ISSN 1977-0758

doi:10.3000/19770758.L_2012.314.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 314

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

55e jaargang
14 november 2012


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1061/2012 van de Commissie van 7 november 2012 tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauw in de EU-wateren en internationale wateren van VIII en IX door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

1

 

*

Verordening (EU) nr. 1062/2012 van de Commissie van 7 november 2012 tot vaststelling van een verbod op de visserij op bericyden in de EU-wateren en internationale wateren van III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

3

 

*

Verordening (EU) nr. 1063/2012 van de Commissie van 13 november 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn ( 1 )

5

 

*

Verordening (EU) nr. 1064/2012 van de Commissie van 13 november 2012 tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van snelle tests betreft ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1065/2012 van de Commissie van 13 november 2012 tot verlening van een vergunning voor preparaten van Lactobacillus plantarum (DSM 23375, CNCM I-3235, DSM 19457, DSM 16565, DSM 16568, LMG 21295, CNCM MA 18/5U, NCIMB 30094, VTT E-78076, ATCC PTSA-6139, DSM 18112, DSM 18113, DSM 18114, ATCC 55943 en ATCC 55944) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten ( 1 )

15

 

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1066/2012 van de Commissie van 13 november 2012 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

23

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit 2012/698/GBVB van de Raad van 13 november 2012 betreffende het opzetten van depotcapaciteit voor civiele crisisbeheersingsmissies

25

 

*

Besluit 2012/699/GBVB van de Raad van 13 november 2012 betreffende de ondersteuning door de Unie van de activiteiten van de voorbereidende commissie van de Verdragsorganisatie voor een alomvattend verbod op kernproeven ter versterking van haar toezichts- en verificatiecapaciteit en in het kader van de uitvoering van de strategie van de Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

27

 

*

Besluit 2012/700/GBVB van de Raad van 13 november 2012 in het kader van de Europese veiligheidsstrategie, ter ondersteuning van de uitvoering van het Actieplan van Cartagena voor de periode 2010-2014 dat is aangenomen door de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens van 1997

40

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/1


VERORDENING (EU) Nr. 1061/2012 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2012

tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauw in de EU-wateren en internationale wateren van VIII en IX door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1225/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten (2) zijn de quota voor 2012 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2012 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2012 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

FS/64/DSS

Lidstaat

Spanje

Bestand

GFB/89-

Soort

Gaffelkabeljauwen (Phycis spp.)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van VIII en IX

Datum

18.10.2012


14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/3


VERORDENING (EU) Nr. 1062/2012 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2012

tot vaststelling van een verbod op de visserij op bericyden in de EU-wateren en internationale wateren van III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1225/2010 van de Raad van 13 december 2010 tot vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor visbestanden van bepaalde diepzeevissoorten (2) zijn de quota voor 2012 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2012 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2012 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, te verplaatsen, over te laden of aan te landen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme Zaken en Visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 336 van 21.12.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

FS/65/DSS

Lidstaat

Spanje

Bestand

ALF/3X14-

Soort

Beryciden (Beryx spp.)

Gebied

EU-wateren en internationale wateren van III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X, XII en XIV

Datum

18.10.2012


14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/5


VERORDENING (EU) Nr. 1063/2012 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2012

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 142/2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (1), en met name artikel 21, lid 6, onder d), en artikel 40, onder b), d) en f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1069/2009 zijn volks- en diergezondheidsvoorschriften vastgesteld voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten om risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid als gevolg van die producten te voorkomen of tot een minimum te beperken. Wol en haar verkregen van dieren die geen tekenen vertoonden van een ziekte die via dat product overdraagbaar is op mens of dier moeten worden aangegeven als categorie 3-materiaal, als bedoeld in artikel 10, onder h) en n), van die verordening.

(2)

Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (2) stelt onder meer uitvoeringsvoorschriften voor het in de handel brengen van wol en haar vast.

(3)

Droge en onbehandelde wol en droog en onbehandeld haar, die van een stevige verpakking zijn voorzien, vormen geen risico voor de verspreiding van een ziekte, mits zij rechtstreeks verzonden worden naar een bedrijf dat afgeleide producten voor gebruik buiten de voederketen produceert of een bedrijf waar tussenhandelingen worden uitgevoerd, onder omstandigheden die de verspreiding van ziekteverwekkers voorkomen. De lidstaten moeten daarom de mogelijkheid hebben om exploitanten die dergelijke onbehandelde wol en dergelijk onbehandeld haar rechtstreeks naar het hierboven bedoelde bedrijf vervoeren, vrij te stellen van de kennisgevingsplicht, als bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009. Artikel 20, lid 4, van Verordening (EU) nr. 142/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Punt B van hoofdstuk VII van bijlage XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011 stelt het eindpunt voor wol en haar vast.

(5)

Artikel 8.5.35 van de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) (3) voorziet in een lijst van procedures voor de inactivering van het mond-en-klauwzeervirus in wol en haar van herkauwers voor industrieel gebruik.

(6)

Daarom moeten de huidige behandelingen voor het in de handel brengen van wol en haar in de EU en voor de invoer ervan uit derde landen, als vastgesteld in artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) nr. 142/2011, worden aangevuld met internationaal erkende procedures voor de inactivering van het mond-en-klauwzeervirus in wol en haar van herkauwers voor industrieel gebruik.

(7)

De lidstaten hebben echter de mogelijkheid om een ander procedé te aanvaarden dat garandeert dat geen onaanvaardbare risico's meer aanwezig zijn na de behandeling van de wol en het haar, inclusief een machinale wasmethode die verschilt van de OIE-normen.

(8)

Onbehandelde wol en onbehandeld haar van herkauwers, bestemd voor de textielindustrie, vormen geen onaanvaardbaar risico voor de diergezondheid, mits zij worden vervaardigd van herkauwers die zijn gehouden in landen of gebieden die zijn opgenomen in de lijst van deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (4) en die vers vlees van herkauwers dat niet is onderworpen aan de daarin vermelde aanvullende garanties A en F naar de Unie mogen uitvoeren.

(9)

Bovendien moet het derde land of gebied van oorsprong van de wol en het haar vrij zijn van mond-en-klauwzeer en, in geval van wol en haar van schapen en geiten, van schapen- en geitenpokken overeenkomstig de algemene basiscriteria van bijlage II bij Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren, tot wijziging van de Richtlijnen 90/426/EEG en 92/65/EEG en tot intrekking van Richtlijn 72/462/EEG (5).

(10)

Om de exploitanten een voldoende breed scala van procedés en procedures te bieden ter beperking van de risico's als gevolg van de handel in en de invoer van wol en haar, moeten aanvullende eisen worden gesteld voor het in de handel brengen van wol en haar, ingevoerd uit derde landen zonder beperkingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 142/2011. Artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) nr. 142/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Voor de duidelijkheid moeten de voorschriften voor de invoer van onbehandelde wol en onbehandeld haar, als vastgesteld in hoofdstuk II, afdeling 1, tabel 2, rij 8, van bijlage XIV bij Verordening (EU) nr. 142/2011 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Varkens zijn vatbaar voor de overdracht van andere ziekten dan mond-en-klauwzeer, met name Afrikaanse varkenspest, die een specifieke behandeling van wol en haar, geproduceerd van varkens, vereisen. Het in de handel brengen en als gevolg daarvan de invoer uit derde landen van wol en haar van varkens moet daarom worden onderworpen aan dezelfde voorwaarden als die voor varkenshaar (varkensborstels). Bijlage XIII, hoofdstuk VII, punt A.2, bij Verordening (EU) nr. 142/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De bijkomende behandelingen voor wol en haar, geproduceerd van andere dieren dan varkens, die direct worden verzonden naar een bedrijf dat afgeleide producten van wol en haar voor de textielindustrie produceert, moeten ook beschikbaar zijn voor exploitanten in de lidstaten. Bijlage XIII, hoofdstuk VII, punt B, bij Verordening (EU) nr. 142/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden aangevuld.

(14)

De invoer in de Unie van onbehandelde wol en onbehandeld haar uit bepaalde derde landen of gebieden daarvan moet worden toegestaan, mits zij aan de nodige vereisten voldoen en vergezeld gaan van een verklaring van de importeur overeenkomstig het model in bijlage IV bij deze verordening. Die verklaring moet worden overgelegd in een van de erkende grensinspectieposten van de Unie, opgenomen in de lijst van bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG van de Commissie van 28 september 2009 tot opstelling van een lijst van erkende grensinspectieposten, tot vaststelling van bepaalde voorschriften voor door veterinaire deskundigen van de Commissie uitgevoerde inspecties en tot vaststelling van de veterinaire eenheden in Traces (6), waar zij in afwijking van artikel 4, lid 4, van Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (7) aan de in artikel 4, lid 3, van die richtlijn bedoelde documentencontroles worden onderworpen.

(15)

Verordening (EU) nr. 142/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 142/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 20, lid 4, wordt vervangen door:

"4.   De bevoegde autoriteit mag de volgende exploitanten vrijstellen van de kennisgevingsplicht van artikel 23, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009:

a)

exploitanten die jachttrofeeën of andere preparaten als bedoeld in bijlage XIII, hoofdstuk VI, voor niet-commerciële of privédoeleinden hanteren of vervaardigen;

b)

exploitanten die voor onderzoek en diagnose bestemde monsters voor educatieve doeleinden hanteren of verwijderen;

c)

exploitanten die droge en onbehandelde wol en droog en onbehandeld haar vervoeren, die van een stevige verpakking zijn voorzien en direct worden verzonden naar een bedrijf dat afgeleide producten voor gebruik buiten de voederketen produceert of een bedrijf waar tussenhandelingen worden uitgevoerd, onder omstandigheden die de verspreiding van ziekteverwekkers voorkomen."

2)

Artikel 25, lid 2, wordt vervangen door:

"2.   Voor het invoeren in en doorvoeren door de Unie van de volgende producten gelden geen veterinairrechtelijke voorschriften:

a)

wol die en haar dat machinaal gewassen is of met een ander procedé is behandeld zodat er geen onaanvaardbare risico's meer aanwezig zijn;

b)

bont dat gedurende minimaal twee dagen gedroogd is bij een omgevingstemperatuur van 18 °C en een vochtigheid van 55 %;

c)

wol en haar, geproduceerd van andere dieren dan varkens, die/dat machinaal gewassen is, waarbij de wol en het haar in een reeks baden van water, zeep en natriumhydroxide of kaliumhydroxide worden ondergedompeld;

d)

wol en haar, geproduceerd van andere dieren dan varkens, die direct worden verzonden naar een bedrijf dat afgeleide producten van wol en haar voor de textielindustrie produceert en die volgens ten minste een van de volgende procedés zijn behandeld:

chemische ontharing met behulp van gebluste kalk of natriumsulfide,

fumigatie in formaldehyde in een hermetisch gesloten kamer gedurende ten minste 24 uur,

industriële zuivering waarbij de wol en het haar worden ondergedompeld in een wateroplosbaar detergens dat op een temperatuur van 60-70 °C wordt gehouden,

opslag, die de reistijd mag omvatten, bij 37 °C gedurende acht dagen, 18 °C gedurende 28 dagen of 4 °C gedurende 120 dagen;

e)

wol en haar die/dat droog is, van een stevige verpakking is voorzien, geproduceerd is van andere dieren dan varkens, bestemd is voor verzending naar een bedrijf dat afgeleide producten van wol en haar voor de textielindustrie produceert en aan alle volgende vereisten voldoet:

i)

de wol/het haar is ten minste 21 dagen vóór de datum van binnenbrengen in de Unie geproduceerd in een derde land of een gebied daarvan, dat:

is opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en dat naar de Unie vers vlees van herkauwers mag uitvoeren, dat niet is onderworpen aan de daarin vermelde aanvullende garanties A en F,

vrij is van mond-en-klauwzeer en, in geval van wol en haar van schapen en geiten, van schapen- en geitenpokken overeenkomstig de algemene basiscriteria van bijlage II bij Richtlijn 2004/68/EG;

ii)

de wol/het haar gaat vergezeld van een verklaring van de importeur, zoals vereist overeenkomstig hoofdstuk 21 van bijlage XV;

iii)

de wol/het haar is door de exploitant voorgelegd aan een van de erkende grensinspectieposten van de Unie, opgenomen in de lijst in bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG, waar de wol/het haar met goed resultaat is onderworpen aan een documentencontrole, uitgevoerd overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 97/78/EG".

3)

De punten 31 en 32 van bijlage I worden vervangen door de tekst in bijlage I bij deze verordening.

4)

Hoofdstuk VII, punt A.2 en punt B van hoofdstuk VII van bijlage XIII wordt gewijzigd overeenkomstig de tekst in bijlage II bij deze verordening.

5)

Hoofdstuk II, afdeling 1, tabel 2, rij 8, van bijlage XIV wordt vervangen door de tekst in bijlage III bij deze verordening.

6)

De tekst in bijlage IV bij deze verordening wordt als bijlage XV toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.

(2)  PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1.

(3)  http://www.oie.int/index.php?id=169&L=0&htmfile=chapitre_1.8.5.htm

(4)  PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1.

(5)  PB L 226 van 25.6.2004, blz. 128.

(6)  PB L 296 van 12.11.2009, blz. 1.

(7)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.


BIJLAGE I

De punten 31 en 32 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 142/2011 worden vervangen door:

"31.   "onbehandelde wol": wol die niet:

a)machinaal is gewassen;b)via looiing is verkregen;c)behandeld is met een ander procedé zodat er geen onaanvaardbare risico's meer aanwezig zijn;d)geproduceerd is van andere dieren dan varkens en die machinaal gewassen is, waarbij de wol in een reeks baden van water, zeep en natriumhydroxide of kaliumhydroxide wordt ondergedompeld; ofe)geproduceerd is van andere dieren dan varkens, bestemd is om direct te worden verzonden naar een bedrijf dat afgeleide producten van wol voor de textielindustrie produceert en volgens ten minste een van de volgende procedés is behandeld:

i)

chemische ontharing met behulp van gebluste kalk of natriumsulfide;

ii)

fumigatie in formaldehyde in een hermetisch gesloten kamer gedurende ten minste 24 uur;

iii)

industriële zuivering waarbij de wol wordt ondergedompeld in een wateroplosbaar detergens dat op een temperatuur van 60-70 °C wordt gehouden;

iv)

opslag, die de reistijd mag omvatten, bij 37 °C gedurende acht dagen, 18 °C gedurende 28 dagen of 4 °C gedurende 120 dagen.

32.   "onbehandeld haar": haar dat niet:

a)machinaal is gewassen;b)via looiing is verkregen;c)behandeld is met een ander procedé zodat er geen onaanvaardbare risico's meer aanwezig zijn;d)geproduceerd is van andere dieren dan varkens en dat machinaal gewassen is, waarbij het haar in een reeks baden van water, zeep en natriumhydroxide of kaliumhydroxide wordt ondergedompeld; ofe)geproduceerd is van andere dieren dan varkens, bestemd is om direct te worden verzonden naar een bedrijf dat afgeleide producten van haar voor de textielindustrie produceert en volgens ten minste een van de volgende procedés is behandeld:

i)

chemische ontharing met behulp van gebluste kalk of natriumsulfide;

ii)

fumigatie in formaldehyde in een hermetisch gesloten kamer gedurende ten minste 24 uur;

iii)

industriële zuivering waarbij het haar wordt ondergedompeld in een wateroplosbaar detergens dat op een temperatuur van 60-70 °C wordt gehouden;

iv)

opslag, die de reistijd mag omvatten, bij 37 °C gedurende acht dagen, 18 °C gedurende 28 dagen of 4 °C gedurende 120 dagen."


BIJLAGE II

Hoofdstuk VII van bijlage XIII bij Verordening (EU) nr. 142/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

de inleidende zin van punt A.2 wordt vervangen door:

"2.

Goederenverkeer van varkenshaar (varkensborstels) en wol en haar van varkens uit gebieden waar Afrikaanse varkenspest een endemische ziekte is, is verboden tenzij het varkenshaar (varkensborstels) en de wol en het haar van varkens:"

2)

Aan punt B wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Wol en haar geproduceerd van andere dieren dan varkens kunnen zonder beperkingen overeenkomstig deze verordening in de handel worden gebracht, als:

a)

zij machinaal zijn gewassen, waarbij de wol en het haar worden ondergedompeld in een reeks baden van water, zeep en natriumhydroxide of kaliumhydroxide; of

b)

zij direct zijn verzonden naar een bedrijf dat afgeleide producten van wol en haar voor de textielindustrie produceert en deze wol en dit haar ten minste een van de volgende behandelingen hebben ondergaan:

i)

chemische ontharing met behulp van gebluste kalk of natriumsulfide;

ii)

fumigatie in formaldehyde in een hermetisch gesloten kamer gedurende ten minste 24 uur;

iii)

industriële zuivering waarbij de wol en het haar worden ondergedompeld in een wateroplosbaar detergens dat op een temperatuur van 60-70 °C wordt gehouden;

iv)

opslag, die de reistijd mag omvatten, bij 37 °C gedurende acht dagen, 18 °C gedurende 28 dagen of 4 °C gedurende 120 dagen."


BIJLAGE III

Hoofdstuk II, afdeling 1, tabel 2, rij 8, van bijlage XIV bij Verordening (EU) nr. 142/2011 wordt vervangen door:

„8

Onbehandelde wol en onbehandeld haar, geproduceerd van andere dieren dan varkens

Categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10, onder h) en n).

1)

De droge onbehandelde wol en het droge onbehandelde haar moeten

a)

van een stevige verpakking zijn voorzien; en

b)

rechtstreeks verzonden worden naar een bedrijf dat afgeleide producten voor gebruik buiten de voederketen produceert of een bedrijf waar tussenhandelingen worden uitgevoerd, onder omstandigheden die de verspreiding van ziekteverwekkers voorkomen.

1)

Alle derde landen.

(1)

Voor de invoer van onbehandelde wol en onbehandeld haar is geen gezondheids-certificaat vereist.

2)

De wol en het haar zijn wol en haar als bedoeld in artikel 25, lid 2, onder e).

2)

Derde land of gebied daarvan

a)

dat is opgenomen in de lijst in deel 1 van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 206/2010 en dat naar de Unie vers vlees van herkauwers mag uitvoeren, dat niet is onderworpen aan de daarin vermelde aanvullende garanties A en F; en

b)

dat vrij is van mond-en-klauwzeer en, in geval van wol en haar van schapen en geiten, van schapen- en geitenpokken overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2004/68/EG van de Raad.

(2)

Een verklaring van de importeur overeenkomstig hoofdstuk 21 van bijlage XV is vereist.”


BIJLAGE IV

Het volgende hoofdstuk 21 wordt toegevoegd aan bijlage XV bij Verordening (EU) nr. 142/2011:

„HOOFDSTUK 21

Modelverklaring

Verklaring van de importeur van onbehandelde wol en onbehandeld haar, als bedoeld in artikel 25, lid 2, onder e), voor invoer naar de Europese Unie

Image

Image


14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/13


VERORDENING (EU) Nr. 1064/2012 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2012

tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van snelle tests betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 23, eerste alinea, en artikel 23 bis, inleidende zin en onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij dieren. Zij is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan.

(2)

Bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat een lijst van snelle tests die voor het toezicht op TSE’s bij runderen, schapen en geiten zijn goedgekeurd.

(3)

Op 8 mei 2012 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid een advies uitgebracht over de evaluatie van nieuwe snelle TSE-tests, ingediend in het kader van de oproep van de Commissie tot het indienen van blijken van belangstelling 2007/S204-247339 (2). De EFSA heeft in dit advies aanbevolen dat de test Prionics - Check PrioSTRIP SR (visueel afleesprotocol) wordt goedgekeurd als snelle test voor de opsporing van TSE's in het centrale zenuwstelsel van kleine herkauwers.

(4)

Daarom moeten de lijsten van de voor het toezicht op TSE's bij kleine herkauwers goedgekeurde snelle tests, als vastgesteld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden gewijzigd.

(5)

Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage X, hoofdstuk C, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt punt 4 vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  PB/S S204 van 23.10.2007, 247339-2007-EN.


BIJLAGE

Punt 4 van hoofdstuk C van bijlage X wordt vervangen door:

"4.   Snelle tests

Voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 3, en artikel 6, lid 1, bedoelde snelle tests worden uitsluitend de volgende methoden gebruikt als snelle tests voor het toezicht op BSE bij runderen:

de immunoblottest op basis van een western-blottingtechniek voor het opsporen van het proteïnase K-resistente fragment PrPRes (Prionics-Check Western-test);

de chemiluminescentie-ELISA-test met een extractiemethode en een ELISA-techniek waarbij een versterkt chemiluminescent reagens wordt gebruikt (Enfer-test en Enfer TSE Kit versie 2.0, geautomatiseerde monstervoorbereiding);

de microplaat-immunoassay voor het opsporen van PrPSc (Enfer TSE versie 3);

de sandwich-immunoassay voor het opsporen van PrPRes (short assay protocol) na denaturatie- en concentratiestappen (Bio-Rad TeSeE SAP snelle test);

de microplaat-immunoassay (ELISA) voor het opsporen van proteïnase K-resistent PrPRes met monoklonale antilichamen (Prionics-Check LIA-test);

de immunoassay met een chemisch polymeer voor selectieve PrP Sc-capture en een monoklonaal detectieantilichaam tegen geconserveerde gebieden van het PrP-molecuul (IDEXX HerdChek BSE-Scrapie Antigen Test Kit, EIA en IDEXX HerdChek BSE-Scrapie Antigen Test Kit, EIA);

de laterale-flow-immunoassay met twee verschillende monoklonale antilichamen om proteïnase K-resistente PrP-fracties op te sporen (Prionics Check PrioSTRIP);

de sandwich-immunoassay met twee verschillende monoklonale antilichamen tegen twee epitopen op grotendeels ontvouwd runder-PrP Sc (Roboscreen Beta Prion BSE EIA Test Kit);

de sandwich-ELISA voor het opsporen van proteïnase K-resistent PrP Sc (Roche Applied Science PrionScreen).

Voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 3, en artikel 6, lid 1, bedoelde snelle tests worden uitsluitend de volgende methoden gebruikt als snelle tests voor het toezicht op TSE’s bij schapen en geiten:

de sandwich-immunoassay voor het opsporen van PrPRes (short assay protocol) na denaturatie- en concentratiestappen (Bio-Rad TeSeE SAP snelle test);

de sandwich-immunoassay voor het opsporen van PrPRes met de TeSeE SAP Sheep/Goat Detection kit na denaturatie- en concentratiestappen met de TeSeE Sheep/Goat Purification kit (Bio-Rad TeSeE-Sheep/Goat snelle test);

de immunoassay met een chemisch polymeer voor selectieve PrP Sc-capture en een monoklonaal detectieantilichaam tegen geconserveerde gebieden van het PrP-molecuul (IDEXX HerdChek BSE-Scrapie Antigen Test Kit, EIA);

de laterale-flow-immunoassay met twee verschillende monoklonale antilichamen om proteïnase K-resistente PrP-fracties op te sporen (snelle test Prionics - Check PrioSTRIP SR, visueel afleesprotocol);

Voor alle snelle tests geldt dat het weefselmonster waarop de test wordt uitgevoerd, moet voldoen aan de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.

Producenten van snelle tests moeten een door het referentielaboratorium van de Europese Unie erkend kwaliteitsborgingssysteem toepassen om te waarborgen dat de prestaties van de test niet veranderen. De producenten moeten de testprotocollen aan het referentielaboratorium van de Europese Unie verstrekken.

Wijzigingen in de snelle tests en de testprotocollen mogen alleen worden aangebracht indien het referentielaboratorium van de Europese Unie van tevoren van de wijziging in kennis is gesteld en constateert dat die wijziging niet van invloed is op de gevoeligheid, specificiteit of betrouwbaarheid van de snelle test. Die constatering wordt aan de Commissie en de nationale referentielaboratoria meegedeeld."


14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1065/2012 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2012

tot verlening van een vergunning voor preparaten van Lactobacillus plantarum (DSM 23375, CNCM I-3235, DSM 19457, DSM 16565, DSM 16568, LMG 21295, CNCM MA 18/5U, NCIMB 30094, VTT E-78076, ATCC PTSA-6139, DSM 18112, DSM 18113, DSM 18114, ATCC 55943 en ATCC 55944) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 10, leden 1 tot en met 4, stelt specifieke bepalingen vast voor de evaluatie van in de Unie als toevoegingsmiddelen voor kuilvoer gebruikte producten op de datum waarop die verordening van toepassing werd.

(2)

Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn de preparaten van Lactobacillus plantarum DSM 23375, CNCM I-3235, DSM 19457, DSM 16565, DSM 16568, LMG 21295, CNCM MA 18/5U, NCIMB 30094, VTT E-78076, ATCC PTSA-6139, DSM 18112, DSM 18113, DSM 18114, ATCC 55943 en ATCC 55944 in het Communautair repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten opgenomen als bestaande producten, behorend tot de functionele groep van toevoegingsmiddelen voor kuilvoer.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 zijn aanvragen ingediend voor de verlening van een vergunning voor de preparaten van Lactobacillus plantarum DSM 23375, CNCM I-3235, DSM 19457, DSM 16565, DSM 16568, LMG 21295, CNCM MA 18/5U, NCIMB 30094, VTT E-78076, ATCC PTSA-6139, DSM 18112, DSM 18113, DSM 18114, ATCC 55943 en ATCC 55944 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor alle diersoorten, waarbij is verzocht die toevoegingsmiddelen in te delen in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en in de functionele groep „toevoegingsmiddelen voor kuilvoer”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij de aanvragen gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 23 mei 2012 (2) geconcludeerd dat, onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden, de preparaten van Lactobacillus plantarum DSM 23375, CNCM I-3235, DSM 19457, DSM 16565, DSM 16568, LMG 21295, CNCM MA 18/5U, NCIMB 30094, VTT E-78076, ATCC PTSA-6139, DSM 18112, DSM 18113, DSM 18114, ATCC 55943 en ATCC 55944 geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu hebben. De preparaten van Lactobacillus plantarum DSM 23375, CNCM I-3235, DSM 19457, DSM 16565, DSM 16568, LMG 21295, CNCM MA 18/5U en NCIMB 30094 kunnen de productie van kuilvoer van alle voedergewassen verbeteren door de conservering van de droge stof te vergroten en de pH te verlagen. Het preparaat van Lactobacillus plantarum VTT E-78076 kan de productie van kuilvoer van gemakkelijk en middelmatig moeilijk in te kuilen materiaal verbeteren door de verlaging van de pH en ammoniakstikstof. De preparaten van Lactobacillus plantarum ATCC PTSA-6139, DSM 18112, DSM 18113, DSM 18114, ATCC 55943 en ATCC 55944 kunnen de productie van kuilvoer van gemakkelijk in te kuilen materiaal verbeteren door het verlagen van de pH en het beperken van het drogestofverlies. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van de preparaten van Lactobacillus plantarum DSM 23375, CNCM I-3235, DSM 19457, DSM 16565, DSM 16568, LMG 21295, CNCM MA 18/5U, NCIMB 30094, VTT E-78076, ATCC PTSA-6139, DSM 18112, DSM 18113, DSM 18114, ATCC 55943 en ATCC 55944 blijkt dat aan de vergunningsvoorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 wordt voldaan. Het gebruik van deze preparaten zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

Aangezien veiligheidsredenen de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden niet vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlening van een vergunning

Voor de in de bijlage gespecificeerde preparaten, die behoren tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „toevoegingmiddelen voor kuilvoer”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Overgangsmaatregelen

De in de bijlage gespecificeerde preparaten en diervoeders die deze preparaten bevatten, welke vóór 4 juni 2013 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die van toepassing waren vóór 4 december 2012 mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt tot de bestaande voorraden zijn opgebruikt.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2012.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  EFSA Journal 2012; 10(6):2732.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg vers materiaal

Categorie: technologische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: toevoegingsmiddelen voor kuilvoer

1k20716

Lactobacillus plantarum (DSM 23375)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (DSM 23375) met ten minste 2 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (DSM 23375)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 1 × 108 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20717

Lactobacillus plantarum (CNCM I-3235)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (CNCM I-3235) met ten minste 5 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (CNCM I-3235)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 2 × 107 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20718

Lactobacillus plantarum (DSM 19457)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (DSM 19457) met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (DSM 19457)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 5 × 107 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20719

Lactobacillus plantarum (DSM 16565)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (DSM 16565) met ten minste 5 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (DSM 16565)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 1 × 108 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20720

Lactobacillus plantarum (DSM 16568)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (DSM 16568) met ten minste 5 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (DSM 16568)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 1 × 108 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20721

Lactobacillus plantarum (LMG 21295)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (LMG 21295) met ten minste 5 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (LMG 21295)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 1 × 108 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20722

Lactobacillus plantarum (CNCM MA 18/5U)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (CNCM MA 18/5U) met ten minste 2 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (CNCM MA 18/5U)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegings-middel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 1 × 108 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20723

Lactobacillus plantarum (NCIMB 30094)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (NCIMB 30094) met ten minste 5 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (NCIMB 30094)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 1 × 109 CFU/kg vers materiaal.

3.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20724

Lactobacillus plantarum (VTT E-78076)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (VTT E-78076) met ten minste 1 × 1011 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (VTT E-78076)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

 

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 1 × 109 CFU/kg vers materiaal.

3.

Het toevoegingsmiddel moet worden gebruikt in gemakkelijk en middelmatig moeilijk in te kuilen materiaal (2).

4.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20725

Lactobacillus plantarum (ATCC PTSA-6139)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (ATCC PTSA-6139) met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (ATCC PTSA-6139)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 2 × 107 CFU/kg vers materiaal.

3.

Het toevoegingsmiddel moet worden gebruikt in gemakkelijk in te kuilen materiaal (3).

4.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20726

Lactobacillus plantarum (DSM 18112)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (DSM 18112) met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (DSM 18112)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 5 × 106 CFU/kg vers materiaal.

3.

Het toevoegingsmiddel moet worden gebruikt in gemakkelijk in te kuilen materiaal (3).

4.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20727

Lactobacillus plantarum (DSM 18113)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (DSM 18113) met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (DSM 18113)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 2 × 107 CFU/kg vers materiaal.

3.

Het toevoegingsmiddel moet worden gebruikt in gemakkelijk in te kuilen materiaal (3).

4.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20728

Lactobacillus plantarum (DSM 18114)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (DSM 18114) met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (DSM 18114)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 2 × 107 CFU/kg vers materiaal.

3.

Het toevoegingsmiddel moet worden gebruikt in gemakkelijk in te kuilen materiaal (3).

4.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20729

Lactobacillus plantarum (ATCC 55943)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (ATCC 55943) met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (ATCC 55943)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 2 × 107 CFU/kg vers materiaal.

3.

Het toevoegingsmiddel moet worden gebruikt in gemakkelijk in te kuilen materiaal (3).

4.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022

1k20730

Lactobacillus plantarum (ATCC 55944)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Bereiding van Lactobacillus plantarum (ATCC 55944) met ten minste 1 × 1010 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof

Lactobacillus plantarum (ATCC 55944)

 

Analysemethode  (1)

Kwantificering in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: spreidplaatmethode onder gebruikmaking van MRS-agar (EN 15787)

Identificatie in het toevoegingsmiddel voor diervoeding: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Alle diersoorten

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur en de houdbaarheid vermelden.

2.

Minimumdosis van het toevoegingsmiddel indien niet gecombineerd met andere micro-organismen als toevoegingsmiddel voor kuilvoer: 5 × 106 CFU/kg vers materiaal.

3.

Het toevoegingsmiddel moet worden gebruikt in gemakkelijk in te kuilen materiaal (3).

4.

Voor de veiligheid: er wordt aanbevolen om tijdens de hantering gebruik te maken van ademhalingsbescherming en handschoenen.

4 december 2022


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het referentielaboratorium: http://irmm.jrc.ec.europa.eu/EURLs/EURL_feed_additives/Pages/index.aspx

(2)  Gemakkelijk in te kuilen voedergewassen: > 3 % oplosbare koolhydraten in vers materiaal (bv. hele maisplanten, raaigras, dravik en suikerbietenpulp). Middelmatig moeilijk in te kuilen voedergewassen: 1,5-3,0 % oplosbare koolhydraten in vers materiaal (bv. weidegras, zwenkgras of voorgedroogde alfalfa). Verordening (EG) nr. 429/2008 van de Commissie (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 1).

(3)  Gemakkelijk in te kuilen voedergewassen: > 3 % oplosbare koolhydraten in vers materiaal (bv. hele maisplanten, raaigras, dravik en suikerbietenpulp). Verordening (EG) nr. 429/2008.


14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/23


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1066/2012 VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2012

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (2), en met name artikel 136, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XVI, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

De forfaitaire invoerwaarde wordt elke dag berekend overeenkomstig artikel 136, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, met inachtneming van de variabele gegevens voor die dag. Bijgevolg moet deze verordening in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 november 2012.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

José Manuel SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

37,9

MA

45,8

MK

30,8

TR

50,7

ZZ

41,3

0707 00 05

AL

42,6

EG

140,2

MK

37,4

TR

83,8

ZZ

76,0

0709 93 10

TR

112,4

ZZ

112,4

0805 20 10

ZA

158,8

ZZ

158,8

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

39,9

PE

42,6

TR

78,3

ZA

34,7

ZZ

48,9

0805 50 10

AR

57,4

TR

82,6

ZA

91,4

ZZ

77,1

0806 10 10

BR

273,9

LB

256,9

PE

264,2

TR

164,0

US

301,5

ZZ

252,1

0808 10 80

CA

157,0

CL

151,5

CN

83,7

MK

25,2

NZ

150,3

ZA

143,6

ZZ

118,6

0808 30 90

CN

50,0

TR

105,8

ZZ

77,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


BESLUITEN

14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/25


BESLUIT 2012/698/GBVB VAN DE RAAD

van 13 november 2012

betreffende het opzetten van depotcapaciteit voor civiele crisisbeheersingsmissies

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 26, artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft in 2004 zijn goedkeuring gehecht aan het civiel hoofddoel 2008, waarin was bepaald dat de Unie in staat moet zijn om „binnen 5 dagen na goedkeuring van het crisisbeheersingsconcept door de Raad te besluiten om een missie van start te doen gaan” en dat „specifieke civiele vermogens van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) binnen 30 dagen na het besluit om de missie te sturen, inzetbaar moeten zijn”.

(2)

Nadat het civiel hoofddoel 2008 was goedgekeurd, vormden de vaststelling van het civiel hoofddoel 2010 door de Raad in november 2007 en zijn door de Europese Raad in december 2008 onderschreven Verklaring over versterking van vermogens, een verdere politieke impuls om snelle civiele inzetbaarheid aan te pakken.

(3)

Om duurzaam en kostenefficiënt snel inzetbaar te zijn, is het nodig depotcapaciteit voor civiele crisisbeheersingsmissies op te zetten. Een studie heeft aangetoond dat depotcapaciteit bruikbaar is als doeltreffend instrument voor de opslag van middelen om de voor civiele crisisbeheersingsmissies benodigde fysieke goederen snel in te kunnen zetten.

(4)

In januari 2010 is een tijdelijke oplossing gevonden voor de opslag van goederen voor civiele crisisbeheersingsmissies; deze bestond eruit overbodig materieel in de gebouwen van politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina op te slaan. Op dit moment wordt materieel voor een nieuwe missie van 200 man personeel ook in die gebouwen opgeslagen. Vanwege de tijdelijke aard van deze regeling moet echter een oplossing voor de langere termijn worden gevonden.

(5)

Overeenkomstig de commandostructuur van civiele crisisbeheersingsmissies moet de civiele operationele commandant, in samenwerking met de Commissie, ervoor kunnen zorgen dat aan de vereisten voor snelle inzetbaarheid en de operationele behoeften van de civiele crisisbeheersingsmissies wordt voldaan.

(6)

Hiertoe heeft de Raad in zijn conclusies over EVDB van 17 november 2009 benadrukt dat permanente depotcapaciteit voor nieuw en bestaand strategisch materieel van vitaal belang is om materieel voor nieuwe en lopende missies snel in te kunnen zetten, alsmede voor degelijk financieel beheer. Een dergelijk depot moet tot stand komen via een aanbestedingsprocedure die uitmondt in een overeenkomst tussen de Commissie en de depotbeheerder. De Commissie heeft in samenwerking met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) een passend beschrijving van de opdracht voor de aanbestedingsprocedure voorbereid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

1.   Ten behoeve van de snelle inzet van materieel voor huidige en toekomstige civiele crisisbeheersingsmissies vergroot de Unie haar capaciteiten, en beoogt met name snel en voortdurend toegang tot essentiële middelen te verzekeren.

2.   Daartoe neemt de Unie passende maatregelen om de inzet en het functioneren van haar lopende en toekomstige civiele crisisbeheersingsmissies te verbeteren door een depot op te zetten met de capaciteit om nieuw en gebruikt materieel voor dergelijke missies op te slaan.

Artikel 2

Opzet van een depot

1.   Teneinde de in artikel 1 genoemde doelstellingen te bereiken, wordt een depot opgezet. Het wordt in een lidstaat geplaatst en wordt beheerd overeenkomstig de in lid 2 bedoelde overeenkomst en beschrijving van de opdracht.

2.   De Commissie sluit een overeenkomst die een beschrijving van de opdracht bevat met een overeenkomstig de toepasselijke aanbestedingsprocedures en in nauwe samenwerking met de EDEO geselecteerde depotbeheerder.

Artikel 3

Uitvoering

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („hoge vertegenwoordiger”) is belast met de uitvoering van dit besluit.

2.   De Commissie en de civiele operationele commandant komen een gedetailleerde regeling overeen voor de uitvoering van dit besluit, met inbegrip van de beschrijving van de opdracht voor het depot. Deze regeling laat de respectieve rollen van de Commissie en de civiele operationele commandant in civiele crisisbeheersingsmissies onverlet. De civiele operationele commandant heeft in het bijzonder toegang tot het depot om technisch en operationeel toezicht uit te oefenen, teneinde de inzetcapaciteit en het correcte functioneren van civiele crisisbeheersingsmissies te verzekeren. De civiele operationele commandant beoordeelt ook de technische geschiktheid van gebruikte middelen voor opslag en toekomstig gebruik, en deelt mede of opgeslagen materieel moet worden hersteld of vervangen.

Artikel 4

Financiële regelingen

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van dit besluit bedraagt 4 312 234 EUR voor de duur van de in artikel 2, lid 2, bedoelde overeenkomst.

2.   De financiering van de in lid 1 bedoelde uitgaven wordt beheerd overeenkomstig de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie, waaronder het beginsel van goed financieel beheer.

Artikel 5

Verslaglegging

1.   De hoge vertegenwoordiger brengt de Raad tweemaal per jaar verslag uit over de uitvoering van dit besluit.

2.   De Commissie informeert de Raad over de financiële aspecten van het functioneren van het depot.

Artikel 6

Herziening

Dit besluit wordt uiterlijk eind 2014 herzien. Deze herziening beoordeelt het nut, de doeltreffendheid en de kostenefficiëntie van het depot in de context van andere beheersmechanismen van middelen voor civiele crisisbeheersingsmissies.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 13 november 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

V. SHIARLY


14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/27


BESLUIT 2012/699/GBVB VAN DE RAAD

van 13 november 2012

betreffende de ondersteuning door de Unie van de activiteiten van de voorbereidende commissie van de Verdragsorganisatie voor een alomvattend verbod op kernproeven ter versterking van haar toezichts- en verificatiecapaciteit en in het kader van de uitvoering van de strategie van de Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 26, lid 2, en artikel 31, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens („de strategie”) aangenomen, met in hoofdstuk III een lijst van maatregelen die zowel in de Unie als in derde landen moeten worden getroffen ter bestrijding van dergelijke verspreiding.

(2)

De Unie geeft momenteel actief uitvoering aan de strategie en aan de in hoofdstuk III ervan genoemde maatregelen, met name door het verlenen van financiële steun aan specifieke projecten die worden uitgevoerd door multilaterale instellingen, zoals het voorlopige technisch secretariaat (PTS) van de Verdragsorganisatie voor een alomvattend verbod op kernproeven (CTBTO).

(3)

Op 17 november 2003 heeft de Raad Gemeenschappelijk Standpunt 2003/805/GBVB betreffende de universalisering en versterking van multilaterale overeenkomsten op het gebied van de non-proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor (1) aangenomen. Dat gemeenschappelijk standpunt roept er onder meer toe op te streven naar ondertekening en ratificatie van het Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT).

(4)

De staten die het CTBT hebben ondertekend, hebben besloten een voorbereidende commissie met handelingsbekwaamheid en met de status van internationale organisatie op te richten die, in afwachting van de oprichting van de CTBTO, tot taak heeft voor de uitvoering van het CTBT te zorgen.

(5)

Een spoedige inwerkingtreding en universalisering van het CTBT en de versterking van het systeem voor toezicht en verificatie van de voorbereidende commissie van de CTBTO zijn belangrijke doelstellingen van de strategie. Met de kernproeven die de Democratische Volksrepubliek Korea in oktober 2006 en mei 2009 heeft uitgevoerd, is in dit verband nogmaals benadrukt hoe belangrijk het is dat het CTBT spoedig in werking treedt en dat het systeem voor toezicht en verificatie van de CTBTO versneld moet worden opgebouwd en versterkt.

(6)

De voorbereidende commissie van de CTBTO gaat na hoe zij haar verificatiestelsel het best kan versterken, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van capaciteiten op het gebied van het toezicht op edelgassen en door inspanningen om de staten die het CTBT ondertekend hebben volledig te betrekken bij de uitvoering van de verificatieregeling.

(7)

In het kader van de uitvoering van de strategie heeft de Raad drie gemeenschappelijke optredens en één besluit vastgesteld betreffende de ondersteuning van activiteiten van de voorbereidende commissie van de CTBTO, namelijk Gemeenschappelijk Optreden 2006/243/GBVB (2) betreffende opleiding en capaciteitsopbouw voor verificatie, en Gemeenschappelijk Optreden 2007/468/GBVB (3), Gemeenschappelijk Optreden 2008/588/GBVB (4) en Besluit 2010/461/GBVB (5) ter versterking van de toezichts- en verificatiecapaciteit van de voorbereidende commissie van de CTBTO.

(8)

Deze steun van de Unie moet worden voortgezet.

(9)

De voorbereidende commissie van de CTBTO, die op basis van de unieke deskundigheid en capaciteiten waarover zij beschikt via het netwerk van het Internationaal Toezichtsysteem (IMS) (met meer dan 280 installaties in 85 landen) en het Internationaal Datacentrum, en derhalve de enige internationale organisatie is die bij machte is dit besluit uit te voeren en daarvoor over de vereiste legitimiteit beschikt, moet met de technische uitvoering van dit besluit worden belast. De door de Unie ondersteunde projecten kunnen alleen worden gefinancierd door een buitenbegrotelijke bijdrage aan de voorbereidende commissie van de CTBTO,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Om te zorgen voor een continue en praktische uitvoering van enkele onderdelen van de strategie steunt de Unie de activiteiten van de voorbereidende commissie van de CTBTO met betrekking tot de volgende doelstellingen:

a)

versterking van de capaciteiten van het systeem voor toezicht en verificatie van het CTBT, ook op het gebied van de opsporing van radionucliden;

b)

vergroting van de capaciteiten van de staten die het CTBT hebben ondertekend om hun verificatietaken in het kader van het CTBT te vervullen, en om volledig profijt te trekken van de deelname aan de regelingen uit hoofde van het verdrag.

2.   De door de Unie te steunen projecten hebben de volgende specifieke doelstellingen:

a)

technische steun verlenen aan landen in Oost-Europa, Latijns-Amerika en het Caribische gebied, Zuidoost-Azië, de Stille Zuidzee en het Verre Oosten, opdat zij volledig kunnen deelnemen en bijdragen aan het CTBT-systeem voor toezicht en verificatie;

b)

steun verlenen aan het Internationaal Toezichtsysteem met als doel de opsporing van mogelijke kernexplosies, in het bijzonder middels steun aan geselecteerde bijstations voor seismische metingen en achtergrondmeting van radioactief xenon en mitigatie;

c)

de verificatiecapaciteiten van de voorbereidende commissie van de CTBTO versterken op het gebied van inspecties ter plaatse, in het bijzonder door het ondersteunen van de voorbereiding en de uitvoering van de komende geïntegreerde oefening op het terrein;

d)

steun verlenen aan de aanprijzing van het CTBT en de duurzaamheid op de lange termijn van de verificatieregeling ervan via het initiatief voor capaciteitsontwikkeling dat is gericht op geselecteerde, wereldwijd aangeboden opleidings- en onderwijsprogramma's door de voorbereidende commissie van de CTBTO.

Deze projecten worden uitgevoerd ten behoeve van alle staten die het CTBT hebben ondertekend.

In de bijlage staat een nadere omschrijving van bovenbedoelde projecten.

Artikel 2

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („de hoge vertegenwoordiger”) is belast met de uitvoering van dit besluit.

2.   De technische uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten wordt toevertrouwd aan de voorbereidende commissie van de CTBTO. De voorbereidende commissie verricht haar taken onder de verantwoordelijkheid van de hoge vertegenwoordiger. De hoge vertegenwoordiger treft daartoe de nodige regelingen met de voorbereidende commissie van de CTBTO.

Artikel 3

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten bedraagt 5 185 028 EUR.

2.   Voor het beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven gelden de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de begroting van de Unie.

3.   De Commissie houdt toezicht op het correcte beheer van het in lid 1 bedoelde financieel referentiebedrag. Daartoe sluit zij een financieringsovereenkomst met de voorbereidende commissie van de CTBTO. In die financieringsovereenkomst wordt bepaald dat de voorbereidende commissie van de CTBTO ervoor zorg draagt dat de bijdrage van de Unie zichtbaar is in een mate die overeenstemt met de omvang ervan.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van moeilijkheden die zich daarbij voordoen en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

1.   De hoge vertegenwoordiger brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van de geregelde verslagen die worden opgesteld door de voorbereidende commissie van de CTBTO. Deze verslagen zullen de basis vormen voor de evaluatie door de Raad.

2.   De Commissie geeft informatie over de financiële aspecten van de uitvoering van de in artikel 1, lid 2, bedoelde projecten.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt 24 maanden na de sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde financieringsovereenkomst, of zes maanden na de datum waarop het in werking is getreden indien voor die tijd geen financieringsovereenkomst is gesloten.

Gedaan te Brussel, 13 november 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

V. SHIARLY


(1)  PB L 302 van 20.11.2003, blz. 34.

(2)  PB L 88 van 25.3.2006, blz. 68.

(3)  PB L 176 van 6.7.2007, blz. 31.

(4)  PB L 189 van 17.7.2008, blz. 28.

(5)  PB L 219 van 20.8.2010, blz. 7.


BIJLAGE

Steun van de Unie voor de activiteiten van de voorbereidende commissie van de CTBTO tot versterking van diens toezichts- en verificatiecapaciteit, ter verbetering van de vooruitzichten op een spoedige inwerkingtreding en ter ondersteuning van de universalisering van het CTBT en in het kader van de uitvoering van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

1.   INLEIDING

De opbouw van een goed werkend systeem voor toezicht en verificatie van de voorbereidende commissie van de CTBTO („de voorbereidende commissie”) is een cruciaal element in de voorbereiding van de uitvoering van het CTBT, zodra dat verdrag in werking zal zijn getreden. De ontwikkeling van de capaciteiten van de voorbereidende commissie op het gebied van toezicht op edelgassen levert een belangrijk instrument op waarmee kan worden beoordeeld of een waargenomen explosie een kernexplosie is. Voorts hangen de operabiliteit en de prestaties van het systeem voor toezicht en verificatie van de CTBT af van de bijdragen van alle staten die het CTBT hebben ondertekend. Daarom is het van belang de staten die het CTBT hebben ondertekend de gelegenheid te geven volledig deel te nemen en bij te dragen aan het systeem voor toezicht en verificatie van het CTBT. Het werk dat wordt gedaan voor het uitvoeren van dit besluit zal ook van belang zijn voor het verbeteren van het vooruitzicht op een spoedige inwerkingtreding en universalisering van het CTBT.

Het project in dit besluit zal een beduidende bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens.

Daartoe zal de Unie onderstaande zes projecten steunen:

1)

technische bijstand en capaciteitsopbouw verlenen aan de staten die het CTBT hebben ondertekend zodat zij volledig kunnen deelnemen en bijdragen aan de invoering van het verificatiestelsel van de CTBTO;

2)

middels het initiatief voor capaciteitsontwikkeling (CDI) capaciteit ontwikkelen voor toekomstige generaties CTBT-deskundigen;

3)

het atmosferisch transportmodel (ATM) verbeteren;

4)

radioactief xenon kenmerken en mitigeren;

5)

de geïntegreerde oefening op het terrein in 2014 (IFE14) steunen door middel van de ontwikkeling van een geïntegreerde multispectrale array;

6)

betere ondersteuning van gecertificeerde bijstations voor seismische metingen van het Internationaal Toezichtsysteem (IMS).

De vooruitzichten op inwerkingtreding van het CTBT zijn beter geworden dankzij een gunstiger politiek klimaat, wat ook blijkt uit recente nieuwe ondertekeningen en ratificaties van het CTBT, onder meer door Indonesië, een van de staten die vermeld worden in bijlage 2 bij het CTBT. Vanwege deze nieuwe dynamiek moet de komende jaren dringend meer aandacht worden besteed aan het vervolledigen van de verificatieregeling van het CTBT en aan het waarborgen van de inzetbaarheid en de operationele capaciteit ervan en er moet verder worden gewerkt aan de inwerkingtreding en universalisering van het CTBT. De kernproeven die de Democratische Volksrepubliek Korea in oktober 2006 en mei 2009 heeft uitgevoerd, hebben niet alleen aangetoond dat een alomvattend verbod op kernproeven belangrijk is, maar ook dat er voor het toezicht op de naleving van zo’n verbod een goed werkende verificatieregeling nodig is. Een volledig operationele en geloofwaardige verificatieregeling van het CTBT zal de internationale gemeenschap betrouwbare, onafhankelijke middelen aanreiken waarmee erop kan worden toegezien dat dit verbod wordt nageleefd.

Daarnaast zijn de CTBTO-gegevens ook van cruciaal belang voor een tijdige tsunami-waarschuwing en voor het evalueren van de verspreiding van radioactieve emissies na het nucleaire ongeluk in Fukushima in maart 2011.

De steun die aan deze projecten wordt verleend versterkt de doelstellingen van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. De uitvoering van deze complexe projecten zal beduidend bijdragen aan het verbeteren van doeltreffende multilaterale reacties op uitdagingen met betrekking tot veiligheid. Deze projecten zullen met name bevorderlijk zijn voor de doelstellingen van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, in het bijzonder voor de universalisering en versterking van de norm in het CTBT en de verificatieregeling ervan. De voorbereidende commissie bouwt aan een IMS dat ervoor moet zorgen dat er geen enkele kernexplosie onopgemerkt blijft. Gezien haar unieke deskundigheid via een wereldwijd netwerk, met meer dan 280 installaties in 85 landen, en het Internationaal Datacentrum (IDC), is de voorbereidende commissie de enige organisatie die de capaciteit heeft voor het uitvoeren van deze projecten, die alleen kunnen worden gefinancierd door een buitenbegrotelijke bijdrage aan de voorbereidende commissie.

In Gemeenschappelijk Optreden 2006/243/GBVB, Gemeenschappelijk Optreden 2007/468/GBVB, Gemeenschappelijk Optreden 2008/588/GBVB en Besluit 2010/461/GBVB, heeft de Unie steun verleend aan het volgende: de instelling van een opleidingsprogramma van e-leren, de geïntegreerde oefening op het terrein in 2008 in verband met inspecties ter plaatse (OSI), meting en evaluatie van radioactief xenon, technische bijstand aan Afrika, Latijns-Amerika en het Caribische gebied, bijstations voor seismische metingen, het versterken van de samenwerking met de wetenschappelijke wereld en versterking van de capaciteiten voor OSI met de ontwikkeling van een detectiesysteem voor edelgas. De in dit besluit beschreven projecten zijn een voortzetting van voorgaande projecten van Gemeenschappelijke Optredens en van de voortgang die met de uitvoering ervan is geboekt. De in dit besluit beschreven projecten zijn zodanig ontworpen dat overlappingen met Besluit 2010/461/GBVB worden voorkomen. Een aantal van deze projecten bevatten elementen die lijken op activiteiten in het kader van eerdere Gemeenschappelijke Optredens, maar zijn qua inhoudelijk bereik verschillend of zijn gericht op andere ontvangende landen of regio's.

De zes projecten die steun bieden aan de activiteiten van de voorbereidende commissie, zullen worden uitgevoerd en beheerd door het voorlopige technisch secretariaat (PTS) ervan.

2.   BESCHRIJVING VAN DE PROJECTEN

2.1.   Project 1: Technische ondersteuning en capaciteitsopbouw

2.1.1.   Achtergrond

Een van de unieke kenmerken van het CTBT-verificatiestelsel binnen het non-proliferatie- en ontwapeningsbestel is dat er rechtstreeks informatie over de naleving aan de staten die het CTBT ondertekend hebben wordt gezonden. Afgezien van het primaire doel van het CTBT-toezicht- en verificatiesysteem, namelijk verificatie, bewijzen de technologieën en de gegevens van het IMS civiele en overheidsinstellingen grote diensten bij het analyseren van (bijvoorbeeld) aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, explosies onder water, klimaatverandering en tsunami's.

De afgelopen jaren is de belangstelling onder ontwikkelingslanden voor het opzetten van nationale datacentra (NDC's) beduidend toegenomen — het aantal inschrijvers is sedert 2008 met zo'n 36 gestegen — maar toch hebben veel ontwikkelingslanden nog steeds niet volledig toegang tot het CTBT-toezicht- en verificatiesysteem.

Daarom worden er door de voorbereidende commissie extra inspanningen geleverd om het aantal gevestigde NDC's, het aantal beveiligde ondertekenaarsaccounts (Secure Signatory Accounts (SSA's)) en het aantal geautoriseerde gebruikers te doen stijgen. Dit streven is in het bijzonder gericht op de 62 resterende staten die het CTBT ondertekend hebben die nog geen toegang hebben tot IMS-gegevens en IDC-producten (25 in Afrika, 9 in Latijns-Amerika, 6 in het Midden-Oosten en Zuid-Azië, 12 in Zuid-Oost Azië, de Stille Oceaan en het Verre Oosten, 3 in Oost-Europa en 7 in Noord-Amerika en West-Europa). Deze inspanningen zijn gericht op staten die technische steun nodig hebben om hun gebruik van deze gegevens en producten op te voeren.

Ter ondersteuning van de activiteiten van de NDC's moeten de noodzakelijke middelen voor het beheer van het centrum door de ontvangende landen worden geleverd. De inzet van de ontvangende landen is een voorwaarde voor het welslagen van dit project.

Dit project bestaat uit vier complementaire componenten die het toepassingsgebied en de reikwijdte van de capaciteiten van de voorbereidende commissie om capaciteit op te bouwen, zullen doen toenemen. Dit project bouwt op het bestaande netwerk voor het aanbieden van opleiding voor capaciteitsopbouw en uitrusting aan ontwikkelingslanden voort door landen en regio's op te nemen die nog niet dergelijke steun hebben gehad en door het toepassingsgebied uit te breiden tot opleiding over technologieën inzake het monitoren van radionuclide en ATM. Er zal software worden ontwikkeld en gepromoot voor de onmiddellijke verwerking van golfvormgegevens van seismologische, hydroakoestische gegevens en infrageluidsgegevens. Met een nieuw programma van beurzen zullen de uitwisseling van kennis en de samenwerking tussen staten worden verbeterd en het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke samenwerking zullen worden ondersteund door het virtueel centrum voor gegevensonderzoek (virtual Data Exploitation Centre (vDEC)).

2.1.2.   Toepassingsgebied van het project

Dit project bestaat uit onderstaande vier componenten die op geïntegreerde wijze zullen worden uitgevoerd zodat zij elkaar versterken:

1.

Component 1:

Integratie van staten die het CTBT ondertekend hebben in Oost-Europa, Latijns-Amerika en het Caribische gebied, Zuidoost-Azië, de Stille Zuidzee en het Verre Oosten, om volledig deel te kunnen nemen aan en bij te dragen aan de implementatie van het CBTB-verificatiestelsel en aan de respons op rampen en noodsituaties, evenals aan de daarmee verband houdende ontwikkelingen in de wetenschap.

2.

Component 2:

Ontwikkeling en promotie van het software-pakket Seiscomp 3 (SC3) voor nationale datacentra waarmee alle soorten golfvormgegevens onmiddellijk kunnen worden verwerkt.

3.

Component 3:

Ontwikkelen en promoten van een beurzenprogramma voor het verbreden van de kennis en het begrip van de voorbereidende commissie door middel van de kennis en de ervaring van het personeel van NDC's en exploitanten van stations, en voor het helpen bevorderen van de uitwisseling van kennis en de samenwerking tussen landen, met het PTS als coördinator.

4.

Component 4:

Ondersteuning en stimulering van het virtueel centrum voor gegevensonderzoek, dat een platform is voor wetenschappelijk onderzoek en samenwerking met gebruikmaking van IMS-gegevens en IDC-producten.

Component 1:

Deze component is een vervolg op de programma's voor technische bijstand van de voorbereidende commissie en zal de technische bijstand uitbreiden tot andere landen in Latijns-Amerika en het Caribische gebied en twee andere regio's (Oost-Europa en Zuidoost-Azië, de Stille Zuidzee en het Verre Oosten).

Het PTS zal technische deskundigen als adviseur selecteren en leveren die al hun activiteiten zullen coördineren in overleg met en met goedkeuring van het management van het IDC. Deze component bestaat uit onderstaande drie onderdelen:

 

Onderdeel 1: Brede evaluatie: Er zal een evaluatie worden uitgevoerd in mogelijke ontvangende landen met als doel de bekendheid met gegevens en producten van het PTS en het gebruik ervan te evalueren. Dat betekent een evaluatie op kantoor en indien nodig bezoeken aan ontvangende landen, om te zien wat op dit moment de behoeften en percepties zijn en om de bekendheid met gegevens en producten van het PTS te vergroten, met inbegrip van het mogelijke gebruik ervan voor burgerlijke en wetenschappelijke doeleinden. Voorts zullen er contacten worden gelegd met andere daarvoor in aanmerking komende instellingen in ieder land die voordeel kunnen hebben bij het gebruik van gegevens en producten van het PTS. Er wordt, waar nodig, gezorgd voor netwerking tussen de nationale autoriteit en de daarvoor in aanmerking komende instellingen. Wanneer er een NDC bestaat, wordt de status van ieder NDC beoordeeld qua personeel en infrastructuur (ook de computer- en internetinfrastructuur), zodat er prioritaire activiteiten kunnen worden opgezet. Voor een optimaal effect van component 2 zal er bijzondere aandacht worden besteed aan de huidige verspreiding en het huidige gebruik van SC3.

Zo nodig wordt bovenstaande evaluatie aangevuld met regionale workshops. Deze workshops bieden een gelegenheid om de rol en de functies van de nationale datacentra binnen het CTBT-kader uit te leggen en te peilen hoe het staat met de kennis en de behoeften in de deelnemende landen.

 

Onderdeel 2: Opleiding en technische ondersteuning: Er komen regionale opleidingen voor deelnemers uit de instellingen die in onderdeel 1 zijn aangewezen. In deze opleidingen worden technische instructies over gegevens en producten van het PTS gegeven. Tijdens deze opleiding gebruiken de deelnemers programmatuur van het PTS die is geschreven voor NDC's en die gebruikt kan worden voor het opvragen en analyseren van gegevens en producten van het PTS.

Het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot technologieën inzake radionuclide en ATM. Daarnaast zullen sommige landen deel uitmaken van het proefproject van SC3 (zoals omschreven in component 2). Deze opleiding zal ook de gelegenheid bieden om de samenwerking onder het technisch personeel in relevante instellingen in de regio te bevorderen.

Vervolgens zal er uitgebreide technische bijstand worden gegeven voor het selecteren van NDC's om te helpen bij het toepassen van de met de regionale opleiding opgedane ervaring op specifieke NDC's. Deze bijstand wordt toegesneden op de behoeften van het NDC, de vaardigheden van het NDC-personeel en er wordt rekening gehouden met andere bijzonderheden (toepassingsgebieden van de gegevens en producten, talen enz.). De deelnemers installeren en configureren, met hulp van de technische deskundige, NDC-software en stellen een regeling op voor gewone gegevensvergaring, -verwerking en -analyse en voor verslaglegging, al naar gelang wat de nationale autoriteit nodig heeft. Daarnaast krijgen sommige landen, op basis van hun geraamde behoeften, basisuitrusting voor een NDC, zoals computerapparatuur en randapparatuur. Indien er uitrusting wordt geleverd, verzorgt de technische deskundige ook een opleiding over het installeren en onderhouden van en het werken met de uitrusting.

 

Onderdeel 3: Vervolg: Om de verworven vaardigheden te consolideren en/of nog bestaande leemtes op te vullen, wordt er een vervolgbezoek gebracht aan de ontvangende landen om te beoordelen hoe de deelnemers gebruik maken van wat ze tijdens de opleiding in onderdeel 2 hebben geleerd. Doel van deze vervolgbezoeken is ervoor te zorgen dat het plaatselijke technische personeel routinematig gebruik kan maken van gegevens en producten van het PTS.

Deze bezoeken worden toegesneden op de plaatselijke behoeften en vaardigheden, met het oog op duurzaamheid, zodat de activiteiten ook na afloop van dit project doorgaan. Een afsluitend algemeen verslag voor elk ontvangend land wordt het uitgangspunt voor verdere vervolgactiviteiten in elk land.

Net als in Besluit 2010/461/GBVB omvat dit project een groepsopleiding in de regio over het verwerken van IMS-gegevens en het analyseren van producten van het Internationaal Datacentrum (IDC), evenals indien nodig de levering van basisuitrusting. In de mate van het haalbare worden er voor de ontvangende landen waar specifieke behoeften inzake de invoering van NDC's en SSA's en inzake de civiele en wetenschappelijke voordelen van het systeem zijn vastgesteld en geëvalueerd, plannen gemaakt voor aangepaste opleiding en capaciteitsopbouwactiviteiten.

Alle activiteiten in ontvangende landen worden strak gecoördineerd met en gesteund door het PTS, zodat de doeltreffendheid en de duurzaamheid van de opleiding en andere capaciteitsopbouwinspanningen in het kader van dit project worden verzekerd. Daardoor zal tevens worden gewaarborgd dat een en ander afdoende wordt geharmoniseerd met de activiteiten, ondernomen in het kader van eerdere besluiten van de Raad/Gemeenschappelijke Optredens en in het kader van het mandaat van de voorbereidende commissie.

Met inachtneming van deze criteria plant het PTS activiteiten in zoveel mogelijk van de onderstaande staten, nadat het een haalbaarheidsstudie heeft uitgevoerd met aandacht voor de plaatselijke omstandigheden van dat moment:

i)

in Latijns-Amerika en het Caribische gebied: staten op de lijst, die echter niet zijn geselecteerd voor Besluit 2010/461/GBVB (Antigua en Barbuda, Barbados, Bahama's, Belize, Bolivia, Costa Rica, Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Grenada, Guatemala, Guyana, Haïti, Honduras, Jamaica, Panama, Paraguay, Suriname en Uruguay); evenals Brazilië, Chili, Colombia, Cuba, Dominica, Mexico, Nicaragua, Peru, Saint Lucia, Saint Vincent and the Grenadines, Trinidad en Tobago, en Venezuela;

ii)

in Oost-Europa: Albanië, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Estland, Georgië, Hongarije, Letland, Litouwen, Montenegro, Polen, Republiek Moldavië, Roemenië, Servië, Slowakije en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

iii)

in Zuidoost-Azië, de Stille Zuidzee en het Verre Oosten: Brunei Darussalam, Cambodja, Cook-eilanden, Fiji, Kiribati, Democratische Volksrepubliek Laos, Marshalleilanden, Federale Staten van Micronesia, Mongolië, Myanmar, Nauru, Niue, Palau, Papoea-Nieuw-Guinea, Filipijnen, Samoa, Singapore, Salomonseilanden, Thailand, Oost-Timor, Tonga, Tuvalu, Vanuatu en Vietnam.

Component 2: Softwarepakket SC3:

Deze component biedt een gebruikersvriendelijk, open en geïntegreerd platform met SC3, een sofware die in de seismologie reeds veel wordt gebruikt voor tsunami-alarm en respons op noodsituaties, samen met specifieke sofware voor „array processing” (PMCC, Fk) en interactieve evaluatie-instrumenten (geotool, Jade). Deze software sluit goed aan bij wat NDC's nodig hebben qua automatische ontvangst en verwerking van golfvormgegevens, array processing, automatische opstelling van bulletins en interactieve gegevenstoetsing.

Wat betreft capaciteitsontwikkeling geldt dat er reeds een grote gemeenschap van SC3-gebruikers in NDC's en andere instellingen bestaat. Dit geïntegreerde platform zal, wanneer het breed is geïmplementeerd, de gemeenschap van opkomende NDC's aantrekken en hun capaciteitsopbouw bespoedigen. Verder kunnen met SC3 gemakkelijk gegevens tussen NDC's worden uitgewisseld. Het formaat wordt in de internationale gemeenschap veel gebruikt en het gebruik ervan door NDC's en het IDC zou de uitwisseling van gegevens aanzienlijk verbeteren en vereenvoudigen, en ook rechtstreeks (dat kan nu niet met NDC in een afzonderlijk softwarepakket).

Er is al vaak gezegd dat er een sterk verband bestaat tussen een actief NDC en goed functionerende stations. Daarom zou ontwikkeling van het SC3-softwarepakket een aanzienlijke hulp betekenen voor het ondersteunen van bijstations voor seismische metingen. Op de lange termijn zullen de NDC's dankzij de invoering van SC3 zo kunnen worden ontwikkeld dat zij de gegevens van hun station efficiënt gebruiken en permanent operationeel zijn.

Deze component is vooral gericht op softwareontwikkeling en -implementatie, evenals inzet en opleiding.

Een paar proeflanden die instellingen hebben die hebben aangetoond dat zij voldoende technische capaciteit en belangstelling hebben om deel te nemen zullen worden geselecteerd voor inzet en opleiding voor het begin van het project (bijvoorbeeld in Afrika, Oost-Europa, Latijns-Amerika, Zuidoost-Azië, de Stille Zuidzee en het Verre Oosten).

Component 3: Beurzenprogramma:

Het beurzenprogramma heeft tot doel de volgende generatie wetenschappelijk talent op het gebied van het toezicht op kernexplosies te vormen en hun nationale vestiging te steunen, en tegelijkertijd tegemoet te komen aan behoeften van het wetenschappelijk onderzoek die van vitaal belang zijn voor het verbeteren van de huidige CTBT-verificatiecapaciteiten en toepassingen bij het beperken van schade bij rampen en bij geowetenschap.

In de eerste fase van het beurzenprogramma zullen mogelijke partners voor het ontvangen van de bezoekende beursstudenten worden aangewezen. Het PTS zal met dat doel het beurzenprogramma aankondigen, en NDC's, universiteiten en andere mogelijke partners verzoeken aan te geven op welke vaardigheidsgebieden zij beursstudenten kunnen ontvangen. Instellingen die reeds gebruik hebben gemaakt van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/588/GBVB en Besluit 2010/461/GBVB en andere IMS-/IDC-activiteiten zoals technische bijeenkomsten, bijeenkomsten van deskundigen en workshops, en die deskundigheid hebben opgebouwd, worden aangespoord zich aan te melden als ontvangende instellingen.

De beursmogelijkheden zullen door het PTS geadverteerd worden, inclusief de vaardigheidsgebieden die door de ontvangende instellingen worden ondersteund. De kandidaten zal worden verzocht in hun aanmeldingen hun project te beschrijven alsmede de manier waarop het aansluit op de geadverteerde vaardigheden. De kandidaten en voorstellen worden door het PTS geëvalueerd en geselecteerd, mogelijkerwijs met aanpassingen aan de behoeften van het PTS. Iedere beursstudent legt het PTS geregeld een verslag voor met resultaten en feedback. Tijdens bijeenkomsten van deskundigen, de conferentie van de CTBTO van 2013 over wetenschap, technologie en innovatie en soortgelijke bijeenkomsten zal dit project worden toegelicht, zal om deelname worden gevraagd en zullen plaatsen worden aangewezen waar de beursstudenten hun resultaten kunnen tonen. Dit project moet externe deskundigheid gebruiken als vermogensmultiplicator, afgestemd op het beschikbare PTS-personeelsbestand.

Component 4: vDEC

Het vDEC-platform voor de ontwikkeling van hardware en sofware biedt een platform voor wetenschappelijke uitwisseling door onderzoekers die werken aan het verbeteren van de verwerking in het IDC toegang te bieden tot een uitgebreid archief van parametrische, golfvorm- en radionuclidegegevens. Het vDEC biedt ook toegang tot software en testversies van de verwerkingspijplijnen zodat alternatieve modules kunnen worden ingevoegd en getest.

SC3 zal met name in vDEC worden geïmplementeerd tijdens de ontwikkelings- en testfase. Het vDEC biedt een platform voor het integreren van aanvullende gegevens in IMS-gegevens voor het onderzoeken van verbeteringen die uit deze aanvulling voortvloeien. Er zal bijzondere nadruk worden gelegd op het zo nodig beschikbaar stellen van vDEC voor beursstudenten die in het kader van component 3 zijn geselecteerd.

Er zal financiering worden gebruikt voor het aantrekken van deskundigheid voor het verlenen van bijstand aan onderzoekers die vDEC gebruiken, en voor het waarborgen van een goede functionering van het systeem.

2.1.3.   Voordelen en resultaat

Meer ontwikkelde landen worden in staat gesteld hun verificatietaken in het kader van het CTBT te vervullen, en gebruik te maken van IMS-gegevens en IDC-producten. De gerichte opleiding en technische bijstand wordt uitgebreid tot verdere landen in Latijns-Amerika en het Caribische gebied en twee andere regio's (Oost-Europa enerzijds en Zuidoost-Azië, de Stille Zuidzee en het Verre Oosten anderzijds).

Het bereik van gegevenstoepassingen voor capaciteitsopbouw zal worden verbreed door de ontwikkeling en aanprijzing van een geïntegreerd softwareplatform rond SC3. Deze software wordt uitgebreid tot de verwerking van hydroakoestische gegevens en infrageluidsgegevens. Omdat SC3 reeds alom wordt gebruikt en gemakkelijke gegevensuitwisseling mogelijk maakt, zal het een middel worden om veel meer NDC's en andere instellingen te bereiken dan voorheen.

Er zal een beurzenprogramma voor de volgende generatie wetenschappelijk talent op het gebied van het toezicht op kernexplosies worden gestart om hun nationale vestigingen te steunen en tegelijkertijd tegemoet te komen aan wetenschappelijke onderzoeksbehoeften die van vitaal belang zijn voor CTBT-verificatie, evenals civiele en wetenschappelijke toepassingen.

Het vDEC-platform dat een platform biedt voor wetenschappelijke uitwisseling blijft bestaan en wordt uitgebreid met het SC3-platform.

2.2.   Project 2: Capaciteit ontwikkelen voor toekomstige generaties CTBT-deskundigen — het initiatief voor capaciteitsontwikkeling (CDI)

2.2.1.   Achtergrond

Het CDI van 2010 is een belangrijk onderdeel van de opleidings- en onderwijsactiviteiten van de voorbereidende commissie die zijn gericht op het opbouwen en onderhouden van de vereiste capaciteit in de technische, wetenschappelijke, juridische en politieke aspecten van het CTBT en het verificatiestelsel ervan. Het is gebaseerd op de erkenning dat de inwerkingtreding en universalisering van het verdrag en het versterken van het verificatiesysteem afhangen van de actieve en op kennis gebaseerde betrokkenheid van toekomstige generaties van beleidsdeskundigen, juristen en technici, met name uit de ontwikkelingswereld.

2.2.2.   Toepassingsgebied van het project

Aangezien het CTBT nog altijd niet in werking is getreden, is het van groot belang dat de politieke steun voor en de technische deskundigheid in alle aspecten van het CTBT worden gehandhaafd. Met het CDI wordt de beschikbare deskundigheid uitgebreid tot buiten de traditionele belanghebbenden, en zo krijgt de gemeenschap in ruimere zin meer kans om deel te nemen aan het versterken en daadwerkelijk implementeren van de reeds bestaande, multilaterale verificatieregeling van het CTBT.

Het project bestaat uit drie componenten:

1.

Component 1:

Deelname aan bijeenkomsten over „opleiding van de opleiders” in 2013 en 2014.

2.

Component 2:

Deelname van deskundigen uit ontwikkelingslanden aan opleidingen en steun voor gezamenlijke onderzoeksprojecten in het kader van het CDI.

3.

Component 3:

Versterking van het platform voor e-leren en de multimedia-onderwijsinstrumenten van het CDI.

Component 1: Deelname aan bijeenkomsten over „opleiding van de opleiders” in 2013 en 2014

Door middel van de bijeenkomsten over „opleiding van de opleiders” biedt de voorbereidende commissie methodologische sturing aan academici en onderzoeksinstellingen die werken op CTBT-gebieden, waardoor het CTBT in de academische wereld en bij beleidsmakers bekender wordt en beter wordt begrepen. De geboden financiering zal ertoe bijdragen dat vertegenwoordigers van academische instellingen en onderzoeksinstellingen (met nadruk op universiteiten en onderzoeksinstellingen in Europa en de ontwikkelingswereld) die cursussen en opleidingen over het CTBT verzorgen, met name over de wetenschappelijke en technische aspecten ervan, deelnemen.

Deze bijeenkomsten worden in 2013 en 2014 gehouden en zullen worden bijgewoond door docenten en onderzoekers uit alle hoeken van de wereld, ook uit de staten die vermeld worden in bijlage 2 bij het CTBT, die beste praktijken zullen uitwisselen over het onderwijzen van CTBT-stof en zullen worden geschoold in het integreren van CDI-cursusmateriaal in hun lesprogramma's. Tijdens de bijeenkomsten zal ook worden gezocht naar manieren om universiteiten in de doelgroep meer aan het CTBT gerelateerde onderzoeksprojecten te doen uitvoeren, en zullen deelnemers worden aangespoord om studenten aan te wijzen die CDI-cursussen zullen volgen.

Component 2: Deelname van deskundigen uit ontwikkelingslanden aan opleidingen en steun voor gezamenlijke onderzoeksprojecten in het kader van het CDI

—   Deelname aan opleidingscursussen in het kader van het CDI

In aansluiting op het ongeëvenaarde succes van de cursus voortgezette wetenschap van 2011, die door honderden deelnemers telde, onder wie exploitanten van stations, NDC-analisten, diplomaten, studenten en mensen uit het maatschappelijk middenveld, zal de voorbereidende commissie wederom jaarlijkse CTBT-cursussen op wetenschappelijke basis aanbieden. De voorbereidende commissie organiseert in november 2012 een intensieve wetenschappelijke en technologische cursus van twee weken en eind 2013 een soortgelijke cursus. Deze cursussen worden gegeven in Wenen in een speciaal ontworpen onlineleeromgeving, met lezingen via een rechtstreekse videoverbinding voor deelnemers uit de gehele wereld.

De geboden financiering zal ertoe bijdragen dat er per jaar zo'n 15 deskundigen (met nadruk op vrouwen en ontwikkelingslanden) aan wetenschappelijke en technische CDI-cursussen zullen deelnemen.

—   Gezamenlijke onderzoeksprojecten

Met de financiering wordt bijgedragen aan het ondersteunen van gezamenlijke onderzoeksprojecten met betrekking tot het CTBT-verificatiestelsel, via beurzen op basis van verdienste voor doctoraal- en post-doctoraalstudenten uit Europa en ontwikkelingslanden. Dit onderzoek wordt gekoppeld aan bestaande projecten van de voorbereidende commissie.

Component 3: Versterking van het CDI-platform voor e-leren en de multimedia-onderwijsinstrumenten

—   Technische ontwikkeling van het platform voor e-leren:

Financiering zal bijdragen aan de verdere versterking van het platform voor e-leren en aan het ontwerpen en de ontwikkelen van bijkomende multimedia-instrumenten die zullen helpen bij de CDI-doelstellingen, zoals uitvoeringsstrategieën die de beschikbaarheid van CDI-middelen in de ontwikkelingswereld moeten vergroten. De adviseur zal in het bijzonder mogelijkheden verkennen om de CDI-middelen voor mobiele leerplatforms en andere aanvullende educatieve multimedia-instrumenten en promotiemateriaal verder te verbeteren.

—   Ontwikkelen van inhoud voor de middelen van het CDI

De financiering zal bijdragen aan de ontwikkeling van onderwijs- en opleidingsinhoud van het initiatief die zal worden gebruikt om het platform voor e-leren te bevolken en andere multimedia-instrumenten voor het initiatief te maken. Deze aanpak zal ook worden gericht op de integratie van materiaal van het initiatief in nieuwe media en het gebruik van sociale netwerken voor het aanprijzen van het CTBT en de verificatieregeling ervan.

2.2.3.   Voordelen en resultaat

Uit ervaringen met het CDI is gebleken dat er met een betrekkelijk geringe investering, gekoppeld aan een strategische visie, een maximale opbrengst voor de Unie kan worden behaald. Het initiatief beschikt reeds over een infrastructuur en de aanpak is binnen de werkwijze van de voorbereidende commissie geïnstitutionaliseerd, dus kan de voorbereidende commissie met aanvullende financiering lopende projecten verder versterken en meer vernieuwende wegen ontwikkelen om aan een zo breed mogelijke doelgroep opleidingen en onderwijs over het CTBT te bieden.

Het CDI initiatief helpt tevens acties verder die worden genoemd in de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens (MVW). De cursussen en opleidingen van het initiatief ondersteunen inspanningen die gericht zijn op het ontwikkelen en behouden van multilateralisme als de hoeksteen van een doeltreffende strategie tegen de verspreiding van MVW, door middel van het ontwikkelen van capaciteit op juridisch, politiek, wetenschappelijk en technisch terrein. Bovendien zijn contacten met meer belanghebbenden in de internationale gemeenschap over CTBT-aangelegenheden bevorderlijk voor de bewustwording rond het CTBT en voor de universalisering en inwerkingtreding ervan.

2.3.   Project 3: Het atmosferisch transportmodel (ATM) verbeteren

2.3.1.   Achtergrond

Het ATM dat door de voorbereidende commissie wordt gebruikt heeft zijn aanzienlijke nut voor civiele toepassingen reeds bewezen, bijvoorbeeld in de vorm van voorspellingen van de verspreiding van radionucliden uit de kerncentrale van Dai-ichi in 2011.

Het huidige ATM-systeem heeft nu een zeker rijpheid bereikt en verdere verbetering vergt een investering in computerhulpbronnen en deskundigheid. Daarom is met grote belangstelling kennis genomen van de vrijwillige bijdrage van Japan ter ondersteuning van de aankoop van de nieuwe ATM-hardware voor het toekomstige ATM-systeem. Om de voorbereidende commissie te helpen om sneller voordelen te halen uit deze extra computercapaciteit, stelt dit project de voorbereidende commissie in staat om ATM-deskundigen te contracteren als aanvulling op het beperkte personeelsbestand van het ATM-team in het IDC („de ATM-deskundige”).

2.3.2.   Toepassingsgebied van het project

De ATM-deskundige richt zich op het versterken van de ATM-capaciteiten. De taken van de ATM-deskundigen zullen worden toegespitst op het effectiefste gebruik van de door de Japanse bijdrage gefinancierde extra computercapaciteit met als doel een zo nauwkeurig mogelijk model te maken van de verspreiding van radionucliden in bijzondere gevallen. Deze taken worden afgestemd op de missie van de voorbereidende commissie.

De taken omvatten onder meer:

a)

verwerving van kwalitatief hoogwaardige meteorologische velden met hoge resolutie in samenwerking met de meteorologische wereldorganisatie (WMO) en de gespecialiseerde instellingen van de lidstaten ervan;

b)

versterking van de modules die relevant zijn voor radionucliden en specificatie van een optimale configuratie van (een) atmosferisch(e) transportmodel(len);

c)

inventarisering van de behoeften aan ATM-steun voor civiele toepassingen via interacties met externe deskundigen, inclusief samenwerking met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA);

d)

integratie van deze ontwikkelingen in de verbetering van de ATM-ondersteuning voor gebeurtenissen in verband met het CTBT.

De ATM-deskundige heeft dus een gedegen achtergrond in het begrijpen van de atmosferische processen en het transport van radionucliden in het bijzonder, is deskundig op het gebied van digitale weersvoorspelling en verspreiding, heeft technische capaciteiten inzake codering en scripten, evenals interpersoonlijke vaardigheden om te zorgen voor een soepele en versterkte samenwerking tussen de CTBTO, de WMO, de IAEA en het overkoepelend comité voor respons op nucleaire noodsituaties (IACRNE).

2.3.3.   Voordelen en resultaat

Een van de resultaten van dit project zal een zeer moderne ATM-capaciteit zijn die zowel de missie van de voorbereidende commissie als een pertinente civiele toepassing kan ondersteunen. Ook zal er betere coördinatie mee tot stand worden gebracht van de ATM-middelen tussen internationale organisaties en worden communicatie en informatie-uitwisseling erdoor vergemakkelijkt.

2.4.   Project 4: Kenmerking en mitigatie van radioactief xenon (edelgas)

2.4.1.   Achtergrond

Radioactief xenon is een sleutel voor het bepalen of er een kernexplosie heeft plaatsgevonden. De afgelopen 10 tot 15 jaar zijn de meettechnologieën van het IMS beduidend verbeterd. De gevoeligheid van het edelgasnetwerk van het IMS wordt, tengevolge daarvan, steeds meer beïnvloed door de wereldwijde achtergrond van radioactief xenon afkomstig van civiele nucleaire installaties (zoals plaatsen waar medische isotopen worden gemaakt). Dit project bouwt voort op de acties die zijn ondersteund middels Gemeenschappelijk Optreden 2008/588/GBVB.

2.4.2.   Toepassingsgebied van het project

Het project bestaat uit twee componenten:

1.

Component 1: Kenmerking van de achtergrond van radioactief xenon.

2.

Component 2: Mitigatie van radioactief xenon.

Component 1:

De metingen van radioactief xenon in het milieu met zeer gevoelige systemen door de voorbereidende commissie zijn een belangrijk deel van de verificatieregeling van het CTBT. Met de bijdrage van de Unie uit hoofde van Gemeenschappelijk Optreden 2008/588/GBVB heeft de voorbereidende commissie twee mobiele systemen voor het meten van de radio-isotopen 133Xe, 135Xe, 133mXe en 131mXe gekocht. De systemen zullen worden gebruikt voor achtergrondmeting van radioactief xenon in Indonesië en Koeweit. Voor dit doel zijn er met partnerinstellingen (BATAN in Indonesië en KISR in Koeweit) samenwerkingsovereenkomsten gesloten.

Aangezien beide locaties zeer veel informatie geven over de kenmerking van de mondiale achtergrond van radioactief xenon heeft dit voorstel tot doel allereerst de meetcampagnes in Indonesië en Koeweit met zes tot 12 maanden te verlengen. Dank zij de verlenging van de metingscampagnes kunnen deze twee locaties gedurende de gehele cyclus van 12 maanden en onder alle seizoensomstandigheden worden gekenmerkt.

Ten tweede is het PTS voornemens om na afloop van deze campagnes bijkomende metingen te verrichten in gebieden waar de wereldwijde achtergrond van radioactief xenon niet geheel bekend is en waar de effecten ervan op het IMS onbekend zijn. Voor de volgende locaties wordt gedacht aan de Perzische Golf en Zuid-Amerika.

De voortzetting van deze meetcampagnes vergt financiering van het vervoer van de mobiele edelgassystemen naar nieuwe locaties en het in bedrijf houden van beide systemen gedurende bij voorkeur ten minste 12 maanden op iedere locatie, inclusief periodiek onderhoud.

Na deze meetcampagnes zijn de systemen beschikbaar voor gebruik door het PTS voor verdere bestudering van de achtergrond van radioactief xenon en/of als opleidingssystemen.

Component 2:

Deze component omvat een proefstudie voor het bestuderen van de mogelijkheden voor het absorberen van isotopen van radioactief xenon door verscheidene materialen en methodes en ontwikkelt een filtersysteem. Doel is verbetering van de opsporingscapaciteit van het IMS en van de betrouwbaarheid en kwaliteit van de gegevens van het IDC.

Doel van deze component is het ontwikkelen van een klein en wendbaar systeem, dat gemakkelijk kan worden ingezet in diverse fasen van het productieproces ter bepaling van de optimale locatie van het reductiesysteem binnen de oprichting van een installatie. De wendbaarheid van het reductiesyteem zal ook de inzet in andere plaatsen waar isotopen worden gemaakt, vergemakkelijken.

Met eerdere door de Unie ondersteunde activiteiten is het punt van de edelgasemissies in kaart gebracht en deze proefstudie gaat een stap verder en werkt concrete oplossingen voor het probleem uit. Deze component is een voortzetting van een eerdere studie, uitgevoerd door het Belgische studiecentrum voor kernenergie (SKC•CEN) en het Pacific Northwest National Laboratory (VS).

Deze component bestaat uit drie onderdelen:

 

Onderdeel 1: Experimenten voor absorptie van radioactief xenon: bouw van een experimentele installatie en test van diverse absorptiematerialen (zilverzeoliet, moleculaire koolstofzeef) onder uiteenlopende omstandigheden (temperatuur, stroom, draaggas).

 

Onderdeel 2: ontwerp van een draagbaar filtersysteem op basis van de analyse van de absorptie-experimenten van fase 1.

 

Onderdeel 3: bouw van een geoptimaliseerd draagbaar filtersysteem en testen vanop laboratoriumschaal. Na deze stap zal het draagbaar filtersysteem getest kunnen worden in de radiofarmaceutische productiefaciliteiten van het Belgisch Nationaal Instituut voor Radio-elementen (IRE, België). Het systeem zal instrumenten voor stralingsopsporing omvatten voor het bepalen van de reductiefactor van radioactief xenon.

Na iedere stap wordt de vergaarde kennis in een uitvoerig rapport vastgelegd.

Deze component wordt geïmplementeerd door contractanten. De voorbereidende commissie zal waar nodig haar deskundigheid inzake xenon trapping ter beschikking stellen.

De voorbereidende commissie zal ook de emissies van radioxenon, zoals opgespoord door de nabije stations, blijven volgen. De reductie van de emissie zou een direct effect moeten hebben op de opgespoorde niveaus van radioactief xenon. Het gebruik van emissiemetingen in de faciliteit in België (te weten „stack monitoring”) kan ook informatie opleveren over het welslagen van de reductie, en de voorbereidende commissie kan helpen bij het analyseren van deze gegevens.

2.4.3.   Voordelen en resultaat

Aansluitend op de non-proliferatiedoelstellingen van de Unie zal dit project ertoe bijdragen dat het systeem voor toezicht en verificatie van het CTBT robuuster wordt en dat de voorbereidende commissie in staat zal zijn radioactief xenon nauwkeuriger op te sporen. Door de emissies van radioactief xenon, afkomstig van civiele toepassingen, te mitigeren, kunnen toekomstige emissies, die een belangrijke indicator blijven voor toezicht op en verificatie van nucleaire activiteit, op betrouwbaarder wijze worden toegeschreven aan kernexplosies.

Het opbouwen en in stand houden van een robuust verificatiestelsel versterkt de capaciteiten en de geloofwaardigheid van het CTBT, wat dan weer bijdraagt tot sterkere argumenten ten gunste van de inwerkingtreding en universalisering ervan.

Met eerdere activiteiten in het kader van het Gemeenschappelijk Optreden 2008/588/GBVB en Besluit 2010/461/GBVB is het probleem van de edelgasemissies in kaart gebracht; bijkomende financiering zal eerdere financiering door de Unie aanvullen en het mogelijk maken het probleem van de emissies van edelgas aan te pakken. Nauwe samenwerking van de voorbereidende commissie en de aangewezen instellingen (SCK•CEN en IRE) garandeert continuïteit in het werk dat reeds is verricht en optimaliseert de hoeveelheid bestaande kennis en deskundigheid.

2.5.   Project 5: Steun voor de geïntegreerde oefening op het terrein in 2014 (IFE14): ontwikkeling van een geïntegreerde multispectrale reeks

2.5.1.   Achtergrond

Dit project heeft tot doel steun te verlenen aan de IFE14 door middel van de ontwikkeling van een geïntegreerde multispectrale reeks met gebruikmaking van aangekochte uitrusting en bijdragen in natura.

De voorbereidende commissie krijgt de taak haar activiteiten in verband met multispectrum- en infraroodtechnologie voort te zetten om de specificatie van uitrusting en operatieprocedures voor een OSI te bepalen.

Met Besluit 2010/461/GBVB is van 30 maart tot en met 1 april 2011 in Rome de deskundigenbijeenkomst over multispectrale beeldvorming en inspecties ter plaatse met infrarood (MSEM-11) gefinancierd en daar is vastgesteld dat moet worden overwogen voor deze inspecties rechtstreeks in de handel verkrijgbare instrumenten te gebruiken omdat die de kosteneffectiefste optie zijn voor deze technologie. De waarde van multispectrum- en infraroodtechnologie voor inspecties ter plaatse is tijdens de test ervan in Hongarije in september 2011 versterkt.

Voor de inspectie ter plaatse relevante factoren zijn geïdentificeerd met gebruikmaking van een geïntegreerde sensorreeks voor multispectrum- en infraroodtechnologie. Hongarije heeft als bijdrage in natura het gebruik van twee sensoren op vliegtuigen aangeboden die het zichtbare/nabij-infrarood en kortegolfinfrarood bestrijken. Waarneming vanuit de lucht met multispectrum- en infraroodtechnologie biedt aanzienlijke mogelijkheden voor een inspectie ter plaatse maar verschillende systemen bestaan momenteel uit verscheidene, individuele sensoren met individuele, discrete verwerkingsprocédés die verschillende op maat gemaakte softwarepakketten gebruiken. Als zodanig bestaan er weinig geïntegreerde systemen van multispectrum- en infraroodtechnologie die gelijktijdige gegevens in het voor inspecties ter plaatse interessante spectrumbereik kunnen vergaren.

2.5.2.   Toepassingsgebied van het project

Om de toepassing van waarneming vanuit de lucht met multispectrum- en infraroodtechnologie binnen een inspectie ter plaatse te optimaliseren, wordt met dit project beoogd een systeem samen te stellen met een compacte reeks geselecteerde en voor inspecties ter plaatse relevante sensoren met een van te voren gedefinieerde nabewerkingsketen met gebruikmaking van specifiek voor inspecties ter plaatse bedoelde softwareprocedures die kwantitatieve analyse van gegevens mogelijk maken en de resultaten sneller ter beschikking van het inspectieteam stellen.

Deze one box/one software-benadering zou het werk van het inspectieteam aanzienlijk ten goede kunnen komen.

Het systeem voor multispectrum- en infraroodtechnologie kan worden beschouwd als modulair, met de mogelijkheid van toevoeging van sensoren aan het net, als de middelen het toelaten.

Idealiter zou het systeem bestaan uit:

a)

een multi/hyperspectrale sensor voor het zichtbare/nabij-infrarood waarmee bijvoorbeeld antropogene oppervlakken, vegetatiepatronen en vegetatiestress kunnen worden aangetoond;

b)

een multi/hyperspectrale sensor voor kortegolf infrarood voor het opsporen van vochtgehaltepatronen en veranderingen in de verdeling van diverse anorganische materialen;

c)

een digitale RGB-camera (in combinatie met LIDAR) voor het maken van een orthofoto van het inspectiegebied waarmee veldteams kunnen worden geleid en contextuele informatie wordt gegeven;

d)

een LIDAR-instrument voor het maken van een topografisch model voor orthorectificatie van het beeld als middel om op te sporen wat er zich onder een overkapping bevindt;

e)

een thermale digitale camera voor het opsporen van thermale patronen veroorzaakt door voertuigbewegingen en warm of koel water op of vlakbij het oppervlak;

f)

een naar beneden gerichte video zodat het inspectieteam een „fly-through” van het inspectiegebied voor de informatietechnologieën (IT) krijgt;

g)

een GPS en alle bijbehorende apparatuur inclusief monitors en gecertificeerde instrumentenbehuizing voor de gelijktijdige bediening van de sensoren.

De onderdelen a), b) en een deel van g) worden aangeboden als een bijdrage in natura van Hongarije, die de kern van het systeem van multispectrum- en infraroodtechnologie zal vormen. Bijkomende sensoren en bijbehorende apparatuur moeten in onderstaande volgorde aan het systeem worden toegevoegd, naargelang er geld beschikbaar is: c), e), d) en f).

In de eerste ontwikkelingsfase zou de aankoop van de onderdelen c), e) en d) wenselijk zijn omdat die het inspectieteam het beste inzicht kunnen verschaffen.

Naast de hardware zou de ontwikkeling van een software-platform een geoptimaliseerde, van te voren gedefinieerde nabewerkingsketen bieden met gebruikmaking van specifiek voor inspecties ter plaatse bedoelde procedures die kwantitatieve analyse van gegevens, die vanuit de lucht zijn waargenomen, mogelijk zou maken.

2.5.3.   Voordelen en resultaat

Dit project sluit aan op de doelstellingen en steunt het non-proliferatiebeleid van de Unie en zou de opsporings- en verificatiecapaciteiten van de voorbereidende commissie aanzienlijk doen toenemen. Dit project zou ook qua innovatie en ontwikkeling van belang zijn.

2.6.   Project 6: Ondersteuning van gecertificeerde bijstations voor seismische metingen van het Internationaal Toezichtsysteem (IMS)

2.6.1.   Achtergrond

Met dit project wordt beoogd voort te bouwen op de vooruitgang die is geboekt door de uitvoering van Besluit 2010/461/GBVB. Dat besluit van de Raad moest oplossingen bieden voor stations die niet voldeden en dringend onderhoud nodig hadden, voor verouderde apparatuur en voor de besparing van apparatuur in geselecteerde stations.

Doel van dit project is voortbouwen op ervaringen en werken aan het versterken van de ondersteuning van deze stations zodat zij daarvan op de lange termijn profijt kunnen hebben, door met het personeel van de stations contracten af te sluiten voor ondersteuning met een „nul tot laag” budget. In dit project zit ook een component van levering/vervanging van een noodzakelijk vervoermiddel dat de exploitanten van stations nodig hebben om efficiënt en op tijd hun werk te kunnen doen.

2.6.2.   Doel van het project

Doel van dit project is het opstellen van een contract voor „nul tot lage waarde”-ondersteuning met de exploitant van het genomineerde station van gastlanden die hebben laten weten dat ze bereid zijn de vereiste ondersteuningsstructuur in hun land aan te leggen voor hun stations, zodat het PTS in deze stations werk onder contract kan laten verrichten.

Het PTS moet wellicht jaarlijks een technisch-bijstandsbezoek brengen om het onderhoudspeil van het station aanvaardbaar te houden, totdat er voor de bedoelde stations een correct niveau van ondersteuning is gewaarborgd. Wellicht moeten voertuigen (of geschikte middelen van vervoer) worden aangekocht voor ondersteuning op technisch geëvalueerde locaties. Als onderdeel van de instelling van verscheidene bijstations voor seismische metingen zijn er voertuigen geleverd voor exploitanten van de stations zodat er snel kan worden gereageerd als er iets fout gaat en er vervoer beschikbaar is voor dagelijks werk en onderhoud. Veel van deze voertuigen zijn versleten en moeten worden vervangen. Vaak beschikken het personeel van stations en gastlanden echter niet over de nodige middelen voor zo'n beoogde vervanging. Er zullen ook middelen worden gebruikt om deskundigen te contracteren voor het leveren van diensten.

De voorbereidende commissie wil in zoveel mogelijk stations ondersteuningsactiviteiten uitvoeren, onder meer in landen in onderstaande regio's: Oost-Europa, Zuid-Azië, de Stille Zuidzee, Latijns-Amerika en het Caribische gebied en het Midden-Oosten. Het aanwijzen van de begunstigde stations gebeurt na een beoordeling van de haalbaarheid door de voorbereidende commissie in het licht van de plaatselijke omstandigheden op dat moment.

2.6.3.   Voordelen en resultaat

Of dit project blijvende resultaten oplevert hangt sterk af van de deelname van gastlanden van bedoelde gecertificeerde bijstations voor seismische metingen van het IMS en uit de huidige ervaring blijkt dat hun respons vaak traag is en dat er aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd op het vlak van voorlichting, opleiding en onderwijs. Dit project zal deze inspanningen ondersteunen en leiden tot een beter begrip van wat er moet gebeuren om die stations op te zetten en in stand te houden.

Dit project moet de rol benadrukken van het gastland, de nationale autoriteiten en permanente missies en erop wijzen dat er een faciliteitsovereenkomst moet worden gesloten en een stationsexploitant moet worden aangewezen zodat er uiteindelijk voldoende gegevens voor deze stations beschikbaar zijn.

Dit project zal bijdragen aan een toename van de gegevensbeschikbaarheid van het netwerk van bijstations voor seismische metingen dank zij beter opgeleide stationsexploitanten, betere ondersteuningsstructuren, meer besparing en een verhoogde zichtbaarheid voor de Unie.

3.   DUUR

De totale geschatte duur van de uitvoering van de projecten is 24 maanden.

4.   BEGUNSTIGDEN

De begunstigden van de projecten in dit besluit zijn alle ondertekenende staten van het CTBT en de voorbereidende commissie.

5.   UITVOERINGSORGAAN

De technische uitvoering van de projecten zal in handen zijn van de voorbereidende commissie. De uitvoering van de projecten geschiedt rechtstreeks door het personeel van de voorbereidende commissie, door deskundigen uit de ondertekenende staten van het CTBT en door contractanten.

Het is de bedoeling dat financiering wordt gebruikt om een adviseur voor projectbeheer te contracteren die de voorbereidende commissie moet bijstaan bij de uitvoering van dit besluit; die de rapportageverplichtingen tijdens de gehele uitvoeringsperiode, inclusief het verhalende eindverslag en het financiële eindverslag, moet vervullen; en die alle documenten met betrekking tot dit besluit moet archiveren, in het bijzonder met het oog op mogelijke verificatiemissies; die alle aspecten van de zichtbaarheid van de Unie moet waarborgen; die er zorg voor moet dragen dat alle activiteiten op financieel en juridisch vlak en inzake overheidsopdrachten stroken met de financiële en administratieve kaderovereenkomst (FAFA) en dat alle informatie, ook over de begroting, volledig en nauwkeurig is en op tijd wordt verstrekt.

De projecten worden uitgevoerd overeenkomstig de FAFA en de financieringsovereenkomst die de Commissie en de voorbereidende commissie moeten sluiten.

6.   DEELNEMING DOOR DERDE PARTIJEN

De projecten worden volledig gefinancierd uit dit besluit. Deskundigen van de voorbereidende commissie en uit ondertekenende staten mogen als deelnemende derde partijen worden beschouwd. Zij zullen hun werkzaamheden verrichten volgens de standaardwerkwijze van deskundigen van de voorbereidende commissie.


14.11.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/40


BESLUIT 2012/700/GBVB VAN DE RAAD

van 13 november 2012

in het kader van de Europese veiligheidsstrategie, ter ondersteuning van de uitvoering van het Actieplan van Cartagena voor de periode 2010-2014 dat is aangenomen door de staten die partij zijn bij het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens van 1997

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 26, lid 2, en artikel 31, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie moet ernaar streven dat op alle terreinen van de internationale betrekkingen een hechte samenwerking tot stand komt, om onder meer de vrede te handhaven, conflicten te voorkomen en de internationale veiligheid te versterken, in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.

(2)

De Europese Raad heeft op 12 december 2003 de Europese veiligheidsstrategie aangenomen, waarin de mondiale uitdagingen en dreigingen worden beschreven, en wordt gepleit voor een op regels gebaseerde internationale orde met effectief multilateralisme en goed functionerende internationale instellingen.

(3)

In de Europese veiligheidsstrategie wordt uitgegaan van het Handvest van de Verenigde Naties als het kader waarbinnen de internationale betrekkingen gestalte moeten krijgen, en wordt een lans gebroken voor versterking van de Verenigde Naties („de VN”), die moeten worden toegerust om hun opdracht te kunnen vervullen en doeltreffend te kunnen optreden.

(4)

In Resolutie 51/45 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 10 december 1996 is alle staten met aandrang verzocht actief werk te maken van een effectieve, juridisch bindende internationale overeenkomst om het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen te verbieden.

(5)

Het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens („het verdrag”) is voor ondertekening opengesteld op 3 december 1997 en is op 1 maart 1999 in werking getreden. Het is het enige alomvattende internationale instrument dat betrekking heeft op alle aspecten in verband met antipersoneelsmijnen, zoals gebruik, aanleg van voorraden, productie, handel, opruiming en slachtofferhulp.

(6)

De Raad heeft op 23 juni 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/487/GBVB (1) ter ondersteuning van de universalisering en uitvoering van het verdrag vastgesteld. Op 1 oktober 2012 hadden 160 staten ermee ingestemd door het verdrag te zijn gebonden.

(7)

De verdragsluitende staten hebben op 3 december 2009 het Actieplan van Cartagena 2010-2014 („het actieplan van Cartagena”) betreffende de universalisering en uitvoering van alle aspecten van het verdrag aangenomen. Daardoor erkennen en stimuleren zij de volledige deelname aan en bijdrage tot de uitvoering van het verdrag door de Internationale Campagne voor een verbod op landmijnen („de ICBL”), het Internationale Comité van het Rode Kruis („het ICRK”), de nationale verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan, de internationale Federatie van verenigingen van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan („de IFRC”), de VN, het Internationaal centrum voor humanitaire mijnopruiming van Genève („het GICHD”), internationale en regionale organisaties, overlevenden van mijnen en hun organisaties, alsook andere maatschappelijke organisaties, zoals bepaald in actie nr. 62 van het actieplan van Cartagena.

(8)

De verdragsluitende staten hebben op 3 december 2010 de „Richtlijn van de verdragsluitende staten ten behoeve van de ondersteunende eenheid voor de uitvoering van het verdrag” („de ISU”) aangenomen. Hierin komen de verdragsluitende staten overeen dat de ISU advies en technische bijstand aan de verdragsluitende staten moet verstrekken bij de uitvoering en universalisering van het verdrag, de communicatie tussen de verdragsluitende staten moet verbeteren, alsook de communicatie en de voorlichting over het verdrag moet bevorderen, zowel ten aanzien van staten die geen partij bij het verdrag zijn als ten aanzien van het grote publiek. De ISU kreeg de opdracht contacten te onderhouden met de betrokken internationale organisaties die aan de werkzaamheden van het verdrag deelnemen, zoals de ICBL, het ICRC, de IFRC, de VN en het GICHD, en in voorkomend geval de werkzaamheden te coördineren.

(9)

Op 2 december 2011 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties Resolutie 66/29 aangenomen over de uitvoering van het verdrag tot verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens. De Algemene Vergadering heeft eraan herinnerd dat de internationale gemeenschap de uitvoering van het verdrag heeft geëvalueerd tijdens de Tweede Toetsingsconferentie van het verdrag, en dat de verdragsluitende partijen het actieplan van Cartagena hebben aangenomen, en zij heeft erop gewezen hoe belangrijk het is dat het verdrag onverkort en daadwerkelijk wordt uitgevoerd en nagekomen, onder meer door middel van de uitvoering van het actieplan van Cartagena. De verdragsluitende partijen hebben alle staten die dit nog niet hebben gedaan, verzocht het verdrag te bekrachtigen, c.q. ertoe toe treden, en zij hebben er bij alle staten op aangedrongen zich op het hoogste politieke niveau met deze problematiek te blijven bezighouden en eerbiediging van het verdrag te stimuleren door bilaterale, subregionale, regionale en multilaterale contacten, toenadering, seminars en andere middelen.

(10)

In 2012 en 2013 zullen er bijeenkomsten van de verdragsluitende staten worden belegd. De internationale gemeenschap zal vervolgens in 2014 bijeenkomen voor de Derde Toetsingsconferentie van het verdrag, om de vorderingen met de uitvoering van het actieplan van Cartagena te evalueren. Tegen die tijd wordt verwacht dat de uitvoering van het actieplan er in grote mate toe zal hebben bijgedragen dat antipersoneelsmijnen geen leed meer veroorzaken en geen slachtoffers meer maken,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Ter ondersteuning van de uitvoering van het actieplan van Cartagena voor de periode 2010-2014 („het actieplan van Cartagena”) dat is aangenomen door de staten die partij zijn bij het verdrag van 1997 inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens („het verdrag”), streeft de Unie, in het kader van de Europese veiligheidsstrategie en overeenkomstig de toepasselijke beslissingen van de internationale gemeenschap, de volgende doelstellingen na:

a)

ondersteunen van inspanningen door de verdragsluitende partijen om uitvoering te geven aan aspecten inzake slachtofferhulp van het actieplan van Cartagena;

b)

ondersteunen van inspanningen door de verdragsluitende partijen om uitvoering te geven aan aspecten inzake mijnopruiming van het actieplan van Cartagena;

c)

bevorderen van de universalisering van het verdrag;

d)

blijk geven van de niet-aflatende inzet van de Unie en haar lidstaten voor het verdrag, alsook van hun vaste wil om samen te werken met en bijstand te verlenen aan staten die ondersteuning nodig hebben om hun toezeggingen in het kader van het verdrag gestand te doen, en aldus de voortrekkersrol versterken die de Unie speelt bij het nastreven van het doel van het verdrag dat erin bestaat voorgoed te voorkomen dat antipersoneelsmijnen nog leed veroorzaken en slachtoffers maken.

2.   Al de in lid 1 bedoelde doelstellingen worden op zodanige wijze nagestreefd dat zij de historische cultuur van het verdrag op het gebied van partnerschap en samenwerking tussen staten, niet-gouvernementele organisaties en andere organisaties en lokale partners versterken, met name door nauwe contacten met de betrokken actoren te onderhouden teneinde specifieke uitingen van dergelijke samenwerking te stimuleren.

3.   Ter verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen, onderneemt de Unie de volgende projecten:

a)

slachtofferhulp: in maximaal acht gevallen technische bijstand verlenen, maximaal vijf tussentijdse evaluaties verrichten en maximaal vijf follow-upacties uitvoeren;

b)

mijnopruiming: maximaal vijf tussentijdse evaluaties verrichten en maximaal vijf follow-upacties uitvoeren;

c)

universalisering van het verdrag: een taskforce op hoog niveau ondersteunen, een studie naar grensbeveiliging zonder antipersoneelsmijnen verrichten, en maximaal drie workshops over universalisering organiseren;

d)

blijk geven van de inzet van de Unie: inleidende en afrondende evenementen organiseren, de toegankelijkheid tot de website van het verdrag waarborgen, de toezeggingen inzake slachtofferhulp van de verdragsluitende staten op ruime schaal bekendmaken, een persbezoek organiseren, en voorlichtingsmateriaal en publicaties opstellen.

In de bijlage worden de projecten gedetailleerd beschreven.

Artikel 2

1.   De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („de hoge vertegenwoordiger”) is belast met de uitvoering van dit besluit.

2.   De technische uitvoering van de in artikel 1, lid 3, bedoelde projecten wordt toevertrouwd aan de ondersteunende eenheid voor de uitvoering („de ISU”), die wordt vertegenwoordigd door het Internationaal centrum voor humanitaire mijnopruiming van Genève („het GICHD”). De ISU voert deze taken uit onder de controle van de hoge vertegenwoordiger. De hoge vertegenwoordiger treft hiertoe de nodige regelingen met het GICHD.

Artikel 3

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van het in artikel 1, lid 3, bedoelde project is 1 030 000 EUR.

2.   Voor het beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven gelden de procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie.

3.   De Commissie houdt toezicht op het correcte beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven. Daartoe sluit zij een financieringsovereenkomst met het GICHD, waarin wordt bepaald dat de ISU er zorg voor draagt dat de bijdrage van de Unie zichtbaar is in een mate die overeenstemt met de omvang ervan.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van dit besluit te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

De hoge vertegenwoordiger brengt aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit besluit, op basis van geregelde rapporten van de ISU. Deze verslagen zullen de basis vormen voor de evaluatie door de Raad. De Commissie verstrekt informatie over de financiële aspecten van de uitvoering van dit besluit.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt 24 maanden na de datum van sluiting van de in artikel 3, lid 3, bedoelde financieringsovereenkomst; het verstrijkt echter zes maanden na de dag waarop het in werking is getreden, indien binnen die zes maanden geen financieringsovereenkomst is gesloten.

Gedaan te Brussel, 13 november 2012.

Voor de Raad

De voorzitter

V. SHIARLY


(1)  PB L 165 van 26.6.2008, blz. 41.


BIJLAGE

1.   Doel

Het algemene doel van dit Besluit is het bevorderen van vrede en veiligheid door steun te verlenen aan de uitvoering van het actieplan van Cartagena, met betrekking tot de universalisering en uitvoering van alle aspecten van het verdrag.

2.   Beschrijving van de projecten

Om de in artikel 1, lid 1, van dit besluit bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, onderneemt de Unie de volgend projecten:

2.1.   Slachtofferhulp

2.1.1.   Doel van het project

De verdragsluitende partijen worden bij de uitvoering van de slachtofferhulpaspecten van het actieplan van Cartagena zodanig ondersteund dat zij activiteiten die een groot positief verschil zullen maken in het leven van vrouwen, mannen, meisjes en jongens die het slachtoffer zijn geworden van landmijnen of andere ontplofbare oorlogsresten, beter kunnen coördineren en uitvoeren.

2.1.2.   Projectbeschrijving

De ISU zal in maximaal drie gevallen nationale technische bijstand verlenen, onder meer door interministeriële processen in te leiden en/of te ondersteunen met het oog op het nakomen van verplichtingen op het gebied van slachtofferhulp in een nationale context, aan verdragsluitende staten die ofwel a) nog maar weinig inspanningen hebben geleverd om uitvoering te geven aan de slachtofferhulpaspecten van het actieplan van Cartagena en derhalve best kunnen worden gestimuleerd om hiermee een begin te maken, ofwel b) een nationaal plan hebben opgesteld of daarmee goed bezig zijn en derhalve beschikken over enige uitvoeringsachtergrond om te beoordelen, waardoor zij wellicht meer in aanmerking komen om een alomvattende nationale tussentijdse evaluatie te verrichten van de inspanningen die worden gedaan om uitvoering te geven aan het actieplan van Cartagena.

Er zullen maximaal drie alomvattende nationale tussentijdse evaluaties worden verricht. Deze evaluaties gebeuren met de deelname van de ISU, in samenwerking met belangrijke actoren zoals de ICBL, die de begunstigde staten helpt met het opstellen van een gedetailleerde achtergrondnota voor een nationale workshop, het organiseren van een nationale workshop, en het opstellen van een uitvoerig slotdocument, dat neerkomt op „de evaluatie”, waarin de resterende knelpunten zullen worden uiteengezet, doelstellingen worden bepaald en aanbevelingen worden geformuleerd.

Er zullen maximaal drie follow-upacties worden ondernomen in antwoord op de aanbevelingen in de tussentijdse evaluaties Voor deze follow-upacties zal de ISU aanvullende technische bijstand verlenen (bijvoorbeeld bij de herziening van nationale plannen, bij de ontwikkeling van projectvoorstellen enz.).

De ISU zal, in samenwerking met belangrijke actoren zoals de ICBL, een mondiale conferentie op hoog niveau organiseren over hulp aan slachtoffers van landmijnen en andere ontplofbare oorlogsresten, met als doel voort te bouwen op de ervaringen met slachtofferhulp in het kader van het verdrag teneinde profijt te trekken van mogelijke synergieën/efficiëntie-effecten bij de uitvoering van internationale instrumenten (bijvoorbeeld het verdrag tegen clustermunitie (CCM), Protocol V bij het verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben (CWV), het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD)) die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en dezelfde staten aanbelangen.

2.1.3.   Projectresultaten

Begunstigde staten van technische bijstand die nog maar weinig inspanningen hebben geleverd om uitvoering te geven aan de slachtofferhulpaspecten van het actieplan van Cartagena, zullen een steunpunt aanwijzen dat verder werk zal maken van de uitvoering van verplichtingen op het gebied van slachtofferhulp en deelneemt aan daaropvolgende activiteiten in het kader van het verdrag.

Elke begunstigde lidstaat van technische bijstand zal in alle gevallen een verslag met aanbevelingen krijgen over de logische volgende stappen die hij kan nemen bij de uitvoering van de slachtofferhulpaspecten van het actieplan van Cartagena.

Begunstigde lidstaten van technische bijstand zullen in vijf gevallen een conceptnota laten opstellen en zullen een deelnemerslijst laten opstellen voor nationale workshops die plaats zullen vinden als onderdeel van een tussentijdse evaluatie.

Begunstigde staten van tussentijdse evaluaties zullen een gedetailleerd slotdocument ontvangen waarin de resterende knelpunten worden uiteengezet, met doelstellingen en aanbevelingen voor verdere actie.

Begunstigde staten van follow-upsteun zullen beter in staat zijn uiting te geven aan hun voornemen om de verbintenissen in het actieplan van Cartagena na te komen, en om hun behoefte aan steun (bijvoorbeeld voor de herziening van nationale plannen, de ontwikkeling van projectvoorstellen enz.) kenbaar te maken.

Er zullen manieren worden vastgesteld om profijt te trekken van mogelijke synergieën/efficiëntie-effecten bij de uitvoering van internationale instrumenten (bijvoorbeeld het CCM, Protocol V bij het CWV en het CRPD) die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en dezelfde staten aanbelangen.

De wereldwijde inspanningen om te voorzien in de behoeften van de overlevenden en in het waarborgen van hun rechten door een brede deelname aan een conferentie op hoog niveau, zullen voor het voetlicht worden gebracht.

2.1.4.   Begunstigden

Verdragsluitende staten die kennis hebben gedaan van hun verantwoordelijkheid voor aanzienlijke aantallen overlevenden van landmijnen.

Vrouwen, mannen, meisjes en jongens die het slachtoffer zijn geworden van landmijnen of andere ontplofbare oorlogsresten, alsook hun families en gemeenschappen.

2.2.   Mijnopruiming

2.2.1.   Doel van het project

Verdragsluitende staten worden bij de uitvoering van de mijnopruimingsaspecten van het actieplan van Cartagena zodanig ondersteund dat zij beter in staat zijn de mijnopruiming zo snel als nodig te voltooien, zodat burgers, gemeenschappen en naties land dat als gevaarlijk werd beschouwd, opnieuw in gebruik kunnen nemen voor normale menselijke activiteiten.

2.2.2.   Projectbeschrijving

Er zullen maximaal vijf alomvattende nationale tussentijdse evaluaties worden verricht. Deze evaluaties zullen gebeuren met de deelname van de ISU en van belangrijke actoren zoals de ICBL, en met de ondersteuning van het GICHD, dat de begunstigde staten helpt bij het opstellen van een uitvoerige achtergrondnota voor een nationale workshop, het organiseren van een nationale workshop, en het opstellen van een gedetailleerd slotdocument, dat neerkomt op „de evaluatie”, waarin de resterende knelpunten zullen worden uiteengezet, doelstellingen zullen worden bepaald en aanbevelingen zullen worden geformuleerd.

In reactie op de aanbevelingen in de tussentijdse evaluaties zullen er maximaal drie follow-upacties worden verricht. Bij deze follow-upacties zal de ISU bijkomende technische ondersteuning bieden (bijvoorbeeld voor de herziening van nationale plannen, ontwikkeling van een projectvoorstel of voorstellen, enz.), ofwel zullen er voor de begunstigde staten zuid-zuiduitwisselingen worden georganiseerd, zodat er van elkaar kan worden geleerd en de toekomstige uitvoering kan worden verbeterd.

2.2.3.   Projectresultaten

Begunstigde staten van tussentijdse evaluaties zullen een gedetailleerd slotdocument ontvangen waarin de resterende knelpunten worden uiteengezet, met doelstellingen en aanbevelingen voor verdere actie.

Begunstigde staten van follow-upsteun zullen beter in staat zijn om uiting te geven aan hun vastbeslotenheid de verbintenissen in het actieplan van Cartagena na te komen, en aan hun behoefte aan steun (bijvoorbeeld voor de herziening van nationale plannen, de ontwikkeling van een projectvoorstel of voorstellen enz.), en begunstigde staten zullen een beter inzicht hebben in specifieke aspecten van mijnopruiming.

2.2.4.   Begunstigden

De verdragsluitende niet-EU-lidstaten die thans bezig zijn met de nakoming van hun verplichtingen inzake mijnopruiming in het kader van het verdrag.

Vrouwen, mannen, meisjes en jongens wier leven wordt beïnvloed door de (vermoede) aanwezigheid van antipersoneelsmijnen, alsook hun families en gemeenschappen.

2.3.   Universalisering van het verdrag

2.3.1.   Doel van het project

Belemmeringen voor de eerbiediging van het verdrag worden zodanig aangepakt dat er vorderingen worden gemaakt met de universalisering van het verdrag door staten die geen partij zijn bij het verdrag.

2.3.2.   Projectbeschrijving

Een taskforce op hoog niveau betreffende de universalisering van het verdrag zal worden ondersteund door de ISU, waarbij er tevens steun wordt geboden aan hoogstaande persoonlijkheden om gesprekken aan te knopen met de leiders van maximaal zes staten die geen partij zijn bij het verdrag. De leden van de taskforce zullen deelnemen aan maximaal twee andere gebeurtenissen om de aandacht te vestigen op de inspanningen die geleverd worden om het verdrag te universaliseren en uit te voeren.

Er zal een studie over grensbeveiliging zonder antipersoneelsmijnen verricht worden door de ISU, waarbij nauw wordt samengewerkt met personen die ter zake over de nodige expertise beschikken, en waarbij wordt voortgebouwd op het werk dat halverwege de jaren negentig door het ICRC is verricht. Een studieverslag zal op verschillende manieren toegankelijk worden gemaakt (vertaling, samenvatting, productie van documenten in toegankelijke formaten enz.).

Er zullen maximaal drie universaliseringsworkshops worden georganiseerd door de ISU, in samenwerking met belangrijke actoren zoals de ICBL en de coördinator van de informele contactgroep universalisering van het verdrag. Deze workshops zullen op nationaal, subregionaal of regionaal niveau worden gehouden om het verdrag ingang te doen vinden in staten, en om staten die geen partij zijn bij het verdrag te helpen met het aanpakken van echte of vermeende belemmeringen voor de toetreding, in het bijzonder door gebruik te maken van het studieverslag over grensbeveiliging zonder antipersoneelsmijnen.

2.3.3.   Projectresultaten

Met maximaal zes staten die geen partij bij het verdrag zijn, zullen op ministerieel niveau of hoger gesprekken worden aangeknoopt met betrekking tot de eerbiediging van het verdrag en de normen ervan.

Er zal actuele informatie worden verkregen over het op antipersoneelsmijnen gerichte beleid van staten die geen partij zijn bij het verdrag. Deze informatie zal worden gebruikt in het opstellen van omvangrijke documenten voor de derde toetsingsconferentie, met inbegrip van een alomvattend verslag over de vorderingen die zijn gemaakt ten aanzien van de doelstelling van universalisering van het verdrag en universalisering van de normen ervan, waarbij ook zal worden bezien welke verdere stappen er kunnen worden gezet.

Verdragsluitende staten en niet-gouvernementele organisaties zullen actieve pleitbezorgers van het verdrag blijven door middel van follow-upacties die voortvloeien uit bezoeken van de taskforce op hoog niveau.

Meer kennis zal worden gebundeld en bijeengebracht in een publicatie waarin nader wordt ingegaan op de vaakst genoemde vermeende belemmeringen voor toetreding tot het verdrag, en die kan worden gebruikt om de universaliseringsinspanningen te ondersteunen.

Staten met welke gesprekken zijn aangeknoopt die geen partij zijn bij het verdrag, en die bij het project betrokken zijn, zullen stappen zetten in de richting van toetreding tot het verdrag en/of het omarmen van de normen ervan.

2.3.4.   Begunstigden

Niet-EU-lidstaten die het verdrag nog niet hebben geratificeerd, goedgekeurd of geaccepteerd of nog niet zijn toegetreden.

Verdragsluitende staten en niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties die betrokken zijn bij de inspanningen om werk te maken van de universalisering van het verdrag.

2.4.   De inzet van de Unie aantonen

2.4.1.   Doel van het project

Er wordt blijk gegeven van de niet-aflatende inzet van de Unie en haar lidstaten voor het verdrag, alsook van hun vaste wil om samen te werken met en bijstand te verlenen aan staten die ondersteuning nodig hebben om hun verbintenissen in het kader van het verdrag gestand te doen, en de voortrekkersrol die de Unie speelt bij het nastreven van het doel van het verdrag dat erin bestaat voorgoed te voorkomen dat antipersoneelsmijnen nog leed veroorzaken en slachtoffers maken, wordt versterkt.

2.4.2.   Projectbeschrijving

Er wordt een inleidend evenement georganiseerd om ruchtbaarheid te geven aan dit besluit, en een afrondend evenement om de activiteiten waarin dit besluit voorziet en de resultaten daarvan bekend te maken, waarbij zal worden gewezen op de bijdrage van de Unie.

Gelet op het belang van verspreiding van de kennis met betrekking tot de verbintenissen die de verdragsluitende staten tijdens de conferentie van Cartagena zijn aangegaan, en met betrekking tot de manieren om daar uitvoering aan te geven, en gelet op de noodzaak om hierbij rekening te houden met een zeer divers publiek (mensen met verschillende talen, personen met een handicap) zal er toezicht komen op de website van het verdrag om een grote toegankelijkheid te waarborgen; voorts zal de bestaande publicatie van de ISU, waarin de verbintenissen van de verdragsluitende staten ten aanzien van slachtofferhulp worden uiteengezet, worden vertaald en bekendgemaakt op de website van het verdrag, om de beschikbaarheid ervan in diverse talen te verbreden.

Er zal een persbezoek worden georganiseerd in een land dat onder mijnen te lijden heeft, en wel vóór de derde toetsingsconferentie in 2014.

Er zal voorlichtingsmateriaal (bijvoorbeeld posters, reclame, videobeelden, publiciteitsmateriaal enz.) worden aangeschaft om gebruik te kunnen maken van voorlichtingsmogelijkheden als die zich voordoen.

2.4.3.   Projectresultaten

Ambtenaren van de Unie en haar lidstaten zijn goed geïnformeerd over dit besluit, en hoe dat verband kan houden met hun werk.

Het bereik van de afspraken inzake slachtofferhulp in de verdragsluitende staten wordt verruimd, met name in Franssprekende landen die onder mijnen te lijden hebben.

De informatie over het verdrag is toegankelijker.

De inzet van de Unie voor het verdrag wordt zichtbaarder, de mensen worden en blijven zich bewust van dit besluit, dat erkenning krijgt en blijft krijgen, zoals blijkt uit persverslagen waarin de inzet van de Unie wordt erkend en waarin de waardering voor de Unie die de verdragsluitende partijen op hun vergaderingen hebben uitgesproken wordt aangegeven.

De niet-aflatende inspanningen voor de universalisering van het verdrag worden voor het voetlicht gebracht.

2.4.4.   Begunstigden

Verdragsluitende partijen en niet-gouvernementele en internationale organisaties, hun vertegenwoordigers en andere personen die belang stellen in of meewerken aan de inspanning, gericht op uitvoering van het verdrag.