micro-economische indicatoren dat de winstgevendheid, het rendement van investeringen en de kasstroom van de bedrijfstak van de Unie gedurende de hele beoordelingsperiode negatief bleven en naar het eind van het TNO toe verder verslechterden.

(62)

Er werd een analyse gemaakt van de invoer uit India, Turkije, Nieuw-Zeeland en de rest van de wereld. Met betrekking tot elk van die invoerstromen en het totaal ervan wordt aangenomen dat zij het oorzakelijke verband tussen invoer met dumping en schade niet zouden verbreken als de maatregelen zouden worden ingetrokken en daardoor de Chinese invoer met dumping waarschijnlijk zou toenemen en de situatie van de bedrijfstak van de Unie als gevolg daarvan verder zou verslechteren.

(63)

In het licht van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening is blijven lijden en dat haar situatie erg fragiel en kwetsbaar is, ver van de niveaus die konden worden verwacht indien hij zich van de tijdens het oorspronkelijk onderzoek vastgestelde schade had hersteld.

(64)

Voorts wordt geconcludeerd dat de schadelijke situatie van de bedrijfstak van de Unie hoofdzakelijk werd veroorzaakt door het voortbestaan (zij het in kleinere hoeveelheden) van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC.

E.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DE SCHADE

1.   Effect van de verwachte omvang van de invoer en gevolgen voor de prijzen bij het intrekken van de maatregelen

(65)

Hoewel de uit de VRC ingevoerde hoeveelheden aanzienlijk verminderd zijn nadat in 2006 maatregelen werden ingesteld, wordt aangenomen dat er in de VRC nog steeds aanzienlijke productiecapaciteiten beschikbaar zijn (zie overweging 22). Deze reservecapaciteiten kunnen gemakkelijk naar de markt van de Unie worden verlegd als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(66)

Aangenomen wordt dat, als de maatregelen zouden worden ingetrokken, de Chinese producenten-exporteurs naar alle waarschijnlijkheid zouden trachten verloren marktaandeel in de Unie terug te winnen. Uit de aanzienlijke prijsonderbieding die tijdens het onderzoek is vastgesteld, blijkt immers dat het prijsniveau in de Unie deze markt zeer aantrekkelijk maakt voor de Chinese invoer (zie overweging 22).

2.   Conclusie inzake de voortzetting van schade

(67)

Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat intrekking van de maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot voortzetting van de schade voor de bedrijfstak van de Unie.

F.   BELANG VAN DE UNIE

1.   Inleiding

(68)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd is met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van de belangen van de betrokkenen, namelijk die van de bedrijfstak van de Unie enerzijds, en die van de importeurs en de gebruikers anderzijds.

(69)

Er zij aan herinnerd dat bij het oorspronkelijke onderzoek het vaststellen van maatregelen niet in strijd met het belang van de Unie werd geacht. Bovendien kan nu, omdat het om een nieuw onderzoek gaat waarbij een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, worden nagegaan of die maatregelen ongewenste negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

(70)

Op basis hiervan werd onderzocht of, ondanks de vastgestelde waarschijnlijkheid van voortzetting van schade veroorzakende dumping, duidelijk kan worden geconcludeerd dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is.

2.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(71)

De bedrijfstak van de Unie, die bestaat uit kmo’s, heeft in de beoordelingsperiode marktaandeel verloren en heeft aanmerkelijke schade geleden. Als de maatregelen worden ingetrokken, zou de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar alle waarschijnlijkheid nog verslechteren.

3.   Belang van de importeurs

(72)

Twee niet-verbonden importeurs hebben aan het onderzoek meegewerkt. De activiteiten met betrekking tot zeemleder vormen slechts een beperkt deel van hun respectieve omzet. Er zijn geen aanwijzingen dat voortzetting van de maatregelen aanzienlijke negatieve gevolgen voor hun activiteiten zou hebben.

4.   Belang van de gebruikers en de consumenten

(73)

Er hebben zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn geen gebruikers- of consumentenorganisaties kenbaar gemaakt, en dat was evenmin het geval voor het oorspronkelijke onderzoek. Daar tijdens het oorspronkelijke onderzoek werd aangenomen dat de maatregelen in kwestie geen bovenmatige gevolgen voor het belang van deze partijen zouden hebben, en aangezien zij ook nu geen medewerking verlenen, kan worden geconcludeerd dat hun belang niet zal worden geschaad door de handhaving van de maatregelen. Doordat aanzienlijke hoeveelheden tegen concurrerende prijzen uit andere bronnen worden ingevoerd blijven de gebruikers en de consumenten immers verzekerd van een ruime keuze aan leveranciers die het product in kwestie tegen redelijke prijzen aanbieden.

5.   Conclusie

(74)

Rekening houdend met alle bovengenoemde factoren wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de geldende antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

G.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(75)

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Met de standpunten en opmerkingen werd rekening gehouden wanneer dit gerechtvaardigd was.

(76)

Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op zeemleder van oorsprong uit de VRC, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen bestaan in een ad-valoremrecht van 58,9 %,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op zeemleder en gecombineerd gelooid zeemleder, al dan niet in een bepaalde vorm gesneden, met inbegrip van onafgewerkt zeemleder en onafgewerkt gecombineerd gelooid zeemleder, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 4114 10 10 en 4114 10 90, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde producten bedraagt 58,9 %.

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 december 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

N. SYLIKIOTIS


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB L 251 van 14.9.2006, blz. 1.

(3)  PB C 19 van 20.1.2011, blz. 9.

(4)  PB C 270 van 13.9.2011, blz. 6.

(5)  Gegevens van Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(6)  Gegevens van Eurostat.

(7)  Gegevens van Eurostat.

(8)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(9)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(10)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(11)  Gegevens van Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(12)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(13)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(14)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(15)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(16)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(17)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(18)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(19)  Gegevens uit de antwoorden op de vragenlijst.

(20)  Gegevens van Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(21)  Gegevens van Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(22)  Gegevens van Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(23)  Gegevens van Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(24)  Gegevens van Eurostat en antwoorden op de vragenlijst


6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/44


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1154/2012 VAN DE COMMISSIE

van 5 december 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 december 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

55,3

MA

55,8

TN

76,3

TR

72,4

ZZ

65,0

0707 00 05

AL

74,8

JO

174,9

MA

133,1

TR

146,9

ZZ

132,4

0709 93 10

MA

129,9

TR

100,5

ZZ

115,2

0805 10 20

AR

49,7

TR

74,4

ZA

63,7

ZW

52,1

ZZ

60,0

0805 20 10

MA

69,0

ZZ

69,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

71,1

HR

85,6

MA

95,7

TR

78,9

ZZ

82,8

0805 50 10

TR

76,3

ZZ

76,3

0808 10 80

MK

39,0

US

174,2

ZA

136,9

ZZ

116,7

0808 30 90

CN

53,2

TR

112,1

US

160,6

ZZ

108,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/46


BESLUIT EULEX KOSOVO/3/2012 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 4 december 2012

tot benoeming van het hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO

(2012/751/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO (1), en met name artikel 12, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 4 februari 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB tot instelling van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO vastgesteld.

(2)

Op 5 juni 2012 heeft de Raad Besluit 2012/291/GBVB (2) tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB en tot verlenging van EULEX KOSOVO tot en met 14 juni 2014 vastgesteld.

(3)

Ingevolge artikel 12, lid 2, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité gemachtigd om overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag de relevante besluiten te nemen met het oog op het politieke toezicht op en de strategische aansturing van EULEX KOSOVO, met inbegrip van besluiten tot benoeming van het hoofd van de missie.

(4)

Op 20 november 2012 heeft de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid voorgesteld ambassadeur Bernd BORCHARDT te benoemen tot missiehoofd van EULEX KOSOVO tot en met 1 februari 2013,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Ambassadeur Bernd BORCHARDT wordt met ingang van 1 februari 2013 benoemd tot hoofd van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, EULEX KOSOVO.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing tot en met 14 juni 2014.

Gedaan te Brussel, 4 december 2012.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

O. SKOOG


(1)  PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

(2)  PB L 146 van 6.6.2012, blz. 46.


6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/47


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2012

tot verlening van een vergunning aan een laboratorium in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië voor de uitvoering van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 8757)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/752/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking 2000/258/EG van de Raad van 20 maart 2000 houdende aanwijzing van een specifiek instituut dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren (1), en met name artikel 3, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2000/258/EG is het Agence française de sécurité sanitaire des aliments (AFSSA) in Nancy, Frankrijk (sinds 1 juli 2010 geïntegreerd in het Agence nationale de sécurité sanitaire de l’alimentation, de l’environnement et du travail, ANSES) aangewezen als specifiek instituut dat verantwoordelijk is voor de vaststelling van de criteria die nodig zijn voor de normalisatie van de serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren.

(2)

Die beschikking bepaalt ook dat het ANSES de beoordeling van laboratoria in derde landen moet documenteren, die hebben gevraagd om serologische tests te mogen uitvoeren om de doelmatigheid van antirabiësvaccins te controleren.

(3)

De bevoegde autoriteit van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft een aanvraag ingediend tot erkenning van het laboratorium voor rabiës van het Veterinair Instituut in dat derde land voor het uitvoeren van dergelijke serologische tests. Deze aanvraag wordt ondersteund door een gunstig verslag van het ANSES van 3 september 2012 over de beoordeling van dat laboratorium.

(4)

Dat laboratorium moet daarom worden erkend voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Beschikking 2000/258/EG wordt het volgende laboratorium erkend voor het uitvoeren van serologische tests om de doelmatigheid van antirabiësvaccins bij honden, katten en fretten te controleren:

Laboratory for rabies of the Veterinary Institute

Faculty of Veterinary Medicine

Lazar Pop-Trajkov 5-7

1000 Skopje

De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 december 2012.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 79 van 30.3.2000, blz. 40.


6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/48


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 december 2012

tot wijziging van bijlage I bij Beschikking 2009/177/EG wat betreft bewakingsprogramma’s voor Finland en het Verenigd Koninkrijk en de ziektevrije status van Finland en het Verenigd Koninkrijk voor bepaalde ziekten bij waterdieren

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 8758)

(Voor de EER relevante tekst)

(2012/753/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (1), en met name artikel 44, lid 1, eerste alinea, en artikel 49, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2009/177/EG van de Commissie van 31 oktober 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad wat betreft bewakings- en uitroeiingsprogramma’s en de ziektevrije status van lidstaten, gebieden en compartimenten (2) bevat een lijst van lidstaten, gebieden en compartimenten waarvoor goedgekeurde bewakingsprogramma’s gelden ten aanzien van een of meer van de in bijlage IV, deel II, bij Richtlijn 2006/88/EG vermelde niet-exotische ziekten. Die beschikking bevat ook een lijst van lidstaten, gebieden en compartimenten die vrij zijn verklaard van een of meer van die ziekten.

(2)

Bijlage I, deel B, bij Beschikking 2009/177/EG bevat de lijst van lidstaten, gebieden en compartimenten waarvoor goedgekeurde uitroeiingsprogramma’s gelden en deel C van die bijlage bevat de lijst van de lidstaten, gebieden en compartimenten die vrij zijn verklaard van een of meer niet-exotische ziekten.

(3)

Finland heeft bij de Commissie stukken ingediend waaruit blijkt dat de gemeenten Uusikaupunki, Pyhäranta en Rauma vrij zijn van virale hemorragische septikemie (VHS).

(4)

Het Verenigd Koninkrijk heeft bij de Commissie stukken ingediend waaruit blijkt dat de zuidwestelijke Shetlandeilanden vrij zijn van infectieuze zalmanemie (ISA).

(5)

De delen B en C van bijlage I bij Beschikking 2009/177/EEG moeten bijgevolg worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De delen B en C van bijlage I bij Beschikking 2009/177/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 december 2012.

Voor de Commissie

Tonio BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.

(2)  PB L 63 van 7.3.2009, blz. 15.


BIJLAGE

Bijlage I bij Beschikking 2009/177/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel B wordt vervangen door:

DEEL B

Lidstaten, gebieden en compartimenten waarvoor goedgekeurde uitroeiingsprogramma’s gelden

Ziekte

Lidstaat

ISO-code

Geografische begrenzing van het gebied waarvoor een uitroeiingsprogramma geldt (lidstaat, gebieden of compartimenten)

Virale hemorragische septikemie (VHS)

Denemarken

DK

De volgende stroomgebieden: Tim Å, Hover Å, Heager Å, Velling Å, Skjern Å, Hemmet Mølle Bæk, Lydum Å, Kongeå, Kolding Å, Vejle Å en Holmsland Klit.

Finland

FI

De provincie Åland

Infectieuze hematopoëtische necrose (IHN)

 

 

 

Koiherpesvirus (KHV)

Duitsland

DE

De deelstaat Saksen”

Besmetting met Marteilia refringens

 

 

 

Besmetting met Bonamia ostreae

 

 

 

White spot disease

 

 

 

2)

Deel C wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding voor Finland betreffende de virale hemorragische septikemie (VHS), wordt vervangen door:

„Finland

FI

Alle continentale en kustgebieden op Fins grondgebied, met uitzondering van de provincie Åland”

b)

in het deel voor het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot infectieuze zalmanemie (ISA) worden de woorden „met uitzondering van de zuidwestelijke Shetlandeilanden” geschrapt.


6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/50


BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 29 november 2012

inzake de goedkeuring met betrekking tot de omvang van de muntenuitgifte in 2013

(ECB/2012/26)

(2012/754/EU)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid artikel 128, lid 2,

Overwegende:

(1)

De Europese Centrale Bank (ECB) heeft vanaf 1 januari 1999 het alleenrecht de omvang van de uitgifte van munten door de lidstaten die de euro als munt hebben goed te keuren.

(2)

De lidstaten die de euro als munt hebben, hebben hun schattingen van de omvang van de uitgifte van euromunten in 2013, voorzien van een toelichting betreffende de gevolgde schattingsmethodologie, ter goedkeuring aan de ECB voorgelegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring met betrekking tot de omvang van de uitgifte van euromunten in 2013

De ECB keurt hierbij de omvang van de uitgifte van euromunten in 2013 door de lidstaten die de euro als munt hebben, zoals in onderstaande tabel beschreven, goed:

(miljoen EUR)

 

Uitgifte van munten bestemd voor de circulatie en uitgifte van munten voor verzamelaars (niet bestemd voor de circulatie) in 2013

België

149,9

Duitsland

758,0

Estland

10,1

Ierland

48,4

Griekenland

8,9

Spanje

230,0

Frankrijk

300,0

Italië

101,5

Cyprus

7,1

Luxemburg

40,0

Malta

8,1

Nederland

63,8

Oostenrijk

253,0

Portugal

17,2

Slovenië

15,0

Slowakije

21,4

Finland

60,0

Artikel 2

Slotbepaling

Dit besluit is gericht tot de lidstaten die de euro als munt hebben.

Gedaan te Frankfurt am Main, 29 november 2012.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


Rectificaties

6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/51


Rectificatie van Besluit 2011/181/EU van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 15 oktober 2010 betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de Euro-mediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds

( Publicatieblad van de Europese Unie L 79 van 25 maart 2011 )

De bekendmaking van Besluit 2011/181/EU dient als nietig te worden beschouwd.


6.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 334/52


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit 2012/729/EU van de Commissie van 23 november 2012 tot wijziging van Beschikking 2008/866/EG inzake noodmaatregelen tot opschorting van de invoer uit Peru van bepaalde tweekleppige weekdieren bestemd voor menselijke consumptie, wat de toepassingsperiode betreft

( Publicatieblad van de Europese Unie L 327 van 27 november 2012 )

Bladzijde 56, titel:

in plaats van:

te lezen: